Google
This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other maiginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing tliis resource, we liave taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrain fivm automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for in forming people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at|http: //books .google .com/I
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generatics lang op bibliothcckplankcn hccft gcstaan, maar nu zorgvuldig is gcscand door Google. Dat
docn wc omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willcn makcn.
Dit bock is ua oud dat hct autcursrecht erop is verlopen, zodat hct bock nu deel uitmaakt van hct publickc domcin. Ecn bock dat tot hct publickc
domcin bchoort, is ccn bock dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijkc autcursrcchttcrmijn is verlopen. Hct kan per land
vcrschillcn of ccn bock tot hct publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn ccn stem uit hct verlcden. Zc vormen ccn bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand. als herinnering aan de
lange reis die hct boek hccft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliothekcn om materiaal uit het publieke domein te digitaliseien, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publickc domcin behoicn toe aan hct publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
levercn, hebben we maatrcgelcn genomen om misbruik door commercicle partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automadsch zocken.
Verder vragen we u hct volgende:
+ Gebruik de besianden alleen voor niei-commerci^le doeleinden We hebben Zocken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor pcrsoonlijkc en nict -commercicle doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doct naar computcrvertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. Wc raden u aan hicrvoor materiaal uit hct publickc domcin te gebruiken, en kunnen u misschien
hicrmee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watcrmerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zocken naar boeken met Google. Verwijder dit watcrmerk nict.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd cr rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doct Icgaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zocken naar boeken met Google staat. De wettelijkc aansprakelijkheid voor auteursrechten is bchoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het docl van Google is om alle informade wcrcldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezcrs boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de voUedige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via|http: //books .google .coml
i-:.^:
^^■X ..
f?w>.;
tic 'j- ■v-'^*
»«- • IS ;
,6'f_^
.4^.
-/'
:** :"
-"'*
r'».f.,f^
, "■
^a^-i:
- ■*-*
''■,'-
■• ;»V' -
'J
"'
h^^ -
%
CHARLES DICKEN!
(EERSTEDEEL.
1 L
0\^
\J
DAVID
COPPERFIELD
DOOR
CHARLES DICKENS
I
-1--
EERSTE DEEL
fc ' » •
'M-
• - 1 1.
.J » ^ >
» <#
SCHIEDAM
H. A. M. ROELANTS.
1882
THE T^EW YORK
PUBLIC LIBRARY
512958ft
ASTOR, LENOX AND
TILDKN rOUiNDA'iiON.
R 1930 i-
» •••
• • • • • • •
• • •• • • • •,
• • • • • •
» • ••
A/ •
• • •
• • «• »
• •• •
• • •»
• » «
• • •
••• •
• • •
• ••*
••• 1 • •
I
DAVID COPPERFIELD.
I.
IK WORD GEBOREN.
Of ik de held van mijn eigen leven zal worden, dan of iemand anders
dien rang zal bekleeden, zullen deze bladen moeten doen blijken. Om
mijn leven met het begin van mijn leven te beginnen, moet ik aanteeke-
nen, dat ik (gelijk men mij gezegd heeft en ik ook geloof) op een vrijdag-
nacht ten twaalf ure geboren ben. Het werd opgemerkt, dat gelijktijdig
de klok begon te slaan en ik te schreeuwen.
Uithoofde van den dag en het uur mijner geboorte, verklaarden de
baker en eenige wijze vrouwen nit de buurt, die reeds verscheidene
. maanden, voordat er eenige mogelijkheid bestond, dat wij persoonlijk
f met elkander kennis maakten, eene levendige belangstelling in mij had-
l den getoond : vooreerst, dat ik bestemd was om veel tegenspoed in mijn
kven te hebben, en ten tweede, dat ik het voorrecht zou genieten van
geesten en spoken te kunnen zien ; daar beide deze gaven. naar zij ge-
loofden, onfeilbaar het deel waren van alle ongelukkige kmderen, on-
verschillig van welk geslacht, die op een vrijdagnacht, tegen den tijd dat
het weder vroeg begon te worden, ter wereld kwamen.
Over het eerste punt behoef ik hier niets te zeggen, dewijl niets beter
I dan mijne geschiedenis zelve kan toonen, of die voorspeUing door de
I gevolgen werd bewaarheid of gelogenstrait. Wat het tweede stuk der
vraag betreft, wil ik slechts aanmerken, dat ik, indien ik dat gedeelte van
mijn erfeoed niet heb opgemaakt terwijl ik als kind in de wieg lag, het
Dog niet m bezit heb gekregen. Ik klaag er echter volstrekt niet over, dat
Q mij dit eigendom is onthouden ; en inmen iemand anders tegenwoordig
in het genot daarvan mocht wezen, laat ik hem hartelijk gaame daarin
W blijvcn,
(0 Ik werd met een helm geboren, die door eene advertentie in de cou-
^ rant, voor den geringen piijs van vijftien guinjes, te koop werd geboden.
DAVm COPFKRFISLD. — L I
O
00
DAVID COPPERFIELD.
Of zeevarende lieden in dien tijd juist weinig geld te missen hadden, of
dat het hun aan geloof ontbrak en zij aan met kurk gevoerde zwembuizen
de voorkeur gaven, weet ik niet; al wat ik weet is, dat er slechts 66n bod
werd gedaan, en dit kwam van een solliciteur, die aan wisselzaken gewoon
was , en voorstelde om twee pond in contanten en het restant in wijn te
betalen, maar volstrekt niets meer wilde geven om tegen verdrinken ge-
waarborgd te zijn. Dientengevolge was met die advertentie slechts moeite
en kosten verloren — want wat den wijn betrof, mijne arme lieve moeder
was toen genoodzaakt haar eigen wijn te laten verkoopen — en tien
jaren later werd die helm ergens bij ons in den omtrek verloot onder
vijftig inleggers, die ieder eene halve kroon betaalden, terwijl de winner
nog vijf schellingen tot de vertering zou moeten bijdragen. Ik was zelf
daarbij tegen woordig, en herinner mij nog wel hoe verlegen enbeschaamd
ik was, dat er aldus met een stuk van mij zelven werd gehandeld. De helm
werd, gelijk mij nog heugt, door eene oude jufifrouw met een hengel-
mandje gewonnen, waaruit zij met veel tegenzin de bepaalde vijf schel
lingen haalde, alles in halve stuivers, en derdehalven stuiver te weinig —
gelijk men haar, met ontzaglijk groot verlies van tijd en rekenkunst, ge-
heel vruchteloos poogde te bewijzen. Het is een feit, dat in die streek
nog lang als iets merkwaardigs in gedachtenis zal worden gehouden, dat
zij nooit verdronken, maar op haar twee en negentigste jaar zegevierend
in haar bed gestorven is. Ik heb gehoord, dat zij zich tot in het laatst van
haar leven er op beroemde, dat zij nooit op het water was geweest, be-
halve op eene brug ; en dat zij onder haar kopje thee (waarvan zij een«
groote lief hebster was) insgelijks tot op het laatst van haar leven, hare
verontwaardiging uitboezemde over de goddeloosheid van zeelieden en
andere menschen, die roekeloos genoeg waren om door de wereld rond
te zwalken. Vruchteloos hield men haar voor, dat sommige aangenaam-
heden, een kopje thee misschien daaronder begrepen, zonder dit beris-
pelijke bedrijf niet te bekomen zouden zijn. Altijd antwoordde zij, met
nog grooter nadruk en bij zich zelve evenzeer overtuigd van de kracht
barer tegenwerping : >Ik houd niet van dat rondzwalken."
Om zelf niet rond te zwalken, en van mijn tekst te geraken, keer ik tot
mijne geboorte terug.
h4Ik werd te of bij Blunderstone in Suffolk geboren, en was bij
mijne geboorte reeds een halve wees. Mijn vader had zijne oogen reeds
zes maanden voor het licht dezer wereld gesloten, toen ik de mijne daar-
voor opende. Er ligt zelfs nu nog iets vreemds voor mij in de gedachte,
dat hij mij nooit gezien heeft ; en iets nog vreemders in de schaduwach-
tige herinnering, die ik heb van mijne eerste kinderlijke denkbeelden
over zijne witte grafzerk op het kerkhof, en het onbeschrijfelijk medelij-
den, dat ik daarmede placht te gevoelen, omdat zij in den donkeren
nacht daar zoo alleen lag, wanneer wij in ons voorkamertje licht en
warmte hadden van kaars en vuur, en de deur van ons huis — wat mij
somtijds bijna onbarmhartig voorkwam — er voor gesloten en gegren-
deld was.
Eene tante van mijn vader, bij gevolg eene oudtante van mij, van wie
MUKE XANTE KIJKT DOOR HEX RAAM NAAR BINNEN.
ik straks meer zal te verhalen hebben, was de voomaamste persoon van
onre familie. Tante Trotwood, of tante Betsey, gelijk mijne Heve moeder
baar altijd noemde, als zij ten minste hare vrees voor die geduchte per-
sonage genoeg te boven kwam om van haar te spreken (hetgeen zelden
gebenrde), was met een man getrouwd geweest, die jonger was dan zij —
cen zeer mooi man, behalve in den zin van het ouderwetsche spreekwoord
imooi is, wie mooi doet," — want hij lag erg onder verdenking, dat hij
tante Betsey wel geslagen had, en dat hij zelfe eens, bij een geschil over
geldzaken^ haastige maar zeer dreigende aanstalten had gemaakt om
haar twee verdiepingen hoog uit het venster te smijten. Deze blijken
ecner incompatibiliteit van karakter bewogen tante Betsey om hem af te
koopen en tot eene scheiding met wederzijdsch goedvinden over te gaan.
Hij begaf zich met zijn kapitaal naar I n d i ^ en daar had men hem eens,
volgens eene in onze familie bewaarde overlevering, in gezelschap van
een baviaan, op een olifant zien rijden ; maar ik geloof, dat het een Indi-
aan of een Indiaansche prinses zal zijn geweest. Hoe dit zij, binnen de
tien jaren kwam cr uit In die tijding dat hij dood was. Welken indruk
dit nieuws op mijne tante maakte, heeft niemand ooit geweten ; want ter-
stond na de scheiding had zij haar meisjesnaam weder aangenomen, een
fauisje gekocht in een afgelegen gehucht aan de zeekust, en was daar met
-eene enkele meid gaan wonen en in de strengste^ afzondering blijven
Icvcn.
Mijn vader was eens een gtmsteling van haar geweest^ geloof ik; maar
zijn huwelijk had zij als eene onvergeeflijke beleedigmg aangenomen,
om reden, dat mijne moeder > eene wassen pop" was. Zij had mijne moe-
<ier nooit gezien, maar zij wist, dat zij nog geene twintig jaren was. Mijn
vader en tante Betsey zagcn elkander nooit weder. Hij was, toen hij
trouwde, tweemaal zoo oud als mijn moeder, en had een zwak gestel.
Hij stierf een jaar daama en, gelijk ik reeds gezegd heb, zes maanden
voor dat ik in de wereld kwam.
Zoodanig was de staat van zaken tegen den avond van dien vrijdag,
dien ik wel een gewichti^en da^ zal mogen noemen. Ik kan mij dus niet
vermeten te zeggen, dat ik op dien tijd wist hoe de zaken stonden, of dat
ik eenige op de getuigenis nujner zinnen gegronde geheugenis heb van
wat ik nu zsd laten volgen.
Mijne moeder zat bij het vuur, niet te best van gezondheid en zeer
neerslachtig, en staarde in de gloeiende kolen, terwijl zij met angstval-
lige bekommeringover zich zelve en den kleinen vreemdeling dacht, die
reeds door eenipe looden profetische spelden, in eene lade boven, ver-
welkomd werd m eene wereld, welke zijne komst lang niet voor eene
zaak van gewicht scheen te houden; mijne moeder, zeg ik, zat bij het
vnor, op dien helderen, winderigen Maartschen namiddag, zeer angst-
vallig en treurig, en zeer twijfelachtig of zij de beproeving, die haar te
wachten stood, ooit levend zou doorkomen, toen zij, hare oogen, terwijl
zij ze afdroogde, naar het venster tegenover haar opslaande eene vreemde
dame door den tuin zag aankomen.
Bij den tweeden blik ontwaarde mijne moeder een onbedrieglijk voor-
DAVID COPPERTIELD.
gevoel, dat het tante Betsey was. De ondergaande zon verspreidde, over
het tuinhek heen, de vreemde dame met een gloeiend licht, terwijl deze-
met eene dreigende stijfheid van houding en strakheid van gelaat, die
niemand anders konden toebehooren, naar de deur kwam stappen.
Toen zij het huis bereikte, gaf zij nog een bewijs, dat zij niemand an-
ders kon wezen. Mijn vader had dikwijls met een enkel woord gezegd^
dat zij zich zelden gedroeg gelijk een gewoon christenmensch;enna
kwam zij, in plaats van aan te schellen, op het venster af om er doorheen
te kijken, en drukte haar neus zoo hard tegen het glas, dat hij, geHjk
mijne goede moeder placht te zeggen, in een oogenblik geheel plat en
wit werd.
Zij deed mijne moeder zoodanig ontstellen, dat ik altijd overtuigd ben
geweest, het aan niemand anders dan tante Betsey te danken te hebben,
dat ik op een vrijdag ter wereld ben gekomen.
Mijne moeder was in hare ontsteltenis van haar stoel opgestaan en
daarachter in een hoekje gekropen. Tante Betsy keek langzaam zoekende
in de kamer rond, aan den anderen kant beginnende, en liet zoo hare
oogen draaien, gel^k een moorenkopje op een houten klok, tot zij mijne
moeder bereikten. Toen gaf zij met een zuur gezicht mijne moeder een
wenk, gelijk iemand, die gewoon was gehoorzaamd te worden, om haar
de deur te komen opendoen. Mijne moeder kwam.
iMevrouw David Copperfield, naar ik meen," zeide tante Betsey, met
een nadruk, die misschien op mijn moeders rouwgewaad en toestand
doelde. — »Ja," antwoordde mijne moeder flauw en bedeesd. — >Juf-,
frouw Trotwood," zeide tante Betsey. >Gij hebt wel van haar gehoord^
durfikzeggen?"
Mijne moeder antwoordde, dat zij dat genoegen had gehad; en zij had
daarbij de onaangename bewustheid, dat het scheen als wilde zij te ken-
nen geven, dat dit genoegen juist niet zeer groot was geweest.
>Nu ziet gij haar," zeide tante Betsey.
Mijne moeder boog haar hoofd en verzocht haar om binnen te komen.
Zij gingen naar de kamer, waaruit mijne moeder gekomen was, dewijl
in de pronkk^mer, aan de andere zijde van de gang, geen vuur aan was
— er was eigenlijk sedert de begrafenis van mijn vader niet gestookt; ea
toen zij beiden daar zalen en tante Betsey niet sprak, begon mijne moe-
der, na eene vruchtelooze poging om zich te bedwingen, te schreien.
>0, tut, tut, tut!" zeide tante Betsey haastig. >Doe dat niet. Kom,
kom !"
Mijne moeder kon het evenwel niet laten, en schreide dus zoo lang tot
zij had uitgeschreid.
> Neem uwe muts af, kind," zeide tante Betsey, > en laat ik u eens zien."
Mijne moeder was te bang voor haar om dit zonderlinge verzoek af te
slaan, al was zij genegen geweest om dit te toen. Zij deed dus wat haar
gezegd werd, en wel met zulke bevende handen, dat hare haren (die bij-
zonder welig en fraai waren) over haar gezicht heenvielen.
>Wel lieve hemel!" riep tante Betsey uit. >Gij zijt waarlijk nog eca
Idndje, dat men op schoot zou nemen !" ^ ^
&.
BHJNE MOEDER IS NIET OP HAAR 6EMAK.
Mljne moeder zag er zeker, zelfs voor hare jaren, buitengemeen jeug-
-dig uit. Zij liet haar hoofd hangen, alsof dit hare schuld was, arme vrouw,
-en zeide snikkende, dat zij waarlijk bang was dat zij eeneheelkinderach-
t^e weduwe was, en ook eene heel kinderachtige moeder zou zijn, als
zij in leven bleef. In de korte poos van stilte, die hierop volgde, verbeeldde
zij zich, dat tante Betsey hare haren aanraakte, en dat wel met geene on-
zachte hand; maar toen zij met schroomvallige hoop naar haar opkeek,
zag zij, dat die juffrouw, met den rand van haar rok omgeslagen, hare
lianden over €€ne knie gevouwen, en hare voeten op den haardrand^
:somber in het vuur zat te staren.
>In 's hemels naam,'' zeide tante Betsey op eens, >waarom Kraaien-
hof ?" — >Meent gij het huisr"* vroeg mijne moeder. — >Waarom
Kraaienhof?" herhaalde tante Betsey. »Keukenhof zou veel beter gepast
hebben, als gij een van beiden gezonde denkbeelden van het leven hadt
gehad." — iCopperfield heeft dien naam gekozen," antwoordde mijne
tnoeder. iToen hij het huis kocht, beviel het hem dat er, naar hij dacht,
kraaien in den omtrek nestelden."
De avondwind maakte juist zulk een gerucht in eenige hooge olmen
achter in den tuin, dat mijne moeder en tante Betsey beiden niet konden
nalaten daarheen om te kijken. Terwijl de olmen naar elkander overbo-
gen, gelijk reuzen, die elkaar geheimen toefluisterden, en, na eenige
seconden van zulke rust, weder in geweldige beweging kwamen en met
hunne wilde armen zwaaiden, alsof hunnevertrouwelijke mededeelingen
waarlijk van te goddeloozen aard waren om hen hunne gemoedsrust te
laten behouden, zag men eenige oude, door het weder geteisterde en ge-
havende kraaiennesten, die de hoogste takken bezwaarden, heen en we-
der slingeren, gelijk wrakken op eene stormachtige zee.
1 Waar zijn de beesten ?" vroeg tante Betsey. — > De — ?" Mijne moeder
had aan lets anders zitten denken. — »De kraaien — waar zijn zij geble-
▼cn ?" vroeg tante Betsey. — > Er zijn er geen geweest zoolang wij hier
gewoond hebben," antwoordde mijne moeder. iWij dachten — mijn
Copperfield dacht — dat hier al heel veel kraaien nestelden; maar het
waren zeer oude nesten, die de vogels reeds lang hadden verlaten." —
^ David Copperfield heel en al !" zeide tante Betsey, i David Copperfield
▼an top tot teen ! Noemt een huis Kraaienhof, al is er geen kraai in de
nabijheid, en neemt de vogels maar op goed geloof aan, omdat hij de
nesten ziet!" — iMijnheer Copperfield," antwoordde mijne moeder, >is
<lood, en als gij bij mij met minachting van hem durfl spreken — "
Mijne arme moeder koesterde, geloof ik, voor een oogenblik het
Toomemen tot een gewelddadigen aanval op mijne tante, die haar
.^emakkeHjk met 6€ne hand had kunnen omgooien, zelfs al was mijne
moeder door haar toestand veel beter voor zoo iets geschikt geweest dan
<zij dien avond was. Maar terwijl zij van haar stoel oprees, gmg die drift
Toorbij; zij ging zeer zachtzinnig weder zitten en yiel in flauwte.
Toen zij weder bij zich zelve kwam. of tante Betsey haar had bijgehol-
pen, hoe het dan ook was, zag zij de laatste bij het venster staan. De
«chemering ging nu reeds in duistemis over; en hoe flauw zij elkander
DAVID COPPERPIELD.
ook zagen, hadden zij dit zonder de hulp van het vuurniet kunnendoen*.
tWel?" zeide tante Betsey, naar haar stoel terugkomende, alsof zif
maar eens even had gaan uiticijken ; > en wanneer rekent gij . . . /' — >Ik
beef overal," stamelde mijne^moeder. ilkweetnietwatmijoverkomU
Ik zal zeker sterven." — >Neen, neen, neen," zeide tante Betsey. > Gij
moest maar wat thee drinken." — 9 Och Heere, Heere, denkt gij, dat die
mij goed zal doen?" riep mijne moeder radeloos uit, — i Wei zeker,"
antwoordde tante Betsey. >Het is niets anders dan verbeelding. Hoe
moet ik uw meisje noemen ?" — >Ik weet nog niet of het wel een meisje
zal zijn," antwoordde mijne moeder onnoozel. — i God zegen het kind !*^'
riep tante Betsey, en herhaalde aldus de tweede spreuk op het spelden-
kussen boven in de lade, die zij echter op mijne moeder, in plaats van
mij, toepaste. iDat meen ik niet Ik meen uw dienstmeisje." — >Peg-
gotty," zeide mijne moeder. — >Peggotty !" herhaalde tante Betsey met
zekere verontwaardiging. >Wilt ^e mij ze^gen, kind, dat er ooit een
menschelijk wezen naar eene chnstenkerk is ge|;aan en zich Peggotty^
heeft laten doopen?" — >Dat is haar van," zeide mijne moeder be-
schroomd. iMijn Copperheld liet haar daarbij noemen, omdat zij den-
zelfden doopnaam had als ik." — >Hier, Peggotty !" riep tante Betsey^
de kamerdeur openende. 9 Geef thee. Uwe meesteres is niet al te wel^
Talmniet!"
Nadat zij dit bevel had uitgevaardigd, met zooveel gezag alsof zij eene
erkende autoriteit in huis was geweest, zoolang dat huis gestaan had, en
eens had uitgekeken om zich aan de verbaasde Peggotty te laten zien^
die op het geluid eener vreemde stem met eene kaars de gang door-
kwam, sloot tante Betsey de deur weder en zette zich weder neer, evenals-
te voren, met de voeten op den haardrand, den rok van hare japon om—
geslagen en hare handen over 66ne knie gevouwen.
9 Gij hebt zoo daar even gezegd, dat ge niet wist of het wel een meisje
zou zijn," zeide tante Betsey, ilk twijfel er niet aan of het zal een meisje
wezen. Ik heb een voorgevoel, dat het een meisje wezen moet. Nu kindy.
van het oogenblik af, dat dat meisje in de wereld is. ..." — Of misschien
jongen," nam mijne moeder de vrijheid om er tusschen te voegen. — >Ik
zeg u, ik heb een voorgevoel, dat het een meisje moet wezen," ant-
woordde tante Betsey. iSpreek mij toch niet tegen. Van het oogenblik
af, dat dat meisje in de wereld is, ben ik voomemens haar mij aan te
trekken. Ik wil hare peet zijn, en ik verzoek u haar Betsey Trotwood
Copperfield te laten noemen. Met deze Betsey Trotwood moeten geene
verkeerdheden plaats hebben. Met haar hartje, arme lieve kleine, moet
geen spel gedreven worden. Zij moet verstandig worden groot gebracht:
en wel gewaarschuwd om geen dwaas vertrouwen te bewijzen, waar men
dat niet verdient. Dat moet ik tot mijne zorg maken."
Na ieder van deze geze^den gaf tante Betsey een ruk met haar hoofd^
alsof hare eigene oude gneven in haar binnenste woelden, en het haar
veel zelfbedwang kostte om daarvan niet duidelijker te spreken. Zdo
dacht mijne moeder ten minste, terwijl zij haar bij het schijnsel van het
bijna uitgebraude vuur gadesloeg ; te bang voor tante Betsey, te vol pijui
L.
MXJNE MOEDER GEVO< ZICH ONPASSELIJK
cn onnist, en veel te verlegen en verward, om iets zeer duidelijk te kun-
Dcn waamemen of te weten wat zij zeggen moest
lEn was David goed voor u, kind f" vroeg tante Betsey, toen zij een
poosje had gezwegen en die bewegingen met haar hoofd langzamerhand
hadden opgehouden. >Hadt gij een vergenoegd leven met elkander ?" —
fWij zijn zeer gelukkig geweest," antwoordde mijne moeder. iMijn
Copperield was maar al te goed voor mij." — >Zoo ! Hij heeft u dus
bedorvea, zou ik denken ?" hervatte tante Betsey. — » Om in deze barre
werdd weder geheel alleen te zijn en op mij zelve te staan ; ja, ik vrees,
dat hij dat waarlijk gedaan heeft," snikte mijne moeder. — iWelnu,
schrei maar niet!" zeide tante Betsey. >Gij waart niet gelijk gepaard,
kind — als ooit twee menschen gelijk gepaard kunnen zijn — en daarom
YToeg ik dat. Gij waart eene wees, niet waar ?" — >Ja." — >En eene gou-
vemante ?" — >Ik was bij de kleine kinderen in eene familie, waar mijn
Copperfield dikwijls kwam. Hij behandelde mij heel vriendelijk, scheen
bijzonder op mij te letten, bewees mij vele beleefdheden en vroeg mij
eindelijk. Ik gaf hem het jawoord. £n zoo werden wij getrouwd," zeide
mijne moeder zeer eenvoudig. — > Ja ! Arm kind !" zeide tante Betsey
peinzende, terwijl zij nog met een betrokken gezicht in het vuur keek.
>Verstaat gij iets?" — iNeem mij niet kwalijk," zeide mijne moeder
haperend. — >Van huishouden, bij voorbeeld?" vervolgde tante Bet-
sey. — iNiet veel, vrees ik," antwoordde mijne moeder. >Niet zooveel
als ik wel wenschen zou. Maar mijn Copperfield leerde mij . . . ." — >Hij
wist er zelf veel van," merkte tante Betsey terloops aan. — >En ik hoop,
dat ik er wel in gevorderd zou hebben, want ik was zeer verlangend om
te leeren, en hij zeer geduldig om mij te onderrichten, als die groote
ramp van zijn sterven , , ." Hier bleef mijne moeder steken en kon geen
woord meer uitbrengen. — »Nu, kom, kom !" zeide tante Betsey. — ilk
hield geregeld mijn huishoudboekje en zag het elken avond mtt mijn
Copperfield na," riep mijne moeder, met eene nieuwe uitbarsting van
droefheid, en bleef toen weder steken, — » Nu, kom !" zeide tante Betsey,
iSchrei nu maar niet meer." — lEn ik kan u verzekeren, dat wij nooit
een woord van verschil daarover hadden, behalve als mijn Copperfield
cr tegen had, dat mijne drieen en vijven te veel op elkander geleken, of
dat ik krulstaarten aan mijne zevens en negens maakte," hervatte mijne
moeder met eene vemieuwde uitbarsting, en bleef alweder steken. —
tOij zult u zelve ziek maken," zeide tante Betsey, >en gij weet toch wel,
dat dit voor u en mijn pleegdochtertje niet zou deugen. Kom, kom ! Dat
moet ge niet doen."
Deze dwangreden bracht iets toe om mijne moeder te doen bedaren,
hoewel hare toenemende onpasselijkheid er misschien nog meer toe
bijdxoeg. £r volgde eene poos van stUte, slechts nu en dan door eene ge-
mompelde uitroeping van tante Betsey afgebroken, die met hare voeten
op dai haardrand bleef zitten.
> David had zijn geld op lijfirente uitgezet, dat weet ik," zeide zij, na.
verloop van eenigen tijd. t Wat heeft hij voor u gedaan ?" — >Mijn Cop-
perfield," zeide mijne moeder, die tamelijk veel moeite had om antwoord
8 . DAVID COPPERFIELD.
te geven, i is zoo goed en zorgNruldig geweest om een gedeelte daarvan
op mij te laten overschrijven." — >Hoeveel?" vroeg tante Betsey. —
>Honderd en vijf pond 's jaars," antwoordde mijne moeder. — >Hethad
erger kunnen zijn," zeide mijne tante.
Het woord % erger" kwam op het oogenblik juist van pas. Mijne moe-
der was onder het spreken zooveel erger geworden, dat Peggotty, die
methettheeblad en de kaarsen binnenkwam, terstond zag hoe ongesteld
zij was — gelijk tante Betsey reeds vroeger had kunnen zien, als het
maar licht genoeg was geweest — en haar met alien spoed naar boven
en naar bed hielp. Terstond daarop zond zij Ham Peggotty, haar neef,
die eenige dagen lang, zonder dat mijne moeder het wist, in huis ver-
scholen was geweest, ten einde in geval van nood als renbode te kunnen
dienen, uit, om de baker en den dokter te halen.
Deze verbondene mogendheden, die weinige minuten na elkander
aankwamen, waren niet weinig verbaasd, toen zij eene onbekende dame
van een geducht voorkomen voor het vuur vonden zitten, die haar hoed
aan haar linkerarm had hangen en bezig was hare ooren met watten vol
te stoppen. Daar Peggotty niets van haar wist, en mijne moeder niets van
haar zeide, was hare aanwezigheid in de voorkamer een geheimzinnig
raadsel ; en de omstandigheid, dat zij een magazijn van watten in haar
zak had, en dit goed op die manier in hare ooren stopte, verminderde
zelfe de statigheid van haar voorkomen niet.
Toen de dokter naar boven was geweest en weder beneden was geko-
men, en zich, naar ik meen, had overtuigd, dat er waarschijnlijkheid be-
stond, dat die onbekende dame en hij eenige uren bij elkander zouden
moeten zitten, begon hij lijn best te doen om beleefd en gezelli^ te we-
zen. Hij was een manueke zoo zachtzinnig en bedeesd, als er lemand
onder geheel het mannelijk geslacht te vinden is. Hij ging zijdelings de
kamer uit en in, om minder plaats te beslaan. Hij stapte zoo zacht als de
geestin Hamlet, en nog langzamer. Hij hield zijn hoofd op zijde, gedeel-
telijk uit bescheidene kleinachting van zich zelven, gedeeltelijk om alle
andere menschen met bescheidenheid om eene verschoonende behande-
ling te verzoeken. Het zou te weinig zijn te zeggen, dat hij geenhond een
kwaad woord zou hebben gegeven. Hij zou dit zelfs een doUen hond
niet gedaan hebben. Hij had zich misschien kunnen verstouten om hem
een goed woord te geven, of een half woord, of een stukje van een woord,
want hij sprak even langzaam als hij ging ; maar hij had hem voor niets
op de wereld ruw of driffig kunnen toespreken.
Dokter Chillip zag mijne tante met bedeesde vriendelijkheid aan, met
zijn hoofd op zijde, maakte eene bulging voor haar, en zeide, op de wat*
ten doelende, terwijl hij even zijn linkeroor aanraakte :
9 Eene plaatselijke irritatie, mejuffrouw ?" — > Wat !" zeide mijne tante,
en trok te gelijk het watje uit haar oor, alsof het eene kurk was.
Dokter ChUlip schrikte zoodanig van hare driftigheid — gelijk hij
mijne moeder naderhand zeide — dat het waarlijk een geluk was, dat hij
zijne tegenwoordigheid van geest niet geheel en al verloor. Hij herhaalde
echter, zeer zoetsappig :
I.
MIJNE XANTE VKRDWUNT WKDER.
lEene plaatselijke irritatie, mejufFrouw?" — iWat zottemij!" ant-
woordde mijne tante, en kurkte zich in eens weder toe.
Dokter Chillip kon daarop niets anders doen, dan stil blijven zitten en
haar bedeesd aankijken, terwijl zij stil bleef zitten en in het vuur staarde,
tot hij weder naar boven werd geroepen. Na ongeveer cen kwartier uurs
afwezig te zijn gebleven, kwam hij terug.
»Wcl!" zeide mijne tante, het watje uit het oor trekkende, dat het
dichtst naar hem toe was. — iWel, mejuflfrouw," antwoordde dokter
Chillip, >wij vorderen langzamerhand, mejuffrouw," — >Ba-a-ah" zeide
mijne tante met een langen tremulant op die minachtende uitroeping, en
kurkte zich weder toe gelijk te voren.
Waarlijk — waarlijk — gelijk dokter Chillip mijne moeder zeide, hij
was er bijna van ontzet ; zeUs alleen als man van het vak sprekende, was
hij er waarlijk bijna van ontzet. Doch hij bleef haar, niettemin, bijna twee
uren lang zitten aankijken, terwijl zij naar het vuur zat te staren, tot hij
weder naar boven werd geroepen. Nogmaals kwam hij na eene poos van
afwezigheid terug.
1 Wei ?" zeide mijne tante, wederom het watje uit haar oor halende. —
>Wel, mejuffrouw" antwoordde dokter Chillip, i wij vorderen — langza-
merhand." — 1 Ja-a-ah !" zeide mijne tante. Zij gaf hem zulk een snauw,
dat dokter Chillip het werkelijk niet verdragen kon. Het was waarlijk ge-
nocg om hem geheel van stuk te brengen, zeide hij naderhand. Hij ging
liever buiten de kamer op de trap zitten, in het donker en in een sterken
tocht, tot hij wederom geroepen werd.
Ham Peggotty, die op de volksschool ging en een baas in zijn cate-
dusmus was, en wien men dus voor een geloofwaardig getuige mag hou-
den, verklaarde des anderen daags, dat hij, toenhij een uur later toe vallig
ccns door de kamerdeur binnenkeek, dadelijk door tante Betsey werd
ontdekt, die toen onrustig heen en weer stapte, en hem vastgreep eer hij
rich kon wegmaken. Dat er nu boven in huis tusschenbeide een geluid
van voetstappen en stemmen werd gehoord, hetwelk hij meende dat die
wa^ niet konden afsluiten, daar het duidelijk bleek^ dat de dame hem
gepakt had om een slachtoflfer te hebben, waartegen zij, wanneer die ge-
faiiden zich het hardst lieten hooren, hare overmatige onrustkon uitlaten.
Dat zij hem bij zijn kraag vasthield en zoo gedurig op en neer liet stap-
pen (aJsof hij te veel opium had gebruikt) en bij bovengemelde gelegen-
heden zijne haren in de war haalde, zijn linnen kreukelde, z ij n e ooren
dichtstopte, alsof zij die met hare eigene verwarde, en hem op andere
manieren havende en mishandelde. Dit werd gedeehelijk door mijne
tante bevesdgd, die hem tegen half een, kort na dat hij was losgelaten,
wedereag, en verklaarde, dat hij toen even rood was als ik.
De zachtzinnige dokter Chillip kon op zulk een tijd — zoo al Doit —
niet haatdragend zijn. Hij ging. zoodra hij gemist kon worden, naar de
▼oorkamer, trad zijdelings de deur binnen, en zeide op zijn zoetsappig-
stentoon:
»Wel mejufifrouw, het doet mij genoegen u te mogen feliciteeren." —
tWaarmee ?" zeide mijne tante scherp.
XO DAVID COPPERFIELD.
Dokter Chillip ontstelde alweder van hare buitengemeene barschheid
en drifligbeid. Hij boog dus maar eens en glimlachte eens, om haar wat
zachter te stemmen.
t Wei, goede hemel, wat scheelt dien man toch ?" riep mijne tante onge-
duldig uiL 9 Kan hij niet spreken ?" — >Wees bedaard, fievejuffrouw,'^
zeide dokter Chillip op zijn zachtsten toon. >Er bestaat geene reden meer
om u ongerust te maken, mejuffrouw. Wees bedaard."
Men heefl het sedert bijna voor een wonder gehouden, dat mijne tante
hem niet aanpakte en been en weer schudde, om zoo uit hem te schud-
den, wat hij te zeggen had. Zij schudde slechts haar eigen hoofd, maar
dit deed zij op eene manier, die hem bijna deed bezwijmen.
t Wei, mejuffrouw," hervatte dokter Chillip, zoodra hij er moeds ge-
noeg toe had, het doet mij genoegen u te mogen feliciteeren. Alles is af*
geloopen, mejuflfrouw, en dat wel gelukkig afgeloopen,"
Gedurende de vijf minuten, of daaromtrent, die dokter Chillip aan het
uitspreken dezer redevoering wijdde, hield mijne tante hem strak in het
oog.
> Hoe gaat het haar ?" zeide mijne tante, hare armen over elkander
slaande, met haar hoed nog aan den linker hangende. — i Wel, mejuf-
frouw, zij zal spoedig geheel op haar gemak zijn, hoop ik," antwoordde
dokter Chillip; izooveel op haar gemak als men kan verwachten, dat
eene jonge moeder, onder zulke treurige huiselijke omstandigheden, zal
wezen. Er behoeft volstrekt geen bezwaar gemaakt te worden, dat gij
haar zoo met een eens gaat zien, mejuffrouw. Het zal haar misschien
goeddoen." — >En z ij. Hoe is z ij ?" zeide mijne tante scherp.
Dokter Chillip hield zijn hoofd nog wat meer op zijde en keek mijne
tante aan ^elijk een mak vogeltje.
> De kleme," zeide mijne tante. » Hoe is zij f " — i Ik meende, dat gij het
al wist, mejuflfrouw," antwoordde dokter Chillip. iHet is een jongen.'*
Mijne tante sprak geen woord meer, maar nam haar hoed bij de linten,
bijwijze van een slinger, deed daarmede een slag naardesdokters hoofd ^
zette hem op, zoo verbogen als hij was, ging naar buiten en kwam niet
terug. Zij verdween gelijk eene onvergenoegde fee; of gelijk een van die
wezens, welke ik, volgens het volksvooroordeel, moest kunnen zien, en
kwam nooit weder terug.
Neen. Ik lag in mijn wiegje, en mijne moeder lag in haar bed; maar
Betsey Trotwood Copperfiield bleefvooraltijdinhetlandderdroomea
en schimmen, het geduchte gewest, waaruit ik zoo pas was komen aan-
reizen ; en het licht, dat uit het venster onzer kamer straalde, bescheen
de laatste aardsche rustplaats van al zulke reizigers en den heuvel, die
het stof bedekte van hem, zonder wien ik er nooit zou zijn geweest.
i.
BERSTB INDRUKKEN. n
n.
IK BEGIN OP TE MERKEN.
De eerste voorwerpen, die een duidelijken vorm voor mij aannemeD^
als ik ver terug in het ledige mijner vroegste kihdsheid zie, zijn mijne
moeder met hare fraaie haren en haar jeugdig figuurtje, en Peggotty, met
geheel geene figunr, oogen zwart, zoodat zij hunne geheele nabijheid in,
haar gezicht schenen te verdonkeren, en wangen en armen zoo hard en
rood, dat ik mij verwonderde dat de vogels niet liever aan haar pikteiv
dan aan appelen.
Ik meen mij deze twee nog te kunnen herinneren op eenigen afstand.
tegenover elkander, in mijne oogen veel kleiner geworden doordat zij
bdLten of op den grond knielden, terwijl ik wa^gelend van de eene naar
de andere liep. £r is mij nog eene voorsteUmg, die ik niet van eene
wezcnlijke herinnering kan onderscheiden, bijgebleven van Peggotty'a.
voorvinger, dien zij mij placht toe te steken, en dat die ruw was van het
naaien, evenals een muskaatraspje.
Dit kan wel verbeelding zijn, hoewel ik denk, dat het geheugen der
meeste menschen verder in de kindsheid kan teruggaan dan men veelal
meent; evenals ik geloof^ dat het waamemingsvermogen bij vele nog
zeer jonge kinderen een waarlijk verwonderenden trap van scherpheid
en juistheid bezit Ik ben zelfe van gedachte^ dat men van de meeste voU
wassenen, die in dit opzicht uitmunten, met meer juistheid zou kunnen
zeggen^ dat zij dit vermogen niet verloren, dan dat zij het verworven heb'*
ben; des te meer, daar ik doorgaans opmerk, dat zulke menschen zekere
frischheid, zachtaardigheid en vatbaarheid voor genoegens behouden^
die insgelijks een erfgoed zijn, dat zij uit hunne kindsheid hebben be-
waard.
Ik zou wel kunnen vreezen, dat ik aan het >rondzwalken'' ben, terwijl
ik mij ophoud om dit te zeggen, indien het mij niet tot de opmerking
voerde, dat ik dezt besluiten gedeeltelijk op mijne eigeneinnerlijkeerva«
ring heb gegrond ; en wanneer het uit iets, dat ik in dit verhaal aanteeken^
mocht blijken, dat ik als kind een buitengemeen waamemingsvermogen
bezat, of dat ik als man eene levendige herinnering van mijne kindsheid
bewaard heb, maak ik zonder twijfel aanspraak op beide deze eigenaar«
dige begaafdheden.
Wanneer ik, gelijk ik zeide, in het ledige mijner vroegste kindsheid
terugzie, zijn oe eerste voorwerpen, die ik mij, als afgezonderd van eenQ
verwarring van allerlei dingen en op zich zelven staande, kan herinne*
ren, mijne moeder en Peggotty. Wat herinner ik mij nog meer ? Laat
eenszien.
Uit den nevel komt nog ons huis — niet nieuw voor mij, maar mij zel& .
in de vroegste herinnering daarvan gemeenzaam bekend. Beneden ia.
Peggotty's keuken, die op eene achterplaats uitkomt ; met een duivenhok,
zonder duiven^ op een paal in het midden ; een groot hondenhok, zonder
hond, in een hoek, en een aantal kippen, die mij geducht groot voorko%
t2 DAVID COPPERFIELD.
toen en op eene woeste, dreigende manier rondstappen. Er is een haan,
die op een paal vliegt om te kraaien, en bijzonder op mij schijnt teletten
als ik door het keukenraam naar hem kijk, en mij dan doet beven, zoo
kwaadaardig als hij er uitziet. Van de ganzen buiten het zijpoortje, die
mij met uitgestrekte halzen komen nawaggelen als ik dien kant heen
kom, droom ik des nachts, gelijk iemand, door wilde dieren omringd,
van leeuwen zou droomen.
Hier is een lange gang — welk een verbazend vergezicht maak ik er
van — die van Peggotty's keuken naar de voordeur loopt. Eene donkere
provisiekamer komt daarin uit, en dat is eene plaats om des avonds hard
voorbij te loopen ; want ik weet niet wat er tusschen die tonnen, potten
en oude theekisten mag schuilen, als er niet iemand met een flauw lichje
in is, en de duffe lucht, die een reuk van zeep, ingemaakt goed, peper,
kaarsen en koffie, alles in eens, heeft, de deur laat uitkomen. Dan zijn er
twee voorkamers : de voorkamer, waar wij des avonds zitten, mijne moe-
der en ik en Peggotty — want Peggotty komt ons altijd gezelschap hou-
den, als haar werk gedaan is en wij alleen zijn — en de beste voorkamer,
waar wij des zondags zitten, deftiger, maar niet zoo genoeglijk. Die kamer
heeft iets naargeestigs voor mij, want Peggotty heeft mij verteld — ik
weet niet wanneer, maar het schijnt eeuwen geleden — van mijn vaders
begrafenb, en dat de menschen, die medegingen, daar hunne zwarte
mantels omkregen. Op een zondagavond leest mijne moeder in die
kamer voor Peggotty en mij, hoe Lazarus uit den dood werd opgewekt.
En ik word zoo angstig daarvan, dat zij mij naderhand uit het bed moe-
ten nemen, en mij uit het venster der slaapkamer het stille kerkhof laten
zien, waar de dooden, onder den plechtigen maneschijn, alien in hunne
graven liggen te rusten.
Er is nergens iets half zoo groen, dat ik weet, als het gras van dat
kerkhof; niets half zoo lommerrijk als de boomen, die daar staan ; niets
half zoo rustig als de grafzerken. De schapen grazen daar, alsik des mor-
gens vroeg, in mijn bedje, dat in een afgeschoten kamertje achter de
kamer mijner moeder staat, op mijne knieen overeind kom om er naar
te kijken 5 en dan zie ik het roode licht op den zonnewijzer schijnen, en
denk bij mij zelven : »Is de zonnewijzer blij, dat zou ik wel eens willen
weten, dat hij weer kan zeggen hoe laat het is ?"
Hier is onze bank in de kerk. Welk een hoog beschot heeft die bank !
Dichtbij is een venster, waaruit men ons huis kan zien, en 00k onder den
ochtendgodsdienst dikwijb door Peggotty wordt gezien, die zich
gaame zooveel zij kan verzekert, dat het niet bestolen wordt, of niet in
brand staat. Maar hoewel Peggotty's oogen zwerven, neemt zij het zeer
kwalijk als de mijne dat doen, en beduidt zij mij, als ik opdebankopsta,
met een donkeren blik, dat ik naar den doming moet kijken. Maar ik
kan niet altijd naar hem kijken — ik ken hem ook wel als hij dat witte
ding niet aanheeft, en ik ben bang, dat hij zich zal verwonderen waarom
ik hem zoo aanstaar, en misschien onder den dienst zal ophouden om mij
dat te vragen — en wat zal ik dan doen ? Gapen is eene ijselijkheid, maar
ik moet het toch somtijds doen. Ik kijk naar mijne moeder, maar zij
L
VROEGSTE HERINNERINGEN.
n
houdt zich alsof zij mij niet zag. Ik kijk naai' een jongen in de verte, en
hij trekt gezichten tegen mij. Ik kijk naar den zonneschijn, die door d^
openstaande deur van het portaal binnenkomt, en daar zie ik een dwa«
laid schaap — ik meen geen zondaar, maar een wezenlijk schaap — dat
half gezind is om in de kerk te komen. Ik gevoel dat ik, als ik langer
daamaar kijk, in verzoeking zal komen om hardop iets te zeggen ; en hoe
zou het dan met mij gaan ! Ik kijk omhoog naar de grafschr^en aan de
muren, en poog aan mijnheer Bodgers, in leven ingezetene van dit kerspel,
te denken, en hoe mevrouw Bodgers het zich moet hebben aangetrok^
ken, toen mijnheer Bodgers met zware ziekte werd bezocht en alle ge-
neesmeesters nutteloos waren. Ik ben benieuwd of zij dokter Chillip er
bij geroepen hebben, en of hij ook nutteloos was ; en zoo ja, hoe het hem
dan bevalt eens in de week daaraan herinnerd te worden. Ik kijk van
dokter Chillip, met zijne zondagsche das, naar den preekstoel, en denk,
welk een goed plaatsje die zou zijn om in te spelen, en welk een kasteel
hij zou wezen, als een andere jongen de trap opkwam om het aan te val-
len, en hem dan het fluweelen kusseh met kwasten op zijn hoofd werd
gegooid. Door den tijd vallen mijne oogen langzamerhand dicht; en
nadat ik mij eerst verbeeld heb den doming in de warmte een slaperig
liedje te hooren zingen, hoor ik niets meer, tot ik met een smak van de
bank val, en meer dood dan levend door Peggotty word weggebracht.
En nu zie ik de buitenzijde van ons huis, met de klapvensters der slaap-
kamers, die openstaan om de geurige lucht binnen te laten, en de geha^
Tcnde oude kraaiennesten, die nog in de olmen aan het eind van den
tain v66r het huis hangen te schommelen. Nu ben ik in den tuin achter
het huis, voorbij de plaats met het ledige duiven- en hondenhok — eene
warande voorkapelletjes, herinner ik mij, met eene hooge schutting, een
poortje en een hangslot; waar het fruit aan de boomen hangt, rijper en
ovcrvloediger dan ik sedert ooit het fruit in eenigen anderen tuin heb ge»
zien, en waar mijne moeder er van plukt in een mandje, terwijl ik er bij
sta, haastig de gesnoepte aalbessen verzwelg, en dan mijn best doe om te
kijken alsof ik nergens van wist. £r komt een sterke wind op, en de zo«
mer is in een oogenblik om. Wij spelen in de winteravondschemering en
dansen in de voorkamer rond. Als mijne moeder buiten adem is en in
een leuningstoel zit te rusten, blijf ik staan kijken hoe zij hare glanzige
knillen om hare vingers windt, en het lijQe van hare japon naar omlaag
trekt, en niemand weet beter dan ik, dat zij er gaame zoo goed uitziet, en
grootsch is dat zij zoo mooi is.
Dit behoort onder mijne vroegste herinneringen. Dit, en eene bewust-
heid dat wij beiden eeni^zins ban^ voor Peggotty waren, en ons in de
meeste dingen aan haar wil onderschikten, behoorden onder de vroegste
meeningen — indien zij zoo mogen genoemd worden — die ik ooit uit
datgene, wat ik zag, ontleende.
P^lgotty en ik zaten op een avond alleen bij het vuur in de voorka-
mer. Ik had Peggotty van krokodillen voorgelezen. Ik moet bijzonder
dnidelijk hebben gelezen, of de goede ziel moet met bijzonder veel be*
laogsteUing hebben geluisterd, want ik herinner mij, dat zij, toen ik ge«
DAVID COPPERFIELD.
daan had, zich nevelachtig voorstelde dat zij eene soort van groente wa-
I^en. Ik was moede van het lezen en halfdood van den vaak ; zoaar daar
ikj als eene bijzondere gtmst, verlof had bekomen om op te blijven tot
mijne moeder thuis kwam, die bij buren den avond doorbracht, had ik
(natuurlijk) liever op mijn post willen sterven dan naar bed gaan. Ik was
tot een trap van slaperigheid gekomen, waarop Peggotty zich hoe langer
hoe meer scheen uit te zetten en vervaarlijk poot te worden. Ik hield
cchter mijne oogleden met mijne twee voorvingers omhoog, en keek
haar. terwijl zij zat te naaien^ strak aan ; en te gelijk keek ik naar het
eindje waskaars, dat zij gebrmkte om haar draad door te halen — hoe
oud scheen het te zijn, overal zoo ingekorven ! — naar het huisje met een
Btrooien dak, waarin haar elleraaatje woonde ; naar haar naaikistje, met
een schuifdeksel, en een gezicht der St. Paulskerk (met een rozerooden
koepel) daarop geschilderd ; naar den koperen vingerhoed aan haar vin-
ger, en dan weder naar haar zelve, die ik voor mooi hield. Ik gevoelde
mij zoo slaperig, dat ik wel wist dat ik weg zou zijn, zoodra ik maar iets
tiit het gezicht verloor.
t Peggotty," zeide ik eenskkps, 9 zijt ge wel ooit getrouwd geweest ?" —
tWel Heere, jonge heer David," antwoordde Peggotty, >hoe komt u dat
Inhethoofd!"
Zij antwoordde met zulk een opvliegen, dat ik er geheel wakker van
werd. Toen hield zij op met naaien en keek mij aan, terwijl zij hare
baald nitgetrokken hield zoo lang de draad was.
tMaar z ij t ge dan ooit getrouwd geweest, Peggotty ?" begon ik weder.
>Ge zijt immers mooi genoeg — heel mooi zelfe r
Ik vond wel, dat zij er geheel anders uitzag dan mijne moeder, maar
beschouwde haar toch als een volmaakt voorbeeld van eene andere soort
van schoonheid Er stond in de beste voorkamer een rood fluweelen
voetbankje, waarop mijne moeder een bloemruiker had geschilderd. De
grond van dat voetbankje en Peggotty's kleur kwamen mij juist eveneens
voor. Het voetbankje was glad en Peggotty was niw, maar dat maakte
geen verschil.
> Ik mooi, David !" zeide Peggotty.> Wel Heere neen, mijn jongen. Maar
hoe komt gij over trouwen te denken?" — >Dat weet ik zelf niet ! —
Maar gij moogt met niet meer dan 66n man te gelijk trouwen — mag dat
wel, Peggotty?" — >Wel zekerniet," antwoordde Peggotty, zeermel
beraden. — »Maar als gij met iemand trouwt, en die man sterft, dan
tnoogt ge wel met een ander trouwen, niet waar, Peggotty ?" — Dat
m a g," antwoordde Peggotty, > als men verkiest. Dat is naar men er over
denkt." — >Maar hoe denkt gij er over, Peggotty?" zeide ik.
Ik zag haar bij die vraag nieuwsgierig aan, omdat zij mij zoo zonder-
ling aankeek.
ilk kan er niets van zeg^en," antwoordde zij, terwijl zij hare oogen, na
eene korte besluiteloosheid, van mij afwendde en weder met haar werk
voortging, >dan dat ik zelf nooit getrouwd ben geweest, jonge heer
David, en niet geloof, dat ik er ooit toe zal komen. Dat is al wat Qc
w van weet."
L
DE HESR MIT DE ZWARTE BAKKEBAARDEN. 15
>Gc «jt toch niet boos, Peggotty, niet waar ?" zeide ik, nadat ik een
poosje stil was blijven zitten.
Ik dacht inderdaad, dat zij boos was, omdat zij mij zoo kortaf ant-
woord had gegeven; maar ik had het geheel verkeerd; want zij legde
haar werk neer (eene kous, die zij stopte) en hare arnfca wijd uitsprei-
dende, nam zij mijn krullebol daartusschen en gaf dien een stevigen druk.
Ik weet, dat het een stevigen druk was, omdat zij, daar zij zeer gezet was,
nadat zij was aangekleed nooit eene krachtige beweging kon maken,
zonder dat er van den rug van hare japon eenige knoopjes afsprongen.
£q ik herinner mij dat er, terwijl zij mij zoo omhelsde, twee naar den
anderen kant der kamer vlogen.
»Laat mij nu nog wat van de kurken-dillen hooren," zeide Peggotty,
'die den naam nog met recht had gevat ; > want ik heb er nog niet half ge-
noeg van gehoord."
Ik kon niet recht begrijpen waarom Peggotty zoo wonderlijk voor zich
keek, of waarom zij zoo gaame weer op de krokodillen wilde komen. Wij
keerden echter, met vemieuwde wakkerheid van mijne zijde, naar die
monsters terug en lieten hunne eieren in het zand liggen. om ze door de
ion te laten uitbroeden ; en wij liepen voor hen weg en lopten hen door
gedurig om te keeren, hetgeen zij, uithoofde van hunne logheid en on-
bmgzaamheid, niet zoo gauw konden doen ; en wij liepen hen, als inboor-
lingen, in het water na, en stakenhunscherpeeindenhoutindekeel;
kortom, wij deden alles met de krokodillen wat er maar mede te doen
was. Ik deed dit ten minste ; maar ik twijfelde aan Peggotty, die zich al
dien tijd peinzend met hare naald hier en daar in haar gezicht en hare
armen zat te prikken.
Wij hadden met de krokodillen afgedaan en waren aan de kaaimans
b^onnen, toen er aan de tuinschel werd getrokken. Wij gingen naar bui-
ten om open te doen*, en daar stond mijne moeder, die er buitengemeen
lief oitzag, naar mij dacht, en bij haar was een heer met fraai zwart haar
en bakkebaarden, die den vorigen zondag met ons uit de kerk naar
bms was gegaan.
Toen mijne moeder op den drempel bukte om mij in hare armen op
te ncmen en een kus te geven, zeide die heer, dat die kleine jongen groo-
ter voorrechten had daji een koning, of lets van dien aard; want ik ge-
Toel wel, dat mijn later begrip mij hier te hulp komt.
» Wat wil dat zeggen ?" vroee ik hem, over haar schouder.
Hij klopte mij op mijn hoofd ; maar hoe het wezen mocht, ik had maar
geen behagen in hem of zijne zware stem, en was bang, dat zijne hand
die van mijne moeder zou aanraken, terwijl ze mij aanraakte — hetgeen
zij werkelijk deed. Ik schoof ze weg zoo goed ik kon.
»0 David,*' zeide mijne moeder berispend. — > Lieve jongen !" zeide
die heer. »Ik kan mij niet verwonderen, dat hij zoo gehecht is."
Ik had nog nooit zulk eene fraaie kleur op mijn moeders gezicht ge-
2ien. Zij beknorde mij in het vriendelijke omdat ik zoo lomp was, en mij
dicht tqgen haar schawl dnikkende, keerde zij zich naar dien heer om en
bedankte hem, dat hij zich zooveel moeite had gegeven om haar thuis te
1 6 DAVID COPPERFiELD.
brengen. Zij stak hem onder het spreken hare hand toe, en terwijl hij die
in de zijne nam, keek zij, naar mij dacht, naar mij.
J Laten wij elkander goedennacht zeggen, aardig knaapje," zeide^die
heer, toen hij zijn hoofd - dit zag ik — over het handschoentje mijner
moeder gebogen had. — » Goedennacht!" zeide ik. — iKom! Wij moe-
ten de beste vrienden van dewereldworden," zeide hij lachend,>Gcef
mij de hand."
Mijne rechterhand was in de linker mijner moeder gesloten; dus gaf
ik hem de andere
1 Wei, dat is de verkeerde hand, David," zeide hij, alweder lachende.
Mijne moeder duwde mijne rechterhand vooruit, maar om bovenge-
melde reden wilde ik hem volstrekt niet geven, en deed dit ook niet. Ik
gaf hem de andere, en hij schudde die hartelijk, en zeide, dat ik een ferme
jongen was, en ging heen.
Nog op dit oogenblik zie ik hem zich in den tuin omkeeren, en ons-
een laatsten blik geven met zijne onheilspellende zwarte oogen, eer de
deur gesloten werd.
Peggotty, die geen woord gesproken en geen vinger bewogen had,,
schoof terstond de grendels op, en wij gingen alien naar de voorkamen
Mijne moeder bleef, in plaats van naar den leuningstoel bij het vuur te
komen, tegen hare gewoonte, aan den anderen kant van de kamer, ea
zat daar bij zich zelve te zingen,
»Hoop dat gij een pleizierigen avond hebt gehad, ihevrouw," zeide-
Peggotty, die met een blaker in de hand, zoo stijf als een staak — of lie-
ver als eene ton — midden in de kamer bleef staan. — > Wei bedankt,
Peggotty," antwoordde mijne moeder met eene vroolijke stem. >Ik heb
een heel pleizierigen avond gehad." — >E^n vreemdeling kan eene
aangename verandering maken," merkte Peggotty aan. — i Ja, eene zeer
aangename verandering," antwoordde mijne moeder.
Peggotty bleef onbeweeglijk midden in de kamer staan, mijne moeder
be^on weder te zingen, en ik viel in slaap, schoon niet zoo vast in slaap,
of ik kon stemmen hooren, zonder te verstaan wat zij zeiden. Toen ik.
uit dezen onrusti^n sluimer half wakker werd, vond ik mijne moeder en
Peggotty beiden m tranen en beiden aan het praten.
»Niet zoo een als deze zou mijnheer Copperfield hebben aangestaan,'*
zeide Peggotty. >Dat zeg ik en dat wil ik bezweren." — >Goedehemel!"
riep mijne moeder nit, >gij zult mij nog razend maken ! Is ooit een onge-
lukkig meisje zoo door hare dienstboden mishandeld als ik het word i
Maar waarom doe ik mij onrecht aan door mij zelve een meisje te noe-
men? Ben ik dan niet getrouwd geweest, Peggotty? — iGod weetwel
van ja, mevrouw," antwoordde Peggotty. — >Hoe durft gij dan," zeide
mijne moeder, — >gij weet wel, ik meen niet hoe gij kunt durven, Peg-
gotty, maar hoe gij het hart kunt hebben, om mij zoo onrusti^ te maken
en mij zulke scherpe dingen te zeggen, terwijl gij wel weet, dat ik, behalve-
bier, geen enkel vriend heb, tot wien ik mij wenden kan." — > Zooveel
te meer reden," antwoordde Peggotty, lomte zeggen dat het niet aan-
gaat. Neen ! Het gaat niet aan, en het zal nooit aangaan. Neen I" Ik dftcht.
L.
MIJNE MOEDER £N PEGGOTTY HKBBEN VERSCHIL. 1 7
dat Peggotty den blaker zou hebben neergesmeten, zoo zwaaide zij daar-
mee. — >Hoe kunt ge toch zoo onredelijk zijn," zeide mijne moeder,
terwijl de tranen haar nog harder over de wangen rolden, »om er zoa
over te spreken ! Hoe kunt gij er over aangaan alsof alles al vast en zeker
was, terwijl ik u nog eens en nog eens zeg, gij wreedaardige meid, dat er
niets anders heeft plaats gehad dan de allergewoonste beleefdheden. Gij
praat er van, dat ik mij laat bewonderen. Wat moet ik dan doen? A Is de
menschenonnoozel genoeg zijn om dat te doen, is het dan mijne schuld?
Wat moet ik dan doen, vraag ik u? Zoudt ge willen, dat ik mijne haren
a£meed, of mijn gezicht zwart maakte, of het met eene brandwond, of
zoo lets, ontsierde ? Dat zoudt ge wel willen, Peggotty, Daarin zoudt ge
wcl vermaak hebben."
Peggotty scheen zich dit verwijt zeer aan te trekken, naar mij dacht.
lEn mijn lieve jongen," riep mijne moeder uit, naar den leuningstoel
komende, waarin ik zat en mij liefkoozende,» mijn kleine David !Zal men
mij te verstaan geven, dat ik mijn kostbaarsten schat, het dierbaarste
kind dat er ooit geweest is, niet genoeg liefheb!" — »Niemand heeft ooit
zoo lets te verstaan willen geven," zeide Peggotty. — >Dat hebt gij ge-
daan, Peggotty," antwoordde mijne moeder. iDat weet gij zelve weL
Wat kon ik met mogelijkheid anders uit uw zeggen opmaken, gij onge-
voelig schepsel; terwijl ge toch evengoed weet als ik, dat ik nog met het
laatste vierendeeljaars alleen om hem geen nieuwe parasol wilde koopen,
boewel de oude haast overal is doorgesleten en de franje er uitziet alsof
er de mot in was. Gij weet wel dat het zoo is, Peggotty. Gij kunt het niet
ontkennen." En zich toen liefderijk naar mij keerende, met hare wang
tegen de mijne. >Ben ik eene booze mama voor u, David? Ben ikeene
Icclijke, harde, eigenlievende, slechte mama? Zeg het maar, mijn kind,
rcg maar t ja," lieve jongen, dan zal Peggotty u lief hebben, en Peg^otty's
liefde is veel beter dan de mijne, David. I k heb u in het geheel met hef,
niet waar?"
Daarop gingen wij alien te zamen aan het schreien. Ik geloof, dat ik
de luidruchtigste van de drie was, maar ik ben overtuigd, dat wij het
alien even oprecht meenden. Ik was geheel buiten mij zelven, en ik vrees,
dat ik in de eerste vervoering mijner gewonde teerhartigheid Peggotty
ecn ibeest" noemde. Dat goede schepel was diep bedroefd, herinner ik
mij wcl, en moet bij deze gelegenheid geheel knoopeloos zijn geworden;
want er ging een salvo van die kleine kanonschoten af, toen zij, na het
met mijne moeder te hebben bijgelegd, voor den leuningstoel knielde,
om het ook met mij bij te leggen.
Wij gingen diep bedrukt naar bed. Mijn snikken hield mij langen djd
wakker; en toen een bijzonder krachtige snik mij geheel in het bed op-
hkf bemerkte ik, dat mijne.moeder, over mij heengebogen, op den rand
van mijn ledikantje zat. Daama viel ik in hare armen in slaap en sliep
gerost.
Of het den volgenden zondag was dat ik dien heer wederzag, dan of
cr ecn langer tijd verliep eer hij zich weder vertoonde, kan ik mij niet
h^nncTcn. Ik wil niet zeggen, dat de daliuns mij nog duidelijk voor den
DAVm COPPERFIKLD. — I. 2
1 8 DAVID COPPEREIELD.
geest staan. Maar daar was hij, in de kerk, en ging naderhand met ons
naar huis. Hij kwam ook binnen om naar den vermaarden geranium te
kijken, dien wij voor het venster hadden staan. Hij scheen er niet veel op
te letten, maar eer hij heenging vroeg hij mijne moeder om hem een takje
er van te geven. Zij verzocht hem om er zelf maar een te kiezen, maar
hij wilde dit niet doen — ik kon niet begrijpen waarom — en dus plukte
zij er een voor hem en gaf hel hem in de hand. Hij zeide, dat hij ernooit,
nooit weder van zou scheiden ; en ik dacht dat hij wel een groote domkop
moest zijn om niet te weten, dat het over een paar dagen zou verwelken
en de bloem uitvallen.
Peggotty begon des avond minder bij ons te zitten, dan zij vroeger
altijd had gedaan. Mijne moeder gaf haar veel toe — meer dan gewoon-
lijk, kwam het mij voor — en wij waren alle drie uitmuntende vrienden ;
maar wij waren toch anders dan wij plachten te zijn en niet zoo genoeglijk
onder elkander. Somtijds verbeeldde ik mij, dat Pe^jgotty er tegen had,
dat mijne moeder al de mooie kleedjes droeg, die zij in hare laden had,
of dat zij zoo dikwijls naar dien buurman ging; maar ik kon het niet met
mij zelven eens worden, hoe het eigenlijk was.
Langzamerhand werd ik er aan gewoon om dien heer met zijn zwarten
bakkebaard te zien. Ik had niet meer behagen in hem dan in het eerst,
en bleef dezelfde angstige jaloezie behouden ; maar indien ik eenige rede-
nen daartoe had, behalve den instinctmatigen afkeer van een kind en
een onbepaald denkbeeld, dat Peggotty en ik genoeg werk van mijne
moeder konden maken zonder dat iemand ons hielp, was het zeker die
reden niet, welke ik had kunnen vinden indien ik ouder was geweest.
Zoo iets kwam mij volstrekt niet in het hoofd, zelfs niets, dat er eenigszins
naar geleek. Ik kon als het ware bij kleine stukjes waamemen en opmer-
ken; maar van een aantal dezer stukjes een net te maken en daarin
iemand te vangen, dit was tot nog toe boven mijn vermogen.
Op een herfstochtend was ik met mijne moeder in den tuin voor het
huis, toen mijnheer Murdslone — ik kende hem nu bij dien naam — te
paard voorbijkwam. Hij hield zijn paard in om mijne moeder te groeten,
en zeide, dat hij naar Lowestoft reed, om eenige vrienden tebezoeken,
die daar met een jacht lagen. Ten slotte deed hij lachende het voor-
stel om mij voor zich op het paard te nemen, als ik lust in een toertje
had.
De lucht was zoo helder en frisch, en het paard zelf scheen zooveel
lust in het toertje te hebben, terwijl het voor het tuinhek stond te brie-
schen en te stampen, dat ik zeer veel zin kreeg om mede te gaan. Ik werd
dus met Peggotty naar boven gezonden om wat opgeknapt te worden,
en intusschen stapte mijnheer Murdstone af, en wandelde, metdeteugels
van zijn paard over zijn arm, langzaam buiten de eglantierheg op en
neer, terwijl mijne moeder aan den binnenkant op en neer wandelde om
hem gezelschap te houden. Ik herinner mij nog, dat Peggotty en ik uit
mijn venstertje naar hen uitkeken; ik herinner mij nog, hoe dicht zij
onder het voortwandelen de heg, die tusschen hen in was, schenen te
bekijken ; en hoe Peggotty, die eerst in een engelachtig humeur was ge-
lajNHEER MURDSTONE NKEMT MU MBDE OP EEN RIJTOERTJB. 1 9
^eest, in cen oogenbl^ geheel daaruit geraakte en mijn haar geweldig
hard den verkeerdcn kant op schuierde.
Mijnheer Murdstone en ik reden weldra been en draafden over het
.groene gras langs den kant van den weg. Hij hield inij met 66n arm
Inchtig vast, en ik geloof niet, dat ik anders zoo onnistig was; maar ik
kon niet zoo voor hem zitten, zonder nu en dan mijn hoofd om te draaien
«n naar zijn gezicht op te zien. Hij had die soort van glazige, zwarte
oogen — ik weet geen beter woord om oogen aan te duiden, die geene
■dieptc hebben, waarin men zien kan — die dooreeneafandereeigen-
aardigheid van het licht, als zij verstrooid vobr zich kijken, nu en dan
cen oogenblik scheel schijnen te zien. Verscheidene malen merkte ik,
als ik hem aanzag, deze bijzonderheid met zekere angstige ontzettingop,
en verwonderde mij waarover hij zoo ingespannen nadacht. Zijn haar en
bakkebaard waren, zoo nabij gezien, nog zwarter en dichter dan zelfs
mijne verbeelding ze gemaakt had. lets breeds en hoekigs in het bene-
^enste gedeelte van zijn gezicht, en de gestippelde sporen van den zwa-
ren, zwarten baard, dien hij dagelijks glad afschoor, herinnerden mij aan
<ie wassen beelden, die een half jaar vroeger bij ons te zien waren geweest.
Dit, zijne regelmatige wenkbrauwen, en het heldere blank en bruin van
^jne kleur — verwenscht zij zijne kleur en zijne gedachtenis ! — deden
mij hem, in weerwil van mijn tegenzin, voor een zeer knap man houden.
Ik twijfel er niet aan, dat mijne goede, lieve moeder hem ook daarvoor
hield.
Wij reden naar een logement bij den zeekant, waar twee heeren in
«ene kamer alleen sigaren rookten. Zij lagen ieder op ten minste vier
stoelen en hadden wijde, ruige buizen aan. In een boek lag een hoop
schippersjassen en mantels, en eene vlag^ alles op elkander gesmeten.
Beiden lieten zich op eene onbehoudene manier van hunne stoelen
roUen, toen wij binnenkwamen, en zeiden: > Holla, Murdstone! Wj
-dachten dat se doodwaart." — > Nog niet," zeide mijnheer Murdstone. —
>En wie is dat gastjei"' zeide een van de heeren, mij aanpakkende. —
«Dat is kleine David," antwoordde mijnheer Murdstone. ■ — > David
wie?" vroeg deandere heer. > Jones?" — >Copperfield," zeide mijnheer
Murdstone. — > Wat ! Het zoontje van die betooverende mevrouw Cop-
perfield?" riep de andere heer uit. >Dat aardige weeuwtje?" — >Qui-
nion," zeide mijnheer Murdstone, >pas op als het ubelieft. Zekeriemand
is geslepen." — > Wie dan ?" vroeg de andere heer lachende.
Ik keek snel op, want ik was nieuwsgierig om het te weten.
» Brooks van Sheffield maar," antwoordde mijnheer Murdstone.
Het was eene verademing voor mij toen ik hoorde, dat het maar
Brooks van S h e f f i e 1 d was ; want in het eerst dacht ik werkelijk, dat ik
het was.
Er scheen iets zeer comisch aan den naam van mijnheer Brooks van
S h e f f i e 1 d verbonden te zijn, want beide heeren lachten haitelijk toen
hij genoemd werd, en mijnheer Murdstone lachtemede. Natehebben
uitgelachen, zeide de heer, dien hij Quinion had genoemd :
lEn hoe denkt Brooks van Sheffield over de voorgenomene:
20 DAVm COPPERFIELD,
zaak ?" — 1 Wei, ik geloof niet, dat Brooks er op het oogenblik nog veel
van begrijpt," antwoordde mijnheer Murdstone. >Maar over het geheel
IS hij er niet voor, geloof ik."
Daarop werd er nog meer gelachen, en mijnheer Quinionzeide, dat hij
eens zou schellen en sherry laten komen om op Brooks te drinken. Dit
deed hij ; en toen de wijn gebracht was, gaf hij er mij wat van, met een
beschuitje, en moest ik, eer ik dronk, opstaan en zeggen: >Naar de
weerga met Brooks van S h e f f i e 1 d !" Dezc toast werd met toejuiching
opgenomen, en men lachte zoo hartelijk, datikzelfmedelachte; waar-
over toen nog meer gelachen werd. Kortom, wij vermaakten onsbuiten-
gemeen.
Daama gingen wij op de rotsen wandelen, en op het gras zitten, en
keken in de verte door een verrekijker — ik kon er niets door zien toen
hij voor mijn oog werd gehouden, maar hield mij toch alsof ik wel wat
zag, — en daama kwamen wij naar het logement terug om te eten. Al
den tijd, dien wij buiten waren, rookten de twee heeren onophoudelijk ;
en naar den reuk van himne ruige jassen te oordeelen^ dacht ik, moesten
zij dit aldoor gedaan hebben sedert de jassen van den kleermaker thui^
kwamen. Ik moet niet vergeten, dat wij aan boord van het jacht gingen^
waar alle drie in de kajuit afklommen en met eenige papieren bezig
waren. Ik zag hen druk aan het werk, toen ik door de openstaande Ian-
taren naar beneden keek. Zij lieten mij zoolang bij een heel aardig man
met een zeer groot hoofd met rood haar, en een zeer klein blinkend
hoedje daarop. Hij had een hemd of vest met dwarsloopende strepen
aan, waarop over de borst met grootedruklettersiLeeuwerik"stond.
Ik dacht, dat hij zoo heette, en dat hij, daar hij aan boord woonde en
geene straatdeur had om zijn naam op te zetten, die maar daar op zijne
borst had gezet ; maar toen ik hem mijnheer Leeuwerik noemde, zeide
hij mij, dat daarmede het vaartuig werd bedoeld.
Ik merkte den geheelen dag op, dat mijnheer Murdstone veel rustiger
en bedaarder was dan de twee andere heeren. Zij waren zeer vrooHjk en
luchtig. Zij maakten allerlei grappen met elkander, maar zelden met
hem. Het kwam mij voor, dat hij schranderder en koeler was dan zij, en
dat zij hem eenigszins met hetzelfde gevoel als ik beschouwden. Ik merkte
een paar malen op, dat mijnheer Quinion, terwijl hij aan het praten was,
mijnheer Murdstone zijdelings aankeek, als om zich te verzekeren, dat
hij het niet kwalijk nam : en dat hij eens, toen mijnheer Passnidge (de
andere heer) bijzonder vroolijk was, dezen op zijn voet trapte en met
zijne oogen eene heimelijke waarschuwing gaf om op mijnheer Murd-
stone te letten, die stroef en stil zat te kijken. Ook herinner ik mij niet^
dat mijnheer Murdstone den geheelen dag lachte, behalve over die aar-
digheid met Brooks van She f f ie Id — en deze aardigheid was van hem
zelven afkomstig.
Wij reden des avonds vroeg weder naar huis. Het was een fraaie avond^
en mijne moeder en hij wandelden nog eens langs de rozenhaag op en
neer, terwijl ik in huis werd gezonden voor mijn avondeten. Toen hij weg
^as, vroeg mijne moeder mij zeer omstandig naar den dag dien ik had
Id
IK VERTEL MUNE MOEDER WAT ZIJ VAN H A AR GEZEGD HEBBEN, 2 1
.^ehad, en wat zij gezegd en gedaan hadden. Ik vertelde wat zij van haar
hadden gezegd, en zij lachte en zeide mij, dat zij onbeschaamde kerels
waren, die maar gekheid praatten — maar ik wist, dat het haar streelde.
Ik wist dat toen evengoed als ik het nu weet. Ik nam de gelegenheid waar
om haar te vragen of zij ook iets van mijnheer Brooks van S c h e f f i e 1 d
wist, maar zij antwoordde >Neen," behalve dat zij dacht, dat hij een fa-
l)rikant moest wezen, die messen en vorken maakte.
Kan ik van haar gezicht — zoo veranderd als ik het mij helaas kan
herinneren en tot stof vergaan als ik weet dat het is — zeggen, dat het
verdwenen is, terwijl het op dit oo^enblik voor mij komt, zoo duidelijk
als eenig gezicht, dat ik in eene woelige straat verkies aan te zien ? Kan ik
van hare onschiildige, kinderlijke schoonheid zeggen, dat zij eens ver-
welkte en niet meer te vinden is, terwijl ik haar adem nu nog tegen mijne
wang voel, gelijk ik hem dien avond voelde? Kan ik zeggen, dat zij ooit
veranderd is, wanneer mijne herinnering haar alleen gelijk zij toen was
in het leven herroept, en getrouwer aan die liefelijke jeugd, dan ik geweest
^n, of een man ooit is, nog vasthoudt wat zij toen boven alles liefhad ?
Ik schrijf van haar gelijk zij was toen ik na dit gesprek naar bed was
gegaan, en zij mij goedennacht kwam wenschen. Zij knielde schertsend
naast mijn bed neder, en hare kin op hare handen leggende, zeide zij
lachend:
1 Wat hebben zij ook gezegd, David? Zeg het mij nog eens. Ik kan het
niet gelooven." — iDie betooverende," begon ik.
Mijne moeder hield hare handen voor mijne lippen om mij te stuiten.
iHetwaszeker geen betooverend,'' zeide zij, lachende. >Het kan geen
betooverend zijn geweest, David. Dat weet ik zeker." — > Ja, dat was het
weL iBetooverende mevrouw Copperfield," herhaalde ik stoutweg. lEn
taardig." — >Neen, neen, aardig was het zeker niet,'* viel mijne moeder
er weder op in, en legde nogmaals hare vingersop mijne lippen. — ija,
dat was het wel. Dat aardige weeuwtje.** — iHoe gek en hoe onbe-
schaamd!'* riep mijne moeder lachend uit en hield hare handen voor
haar gezicht. »Ik vind die heeren al heel belachelijk. Gij ook niet? Maar
no, lieve David...*' — i Wel ma?" — i Vertel het maar niet aan Peggott)r;
zij zou zich misschien boos op hen maken. Ik ben zelf geweldig boos op
hen; maar ik had toch liever dat Peggotty het niet wist."
Ik beloofde natuurlijk te zwijgen; en wij kusten elkander nogmaals eo
nogmaals, en ik viel spoedig gerust in slaap.
Het komt mij, na zulk een tijdsverloop, voor, alsof het des anderen
daags was, dat Peggotty het buitengemeene en avontuurlijke voorstel
opperde, waarvan ik nu melding moet maken; maar waarschijnlijk was
het ongeveer twee maanden later.
Wij zaten, gelijk te voren, op een avond (terwijl mijne moeder, gelijk
te voren, uit was) bij elkander, m gezelschap van de kous,het ellemaatje,
het stukje was, het naaikistje met de St-Paulskerk op het deksel, en het
krokodillenboek, toen Peggotty, nadat zij mij verscheidene malen had
aangezien en haar mond s^eopend alsof zij wilde spreken, zonder ditech-
ter te doen — hetgeen ik voor gapen hield, of ik zou er mij eenigs-
2 a DAVID COPPERFIELD.
zins ongenist over gemaakt hebben — op een vleienden toon zcider
> Jonge heer David, zdudt ge niet wel lust hebben om eens voor een
veertien daag met mij naar mijn broeder te Yarmouth te gaan ? Zou
dat geen pretje zijn ?" — >Is uw broeder een vriendelijkman^Peggotty ?'*
vroeg ik bij voorraad. — i O, wat een vriendelijk man !" riep Peggotty
uit en stak daarbij hare handen omhoog. >£n dan is daar de zee; en d&
booten en de schepen; en de visschers; en het strand; en Am om mede
te spelen."
Peggotty mecnde hear neef Ham, van wien in het eerste hoofdstuk
meldmg is gemaakt, maar was gewoon zeer willekeurig met de letter h
om te springen.
Deze optelling van vermakelijkheden deed mij een gloed in het gezicht
komen, en ik antwoordde, dat dit wel pleizierig zou zijn ; maar wat zou
mijne moeder er van zeggen?
>Wel, ik durf er wel een guinje onder verwedden," zeide Peggotty,,
scherp op mijn gezicht lettende, % dat zij ons zal laten gaan, Ik zal het
haar vragen, als ge wilt, zoodra zij thuis komt. Ziedaar !" — >Maar hoe
zal zij het maken terwijl wij weg zijn ?" zeide ik, mijne kleine ellebogcn
op de tafel plantende, om over dit punt te redeneeren. >Zij kan toch niet
aUeen blijven."
Indien Peggotty zoo op eens naar een gaatje in de kous keek, moet
het wel een heel kleintje zijn geweest en het stoppen niet waard.
ilk zeg, Peggotty, zij kan toch niet alleen blijven; dat weet ge wel." —
>Och Heere mijn tijd!" zeide Peggotty, mij eindelijk weder aanziende-
J Weet gij het dan nog niet? Zij zal voor veertien da^en bij mevrouw
Grayper gaan logeeren. Mevrouw Grayper krijgt een huis vol gasten/*
O, als dat zoo was, zou ik gaame gaan. Ik wachtte met het grootste-
ongeduld tot mijne moeder van mevrouw Grayper thuis kwam (want
deze was de meermalen gemelde buurvrouw), om te vememen of wij
verlof zouden krijgen om dat groote plan ten uitvoer te brengen. Lang,
niet zoozeer verrast als ik verwacht had, gaf mijne moeder gereedelijk
hare toestemming; en alles werd dien avond afgesproken. Zoolang ik.
daar logeerde zou er kost en inwoning voor mij betaald worden.
Spoedig kwam de dag van ons vertrek. Hij was zoo nabij, dat hij zelfe-
voor mij spoedig kwam, hoewel ik bijna de koorts had van ongeduld, en
half en half bang was, dat er eene aardbeving, of een vuurspuwende
berg, of eene andere groote stuiptrekking der natuur tusschen beiden
zou komen om de reis te beletten. Wij zouden met eene voermanskar
medegaan, die des morgens na het ontbijt afreed. Ik had er veel geld
voor willen geven om mij dien nacht in eene deken te mogen rollen en
met mijn hoed op en laarzen aan te slapen.
Het ^aat mij nu aan het hart, schoon ik het zoo luchtig vertel, als ik
mij hermner hoe verlangend ik was om mijn gelukki^ moederlijk huis te
verlaten, als ik bedenk hoe weinig ik vermoedde wat ik voor alti jd verliet.
Dc verheug mij nog in de herinnering, dat er, toen de kar voor het hek .
was en toen mijne moeder mij stond te kussen, eene dankbare teederheid
voor haar en de oude woning, die ik nog nooit den rug had toekeerd, bij.
N.
k
WU RIJDEN MBT DEN VOERMAN NAAR YARMOUTH. 23
mij opkwam en mij deed schreien, Dc denk er met blijdschap aan,
dat niijne moeder ook schreide en ik haar hart tegen het mijne voelde
kloppen.
Ik verheug mij nog in d^ herinnering, dat, toen de voerman voortreed,
mijne moeder het hek kwam uitloopen en hem toeriep om te wachten,
dat zij mij nog een kus kon geven. Met eene streelende aandoening denk
ik aan de hartelijkheid en teederheid, waarmede zij mijn gezichtje naar
het hare optilde en mij dien laatsten kus gaf.
Toen wij haar op den weg lieten staan, kwam mijnheer Murdstone
naar haar toe, en scheen er haar over te onderhouden^ dat zij zoo ont-
roerd was. Ik keek om het zeil van de kar heen, en verwonderde mij wat
hem dit aanging. Peggotty, die aan den anderen kant omkeek, scheen
alles behalve vergenoegd, gelijk het gezicht, dat zij weder binnen de kar
haalde, aanduidde.
Ik zat Peggotty eene poos aan te kijken, terwijl ik peinsde over dit als
mo^elijk onderstelde geval : of ik, indien zij was uit^ezonden om mij te
verbezen, geluk de kleine jongen in het sprookje, m staat zou zijn om
den weg naar nuis te vinden op het spoor der knoopen, die zij zou laten
Tallen?
m.
IK ONDERVIND VERANDBRINGEN.
Het paard var den voerman was het luiste paard van de wereld, zou
ikhopen, en sjokte met een hangenden kop voort, alsof het er vermaak in
bad om de menschen, aan wie de pakjes geadresseerd waren, te laten
wachten. Ik verbeeldde mij werkelijk, dathetsomtijds hoorbaar over die
gedachte grinnikte, maar de voerman zeide, dat het maar eene kuch had.
De voerman had eene manier om zijn hoofd, evenals zijn paard, te
laten hangen, en terwijl hij mende, slaperig voorover te zakken, met een
ann op elke knie. Ik zeg, dat hij > mende,'' maar het kwam mij voor, dat
de kar, zonder hem, even goed te Yarmouth zou zijn gekomen, want
het paard liep maar zooals het wilde ; en wat conversatie aangaat, daar-
van had hij geen denkbeeld, behalve dat hij somtijds wat floot.
Peggotty had eene mand met ververschingen op hare knieen, waar-
mede wij rijkelijk zouden zijn toegekomen, al hadden wij naar L o n d e n
moeten rijden. Wij aten veel en sliepen veel. Als Peggotty in slaap viel,
het zij hare kin altijd op het hengsel der mand zakken, dat zij altijd even
itev^ vasthield; en ik had nooit kunnen gelooven, als ik het niet van haar
gefaoord bad, dat 6€nt weerlooze vrouw zoo kon snorken.
Wij reden zoo dikwijls bezijden af, een dwarsweg op en weer terug, en
hielden ons zoo lang op om aan een herberg een ledikant af te laden en
op andere plaatsen boodschappen te doen, dat ik zeer moede enzeer
blijde was, toen wij Yarmouth za^en. Het zag er tamelijk sponsachtig
en sopperig uit, dacht mij, terwijl ik mijne oogen over de groote een-
24 DAVID COPPERFIKLD.
tonige wildemis liet gaan, die aan den o verkant der rivier lag ; en ik kon
niet nalaten mij te verwonderen, indien de aarde werkelijk zoo rond wis
als mijn geographie-boek zeide, hoe dan een gedeelte daarvan zoo plat
kon wezen. Maar ik bedacht mij, dat Yarmouth wel aan een der polen
kon liggen ; hetgeen de zaak zou verklaren.
Toen wij wat naderbij kwamen, en het geheele omliggende land als
eene lage, rechte streep onder den hemel zagen liggen, gaf ik Peg-
gotty te kennen, dat een berg of zoo iets het wel zou verfraaid hebben;
en ook dat, indien het land wat meer van de zee was onderscheiden
geweest, en de stad en de vloed niet zoo ondereen gemengd, gelijk een
watersop met brokken brood, het mooier zou zijn geweest. Maar Peg-
gotty zeide, met grooter nadruk dan gewoonlijk, dat wij de dingen moes-
ten nemen zooals wij ze vonden, en dat zij, wat haar betrof, er trotsch op
was zich een Yarmouther Panharing te noemen.
Toen wij in de straat kwamen (die er mij vreemd genoeg uitzag) en de
visch, het pek, het werk en het teer roken, en de matrozen zagjen rond-
loopen, en de karren over de steenen hoorden ratelen, begreep ik, dat ik
zulk eene levendige plaats onrecht had gedaan, en zeide ik dit ook tegen
Peggotty, die mijne uitdrukkingen van opgetogenheid met innig genoe-
gen aanhoorde, en mij zeide, dat het wel bekend was (ik denk onder hen,
die het geluk hadden van geboren Panharingen te zijn), dat Yarmouth,
over het geheel, de fraaiste stad van de wereld was.
>Daar is mijn Am!" gilde Peggotty uit. iZoo gegroeid, dat ik hem
haast niet meer zou kennen."
Hij stond werkelijk bij de herberg naar ons te wachten, en vroeg mij,
als een oude kennis, hoe het mij ging. Ik kon in het eerst niet zeggen, dat
ik hem zoo goed kende als hij mij deed, daar hij sedert den nacht, waarin
ik geboren werd, niet weder bij ons in huis was gekomen, en hij natutir-
lijk iets op mij voor had. Doch onze gemeenzaamheid werd er zeer door
bevorderd, dat hij mij op zijn rug nam om mij zoo naar huis te dragen.
Hij was nu een groote, forsche gast van zes voet lengte, breed in evenre-
digheid en rond van schouders, maar met een onnoozel, zoetsappig jon-
gensgezicht en licht krullend haar, dat hem een zeer schaapachtig uitzicht
gaf. Zijne kleeding bestond uit een buis van zeildoek, en zulk eene stijve
broek, dat zij evengoed alleen overeind had kunnen staan, zonder dat er
beenen in staken. Ook had men niet zoozeer kunnen zeggen, dat hij een
hoed droeg, als dat hij, gelijk een oud gebouw, voor behulp met iets was
gedekt, dat met pek scheen doortrokken.
Ham droeg mij op zijn rug en een koffertje van ons onder den arm,
Peggotty droeg een ander koffertje, en zoo gingen wij eenige straatjes
door, die met houtspaanders en zandheuveltjes warenbezaaid, en voor bij
gasstokerijen, lijnbanen, scheepstimmerwerven, sloopers-werven, kal-
faatplaatsen, tuigage-loodsen, smederijen en een warboel van dergelijke
plaatsen, tot wij aan de eentonige zandvlakte kwamen, die ik reeds in de
verte had gezien ; en toen zeide Ham :
>Daar gmder is ons huis, jonge heer David."
Ik keek naar alle kanten rond, zoover mijne oogen over de wildemis
L
M1JNHEER PKGGOTTY HEEFT EEN PLEIZIERIG HUIS. 25
konden reiken, en nu nog verder over de zee en de rivier, maar ik kon
geen huis ontdekken. £r lag eene zwarte schuit of ander soort van afge-
dankt vaartuig, niet veraf, hoog en droog op het land, waaruit eene ijze-
ren kachelpijp, bij wijze van schoorsteen, opstak en zeer genoeglijk
rookie; maar niets anders, dat naar eene woning geleek, was er voor mij
zichtbaar.
>Dat is het toch niet?'' zeide ik. iDat ding, dat zfoo naar een schip
gcHjkt?"
> Ja, dat is het, jonge heer David," antwoordde Ham.
IncHen het Aladdin's paleis was geweest, met het ei van den vogel Rock
en alles, geloof ik dat ik niet meer ingenomen had kunnen zijn met het
romaneske denkbeeld om er in te wonen. £r was eene alleraardigste
denr op zijde in gemaakt, en het had een dak, en er waren venstertjes in;
maar wat het vooral zoo wonderbaar en betooverend maakte, was, dat
het eene echte visschersschuit was, die zonder twijfel honderden malen
op het water was geweest, en nooit gebouwd was om er op het land in te
wonen. Dit was het, wat dit huis vooral zoo uitlokkend voor mij maakte.
Indien men bij het bouwen ooit gedacht had er zoo in te wonen, zou ik het
misschien bekrompen, ongemakkelijk of eenzaam hebben gevonden ;
maar nu het nooit daarvoor bestemd was geweest, werd het in mijne
oogen eene onverbeterlijke woning.
Zij was van binnen zeer zindelijk en zoo net ingericht als maar moge-
lijk was. £r was eene tafel en een hangklok, en eene latafel, en op die
latafel stond een theeblad met een schilderijtje er op van eene dame met
eene parasol, die eene wandeling deed met een kleinen jongen, die een
soldatenpakje aanhad en met een hoepel speelde. Dit theeblad werd
door een bijbel voor omvallen bewaard ; en indien het was omgevallen
zou het een aantal kopjes en schoteltjes hebben gebroken, die met een
trekpot er bij om het boek stonden geschikt. Aan de muren hingen eenige
|emeene gekleurde prenten van bijbelsche historien in lijst en glas, die
i later nooit weder m de handen van prentenkooplieden heb gezien, of
ik had ook weder op eens het geheelebinnenhuis van Peggotty's bree-
der voor mijne oogen. Abraham in het rood, die Isaslk in het blauw ging
offeren, en Daniel in het geel, in een hoi met groene leeuwen geworpen,
staken het meest daaronder uit. Boven het schoorsteenmanteltje hing
eene afbeelding van den logger i de Sara Jane,'' te Sunderland gebouwd,
met een echten houten spiegel daaraan: een kunstwerk, dat schilder- en
dmmerwerk te zamen vereenigde, en ik voor een der meest benijdens-
waardi^e bezittingen hield. die de wereld kon opleveren. Er zaten eenige
haken m de balken van aen zolder, welker eebruik ik toen niet kon ra-
den ; en er waren eenige kastjes en kistjes en dergelijke dingen, welke als
l>ankjes dienen konden om op te zitten als er stoelen te kort kwamen.
Dit alles zag ik met den eersten blik nadat ik den drempel over was —
met het eigenaardige waamemingsvermogen van een kind, volgens mijne
theorie — en toen deed Peggotty een deurtje open en wees mij mijne
Blaapkamer. Het was het kompleetste en pleizierigste slaapkamertje, dat
men ooit crgens zag — in den achtersteven van het vaartuig; met een
a6 DAVID COPPERFIELD.
vcnstertje op de plek, waar het roer voorheen doorkwam; een spiegel^,
juist op de rechte hoogte voor mij tegen den muur gespijkerd, met eea
rand van oesterschelpen er om been ; een bedje, dat juist ruimte genoeg
had om er in te komen ; en een niiker van zeeplanten in eene blauwekan
op het tafeltje. De muren waren zoo wit als krijt, en de lappendeken, die
ah sprei op het bed lag, deed mijne oogen schemeren door zijne heldere
kleuren. lets, dat in dit pleizieri^e huisje vooral mijne aandacht trok, was
de vischlucht, die zoo doordrmgend was, dat ik, toen ik mijn zakdoek
uit mijn zak haalde om mijn neus te snuiten, bevond, dat deze eveneens
rook alsof men hem om een kreeft had gewikkeld. Toen ik deze ontdek-
king in vertrouwen aan Peggotty mededeelde, onderrichtte zij mij, dat
haar broeder in kreeften, krabben en aiidere schaalvisschen handelde ;
en naderhand bevond ik, dat er doorgaans een hoop van deze dieren —
op eene verwonderlijke mauier aan elkander klevende, daar zij nooit
loslieten wat zij eens hadden vastgepakt — gewoonlijk in een schuurtje
lag, waar de potten en pannen bewaard werden.
Wij werden verwelkomd door eene zeer beleefde vrouw met een wit
voorschoot, die, toen ik, op den rug van Ham, bijna nog een half kwar-
tier ver was, reeds aan de deur had staan nijgen, en insgelijks door een
buitengemeen schoon klein meisje (of dat ik daarvoor hield) met een
snoer blauwe kralen om den hals, dat zich niet door mij wilde laten kus-
sen toen ik dit wilde doen, maar wegliepom zich te verschuilen. Nader-
hand, toen wij een heerlijken maaltijd hadden gedaan (gekooktebot,met
gesmolten boter en aardappelen, en eene karbonade voor mij) kwam er
een bijzonder harig man met een zeer goedhartig gezicht thuis. Daar hij
Peggotty meid noemde en haar een hartelijk smakkenden kus op de wang
gaf, twijfelde ik niet, daar zij zich anders zeer zedig gedroeg, of hij was
haar broeder ; en dit bleek hij ook te zijn, daar hij mij weldra als baas
Peggotty, de heer des huizes, werd gepresenteerd.
iWelkom hier, jonge heer," zeide baas Peggotty. iGijzultonswat
grof vinden, jonge heer, maar hartelijk."
Dc bedankte hem voor zijne vriendelijke welkomst, en zeide, dat ik het
in zulk een pleizierig huis zeker wel naar mijn zin zou hebben.
>Hoe vaart uw mama, jonge heer," hervatte baas Peggotty. i Hield zij:
2ich nog knapjes bij uw heengaan f "
Dc gaf baas Peggotty te verstaan, dat zij zich zoo knapjes had gehoo-
den als ik kon verlangen, en dat zij haar compliment had verzocht —
hetgeen een beleefd verdichtsel van mij was.
»Ik verzoek haar wel te bedanken," zeide baas Peggotty. tNu, jonge
heer, als gij het hier met haar," naar zijne zuster knikkende, >en Ham en
kleine Emily, een veertien daag kunt uithouden, zuUen wij vereerd zijn
met uw gezelschap."
Na mij met zulk eene gulheid te hebben verwelkomd, ging baas Peg-
gotty naar buiten om zich met een ketel vol heet water te wasschen, met
de aanmerking, dat hij zich met koud nooit kon schoon boenen. Weldra
kwam hij terug en zager nu beter uit, maar zoo rood, dat ik niet kon na-
laten te denken, dat zijn gezicht dit met kreeften en krabben en gamalen
IK HKB KEN VERTROUWELIJK PRAATJE MET BAAS PEGGOTTY. 37
gemeen had — dat het heel zwart in het heete water ging en er heel roo4
weder uitkwam.
Na de thee, toen de deur gesloten en alles goed dicht gemaakt waa
(daar de avonden nu koud en mistig waren) vond ik het huis de aange-
naamste schuilplaats, die menschelijke verbeelding kon uitdenken. Te
hooren hoe de wind uit zee opkwam, te weten hoe de mist buiten over de
harre vlakte kroop, en dan naar het vuur te kijken, en te denken, dat er
geen ander huis in de nabijheid was dan dit eene, en dat dit eene oude
schnit was, geleek wel naar een tooversprookje. Kleine Emily was hare
schuwheid te boven gekomen, en zat naast mij op het laagste en kleinste
der bankjes, dat juist groot genoeg voor ons beiden was en juist in den
hoek naast den schoorsteen paste. Jufifrouw Peggotty met haar wit voor-r
schoot, zat aan den anderen kant van het vuur te breien. Peggotty en
haar naaiwerk waren daar met de St.-Paulskerk en het eindje waskaar^
100 goed thuis, alsof zij nooit een ander dak hadden gekend. Ham, die
met een spel smerige kaarten mij mijne eerste les in kaartspelen had ge*
gegeven, poogde zich eene manier te herinneren om uit de kaart waar te
z^gen, en liet op elke kaart, die hij omkeerde, een visschig afdruksel
van zJjn duim achter. Baas Peggotty zat zijne pijp te rooken. Ik gevoelde^
dat het nu tijd was voor een vertrouwelijk praatje.
iMijnheer Peggotty !" zeg it — i Jonge heer !" zegt hij. — >Hebt gij
nw zoon den naam van Ham (Cham) gegeven, omdat gij in eene soor^
vanarkwoont?"
Baas Peggotty scheen dit een diepzinnig denkbeeld te vinden, maaF
antwoordde :
>Neen, jonge heer. Dcheb hem geheel geen naam gegeven," — i Wie
heeft hem dan dien naam gegeven ?" zeide ik, de vrijheid nemende om
baas Peggotty de tweede vraag uit den catechismus voor te stellen. — i
»Wel, jonge heer, dat heeft zijn vader gedaan," antwoordde baas Peg-
gotty. — >Ik dacht, dat gij zijn vader waart!" — iMijn broeder Jo was
z ij n vader," zeide baas Peggotty. — i Dood, mijnheer Peggotty ?" vroeg
ik half fluisterend, na eene poos van eerbiedige stilte. — t Verdronken,"
zeide baas Peggotty.
Ik was zeer verwonderd, dat baas Peggotty Ham's vader niet was, en
begon te denken, dat ik mij wel in zijne betrekkin^ tot al de anderen
daar in huis kon vergist hebben. Ik was zoo nieuwsgierig daamaar, da^
ik besloot het maar in eens met baas Peggotty uit te maken.
>Maar kleine Emily," zeide ik, naar haar omkijkende. >Zij is tocb
owe dochter, niet waar, mijnheer Peggotty ?" — iNeen, jonge heer. Mijn
schoonbroeder, Tom, was haar vader."
Ik kon het niet laten. iDood, mijnheer Peggotty?" vroeg ik weder
half fluisterend, na nog eene poos van eerbiedig stilzwijgen. — iVer*
dronken," zeide baas Peggotty.
Ik vond het wel moeielijk de zaak weder op te vatten, maar ik had ze
nog niet doorgrond, en dat moest ik toch op de eene af andere manier
doen. Ik zeide dus :
»Hebt gij dan geene kinderen, mijnheer Peggotty ?" — >Neen, jonge
firS DAVID COPPERFIELD.
heer," antwoordde hij eventjes lachende. >Ik ben nog ongetrouwd," —
lOngetrouwd !" herhaalde ik verbaasd. >Maar wie is dat dan, mijnheer
Peggotty ?" en daarbij wees ik naar de juffrouw, met l\et witte voorschoot,
die zat te breien. — i Dat is juffrouw Gummidge," zeide baas Peggotty — •
> Guramidge, mijnheer Peggotty ?"
Maar op dit oogenblik begon Peggotty — ik meen mijne eigene Peg-
{jotty — mij zoo nadrukkelijk te wenken om niet verder te vra^en, dat
k niet anders doen kon dan het zwijgende gezelschap even stil zitten
lumkijken, tot het tijd werd om naar bed te gaan. Toen, met mij alleen in
tnijn kamertje, onderrichtte zij mij, dat HamenEmilyeenneefennichtje
waren, die hunne ouders hadden vcrloren, en die mijn gastheer, toen zij
hulpeloos achterbleven, als zijne kinderen had aangenomen ; en dat juf-
"frouw Gummidge de weduwe was van iemand, die met hem eigenaar van
-eene boot was geweest en doodarm was gestorven. Hij was zelf niet rijk,
zeide Peggotty, maar zoo goed als goud en zoo trouw als staal — dit
waren hare vergelijkingen. Het eenige, waarover hij zich ooit driftig
maakte of zich een vloek liet ontvallen, was, onderrichtte zij mij, als men
van die edelmoedigheid van hem sprak. Als iemand van hen maar een
woord daarvan zeide, gaf hij met zijn rechterhand een harden slag op de
tafel (hij had eens bij zulk eene gelegenheid het blad doen splijten) en
deed een ijselijken vloek, dat hij igeblekt" wilde worden, zoo hij niet
voor altijd wegliep, als men ooit weder daarvan praatte. Uit de antwoor-
den op mijne navraag bleek het, dat niemand eenig denkbeeld had van
de afleiding van dit schrikkelijk lijdende werkwoord >geblekt worden,"
maar dat zij alien het voor eene geduchte verwensching hielden.
De goedhartigheid van mijn gastheer trof mij diep, en ik luisterde in
^eene streelend weemoedige stemming, die nog door mijne slaperigheid
werd verhoogd, hoe de vrouwen in een tweedekamertje,gelijk het mijne,
aan het andere einde der boot naar bed gingen, en hoe hij en Ham een
paar hangmatten voor zich ophingen aan de haken, die ik in de zolder^
balken had opgemerkt. Terwijl de slaap mij langzamerhand bekroop,
hoorde ik den wind zoo geweldig over de zee en de vlakte loeien, dat er
eene droomerige vrees bij mij opkwam, dat de ^oote oceaan in den
nacht het geheele land zou overstroomen. Maar ik bedacht mij, dat ik
"dan toch in eene schuit was, en dat het, indien er iets gebeurde, niet
kwaad was zoo iemand als baas Peggotty aan boord te hebben.
Er gebeurde echter niets ergers dan dat het weder ochtend werd. Bijna
zoodra de morgenzon de oesterschelpen-rand van mijn spiegeltje be-
Bcheen, was ik uit mijn bed en met kleine Emily naar buiten, om op het
strand steentjes op te rapen.
>Gij zult zelve wel een halve matroos zijn^ denk ik?" zeide ik tot
Emily. Eigenlijk dacht ik dit in het geheel met, maar ik meende uit
galanterie toch iets te moeten zeggen ; en daar een schitterend wit zeil
dicht bij ons op dat oogenblik zulk een aardig, verkleind beeld van zich
zelf in haar helder oog maakte, kwam het mij in het hoofd om dit te zeg-
gen. — tNeen," antwoordde Emily, en schudde haar hoofdje. ilk ben
bang voor de zee." — iBang !" zeide ik met voegzame onverschrokken-
D£ KLEINE EMILY EN IK. 29
held, en keek daarbij zeer trotsch naar den machtigen oceaan. »Ik
niet !" — iMaar o, zij is zoo wreedaardig," zeide Emily, ilk heb wel ge^-
zien hoe wreedaardig zij voor ons visschers kan zijn. Ik heb haar een^
scbuit, zoo groot als ons huis, geheel in stukken zien slaan/' — ilk hoop,
dat het die schuit niet was, waarmee ..." — jMijn vader verdronken is r"
zeide Emily. >Neen, die niet. Die schuit heb ik nooit gezien." — >En
hem ook niet?" vroeg ik.
Kleine Emily schudde haar hoofdje. iNiet dat mij heugt."
Daar vond ik eene onverwachte dvereenkomst tusschen onsbeider
lot. Ik vertelde haar terstond hoe ik ook nooit mijn vader had gezien ;
en hoe mijne moeder en ik altijd zoo vergenoegd als maar mogelijk was
met elkander alleen hadden geleefd, en nog zoo leefden, en altijd
meenden te leven ; en hoe mijn vaders graf op het kerkhof wais, dicht bij
ons huis, in de schaduw van een boom, onder wiens takken ik op menio
gen vroolijken ochtend had gewandeld en de vogeltjes hooren zingen.
Maar het bleek toch, dat er tusschen Emily's lot en het mijne eenig ver-
schil bestond. Zij had hare moeder verloren nog v66r haar vader, en
waar haar vaders graf was wist niemand, behalve dat het ergens in de
diepte der zee moest wezen.
iBuitendien," zeide Emily, terwijl zij naar schelpen en keisteentjes
zocht, >uw vader was een heer en uwe moeder is eene dame; en mijn
vader was een visscher en mijne moeder eene visschersdochter, en miin
com Dan is ook een visscher." — iDat is mijnheer Peggotty, niet waar?"
zeide ik. — i Oom Dan — daar ginder," antwoordde Emily, knikkend
naar de woonschuit omkijkende. — >Ja. Hem meen ik ook. Hij moet
een heel goed man wezen, zou ik denken ?" — iGoed ?" zeide Emily,
> Als ik eene dame mocht worden, zou ik hem een hemelsblauwen rok
met diamanten knoopen geven, en eene nankinsche broek, een rood
fluweel vest, een driekanten hoed met goud, een groot goud horloge,
eene zilveren pijp en eene kist met geld.'*
Ik zeide, dat ik niet twijfelde of mijnheer Peggotty die schatten wel
verdiende. Ik moet bekennen dat ik het eenigszins moeielijk vond mij
voor te stellen, dat hij zeer op zijn gemak zou zijn in de kleecUng, die zijn
dankbaar nichtje hem toedacht, en dat ik vooral betwijfelde of die drier
kanten hoed met goud hem wel goed zou staan ; maar ik hield deze ge*
dachten voor mij zelven.
Kleine Emily was blijven stilstaan om naar omhoog te staren, terwijl
zij deze fraaiigheden opttlde, alsof zij eene heerlijke verschijning in de
lucht waren. Wij gingen weder voort, onder het rapen van schelpen eq
keitjes.
iZoudt ge gaame eene dame willen zijn ?" vroeg ik.
Emily zag mij aan, lachte en knikte van ja.
iHeel gaame. Dan zouden wij allemaal heeren en dames worden. Ik,
en oom, en Ham en juffrouw Gummidge. Dan zou het ons niet kunnen
schelen als er stormachtig weer kwam. — Niet voor ons zelven, meen ik^
Voor de arme visschers zou het ons wel kunnen schelen, en wij zoudeu
hen helpen, met geld, als zij een ongeluk hadden gehad."
Jo DAVID COFPKRFIKLD.
Dit was naar myne gedachte een leer billijke wensch, en de vervulling
daarvan gcheel met ODwaarschiJDlijk. Ik zdde Emily, dat ik het volko-
tnen met haar eens was, en toen werd zij stout genoegomtezeggen,
hoewel eenigszins bedeesd :
> Denkt ge nu nog, dat ge niet bang voor de zee zijt ?"
De zee was stU genoeg om mij genist te stellcn ; maar ik twijfe! niet of
ik zoil, als ik eene matig hoogc golf had zien komen aanrollcn, terstond
het hazenpad hebben gekozen, met ccneangstigeherinneringaan hare
verdronkene bloedverwanten. Ik zeide evcnwel »neen," en voegdeer
bij : »Gij schijnt het ook niet te wezen, hoewel ge zegt, dat gij het zijt;"
want zij gtng vcel te dicht langs den rand van een ouden houten steiger,
dien wij waren opgewandeld, en ik was bevreesd, dat zij er af zou valten.
>0p die manier ben ik niet bang," zeide kleine Emily. iMaaralshet
hardwaattkanikniet slapen, endanbeefikalsikaanoomDanenHam
denk, en verbeeld ik mij, dat ik hen omhulphoorroepen.Daaromis
het, dat ik eoo gaame eene dame zou willen zijn. Maar op die manier
ben ik niet bang. Geheel niet. Kijk maar eens !"
Zij sprong van mij af en liep op eenbalfvergaan stukhout^datvan
de plek waar wij stonden tamelijk hoog boven het diepe water uitstak en
Vraarop men zich aan niets kon vasthouden. Dit voorval is mij zoodanig
in het geheugen geprent, dat ik,alsik eenteekenaar was, het,naarmij
dunkt, nog zou kunnen teekenen gelijk ik het toen zag ; hoe Emily haar
verderf (naar het mij voorkwam) te gemoet huppelde, met een blik, dien '
ik nooic zal vergeten, ver vooruit op de zee gevestigd.
be kleine, lichte, vermetele, fladderende gedaante kwam veilig bij mij
terug, en spoedig lachte ik over inijn angst en over den schreeuw dien ik
gegeven had, en die in alien gevalle nutteloos zou zijn geweest, want er
was ntemand in de nabijheid. Maar in mijn mannelijken leeftijd is het
frel gebeurd, dikwijls gebeurd, dat ik dacht : Zou het mogelijk zijn, onder
alle verborgene mogelijkhedeo, dat die plotseUnge roekeloosheid van
het meisje en haar wilde, in de vcrte starendc bUk gevolgen waren van
een geheimen invloed, die haar dooden vader genadig werd vergimd,
om haar in het gevaar te lokken en eene kans te geven om haar leven
dien dag te eindigen ? Het is gebeurd, dat ik mij verwonderde of ik, indiea
het leven, dat voor haar lag, mij in een oogenblik had kunnen geopen-
baard worden, zoodanig geopenbaard, dat een kind het ten voile kon
begrijpen, en haar behoud van eene cnkele beweging mijner hand had
afgehangen, ik die dan wel had moeten uitsteken om haar te redden. Er
is sedert een tijd geweest — ik zcg niet, dat hij lang duurde, maar hij is
cr toch geweest — toen ik mij zelvcn de vraag deed, of het niet beter
voor kleine Emily zou geweest zijn, als zij op £en ochtend voor mijne
oogen in de golven was vcrzonkcn; en toen ik antwoordde: Ja, dat
zou het,
Dit is misschien voorbarig, Mogelijk heb ik het te vrocg geschreven.
Laat het nu echter maar blijven staan.
Wij dedcn eene verre wandelin^, en bevrachtteo ons met allerld din-
gen, die wij voor zcldzaamheden hielden, en plaatsten ecnige zeesterren^
k
DB VKRDRIETELIJRHEDEN VAN JUFFROUW GUMMIDGE. 31
die op het droge waren geraakt, zeer behoedzaam weder in het water
— ik weet zelf nu nog niet &;enoeg van dat soort van dieren om er zeker
van te zijn of zij reden hadden om ons daarvoor dankbaar te wezen, of
het tegendeel — en keerden toen naar huis, dat is naar de woning van
baas Peggotty, tenig. Achter het kreeftenschuurtje bleven wij staan om
ecn onschuldigen kus te wisselen, en toen stapten wij, blozende van ge-
zondheid en vroolijkheid, binnen om te ontbijten.
iGelijk twee jonge lijsters," zeide baas Peggotty, hetgeen ik als een
compliment opvatte.
Natuurlijk was ik op Emily verliefd. Ik ben o vertuigd, dat ik dat kleine
mei^ even oprecht, even teeder, met meer reinheid en onbaatzuchtig-
heid liefhad, dan de reinste Uefde van later levenstijd, zoo edel en ver-
edelend als zij is, kan bevatten. Mijne verbeelding omhulde dat tengere,
nietige schepseltje, met hare blauwe oogjes, met iets, dat haar iets
hemelsch gaf en haar bijna tot een engel maakte. Indien zij op een zon«
nigen voormiddag een paar vlerkjes had uitgespreid en voor mijne oogen
was weggevlogen, geloof ik niet, dat ik dit voor zooveel meer zou hebben
gehouden dan voor iets, dat ik wel had mogen verwachten.
Wij plachlen uren aan uren zoo als kinderlijke gelieven over die een-
tonige vlakte bij Yarmouth met elkander te wandelen. De dagen
hoppelden ons voorbij, alsoi ook de tijd nog niet groot geworden was,
maar zelf een kind en altijd aan het spelen was. Ik zeide Emily, dat ik
haar aanbad, en dat ik, als zij niet bekende, dat zij mij ook aanbad, in de
iKxxlzakelijkheid zou gebracht worden om mij met een degen dood te
steken. Zij zeide, dat zij het deed, en ik twijfel er niet aan of zij deed
het ook.
Wat gedachten aan onze ongelijkheid van stand, onzejeugdof andere
hezwaren betrof, daardoor werden kleine Emily en ik niet geplaagd;
want wij dachten aan geene toekomst. Wij waren de troetelkindertjes
▼an juffiouw Gummidge en Peggotty, die ons maar niet genoeg konden
bewonderen, ab wijdes avonds zoo verliefd op ons bankje zaten, en
elkander dikwijls toefluisterden : tOch, is dat niet lief!" terwijl baas Peg-
gotty al rookende met een glimlach naar ons zat te kijken en den ge-
heelen avond grinnikte en niets anders deed. Zij hadden, naar ik denk,
eenigermate hetzelfde soort van vermaak in ons, als zij in een fraai stuk
speelgoed of in een miniatuurmodel van het Colosseum zouden gehad
hebben.
Weldra bespeurde ik, dat jufifrouw Gummidge zich niet altijd zoo aan-
genaam maakte, als men, de omstandigheden barer inwoning bij baas
P^otty in aanmerkin^ nemende, wel had mogen verwachten. Juffrouw
Gummidge was eenigszms verdrietig van humeur, en huilde dikwijs meer
^ in zulk eene kleine woning voor anderen verkieslijk was. Ilet speet
mij zeer voor haar; maar er waren oogenblikken, wanneer het, naar mij
,wht^aangenamer zou zijn geweest als juffrouw Gummidge eene eigene
hamer had gehad, waar zij zich kon afzonderen, en daar gebleven was
tot zij wat opgeruimder was geworden.
Baas Peggotty ging nu en dan naar eene herherg, het Crewillige Hart
j2 DAVID COPPERFIEU).
geheeten. Ik ontdekte dit, toen faij op den twecden of derden avond dat
wij daar waren, uitbleef^ en juflrouw Gummidge tusschen acht en negm
uur op de klok keek en zeide, dat tiij daar was, en dat zij, wat meer was,
des morgens al geweten had, dat hij daaiheen zou gaan.
JufTrouv Gummidge was den geheelen dag zeer neerslachtig gcweest,
en was des morgens in tianen uitgebaisten toen het vuur rookte. *Ik bei^
toch een jammerlijk, ongelukkig scbepsel," waren hare woorden, toen
die onaangename omstandigheid plaats had, >en altijd heb iknieuwe
□arigheid." — »Och, het zal gauw ophouden," zeide Peggotty — ik
meen wederom onte Peggotty — ■ »en buitendien, weet ge, is het voor a
niet lastiger dan voor ons." — »Ja, maar ik voel het erger," zeide jufirouw
Gummidge.
Hetwaseenzeerkoudedag,metscherpewindv1agen.JufirouwGummid-
ge's hoekje van den haard kwam mij voor het warmste en meest beschutte
plaatsje van het geheele vertrek te zijn, evenals haar stoel zeker de ge-
makkelijkste was, maar dien dag was zij er geheel niet mede tevreden.
Zij klaagde gedurig over de koude, en dat deze haar een ongemak in
den rug veroorzaakte, dat zij > eene kruiping" noemde. Eindelijkvergoot
zij tranen daarover, en zeide wederom, dat zij een jammerlijk ongelukk^
schepsel was en dat zij altijd nieuwe narighcid had.
>Het is zeker bijzonder koud," zeide Peggotty, >dat moetiedereen
wel voelen." — »Ja, maar ik voel het erger dan andere menschen,"
zeide juflrouw Gummidge.
Zoo weer hij den maaltijd, wanneer juffixjuw Gummidge altijd de
eerste na mij werd bediend, aan wien, als een gast van aanzien, de voor-
rang werd ge^even. De visch was klein en gratig, en de aaidappeleit
waren een weinig aangebrand. Wij erkenden alien, dat wij hct eene te-
leurstelling vonden; maar juffrouw Gummidge zeide, dat zij het erger
proefde dan wij, en vergoot wederom tranen, en herhaalde met zeerveel
bitterheid hare vorige verklaring.
Zoo zat dus, toen baas Peggotty tegen negen uur thuis kwam, die on-
gelukkige juffrouw Gummidge in haar hoekje in een zeer ellendigen en
rampzabgen staat te breien. Peggotty had vergenoegd zitten werken.
Ham had een paar groote waterlaarzen gelapt; en ik had, metkleine
Emily naast mij, de anderen zitten voorlezen. juffrouw Gummidge had
na het theedrinken niets laten hooten dan een jammerlijken zucht, en
hare oogen niet opgeslagen.
*Wel, maatjes," zeide baasFeggotty, zichbij onsneerzetteDde,iho&
gaat het ?"
Allen zeiden wij iets om hem te verwelkommen, of toonden met onze
oogen dat wij dit deden, behalvejuffrouw Gummidge, die slechts over
haar breiwerk haar hoofd schudde.
1 Wat scheelt er aanP" zeide baas Peggotty, en klapte te gelijk in zijne-
handen. »Beur u wat op, moedertje."
Juflrouw Gummidge scbeen niet in staat om zicb op te beiiren. Zij
haalde een ouden, zwarteo zijden doek uit en veegde hare oogen af ^
maar in plaats van hem weder in haar zak te steken, bleef zij er mede
k
ZIJ HEEFT AAN DEN OUDEN ZITXEN DENKEN. 35
zhten, veegdc nog"eens hare oogen af, en hield hem weder in haar hand
tot gebniik gereed.
»Wat scheelt er aan, vrouwtje?" zeide baas Peggotty. — iNiets,"
antwoordde juffrouw Gummidge. iGij komt uit het Gewillige Hart,
Dan?" — » Ja, ik ben daar van avond een poosje blijven plakken," zeide
baas Peggotty. — iHet spijt me, dat ik u daar naar toe jaag," hervatte
jnftouw Gummidge. — ijagen! Ik behoef niet gejaagd te worden" ant-
woordde baas Peggotty met een gullen lach. ilk ga maar al te gewillig."
— iHeel gewillig," zeide JufFrouw Gummidge, wederom haar hoofd
schuddende en hare oogen afvegende. > Ja, ja, heel gewillig. Het spijt
mij wcl, dat het om mij is, dat ge zoo gewillig zijt." — lOm u? Het is
niet om u," zeide baas Peggotty. »Dat moet ge geheel niet gelooven." —
•Ja, ja, dat is wel zoo," hervatte juftrouw Gummidge. ilk weet wel wat
ik ben. Ik weet wel, dat ik een jammerlijk, ongelukkig schepsel ben, en
dat ik niet alleen nieuwe narigheid heb, maar ook iedereen narigheid
geef. Ja, ja. Ik voel alles erger dan andere menschen, en laat het meer
blijken. Dat is mijn ongeluL"
Ik kon werkelijk, terwijl ik naar dit alles zat te luisteren, niet nalaten
te denken, dat dit ongeluk zich ook tot andere leden van het gezin,
behalve jufifrouw Gummidge, uitstrekte. Doch baas Peggotty zeide niets
van dien aard, maar antwoordde slechts met een nieuw verzoek om zich
wat op te beiu-en.
•Ik ben niet wat ik zelf wel zou wenschen dat ik was," antwoordde
jaflfrouw Gunmiidge. tDat scheelt veel. Ik weet wel wat ik ben. Mijne
ongelukken hebben mij naargeestig doen worden. Ik gevoel mijne on^e-
hiUcen en zij maken mij naargeestig. Ik wenschte wel, dat ik ze met
gevoelde, maar dat doe ik toch. Ik wenschte, dat ik er mij tegen kon
verharden, maar dat kan ik toch niet. Ik maak het huis hier verdrietie,
en dat verwondert mij niet. Ik heb uwe zuster den heelen dag verdrietig
gemaakt, en jongen heer David ook."
Hier werd ik eensklaps zoo geroerd, dat ikzielsbedroefduitbulkte:
•Necn, dat hebt ge niet, jufFrouw Gummidge." — i Het is heel verkeerd,
dat ik dat doe," vervolgde juffrouw Gummidge. • Het is een slechte dank,
dien ik geei. Ik moest liever naar het werkhuis gaan en daar sterven. Ik
ben een jammerlijk, ongelukkig schepsel, en moest mij zelve hier niet
tot een last maken. Als ik toch van alles narigheid moet hebben, en zelf
narigheid geven, laat ik dat dan mijn kerspel doen. Daniel, het zou veel
beter zijn, dat ik in het werkhuis ging en daar stierf en men mij zoo
kwijt was."
]u£Erouw Gummidge ging met deze woorden been en begaf zich naar
bed. Toen zij weg was, keek baas Peggotty, die geen ander gevoel dan
bet diepste medelijden had laten blijken, ons in het rond aan, knikte eens
met zijn hoofd, terwijl eene levendige uitdrukking van hetzelfde gevoel
nog zijne trekken bezielde, en zeide fluisterend :
>Zij heeft aan den ouden zitten denken."
Ik kon niet recht begrijpen welke oude het was, op wien men meende
dat juffirouw Gtmimidge hare gedachten gevestigd had, totdat Peggotty
DAVID COPPERFIELD, — L 3
34 DAVID COPPERFIELD.
mij, bij het naar bed brengen, verklaarde, dat dit de overledene baas
Gummidge was; en dat haar broeder dit bij zulke gelegenheden altijd
voor eene ontwijfelbare waarheid hield, en bet hem altijd zeer weekhar-
tig maakte. Dien zelfden avond hoorde ik hem, toen hij eene poos in
zijne hangmat had gelegen, tegen Ham zeggen: > Anne vrouw; zij heeft
weer aan den ouden zitten denken!'* En wanneerjuf&ouw Gummidge
zulk eene bui had (hetgeen gedurende den tijd van ons verblijf nog
eenige malen gebeurde) zeide hij altijd hetzelfde tot hare verontschuldi-
ging, en altijd met het teederste mededoogen.
Zoo gingen de veertien dagen voorbij, zonder andere afwisselingmede
te brengen dan die van het getij, waardoor de tijd, waaropbaas Peggotty
uitging en terugkwam, verplaatst werd, en ook de bezigheden van Ham
werden gewijzigd. Wanneer deze geen werk had, ging hij somtijds met
ons uit om ons de booten en schepen te wijzen, en een paar malen nam
hij ons op een roeitochtje mede. Ik weet niet waarom, wanneer men aan
eene of andere plaats denkt, de herinnering van zekere gerin^e omstan-
digheid, welke daarmede in betrekking staat, ons eerder dan lets anders
in het geheugen komt, hoewel ik geloof dat dit, vooral wat herinnerin-
gen uit de kindsheid betreft, met de meeste menschen het geval is. Ik
kan den naam van Yarmouth nooit hooren of lezen, of ik denk aan
zekeren zondagochtend op het strand, toen de kerkklokken luidden,
kleine Emily op mijnschouderstond te leunen.Hamdroomerigsteentjes
in het water zaMe gooien, en de zon, over de zee, juist door den zwaren
mist heenbrekende, ons de schepen deed zien, sdsof zij schimmen van
zich zelven waren.
Eindelijk kwam de dag om naar huis te gaan. Ik hield mij goed bij het
scheiden van baas Peggotty en juffrouw Gummidge, maar mijne ziele-
smart toen ik kleine Emily moest verlaten was geducht. Wij gingen arm
in arm naar de herbergjvaar de voerman stalde, en onderweg beloofde
ik, haar te zullen schrijven. (Ik vervulde die belofte naderhand met let-
ters, grooter dab die, waarmede men doorgaans eene aankondi^g
schrijft om kamers te huur te zetten.) Wij waren bij het scheiden beiden
buiten ons zelven; en indien ik ooit in mijn leven eene ledigheid in mijn
hart gevoelde, deed ik dit op dien dag.
Nu was ik, al den tijd van mijn logeeren, wederom ondankbaar voor
het moederlijke huis ^eweest, en had zelden of nooit daaraan gedacht.
Maar niet zoodra was ik weder daarheen op reis, of mijn kinderlijk, kna-
gend geweten scheen met onafgewenden vinger dien weg op te wijzen
en ik gevoelde, des te meer omdat ik zoo neerslachtig was, dat ik daar
thuis hoorde en mijne moeder mijne troosteres en vriendin was.
Ditgevoel werd sterker naarmate wij vorderden; zoodat ik, hoe nader
wij kwamen en hoe gemeenzamer de voorwerpen, die wij voorbijreden,
mij werden, des te meer begon te verlangen om daar te komen en in hare
armen te vliegen. Doch Peggotty, in plaats van deze verukking te deelcn,
poogde ze (hoewel zeer vriendelijk) te betoomen, en keek alsof zij ver*
legen en verdrietig was.
Kraaienhof moest echter. haars ondanks in het gezicht komen wan*
THUIS ALLES ZBBR VERANDERD. 35
neer het des voennans paard beliefde, en dit deed het ook. Hoe we]
beiinner ik het mij nog op dien kouden grauwen namiddag, met die
betrokkene^ met regen dreigende lucht!
De deur werd geopend, en ik keek, half lachende, half schreiende van
blijde aandoening, naar mijne moeder uit. Ik zag haar niet, maar eene
vreemde meid.
•Heere, Peggotty!" zeide ik droevig. >Zou zij nog niet weer thuis
zijn?*' — >Ja, ja, jonge heer David," antwoordde Peggotty. >Zij is wel
thuis. Wacht eens even, jonge heer David ; ik moet — 'Sl moet u nog wat
icggen."
Hare aandoening en natuurlijke onbehendigheid deden Peggotty,
terwijl zij uit de kar klom, de allerwonderlijkste houdingen aannemen;
maar ik was te zeer onthutst om haar dit te zeggen. Toen zij beneden
was gekomen, nam zij mij bij de hand, bracht mij, die zeer verwonderd
was naar de keuken en sloot de deur.
•Peggotty!" zeide ik, nu werkelijk verschrikt enbeangst. > Watscheelt
«r toch aan?" — > Wei mijn tijd! lieve jonge heer David, er scheelt nie-
mendal aan," antwoordde zij, met gemaakte vroolijkheid. — >£r moet
zeker iets aan schelen. Waar is mama?" — > Waar uwe mama is, jonge
heer David!" — >Ja. Waarom is zij niet buiten aan het hek gekomen, en
waarom zijn wij hier gegaan? O Peggotty!" Mijne oogen schemerden,
«n het was mij alsof ik zou neervallen. — » God zegen ons, beste jongen!"
riep Peggotty, mij vastgrijpende. » Wat schort u ? Spreek toch, mijn hart!"
— >Immers ook niet dood! O, zij is immers niet dood, Peggotty?" —
•Neen!" riep Peggotty, op eens haar toon verbazend uitzettende; en liet
xich toen op een stoel vallen, begon te hijgen en zeide, dat ik haar een
jchrik op het lijf had gejaagd.
Ik omhelsde haar om dien schrik weder weg te nemen, of wel om haar
•een nieuwen schrik op het lijf te jagen, en bleef toen voor haar staan, haar
angstig vragend aanziende.
» Gij moet weten, lieve jongen, ik had het u al vroeger moeten zeggen,"
begon Peggotty, >maar ik heb er nog geene gelegenheid toe gehad.
M^schien had ik er eene gelegenheid voor moeten maken, maar eigenlijk
kon ik er niet wel toe besluiten." — »Ga toch voort, Peggotty," zeide ik,
nog meer beangst dan te voren. — > Jonge heer David," hervatte Peg-
gotty, met eene bevende hand haar hoed losmakende en sprekende alsof
zij buiten adem was. >Wat dunkt u? Gij hebt weer een vader gekregen!"
Ik beefde en verbleekte. lets — ik weet niet wat of hoe — dat met het
graf op het kerkhof en het opwekken der dooden in verband stond, kwam
mij in het hoofd en deed mij sidderen.
>Een nieuwen vader," zeide Peggotty. — >Een nieuwen vader ?" her-
haaldeik.
Peggotty maakte een benauwd geluid, alsof zij een harden brok door-
zwolg, stak-mij toen hare hand toe en zeide :
>Kom, ik zal u bij hem brengen." — >Ik wil hem niet zien." — »En
bij uwe mama," zeide Peggotty.
Ik trok niet meer achteruit. Zij bracht mij naar de beste voorkamer en
36 DAVID COPPERFIELD.
liet mij daar alleen staan. Aan den eenen kant van het vuur zat mijne
moeder, aan den anderen kant mijnheer Murdstone. Mijne moeder legde
haar werk neder en stond haastig op, maar schroomvallig, naar mij dacht.
»Nu, lieve Clara," zeide mijnheer Murdstone. >Bedenk! Houduin
bedwang^ altijd in bedwang ! David, jongetje, hoe gaat het ?"
Ik gaf hem mijne hand. Na een oogenbUk van onzekerheid ging ik
naar mijne moeder en kuste haar; zij gaf mij een kus, klopte mij zacht
op den schouder en zette zich weder aan haar werk. Ik kon haar niet
aanzien ; ik kon hem niet aanzien. Ik wist heel wel, dat hij ons beiden
aanzag, en ik keerde mij naar het venster en keek daar buiten naar eenige
heesters, die in de koude het hoofd lieten hangen.
Zoodra ik kon wegsluipen, sloop ik naar boven. Mijne oude Ueve
slaapkamer was veranderd, en ik moest ver van mijne moeder gaan sla-
pen. Ik zwierf beneden rond om iets te vinden, dat nog naar zich zelf
geleek, zoo geheel veranderd scheen alles te zijn ; en zoo dwaalde ik
naar de plaats. Zeer spoedig liep ik met schrik daar vandaan, want het
ledige hondenhok was nu met een grooten hond gevuld — met eene
zware stem en zwart haar, evenals hij — en toen hij mij zag, werdhij heel
kwaad, en schoot uit om mij te pakken.
IV.
IK VAL IN ONGENADE.
Indien de kamer, waarheen mijn ledikantje verplaatst was, een den-
l^end en gevoelend wezen was, dat getuigenis kon geven, zou ik er mij
nu nog op kunnen beroepen — ik zou wel eens willen weten, wie er nu
slaapt ! — om getuigenis te geven met welk een beklemd hart ik haar
binnentrad. Ik ging er naar toe — onderweg op de trap hoorde ik den
hond mij nog nablaffcn — en de kamer even vreemd aankijkende als zij
mij aankeek, zette ik mij neer, met mijne handjes over elkander, en ging
aan het denken,
Ik dacht aan de wonderlijkste diugen. Aan het fatsoen der kamer, aan
de reten in den zolder, aan het behangsel op den muur, aan de striemen
in de vensterruilen, die rimpels en dwarrelingen in het uitzicht maakten,
aan het waschtaffeltje, dat op zijne drie pooten niet vast scheen te staan
en iets onvergenoegds over zich had, dat mij aan juffrouw Gummidge
deed denken, als zij den oude in het hoofd had. Ik schreide al dien tijd,
maar behalve dat ik voelde, dat ik koud en neerslachtig was, dacht ik er
zeker niet eens aan waarom ik schreide. Eindelijk begon ik in mijne
zwaarmoedrgheid te overwegen, dat ik schrikkelijk op kleine Emily ver-
liefd was en van haar was afgerukt om hier gebracht te worden, waar
niemand naar mij scheen te verlangen of half zooveel om mij te geven,
als zij deed. Dit maakte mijn geheelen toestand zoo jammerlijk, dat ik
mij in een hoek van de deken rolde en mij in slaap schreide.
Ik werd eerst wakker toen iemand zeide : » Hier is hij !" en mijn gloeiend
MIJN NIEUWE VADER. 37
iioofd ontblootte. Mijne moeder en Peggotty waren mij komen zoeken^
en het was een van de twee, die dit gezegd en gedaan had.
> David," zeide mijne moeder, > wat scheelt er aan ?"
Ik vond het zeer vreemd, dat zij mij dit vroeg, en antwoordde : > Niets. *^
Ik keerde mij om, dat heugt mij nog wel, om mijne bevende lippen te
verbergen, die haar met meer waarheid beantwoordden.
> David," zeide mijne moeder, > David, mijn kind !"
Geene woorden. die zij had kunnen spreken, hadden mij zoo kunnen
treffen, dan dat zij mij haar kind noemde. Ik verborg mijne tranen onder
iiet dek, en duwde haar met mijne hand van mij af, toen zij mij wilde
optillen.
>Dat is uw bedrijf, Peggotty, gij ongevoelig schepsel!" zeide mijne
moeder. >Daar twijfel ik geheel niet aan. Hoe kunt gij het voor uw ge-
weten verantwoorden, dat gij mijn eigen kind tegen mij opzet, of tegen
demand, die mij dierbaar is ? Waarom doet gij dat, Peggotty ?"
De arme Peggotty hiet handen en oogen op, en antwoordde slechts
met uitdrukkingen,'die zij van het tafelgebedje, dat ik na den maaltijd
opzeide, scheen te ontleenen :
>De Heer yergeve u, mevrouw Copperfield, en ik hoop, dat gij nooit
recht berouw moogt hebben over wat ge daar gezegd hebt." — >Het is
waarlijk genoeg om mij buiten mij zelve te brengen," riep mijne moeder
uiu >£n dat in deze dagen, nu mijn ergste vijand mij wel mocht ontzien,
zou men denken, en mij een beetje ^eluk en rust niet misgunnen. David,
gij ondeugende jongen ! Peggotty, gij ongevoelig schepsel! OchHeere!"
riep mijne moeder uit, zich met de ongeduldige drift van een verwend
kindje van den een naar den ander keerende, > welk een lastige wereld
is dit toch, nu iemand juist zou mogen verwachten, dat het er eens recht
aangenaam in zou wezen."
Ik voelde mij door eene hand aanraken, die ik wel wist, dat niet de
hare of die van Peggotty was, en Iiet mij, terstond opstaande, van het bed
glijden. Het was de hand van mijnheer Murdstone, en hij hield mijn arm
daarmede vast, terwijl hij zeide :
>Wat is dit? Clara, liefste, hebt gij al vergeten ? Vastheid, lieve !" —
9 Het spijt mij zeer, Edward," zeide mijne moeder. >Ik had mij heelgoed
willen houden, maar ik ben zoo van mijn stuk." — > Waarlijk I" ant-
woordde hij, >Zoo spoedig ? Dat is eene slechte tijding, Clara !" — >Ik
vind het wel hard, dat ik dit nu al moet wezen," zeide mijne moeder met
-een pruilend lipje ; >en het is werkelijk hard — vindt gij dat ook niet ?"
Hij trok haar naar zich toe, fiuisterde haar iets in het oor en kuste
haar. Ik wist, toen ik zag hoe mijne moeder haar hoofd op zijn schouder
Iiet zinken en haar arm om zijn hals sloeg, evengoed als ik nu weet dat
hij het wist, dat hij haar buigzaam gemoed kon kneden in welken vorm
liij maar wilde.
»Ga gij nu maar heen, Ueve," zeide mijnheer Murdstone. > David en ik
2ullen te zamen beneden komen. Meisje," en hier keerde hij zich met
een donker gezicht naar Peggotty, nadat hij mijne moeder met een knikje
en een glimlach had zien heengaan, >weet gij wel hoe uwe meesteres
38 DAVID COPPBRFIELD.
heet ?" — > Zij is al lang mijne meesteres geweest, mijnheer," antwoordde
Peggotty. >Ik behoor het dus wel te weten." — >Dat is waar," hervatte
hij. >Maar ik meende, toen ik naar boven kwam, dat ik u haar met een
naam hoorde aanspreken, die de hare niet is. Zij heeft den mijnen aaoge-
nomen, gelijk gij weet. Zult gij dat onthouden ?"
Peggotty ging, nadat zij een paar malen een onrustigen blik naar mij
had geworpen, zonder antwoord te geven, al nijgende de kamer uit, daar
zij wel zag, naar ik denk, dat men dit verlangde en zij geen voorwendsel
had om te blijven. Toen wij met ons beiden alleen waren, sloot hij de
deur, zette zich op een stoel, plaatste mij vlak voor hem en zag mij strak
in de oogen. Daar de mijne door de zijne schenen te worden aangetrok-
ken, zag ik hem niet minder strak aan. Als ik mij herinner hoe wij zoo
elkander aanstaarden, is het mij alsof ik weder mijn hart hoor kloppen,
gelijk het toen deed.
> David," zeide hij, zijne Uppen samenknijpende, zoodat zij nog veel
dunner werden dan anders, >als ik met een koppig paard of een onwilli-
ligen hond te stellen heb, wat denkt gij, dat ik dan doe ?'* — >Dat weet ik
niet" - >Dan geef ik hem slaag."
Ik had iluisterend geantwoord, daar het mij aan adem ontbrak om
overluid te spreken, maar ik voelde nu, terwijl ik zweeg, dat mijn adem
nog veel korter werd.
>Dan laat ik hem voelen wat pijn is. Dan zeg ik bij mij zelven : > Ik zai
dien rekel wel klein krijgen;" en almoest het hem al het bloed kosten
dat hij heeft, ik zou het doen. Wat is dat op uw gezicht ?" — »Vuil,"
zeide ik.
Hij wist evengoed als ik, dat het de sporen van tranen waren. Maar al
had hij het mij twintigmaal gevraagd, telkens met twinti| slagen, geloof
ik toch, dat mijn kinderlijk hart zou gebarsten zijn, eer ik het hem had
willen zeggen.
> Gij hebt verstand genoeg voor een kleinen jongen," zeide hij, met
een emstigen glimlach, die hem eigen was, >en gij hebt mij zeer wel be-
grepen, zie ik. Wascji dat gezicht af, en kom met mij naar beneden."
Hij wees naar het waschtafeltje, waarin ik eene gelijkenis op jufFrouw
Gummidge had gevonden, en wenkte mij met de hand om terstond te
gehoorzamen. Ik twijfelde er toen weinig, en twijfel er nu nog minder
aan, of hij zou, als ik geaarzeld had, mij zonder het minste bezwaar een
slag hebben gegeven, dat ik er van neerviel.
> Clara, melieve," zeide hij, toen ik zijn bevel had gehoorzaamd,en hij
mij, altijd met zijne hand om mijn arm, naar de voorkamerhadgebracht^
>gij zult nu niet meer van uw stuk gebracht worden, hoop ik. Wij zullen
ons jeugdig humeur spoedig verbeteren."
Goede God, ik had voor geheel mijn leven verbeterd, ikhad misschien
voor geheel mijn leven een geheel ander mensch ktmnen worden, als
men mij toen een goed woord had gegeven. Een woord van bemoedi*
ging en ophelderin^, van medelijden met mijne kinderlijke onwetendheid^
van welkomst thuis, van geruststelling, dat ik daar werkelijk thuis wasy
had mij in mijn hart, in plaats van slechts huichelachtig voor het uitwen-
ZIJNE ZUSTER KOMT BIJ ONS INWONEN. 39
dige, gehoorzaam voor hem kunnen maken^ en mij hem doen achten en
eerbiedigen in plaats van haten. Ik dacht, dat het mijne moeder be-
droefde, mij daar zoo vreemd en bedeesd te zien staan, en zij mij daarop,
toen ik naar een stoel sloop, met nog droeviger oogen nazag — daar zij
misschien zekere vrijheid in miin kinderlijken tred miste ; — maar het
woord werd niet gesproken, en ae tijd daartoe was voorbij.
Wij aten alleen met ons drieen. Hij scheen zeer hartelijk voor mijne
moeder te zijn — ik vrees, dat ik daarom niet te meer van hem hield, —
en mijne moeder was zeer hartelijk voor hem. Uit hetgeen zij zeiden
maakte ik op, dat eene oudere zuster van hem bij^ien zou komen inwo-
nen, en dat zij dien avond verwacht werd. Ik ben er niet zeker van of het
toen of naderhand was dat ik ontdekte, dat hij zonder werkzaam aandeel
in handelszaken te nemen, toch aandeelhouder was in een kantoor te
L o n d e n, dat in wijnen handelde, en waarin zijne familie, van zijn over-
grootvaders tijd af» betrokken was geweest, of wel eene jaarlijksche uit-
keering daarvan te vorderen had, en dat zijne zuster dergelijke inkom-
sten bexat; maar hetzij ik dit vroeger of later vemam, ik teeken het nu
maaraan.
Toen wij na den maaltijd bij het vuur zaten, en ik op een middeldacht
om naar Peggotty te vluchten, zonder evenwel den moed te hebben om
weg te loopen, daar ik vreesde den heer des huizes te zuUen verstoren,
bield er eene koets voor het tninhek op en ging hij naar buiten om het
bezoek te ontvangen. Mijne moeder volgde hem. Toen ik haar be-
schroomd nasloop, keerde zij zich bij de kamerdeur in het donker om^
sloot mij in hare armen gelijk zij placht te doen, en fluisterde mij toe, dat
ik mijn nieuwen vader moest hefhebben en hem gehoorzaam zijn. Zij
deed dit haastig en heimelijk, alsof het kwaad was, maar met liefderijke
teederheid; en hare hand achter zich uitstekende, hield zij de mijne
daarin vast, tot wij bij de plek kwamen waar hij stond ; toen liet zij mij
los en stak haar arm door den zijnen.
Het was juf&ouw Murdstone, die gekomen was, en eene sombere
dame bleek te zijn ; donker van kleur, gelijk haar broeder, op wien zij in
gezicht en stem sterk geleek ; en met zeer zware wenkbrauwen, die boven
haar grooten neus bijna tot elkander kwamen, alsof zij, door een onrecht-
vaardig op hare sekse gelegd verbod verhinderd om bakkebaarden te dra-
gen, ze daarom naar haar voorhoofd had verplaatst Zij bracht twee onge-
nadig harde zwarte koffers mede, met hare voorletters, met harde,koperen
spijkers, op het deksel. Toen zij den koetsier betaalde, nam zij het geld uit
eene harde stalen beurs, en die beurs bewaarde zij in eene gevangenis-
achtige beugeltasch, die aan een zwaren ketting aan haar arm hing, en
toeknipte ahof hij iemand wilde bijten. Ik had toen nog nooit zulk eene
metaalachtige dame gezien als juffirouw Murdstone over het geheel was.
Zij werd met vele blijken van welkomst in de voorkamer gebracht, en
daar erkende zij mijne moeder plechtig als eene nieuwe en nauwe ver-
wante. Toen zag zij mij aan en zeide :
>Is dat uw jongen, schoonzuster ?"
Mijne moeder erkende mij.
40 DAVID COPPERFIELD.
>Over het algemeen houd ik niet van jongens," zeide juflfrouw Murd-
stone. >Hoe vaart ge, jongen ?"
Onder deze aanmoedigende omstandigheden, antwoordde ik, dat ik
zeer wel voer en van haar hetzelfde hoopte ; maar deed dit met zoo
weinijg innemendheid, dat jufifrouw Murdstone met twee woorden mijn
vonnis velde :
»Geene manieren."
Nadat zij dit zeer duidelijk verstaanbaar had gezegd, verzocht zij vrien-
delijk, dat men haar hare kamer zouwijzen, welke vandien tijdafeene
plaats van vrees en schrik voor mij werd, waarin de twee zwarte kistennooit
open werden gezien of ongesloten bleven^ en waar doorgaans (want een
paar malen kwam ik even inkijken, terwijl zij uit was) een aantal stalen
kentinkjesen slootjes^waarmedejuffrouw Murdstone zich opsierde als zij
gekleed was, in eene geduchte rij boven den spiegel hingen.
Zooveel ik begrijpen kon, was zij gekomen om bij ons te blijven, en
had zij geen plan om ooit weder heen te gaan. Den vol^enden morgen
begon zij mijne moeder te helpen, en den geheelcn dag hep zij de provi-
siekamer uit en in, bracht alles naar haar zin in orde^ en smeet alle oude
inrichtingen overhoop. Bijna de eerste merkwaardigheid, die ik bij juf-
frouw Murdstone opmerkte was, dat zij gedurig door een vermoeden
werd gekweld, dat de meiden ergens in huis een man hadden weggestopt.
Onder den invloed van dit zelfbedrog vloog zij op de ontijdigste uren
naar het kolenhok, en bijna nooit opende zij de deur eener donkere kast,
zonder die terstond weder toe te slaan, in het geloof, dat zij hem daar
betrapt had.
Hoewel jufirouw Murdstone anders niets luchtigs over zich had, kon
zij, wat vroeg opstaan betrof, met den leeuwerik wedijveren. Zij was
altijd v66r iemand anders in huis het bed uit, en zocht dan, gelijk ik tot
heden toe geloof, naar dien man. Peggotty zeide, dat zij zeker met ^6n
oog open sliep ; maar ik kon niet met dit denkbeeld instemmen ; want
nadat ik er van had hooren spreken, beproefde ik het zelf eens, en be-
vond toen, dat het niet te doen was.
Op den eersten morgen na hare aankomst was zij bij hethanengekraai
reeds op en trok aan hare schel. Toen mijne moeder beneden kwam om
te ontbijten en thee wilde zetten, gaf juffrouw Murdstone haar een soort
van pik op den wang, hetgeen hare manier was om een kus te geven, en
zeide :
>Nu, lieve Clara, ben ik, gelijk ge weet, hier gekomen om u zooveel
mogelijk van alle moeite te onthefien. Gij zijt veel te mooi en uwhoofdje
is veel te los" — mijne moeder bloosde, maar lachte te gelijk, en het ge-
zegde scheen haar niet te mishagen — >om u met eenige plichten be-
zwaard te laten, die ik op mij kan nemen. Als ge zoo goed wilt zijn om
mij uwe sleutels te geven, melieve, zal ik voortaan op al die dingen
passen."
Van dien tqd af hield juffrouw Murdstone de sleutels den geheelen
dag in hare beugeltasch gevangen en den geheelen nacht onder haar
kussen, en had mijne moeder er even weinig mede te doen als ik.
Li
MUNK ARMS MOEDERWORDT HET BBHBER ONTNOMEN. 4 1
Mijne moeder liel zich echter niet zonder een zweem van protest haar
gezag on^lippen. Op een avond toen juffrouw Murdstone haar breeder
zekere huiselijke plannen had medegedeeld, waarover hij zijne goedkeu-
ring te kennen gaf, begon mijne moeder te schreien, en zeide dat zij
dadit, dat men haar toch ook wel had mogen vragen.
>Qara!" zeide mijnheer Murstone met barschen emst. > Clara! ik
vcrwonder mij over u." — »0, gij hebt heel goed zeggen, dat gij u ver-
wondert, Edward," riep mijne moeder uit, > en gij kunt ook heel goed
over vastheid van karakter spreken: maar het zou u zelf toch niet be-
vallcn."
Vastheid van karakter, moet ik hier aanmerken, was de verhevene
eigenschap, waarmede mijnheer Murdstone en zijne zuster zich vooral
sterk maakten. Hoewel het mij toen misschien moeilijk zou zijn geweest
mijn begrip daarvan uit te drukken, indien men mij daamaar gevraagd
had, begreep ik echter op mijne eigene manier zeer duidelijk, dat die
vastheid slechts een andere naam voor dwingelandij was, en voor zekere
sombere, heerschzuchtige, duivelachtige manier om hun humeur te too-
Den, die beiden eigen was. Hunne geloofsartikelen, gelijk ik ze nu zou
opgeven, waren de volgende. Mijnheer Murdstone was vast ; niemand in
<k wereld moest zoo vast wezen als hij ; niemand anders in zijne wereld
moest eigenlijk vast wezen, want iedereen moest voor zijne vastheid bui-
gen. Ju&ouw Murdstone was eene uitzondering. Zij mocht ook vast
wezen, maar slechts betrekkelijk vast, in een minderen en aan hem on-
dergeschikten graad. Mijne moeder was eene tweede uitzondering; zij
mocht en moest ook vast wezen ; maar alleen in het verdragen van hunne
vastheid, en in het vaste geloof dat er op aarde geenq andere vastheid
bestond.
>Het is wel hard," zeide mijne moeder, >dat ik in mijn eigen huis..." —
>Mijn eigen huis?" herhaalde mijnheer Murdstone. >Clara!" — >Ons
dgen huis, meen ik," zeide mijne moeder, blijkbaar verschrikt — >ik
boop, dat gij wel weten moet wat ik meen, Edward — het is wel hard,
dat ik in uw eigen huis geen woord over huiselijke zaken mag te zeggen
hebben. Ik ben overtuigd dat ik, eer wij getrouwd waren, heel goed met
het huishouden te recht kon. Er zijn getuigen van," zeide mijne moeder
sikkende. >Vraag het Peggotty maar, of ik alles niet heel wel deed,
toen men mij ongehinderd liet begaan." — > Edward," zeide juffrouw
Murdstone, >laat dit gedaan wezen. Ik vertrek morgen." — >Jane Murd-
stone," antwoordde haar broeder, > zwijg ! Hoe durft gij er een schijn van
gcven, dat gij mijn karakter niet beter kent dan uwe woorden zouden
aanduiden ?" — »Ik verlang waarlijk niet, dat er iemand vertrekt," ver-
volgde mijne arme moeder, erg uit het veld geslagen en met vele
tranen. >Ik zou zeer bedroefd en verdrietig zijn als er iemand vertrok.
Ik vraag niet veel. % ben niet onredelijk. Ik verlang maar, dat men
mij somtijds ook mijne gedachten vraagt. Ik ben er dankbaar voor als
iemand mij helpt, en ik wilde maar enkel uit beleefdheid ook geraad-
pleegd worden^i somtijds. Ik dacht, dat gij er vroeger beha^en in hadt,
Uinrdf dat ik nog een weinig onbedreven en kinderachtig was — ik
42 DAVID COPPERFIELD.
weet zeker, dat gij zoo gezegd hebt — maar nu schijnt gij er mij om te
minachten, zoo streng zijt gij." — > Edward," zeide juffrouw Murdstone
wederom, >laat dit gedaan wezen, Ik vertrek morgen." — Jane Murd-
stone," bulderde hij, » Wilt ge wel zwijgen ? Hoe dui% gij ?"
Juffrouw Murdstone ontsloeg haar zakdoek uit zijne hechtenis in de
beugeltasch, en hield hem voor hare oogen.
» Clara," vervolgde hij, mijne moeder aanziende, >gij verbaast mij.
Gij doet mij versteld st^an. Ja, ik vond zeker genoegen in de gedachte^
dat ik eene vrouw zou trouwen, die nog onervaren en onergdenkend
was, en dat ik haar karakter zou vormen, en haar iets van die vastheid
en beradenheid mededeelen, waaraan zij behoefte had. Maar wanneer
Jane Murdstone vriendelijk ^enoeg is om mij bij deze pogingen te hulp
te komen, en om roijnentwil eene betrekking te aanvaarden, welke
eenigszins naar die eener huishoudster gelijkt, en wanneer zij dan met
lagen ondank wordt beloond...." — »Och, ik bid u, Edward," riep
mijne moeder uit, ibeschuldig mij toch niet van ondankbaarheid. Q:
verzeker u, dat ik niet ondankbaar ben. Niemand heeft voorheen ooit
gezegd, dat ik dat was. Ik heb vele gebreken, maar dat gebrek niet. O,
zeg dat toch niet." — » Wanneer Jane Murdstone, zeg ik," vervolgde hij,
na gewacht te hebben tot mijne moeder zweeg, > met lagen ondank wordt
beloond, dan wordt het gevoel, dat ik koesterde, verkoeld en veran-
derd." — >0, zeg dat toch niet, lieve !" zeide mijne moeder, jammerlijk
smeekende. >0, doe dat toch niet, Edward. Ik kan dat niet hooren. Wat
ik ooit wezen ma^, ik heb een goed hart Ik weet dat ik een goed hart
heb. Ik zou het met zeggen als ik er niet zeker van was. Vraag het Peg-
gotty maar^ en zij zal u zeker zeggen, dat ik een goed hart heb." — »Hct
IS geene overdrijving van zwakheid, Clara," zeide mijnheer Murdstone
tot antwoord, >die lets bij mij kan uitwerken. Gij brengt u maar tever-
geefe buiten adem." — >Och, laten wij weder vrienden zijn," zeide mijne
moeder; >in koelheid of oneenigheid zou ik niet kunnen leven. Het spijt
mij zoo. Ik heb vele gebreken, dat weet ik, en het is wel goed van u,
Edward, dat gij die met uwe kracht van geest bij mij poogt te verbeteren^
Jane, ik klaag over niets. Het zou mij het hart breken, als gij er nog aan
dacht om te vertrekken." — >Jane Murdstone," zeide mijnheer Murd-
stone tot zijne zuster, »harde woorden tusschen ons zijn, hoop ik, iets
ongewoons. Het is mijne schuld niet, dat er van avond zoo iets onge-
woons heeft plaats gehad. Ik werd er door iemand anders toe vervoerd»
En ook uwe schuld is het niet. Gij werdt er ook door iemand anders toe
vervoerd. Laten wij beiden het pogen te vergeten. En daar dit," ver-
volgde hij, na dezegrootmoedigegezegden, >geen voegzaamschouwspel
voor dien jongen is — David, ga naar bed !"
Ik kon nauwelijks de deur vinden, door de tranen, die mij in de oogen
stonden. Het speet mij zoo, dat mijne moeder z^ bedroefd was ; maar
ik ging op den tast naar buiten, en insgelijks op den tast in het donker
naar mijne kamer, zonder het hart te hebben om Peggotty goedennacht
te zeggen of licht bij haar te halen. Toen zij, missdiien een uur later,
naar mij kwam kijken, en ik daarvan wakker w^rd, zeide zij mij, dat
k
DONKERE SCHADXnV VAN JUFFROUW MXnU)STONE. 4J
nuJDe moeder met hoofdpijn naar bed was gegaan, en dat mijnheef
Mnrdstone en zijne zuster alleen bij elkander zaten.
Toen ik den.volgenden morgen wat vroeger dan gewoonlijk naar be*
neden kwam, bleef ik^ op het hooren der stem mijner moeder, voor de
denr der voorkamer staan. Zij bad jufirouw Murdstone zeer emstig ex|
nederig om vergiffenis, welke deze dame dan ook verleende ; en daarop
had er eene voU^omene verzoening plaats. Ik hoorde mijne moeder na»
derhand nooit haar gevoelen over lets zeggen, zonder eerst juffrouw
Murdstone te vragen, ofzich eerst opeeneofandere veiligemanier t9
verzekerea, wat deze er van dacht; en ik zag juffrouw Murdstone, als zij
nit haar humeur was (hetgeen haar dikwijls gebeurde), nooit de hand in
bare tasch steken alsof zij er de sleutels uit wilde halen en die aan mijne
moeder overgeven, zonder ook te zien, dat dit mijne moeder een ge-
dnchten schrik aanjoeg.
De sombere smetstof, die in het bloed der Murdstone's zat, verdoor
kerde ook hunne godsdienstige begrippen, die streng en liefdeloos waren,
Ik heb sedert wel eens gedacht, dat zij noodzakelijk dien aard moesten
aannemen, als een onvermijdelijk gevolg van mijnheer Murdstone's vast-
heid van karakter, die hem niet toeliet iemand te ontheffen van d^
zwaarste straffen, waarvoor hij eenige reden kon vinden. Hoe dit wezen
mag, ik herinner mij nog wel de strakke gezichten, waarmede wij naar
de kerk plachten te gaan, en hoe geheel veranderd mij daar alles voor*
kwam. Wederom komt de gevreesde zondag aan, en ik stap vooniit de
odde bank binnen, gelijk een welbewaakte gevangene, die zijne eigene
l^krede moet komen aanhooren. Wederom volgt juffrouw Murdstone,
met eene zwart fluweelen japon, die van een doodkistkleed schijnt ge-
maakt te zijn, mij dicht op de hielen ; dan mijne moeder en dan haar
man. Peggotty gaat nu niet meer mede, gelijk in vroeger tijd. Wederom
inister ik er naar hoe jufi&ouw Murdstone de antwoorden mompelt en
aOe geduchte woorden met wreedaardig welbehagen een klemmenden
nadnik geeft. Wederom zie ik hare donkere oogen door de kerk rollen
ik zij aan de woorden >rampzalige zondaren'' komt, alsof zij de geheele
gemeente wilde uitschelden. Wederom, maar zeldzaam, vang ik een blik
van mijne moeder op, die schroomvallig, tusschen die twee in, hare geber
denprevelt, terwijl zij haar ieder in een oor brommen, alsof men een verren
donder hoorde. Wederom verwonder ik mij, met plotselingen schrik, of
het waarschijnlijk is, dat onze goede oude domind ongelijk, en mijnheer
Mnrdstone en zijne zuster gelijk kunnen hebben, en al de engelen in den
hemel verderfengelen ktmnen zijn. Wederom geeft, als ik maar een vin-
Ser beweeg, of eene spier van mijn gezicht zich ontspant, juffrouw Murd*
stone mij een stomp met haar gebedenboek, waarvan ik nog eene poof
pijn in de zijde houd.
Ja, en wederom let ik er op hoe, als wij naar huis gaan, sommige buren
oaar mijne moeder en naar mij omkijken en met elkander fluisteren,
Wederom volg ik, terwijl die drie gearmd met elkander vooniit gaan en
ik draiend achteraan kom, sommigen van die blikken, en ik vraag mij
idyen of de tred mijner moeder werkelijk niet zoo licht meer is als ik
44 DAVID COPPKRFIELD.
hem wel gezien heb, en of het vroolijke barer scboonbeid werkelijkbijna
is verdwenen en in iets verdrietigs en kwijnends veranderd. Wederom
denk ik, of een van die buren zich nog wel herinnert, gelijk ik doe, hoe
wij\ zij en ik^ te zamen naar huis plachten te gaan ; en met botte verwon-
dering blijf ik den geheelen dag daarover peinzen.
£r was bij gelegenheid van gesproken, dat ik naar eene kostschopl zou
gaan. Mijnheer Murdstone en zijne zuster hadden dit opgeworpen, en
mijne moeder had natuurlijk alles toegestemd wat zij zeiden. £r was
echter nog niets over dit punt met zekerheid beslist Ondertusschen
kreeg ik thuis geregeld les.
Ik zal nooit die lessen vergeten ! Gelijk het heette, moest ik bij mijne
Inoeder opzeggen^ maar werkelijk bij mijnheer Murdstone en zijne zus-
ter, die er altijd bij waren en daarin eene gunstige gelegenheid vonden
om mijne moeder les te geven in die zoogenoemde vastheid, die de vloek
van ons beider leven was. Ik geloof, dat ik alleen met dat oogmerk thuis
werd gehouden. Ik was vlug genoeg in het leeren geweest, en ook gewillig
genoeg, toen ik nog alleen met mijne moeder samen woonde. Ik kan mij
Hog flauw herinneren, dat ik aan hare knie het ABC leerde. Als ik nog
die dikke zwarte letters in het AB-boek aanzie, schijnt mij het verbijste-
rend nieuwe van hunne fatsoenen, en de ronde goedharligheid der
O, Q en S, weder voor den geest te komen, gelijk toen ik ze voor het
eerst leerde kennen. Maar ik herinner mij daarbij geen gevoel van verve-
ling of tegenzin. Integendeel, ik schijn tot aan het krokodillenboek toe
langs een pad van bloemen te hebben gewandeld, den geheelen weg
langs aangemoedigd door de zachte stem en vriendelijke manieren mij-
ner moeder. Maar de plechtige lessen, die daarop volgden, heugen mij
nog als eene doodsteek voor mijne kinderlijke gemoedsrust, eene dage-
lijks teruekomende plaag en ellende. Zij waren zeer lang en zeer talrijk,
zeer moeielijk — sommige geheel onverstaanbaar voor mij — en door-
gaans werd ik er evenzeer door verbijsterd als ik geloof dat mijne lieve
moeder zelve was.
Laat ik mij herinneren hoe het placht te zijn, en een van die ochtenden
terugroepen.
Ik kom na het ontbijt in de kleine^ niet de beste, voorkamer met mijne
boeken, mijn themaboek en mijne *lei. Mijne moeder zit voor haar lesse-
naartje voor mij gereed, maar niet half zoo gereed als mijnheer Murd-
stone in zijn leuningstoel bij het venster (ofschoon hij veinst in een boek
te lezen) of als juffrouw Murdstone die dicht bij mijne moeder stalen
kraaltjes zit te rijgen. Het gezicht alleen van deze twee heeft zulk een
invloed op mij, dat ik begin te gevoelen, hoe al de woorden, die ik met
oneindig veel moeite in het hoofd heb gekregen, er weder uit en ik weet
niet waarheen loopen. En terloops gezegd, het verwondert mij werkelijk
waar zij eigenlijk blijven
Ik geef mijne moeder het eerste boek over. Misschien is het eene
spraakkunst, misschien een leerboekje voor geschiedenis of aardrijks-
kunde. Ik werp nog een laatsten wanhopigen blik op het blad bij het
overgeven, en begin hardop in vollen ren, terwijl ik nog aUes versch heb.
lb
IK BEN ONDER EENE BETOOVERING.
43
Ik struikel over een woord. Mijnheer Murdstone kijkt op. Ik word rood,
strompel over een half dozijn woorden been en blijf steken. Ik denk, dat
mijne moeder mij het boek wel zou laten zien als zij durfde, maar zij
diuft niet, en zegt zachtjes :
>0, David, David!" — > Clara, wees nu vast," zegt mijnheer Murdr
stone. Zeg niet »o, David, David !" »Dat is kinderachtig. Hij kent zijne
Ics, of hij kent ze niet." — > Hij kent ze n i e t," valt juffrouw Murdstono
er ontzaglijk op in. — »Ik vrees ook waarlijk van neen," zegt mijne
moeder. — >Dan ziet ge, Clara," antwoordt juffrouw Murdstone, >moet
gij hem het boek eenvoudig teruggeven en hem ze laten leeren." — > Ja
zeker^" zegt mijne moeder, >dat denk ik ook tedoen^lieve Jane. Kon^
David, probeer het nog eens, en wees nu zoo dom niet."
Ik gehoorzaam het eerste bevel en probeer nog eens, maar het tweede
bevel kan ik niet gehoorzamen, want ik ben nu zeer dom. Ik struikel al
eer ik aan de oude plaats kom, op een punt waar het te voren nog vlot
ging, en houd op om mij te bedenken. Maar ik kan onmogelijk aan de
ks denken. Ik denk, hoeveel ellen tulle er aan juffrouw Murdstone'smuts
louden zijn, hoeveel mijnheer Murdstone's kamerjapon zou gekost helv
ben, of aan eene dergelijke zotte vraag, waarmede ik niets te maken heb
en ook mets te maken wil hebben. Mijnheer Murdstone maakt eene be-
weging van ongeduld, die ik reeds lang verwacht had. Juffrouw Murd^
stone doet hetzelfde. Mijne moeder ziet hen met nederige onderwerping
aan, slaat het boek toe, en legt het bij de achterstallen, die ik moet inha^
len als het overige mijner taak is afgedaan,
Zeer spoedig komt er een stapel van die achterstallen, die aangroeit
gclijk een roUende sneeuwbal. Hoe grooter hij wordt, des te hotter word
Al. De zaak is zoo hopeloos^ en ik gevoel, dat ik in zulk een poel van
wartaal spartel, dat ik alle denkbeeld om er uit te komen laat varen en
mij aan mijn lot overgeef. De vertwijfeling, waarmede mijne moeder en
ik elkander aanzien, terwijl ik zoo voorthaspel, is waarlijk iets treurigs.
Maar het ergste van die ellendige lessen komt, wanneer mijne moeder
(denkende, dat er niemand op haar let) mij door eene beweging barer
lippen op den weg poogt te helpen. Op dat oogenblik zegt juffrouw
Murdstone, die reeds lang op niets anders heeft geloerd, met eene doffe,
waanchuwende stem:
f Clara!"
Mijne moeder schrikt, bloost en glimlacht flauwtjes. Mijnheer Murd*
itone staat van zijn stoel op, neemt het boek, gooit het mij naar bet hoofd,
of slaat er mij mede om de ooren, en zet mij bij een arm de kamer uit.
Ztlfs wanneer de lessen gedaan zijn, moet het ergste nog komen in de
gedaante van eene ontzettende som. Deze, die door mijnheer Murdstone
Toor mij wordt bedacht en door hem zelven opgegeven, begint: > Als ik
oaar een kaaskooper ga^ en vijf duizend dubbele Gloucestersche kazen
koop tegen vier en een halven stuiver het stuk, contant geld," — waar-
mede ik zie, dat juffrouw Murdstone zich heimelijk vermaakt. Ik zit,
wndcr eenig gcvolg en zonder er meer begrip van te krij^en, over die
kazen te suffen, tot het etenstijd wordt; wanneer ik, nadat ik mij zelven
46 DAVID COPPERFIELD.
lot een mulat heb gemaakt door het zwart mijner lei in de porien mijner
huid te wrijven, een stuk brood krijg oro bij de kazen te gebruiken, en
Voor het overige van den avond in ongenade blij€
Het komt mij na dit tijdsverloop voor, dat mijne ongelukkige studien
doorgaans zoo afliepen. Ik had het zeer goed kunnen maken, alsdie
Murdstone's er maar niet bij waren geweest; maar de invloed van die
Murdstone's op mij geleek naar de tooverkracht van twee slangen op een
tampzalig jong vo^eltje. Zelfs wanneer ik tamelijk wel door den morgen
heen kwam, had ik niet veel gewonnen, behalve een maaleten; want
juffrouw Murdstone kon mij nooit zonder werk zien, en als ik roekeloos
genoeg was om te laten blijken, dat ik niets te doen had, vestigde zij de
liandacht van haar broeder op mij, door te zeggen: > Clara, niets zoo
goed als werkzaamheid — geef uw jongen toch wat uit te voeren;" het-
geen ten gevolge had, dat ik terstond aan eene of andere nieuwe taak
werd gezet. Wat uitspanning of spel met andere kinderen van mijne jaren
betrof, daarvan had ik zeer weinig; want de sombere godgeleerdheid der
Murdstone's verklaarde alle kinderen voor adderengebroedselin hetklein
(schoon er eens toch een kind in het midden der jongeren werd geplaatst)
en beweerde, dat zij elkander maar kwaad leerden.
Uet natuurlijke gevolg dezer behandeling, die, naar ik meen, zes
tnaanden of langer werd voortgezet, was, mij stuursch, dof en koppig te
tnaken. Ik werd dit vooral niet te minder door het gevoel, dat ik d^^e-
lijks meer en meer van mijne moeder afgezonderd en vervreemd werd.
tk geloof, dat ik, zonder ddne gelukkige omstandigheid, geheel suf en
gevoelloo's zou zijn ^eworden.
Die omstandigheid was deze. Mijn vader had in een kamertje boven,
Waar ik toegang had (want het was naast mijne slaapkamer^ en niemand
anders ooit een voet zette, eene kleine verzameling van Doeken na^e-
laten. Uit dat gezegende kamertje kwamen Roderick Random, Peregnne
ftckle, Humphrey Clmker, Tom Jones, de Predikant van Wakefield,
Don Quichot, Gil Bias en Robinson Crusoe, een schitterende stoet, om
tnij gezelschap te houden. Zij hielden mijne verbeelding en mijne hoop
op iets beters levendig — zij en de Arabische Nachtvertellingen — en
deden mij geen kwaad: want het kwaad, dat in sommigen van hen steken
mocht, was geen kwaad voor mij; ik wist er niets van. Het komt mij nu
verbazend voor, hoe ik, te midden van mijn zwoegen en tobben met
tnoeielijke lessen, zooveel boeken kon lezen. Het is mij iets verwonder-
lijks hoe ik mij onder mijne kleine rampen (die voor mij groote rampen
Waren) heb kunnen troosten door daaronder mijne geliefkoosdekarakters
te verplaatsen — gelijk ik deed — en mijnheer Murdstone en zijne zuster
in al de slechte te steken — gelijk ik insgelijks deed. Ik ben eene week
tichtereen Tom Jones geweest — een kinderlijke Tom Jones, een on-
schuldig wezen. Ik heb eene geheele maand lang — geloof ik waarlijk —
bij mij zelven de rol van Roderick Random gespeeld. Ik had veel smaak
in eenige deelen met reisbeschrijvingen — het is mij nu ontschoten welke
*— die in de boekenkast stonden; en kan mij herinneren, dat ik dagen
ium dagen in het aan mij overgelaten gedeelte van het huis heb ron(^;e-
IK VAL GBHEEL IN ONGSNADE. 47
i
f
loopen, gewapend met een stuk van een ouden laarzenknecht — in znijne
rerbeelding niemand anders dan de zeekapitein Dings, in gevaar van
door wilden te worden aangevallen en voomemens om zijn leven duur
te verkoopen. De kapitein verviel nooit van zijn rang door met eene
Latijnsche spraakkunst om de ooren te krijgen. Dit gebeurde mij wel;
maar de kapitein bleef een kapitein en een held, in spijt van alle spraak-
kunsten van alle doode of levende talen in de wereld.
Dit was mijn eenige en bestendige troost AJs ik daaraan denk, komt
de herinnering bij mij op van een zomeravond, toen de jongens op het
kerkhof aan het spelen waren, en ik op mijn bed zat te lezen alsof het
om mijn leven te doen was. Elke schuur in de nabijheid, elke steen aan
de kerk en elke voet gronds van het kerkhof stond in mijne verbeelding
op eene of andere wijs met die boeken in verband, en moest eene plaats
bcduiden, die daarin vermaard was. Ik heb Tom Pipes tegen den kerk-
toien zien opklouteren; ik heb Strapbespied, terwijlhij metdenknap-
zak op zijn rug op het hekje zat te rusten; en ik weet zeker, dat de
▼oorkamer der herberg van ons dorp de plaats was, waar kommandeur
Tnmnion die club met mijnheer Pickle had.
De lezer begrijpt nu evengoed als ik wat ik was toen ik dat punt mijner
Mg<%e gesclidedenis bereikte, waarop ik nu terugkom.
Op een morgen, toen ik met mijne boeken de voorkamer inkwam, zag
ik, dat mijne moeder zeer angstig keek, juffrouw Murdstone een gezicht
2ctte, dat vastheid aanduidde, en mijnheer Murdstone bezig was met iets
om het eind van een rotting te binden — een taai en buigzaam rietje —
maar daarmede ophield toen ik binnentrad, en den rotting, als totproef-
neming, drillend door de lucht liet zwiepen.
>Ik zeg u, Clara," zeide mijnheer Murdstone, >ik heb zelf dikwijls een
pak gehad." — > Wel zeker ; dat spreekt van zelf," zeide juffrouw Murd-
stone. — >0 ja wel, lieve Jane," bracht mijne moeder haperend uit.
>Maar — maar denkt gij, dat het Edward heeft goedgedaan ?" — > Denkt
^j dan dat het Edward kwaad heeft gedaan, Clara?" vroeg mijnheer
Murdstone, zeer emstig. — >Dat is de zaak," zeide zijne zuster. — >0 ja
wel, lieve Jane," gaf mijne moeder ten antwoord en zeide toen niets meer.
Ik werd bevreesd, dat ik persoonlijk belang had bij dat gesprek, en
zocht mijnheer Murdstone's blik op te vangen toen hij naar mij omkeek.
»Nu, David," zeide hij — en toen hij dit zeide, zag ik weder dat scheel-
trekken van zijne oogen — >moet ge van daag veel beter oppassen dan
gewoonlijk."
Hij liet den rotting nog eens drillen en zwiepen, en nu daarmede gereed
zijnde, legde hij hem met een veelbeteekenenden blik naast zich neer,
«n nam zijn boek op.
Dit was uitmtmtend om mijne tegenwoordigheid van geest op te wek-
ken, eer ik nog begon. Ik voelde de woorden mijner lessen,niet een voor
«en, of regel voor regel, maar bij de geheele bladzijde wegloopen, ik
poogde ze vast te houden; maar zij schenen, als ik het zoo mag uitdruk-
ken, schaatsen te hebben aangebonden, en mij met eene gladheidi die
niet te stuiten is, te ontglijden.
48 DAVID COPPERFIELD.
Het opzeggen begon slecht en ging hoe langer hoe slechter. Ik was
binnengekomen met de gedachte^ dat ik dien ochtend eenigszins zou
uitmunten, daar ik begreep, dat ik mij bijzonder goed had voorbereid;
maar dit bleek eene groote vergissing te zijn. Het eene boek werd na het
andere op den hoop van achterstallen gelegd, terwijl juffrouw Murdstone
al dien tijd scherp op ons lette, en toen wij eindelijk aan de vijf duizend
kazen kwamen (rottingen maakte hij er dien dag van, dit herinner ik mij
nog wel) barstte mijne moeder in traiien uit.
» Clara !" zeide jufFrouw Murdstone met hare waarschuwende stem. —
ilk ben niet heel wel, geloof ik, lieve Jane," zeide mijne moeder.
Ik zag hem zijne zuster een emstigen wenk geven, terwijl hij opstond,
den rotting opnam en zeide :
iNeen, Jane, wij kimnen met wel verwachten, dat Clara met onge-
schokte vastheid het verdriet zal dragen, dat David haar vandaag ver-
oorzaakt heeft. Dat zou Stoicynsch wezen. Clara is veel vaster en sterker
geworden, maar zooveel kunnen wij niet wel van haar verwachten.
David, wij zuUen eens te zamen naar boven gaan, jongen."
Terwijl hij mij de deur uitbracht, kwam mijne moeder naar ons toe
loopen. Juffrouw Murdstone zeide : > Clara, ge zijt nog gansch eene zot-
tin !'' en plaatste zich tusschen ons. Ik zag mijne moeder toen hare ooren
dicht houden en hoorde haar schreien.
Hij bracht mij langzaam en deftig naar mijne kamer — ik ben zeker,
dat hij zich met pralende vertooning eener rechtsoefening verlustigde —
en toen wij daar waren pakte hij eensklaps mijn hoofd onder zijn arm.
iMijnheer! mijnheer!" riep ik. iDoe dat toch niet! Geef mijgeen
slaag ! Ik heb mijn best gedaan om te leeren, mijnheer ; maar ik kan niet
leeren als gij en juffrouw Murdstone er bij zijt. Dat kan ik waarlijk
niet." — >Zoo, David, kunt ge dat waarlijk niet?" zeide hij. >Dat zuUen
wij beproeven."
Hij had mijn hoofd als in eene schroef, maar ik wrong mij toch om
hem heen, en hield hem dus een oogenblik op, hem biddende en smee-
kende om mij geen slaag te geven. Het was slechts voor een oogenblik,
dat ik hem ophield, want terstond daarop gaf hij mij een gevoeligen slag,
en op hetzelfde oogenblik pakte ik de hand, waarmede hij mijn mond
dicht hield, tusschen mijne tanden, en beet door. Er gaat mij nog een
zonderling gevoel door de tanden als ik er aan denk.
Toen sloeg hij mij, alsof hij mij wildedoodslaan. Boven al het gerucht,
dat wij maakten, hoorde ik hen de trap komen oploopen en schreeu-
wen — ik hoorde mijne moeder schreeuwen — en Peggotty insgelijks.
Toen was hij weg, en de deur was van buiten gesloten ; en ik lagkoortsig
gloeiende, gepli^t en gescheurd, met pijn overal,en machteloosrazende
op den grond.
Hoe wel herinner ik mij nog, toen ik wat bedaarde, welk eene onna-
tuurlijke stilte er door het geheele huis scheen te heerschen. Hoe wel
herinner ik mij nog, toen mijne pijn en drift begonnen te verminderen,
hoe schuldig ik mij begon te ^evoelen.
Ik zat een langen tijd te luisteren, maar hoorde geen geluid. Ik kroop
IK BEN OPGESLOTEN. 49
van den grond op en zag mijn gezicht in den spiegel, zoo gezwollen,
rood en leelijk, dat ik er bijna bang voor werd. Mijne striemen deden
mij zeer toen ik mij bewoog, en brachten mij opnieuw aan het huilen ;
maar dat was nog niets bij het schuldbesef dat ik gevoelde. Het drukte
mij zwaarder op het hart, durf ik wel zeggen, dan alsof ik de gruwelijkste
misdadiger ware geweest.
Het begon donker le worden, en ik had het venster gesloten (ik had
meestal met mijn hoofd op de vensterbank gelegen, beurtelings schrei-
ende, sluimerende en wezenloos uitkijkende) toen de sleutel werd omge-
draaid en juffrouw Murdstone binnenkwam, om mij brood, vleesch en
melk te brengen. Dit zette zij zonder een woord te spreken op de tafel,
zag mij met voorbeeldige vastheid aan, ging weder heen enslootdedeur
achter zich.
Lang na dat het donker was zat ik daar nog te wachten of er niemand
anders zou komen. Toen dit voor dien avond onwaarschijnlijk scheen,
ontkleedde ik mij en gingnaar bed ; en daar begon ik met angstte beden-
ken wat er met mij gedaan zou worden. Of het eene misdaad was wat ik
gedaan had ? Of ik in hechtenis zou genomen en naar de gevangenis ge-
zonden worden ? Of ik ook eenig gevaar liep om te worden opgehangenf
Nooit zal ik het ontwaken van den volgenden morgen vergeten ; het
gevoel van opgeruimdheid en frischheid voor het eerste oogenblik, en
daama het drukkende der akelige herinnering. JufFrouw Murdstone ver-
scheen weder eer ik uit het bed was ; zeide mij, met niet meer woorden
dan volstrekt noodig waren, dat ik de vrijheid had om een half uur en
niet langer in den tuin te wandelen, en ging weder heen, de deur open
latende, zoodat ik terstond van het ontvangen verlof kon gebruik maken.
Ik deed zulks, en deed het elken morgen van mijne gevangenschap,
die vijf dagen duurde. Als ik mijne moeder alleen had kunnen zien, zou
ikvoor haarop mijne knieen zijn gevallen en haar om vergiffenis hebben
gebeden ; maar ik zag al dien tijd niemand dan juffrouw Murdstone —
behalve bij het avondgebed in de voorkamer, waar ik door juffrouw
Murdstone werd heen gebracht, nadat al de anderen hunne plaatsen
hadden genomen ; waar ik, als een kleine balling, alleen bij de deur werd
gezet ; en van waar ik door mijne cipierster weder werd weggebracht,
voordat iemand van zijne knieen was opgestaan. Ik merkte slechts op dat
mijne moeder zoo ver van mij af bleef als mogelijk was, en haar gezicht
naar een anderen kant gekeerd hield, zoodat ik het geheel niet zag ; en
dat mijnheer Murdstone's hand in een grooten linnen doek was ge-
wikkeld.
Van de lengte dier vijf dagen kan ik niemand eenig denkbeeld geven.
Zij beslaan in mijn geheugen de plaats van jaren. De manier, waarop ik
naar alles luisterde, dat ik in huis kon hooren ; het schellen, het openen
en sluiten van deuren, het gemurmel van steramen, de voetstappen op
de trap; en ook naar een lachen, fluiten of zingen buiten de deur, dat mij
in mijne eenzaamheid en ballingschap nog akeliger dan eenig ander ge-
luid voorkwam — de onzekere loop der uren, vooral in den nacht, wan-
neer ik wakker werd met de gedachte, dat het haast morgen werd, en dan
david]^copperfield. — I. 4
50 DAVID COPPERFIELD.
bevond, dat men in huis nog niet naar bed was en de geheele leogte van
den nacht nog moest komen — de akel!ge droomen en aanvallen van
nachtmerric, die ik had — de terugkomst van dag, middag, namiddag
en avond. wanneer de jongens op het kerkhot speelden, en ik op een
afstand binnen de kamer naar hen keek, daar ik mij schaanide om mij
aan het venster te vertoonen, uit vrees, dat zij zouden begrijpen, dat ik
een gevangene was ^- het vreemde gevoel van mij zelven nooit te hoo-
ren spreken - — de zonderlinge tusschenpooaen van lets, dat naar opge-
niimdheid geleek, die met het eien en drinken kwamen, en daarmede
weder voorbijgingen — het begin van eene regenbui op een avond, met
eene frissche lucht, en hoe de regen toen al harder en harder neer-
stTOOmde tusschen mij en de kerk, totdat hij en de vallende avond
mij in duisternis, vrees en wroeging schenen te bedelven — datallcs
schijnt jaren in plaats van dagen te hebben geduurd, zoo levendig en
krachtig is het mij in het geheugen gebleven.
. In den laatsten nacht mijner gevangenschap werd ik wakker, doordien
ik fluisterend mijn naam hoorde noemen. Ik vloog in mijn bed overeind,
stak in het donker mijne armen uit en zeide:
• Zijt gij dat, Peggotty?"
Er kwam zoo dadelijk geen antwoord ; maar weldra hoorde ik nog-
maals mijn naam uitspreken, op een toon zoo gehdmzinnig en akeljg,
dat ik denk, dat ik een toeval zou hebben gekregen, als het mij niet was
ingevallen, dat die stem door het sleutelgat moest komen.
Ikgingopden tast naardedeur, en zelf mijn mondvoor het sleutelgat
houdende, fluisterde ik:
• Zijt gij dat Peggotty-lief ?" — » Ja, mijn kostbare David," antwoordde
zij. iHoudustilalseenmuisje, ofdekat zalonshooren."
Ik begreep, dat zij daarmede juffrouw Murdstone meende, en dacht,
datde zaakweldringend moest wezen,daar hare kamer dichtbij was.
»Hoe vaartmama,lie¥ePeggolly?lszijergboosopmijf"
Ik kon Peggotty aan haar kant van het sleutelgat zacht hooren schreien,
gelijk ik aan den mijnen deed, eer zij antwoordde: iNeen, niet erg."
» Wat zal er met mij gedaan worden, Peggotty-Hef ? Weet ge dat ook f"
— ■ »Naar school. Bij Londen," was Peggoiiy's antwoord. Ik moest
het haar doen herhalen, want de eerste maal vloog het mij recht in de
keel, dewijl ik vergeten had mijn mond van het sleutelgat weg te nemen
en mijn oor er voor te houden ; hoewel ik hare woorden wel voelde krie-
welen, hoorde ik ze tochniet. — » Wanneer, Peggotty?" — iMorgen."
— »Ib dat de reden waarom juffrouw Murdstone mijne kleeren uit de
latafel heeft genoraenf" hetgeen lij gedaan had, hoewel ik vergeten heb
er melding van te maken. — » Ja," zeide Peggotty. > Inpakken." — » Zal
ik mama met zien P" — • Ja," zeide Peggotty. • Morgenochtend,"
Daarop plakte Peggotty haar mond vlak voor het sleutelgat, en sprak
daardoor de volgende woorden, met zooveel gevoel en ernst, als er zicb
ooit een weg door een sleutelgat hebben gebaand — dit durf ik genist
verzckeren. Elk afgebroken gezegde schoot er met eene stuipachtige
losbarsting doorheen.
L
IK WORD GEBANNEN. 51
tDavidje-lief. Als ik niet zoo familiaar met u was — sedert eenigen
tajd, als ik voorheen placht te zijn — is het niet omdat ik u niet liefheb —
even lief en nog liever, mijn jongen. Het is omdat ik dacht, dat het betcr
voor u was — en voor nog iemand anders. David, mijn troetelkind,
luistert gij? Kunt ge wel hooren?" — tja— a — a, Peggotty," snikte ik. —
>Mijn arme lieveling!" zeide Pe^gotty met innig medelijden. tWatik
zeggen wil is — dat ge mij nooit vergeten moet — want ik zal u nooit
vergcten — en ik zal zoo goed voor uwe mama zorgen, David — als ik
ooit voor u gezorgd heb — en ik zal haar nooit verlaten. Er zal misschien
nog eens een dac; komen — dat zij blij zal zijn — als zij haar hoofd we-
der in den arm — van hare domme knorrige oude Peggotty kan neer-
leggen. En ik zal u schrijven, lieve jongen — al kan ik het niet te best
En ik zal — ik zal — " Hier begon zij vurig het sleutelgat te kussen,
daar zij mij niet kon bereiken. — »Ik dank u, lieve Peggotty," zeide
ik. »0, ik dank u. Wilt ge mij ddn ding beloven, Peggotty? Wilt gij
aan mijnheer Peggotty en kleine Emily en juffrouw Gummidge en Ham
schrijven, dat ik niet zoo slecht ben als zij wel konden denken, en dat ik
altijd veel van hen houd — vooral van kleine Emily ? Wilt ge dat doen,
lieve Peggotty"
De goede ziel beloofde het mij, en beiden kusten wij het sleutelgat
met de grootste teederheid — ik streelde het met mijne hand, herinner
ik mij, als ware het haar goedig gezicht geweest — en daarop scheidden
wij. Van dien nacht af ontstond er in mijne borst een gevoel voor Peg-
gotty, dat ik niet wel kan beschrijven. Zij verdrong mijne moeder niet;
dat kon niemand doen; maar zij vulde eene ledige plaats in mijn hart, die
zich daarop dicht sloot, en ik gevoelde iets voor haar, dat ik nooit voor
ecnig ander menschelijk wezen heb gevoeld. Er was ook iets comisch
in die genegenheid ; en toch, als zij gestorven was, kan ik mij niet ver-
beelden wat ik zou gedaan hebben, of hoe ik mijne droef heid zou zijn
te boven gekomen.
Des morgens verscheen juffrouw Murdstone volgens gewoonte, en
zeide mij, dat ik naar eene kostschool zou worden gezonden: hetgeen*
Diet zulk een groot nieuws voor mij was als zij wel dacht Zij onaerrichtte
mij ook, dat ik, als ik gekleed was, beneden in de voorkamer moest
komen cm te ontbijten. Daar vond ik mijne moeder, zeer bleek en met
roode oogen. Ik vloog in hare armen, en bad haar uit het diepst mijner
bcdroefde ziel om vergiffenis.
>0 David!" zeide zij. iDat gij iemand hebt kunnen kwaaddoen, dien
ik liefheb? Doe uw best om u te verbeteren; bid om beter te worden.
Ik vergeef u: maar ik ben too bedroefd, David, dat gij zulke booze harts-
tochten in het hart hebt."
Zij hadden haar overreed, dat ik een kwaadaardige jongen was, en
dit speet haar meer dan dat ik heenging. Ik gevoelde dit ten diepste. Ik
deed miin best om het afscheidsontbijt te gebniiken, maar mijne tranen
rolden op mijne boterham en droppelden in mijne thee. Ik zag mijne
moeder somtijds naar mij. en dan naar de waakzame juffrouw Murdstone
kijken, en hare oogen neerslaan of afwenden.
5 a DAVID COPPERFIELD.
» Breng den koffer van jongenheer CopperfieM !" zeide juffrouw Murd-
stone, tocD igen widen voor het hek hoorde.
Ik keck naar Peggotty TOad, maar zij was cr niet. Zij en mijnheer
Murdstone Heten zich niet zien.Mijn vroegere kennis, de voerman, stond
voor d« deur. Mijn koffer werd naar zijne kar gedragen en er in gezet.
»Clara!" zeide juftouw Murdstone. op haar waarschuwenden toon. —
ija, tieve Jane," antwoordde mijne moeder. > Dag, David. Het is tot uw
bestwil, dat gij heengaat. Vaarwel, mijn kind. Met de vacantie zult ee
naar huis koiuen, en dan een beter kind zijn." — > Clara !" herhaalde
Murdstone. — »Ja wel, beste Jane," antwoordde mijne raoeder, die mij
nog vasthield. "Ik vergeef u, mijn lieve jongen, God zegene u!" —
iClara !" hcrhaaldejuffrouw Murdstone nog eens.
Juffrouw Murdstone was zoo goed om mij naar de kar te brengen, en
onderweg te zeggen dat zij hoopte dat ik berouw zou krtjgen, eer ik tot
een slecht einde kwam; en toen klom tk in de kar, en staple het lule
paard met mij voort.
IK WORD VAN HUIS WEGUEZONDEN.
Wij hadden een half kwartier ver gereden, en mijn zakdoek was door-
nat toen de voermaa ophield.
Toen ik rondkeek waarvoor dit geschicdde, zagik, tot mijne verbazing,
Peggotty door de heg dringen en in de kar klimmen. Zij nam mij in haar
arm en sloot mij aan haar korset, tot de drukking tegen mijn neus gewel-
dig pijnlijk werd, hoewel ik daaraan niet dacht voor naderhand, toen ik
de plek zeer gevoclig vond, Zij sprakgeenenkelwoord. Eenharerarmen
loslatende, stak zij dien tot aan den elteboog in haar zak, en haalde er
eenige papieren zakjes met gebakjes uit, die zij in mijne zakken stopte,
' en eene beurs, die zij mij in de hand drukte^ ma^r nog sprak zij geen
woord. Na mij nog eens voor het laatst in beide hare armen te hebben
gesloten, klom zij weder van de kar en liep heen — zonder een enkel
knoopje aan hare japon, gelijk ik altijd geloofd heb. Ik raapte er een
Op van de velen, die er rondrolden, en bewaarde het lang als eene
gedachtenis.
De voerman zag raij aan, alsof hij wilde vragen of zij nog zou lerug-
komen. Ik schudde mijn hoofd, en zeide, ij^t ik het niet dacht. >Koni
aan dan maarl" zeide de voerman tot het luie paard, dat daarop weder
voortstapte.
Daar ik nu zoo lang geschreid had als ik met mogelijkheid kon doen,
begon ik te bedenken, dat het niet baten kon nog langer te schreien,
vooral daar noch Roderick Random, noch die zeekapitein, zooveel ik
mij kon herinneren, in moeielijke omslandigheden ooil geschreid had-
den. De voerman, dit bealuit van mij opmerkende, deed mij het voorstel
om mijn zakdoek op den rug van het paard uit tespreidenomtedrogen.
EKNK BOODSCHAP VOOR PEGGOTTY. 53
Ik nam dit met dankzegging aan ; en bijzonder klein zag mijn zakdoek
CT toen uit.
Ik had nu tijd om de beurs na te zien. Het was een stijf lecferen beursje,
met een knipje^ en er zaten drie blinkende schellingen in. die Feggotty
blijkbaar met krijt had opgepoetst, om mij te meer te verheugen. l3och
het kostbaarste van den inhoud bestond uit twee halve kronen^ te zamen
in een stukje papier gevouwen, waarop, in de hand mijner moeder, ge-
schreven was: t Voor David. Met mijne liefde." Dit roerde mij zoodanig,
dat ik den voerman vroeg, zoo goed te willen zijn om mij mijn zakdoek
weder aan te reiken ; maar hij zeide, dat ik hem nu wel kon missen, en
daar ik dit 00k begreep, veegde ik mijne oogen met mijne mouw af en
bedwong mijne tranen.
Voor goed en al; hoewe] mijne vroegere aandocningen verocrzaakten,
dat mij nu en dan nog eens een snik werd afgeperst. Nadat wij eenigen
tijd hadden voortgesjokt, vroeg ik den voerman of hij mij den geheelen
weg bracht.
tWaar naar toe den geheelen weg?" vroeg hij wederom. — >Daar
naar toe," zeide ik. — tWaar is daar?" vroeg hij. — >l)ichtbij Lon-
d en," zeide ik. — > Wel, dat paard," zeide de voerman, met een ruk aan
de teugels, om te toonen welk paard hij mcende, tzou morsdood wezen
eer het half zoo ver was." — iBrengt ge mij dan tot Yarmouth?"
vroeg ik. — » Zoo is het," antwoordde de voerman. » En daar zal ik u op de
diligence bezorgen, en de diligence zal u brengen — waar gij wezen moet "
Daar dit voor dezen voerman (die Barkis heette) al zeer vetl gezegd
was — alzoo hij, gelijk ik in een vorig hoofdstuk heb aangtfmerkt, van
een flegmatisch temperament en niet zeer spraakzaam was — bood ik
hem als een blijk van oplettendheid een gebakje aan^ dat hij op eens in
zijn mond stak, evenals een olifant, en dat tusschen zijne grove kaken
even weinig merkbaar was, als het tusschen die van een olifant zou ge-
weest zijn.
iHeeft zij die gebakken?" vroeg Barkis, altijd zakkerig voorover
hangende, met een arm op elke knie. — iMeent gij Peggotty, mijnheer?"
— »Ja," zeide Barkis. »Haar." — »Ja zij kookt en baktbij ons." — tZoo,
doet zij dat ?" zeide Barkis.
Hij spitste zijn mond alsof hij wilde fiuiten, maar floot toch niet. Hij
zat naar de ooren van zijn paard te kijken, alsof hij daar lets nieuws zag,
en bleef een geruimen tijd zoo zitten. Eindelijk zeide hij :
t Geen naloop, geloof ik ?" — » Wat zegt ge, mijnheer Barkis ?" vroeg
ik, want ik meende^ dat hij een of ander gebak bedoelde, dewijl hij daar-
van het laatst had gesproken. — tGeen vrijers, meen ik," zeide Barkis.
>Geen jon^en, die met haar gaat kuieren?" — »Met Peggotty?" — »Ja,"
zeide Barkis. tMet haar." — tWel neen. Zij heeft nooit een vrijer ge-
had." — t Zoo, heeft ze niet ?" zeide Barkis.
Wederom spitste hij zijn mond om te fluiten, en wederom floot hij niet,
maar bleef naar de ooren van zijn paard zitten kijken.
>Dus bakt zij al de appeltaartjes," zeide Barkis, na een geruimen tijd
van overpeinzing, >en kookt alles, doet ze ?"
54 DAVID COPPl^RFieLD.
Ik antwoordde, dat dit eoo was.
) Wei, dan zal ikueenswatzeggen/'zcide Barkis. >Misschien schrijft
ge wel eens aan haar f" — »Ik zal haar zekerlijk schrijven," antwoordde
ik. — > Zoo !" zeide hij, langzaara naar raij amkijkende, > Wel, als gij dan
aan haar schrijft, zulc ge misschien wel eens kunnen onthouden om haar
te schrijven, dat Barkis klaar is. Wilt ge dat doen P"- — > Dat Barkis klaar
is," herhaalde ik, onnoozel. » Is dat de geheele boodschap f " — t Ja— a,"
wide hij, zich bedenkende. >Ja — a. Dat Barkis klaar is." — » Maar pij
zult morgen weder tc Blunderstone zijn, mijnheer Barkis," zeide ik,
van ontroering stotterende bij de gedachte, dat ik er dan vet vandaan
zou wezen, >en zoudt dan veel beter awe eigene boodschap kunnen
doen."
Daar hij echter dezen raad met een ongeduldig hoofdschudden van
de hand wees, en zijn vroeger verzoek nog eens bevestigde, door met
diepen crnst te zeggen: iBarkis is klaar. Dat is de boodschap," nam ik
bereidvaardig het overbrengen daarvan op mi;. Terwijl ik dien avond in
het logement te Yarmouth naar de diligence wachtte, liet ik mij een
blad papier en een inktkoker geven, eo schreef een brieje aan Peggotty,
hetwelk aldus luidde : ■ Mijne lieve Peggotly. Ik ben goed en wel hier
gekomen. Barkis is klaar. Mijn liefderijken groetaan mama. HarteJijk de
uwe. P. S. Hij zegt, dat hij vooral verlangt u te laten weten, dat Barkis
klaar is."
TocD ik deze boodschap op mij had genomen, verzonk Barkis weder in
de diepste stilte ; en ik, die mij, door al wat mij in korten tijd gebeurd was,
geheel afgemat gevoelde, legde mij op een zak in de kar ncer en viel in
slaap. Ik sUep gerust tot wij te Yarmouth kwamen, hetwelk mij op
het herbergpleintje dat wij binnenreden, zoo geheel vreemd voorkwam,
dat ik terstond eene stil gekoesterde hoop liet varen om bier iemand
van Peggotty's familie — mischien de kleine Emily zeive — te ont-
moeten.
De diligence slond buiten, overal blinkende, maar tot nog toe zonder
paarden er voor; en zd6 zag zij er uit alsof niets onwaarschijnlijker was
dan dat zij ooit naar Londen zou komen. Ik dacht hierover, en ver-
wonderde mij hoe het met mijn koffer zou gaan, dien Barkis voor den
disselboom had neergezet (hij was het pleintje opgereden om zijne kar
te laten keeren) en hoe het eindelijk met mij zou gaan, toen er eene Jiif-
frouw uit een open venster kwam kijken, waarin eenige kippen en stukken
vleesch hingen, en zeide:
• Isdatjongeheertje van Blunderstone?" — »Ja,juffrouw," zeide
ik. — iHoe is de naam f" vroeg zij. — »Copperfield, juffrouw," zeide ik.
— >Dat is dan verkeerd," antwooidde de juffrouw, » Met dien naam is
er voor niemand eten betaald." — »Is het dan Murdstone, juffrouw?"
zeide ik. — lAls gij de jonge heer Murdstone zijt," zeide de juffrouw,
>waarom geefl gij ii zelven dan eerst een anderen naam i"
Ik vcrklaarde haar hoe de zaak gelegen was, en daarop schelde zij en
riep: »Willem, wijsdckofliekamer eens!" waarop een knecht uit eene
keuken aan dui nnderen kant van het pleintje kwam aanloopen, om mij
EEN KNECHT TOONT DEELNKMING MET MIJ. 55
die kamer te wijzen, en zich zeer scheen te verwonderen, dat er niemand
anders was danlk^ wien hij den weg moest wijzen.
Hij bracht mij in eene ruime, zeer langwerpige kamer, waarin eenige
groote landkaarten hingen. Ik twijfel er aan of ik mij wel vreemder had
kunnen gevoelen, indien die kaarten werkelijk vreemde landen waren
geweest, en ik daar middenin was verplaatst. Het was mij alsof ik eene
vrijpostigheid beging met vlak bij de deur op een hoekje van een stoel
te gaan zitten, met mijne pet in de hand ; en toen de knecht voor mij
alleen een tafellaken spreidde en een olie en azijnstel daarop zette, geloof
ik, dat ik bloedrood moet zijn geworden van verlegenheid.
Hij bracht mij karbonaden en groenten, en nam met zulk eene drift
de deksels van de schotels, dat ik vreesde, dat ik hem eenige reden tot
ongenoegen moest hebben gegeven. Hij stelde echter mijn gemoed
weder grootendeels gerust, door een stoel voor mij bij de tafel te zetten
en zeer vriendelijk te zeggen : >Kom aan, zesvoeter. Begin maar."
Ik bedankte hem en nam plaats aan de tafel ; maar ik vond het zeer
moeielijk met eenige handigheid met mijn mes en vork om te gaan en
op te passen. d-it ik mij niet met jus bespatte, terwijl hij daar vlak over
mij zoo strak naar mij stond te kijken, en mij telkens als ik zijn blik op-
ving zoo schrikkelijk rood deed worden. Na zoo gewacht te hebben tot
ik aan mijne tweede karbonade was, zeide hij :
1 Er is een half pintje bier vcor u besteld. Wilt ge da^ nu maar hebben ?"
Ik bedankte hem en zeide »Ja;" waarop hij het uit eene kruik in een
groot glas schonk, en het glas tegen het licht hield, zoodat ik zien kon
hoe helder het was.
» Wel weerga's," zeide hij. iDat lijkt nog al veel te zijn, niet waar?" —
1 Ja, het lijkt wel wat veel," antwoordde ik met een glimlach ; want ik
was er over opgetogen, dat ik hem zoo vroolijk en aardig vond. Hij was
een manneke met fiikkerende oogjes, een gezicht vol roode puisten, en
haar^ dat over geheel zijn hoofd recht overeind stond ; en toen hij daar
stond, met zijn eenen arm in de zijde, terwijl hij met de andere hand het
glas tegen het licht hield, keek hij mij zeer vriendelijk aan. — t Er was
hier een heer, gisteren," zeide hij, >een dik heer, Topsawyer heette hij —
misschien kent gij hem wel." — »Neen," zeide ik, >Ik geloof niet..." —
»Met eene korte broek en slopkousen, een breeden rand aan zijn hoed,
eene grijze jas en gespikkelde bouffante," zeide de knecht. — >Neen,"
zeide ik beschaamd, >ik heb het pleizier niet...." — »Hijkwamhier
binnen," zeide de knecht, door het glas been naar het licht kijkende,
»vroeg een glas van dit bier — wilde het met geweld hebben — ik
raadde het hem af — dronk het uit en viel dood neer. Het was te oud
voor hem. Men moest het niemand tappen ; dat is de waarheid."
Ik was ontzet toen ik van dit ongeluk hoorde, en zeide, dat ik liever
wat water wilde hebben.
•Maar weet ge wel," zeide de knecht, nog door het glas been naar het
licht kijkende en daarbij €€n oog dichtknijpende, tmen ziet hier niet
gaame, dat er iets besteld wordt en dan blijft staan. Dat neemt men licht
kwalijk. Maar ik zal het wel uitdrinken, als ge wilt. Ik ben er aangewoon.
56 DAVID COPPIMIKLD.
en gcwoonte is alles. Ik geloof niet, dat het mij kwaad zal doen, als ik
mijn hoofd achterover houd en het gauw laat doorloopen. Zalikmaarf"
Ik antwoordde, dat hij mij zeer zou verplichten door het glas maar
uit le drinken, ab hij dacbt, dat hij het veilig kon doen, maar anders vol-
strekt niet, Tocn hij lijn hoofd achterover hield en het gauw lict door-
loopen, was ik, dit moet ik bekennen, schrikkelijk bang, dat ik hem in
het lot van den ongelukkigen mijnheer Topsawyer zou zien deelen en
levenloos neervallen. Maar het deed hem geen kwaad. Integendeel, hij
scheen er door op^efrischt.
• Wathebbenwij daarf'ieidehij, eene vorkinmijnschotelstekende.
»Toch geene karbonadcnf" — »Ja, karbonaden," leide ik, — *Heere
mijn tijdl" riep hij uit. >Ik had niet gezien dat het karbonaden waren.
Eene karbonade is juist het allerbeste am de nadeelige gevolgen van dat
bier te voorkomen. Is dat niet gelukkig ?"
Zoo nam hij met de eene hand eene karbonade bij het beenlje en met
de andere een aardappel, en at beide, tot mijn groot genoegen, zeer
smakelijk op. Naderhand nam hij nog eene karbonade en nog «n aard-
appel, en daama nog eens. Toen wij gcdaan hadden, bracht hi] mij cen
podding, en toen hij mij dien had voorgezet, scheen hij in een verstrooid
gepeins te verzinken, en bleef zoo eene poos staan.
iHoesmaakt detaart f" zeide hij, weder wakker wordende. — »Hel is
een podding," antwoordde ik. ^ »Een podding!" riep hij uit. >Ja waar-
lijk, dat is het ook. Wat !" hij kwam naderbij om tc kijlten, »Gij wilt toch
niet zeggen, dat het een broodpodding is?" — »Ja, dat is het," zeide
ik. — > Wei," hervattc hij, een eetlepel opnemende, » een broodpodding
is juist mijn liefste podding! Is dat geen fortuintje? Kom aan, kleine,
laten wij eens zien wic er het meeste van zal krijgen !"
De knecht kreeg er zekerlijk het meeste van. Hij spoorde mij mecr
dan eens aan om mij te haasten en het hem af te winnen ; maar met zijn
eetlepel tegen mijn theelept:ltje, zijne vlugheid tegen mijne vlugheid, en
zijn honger tegen mijn honger, bleef ik reeds bij den eersten hap ver ten
achteren, en had ik geene de mjnste kans. Nooit zag ik iemand zooveel
smaak in een podding hebben, geloof ik ; en toen alles op was, lachte
hij, alsof hij er nog smaak in had.
Daar ik hem zoo vriendelijk en gezellig vond, vrocg ik hem toen om
pen, inkt en papier, om aan Peggotty te schrijven. Hij bracht mij niet
alleen terstond het gevraagde, maar was ook zoo goed om over mijn
schouder te blijven kijken terwijl ik schreef. Toen ik gedaan had, vroeg
hij mij waar ik school zou gaan liggen.
Ik antwoordde: »Uichtbij Londen;"hetgeen alles was watik wist
iWel weerga's!" zeide hij j zeer neerslachtig kijkende. >Dat spijt
mij," — iWaarom?" vroeg ik hem. — »Och Heere!" zeide hij, en
schudde zijn hoofd, >dat is die school, waarzijdicnjongenderibben
hebben gebroken — twee ribben — een kleine jongen was hij nog maar,
Ik zou zeggen, dat hij — laat eens zien — hoe oud zijt gij omtrent?"
Ik zeide hem tusschen de acht en negen jnar.
> Dus juist zoo oud als hij," zeide hij. > Hij was achtjaar en tes maanden
MEN DRIJFT DEN SPOT MET Bqj. ^ 57
toen zij zijne eerste rib braken ; en acht jaar en acht maanden toen zij de
tweede braken^ en hem zijn bekomst gaven."
Ik kon het voor mij zelven en den knccht niet ontveinzen, datdit eene
onrustbarende omstandigheid was, en vroeg hem hoe het gebeurd was.
Zijn ant woord strekte niet om mij op te beuren, want het bestond uit de
akelige woorden : » Van het ranselen."
Het blazen van den horen des conducteurs ophetpleintjegafeene
tijdige afleiding. die mij deed opstaan, en met eene mengeling van trotsch-
heid en bedeesdheid, omdat ik eene beurs had (welk ik uit mijn zak
haalde)^ vragen, of er iets te betalen was.
lEen blaadje postpapier," antwoordde hij. >Hebt ge wel eens een
blaadje poscpapier gekocht ?"
Ik kon mij niet herinneren, dat ik dit ooit ^edaan had.
iHet is duur," zeide hij, tdoor de belastmg. Drie stuivers. Zulke be-
lastingen hebben wij hier in het land. Anders is er niets dan de knecht.
Om den inkt behoeft gij niet te denken. Dien leg ik er bij toe." — > Wat
zoudt gij — wat moet ik — hoeveel behoor ik — wat behoort men den
knecht wel te geven, als het u belieft ?" bracht ik blozend en stotterend
uit. — > Als ik geen kinderen had, en die kinderen de koepokken had-
den,*' zeide de knecht, t zou ik geen halven schelling aannemen. Als ik
geen ouden vader en geene lieve zuster te onderhouden had" hier werd
de knecht zeer ontroerd — tzou ik geen penning aannemen. Als ik
eene goede plaats had en hier goed behandeld werd, zou ik liever ver-
zoeken om eene kleinigheid te mogen geven, in plaats van ze aan te
nemen. Maar ik kef van de kliekjes — en ik slaap op de steenkolen" —
hier barstte de knecht in tranen uit
Ik had diep medelijden met zijn ongeluk, en gevoelde, dat eene fooi
van minder dan negen stuivers eene barbaarsche hardvochtigheid zou
aanduiden. Ik gaf hem dus een van mijne drie blinkende schellingen,
dien hij met groote nederigheid en eerbiedigheid aannam, en terstond
daama op zijn duim liet draaien, om zich te verzekeren of hij goed was.
Het maakte mij, toen ik achter op de diligence werd geholpen,eenigs-
zins verlegen, toen ik bevond, dat men zich verbeeldde dat ik alles wat
mij was voortgezet zonder iemands hulp had opgegeten. Ik ontdekte dit
daardoor, dat ik de juffrouw voor het venster tegen den conducteur
hoorde zeggen : »Pas op dat kind, George, of hij zal barsten ;" en dat ik
al de meiden, die in huis waren, lachend zag komen uitloopen om naar
mij te kijken, alsof ik een jeugdig wonder der natuur was. Mijn ongeluk-
kige vriend, de knecht, die zijne vroolijkheid geheel had teruggekregen,
scheen zich dit niet aan te trekken, maar nam, zonder eenigszins verlegen
te worden, deel aan de algemeene verwondering. Indien ik eenigen twij-
fel aan hem koesterde, geloof ik, dat deze daardoor ten hal ve werd opge-
wekt ; maar ik ben genegen te gelooven, dat ik, met het argeloos ver-
trouwen van een kind aan menschen van meerdere jaren (hoedanigheden,
welke ik de kmderen slechts met leedwezen te vroeg voor wereldsche
wijsheid zie verruilen), over het geheel zelfs toen nog geen emsdg wan-
trouwen tegen hem opvatte.
58 DS.V1D COPPEKFIELD.
Ik vond-het wet eenigszins hard, moet ik bekennen, dat ik, zonder dit
verdiend te bebbea, het onderwerp vnn spotteraijen tusschen den voer-
man eo den conducteur werd, die zeiden, dat de diligence van achteren
te xwaar hing, omdat ik daar zat, en dat het beter zou geweest zijn als ik
met den vrachtnagen reisde. Daar het sprookje van mijn vermeendt eet-
lust ook onder de buitenop zittende passagiers bekend werd, maakten
zij er zich insgelijks vroolijk mede, en vroegeD mij of men op de kost-
school als twee brocders of als drie voor mij zou betalen, en of men cen
bijzonder accoord voor mij gemaakt had, dan of ik op degewone con-
dition ging ; met andere schertscnde vragen. Doch het ergste er van was,
dat ik wel wist, dat ik mij nu zou schamen om iets te cten, als zich eene
gelegenheid daartoe aanbuod, en ik dus, na een tamelijk Hcht middag-
maal, den geheelen nacht hongerig zou blijven — want ik had mtjne ge-
bakje&, door mijne haast, in het logement laten liggen. Mijne vrees werd
bewaarheid. Toen wij ophielden om te soupeeren, had ik het hart niet
om iets te gebruiken, hoewel ik dit gaarne zou gedaan hebben, maar
bleef bij het vuur zitten, en zeide, dat ik niets noodig had. Dit behoedde
mij echter niet voor nog meer spottemijen ; want een heer met eene
hecsche stem en een grof geiicht, die bijna den geheelen weg langs bo-
terhammen had zitten eten, behalve wanneer hij uit eene flesch zat te
drinken, zeide, dat ik eene boa constrictor was, die in eens genoeg tot
zich nam om er een langen tijd op te kunnen vasten ; en daarna propte
hij zich zoo vol gekookt ossevleesch, dat hij bijna geen adem meer kon
halen.
Wij warcn ten drie ure in den namiddag van Yarmouth afgereden,
en moesten tegen acht uur den volgenden morgen in Lo nden zijn. Het
was zomerweder en wij hadden een zcer fraaien avond. Als wij een dorp
doorreden, verbeeldde ik mij bij mij zelven hoe de huizen er van binnen
uitzagen en wat de bcwoners uitvoerden ; en als de jongens ons kwamen
naloopen, en achterop klommen en zich zoo een eind ver lieten rijden,
verwonderde ik mij of hunnc vaders nog leefden, en of zij het thuis plei-
zierig hadden. Ik had dus overvloedig slof om over te denlen, behalve
dat gcdurig de vraag opkwam, naar welkc soort van plaats ik toch wel
op weg was — eene angstverwekkende gedachte. Somtijds, heugt mij
nog, gaf ik mij aan mijne herinneringen over en dacht aan mijne moeder,
mijn ouderlijk huis en Peggotly, en poogde mij , alsof ik verbijsterd
in den blinde tastte, te binnen te brengen, hoe het mij te moede en welk
Boort van- een jongen ik was, cer ik mijnheer Murdstone hadgebetenj
waarover ik het maai volstrekt niet met mij zelven eens kon worden, zoo
lang schcen het geledeo te zijn dat ik hem gebeten had.
De nacht was niet zoo aangenaam als de avond, want het werd vrij
koud ; en daar ik tusschen twee heeren in zat (die met het grove gezlcht
en een ander) opdat ik niet van de bank zou vallen, werd ik bijna ge-
srooord als zij insluimerden en tegen mij aanzakten. Somtijds geraakte
ik zoo erg in de klem, dat ik niet nalaten kon te roepen : ■ Och, als het u
belieft" — hetgeen bUn volstrekt niet beviel, omdat tk hen daardoor
wakker maakte. Tegerover raij zat eene bejaarde dame met een grooten
L
IK ZOU AFGEHAALD WORDEN. 59
bonten mantel, die er in het donker meer als eene hooischelf dan als
eene dame uitzag, zoo was zij ingemoffeld. Deze dame had eene mand
bij zich, en wist lang niet waar zij die zou laten, tot ze begreep, dat ze,
daar mijne beenen zoo kort waren, wel daaronder kon staan. Die mand
hinderde mij zoodanig en deed mij zoo zeer, dat het niet om uit te staan
was; maar als ik mij maar even bewoog, en een glas, dat in de mand was.
tegen iets anders deed rinkclen (gelijk altijd zeker gebeurde) gaf zij mij
ccn gevoeligen schop met haar voet, en zeide :
t Zit toch stil. Dat mandje kan u niet hinderen."
Eindelijk ging de zon op, en toen schenen mijne reifgenooten geruster
te kunnen slapen. Hoe benauwd zij bet den geheelen nacht hadden ge-
had, gelijk het uit hun allerschrikkelijkst snorken en hijgen was gebleken,
kan men zich niet verbeelden. Toen de zon hoogersteeg, werdhunslaap
lesser^ en zoo werden zij langzamerhand een voor een wakker. Ik herin-
ncr mij nog hoe het mij verwonderde, dat iedereen zich wilde houden
akof hij in het geheel niet geslapen had, en met buitengewone veront-
waardiging die beschuldiging van zich afwierp. Tot op dezen dag toe
blijft iets dergelijks mij nog verwonderen, daar ik zonder uitzondering
beb opgemerkt) dat onder alle menschelijke zwakheden diegene, welke
de mensch het minst gaarne wil bekennen (ik kan mij niet verbeelden
waarom), de zwakheid is van in een rijtuig te hebben geslapen.
Welk eene verbazende stad Lon den voor inij was toen ik het in de
Terte zag, en hoe vast ik geloofde, dat al de avonturen mijner gelief-
koosde helden zich nog gedurig daar herhaalden, en hoe ik eene onbe-
stemde overtuiging koesterde, dat die stad meer wonderen en meer god-
deloosheid moest bevatten dan alle steden op de wereld, behoef ik hier
niet uitvoerig te verhalen. Langzamerhand kwamen wij naderbij, en ten
behoorlijken tijde bereikten wij de herberg in de buurt vanWither-
kapel, die de plaats onzer bestemming was. Hetis mij ontschotenof
het de Blauwe Slier of de Blauwe Beer was; maar ik weet wel, dat het iets
blauws was, en dat eene afbeelding daarvan achter op de diligence was
gcschilderd.
Toen de conducteur afstapte keek hij naar mij op, en voor de deiir
▼an het kantoor riep hij :
>Is hier iemand voor een jongetje, geboekt met den naam van Murd-
stooe, van BlunderstoneinSu f f o 1 k, dat afgehaald zou worden."
Niemand antwoordde.
» Probeer het eens met Copperfield, als het u belieft, mijnheer," zeide
ik, verlegen naar beneden ziende. — » Is hier iemand voor een jongetje,
geboekt met den naam van Murdstone, van BlunderstoneinSuffolk.
maar die zegt, dat hij Copperfield heet, dat afgehaald zou worden ?
zeide de conducteur. > Kom aan ! Is er iemand ?''
Neen. Er was niemand. Ik keek angstig rond ; maar de vraag maakte
geen den minsten indruk op iemand der omstanders, behalve op een
man met slopkousen en ^^n oog, die aanraadde, dat men mij maar een
koperen halsband zou omdoen en in den stal zou vastleggen.
Er werd eene ladder gebracht, en ik klom af, na de dame, die op eene
6o QAVn> COPPBRFIELD.
hooischelf geleek, daar ik mij niet durfde bewegen voordat hare maod
was weggenotnen. Alle passagiers varen nu afgestapt, de bagage was
spoedig afgeladen, de paarden waren reeds voor dat afladen uitgespan-
nen ; en nu werd de diligence zelf door eenige stalknechts omgedraaid
entlitden wcggeduwd. Nogkwamerniemandomhetstofferige jongc^e
vanBlundcrstoneinSutfolkop teeischen.
EenEamer dan Robinson Crusog, die niemand had om naar hem te
kijken en te Eien, dat hij zoo eenzaam was, stapte ik het kantoor binnen,
ging, op uitnoodiging van den kleik, die daar was, achter de toonbank,
en zette mij daar op de schaal, waarmede men de bagage woog. Terwijl
ik hier naar de pakken, balen en boeken z&t te kijken, en dc stallucht
inademde (welke mij naderhand ahijd weder aan dien morgen deed den-
kcn), begon ecne heele stoet van schrikkelijke overdenkingen in proces-
sie door mijn gemoed te trekken. Als cr eens niemand mij kwam halen,
hoe lang zou men mij dan daar wel willen houden i Zouden cij mij laten
blijven tot ik mijne zcven schellingen *erteerd had f Zou ik des nachls in
een van die houten bakken moeten slapcn, bij de andere bagage, en mij
des morgens aan de pomp op de plaats moeten wasschen ; of zou men
mij etkcn avond wegzenden, en begrijpen dat ik den volgendcn ochtend,
als het kantoor geopend werd, wel weder zou terugkomen om te wachtes
tot men mij kwam afhalen f Als er eens geene vergissing in het spel was,
maar mijnheer Murdstone dezen streek had verzonnen om mij kwijt te
raken, wat zou ik dan doen i Al liet men mij daar blijven tot mijne zeven
schelhngen op waren, dan kon ik toch niet hopen nog te mogen blijven
alsik begon dood te hongeren. Dat zou blijkbaar lastig en onaangenaam
voor de klanten zijn, behalve dat het den Blauwen Leeuw (of wat het was)
in gevaar kon brengen om begrafeniskosten te moeten betalen. Als ik
terstond heenging en te voet weder naar huis poogde te komen, hoe zoa
ik dan den weg vinden, of hoe kon ik hopen soover te kunnen loopcn,
en hoe kon ik, al kwam ik weder thuis, er op rekenen, dat iemand, be-
halve Peggotty, mij zou willen terugnemen ? Als ik de nlaste bevoegde
machten opzocht, en mij aanbood om als soldaat of matrons dienstte
nemen, dan was ik nog zoo klein, dat men mij waarschijniijk niet eens
2011 willen hebben. Deze gedachten, en honderd dergelijke, deden mij
gloeiend faeet worden en maakten mij duizelig van angst en akeligheid.
Ik was in het heetste van die koorts, toen er iemand binnenkwam en
met den klerk fluisterde, die mij daarop van de schaal liet glijden
en aan hem toeschoof, alsof ik gewogen, gekocht afgeleverd en be-
taaldwas.
Toen ik aan de hand van dczen nieuwen bckende het kantoor uitging,
zag ik hem eens tersluiks aan, Hij was een jongmensch, mager en vaal
bleek, met holle wangen en eene kin bijna even zwart als die van mijn*
heer Murdstone ; maar daarmede hield de gelijkenis op ; want zijn bak-
kebaard was weggeschoren, en zijn baar zag er, in plaats van glanzig,
zeer droog en stroef nit. Hij was in het zwart gekleed ; zijn rok en broek
waren even kaal en vaal, en tamelijk kort van mouwen en pijpen \ en hij
had eene witte das om, die niet al te schoon kon heeten. Ik dacht niet, en
L
DE MKESTSR EN IK BRENGEN EEN BEZOEK. 6 1
denk ook niet, dat deze das al het linnen was dat hij droeg ; maar het
was toch alles wat hij liet zien.
»Gij zijt immers de nieuwe joDgen ?" zeide hij. — t Ja, mijnheer," ant-
woordde ik.
Ik dacht dit maar zoo. Zeker wist ik het niet.
> Ik ben een van de meesters op Salem House," zeide hij.
Ik maakte eene buiging voor hem, en vatte dadelijk een diep ontzag
Toor hem op. Ik schaamde mij zoo om tegen een geleerd heer en een
meester op Salem House van zoo iets alledaagsch als mijn koffer te spre-
kea, dat wij ai een eind ver waren eer ik er van durfde reppen.
Toen ik echter nederig in bedenking gaf, dat deze mij naderhand nog
wel kon te pas komen, keerden wij terug en zeide hij den klerk, dat de
Toerman last had om den koffer des middags te halen.
t Als ik vragen mag mijnheer,'' zeide ik, toen wij weder omtrenteven
f er ab te voren waren gekomen, > is het ver ?" — t Bij B 1 a c k h e a t h,"
antwoordde hij. — t Maar is dat ver?" vroe^ ik schroomvalli^. — lEen
goed eind," zeide hij. »Wij zullen met de diligence gaan. Het is omtrent
zes mijlen."
Ik was zoo moede en flauw, d^t de gedachte om het nog zes mijlen
fer te moeten uithouden, a) te erg voor mij was. Ik vatte moed genoeg
om hem te zeggen<i dat ik sedert den vorigen middag niets had gegeten,
en dat ik hem zeer dankbaar zou zijn, als hij mij verlof wilde geven om
ctcn te koopen. Hij scheen hierover verwonderd te zijn — ik zie hem
nog stilstaan en mij aankijken — en na zich eene korte poos bedacht te
hebben, zeide hij, dat hij nog eene oude juffrouw wilde bezoeken, die
niet ver woonde^ en dat het best zou zijn dat ik wat brood kocht, of iets
anders, waarvan ik het meeste hield en dat niet ongezond was, en bij haar
aan huis ontbeet, waar wij dan wel wat melk konden krijgen.
Wij bleven dus voor het venster van een bakkerswinkel staan kijken,
en nadat ik eene reeks van voorstellen had gedaan om het vetste en on-
ferteerbaarste, dat er maar in den winkel was, te koopen, en hij die een
foor een had verworpen, besliste hij ter gunste van een lekker bruin
broodje, dat mij drie stuivers kostte. Daama kochten wij in een kom-en-
ijsirinkel een ei en een sneedje doorloopen spek, waardoor ik van mijn
tweeden biinkenden schelling nog zooveel overhield, datik Londen
TOOT eene zeer goedkoope stad begon te houden.
Na het opdoen van dezen voorraad gingen wij verder, door een gewoel
en gerucht, dat mijn vermoeid hoofd boven alle beschrijving verwarde,
en over eene brug, die zonder twijfel de Londensche brug moet zijn ge-
weest, (ik geloof zelfs, dat hij mij dit zeide, maar ik was half in slaap) tot
wq aan de woning der oude juffrouw kwamen, die in een hofje van arm-
hoisjes stond, gelijk ik uit het voorkomen daarvan opmaakte, en ook
vemam uit een opschrift op een steen boven de poort, hetwelk zeide, dat
rij voor vijf en twintig arme vrouwen waren gesticht.
De meester van Salem House lichtte de klink van een der zwarte
denrtjes op, die alle aan elkander gelijk waren, en elk een venstertje met
Ueine schuine ruiten er naast, en nog een venstertje met kleine schuine
'6t DAVID COPPERFIBLD.
ruiten er boven hadden ; en wij stapten bet huisje van eene dier arme
vrouwen binnen, die juist bezig was met haar vuur aan te blazen om een
sauspannetje aan de kook te brengen. Toen zij den meester lag binnen-
komen, hield de oude vrouw op, met den blaasbalg op hareknie, en
zeide lets, dat als imijn Kareltje I" klonk, maar toen zij mij zag binnen-
komen, stond zij op, wreef in hare handen en maakte bedremmeld eene
beweging om te nijgen.
)Kunt ge voor dezen jongen heer zijn ontbiji klaarmaken, als het u
belieft ?" zeide denjeester van Salem House, — »0f ik kan ?" antwoordde
de oude vrouw. >Ja, wel zeker kan ik dat." — >Hoe maaktjufTrouw
Fibbitson het vandaag?"zeide de meester, naar eene andere oude vrouw
ziende, die in een wijden leuningstoel bij het vuur zaL, en zoo naar een
hoopje kleeren geleek, dat ik tot heden toe er blij om ben dat ik niet bij
vergissing op haar ben gaan zitten. — »Och, slapjes!"zeidedeeerste
ou<fe vrouw. »Het is een van hare kwade dagen. Als het vuur bij ongeluk
uitging, geloofik waarlijk, dat sij ook zou uitgaan en nooit weder levend
worden."
Daar zij naar haar keken, deed ik dit insgelijks. Hoewelhet een warmc
dag was, scheen zij om niets anders dnn het vuur te denken. Ik ver-
beelddc mij, dat zij zelfs jaloersch was op het sauspannetje, dat er op
stond ; en ik heb reden om te denken, dat zij het zeer kwalijk nam, dat
het gebruikt werd om mijn ei te koken en mijn spek te bakken ; want ik
zag haar, met mijne eigene ontstelde oogen, eens hare vuist tegen mij
scnudden, terwijl die toebereidselen plaats hadden en niemand anders
naar haar keek. De zonneschijn kwam door het venster binnen, maar zij
zat met haar eigen rug en den rug van haar stoel daamaar toe, alsof zij
een scherm voor het vuur wilde maken, en dit zorgvuldig warm houden,
in plaats dat het haar warm hield. Zij scheen het met angstig wantrouwen
tebewaken. De vollooiing der toebereidselen voor mijn onlbijt,waardoor
het vuur weder vrijgelaten werd, verheugde haar zoodanig, dat zij hardop
begon le lachen — en een zeer onaangenamen lach had zij, dit moet Ik
leggen.
Ik zette mij aan mijn bruin broodje, mijn ei en mijn snecdje spek, met
eene kom melk daarbij, en deed een heerlijken maaltijd. Terwijl ik nog
in het voile genot daarvan was, leide de oude vrouw des huizes tot den
meester:
»Hebt gij uwc fluit bij u?" — tja," antwoordde hij. — iKomblaas
dan eens wat !" zeidc de oude vrouw op een vteienden toon. » Och toe !"
Daarop stak de meester zijne hand onder de panden van zijn rok, en
haalde zijne fluit voor den dag, die hij ineenzette ; waarop hij terstond
begon te spelen. Mijne vaste overtniging, navelejaren van overwegin^,
is, dat er nooit icmand in de wereld kan zijn, die slechter speelde. Hij
maakte de droevigste geluiden, die ik ooit door eeni| middel, natuurlijk
of kunstmatig, heb hooren voortbren^en. Ik weetmet welke wijzen het
waren — als het spelen iets van eene wijs had, waaraan ik zeer twijfel —
maar de invloed dezer muziek op mij was, dat zij mij eerst aan al mijn
leed deed denken, toldat ik mijne tranen bijna niet meer kon bedwingen,
AANKOMST OP > SALEM HOUSE." 63
daama mijn eetlust wegnam, en mij eindelijk zoo slaperig maakte, dat
ik mijne oogen niet kon openhouden. Zij beginnen weder dicht te vallen
en ik begin weder te knikken, terwijl de herinnering opnieuw bij mij
opkomt. Het kamertje met de opene hoekkast, en de stoelen met vier-
kante leuningen, en het hoekige trapje, dat naar de bovenkamer voert^
en de drie pauweveeren boven den schoorsteenmantel — het heugt mij
Dog^ dat ik mij verwonderde, toen ik pas binnenkwam^ wat die pauw wel
zou gedacht hebben als hij geweten had tot welk een lot zijn opschik
eens gedoemd zou zijn — verdwijnt weder voor zijn gezicht en ik zak
voorover in slaap. De fluit wordt onhoorbaar, daarentegen, boor ik de
wielen der diligence, en ik ben weder op reis. De diligence hotst, ik word
met een schrik wakker, de mcester van Salem House zit met de beenen
kruiselings over elkander alleijammerlijkst te spelen terwijl deoude vrouw
opgetogen toekijkt en luisterL Zij verdwijnt weder op hare beurt, en hij
verdwijnt, en alles verdwijnt, en er is geene fluit, geen meester, geen
Salem House, geen David Copperfield meer, niets anders meer dan een
dofie slaap.
Ik droomde, naar mij dacht, dat eens, terwijl hij op die akelige fiuit
blies, de oude vrouw des huizes, die in opgetogene verwondering al
nader en nader bij hem was gekomen, zich over de leuning van zijn stoel
boog en hem hartelijk om den hals pakte, hetgeen hem voor een oogen-
blik in zijn spelen stuitte. Ik was toen of terstond daarop in een tusschen-
staat tusschen slapen en waken : want toen hij weder begon te spelen —
dat hij ophield was eene werkelijke waarheid — zagen hoordeik de oude
TTOuw aan juflfrouw Fibbitson vragen, of het niet verrukkelijk was (waar-
mede zij het spelen bedoelde), waarop juffrouw Fibbitson antwoordde :
>Ja, zeker," en tegen het vuur knikte, hetwelk zij, daarvan houd ik mij
overtuigd, al de eer van die muziek gaf.
Toen ik een langen tijd scheen gesluimerd te hebben, nam de meester
van Salem House zijne fluit weder in drie stukken uit elkander, stak haar
weg, en ging met mij been. Wij vonden de diligence zeer dichtbij gereed
staan, en klommen bovenop ; maar ik was zoo slaperig, dat men mij, toen
wij onderweg stilhielden om nog iemand op te nemen, binnenin zette,
waar niemand zat en waar ik gerust doorsliep, tot ik bevond, dat de dili-
gence, tusschen ^oen gebladerte, stapvoets te^en een steilen beuvel
opreed. Weldra hield zij op en had hare bestemmmg bereikt.
Elene korte wandeling bracht ons — ik meen den meester en mij —
aaar Salem House, dat met een hoogen rooden muur was omringd en
er zeer somber uitzag. Boven eene deur in dezen mour was een bord,
waarop men de woorden >salem house" las; en door een tralievenstertje
m deze deur werden wij, nadat wij gescheld badden, door een zeer
knorrig gezicht bekeken, hetwelk ik, toen de deur geopend werd, bevond
dat aan een zwaarlijvig man toebehoorde, met een nek als een stier, een
houten been, een dreigend overhangend voorhoofd en dicht langs het
hoofd afgeknipte haren.
» De nieuwe jongen," zeide de meester.
De man met het houten been bekeek mij van het hoofd tot de voeten
64 DAVID COPPERPtKLD.
— dit duurde niet lang, want ik was Diet groot — sloot de deur achter
ODs en nam den sleutel er uit. Wij gingen reeds tusschen eenige donkcre
Eware boomen oaai het huis, toen hij mijn geleider nariep : * Heidaar !"
Wij kekcQ am, en hij stood voor de deur van cen huisje, waarin tuj
wooode, met een paar laarzen in de hand.
■ Hier! Deschoenlapperisergeweest,"zeklehij, iterwijlgij uit waait,
mijnheer Uell, en hij zegL, dat hij ze niet meer lappen kan. Hij zegt, daC
er geen brokje van de oude laarien meer over is en hij lich verwondert
hoe ge u zoo iets kunt verbeelden."
Mel deie woordcn gooide hij mijnheer Mcll de laarzen toe. Mijo ge-
leider ging ccnige schrcden terug cm ze op te rapen en bekeek ze (zeer
droevig, vrees ik) terwijl wij metelkander voortgingen. Ik letteer toen voor
de eerste maal op, dat de laarzen, die hij aanhad, al erg waren afgedra-
gen, en dat zijne kous er op eene plaats even doorheen kwam, gelijk een
uitbottend knopjc.
Salem House was een vierkant blok van baksteenen, met uitgebouwde
vleugels, en zag er zeer kaal en onbewoond uit. Alles in den omtrek was
zoo stil, dat ik tot mijnheer Mell zeide, dat hetmij voorkwamalsofde
jODgens uit waren; maar hij scheen lich te verwonderen dat ik niet wist,
dat het in de vacantie was; data! dejongens naar huis waren; dat mijn-
heer Crcakle, de eigenaar, met mevrouw Creakteen de jongejuf&ouw
Creakle, naar den zeekant was, en dat ik tot strafvan mijn misdrijf in
de vacantie naar school was gezonden, hetwelk hij mij alles onder het
voortgaan uiteenzette.
Ik het mijne btikken in de schoolzaal, waarin hij mij bracht, rondgaan,
en vond dit het akeligste vertrek, dat ik nog ooit gezien had. Ik zie haar
nu nog. Eeoe lange kamer, met drie lange schrijftarels en zes banken, en
in het rond stekelig van de pennen om hoeden en leien op te hangen.
Brokken van oude schriflen Uggen over den morsigen vloer verstrooid.
Eenige huisjes voor zijwormen, van dezelfde stof vervaardigd, zijn over
de tafels verspreid. Twee ellendige witte muisjes, door hun eigenaar
achtergelaten, loopen been nu weder in eeo stofiig, van bordpapier en
ijzcrdraad gemaakt kastceltje, en zoeken met bunne roode oogjes in alle
hoeken naar iets te eten. Een vogeltje, in een kooitje zeer weinig grooter
dan het zelf is, maaktnu en dan een droevig geratelals het op zijn stokje
van twee duim hoog spring!, of zich daarvan af laaC vallen, maar het
zicgt of tjilpt niet. Er heerscht een vreemde, benauwe reuk in het vcr-
trek, als van beschimmeld leer, rotte zoete appelen en muffe boeken. Er
had niet vecl meer inkt gespat kunnen zijn, al was de zaal van haar eer-
sten bouw af zonder dak geweest, en al had het door al de afwisselende
seizoenen van het jaar been, aanhoudend inkt geregend, gesneeuwd ea
gehageld.
Toen mijnheer Mell mij eenigen tijd alleen het, om zijne onherstelbare
laarzen naar boven te brengen, ging ik zachtjes naar het andere eind der
zaaL, en merkCe onder het voortsluipen dit alles op. Eensklaps kwam ik
aan een op bordpapier geplakt biljet, zeer fraai geschreven, dat op de
tafel lag en deze woorden te lezen gaf: * Neem u in acht voor hem. Hij bijt."
IK WORD VAN EEN KENMERK VOORZIEN. 65
Ik klom dadelijk op de tafel, bevreesd, dat er ten rainste een groote
bond onder lag. Maar hoewel ik met angstige oogen naar alle kanten
rondkeek) kon ik niets van hem zien. Ik was nog aan het rondgluren,
toen mijnheer Mell terugkwam en mij vroeg, wat ik daar deed.
> Neem mij dat niet kwalijk, mijnheer, als het u belieft/' zeide ik. 9 Ik kijk
naar den bond." — t Den hond ! " zeide hij. t Welken hond r " — t Is het dan
gccn bond) mijnheer ?" — 9 Welke hond zou er zijn f " — 9 Waarvoor men
zich meet in acht nemen, mijnheer ; — die bijt.'* — 9 Neen, Copperfield,"
zeide hij emstig, 9 dat is geen hond. Dat is een jongen. Ik heb last gekre-
gen, Copperfield, om u dit papier op den rug te hangen. Het spijt mij,
dat ik zidk een begin met u moet maken, maar ik moet het do en."
Daarmede tilde hij mij van de tafel af, en hing mij het papier, dat daar-
toe was ingericht, als een ransel op den rug ; overal waar ik vervolgens
ging^had ik het genoegen van het mede te dragen.
Wat dat papier mij deed lijden, kan niemand zich voorstellen. Of het
mogelijk was, dat iemand mij zag of niet, altijd verbeeldde ik mij, dat
iemand het las. Het baatte mij niet, dat ik mij omkeerde en niemand
vond; want waarheen ik mijn rug 00k keerde, verbeeldde ik mij altijd
dat iemand was. Die onbarmhartige man met het houten been ver-
zwaarde nog mijn leed. Hij voerde gezag ; en als hij mij tegen een boom
of een muur zag leunen, bulkte hij aan de deur van zijn huisje : t Hei-
daar ! Gij Copperfield ! Laat dat teeken duidelijk zien, of ik zal rapport
van u maken." De speelplaats was eene kale; met kiezelgruis bestrooide
plek, waarop de achtervensters van het huis en de keuken uitzagen ; en
ik wist, dat de dienstboden het geschrift lazen, en dat de slachter het las,
en de bakker het las, kortom, dat iedereen, die des morgens, als ik daar
op hoog bevel moest wandelen, van of naar het huis kwam, op mijn rug
las, dat men zich voor mij moest in acht nemen, omdat ik beet. Ik her-
inner mij nog, dat ik werkelijk voor mij zelvcn bang begon te worden,
als een soort van wilde, bijterige jongen.
Er was op deze speelplaats eene oude deur, waarin de jongensgewoon
waren hunne namen te snijden. Zij was geheel met zulke opschriften be-
dekt. In mijn angst voor het eind der vacantie en hunne terugkomst, kon
ik den naam van geen jongen lezen, zonder bij mij zelven te vragen op
welken toon h ij wel zou lezen : t Neem u in acht voor hem. Hij bijt.*' Er
was 6€n jongen — zekere J. Steerforth — die zijn naam zeer diep en zeer
dikwijis had gesneden, en die het, dacht ik, met eene forsche stem zou
lezen en mij naderhand bij het haar trekken. Er was een andere jongen,
Tommy Traddles, dien ik vreesde, dat er een spelletje van zou raaken,
en zich houden alsof hij schrikkelijk bang voor mij was. Er was een
derde, George Demple, dien ik mij verbeeldde dat het zou zingen. Ik
heb, ineenkrimpende van benauwdheid, die deur staan aankijken, totdat
de eigenaren van al die namen — er waren er toen vijf en veertig op
school, zeide mij mijnheer Mell — mij met algemeene stemmen in den
ban schenen te doen, en ieder op zijne eigene manier te roepen : » Neem
u in acht voor hem. Hij bijt !"
Het was eveneens met de plaatsen aan de tafels en op de banken. Het
DAVID COPPERFIELD. — I. 5
66 DAVID COPPCRPIELD.
was eveneena met de rijen ledige tedikanten, waamaar ik keek als ik oaar
mijn eigen bed ging, of er in lag. Ik heriDner mij nog, dat ik nacht op
nacht droomde, dat ik bij mijne moeder was, gelijk ik vroeger placht, of
dat ik bij mijnheer Peggotty op visile ging, of dat ik op de diligence
reed, of dat ik met mijn ongelukkigen vriend den logementsknecht zat
te Men, en in al die omstandigheden de menschen deed gillen en mij
nakijken door ongelukkig te verraden, dat ik niets anders aaithad dan
mijn nach^aponne^e en dat biljet.
Bij de eentonigheid van mijn leven en mijne gedurige vrees, dat de
school weder eou beginnen, was dit o zulk ecne onuitsUanbare kwelling I
Ik had elken dag lange taken bij mijnheer Mel! af te doen, maar dewijl
hicr geen mijnheer Murdstone en zijne zuster waren, kwam ik er zonder
schande doorheen. Voor en na die lessen wandclde ik onder toezicht,
gelijk ik gezegd heb, van den man met het houten been. Hoe levcndig
hermner ik mij de vochtigheid van het huis, de groene, gebarsten tegels
op de plaats, eene oude, lekkendc waterton, en de wankleurige stammen
van eenigen dier sombere boomen, die in den regen erger schenen te
dniipen en in den zonnescbijn minder op te drogen dan andere boo-
men ! Ten een ure aten wij, mijnheer Mell en ik, aan het oppereinde eener
groote, kale eetzaal, vol viirenhoiiten tafels en waar een reuk van vet
hcerschte, Dan hadden wij wederom lessen tot het tijd werd voor de
thee, die mijnheer Mell uit een blauw kopje en ik uit een tinnen kroesje
dronk. Den geheelen dag lang tot des avonds zeven of acht ure, zat
mijnheer Mell aan zijn eigen alleen staanden lessenaar in de schoolzaal,
ijverig met pen, inkt, liniaal, boeken en papier Ic werken, om (gelijk ik
bevond) de rekeningen van het vorige halQaar op te maken. Als hij zijn
werk voor dien avond had weggeborgen, nam hij zijne fluit en blies
daarop, tot ik bijna begon te denken, dat hij langeamerhand geheel zijn
aanzijn door het groote gat bovenaan zou wegblazen endoor dckleppen
laten vervloeien.
I jlk zie mijn eigen persoontje nog, in de flauw verlichte zaal met het
hoofd in de hand zittende, onder het luisteren nav de jammerlijke
muziek van mijnheer Mell en het overleeren der lessen van den volgen-
den ochtend. Ik zie mij zelven nog, nadat ik mijne boeken heb wegge-
legd, naar die jammerlijke muziek luistcrenj en daar doorheen hooren
wat ik thuis placht te hooren en hoe de wmd over het strand te Yar-
mouth loeide, en daarbij recht gevoelende hoe treurig en eenzaam ik
ben. Ik zie mij zelven nog door de onbewoonde kamers naar bed gaan
en op den rand van mijn bed zitten schreien, uit verlangen naar een
troostend woord van Peggotty. Ik zie mij zelven nog des morgcns naar
beneden komen, en door het venster op de trap eene tange streep, die
op zich zelf reeds iets akeligs voor mij had, naar de schoolklok kijken,
die in een toren^e boven een der b'jgebouwen hangt, met een wind-
vaan^e er bovenop, en mij angstig maken voor den rijd wanneer ri]
J.Steerforth en de anderen naar het werk zal luiden; en voor dien nog
meer gcdnchten tijd, wanneer de man met het houten been het roestige
hek zatopensluiten om den ontzaglijken mijnheer Crcaklebinnentc laten.
MIJNHBER CRBAKLE KOIO" THUIS. 67
Ik kan niet denken, dat ik in een van die toestanden juist gevaarlijk was,
maar altijd droeg ik toch dezelfde waarschuwing op mijn rug.
Mijnheer Mell sprak nooit veel met mij, maar gaf mij nooit een hard
woord. Ik geloof dat wij, zonder te praten, elkander toch gezelschap
hielden. Ik vergat nog te vermelden, dat hij somtijds bij zich zelven sprak,
grijnsde, zijne vuist balde, op zijne tanden knarste en aan zijne haren
trok, zonder dat er eenige reden voor was te vinden. Hij had evenwel
^eze zonderlin^e gewoonten ; en in het eerst maakten zij mij bang, hoe-
wel ik er spoedig aan gewoon werd.
VI.
IK VKRGROOT MUN KRING VAN BEKENDEN.
Ik had omtrent eene maand lang dit leven geleid, toen de man met
het houten been met een luiwagen en een emmer water begon rond te
stampen, waaniit ik begreep. dat er toebereidselen werden gemaakt om
mijnheer Creakle en de jongens daar af te wachten. Ik vergiste mij daarin
Diet; want weldra kwam de luiwagen in de schoolzaal en joeg mijnheer
Mell en mij daaruit, die daarop eenige dagen lang maar moesten zien
waar wij bleven en hoe wij het maakten, en al dien tijd gedurig twee of
drie jonge meiden in den weg liepen, die zich te voren maar zeer zelden
hadden vertoond. Wij leefden zoodanig in het stof, dat ik bijna zooveel
niesde alsof Salem House eene groote snuifdoos ware geweest.
Eindelijk werd ik eens door mijnheer Mell onderricht, dat mijnheer
Creakle dien avond thuis zou komen. Des avonds, na het theedrinken,
hoorde ik, dat hij gekomen was. Eer ik naar bed ging werd ik door den
man met het houten been gehaald om voor hem te verschijnen.
Het gedeelte van het huis, dat mijnheer Creakle bewoonde, was veel
beter ingericht dan het onze, en hij had een aardig lapje tuin, dat ik zeer
mooi vond, bij die stoflferige speelplaats vergeleken, die zulk eene woes-
tijn in miniatuur was, dat ik dacht, dat alleen een kameel of dromedaris
er zich thuis kon gevoelen. Ik durfde zelfs bijna niet opmerkenhoe mooi
de gang was, terwijl ik bevende naar mijnheer Creakle werd gebracht,
wiens gezicht, toen ik voor hem werd gelaten^ mij zoo bedeesd deed
worden, dat ik mevrouw Creakle en de jonge juffrouw Creakle (die beide
daar in de zijkamer waren) bijna niet zag — eigenlijk niets anders kon
zien dan mijnheer Creakle, een zwaarlijvig heer met een bos cachetten
aan zijn horlogeketting, in een leuningstoel gezeten, met eene flesch en
^een bierglas naast hem.
»Zoo!" zeide mijnheer Creakle. »Dat is dan de jonge heer, wien de
tanden moeten afgevijld worden. Draai hem eens om !"
De man met het houten been draaide mij rond, om het papier op mijn
rug te laten zien, en nadat hij tijd gelaten had om dit goed te bekijken,
draaide hij mij wederom rond met mijn gezicht naar mijnheer Creakle,
en plaatste zich toen naast dezen heer. Het gezicht van mijnheer Creakle
68 DAVID COPPERFIELD.
was vuurrood ; zijne oogen waren klein en lagen diep in zijn hoofd ; hi^
had dikke aderen op het voorhoofd^ een kleinen neus en eene groote
kin. Hij was boven op het hoofd geheel kaal, en eenige dunne, juist in
het grijze overgaande haren, die er nitzagenalsofzijnatwareo, waren.
over zijne slapen naar voren gekamd, zoodat zij van de twee kanten
boven zijn voorhoofd tot elkander kwamen. Doch wat onder zijne eigen-
aardigheden den meesten indruk op mij maakte. was dat hij geene sten>
had, maar altijd fluisterend sprak. De moeite, aie hem dit kostte, of de
bewustheid dat hij zich zoo flauw liet hooren, wanneer hij sprak, deed
zijn boos gezicht zooveel boozer en zijne dikke aderen zooveel dikker
worden, dat het mij, als ik daaraan terugdenk, niet verwondert, dat ik
deze bijzonderheid de voomaamste van zijne eigenschappen vond.
»Wel," zeide mijnheer Creakle. »Wat hebt ge van dien jongen te rap-
porteeren?" — tEr is nog niets tegen hem," antwoordde de man met
hethouten been. tEr is nog geene gelegenheid geweest."
Het kwam mij voor, dat dit mijnheer Creakle eenigszins speet ; en ook
dat het mevrouw Creakle en jonge juffrouw Creakle (welke ik nu voor
de eerste maal aanzag, en die beiden even mager waren en zich even stil
hielden) niet speet.
»Kom hier, jonge heer !" zeide mijnheer Creakle, mij wenkende. —
>Kom hier!" zeide de man met het houten been, dit gebaar herha-
lende. — ilk heb het genoegen van uw stiefvader te kennen," fluisterdc
mijnheer Creakle, mij bij het oor pakkende; teneenbraafraan ishij,
en een man van een krachtig karakter. Hij kent mij, en ik ken hem. Kent
g ij mij al ? He ?" zeide mijnheer Creakle, met barbaarsche dartelheid
mijn oor knijpende. — iNog niet, mijnheer," antwoordde ik, krimpende
van pijn. — >Nog niet? He?" herhaalde mijnheer Creakle. > Maar gij
zult toch wel gauw, He ?" — tOij zult toch wel gauw. He ?" herhaalde
de man met het houten been. Ik be vond naderhand, dat hij met zijne
forsche stem mijnheer Creakle doorgaans tot tolk bij de jongens diende.
Ik werd geweldig bang, en zeide, dat ik zoo hoopte, als het hem be-
liefde. Ondertusschen was het alsoi mijn oor eene kool vaur was, zoo
hard kneep hij het.
>Ik zal u eens zeggen wat ik ben," fluisterde mijnheer Creakle, mijn
oor eindelijk loslatende, met eene kneep tot afscheid, die mij het water
in de oogen bracht. tik ben een ongemakkelijk heerschap." — tEen
ongemakkelijk heerschap," zeide de man met het houten been. — » Als
ik zeg, dat ik iets doen zal, dan doe ik het," vervolgde mijnheer Creakle ;
en als ik zeg, dat ik iets gedaan wil hebben, dan wil ik het gedaan heb-
ben." — tlets gedaan wil hebben, dan wil ik het gedaan hebben." her-
haalde de man met het houten been. — tlk ben iemand, die op zijnstuk
staat," zeide mijnheer Creakle. >Dat ben ik. Ik doe mijn plicht. Dat doe
ik. Mijn eigen vleesch en bloed," dit zeggende zag hij naar mevrouw
Creakle, tals het tegen mij opstaat, is mijn vleesch en bloed niet meer.
Ik verzaak het dan. Is die knsap," hier sprak hij tegen den man met het
houten been, >weer hier geweest?" — >Necn," was hetantwoord. —
*Neen," herhaalde mijnheer Creakle. >Hij is wel wijzer. Hij kent mij ►
TOMMY TRADDLES EN J. STURFORTH. 69
Laat hij raaar wegbUjven. Ik teg, laathij maarwogblijven,"hiersloeg
hij met zijne hand op de tafel cd zag weder naar mevrouw Crcakle, » want
hij kent mij. Nu hebt ge mij ook eenigszins lecren kennen, niiJD jonge
Tiiend, en kunt gaan. Breng hem weg."
Ik was zeerblijde,datik weggezondenwerd, want mevrouwende jonge
jnffronw Creakle veegden beiden hare oogen af, en ik was even ongerust
TOor haar als voot mij zelven. Maar ik had ecn venoek te docn, dat mij
100 nauw ter harte ging, dat ik niet kon nalaten er mede voot den dag
te komen, hoewel ik mij over mijo eigen moed verwonderde,
■ Neem mij niet kwalijk, mijnheer."
MijnbecT Creakle fluisterde; iHa! Watisdat?" en zag mij aan, alsof
hij mij met zijne oogen wilde doorboren.
>Neem mij niet kwalijk, mijnheer," stotterde ik, >als ik dit papier
mocht afhemen eer de jongens terugkwamen. Ik heb waarlijk groot be-
Toaw, mijnheer, van wat ik gedaan heb."
Of mijnheer Creakle in emst was, dan of hij heC alleen deed om mi]
bang te maken, weet ik niet, maar hij vloog van zijn stoel op en met zoo-
veel woede op mij aan, dat ik haastig aftrok zonder naar het geleide van
4en man met het houten been te wachten, en niet stilstond voordat ik
mijne slaapkamer had bereikt, waar ik, toen ik bevond dat ik niet ver-
TOlgd werd, terstond naar bed ging, waartoehetnutijdwas— -ennog
-ecn paar uren lang lag te beven.
Den volgenden morgen kwam mijnheer Sharp terug. Mijnheer Sharp
was de eerste mecsCer en boven mijnheer Mell. Mijnheer Mell at met de
jongens, maar mijnheer Sharp dineerde en soupeerde bij mijnheer Crea-
kle aan tafel. Hij zag er, naar mij dacht, teer en zwakkelijk uit, had ecn
taroelijk grooten neus, en eene manier om zijn hoofd op zijde te laten
hangen, alsofheteen weinigje teiwaarvoorhemwas. Zijn golvendhaar
was bijzonder glanzig ; maar ik werd door den allereersten jongen die
tenigkwam onderricht, dat het eene pruik was (eene halfslcet gekochte
pniik, zeide hij) en dat hij elken zaterdagavond uitging om ze te laten
opkrullen.
Het was niemand anders dan Tommy Traddles, die mij dit bericht
gaf. Hij was de eerste jongen, die teru^kwam, Hij maakte zich aan mij
bekend door mij te onderrichten, dat ik zijn naam zou vinden op den
rechterhoek van de deur, boven den hoogsten grendel. Daarop zeide
ik: iTraddles?" waarop hij antwoordde: tDeielfde," en vervolgens
VToeg hij mij om votledige inlichting aangaande mij zelven en mijne
lamilie.
Het was eene gelukkige omstandigheid voor mij, dat Traddles het
eerst tenigkwam. Hij had zooveel vermaak in mijn schandbordje, dat
hij mij de verlegenheid bespaarde ora het 6f te laten zien 6f te veibergen,
door mij aan elken terugkomenden jongen, groot of klein, terstond na
zijne aankomst voor te stellen, met de woorden : » Kijk eens ! Hier is eene
klucht !" Gelukkig, evenwel, kwamen de meeste jongens zeer neerslach-
tig tenig, en maakten zich ten raijnen koste niet zoo luidruchtig vroolijk
ab ik verwacht had. Sommige dansten wel als wilde Indianen om mij
70 DAVID COPPBRFIKLD.
rond, en de meesten konden de verzoeking niet wcderstaan om te doeo'
alsof ik een hond was, en mij te streeten opdat ik hen niet zou bijteiL, en
ikoest !" tegen mij te zeggen, en mij Caro te noemen. Dit moest mij na-
tlturlijk onder zooveel vreemdelingen verlegen maken, en kostte mij ook
eenige tranen, maar over het geheel liep het veel beter af dan ik gedacht
had.
Men hield mij echer niet voor geheel op de school aangenomen, voor-
dat }. Steerforth gekomen was. Voor dezen jongen, die voor zeer knap
gehouden werd, en er zecr goed uitzag en ten niinste zes jaren ouder waS'
dan ik, werd ik door de anderen, als voor een rechter, in het verhoor
gebracht. Hi] deed, onder een afdakje op de speelplaats, onderzoek naar
mijne straf en de redenen daarvan, en daarop behaagde het hem zijn
gevoelen te kennen te geven, dat het >eene comische soort van schande"
was, waardoor ik voor altijd aan hem gehecht werd.
• Hoeveelgeldhebtgemeegebracht, Copperfieldf" zeide hij, met mij
ter zijde gaande, toen hij zijne zaak aldus had afgedaan.
Ik zeide hem, dat het zeven schellingen was.
iGijzoudt best doen met le mij te bewarentc geven," zeide hij. »Tei>
minste, dat kunt gij als ge verkiest Gij behoeft het niet te doen als ge
licver niet wilt."
Ik haastte mij aan zijn vriendelijkcn raad gehoor te geven, en Peg-
gotty's beursje opende, schudde ik het in zijne hand ledig.
iZoudt gij er nu iets van willen verteren ?" vroeg hij mij. — iNeeD^
wet bedankt," antwoordde ik. — > Gij kunt als ge maar wilt, dat weet ge
wel," zeide Steerforth. > Zeg het maar." — » Neen, wel bedankt," zeide ik
nog eens. — »Misschien zoudt ge wel een paar schellingen of zoo willen
uitgeven, voor eene fiesch besscnwijn, straks boven in de slaapzaalf'^
zeide Steerforth. » Gij behoort in mijne slaapzaal, heb ik gezien."
Dit was mij zeker nog niet ingevallen;maarik zeide: >Ja,datiouik
wel willen."
iHeel goed," zeide Steerforth. lEndanzutt^enogweleenschelling
of zoo aan amandeltaartjes willen besteden, zou ik denken ?" — >Ja, dat
zou ik ook wel willen," zeide ik. — »En nog een schelling of zoo aoo
beschuitjes,ennoKeenaanwat&uit,he?" zeide Steerforth. >Nietwaar,
kleine &>pperfield, het moet maar op I"
Ik lachte omdat hij tachte, maar ik was toch bij mij zelven niet zeer
_ m mijn schik.
>Wel," zeide Steerforth. >Wij moelen het zoo ver laten strekken als
wij kiinnen, dat is alles. Ik zal mijn best voor u doen. Ik kan uitgaan als
ik wil en de traktatie binnensmokkelen."
Met deze woorden stak hij het geld in zijn zak, en zeide mij vrieodelijk,
dat ik mij maar niet ongerust moest maken ; hij zou wel zorgen, dat alles
naar behooren was.
Hij hield zijn woord, indien, nameUjk, datgene naar behooren was,
wat ik heimelijk vreesde, dat lang niet naar behooren was, Ik kon niet
anders denken of ik had de twee halve kronen mijner moeder niet zoo
moeten verkwisten^ hoewel ik het stukje papier, waarin zij geweest
EEN ONTHAAL OP DE SLAAPZAAL. 7 1
wareD, toch bewaard had ; en dit was lets kostbaars gered. Toen wij naar
boven en naar bed gingea, haalde hij de waardij van mijne zeven schel-
lingen te voorschijn, stalde alles op mijn bed uit, en zeide :
»Daar is het, kleine Copperfield; en een koninklijk onthaal hebt gij er
VOOT."
Ik kon er op mijne jaren niet aan denken om zelf de honneurs der
tafel waar te nemen^ terwijl hij er bij was ; mijne hand beefde reeds als ik
er maar aan dacht. Ik verzocht hem mij de eer te bewijzen om president
te zijn; en daar mijn verzoek door de andere jongens in de kamer werd
aangedrongen, gaf hij er gehoor aan,zette zich op mijne peluw, deelde
— met de grootste onpartijdigheid en billijkheid, moet ik zeggen — de
eetwaren rond, en schonk den bessenwijn in een glaasje zonder voet, dat
zijn eigendom was. Wat mij betreft, ik zat aan zijne linkerhand, en de
anderen zaten om ons been op de naaste ledikanten en op den grond.
Hoe duidelijk herinner ik mij nog hoe wij daar zaten en fiuisterend
met elkander praatten ; of hoe zij praatten en ik eerbiedig luisterde,
moest ik liever zeggen ; hoe de maan, die door het venster een eind ver
in de kamer scheen, een bleek venster op den grond schilderde, en de
meesten van ons in het donker bleven, behalve wanneer Steerforth, als
hij naar iets op onze tafel wilde zoeken, een zwavelstokje in een phos-
phorus-doosje stak, en een blauwachtig schijnsel over ons verspreidde,
dat terstond weder verdween. Een zonderling benauwend gevoel, een
gevolg van de duisternis, het heimelijke van het gastmaal en den fluiste-
renden toon, waarmede alles gezegd werd, bekruipt mij weder, en ik
luister naar al wat zij mij zeggen met eene onbestemde gewaarwording
van plechtig ontzag en angst, die mij blijde doet zijn, dat zij alien zoo
dicht bij mij zijn, en mij bang doet worden (hoewel ik veins te lachen)
als Traddles beweert, dat hij in den hoek een spook ziet.
Ik hoorde allerlei dingen van de school en van alles wat daaraan vast
was. Ik hoorde, dat mijnheer Creakle niet zonder reden had gezegd, dat
hij »een ongemakkelijk heerschap" was; dat hij de onvriendelijkste en
strengste van alle meesters was ; dat hij alle dagen van zijn leven rechts
en links om zich been sloeg, als een ruiter op de jongens inrende en on-
genadig onder hen ranselde. Dat hij zelfs niets verstond dan de kimst
van ranselen, en gelijk J. Steerforth zeide, dommer was dan de laagste
jongen van de school; dat hij vele jaren geleden een klein koopman in
hop was geweest, en eene school had opgezet nadat hij in de hopnegotie
bankroet had gemaakt en het geld van zijne vrouw had doorgebracht;
met nog veel meer van dien aard, waarover ik mij verwonderde hoe zij
het te weten waren gekomen.
Ik hoorde, dat de man met het houten been, die Tungay heette, een
gruwelijk barbaar was, die voorheen in de hop-negotie had medegehol-
pen, maar met mijnheer Creakle naar de kostschool was verhuisd, om
reden, gelijk onder de jongens geloofd werd, dat hij in mijnheer Creakle's
dienst een been had gebroken, en vele smerige karreweitjes voor hem
had gedaan en al zijne geheimen wist. Ik hoorde, dat Tungay, met de
enkele ultzondering van mijnheer Creakle, het geheeleinstituut, meesters
7 J DAVID COPPERnKLD,
en jongens, als ztjne natuurlijke vijanden beschouwde, en dat brommig
en kwaadaardig te zijn de eeniee lust van zijn levcn was. Ik hoorde, dat
mijnheer Creakle een zoon had, die gcen vricnd van mijnheer Tungay
was geweest, en daar hij in de school medehie]p, eens zijn vader, toen
deze eene bijzonder wreede tuchtiging had gehouden, had willen tegen-
gaan, terwijl men tevens meende, dat hij zijne afkeuring had te kennen
gegeven van de manier, waarop zijn vader zijne moeder behandelde.
Ik hoorde, dal mijheer Creakle hem uit dien hoofde de deur had uitge-
zet, en dat mevrouw en juffrouw Creakle sedert altijd zeer droefgeestig
waren.
Doch het grootste wonder, dat ik van mijnheer Creakle hoorde, was
dat er een jongcn op school was aan wien hij nooit de hand duride le^-
gen, en dat die jongen J, Seerforth was, Steerforth zelfbevestigde dit,
toen mij dit bericht werd, en leide, dat hij hem wel eens wilde zien be-
ginnen. Toen een zachtzinnige joogen (ik niet) hem vroeg, wal hij wel
doen zou als hij hem eens zag beginnen, stak hij opzettelijk een zwavel-
stokje aan om zijn antwoord met dat akelige schijnsel toe te Hchten -, en
zeide, dat hij zou begianen met hem een slag tegen zijn voorhoofd te
geven mpt de inklflesch, die altijd op den schoorste en mantel stond.
Daama zaten wij eene poos in het donker, zonder bijna adem te halen.
Ik hoorde hoe men vermoedde, dat mijnheer Sharp en mijnheer Mell
beiden ellendig slecht betaald werden ; en dat men, als er bij mijnheer
Creakle warm en koud vleesch op tafel kwam, altijd van mijnheer Sharp
vcrwachtte, dat hij zeggen sou meer van koud tehouden;hetgeen we-
derom door J. Steerforth, de eenige jongcn, die aan mijnheer Creakle's
tafe! at, werd bevestigd. Ik hoorde, dat mijnheer Sharp's pruik hem niet
paste; en dat hij er niet zoo mal mee behocfde te zijn, omdat men toch
van achteren duidelijk zijn eigen rood haar kon zien,
DC hoorde, dat een jongen, die een kolenkoopers zoon was, voor de
kolenrekening school lag en om die reden Ruilhandel werd genoemd. Ik
hoorde, dat het bier over tafel niets anders was dan een middeltje om de
ouders nog meer te bestelen, en de podding eene afzetterij. Ik hoorde,
hoc men net er op school algemeen voor hield, dat juffrouw Creakle op
Steerforth verliefd was ; en ik moet zeggen, terwijl ik daar in het donker
zat en aan zijne ftaaie stem, zijn knap gezicht, zijne ongedwon^ene ma-
nieren en zijn kniltend haar dacht, achtte ik dit zeer waarschijnlijk. Ik
boorde, dat mijnheer Mell geen kwade vent was, maar nooit een halven
schelling op zak had ; en dat er geen twijfel aan was of oude juffrouw
Mell, zijne moeder, was zoo arm als Job. Ik dacht toen aan mijn ontbijt
en den uitroep, die mij als iMijn Kareltje I" in de ooren had geklonkeo;
maar — ik ben nog blijdc als ik mij dit herinner — ik zweeg daarvan
doodstil,
Het vertellen en aanhooren van dit alles, en nog veel meer, duiirde
eenigen tijd langer dan het feestmaal. De mecste gasten waren naar bad
gegaan zoodra het eten en drinken over was^ en wij, die half uitgekleed
waren blijven fluisteren, en luisteren, gingen emdelijk ook naar bed.
iGoedennacht, klefaie Copperiid^" zeide Steerforth. >Ik zal wel op
STEERFORTH WOBDT MIJN BESCHERMER. 73
« passen." — Ge zijt wel vriendelijk," antwoordde ik met oprechte dank-
baarheid. ilk ben u zeer verplicht." — tGij hebt geene zuster, hebt ge
vel?" zeide Steerforth geeuwende. — tNeen,'* antwoorde ik. — tDat is
jammer," zeide Steerforth. t Als gij er eene gehad hadt, denk ik, dat het
een lief, aardig, bedeesd, klein meisje, met heldere oogjes had raoeten
ajn. Ik had haar gaame willen kennen. Goedennacht, kleine Copper-
field." — > Goedennacht, mijnheer," antwoordde ik.
Toen ik in bed was, lag ik nog lang aan hem te denken, en ik herinner
mij, dat ik overeind kwam om naar hem te kijken, gelijk hij daar in den
maneschijn lag, met zijn fraai besneden gezicht naar mij toegekeerd en
zijn hoofd ongedwongen op zijn arm rustende. Hij was in mijne oogen
iemand van macht en aanzien ; dit was natuurlijk de reden, dat ik zoo
lang aan hem lag te denken. Geene nog omsluierde toekomst wierp in
den maneschijn een flauwen blik op hem. In den tuin, waar ik den ge-
heelen nacht in mijn droom wandelde, zag ik geene schaduwachtige
sporen zijner voetstappen.
vn.
MIJN EERSTE HALFJAAR OF DE KOSTSCHOOL.
Des anderen daags begon de school in emst. Ik herinner mij nog, welk
«en diepen indruk het op mij maakte, toen het daverend gemcht van
stemmen in de schoolzaal eensklaps doodstil werd, toen mijnheer
Creaklc na het ontbijt binnentrad en ons in de deur bleef staan aanzien,
gcIijk een reus in een sprookje zijne gevangenen overziet.
Tungay stond vlak naast mijnheer Creakle. Hij behoefde niet eens,
dacht ik, zoo kwaadaardig dreigend »sti]te !" te roepen, want de jongens
waren alien sprakeloos en roerloos van schrik.
Men zag mijnheer Creakle spreken en hoorde Tungay het volgende
overbrengen:
»Nu, jongens, dit is het nieuwe halfjaar. Pas op hoe gij het nu in het
nieuwe halijaar maakt Gaat frisch aan de lessen, raad ik u, want ik ga
frisch aan de straf. Ik zal er niet bang voor zijn. Het zal niet baten of gij
u al wrijft; gij zult de teekens, die ik u geven zal, niet uitwrijven. Nu
iederc jongen aan zijn werk !"
Toen deze schrik aanjagende redevoering ten einde was en Tungay
stampend was heengegaan, kwam mijnheer Creakle naar de plaats waar
ik zat, en zeide mij dat, als ik vermaard was voor mijn bijten, hij ook
vermaard voor zijn bijten was. Toen hield hij mij den rotting voor en
vroeg wat ik daarvan dacht voor een tand ? Was het een scherpe tand,
he ? Was het een hoektand, he ? Had hij eene scherpe punt, he ? Beet hij
goed, he? Beet hij goed?" Bij elke vraag gaf hij mij een veeger mede,
die mij deed krimpen. Zoo was ik spoedig burger van Salem House ge-
worden (gelijk Steerforth zeide) en ook spoedig aan het huilen.
Niet dat ik zeggen wil, dat dit bijzondere teekenen van onderscheiding
74 DAVm COPPERmLD.
waren, die ik alleen ontvmg. iDtegendcel, de groote meerderheid der
joncens (vooral van de klcinste) werd met dergclijke blijken van oplet-
tendheid begunstigd, toen mijnheer Creakle in de schoolzaal de ronde
deed. De helfl der aanwezigen zaten te krimpen en te huilen eer hetwcrk
van den dag begon ; en hoevelen er gekrompen en gehuild hadden ecr
het werk van den dag gedaan was, durfik mij waarlijk niet pogente
herinneren, uit vrees, dat ik de zaak zou schijnen te overdrijven.
Ik zou denken, dat er nooit iemand kan geweest zi;n, die meer ver-
maak in zijn berocp had dun mijnheer Creakle. Hi; vond een geoot in
bet slaan van jongens, dat naar het bevredigen van een knagenden hon-
ger geleek. Ik boud mij overtuigd, dat hij dien lust vooral niet bij een
welgevleeschten joogen kon wederstaan ; dat het gezicht van zulk een
voorwerp eene toovermacht op hem uitoefende, die hem onrusdg maakte,
totdat hij hem voor dien dag had geteekend. Ik zelf was goed in het
vleesch, gelijk ik maar al te zeer ondervond. Ik kan verklaren, als ik nit
aan dien kerel denk, begint mijnbloedtekoken vandiebelangelooie
verontwaardiging, die ik gevoelen zou als ik alles van hem had kunnen
weten, zonder ooit in zijne macht te zijn geweest; maar het begintvooia)
zoo te koken, omdat ik weet, dat hij even dom en onwctend als bar-
baarsch en wreedaardig was, en het in hem gestelde vertrouwen even
weinig verdiende als hij waardig zou geweest zijn om lord opper-admi-
raal of komramandant-en chef te worden; in beide welke betrekkingea
het waarschijnlijk is, dat hij oneindig minder kwaad zou hebben gedaan.
EUendige kleine aanbidders van een onbarmhartigen Afgod, hoe la^
kropen wij voor hem ! Welk een begin van het leven vind ik thans, nu ik
tenigzie, zoo slaafsch onderdanig te lijn voor een man van zulke diepe
onkunde en zooveel aanmatiging !
Hicr zit ik^weder aan de schrijflafel, op zijne blikken lettende — met
nederigen ootmoed op zijne blikken lettende, terwijl hij een schrijfboek
linieertvoor een ander slachtofier, wienshandenjuist metdezelfdelini-
aal zijn plat geklopt, en die door wrijven met zijn zakdoek de pijn poogt
te verdooven. Ik heb werk genoeg. Hetisniet uitledigheid, datflt zoo
op hem let, maar omdat zijne oogen eene akelige aantrekkingskracbt op
mij uiCoefenen, en eene angstige nieuwsgierigheid mij noopt om daarin
te willen lezen wat hij nu vervolgens zal doen, en ofhet mijne beurt, of
die van een ander zal worden, om te kniip>2n of te huilen. Eene dubbele
rij kleine jongens, die op mij volgen, die denzelfden angst voor zijne
blikken gevoelen, letten ings^elijks daarop. Ik denk dat hij dit wel weet,
schoon hij zich houdcalsofhij het niet wist. Onder het linieerentrekt hij
leeUjkegezichten; ennu werpt hij een blik terzijdelangsonzetweeiijen,
en slaan wij alien de oogen neer, kijken in onze boeken en beven.
Een oogenblik later turen wij weder naar hem. Een ongelukkige, schul-
dig aan fouten in zijne thema, nadert op zijn bevel. De schuldige stottert
eenige verschooningen uit en betuigt zijn voornemen om het morgen
beter te maken. Mijnheer Creakle maakt eene grap eer hij slaat en wij
lachen er om ^ — ellendige kleine slaven, wij lachen, met gezichten zoo
wit als een dock, en terwijl het hart ons in de scboenen zinkt
L
TRADDLES HKEFT EBN FIJN EERGEVOEL. ^^
Hier zit ik weder voor de tafel, op een slaperigen zomerdag tegen dei^
avond. £r soist een gegons en gebrom om mij heen, alsof al de jongena.
paardenvliegen waren. Ik heb een gevoel van walging en opgeblazen*
hdd, een nasmaak van het lauw warme vet van het vleesch (wij hebbea
een paar uren geleden gegeten) en mijn hoofd is zoo zwaar alsof er lood.
in zat. Ik zou de heele wereld willen geven om te mogen slapen. Ik zit;
naar mijnheer Creakle te ttiren, knipoogende als een jonge tiil. Wan^
neer de slaap mij voor een minaut overweldigt, zie ik hem toch nog ala
door een nevel die schrijfboeken linieeren, totdat hij zachtjes achter mij
komt en mij met eene roode striem over mijn rug tot een duidelijk besef
Tin hem doet ontwaken.
Hier ben ik op de speelplaats, en nog worden mijne oogen door henv
betooverd, hoewel ik hem niet kan zien. Het venster op een geringen
aistand) waarbij ik weet, dat hij zit te eten, bekleedt zijne plaats, en il^
bond dat venster in plaats van hem in het oog. Als hij er maar met zijn
gezicht nabij komt, neemt het mijne eene smeekend onderdanige uit^r
drtikking aan. Als hij door de ruiten uitkijkt, zwijgt de stoutste jongen
(Steerforth uitgezonderd) in het midden van een vreugdekreet of gil,
en blijft peinzend staan staren. Eens gooit Traddles (de ongelukkigste
jongen van de wereld) bij ongeluk met een bal eene ruit van dat vem
Her in.
Nog op dit oogenblik deed het schrikkelijke geval mij huiveren, waar?
mede ik dat zag, en begreep, dat de bal tegen mijnheer Creakle's ge?
beiligd hoofd was gevlogen.
Anne Traddles ! In een nauw spannend hemelsblauw pakje, waarin
^e armen en beenen er als volgestopte worsten uitzagen, was hij de
noolijkste en de ellendigste van al de jongens. Hij kreeg altijd met den
nrtdng — ik geloof, dat hij er dat halfjaar alle dagen mee kreeg, behalve
op zekeren feestmaandag, toen hij maar op beide handeif met de liniaal
kreeg — en zou er altijd aan zijn oom over schrijven, en deed het toch
oooiL Nadat hij een poosje met zijn hoofd op de tafel had gelegen, beurde
laj zich weder op, begon weder te lachen, en teekende zijne geheele le{
▼ol geraamten, eer zijne oogen weder droog waren. In het eerst placht
ik mij te verwonderen welken troost Traddles in dat teekenen van ge*
raamten vend ; en een tijd lang beschouwde ik hem als een soort van
kknzenaar, die zich door deze zinnebeelden van sterfelijkheid in het ge*
heugen hield, dat het slaagkrijgen niet eeuwigkon duren. Maar ik geloof,
dat hij het alleen deed omdat zij gemakkelijk waren, en hij er geene ger
zichten aan behoefde te teekenen.
Hij had een fijn gevoel van eer, die Traddles, en achtte het een heili*
gen pUcht van jongens om elkander trouw te blijven. Verscheidene malen
moest hij hiervoor boeten, eens inzonderheid, toen Steerforth in de kerk
lachte, en de kerkeknecht dacht dat het Traddles was en hem wegbracht,
Ik zie hem nog, door de geheele gemeente veracht, gevankelijk heen-
▼ocren. Hij wilde niet zeggen wie de ware schuldige was, hoewel hij er
des anderen daags geducht voor moest botten, en zoovele uren in ge*
Tangenis bleei^ dat hij, toen hij weder voor den dag kwam, een gehee]
76 DAVm COFPKBPIBLD.
kerkhof vol geraaraten over zijn Latijnsch woordenboek gestrooid had.
Doch hij werd wel beloond. Steerforth zeide, dat Traddles nooit tot de
minstelaaghartigheidinstaat zouzijn, en wij gevoclden alien, dat dit de
hoogste lof was. Wat mij betreft, ik had veel kunoen doorstaan (schooo
ik veel minder moed had dan Traddles en ook lang zoo oud niet was)
om zutk eene belooning te verwerven.
Steerforth voor ons uit, gcariud metjongejufTrouw Creakle, naarde
kerk te zien gaan, was een schonwspel, dat ik nooit heb kunnen vergeten.
Ik dacht niet, dat jonge juffrouw Creakle, wat schoonheid betrof, met
kleine Emily gelijkstond, en ik was niet op haar verliefd (ik durfde niet);
maar ik vond haar eene jonge dame van buitengemeene bevalligheid,
«n die, wat fatsoenlijke manieren betrof, door niemand kon worden
■overtrofFen. Wan neer Steerforth, met zijnewittebroek, hare parasol voor
haar droeg, was ik er trotsch op, dat ik hem kende, en geloofde ik, dat
zi; niet anders kon doen dan hem van ganscher harte aanbidden. Mijn-
hcer Sharp en mijnheer Mell waren beide uitstekende personcD in mijne
oogen ; maar Steerforth was bij hen wat de zon bij twee sterren zou zijn.
Steerforth bleef mij beachermen, en bleek een zeer ntlttig vriend voor
mij te zijn, daar geen van de andere jongens het waagde iemand lastig te
vallen, dien hij met lijne gunst vereerde. Hij kon mij wet niet tegenmijn-
heer Creakle, die zeer op mij gebeteo was, verdedigen — -of deed dit
ten minste niet; maar wanneer ik crger dan gewoonlijk raishandeld was,
zeide hij mij altijd, dat ik een beetje van zijne courage moest hebben, en
■dat hij zelf het niet zou hebben verdragen ; hetgeen ik begreep, dat hij
zeide om mij aan te moedigen en voor vriendelijk van hem hield. Mijn-
heer Creakle's zucht tot slaan had 66n voordeel, en dit was het eenige,
waarvan ik weet. Hij vond dat mijn schandboidje, hem in den weg was,
als hij de bqnk, waarop ik zat, van achteren langs kwam en mij in het
voorbijgaan een slag wilde geven ; om deze reden werd het mij spoedig
afgenomen, en ik zag het niet weerom.
Eene toevallige omstandigheid verjterkte de vertrouwelijke gemeen-
zaamheid tusschen Steerforth en mij op eene voor mij zeer streelende
wijs, waarop ik niet weinig trotsch was, hoewel zij somtijds wel eenige
onaangenaamheid medebracht. Bij zekere gelegenheid, toen hij mij op
de speelplaats de eer bewees van met mij te praten, waagde ik aan te
roerken, dat iemand ofiets — het is mij ontschoten wat — opiemandof
lets in Peregrine Pickle geleek. Hij zeide er toen niets op; maar toen wij
des avonds naar bed gingen, vroeg hi; mij of ik dat boek had.
Ik antwoordde van neen, en verklaarde hem hoe het kwam dat ik dit
boek, en al de andere boeken waarvan ik gesproken heb, had gelezen.
• En hebt gij le nog onthouden?" vroeg Steerforth. — »Oja, "ant-
woordde ik. Ik had een goed geheugen, en meende alles nog zeer wel
onthouden te hebben. — » Dan za! ik u eens wat zeggen, kleine Copper-
field," zeide Steerforth. i Gij moet mij er uit vertellen, Ik kan des avonds
niet gauw in slaap komen, en word doorgaans des morgens vroeg al
wakker, Wij zullen ze achter elkander doorgaan. Wij zullen er echte
Arabische Nachten van maken."
VERSBTERT EEN WEINIC.
7T
Ik gevoelde mij door deze afspraak zeer gevleid, en wtj begonnen ze
-ceds denzelfden avond ten uitvoer te brcngen. Wdke mishandeliDgen
k mijiie geliefkoosde schiijvers bij mijn oververteUcn aandeed, zou ik
lu niet meer kunnen zeggen, en zou ik ook zeei ongaame willen weten;
maar ik hield alles, wat ik bij hen gelezen had, voor zuivere waarheid, en
rertelde alles, zooveel ik mij herinnerde, met emstige eenvoudigheid ; en
deze twee eigcnschappen hielpen mij zeer.
De onaangenaamhcid was, dat ik des avondsdikwijlsslaperigwasof
geen lust had om het verhaal te vervolgen ; en dan was heC vertellen een
tamelijk lastig werk, maar dat toch moestgedaan worden; want Steer-
forth te leurtestellenoftemishagen wasiets,datniet inbedenkingkon
worden genomen. Ook des morgens, als ik nog niet uitgerust was en
giame nog een uur zou hebben geslapen, was het zeer verdrietig te wor-
den wakker gcToepen — evenals de sultane Scheherazade — en genood-
zaakt om eene lange geschiedems te vertellen, eer de ontbijtklok luidde;
miar Steerforth stond op zijn stuk ; en daar hij mij wederkeerig aan
mijne sommen en thema's, of ander werk dat mij te moeielijk was, hielp,
kvam ik bij deze uitwisseling van dienstbewijzen niet te koit. Laat ik
Khter mij zelven recht doen. Ik werd door geene baatzuchtige of eigen-
lievende beweegredenen gedreven, en evenmin door vrees voor hem. Ik
bcwondetde hem en hield veel van hem, en zijne tevredenheid was be-
looning genoeg. Deze was mij zoo dierbaar, dat ik du met een weemoe-
dig hart aan die beuzclingen tenigdenk.
Bovendien was Steerforth zorgvuldig genoeg voor mij ; en dit toonde
bij bij zekere gelegenheid op eene manier, dieik geloof dat voor den
annen Traddles en de anderen eenigszinsspijtigwas.Peggotty'sbeloofde
brief — welk een troostrijke en opbeurende brief was het! — kwam,
voordat het half jaar vele weken ond was, en daarbij een koek, tusschen
linusappelen ingepakt,eD twee flesschenkruidenwijn.Dezen sdiat legde
ik, volgens mijn plicht, aan de voeten van Steerforth, en verzocht hera
□ch met de uitdeeling te belasten.
tNu zalik u wat zeggen, kleine CoppeTfield,"zeide hij. > Die wijn zal be-
iraard worden om u de keel vochtig te houden alsgij aan het vertellen zijt."
Het denkbceld deed mij blozen, en in mijne bescheidenheid verzocht
ik hem om daaraan niet te denken. Maar hij zeide,dathijhadopgemerkt
dat ik eenigszins schor was, en dat de wijn tot den laatsten droppel aan
bet door hem gemelde doel zou worden gewijd. De voorraad werd dua
ia zijne kist gesloten, door hem zelven in een medicijnfleschje overgetapt
m mij, door een eindje penneschacht, in de kurk gestoken, toegediend,
ranneer men begreep, dat ik eene hartsterking noodig had. Somtijds,
}m het middel krachtiger te maken, was hij zoo goed om er een sinaas-
ippelin uitteknijpen, ofergemberofpepermentin te tatensmelten;ea
loewel ik niet zeggen kan, dat door deze toevoegselen de smaak verbe-
erd werd, of dat men zulk een mengsel juist zou gekozen hebben om,
ies avonds laat of des morgens vroeg gebruikt, de maag in ordc te hou-
len, sJurpte ik het toch daBkbaar op, en was ik zee» gcvoelig voor zijne
fltUendh&d.
^8 DATID COPFKRFIELD.
Het komt tnij voor, dat wij maanden lang met Per^rine, en nog
taaanden lang met de andere geschiedenissen hebben doorgebracht
bit weet ik zeker, dat cr nooit gebrek was aan eene vertelling; endewijn
duurde bijna even lang als de stof, De arme Traddles ^ ik kan nooit
aan dien jongen denken zonder eene vreemde opwelling van laclilust,
«n dat wel met tranen in de oo^en — speelde de rol van het koor in ecn
Grieksch treurspel, en hield zich alsof hij bij de comische plaatsen de
Btuipenkreegvanhetlachen, enzichdoodelijkangstigmaaktealseriets
onrustbarends in het verhaal voorkwam. Zeer dikwijls bracht dit mij
eenigsiins van de wijs. Het was eene groote aardigheid van hem, dit her-
inner ik mij, zich tehouden alsof hij het klappertandennietkonlaten, zoo
dikwijls er in de avonturen van Gilblas van een Alguazil werd melding
gemaakt; en het heugt mij nog, dat, toen Gilblas te Madrid denroo-
verkapitein ontmoctte, die ongelukkige grappenniaker zulk eene koorts
van angst veinsde te krijgen, dat mijnhecr Creakle, die op de gang
Btoild te luistcren, hem hoorde, en hem, voor ongeregeldheid in de
slaapzaal, een duchtig pak gaf.
Al het romaneske en droomerige, dat in mijn gemoed school, werd
door zooveel sprookjes vertellen in het donker opgewekt en ontwikkeld;
CD in dit opzicht zal die bezigheid misschien niet heilzaam voor mij ge-
weest zijn. Maar dat ik in mijne kamer als een soort van speeltuig werd
geliefkoosd, en dat ik wist hoe er over dit talent van mij onder de jon-
gens werd gepraat, en het mij, schoon ik daar de jongste was, zeker
aanzien verschafte, prikkelde mij tot inspanning. In eene school, die met
enkel wreedheid wordt geregeerd, hetzij de man die aan hoofd daarvan
Btaat, een dorakop is Df met, is het niet waarschijniijk, dat er veel geleerd
zal worden. Ik geloof dat onze jongens, over het algemeen, zulk een
onkundige troep schooljongens waren, als men ergens zou kunnen vin-
den ; zij werden te veel geplaagd en geslagen om te leeren ; zij konden dit
evenmin met lust doen, als iemand in een leven vol aanhoudend ongeluk,
onrust en kwelling iets, wat het ook wezeo mag, met lust kan doen.
Doch mijne kinderlijke ijdelheid en de hulp van Steerforth dreven mij
toch voort; en zonder mij veel, zoo at eenige, straf uit te halen, maakten
zij mij zoolang ik daar bleef tot eene uitzondering op den grooten troep,
daar Ik toch bestendig eenige kruimpjes van kennis oppikte.
Hierin werd ik vooral door mijnheer Mell geholpen, die eene gene-
genheid voor mij had, welke ik mij met dankbaarheid herinner. Het
deed mij altijd Iced, te zicn, dat Steerforth hem met opzettelijke minach-
ting behandclde, en zelden eene gelegenheid verzuimde om zijn gevoel
te kwesten of anderen daartoe op te stoken. Dit kwelde mij des te meer,
omdat ik Steerforth, voor wien ik zulk een geheim evenmin kon be-
waren, als hem een koek of ander tastbaar eigendom kon onthouden,
Bpoedig van de twee oude vrouwen had verteld, naar welke mijnheer
Mell mij had medegenomen, en ik altijd bang was dat Steerforth dit
zou Uttbrengen en het hem voor de scheenen werpen.
Weinig dacht iemand van ons, durf ik we! zeggen, toen ik op den
«ersten morgen daar ontbeet, en onder de schaduw der pauweveeren bij
Tungay twee- of dnemaal met zijn houten been binnenkwam,
len der voorDaamste schuldigen aanteekende, maakte dit geen
idruk, daar zij toch, wat zij ook deden, tamelijk zeker waren
en daags in ongelegenheid te komen, en het zonder twijfel
I achtten dien dag eens recht te genieten,
; eigenlijk een halve vacantiedag, daar het zaterdag was. Maar
gerucht op de speelplaats mijnheer Creakle zou gehinderd
m. het weder niet gunstig was om te gaan wandelen, werden wij
Idags weder naar de school gezonden, en aan wat lichter werk
»onlijk^ dat voor deze gelegenheid werd opgezocht, gezet. Op
van de week ging mijnheer Sharp altijd uit om zijne pruik te
laken; en dus hield mijnheer Mell, die alle onaangename
jes kreeg, van welken aard zij ook mochten zijn, alleen school,
tiet denkbeeld van een stier of beer met iemand, die zoo zacht-
s als mijnheer Mell, kon verbinden, zou ik zeggen dat hij op
iddag, toen het oproer op het ergst was, naar zulk een onge-
er geleek, door duizend honden omsmg«ld. Ik herinner mij
bij zijn gloeiend hoofd, door zijne beenderige hand ondersteund,
boek op zijn lessenaar gebogen hield, om wanhopig met zijn
! werk voort te gaan, onder een rumoer, waarvan de voorzitter
luis der Gemeenten duizelig zou zijn geworden. Jongens, die
wisselen met elkander speelden, vlogen tusschen hunne plaat-
en weder, Er waren lachende jongens, zingende jongens, pra-
gens, schreeuwende jongens, sommigen scharrelden met hunne
uderen dwarrelden om hem heen, grijnsden hem aan, trokken
, aapten hem achter zijn rug en voor zijne oogen na; zijne
zijne laarzen, zijn rok, zijne moeder — alles waarmede zij
medelijden behoorden te hebben, was het voorwerp van hun
!" riep mijnheer Mell, plotseling opstaande en met het boek op
t
1
So DAVID COPPERFIELD.
Steerforth's plaats was aan het andere eiad der lange schoolzaal. Hij
stood met de handen in de zakken tegen den muur te leirnen, en toen
mijnheer Mell hem aanzag, keek hij dezen aan en kneep zijn monddlcht
alsof hij floot.
iStilte, jonge heer Steerforth!" zeide mijnheer Mell. — »Houduielf
stil," antwoordde Steerforth, rood wordende. iTegen wien spreekt
gij f" — » Ga zitten !" zeide mijnheer Mell.— i Ga zelf zitten," antwoordde
Steerforth, > en doe uwe dingen."
Er ontstond een zacht gelach, en eenigen klapten in de handen; maar
mijnheer Mell zag zoo bleek, dat er terstond weder stilte kwam, en een
jongen, die achter hem opgeslopen was, om wederom zijne moeder na
te apen, veranderde van gedachten en hield zich alsof zijne pen vennaakt
moest worden.
»A!s gij denkt, Steerforth," zeide mijnheer Mell, » dat iknietbekend
ben met den invloed, dien gij hier op iedereen ktint uitoefenen" — hij
legde zijne hand, zonder te bedenken wat hij deed {geloof ik), op mijn
hoofd ; • of dat ik niet heb opgemerkt hoe gij zoo even de anderen hebt
opgestookt om mij op allerlei wijzen te beleedigen , bedriegt gij u
zeer." — ilk geef mij in helgeheeldemoeite niet om over utedenlren,"
antwoordde Steerforth koelljes; »en dus heb ik mij niet bedrogen." —
»En wanneer gij van uw invloed als gunsteling gebmik maakt," ver-
volgde mijnheer Mell, met bevende lippen, »omeen fatsoenlijk mante-
beleedigen . . ." — lEen wat? — Waar IS hij f" zeide Steerforth.
Hier riep iemand: iSchaam u, Steerforth! Dat is te erg!" Het was
Traddles, wien mijnheer Mell terstond uit het veld sloeg door hem te
bevelen zijn mond t&houden,
lOm iemand te beleedigen, die geen gelukkig leven heefV, jonge heer,
en die u nooit het minste heeft misdaan. terwijl gij oud en wijs genoeg
zijt om te begrijpen, hoeveel redenen er zijn om hem niet te beleedigen,
handelt gij laag en verachtelijk. Gij kimt au gaan zitten of blijven staan,
gelijk het u belieft, jonge heer. Ga voort, Copperfield." — iWacht
een beetje, kleine Copperfield," zeide Steerforth, de zaal door naar ons
toe komende, >Ik heb u, voor eens enaltijd, wat te zeggen, mijnheer
hfcll. Als gij de vrijheid neemt om mij laagofverachtehjk, ofietsvaa
dien aard te noemen, zijt gij een onbeschofte bedelaar," Gij zijt altijd
een bedelaar, dat weet ge wel ; maar als gij dat doet, zijt gij een onbe-
schofle bedelaar,
Het is mi; niet duidelijk of hij mijnheer Mell wilde slaan, dan of mijn-
heer Mell hem wilde slaan, zelfs niet of een van beiden wel zulk een
voomemen had. Ik zag eene strakheid over de geheele school komen,
alsof alien in steen veranderd waren, en vond mijnheer Creakle midden
onder ons staan, met Tungay naast hem, terwijl mevrouw Creakle en de
jonge jnffrouw voor de deur naar binnen stonden te kijken alsof zij ver-
schnkt en angstig waren. Mijnheer Mell bleef, met de ellebogen op zijn
Icssenaar en het gezicht in de handen, eene korte poos doodstil Eitten.
iMijnheer Mell," zdde mijnheer Creakle, hem bij den arm grijpende;
en zijn fluisteren was nu zoo veistaanbaar, dat Tungay hetonnoodig
MIJNHERR MBLL VCRLAAT SAI,EM HOUSE. 8l
achtte rijne woorden te herhalcn ; » gij hebt u zelven nict vergeten, hoop
ik?" — iNeen, mijnheer," antwoordde mijnheer Mell, nu zijn gezicht
toonende en zijn lioofd schuddende, tenrijl hij bevende van ontroering
in djne handen wreef. iNeen, mijnheer, neen. Ik heb wel om mij zelven
ged&cht Ik — neen, mijnheer Creakle, ik heb mij zelven niet vergeten.
Ik — ik heb wel om mij zelven gedacht, mijnheer. Ik — ikhad welkim-
nen wenschcn, dat gij wat vroeger om mij gedacht hadt, mijnheer. Dat —
dat zoo vriendelijker gcweest zijn, mijnheer, en billijker, mijnheer. Het
ion mij lets bespaard hebben."
Mijnheer Crcakle, die mijnheer Mell strak aanzag, legde zijnehaodop
Tnngay's schoudcr, staple op eene bank dichtbij en zette zich op den
ten^aar. Nadat hij mijnheer Mell, die nog djn hoofd schudde en in zijne
handen wreef, en nog eveneens beefde van ontroering, nog eens strak
bad aangeden, keerde mijnheer Creakle sich naar Steerforth en zeide:
> No, mijnheer, daar hij zich niet verwaardigt om het mij te zeggen —
wat er is gebeurd i"
Steerforth scheen die vraag lie&t niet te willen beantwoorden, zag zijn
tegenstandd met gramstorigc minachting aan en zweeg. Ik kon, dit her-
inner ik mij, zells op dat oogenblik niet nalaten te denken, welkeen edel
Toorkomen hij toch had, en hoe laag en nietig mijnheer Mell er bij hem
ntiag.
iWat meende hij dan met van gunstelingen tesprckeni" zeide Steer-
forth cindelijk. — iGunstelingen i" herhaalde mijnheer Creakle, terwijl
de aderen van zijn voorhoofd snel opzwollen. > Wie heeft er van gmiste-
liiigen gcsproken f" — »Dat hceft hij gedaan,"antwoordde Steerforth.—
tbi wat hebt gij daarmede gemeend, mijnheer ?" vroeg mijnheer Crea-
kle, lichtoomignaar zijn secondantomkeerende. — >Ik meende, mijn-
heer Creakle," antwoordde hij met eene zachte stem, >gelijk ik ook
uide, dat bet geen leerline paste van zijn invloed als gnnstelin^ gebniik
te maken om mij te vemederen." — »Omutevernederen?" zeide mijn-
heer Creakle. >Wel mijn hemell Maar laat ik u eens mogen vragcn,
mqnbeer, wie ge dan ook wezen moogt," en bier sloeg hij zijnc armen,
met rotdng en al,kniiaelings over zijne borst, en trok zijne wenkbrauwen
loo dicht tc zamen, dat zijne kleine oogen daaronder nauwelijks i^eer
achjlbaar waren, >ofgijjals|;ij van gunstelingen spreekt, mij wel gepas-
len ecrbied betoont ? Mij, mijnheer," zeide mijnheer Creakle, een^ups
mat zija hoofd naar hem uitvallende en het weder terugtrekkende, * het
hoo&J van deze inrichting en uw patroon ?" — i Het was niet verstandig
vaa mij gedaan, mijnheer, dat wil ik wel bekennen," zeide mijnheer McIL
■en ik zou het ook niet gedaan bebben, ab ik bedaard was geblevcn.''
Hier viel Steerforth er op in.
aEn toen zeide hi}, dat ik laag was, en dat tk verachtelijk was, en toen
heb ik ham gezegd, dat bij een bedelaar was. Als ik bedaard was geble-
«^ aoa ik hem misschien gcen bedelaar hebben genoemd. Maar dat
heb. ik gedaan, en ik ben bc^id om er de gevolgen van af te wachten."
Zondcr miMfhtiin te bedenken, of er wel gevolgen van te wachten
won, geroelde ik bij dit manhaftige gezegde een gloed in mijn bin|
SAVm COFFEKnXLD. L '6
8a DAVID COPPBRFIELD.
nenste. Het maakte ook indnik op de jongens, want er kwam bewegic
en gemompcl onder hen, hoewel niemand een woord sprak.
»Het verwondert mij, Steerforth — hoewel uwe rondboretigheid u t(
«er stiekt," zeide mijnheer Crcaklc, »zeer tot eer strekt — het verwoi
dert mij, Steerforth, moet ik zeggen, dat gij zulk eene benaming hel
ktmnen geven aan iemand, die op Salem House geemployeerd en ges
larieerd is."
Steerforth lachte schamper.
iDat is geen antwoord op tnijngezegde,jongcheer," zeide inijnhe<
Creakle. »Ik verwacht een ander antwoord van u, Steerforth."
W Indien mijnheer Mell er te voren in raijne oogen nietig had uitgeziei
bij den manhaftigen knaap vergeleken, onmogelijk zou ik kunnen zegge
faoe nietig mijnheer Creakle er nti uitzag.
>Laat hij het maar ontkennen," zeide Steerforth. — »Ontkennendi
hij een bedelaar is, Steerforth ]" riep mijnheer Creakle uit. » Wei, waa
loopt hij dan bedelen f " — »Als hi; geen bedelaar is, is eene nabestaand
ran hem toch eene bedeiaarster," zeide Steeriorth. »Datiseveneens,
Hij keek naar mij, en de hand van mijnheer Mell klopte mij zacht o
den schouder. Ik zag naar hem op, met een gloed in mijn gezicht e
wroeging in het hart ; maar de oogen van mijnheer Mell waren op Steei
forth gevestigd. Hij bleef mij vriendelijk op den schouder kloppen, maa
zag naar hem.
>Daar gij verwacht, datik mij rechtvaardigen zal, mijnheer Creakle,
zeide Steerforth, len zeggen watikmeen — heb ik niets anders te zeg
gen, dan dat zijne moeder in een armhuisje van aalmoezen leeft."
Mijnheer Mell bleefhem nog aanzicn en mij vriendelijk op den schot
der kloppen, en zeide, als ik het recht verstond, fluisterend bij zich zelven
»Ja, dat dacht ik wel"
Mijnheer Creakle keerde zich met een donker, gefronst voorhoofc
en met stijve, gemaakte beleefdheid naar zijn secondant,
» Gij hoort wat die jonge hecr zegt, mijnheer Mell. Wees zoo goed, al
het u belieft, om hem voor dc geheele verzamelde school te recht t
wijzen." — »Hij behoeft niette recht gewezenteworden, mijnheer: h:
heA gelijk," antwoordde mijnheer Mell, te midden eenerdoodsche stiltt
>Wathijgezegdheeftisdewaarheid," — » Wees dan zoo goed om open
lijk te verklaren, als het u belieft," zeide mijnheer Creakle, terwijl hij ziji
hoofd op zijde hieid en zijne oogen door de school lietrondgaan,>o
dit ooit vOOr dit oogenblik tot mijne kennis is gekomen." — »Ik geloo
niet onmiddellijk," was het antwoord. — »Gij weet immers wel vai
neen," zeide mijnheer Creakle, » Weet gij dat niet, man f" — >Ikmeei]
dat gij mijne wereldsche omstandigheden nooit voor zeer ^unstig heb
gehouden," antwoordde de secondant. »Gij weet hoe ik hter geplaats
ben en altijd ben geweest." — » Ik meen, ab gij daarvan spreekt," zddi
»ijnheer Creakle, terwijl zijne aderen dikker dan ooit opzwollen, »da
gij op eene geheel verkeerde plaats zijt geweest, en dit voor eene arm
school hebt aangezien. Mijnheer Mell, wij zullen scheiden, als het u be
liefl. Hoc eer hoe beter." — » Nooit betcr dan nu terstond," antwoorddi
ER WORDEN BEZOEKEN VOOR MIJ AANGEKONDIGD. 8^
mijnheer Mell, opstaande. — »Juist, mijnheer," zeide mijnheer Crea-
kle. — >Ik neem afscheid van u, mijnheer Creakle, en van u alien," zeide
mijnheer Mell, in het vertrek rondziende en mij wederom zacht op den
schouder kloppende. > James Steerforth, de beste wensch, dien ik u laten
kan, is, dat gij u eens moogt schamen over hetgeen gij vandaag gedaan
hcbt. Voor het tegenwoordige wilde ik u liever alle andere dingen zien,
dan een vriend van mij of van iemand in wien ik belang stel."
Nogmaals legde hij zijne band op mijn schouder; en toen zijne fluit en
cenige boeken uit zijn lessenaar nemende en den sleutel voor zijn op-
volger daarin latende steken, ging hij, met zijn eigendom onder den arm,
de school uit. Mijnheer CreaSkle hield daarop, met behulp van Tungay,
eene aanspraak, waarin hij Steerforth bedankte, dat hij (hoewel mis-
schien met al te veel vuur) de eer en het fatsoen van Salem House had
gehandhaafd ; en besloot met Steerforth de hand te geven, waarop wij
driemaal hoezee riepen — ik wist niet recht waarvoor, maar onderstelde,
dat het ter eere van Steerforth was, waarop ik ookhard medeschreeuwde,
hoewel ik mij lang niet vroolijk gevoelde. Daamagaf mijnheer Creakle
Tommy Traddles een pak slaag, omdat deze er zich op liet betrappen,
dat hij over het vertrek van mijnheer Mell huilde, in plaats van mede
hoezee te roepen ; en vervolgens ging hij terug naar zijne sofa of zijn bed,
of van waar hij ook gekomen was.
Wij bleven nu alleen aan ons zelven overgelaten en keken elkander,
dit herinner ik mij, zeer verslagen aan. Wat mij zelven betrof, ik ont-
waarde zooveel berouw en zelfverwijt over het gebeurde, dat ik niet in
staat zou geweest zijn om mijne tranen te weerhouden, als ik niet had
gevreesd, dat Steerforth, die mijdikwijlsaanzag,hetonvriendschappelijk
— of ik moest, ons verschil in jaren en het gevoel, dat ik hem toedroeg,
in aanmerking nemende, liever oneerbiedig zeggen — zou vinden, als
ik toonde dat ik bedroefd was. Hij was zeer boos op Traddles en zeide
blij te zijn, dat deze een pak had gekregen.
De arme Traddles, die het tijdperk, waarin hij met zijn hoofd op de
tafel lag, reeds te boven was, en zijn hart volgens gewoonte lucht gaf met
geraamten te teekenen, zeide dat hij er niet om gaf. Mijnheer Mell was
mishandeld.
iWie heeft hem dan mishandeld, gij sentimenteele jonge juffrouw ?"
zeide Steerforth. — > Wei, dat hebt gij gedaan," antwoordde Traddles. —
» Wat heb ik dan gedaan ?" zeide Steerforth. — > Wat gij gedaan hebt?"
liet Traddles hierop volgen. >Zijn gevoel gekwetst en hem zijne betrek-
king doen verliezen." — >Zijn gevoel!" herhaalde Steerforth met min-
achting. >Zijn gevoel zal dat wel spoedig te boven komen, durf ik
verzekeren. Zijn gevoel *": niet zoo teer als het uwe, jonge juffrouw Trad-
dles. Wat zijne betrekking s.^ i lat — het was ook eene heerlijke betrek-
king, niet waar? — denkt ge daa. dat ik niet naar huis zal schrijven, en
zorgen dat hij wat geld krijgt?"
Wij vonden dit voomemen zeer ed. van Steerforth, wiens moeder
eene schatrijke weduwe was en, naar men ide, bijna alles deed waarom
hij haar maar vroeg. Wij waren alien blijd Traddles zoo den mond
DATtD COPPERFIBLD.
gesnoerd werd, en verhieven Steerforth tot aan de wolken ; vooral toen
bij ons zeide (waartoe hij zich nog verwaardigde) dat hij, wat hij gedaan
had, alleen voor ons en om onientwil had gedaan, en ona eene gToote
weldaad had bewezen door dit te docn, zonder zich zelven eenigszim
teoDtzien.
Maar ik moet zeggen dat, toen ik dien avond in het donker weder
eenc vcrtelling vervolgde, de oude fluit van mijnheer Mell mij meer dan
eens treurig in de oorcn scheen te klinken; en dat ik, toen Steerforth
eindelijk genoeg had gehoord en ik op mijn kussen lag, mij verbeeMde,
dat ik haar ergens klagend hoorde spelen, en diep bedroefd was,
Ik vergat hem echter spoedig in de opgetogene beschouwing van
Steerforth, die als vrijwilliger, met het grootste gemak en zonder bock
(hij scheen alles van buiten te kennen), eenige van zijne lessen waamani,
tot er een nieuwe meestei gevonden werd. Deze nieuwe mecster kwam
van dene Latijnsche school ; en eer hij zijn post aanvaardde, at hij Hiis
bij mijnheer Creakle aan tafel, om met Steerforth kennts te maken. Steer-
forth was zeer wel over hem tevreden, en zeide dat hij eenBramwas.
Zonder recht te b^rijpen welken rang van geleerdheid daaimede werd
aangeduid, kreeg ik hierdoor zeer veel eerbied voor den nienwen mees-
ter, en twijfelde ik volstrekt niet aan zijne buitengemeene kundighcden;
hoewel hij nooit zooveel werk van mij maakte — niet dat ik iets te be-
dmden had — als mijnheer Mell had gedaan.
Er had in dit halfjaar nog maar 66ne gebeurtenis buiten het eewone
schooUeven plaats, die zulk een indnik op mij maakte, dat zij mi] nog in
het geheugen blijft Dit doet zij echter om vde redenen.
Op een namtddag, toen degeheele school in de war was, en mijnheer
Creiutle duchtig om zich been sloeg, kwam Tnngay binnen en riep met
zijne gewone forsche stem: >Bezoek voorCopperfield]"
Eenige woorden werden tuBschen hem en mijnheer Creakle gewisscld,
om te zeggen wie de bezoekers waren en te vragen in welke kamer zij
moesten gelatenworden;entoenwerdmij, die volgensgewoontebijdit
bericht was opgestaan en suf was van verbaiing, gezegd, dat ik de ach-
tertrap moest afgaan en een schoon boordje omdoen, eer ik mij naar de
eetzaal begaf. Ik gchoorzaamde deze bevelen, onder znlk een opi«er in
miJD kinderlijk gemocd als ik nog nooit te voren had gevoeld; en toen
ik aan de deur dcr eetzaal kwam en de gedachte mij te binnen schoot,
dat het mijne moeder kon zijn — ik had tot dusverre alleen om mijnheer
Murdstone of zijne zuster gedacht — trok ik mijne hand vsn de kmk
terug, en bleef staan om eens uit te snikken eer ik binnenging.
Jb het cerst zag ik niemasd ; maar toen ik eene drukking tegen de dear
voelde, keek ik davombeen; en daar zag ik, tot mijne vertwzing, baas
Feggotty en Ham, die tegen mij stonden te bnigen, alsof zij mij met
hunne hoofden wilden stooten en elkander tegm den mmr duwdon. Ik
kOD niet nalaten te lachen^ maar het was vcel meer van blijdacbap, dat
ik ben zi^, dan over de vertooning, die zij raaaktm. Wij gaven elumder
■eer hartdijk dekai)d,eniklBchte<aUchte,'totikiB^zakdoekBioeft
oidialen en mijne oogen afvegeo.
IK STEL HSN AAN STBRRFORTH VOOR. 8$
Baas Peggotty (die, geUjk ik mij herinner, staande dit bezoek geene
«nkele maal zijn mond dicht deed) toonde zich zeer bewogen toen hij
mij dit zag doen, en stiet Ham aan om iets tegen mij te zeggen.
>Wees maar vroolijkjonge heer David!" zeide Ham op zijne omioo-
zel vriendelijke manier. >Wel, wat zijt ge groot geworden !" — >Benik
groot geworden?'' zeide ik, mijne oogen afdrogende. Ik schreide om
l^eene bijzondere reden, zooveel ik weet; maar hoe het dan ook kwam^
ik moest er van schreien, dat ik oude vrienden zag. — i Groot geworden,
jonge heer David ?" zeide Ham. > Of hij groot geworden is I" — > Of hij
groot geworden is!" herhaalde baas Peggotty.
Ik ging weder aan het lachen, omdat zij tegen elkander lachten, en
toen lachten wij alle drie tot ik gevaar liep om weder te gaan huilen.
>Weet gij ook hoe mama vaart, mijnheer Peggotty?" zeide ik. >£n
hoe mijne Ueve, lieve oude Peggotty het maakt ?" — »Opperbest," ant-
woordde baas Peggotty. — > En kleine Emily en juflfrouw Gmpmidge ?" —
•Opperbest," zeide baas Peggotty.
£r volgde eene poos van stilte. Om daaraan een eind te maken, haalde
baas Peggotty twee reusachtige kreeften, eene vervaarlijk groote krab,
en een grooten zeildoekschen zak met gamalen te voorschijn, en stapelde
ze in Ham's armen op elkander.
» Wij wisten wel," zeide baas Peggotty, > dat gij gaame wat hartigs bij
aw eten hadt toen gij bij ons waart, en daarom hebben wij de vrijheid
genomen. Vrouw Gummidge heeft ze gekookt. J a," zeide baas Peggotty,
dit bij dit onderwerp scheen te blijven omdat hij geen ander hadi, »ik
verzeker u, vrouw Gummidge heeft ze gekookt."
Ik bedankte hem wel ; en daarop vervolgde baas Peggotty, naar Ham
kijkende, die schaapachtig over de schaaldieren stond te glimlachen,
zonder eenige poging te doen om hem te helpen :
» Wij komen, ziet ge, met wind en tij in ons voordeel, met een van onze
Yarmouther loggers naar Gravesend. Mijne zuster had mij geschre-
ven hoe die plaats hier heette, en ook geschreven, dat ik, als ik toevallig
naar Gravesend kwam, eens naar jonge heer David moest gaan vragen,
en hare groetenis doen, en hem gezondheid wenschen, en zeggen, dat de
fiunilie het opperbest maakte. Kleine Emily, ziet ge, zal aan mijne zuster
schrijven als ik terugkom, dat ik u gezien heb, en dat gij het ook opper-
best maakt, en zoo zuUen wij er een mallemolen van maken."
Ik was genoodzaakt eene poos na te denken, eer ik begreep wat baas
Peggotty met deze figuurlijke uitdrukking meende, waarmede hij wilde
aanduiden, dat hij aldus alle belan^tellenden over en weder berichtzou
hebben bezor^d. Toen bedankte ik hem hartelijk, en zeide, met de be-
wustheiddat ik daarbij bloosde, dat ik geloofde dat kleine Emily ook
wel veranderd zou zijn, sedert wij te zamen op het strand schelpen en
keisteentjes plachten op te rapen.
»Zij wordt al haast een volwassen meisje, dat doet ze," antwoordde
baas Peggotty. i Vraag het hem maar."
Hij meende Ham, wiens gezicht over den zak met gamalen van ver-
genoegdheid scheen te stralen, terwijl hij toestemmend knikte.
86 DAVID COPPERFIELD.
> Zulk een gezichtje ! " zeide baas Peggot^, wiens eigen gezicht daarbi;
een elans kreeg. — »En zoo geleerd I" zeide Ham. — »En haar schrij?
ven ! zeide baas Peggotty, » Wei, het is zoo zwart als git, en zoo groot,
dat gij het in de verte kunt lezen,"
Het was waarlijk een genot, te zien welk een geestdrift baas Peggottj'
vervulde als hij aan zijne kleine gunstelinge dacht. Hij staat wederom
v06r mij, terwijl van zijn grofenruighariggezichteenebljjdeliefde en
trotschheid afstralen, voor welker beschrijving ik geene woorden kan
vinden. Zijne heldere oogen vlammen enflikkeren, alsofhunnediepte
door iets schitterend holders in beweging werd gebracht. Zijne breede
borst zwoegt van innig genoegen. Zijne forsche handen klemmen zich
eamen in den crnst van zijn gevoel ; en om nadruk aan zijne woorden te
geven, zwaait bij een recbterarm, die in de oogen van een dwergje getijk
ik ben, naar een smids moker gelijkt.
Ham geraakte evenzeer in vuur als hij. Ik geloof zeker, dat zij nog,
veel meer van haar zouden gezegd hebben, als zij niet verlegen waren
geworden door het onvenvacht binnenkomen van Steerforth, die toen
hij mij in een hoek met twee vreemdelingen zag staan spreken, het,
liedje, dat hij zong, afbrak, en zeide: >Ik wist niet, dat gij hier waait,
kleine Copperfield !" (want het was de kamer niet waar zulke bezoekers
gewoonlijk werden ontvangen), waarop hij ons voorbijstapte om weder
been te gaan.
Ik ben niet zeker of het uit trotschheid op zulk een vriend ats Steer-
forth was, of uit vetlangen omhem te verklaren hoe bet kwam, dat ik
zulke vrienden als baas Peggotty had, dat ik hem, toen hij beenging,
tenigriep ; maar ik zeide zeer bescheiden — goede Hemel, hoe komt
alles mij zoo lang naderhand weder te binnen ! —
> Ga niet heen, Steerforth, als het U belieft. Dit zijn twee Yarmouther
visschers — zeer goede, brave lieden — die nabestaanden zijn van mtine-
oppasster, en van Gravesend zijn gekomen om mij te zien." — >Zoo,
loo!" zeide Steerforth, terugkomende, »Dan verheugthetmij hen ook
ecDS te zien. Hoe vaart ge beiden f"
Hij had eene ongedwongenheid in zijne manieren — zijn toon was
vrooUjk en luchtig, maar zonder iets aanmatigends te hebben — die ik
nog geloof, dat zekere toovermacht uitoefende. Ik geloof nog, dat hij
door zijne houding, zijne levendigheid, zijne welluidende stem, zijn wel-
besneden gezicht en welgemaakte gesialte, en misschien ook wel door
zekereaangeboreneaantrekkingskracht(dieikdenk,datweinigmenschen
bezitlen) iets betooverend innemends had, waarvoor het eene zeer na-
tuurlijke zwakheid was te zwichten, en die weinig menschen konden we-
derstaan. Ik kon niet nalaten te zien hoe zij met hem ingenomen waren,
en hoe zij in een oogenblik htm hart voor hem schenen te openen.
_»Gij moet bet Ihuis laten weten, als het u belieft, mijnheer Peggotty,"
zeide ik, lals die brief geschreven wordt, dat mijnheer Steerforth heel
goed voor mij is, en dat ik niet weet hoc ik het hier zonder hem zou stel-
Icn." -— iM^gheid!" zeide Steerforth lachende. »Zoo iets moet gij
hem niet wijs maken." — >£n als mijnheer Steerforth ooitnaai Nor-
MUN KERSTE VACAHTIE KOMT IN B&T VBRSCHIBT. 87
folk of Suffolk komt, mijohecr Peggotty,"zeideik, tterwijlikdaar
ben,kuntgijeropaan, datik hem naar Yarmouth zalbren^en,alsliij
maar wil medcgaan, om uw huis te zien. Gij hebt nog nooit zutk een
aardig huis gczien, Steerforth. Het is van een scheepje gemaakt !" —
• Van een scheepje gemaakt?" ieide Steerforth. iDanis het rechleen
huis voor zulk een degelijk zeeman." — > Dat is het ook, mijoheer, dat is
het ook," zeide Ham grinoikeod. iGij hebt wel gelijk, jonge heer. Die
jonge heer heeft wel gelijk, jonge heer David. Een degelijk zeeman ! Ha,
ha I Dat is hij ook, degelijk."
Baas Feggotty was niet minder in zijn schik dan zijn neef, hoewel zijne
bescheidenheid hem verbood een persoonlijk compliment zoo luid-
tnchtig toe te juichen.
»We!, jonge heer," zeide hij, buigende en giggelende, terwijl hij tc ge-
lijk de slippen zijner das in zijne borst stopte. >Ik dank u wel, jonge heer.
Ik doe op mijne manier mijn best, jonge heer." — iDe beste kan niet
beter doen, baas Peggotty," zeide Steerforth. Hij had zijn naam reeds
opgevangen. — >Ik wil er wel voor instaan, datgij datzelfook doet,
jonge heer," «ide baas Peggotty, ilk dank u wel, jonge heer. Ik ben u
wel verplichl voor uwe guile ontvangst, Ik ben wat grof, jonge heer,
maar ik ben goed — ten mioste, ik hoop, dat ik goed ben, moet ge be-
grijpen. Aan mijn huis is niet veel te zien, jonge heer, maar het is hartelijk
tot uw dienst, als gij het eens met jongen heer David wilt komen zien. De
ben een echte s!ak, dat ben ik," zeide baas Peggotty, waarmede hij
nienidc, dat hij zoo traag was om heen te gaan, want na ieder van zijne
i^ebrokene gezegden had hij willen gaan en was hij telkens weer terug-
jekomen ; » maar nu wcnsch ik u toch allebei geiondheid eo welzijn,"
Ham herhaalde dezen wensch en wij namen zeer hartelijk a^cheid
ran elkander. Ik kwam dien avond in verzoeking om Steerforth van de
Ikvc Emily te vertellen, maar ik was te schroomvallig om haar naam te
noemen en te bang, dat hij mij zou uitlachen. Het heugt mij nog, dat ik
er veel en met zekere onrust aan dacht, dat baas Peggotty gezegd had,
dat zij haast een volwassen meisje werd ; doch eindeUjk begreep ilt, dat
dlt maar gekheid was,
Wij brachten de kreeften, de krab en de gamalen onof^emerkt naar
onze kamer en hidden dien avond een groot souper. Doch voor Traddles
liep dit niet goed af. Hij was te veel een on^eluksvogel om gelijk iemand
anders een souper tc boven te komen. Hij werd des nachts ziek — erg
liek was hij — van de krab; en nadat hij drankjes en pillen had moeten
ilikken — genoeg, zeide Demple, wiens vader een dokter was, om het
gestel van een paard te ondermijnen — krceg hij nog een [)ak slaag en
zes hoofdstukken uit het Grieksche Testament, omdat hij niet wilde
bckennen.
Het overige van het halfjaar is in mijn geheugen een warhoop van de
dagelijksche ellende van ons leven ; van het afhemen van den zomer en
het naderen van den winter; van de koude ochtenden wanneer de klok
ons uit het bed luidde, en de kilheid der donkere avonden wanneer zij
ons weder naar bed luidde: van de schoolzaal des avonds, flauw ver
88 DAVID COPPERFIELD.
licht en tamelijk warm, en des morgens, wanneer zij niets anders was dan
eene groote bibber-machine; van de afwisseling tusschen gekookt en ge-
braden ossenen schapenvleesch; van kleiachtige boterhammen, geha-
vende lesboeken, gebarsten leien^ met tranen gevlekte schrijfboeken,
afstraffingen met rotting en liniaal, haarsnijden^regenachtige zondagen,
vettige poddingen, en een vuile atmospheer van inkt, die alles omringde.
Ik herinner mij echter nog wel, hoe het verwijderde denkbeeld der
vacantie, nadat het een ontzaglijken tijd lang een stilstaand plekje had
geschenen, naar ons toe begon te komen en al grooter en grooter te
worden. Hoe wij van het tellen der maaden tot het tellen der weken en
toen tot het tellen der dagen kwamen: en hoe ik toen begon te vreezen,
dat men niet om mij zou schrijven, en noe ik, toen ik van Steerforth ver-
nam, dat men om mij geschreven had en ik zeker naar huis zou gaan,
een duister voorgevoel had, dat ik voor dien tijd nog mijn been zou bre-
ken. Hoe de dag van vertrek van plaats verwisselde, eerst van over veer-
tien daag naar aanstaande week, daarop naar deze week, overmorgen,
morgen, vandaag, van avond - - toen ik in de diligence naar Yarmouth
zat en naar huis reed.
Ik deed menig afgebroken slaapje in de diligence naar Yarmouth,
en had dan menigen verwarden droom van al die dingen. Maar als ik
tusschenbeide wakker werd, zag ik buiten het portier niet de speelplaats
van Salem House, en hoorde ul niet hoe mijnheer Creakle Traddles af-
roste, maar hoe de koetsier zijne paarden aanzweepte.
vm.
MIJNB VACANTIEDAGEN. VOORAL SEN VSRGENOEGDE NAMIDDAG.
Toen wij voor den dageraad de herberg bereikten waar de diligence
oi)hield, welke niet de herberg was waar de knecht woonde, die zoo
vriendelijk voor mij was geweest, bracht men mij naar een net slaapka-
mertje, waar op de deur het woord iDolfijn" was geschilderd. Ik weet
wel dat ik zeer koud was, in weerwil van de heete thee, die men mij be-
neden voor een groot vuur te drinken had gegeven, en zeer blijde
dat ik in bed kon kruipen, de dekens om mijn hals instoppen en gaan
slapen.
Barkis, de vrachtrijder, zou mij des morgens om negen uur komen
halen. Ik stond om acht uur op, nog een weingje zwaar in hoofd, omdat
ik zoo kort had geslapen, en was voor den bepaalden tijd voor hem ge-
reed. Hij ontving mij eveneens alsof het geene vijf minuten geleden
was, dat wij elkander voor het laatst hadden gezien, en ik maar even het
logement was binnenge^aan om een zesstuiversstuk tewisselen, ofiets
van dien aard. Zoodra ik en mijne kist in de kar waren en de voerman
gezeten was, stapte het luie paard in zijn gewonen tred voort
»Gij zieter heel goed uit, mijnheer Barus," zeide ik, denkende, dat hij
<lit gaame zou hooren.
BARKIS WACBT OP AMTWOORD. 89
Btrlds wreef zijne wang met den opsl^ zijncr mouw, en keek vervol-
gaa luar zijne mouw, alsof hij verwaditte er tets van zijn bios op te zullen
Yinden, maar gaf geeo ander blijk, dat hij mijn compliment gehoord had.
ilk beb uwe boodschap gedaan, mijnheei Barkis," zeide ik. >Ik heb
aaa Peggotty gcscbreven !" — »Zoo!" zeide Barkis.
Barkis scheen knorrig te zijn en imtwoordde zeer stroef.
>Was dat niet goed, mijnheer Barkis?" zeide ik, na eene poos aarze-
Jens. — iWelncen," antwoordde Barkis. — >De boodschap niet?" —
>De boodschap was misschien wel goed," zeide Barkis, *maar daarbij
is bet geblevcn."
Daar ik niet begreep wat hij meende, herhaalde ik vragend : > Daarbij
geUeven. mijnheer Barkis?" — >Niets van ttekomen," antwoordde hij,
mij zijdelinfp aanziende. »Geen antwoord," — » Was er dan antwoord
seinicbt, mijnheer Barkis?" zeide ik, mijneoogenwijdopenende; want
bet was een nieuw licht, dat nu voor mij opging. — * Als een man zegt
dat hij klaar is," zeide Barkis, wederom tangzaam zijn hoofd omdraaiendie
om mij aan te den, >is dat zooveel gezegd als dat die man antwoord
wicht." — » Welnu, mijnheer Barkis ?" — »Wchiu," antwoordde Barkis,
zqne oc^en weder op de ooren van zijn paard vcstigcnde: >die man
wacht nog altijd op antwoord," — (Hebtgijhaar zoo gezegd, mijnheer
Bvkis^' — >Ne-een,"bromde Barkis, er over peinzende. ilkhadgecn
but om baar dat te zeggen. Ik heb nooit zes woorden met baar gesproken.
Ik tal baar dat niet gaan leggen." — > Zoudt ge gaame willen, dat ik
hetdeed, mijnheer Barkis ?"vraegiktwijfelend. — >Gij zoudt baar wel
DK^^en zeggen, als ge wilt," antwoordde Barkis, nogmaals langzaam
naar mij omkijkende, > dat Barkis antwoord wacht. Zeg eens — hoe is de
Mam!" — iHaar naam?" — »Ja!" zeide Barkis knikkende. — »Peg-
jotty." — *Doopnaam?" zeide Barkis. — iNeen, datis haardoopnaam
met," antwoordde ilt, »Haar doopnaam is Clara." — iZoo waarlijk!"
zeide Barkis.
Hij scheen in deze omstandigbeidstoftotgewichtigeoverdenkingen
te yinden, en zat ccnigcn tijd tc peinzen en tc fluiten.
» Wel," zeide hij eindelijk. * Gij zegt : > Feggottv, Barkis wacht op ant-
woord." Zij zegt misschien: >Antwoord, waaropr" Gij zegt: >Op wat ik
n gezegd beb." >Wat is dat?" zegt zij. iBarkis is klaar," zegt gij.
Deze bnitengemeen schrandere vinding vergezelde Barkis met een
eUeboogstoot, die mij een steek in de zijde deed krijgen. Daarna zat hi}
op zijne gewone manier over zijn paard te hangen en roerde bet onder-
weip niet weder aan, behalve dat bij een half uur later een stukkrijtuit
zijn zak haalde en tegen een binnenwand van de karscbreef: iCIara
Peggotty" — blijkbaar om zijn geheugen te hulp te komen.
Ach, welk een vreemd gevoel was het, naar huis te gaan terwijl bet
geen dnda meci voor mij was, en te ondervinden hoc alles wat ik zag mij
■an het gelukkige oude moedeilijke huis herinnerde, dat naar een droom
gele^ dien ik nooit weder kon droomen ! De dagen toen mijne moe-
3er, ik en Peggotty alles in alles voor elkander waren en er niemand
ons kvam, reien onderweg zoo treurig voor mij op, dat ik niet
zeker ben of ik wel blijde was, dat ik naar huia gtng — met zeker ben of
ik niet liever had willen wcgblijven en in Steerforth's gezelschap het
ouderlijke huis vergeten. Maar ik was onderweg, en spoedig was ik bij
ons huis, waar de kale oude olmen hunne vele handen in de gure winter-
Iticht stonden te wringen, en de overblij&elen der oude kraaiennesteD
bij stukken door den wind werden weggevoerd.
De voerman zette mijn koffer bij het tuinhek neer en verliet mij. Ik
ging het pad naar hub op, tenvijj ik naar de vensters keek en bij iederen
voetstap vreesde het dreigende gezichl van mijnheer Murdstone of zijne
zuster voor een daarvan naar mij te zien turen. Er veitoonde zich echter
geen geiicht ; en toen ik aan het huis was gekomen, wetende hoe ik voor
den donker zonder aankloppen de deur kon openen, ging ik met zachte,
beschroomde schreden naar binnen.
God weet hoe kinderUjk de herinnering mag geweest zijn, die door de
stem mijner moeder bij mij werd opgewekt, zoodra ik een voet in bet
voorhuis zette. Ik hoorde haar xacbt emgen. Ik denk dat ik, toen ik nog
maar een kind was, in hare armen moest hebben gelegen en haai zoo
voor mij hooren zingen. De wijs was nieuw voor mij, en toch zoo oud,
dat zij mijn hart op eens lot overloopens toe vol deed worden, gehjk een
oud vriend, na lange afwezigheid teruggekomen.
Uit den mijmerenden toon, waarmede mijne moeder haar gezangneu-
riede, bcgreep ik dat zij alleen was. En ik sloop zachtjes de kamer bm-
nen. Zij zat bij het vuur een wichtje zoogende, welks mollig handje zij
met hare hand tegen haar hals drukte. Hare neergeslagene oogen staar-
den in het gezichtje, en zij zat voor dit wichtje te zingen. Ik had in zoo-
verre gehjk, dat zij geen ander gezelschap had.
Ik sprak haar aan, en zij sprong verschrikt op en gaf een gil. Maar toen
zij mij zag, noemde zij mij haar heve David, haar kind I en mij halver-
wege de kamer te gemoet komende, knielde zij op den grond en kuste
mij, en legde mijn noofd tegen hare borst, naast het wichtje, dat zich
daaraan verschool, en bracht zijn handje aan mijne lippen.
Ik wensch, dat ik gestorven ware. Ik wensch, dat ik toen gestorven
ware, met dat gevoel in het hart I Dan zou ik raeer geschikt voor dot
bemel zijn geweest, dan ik sedert ooit geweest ben.
iHij is uw broertje!" zeide mijne moeder, mij liefkoozende. »David,
mijn heve jongen ! Mijn arm kind !" Toen kuste zij mij nog ecns en nog
eens, en sloeg haar arm om mijn hals. Dit deed zij jtiist toen Peggotty
kwam binnenstuiven, en zich bij ons op den grond neersmakte, en zich
een kwartier lang aanstelde alsof zij dol was.
Het bleek, dat men mij nog niet verwacht had, daar de voerman veel
vroeger danop zijn gewonen tijd was gekomen. Het bleek ook, dat mijn-
heer Murdstone en zijne zuster in de buurt een bezoek waren gaan afleg-
gen en niet voor des avonds zouden terugkomen. Dit had ik nooit dur-
ven hopen. Ik had het niet mogelijk durven achten, dat wij nog eens on-
gestoord met ons drieen bij elkander zouden zijn; en voor dat oogenblik
was het mij alsof de oude tijd was teruggekomen.
, Wij aten daar in de kamer met elkander. Peggotty wildeachtcrdetafel
k
IflJN MOEDER, PEGGOTTY EN IK. 91
Uijven staan om ons te bedienen, maar mijne moeder wilde dit niet toe*
kten en deed haar bij ons plaats nemen. Ik had mijn eigen bord van
Toorheen, met een bruin oorlogschip met voile zeilenerop,datPeggotty
al den tijd, dien ik weg was geweest, als een schat had bewaard, en voor
geen honderd ]K)nd, zeide zij, had willen zien breken. Ik had mijn eigen
ood kroesje^ met David er op, en mijn eigen oud vorkje en mesje, dat
niet wilde snijden.
Terwijl wij aan tafel zaten, achtte ik het eene gunstige gelegenheid om
. Peggotty van Barkis te vertellen, maar eer ik nog gedaan had, begon zij
I telachen en sloeg haar voorschoot over haar gezicht.
1 >Peggotty zeide mijne moeder. iWat scheelt u ?"
• P^otty lachte slechts des te harder, en hield haar voorschoot, toen
miJDe moeder het wilde wegtrekken, stijf over haar gezicht vast, zoodat
zij daar zat alsof zij haar hoofd in een zak had.
>Wat doct gij toch, malle meid ?" zeide mijne moeder lachende. — «
»Och, die gekke vent !" riep Peggotty uit. iHij wil met mij trouwen." —
)Dat zou een heel goed huwelijk voor u wezen ; zou het niet ?" zeido
mqnc moeder. — > Och, dat weet ik niet," antwoordde Peggotty. > Spreek
I er maar niet van. Ik zou hem niet willen hebben al was hij van goud ge-
I maakt. Ik wil niemand hebben." — > Waarom zegt gijhem dat dan niet,
I vonderlijk schepsel?" zeide mijne moeder. — >Hem dat zeggen?" ant*
f woordde Peggotty, uit haar voorschoot uitkijkende. > Hij heeft er mij nog
Booit een woord van gesproken. Hij is wel wijzer. Als hij het hart been
om mij zoo iets te zeggen, zou ik hem een slag in zijn gezicht geven."
Haar eigen gezicht was zoo rood als ik het ooit gezien had, of als ooit
een gezicht wezen kon, denk ik ; maar zij bedekte het eenige malen weder
TOOT een oogenblik met haar voorschoot, kreeg dan eene geweldigQ
hfhbui, en na twee of drie van die vlagen ging zij weder aan het eten.
Ik merkte op, dat mijne moeder, hoewel zij glimlachte, als Peggotty
baar aanzag, emstiger en meer nadenkend werd. Ik had terstond gezien,
dat zij veranderd was. Haar gezichtje was nog zeerbevalHg, maar het
stond zorgelijk, en scheen al te fijn en teer te zijn ; en hare vingers waren
100 dun en wit, dat zij mij voorkwamen bijna doorschijnend te wezen.
Maar de verandering, die ik nu bedoel, kwam nog bovendien daarbij :
z^' scheen nu angstig en onthutst te zijn. Eindelijk zeide zij, hare hand
Mstrekkende en ze vriendelijk op die barer oude dienares leggende :
iPcggotty, lieve, gij zult toch niet gaan trouwen ?" — »Ik, mevrouw?"
antwoordde Peggotty, verwonderd starende. >Wel Heere, neen!" —
iNog zoo gauw niet ?" zeide mijne moeder, bijna smeekende. — > Nooit !"
ncp Peggotty uit.
Mijne moeder vatte haar bij de hand en zeide :
>Verlaat mij niet, Peggotty. Blijf bij mij. Het zal misschien niet voor
kng meer zijn. Wat zou ik zonder u beginnen!" — > U verlaten, mijn
liartjc !" riep Peggotty. * Voor de geheele wereld niet. Wel, wie heeft dat
in nw onnoozel hoofdje gebracht ?" — Want Peggotty was vanouds af
gewooD om somtijds tegen mijne moeder te spreken alsof zij een kleiu
^was.
92 DAVID COPPERFIBLD.
Do€h mijne moeder gaf geen antwoord) behalve om haar le bedanken, ^
en toen ging Peggotty op haar trant voort
ilk u verlaten ? Wei ja^ dat zie ik mij zelve al doen, dunkt mij, Peg- -
gotty van u wegloopen ? Ik zou er haar wel eens op willen betrappen!
Neen, neen^ neen," zeide Peggotty, haar hoofd schuddende en hare i
armen over elkander slaande. >Zij niet, mijn liefje. Niet dat ergeene ^
katten zijn, die wel blij zouden wezen als zij het deed ; maar zij zuUeii -
niet blij gemaakt worden. Zij zullen gesard worden. Ik zal bij u blijven i
tot ik een knorrig en lastig oud wijf ben. En als ik te dooi, en te blind en ^
te veel van den tand ben om ergens meer toe te kunnen dienen, zel6 niet -
om beknord te worden, dan zal ik naar mijn David gaan en hem vragen ^
om mij op te nemen." — i£n Peggotty," zeide ik, >ik zal blij zijn als ik ~
u zie, en u eene welkomst geven als eene koningin." — »God zegene uw ,
lief hartje !" riep Peggotty uit. >Ik weet wel, dat ge dat zult !" En zij kustc r:,
mij reeds bij voorraad, tot dankbare erkentenis van mijne gastvrijheid.
Daama bedekte zij haar hoofd weder met haar voorschoot, en ging nog
eens over Barkis zitten lachen. Daama nam zij het wichtje uit de wieg <
en suste het. Daama ruimde zij de tafelaf, en kwam zij weder binnen --
met eene andere muts op, en met haar naaidoosje, haar ellemaatje en --
haar eindje waskaars, alles juist eveneens als te voren. ^
Wij zaten om het vuur genoeglijk te praten. Ik vertelde welk een hard ^
meester mijnheer Creakle was, en zij beklaagden mij zeer. Ik vertekk '^i
welk een knappe jongen Steerforth was en hoe hij mij begunstigde, en Peg- -^
gott^ zeide, dat zij wel twintig mijlen ver zou willen loopen om hemeeu —
te zien. Ik nam het kleine kindje in mijne armen toen het wakker was —
en liefkoosde het. Toen het weder sliep, kroop ik dichtbij mijne moeder,
volgens mijne oude gewoonte, nu zoo lang afgebroken, en zat met mipe
armen om haar middel en mijn roode wang tegen haar schouder, en
voelde weder hare zachte haren over mij zweven — gelijk de vleugelen
van een engel, placht ik te denken ; dit herinner ik mij nog wel — en
was waarlijk volmaakt gelukkig.
Terwijl ik zoo zat in het vuuf te staren, en schilderijQ'esin de gloeiende
kolen zag, begon ik bijna te gelooven, dat ik nooit weg was geweest;
dat mijnheer Murdstone en zijne zuster ook zulkeschilderijenwaren,
en verdwijnen zouden als het vuur af brandde, en er in al wat ik heria-
nerdeniets wezenlijks was, behalve mijne moeder, Peggotty en ik.
Peggotty zat zoo lang zij zien kon aan eene kous te stoppen, en dan
bleef zij, met de kous als een handschoen aan de linkerhand en de naald ^
in hare rechter zitten wachten, gereed om weder een steek te doen als ^
het vuur eens opvlamde. Ik kan mij niet verbeelden van wie die kousen
waren, die Peggotty altijd zat te stoppen, of waar zulk een onuitputtelijke ^
toevoer van kousen om te stoppen kan vandaan zijn gekomen. Van t
mijne vroegste kindsh^id af, schijnt zij altijd aan dat soort van naalden- ^
werk bezig te zijn geweest, en nooit aan eenig ander.
>Ik verwonder mij," zeide Peggotty, die zich somtijds op eens over
lets zeer onverwachts kon verwonderen, > waar David's oudtantetodi
gebleven is ?" — > Heere, Peggotty !" zeide mijne moeder, uit een mijme- 1
picGorry txrwondbst zicb waar uune tantr gkblevkn is. 93
a>d ^epeins ontwakende; *wat ktmt getocbmalpratcDl" — iNeen,
laar ik verwondcr mij cr waarlijk over, mevrouw," zeidc Feggotty. —
Hoe kaa n zoo iemand in het hoofd komeD i" zeide miJDe mocder.
Hebe gij dan nicnmnd anders in dc wereld om aan te denken }" — ilk
cet nict hoehet is,"2ntwoorddePcggotty, tofhctmoetwezenomdat
I loodom ben, maar ik kan maar zoo niet kiezen, welke menschen mij
I het hoofd moeten komen. Zij komen en gaan, of komen nict en gaan
tet, juist zooals zij maar wiUen. Ik ben er werkelijk benieuwd naar, waar
g toch gcblevcn is." — iHoewonderlijkkuntgetochwezen,Peggottyl"
tide mijne moeder. >Men zou denken, dat ge nog eens een bezoek van
•ar zoadt willen hebben." — »Heerc, bewaar ons!" riep Peggotty uit.
- > Welno, praat dan niet van znlke onpleizierige dingen, als eene goede
Mid," zeide mijne moeder. ijuflrouw Betsey zit zeker weder in haar
ta^ aan den zeekant opgesloten, en zai daar wel blijven. In alien ge-
■De is het niet te denken, dat zij ons ooit weder zallastigvallen." —
Necn!" zeide Peggotty peinzende. iNeen, dat is zeker geheelniette
Icnken. — Het zou mij verwonderco, als zij sderE, of zij David wat zou
mlaXeni" — » Wei goede hemel Peggotty," antwoordde mijne moeder,
hoe kmit ge tocfa zoo dwaas zijn, daar ge wel weet dat zij het ze\b kwa-
gk nam, dat de arme lieve jongen op de wereld kwam." — » Het kon
oisschicn wel zijn, dat lij hem dat nu wel zou willen vergeven," zeide
Peggotty, half bmnensmonds. — iWaarom zou zij het hem nil willen
pogeven f" vroeg mijne moeder, niet zonder scherphcid. — » Nu hij een
jToeTtje heeft Kekregen, mcen ik," zeide Peggotty.
l/Gjat moeder b^on dadelijk te schrcicn en verwonderde zich hoe
l^ggotty zoo iets duride zeggen.
>Aliof dat arm, onschuklig kind in zijn wiegje u of iemand anders
loit eenig kwaad hadt gedaan, gij wangunsd^ schepsel !" zeide zij. > Gij
nodt veel beter doen als ge maar met Barkis den voerman gingt trou-
VOL. Waarom doet git dat niet?" — iQczoujnfirouwMurdstonealte
lilit maken als ik dat deed," antwoordde Peggotty. — >Wateenleelijken
laid hebt ge toch, Peggottyl" zeide mijne moeder daarop. >Ge zijt zoo
nngnnstig op juffrouw Murdstone, als zulk een wonderlijk schepsel
Daar wesen kan. Gij zoudt lelve de sleutels willen hebben en alles iiit-
^en, denk ik i Het zou mij niet verwonderen als dat zoo was. Ed gij
net toch, dat zij het uit vriendelijkbeid en met de beste inzichteo doet.
)at weet gij heel wel, Peggotty."
'Peggauj mompelde iets van ibeste inzicbtcn, die de drommel mocht
Mla^^ en nog iets, dat zij van die beste inzichten al meer dan geno^
mA.
»Ik weet wel wat gij meeot, knorrepot," zeidc mijne moeder. >Ik be-
rijp B volkomen, P^got^. (^j weet wel, dat ik dat doe, en het verwoo-
int mij dat gi} geenkleur 'knygl als vuur. Doe maar €ia ding te gelijk.
Sb bd hebben wij het over juSrouv MsrdBtone, Peggotty, en op dat
ant laat ik n niet los. Hebt gij het haar niet dikwijls hooren zeggen i Dc
en aaor ham gedachtsn te onnadenkend en te — te«" — vTemooi,"
cide P^got^ ladrt. — iWelau," antwoordde mijoc nocder, baU
t)4 DAVID COPPERnELD,
lachende, i en als zij mal genoeg is om zoo te zeggen kan ik het dan
helpen?" — »Erisniemand,diedatzegt,"zeidePeggotty,- — iDatzou
ik waarlijk ook hopen," hervatte mijne moeder. »Hebt gij haarniet dik-
Wijls hooren zeggen, dat zij mij om die reden alle moeite wenscht uit te
hc^en, waarvoor zij denkt dat ik nietberekend ben, en waarvoor ik waar-
lijk zelf niet weet of ik wel berekend ben; en is zij niet vroeg en laat op,
en loopt zij niet gedurig been en weer — en doet zij niet allerlei dingen,
CD kruipt zij niet overal in, in het kotenhok en de keukenkasten en ik
Weet niet al waar, dat toch niet heel pleizierig kan zijn — en wilt gij haar
dan verdacht maken, dat zij het met wel met mij raeentf" — »Ikwi!
niemand verdacht maken," zeide Peggotty, — ■ » Dat doet gij wel, Peg-
gotty," antwoordde mijne moeder. » Gij doet nooit iets anders, behalre
uw werk. Gij zijt altijd aan het verdacht maken en hebt er pleizier in.
En als gij van mijnheer Murdstone's goede inztchten spreekt..." —
iDaarvan heb ik nooit gesproken," zeide Peggotty. — »Neen," ant-
woordde mijne moeder, iinaar ze toch verdacht willen maken. Dal is
juist wat ik u zoo even gezegd heb, Dat is het ergste van u. Gij wilt altijd
verdacht maken. Ik heb u zooeven gezegd, dat ik ti begreep, en nu net
ge wel, dat ik dat doe. Als gij van mijnheer Murdstone's goede inzichten
spreekt en u houdl alsof gij ze verdacht (want ik geloof niet, dat gij dat
in uw hart werkelijk doet, Peggotty), moet ge toch evenzeer overtiiigd
Kijn ab ik, hoe goed ze zijn, en hoe zij hem in alles besturen. Als hij voor
zeker iemaod hard schijnt te zijn, Peggotty — gij begrijpt wel, en David
doet dat zeker ook, dat ik niet iemand bedoel, die hier in de kamer is —
is dat alles omdat hij zich overtuigd houdt, dat dit tot zeker jemands
bestwil zal strekken. Hij heed zeker iemand om mijnentwil lief, en doet
alles alleen tot zeker iemands bestiriL Hij is beter in staat om daarover
te oordeekn dan ik; want ik weet heel wel, dat ik een zwak, onbedacht
en kinderachtig schepseltje ben, en dat hij een emstig denkend man van
een vast karakter is. En hij geeft zich,'' zeide mijne moeder, terwijl de
tranen, die liefderijke teerhartigheid haarontlokte, over hare wangen rol-
den, »hij geeft zich veel moeite met mij; en ikbehoor hem zeerdankbaar
te zijn, en zelfs in mijne gedachten zeer onderworpen voor hem; en als
ik dat niet- ben, Peggotty, laak en kwel ik er mij zelve over, en twijfelik
aan mijneigen hart, en weet niet wat tebeginnen."
Peggotty zat met hare kin op den voet der kous zwijgend in het vuar
te staren.
»Kom aan, Peggotty," zeide mijne moeder, van toon veranderende,
»latenwij geen ongenoegen met elkander hebben, want dat zou ik niet
kunnen dragen. Gij zijt mijne trouwe vriendin, dat weet ik, als ik er eene
op de wereld heb. Als ik u een wonderlijk schepsel of eene lastige meid i
noem, of iets van dien aard, Peggotty, dan meen ik maar, dat gij mijne
trouwe vriendin zijt, en altijd zijt geweest, sedert dien avond toen mijn- |
heer Copperfield mij hier voor het eerst thuis bracht, en gij mij buiten
het hek te gemoet kwaamt loopen," '
Peggotty draalde niet met een gunstig antwoord, en bekrachtigde het
vriendschapsverdrag door mij eens hartelijk te omhelzen. Ik geloof, dat
HARTBLTfKB OMTVANGST DOOR DE MURDSTONE's. 95
ik Op dien tijd wel iets van den waren aard van dit gesprek begreep ;
maar thans ben ik er volkomen zeker van, dat de goede meid er alieen
aanleiding toe had gcgeven, opdat mijne moeder gelegenheid zou heb-
ben om haar hart te ontlastcn door die uitboezeming, waarmede zij het
hadbesloten. Haar oogmerk werd volkomen bereikt; want ik herinner
mij, dat mijne moeder het overige van den avond meer op haar gemak
was, CD dat Feggotty minder op haar lette.
Toen wij thee hadden gedronken, en het vuur was bijgelegd, en de
kaarsen gesnoten waren, las ik Feggotty, ter gedachtcnis van den ouden
tijd, een hoofdstuk uil het krokodilienboek voor. Zij haalde dit boek uit
haar zaki ik weet niet of zij het al dien lijd daarin had bewaard.'; en
daama praatten wij over Salem House, hetgeen mij weder op Steerforth
bracht, van wien ik nooit genoeg kon vertellen, Wij waren zeer verge-
noegd ; en die avond — de laatste van zija stam en bestemd om dat boek-
deel van mijn leven voor attijd te sluiten — zal mij nooit uil het geheugen
g«an.
Het was bijna tien uur, eer wij een rijtuig hoorden. Wij stonden alien
op, en mijne moeder zeide haastig, dat ik, daarhet zoolaatwa3,enmijn■
hee^ Murdstone en zijne zuster goedvonden, dat kinderen vroeg te rust
gingen, misschien maar liever naar bed moest gaan. Ik gaf haar een kus,
en ging terstond met mijn blaker naar boven, eer zij binnenkwamen. Het
icheen mijne kinderlijke verbeelding toe, dat zij, terwijl ik naar de slaap-
kamer ging waar ik gevangen had gezeten, een kouden tocht in huis
medebrachten, welke het oude gevoel van vertrouwelijke gemeenzaam-
hdd als een veertje wegblies.
Ik was niet op mijn gemak toen ik des morgens naar beneden moest
gun om te ontbijten, daar ik mijnheer Murdstone seder t den dag, waarop
i mijn gedenkwaardig misdrijf had gepleegd, niet weder onder de oogen
was gekomen. Het moest even wel geschieden, en ik ging naar beneden —
nadat ik twee- of driemaal halverwege was gekomen en op de teenen
weder naar mijne kamer was geslopen — en trad de voorkamer binnen.
Hij stond voor het vuur, met zijn rug daar naar toe, terwijl juffrouw
Murdstone bezig was met thee te zetten. Hij zag mij strak aan toen ik
binnenkwam, maar gaf geen blijk van herkenning.
Na een oogenblik van verlegenheid, ging ik naar hem toe en zeide :
>Ik verzoek u excuus, mijnheer. Ik heb veel spijt van wat ik gedaan heb,
en hoop, dat gij het mij vergeven zult."
» Het verheugt mij te hooren, dat het u spijt, David," antwoordde hij.
De hand, die hij mij gaf, was de hand die ik gebeten had. Ik kon niet
nalaten mijn blik een oogenbhk op eene roode plek op die hand te laten
nisten; maar zij was zoo rood niet als ik werd, toen ik die drcigende uit-
dnikking van zijn gezicht ontmoette.
»Hoe vaart gij, juffrouw?" zeide ik tot juffrouw Murdstone. — lOch
Heere!" zuchtte zij, mij het theeschepje in plaats van hare vingers ge-
Tende. iHoelang duurt de vacantief" — »Eene maand^uf&ouw." —
1 Van wanneer af gerekend ?" — > Van vandaag af, juffrouw." — » Zoo 1"
zdde ju&ouw Murdstone, > Dan is er haast 66n dag af."
96 DAVID COFPERFIBLD.
Op deze vijs hidd zij een almanak van de vacandcdagen, en elken
morgen telde zij erjuist op dezelfde tnanicT, ecu dag van ai. Zij decddit
met sombere neerslachtigheid tot zij de tien bereikte, maar toeii zij in de
twee djfers was gckomen werd zij opgeniimder, en met faet verloop van
tijd zcik schertsend vroolijk.
Het was op den allereersten dag, dat ik bet ongeluk hadomhaar,Iioe-
wel zij anders niet licht schrikte, ecn geweldigen schrik op bet lijfte
ja^en. Ik kwam in de kamer, waar zij en mijne moedei zaten; en daar
mijn broertje (dat nog maar eenige weken oud was) op mijn moedera
schoot lag, nam ik het zeer behoedzaam in mijne annen. Eensklaps gaf
juffrouw Murdstone zulk een gil, dat ik het bijna had laten vallen.
»Mijnc licve Jane!" riep mijne moederuit. — > Gocde hemel, Claia,
zict gij niet ?" gilde ju&ouw Murdstone. — » Wat zicn, lieve Jane ?" zeide
mijne moeder. >Waarf" — iHij heeft het!" riep juffrouw Murdstone.
1 De jongen heeft het kind !"
Zij zakte in elkander van ontzetdng ; maar nchtte zich weder op, ota
naar mij toe te schieten en het mij uit de annen te nemen. Daarop werd
zij flauw, en bleef 100 erg ongesteld, dat men verplicht was haar morel-
len-brandewijn te geven. Toen zij weder bekomen was, werd mij plechdg
door haar verboden, om mijn broertje ooit, onder welk voorwendsd
ook, wedcT aan te raken; en mijne arme moeder, die ik wel zien kon dat
dit anders wenschte, gaf gedwee hare toestemming tot ditverbod door
tezeggen; »Gijzult zondertwijfcl wel gelijkhebben, lieve Jane?"
Een andcrmaal, toen wij weder met ons drieSn bij elkander waren,
washetzelfde dierbarewichtje, het was mij waarlijk dierbaar, om dea wil
(wzer moedei — de onschuldige oorzaak, dat ju&ouw Murdstone zich
drift^ maakte, Mijne moeder, die het, terwijl het op haar schoot lag, in
de oogjes had gekeken, zeide: > David, kom eens bier!" en keek toen
naar mijne oogen.
Ik zag juffrouw Murdstone hare kraal^es neerteggen.
>Ik moet waarlijk zeggen," zeide mijne moeder zacht, > nj gelijken
piedes op elkander. Ik gelooE, dat het de mijne zijn. Ik denk, dat zij
mijne kleur hebbca. Maar zij gelijken verbazoid op elkander. — > Waar-
over praat gij toch, Clara?" zeide juffrouw Murdstone. — it£jne lieve
Jane," stamelde mijne moedei, eenigszins onthutst door den banchen
toon dezer vraag, >ik vind, dat de oogen van mijn kleint}e ea die van
David zoo volmaakt op elkandei gelijken." — iClaral" zeide jnCfronw
Murdstone, toomig opstaande, igij kunt toch somtijds eene echte sottia
zijn." — >MaaT lieve Jaiie,"brachtmijnemoedeischroomvaUighierte-
gen in. — >£ene cchte zottin!" heihaalde jn&ouw Hmdstone. ■ Wte
andeis zou ooit mijn broederakmd metnw jongen kunnenveTgelqkfln^
Zij gelijken geheel niet op elkaai. Zij verschiUen geheel en u in alle
opzicbten. Ik hoop, dat zij dat altijd znllen blijven doen. Ik wil hicr met
langer naar ztilke vergeHjlungeQ dtten luiateren. Daannede ging zij def-
tig heen en tr^k de deur met een slag achta tich toe.
Kortom, ik was geen gmisteling van ju&ouw h&irdtione. Ik waa eigen-
lijk daar geen gunatelbig van iauml, van mij ichsB ook aiet; want sq.
IK WORD DOOR DE MURDSTONE's VERSTAAN. 97
die mij wel mochten lijden, konden dit niet toonen, en zij, die mij niet
moditen lijden, toonden dit zoo duidelijk, dat ik eene dnikkende be-
wustheid met mij omdroeg van er altijd even stijf^ stom en lomp uit
te zien.
Ik gevoelde, dat ik hen even onrustig maakte, als zij mij deden. Als ik
in de kamer kwam, en zij met elkander zaten te praten, en mijne moeder
opgeniimd scheen te zijn, kwam er, zoodra ik binnen was, een nevel van
angstvalligheid over haar gelaat. Als mijnheer Murdstone in zijn beste
hmneur was, bracht ik hem er uit Als juffrouw Murdstone in haar slechtste
was, versterkte ik haar daarin. Ik had verstand genoeg om te begrijpen,
dat mijne moeder altijd het slachtoffer was ; dat zij bang was om tegen
mij te spreken of mij vriendelijk te bejegenen, uit angst, dat zij hun door
de manier, waarop zij dit deed, eenigen aanstoot zou geven, en dan
naderhand eene les krijgen ; dat zij niet alleen onophoudelijk bevreesd
was, dat zij zelve iets zou misdoen, maar ook dat ik lets zou misdoen, en
onrostig op hunne blikken lette als ik mij maar bewoog. Ik besloot
daarom hun zooveel ik maar kon uit den weg te blijven ; en menig win-
teruur hoorde ik de kerkklok slaan^ terwijl ik in mijne barre slaapkamer,
in mijn jasje gewikkeld, in een boek zat te turen.
Des avonds ging ik somtijds bij Peggotty in de keuken zitten. Daar
was ik op mijn gemak en niet bang voor mij zelven. Doch geen van die
twee uitvluchten werd in de voorkamer goedgekeurd. De plaagzucht,
die daar heerschte, maakte aan beiden een einde. Ik werd nog noodig
geacht om mijne arme moeder vastheid te doen leeren, en daar ik dienen
moest om haar op de proef te stellen, kon men niet toelaten, dat ik mij
verwijderde.
> David," zeide mijnheer Murdstone eens na den maaltijd, toen ik
Yolgens gewoonte de kamer wilde uitgaan, >hetspijtmij temoetenop-
merken^ dat gij stug van aard zijt." — »Zoo norsch als een beer!" zeide
juflfrouw Murdstone.
Ik bleef staan en liet het hoofd hangen.
1 En David," vervolgde mijnheer Murdstone, >eenestugge,weerbar-
stige inborst is de slechtste die iemand kan hebben." — > En die jongen
is zoo stug en weerbarstig als ik ooit iemand gezien heb," merkte zijne
zuster aan. >Mij dunkt, lieve Clara, dat zelfs gij dit moet hebben opge-
merkt." — >Neem mij niet kwalijk, lieve Jane," zeide mijne moeder,
»maar zijt gij er wel geheel zeker van — gij zult mij toch wel verschoo-
nen, lieve Jane, — dat gij David goed verstaat?" — » Ik zou mij eenigszins
voor mij zelven schamen, Clara," antwoordde juflfrouw Murdstone, » als
ik dien jongen, of welke jongen het wezen mocht, niet kon verstaan. Ik
wil mij niet voor heel schrander uitgeven; maar ik maak toch aanspraak
op gezond verstand." — > Zonder twijfel, lieve Jane," antwoordde mijne
moeder, igij hebt een zeer krachtig verstand...." — »Och Heere, neen !
Zeg dat toch niet, Clara," viel ju&ouw Murdstone er gramstorig op in.
— »Maar het is toch zeker zoo," hervatte mijne moeder, »en iedereen
weet, dat het zoo is. Ik zelf heb er op vele manieren zooveel nut van —
behoorde dat ten minste te hebben — dat niemand er meer van over-
DAVm COPPBRFIBLD. — I. *I
98 DAVID COPPERFIBLD.
tulgd kan zijn dan ik; en daarom spreek ik met groote angstvalligheid,
lievc Jane, dat vereeker ik u," — » Wij zuUen dan maar zeggen, dat ik
den jongen niet versta, Clara," antwoordde juffrouw Murdstone, de
kluisters om hare polsen wat verschikkende, »Wij zullcn het er dan, als
het u belieft, maar voor houden, dat ik hem geheel niet versta. Hij is mij
veel tc gesloten. Maar misschien zal miJD breeders doorzicht hem toch
tot eenig inzicht in zijn karakter kunnen helpen. En ik geloof, dat mijn
broedcr er over aan het spreken was, toen wij hem — niet zeer welge-
manierd — in de rede vielen." — »Ik denk, Clara," zeide mijnheer
Murdstone met ecne zware stem en zeer eni3tig,»datermisschienbctere
en meer onpartijdige rechters over die vraag zullen zijn dan gij." —
lEdward," antwoordde mijne moederschroomvallig, igijzijtoversUe
dingen een veel beter rechter dan waarvoor ik mij ooit kan uitgeven.
Datzijt gijenjanebeiden. Ikzeidenookmaar..." — > Gij hebt maar iets
zvaks en onbedachts gezegd," antwoordde hij. iDoe uw best om dat
niet weder te doen^ lieve Clara, en houd de wacht over u zelve."
Mijne moederbewoog hare lippenalsofzij zeide: >Ja,Iieve Edward,"
maar overluid sprak zij geen woord.
»Het spijt mij, David, zeide ik," hervatte mijnheer Murdstone, zich
zeer stijf naar roij omkeerende en mij strak aanziende, ■ te moeten op-
merken, dat gij stug van aard zijt Ik kan zulk een karakter zich met
onder mijne oogen laten ontwikkelen, zonder eene poging te willcn doen
om het te verbeteren. Gij moet dat trachten te veranderen, jon^e hecr.
Wij moeten trachten het u te doen vcranderen." — »Neem mij nietkwa-
lijk, mijnheer," stamelde ik. ilkhcb zoolangik hier terugben nooitstug
willen zijn." — »Verschuil u nietachtereene lcugen,jongeheerI" ant-
woordde hij, zoo gramstorig, dat ik mijne moedcr onwillekeurig hare
bevende hand zag uitsteken, als om tusschen ons in te komen. > Gij hebt
U uit stugheid naar uwc kamer begeven. Gij zijt op uwe kamer gebleven
ab gij hier hadt behooren tc zijn. Gij moet nu, voor eens en voor aldjd,
weten dat ik verlang, dat gij hier en niet daar blijft. Verder dat ik verlang
dat gij hier gehoorzaamheid medebrengt. Gij kent mij, David. Ik wil dat
dit geschieden zal."
Juffrouw Murdstone liet een gegrinnik hooren.
ilk wil, dat gij u eerbiedig, bereidwiJlig en dienstvaardig toont, soo-
wel voor mij zelven," vervolgde hij, > als voor mijne zuster en voor uwe
moeder. Ik wil deze kamer niet vermeden hebben alsofzij besmet was,
naar het believen van een kind. Ga zitten."
Hij kommandeerde mij ab een bond, en ik gehoorzaamde als een
hond.
>Nog iets," zeide hij. ilk moet opmerken, dat gij bijzonder op laag
en gemecn gezelschap zijt gesteld. Gij behoort niet met dienstboden om
te gaan. De keuken zal a met verbeteren, in de vele opzichten waarin gij
verbetering noodig hebt. Van de vrouw, die u opstookt, zeg ik niets —
daar gij, Clara," met eene zachtere stem mijne moeder aansprekende,
fuit oude betrekking en door eene lang gekoesterde inbeelding een zwak
voor haar hebt, dat nog niet overwonnen is." — i Eene onverklaarbarc
iqjNK VACAHTIE-DAOEN LOOPEK TEN EINSB. 99
verdwaasheid is het!" ricp juffrouw Murdstone nit. — ilkzegalleen,"
faemam hij, mij weder aansprckende, >dat ik het afkeur, dat gij aan zolk
gezclschap als dat van juffrouw Peggotty de voorkeur geeft, en dat gij
daarvan zult afzien. Nu, David, hebt gij mij verstaan, en gij weet vrat
het gevolg lal lijn als gij niet oppast om mij letterlijk le gehoorzamcn."
Ik wist het wel — beter misschien dan hij dacht, Eooverniijneaxme
jDoeder betrof — en ik gehoorzaamde hem letterlijk, Ik ging niet tnen
naar mijne kamer; ik nam niet meer de wijknaar Peggotty ;maarzat
mij dag aan dag in de voorkamer te vervelen en te wachten tothetavond
werd en tijd om naar bed te gaan.
Onder welk een lastig bedwang was ik daar; uren aan uren in dezelfde
bonding gezeten, bevreesd om een arm of heentebewegen, opdat juf-
frouw Murdstone niet (gelijk zij bij de minste aanleiding deed) over
mijne onmstigheid zoii klagen, en bevreesd om een oog op te slaan,
opdat het geen blik van ongenoegcn of vijandige opiettendheid zou ont-
moeten, die in mijn blik nieuwe reden tot klagen jsou vinden! Hoe on-
dnutglijk vervclend, daar naar het tikken dcr klok te zitten luisteren;
naai jafirouws Murdstone's blinkendc kraaltjes te zitten kijken, terwiji
zq ze aanrecg; mij te veiwondcren of zij wel ooit zou trouwen, en zoo ja,
nietwelk sooit van ongelukkig man; de verdeeling van het snijweikaan
den schoorsteenmontel te tellen, en met mijne oogen tusschen de krullen
VXD het behangsd op den muur naar den zolder op te klimmen I
Welke wandelingen deed ik in mijne eenzaamheid, langs modderige
paden, in het siechte winterweder, terwiji ik die voorkamer, met mijnheer
Murdstone en zijne zusterdaaHn, overalmededroeg^eene vervaarlijke
vracht, die ik gcnoodzaakt was te torschen, eene dagmerrie, die ik met
geene mogelijkheid kon afwerpen, eene zwaarte, die mijn geest onder-
dnikte en mij versufte !
Welke maaltijden deed ik, in stilte en verlegenheid, altijd overtuigd,
dat *T een mes en eene vork te veel warcn, en dat wel de mijne ; een hon-
ger tc veel, en dat wel de mijne; een bord en stoel te veel, en dat wel de
mijne ; iemand te veel, en wel ik I
Welke avonden, ab de kaarsen binnenkwamen, en men verwachtte
dat ik mij zou bezig houden, maar ik, geen onderhoudend boek durvende
teten, in een geestdoos, en nog meer harteloos leerboek van rekenkunst
zat te tnren ; wanneer de tafels van maten en gewicht zich zelven op noten
cettm en zich zongen op de wijs van iRule Britannia" or>Wegmet
Mgit en zorgen," en niet wilden stilstaan om zich te laten leeren, ma&r
door mijn ongelukkig hoofd been gonsden, het eene oor in en het andere
wedo-tBtl
Hoe zat ik te geenwen en te duttcn, in spijt van al mijn oppassen ; hoe
achrikte ik uit mijn heimelijkcn slaap wakker; hoe kreeg ik nooit ant-
voord op het weinige dat ik waagde te zeggenj welk eene ledige ruimte
sdieen ik, (fie ntemand opmerkte en die toch ledereen in d€n weg wu ;
«n weUt eene veriossing was het als ft juflrouw Murdstone den eersten
dag vu negenen hooroe welkom heeten en mij bevelen om naar bed
tegaan.
DAVID COPPERFIELD.
Zoo gingen de vacande-dagen slepend om, totdat de morgen kwain,
iraarop ju^ouw Murdstone zeide: >Dat is de laatste dag I" en mij het
laatste kopje tbee gaf.
Ilet speet mij niet dat ik vertrok. Ik was in een staat van verdooving
verzonken ; raaar ik begon een wemig te bekomen en zagnaar Steetforth
nit, hoewel mijnheer Creakle acbter hem opdoemde. Wederom kwam
Barkis voor bet hek, en wederom leide juffrouw Murdstone met bare
waarschuwende stem: » Clara!" toen mijne mocder zich over mij been
boog om mij vaarwel tc zeggen.
Ik kuste haar en mija brocrtje, en was toen zeer bedroefd ; maar niet
bedioefd omdat ik heenging, want de kloof tusscfaen ons was er tocb, en
bet scbeiden was er toch, elken dag. En het is nti niet zoozeer de kus,
dien zij mij gaf, welke in mijn geheugen leefl , scboon die zoo vurig wa»
ids een kus kon zijn, als wel wat daarop nog volgde,
Ik zat in de kar toen ik baar nog hoorde roepen. Ik keek uit, en zij
stond alleen blj het tuinhek, en hield miin brocrtje in hare armen om-
hoog, om hem mij te laten zien. Het was koud maar stilwedei^geen
haar van haar boofd, geen plooi van haar kleed bewoog zicb, terwijl zij,
baar kind omboog m de armen hondende, strak naar mij stond te staren.
Zoo verloor ik haarui: het gezieht. Zoo zag ik haar naderband, in
mijn slaap op school — als eene stille scbim voor mijn bed -:- naar mij
starende met denzelfden strakken blik en met haar kind in hare armen
omhoog.
DC HBB RN GBDKHKWAARStGEH VXRJAARDAG.
Ik sla allcs over wat er op school gebcurde, totdat in Maart mijn ver-
jaardag tenigkwam. Behalve dat Steerfoith mecr te bewonderen was dan
ooit, heiinner ik mij niets. Hij zou op het emd van bet halijaar, zoo niet
VTOeger, vertiekken, engedroegzick,naarmijdacbt,nogmoedigeren
met meer onaf hankelijkeid dan te voren, waarom ik dan ook nog meer
dan te voren met hem was ingenomen ; maar behalve dat herinner ik mij
niets. De groote gebeurtenis, waardoor die tijd in mijn geheugen wordt
gekenmerkt, schijnt alle kleinere herinneringen te hcbben verzwolgen,
Het is mij zel& moeilijk te gelooven, dat cr tusschcn mijne terugkomst
op Salem House en dien vetjaardag een tijdsbestek van twee voile maaa-
den verliep. Ik kan alleen begrijpen, dat bet zoo was, omdat ik. weet,
dat het zoo moet ^eweest zijn ; andeis zon ik mij overtuigd houden, dat
er geen tnsschentijd had bestaan, en de eene gebeurtenis de andere on-
middellijk was opgevolgd.
Hoe duidelijk herimier ik mij nog welk een soort van dag het was I Ik
niik den mist nog, die om bet buis hing ; ik zie den schemcrendcn rijm
nog daar doorbeen ; ik voel mijn vochtig haar klam langs mijne wangen
lia^en ; ik zie nog het duistere versct^et der schoolzaal, met eene flikke-
^rende kaats bier en daar om den mistigen ocbtend te verhelderen, en
IICVKOUW CRKAKLB HEBFT HU lETS TI ZCGOBN. lOI
den adem dei jongens, die als ccd kronkelende damp in de konde lucht
vervUegt, terwiji zij op hunne viogers blazen en met huone voeteo op
4eD grond stampcn.
Het was na het ontbijt, en wij waren van de spedplaats in huis geroe-
pcn, tocnmijnhecr Sharp binncDkwam en zeide:
>David Copperfield moet in de zijkamer komen."
Ik verwachtte cenc mand van Peggotty, en di't bevel deed dus mijn
gezicht opheldcren. Eenigcn van de jongens riepen mij eene hcrinnering
toe om bij de uitdeeling van het lekkers niet vergeten te warden, toen ik
groote dnft maakte van mijne plaats tc komen.
iHaast u maar niet, David," zeide mijnheer Sharp. Eristijdgenoeg,
mijn jongen : haast u maar niet "
Ik zou mij misschien verwonderd hebben over de aandoening, die uit
zijn toon sprak, als ik daaraan gedacht had; maar ik deed dit niet voot
naderhand. Ik haastte mij naar de zijkamer; en daarvondikmijnheer
Creakle aan zijn ontbijt zitten, met den rotting en eene courant voor
dch, en mevrouw Creakle met een open briefinde hand. Maar geene
» David Copperfield," zcide mevrouw Creakle, terwiji zij mij naar eene
sofa bracht en zich oaast mij zette. ilk moet u eens zeet bijzonder spre-
ken. Ik heb u iets te zeggeo, mijn kind."
Mijnheer Creakle, naar wien ik natuurlijk omkeek, schudde zijn hoold
conder mij aan te zien, en venstopte een zucht met een groot stuk gebo-
tcrd brood.
• Gijzijtnogtejongom te wetenhoedewereldelken dag verandert,"
zcide mevrouw Creakle, »en hoe onverwacht de menschen daariiit wor-
den weggenomen. Maar dat moeten wij alien toch leeren, David: som-
migen van ons als wij jong zijn, sommigen van ons als wij oud zijn, en
sommigcn van ons geheel ons leven door."
Ik zaghaar emstig aan.
»Toengij met het einddervacantic van huiskwaamt," zeide mevrouw
Creakle na eene poos stilzwijgens, > waren toen alien wcl?" Na nog
eene poos zwijgens : > Was uwe mama toen wel i"
• Ik becfde, zonder duidelijk te weten waarom, en bleefhaar emstig
aanzicn, maar zonder eene poging te doen om antwoord te geven.
tOmdat," zeidezij, ihet mij spijtute moeten zeggen, dat ik van mor-
gen gehoord heb, dat uwe mama erg ziek is.
Er kwam een nevel tusschen mevrouw Creakle en mij, en hare ge-
daantc scheen een oogenblik daarin te zweven. Toen voelde ik heete
tranen over mijn gezicht rollen en was die nevel weder weg.
>Zij is zeer gevaarlijk ziek," vervolgde zij.
Ik wist alles nu,
• Zijisdood."
Het was niet noodi^ mij dit te seggen. Ik was reeds in een kreet van
washopige droefhnd uitgebarsten, en gevoelde mij een wees in de wijde
wereld.
Zij was zeer goed en zacbt voor mij. Zij hield mij daar den geheelctt.
109 DAVID COPPXRFULD.
dag, en liet mij somdjds alleen : en ik schreide, en viel van uitputtin^ ia
slaap, en werd dan wakker en scnreide weder. Toen ilc niet meer schreie»
kon, ibegon ik te denkenf en toen was de dnik op mijnc borsthet
zwaarste, en werd mijne smart eene doSe pijn, waarvoor ik gecne verlich-
ting kon vinden.
En toch waren mijne gedacbten nog niet bepaald ; ztj vestigden zich
niet op de ramp, die mij hct hart beklemde, maar speelden ijdel daarom*
been. Ik dacbt aan ons huis, gesioten en sdL Ik dacht aan mijn broertje,
dat, gelijk mevrouw Creakle zeide, sedert eenigen tijd had gekwijnd cd
waarschijnlijk ook wel zou stcrvcn. Ik dacbt aan mijn vaders graf op bet
keikhof, bij bet huis, en boe mijne moeder daar nti ook zou liggen ondcr
den boom, dien ik zoo wel kcnde. Ik klom, toen ik alleen gelaten was,
op een stoel en keek in den spiegel, om te zien boe rood mijne oogen
waien en boe droevig mijn geztcbt was. Ik bedacbt, na verloop van
eenige uren, indien mijne tranen nu inderdaad moeielijk vloeiden, gelijk
zij scbenen te doen, wat mij van mijn vcrlies wel bet meest zou aandoea
ais ik dicht bij hub kwam — want ik zou naar buis gaan voor de begra-
fenis. Ik ben er van bewust, gevoeld te bebben, dat ik onder de overige
joDgens zekere waardigbeid had verkreKcn, en dat ik in mijne dioefenis-
een persoon van gewicht was.
Indien ooit een kind oprecht bedroefd was, was ik bet. Maar ik herin-
nei mij, dat deze gewichtigheid mij toch zekete voldoening gaf, toen ik
dien nantiddag op de speelplaats wandelde, terwijl de andere jongens ia
de school waren. Als ik ben door de vcnsters naar mij zag kijken, terwijl
zij naar hunne ploatsen gingen, gevoeldc ik mij boven hen onderscbei-
den, en keek nog droevigei en gmg nog langzamer. Toen de schooltijd
om was, en zij buitcn kwamen en tegen mij spraken, achtte ik heteenigs-
rins voor eene deugd van mij, dat ik tegen niemand van hen trotscb was,
en mij juist evenveel aan ben alien liet gelegen It^gen als te voren.
Ik zou den volgenden avond naar huis gaan ; met met de postdiligence,
maar met den zwarcn nacbtwagcn, die de Fanner genoemd werd, en
voomamelijk door landlieden weid gebniikt, die onderweg slechts voor
een korten afatand medereden. Dien avond werd er niet verteld, en
Traddles drong er op aan om mij zijn hoofdkussen te leenen. Ik weet
niet wat voor goed bij dadit dat dit mij zou doen, want ik had er zelf
een ; maar bet was alles wat hij te leenen had, arme jongen, behalve een
blaaxlje postp^ipier vol geraamten ; en dit schonk hij mij bij bet a&cheid
als eene bijdrage om mij te troosten en te bedaren.
Des anderen daags in den namiddag verliet ik Salem House. Weinig
dacht ik toen, dat ik bet verliet om nooit tenig te komen. Wij reden dea
gebeelen nacht door, maar zeer langzaam, en kwamen niet voor negen
of tien uur m den ocbtend te Yarmouth. Ik keek naar Barkis uit, maar
bij was er niet. In plaats van hem, kwam er een dik, koitademig, vroolijk
oud mannetje, in bet zwart, met vale strikjes aan zijne korte broek^
iwarte kousen en een hoed met een breeden rand, bijgcnde aan bet p«r-
tier, en zeidc :
> Jonge beer Copperfield ¥' — » Ja, mijnheer." — » Wilt gc maar mede-
»
IK WORD DOOR MI|NHEBR OHER At'CEHAALD. lOj
komen, jonge heer, aU het u belicft," zcide hij, het portier opende, » dan
2al ik het pleizier hebben van u Daar huis te brengen."
Ik stak mijne hand in dezijnc, mij verwonderendc wic hij was, en wij
gingen naar een winkel in eene smalle straat, waarboven ik tas : i Omer,
ukenkooper, kleermaker, bedienaar van begrafenissen, enz." Het was '
een duf, benauwd winkeltje, vol allerlei kleedingstoffen en gemaakte
kleeren, waaronder een venster vol vilten mans- en vrouwenhoeden. Wij
gingen naar een achterkamertje achter den winkel, waar wij drie jonga
juffers aan het werk vonden, bij een vooiraad van iwarte stoffen, die op
de tafel lagen gehoopt, terwijl snippers en a&nijdsels daarvan overal over
den vioer verstrooid lagen. £r brandde een goed vuur in de kamer, en
er heerachte een op de borst siaande reuk van warm zwart krip — ik
wist toen nog niet welken reuk het was^ maar ik weet het nu wel.
De drie jonge juffers, die zeer vlijtig en weltevreden schenen te zijn,
keken even naar mij en gingen toen weder voort met haar werk. Piek,
piek, pick! Te gelijk kwam uit eene werkplaats, aan de overzijde van
een bmnenplaatsje, waarop het venster uitzag, een geluid van geregelde
hamerslagen, die een soort van wijsje vormden. Tak — tik-tik, tak —
tik-tik, tak — tik-tak, zander eenige afwisseling.
* Wel," zeide mijn gelcider tot eene der jonge juffers, »hoe vordcrt ge,
Minnie f'' — > Wij zuUen wel ktaar zijn als het tijd is om te passen," ant-
woordde zij vroolijk, zonder op te kijken. >Wees maar niet bang,
vader."
Mijnheer Omer nam zijn breed geranden hoed af en ging zitten hijgen.
Hij was zoo dik, dat hij eene poos moest hijgen, eer hij kon zeggen :
iGoed zoo!" — iVader" leide Minnie, schertsend, »wat wordtgij
toch een dikzak !" — - 1 Ja, ik weet niet hoe het komt, liefje," antwoordde
hij, er over peinzende; >maar het is wel eenigsiins zoo." — >Gij zijt
altijd zoo weltevreden, ziet ge," zeide Minnie. »Gij neemt alle dingen
zoo licht op." — >Het baat toch niet of men ze al anders opneamt,
liefje," antwoordde mijnheer Omer. — »Neen, zeker niet," zeide zijoe
dochter daarop. » Wij zijn hier alien tamelijk vroolijk, Goddankl Niet
waar, vader f" — > Dat hoop ik, liefje," antwoordde hij. lEnnuikwser
wat op adem ben gekomen, zal ik, dunkt mij, dezen jongen geleerde
maar de maat nemeiL Wilt gij eens in den winkel komen, jonge heer
Copfwrfield i"
De ging, volgens dit verzoek, met mijnheer Omer medc; en nadat hij
mij eene rol l^en had laten zien, hetwelk hij zeide, dat extra superfijn
was en te mooi om over lets andccs dan over ouders er mee te rouwen,
nam hij mij de maat en teekende die in een boekje aan. Terwijl bij dit
deed, vestigde hij mijne aandacht op zijn voorraad van goederen cd op
zekere modes, die hij zeide dat pas waren opgekomen, en zekere andere
modes, die nu afgeschaft wares.
>En daardoor verliezen wij dikwijls een achat van geld," zeide mijn-
heer Omer. >Maar de modes zijn evenals de mcnscfaen. Zij komen op,
zonder dat iemand weet wanneer, waarom of hoe, en zij gaan weder
hem, sonder dat iemand weet wumc«T, waarom of hoe. Alles gelijkt.
104 DAVID COPPBXFIELD.
naar mijne gedachten, op bet inenscbelijke leven, als men hetuit ditoog-
punt beschouwt."
Ik was te vol droefheid om over dit onderwerp te redeneeien, dat
misschien coder alle omstandigheden bovec mijne macht zou zijn ge-
* weest; en mijnheer Omer bracht mij wedcr naar de achterkamcr, onocr-
weg met eenige moeite ademhalende.
Daama Hep hij van een halsbrckerig trapje achter eenc dcur af : » Breng
de thee en boterhammen boven," welke dan ook, na vcrloop van eem-
gen tijd, waarin ik zat rond te kijken en te denken, en naar bet pieken in
de kamer en de muziek der hamerslagen, die over de plaats klonkeo, te
luisteren, op een bakje werden binnengebracht en voor mij bestemdble-
ken te zijn.
ilk ben al lang," z«de mijnheer Omer, nadat bij mij eene poos had
aangek^ken, terwijl ik nog niet met mijn ontbijt vordra/le — want die
zwarte dingen henamen mij den eetlust, ■ ik ben al heel lang met u be-
kend geweest, mijn kleine vriend." — » Zijt ge, mijnheer ?" — » Uw leven
lang, zeide mijnheer Oroer. ilkmagzel^welzeggenalvroeger. Ikheb
uw vader voor u ^kend. Hij was vijf voet negen en een halven duim en
ligt in vijf en twintig voet gronds."
Tak — tik-tikj tak — tik-tik, Uk - tik tak, klonk bet over de plaats.
>Hij ligt in vijf en twintig voet gronds, zoo goed als in een duim,"
zeide mijnheer Omer schertsende. >HetwasopzijnverEoek,ofophaar
verlangen; dat is mij ontschoten." — »Weet gij ook hoe mijn kleine
broertjc vaart, mijnheer ?" vroeg ik.
Mijnheer Omer schuddc bet hoofd.
Tak — tik-tik, tak — tik-tik, tak — tik-tak.
»Hij ligtinziJD moeders arm," zeide hij. — »Och, dat arme kind! Hij
is dan dood f" — »Trek bet u maar niet aan," /eide mijnheer Omer. » Ja.
Het kind is dood."
Mijne wonden begonnea bij dit bericht opnicuw te bloeden. Ik liet
bet nauwelijks aangeroerd ontbijt staan, en ging met mijn hoofd op eene
andere tafel in een hoek van fact kamer^e liggen, die Minnie haastig
afruimde, opdat ik het rouwgoed, dat daar lag, niet met mijne tranen
zou bevlekken. Zij was een aardig, goedhartig meisje, en streek mij met
eene zachte, viiendelijke hand de baren uit de oogen ; maar zij was VTOO-
Ujk dat haar werk bijna af was en bijtijds gereed kwam, en geheel anders
gestemd dan ik.
Weldra hield de muziek der hamerslagen op, en een knap, frisch jonk-
man kwam over de plaats naar de kamer. Hij had een hamer in de hand
en den mond vol kleine spijkertjes, die hij er uit moest nemeneerhijkon
spreken.
»Wel, Joram!" zeide mijnheer Omer. »Hoe vordertgij?" — *Heel
goed," antwoordde Joram. » Klaar, mijnheer. "
Minnie kleurde een weinigje en de twee andere mmjes zageo elkander
gUmlachend aan.
>2oo! Dan zijt gij er gisteravond bij de kaara aan geweest, terwijl ik
naar de club was? Zegr zeide mijnheer Omer, zijn ttneoogdichtknij-
LIEFDK TB UIDDBM DER DOODKISTBN. XO$
pende, — »Ja," antwoordde Joram. lUaar gij geze^d hadt, dat vi] er
«enuitstapje vankoQdenmaken,eDertezametiheennjdeQ, alshetklaar
was, Minnie en ik — en gij." — >Zoo!Ikdacht,dat gemijgeheelenal
xoudt vergeten," zeide mijobeer Omer en lachte tot hij er van moest
hoesten. — >Daar ge zoo goed waart om dat tc zeggen," hervatte de
jonkman, > gmg ik met lust aan het werk, ziet ge ! Wilt gc mij eens zeggen ,
wat ge er van vindt?" — »Ja, kom," zeide mijnheer Omer, opstaande.
iLieve jongen," daarbij bleef hij staanenkeerdezichnaarraij, »zoudt
ge niet eens willen zien hoe..." — iNeen, vader," viel Minnie hierop
in. — ilkdachtjdathethemmogelijkaangenaamzouzijn, lieve," zeide
mijnheer Omer. tMaar misscHen hebt gij gelijk,"
Ik kan nietzeggen, hoe ik wist dat het dedoodkistniijnerlieve,lieve
mocderwas, waamaar zij gingen kijken.Ik had er nooit eene hooren spij-
keren ; ik had er nooit eene gezien, zooveel ik weet \ maar het kwam mij
voor den geest wat dat geluid was, zoodra ikhethoorde; entoen die
jonkman binnenkwam, was ik overtuigd, dat ik wist wat hij gedaan had.
Daar het werk nu gereed was, borstclden de twee meisjes, wier namen
ik Diet gehoord had, de draadjes en pluisjes van haar gocd, en gingen
naar den winkel, om dien in orde te brengen en naar de klanten te wach-
ten. Minnie bleef^ om op te vouwen wat zij gemaakt hadden en het in
manden te pakken. Dit deed zij op hare knie^n liggende, en neuriede
ondcrtusschen ecn vroolijk wijsje. Joram, (ik twijfelde niet of hij was haar
minnaar) kwam weder binnen en ontsCal haar een kus, terwijl zi) zoo
druk bezig was (hij schees zich volstrekt niet aan mij te storen), en zeide
dat haar vadei om het wagentje was gegaan, en zij zich moest haasten
om zich klaar te maken. Toen ging hij weder heen, en toen stak zij haar
vingerhoed en schaar in haar zak, en eene naald met een zwarten diaad
«r m voor op de boret van hare japon, en ging, ora met smaak een over-
kleedje aan te doen, voor een spiegeltje achter de deiir staan, waaiin
ik de wcerkaatsing van haar vergenoegd gezichtje zag.
Dit alles merkte ik op, terwijl ik met het hoofd in de hand aan de tafel
in den hoek zat, en.mijnegedachten overgeheelanderedingenliepen.
Weldra kwam het wagentje voor de denr. De manden werden er eerst
ingezet, toen werd ik geplaatst, en die dric volgden. Ik herinner mij, dat
het half een soort ran pleizierrijtuigje, half een meubelwagen geleek, met
eene donkere kleur beschilderd en door een zwart paard met een langen
staart getrokken. Er was overvloedig plaats voor ons alien,
Ik denk niet, dat ik ooit in mijn leven zulk een vreemd gevoel heb
ontwaard (misschien ben ik nu wijier geworden) als toen ik bij die men-
scben zat, bedacht waarmede zij bezig waren geweest, en zag hoeveel
vermaak zij in dat tochtje hadden. Ik was niet verstoord op hen ; ik was
veeleer bang voor hen, alsof ik onder wezens was verplaatst, waarmede
mijne natuur niets gemeens had. Zij waren zeeropgeniimd. De oudeman
lat voorin om het paard te mennen, en de twee jongelieden zaten achter
hem, en wanneer hij sprak leunden zij voorover, de ecn aan den eenen
kant van zijn blozend rond gezicht, en de andcr aan den anderen, en
maakten vecl werk van hem. Zij zouden ook met mij gepraat hebben,
lo6 DAVID CCPPERPIKLD,
maar ik hield mij tenigenzatinmiJDhoelctedniilen, afgeschriktdoor
hiitine verliefdheid en vroolijkheid, schoon die verre van luidnichtiy
was, en mij bijna verwonderende, dat er geen oordeel over hen kwam
wegens de hardheid liunner haiten.
Toen zij stUhielden om het paard te ververschen, en aten en dronken
en zich te goed deden, kon ik dus niets aanraken dat zij aanraakteo,
maar bleef zitten vasten. Toen wij aan huis kwamen, liet ik mij dus
Epoedie achter uit het wagentje glijden, om niet in hun gezelschap te zijn
voor die akelige vensters, die mij gelijk eens heldere, maar nu geslotene
oogen zoo blind aanstaardcn. En o, hoe weinig had ik behoeven te be-
denken wat mij tot tranen zou bewegen als ik weder bij huis kwam —
toen ik het venster van mijn moeders kamer zag, en dat daamaast, waar
eens in beter tijd mijn kamerlje was ]
Ik was in Feggotty's armen eer ik nog aan de deur kwam, en zij bracht
mij in huis. Toen nij mij voor het eerst za^, barstte hare smart los ; maar
spoedig bedwong zij zich, en sprak fluisterend, en ging op de teeneD,
aJsof de doode had kunnen gestoord worden. Zij was, naarik vernam, in
langen tijd niet naar bed geweesL Zij bleef des nachts nog zitten waken,
Zoolang hare arme, heve meesteres nog boven aarde was zeide zij, wilde-
zij haar niet verlaten.
Mijnheer Murdstonc lette niet op mij, toen ik bij hem in de voorkamer
kwatn, maar bleel in zijn leuningstoel bij het vuur zilten schreien en pein-
zen. JufTrouw Murdstone, die aan haar lessenaartje, met brieven en pa>
pieren bedekt, zat te schrijven, gaf mij hare koude vingertoppen, en
vtoeg, met een ijzerhard gefluister, of men mij de maat voor mijn roilw
goed had gen omen.
Ik zeide: »]a." — »En uwe hemden," zeide zij, ihebtge die meege-
bracht f " — » Ja, juffrouw. Ik heb al mijne kleeren meegebrxcht."
Dit was al de troost, dien hare vastheid mij toediende Ik twijfel niet
of zij vond er een uitstekend genocgen in om bij zulk eene gelegenheid
hare zoogenoemde zelfbeheersching, en vastheid, en geestkracht, en ge-
zond verstand, en hare geheele duivelsche lijst van hatelijke eigenschap-
pen ten toon te spreiden. Zij was bijzonder grootsch op hare knapheid
in het behandelen van zaken ; en bewees deze nu door alles tot eene zaak
van pen en inkt te maken en zich door niets te laten ontroeren. Het ove-
rige van dien dag, en daama wederom van den ochtend tot den avond,
zat zij voor dat lessenaartje zeer bedaard te krassen met eene harde pen,
en sprak zij tegen iedereen met hetzelfde ijzerharde gefluister, zonder
dat zij ooit een trek van haar gezicht ontspande, den toon harer stem
verzachtte, of dat erde geringste wanordein haar toilet was te bespeureo.
Haar broeder nam somtijds een boek op, maar las er nooit in, zooveel
ik Ea^. Hij opende er een en keek er in alsof hij las, maar bleef een geheel
uur zitten zonder het blad om te slaan, en legde het dan neer en staple
door de kamer been en weder. Ik placht met gcvouwene handen naar
hem te zitten turen, en uren achtereen zijne voetstappen te tellen. Hij
sprak zeer zelden tegen haar, en nooit tegen mij. Hij scheen, behalve de
Uokken, het eenige nistelooze ding te zijn in het geheele roerlooze huis.
BEGRAFBNIS.MUNBR^DIERBARE MOBDER 107)
In die dageo voor de begrafema zag ik Peg^otty slechts weinig, behalvo-
dat ik haar, ab ik de trsp op- en afging, alujd dicht bij de kamer vond
waar oiijne moeder en haar kindje lagen, en behalve dat zij elken avond
bij mij kwam en aan het hoordeindevanmijnbedbteef zitten totikia
slaap viel. Een paar dagen voor de begiafenis — ikmeen, datheteen
paar dagen daarvoor was, maar ik moet bckennen, dat ik met de reke-
ning van dien zwaren tijd, die niets had om zijn verloop aan te duiden,
zebeel in de war ben — bracht zij mij in die kamer. Ik kan mij alleen
ho-inneren, dat daar onder een wit laken op het bed, waar alles in heb
nmd uitstekend zindelijk en frisch was, de oorzaik scheen te liggen dei-
Schtige stiltc, die in het geheele huis heerschte ; en dat ik, toen zij dat
en zachtjes wilde omslaan, uitriep : ■ 0 neen, o neen !" en hare hand
vasthield.
Indien de begrafenis pas gisteren had plaats gehad, zou ik mij die nict
beter kunnen herinneren. Het geheele voorkomen onzer beste zijkamer,
tocD ik de deur inkwam, het helder brandende vuur, het glinsteren van
den wijn in de karafTcn, de fatsoenen der glazen en borden, de flauw»
zoete reuk van koek, de reuk van juflrouwMurdstone'sjaponenonzA
xwarte kleeren. Mijnheer Chilhp is in de kamer en korat mij aanspieken,
>En hoe vaart jongc heer David f " zegt hij vriendelijk.
Ik kan niet >faeel wel" zeggen. Ik geef hem mijne hand, die hij in de
zijne houdt.
> Wel mijn tijdl" zegt mijnheer Cbillip, met een soetsappiggUmlachjef
terwijl er in cijne oogen lets glinsteTt. >Onze kleine vrienden worden
groot. Zij zouden ons haast ontgroeien, juffrouw !"
Dit is tot jufixouw Murdstone gericht, die gecn antwoord geeft.
»Ik lie hier eenc groote verbetering, juffrouw f " zegt mijnheer Chillip,
Jufirouw Murdstone antwoord allecn met een zuur gezicht en eene-
sdjve buiging. Mijnheer Chillip, uit het veld gestagen, gaat naai een hock,
waarheen hij mij mcdeneemt, en opent zijn mond niet meer.
Ik merk dit alleen op, omdat ik alles opmcrk wat er gebctirt, niet om-
dat ik ieta om mij zelven geef^ of dit sedert ik thuis ben gedaan heh. En
nu begint de klok te luiden, en komen mijnheer Omer en een andci om.
ons aan te kleeden. Feggotty placht mij lang geleden te vertellen,datzij,
die mijn vader naar hetzelfde graf volgden, in dezeUde kamer aai^e-
kleed werden.
De volgers zijn nu mijnheer Murdstone, onze buurman mijnheer
Grayper, mijnheer Chillip en ik. Als wij de deur uitkomen, zijn de dra<
gers met him last in den tuin ; en zij gaan voor ons uit het pad af, en de
. olmen voorbij, en het hek uit, naar het kerkhof, waar ik zoo dikwijls op
een lomerochtend de vogekjes heb hooren zineen.
Wij staan om het gra£ De dag komi mij anders voor dan eike andere
dag, en het licht niet van dezelfde kleur — van eene droeviger kteur. Nu
heerscht er eene plechtige stilte, die wij van huis hebben medegcbracht
met wat daar in de aarde rust ; en terwijl wij zoo blootshoofds staan, hoor
ik de stem van den geestelijke, die in de opene lucht klinkt alsof zij uit
de verte kwam, en toch duidelijk en helder, zeggen: ilk ben de opstan>
fo8 DAVm COPPERFISLD.
ding en het leven, zegt de Heer!" Dan hoor ik snikken; en, op een
afstand tusschen de toekijkers staande, zie ik die goede trouwe dienares,
die ik onder alle menschen op aarde het liefst heb, en tot wie mijn kin-
derlijk hart zich overtuigd houdt dat de Heer eens zalzeggen: iWel
gedaan !"
£r zijn vele gezichten die ik ken onder den kleinen drom ; gezichten,
dieik in de kerk heb leeren kennen; menschen, die mijne moeder zagen
toen zij in den bloei harer jeugd voor het eerst in het dorp k warn. Ik
denk niet om hen — ik denk om niets dan mijn leied — maar toch zie en
ken ik hen alien; en zelfs zie ik, ver weg op den achtergrond, Minnie
staan toekijken, en hoe haar oog haar minnaar zoekt, die dicht bij mij
staat.
Het is voorbij ; het graf is met aarde gevuld, en wij keeren het den rug
toe om heen te gaan. Voor ons staat ons huis, zoo mooi en onveranderd,
in mijn gemoed zoo zeer verbonden met de jeugdige voorstelling van
haar, die nu verscheiden is, dat al mijne vorige droef heid nog niets
is geweest bij de droef heid, welke het gezicht van dat huis bij mij opwekt
Doch zij nemen mij mede, en mijnheer Chillip spreekt tegen mij, en als
wij thuis zijn gekomen, houdt hij mij water voor den mond; en als ik hem
vraag om naar mijne kamer te mogen gaan, brengt hij mij met de zachte
vrieudelijkheid eener vrouw daarheen.
Dit alles, zeg ik, is als ware het pas gisteren gebeurd. Gebeurtenissen
van later dagteekenin^ zijn van mij weggedreven naar de kust, waar alle
vergetene dingen weder te voorschijn zuUen komen; maar deze staat
gelijk eene hooge rots in den oceaan.
Ik wist wel, dat Peggotty in mijne kamer bij mij zou komen. De sab-
batstilte van dien tijd (de dag geleek zoo naar een zondag ! — dit had ik
vergeten) was ons beiden weldadig. Zij zette zich naast mij op mijn ledi-
kantje, en terwijl zij mijne hand vasthield, somtijds aan hare lippen
bracht en somtijds met de hare streelde, gelijk zij had kunnen doen om
mijn broertje to sussen, vertelde zij mij op hare manier alles wat zij van
het gebeurde te vertellen had.
>Zij was al een langen tijd nooit wel geweest," zeide Peggotty. »Zij
was onrustig in haar gemoed, en niet gelukkig. Toen zij haar kindje had
gekregen, dacht ik eerst dat het beter met haar zou worden, maar zij
werd nog zwakker en verminderde iederen dag een beetje meer. Zij
placht gaarne alleen te zitten, eer zij haar kindje kreeg, en dan schreide
zij ; maar naderhand placht zij er veel voor te zingen — zoo zacht, dat
ik eens dacht, toen ik haar hoorde, dat het naar eene stem in de lucht
geleek, die omhoog wegzweefde.
>Ik denk, dat zij in den laatsten tijd nog vreesachtiger werd en lichter
Bchrikte, en dat een hard woord evengoed als een slag voor haar was.
Maar zij was voor mij altijd dezelfde. Voor hare malle Peggotty veran-
derde zij nooit — nooit — die lieve!"
Hier zweeg Peggotty en tikte een poosje zacht op mijne hand.
>De laatste keer, dat ik haar eenigszins zag zooals zij vroeger was, was
op den avond toen gij thuis waart gekomen, lieve David. Op den dag
DE LAATSE LEVENSDAGKN HUNSR MOEDER. 109
van uw hcengaan zeide zij tegen mij : i Ik zal mijn lieveliog nooit weer-
lien. Er is iets, dat mij dit zegt, en ik weet dat hct de waarheid zcgL"
> Zij poagde zich daama goed te houden ; en dikwijls als zij faaar zei-
den, dat zij onDadenkend en luchthartig was, deed zij faaar best om zich
zoo tc faouden: maar dat was toen alles al voorbij. Zij zeide haar man
nooit wai zij mij gezegd had — zij was bang om het iemand te zeggen —
tot op een avond, weini^ langer dan eene week voor dat het gebeurde,
toen zij zeide: >Edward,ikgeloof datikgasterven."
iNu is het van mijn hait, Peggotty," zeide zij mij, toen ik haar dicn
avond naar bed hielp. > Hij zai het van dag tot dag meer leeren gelooven,
anne man, eenige dagen lang; en dan zal het gedaan zijn. O, ik ben zoo
moe. Als dit slaap is, blijf dan bij mij zitten terwijl ik slaap; verlaatmij
niet. God zegene mijne kinderen, bciden. God bescherme en behoede
mijn vaderloos knaapje !"
1 Ik heb haar daarna niet meer vertaten," zeide Peggotty. i Z^) sprak
dikwijls tegen die twee beneden — want zij had hen lief; zij kon niet
leven zander iedereen, die bij haar was, lief te hebben — maar als zij van
haar bed weggingen, keerde zij zich altijd naar mij, alsof zij toch maar
bij Peggotty rust had, en zij kon nooit anders in slaap komen.
*OpdenIaatstenavondgafzi;mijecnkus,enzcide: > Als mijn kindje
00k sterven moest, Peggotty, och, laten zij het dan in mijn ann leggen en
0fl5tezamenbegraven."(Endat is ook gedaan, want het armelammetje
heeft haar maar 66n dag overlecfd.) iLaat mijn Iteve David met ons me-
degaan naar onze rustplaats," zeide zij, >en zeg hem, dat zijne moeder,
toen zij hier lag, hem niet cens, maar wel duizendmaal heeft gezegend."
Er volgdc wederom eene poos van stilte, en wederom likle zij zacht
op mijne hand.
iHet was al viij diep in den nacht," zeide Peggottyv>toen le mij om
mt drinken vroeg, en toen zij gedronken had, zag zij mij met zulk een
geduldigen glimlach aan, die lleve ! — o zoo schoon !
iDe dag was aangekomen, en de zon ging op, toen zij mij zeide, hoe
goed en zorgvuldig mijnheer Copperfield altijd voor haar geweest was,
en hoeveel geduld hij met haar had gehad, en haar gezegd had, als zij
un zich zelve twijfelde, dat een liefderijk hart beter en sterker was dan
*ijsheid, en dat hij met haar hart een gelukkig man was. »Lieve Peg-
gotty," zeide rij toen, ischuif mij wat dichtcr bij u;" want zij was heel
nrak. >Leg uw goedcn arm onder mijn hals," zeide zij, ten keer mija
faoofd naar u toe, want uw gezicht gaat veraf, en ik wilde bet dichtbij
hebben." Ik deed wat zij vroeg, en o David I toen was de tijd gekomen,
dat de woorden, waarmede ik eens afscheid van u nam, waarheid wer-
den — dat zij blijde was dat zij haar ann hoofd op den arm van hare
domme, knorrige Peggotty kon neerleggen — en zoo stierf zij, als een
kind dat in slaap vicl !"
Dit was het slot van Peggotty's verhaal. Van het oogenblik af, dat ik
den dood mijoer moeder vemam, was haarbeeld, gelijk zij in den laatsten
tijd geweest was, voor mij verdwenen. Van dat oogenblik afherinnerde
ik nuj haar aUran als de jeugdige moeder mijner vroege kindsheid, diq
no DAVID COPPERFIELD.
hare glanzige kruUen om haar vinger placht te winden, en in de scheme-
ring met mij door de kamer dansend. Wat Peggotty mij nu verteld had —
wel verre van mij tot een later tijdperk tenig te brengen — diende slechts
Om dat vroegere beeld nog srterker in het gemoed te prenten. Dit mag
Eonderling wezen, maar het is toch waar. Met haar dood zweefde zij
iveder naar hare kalme, onbewolkte jeugd terug, en wischte al het ove-
rige uit.
De moeder, die in het graf lag, was de moeder mijner vroege kinds*
heid ; het wichtje in hare armen was ik zeli, gelijk ik eens geweest was,
voor altijd aan hare borst in slaap gesust
X.
IK WORD VERWAARLOOSD, EN WORD VERZORGD.
Het eerste, dat juffrouw Murdstone deed toen de dag derplechtigheid
-cm was en het licht weder vrijen toegang in huis had gekregen, was Peg-
gotty de huur op te zeggen. Over eene maand zou zij moeten vertrekken.
Hocveel tegenzin Peggotty ook in zulk een dienst zou gehad hebben,
geloof ik toch, dat zij dien om mijnentwil boven den besten van de
wereld zou hebben verkozen. Zij zeide mij dat wij moesten scheiden en
waarom ; en wij beklaagden elkander in alle oprechtheid.
Wat mij zelven of mijne toekomst betrof, daarover werd geen woord
gesproken, en evenmin iets aan gedaan. Zij zouden wel blijde zijn ge-
weest, durf ik zeggen, als zij mij ook de huur hadden kunnen opzeggen
en wegzenden. Eens verzamelde ik moeds genoeg, om juffrouw Murd-
fitone te vrageij, wanneer ik weder naar school zou gaan; en zij ant-
woordde droogjes, dat zij niet geloofde dat ik weder daarheen zou gaan.
Verder werd mij niets gezegd. Ik was zeer verlangend om te weten wat
'er met mij gebeuren zou, en Peggotty insgelijks ; maar wij konden ons
.geen van beiden in dit opzicht eenige inlichting verschaffen.
En was 66ne verandering in mijn toestand gekomen, die, hoewel zij
mij van vele tegenwoordige onaangenaamheden onthief^ mij toch, als ik
in staat ware geweest om grondig daarover na te denken, nog meer on-
gerust over de toekomst had moeten maken. Zii was deze. Hetbedwang,
dat men mij had opgelegd, werd geheel opgeheven. Wel verre van ge-
tioodzaakt te worden om op mijn vervelenden post in de voorkamer te
blijven, gebeurde het mij verscheidene malen, dat, als ik daar kwam
eitten, juffi-ouw Murdstone mij met een donkeren blik te kennen gaf, dat
ik maar moest heengaan. Wel verre van voor Peggotty's gezelsc&ip gc-
waarschuwd te worden, werd er, als ik mij maar niet aan dat van mijn-
heer Murdstone opdrong, nooit naar mij gezocht of gevraagd. In het eerst
was ik dagelijks in angst, dat hij mijne opvoeding weder onder handen
20U nemen, of dat juffrouw Murdstone zich daaraan zou toewijden ; maar
^poedig begon ik te begrijpen, dat zulk eene vreesongegrond was,endat
ik niets anders had te verwachten dan verwaarloozing.
WAT ZAL UBN MBT UU DOKK. Ill
Ik weet Diet, dat die ontdekking mij toen bijzonder speet Ik was nog
versufi van den schok, dien de dood miJDer moeder mij gegeven had,
«n als het ware verdoold voor alle dingen van minder gewicht. Ik kan
mij wel herinneren, dat ik nu en dan heb nagedacht overde mogelijkheid,
<lat ik niets meer zou leeren of niet mcer verzorgd wordcn, en dat ik dan
zou opgroeien tot een onbruikbaar, naargccstig man, die altijd arm moest
blijven en zijn werkeloos leven ophet dorpverslenterenjzoowelalsover
de kans om mij aan dit lot te onttrekken door, gelijk de held van een
Toman, ergens mijn fortuin te gaan zoeken. Maar dit waren vluchtige
hersenschimmen, wakende droomgezichten, waamaar ik somtijds zat te
turen, alsof zij flauw op den muur mijnerkaniergescliilderd of geschre-
▼en waren, en die, wanncer zij wegsmolten, den ledigen muur weder
OTcrlieten.
■ Peggotty," zeide ik eens, peinzend fluisterend, op een avond toen ik
voor het ketikenvuur mij ne handen zat te warmen,>mijnheerMurdstQne
houdt nog minder van mij dan hij plachttedacn. Hij hceftnooit veel
van mij gehouden, Peggotty ; maar nu zou hij mij liever zelfs niet zicn,
als hij het maarkon mijden." — iMisschien is dat zijnedroefheid," zeide
Peggotty, mijn hoofd streelende. — »lk ben ook bedroefd, Peggotty.
Als ik geloofde, dat het zijne drocfheid was, zou ik er geheet niet aan
denken. Maar dat is het niet ; o neen, dat is het niet." — » Hoe weet gij,
dat het dat niet is ?" zeide Peggotty, na eene poos van stilte. — lO, zijne
droefheid is geheel iets andcTs. Hij is nu op het oogenblik bedroefd, ter-
wijl hij met jufTrouw Murdstone bij den haard zit ; maar als ik binnen-
kwam, Peggotty, zou hrj nog iets anders worden." — • Wat zou hij dan
ifOrden f" zeide Peggotty. — »Boos," antwoordde ik, onwillekeurig zijn
dreigend gezicht nabaotsendc. > Als hij alleen bedioefd was, zou hij mij
loo niet aanzien als hij doet. I k ben alleen bedroefd, en dat maakt mij
meer medelijdend."
Peggotty sprak eene poos niet; en ik zat mijne handen te warmen,
even stil als zij.
• David," zeide zij eindelijk. — tWel, Peggotty?" — *Ik heb mijne
manieren beproefd, lieve jongen, die ik bedenken kon — alle manicren
(Be er zijn, en atle manieren die er niet zijn, kortom — omhier op Blun-
der s t o n e een geschikten dicnst voor mij te krijgcn ; maar er is zoo iets
niet te vinden." — lEn wat denkt gij dan te doen, Peggotty ?" zeide ik
eenigszins angstig. iDenkt gij uw fortuin te gaan zoek^f" — ilk denk,
dat ik naar Yarmouth zal moeten gaan," antwoordde Peggotty, i en
daar blijven wonen." — Gij hadt wel verder kunnen heengaan," seideik
eenigszins ophelderende, len zoogoed als verloren voor mij zijn. Daar
zal U u toch somtijds zien, mijne lieve oude Peggotty. Dan zult ge toch
niet geheel aan het andere eind van de wereld zijn, niet waar i" — > Wel
integendeel, als het God beheftl" riep Peggotty vuriguit.iZoolang gij
hier zijt, mijn troetelkind, zal ik iedere week overkomen om u te zien,
Een dag in de week, zooluig als ik maar leef."
Ik gevoelde mijn hart door deze belofte van een zwaren last ontheven ;
maar teUs dit was nog niet alles, want vervolgens zetde Peggotty :
tia DAVID COPPBRFIKLD.
*Ik ga eerst mijn broeder opzoeken, David, om nog eene veerticn
dagen bij hem tc logeeren — om tijd te hebben om rood te kijken en
weer eentgszins tot mij zelvc te komen. Nu heb ik gedacht, dat ztj mia-
scbien. daar zij u faier toch nict gaame zien, wel zullen willen, dat ik u
medeneem.'-
Als iets mij op dieo tijd eenig geooegen had kunnen gevcn — ofhet
had mocten zijn, met alien ora mij heen, uitgezonderd Peggotty, op een
anderen voet te komen — zou het vooral dit vooruitzicht zijn geweest.
De gedachte om mij weder door die goede brave lieden omringdterien,
wier vriendelijke gezichten mij toonden hoe welkom ik was; am weder
het vreedzame van dien streelenden zondagochtend te genieten, toen de
klokken luidden, de steentjes in het water plasten, en de schepen als
schimmen iiit den mist te voorschijnkwamen ; om weder met kleinc Emily
rond te zwerven, haaral mijn leed te verhalen, en toovermiddelen daar-
tegen te vinden, in de schelpen en keitjes op het strand, bracht mijn hart
tot kalmte. Deze werd het volgendc oogenblik wel wederom gestoord
door een twijfel of jufFrouw Murdstone hare toestemming wel zou geven;
maar ook in dit opzicht werd ikspoediggerustgesteld, want terwijlwi}
nog aan het praten waren kwam zij hare avondnazoeking in de provisie~
kast doen, en met eene stoutheid, waarover ik mij verbaasde, begon
Peggotty dadelijk van de zaak te spreken.
iDe jongen zal daar ledi^ zijn," zeidejufTrouw Murdstone, in een pot
met ingelegde augurken kijkende, len ledigheid is de wortel van alle
kwaad. Maar hier zou hij toch ook ledig zijn. Hij zal naar mijne gedach-
ten nergens ooit veel goeds uitvoeren."
Peggotty had een purastorig antwoord gereed, dit kon ik zien ; maar
om mijnentwil hield zij dit binnen en zweeg.
* Hm !" zeide juffrouw Murdstone, nogin den pot kijkende, >het is van
meer gewicht dan iets anders — het is van het allergrootste gewicht —
dat mijn broeder niet gehinderdoflasdggevallenwordt. Ikgetoof, dat
bet beste is maar ja te zeggen."
Ik bedankte haar, zonder eenige blijdschap te toonen, uit vrees, dat dit
haar mocht bewegen om hare toestemming weder in te Irekken. Ik kon
ook niet nalaten te denken, dat ik daarmede voorzichtig had gehandeld,
toen zij mij uit den pot aankeek, met zulk eene vermeerdering van zuur-
heid in haar gezicht, alsofhare zwaite oogen den geheelen inhoud had-
deningeiogen. Evenwel, het vcilof was gegeven en werd niet herroepen;
want toen de maand om was, waren Peggotty en ik gereed om te ver-
trekken.
Barkis kwam in huis am Peggotty's kofiers te halen. Ik had hem vn>e-
ger Dooit het tuinhuis zien binnenkomen, maar bij deze gelegcnheid
kwam hij in huis ; en toen hij den grootsten kofTcr op zijn schouder nam
en er mede heenging, wierp hij mij een blik toe, dien ik dacht, dat cent
bijzondere uitdrukking had, indien men oait zeggen kon, dat het gc-
zicht van Barkis voor eenige uitdrukking vatbaar was.
Peggotty was natuurlijk neerslachtig toen zij het huis moest verlaten^
dat zoovele jaren zoogoed als haar eigea was geweest, en waar de twee
GROOTMOEDIGHBID VAN M^UFFROUW BAfiKlS. 1 13
teedente betrekkingen van haar leven — die tot mijne moeder en tot
mij — waren ontstaan. Zij had ook in den vroegen ochtend het kerkhof
boocht ; en zij staple nu met haar zakdoek voor hare oogeo in de karen
bleef 100 zitten.
Zoolang zij in dezen toestand bleef, gaf Barkis geen teeken van leven
hoegenaamd. Hij zat op zijne gewone plaats en in zijoe gewonc houding,
alsof hij eene graote pop was. Maar toen zij begon rond te kijken en met
mij te praten, knikte hij verscheidene malen met zijn hoofd en grinnikte
daarbij. Ik heb er niet het minste denkbeeld van, wie hij daarbij op het
oog had, of wat hij er mcde meende.
>Het is een mooie dag, mijnheer Barkis," zeide ik uit beleefdheid. —
> Nog al niet slecht," antwoordde Barkis, die doorgaans zeer voorzichtig
was in zijr spreken en zich zelden bloot gaC
• Peggotty is nn weer geheel in haar schik, mijnheer Barkis," merkte
tkaanomhemgenoegen tegeven. — > Zoo, is zij dat!" zeide Barkis.
Nadat hij er, met een zeer slim gezicht, eene poos over had gedacht,
keek hij haar aan en zeide :
> Zijt gij nu zoo tamelijk in uw schik i"
Peggotty lachtte en antwoordde bevestigend.
■ Maar wezenlijk en waarlijk, weet ge. Is het zoo l" bromde Barkis, op
de bank dichter naar haar toe schuirende en haar een stoot met ziinelle-
boog gevcnde, »Is het zoo ? Wezenlijk en waar wel in uw schik r Is het
zoor Zegf* Bij elk dezervragenschoofBarkiswederwat dichter bij en
gaf baar een stootje ; zoodat wij eindelijk alien op elkander gedrongen
waren in den linkerhoek van de kar, en ik zoo beklemd was, dat ik het
bijna niet kon uithouden.
Toen Peggotty hem op raijn ongemak deed letten, maakte Barkis ter-
stond rtiimte en schoof langzamerhand weder wcg. Ik kon echter niet
nalatcn op te merken, dat hij zich scheen te verbeelden een verbazend
schiander middel te hebben gevonden om zich op eene aardige en sne-
dige manier uit te dnikken, zonder den last te hebben om te verzinnen
hoe bij een gesprek aan den gang zouhouden. Blijkbaar grinnikte hij
daarover eene poos bij zich zelven. Weldra keerde hij zich nogmaals
naar Peggotty, en nog eens gevraagd hebbende; »Zijt ge wel inuw
schik ?" schoof hij weder naar ons toe, tot ik bijna geen adem meer kon
halen. Kort daarop dronghij alweder op,metdezelfdevraagenhetzelfde
gevolg. Eindehjk stond ik op, ala ik hem zag aankomen, en bleef op de
Toetenplank staan, alsof ik naar het uitzicht wilde kijken ; en zoo ging
bet mij naderhand zeer goed.
Hij was Eoo beleefd om opzettelijk om onzentwil voor eene herbei^
op te houden, en ons op gebradcn schapevleesch en bier te onthalen.
Zel£> terwijl Peggotty jmst aan het drinken waa, kreeg hij een van die
boien om op te dringen en deed haar bijna sdkken. Doch toen wij het
cnid oceer reia nadcrden, had hij meer te doen en minder tijd voor ga-
Ittiterieen -, en toen wij op destraatsteenen van Yarmouthkwamen,
wCrden wij alien te veel gehotst en geschud om aan iets anders te kmi-
Bcndenken.
DAvm comutruLD. — I. &
114 DAYID COPFERFIBLD.
Baas Peggotty en Ham stonden op de oude plaats naar ons te wadi'
ten. Zij ontvingcn mij en Feggotty zecr faartdijk, en gaven Barkis de
faimd, die, met zijn hoed gebeel ochteropEijnhoofd, eneenrerlegeh
lach op zijn gezicht, welkc zelfs tot in zijne beenen scheen te reilttn,
eene vrij gekke vertooningmaakte, naarniij dacht. Zij nameniedereen
van Peggotty's koSersop^enwij wildenjuisthcengaao, toenBaikiamij
plednig een teeken met zijn voorvinger gaf om ondcr eene poort te
komen.
' iZegecns,"broiDde Barkis. >Hct wasgoedzoo."
Ik keek naar hem op en anCwoordde, met eene poging om zeer di^
zinmgtezijn:»OI"
>Hetis niet daarbtj gebleven," zeide Barkia, met een vertrouweUjk
knikje. iHet was goed zoo."
Wederomantwoorddeik: lO!"
>Gij weet wel wie er klaar was," zeide tnijnvtiend.tDat was Barids,
en niemand anders."
Ik knikte toesteramend.
>Hetis goed zoo," zeide Barkis mij dehandschuddende. ilkblijf
Uw vriend. Gij hebl het goed gemaakt. Hct is nu alles klaar."
Met zijne pogingen om bijzonder dutdelijk te zijn, was Barkis koo bui-
tengemeen geheimzionig, dat ik hem wel een uur lang in het gezicht had
kunnen staan kijken, on zcker daardoorevenveel wijzerzouzijn gewor-
den als door het kijken op eene stilstaande klok, indien Feggotty mij niet
had weggeroepen. Onder het voortgaan vioeg zij mij wat hij gezegd had;
en ik antwoordde, dat hij gezegd had, dat alles nu klaar was.
»Die onbeschaamde vent!" zeide Peggotty. iMaardaaigeefikniet
omi David, lieve jangen, wat zoudtgij weldenken, alsikeraandacht
om te gaan tronwen f" — » Wel — ik denk, dat gij dan toch evenveel
van mij zoudt houden als genu doet, Feggotty ?" antwoordde ik, naeeoig
bedenken.
Tot groote verbazing de^ voortnjgangers op straat, zoowel als van
hare vooruitgaande bloedverwaDten, was de goede ziel genoodeaakt te
blijven stilstaan en mij op de pick te omhelzeo, met vele betuigiogen
harer onveranderlijke lieftk.
; >Zeg mij toch wat gij er van soudt vinden, liereling?" begon zij
wedcr, toen dit was afjcloopen en wij wederom voortstapten. — >AJi
gq er aan dachtom tegaan trouwen — met mijnheer Barkis, Feggotty?"—
»Ja," zeide Peggotty. — *Ik denk, datdatheelgoedzou zijn. Wantgij
weet, Feggotty, dan zoudt gij altijd de kar en het paard hebbcn om mij
te komen zien, en koadt voomiet r^den, en zeker.wezen, dat ^ kondt
komen." — iWelkeen verstandheeftdielievejongentochi" nep Pec -
gotty uit. ijmat waar ik aldczegcheetemaandlangoveigedaicht^ebl
fa, tnija beste jongen ; en ik denk, dat ik dan over het geheel meer onaf-
hankelijk zou wezen, ziot ge, behalve dat tk ook met meer lust in mijii
eigen tuiis zou werkcn, dan ik mi bij iemand anden zou kunnen doeo.
Ik weet niet of ik nu nog wel sou deugen om bij vreemden te dienea. En
dan zal ik altijd dicht bij hare rustplaalsblijven," zeide Peggot^peia-
DE LIEVB KLKINE EUILY. It^
send, len die kunnen zlen zoo dikwijis ik wil; en als ik ecus ga rusten,
zal ik misschien niet ver van mijne lieve jonge meesteres Hggen."
Wij spraken eenigen tijd geen van beiden.
iMaar ik zou er geheel niet weer aan willen denken, als mijn David
er maar lets tegen had — neen, niet al was ik dertigmaal driemaal in de
kerk afgekondigd, en al versleet de ring in mijn zak." -— tKijk raij maar
eeos aan, Peggotty," zeide ik, » en zie of ik er niet waarlijk b!ij mede ben
en er waarlijk naar verlang." En dat deed ik ook inderdaad met al mijn
hart. — »Wel, mijn hartedief," zeide Peggotty, mij een dmk gevende,
>ik heb er dag en nacht over gedacht, op alle manieren die ik kon, en ik
hoop op de rechte manicr; maar ik zal er nog eens over denken, en er
met mijn broeder over spreken, en onderttisschen zullen wij het maar
voor ons zelveo houden, David, gij en ik. Barkis Is een goed, eenvoudig
man," zeide Peggotty, > en als ik mijn best deed om als zijne vrouw mijn
plicht te doen, denk ik, dat het mtjne eigene schuld £ou zijn — alsikniet
tamelijk wel in mijn achik was," zeide Peggotty, hartelijk lachende.
Deze aanhaling van Barkis kwam zoowel te pas en beviel ons zoo, dat
wij er beiden nogmaals en nogmaals over moesten lachen, en in eene
zeer vroolijke stemming waren, toen wij de woning van baas Peggotty
in het gezicht kregen.
Deze woning zag er nog juisteveneensuit,behalve dat zij misschien
in mijne oogen een weinig gekrompen was; en juffrouw Cummidge stond
aan de deur te wachtcn, alsof zij daar sedert altijd gestaan had. Van
Innnen was alles nog eveneens, tot aan de zeeplanten in de blauwe kan
in mijn slaapkamertje toe. Ik ging eens in het schuurCje kijken ; en daar
schenen dezelfde kreefVen en krabben, altijd met denzelfden lust bezield
om de geheele wereld te knijpen, nog eveneens in elkandergeward in
denzelfden hoek te liggcn.
Doch er was geene kleine Emily te zien, en dus vroeg ik baas Peggotty
waar zij was.
»Zij is naar school, jonge heer," antvoordde htj, het zweet, dat het
dragen van Peggotty's koffer hem had tlitgeperst, van zijn voorhoofd
vegende. »Zijzal,"vervolgdehij, opdeklokziende, »over eenkwarticr
of een half uurtje thuis komcn. Wij misscn haar alien, nu zij school gaat."
Juffrouw Gumraidge slaakte een kermendeo zucht.
»Kom, beuru maar wat op !"riep baas P^gotty haar toe. — »Ikgevoel
het erger dan iemand anders," zeide juflrouw Gummidge. > Ik ben een
jammerlijk, ongelnkkig schepsel, en zij placht haast het eenige te zijn
waaivan ik geen nieuwe narigheid had."
Al zuchtcnde en haar hoofd schuddende, ging juffrouw Gummidge
het Tuiir aanbtazen. Baas Peggotty keck ons, terwijl zij zoo bezig was, m
het rond aan, en zeide zachtj terwijl hij de hand naast den mond hield :
»De onde!" Hiernit maakteikmetrecht op, daterindegemoedsstem-
ming van jufirouw Gummidge sedert mijn vroeger bezoek geene verbe-
tering had plaats gevonden.
Nu was de geheele plaats even vermakelijk alsooittevoren, ofhad
dit ten minste nioeten zijn, en toch maakte zij niet denzelfden indnik
Il6 DAVID COPPERFIELD.
op mij. Ik gevoelde mij eenigszins te leur gesteld. Misschien was hetora-
dat kleine Emily niet thuis was. Ik wist den weg, dien zij komen raoest^
en weldra wandelde ik dien kant op, om haar te gemoet te gaan.
Het duurde niet lang of ik zag iets aankomen, en weldra herkende ik
Emily, die hoewel gegroeid, toch nog klein van gestalte was. Maar toen
zij nader kwam, en ik hare blauwe oogen nog blauwer, en haar lief ge-
zichtje nog frisscher, en haar geheel en al nog bevalliger en darteler
vond, overviel mij een zonderling gevoel, hetwelk de oorzaak was, dat
ik mij hield alsof ik haar niet kende, en voorbijging alsof ik in de verte
naar geheel iets anders keek. Ik heb in later tijd zoo iets wel meer gedaan^
of ik moest mij vergissen.
Kleine Emily trok zich dit volstrekt niet aan. Zij zag mij heel goed ;
maar in plaats van om te keeren en mij na te roepen, Hep zij lachend
heen. Dit noodzaakte mij om haar na te loopen, en zij liep zoo hard, dat
wij zeer dicht bij huis waren eer ik haar ving.
>0, zijt gij het ?*' zeide kleine Emily. — »Wel, ^j wist immers wel wie
het was, Emily?" zeide ik. — lEn wist gij dan met wie het was f" zeide
Emily.
Ik wilde haar kussen, maar zij hield hare handjes voor hare roode
lippen, en zeide^ dat zij nu geen kind meer was, en liep, nog harder
lachende, het huis in.
Zij scheen groot vermaak te hebben om mij te plagen, hetgeen eene
verandering in haar was, waarover ik mij zeer verwonderde. De thee-
tafel stond gereed, en ons bankje werd op zijne oude plaats gezet, maar
in plaats van naast mij te komen zitten, schonk zij haar gezelschap aan
die grommige juffrouw Gummidge ; en toen baas Peggotty haar vroeg
waarom zij dit deed, haalde zij hare knillen over haar gezichtje om het
te verbergen, en wilde maar niets anders doen dan lachen.
>Zij is een poesje," zeide baas Peggotty, haar met zijne groote hand
streelende. — tja, dat is zij, dat is zij I" riep Ham. >Dat is zij, jonge heer
David !" en hij bleef haar eene poos grinnikend aankijken, met eene
mengeling van lachlust en opgetogenheid, die zijn gezicht gloeiend rood
deed worden.
Kleine Emily werd eigenlijk door hen alien bedorven, en door nie-
mand meer dan door baas Peggotty zelf, wien zij al vleiende tot alles had
ktmnen overhalen, door maar hare wang tegen zijn niigen baard te
drukken. Zoo dacht ik ten minste, toen ik haar dit zag doen, en ik vond,
dat baas Peggotty volkomen gelijk had. Maar zij was zoo zachtaardig ei>
lieftallig, en had zulk eene aardige manier om te gelijk schalkachtig en
bedeesd te zijn, dat zij mij meer dan ooit betooverde.
Zij was teerhartig insgelijks; want toen wij na de thee omhetvuur
zaten, en baas Peggotty, onder^hetrookenvanzijnepijp, iets zeide van
het verlies dat ik geleden had, kwamen haar de tranen in de oogen en
zag zij mij, over de tafelheen, zoo vriendelijk aan, dat ik haar wezenlijk
dankbaar daarvoor was.
»Och ja I" zeide baas Peggotty, hare krullen opnemende, die hij als
water over zijne hand liet loopen, » hier is nog een weesje, ziet ge, jooge
IK VKRKOMDIG DEN LOF VAN STEERFORTH. Ii^
heer. En hier," ver volgde hij en gaf Ham een tamelijk frisschen stoot voor
de borst, »is er nog een, hoesrel hij cr niet veel naar uitdet." — ■Alsik
11 tot voogd had, mijnheer Peggotty," zeidc ik, mijn hoofd schuddende,
>geloof ik ook niet, dat ik het veel eou v o e 1 c n."— • Wei geregd, jonge
iMcr David!" riep Ham in verrukking uit. >Hoezee! Wclgeiegd! Dat
Eoudt gij ook niet! Hoezee! Daarmede gaf hij baas Peggotty zijn stoot
tcnig, en kteine Emily stond op en gaf haarverzorger eenkus. — >En
hoe maakt het uw vriend, jonge heer?" zeide baas Peggotty tegen mij. —
»Steerfbrth?" zeide ik. — tDat is de naam!" riep baas Peggotty, zich
tot Ham keerende. »Ik wist wel, dat het iets vanonsbedrijfwas." —
»Gij hebt gezezd, dat het Rudderforth was," merkte Ham lachend
aan. — » Welnii?" lictbaas Peggotty hierop volgen. »En gijstuurtiramers
met een roer? Dat is er zoover niet vandaan. Hoe maakt hij het, jonge
he^r?" — iHij was heel wel toen ik heenging, mijnheer Peggotty." —
»Dat is eerst een vriend !" zeide baas Peggotty, zijne pijp uitstekende
abof hij er mede wilde wijzen. iDat is ecrst een vriend, als gij van vrien-
den spreekt. Waarachtig, als het niet een lust is om hem te zien." — i Hij
ziet er knap uit, niet waar f" reide ik opgetogen over dienlof. — iKnap !"
riep baas Peggotty uit. » Hij gelijkt — hij gelijkl — ik weet niet waar hij
niet op gelijkt, zoo manhaflig staat hij daar voor u." — >Ja, dat is hij
jiiist," zeidc ik. • Hij is zoo mocdig als een leeuw, en gij kunt a niet vcr-
beclden hoe oprecht en openhartig hij is, mijnheer Peggotty," — >Enik
ton ook denken," zeide baas Peggotty, door den rook zijner pijp naar
mij turende, idat hij, als het op gcleerdheid nit boeken aankomt, ook
wel haast iedercen achter zich zal laten," — » Ja," zeide ik opgetogen.
»hij weet alles. Hij is verbazend knap." ■ — iDat is eerst een vriend!
mompelde oaas Peggotty met een ernstig knikje. — >Niets schijnt hem
moeite te kosten," zeide ik. > Hij kent zijne lessen al, als hij ze maar eens
even hecft ingekeken. Hij is de beste balspeler, dien gij ooit gezien hebt.
In het dammen zal hij n bijna zooveel schijveu voorgeven als gij maar
wilt, en het toch met gemak winnen,"
Baas Peggotty knikte nog eens, alsof hij wilde zeggen: »NatUUrlijk."
»Hij spreekt zoo goed," vervolgde ik, idathijiedereenkan overre-
den; en ik weet niet wat ge zoudt zeggen, als ge hem eens kondt booren
xingen, mijnheer Peggotty."
Baas Peggotty knikte nogmaals, alsof hij wilde zeggen; ilk twijfel er
niet aan."
lEn dan is hij zulk een ferme, edelmoedige, trouwhartige jongen,"
zeide ik, door mijn geliefkoosd onderwerp medegesleept, >dat het naast
niet mogelijk is hem naar verdienste te prijzen. Ik kan hem waarlijk niet
dankbaar genoeg zijn voor de grootmoedigheid waarmede hij mij bc-
schermd heeft, die zooveel lager en jonger op de school was dan hij."
Zoo was ik aan het doorslaan, toen mijn oog op kleine Emily viel, die^
over de tafel gebogen, met de grootste opletlendheid zat te luisteren. Zij
scheen haar adem m te houden ; hare blauwe oogen flikkerden als juwee-
len -, en zij had een bios op de wangen. Zij keek zoo buitcngemeen emstig
en zag er daarbij zoo lief uit, dat ik met zekere verwondering stilzweeg;
]l8 DAVID COPPSRrlELD.
en dit deed alien gelijk op haar letten, want toen ilc zweeg, Uchten zij en
zagen haar aan.
(Emily is evenals ik," zeide baas Peggotty, ten ^ou hem gaameeens
willen den."
Emily werd er vcrlegen over, dat wij haar alien zoo aankeken, en z^
liet haar hoofdje hangen, en de bios veispreidde zich over geheel haar
gezichtje. Toen zij weder door hare neerhangende krullen opzag, en
vond dat wij nog naar haar keken (ik voor mij had haar uren lang kunnen
aankijken), liep zij heen en bteef weg tot het bijna tijd was om naar bed
te gaan.
Ik sliep in het oude bedje in den achtersteven der schuit, en de wind,
streek klagend over de vlaktc, gelijk hij vroeger had gedaan. Maar ik kon
niet nalaten mij te verbeelden, dat hij kSaa^de over hen, die niet naeer
waren ; en in plaats van te denken, dat de zee m den nacht kon opkonien
en de schuit doen wegdrijven, dacht ik, dat de zee, sedeit ik de laatste.
maal dit geluid had gehoord, werkelijk opgekomen was en mijn geluk-
ki^ huis overstroomd had. Ik herinner mij, datik, toen wind en^olven
mij flauwer in de ooren begonnen te klinken, nog een regeltje in mijn
gebed voegde, om te vragen dat ik, als ik groot werd, met kleine Emily
zou trouwcn, en zoo met een hart vol liefde in slaap viel.
Dc dagen verliepen omttent eveneens als zij te voren hadden gedaan,
behalve dat — hetgeen eene groote uitzonderin^ was — kleine Emily
en ik nu zelden op het strand gingen wandelen. Zij had lessen te leeren.
en naaiwerk te doen, en was bet ^ootste gedeelte van den dag van huis.
Maar ik gevoelde wel, dat wij die oude wandelbgen toch niet mecr ge-
daan zouden hebben, al was het anders geweest. Hoe wild en vol kinder-
lijke grillen Emily ook wezen mocht, bad zij toch al meet van een voU
wassen meisje dan ik mij verbeeld had. Zij scheen mij, in weini^ langer
dan een jaar, op grooten afstand vooruit te ziJD ^ekomen. Zij hield weL
van mij, maar zij lachte mij ook uit en kwelde mij \ en als ik haar te ge-
moet ging, sloop zij een anderen weg naar huis, en stond aan de deur te
lachen, als ik te leur gesteld terugkwam. De beste tijden waren die, wan-
nccr zij stil in de deur zat te werken, en ik op het houten trapje aan hare
voeten zat en haar voorlas. Het komt mij nu nog voor, dat ik naoit zulr
ken zonneschijn heb gezien als op die heldere namiddagen in April ; dat
ik nooit zulk een zonni^ iiguurtje heb gezien, als ik daar in de deur der
oude schuit placht te zien zitten; dat ik nooit zulk eene Incht, of zulk
water heb gezien, nooit zulke heerlijke glanzende schepen in het gulden
vcrschict heb zien wegzeiten.
Op den allerecrsten avond na onze aankomst zagen wij Barkis ver-
schijnen, die zeer bedremmeld en verlegen scheen, en een aantal in een
zakdoek geknoopte sinaasappelen medebracht. Daar hij van dezesinaas-
appelen geen enkel woord sprak, meende men, dat hij ze bi; toeval had
laten liggen toen hij hecnging ; totdat Ham, die hem naliep om ze temg
te geven, weder thuis kwam met het bericht, dat zij voor Peggotty be-
stemd waren. Daama verscheen hij elken avond stiptelijk op hetzelfder
uur, altijd met een bundeltje, waarvan hij nooit een woord sprak, en dat
VRIJAGB TUt HIJNBEBK' BARKIS. II9
laj geregetd achter de deiirstopte en daar Het H^en; Deie pandenvsa
gcDegenheiii waren van den meest verschiileaden en Eonderlingsten
and. Ik herinner mi) daoFonder een zooilje varkenskhiiijes, «eii vcrvaar-
Igk gioot speldenkuscn^ nagenocg een half mod appelen, een paai oor-
bieBen van git, eenige uien, een domino-spelletje, eicn kananevogeltje in
een kooitje en een gepekelden raikenspoot.
De vrija^e van Barkis, geUjk ik mij heriuner, was over het gehed van
een zeer bmtengemeenen aard. Zeer zelden zeide hij lets ; maar gewoon-
lijk bleef hij b^ het vuur dUen, omtrent in dezelfde houding waatin hij
op zijne kar zat, en staarde Feggotty, die tegoiover hem zat, met bolle
oo^n ean. Opeen avond, door liefile ^dieven,naarikveTnioed,schoot
hij op bet eindje vaakaara toe, waar zij haar garen doorhaalde,' stak het
inujnvestzakjeengingermedeheen.DaamawashetziJn giootstever-
inaak, dit Etukje was, dat half gesmolten aas de voering van zijn zak
kleefde, voor den dag te halen als het noodig was, en weder in njn zak te
stcken als het gebniikt was. Hij scbeenzeer vergenoegdte wezenenvol-
strekl geene tocping te gevoelen am te praten. ^Ifs wanneer hij Peggotty
medenam om lanzs het strand te wandelen, geloofik, dat hij zichdaartoe.
geeae moeite ga^ maar zicb tevreden hield met nu en dan te viagen of
lij wel in haar schik was; en ik berinner mij, datPeggotty somtijds, nadat
Mjiras heengegaan, haar voorschoot over haar gezicht sloeg en een iialf
inir aat te lachen. Wij moesten er alien meer of minder ora Uchen, be-
hatve die ongelukkige jufirouw Gummidge, wier viiji^ van gelijken
aard scheen te zijn geweest, dewijl zij door die kleinighcdcn zoo gedurig
aan den ouden wcrd berinnertl, "
Eindelijk toen de tijd van mijn bezoek bijna verstreken was, wetd er
gnegd, dat Peggotty en Barkis te zamen een dag pleiziei zouden gaan
hebben, en dat klelne Emily wi ik met hen zoudenmedegaan.Ik kon des ■
nachts te voren niet goed slapen, zoo onrustigmaakte mij het vooniit-
zicht op het vermaak om een geheelen dag met Emily door te brengen.
Wij waxen alien des morgens vroeg op de been, en terwijl wij nog aan
bet ontbijt zaten, zagen wij Barkis in de verte met een open wagmtje
aankomen, om bet voorwerp zijnei genegenheid afte halen.
Peggotty was gelijk gewoonlijk gekleed, netjes en stenunig in den
ronw ; maar Barkis pronkte met een nieuwen blauwen rok, dien de kleer-
makcr hem zoo ru:m had aangemeten, dat de mouwen hem zd& bij het
koudstewederde noodzakeUjUieid konden besparen van handGchoenen
te dragen, terwijl de kraag zoo hoog was, dat hij zijne haren van achteren
steal naar boven duwde. Zijne bli^ende knoopen waren insgehjks van
de ^rootste sooiL Verder met eene geeUchtige broek en een bruin-
achtig vest versierd, zag Baikis in mijne oogen er uit als het model van
een deftig heer.
Toen wij alien naar bulten gestormd waren, berond ik, dat baas Peg-
gofty lich van een ouden schoen had voorzicn, die ons tot een gped
voorteeken moest wordcn nagegooid, en dien hij ju&ouw Gummidge
tot dat einde aanbood.
*Neen, laat liever ienumd aoders dat doen, Daniel," zcidejufirouw
I90 DAVID COPPERflBLD.
Gummidge. *Ik ben een jammtfrlijk ongelukldg achepsel, en alles wat
mij aan'mcnschen doet denken, die niet zoo jammerUjk ongelukkig zijn,
geeft mij maar nieuwe narigheid." — iKom aan, oudjel" riep bau
Feegotty haar toe. >Pak aan en gooi op." — >Neen, Daniel," ant wo ordde
jufltouwGummidgeopeen huilenden toon, en schudde haar hoofd. > Als
ik zooveel niet gevoeldc, sou ik meer kunnen doen. Gij gevoelt niet
zooveel als ik, Danid; gij hebt geen narigheid van iets; doe bet liever
relf,"
Doch nu riep Peggotty, die van den een naar den anderwasgevlogen,
om ieder een kus te geven, uit het wagentje, waarin wij alien reeds zaten
(Emily en ik naast elkandcr), datjuffrouwGummidge het doen moest.
JuffrouwGummidge deed het dus; maarmetleedwezen moetik zeggen,
dat zij de feestelijke vretigde ran onzen uittocht benevelde, door onmid-
dellijk daarop in tranen uit te barsten en machteloos in de armen van
Ham te zinken, met de verklaring, dat zij wel wist dat zij een last was, en
liever maar terstond naar het werkhuis moest gebracht worden — hct-
geen ik werkelijk dacht, dat eene verstandige gedachte was, welke Ham
wel ten uitvoer had mogen breogen.
Wij reden echter been ; en het eerst wat wij deden was, dat wij voor
eene kcrk stilhielden, waar Barkis het paard aan een Kek bond en met
Peggotty binnenging, terwiji kleine Emily en ik alleen in het wagentje
bleven zitten. Ik nam deze gelegenheid waar om mijn arm om Emily's
middeltje te slaan en haar voor te stellen, dat wij, daar ik zoo spoedig
zou faeengaan, dicn geheelen dag heel lief voor elkander zouden zijn en
zooveel vermaak hebben als maar mogelijk was. Toen Emily hierin
toestemde en mij vergunde om haar te kussen, werd ik wanhopig. Tk
onderrichtte haar, dit herinner ik mij, dat ik nooit eene andere kon lief-
hebben, en dat ik gereed was om het bloed te storten van iederecn, die
naar hare genegenheid durfde staan.
Hoe vroolijk maaktekleine Emily zichdaaroverlMetwelkeenstem-
mig gezichtje, alsor zij oneindig ouder en wijzer was dan ik, eeide het
tengere kleine ding, dat ik een * onnoozele jongen" was, enlachte daarop
zoo bekoorlijk, dat het genoegen van haar aan te zien mij mijne spijt
over zulk eene vemederende bcmaning deed vergeten,
Barkis en Peggotty bleven eene goede poos in de kerk, maar kwamen
er eindelijk toch uit, en toen reden wij naar buiten. Ondcr het voortrij-
den keerde Barkis zich naar mij om, en zeide, knipoogend — ik had te
voren eigenlijk niet gedacht, dat hij kon knipoogen :
J Welke naam was het, dicn ik toen in de kar schreef ?" — >Clara
Peggotty," antwoordde ik. — > En welken naam zou ik nu schrijven aU
er hier plaats voor was?" — »WederomClaraPeggotty,zouikdenkenJ"
antwoordde ik. — iCIaraPeggotty BARKis!"riephij,enbarsttetoeDin
een geschater uit, dat het wagentje er van trilde.
Kortom, zij waren getrouwd, en waren met geen ander oogmerk die
kerk binnengegaan. Peggotty had gewild, dat het stil zou gebeurenj en
de koster had als bruidsvader gestaan, en er waren geene getuigen bij de
plechtigheld geweest. Zij werd eenigszins verlegen toen Barkis zoo on-
PEGGOTTY's TROUWDAG. 121
yerhoeds hanne vereeniging aankondigde, en kon mij niet genoeg kussen
ta omhelzen, ten teeken barer onverflauwde genegenheid ; maar spoedig
werd zij weder gelijk gcwoonlijk, en zeide, dat zij zeer blij was dat het
gedaanwas.
Wij reden naar eene kleine herberg aan een dwarsweg, waar wij ver-
wacht werden, en een zeer goeden maaltijd hielden en met veel genoegen
den dag doorbrachten. Indien Peggotty zich tien jaren lang dagelijks
had laten trouwen^ had zij het niet lichter kunnen opnemen. Het maakte
volstiekt geen verschil bij haar; zij was volmaakt dezelfde als altijd, en
ging v66r de thee met kleine Emily en mij eene wandeling doen, terwijl
Barkis philosophisch zijne pijp bleef zitten rooken en zich, naar ik ver-
moed) met de bespiegeling van zijn geluk vermaakte. Zoo ja, dan scherpte
deze bespiegeling zijn eetlust op, want ik herinner mij duidelijk dat hij,
schoon hij des middags eene goede portie varkensvleesch met groenten
had gegeten en met een paar kippen had besloten, bij de thee weder
gekookt spek moest hebben, en zonder eenige gemoedsaandoenmg eene
groote hoeveelheid daarvan naar binnen zond.
Ik heb sedert dikwijls gedacht, welk een wonderlijke, onschuldige,
boitengemeene soort van bruiloft dit toch was ! Wij stapten kort na den
donker weder in het wagentje en reden genoeglijk terug, terwijl wij naar
de sterren opkeken en daarover praatten. Ik was de voornaamste spree-
ker en opende voor Barkis een verbazenden schat van kundigheden. Ik
vertelde hem al wat ik wist; maar hij zou alles geloofd hebben wat ik
hem maar had wiilen wijsmaken; want hij koesterde een diepen eerbied
voor mijne talenten, en onderrichtte zijne vrouw bij deze gelegenheid
ten mijnen aanhoore, dat ik een »jonge Rosjes" was — waarmede ik
geloo^ dat hij een wonder van geleerdheid meende.
Toen wij over de sterren waren uitgepraat, of liever toen ik er Barkis
niets meer van kon doen begrijpen, maakten kleine Emily en ik een
mantel van een oud paardedek en bleven daaronder zitten zoolang de
rds nog duurde. O, hoe lief had ik haar. Welk een geluk, dacht ik, als
wij eens getrouwd waren, en ergens onder het geboomte in het veld gin-
gen levcn, zonder ooit ouder te worden, zonder ooit wijzer te worden,
altijdkinderen, die hand in hand door zonneschijn en bebloemde weiden
dwaalden, des nachts het hoofd op het zachte mos neerlegden, in een
zoeten slaap van onschuld en vrede, en als wij dood waren door de
vogeltjes begraven werden ! Zulk een tafereel, geheel buiten de wezenlijke
wereld, verhelderd door het licht onzer onschuld, en schemerachtig
gelijk de verste sterren, had ik den geheelen weg langs voor den geest.
Ik verheug mij nog in de gedachte, dat er bij Peggotty's huwelijk twee
arglooze harten waren als dat van kleine Emily en het mijne. Ik verheug
mij nog in de gedachte, dat de minnegoodjes en grati^n bij dien eenvou-
digen bruilotfstoet zulke kinderlijke vormen aannamen.
Wij kwamen laat in den avond weder aan de oude schuit, en daar
zeiden Barkis en zijne vrouw ons vaarwel en reden gezellig heen naar
hun eigen huis.
Toen gevoelde ik voor de eerste maal, dat ik Peggotty verloren had.
133 DA,VIB COfPSaeaUi. i
Ik zou waailijk met een bekkmd hart naaibed zijn g«gMO,alshet ooder
eeD ander A^k was geweest, dan dat hel hoofdjs vim kleine Emiljr '
beschermde.
Ba^ Feggotty en Ham wbten evengoed als ik wat er in mij on^tng^
en waren met eea avondmaal en hunn^vriendelijkegezichten gereed
om het uit mijoe gedachten te verdrijven. Kleine Emily kwam naast mij
op bet bankje zitten, voor de eenige maal in al den tijd van mijn bezoek ;
en het was een wosderbaar slot van een wcinderbaren dag.
Het zou dien nacht hoog water z^a, en kort na dat wij naar bed waren,
ffngen baas Feggotty en Ham uitcmte visschen. Ikgevoelde mi>zcer
df^pei nu ik zoo alleen in het eenzame huia was gebkven, als bescfaer-
mer van kleine Emily en juffrouw Gummidge, en weoschte maar dat een
leeuw of een slan^, of een ander boo&aardig monster, op ons zou komen
aanvallen, opdat ik het ondier zou kunnen verdelgen en mij zelven met
roem overladen. Maar dewijl er bij toeval dien nacht geen beest van diea.
aaidbij Varmouth over bet strand dwaalde, vergoedde ik dit gebrek
zooveel mogelijk door tot aan den ochtend van draken te droomen.
Met den ochtend kwam Feggotty, die mij volgens gewoonte under
naijn venster liep, alsof Barkis de vrachtrijder ook van het be^ tot het
eisde een droom was geweeat. Na het ontbijt bracht zij mij naar luar
eigen huis, en een allerliefst huisje was het. Van al de meubelen daarin^
rooet ik het meest op zeker oud bureau van donker hout bebben gelet^
dat in de zijkamer stond (de keuken, die een vioer van tegels had, waa-
de gewone huiskamer) en eene klep had, die men kon neer&laan, en dan
een lessenaar werd, en waaxacbter het Martelaarsboek van Fox — ecD
groote, dikke kwartijn, — lag weggesloten. Dit kostbaie boek, waarvaa
uc mij geen woord meer hetinner, werd dadelijk door mij opengeslagen ;
en naderhand bezocbt ik nooit weder het huis, of ik ging geknield op een
stoei liggen, opende de bewaarplaats, waarin dat juweel verborgen was,
le^de mijne armcn op den lessenaar en begon het boek opoieuw te vet'
slmden. Wat mij vooral beviel, vrces ik, wartn de prenten, die ««r tal-
rijk waren en allerlei gruwelen en akeligheden vooistelden; maar de
martelaren en Feggotty's huts zijn sedert altijd in mijne gedachten onof-
scheidbaar geweest, en zijn dat nog.
- Ik nam dien dag afscheid van baas Feggotty, en Ham, en juf&ouw
Gummidge, en kleine Emily, en sleet den nacht bij Feggotty aan huis, in
een kamertje onder het dak (met het krokodillenboek op eene plank
dicht bij mijn bed), dat altijd het mijne zou wezen, seide Peggottjr, ei>
altijd in denzelfden staat voor mij zou gehouden worden.
>}ong of oud, lieve David," zeide Feggotty, >zoolangikleef en dit
huis boven mijn hoofd beb, zult gij het vinden fdsof ik u ieder oogenblik
hier verwachtte. Ik zal het alle dagen opruimen, zooals ik uw vorig kir
mertje placht te doen, mijn lieveling; en al tnochtge naar China gaan,
dan Loudt ge toch den heelen weg over kunnen denken,dat beteveneeos
voor u klaar werd gehouden."
Ik gevoelde de trouw en stand vastigheid mijner lieve oude oppasster
in het diepst van mijn hart, en dankte haar zoo goed tk kon. Heel goed
IK VERVAL or KEN TOBSTAMD VAN VERWAARLOOZIHG. 12^
kott ik dat niet doen, want het was des morgens toen zij mij dit zeide,
met harearmCD ommijn lials, en dten morgenzouik wedernaarhuia.
gaan, en ik ging ook weder naar huis, met haar en Ba^kjsjjl, de kar. Zy
lumen bijhethek afscheid van mij, niet vroolijk of gemakkelijk; en het
was een vreemd gezicht voor mij, de kar te zien vooitrijdeD en Peggolty^
wegvoeren, terwijl ik onder de oude olmen bleef staan, naar het huis kij-
kende, waar niemand meer was, die met liefde of wetgevallen naar mij.
zou uitzien.
En nu verviel Jk m een toestand van verwaarloozing, waarheen ik niet
zonder medelijdcn kan terugzien. Ik werd op eens in eene eenzaamheid
verplaatst, vcrstokcn van alle vriendelijke zorg, van alien omgang met
jongens van mijn eigen oudeidom, van alle gezelschap behalve mijne
eigene neerslachtige gedachten die, terwijl ik schrijf, hare sombcre duis-
ternis over het papier schijnen te werpen.
Wat had ik niet willen geven om naar de hardste school te worden ge«
londcn, die ergens te vinden was — om maar lets te leeren, hoe en waar
dan ook, Gecne zulke hoop daagde voor mij op. Zij hadden een hekel
tan mij, en hidden mij slechts met norsche strengheid onder gcstadig
toezicht. Ik geloof, dat mijnhcer Murdstone tegen dczen tijd in meer be-
krompene omstandigheden geraakte : maar dit doet er weinig toe. Hij
kon mij niet uitstaan ; en door mij van zich te verwijderen poogde hij,
geloof Si, het dcnkbeeld te verdrijven, dat ik eenige aanspraak op hem
had — en dit gelukte hem ook.
Ik werd niet eigenltjk misbandeld. Men sloeg mij niet en liet mij geen
honger lijden ; maar het onrecht, dat men mij aandeed, kende geene
tusschenpoozen van verzachting, en werd koelbloedig en stelselmatig
gepleegd. Dag aan dag, week op week, maand op maand, werd ik met
koude onverschilligheid verwaarloosd. Ik verwondcr mij somtijds, als
ik daAfjifln denk, wat zij wel met mij zouden gedaan hebben als ik eene
zickte had gekregen ; of ik dan in mijn eenzaam kamertje zouzijn blijveQ
%gen, om alleen, gelljk altijd, te kwijnen tot ik weder beter werd, dan
of lemand mij zou hebbenbijgestaan.
AU mijnheer Murdstone en zijne zuster thuis watcn, at ik met Hen; ala
lij uit waren, at ik alleen. Altijd mocht ik ongebinderd door het huis en
in den omtrek dwalen, behalve dat zij niet willen hebben dat ik mij er-
gens vrienden maakte, misschien denkende, dat ik dan btj iemand zou
klagen. Om deze reden gebeurde het ook maar zelden — hoewel mijn-
heer Chillip mij dikwijls vroeg om hem te komen opzoeken (hij was een
veduwnaar, die eenige jaren geleden een tenger, lichlblond vrouwtjc had
verloren, dat ik mij nog even kan herinneren, omdat zij mij altijd aan
eene bleeke schildpadden kat deed denken) — dat ik het geli^ smaakte
van een namiddag in zijne achterkamer door te brcngen, waar ik dan
een of ander boek las, dat nieuw voor mij was en waaniit de reuk der ge-
heelc apotheek mij in den neus vloog, of onder zijn zachtzinnig toezicht
het een of ander m den vijzel stamptc.
Om die zelfde reden, zonder twijfel vereenigd met him ouden hekel
aan haar, mocht ik maar zelden Feggotty gaan opzoeken. Getrouw aan
134 DAVID COPPKRFIELD.
hare belol^e, kwam zij mij eens in de week bezoeken, ofwachttemij
ergens in de nabijheid op, en dat nooit met ledigc handen ; maar veel-
vuldig en bitter waren de teleurstellingeD, die ik onderrond, door wei-
geringen om haai aan haar huis te gaan bezoeken. Eenige weinige malen
echter, met lange tusschenpoozen, mocht ik daarheen gaan ; en toen
ontdekteik, dat Barkis wel iets van een gierigaard had, of (gelijk Peggot^
hetverschoonenduitdrukte) teen beetje deun was" en een schat van geld
onder zijn bed in een koffer bewaarde, dien hij voorgaf, dat slechls met
rokken en brocken was gevuld. In dezen koffer verborg zijn rijkdom zich
met zulk eene hardnekkige bescheidenheid, dat zelfs de kleinste som-
metjes niet anders dan door kunstgrepen daaraan waren te ontlokken ;
zoodatPeggottyelken zaterdageen uitvoerigenwelberekend plan moest
ontwerpen om aan het noodige geld voor haar huishouden te komen.
Al dien tijd begfeep ik zoo duidelijk, dat ik alles wat ik geweten had
weder verleerde, dat ik geheel verwaarloosd werd, en er op die manier
nooit iets goeds van mij zou komen, dat ik er niet aan twijfel of ik zou
mij diep rampzalig hebben gevoeld, als ik die oude boeken niet hart ge-
had, Zij waren mijn eenige troost; en ik was hun even trouw als zij mij wa-
ren, en las hen nogmaals en nogmaals, en ik weet niet hoe dlkivijls, door.
Ik nader nu een tijdperk van mijn leven, waarvanik, zoolangikmij
nog iets herinner, nooit de geheugenis kan verliezen, en waarvan zelfs de
herinnering, zonder dat ik die opriep, dikwijis als een spook voor mij is
opgerezen en gelukkiger tijden heeft verbitterd.
Ik was eens gaan wandelen, op die lustelooze, mijmerende manier,
die een gevolg van mijne levenswijze was, toen ik, dicht bij ons huis een
hoek eener laan oraslaande, mijnheer Murdstone ontmoette, die met een
ander heer aankwam, Ik werd verlegen en wilde hen voorbijgaan, toen
dieheerriep:
»WatI Daar is Brooks!" — tNeen, mijnheer, David Copperfield,"
zetde ik. — >Maak mij dat niet wijs. Gij zijt Brooks," was het antwoord.
• Gij zijt Brooks van Sheff i el d, Zoo heet gij,"
Op deze woorden zag ik dien heer meeropkttend aati,Daarnuook
zijn lach mij in het geheugen kwam, herkende ik hem als mijnheer Qui-
Dion, dien ikmet mijnheer Murdstone teLowestoft was gaan opzoe-
ken, voordat — raaar ik behoef niet te herinneren wanneer.
»En hoe gaat het u, en waar ligt genu school, Brooks?" zeide mijn-
heer Quinion,
Hij had zijne hand op mijn schouder gelegd en draaide mij om, om
met hen mede te gaan. Ik wistniet watte antiroordenenzagtwijfelachtig
naar mijnheer Murdstone om.
»Hij is tegenwoordig thuis," zeide deie. > Hij gaat niet meer school.
Ik weet niet wat ik met hem doen zal. Hij is een lastig onderwerp."
Die oude loensche blik rustte voor een oogenblik op mij, en toen ver-
Bcholen zijne oogen zich onder zijne saamgetrokkene wenkbrauwen,
terwijl zij zich met tcgcnzin van raij afkeerden,
>Hm !" zeide mijnheer Quinion, ons beiden te gelijk aanziende, naar
mij dacht, >Mooi weer!"
^^^^^^^^^^^^^^^^m •
DE WKRELD STAAT VOOR MU OPEN.
El volede eene stilte, en ik dacht er over hoe ik best mijn schouder
■an zijne hand zou onttrekken en mij wegmaken, toen hij zeide:
>Ik denk, dat ge nog wel een tamelijk slim kereltje zult zijn^Niet
vaar, Brooks f" ~ > Ja, hij is slim genoeg," zeide raijnheer Murdsione
ongeduldig. »L.iiat hcralicvcrloopen. Gijzultergeenpleiziervanhebben
als gij u met hem bemoeit."
Op dezen wenk l!et mijnheer Quinion mij los, en ik haastte mij naar
hms, Toen ik bij den ingang van den tuinomkeek, zagikmijnheeiMurd-
stone tegen het hek van hetkerkhofstaanleunen en mijnheer Quinion
met hem spreken. Zij keken mij beiden na, en ik begreep wel, dat zij over
mij spraken.
Mijnheer Quinion sliep den nacht bij ons in huis. Den volgenden mor-
gen had ik na het ontbijt mijn stoel weggezel en wilde de kamer uitgaan,
toen mijnheer Murdstone mij terugriep. Vervolgens stapte hij deflignaar
eene andere tafel, waar zijne zuster zich voor haar lessenaarlje had ge-
xet ; mijnheer 'Quinion stand met de hand in de zakken uit het venster te
kijken, en ik bleef hen alien staan aanzien.
>David," zeide mijnheer Murdstone, >voor jonge lieden is diteene
wercld ora bedrijvig le zijn, niet ODi te loopen sufFen en druilen." —
iZooals gij doet," voegde zijne zuster er bij. — » Jane Murdstone, laat
bet maar voor mij over, als het u belicft. Ik zeg, David, voor jongelieden
is dit eene wereld om bedrijvig te zijn, en niet om te loopen suffen en
druilen. Dit is zij vooral voor een jongen van uw aard, die veel zal moeten
veranderen, en wien men geen beter dienst kan bewijzen dan hem te
dwingen om zich naar den gang der bedrijvige wereld tevoegen,en zijne
bborst te buigen en te breken.'' — » Want koppigheid komt hier niet te
pas," zeide zijne zuster. * Als iemand een harden kopheellmoet hij maar
gebroken worden. En dat zal hij ook."
Hij wierp haar een half bestraffenden, halfgoedkeurendenblik toe,
en vervolgde.
»Gij zult wel wetcn, David, dat ik niet rijk ben. In alien gevalle, weet
gij het nu. Gij hebt rceda vrij wat geleerd. Het schoolliggen is kostbaarj
en zelfs al was het zoo niet en al kon ik het betalen dan ben ik toch van
gedachte, dat het u geheel ^een nut zou doen u langer te laten schoollig-
gen. Wat gij voor u hebt is een strijd met de wereld; en hoe eerder gij
dien begint, des le beter."
. Ik geloof dat het mij inviel, dat ik dien strijd, op mijne kinderlijke
manier, reeds begonncn had ; maar hoe dit zij, het valt mij nu in.
1 Gij hebt wel eens van het kantoor hooren spreken," zeide mijnheer
Murdstone. — iHet kantoor, mijnheer?"herhaaldeik. — iVanMurd-
stone en Grinby, in wijnen," antwoordde hij.
Ik lal wel verwonderd en verlegen hebben gekeken, want hij vervolgde
haasdg:
iGi] hebt zeker wel van het kantoor hooren spreken, of van den wijn-
handcl, of dekelders,ofzooiets." — ilkmeen, dat ik wel eens iets van
den wijnhandel heb gehoord, mijnheer," zeide ik, mij herinnerende wat
ik in bet iilgemeen van zijne inkomsten en die zijner zuster bad vemo-
iaS DAVID COPPERPIELD.
men; tmaar ik weet niet wanneer." — * Het komt er niet op aan wac-
neer," antwoordde hij. iMijnheer Quimon bestuurt de Eaken van dat
fcmtoor."
Ik tag met schro&mvallige onderdanigheid naardezenheerom^die
nog uit hct venjter stond te kijken,
iMijaheer Quinion geeft mij in bedenking, dat dJt kantodr reeds
cenige andere jongens hah het werk houdt, en dat hij geene reden ziet
vaarom het u ook niet op dezelfde conditien aan het werk zou houden." —
>Daar hij toch geene andere vooniitiichten heeft, Murdstone," merkte
Quinon zachtjes aan, zich halFomkeerende.
Zonder op dit gezegde te letten, vervolgde mijnheer Murdstone, met
eene ongeduldige, zelfs toomige beweging :
»Die conditien lijn, dat gij geld genoeg lult verdienen om u zelven
Van eten drisken en zakgela te voorzien. Uwe woning (vaarvoor ik ge-
BOrgd heb) zal door mij betaald worden. De wasch insgehjks." — iBn
ik zal wel oppassen, dat men daarvoor niet te veel rekent," zeide zijoe
zuster, — »Voor uwe kleeren zal gezorgd worden," hervatte mijnhrer
Murdstone, »daar gij vooreerst nog niet in staatzultzijnom diezclfte
bekosti^n. Dus ^aat gij nu met mijnheer Quinion naar L on de n, David,
om te zien hoe gij zelf door de wereld kunt komen." — » Kortom, gij zijt
bezorgd," merkte zijne zustcr aan, len hebt nu maar uw plicht te doen."
Hoewel ik zeer wel begreep, dat dit alles niet onders beteekende, dan
dat men mij maar kwijt wilde zijn, kan ik mij niet duidelijk herinneren,
of ik er mij over verheugde of er van schrikte. Ik geloof, dat ik er mede
in de war was, en niet recht wist of ik blijde of angstig moest wezen. Er
werd mij ook niet veel tijd gelaten om tot helderderhegripte komen,
tlaar mijnheer Quinon des anderen daags zon vertrekken.
Zie mij daar des anderen daags, met een afgedragen wit hoedje, met
een rouwband voor mijne moeder er om, een zwart btiisje. eene broek
van harde stijve stof — die juffrouw Murdstone voor de beste wapeo-
rusting voor de beencn hield, in dien strijd met de wereld, die nu zou
aanvangen; zie mij zoo gekleed, en met al mijn wercldsche goed in een
kofier^e voor mij, als een jammerlijk ongelukkigkind(geIijk}uf&ouw
Gummidge wel had mogen zeggen) in de postsjees zitten, die mijnheer
Quinion teYarmouth opde diligence naar Londen zou brengeni
Zie, hoe ons huis en de kerk in de verte al kleiner ea kleiner worden ; hoe
het graf onder den boom door ander geboomte wordt verborgcn; hoe
de torensptts niet meer van mijne oude speelplaats naar boven wijfA en
4e lucht ledig wordt I
XL
IK TRBBD DB WBRBLD N, BH ZC BEVA.LT Mil tn^T.
Dc weet nu genoeg van de wereld, om bijna aHe vatbaarheid voor
Verwondering, over wat het ook wezen mag, verloren te hebben; maar
toch verwondert het mij nu nog eenigszins, dat men mij op zulk een
otiderdom zoo onverschillig heeft kunnen wcgwerpcn. Een kind van
t/ajVE WERKZAAHHEDEN IN HET WUNPAKHUIS. IfJ
vitDUiotendea aanleg, viug van btvatdng en ooideel, met hist ea vat-
tmrheid omte leeien, teer van gestel, zeei gevoelig vooi smart naar
lichaaiD enzieL;komt faet mijvcTwondcrlijkvooTdatnieniandtenmijnen
behoeve een vinger uitstak. Dit gebearde echter niet; en ik weid op
tietijarigeii leeftijd een kldae daglooner in den (Senst van Murdstone
«Q Grinby.
Murdstone en Grinby's pakhuis stond bij de Blakftiars-bmg, aan den
waterkant Latere verbeteringen hebben die plek geheel veranderd;
maar het was toen het laatste hius onder aan eene nauwe straat, die met
ttae bocht Bteil naar beneden liep en aan het eind eene trap had, waar
men in eene boot kon stappen. Het was een oud bouwvalhg huis, met
cene daarbij behoorende werf, die bij hoog water aan dat water en bij
la«g water aan de modder grensde, en letteiiijk van ratten wemelde. De
met bout beschotene kamen, met het vuil en den rook van honderd jaren
beddkt; de half vergone vloeren en trappen -, het schatrelen enpiepen
dcr oUde Krijze ratten in de kelders ; het duffe en vunrige van het geheele
talis, zijn voor mijne verbeelding dingen, niet van het veriedene, maar
van het nog tegenwocwdige. Allen staan aij wedCT voor mij, gelijk het
was in het ongelukkig uut toen ik ze, met mijne bevende hand in die van
mijnheer Qtiinion, voor de eerste maal genaakte.
Murdstcme en Grinby deden zaken met velerlei soorten van menachrai,
maar een voomame tak van hun handel was de leverantie van wijn en
tterke dranken aan sekere pakketbooten. Het is mij nu ontgaan waar-
been zij voomsmelijk voeren, maar ik meen, dat er sommtgen onder
waren, die reizen naarOost-en West- Indie deden. Ik weet, dat onder
de gevolgen van deien handel eene groote menigte ledige Besschen be-
boorde, en dat zekere mannen en jongens gebezigd wcrden om deze
flesschen tegen het ticht te bezien, de gebarstene aan kant te zetten, en
<le andere te spoelen. Ab er geene ledige flesschea meer waren, waren
er etiquettes op voile flesscben te plakken, offlesschentekurkenofte
lakkeo, of in kisten te pakken. Al dat werk was mijn werk ; ik behoorde
<mder de jongens, die daartoe gebruikt werden.
Wij waren met ona drieen of vieren, ik daarbij gerekend. Mijne werk-
plaats was in een hock von bet pakhuis, waar mijnheer Quinion raij kon
ziea, als hij verkOos op de laagste sport van zijn kantoorstoel te gaan
Staan en door een raampje boven zijn lessenaar naai mij te kijken. Hier
werd, op dm ochtend toen ik met zulke gmisttge vooruitiichten de
wereld intrad, de oudste der vaste jongens heengeroepen om mij mijn
Vdk te wijzen. Hij heette Mick Walker en dro^ een versleten voor-
Khoot en eene papieren muta. Hij onderrichtte mij, dat lijn vaderschm-
tenvoorder was en bij de veikiezing van den Lord Mayor met een zwart
fiinreelen hoofdtootsel met den stoet medeging. Hij onderrichtte mij
inigelijka, dat onze vooniaamste makker een andere jongen zon zijn,
wieo bij mij onder dec — voor mij — buitengewonen naam van Mealy
Potatoes (Meiige Aaidappelen) voorstelde. Ik ontdekte evenwel, dat
deze jongen niet met dien naam was ^^edoopt, maar deze hem in het pak-
fattis was gegeren, uithoo&le van njn klettr, die bteek of mdig was.
las DAVID COPPBRFIKLD.
Mealy'a vader was een bootroeier^ die het boveodien tot bmcdspuitgast
bad gebracht, en als zoodanig by een der groote theathcrs was aange-
stetd, waar een der jeugdige farailiebetrekkingcn van Mealy — ik mcen
zijn zusje — in de pantomimes voor duiveltje speelde,
Geene woorden kunnen het geheime zieleleed schilderen, waarmede
ik mij tot dit gezelschap vemederd utg, en deze makkers, met wie ik
voortaan dagelijks zou moeten omgaan, met die van raijne gelukkige
kindsheid vergeleek — om niet van Steerforth, Tiaddles en de ovcrigen
van die jongens te spreken — en mijne hoop om als ik groot werd een
geleerd en vemiaard man te worden, gehcel en al zag uitdooven. Wat
ik mij nog herinner van het gevoel, hetwelk ik toen ontwaarde, dat ik nn
geheel hopeloos was ; van mijne schaarate over mijntocstand; van den
jammer dien het voor mijn jeudig hart was, te moeten gelooven, dat ik
alles wat ik geleerd en overdracht had, wat mijn lust was geweest, wat
mijne verbeelding en eerzucht had geprikkeld, nu dag aan dag zou ont-
wennen en nooit terugwinnen, kan ik nietbeschrijven. Zoo dikwijlsMick
Walker in den loop van dien voormiddag heenging, vermengde ik mijne
tranen met het water, waarmede ik de flesschen spoelde, en snikte ik
alsof mijne eigene borst zou barsten.
De kantoorklok slond op half ^n, en men maakte algemecn toebe-
leidselen om te gaan eten, toen mijnheer Quinon, tegen het venstertje
tikte en mij wenkte om binnen te komen. Ik kwam binnen en vond daar
een zwaarlijvig man van middelbare jareo, met eene bmine jaa, zwarte
broek en lage schoenen, niet meer haar op zijn hoofd (dat groot en blin-
kend was) daii er op eene eierschaal zit, en een bijzonder breed gezicht,
dat hij vlak naar mij toekeerde. Zijnekleederen warensmerigenkaal,
maar hij pronkte met een zeer deftig halsboordje. Hij droeg een opzich-
tig soon van rotting, met een paar groote verkleurde kwasten er aan j en
buiten op zijn rok hing een lorgnet — tot sieraad, gelijk ik naderhand
bevond, daar hij er zeer zelden door keek, en er, als hij dit deed, niets
door kon zien.
>Dil is hij," zeide mijnheer Quinion, op mijn doelende. — »Dit,"ieide
de vreemdeling, met zekere welwillende galming in zijne stem, en zeker
onbeschrijfelijk air alsof hij zeer elegant meende te zijn, dat een bijzon-
deren indruk op mij maakte, » is jonge heer Copperfield f Ik hoop U wel-
varend te zien, jonge heerf"
Ik zeide, dat ik zeer wel voer, en hoopte, dat hij dit ook deed. Ik ge-
voelde mij echter lan^ niet wel ; maar op dien ouderdom lag het klagen
niet in m^n aard, en ik zeide dus maar, dat ik zeer wel voer, en dit ook
van hem hoopte.
»Ik ben," zeide de vreemdeling, »de hemel zij gedankt, volkomen
weL Ik heb een brief van mijnheer Murdstone ontvangen, waarin hij mij
bericht, dat hij wet verlangen zon dat ik u in een vertrek achter in mijn
huis ontving, dat voor het oogenblik onbezet is en dat — omkortte
gaan, te huur b als — om kort te gaan," zeide de vreemdeling met een
glimlach en op een toon van vertrouwen,>a]s eene slaapkamer — enn
al6«en jong beginner, wien ik nu bet genoegen heb — " hier afbrekende^
ICB
DC WORDT KEN INWOKER BQ MUNHEER UICAWBER. 119
wuifde hijmetdehandeDzettezijnekminzijnboordjeterecht. — »DIt
is mijnheer Micawber," zeide mijnheer Quinion tegen mij. — • A hem !"
zeide de vreemdeling. »Zoo is mijn naam." — » Mijnheer Micawber,"
zeide mijnheer Quinion, » is met mijnheer Murdstone bekend. Hij neemt
commissien voor ons op, als hij daartoe gelegenheid heeft. Mjnheer
Murdstone heeft hem over nwe woning geschreven, en hij zal u cenc
learner geven." — »Mijn adres,"zcide mijnheer Micawber, »is Windsor
Terrace. City Road. Ik^omkorttegaan,"vervo!gde hij, met het-
zelide air van elegantie en wederom alsof hij mij een bijzonder blijk van
vertrouwen gaf, » daar woon ik."
Ik antwoordde met cene bulging.
iln de vooronderstelling," zeide mijnheer Micawber, »dat uwe om-
wandelingen door deze hoofdstad nognict uitgebreid zijn geweest, en dat
het ecnigszins bezwaarlijk voor u zou kunnen zijn om door de doolhoven
van het modeme Babylon de richting teontdekken, waarin de City
Road gelegen is — om kort tc gaan," zeide hij, alweder een vertrouwe-
lijken toon aannemende, >dat gtj zoudt kunnen verdwalen — zal het mij
een genoegen zijn u dezen avond te komen af halen, en U in te wijden in
de kennis van den naasten weg."
Ik bedankte hem met al mijn hait, want ik vond het vriendelijk van
bem, dat hij die moeite wilde nemen.
»Hoc laat," zeide mijnheer Micawber, izal ik...," — iTegenacht
nur," zeide mijnheer Qumion. — ■ Tegen acht uur," herhaalde mijnheei
Micawber. >Dan verzoek ik u nu goedendag te mogen wenschen, mijn-
heer Quinion. Ik wilu niet langer ophouden."
Hij zette dus zijn hoed op en ging been met zijn rotting onder den arm
en zoo recht als een staak ; en zood^a hij de deur van het kantoor uit was
begon hij een wijsje te neurien.
Daarop nam mijnheer Quinion mij formeel in dienst om in het pakhuis
nn Murdstone en Grinby alles te doea wat in mijn vermogen was, voor
ten salaris, naar ik meen, van zes schellingen in de week. Het staat mij
niet duidelijk voor den geest ofhet tes of zeven was. Ik zou, door mijne
onzekerheid in dit opzicht, haast gelooven, dat het eerst zes was en na-
derhand zeven werd. Hij betaalde mij eene week voomit (uit zijn eigen
zak, geloof ik,) en ik gaf Mealy een zesstuiversCuk daarvan om mijn kof-
ferdienavondnaar Windso r Terrace telatendragen, daar die, hoe
klein hij ook was, voor mijne kracht te zwaar was. Ik betaalde nog zes
ttuivers voor mijn middagmaal, dieuit eenvleeschpasteitjeeneenslok
uit cene naburige pomp bestond; en sleet het uur, dat voor dien maaltijd
wcrd toegestaan, met langs de straten te knieren.
Des avonds kwam mijnheer Micawber op den bepaalden tijd terug.
Ik waschte mijne handen en mijn gezicht, om een man van zijn fatsoen
niet tot schande tc zijn, en wij gingen te zamen naar ons huis, gelijk ik
het nu meen te moeten noemen. Onder het voortgaan trachtte mijnheer
Micawber mij de namen der straten en het voorkomen der hoekhuizen
m het geheugen te prenten, opdat ikden volgenden morgen gemakkelijk
wedcr den weg zou kunnen vinden.
DAVm COFPEKFIELD. — L 9
130 DAVID COPPERFIELD.
Aan Eijn huis gekomen (hetwelk ik opmerkte, dat er even kaal en fat-
soenlijk uitzag aU hij, maar 00k, evenals hij, zooveel vertooning maaktc
als het maar kon) presenteerde hij mij aan mevrouw Micawber, ecne
magere, verlepte dame, lang niet jong meer, die met cen kindje aan de
borst op de bovenvoorkamer lat — dc eerste verdieping was geheelonge-
meubilcerd, en de valgordijnen bleven aliijd neergelaten om de buren
temisleiden.Dit kindje was een van eenpaar tweelingen: enik maghier
wel aanmerken, dat ik, zoolang ik de familie heb gekend, mevrouw
Micawber bijna nooit zonder een van die tweelingen heb gezien. Een
van beiden was altijd aan het zuigcn,
Er waren nog twee kinderen; jongeheer Micawber, omtrentvier, en
jonge juffrouw Micawber, ongevcer drie jarcn oud. Deze, en een jong
meisje, bijzonderdoDkervankleur, en met eenbijzonderaanwendselom
snuivend haar neus op te halen, dat hier diende, en mij, eer dat ik haar
nog een half uur had gekend, ondeirichtte dat zij een weeskind was en
nit het St.-Lucaswerkhuis kwam, vormden het geheele huisgezin. Mija
slaapvertiek was boven in het achterhuts; een benauwd kamertje, waar-
van het behangsel bezaaid was met een ornament, hetwelk mijne jeug-
dige verbeelding zich als een blauw krenten brood je voorstelde, en zeer
kmg gemeubileerd.
»Ik had," zeide mevrouw Micawber, toen zij met tweelingen en al oaar
boven kwam om mij mijne kamer te wijzen, en zich daar neerzette om
adem te halen, >eer ik trouwde, en toen ik nog bij papa en mama woonde,
Dooit gedacht, dat ik eens kamers zou moeten verhuren. Maar daar raijn-
heer Micawber in ongelegenheden is geraakt, moeten alle bedenkingen
van kieschheid wijken,"
Ik zeide :»Ja wel, mevrouw." — MijnheerMicawber's ongelegenheden
zijn op het oogenblik bijna overstelpend," zeide mevrouw Micawber,
»en of het mogelijkisheraerdoorheentehelpen, weetikniet. Toenik
thuis bij papa en mama woonde, zou ik waarlijk haast niet begrepen
hebben wat dat woord beteekende, in den zin waarin ik het nu gebruik,
maar experientia doet het — gelijk papa placht te zeggen."
Ik kan het niet met mij zelven eens worden, of zij mij zeide, dat mijn-
heer Micawber officier bij de mariniers was geweest, of dat ik mij dil
maar verbeeld heb. Ik weet alleen, dat ik tot op dit uur geloof^ dat hij
eens bij de mariniers had gestaan, zonder dat ik weet waarom. Hij was
een soort van commissionair voor een aantal verschillende kantoren;
maar hij verdiende daarmede weinig of niets, vrees ik.
»A!s mijnheer Mica wber's crediteuren hem geen tijd willcn laten,"
zeide mevrouw Micawber, * moeten zij de gevolgen maar ondervindenj
cn hoe gauwer zij er dan een eind aan maken,deslcbeter. Men kan geen
bloed uit een steen halen; en evenmin is er op het oogenblik iets op
rekening van mijnheer Micawber te krijgen — om niet eens van gerechts-
kosten te spreken."
Ik heb nooit kunnen begrijpen of de omstandigheid, dat ik zoo bij-
zonder vroeg op mij zelven moest staan, mevrouw Micawber met mijp
ouderdom in de war bracht, of dat zij zoo vol van de zaak was, dat li]
MEVKOirW MICAWBRR 13!
CT ie\is tegen de tweelingen over zou gepraat hebben, als zij niemand
anders had gehad; maar dit was de toon, waarop zij met mij begoo, en
zoolang ik haar gekend heb ging zij op dezelfde manier voort
Anne mevrouw Micawber ! Zij zeide, dat zij haar best had willen doen;
en daaraan twijfel ik ook nieL Het middelpaneelderhuisdetirwasge-
heel bedekt met eetie grooCe koperen plaat, waarop gegraveerd was:
»Mcvrouw Micawber's Instituut voor Jonge Juffrouwen;" maar ik heb
nooit veroomcn, dat daar ooiteene jonge juffrouw had schoolgelegen;
of dat er ooit eene jonge juffrouw gekomen was of had zullen komen ; of
dat er ooit de minste aanstalte was gemaaktom eene jonge jufTrouwte
ontvangeo. De eenige bezoekera, die ik ooit zag of hoorde, waren schuld-
dschers. Deze plachten op alle nren te komen, en sommigen van hen
warec zeer dringend. Zeker man met een morsig gczicht, ik geloof dat
hij een schoenmaker was, placht zich reeds des morgens om zeven uor
in de gang te dringen, en onder aan de trap tegen mijnheer Micawber
tc roepen: >Rom aan! Ge zijt nu nog niet uit, dat weet ik wcl. Betaal
ons maar! Houd umaar nict schuil; dat is gemeeo. Alsik uwas, zouik
zoo gemeen niet willen zijn. Betaal maar. Hoort gij nietP Kom aan!"
Geen antwoord op deze smadelijke aanmaningen bekomende, steeg
zijne gramschap tot de woorden lafzetters" en »oplichters;" en wanneer
dezen even weinig baatten, sloeg hij somtijds tot het uiterste over om
aan den overkant der straat te gaan staan en naar de vensters der tweede
verdieping op te schreeuwen, waar hij wist, dat mijnheer Micawber was.
In zulke oogenblikken was mijnheer Micawber buiten zich zelven van
verdriet en akeligheid, in zooverre zelfe, dat hij (gelijk eene gil van zijne
vrouw mij eens deed ontdekken) met zijn scheermes bewegingen maakte
alsof hij zijne etgene keel bedreigde^ maar een half uur later kon hij met
buitengewone zorgvuldigheid zijne schoenen poetsen en onder het neu-
lien van een wijsje uitgaan, met grooter air van elegantie dan ooit.
Mevrouw Micawber had evenveel veerkracht in haar gestel. Ik weet, dat
zij om drie uur bij een bezoek van den belastinggaarder eene flauwte
kon kriigen, en om vier uur lamskarbonaden eten en warm bier drin-
ken — betaald met twee theelepeltjes, die naar den lommerdhouder
waren gebracht Eens, toen er juist beslag op haar boedel was gelegd, en
ik toevallig reeds om zes uur thuis kwam, zag ik haar (natuurlijk met een
tweeliog) m tlauwte onder den haard Hggen, met de haren verward en
half uitgeplukt om het hoofd ; maar nooit heb ik haar vroolijkcr gekend
dan zij dien zelfden avond was, terwijl zij zich bij het keukenvuur op
kalfslapjes vergastte, en mij van haar papa en mama, en het gezelschap
dat zij plachten te zien, vertelde.
In dit huis en bij deze familie sleet ik mijn vrijcn tijd. Mijn afzonderlijk
ontbijt van een stuivcrsbroodje en een stuiver meUt vcrschafte ik mij
zelven. Ik bewaarde een ander broodje en een stukje kaas op eene bij-
zondere plank in eene bijzondere kas, om des avonds als ik thuis kwam
te eten. Dit maakte een aanmerkelijk gat in de zes of zeven schelHngen,
dat weet ik wel; en ik was den ganschen dag in het pakhuis en moest van
dat geld de geheele week leven. Van maandagochtend tot zaterdagavond
132 DAVID COPPERFIELD.
had ik, zooveel ik mij kan herinneren, van Qiemand raad, aanmoediging,
troost, hulp of bijstand van eenigen aard, zoo waar als ik in den hemel
hoop te komen.
Ik was nog zoo jong en kinderachdg, zoo weinig geschikt — hoe kon
het anders zijn ? — om geheel voor mij zelven te zorgen^ dat ik des mor-
gens, als ik naar het pakhuis ging, dikwijls de verzoeking van het oud-
bakken goed niet kon weerstaan, dat voor half geld bij de banketbakkers
te koop lag, en daaraan het geld besteedde, dat ik voor mijn middag-
maal had moeten bewaren. Dan bleef ik des middags zonder eten, of
kocht maar een broodje of eene snee podding. Ik herinner mij twee
poddinewinkels^tusschen welke ik^naar denstaatmijner financiSn, mijne
klandizie verdeelde. De eene was op een pleintje dicht bij de St.-Maiar-
tenskerk. De podding in dezen winkel was met krenten en bijzonder
lekker, maar duur, want men kreeg daarvan voor twee stuivers geen
grooter stuk dan voor 6€n stuiver van een gewonen podding. Een goede
winkel voor dezen laatsten was in het Strand, ergens in dat gedeelte,
dat sedert geheel herbouwd is. Dit was een stevige, bleeke podding,
zwaar en kleffig, met enkele groote platte rozijnen er in, die ver van elk-
ander zaten. Tegen mijn etenstijd was hij dagelijks heet te krijgen, en
meni^en dag heb ik er mijn maal mede gedaan. Als ik beter kon eten
nam ik eene worst met een stuiversbroodje, of eene portie koud osse-
vleesch van vier stuivers nit een eethuis, of eene portie brood en kaas
met een glas bier uit eene ellendige slechte herberg vlak over ons kan-
toor, die de Leeuw, of de Leeuw en nog iets, dat mij ontschoten is, heettc.
Eens herinner ik mij, dat ik mijn brood (hetwelk ik des morgens van
huis had medegebracht) in een stuk papier gewikkeld, als een boek onder
mijn arm medenam, en er mede naar een vermaard ^-la-mode bieistuk
huis dicht bij Drury Lane ging en >eene halve portie" van die lek-
kemij bestelde om er bij te eten. Wat de knecht er wel van dacht, dat
zulk een vreemd verschijnseltje zoo geheel alleen binnenkwam, weet ik
niet ; maar ik zie hem mij nog staan aanstaren terwijl ik at, en den ande-
ren knecht er bij halen om 00k te kijken. Ik gaf hem een halven stui-
ver voor hem, en ik wenschte, dat hij dien niet had aangenomen.
Wij hadden, als ik wel heb, een half uur voor de thee. Als ik geld ge-
noeg had, placht ik een half pintje warme koffie en eene snee brood met
boter te halen. Als ik geen geld had, placht ik voor den poelierswinkel
inFleetstreet te staan kijken; of ik wandelde dan 00k wel naar
Co vent Garden en keek naar de ananassen. Ik kuierdeindeAdelphi
op en neer, omdat dit zulk een geheimzinnig gebouw was, met die don-
kere bogen. Ik zie mij zelven no^ op een avond uit een van die bogen
komen, naar eene kleine herberg dicht bij de rivier, met eene opene plek
er voor, waarop eenige kolendra^ers aan het dansen waren. Dc ging op
eene bank zitten om naar hen te kijken ; en ik ben er nog benieuwd naar
wat zij wel van mij dachten.
Ik was nog zulk een kind en zoo klein,dat men dikwijls, als ik voor de
toonbank van eene vreemde herberg om een glas ale af porter vroeg,
om mijn maaltijd door te spoelen, bang was om het mij te geven. Ik her-
K KOOP ZBLF MUM ETBN. 13J
innsT mij, dat ik eens op ecn warmen avond voor de toonbank eencr
tapperij kwam cd tot den kastelein zeide :
>Hoeveel kost een glas van uw bcsten ale — uwallerbesten?" Want
bet was eene bijzondere gelegenheid. Ik weet niet meer wat. Misschien
wel mijn veijaardag. — iTwee en een halven stuiver," antwoordde de
kastelein, >is de prijs van den echten Stunning ale." — *^^P ">ij <^
eens," zeide ik, het geld uithalende, teen glas van dien echten Stunning,
maar als het u belief met een goeden kop schuim er op."
De kastelein bekeek mij over de toonbank van het hoofd tot de voe-
ten, met een zonderlingen glimlach op zijn gezicht ; en in plaats van mij
het bier te geven, stak hi) zijn hoofd om het beschot en zeide iets tot zijne
vTouw. Zij kwam er, met haar naaiwerk in de hand, achter vandaan, en
begoD mij insgelijks te bekijken. Ik zie ons alle drie nog voor mij, gelijk
wij daar stonden : de kastelein in zijne hemdsmouwen tegen het venster-
kozijn leuncnde, zijne vrouw over het onderdeurtje turende, en ik hen
eenigszins vcilegen over de toonbank aanstarende. Zij deden mij een
aantal vragen, zooals : hoe ik heettc, hoe OTid ik was, waar ik woonde,
w&t ik deed en hoe ik daar kwam ; op al welke vragen ik vrees, dat ik^
om niemand bloot te geven, gepaste antwooiden venon. Zij tapten mij
den ale, hoewel ik vermoed, dat het geen echte Stunning was; en de
vrouw van den kastelein opende bet aetutje van het buffet, bukte naar
mij, stopte mij mijn geld weder in de hand en gaf mij een kus, die half
bewonderend, half medelijdend was, maar geheel moederlijk en welmee-
oend, daarvan ben ik overtuigd.
Ik weet zeker, dat ik de schraalheid mijner inkomsten en de bezwaren
van mijn leven niet onwillekeurig en opzettelijk overdrijf. Ik weet, dat
ik, als mijnheei Quinion mij somtijds een schelling gaf, dien altijd aan
cten of drinken besteedde. Ik weet, dat ik, als een kind dat niemand toe-
kwam, van den ochtend tot den avond met gemeene mannen en jongens
werkte. Ik weet, dat ik slecht gevoed en hongerig langs de straten
dwaalde. Ik weet, dat ik, zonder Gods genade, licht een kleine diet
of deugniet zou zijn geworden — zoo weinig zorg werd er voor mij
gediagen.
Evenwel bekleedde ik zekeren rang in het pakhuis. Mijnheer Qiunion
deed wat een loszinnig mensch, die net zoo dnik had, doen kon om mij
op een anderen voet dan deanderejongenstebehandelen; en ik zeide
nooit tegen iemand, man of jongen, hoe ik daar gekomen was, en liet
00k nooit eenigszins blijken, dat het mij speet daar te moeten werken.
Dat ik heimelijk leedj en schrikkelijk leed, heeft nooit iemand geweten
dan ik zelf Hocveel ik leed, ben ik, gelijk ik reeds gezegd heb, buiten
staat te beschrijven. Maar ik bield mij stil en deed mijn werk. Ik begreep
van den eersten af, dat ik mij, als ik niet evcngoed als de anderen kon
werken, onmisbaar verachting en smaad op den hals zou halen. Spocdig
werd ik ten minste even vlug en handig ^ de andere jongens. Hoewel
ik zeer gcmeenzaam met hen was, verschilden mijn gedrag en mijne
manieren toch genoeg van de hunne om ons op een a&tand te doen
blijven. Zij en de weiklieden noemden mij onder elkander gewoonlijk
134 DAVID COPPERFIELD.
ihet jonge hecrtje" of »de kleine Suffolker." Zekcr man, die Gregory
heette en meesterknecbt in het pakhuis was, en een ander, die Tipp
heette, karreman was en een rood buis droeg, plachten mij somtijc^
iDavid" te ooemen; maar dit gebeurde meestal als wij eens bijzonder
vertrouwelijk waren, en ik mij moeite had gcgeven om hen onder ons
werk te vermaken met eene of andcre herinnering iiit mijne vroegere
lectuur, die mij sncl uit het geheugen begon te gaan. Mealy Potatoes
kwam eens in opstand en wilde met langer dulden, dat ik zoo onder-
scheiden werd, maar Mick Walker bracht hem in een oogenblik tot
zwijgen.
Mijne redding nil dezen toestand kwam mij gcheel hopeloos voor, ta
ik zag er dus ganscbelijk van af. Ik ben ernstig oveituigd, dat ik nooit
voor een enkel uur er mede verzoend was, of mij anders dan diep onge-
lukkig gevoelde; maar ik verdroeg mijn leed, en zelfs Feggotty maakte
ik, gedeeltelijk uit licfde voor haar, gedeeltelijk uit schaamte, nooit in
een brief (hoewel er velen tusschen ons gewisseld werden) met de waar-
heid bekend.
Mijnhecr Micawber's ongelegenheden strektec nog om mijne naar-
geestigbeid te vergrooten. Zoo eenzaam en verlaten als ik was, hadik
mij zeer aan die familie gehecht, en ptacht mij onder bet wandelen met
mevrouw Micawber's berekeningen van hulpmiddelen en uitvluchteo
bezig te houden, alsof ik lelf met den last van mijnhecr Micawber's
schulden bezwaardwas. Opzaterdagavond, die een feest voor wtj was —
gedeeltelijk omdat het iets groots was mei zes of zeven schellingen op
zak naar buis tc stappcn, in de winkels te kijken en te bedenken wat men
voor zutk eene som kon koopen, en gedeeltelijk omdat ik dan vroeger
naar buis ging — placht mevrouw Micawber mij debartverschetirendste
klacbten te doen ; en ook op zondagocbtend, als ik de portie thee of
koffie, die ik den vorigen avond had gekocbt, in een kannet;e liet trekken,
en later dan gewoonJijk aan mijn ontbijt bleef zitten. Het was niets
ongewoons, dat mijnheer Micawber in het begin van deze zaterdag-
avond-gesprckken jammerlijk snikte, en op hetcind een vroolijk Hedje
zong. Ik hcrinner mij zeer wel, dat hij eens, des avonds thuis komende
om te eten, een vloed van tranen stortte en vcrklaarde, dat hem nu ntets
andere overschoot dan de gevangenis, en naar hedging onder het maken
cener berekening der kosten om zijn buis met balkonvensters te lateo
versieren, als >zich eens iets opdeed," hetgeen zijne geliefkoosde uit-
drakking was. En mevrouw Micawber was juist eveneens.
Er ontstond tusschen mij en deze lieden eene zonderlingegelijkheid
van vriendschap, die, naar ik meen, uit de overeenkomst onzer omstan-
digbeden sproot, in weerwil van het koddige verschil tusschen onze jaren.
Maar ik liet mij nooit overhalen om met hen te eten of te drinken, daar
ik wel wist, dat zij met bakker en slager op een slechten voet stonden, cD
dikwijls niet genoeg voor zich zelven hadden, totdat mevrouw Micawber
mij eens geheel in haar vertrouwen nam. Dit deed zij op zekeren avond
aldus:
ijonge heer Copperfield," zeide mevrouw Micawber, likhoud a niet
K BEWgS HEVROUW UlCAWBER EGN DIEN5T. I3S
voor een vreemde, en daarom maak ik geen beswaar om u te zeggen, dat
het met die ongelegeDheden van mijnheer Micawber nu tot eene crisis is
gekomen."
Het deed mij zeer aao dit te hooren, en ik lag met het diepste roede-
lijdea mevrouw Micawbei's Toode oo^en aan,
(Met uitzonderiiig van een hompje Mollandsche kaas, dat volstrekt
□iet voor de behocften eener jeugdige familie bcrekend is," zeide me-
viouw MicawbcT, >is er werkelijk geen brokj'e van wat het ook wezen
mag in de pravisiekameT. Ik was, toen ik bij papa en mama woonde, ge-
wend van de provisiekamer tespreken, engebiuiknudatwoordbijna
zonder er aan te denken. Wat ik wil zeggen is, dat wij niets meer in huis
hebbcn om teeten," — >Goede hcmell" zeide ik zeer tretmg.
Ik had nog twee of drie schellingen van mijn weekgeld in mijn zak —
waaniit ik opmaak, dat het een wocnsdagavond moet zijn geweest toen
wij dit gesprek hielden — en ik haalde ze haastig uit en verzocht me-
vrouw Micawber, met diepe ontroering, om zc van mij te leen te nemen.
Deze dame antwoordde echter, dat zij daaraan niet denken kon, gaf mij
een kus en dwong mij om het geld weder in mijn zak te steken.
»Neen, lievejongeheerCopperfield," zeide zij; laan zoo iets hoop ik
Doott te denken. Maar gij hebt verstand en bescheidenheid bovcn awe
jarcn, engij kunt mijeenandersoortvandienstbewijzen, alsgij wilt;en
ml een dienst, dien ik met dankbaarheid zal aannemen."
Ik verzocht haar mij te zeggen wat zij meende.
»Ik heb zelwe al mijn zilver weggebracht," zeide mevrouw Micawber.
>0p zes theelepel^es, twee zoutlepeltjeseneenesuikeitanghebikvan
tijd tot tijd, met eigene handen, heimelijk geld opgenomen. Maar de
tweelingcn houden mij erg gebonden, en met mijne herinneringen van
papa en mama, zijn zulke boodschappen mij zeer onaangenaam. Et zija
nog eenige kleinighedeu, die wij wel konden missen. Maar mijnheer
Micawber's gevoei zou hem nooit toelaten ze te gaan wegbrengen, en
Clickett" — dit was het meisje uit het werkhuis — ihecftcengeMeen
karakter en zou onaangename vrijheden gaan nemen als er Kooveel ver-
trouwen in haar gesteld werd. Jonge heer Copperiield, als ik u mocht
vr^en . . ."
Ik begrcep mevrouw Micawber nu, en verzocht haar dringend mij
zooveel te gebruiken als zij maar wilde. Ik begon dien zelfden avond
eenige dcr meest draagbare bezittingen weg te brengen, engingbijna
elken morgen op een dergelijken tocht uit, eer ik naar het pakhuis ging.
Mijnheer Micawber had op eene chiffonni^re eenige boeken stoan,
velke hij zijne bibliotheek noemde, en deze verdwenen bet eerst.Ik
bracht ze een voor een naar een boekenstalletje aan de CityRoad —
waarvan een gedeelte, dicht bij ons huis, toen geheel met boeken-
stalletjes en vogelkraampjes was bezet — en verkocht ze voor zooveel
ik kon krijgen. De eigenaar van dit stalletje, die in een huisje daarachter
Toonde, placht zich elken avond te bedrinken, en elken ochtend gewel*
dig door zijne vrouw bekeven te worden. Meer dan eens, als ik vroeg
naar hem toe ging, gaf hij mij audi^ntie in zijn bed, met een gat in het
136 DAVID COPPERFIELD.
hoofd of een blauw oog, dat getuigenis droeg van buitensporigheden op
den vorigen avond (ik vrees, dat hij in zijne dronkenschap wat ruzie-
achtig was), en poogde hij, met eene bevende hand, de noodige schellin-
gen in een of anderen zak van zijne kleeren, die op den vloer lagen, te
vinden, terwijl zijne vrouw, met een klein kind op den arm en neerge-
trapte schoenen, niet ophield hem uit te schelden. Somtijds was hij zijn
geld kwijtgeraakt, en dan verzocht hij mij om terug te komen ; maar
zijne vrouw had altijd geld — had hem, geloof ik zeker, het zijne afge-
nomen terwijl hij dronken was — en sloot dan heimelijk den koop op de
trap, als wij naar beneden gingen.
Ook bij den lommerdhouder begon ik tamelijk wel bekend te worden.
De voomaamste der heeren, die achter de toonbank stonden, was zeer
vriendelijk voor mij, en liet mij dikwijls, terwijl hij mij hielp, aan zijn oor
een Latijnsch naamwoord verbuigen of een Latijnsch werkwoord ver-
voegen. Na zulk eene boodschap richtte mevrouw Micawber altijd een
klein feestmaal aan, doorgaans een soupertje; en deze maaltijden
hadden iets bijzonder smakelijks, dat ik mij nog wel herinner.
Eindelijk kwamen mijnheer Micawber's ongelegenheden werkelijk tot
eene crisis ; vroeg op een ochtend werd hij gearresteerd en naarde jevan-
genis van King's Bench gebracht. Hij zeide mij, toen hij het huis uitging,
dat de god des daags nu voor hem was ondergegaan — en ik dacht wer-
kelijk, dat dit ongeluk hem het hart zou breken, en mij ook. Maar ik
hoorde naderhand, dat men hem voor den middag een spelletje hadzien
kegelen.
Op den eersten zondag nadat hij in hechtenis was genomen, zou ik
hem gaan bezoeken en bij hem blijven eten. Ik moest eerst den wegnaar
zekere plek vragen, en dicht daarbij zou ik weder een pleintje zien^ dit
moest ik dan overstappen en daama rechtuit gaan tot ik een cipiers*
knecht zag. Dit alles deed ik; en toen ik eindelijk een cipiersknecht zag
(arme kleine jongen, die ik was !) en dacht hoe, toen Roderick Random
in de gijzeling zat, daar een man was, die niets anders om- of aanhad dan
eene oude deken, verdween de cipiersknecht ineennevelvoormijne
schemerende oogen en mijn kloppend hart.
Mijnheer Micawber stond binnen het hek naar mij te wachten, en wij
gingen naar zijne kamer (bovenste verdieping op 66n na) en schreiden
zeer veel. Hij bezwoer mij, dit herinner ik mij nog wel, om mij door zijn
lot te laten waarschuwen, en te onthouden dat, als iemand een inkomen
van twintig pond 's jaars had en negentien pond negentien schellingen
en zes stuivers verteerde, hij gelukki^ zou zijn ; maar als hij twintig pond
en een schelling verteerde, ongelukkig moest worden. En daarop leende
hij een schelling van mij om porter te laten halen, gaf mij een order-
brieQe op mevrouw Micawber voor die som, stak zijn (zakdoek weg en
werd weder vroolijk.
Zoo zaten wij bij een vuurtje in een roestigen haard, waarin aan elken
kant een paar steenen waren gelegd, opdat hij niet te veel kolen zou ver-
slinden, tot er een andere ^^evangene, die de kamer met mijnheer Micaw-
ber deelde, uit de bakkenj kwam, met eene schaperib, die ons gemeen-
IK BBTRBK KENB AMD8RE KAMKR, I37
schappeltjk maal zou zijn.ToenwerdiknaarikapiteiD Hopkins" in de
kanjer vlak daarboven gczonden, met het complimcDt van mynheer
Micawber, en dat ik zijn kleine vriend was, en of kapitein Hopkins mij
ecn mes en vork wilde leencn.
Kapitein Hopkins leende mij ecn mes en vork, met zijn compliment
aan mijnheer Micawber. In zijn kamertjc zag ik eene smerige dame en
twee tanige meisjes, zijne dochters, die niige hoofden met tiaar hadden.
Ik dacht, dat het beter was kapitein Hopkin's mes en vork te leenen, dan
cjne kam. De kapitein zelf sag er uiterst verloopen uit, met groote bak-
kebaardeu, en eene oude bmine overjas, waaronder hij geen rok scheen
te hebbcn. Ik zag zijn bed in een hoek opgerold liggen, eu de schotels,
borden en pottcn, die hij had, op eene plank staan, en meende te kunnen
raden (de hcmel weet hoe) dat, hoewel de twee meisjes met ruige hoofden
zijne dochters waren, de smerige dame toch niet met hem eetrouwd was.
Ik bleef nict langer dan een paar minuten bedeesd op den ^rempel staan ;
maar ik kwam toch met aj die wetenschap weder naar beneden, zoo
teker ab ik mes en vork medebracht.
Ooze maaltijd had toch iets ongegeneerds en pleizierigs. Ik bracht
TToeg in den namiddag kapitein Hopkins zijn mes en vork terug, en ging
naar hois, om mevrouw Micawber met een verslag van mijn bezoek te
troosten, Zij viel flauw toen zij mij zag aankomeo, en maakte naderhand
een keteltje bisschop, om ons wat op te beuren, terwijl wij er over
pTutten.
Ik weet niet hoe het toeging, dat het huisraad ten voordeele der familie
TCTkocht werd, of wie het verkocht, behalve dat i k het niet deed. Maar
liet werd toch verkocht en met een wagen wcggebracht, met uitzondering
fan de bedden, eenige stoelen en de keukcntafel. Met deze bezittingen
bmpeerden wij als het ware in de twee zijkamers van het ledige huis —
|»eviouw Micawber, de kinderen, het weeskind en ik zelf, — en leefden
ID die kamers oacht en dag. Ik kan mij niet bezinnen hoelang dit duurde,
idioon het mij voorkomt zeer tang te zijn geweest. Eindelijk besloot
Ixvrouw Micawber om naar de gevangenis te verhuizen, waar mijnheer
Micawber nu een kamer alleen had bekomen. Ik bracht dus den sleutel
nn het huis naar den huishccr, die er zeer blij mee was; en de bedden
verdec, met uitzondering van het mijne, naar de K ing's Bench gezonden.
Voor mij huurde men een kamertje buiten de muren, maar in de nabij-
Iieid van dit gesticht, zeer naar mijn genoegen, daar de Micawber's en ik
onder onze rampen te veel aan elkander gewend waren, om te kunnen
tcheiden. Het weeskind werd insgelijks van eene goedkoope woning in
dezelfde buurt voorzien. Mijn kamer^e was een stil achterzoldertje, met
ecD schuin dak en eec vroolijk uitzichi op eene houtwerf; en toen ik het
is bezit nam, met de gedachte, dat de ongelegenheden van mijnheer
Micawber nu eindelijk tot eene crisis waren gekomen, vond ik het een
vaar paradijsje.
AI dien djd bleef ik in het pakhuis van Murdstone en Grinby, nog aan
hetzelfde gemeene werk^ onder dezelfde gemeene makkers, en ntet het-
zelfde gevoel van onverdiende vemedering als in het begin. Maar nooit,
138 DAVID COPPKRFIKLD.
zonder twijfel tot mijn geluk, knoopte ik met iemand kennfe aan at
maakte ik een praatje met dejongens, dieikdagelijks,alsiknaarmiJD
werk ging of er vandaan kwam, of in mijn ctcnstijd langs de straten
dwaalde, onlmoette. Ik leidde heUelfde heimelijk ongelukkig leven, maar
deed dit alleen en zonder bjj iemand tc willen klagen. De eenige veran-
deringen, welke mi) bewust lijn, waren : vooreerst dat ik er meer verloo-
pen begon uit te zien ; en ten tweedc, dat ik nu grootendeels van mijne
bekommeringen over mijnbeer enmevrotiwMicawberontheven werd;
want sommige betrekkingen of vriendenhadden zich verbonden om hen
in hun tegenwoordigen nood te helpen, en zij leefden nu in de gevan-
genis op beter voet dan zij sedert lang daaibuiten hadden gedaan. Qc
placht nu met hen te ontbijten, ten gevolge van eene schikking, waarvan
de bijzonderheden mij ontschoten zijn. Het is mij ook ontgaan, hoe laat
de poort des morgens geopend wtrd, zoodat ik kon binnenkomen; maar
ik weet wel, dat ik dikwijls al om zes uur op was, en dat mijn gelief-
koQsde wachtplaats in dien tusschenttjd de oude Londensche brug was,
waar ik op een der steenen banken placht te zitten, om dc menscben te
zien voorbijgaan, of over de leiming te kijken naar de zon, die in het
water scheen en de gouden vlam boven op het Monument deed flikkeren.
Het weeakind kwam hier somtijds bij mij, om zich verbazende historijin
van de weiven en den Tower te laten vertellen, waarvan ik niets anders
kan zeggen, dan dat ik hoop dat ik er zelf aan geloofde. Des avonds placht
ik weder naar de gevangenis te gaan en met mijnheer Micawber de wan-
delplaats op en neer te kuieren, of met mevrouw Micawber casino te
spelen en hare herinncringen van papa en mama aan te hooren. Of mijn-
heer Murdstone wist waar ik woonde, weet ik nict te zeggen. In het
■ kantoor ofhetpakhuisverteldeikernooitietsvan.
Hoewel de zaken van mijnheer Micawber door de crisis heen waren,
bleven zij toch nog zeer ingewikkeld, tcngevolge van zekere »akte"
waarvan ik veel placht te hooren, en die ik nu geloof, dat een vroeger
accoord met zijne schuldeischers was, hoewel de zaak mij toen zoo on-
duidelijk was, dat ik mij wel hetinner dat geschiift voor iets gehouden
te hebben, waarmede de zwarte ktmst en dc duivel gemoeid waren.
Eindelijk scheen dit document toch op eene of andere manier uit den
weg te zijn gecijferd; in alien gevallc het was zulk een stniikelblok niet
meer als het vroeger was geweest; en mevrouw Micawber ondetrichtte
mij, dat > hare familie" besloten had, dat mijnheer Micawber volgens de
wet op Insolvcnte schuldenaren om zijn ontslag zou verzoeken, waar-
door zij verwachtte, dat hij over ongeveer les weken weder zou vrijkomen.
>En dan," jzeide mijnheer Micawber, die er bij was, > twijfel ik niet, of
ik zal, als het den Hemel behaagt, wel in de wereld vooruidiomen en op ■
eene geheel andere manier kunnen leveo, als — om kort te gaan, als zidi
maar lets opdoet."
Als een staaltje hoe mijnheer Micawber gclcgenhedcn opzocht om
vooruit te komen, herinner ik mij, dat hij in dezen tijd eene petitie aan
het Huia der Gemeenten opstelde, waarin hij om eene verandering van
de wet op het gijzelen voor schulden verzocht. Ik teeken deze herin-
DE CLUB IN DE GEVANGENIS. I39
neriDg hier aan, omdat ztj voor mij zelven een voorbeeld is van ds
macier, waarop ilc in mijo verauderd leven mijne oude boeken gebtuikte,
en uit de straten, die Uc doorgisg, en de menschen, die ik zag, voor mijn
etgen vermaak veitellingeQ samensteldej en hoe eentge voomame trek-
ken van het karakter, dat ik, naar ik meen, bij het schrijven mijner
Icvensgeschiedcnis onwillekeurig aan het licht zal brengen, zich dien •
gebeelen tijd door langzamerhand ontwikkelden.
Er bestond in de gevangenis eere club, waarin mijnheer Micawber,
Us gentleman, een persoon van gezag en aanzien was. Mijnheer
Micawber had zijn denkbeeld van ziilk eene pelitie aan de club mede-
gedeeld, en de club, had dit ten hoogste goedgekeurd. Daarop ging
miphecr Micawber (die een zeer welwillend man was en in alles behalve
liJDe eigcne zaken zoo ijverig als er iemand wezen kon, en nooit zoo blij
dan wanneer hij met iels bezig was, dat hem zelven nooit eenig voordeel
kon aanbrengen) aan het werk, stelde de petitie op, schreefze op een
ontzaglijk groot papier in het net, spreidde dit op eene tafet uit, en be-
paaldc een tijd wanneer de geheele club, en alien binnen de muren in<
dien zij verkozen, in zijne kamer konden komen teekenen.
Toen ik van deze naderende plechtigheid hoorde, was ik zoo verlan.
gend om de lieden een voor een te zien binnenkomen, hoewel ik de
mcesten van hen reeds kende (en zij mij), dat ik aan het kantoor om eet)
uur verlof verzocht, en mij tot dat einde in een hoek poateerde.
Zoovelen van devoomaamsteledender club aJser in dekleine kamer
konden, zonder die al te vol te doen worden, ondersteunden mijnheer
Micawber's voordracht der ^edtie en schaarden zich voor de tafel, ter*
*ijl mijn oude vriend kapitem Hopkins (die zich ter eere van zulk eene
plechtige gelegenhetd had gewasschen) zich dicht daarbij plaatste, om
net geschnft aan alien, die nog met den inhoud onbekend naren, voor
te lezen. Toen werd de deur o[>engezet, en kwam de geheele bevolkinj;
der gevangenis in eene langerijaansIappen;altijdstoDdenerverscbei-
dene buiten te wachten, lerwijl er een binnenkwam, het stuk teekende
en weer heenging. Tegen ieder, die zich achtereenvolgens vertoonde,
icide kapitein Hopkins: iHebtgijhetgelezenf" — iNeen!" — iZoudt
gij het Aan willen hooren?" Indien de man zwak genoeg was om de
minstc genegenheid daartoe te toonen, las kapitein Hopkms hem het
geschrift met een klinkende stem voor, zonder een woord over te slaan,
De kapitein zou het twintig duizendmaal hebben voorgelezen, alstwindg
duizend menschen hem 66a voor 66ti hadden willen hooren. Ik herinner
mij nog wel hoe hij sommige spreekwijzen over de tong liet rollen,
zooals: »De vertegenwoordigers des volks in Parlement vergaderd."
*int dien hoofde naderen de ondergeteekenden met nederigcn eerbied
Qw edelachtbaar huis." iDeongelukkigeonderdanenZijner Majesteit;"
alsof die woorden in zijn mond eene werkelijke zelfstandigheid hadden
en hem lekker smaakten ; terwijl mijnheer Micawber, met een weinigje
van de ijdelheid eens auteurs, stond te luisteren, en met aandacht (maar
lang niet met barschheid) naar de ijzeren punten op den muur aan den.
overkant keek.
t4o SAVm COPPRRnsLD.
Terwijl ik dagelijks tusschen S o u t h w a r Ic en 6 1 rt c Ic f r i a TS been en
treder ging, en in mijn etenstijd door achterstraten omzwieri^ wclker
Heenen misschien wel door mijne kinderlijke voeten gesleten zullen zjjn,
vcrwonder ik mij hoevelen van die menschen er wel ontbreken in den
drom, die opdenweergalm van kapitein Hopkins' stem wedervoor mij
placht voorbij te trekken! Wanneer mijne gedachtenthans tot die laog-
zame marteling mijner jeugd terugkeeren, verwonder ik mij hoeveel van
de romans, die ik van zulke lieden verdicht heb, als een nevel van ver-
beelding over de daadzaken is blijven hangen, die ik mij nog wel hci-
Innerl Als ik dien ouden grond weder betreedl, vcrwonder ik mij niet,
dat ik een onschuldig romanesk knaapje voor mij schijn te zien mtgaan
en te beklagen, dat uit zulk eene zonderlinge ervaring en zulk eenc ge-
tneene werkelijkheid zijne denkbeeldige wereld samenstelt !
DAAR DI W8RELD, DIE IK INGKTREDEN BEN, UTJ NIKT BETER
BSVALT, NKEU IK EEN CROOT BESLUIT.
Ten behoorlijken tijde kwam mijnheer Micawber's verzock om ont-
Blag voor het Hof en werd hij, tot mijne groote blijdschap, werkelijk
ontslagen. Zijne schuldenaars waren nietonverbiddelijk', enmevrouw
Micawber ondenichttc mij, dat zelfs de wraakzuchtige schoenmaker
voorhet Hofhad verkla^rd, dat hij hem geenkwaad hart toedroeg,maai
dat hij, als men hem geld schuldig was, gaame betaling kreeg. Hij telde,
dat hij dit voor niet meer dan menschelijk en natuurlijk hield.
Mijnheer Micawber kwam, toen zijne zaak uitgewezen was, naar de
King's Bench terug, dewijl er nog eenige kosten betaald en eenige Top-
mahteiten verruld moesten worden, eer hij werkelijk in vrijheid gesteld
kon worden. Dc club ontving hem met vemikking, en hield dien avond
tot zijne cer eene muzikale bijeenkomst ; terwijl mevrouw Micawber en
ik in sdlte, door dc slapende familie omringd, op lamsgebraad te gast
gingen.
>Bij zulk eene gelegenheid,jongeheerCopper{ield,"zeide mevrouw
Micawber, imoet ik u nog eens inschenken," want wij hadden reeds vrij
wat heet] bier gedronken, » om de gedachtenis van mijn papa en mama
in te stellen," — » Zij zijn immers dood, mevrouw ?" vroeg ik, nadat ik
dien toast uit een wijnglas had gedronken. — >Mijne mama heefl dit
leven verlaten," antwoordde mevrouw Micawber, »voordat mijnheer
Micawber's ongelegenheden begonnen, of ten minstc ecr zij drmgend
werden. Mijn papa heeft lang genoeg gcleefd om verscheidene malen
voor mijnheer Micawber borg te spreken, en is toen gestorven, door een
talrijken kring van vriendcn betreurd."
Mevrouw Micawber schudde haar hoofd en lict een kinderlijken traaa
Vallen op dien van dc tweelingen, dien zij juist aan de borst had.
Daar ik bczwaarlijk op eene meer gunsdge gelegenheid kon hopen om
DK PAUILa VAN UEVROUW UICAWBER,
> Mag ik u wel vragen, mevrouw, wat gij ea mijnheer Mtcawber denken
X doen, aa mijnheer Micawber uit zijne on^elegeDheden en in vrijheid
s? Hebt gij datalbepaald?" — »Mijnefarailie,"antwoorddcnievrouw
tlicawber, die deze (wee woordeo altijd met bijzonderen nadnik uit-
iprak, schoon iknooit heb kunnen ontdekken wie zij daarmedcbedoelde,
>mijnc familie is van gevocleo, dat mijnheer Micawber L o n d e n zou
noetcn verlatea en ergens anders zijne talenten gaan uitoefenen. Mijii-
lecr Micawber is een man van groote talenten, jonge heer Copperfleld."
Ik zcide, dat ik daarvan overtuigd was.
(Van groote talenten," herhaalde mevrouw Micawber. iMijne familis
is van gevoelen, dat er, met eenige voorspraak, voor iemand van zijne
bekwaainheid wel iets bij het Tolkantoor zou kunnen gedaon worden.
Daar de invloed mijner familie geheel plaatselijk is, verlangt zij, dat
mijnheer Micawber zich naar Plymouth zal begeven. Zij achten zijne
persooQlijke aannezigheid aldaar volstrekt noodzakelijk. — >0m bij
de hand te zijn?" zeide ik vragendeiwijs. — ijuist," antwoordde mc-
wouw Micawber. »0m bij de hand te zijn — als er zich iets mocht op-
doen." — »Engaatgij mede, mevrouw f"
De gcbeurtenissen van den dag, door de tweelingen, zoo nief door het
beetc bier geholpen, hadden mevrouw Micawber zenuwachtig doeo
worden, en zij stortte tranen terwij! zij antwoordde :
ilk zal mijnheer Micawber nooit verlaten. Hij heefl in het begin zijns
ongelegenheden voor mij verborgen, maar zijn luchtig gestet zal hem
kbbcD doen denken, dat hij ze wel te boven zou komen. Het parelsnoer
h de braceletten, die ik van mama geerfd had, siju wel voor minder
Q de hclft van de waarde verkocht, en het gamituur koralen, dat een
■idsgeschenk van mijn papa was, is wel zoogocd als voor niemendal
Igcgooid. Maar ik zal mijnheer Micawber toch nooit verlaten. Neen,''
Ezij uit, nog meer aangedaan dan te voren, >dat zal iknooit doen,
fbeboeft men mij niet eens te vragen !"
I werd zeer verJegcn — alsof zij dacht dat ik haar zoo iets had willen
m! — en zathaarbedeesdaante kijken,
kijnbcer Micawber heeft zijne gcbrekcn. Ik wil niet ontkennen, dat
nvooTzichtig is. Ik wil niet ontkennen, dat hij mij zoowel van hulp-
1 als van zijne verbintenissen onkundig heeft gehouden," ver-
", naar den muur starende, imaai ik zal hem toch nooit
r mevrouw Micaber hare stem thans tot een gillende hoogte had
m, werd ik zoo benauwd, dat ik naar de vergaderplaats der club
\ mijnheer Micawber, die aan het hoofd ecner lange tafel het koor-
1 leidde, in zijne blijdschap stoordc met de tijding, dat mevrouw
r zich in een onniEtbarenden toestand bevond, waarop hij
tin tranen uitbarstte en voortliep, met de koppen en staarten dor
L die hij gegeten had, op zijn vest.
, mijn engell" riep mijnheer Micawber, de kamer binnen.
Ua
Btuivendej »wat schcelt er aan f" — »Ik zai u nooit verlaten, Micawber!"
riep zij Uit. — iMiJD liefste leven!" zeidc mijnheer Micawber, haar in
lijne aimeD sluitendc, idaarvan ben ik volkomen overtuigd." — >Hij is
de va.der van mijne kinderen I Hij is de vader van mijne tweelingen I Hij
is de man van mijn hart 1" riep mevrouw Micawber, met stuipachdge be-
wegingen, iDt — lal — hem — no — ooit verlaten!"
Mijnheer Micawber werd door deze bhjken van genegenheid too diep
geroerd (wat mij betreft, ik smolt in tranen), dat hij haar nog hartstoch-
telijker omhelsde en haar smeekte omhem eens aan te zien en te bedarcn,
Doch hoe meer hij mevrouw Micawber bad om hem eens aan te zien,
des te mcer staarde zij in de ledige ruimte ; en hoe meer hij haar drong
om te bedaren, des te minder wilde zij dit doen. Dientengevolge werd
mijnheer Micawber weldra zoo weekhartig, dat hij zijne tranen met dc
hare en demijne vermengde, tot hijmij verzochthemhetpleisierte doen
van een stoel op het portaal van de trap te zetten en daar te gaan zitten,
terwijl hij haar in bed hielp. Ik had voor dien avond afscheid willen
nemen, maar hij wilde er niet van hooren dat ik zou heengaan, eer de
k]ok luidde, die vreemdelingen het teeken gat om zJch te verwijderen.
Zoo bleef ik dus voor het portaalvenster zitten, tot hij met nog een stoel
aankwam en zich bij mij zette.
»Hoe is mevrouw Micawber nu, mijnheer f'vroegik. — > Heel slap,"
ftntwoordde hij, zijn hoofd schuddende. »Dat is de reactie. Ach, het is
een geduchte slag geweest ! Wij staan nu alleen — alles isonsontvallcn?"
Mijnheer Micawber drukte mij de hand, slaakte een kermenden zucht
en ging vervolgens aan het schreien. Ik was zeer aangedaan, en te lenr
gesteld ook, want ik had gedacht, dat wij bij deze heugelijke, lang ver-
wachte gelegenheid zeer vroolijk zouden zijn. Doch mijnheer Micawber
en zijne vrouw waren, geloof ik, zoo zeer aan hunne oudc ongelegenbfr
den gewoon, dat zij zich geheel van hunne streek gevoelden, toenzij
moesten denken dat zij daarvan ontheven waren. AI hunne geestkracbt
had hen begeven, en nooit zag ik hen half zoo neerslachtig als op dien
Bvond; zoo zeer zelfs dat ik, toen deklok luidde en mijnheer Micawber
tot aan de poort met mij medeging en daar met eene zegenbede van mij
scheiddc, waailijk bang was om hem allecn te laten, zoo diep ellendig
was hij.
Maar door alle verbijstering en neerslachtigheid been, die ons, voor
mij zoo onverwacht, overstelpt had, zag ik duidelijk dat mijnheer en
mevrouw Micawber met hun gezin van Lo n de n zouden vertreklcen, en
er eene acheiding tusschen ons ophanden was. Het was op mijne wande-
ling naar huis dien avond, en in de slapelooze uren die op mijn naar bed
gaan volgden, dat zich voor het eerst de gedachte bij mij vestigde —
Gchoon ik niet weet hoe zij mij in het hoofd kwam — welke naderhand
in een vast besluit overging.
Ik was zoodanig aan de Micawber's gewooD geworden, was in htinne
rampen zoo vertrouwd met hen geweest, en was buiten hen zoo geheel
zonder vrienden, dat het vooruit^zicht om naar eene nieuwe woning te
moeten verhuizeo en weder onder vreemdeu te komen, hetzelfde voor
HUN LAATSTK ZONDAO BIJ DE HICAWBER S.
mi] vas alsof ik mijo tegenwoordig leven nog ecus opnieuw moest intre-
dcii, terwijl ik nu bij ODdervinding wist wat mij daano te wachten stood,
Al het gevoel, dat zoo pijnlijk gekwetst was geworden, al de schaamte,
die mij vroeger had gemarteld, ontwaakten weder toen ik hieraan dacht ;
en ik werd het met mij zelven eens, dat dit leven ondraaglijkwas.
Dat ik geene hoop kon koesleren om er aan te ontkomen, of het moest
door mijn eigen bedrijf zijn, wist ik zeer wel. Vt hoorde zelden van juf-
fronw Murdstone en nooit van haarbroeder: slechtstweeofdriepakjes
met nieuwe of gelaptekleeren waren voot mijaanhetadresvanmijnheer
Quinion gezoaden, en telkens was daarbij slechts een vodje papier,
waarop stond, dat J. M. vertrouwde, dat D. C. ijverig in zijne zaken was
en lich gehecl aan zijne plichten wijdde — niet de minste wenk, dat ik
ooit iets anders zou worden dan zulk een slaafech slover, waartoe ik mij
reeds met snelheid zag afdalen.
Reeds de volgende dag, terwijl de ontroering, die mijn nadenken had
opgewekt, nog versch was, bewees mij, dat mevrouw Micawber nietzon-
der grond van baar aanstaand vertrek had gesproken. Zij nam in het
hois waar ik woonde i.ene kamer voor eene week, na verloop van welken
tijd zij naar Plymouth zouden opbreken. Mijnheer Micawber kwam
zelf aan het kantoor, om mijoheer Quinion te zeggen, dat hij mij op den
dag vat] zijn vertrek aan mijn lot zou moeten oveilaten, en om mij eene
lo^raak te geven, weike ik zeker ben dat ik wel veidiende ; en mijnheer
Qmnion riep Tipp, den voerman, die getrouwd was en eene kamer te
hunr had, en b^telde mij voorloopig bij hem in kwartier — met ons
wedenijdsch gocdvinden, gclijk hij ^le reden had om te denken; want
ik zeide niets, hoewel ik nu mijn besluit had genomen.
Ik sleet mijne avonden bij mijnheer en mevrouw Micawber, zootang
wij DOg onder hetzelfde dak woonden ; en ik geloof, dat wij in dien tijd
nog hoe langer hoe meer van elkander leerden houden. Op den laatsten
zondag vroegen lij mij ten eten en hadden wij een varkensribbetje met
appelmoes en een podding, Ik had den vorigen avond een houten paardje
gekocht tot een ^cheidsgeschenk voor kleine Wilkins Micawber —
zoo heette bet jongetje — en eene pop voor kleine Emma. Ik had ook
een schelling aan het weeskind gegeven, dat nu haar dienst zou ver-
liezen.
Wij hadden een zeer genoeglijken dag, hoewel onze naderende schei-
ding ons alien weemoedig maakte.
>Ik zal mij nooit, jonge heer Copperfield," zeide mevrouw Micawber,
»den tijd hcrinneren toen mijnheer Micawber in ongelcgenheid was,
zonder te gehjk aan u te denken. Uw gedrag is altijd even kiesch als
vriendschappelijk geweest. Gij zijt nooit een vreemde huurder voor ons
geweest, maar altijd een vriend," — iLieve vrouw," zeide mijnheer
Micawber, » Copperfield," want zoo had hij mij sedert eenigen tijd be-
ginnen te noemen, >heefl een liart om den nood zijner medemenachen,
als zij in druk zijn, te gevoelen, een hoofd om plannen te beramen, eene
band om — kortom eene algemeene bekwaamheid om alle voorwerpen
die nog eenigszins bruikbaar zijn, op het voordeeligst te plaatsen/'
144 DAVID CUPPERFIELD.
He betulgde tnijne dankbaarheid voor dezen lof, en leide, dat het mi)
zcer speet dat wij elkander Eouden vcrliezen.
*Mijnlieve jeugdige vTiend," zeide mijnheer Micawber, likbenouder
dan ^j ; een man van eenise ervaring in het leven, en- — en van eenige
ervanng, om kort te gaan, in ongelegenheden, in het algcmecD eespro-
ken. Voor het oogenblik, en totdat er zich lets opdoet (hetgeen ik, mag
ik wel zeggen, ieder uur verwacht) heb ik niets te geven dan raad. Even-
wel is mijn raad in zoaveire wel het aanhooren waardig, dat — om kort
te gaan, dat ik zelf dien nooit heb in acht genomen, en daardoor" (de
spreker, die tot nog toe met geheel zijn gezicht had geglimlacht, bedacht
zich hier enkeek zeerdonker)>derampzaligeellendelingbengeworden,
dien gij hier voor u ziet," • — i Mijn beste Micawber !" riep zijne vrouw
hiermt, — »Ik zeg," hervatte mijnheer Micawber, zich geheel vergctendc,
en wcdcrom glimlachende, >de rampzalige ellendelmg ben geworden,
dien gij hier voor u ziet. Mijn raad is ; > stel nooit tot morgen uit wat gij
heden kunt doen. Uitstel is eentijddief.Houd hem vast!"- — >Datwas
de stelregel van mijn goeden papa," merkte mevrouw Micawber aan. —
ija, meheve," zeide mijnheer Micawber, >iiw papa was voor zijn doen
een heel knap man, en de Kernel verhoedej dat ik hem zou willcn ver-
kleinen. Over het geheel genomen, tullen wij nooit — om kort te gaan,
waaischijniijk nooit met iemand kennis maken, die op zijne jaren nog
zulke beenen had om slopkousen te dragen, en zonder bril zulk een
kleinen druk kon lezen. Maar hij paste dien stelregel op ons huwelijk
toe, melievei en dat werd, dientengevolge, in zooveire met overijling
aaDgegaan, dat ik nooit de onkosten ben te boven gekomen." Mijnheer
Micawber keck mevrouw eens aan, en voegde er bij : iNiet dat ik erspjjt
van heb. Wel integcndeel, melieve." En daama bleef hij eene minuut, of
daaromtient, emstig. >Mijn anderen raad, Copperfield," zeide mijnheer
Micawber, ikent gij reeds. Jaarlijks inkomen twintig pond, jaarlijksche
vertering negcntien, negentien en zes, gevolg — geluk. Jaarlijksch inko-
men twintig pond, jaarlijksche vertering twintig pond en zes stuivets, ge-
volg— ellende. De blocsem verwelkt, het blad verdort, de god des daags
dadt neder over het akeligc tooneel — om kort te gaan, gij ligt voor
altijd omver. Zooals ik !"
Om dit voorbeeld te meer indruk te doen maken, dronk mijnheer
MicawbCT zeer smakelijk en genoeglijk een glas punch uit en floot een
luchtig dansje.
Ik liet niet na hem te verzekeren, dat ik deze lessen ter harte zou
nemen, hoewel ik dit niet had behoeven te doen, want bet was zichtbaar
genoeg, dat zij mij deden ontroeren. Den volgendenmorgeabrachtik
de geheelc familie naar het diligencekantoor, en zag hen met een diep
bedroefd hart achter op het rijtuig klimmen.
*Jonge heer Copperfield," zeide mevrouw Micawber, >God zegene
ul ik kan dat alles, wat ge wel weet, nooit vergeten^ en zou ook nooit
willen, al kon ik." — * Vaarwel, Copperfield," zeide mijnheer Micawber.
> Alle geluk en voorspoed ! Als ik, in den loop der wisselende jaren, mij
zelven kon overredeo, dat mijn jammerlijk lot u tot waarschuwing bad
VOORKERElDtNG TOT MUNE VLUCHT. 145
gestrekt, zou ik gevoelen, dat ik met geheel nutteloos de plaats van een
mder mensch in dit aanziJD had beslagen. In geval zich iets opdoet (wat
ik vrij leker verwacht), zal het mij buitengemeen verheugen, als het in
mijn vcrmogen mocht zijn uwe vooruitiichlen te verbcteren."
Ik geloof dat, toen mevrouw Micawber met dc kinderen achter op de
diUgcDcc zat en ik droevig naar hen opkijkende op straat stond, cr een
Bevel van hare oogen verdween, en zij zag welk een klein, nietig schep-
scltje ik werkelijk nog was. Ik geloof dit, devrijl zij mij, met eene geheel
nienwe, moederlijke uitdrukking in haar gezicht, een venk gaf om op te
klimmen, haar ann om mijn hals sloeg en mij jilist lulk een kus gaf aU
zij haar eigen knaapje had kunnen geven. tk had nog maar even tijd om
weder af te klimmen, toen de diligence vooitreed, en toen kon ik de
&milie bijna niet zien, door de zakdoeken waarmede men wuifde. Nog
eeoe minuut later waren de reizigers verdwenen. Het weeskind en ik
stonden elkander midden op straat wezenloos aan te staren, gaven
elkander de hand, en zeiden elkander vaarwel. Zij begaf zich, denk ik,
weder naar het St-Lucaswerkhuis, terwijl ik naar het pakhuis ging om
mijn vervelend dagwerk weder te beginnen.
Doch niet met voomemen om daar nog vele vervelende dagen door
tc brengen. Neen. Ik had bealoten om weg te loopen — om, op eene of
andere manier, de eenige bloedverwante, die ik in de wereld had, op
te zoeken en mijne tante, juffrouw Betsey, mijn wedervareo te vertellen.
Ik heb reeds aangemerkt dat ik niet weet hoe mij dit wanhopige denk-
beeld in de hersens kwam. Maar toen het eens daar was, bleef het daar,
en verhardde zich tot een voomemen, krachtiger dan eenig ander voor-
oemen, dat ik ooit in mijn leven heb gekoesterd. Ik ben lang niet zeker
dat ik geloofde er iets goeds van te mogen hopen, maar ik was het toch
Tolkomen met mij zelven eens, dat ik het ten uitvoer moest brengen.
Nogmaals, en nogmaals, en nog honderd malen, sedert den nacht
toen die gedachte voor het eerst bij mij was opgekomen en mijn slaap
had vcrbannen, had ik mij die oude vertelling van mijne moeder te bin-
nen gebracht van hetgeen er bij mijne geboorte was voorgevalien, die ik
hiar in vroeger tijd zoo gaame hoorde vertellen, en die ik van buiten
kende. In die vertelling trad mijne tante op als een geducht, onbegrtj-
peli|k vezen; maar in haar gedrag kwam toch 6in kleine trek voor,
vaarbij mijne gedachten gaame vertoefden en die mij een flauwen
zweem van aanmoediging gaf. Ik kon niet vergeten, hoe mijne moeder
gemeend had, dat zij haar met geene onvriendelijke hand hare fraaie
tokkenvoeldeaanraken^enhoewel dit misschien maar eene verbccldmg
*>n mijne moeder kon zijn geweest, die op niets, dat naar werkeUjkheid
gelcek, gegrond was, maakte ik er toch een schilderljtje van, waarin ik
tniine vTeesehjke tante zich zag verteederen voor die kinderlijke schoon-
hod, die ik mij nog zoo wel heiinnerde en nog zoo liefhad; en dese
enkele trek verzachtte het geheele verhaal. Het is wel mogelijk, dat dit
mij rccds lang voor den geest had gezweefd en mij langzamerhand tot
mija bealuk bracht
Daar ik niet eens wist waar juf&ouw Betsey woonde, schreef ik. em
DAvm coppnunsLD. — L lo
140 UAVm COPPKRFIELD.
lan^eD brief aan Feggotty, en vroeg haar daarin, als terloops en toe-
vaUig, of zij zich dit ook herinnerde; mij houdende alsof ik van zulk
eene dame had gehoord, die ergens woonde bij een doip, dat ik maar in
het wilde noemde, en nieuwsgieri^ was om te weten of^zij dezelfde was.
In den loop van dien brief zeide ik Peggotty ook, dat ik bijzonder om
een halven guinje veriegen was; en dat zij, als zij mij die som koo leenen
tot ik in staat was ze terug te geven, mij zeer zou verplichten, en ik haar
naderhand wel zou zeggen, waartoe ik die noodig had gehad.
Het antwoord van Peggotty kwam spoedig en was, gelijk gewoonlijk,
vol hartelijkheid en teederheid, Zij zond mij ook een halven guinje (ik
vrees, dat zij geweldig veel moeite moel hebben gehad om dien uit deo
koffer van Barkis te krijgen) en berichtte mij, dat juffrouw Betsey dicht
bij Dover woonde, maar of het te Dover zelf, of te Hythe, te
Sandgate ofte Folkstone was, kon zij niet zeggen. Een van onze
werklieden onderrichtte mij echter, toen ik hem naardie plaatsen vroeg,
dat zij alien dicht bij elkander iagen; dit achtte ik voor mijn oogmerk
voldoende, en besloot op heteind dier week te verlrekken.
Daar ik voor ■ een kleinen jongen zeer eerlijk was, en den naam, dien
ik bij Murdstone en Grinby zou achterlaten, niet wilde schandvlekkeo,
achtte ik mij verplicht om tot zaterdagavond te blijven, en dewijl mij bij
mijne komst het loon van eene week vooruitbetaald was, mij niet op het
gewone uur in het kantoor aan te melden om mijn geld te ontvangen.
Opzettelijk om deze reden had ik den halven guinje geleend, opdat ik
niet zonder geld op reis zou behoeven te gaan. Toen het dus zaterdag-
avond was en wij alien in het pakhuis op betaling stonden te wachten, en
Tippdevoerman,diealtijdden voorranghad, het cerst naar binnen ging
om zijn geld te ontvangen, drukte ik Mick Walker de hand, vroeg hem
om, als het zijne beurt was, aan mijnheer Quinion te zeggen, dat ik heen-
gegaan was om mijn koffer te halen en naar Tipp te brengen, wenschte
Mealy Potatoes een laatsten goeden avond en liep weg.
Mijn koffer was in mijne oude woningover het water, en ik had een
adres daar voor geschreven achter op een van onze adreskaartjes^ die op
onze vatengespijkerdwerden:»Jongeheer David ;zal aan het diligence-
kantoor te Dover worden afgehaald." Dit kaar^e had ik in mijn
zak gereed om het aan den koffer te doen, nadat ik dien uit het huis had,
en onderweg keek ik rond naar iemand, die mij helpen kon om hem
naar het diligencekantoor te brengen.
< £r stond een langbeenige jongen met een bijzonder klein ledig ezel-
karretje bij den Obelisk in de Blackfriars Road, die op mij
lette toen ikvoorbijkwam, en mij vroeg >o[ik hem nuhaastkennen zou
als ik hem weerom zag," zonder twijfel daarop doelende, dat ik hem zoo
oplettend aankeek. Ik bleef stilstaan om hem te verzekeren, dat ik dit
met uit ongemanierdheid had gedaan, maar omdat ik twijfelde of hij al
of niet een karreweitje zou willen hebben.
» Wat voor karreweitje f" zcidc de langbeenige jongen. — »Een koffer
halen," antwoorddeik, — » Wat voor een koffer f" vroeg de langbeenige
jongen.
IK WORD VAN lilTM KOFFER EN GELD BBROOFD. 147
Se zeide hem, dat bet de mijne was, die ik daar wat verderop had
staao, en dien ik voor een zeastuiverstuk naar het Doversche diligence-
kantoor wilde gebracht hebben.
>Daar doe ik het voor," zeide de langbeenige jongen, sprang tcrstond
op lijn karretje, dat niets anders dan een grooten houten bak op wielen
was, en ratelde voort, zoo hard, dat ik moeite had om den ezel bij te
bouden.
t>ie jongen had iets brutaals over zich, vooral in de manier waarop hij
op een strooitje kauwde terwijl hij met mij sprak, dat mij niet zeerbeviel;
daar echter de koop gemaakt was, bracht ik hem boven naar de kamer,
die ik veriiet, en wij droegen den koffer naar beneden en zetten dien op
zijn karretje. Nu was ik ongenegen om het adreskaattje er daar op vas^
te maken, tiit vrees, dat iemand uit het huis zou begrijpen wat ik wilde
doen en mij tegenhouden, en ik zeide dus den jongen, dat ik gaame zou
willeo dat hij even ophield als wij voor den blinden muur van de King's
Bench gevangenis kwamen. Niet zoodra waren die woorden uit mijn
mond, of hij ratelde voort, alsof hij, mijn koffer, de kar en de ezel alien
tc gelijk dol waren geworden ; en ik was geheel buiten adein van het
loopen en naroepen toen ik hem op de bepaalde plaats inhaalde
Driltig en angstig, liet ik, toen ik het adteskaar^e uit mijn zak haalde,
00k mijn halven giuinje er uit roUen. Ik stak hem in mijn mond, om
hem veilig le bewaren, en hoewei mijne handen erg beefdcn had ik
het kaar^e toch juist naar mijn zin vastgemaakt, toen ik mij door den
langbeenigen jongen een geweldigen stomp onder de kin voelde
geven, en mijn halven guinje uit mijn mond in zijne hand zag
vliegen.
>Wat!" leide dejongenmet eenschrikkelijkengrijns, engreepmij te
gelijk bij den kraag van mijn buisje : » Dat is een ding waarvan de politie
moet wcten. Gij wilt er mee voortgaan, dat zie ik wel. Kom aan, mee
naar de polide, gij kleinedeugniet; mee naar de politie." — iGeefmij
mijn geld terug, als het u belieft," zeide ik, zeer ontsteld, »en laat mij
los," — » Mee naar de politie," antwoordde de jongen. »Gij zuU voor de
politic moetenbewijzen, dat hetu toebehoort."— »Geef mij mijn geld en
mijn koffer terug, zeg ik !" riep ik, in tranen uitbarstende.
De jongen bleef maar roepen: »Mee naar de politie!" en duwdemij
met geweld tegen zijn ezel aan, alsof er eenige gelijkenis tusschen dat
dier en een magistraats-persoon bestond, tot hij op een anderen inval
Icwam, in het karretje sprong, zich op mijn koffer zette, en mij toeroe-
pende dat hij recht naar de politie reed, nog harder dan ooit voort-
ratelde.
Ik licp hem na zoo hard ik kon, maar ik bad geen adem om te roepen,
en ik had ook nu niet durven roepen. Twintigmaal ten roinste was ik op
het punt om overreden te worden. Nu raakte ik hem kwijt, dan zag ik
hem weder, dan raakte ik hem weder opnieuw kwijt ; nu kreeg ik een slag
met een zweep, dan weTdiknageschreeuwd;nulagikindenmodder,
dan was ik weder overeind ; nu liep ik iemand in de armen, dan rende ik
blindelings tegen een paal aan. Eindehjk, geheel verbijsterd van schrik
148 DAVID COPPERFIELD.
en drift, en twijfelende ofnietalhalfLoadenopdebeenwasonimi|
aan te houden, liet ik den jongen met mijn kofler en geld rijden waarbeen'
hij wilde. Ik bleef ectiter niet stUstaan, maitr sloeg hijgende en snikkende
de richting naar Greenwichin, hetwelklkgehoordhad, dataanden
weg naar Dover lag, weinig meer uit de wereld naar de verblij^laats^
niijner tante, juffrouw Betsey, medenemende, dan ik daarin had medege-
bracbt in dien nacht toen mijne komst haar zoo ongevalUg was.
HOK HBT MET HQN BESLU1T AFLrKP.
Zooveel ik weet, had ik misschien, toen ik het naloopen van den jon-
gen met het ezelkarretje opgafenden wegnaarGreenwichinsloeg,
een onbesuist voomemen om tot D o v e r toe door teloopen. Zoo ja, dan
kwam ik in dit opzicht spoedig tot beiinning; want op den KentRoad
bleef ik stilstaan voor een terras, met een vijvertje er voor, en een groot
leelijk beeld, dat op een drogen zcehoom blies, in het midden. Hicr cette
ik mij op eene stoep, reeds geheel afgcmat van het loopen dat ik gedaan
had, en met nauwelijks adem genoeg om nog over het verlies van mijn
koffer en halven guinje te huilen.
Het was nu donker geworden ; ik hoorde de klokken tien slaan, tenrijl
tk daar zat te rusten. Maar het was gelukkig een zoroeraacht en mooi
weer. Toen ik wedcr op adem wasgekomenenvaneen gevoelindekecl,
alsof ik stikken zou, was bevrijd, stond ik op en ging verder. Te midden,
van mijn nood en mijne droefheid dacht ikaan geen tenigkeeren. Ik
twijfel of ik dit wel zou gedaan hebben, al had er op den weg naar
Greenwich een Zwitsersche sneeuwjacht gcheerscht,
Maar dat ik niet meer dan drie halve stuivers in de wercld bezat (en
het verwondert mij zecr hoe ik die op een zatcrdagavond nog in mijn zak
had gehouden) maakte mij, hoewel ik verder ging, toch zeer ongerust.
Ik began te denken hoe er over eeoige dagen wel in de courant zoukun-
nen staan, dat ik onder een heg dood gevonden was ; en ik staple diep-
ter neer geslagen, maar toch zoo hard als ik kon, voort, tot ik aan een
winkeltje kwam, waar geschrevenstond,datmen daar mans- en vrouwen-
kleeren opkocht, en de hoogst mogelijke prijzen voor vodden, beenderen
en keukenafval betaalde. De eigenaar van dit winkeltje zat in zijnehemds-
mouwen aan de deur te rooken ; en dewijl er rokken en broeken in me-
nigte aan den lagen zolder hingen te bengelen, en er binnen maar twee
flauwe kaarsen brandden, waarbij men kon zien wat zij waren, ver>
beeldde ik mij, dat hij naar een man van wraakgierige inborst geleek,
die al zijne vijanden had opgehangen, en zich nu daarover zat te ver-
lustigen.
De ondervinding, die ik bij mijnheer en mevrouw Micawber had op-
gedaan, deed mij op de gedachte komen, dat ^ faier misschien een mid-
od had gevonden om den bonger nog eenigen tijd af te weren. Ik stapte-
IK VXROORZAAK B^NA DAT lEN HAN ZQN HUISHOUDBM BBNADKELT. I49
<le ccTsw zijsbaat in, trok inijn vest uit, nam hel netjes opgerold onder
mijn arm, en gin^ naar bet winkeltje terug.
>Als hetu belieft,mijnheeT,"zeideik;iditmoetik vooreeDbillijken
prijs vcrkoopen."
Mijnhecr Dolloby — DoUoby was ten minste de naam, die boven de
deurstond — namhetvestje, zctte zijne pijp ovcreind tegcn den post van
de deur, gicg, door mij gevolgd, het winkeltje binnen, snoot de twee
kaarsen met zijne vingers, spreiddc het vest op de toonbank uit, bekeek
het zoo liggende, hield het voor het licht, bekeek het zoo nog eens, en
zcide eindelijk :
■ En watnoemtgenueen prijs voor datvestje?" — >0,datzullgcze!f
bot weten, mijnheer," antwoordde ik bescheiden. — >Ik kan geen koo-
per en verkooper te gelijk wezen,"zeide mijnheer Dolloby. »Zeghoeveel
ge Toor dit vestje vraagt." — > Zou achttien stuivers...." begoD ik, na teat
poos geaarzeld te hebben.
Mijnheer DoUoby rolde het vestje weder op en gaf het mij terug.
• Ik zou mijn huishouden benadeelen," zeide hjj, *alsikernegen stui-
vers voor bood."
Dit was eene onpleizi^rige manier om de taak voor te stellen, daar zij
mij, een vrccmdeling, in de onaangename noodzakelijkheid bracht om
mijnheer DoUoby te vergen, dal hij om mijnentwil zijn huishoudcn zou
beiiadeelen. Daar echter mijne omstandigheden zoo dringend waren,
zeide ik, dat ik er negen stuivers voor ncracn zou, als hij die behefde te
geven, Niet zonder wacbrommengaf mijnheer Dolloby negen stuivers.
Ik wenschte hem goeden avond en ging het winkeltje uit, die som rijker
en een vest armer. Maar als ik mijn buisje toeknoopte beduiddc dat niet
reel.
Ik zag eigenlijk vrij duidelijk vooruit, dat mijn buis het vest zou moe-
ten volgen en ik het grootste gedeelte van den weg naar D o v e r in een
bcmd en eene broek zou moeten afleggen, en blij zou mogen wezen als
ik er zdd nog maar kwam. Ik dacht echter niet zooveel hieraan als men
wel zou kunnen meenen. Behalve eene algemeenc voorstelling, dat ik
nog ver te loopen en de jongen met het karretje mij slecht behandeld
had, geloof ik, dat ik geen zeer dringend gevoel van mijne benarde om-
standigheden had, toen ik met negen stuivers op zak weder voortstapte.
Er was mij een plan ingevallen om den nacht door te brengen, dat ik
nn gbg verwezenlijken. Dit was om mij bij den muur achter mijne oude
school te slapen te leggen, op eene ^lek waai eene hooischelf placht te
stasn. Ik verbeeldde mij, dat het eenigszins gezellig zou wczcn als ik de
jongens en de slaapkamer, waar ik htstorietjes placht te vertellen, zoo
dicht bij mij had, hoewel de jongens niet zouden weten, dat ik daar was,
en de slaapkamer mij geene schuilplaats zou verleenen.
Ik had een zwaren dag gehad, en was tamelijk afgemat toen ik einde-
lijk al klimmendede vlaktevanBlackheathbereikte. Het kosttemij
eenige moeite om Salem House te vinden ; maar ik vond het toch, en ik
vond 00k de hooischelf in den hoek en legde mij daarbij neer, nadat ik
cent den muur was omgegaan en naar de vensters had opgekeken, om
150 DAVID COPPERFIELD.
mij te verzekeren, dat alles daar binnen donker en stil was. Nooit zal ik
het gevoel van eenzaamheid en verlatenheid vergeten, om daar voor het
eerst zoo te liggen, zonder dak boven mijn hoofd !
De slaap bekroop mij, evenals vele andere verschoppelingen, voor
welke in dien nacht de huisdeuren gesloten waren en de huishonden
blaften — en ik droomde, dat ik op school in mijn gewoon bed la^ en
met de jongens in mijne kamer praatte ; en op eens zat ik recht overemd,
met Steerforth's naam op de lippen, en keek verbijsterd naar de sterren
op, die boven mij glinsterden en flikkerden. Toenikmij herinnerde waar
k op dat ontijdig uur was, bekroop mij een gevoel, dat mij deedopstaan
ien rondwandelen, bevreesd voor ik weet niet wat Maar de verflauwende
glans der sterren en de bleeke schemering in de lucht, waar de dag aan-
brak, stelden mij weder gerust, en daar mijne oogen nog zeer zwaar
waren, legde ik mij weder neer en sliep — hoewel ik in mijn slaap wist
dat het koud was — tot de war me zonnestralen en de klok, die de jon-
gens op Salem House het teeken gaf om op te staan, mij wekten. Als ik
had kunnen hopen, dat Steerforth daar nog was, zou ik zijn blijven
schuilen tot hij alleen buiten kwam ; maar ik wist wel, dat hij reeds lang
geleden was vertrokken. Traddles was er misschien nog, maar dit was
zeer twijfelachtig, en ik stelde niet genoeg vertrouwen in zijne voorzich-
tigheid of zijn fortuin, hoe sterk ik 00k op zijne goedhartigheid rekende,.
om hem het geheim mijner omstandigheden te durven openbaren. Ik
sloop dus been terwijl de jongens opstonden, en ging den langen stoffe-
rigen weg op, dien ik als den weg naar Dover had leeren kennen toett
ik nog ouder hen was en weinig dacht, dat iemands oogen mij ooit als
zulk een reiziger daarop zouden zien wandelen.
Welk een geheel anderen zondagochtend dan die oude zondagochtend
te Yarmouth! Op den gewonen tijd hoorde ik wel, terwijl ik voort-
zwoegde, de kerkklokken luiden ; en ik ontmoette menschen, die naar
de kerk gingen ; en ik kwam een paar kerken voorbij, waarin de gemeente
verzameld was, en waaruit het zingen mij in den zonneschijn in de ooren
klonk, terwijl de kerkeknecht zich in het portaal zat af te koelen, of
onder den iepeboom stond, en met zijne hand boven zijn voorhoofd mij
donker aankeek terwijl ik voorbijging. Maar de vrede en rust van den
ouden zondagochtend heerschten overal behalve in mijn binnenste. Dat
was het verschil. Zoo vuil en bestoft en met verwarde haren, gevoelde
ik mij zeer goddeloos. Zonder het opbeurend tafereel, dat ik mij voor
den geest had geroepen, hoe mijne moeder in hare jeugd en schoonheid
bij het vuur zat te schreien, en mijne tante zich door haar liet verteede-
ren, geloof ik bijna niet, dat ik den moed zou gehad hebben om dien dag
verder te gaan. Maar dat tafereel ging mij altijd vooruit, en ik volgde.
Ik legde dien zondag op den rechten weg drie en twintig mijlen af^
hoewel niet met gemak, want die soort van inspanning was mij nieuw.
Ik zie mij zelven nog, tegen het vallen van den avond, kreupel en strom-
pelend, en onder het eten van het brood, dat ik voor mijn avondmaal
had gekocht, te Rochester over de brug komen. Een paarhuisjes^
waar het bericht >Logies voor Reizigers" mthing, hadden mij wel aan-
IK LEG VELE MTJLEN TE VOET AF. I51
gelokt, maar ik was bang om de weintge stuivers, die ik nog had, uit te
geven, en tells nog raeer bevreesd voor de brutale gezichten der land-
loopers, die ik ondeiweg had oDtnioet of ingehaald. Ik zoctit dus geene
andere schuilplaats dan de luchl ; enChattara binnenstrompelende —
dat, gelijk ik bet mij van dlen avond herinner, nieis anders is dan een
droom van kalksteen, ophaalbruggen en mastelooze scbepen, met daken
gelijk Noach's ark, in eene modderige rivier — kroop ik eindelijk op
eene soort van met gras begroeide batterij aan een pad, waarop een
schildwacht been en weder staple. Hier legde ik mij neer, dicht bij een
kanon^ en mij verheugende over des schildwachts voetstappen, hocwel
bij even weinig wbt dat ik daar boven hem was ab de jongens op Salem
House wisten, dat ik achter den muur lag, sliep ik gerust tot aan den
morgen.
Des morgens was ik zeer stijf, had veel pijn aan de voeten, en werd
gcheel versuft door het slaan van trommen en het marcheeren van sol-
datea, die mij aan alle kanten schenen in te sluiten, toen ik van mijne
hoogte naar de lange smalle straat afdaalde. Daar ik wel voelde, dat ik
dien dag niet ver zou moeten gaan, als ik mijne krachten genoeg wilde
sparen om het eind mijner reis te bcreiken, besloot ik om voor heden
het verkoopen van mijn buis tot mijne hoofdzaak te maken. Ik trok mijn
bnis dus uit, om mij aan hetgemis daarvan tegewennen; en deed met
dit pakje onder mijn arm eene wandellng, om de verschlllende oude-
kleerenwinkels op te nemen.
Het scheen eene gunstige plaats te zijn om een buis te verkoopen ]
want de handeJaren in oude kleeren waren talrijk, en stonden meestal
&au de deur van hun winkel naar klanten uit tc kijken. Maar dewiji de
meesten van ben onder bun voorraad een paar officiersrokken, met
epauletten en al, hadden bangen, schrikte het gezicht van deze kostbaar-
heden mij af, en bleef ik lang rondzwerven zonder mijne waar aan icmand
te durven aanbieder.
Mijne bescheidenheid deed mij vooral de aandacht vestigen op vod-
denkramers en lulke winkels als die van mijnhcer Dolloby, veeleer dan
op die van hoogerrang.Eindelijk vondiker een, die mij ietsgoeds scheen
te beloven, op den hoek van een smerig steegje, dat op een met brandne-
telen begroeid staketsel uitliep, aan welks palen eenige afgelegde matr&
zenpakken, die in den winkel geene plaats meer schenen te hebben, bin-
gen te bengelen, tusschen roestige geweren, gelakte hoeden, en eenige
bakken zoo vol roestige sleutels van allerlei grootte, dat er verscheiden-
bdd genoeg scheen tezijn om er alle deuren van de wereld mede te
openen.
Dezen winkel, die klein en laag was en door een met kleeren bebangen
venstertje veeleer werd verdonkerd dan verlicht, trad ik, eenige trappen
afgaande, met een kloppend hart binnen. Mijne hartklopping werd niet
geringer, toen een Icelijk man, wiens gezicht met de atoppels van een
grijzen baaid was bedekt, uit een morsig bol achter den winkel kwam
uitschieten en mij bij de haren greep. Die oude man was schrikkelijk
om aan te zien, met zijn flanellen borstrok, en lOok geducht naar rum.
152 DAVID COPPKRFIELD.
Zijn ledikant, met eene gehavende lappendeken bedekt, stond in het hoi
waaruit hij gekomen was en waar een ander venstertje op nog meer
brandnetels en een kreupelen ezel uitzag.
>0, wat moet gij hebben?" zeide de oude man,grijnzendeenmeteene
huilende stem, die geweldig kwaadaardig klonk. >0, mijne oogen en
ledematen, wat moet gij hebben ? O, mijne long en lever, wat moet gij
hebben. O, gnroe, grroe !"
Ik ontstelde zoodanig van deze woorden^ vooral van het laatste onbe-
kende, dat een soort van gerochel in zijne keel was, dat ikgeen antwoord
kon geven ; en daarop begon de oude man, zonder mijne haren los te
laten, al weder:
»0, wat moet gij hebben ? O, mijne oogen en ledematen, wat moet gij
hebben ? O, mijne long en lever, wat moet gij hebben ? O, ^oe !" het-
welk hij nu uitgilde, met eene kracht, die hem de oogen mt het hoofd
deed puilen. — »Ik wilde weten,*' antwoorddeikbeveude, >ofgijook
een buisje wilt koopen." — >0, laat het buisje dan zien,*'riepde oude
man. »0, mijn brandend hart, laat het buisje dan kijken I O, mijne oogen
en ledematen, haal het buisje dan voor den dag !"
Daarmede haalde hij zijne bevende handen, die naar de klauwen van
een grooten vogel geleken, uit mijn haar, en zette een bril op, die zijne
rood ontstokene oogen lang niet tot sieraad strekte.
»0, hoeveel voor dat buisje?" riep de oude man, na het bezichtigd tc
hebben. >0, grroe! hoeveel voor dat buisje?" — > Eene halve kroon,"
antwoordde ik, mij herstellend. — >0, mijne long en lever!" riep de
oude man, >neen ! O, mijne oogen, neen ! O, mijne ledematen, neen !
Achttien stuivers. Grroe !"
Telkens wanneer hij deze uitroeping liet hooren, schenen zijne oogen
in gevaar om geheel uit zijn hoofd te barsten ; en elk gezegde, dat hij
uitsprak, zong Uj als een soort van deuntje, altijd volmaakt hetzelfde, en
dat meer van eene huilende windvlaag had, die zacht begint, tot eene
gillende hoogte stijgt en dan weder daalt, dan van iets anders waarbij ik
het kan vergelijken.
tWelnu," zeide ik, blijde dat de koop gesloten was, »ik zal er achttien
stuivers voor nemen." — >0, mijne lever !" riep de oude man, te gelijk
het buisje op eene plank werpende. >Maak dat gij den winkel uit komt !
O, mijne long, maak dat gij den winkel uit komt. O, grroe ! — vraag mij
niet om geld. Ruil het tegen wat anders."
Ik ben nooit in mijn leven, vroeger of later, zoo ontseld geweest; maar
ik zeide hem toch met alle nederigheid, dat ik geld noodig had en iets
anders mij niet kon dienen, maar dat ik er, gelijk' hij wilde, buiten op zou
wachten en hem niet verlan^de te haasten. Zoo ging ik dus naar buiten
en zette mij daar in een hoek in de schaduw neer. £n daar zat ik zoovele
uren, dat de schaduw in zonneschijn, en de zonneschijn weder in scha-
duw overging; en nog zat ik daar op het geld te wachten.
Nooit is er in dien tak van handel nog zulk een dronken doUeman
geweest, hoop ik. Dat hij in de buurt welbekend was, en den naam had
van zich aan den duivel verkocht te hebben, begreep ik spoedig uit de
EXS DAO VOL KW£LUNOEH. 153
L, welke hij van de jongens ontving, die gedurig voor den winkel
'kwamen been en weer loopen, bet loo even gemelde sprookje uit-
schreeuwden en hem toeriepen om zijn goud voor den dag tc halen.
>Ge zijt Diet 100 arm, Charley, als gij uhoudt. Haaluw goud maar voot
den dag. Breng eens wat van het goud hier, waarvooi gij u aan den
duivel verkocht hebt. Kom aan. Het zit in het overtrck van de matras,
Charley. Snijd het open en geef cr ons wat van!" Dit geroep, en vele
aanbiedingea om hem tot dat einde een mes te leenen, maakten hem zoo
dol, dat degeheele dag nietsanderswas dan eene reeks van schermutse-
lingen tusscben hem en de jongens , waarbij hij telkens een woesten
nitval deed en de jongens, zoo hard zij konden, wegliepen. Somtijds
Meld hij mij in zijne woede voor een van hen, en kwam naar mij toe met
een gczicht alsof hij mij wilde verscheuren;dan, zichjuistbij tijdsherin-
nerende wie ik was, sloop hij zijn winkel weder binnen en ging op zijn
bed liggen, gelijk ik uit den klank zijner stem opmaakte, terwijl hij, alsof
taj geheel razend was geworden, met zijn eigenaardigen huilenden galm,
dc dood van Nelson uitgilde, met een »0!" voor elken regel en met
ontelbare (grroes" doorcaaid. Alsof dit nog niet erg genoeg voor mij
was, kwamen de jongens, die uit het geduld en de volharding, waaf mede
ik half gekleed daar bleef zitten, opmaakten, dat ik tot den winkel be-
boorde, mij met vuil gooien, en raishandelden zij mij den geheelen dag
leererg.
Mij had vele pogingcn aangewend om mij tot eene niiling te bewegen,
ou eens met eene hengelioede, dan met eene viool, dan weder met een
■teckhoed, dan weder met eene fiuit buiten komende.Doch ik wees al die
aanbiedingen van de hand en bleef daar met wanhopi^e standvastig-
heid zitten, hem telkens, met tranen in de oogen, om mijn geld of mijn
bnis vragende. Eindelijk. begon hij mij te betalen met enkele halve stui*
Ten tc gelijk, en het duurde twee voile uren eer hij zoo op zijn gemak
tot een schelling was gekomen.
» O, mijne oogen en ledematen t" riep hij tocn, na eene langc tusschen-
poos met een a&cbuwelijk leelijk gezicht zijn boofd buitenstekende,
>wilt gc voor nog twee stuiversheengaan?" — • Dat kanik niet," zeide
ik. >Dan lou ik moeten doodhongeren." — »0, mijne long en lever,
wilt ge dan voor drie stuivers heengaan?" — »Ik zou wel voor niemendal
willen heengaan, als ik maar kon," antwoordde ik, imaar ikheb het
geld heel erg noodig." — »0, giroel" (Het is waarlijk onmogelijk te
beschrijven, hoe hij zich dien uitroep uit de keel wrong, terwijl hij om
den post van de deur naar mij keek en niets anders lict zien dan zijn arg*
listig oud gezicht) ; iwiltge dan voor vier stui vers gaan i"
Ik was zoo mat en flauw, dat ik in dit aanbod bewilligde-, en niet
Eonder beven het geld uit zijn klatiw nemende, ging Ik tegen het vallen
van den avond been, hongeriger en dorstiger dan ik nog ooit in mijn
leven geweest was. Doch ten koste van drie stuivers was & spoedi^ ge-
heel verkwikt; en toen meer welgemoed, strompelde ik nog zeven mijlen
verder voort.
Mijn bed was dien nacht weder bij eene hooischelf, waar ik gerust
154 DAVID COPPERFIKLD.
sliep, nadat ik mijiie geblaarde voeten in eene beek had gewasschen eo-
ze, zoo goed ik kon, met koele bladeren had verbonden.Toen ik mij dea
volgenden morgen weder op weg begaf, bevond ik, dat deze door eene
reeks van hopvelden en boorogaardcn liep. Het was zoo laat in het jaar,
dat er reeds roode appelen aan de boomen hingen, en hier en daar de-
hopplukkers aao het werk waren. Ik vond die alles uitnemend schoon,
en nam mij voor dieo nachc cusschen de hop te gaan slapen, mij ver-
beeldende, dat die lange verschieten van staken, met die sierlijk daarom-
heen gesUngerde bladeren, iets zeer vroolijks en gezelligs moesten hebben.
De landloopers waren dieD dag erger dan ooit, en joegen mij een
angsl aan, die mij nog versch voor den geest is. Sommigen van hen
waren schavuiten van het allerbrutaalste voorkomen, die mij, in het voor-
bijgaan, aanstaarden, en somtijds bleven stilstaan om mij na te roepcn
dalzij mij wildespreken, enalsikdanaandenloopgmg,mijmetsteencn
wierpen. Ik herinner mij een jonge kerel — een ketellapper, denk ik, on*
zijn reiazak en komfoor — die eene vrouw bij zich had, en zich om-
draaide om mij zoo aan te staren ; en mij tocn met zulk eene vervaarlijke-
stem nariep om terug te komen, dat ik staan bleef en orokeek.
»Kom hier, als gij geroepen wordt," «ide de ketellapper, >of ikzal
U den nek omdraaien."
Ik achtte het best terug te keeren. Toen ik naderbij kwam, mijn best
doende om den kettellapper met een ootmoedig gezicht te bevredigen,
zag ik, dat de vrouw een blauw oog had.
»Waar gaat gij naar toef" zeide dc ketellapper, mij met zijne zwarte
hand bij ae borst grijpende. — ■ »Ik moetnaar Dover," antwoordde
ik. — iWaar komt gij vandaanf" zeide de ketellapper, mij nog wat
steviger bij mijn hemd vastgrijpende. ^ ■ Ik kom van L o n d e n," zeide
ik. — >Welk handwerk hebt gijf" vroeg de ketellapper. Kapenof rol-
len?" — >Ne — een!" antwoordde ik. ^ iNiet, voor den duivel? Als ge
bij mij op uwe eerlljkheidwihsnoeven," zeide de ketellapper, islaiku
de hersens in."
Hij maakte met de hand, die hij vnjhad,-eenedre!gendebewegingf
alsof hij mij een slag wilde geven, en bekeek mij tocn van het hoofd tot
de voeten.
» Hebt gij geld voor een pintje bier bij u ?" zeide de ketellapper. » Zoo
ja, dok dan op, eer ik het u afneem."
Ik zou zeker mijn geld hebben ultgehaald, als ik niet een blik van de
vrouw had opgevangen, die even haar hoofd schudde en met de lippen
»neen!" zeide.
>Ik ben heel arm," zeide ik, mijn best doende tot een glimlach,>eD
heb geheel geen geld." — »Wat moet dat beduiden?" zeide de ketel-
lapper, mij zoo barsch aankijkende, dat ik bijna vreesde, dat hij het geld
in mijn zak zag zitten. — »Mijnheer!"bracht ikhaperenduit. — tV/aX
moet dat beduiden," zeide de ketellapper, >dat gij eene zijden das van
mijn broerom hebt Pgeefterstond over. "En hij had in een oogenblikde
das van mijn hals en wierp ze de vrouw toe.
De vrouw begon te lachen, alsof zij dil voor eene grap hield, en terwijl
ONAAHGBNAME ONTMOBTING MET EEN KETELLAFPER. I55
zij mij de das weder toewierp, knikte zij even en vormde met hare lippen
dc woorden : >Loop weg !" Doch eer ik kongehooTzamen rukte de ketel'
lapper mij de das wederom uit de hand, met eene ruwheid, die mij als
een veertje deed heenschuiven, sloeg ze los om zijn eigen hals, keerdo
zich "toen met een vioek naar de vrouw om en gaf haar een vuistslag
waarvan lij neerviel. Ik zal nooit vcrgeten hoe ik haar achterover op den
harden weg zag nederploffen en daar blijven liggen, met haar hoed van
het hoofd en hare los zwierende haren in het stof ; en evenmin hoe ik in
de verte omkeek en haar op eene hoogte aan den kant van den weg zag
zitten, terwijl zij met ecne punt van haar omslagdoek het bloed van haar
gezicht veegde, en hij vooruit verder ging.
Deze ontmoeting deed mij zoodanig ontstellen, dat ik naderhand, als
ik van die menschen zag aankomen, terugliep, tot ik eene schuilplaats
kon vinden, waar ik dan bleef tot zij buiten gezicht waren ; hetgeen zoo
dikwijls gebeurde, dat ik er aanmerkelijk door werd ophouden. Doch
onder dit bezwaar, geUjk onder alle bezwaren mijner reis, scheen ik on-
detsteund en voortgeleid te worden door het hersenschimmige tafereel
van mijne naoedcr in hare jeiigd, eer ik nog op de wereld was. Dit tafereet
hield mij altijd gezelschap. Het stond daar tusschen de hop, toen ik mij
te slapen legde ; het was weder bij mij toen ik ontwaakte ', het zweefde
den geheclen dag voor mij uit Het is in mijne herinnering ahijd onaf-
scheidbaar van de zonnige straat vanCanterbury, als het ware dut-
tende in het warme licht,en van het gezicht der oude huizen en poorten,
en derstatigc, grijzedomkerk, metdekraaiendieomdetorenszwierden,
Toen ik cindehjk op de kale, uitgestrekte duinen bij Dover kwam, ver-
helderde het dit eenzame tooneel met eene blijde hoop;en nietvoordat
ik dat ecTste groote doel mijner rets bereikte en, op den zesden dag na
mijne vlucht, werkelijk roijn voet in de stad zette, begafhet mij. Maar,
VTcemd genoeg, toen ik daar met mijne versleteneschoenen, half gekleed,
door de zon veibrand en met stof bedekt, op de plek stond waarnaar ik
zoo lang had verlangd, scheen het als een droom te verdwijnen en mij
hulpeloos en moedeloos achter te laten.
Ik vroeg eerst onder de schippers naar mijne tante, en ontving ver-
schillende antwoorden. De een zeide, dat zij in de vuurbaak op 5 o u t h
Foreland woonde en daar haar baard had afgebiand ; eenander, dat
zij aan de groote boei buiten de reede vastlag en men haar alleen bij laag
water kon opzoeken ; een derde, dat zij om kinderdieverij in de gevange-
nis van Maidstone was vastgezet ; een vierde, dat men haar met den
laAtsten harden wind op een bezemstokrechtnaarCalaishadzien v1ie<
hen.Devigilante-koetsiers,bijwieikvervolgensnavraagdeed, waren even
geestig en ongemanierd ; en de winkeliers, aan welke mijn voorkomen
met beviel, antwoordden doorgaans, zonder te luisteren naar wat ik wilde
zeggen, dat zij niets voor mij hadden. Ik gevoelde mij ellendiger en in
grooter nood dan ik nog ooit sedert mijn wegloopen had gedaan. Mijn
geld was geheel op, en ik had niets meer om te verkoopen. Ik was hon'
gerig, dorstig en afgemat, en scheen nog even ver van mijn doel alsofik
te Londen ware gcbleven.
t5fi DAVID COPPERnCLD.
Onder deze nasporingen was de morgen verloopen, fcn ik zat op de
Stoep van een ledigstaand winkelhuis, op den hoek ecner straat, bij de
markt, na te denken of ik du niet naar die andere plaatsen sou gaan, die
mij genoetnd waren, toen ereene vigilante aankwam, en dckoctsierdjcht
bij mij een paardedek liet vallen. lets goedhartigs in bet gezicht van
dien man, toen ik bet hem vreder aangaf, moedigde mij aan om bem te
vragen, of bij ook wist waar juflrouw Trotwood woonde ; hoewel ik die
vraag reeds zoo dikwijls had gedaan, dat zij mij bijnaop delippen bestterf.
• Trotwood," zeide hij. >Laateensden. Ikkendiennaamtoch. f^ne
oude juffrouw?" — »Ja," zeide ik. iTamelijk oud." — »Nogalstijfin
den rug ?" zeidehij, zich recht oprichtende. — » Ja," antwoorddc ik ; »dat
zou ik wel denken." — iDraagteenetasch?" zeide hij — ■ecnegroote
tasch, daar veel in kan — is brommig, en vaarl iemand scberp aan7"
Het hart werd mij beklemd toen ik deontwijfelbarejuistheiddeEei
beschrijving moest erkennen.
» Wel, dan zal ik u eens wat zeggen," zeide bij. i Als gij daarheen gaat,"
met zijne zweep naar de hoogten wijzende, len dan maar al rechtuit, tot
gij aan eenige buizen komt, die dicbt aan zee staan, denk ik dat ge wel
van baar zult hooren. Ik ben van gedachte, dat zij u niets geven zal;
daar hebt ge dus een stuiver van mij."
Ik nam deze gift met dankbaarheid aan en kocht er een broodje voor,
IMt onderweg opetende, sloeg ik de richting in, die mijn vriend had aan-
gewezen, en ging tamelijk ver, zonder aan de huizcn te komen waarvan
hij gesproken had. Eindelijk zag ik er toch eenige voor mij, en daarop
afgaande, stapte ik een winkeltje binnen (too een, dat wij thuis een win-
keltje van alles noemden) en vroeg of men daar zoo goed zou kunnen
zijn om mij te zeggen waar jufTrouw Trotwood woonde. Ik richtte mij
tol den man achter de toonbank, die bezig was met rijst te wegen voor
een jong meisje, dat daarop wachtte ; maar dit laatste trofc zich mijne
vraag aan, en zich snel omkeerende, zeide zij :
» Mijne juffrouw f Wat moet gij van haar hebben, jongen ?" — >Ik wou
baar spreken, als het u belieft," antwoordde ik. — iBij baarbedelen,
meent gij," liet het meisje bierop volgen. — » Neen, waarlijk niet," zeide
ik. Maar eenskUps bedenkende dat ik eigenlijk metgeenanderoogmerk
kwam, zweeg ik verlegen stil en voelde mijn gezicht gloeien."
De dienstmaagd mijner tante ^ gelijk ikuit-hetgeen zij g<.zegd had
begreep dat zij wezen moest — zette haar zakje rijst in een mandje en
ging den winkel uit, mij zeggende, dat ik haar kon volgen, als ik wilae
weten waar juffrouw Trotwood woonde. Ik volgde bet meisje, en wij
kwamen spoedig aan een bijzonder net landelijk huisje, met vroolijke
balkonvensters, en met een vierkant pleintje oftuin^e daarvoor, met be-
zande paden en ook vol bloemen, die zeer zorgvuldig gekweekt schenen
en een heerlijken geur verspreidden.
» Hier woont juffrouw Trotwood," zeide het meisje. »Nu weet gij het;
en dat is al wat ik u te zeggen beb,"
Met deze woorden ging zij haasdg in huis, also! zij alle verantwoorde-
lijkbeid voor mijne verschijning van zich wilde afwerpen, en liet mij voor
u
EINBELUK AAN HKT DOEL MIJNER REIS. 157
het tmnhek droevig naar bet venster der zijkamer staan kijken, waar een
balf opengeschoven neteldoeksch gordijn, een groot, rond^ groen hand-
sdieimpje of waaier, op de vensterbank vastgemaakt) een tafeltje en een
lenningstoel mij deden denken, dat mijne tante misschien op dat oogen^
blik in ontzagwekkende staatsie zou gezeten zijn.
Mijne schoenen waren thans in een jammerlijken toestand. De zolen
waren bij stukjes afgevallen, en het bovenleder was zoodanig gescheurd
CD gebarsten, dat zij zelfs het fatsoen van schoenen hadden verloreii. Mijn
hoed (die mij ook tot slaapmuts had gediend) was zoo ingeduwd en ge-
havend, dat geen oud gedeukt sauspannetje zonder steel op een mest-
hoop zich had behoeven te schamen om met hem te wedijven. Mijn
^ bemd en broek, bevlekt door het zweet, den dauw, het gras en den klei^
giond waarop ik geslapen had — en bovendien overal geschem-d — '
hadden best kunnen dienen om er een vogelverschrikker van te maken.
Mijn haar had sedert ik Londe n verliet kam noch borstel gekend. Mijn
^ezicht, hals en handen waren door den ongewonen invloed van hetlicht
en zon roodbruin gekleurd. Van het hoofd tot de voeten was ik met kalk
en stof bijna zoo wit bepoeierd alsof ik pas uit een kalkoven was geko*
men. In dezen toestand, en wel bewust hoe ik er uitzag, stond ik te wach-
ten om mijne geduchte tante onder de oogen te komen en mijn eersten
ittdnik op haar te maken.
Toen de ongestoorde stilte achter het venster der zijkamer mij naeene
poos deed begrijpen, dat zij daar niet was, sloeg ik mijne oogen naar het
venster daarboven op, waar ik een heer met een blozend, vergenoegd
gezicht en een grijs hoofd zag, die op koddige manier zijn eene oog
dichtkneep, eenige malen tegen mij knikte, even dikwijls zijn hoofd
scbudde, lachte en heenging.
Ik was tevoren reeds bedremmeld genoeg geweest; maar door dit
onverwachte gezicht geraakte ik zoodanig van mijn stuk, dat ik op het
punt was om stil weg te sluipen en dan te overleggen wat verder te doen,
toen er eene dame het huis uitkwam, die over hare muts een zakdoek
geknoopt, een paar dikke tuin-handschoenen aan de handen^ eene tuin-
mans tasch, gelijk het voorschoot van een tolbaas, voorgebonden en een
groot mes in de hand had. Ik herkende haar dadelijk voor juffrouw
Betsey., want zij kwam juist zoo het huis uitstappen, als mijne moeder mij
zoo dOcwijls verteld had dat zij den tuin van Kraaienhof kwam instappen,
>Ga been!'* zeide juffi-ouw Betsey, haar hoofd schuddende, en deed in
de verte een hak met haar mes door de lucht. > Ga voort I Geen jongens
hicrr
Ik stood, met het hart in de keel, naar haar te kijken, terwijl zij naar
etD hoekje van haar tuin ging en bukte om een wortel uit te graven.
Toen giDg ik, zonder een aasje moed, maar met wanhopige stoutheid
ttchtjes naar haar toe, bleef naast haar staan en raakte haar met mijn
dinger aan«
> Als het u belielt, juffitouw,'^ begon ik.
Zy schiikle en keek op.
» Als het u belielt, tante." — » Wat ?" riep juffrouw Betsey uit, op een
15^ DAVID COPPERFIELD,
toon van verbazing, dien ik nooit heb hooren evenaren. — > Als het u
belieft, tante ; ik ben uw neef." — *0 Heere !" zeide mijne tante, en zette
zich plat op den grond. — >Ik ben David Copperfield van Blunder-
Btone in S u f f o 1 k — waar gij op den avond toen ik geboren werd geko-
men zijt en mijne lieve mama hebt gezien. Ik ben sedert zij dood is heel
ongelukkig geweest. Men heeft mij achteraf gezet, en nietslaten leeren,
en aan mij zelven overgelaten, en aan werk gezet dat niet voor mij
deugde. Daarom ben ik weggeloopen, om bij u te komen. Eer ik nog de
stad uit was ben ik bestolen, en ik heb den geheelen weg geloopen, en
taiet in een bed geslapen zoolang ik op reis ben geweest" Hier bezweek
mijne standvastigheid op eens, en met eene beweging van mijne handen,
Waarmede ik haar wilde wijzen hoe haveloos ik er uitzag en daardoor
aantoonen dat ik wel iets moest geleden hebben, barstte ik in hartstoch-
telijke tranen uit, die ik geloof, dat reeds de geheele week bij mij opgc*
kropt hadden gezeten.
Mijne tante, van wier gezicht alle uitdrukking behalve verbazing vef'
bannen was, bleef mij op den grond zitten aanstaren, tot ik begon t^
Bchreien ; toen stond zij haastig op, greep mij bij mijn kraag en trok mij
mede naar de zijkamer. Het eerst wat zij daar deed was, dat zij eenc
groote kast opensloot, verscheidene flesschen daaruit haalde, en mij uit
elk daarvan iets in den mond goot. Ik geloof, dat zij ze maar in den
blinde moet hebben genomen, want ik ben zeker dat ik venkelwater,
ansjovis-saus en andere vreemde dingen proefde. Toen zij mij deze hart-
sterking had toegediend, en ik toch nog zenuwachtig bleef en mijn snik-
ken niet kon bedwingen, legde zij mij op de sofa, met een omslagdoek
onder mijn hoofd, en de zakdoek van haar eigen hoofd onder mijne
voeten, opdat ik het vertrek niet zou vuil maken ; en zich toen achteri
den groenen waaier zettende, waarvan ik reeds gesproken heb, zoodat
ik haar gezicht niet kon zien, riep zij nu en dan uit : > Be waar ons !" welke
uitroepingen zij als noodschoten om de minuut liet afgaan.
Na eene poos trok zij aan de schel. ijanet," zeide mijne tante, toen
hare meid binnenkwam, iga eens naar boven, doe mijn compliment aan
mijnheer Dick, en zeg, dat ik hem verlang te spreken."
Janet keek eenigszins verwonderd toen zij mij zoo stijf op de sofa zag
liggen (uit vrees van mijne tante te mishagen, durfde ik mij niet be-
wegen), maar ging toch hare boodschap doen. Mijne tante stapte, met
de handen op den rug, de kamer op en neer totdat de heer, die mij uit
het bovenvenster zoo wonderlijk had aangekeken, al lachende binnen-
kwam.
• Mijnheer Dick," zeide mijne tante, >doe nu niet alsof ge mal waart^
Want niemand kan verstandiger wezen dan gij kunt zijn, als ge maar wilt
Dat weten wij allemaal wel, Houd u dus niet alsof gij mal waart."
Mijnheer Dick was terstond emstig, en zag mij aan, naar ik dacht
alsof hij mij wilde bidden om niets van het venster te zeggen.
t Mijnheer Dick," zeide mijne tante, >gij hebt mij wel van David Cop-
perfiield hooren spreken? Houd u nu niet alsof gij geen geheugen hadt;
Want dat weten wij allebei wel beter." — •David Copperfield?" zeide
TKH HUIZE MIJNER TANTB. 159
niijnlieer Dick, die er zich nict veel ran schcen te herinnercn. >David
Copperfieldf O ja wel. David, zekerlijk," — ^ »WeI,"zeideniijnetante,
'dimzijn jongen — zijn zoon.Hij zou zooveel opzijn vader gelijken als
iemwid maar docn kan, als hij ook niet zoo sterk op zijne inoeder ge-
l«k." — *Z\ya zoon?" zeide raijnheer Dick. tDavid's zoon? Inder-
"laad!" — "Ja," hervatte inijne tante, ten hij heeft een mooi ding
gedaan. Hij is weggeloopen. Ha! Zijn zusje, Belsey Trotwood, zou nooit
liJD weggeloopen." Mijne tante schudde emstig haar hoofd, vol vertrou-
■enophetkarakterengedragvanhet meisje, datnooit geborenwas. —
•Zoo, gij denkt dat zij niet zou zijn weggeloopen ?" zeide mijnheer
Kct. — iBewaar den man," ricp mijne tante vinnig uit, »wat praat hij
foch! Wcet ik het niet, dat zij nooit zou djn weggeloopen? Zij zoubij
fwe peetmoeder hebben gewoond en wij zouden alles voor elkander
njn geweest. Waar, in 's hemeb naam, zou zijn zusje, Betsey Trotwood,
^daan zijn geloopenofwaarnaar toe f" — » Nergens," zeide mijnheer
Kcfc. — »Welnu dan," hervatte mijne tante, door ditantwoord bevre-
^d, ihoe kuat gij u dan zoo houden alsof gij geheel buiten westen
V*rt, mijnheer Dick, terwijl gij toch zoo slim zijt als een vos ? Nu, hier
*•" gij den kleinen David Copperfield, en de vraag, die ik u voorstel, is :
"M lal ik met hem docn f" — » Wat zult gij met hem doen ?" herhaaldc
■"iJDheer Dick zeer flauw, en krabde zijn hoofd. » Zoo ! Met hem doen f" —
'Ji," zeide mijne tante, met een zeer emstig gezicht en terwij) zij haar
^rvinger ophield. »Kom aan! Ik moet eenseen heel goeden raadheb-
wn." — J Wel, als ik u was," antwoordde raijnheer Dick, zich beden-
Irodeen mij wezenloos aanstarende, »zou ik...." Terwijl hij mij aankeek
*thecn hem plotseling iets in te vallen, en hij voegde er vlug bij : » zou ik
nem wasschen!" — ijanet," zeide mijne tante, zich met een stillen
taomfomkeerende, waarvan ik toen nietsbegreep. » Mijnheer Dick heeft
<™«aUen te recht geholpen. Ga het bad stoken,"
Hoewel dit gesprek van het grootste gewicht voor mij was, kon ik
•och niet nalaten, terwijl het gevoerd werd, mijne tante, mijnheer Dick
*n Janet oplettend te bekijken, en mijne oogen verder in de kamer te
^n rondgaan.
Mijne tante was eene lange dame, met scherpe en harde trekken, maar
geheel niet leelijk. Er was iels onbuigzaams in haar gezicht, hare stem,
W houding en haar gang, rijkelijk voldoende cm den indrak te ver-
Uaren, dien zij op zulk een zachtaardig wezen als mijne moedcr had
gtmaakti m**'' h'Te trekken waren veeleer fraai dan het tegendcel,
noewel streng en stijf. Ik merkte bijzonder op, dat zij zeerheldere,Ieven-
°jge oogen had. Hare haren, die grijs waren, droeg zij cenvoudig ge-
"ieidcn en wcggestreken onder eene muts, die ik geloof, dat ecne
"wpmuts moet genoemd worden; ik meen eene muts, die toen veel meer
^oon was dsm nu, met slippenj die onder de kin waren vastgemaakt,
°^n japon was groenachtig brum van kleur en zeer net van fatsoen,
laarkrap gesncden, alsof zij verlangde met zooweinigstofbezwaard
!**orden ab maar raoge'ijk was. Ik herinner mij dat ik vond, dat die
j^on, wat het fatsoen betrof, meer naar een rijkleed, waarvan de ovei-
l6o DAVID COPPEItFISLU.
tollige sleep was afgesneden, dan naar iets anders geleek. Zij droeg een
goud horloge op zijde, dat naar de grootte en bet fetsoen te oordeelra,
een heerenhorloge was, met daarbij behoorenden Vetting en cachctten;^
zij had een kraagje om den hals, dat naar een heerenhemdsboordj^ -
zweemde, en om hare polsen dingen die naar mouwboordjes gelelcen.
Mijnheer Dick had, gelijk ik reeds geiegd heb, een grijs hoofd en eeoes-
blozende kleur. Daarmede zou ik alles van hem gezegd hcbben, als ajat-
hoofd niet op eene zonderlinge manier gebogen was geweest — niet vu&
ouderdom ; het herinnerde mij aan een der jongens van mijnheer Creakle-
na een pak slaag — en zijne grauwc oogeo niet zoo groot en vooruit—
komend waren geweest, met zekere vreemde waCerige belderheiderin,
welke mij, met zijn wczenloos uitzicht, zijne onderworpenbeid aan mijoe-
tante en zijne kindcrlijke bhjdschap als zij hem prees vereenigd, deed
vermoeden, dat hij niet rechtwijs was; hoewelhet mij zeer verwonderde
hoe hij, als dit het geval was, daar in buis kwam. Hij was gekleed gelijfe
ieder ander gewoon fatsoenlijk man, met eene loshangende grijze ocb-
tendjas, een vest van dezelfde stof, en eene wittc broek, droeg een hor-
loge en had geld in zijne zakken, dat hij liet rammelcn akof hij e>^
bijzonder trotsch op was.
Janet was een bevalli^, bloeiend meisje, van omtrent negentien of
twuitig jaren, en een schilderijtje van netheid, hoewel ik op 't oogenbUlt
niet verder op haar Icttc, kan ik bier wel vermelden watik eerst later
ontdekte, namelijk dat zij tot eene soort van protegees beboorde, welkc
mijne tante opzettelijk in dienst had genomen om ze in eene algemeen^
verzaking van bet mannelijk geslacht op te voeden, en die doorgaanS-
bare afzweering vollooiden door met den bakker te trouwen.
Dekamer was even netjes als Janet of mijne tante zelven. Toenikzocr
even mijne pen voor een oogenblik neerlegde om daaraan te denken,
kwam de frissche zeelucbt, met de gcUT van bloemen gemengd, mij weder
aanwaaien; en ik zag weder de ouderwetsche glanzig geboende meu-
belen, den onschendbaren stoet mijner tante en haar tafeltje bij den
ronden groenen waaier voor het venster, bet wollige tapijt, de kat, bet
haardstel, de twee kanaries, bet oude porselein, de puncbkom vol ge-
droogde rozebladeren, de booge kast met allerlei potten en flesschen
daarin, en, verbazend bij dat alles afstekende, mij zelven, zoo bestoftals
ik was, op de sofa, op dat alles lettende.
Janet was heengegaan om het bad gereed te maken, toen mijne taote^
tot mijn grooten schrik, scheen te versteenen en nauwelijks nog stem ge-
noeg had cm te roepen : > Janet ! Ezels !"
Daarop kwam Janet naar boven vliegen alsof het buis in brand stood,
snelde de deur uit naar een grasveldje voor het buis, en verdreef van
daar twee gezadelde en met dames beladene ezels, die lich vermeten
badden de hoeven daarop te zetten; terwijl mijne tante, insgelijk naar
boiten stnivende, een derdezoodanigdieT,meteen scbrijlings daarop gexe-
ten kind bevracht, bij den teugel greep, en het aldus van dien gebeil^dcn
grond vetwijderde, en den ongetukkigen jon^en, die met de ezels liqiea
die verbodene piek had durven ontwijdeii,eenigeklappen om deooFCDgiL
IK SLAAP WEDKR IN EEN COED BtD. l6l
Tot Op dit aur weet ik niet of mijne tante eeoig weltig lecht op dat
grasveldje had ; maar zij hield zich overtuigd dat dii zoo was, eo dit was
baar genoeg, De grootste beleediging, die haar ooil kon worden aange-
daan, en die telkens wraak eischte, was dat er over die onschendbare
piek een ezel kwam loopen. Waarmede ziJ ook bezig was, hoe belangrijk
iKt gesprek, waaraan zij deehiam, ook voor haar moctit wezen — een
wlgafharegedachten oogenbhkkehjk eene andere richting, en zijging
ttfitond op hem los. Kannen en gieters vol water werdeo op geheime
plaatsen gereed gehouden om over de schuldige jongens te worden
jnigestort; stokken werden achter de deurin hinderlaag gelegd; op alle
men van den dag werden uitvallen gedaan, en er heerschte een einde-
We oorlog. Misschien was dit een pretje voor de ezeljongens; of rois-
schien hadden de schrandersten der ezels, begrijpende hoe de zaak
gf^legen was, er met aangeboren koppigheid vermaak In om dien weg te
nemen. Ik weet allecn dat er, eer het bad gereed was, driemaal alarm
*erd geroepen, en dat ik bij den laatsten en hevigsten uilval, raijne tante
^leen met een vlasharigen knaap van vijftien jaren handgemeen zag, en
^ lijti vlassig hoofd tegen haar eigen tuinhek moest bonzen, eer hij
scheen te begrijpen waar het om te doen was. Deze storingen kwamen
mij des te belachlijker voor, omdat mijne tante toen juist bezig was om
niij met een eetlepel bouillon te voeren (daar zij zich vast overtuigd
kield, dat ik geheel uitgehongerd was en in het eerst bij zecr kleine hoe- '
'Wlheden voedsel moest ontvangen) en zij, terwijl ik mijn mond voor
den lepel openhield, dien weer in de kom legde, ■ Janet! Ezels !"riep, en
Mir het slag veld snelde.
Het bad was eenc groote verkwikking. Want ik begon scherpe pijnen
in de leden te voelen, een gevolg van het slapen in de open lucht en op
den blooten grond, en was nu zoo mat en zwak, dal ik nauwelijks
vij/aiinuten achtereen kon wakker blijven. Toen ikuit het bad kwam,
token zij (ik meen mijne tante en Janet) mij in een hemd en onderbroek,
die raijnheer Dick toebehoorden, en bakerden mij verder in twee of drie
(?oote omslagdoeken. Hoe ik er uitzag weet ik niet, maar werd, zoo
mgepakt, geweldig warm. Daar ik mij ook flauw en doramelig gevoelde,
ging ik spoedig weder op de sofa liggen en viel in slaap.
Het kan een droom geweest zijn, voortgesproten uit de inbeelding,
die mijn geest zoo lang bad bezig gehouden, lAaar ik ontwaakte met de
TOorstelling, dat mijne tante bij mij was gekomen, en zich over mij heen
had gebogen, en mij de haren uit het gezicht had gestreken, en mijn
hoofd gemakkelijker had gelegd, en toen naar mij was blijven staan
kijken. De woorden tLieve jongen!" en lArmejongen!" schenen mij
ook nog in de ooren te klinken; maar zeker bestond er, toen ik ont-
waakte, niets anders, hetwelk mij kon doen gelooven dat zij door mijne
tante waren uitgesproken, die voor het venster naar de zee zat te slaren,
schter den groenen waaier, welke op een soort van krukje stond en naar
alle kanten kon gedraaid worden.
Spoedig nadat ik wakker was geworden, gingen wij eten. Onze maal-
tijd bestond nit een gebraden hoentje en een podding. Ik zelf liad,^er«\\\
DAVa> COPPEKTBtD. — L VI
1 62 DAVID COPPERFIELD.
ik aan tafel zat, zelf wel iets van een opgespalkten vogel, en kon e
armen maar met moeite bewegen. Maar dewijl mijne tante mij zelv€
had ingebakerd, klaagde ik niet dat het mij ongemakkelijk was. Al
tijd was ik angstig en verlangend om te weten wat zijmet mij doen
maar zij gebruikte haar maaltijd in diepe stilte, behalve wanneer zij i
tijds hare oogen op mij vesrigde, die tegen haar over zat, en ze
•Bewaar ons!" hetgeen lang niet strekte om mijne bekommerin
verminderen.
Toen de tafel was afgenomen en er eene flesch sherry was opg
(waarvan ik een glas kreeg), liet mijne tante mijnheer Dick wede
roepen, die toen bij ons kwam zitten en zoo verstandig keek als hij n
kon, toen zij hem verzocht om naar mijne geschiedenis te luisteren
zij mij dan ook, door eene reeks van vragen, langzamerhand ontlc
Gedurende mijn verhaal hield zij mijnheer Dick in het oog, die ik ge
dat, als zij dit niet gedaan had , in slaap zou zijn gevallen, en die telk
als hij zich tot een glimlach liet verlokken, door een donkeren blik
mijne tante daarin werd gestuit.
t Wat dat ongelukkige kind toch bewogen heeft om nog eens te g
trouwen," zeide mijne tante, toen ik gedaan had, tkaniknietbe
pen." — >Misschien was zij op haar tweeden man verliefd," merkte n
heer Dick hierop aan. — i Verliefd !" herhaalde mijne tante. iWat m<
gij daarmee ? Wat behoefde zij verliefd te worden ?" — > Misschi
zeide mijnheer Dick zoetsappig, na zich een poosje te hebben beda
• deed zij het vo6r pleizier." — iPleizier nog al!" antwoordde ii
tante. > Een machtig pleizier voor het arme kind om haar onnoozel
trouwen te geven aan zulk een bond van een kerel, die haar zeke
eene of andere manier zou mishandelen. Wat wilde zij toch hebben.
zou ik wel eens willen weten ! Zij had 66n man gehad. Zij had D;
Copperfield, die van zijne wieg af altijd wassen poppen naliep, ui
wereld zien verhuizen. Zij had een kind gekregen — och, er waren t
kinderen bij elkaar, toen zij op dien vrijdagnacht dat kind, dat daai
ter wereld bracht ! — en wat kon zij meer willen f"
(5 Mijnheer Dick schudde heimelijk zijn hoofd tegen mij, alsof hij d
dat hierop geen antwoord mogelijk was.
i * Zij kon zelfs geen kind krijgen zooals iemand anders," zeide c
tante. >Waar is het zusje van dit kind, Betsey Trotwood, geble
Niet gekomen. Spreek er mij niet van !"
Mijnheer Dick scheen zeer benauwd te worden.
»Dat kereltje van een dokter, met zijn hoofd op zij," verrolgde n
tante, ijellips, of hoe hij heette, watVoerde hij uit ? Al wat hij doen
was mij te zeggen, alsof een geleerde goudvink het floot : >Hetii
jongen !'* Een jongen. Ba, hoe dom is toch die heele troep !'.
De drift, waarmede zij dit uitriep, deed mijnheer Dick schrikkei
om de waarheid te zeggen, mij insgelijks.
» En alsof dat niet genoeg was, en zij het zusje van dit kind, B
Trotwood, niet genoeg m het licht had gestaan," zeide mijne tante, t
zij nog eens trouwen — trouwen met een Moordenaar — of me'
MIJNE TANTB BEREDENEERD DE ZAAK. 1 63
lierel wiens naam daarnaar klinkt — en staat ook d i t kind in het licht !
En het natuurlijke gevolg is, zooals iedereen, die zulk een kind niet was,
had kunnen voorzien, dat hij zwervende en dolende is overde aarde. Hij
gelijkt op Kain, voordat hij groot geworden was, zooveel als hij maar
kan."
Mijnheer Dick keek mij strak aan, alsof hij wilde zien of ik werkelijk
op Kain geleek.
>En dan is daar die meid met dien heidenschen naam," zeide mijne
tante, > die Peggotty, z ij gaat ook al trouwen. Omdat zij nog niet genoeg
hecft gezien hoeveel ongeluks daarvan komt, moet zij ook al gaan trou-
wen, zooals dit kind vertelt, Ik hoop maar,'* zeide mijne tante, haar hoofd
«:huddende, > dat haar man een van die kerels is, waarvan men zoo dik-
wijls in de couranten leest, en haar goed met een pook afklopt"
Ik kon mijne oude oppasster niet zoo hooren smaden en zooveel
kwaad toewenschen, Ik zeide mijne tante, dat zij zich waarlijk vergiste.
Dat Peggotty de beste, de trouwste, de gewilligste en onbaatzuchtigste
vriendin en dienares van de wereld was ; die mij altijd hartelijk had lief-
gehad en mijne moeder even hartelijk; die het stervende hoofd mijner
BQoeder op haar arm had laten rusten, en op wier wang mijne moeder
haar laatsten dankbaren kus had gedrukt. En daar mijne herinnering van
beiden mij overstelpte, bleef ik steken toen ik nog wilde zeggen, dat haar
huis het mijne was, en al wat zij had het mijne was, en dat ik naar haar
zou zijn toegegaan om schuilplaats te zoeken, als zij niet van zoo nede-
ngen stand was geweest, en ik daarom gevreesd had haar in ongelegen-
heden te brengen — ik bleef steken, zeg ik, toen ik dit wilde zeggen, en
fet mij met het gezicht in de handen voorover op de ta.fel zakken.
»Nu ja I" zeide mijne tante, thet kind heeft gelijk, dat hij hen bijstaat,
^^ hem hebben bijgestaan."
Ik geloof zeker, dat wij zonder die ongelukkige ezels tot eene goede
^erstandhouding zouden zijn gekomen; want mijne tante legde hare
hand op mijn schouder, en daardoor aangemoedigd was ik op het punt
om haar om den hals te vallen en om hare bescherming te smeeken.
^^ die stoomis, en de onrust waarin de opschudding daar buiten haar
hracht, joeg voor het oogenblik alle zachte aandoening op de vlucht: en
'^ijne tante bleef, vol verontwaardiging, tegen mijnheer Dick over haar
^luit uitweiden, om de wetten van haar land tot hare verdediging in te
'oepen en al de ezelhouders van D o v e r in rechten te betrekken, tot het
^jd werd om thee te drinken.
Na de thee bleven wij voor het venster zitten — op den uitkijk, ver-
l^ldde ik mij, naar de scherpe blikken mijner tante te oordeelen, of er
^og meer indringers zouden komen — tot het donker werd, waneer Janet
kaarsen en een triktrakbord op de tafel zette, en de valgordijnen liet
zakken.
>Nu, mijnheer Dick," zeide mijne tante, met haar emstigen blik en
baar voorvinger omhoog, gelijk te voren, >moetik u nog eene vraag
doen. Kijk eens naar dit kind." — > David's zoon ?" zeide mijnheer Dick,
niet een oplettend, maar zeer verbijsterd gezicht. — t Juist," hervatte
164 DAVID COPPERFIELD.
mijne tante. >Wat zoudt ^j nu met hem doen ?" — >Met
doen?" zeide mijnheer Dick. — >Ja" antwoordde mijn
David's zoon
mijne tante, >met
David's zoon." — >0," zeide mfjnheer Dick. ija. Met hem doen — ik
zou hem naar bed brengen." — >Janet !" riep mijne tante, met denzelf-
den vergenoegden triomf, dien ik vroeger had opgemerkt. t Mijnheer Dick
helpt iedereen te recht. Als het bed klaar is, zullen wij er hem maar naar
toe brengen."
Daar Janet zeide dat het ^eheel klaar was, werd ik er naar toegebracht f
vriendelijk, maar toch eenigermate als een gevangene ; mijne tante ging
namelijk vooniit, terwijl Janet achteraankwam.Deeenigeomstandigheii
die mij nieuwe hoop gaf, was, dat mijne tante op de trap bleef staan, om
naar de brandlucht te vragen die er heerschte, en Janet antwoordde, dat
zij beneden in de keuken tonder had gebrand, van mijn oud hemd. Maar
op mijne kamer waren geene andere kleederen dan de wonderlijke hoop
goed, dien ik aanhad ; en toen ik daar alleen gelaten was, met een kaarsje,
hetwelk mijne tante mij waarschuwde dat precies vijf minuten zou bran-
den, hoorde ik hen mijne deur van buiten op slot draaien. Over dit alles
nadenkende, achtte ik het mogelijk dat mijne tante, die niets van mij
we ten kon, vermoedde, dat het wegloopen eene gewoonte van mij was,
en daarom voorzorgen nam om mij goed te be war en.
Ik had eene vroolijke kamer, boven in huis, met een uitzicht op de zee,
die toen helder door de maan werd beschenen. Nadat ik mijn gebed had
gedaan, en het kaarsje was afgebrand, weet ik nog wel, dat ik naar den
maneschijn op het water bleef zitten turen, alsof ik hopen kon daarin,
als in een heerlijk boek, mijn toekomstig lot telezen; of mijne moeder
met haar kindje langs dat schitterende pad uit den hemel te zien komen,
om op mij neer te zien, gelijk zij mij had aangezien toen ikvoor het laatst
haar lief gelaat had aanschouwd. Ik herinner mij nog, hoe de plechtige
aandoening, waarmede ik eindelijk mijne oogen afwendde, in een gevoel
van rust en dankbaarheid overging, mij ingeboezemd door het gezicht
van het bed met witte gordijnen, en hoe dat gevoel nog sterker werd toen
ik daar zacht tusschen de sneeuwwitte lakens lag gekropen. Ik herinner
mij nog, hoe ik aan al de eenzame plaatsen onder den nachthemel dacht
waar ik geslapen had, en hoe ik bad, dat ik nooit weder zonder huisves-
ting mocht wezen, en nooit de armen, wien het aan huisvesting ontbrak,
mocht vergeten. Ik herinner mij 00k nog, hoe ik toen langs den zachten
glans van dat lichtspoor over de zee, het land der droomen scheen in te
zweven.
XIV.
MUNE TANTE NEEMT TEN MUNEN OPZICHTt EEN BESLUIT.
Toen ik binnenkwam vond ik mijne tante, bij de tafel waarop het ont-
bijt gereed Stond, met haar elleboog op het blad, zoo diepzinnig zitten
mijmeren, dat de inhoud der watervaas den trekpot had overstroomd en
IK VERKEBR IN ONZEKBRHEID. 165
iet geheele tafellaken onder water begon te zetten, toen mijn biDoenko-
mcD hare gepdnzen op de vlucht joeg. Ik hield mij overtuigd, dat ik het
onderwerp barer overdenkin^en was geweest, en verlangde meer dan
ooit te weten, wat zij met mij voomemens was. Ik durfdc cvenwel, iiit
''nes van haar boos te maken, dat angsdge verlangen niet te kennen
gtven.
Mijne oogen echter, die ik niet zoo goed onder bedwang had als mijne
tong, werdcti onder het ontbijl zecr dikwijls naar mijne tante getrokken.
Ik kon haar nooit eeo oogenblik aanzien, of ik zag dat zij ook naar mi;
iwk — op ecne zondcrlinge, peiniende raanier, alsofik ontzaglijk ver
■eg was, in plaats van aan den overkant der kleine ronde tafel te zitten,
loen lij gedaan had met ontbijten, liet mijne tante dch zeer bedaard in
hiar stoel achteroverzakken, trok hare wenkbrauwen samen, sloeg hare
•noen over elkander, en beachouwde mij zoo op haar gemak, met zulk
MK strakke aandacht, dat ik mij van verlegcnheid niet wist te bcrgen.
Daai ik nog niet gedaan had met ontbijten, poogde ik mijne verwarrtng
tt Qntveinzen door daarmedc voort te gaan ; maar mijn mes struikelde
over mijne vork, mijne vork lichtte mijn mes cen beentje, ik lict de stuk-
jesspek,dieikaniakte, hoogin de lucht vlte^en, in plaats van zehand^
if te snijden, en srikte bijna aan mijne thee, die met geweld den verkeer-
pcQwegop wilde, tot ik er geheel van afzag, en onderdestarendeoogea
mjOH tante blozend bleef zitten.
>Heila!"zeidemijne tante, naverloop van geruimentijd.
Ik keek op, en ontmoette met eerbiedigheJd haar scherpen, helderen
Wik.
►Dt heb aan hera geschreven," zeide mijne tante. — »Aan....?" —
•Aan uw stiefvader,"' zeide zij. » Ik heb hem een brief geschreven, waarop
Injbehoorlijkantwoordzalmoetengeven, ofwij zuUen ongenoegen met
«lkaDder krijgen." — > Weet hij waar ik ben, tante ?" vroeg ik ongerust. —
»Dat heb ik hem gezegd," antwoordde mijne tante, met een knikje, —
•Zilik — zalik — aan hem wordenovergegeven?"brachtikhaperend
W. — iDat weit ik nog niet," antwoordde mijne tante. »Wij zulien
wn." — »0, ik weel niet wat iItdoenzal,"riep ijtuit,»alsikweer naar
oijnheer Murdstone moet !" — iDaarvan weet ik nog niets," zeide mijne
Iwie, haar hoofd schuddende. »Ik kan er waarlijk nog niets van zeggen.
^jiullenzien."
Deie woorden deden mij het hart wegzinken, en ik bleef zeer benau wd
™ Qeerslachttg zitten kijken. Zonder veel op mij te letten, naar het
^tieeo, deed mijne tante een grof voorschoot met een borstlapje aan,
^^ lij uit de kast nam, waschte eigenhandig de kopjes om, en toen allea
"Aoon en weder op het theeblaa gezet, en het tafellakcn opgevouwen
*" Over alles been gelegd was, schelde zij Janet om het thcegoed weg te
^tavL Vervolgens veegdc zij de kruimels met een bczempje op, (nadat
^i eerst een paar han(£choenen had aangetrokken) tot er gcen cnkel
picroKopisch kruimpje meer op het tapijt lag ; en daama stofte zij alles
* de kamer af, en schikte alles opoieuw, hoewel alles reeds onberispelijk
'^toft was en op een haar af op zijne plaats stond. Toen zij deze ver-
l66 DAVID C0PP8RF1ELD.
schitlende zaken tot haar genoegen had verrich t, deed zij haar voorschoo -
af en hare handschoenen uit, vouwde ze op, tegde ze in de kast, in het
zelfde hoekje waar zij ze vandaan had genomen, bracht haar werkdoosf*
naar hare eigene tafel voor het opene venster, en ging daar, met dex
groenen waaier tusschen haar en het licht, zitten werken.
>Ik had gaame/' zeidemijnetante, tenviji zij hare naa1dinstak,ida,'
gij eens naar boven gingt, en mijn comphment deedt aan mijnheer Dick
en dat ik gaame zou willen weten hoe hij met zijne Memorie vordert."
Ik stond met aUen ijver op, om deze boodschap te gaan verrichten.
>Ik denk," zeide miji^e tante, mij even oplettcnd aanziende als zij hare
naald had gedaan toen zij er ecn draad instak, ■ dat gij mijoheer Dick
wel een korten naam zult vinden, niet waar?"- — - >Ikdachtgisteren,dat
het een vrij korte naam was," bekende ik. ■ — »Gij moet niet denken, dat
hij geen langer naam heeft, als hij dien wilde gebniiken,"zeide mijne
tante met zekere trolschheid. iBabley — mijnheer Richard Babley —
zoo heet mijnheer eigenlijk."
Ik wilde, met de zedige bewustheid mijner jeugd en der familiateit,
waaraan ik mij reeds had schuldig gemaakt, in bedenking geven, of het
niet beter was, dat ik hem zijn vollen naam gaf,toen mijoe tante vervolgde:
iMaar gij moet hem niet bij dien naam noemen, vooral niet. Hij kan
zijn naam niet i^itstaan. Dat is iels zonderlings van hem. Hoewel ik tocfa
niet vinden kan, dat die zonderlingheid zoo groot is ; want hij is door
sommigen, die dien naam dragen, sTecht genoeg behandeld, om er doo-
delijken tegenzin in te hebben, dat weet de Hemel. Mijnheer Dick is nu
zijn naam, hier en overal — als hij ooit ergens anders heenging;, wat hij
niet doet/ Pas dus op, kind, dat gij niets anders tegen hem zegt dan mijn-
heer Dick."
Ik beloofde gehoorzaam te zijn en ging naar boven met mijne bood-
schap; onderweg denkende dat, ak mijnheer Dick altijd even hard aao
zijne Memorie werktc, als ik hem door de opene deui had zien doen,
toen ik naar beneden kwam, hij er waarschijnlijk zeer goed mee vorderde.
Ik vend hem nog ijverig aan het schrijven, met eene zeer lange pen, en
zijn neus bijna op het papier. Hij was zoo vol aandacht, dat ik ruim den
tijdhad, om in de kamer rond te zien — - naar een grooten papieren vlie-
ger, die in een hoek stond, een aantal pakjes beschreven papier, die od-
geregeldop hoopenlagen, eene menigte pennen, en vooral een geheelen
voorraad van inkt (dien hij in kruiken bij het dozijn scheen op te doen),
eer hij mijne tegenwoordigheid opmerkte.
»Ha, Phebus!" zeide mijnheer Dick, zijne pen neerleggende. >Hoe
loopt de wereld! Ik zal u eens wat zeggen," vervolgde hij zachter, lik
zou Diet willen, dat er van gesproken werd, maar het is," hier wenkte hij
mij om naderbij te komen en hield zijn mond dicht voor mijn oor, >het
is eene gekke wereld. Zoo gek alsBedlam, jongen !" zeide mijnheer Dick,
terwijl hij een snuiije nam uit eene ronde doos, die op de tafel stond, en
hartelijk lachte.
Zonder mij te verstouteo om mijn gevoelen over dit pUDt te niteii,
bracht ik mijne boodschap over.
HOE MIJNHEBR DICK DAAR KWAM. 1 6/
>Wel,"zeideinijnheerDick tot antwoord,>mijn compliment aanhaar,
CD ik — ik geloof, dat ik goed op dreef ben," zeJde hij, lijne hand door
zijne grijze haren halende, en met een alles behalve rustigen blik naar
zijn gescbrift kijkende. » Gij hebt schoolgegaan f" — t Ja, tnijnheer,"ant-
woordde ik, »een korten tijd." — »Herinnert gij u den datum," zeide
iniJDheei Dick, mij erastig aanziende ea zijne pen opnemende om het
antwoord aan te teekenen, » toen koning Karel de Eersle onChoofd werd :"'
Ik zdde te nieenen, dat dit in het jaar zestienhonderd negen en veertig
was gebeiird.
>Ja," antwoordde mijnheer Dick, met zijne pen achter zijn oor krab-
bendc en mij twijfelachtig aansiende, »Zoo zeggendeboeken, maarik
begrijp niet hoe bet zoo zijn kan. Want als het zoo lang geleden was, hoe
konden de menschen, die er bij waren, zich dan zoo vergist hebben om
het gemaal uit zijn hoofd, toen het afgeslagen was, in het mijne te
steken?"
Ik was zeer verwonderd over de vraag, maar kon hem in dit opzicht
gecne inlichting geven.
■Het is vreemd," zeide mijnheer Dick, met een angstigen blik naar
liJDe papieren en wederom met de hand in het haar, > dat ik dat nooii in
orde kan krijgen. Ik kan het mij maar nooit geheel duidelijk maken.
Maar dat komt er niet op aan !" zeide hij vroolijk en zich als het ware
vakker schuddende, >er is nog djd genoeg! Mijn compliment aan juf-
&ouw Trotwood, en dat ik heel goed vorder,"
Ik wilde heengaan, toen hij mijne aandacht op den vlieger vestigde.
»Wat vindt ge van dien vlieger f" zeide hij.
Ik antwoordde, dat het een mooie vlieger was. Ik zou denken, dat hij
wel zeven voet hoog moet zijn geweest.
>Dien heb ik gemaakt. Wij zullen hem eens gaan opschieten, gij en
V zeide mijnheer Dick, >Ziet ge dit wel?"
Hij wees mij, dat die vheger geheel met schrift bedekt was, zeer klein
(Q dicht, maar zoo duidelijk, dat ik, tcrwijl ik de regels langs keek, op
(ffl paar plaatsen wederom iets van het hoofd van koning Karcl den
Eersten meende te zien.
>Er is touw in overvloed bij," zeide mijnheer Dick, >cn als hij hoog
''liegt,brengthij defeiten een heel eindver. Dat is mijne manieromzele
"erspreiden. Ik weet niet waar zij zuUen neerkomen. Dat han^ van om-
"andigheden af, van den wind, en zoo vDort ; maar daar waag ik het Op."
Zijn gezicht was zoo vriendelijk en vergenoegd, en had, hoewel het
£Uond en friscb was, iets zoo eerwaardig3,datik niet zeker wist, ofhij
met tnaar uit goedhartigheid met mij wilde schertsen.
, iWel, kind," zeide mijne tante, toen ik wederbeneden kwam. i Hoe
■s het met mijnheer Dick van morgen ?"
. Ik berichtte haar, dat hij zijn compliment liet doen en heel goed
vorderde.
»Wat vindt gij van hem }" zeide mijne tante.
Ik had gaame deze vraag willen ontwijken, door te antwoorden, dat
ik hem een heel aardig heer vond; maar mijne tante liet zich zoo niet
1 68 DAVID COPPERFIELD.
afschepen, want zij legde haar werk in haar schoot, en zeide, hare han-
den daarover vouwende :
>Kom aan! Uwe zuster Betsey Trotwood zou mij terstond gezegd
hebben wat zij van iemand vond. Doe zooals uw zusje zou gedaan heb-
ben, zooveel gij kunt, ep spreek op. — >Is hij — is mijnheer Dick — ik
vraag het maar omdat ik het niet weet, tante — is hij niet een beetje van
zijn verstand ?" Ik stotterde, want ik gevoelde, dat ik mij op een gevaar-
lijken grond waagde.— iGeen zier^^antwoordde mijne tante. — tZool"
merkte ik flauwtjes aan. — > Als er lets in de wereld is," zeide mijne tante
zeer stellig en met grooten nadnik, > dat mijnheer Dick niet is, is het dat."
Ik wist niets beters te zeggen dan nog een schroomvallig : t O, zoo I" —
• Men heeft hem voor gek willen verklaren," zeide mijne tante. iHet is
met zelfzuchtige blijdschap, dat ik dat zeg, want anders zou ik nu geene
tien jaren het voorrecht van zijn gezelschap en zijn raad hebben gehad —
of nog langer ; eigenlijk sedert uw zusje, Betsey Trotwood, mij zoo te
leur stelde." — >Zoo lang ?" zeide ik. — lEn aardige lieden waren het,
die de stoutheid hadden om hem voor gek te verklaren," vervolgde
mijne tante > Mijnheer Dick is eenigszins aan mij geparenteerd — hoe,
komt er niet op aan ; daarvan behoef ik nu niet te spreken. Als ik er niet
geweest was, zou zijn eigen broeder hem voor geheel zijn leven opgeslo-
ten hebben. Dat is alles."
Ik vrees, dat het eenigszins huichelachtig was, maar daar ik zag, dat
mijne tante zich de zaak zeer emstig aantrok, poogde ik te kijken alsof
ik dit ook deed.
tEen trotsche gek!" zeide mijne tante. •Omdatzijn broeder een beetje
zonderling was — schoon hij niet half zoo zonderling is als vele andere
menschen zijn — had hij niet gaame, dat hij bij hem aan huis gezien
werd, en zond hem naar een verbeterhuis ; hoewel hij nog al bijzonder
onder zijne zorg was gesteld door hun overleden vaderj die dacht, dat hij
daartoe de naaste was. En een verstandig man moet h ij geweest zijn om
zoo iets te denken. Zeker zelf gek !"
Daar mijne tante keek alsof zij zich daarvan stellig overtuigd hield,
poogde ik wederom dit ook te doen.
» Dus kwam ik er tusschen," zeide mijne tante, * en deed hem een voor-
steL Jk zeide : uw broeder is wel bij zijn verstand — veel beter bij zijn
verstand dan gij zijt, of ooit zult wezen, het is te hopen. Laat hem zijn in-
komentje uitbetalen en bij mij komen wonen. I k ben niet bang voor hem ;
ik ben niettrotsch;ikml wel voor hem zorgen, en zal hem niet mis-
handelen, zooals sommige menschen (behalve in dat gesticht) gedaan
hebben. Na veel haspelens," vervolgde mijne tante, tkreeg ik hem hier :
en sedert is hij altijd bij mij gebleven. Hij is de vriendelijkste en schikke-
lijkste man, die er leeft, en wat raadgeven betreft ! — Maar niemand
weet wat er in dien man steekt, behalve ik."
Mijne tante streek hare japon glad en schudde haar hoofd, alsof zij de
geheele wereld wilde uitdagen.
tHij had eene zuster, van wie hij bijzonder veel hield," zeide mijne
tante, >een goed schepsel en die zeer zachtvoor hem was. Maar zij deed
DE MEMORie VAN HUNHKKR DICK. 169
wat alle vrouwen doen — lij nam een man. En hij deed wat alle mannen
■doai — hij maakte haar ongelukkig. Dit maakte lulk een indruk op het
gemoedTanmijuheerDiclc (dat is toch geen bewijs van kraokzinnigheid,
lou ik hopen) dat hij, met zijne vrees voor lijn broeder en het verdriet
■over lijne hardheid er bij, er eene koortsziekte van kreeg. Dat was voor-
^t hi] bier kwam ; maar de herinnering er van drukt hem nog altijd.
Hteft hij n iets van koning Karel den Eerstengeiecd, kind?" — >Ja,
^te." — »Ha!" zeide mijne taote, haar neus wrijvende, alsof zij eeoigs-
nni irrevelig werd. » Dat is zijne zinnebeeldige manieromhet uit te druk-
ken, Hij schrijft zijne ziekte aan schrik en bekommering toe, gelijk na-
tuurlijk is ; en dat is het bee Id, of de gelijkenis of zooals men het noemen
vil, die hij verkiest te ^bruiken. En waarnm zou hij niet, ab hij dat
,|oedvindt?" — iZekerhjk, tante!" zeideik. — »Hetiseeneongewonc
fMnier van spreken, heel anders dan in wereldsche zaken gebniikelijk
iSi" zeide mijne tante. *Dat weet ik wet ; en dat is ook de reden waarom
4 er op sta, dat er geen woord van in zijne Memorie zal komen." ^ i Is
Itt eene memorie van zijn eigen leven, die hij schrijft, tante ?" — »Ja,
kind," antwoordde mijne tante, wederom haar neus wrijvende. >Hij
schrijft eene memorie voor den lord kanselier of ik weet niet wat voor een
kird — een van die lieden, in alle gevallen, die er voor betaald wordun
om mcmorien aan te nemen — over zijne zaken. Ik geloof, dat hij ze eerst-
<iug3 tal inzenden. Hij is nog niet in staat geweest om ze op te stelkn,
tooder er die manier van uitdnikking in te brengen ; maar dat heeft nieCs
te beduiden ; het houdt hem toch bezi^."
Ik vemam naderhand ook, dat mijnheer Dick reeds tienjarenlang
tijn best had gedaan om koning Karel den Eersten uit de Memorie te
wiuden; maar deze was er toch gedurig in gekomen en was er ook nu
wederin.
>Ikzeg nog eens,"hervatte mijne tante, > niemand weet wat er indien
Dtan steekt, behalve ik: en hij is de vriendelijkste en schikkelijkste
■Mtucb, die er leeft. Als hi] somtijds lust heefl om een vlieger op te laten,
ftt maakt dat uit? Franklin placht wel een vlieger op te laten. Hi] was
*^ Kwaker, of iets van dien aard, als ik mij niet vergis. En een Kwaker,
<^e eea vlieger oplaat, is veel belachelijker dan iemand anders.
Indian ik had kunnen denken, dat mijne tante mij in het bijzondcr
deze omstandigebeden vertelde en mij daardoor een bewijs van haar
vmrouwen wilde geven, zou ik dit eene groote onderscheiding hebben
8**cht, en zulk een blijk van hare goede raeening als een gunstig voor-
^Kken hebben beschouwd, Maar ik kon niet wel nalaten op te merken,
'utcij er vooraamelijk van sprak omdat haar gemoed er vol van was, en
JiJ daarbij zeer weimg aan mij dacht, hoewel zij, daar zij niemand anders
"d, bet woord tot mij richtte.
Te gelijk moet ik zeggen, dat de edelmoedigheid, waarmede zij voor
*" armen, onnoozelen mijnheer Dick partij had getrokken, mijne jeug-
*ge borst niet alleen met eene baatzuchtige hoop voor mij zelven
^wvnlde, maar mij ook een warm, onbaatzuchtig gevoel voor haar
^hoezem^. Ik geloof dat ik begon te begrijpen, dat mijne tante, ia
170 DAVID COPPKRFIELD.
weerwil harer talrijke zonderlingheden en grillen, iets had, dat eerbied
en vertrouwen verdiende.
Hoewel zi; dien dag even scherp en diiftig was als den vorigen, en
even dikwijls uitvloog om ezels weg te jagen, en zich schrikkelijk veront-
waardigde toen een jonkman, die voorbijkwam, Janet door het venster
een lonkje toewierp (hetgeen een der zwaarste vergrijpen was, die tegea
de waardigheid mijner tante gepleegd konden worden), sctieen zij mi),
toch meer achting, zoo al niet minder vrees, in te boezemen.
De angst dien ik uitstond in den tusschentijd, die er noodwendig ver-
loopen moest eer mijne tante een antwoord op haar brief aanmijnheer
Murdstone kon ontvangen, was bijna onuitstaanbaar; maarikpoogde
dien toch te smoren en mij in stille bij vaijnt tante en mijnheer Dick zoo
aangenaam te makeo als ik kon. Deze laatste en ik zouden uitgegaan zijn
om den grooten vlieger op te laten; maar ik had nog geene andere klee-
ren dan net alles behalve sierlijke gewaad, waarin ik op den eersten dag
was tiitgedost, en dat mij in huis hield, behalve vooreenuurnahetvallen
van den donker, wanneer mijne tante, voor mijne gczondheid, eer ik
naar bed ging, buiten langs de rotsen met mij op en neer wandelde..
Eindelijk kwam er een antwoord van mijnheer Murdstone, en mijne tante
onderrichtte mij, tot mijne onbeschrijfelijke ontsteltenis, dat hij des an-
deren daags zelf met haar zou komen spreken. Den volgenden dag zat
ik, nog in mijne wonderlijke kleeding ingepakt, verhit en bedwelmd
door den stiijd van bezwijkende hoop en opkomende vrees in mijn bin-
nenste, de uren te tellen, en verwachtte telkens te zullen schrikken van
dat barsche gezicht, welks niet-verschijning mij reeds telkens deed
schrikken.
Mijne tante was nog heerschzuchtiger en stroever dan gewoonlijk,
maar ik bespeurde geen ander blljk, dat zij zich tot de ontvangst van het
voor mij zoo geduchte bezoek ^ereedmaakte, Zij zat bij het venster te
werken, ik zat bij haar, lerwijl mijne gedachte met alle mogelijke en on-
mogelijke gevolgen der komst van mijnheer Muidstonespeeldenj zoo
duurde het tot laat in den namiddag. 0ns middagmaal was onbepaald
uitgesteld; maar het werd zoo laat, dat mijne tante reeds last had gege-
ven om de tafel maar te dekken, toen zij eensklaps een alarm van ezels
aanhief, en ik, tcrt mijne verbazing en ontsteltenis, juffrouw Murdstone
op een zijzadel zeer bedaard over het geheiligde gras-.eld zag rijden^
voor het huis stilhouden en rondkijken.
iMaak dat gij wegkomt!" riep mijne tante, voor het venster haar
hoofd schuddende en met hare vuist dreigende. »Gij hebthiernietste
maken. Hoc durfc gij zoo hier komen i Maak dat gij wegkomt, gij onbe-
schaamde prij !"
Mijne tante maakte zich zoo boos over de koelbloedigheid, waarmede
juffrouw Murdstone rondkeek, dat ik werkelijk geloof, dat zij daardoor
buiten staat was om volgens gewoonte nit te schieten. Ik nam de gelegen-
heid waar om haar te onderrichten wie het was, en dat de heer, die nu
naar de schuldige toekwam (want de weg naar omhoog was zeer ateil, en
bij was daardoor achtergebleven), mijnheer Murdstone lelf was.
DE HURDSTONE 5 KQMEN B1J MIJNE 1
171
>Hn kao mij niet schelen wie het is !" riep mijne tante, nog haar hoofd
■chiiddende en voor het vepster gebaren' makende, die alles behalve
gebaren van welkomst waren. »Ik wil hier geen overlast hebben, Ik wil
het niet velen. Ga er naar toe ! Janet, keer hem om en jaag bem weg !"
en it aanschouwde, achter mijne tante verscholen, een tooneel van op-
schuddbg en verwamng, een soort van haastig bataille-stukje. De ezel
itODd met de vier pooten wijd uitgestrekt op den grond geplant, naar
alle kanten tegenstand biedende, tenvijl }anet haar best deed om hem
bij deo teuge! om te trekken, mijnheer Murdstone hem wilde voortdrij-
ven, ju&ouw Murdstone met hare parasol naar Janet sloeg, en eenigo
jongens, die naar het gevecht waren komen kijken, een groot gejuich aan-
hieven. Doch mijne tante, welke onder die jongens eensklaps den jongen
boosvncht onldekte, die bij den ezel behoorde, en schoon nog maar even
boven de tien jaren, een barer hardnekkigste vijanden was, ijlde naar
het slagveld, schoot op hem toe, nam hem krijgsgevangen, sleepte hem
met lijn buis over zijn hoofd, terwijl zijne hielen kuilen in den grond
Stampten, den tuin binnen, en hield hem daar vast, terwijl zij Janet toe-
riep om de constables en het gerecht te roepen, ten einde hem op
Stainden voet te doen vcroordeelen en straffen. Deze staat van zaken
duarde echter niet lang; want de kleine deugniet, die in een aantal von-
den en kunstjes bedreven was, waarvan mijne tante geen begrip had,
Sep weldra met een vreugdekreet weg, waarbij hij eenige diepe sporen
van lijne bespijkerde schoenen in de bloembedden ndiet, en voerde
rijn ezel in zegepraal mede.
Juflrouw Murdstone was in het laatste tijdperk van den strijd afge-
st^n, en stond nti met haar breeder onder aan de stoep te wachten, tot
mijne tante tijd zou hebben om hen te ontvangen. Mijne tante, eenigszina
gekreukeld door het gevecht, slapte hen deftig voorbij en ging het huis
binnen, zonder dc minste nodtie vanhunne tegenwoordigheidtenemen,
totdat zij door Janet werden aangediend.
>Zal ik hcengaan, tante?" vroeg ik bevende. — »Neen,jongeheer,"
antwoordde mijne tante. iZekerlijk niet!" Daarmede dtiwde zij mij in
een hoek achter haar en zette een stoel vMi mij, alsof ik achter de tra-
lien ecnergevangenis of voor de balie eener rechtbank stond, Zoobleef
ik staan zoolang het geval duurde, en zoo zag ik nil mijnheer Murdstone
en zijne zuster de kamer binnenkomen.
>0!" zeide mijne tante. > Ik wist eerst niet wie ik het pleizier had van
te wiUen wegjagen. Maar ikgeefniemand verlof over datgras terijden.
Daarin maak ik geene uitzonderin^en. Dat wil ik van nieroand heb-
ben." — »Uw reglement is wel een igszins lastig voor vreemdelingen,"
zeide jufirouw Murdstone. — »Ei !" zeide mijne tante.
Mijnheer Murdstone scheeneenigsziosbeduchl voor eenevernieuwing
der vijandelijkheden en viel er nu op in :
»Juffrouw TrotwoodI" — »0, neem mij niet kwalijk," zeide mijne
tante met een scherpen blik. »Gijzijtimmers die mijnheer Murdstone,
die getrouwd geweest is met de weduwe van mijn neef David Copperfield,
van Kraaienhof bijBlundcrstone? — schoon ik niet begrijp waarom
172 DAVID COPPERFIELD.
het Kraaienhof moest heeten." — »Die ben ik," antwoordde mijnheer
Murdstone. >Gij zult mij wel verschdonen, mijnheer," hervattc mijne
tante, »als ik zeg^ dat het naar mijne gedachten veel beter en gelukkiger
zou geweest zijn als gij dat arme kind maar hadt laten zitten." — > Ik ben
het in zooverre eens met hetgeen juffrouw Trotwood daar heeft aange-
merkt," zeide juflfrouw Murdstone nu, haar hoofd in den nek zettende,
»dat ik insgelijks geloof, dat onze betreurde Clara^ in alle opzichten van
wezenlijk belang, niet meer dan een kind was/' — t Het is een troost
voor u en mij, juffrouw," liet mijne tante hierop volgen, >dieinjaren
beginnen te vorderen, en waarschijnlijk wel niet door onze schoon-
heid tot een ongeluk zullen komen, dat niemand zoo iets van ons kan
zeggen." — »Zonder twijlel," antwoordde juffrouw Murdstone, hoe-
wel, naar ik dacht, hare toestemming niet zeer bereidvaardig of vriende-
lijk klonk. ȣn zekerlijk zou het, gelijk gij zegt, misschien beter en ge-
lukkiger voor mijn broeder zijn geweest, als hij nooit zulk een huwelijk
had aange^aan. Ik ben altijd van dat gevoelen geweest.'' — 9 Daaraan
twijfel ik met," zeide mijne tante. > Janet," te gelijk schelde zij, t mijn
compliment aan mijnheer Dick, en verzoek hem om beneden te komen."
Totdat hij kwam bleef mijne tante stokstijf zitten en keek, met een
donker gezicht, starend naar den muur. Toen hij kwam presenteerde zij
hem met alle defHgheid.
> Mijnheer Dick. Een oud en vertrouwd vriend. Op wiens oordeel,*'
zeide mijne tante met nadruk, als eenewaarschuwing voor mijnheer Dick,
die op zijn voorvinger beet en een eenigszins mal gezicht zette, »ik mij
verlaat."
Mijnheer Dick nam op dezen wenk zijn vinger uit zijn mond, en bleef
met een gezicht vol ernst en oplettendheid tusschen de proep staan. Mijne
tante boog met haar hoofd naar mijnheer Murdstone, die toen vervolgde :
1 Juffrouw Trotwood, op het ontvangen van uw brief meeude ik, dat
ik mij zelven best recht zou laten wedervaren, en u misschien de meeste
achting zou bewijzen...." tWel bedankt," zeide mijne tante, hem
nog scherp aanziende ; » om mij behoeft gij niet te denken." — t Om
dien," vervolgde mijnheer Murdstone, >hoe ongelegen mij de reis 00k
mocht komen, liever in persoon dan schriftelijk te beantwoorden. Deze
ongelukkige knaap, die van zijne vrienden en zijne werkzaamkeden is
weggeloopen — " — tEn die er zoo gruwelijk en schandelijk uitziet,"
viel zijne zuster er op in, de algemeene aandacht op mijn onbeschrijfelijk
costuum vestigende. — > Jane Murdstone," zeide haar broeder, » wees
zoo goed om mij niet in de rede te vallen. Deze ongelukkige knaap, juf-
frouw Trotwood, is de oorzaak van veel huiselijk verdriet en zorg ge-
weest, zoowel bij het leven mijner dierbare overledene vrouw, als in later
tijd, Hij heeft eene wrevelige en weerbarstige inborst, een kwaadaardig
humeur en een onaangenaam, onhandelbaar karakter. Mijne zuster en ik
zelf hebben beiden ons best gedaan om zijne gebreken te verbeteren,
maar zonder vrucht. En ik heb begrepen — wij hebben beiden begrepen,
mag ik wel zeggen, daar mijne zuster ten voile in mijn vertrouwen deelt —
dat het billijk was u uit onzen eigen mond deze emstige en onpartijdige
Zir SCHETSEN MIJN KARAKTER. 1 73
TnKkenng tc lalen hooren." — iHetkanbijnanietnoodigwezen, dat
i lets bevcstig dat mijn breeder heeft gezegd," voegde juffrouw Murd-
Stone r bij ^ > maar ik verzoek te mogen aanmerken, dat, van alle jongeng
op de wereld, hij de ergste joogen is." — »Sterk !" zeide mijne tantc
komf, — »Maar volstrekt met te sterk voor de omstandigheden," aot-
»oordde juffrouw Murdstone. — » Zoo!" zeide mijoetante. » Wei, mijn-
heerf" — >Ik heb mijn bijzonder gevoelen," hervatte mijnheer Murd-
stone, wiens gezicht hoe langer hoe meer betrok, naarmate hij en mijne
tanle elkander langer gadesloegen, hetgeen zij zeer oplettend deden,
jover de beste manier om hem groot te brengen. Dit gevoelen is gegrond,
ledeeltelijk op mijne kennis van zijn karakter en aanleg, en gedeeltelijk
op mijne kennis van mijne eigene middelen en vermogens. Ik heb dat
gevoelen voof ciij lelven tc veranCwoorden ; ik zal daarnaar handelen
en wil er verder niets van zeggen. Het is genoeg, dat ik deien kraap
onder het oog van een mijner eigene vrienden in een fatsoenlijk beroep
pluts; dat dit hem niet bevalt; dat hij ei van afloopt, als een gemeene
Tagsbond het land doorzwerft, en in een voddenpak hier bij u, juffrouw
Ttotwood, hulp komt zoeken, Ik wensch u rondborstig dejuistegevol-
gen voor te houden — zoover die mij bekend kimnen zijn — die het
fiebben moet als gij de partij voor hem opneemt." — iMaar eersteens
Kts over dat fatsoenlijk beroep," zeide mijne tante. i Als hij uw eigen
zoon was geweest, zoudt ge er hera toch eveneens in geplaatst hebben,
zou ik denken ?" — Als hij mijn broeclers eigen zoon was geweest," ant-
woordde juffrouw Murdstone, er op invallende, » vertrouw ik, dat hij een
geheel ander karakter zou hebben gehad." — tOf als dat arme kind,
njne moeder, nog geleefd had, zou hij zeker ook naar dat fatsoenlijke
•wroep zijn gezonden, niet waar?" zeide mijne tante. — »Ik geloof,"
wilwoorddc mijnheer Murdstone met eene hoofdbuiging, >dat Clara
nooit lets zou hebben tegengesproken, waarover ik zelf en mijne zuster
Jare Murdstone het eens waren, dat het zoo best zou zijn."
Juflrouw Murdstone bevestigde dil met een hoorbaar gemompel.
<Hm !" zeide mijne tante, ■ Ongelukkig kind !"
Mijnheer Dick, die al dien tijd met zijn geld had geramroeld, deed dit
"u 100 hard, dat mijne tante het noodig achtte hem met een bJik te
^Mrschuwcn, eer zij zeide :
•Het jaargeld van dat arme kind is met haar gestorven ?" — » Met
''^sr gestorven," antwoordde mijnheer Murdstone. — »En dat eigen-
doTninetje ~ het huis en tuin — dal Kraaienhof zonder kraaien — was
"i^" op haar zoon overgemaakt ?" — » Het was haar door haar eersten
"m zonder eenige condities nagelaten," bc|;on mijnheer Murdstone,
toen mijne tanie hem vol drift en ongeduld m de rede viel. — » Gocde
kernel, man, dat behoeft gij niet eens te zeggen. David Coppcrfield was
^ dc man niet naar om aan condities of iets van dien aard te denken, al
"onden zij hem vlak voor de oogen ! Naluurlijk werd het haar zonder
^ondities nagelaten. Maar toen zij hertrouwde — toen zij, kortom en om
duidelijk te spreken, dien allerjammerlijksten stap deed om met u te
'^"veii," zeide mijne tante, >heeft toen niemand een woord voor diea
174 DAVID COPFERFIBLD.
Jongen gesproken ?" — »Mijneovcrledene vrouwhaxlhaartweedeaecht-
) genoot lief, mejuffrouw," antwoordde mijnheer Murdstoae, »en ver-
troilwde hem onvoorwaardelijk." — »Uwe overledene vrouw, mijnhecr,"
ceide mijne tante hierop en schudde dreigend haar hoofd, *was een on-
gelukkig, onnoozel kind, dat niets van de wereld wist. D a t was zij. En
wat hebt gij nu verder le zeggen f" — » AUeen dit, juffrouw Trotwood,"
antwoordde hij. »Ik ben hier om David terugtehalen — hemionder
eenige voorwaarden lerug te nemen, over hem te beschikken gelijk ik
voor voegzaam houd, en hem te behandelen gelijk ik rechtmatig acht.
Ik ben met hier gekomen om iemand eenige belofte of vcrzekering te
geven. Gij kunt er misschien aan gedachthebbenjuffrotiw Trotwood,
om voor ziJD wegloopen en zijne klachten bij u partij te trekken. Vw
toon, die ik zeggen moet, dat niet schijnt te strekken om mij te willen
bevredigen, doet mij dit voor mogelijk houden. Nu moet ik u waarscha-
wen dat gij, als gij u hem eensaantrekt, hem u voor altijdaantrekt.Als gij
nu tusschen ons beiden komt, juffrouw Trotwood, moet gij altijd tusschen
ons blijven, Ik kan niet beuzelen of met mij laten beuzelen. Ik ben no
hier, voor de eerste en de laatste maal, om hem weg te halen. Is hij ge-
reed om raede te gaan ? Zoo niet — en als gij mij zegt van neen ; om
weike reden ocik ; dat is mij onverschillig — dan is mijne deur voortaan
voor hem gesloten,en de uwc, gelijk ik daaruit moet opraaken, voor
hem open."
Met de grootste aandacht had mijne tante stijf rechtop,metdehanden
over ^^ne knie gevouwen, en den spreker met barschen emst aanstai-
rende, naar deze aanspraak zitten luisteren. Toen hij gedaan had, ver-
draaide lij hare oogen zooveel, dat zij juffrouw Murdstone kon aanzien,
zonder lich aoders eenigszins te bewegen, en zeide :
»Wel, juffrouw," hebt gij nog iets aan te merkenf" — tlndcrdaad,
juffrouw Trotwood," antwoordde juffrouw Murdstone, >al wat ik zou
kunnen zeggen heeft mijn broeder zoo wel gezegd, en alles wat ik weet
dat het geval is, heeft hij zoo duidelijk uiteengezet, dat ik cr niets heb bij
te voegen behalve mijn dank voor uwe beleefdheid — voor uwe buiten-
gemeen groote beleefdheid," zeide juffrouw Murdstone, met eene ironie,
die mijne tante even weinig trof, als zij het kanon kon ontroeren waarbij
ik te Chatham had geslapen. — >£n wat zegt de jongen zelf?" zeide
mijne tante. iZijt gij klaar om mee te gaan, David ?"
Ik antwoordde van neen en bad haar om mij niet te laten gaan. Ik
teide, dat mijnheer Murdstone en zijne zuster nooit van mij hadden ge-
houden en nooit goed voor mij waren geweest. Dat zij mijne mama, die
mij altijd zeer liefgehad had, tegen mij opgestookt hadden, en dat ik dtt
wel wist en Peggotty het ook wel wist. Ik zeide, dat ik ongelukkiger ge-
weest was dan ik dacht dat iemand zou ktmnen gelooven, die atleen
maar wist hoe jong ik nog was. En ik bad en smeekte mijne tante — het
is mij ontgaan in welke bewoordingen, maar ik weet wel, dat ik er self
diep ontroerd van was — dat zij mij om mijn vaders wil zou helpen en
beschermen.
> Mijnheer Dick," zeide mijne tante, > wat zal ik met dit kind doen i"
Z!J WORDEN WEGGEZOHDEN. I75
MijohecT Dick bcdacht zich, aarzelde, beldcTde op en antwoordde :
■Hem dadelijk demaat Inten nemen vooreenpakkleereti." — vMijn-
hKt Dick," zeide mijne tante zegevierend, »gecf mij uwe hand, want uw
geiond verstaud is onwaardeerbaar."
NadaC zij hem zeer hartehjk de hand had geschud, trok zij mij naat
rich tew, en zeide tot mijnheer Murdstone :
>Gi} kunt ^aan zoodra gij maar wilt; ik zal het er met den jongen op
wagcD. Als hij alles is wat gij zegt, kan ik ten minstc eveneens met hem
doen als gij gedaan hebt. Maar ik geloof er geen woord van," — »Juf-
"frouw Trotwood," zeide mijnheer MurdstoDe,zijneschoudersophalende
terwijl hij opstond, »alsgij een man waart..." — »Ba! praatjesen mallig-
lirid," leide mijne tante, * Zeg maar niets !" — » Hoe ongemeen beleefd!"
riep jufirouw Murdstone uit, terwijl zij opstond. » Het is waarlijk ora er
tatt vcrlegen te wotden." — * Denkt gij dat ik niet weet," hervatte mijne
tante, die zich voor de zuster doof hield en het woord tot den broeder
bleef richten, tegen wien zij met onuitsprekelijken nadnik haar hoofd
schudde, >welk een leven gij dat arme, ongelukkige, bedrogen meisje
bij u hebt gegeven f Denkt gij dat ik met weet, welk een heillooze dag
het voor dat zachte schepseltje was, toen gij haar voor het eerst in den
'Cg kwaamt, met een kniiperig lachje en groot opgezette oogen, daar
durf ik op zweren, alsof ge niet in staat waart om boe ! tegen eene gans
te Mggen," — ilk hebnooitiets zoo elegants gehoord!" zeide juffrouw
Murdstone. — iDenkt gij, dat ik u niet zoo goed begrijp alsof ik u toen
gezicn had," vervolgde mijne tante, »nuik u voor mij zie en aanhoor ^
dat. ik zeg het u oprecht, alles behalve een genoegen voor mij is ? Wei ja
Kker! Goede Hemel, wie is zoo zacht en teer ab mijnheer Murdstone in
het begin ! Het arme, onnoozele wicht had nog nooit zulk een man ge-
zien. Hij was geheel zoetheid en lieftalligheid. Hij aanbad haar. Hij was
zoo ingenomen met haar knaapje en had hem al o zoo lief! Hij zou een
tweede vader voor hem zijn, en zij zouden alien te zamen in een rozen-
tuin levcD, zouden zij niet? Ba! Maak dat gij mij uit de oogen komt!"
zeide tnijne tante. — »Ik heb nooit in mijn leven zoo iets gehoord als
dat mensch!" riep jul&ouw Murdstone uit. — »En toen gij U van het
arme zottinnelje verzekerd hadt," zeide mijne tante, — »Godvergcve
mij, dat ik haar zoo noem, nu zij daar is waar gij niet gauw komen zult —
alsof gij haar en dc haren nog niet genoeg kwaad hadt gedaan, moest gij
haar nog gaan dresseeren, niet waar ? haar africhten als een arm opge-
kooid vogeltje, en haar een ellendig leven laten versliiten met uwe
deuntjes tc leeren dngcn," — »Dit is 6f krankzinnigheid ifdronken-
schap," zeide juffrouw Murdstone, zich verbijtende dat zij niet in staat
was om mijne tante haar woordenstroom naar haar te doen keeren, >eD
ik vermoed, dat het dronkenschap is."
Zonder het minste op deze stoomis te letten, bleef juffrouw Betsey
zich tot mijnheer Murdstone richten, alsof zijne zusterer geheel niet ge-
weest ware.
> Mijnheer Murdstone," zeide zij, haar vinger tegen hem schuddende,
>gij zijt een tiiao geweest voor dat onnoozele kind en hebt hair het hart
176 DAvm coppkrheld.
gebroken. Zij was een liefderijk schepseltje — dat weet ik; dat wist ik al
jaren voor dat gij haar ooit gtzita hadt — en van het beste dat haie
zwakheid had, hebt giJ gebruik gemaakt om haar de wondeo toe tu bren-
gen, waaraan zij gestorven is. Daar hebt gij de waarheid, waarmede gij
u Iroosten kunt, zij mag u bevallen of niet En ik hoop, dat gij en uwe
handlangers er nog dikwijls om ziilt denken." — »Vcrgun raij tevragen,
juffrouw Trotwood," vieJ juffrouw Murdstone er op in, • wie het zijn, die
gij, met eene woordenkeus waaraan ik niet gewoon ben, de handlangers
van mijn breeder gelieft te noemen,"
Nog geheel doof voor deze stem en zonder zich de vraag eenigsiins
aan te trekken, vervolgde juffrouw Betsey hare rede.
tHet was duidelijk genoeg, zooabik U gezegd hebjaren voordatgij
haar ooit gezien hadt — en warom gij haar, volgens de raadsclachdge
bcschikkingen der Voorzienigheid ooit hebt moeten zien, is meer dan
htt menschelijk verstand kan begrijpen — het was duideUjk genoeg, dat
het arme zachtzinnige dingetje op een ofanderen tijd zouhertrouwen;.
maar ik hoopte, dat het met zoo erg zou afloopen als het gedaan heeft.
Dat was toen ter tijd, mijnheer Murdstooe," zeide mijne tante, > toen zij
haar jongetje daar ter wereld bracht, het arme kind, waarmede gij haar
naderhand dikwijls gematteld hebt, wat nu eene onaangename herinne-
ring voor uis, en U zijn gezicht halelijk maakt. Ja, ja, gij behoeft niet eens te
scbrikken .'zeide mijne tante, • ik weel buitendien loch wel dat helwaar is."
Hi) had haar al dien tijd bij de deur staan aanstaren, met een glimlach
op zijn gezicht, hoewel zijne zwarte wenkbrauwen dicht waren samen-
getrokken. Ik merkte nu op dat, hoewel die gUmlach nog op zijn gezicht
blecf, zijne kleur in een oogenblik verdwenen was, en hij scheen adem
te balen alsof hij hard geloopen had.
• Goedendag, mijnheer," zeide mijne tante, » en vaarweUUookgoe-
dendag, juffrouw," zeide mijne tante, zich eensklaps naar zijne zustcr
keerende. t En laat ik u weder op een ezel over m ij n grasveld zien rijdenj
en zoo zeker als gij een hoofd op uwe schouders hebt, zal ik tiw hoed af-
slaan en er op trappen !"
Er zou een schilder toe noodig zijn, en wel geen gewoon schilder, om
hei gezicht mijner tante af te teekenen terwijl zij dit hoogst onverwachte
slot barer rede uitsprak, en het gezicht van juffrouw Murdstone onder
het aanhooren daarvan. Doch de toon barer rede, niet minder dan de
inhoud, was zoo dreigend, dat juffrouw Murdstone voorzichtig genoeg
was om, zonder er een woord tegen in te brengen, haar breeder den arm
te geven. Zij staple met een trotsche houding de deur uit, terwijl mijne
tante hen voor het venster bleef staan nazien, gereed, "hieraan twijfel
ik niet, om, indien de ezel zich weder vertoonde, haar dreigement ter-
stond ten uiCvoer te brengen.
■ Daar er echter geene poging werd gedaan om haar te tarten, ontspande
haar gezicht zich Ian gzamerhand en werd ten laatste zoo genoeglijk, dat
ik moedkreegom haar een kuste geven en tebedanken, between ikzeer
hartelijk deed, met mijne armen om haar hals. Daarop gaf ik mijnheer
Dick de hand, die verscheidene malen terugkwam om dit nog eens te
MtFNE TANTE ZN MUMHBRR DICK ZIJM MIJNE VOOGDEN. I77
doen, en dezen gelukkigen afloop der onderhandeling met herhaalde
oitbantingeo van gelach begroene.
«Gij lult u nu, met mij te zamen, als voogd van dit kind beschounren,
nujnbew Dick," zeide mijne tante. — • Het zal mij seer verheugen,"
wide mijnheer Dick, ivoogd van David's zoon le wezen." — >Heel
goed," hervatte mijne tante, idat is'dan zoo'bepaald. Ikhebgedacht,
dnnkc u niet, mijnheer Dick, dat ik hem wel Trotwood mocht noe-
men?" — iWel zeker, wel zeker. Noem hem Trotwood, zekerlijk,"
•ntwoordde mijnheer Dick. »David's zoon Trotwood."^ iTrotwood
Copperfield, meent gij," zeide mijne tante.- — »0 ja, zeker, Trotwood
Copperfield," antwoordde mijnheer Dick cenigsiins verlegen.'
Deze gedachte beviel mijne tante zoo zeer, dat eenige gemaakte klee-
reo, welke dien middag voor mij gekocht werden, met hare eigene hand
enonuitwischbarenteekeiiinkt »TrotwoodCopperfield"werdengemerkt,
nrikzeaantrok; enhet werdafgesproken, dat aldeanderekleederen,
die voor mij besteld waren (eene voUedige uitnisting was reeds dien
Mmiddag onder haoden gegeven), op dezelfde wijs gemerkt zouden
wordea
Aldus begon ik mijn nieuw leven, met een nieuwen naam, en alles om
mij lieen even nieuw. Nu die staat van twijfel voorbij was, was het mij
™'e dagen lang alsof ik in een droom verkeerde. Ik dacht cr nooit aan,
daiik in mijne tante en mijnheer Dick een paar zonderlinge voogden had.
Ikdachl nooil met helderheid aan iets dat mij zelven belrof. Wat mij het
•Juidelijkst voor den geest stond was, dat mijn vroeger leven teBliin-
•Jerstone nu veel verder verwijderd was — het scheen op een onmete-
Kjken afstand in een nevel te liggeo ; en dat er voor mijn leven bij Murd-
slODe en Grinby voor altijd een gordijn was gevallen. Niemand heeft
"•ten ooit dat gordijn opgelicht. Ik heb het, zelfe in dit verhaaL, slechts
■"tt eene onwillige hand voor een oogenblik opgetild, en gaame weder
Ulen vallen, De herinnering van dat leven doet aan zoo veel smart, zoo-
*m1 zielclijden en hopeloosheid denken, dat ik nooit den moed heb
S^Kad om zelfs maar na te gaan hoetang ik er toe gedoemd was. Of het
een jaar lang, of korter, of langer duurde, weet ik niet. Ik weet alleen dat
ik het gebad heb, en dat het heeft opgehouden ; en dat ik het beschreven
beb en het daarbij laat blijven.
IK MAAK KEK MIBUW BEGIN.
Mijnheer Dick en ik werden spoedig de bestc vrienden, en zeer dik*
wijls gingen wij, a)s zijn dagwo'k gedaan vas, te zamen uit om den groo-
ten vUeger op te laten. Geen dag van zijn leven ging er om of hij werkte
tiren achtcrecn aan zijn Memorie, die echter, hoe hard hij ook werkte,
nooit den minsten voortgang maakte, want vroeger of later kwamkoning
Karel de Ecrste er altijd in, en dan werd bet stuk ter zijde gelegd en een
DAVm COFFBRFISLD. L U
XyS DAVID COPPKRFIELD.
ander begonnen. Het geduld en de hoop, waarmede hij deze gedurige
teleurstellingen droeg, de stille bewustheid die hij had, dat het met dien
koning Karel den E^rsten niet richtig was, de zwakke pogingen die hij
aanwendde om hem buiten de Memorie te houden, en de zekerheid
waarmede hij er toch inkwam en alles bedierf , maakten een diepen
indruk op mij. Wat mijnh'eer Dick zich voorstelde dat er van die Memo-
rie zou komen, als hij er mede gereed was ; waarheen hij dacht dat zij
gaan zou, of wat hij dacht dat zij zou doen, wist hij even weinig als iemand
anders, geloof ik. Ook was het geheel niet noodig, dat hij zich over zulke
vragen het hoofd brak, want indien er iets onder de zon zeker was, zoo
was het zeker dat de Memorie nooit zou afkomen.
Het was waarlijk een aandoenlijk schouwspel, placht ik te denken,
hem bij den vlieger te zien staan, als deze hoog in de lucht stond. Wat
hij mij op zijne kamer had gezegd van zijne meening, dat de vlieger de
daaropgeplakte berichten zou verspreiden, die niets anders waren dan
oude bladen van mislukteMemori€n,magsomtijdswerkelijkeeneinbeel-
ding van hem geweest zijn ; maar niet wanneer hij buiten naar zijn in de
lucht staanden vlieger keek, en dien aan zijne hand voelde trekken.
Nooit zag hij er zoo helder uit als dan. Ik placht mij te verbeelden, alsik
des avonds op eene groene helling bij hem zat, en hem hoog in de stille
lucht naar den vlieger zag tiu-en, dat deze zijn geest aan zijne verwarring
ontvoerde, en hem (dit was mijne kinderlijke gcdachte) mede in de lucht
verhief. Als hij het touw inhaalde, en de vlieger al lager en lager daalde,
uit het heerlijke licht, tot hij fladderend naar den grond kwam en daar
als dood bleef liggen, scheen hij langzamerhand uit een droom te ontwa-
ken ; en ik herinner mij, dat ik hem zijn vlieger heb zien opnemen en
verbijsterd rondkijken, alsof zij beiden te zamen naar beneden waren
gekomen, en dat ik hem dan met al mijn hart beklaagde.
Terwijl ik met mijnheer Dick vriendschappelijker en gemeenzamer
werd, ging ik in de gunst zijner standvastige vriendin, mijne tante, niet
achteruit. Zij kreeg zooveel behagen in mij, datzij,na verlopp vaneenige
weken, mijn aangenomen naam Trotwood tot Trot verkortte,en mij zelfe
hoop gaf dat ik, indien ik voortging gelijk ik begonnen was, eens den-
zelfden rang in hare genegenheid zou verwerven als mijn zusje Betsey
Trotwrood.
>Trot," zeide mijne tante op een avond, toenhettriktrakbord volgens
gewoonte tusschen haar en mijnheer Dick stond, >wij moeten uwe op-
voeding toch niet vergeten."
Dit was het eenige wat mij nog bekommerd had, en ik was zeer blijde
dat zij er van sprak.
» Zoudt gij wel te C an terb ury school willen gaan ?" zeide mijne tante.
Ik antwoordde, dat ik dit gaame zou willen, daar dit zoo dichtbij haar
zou zijn.
t Goed," zeide mijne tante. » Zoudt ge morgen wel willen heengaan ?**
Daar de voortvarendheid, welke mijne tante doorgaans in alles liet
blijken, mij reeds niet vreemd was, verwonderde dit plotselinge voorstel
mij niet, en antwoordde ik: »Ja." — »Goed," zeide mijne tante wederom.
•Jinet, bestel het wagentje met den grijzen hit tegen morgenochtend om
mnvrea, en pak van avood jonge heer Trotwood's kleeren in."
Ik was opgetogen toen ik deze bevelen hoorde geven ; maar mijn hart
ver«M mtj mijne telfzucht, toen ik den indiuk dezer woorden op miju'^
h«r Dick vemam, die door het vooruitzicht op onze scheiding zoo nccr-
slachtig werd en dicntengevolge zoo slecht speelde, dat mijne tante, na
Jittn met haar beker vetscheidene waarschuwende tikken op de vingers
*< bebben gegevcn. het bord toedeed en niet langcr met hem wilde spc-"
■loi. Doch tocn hij van mijne tante hoorde, dat ik somtijds des zaterdags
wa overkomen, en dat hij mij somtijds des woensdags zou gaan bezoe-
ken, herleefde hij weder, en bcloofdc voor die gelcgenhedcncen anderen
▼li^cr le zullen maken, veel grooter dan de tegen woordigc. Des morgens
*19 hij weder ter necr geslagen, en had hij zich willen opbeuren door
<iuj al het geld te geven, dat hij in zijn bezit had, goud en zilver, als mijne
tute cr niet tusschen was gekomen en de gift tot vijf schellingen had be-
pctkt, die, op zijn dringend verzoek, naderhand tot den vermeerderd
Vcrden. Wij namen bij het hek van den tuin op de hartelijkste manier
a&cheid, en niijnheer Dick ging niet in huis voordat wij (mijne tante en
<k) met het wagentje uit het gezicht waren.
Mijne tante, die het geheel onversclullig was wat de menschen van
hur dachten of teiden, mende zelve den hit op eene meesterlijke manier
^reed zoo door Dover. Zij zat hoog en stijf als een livreikoetsier,
bield haar paardje vast in het oog, en stelde er eene eer in om het in geen
CDkel opzicht zijn eigen zin te laten doen. Toen wij buiten op den weg
TCren, gaf zij het echter wat meer toe ; en naar mij omlaag kijkende, in
eene vallei van kussens naast haar, vToeg zij mij of ik nu in mijn schik was.
>Zeer in mijn schik waarlijk, en ik dank u wel, tante," zeide ik.
Zij was daarover zeer wel tevreden, en daar zij beide handen vol had,
tikte zij mij eens met de zweep op het hoofd.
»Is het eene groote school, tante f" vroeg ik. — iDat weetik niet,"
antwoordde zij. iWij gaan cerst naar mijnheer Wick&eld."^ »Houdt
die eene school?" vroeg ik, — »Neen, Trot," zeide mijne tante, >hij
houdt een kantoor."
Ik vroeg om geene vcrdere inhchtingen aangaande mijnheer Wick-
field, daar zij die niet vrijwillig aanbood, en wij praatten over andere
dingen totwijteCanterbury kwamen, waar, dewiji het marktdag was,
mijne tante eene goede gelegenheid had om den grijzen hit tusschen kar-
ren, manden, hoopen groente en uitstallingen te laten doordraven. De
ge vaarlijke wendingen en draaien, die wij deden, lokten eene menigte aan -
merkingen van omstanders tut, die niet altijd vieiend waren ; maar mijne
tante reed met volkomene onverschilligheid door, en ik geloof zeker,
dat zij even koelblocdig door een vijandeUjk land zou hebben heen-
Eindelijk hidden wij stil voor een zeer oud huis, dat over destraat
heenhing, met eene bovenverdieping vol lagc klapvensters, die nog ver-
der ovcrhing, en balken met gebeeldhouwde koppen aan de einden, die
weder nog vcrder uitstaken, zoo dat ikmij verbeeldde, dat het gcheele huis
i8o
vooroverieunde, en beproefde te zien wat er beneden op de smalle stniat
omging. Het was buitengemeen zindelijk. De ouderwetsche koperea
klopper aan de lage boogdeur, met gedrevene kransen van bloemeD'
en vnichten vcreierd, Sikkerde als eencster; de twee steenen treden^
waaimede men naar de deur afging, waren zoo wit alsof zij met schooD-
Unnen waren bedekt : en al de hoeken en uitstekken, de lijsten en knillcD,
dc Eutrdige kleine ruitjes en de nog aardiger venstertjes, schoon zoo oud sis-
de bergen, waren zoo zuiver als er ooit sneeuw op de bergen is gevallen,
Toen het wagentje voor de deur stilhield en ik net buis aanstaarde, zag
ik een lijkachtig gericht verschijnen voor een venstertje gelijkvloers (ia
ecD rond torentje, dat aan den eenen hoek van het buis stond) en snel
wedcT verdwijneD. Daarop werd de 1^ boogdeur geopend en kwam bet
gezicht naar buiten. Het zag er even lijkachtig uil als het voor het venster
had gedaan, nfschoon onder de buid een zweempje van dat rood sche-
merde, dat men somtijds bij menscben ziet, die rood haar hebben, Het
behoorde ook aan iemand met rood haar — een jongmensch van vijftien
jaren, gelijk ik nu begrijp, maar die er veel ouder uitiag — wicnshaar
zoo kort als de kortste stoppels was geknipt ; die bijna geene wenkbrau*
wen en geheel geene oogbaren had, maar roodachtig bniine oogcn, die
zoo bloot en onbeschaduwd in zijn hoofd lagen, dat ik er mij over ver-
wonderde hoe bij Icon slapen. Hij had hooge scbouders en was grof ge~
beeiid, en fatsoenlijk in het jwart gekleed, met een rok, die tot aan zijne
keel was dicbtgeknoopt, en eenc smalle witte das, en hij bad eene lange,
smalle, scheletachcige hand, die bijzonder mijne aandacbt trok, toen hij
er zijne kin mede wreef, terniji hij bij den kop van den hit naar one in
het wagentje stond te kijken.
tis mijnheer Wickfield thuis, Uriah Heep?" zcide mijne tante. —
• Mijnhcer Wickfield is thuis, juffrouw," antwoordde Uriah Heep, >als ge
maar zoo goed wilt zijn om binnen te gaan ;" en bij wees met zijne lange
hand naa' de kamer, die bij bedoelde,
Wij stapten uil, en hetn den hit latende vasthouden, traden wij eene
diepe, lage zijkamer binnen die op de straat uitzag, en juist bij het binnen-
komen zag ik door het venster, dat Uriah Heep den hit in de neus^aten
aderode en deze terstond daarop met zijne hand bedekte, alsof hij het
beest wilde betooveren. Tegenover den hoogen ouden schoorsteen-
mantel hingen twee portretten : het eene van een beer met grijs haar (hoe-
wel lang geen oud man) en zwarte wenkbrauwen, die eenige papicreo
doorkeek, met rood band bij elkandergebonden; het andere van eene
dame wier gezicht eenc leei vrcedzame en vriendelijke uitdnikking bad
«n die mij aanzag. '
Ik gcloof, dat ik mij omkeerde om naar bet portrct van Uriah te 2oe-
ken, toen er eene deur aan het eind van het vertrek werd geopend en e«n
heer binnentrad, op wiens gezicht ik mij weder naar het eei^t gemelde
portret keerde, om mij volkomen te verzckcrcn, dat het niet uit Eijne lijst
was gekomen. Doch bet was er in gebleven ; en toen de heernaderbij
kwam in het licht, zag ik, dat hij eenige jaren ouder was dan toen hij zijtt
portret had laten schilderen.
Wd BRBHOEN EERST EEN BEZOEK BIJ HAAR ADVOCAAT. iSl
'Juifrouw Betsey Trotwood," zeide deze heer, »ei, kom loch binnen.
Ik «u op bet oogenblik beztg, maar gij zult het mij niet kwalijk nemcn,
<Jat ik het dnik heb. Gij weet wel welke beweeereden ik hcb om mij met
a»veel werk te overladen. Ik heb er maar een in geheel mijnleven,"
JuBioUw Betsey bedankte hem en wij gingen naar rijne kamer, die als
een kantoor was gemeubileerd, met boeken, papiercn, blikken trommels
en 100 voort. Dit vertrek zag op deo tuin uit, en er was eene ijzcren
brandkast in den muur gemetseld, zoo vlak boven den schoorsteen-
mimtel, dat ik mij vcrwonderde, terwijl ik ging zitten, hoe de schoorsteen-
vegers er om been kwamen als zij den schoorsteen veegden.
•Wel, juffrouw Trotwood,'' zeide mijoheer Wickfield ; want spoedif
«mam ik, dat hij het was, en dathij een rechtsgeleerde was en rent-
iMester der goederen van een rijk edelman in het graafschap, twelke
wind waait u hier naar toe ? Geen slechte wind, hoop ik f" — tNeeo,"
*ni«oordde raijne tante. ilkkom niet omrechtszaken." — iGocdzoo,
jcfffouw," zeide mij nheer Wickfield. »Beterdat gij om iets anders komt."
Zijn haar was nu geheel wit; hoewel zijne wenkbrauwen nog zwart
*aKn. Hij had een zeer innemend gezicht^ en was een schoon man, naar
mij dacht. Zijne kleur had iets gloeiends, waarbij ik, door Peggotty on-
<lwricht, sedeit lang gewoon was aan portwijn te denken ; ik verbeeldde
Qjj dien ook in zijne stem te hooren, en schreef zijne zwaarlijvigheid aan
dezelfde oorzaak toe. Hij was zeer net enzindelijk gekleed, met een
bliuwen rok, gestreept vest en nankingsche broek ; en zijn fijn geplooid
overhemd en kamerdoeksche das zageo er zoo buitengemeen zacht en
*il uit, dat lij (dit herinner ik mij nog) mijne spelende verbeelding aan
liet doDS op de borst van een zwaan deden denken
> Dit is mijn neef," zeide mijne tante. — > Wist niet, dat gij er een hadt,
jnffrouw Trotwood,"zeide mijn heer Wickfield. — iDat is te zeggen, mijn
achtemeef," merkte mijne tante aan. — tWist niet, dat gij een achler-
neef hadt, op mijn woord," antwoordde mijnhcer Wickfield. — ■ ilk heb
hem tot mij genomen," zeide mijne tante, met hare hand wuivende.
waarmede zij aanduidde, dat zijn weten en niet weten haar eveneenswaren,
len heb hem hier gcbracht om hem op eene school te bestellen, waar
hij grondig onderwezen en goed behandeld wordt Zeg mij nu waar zulk
eene school is, en wat zij is, en zoo al meer." — »Eer ikubehoorlijkraad
kangeven," zeide mijnheer Wickfield -^ ide oude vraag, weet ge. Welke
beiveegreden hcbt ^e hierbij ?" — »Wat scheelt dien man loch!" riep
mijne tante uit. > AlUjd zoekt hij naar beveegredenen, al zijn zij ook zoo
fclaar als de dag I Wel, om het kind gelukkig te maken en een bruikbaar
mensch te doen worden." — »Het zal toch eene beweegreden van gc-
mengden aard moeten zijn, denk ik," zeide mijnheer Wickfield, en
schudde me; een ongeloovig glimlachje zijn hoofd. — »Loop been met
uw gemengden aard! antwoordde mijne tante. Gij wilt zeggen, dat gij bij
al wat gij doet maar ^ne eenvoudige beweegreden hebt. En gij denkt
toch niet, hoop ik, dat gij de eenige op de wereld zijt, die recht door zee
gaat?" — >Ja, ik heb raaar ^ne beweegreden, maar SSndoelinhet
leveo, juffrouw Trotwood, Andere menschen hebben er bij dozijnen, bij
iSa DATID copfkrtiklo.
honderden. Ik beb er maai een. Daar ligt het onderscheid. Maar dit b nu
de vraag niet Ue beste school f Wat uwe beweegreden dim ook wezeo
mag, gij wilt de bestc hebben ?"
Mijne tante kniktc tocstemmcnd.
»Op de beste, die wij hebben," zeide mijnheer Wickfield peinzende^
»zou iiw neefje op het oogenblik niet m den kost kunnen genomen wor-
den." — iMaar hij zou toch wel ergens anders in den kost kunnen ge-
daan worden ? gaf mijne tante in bedenking.
Mijnheer Wick field dacht,dat ditwel kon.Na eenige woordenwisseling-
deed hij het voorstel om mijne tante naar de bedoelde school te bren-
gen, opdat zij zelve zou kunnen zien en oordeelen, en haar ook, met
hetzelfde oogmerk, naar twee of drie huizcnte brengen, waarhij dacht
dat ik in den kost zou kunnen komen. Daar mijne tante dit voorstel aan-
nam, zouden wij alle drie te zamen uitgaan, toen hij staan bleef en zeide:
»Ons vriendje hier zou wel eene beweegreden kunnen hebben om
bezwaren tegen onze schikkingen te maken. Ik geloof, dat het beter sou
zijn hem hier te laten,"
Mijne tante scheen genegen oro dit punt te betwisten; maar om de
zaak te bespoedigen, zeide ik, dat ik gaame daar wilde blijven, als bun
dit zoo beliefde, en ging wedcr naar het kantoor, waar ik mij weder op
den stoel zette waarop ik eerst gezeten bad, om naar hunne terugkomst
te blijven wachten,
Nu was het geval, dat die stoel vlak tegenover een smallen gangstond,
die op het ronde kamertje uiiliep, waar ik het bleeke gezicht van Uriah
Heep uit het venster had iien kijken. Uriah, die den hit naar een nabu-
rigen stal gebracht had, zat in dit kamertje te schrijven voor een lesse- -
naar, die bovenaan een kopercn hekje had om papieren over te hangen,
en waarover toen het geschrift hing, dat hij zat te kopieeren. Hoewel hij
zijn gf zicht naar mij toe had, dacht ik eene poos, dat hij dewijl dit ge-
schrift tusschen ons was, mij niet kon zien; maar toen ik met meer
oplettendheid naar dien kant keek begonhet mij tehinderen, datzijne
twee slapelooze oogen telkens als twee roode zonnen onder dat geschrift
kwamen, en mij tersluiks aanstaarden, zeker wel eene voile minuut
achtereen, terwijl toch zijne pen even vlug voortschreef, of scheen voort
te schrijven als ooit. Ik deed verscheidene pogingen om die oogen uit
den weg te gaan — zooals door boven op de stoel te gaan staan om
naar eene landkaart aan het andere eind der kamer te kijken, of een
Kentsch nieuwsblad door te zien — maar altijd trokken zij mij weder
naar zich toe ; en wanneer ik ook naar die twee roode zonnen keek, altijd
bevond ik, dat zij of juist opkwamen of juist ondergingen.
Eindelijk kwamen, zeer tot mijne verademing, mijne tanteen mijnheer
Wickfield. na eene vrij lange afwezigheid, terug, Zij waren niet zoo gocd
geslaagd als zij wel gewenscht hadden; want hoewel de vele aanbevc-
lenswaardige hoedanighcdcn der school onloochenbaar waren, had
mijne tante geen der voor mij voorgestelde kosthuizen goedgekeurd.
■ Het is heel ongelukkig," zeide mijne [ante; >ik weet nietwattedoen^
Trotwood," — iHet is zeer ongelukkig," zeide mijnheer Wickfield.
^
IK ZIS AGNES VOOR HEX EERST. 1 83
iMaar ik wil u toch wel zc^gen wat gij doen kunt, jufFrouw Trotwood.'' —
>Ed wat is dat ?" vroeg mijne tante. — >Laat uw neef je vooreerst maar
hier blijven. Hij zal ons volstrekt niet hinderen. Dit is een uitmuntend
hab om te studeeren. Het is stil als een klooster en bijnaeven niiro. Laat
hem maar hier."
MiJDe tante was blijkbaar ingenomen met dit voorstel, schoon zij te
Uesch was om het aan te nemen. Mij beviel het insgelijks.
iKom aan, juffirouw Trotwood," zeide mijnheer Wickficld. tZoo zijt
gij het bezwaar te boven. Het is maar eene voorloopige schikking, weet
ge. Als het niet goed gaat, of ons niet van weerskanten bevalt, kanhet
gemakkelijk weer veranderd worden. Ondertusschen zult ge tijd hebben
om een beter hois voor hem te zoeken. Gij moet er maar toe overgaan
om hem vooreerst hier te laten," — > Uw voorslag is mij zeer aangenaam,"
zeide mijne tante, ten hem ook, dat zie ik; maar..." — tOch, ik weet
wel wat gij meent," riep mijnheer Wickfield uit. t Gij zult niet onder den
dnik van eene verplichting komen, juffrouw Trotwood. Gij kunt voor
hem betalen, zoo gij verkiest. Wij zuUen over de condities geene
nizie maken; maar gij kunt betalen als ge dat wilt." — »Met dat
beding," zeide mijne tante, » schoon het de wezenlijke verplichting
niet vermindert, zal ik hem zeer gaame hier laten." — >Kom,laten
wij dan mijn huishoudsterje eens gaan opzoeken," zeide mijnheer
VWckfield.
Wij gingen dus eene verwonderlijke oude trap op, met eene leuning
zoo breed, dat wij daarover bijna even gemakkelijk naar boven hadden
kunnen gaan; en naar eene ouderwetsche, schemerachtige pronkkamer,
verlicht door drie of vier van die aardige venstertjes, naar welke ik van
de straat had opgezien, met eikenhouten banken er voor, die van dezelfde
boomen schenen te zijn gekomen als de spiegelende vloer en de groote
balken van de zoldering. Deze kamer was zeer aardiggemeubileerd,met
eene piano, en vroolijk met rood en ^oen bekleede meubelen, en bloe-
men hier en daar. Zij scheen geheel mtzonderlinge hoeken enuitstekken
te bestaan, en in elken hoek en uitstek stond een zonderling gefatsoen-
eerd tafeltje, of kastje, of $toel, of iets anders, dat mij denken deed dat
er geen tweede zoo pleizierg hoekje in de kamer was ; tot ik naar het vol-
gende zag, en dit even pleizierig, zoo niet no^ beter vond. AUes droeg
denzelfden stempel van stilte rust en zindehjkheid, die het huis van
buiten kenmerkte.
Mijnheer Wickfield tikte aan eene deur in den met hout beschoten
wand, en een meisje van omtrent mijne eigene jaren kwam snel naar
buiten en gaf hem een kus. Op haar gezichtje zag ik terstond dezelfde
vreedzame en vriendelijke uitdrukking, welke ik in het damesportret, dat
ik beneden had gezien, had opgemerkt. Het was voor mijne verbeelding
alsof het portret verouderd en het oripneel een kind gebleven was. Hoe-
wel haar ^ezicht zeer helder en vroolijk was, had het toch iets rustigs, en
dat had. zij geheel over zich — een stillen, goeden, kalmen geest — dat
ik nooit vergeten heb; dat ik nooit vergeten zal.
Dit was zijn huishoudstertje, zijne dochter Agnes, zeide mijnheer
184 DAVm COPPBRFIELD.
Wickfield. Toen ik hoorde hoe hij dit zeide, en zag hoe hij baar handje
vasthield, giste ik wat het ^^ne doel van zijn leven was.
Zij had een gevlochten taschje of mandje op zijde hangen, met sletttds
er in ; en scheen zulk een stemmig en zorgvuldig huishoudstertje te djn
als het oude huis maar kon hebben. Zij luisterde met een genoeg-
lijk gezichtjc naai haar vader, terwijl hij haar van mij verteldc; en
toen hij gedaan had, noodi^de lij mijne tante om naar boven te komen
en mijne kamer te zien. Wij gingen alien te zamen; zij voor ons uit; en
eene heerlijke ouderwetsche kamer was het, met nog meer eiken balken
en kleine schuinsche ruitjes; en de breede leuning liep de geheele trap
langs tot boven toe.
Ik kan mij niet herinneren waar of wanneer ik in mijne Idndsheid in
eene kerk een geschilderd venster had gezien . Ook het onderwerp daarvan
herinner ik mij niet. Maar ik weet wel, toen ik haar zich zag omkeeren,
in het plechtige licht van die oude trap, en boven naar ons wachten^toea
dacht ik aan dat venster; en dat Agnes Wickfield mij altijd naderhand
lets van die zachte helderheid voor den geest riep.
Mijne tante was even weltevreden als ik, over de voor mij gemaakte
schikking, en wij gingen zeer vergenoegd weder naar de pronkkamer.
Daar zij er niet van wilde hooren om te blijven eten, uit vrees dat een of
ander toeval haar dan mocht verhinderen om voor den donker met den
grijzen hit thuis te zijn; en daar mijnheer Wickfield haar te wel scheen te
kennen om haar over lets te willen tegenspreken, werd er daar het een
en ander voor haar gereed gezet, en ging Agnes weder naar hare gouver-
nante en mijnheer Wickfield weder naar zijn kantoor. Zoo bleven wij
alleen en konden ongehinderd a&cheid nemen.
Mijne tante zeide mij, dat mijnheer Wickfield in alle opzichten voor
mij zou zorgen, en dat ik aan niets gebrek zou hebben, en gaf mij de
vriendelijkste woorden en den besten raad.
>Trot," zeide zij tot besluit, > maak dat gij u zelven, en mij en mijnheer
Dick tot eer strekt, en de Hemel zij met u !"
Ik was diep aangedaan, en kon niets anders doen dan haar nogmaals
en nogmaals bedanken, en mijnheer Dick mijn vriendelijksten groet
zeoden.
iWees nooit laag," zeide mijne tante, >in wat het ookwezenmag;
wees nooit valsch; wees nooit wreed. Vermijd die drie ondei^en, Trot^
dan kan ik altijd het beste van u hopen."
Dc beloofde, zoo goed ik kon, dat ik hare goedheid nooit zou misbrui-
ken en hare vermaning nooit ver^eten.
> De hit staat voor de deur," zeide mijne tante, * en ik moet vooit Blijf
hier."
Met deze woorden gaf zij mij haastig een kus, ging de kamer uit en
sloot de deur achter zidi. In het eerst schrikte ik van dit overijld vertrck,
en vreesde ik bijna dat ik haar verstoord had ; maar toen ik naarde straat
keek, en zag hoe neerslachtig zij in het wagenq'e staple, en voortreed
zonder meer op te kijken, begieep ik haar beter en deed ik haar gcen
onrecht meer aan.
K BLtjr TOORBBRST TKN HUIZB VAN UUNHEER WICKFIBLD. iSg
T^|en vijf uur, dat mijnheer Wickfield's etensuur was, ha.d ik mijne
^Toolijkheid reeds herkregen, en was ik gereed om met mes en vork aan
^ gang te gaan. De tafel was alleen voor ons beiden gedekt; maar
Agnes zat voor den maaltijd in de pronklcamer te wachteo, ging met
Mit rader naar bencden en ^elte zich tegenover hem aan tafel. Ik twijfel
ttiia of hij zonder haar wel had kunnen eten.
Na den maaltijd bleven wij niet zitten, maar gingcn weder naar boven
°W de prankkamer, waar Agnes in een genoegLtjk hoekje eene kaiaf
met portwijn en glazen voor haar vader had gereed ^ezet Ik dacht, dat
^wijn zijn gewonen smaak zou gemist hebben, als hij daar door andere
bioden voor hem geiet was.
Daar lat hij twee uren lang en dronk op zijn gemak, en tamehjk veel,
■nwijl Agnes op de piano speelde, werkte en met hem en mij praatte.
Hij vas meestal vroohjk en opgeruimd; maarsomtijds bleef zijn oo^ voor
ttat poos op haar nisten, en dan verzonk hij in een mijmerend stiinrij-
pa. Zij merkte dit, naar mij dacht, spoedig op, en wekte hem altijd met
etDcvraag of eene liefkoozing. Dan ontwaakte hij uit zijn gepeins, en
ifconk al weder cen glas wijn.
Agnes zette en schonk thee j en daarna verliep de tijd gelijk na den
maattijd, totdat zij naar bed ging. Toen nam haar vader haar in zijne
innen en gaf haar een kus,en zoodra zij heengegaan wasjiethijkaarsen
to zijn kantoor brengen. Toen ging ik ook naar bed.
Doch in den loop van den avond was ik eens naar de deur gegaan en
een eindje de straat op gedwaald, am nog eens naar de oude huizen en
de eerwaardige domkerk te kijken ; en te denken, hoe ik op mijne reis
door die oude stad was gekomen, en hetzelfde huis, waarin ik nu woonde,
*M voorbijgegaan zonder het te kennen. Toen ik terugkwam, zag ik
Uriah Heep het kantoor sluiten ; en daar ik voor iederecn vriendelijk
nlde zijn, ging ik naar binnen om met hem te spreken, en gaf hem bij
het afscheid de hand. Maar o, welk eene klamme hand had hij ! even
spookachtig voor het gevoel als voor het gezicht ! Ik wreefnaderhandde
mijne, om ze le warmen, en om de zijne af te wrijven.
Met was zulk eene akelige hand, dat zij mij, toen ik naar mijne kamer
S^'Si °og nat en koud in het geheugen lag. Toen ik mijn hoofd uit het
venster stak, en een der koppen aan de uitstekende balken schnins naar
mij zag kijken, verbeeldde ik mij, dattet Uriah Heep was, die op eene
of andere manier daarbovenop was gekomen, en sloo t hem haastig buiten.
XVI.
IK BBM KKH MIEUWB JONGEK IH MEER DAN ttS OPZICHT.
Den volgenden ochtend, na het ontbijt, begon ik wederschool te gawi.
Ik stapte, door mijnheer Wickfield vergezeld, naar dc plaats waar ik
Toortaan zou studceren — een deftig gebouw met een voorplein, hetwelk
d, dat zeer wel scheen te strooken met de enVAt
iets gelceids over zich had, d
X86 DAVm COPPERFIELD.
kraaien en kauwen, die van de torens der domkerk naar beneden kwa-
men om stemmig over het grasperk te wandelen — en werd aan mijn-
nieuwen meester, doctor Strong, voorgesteld.
Doctor Strong zag er, naar mijne gedachten, bijna even roestig uit als
het hooge ijzeren hek voor het huis, en bijna even stijf en log als de groote
steenen vazen, die om het voorplein, op regelmatigen afstand, op den
rood steenen muur stonden, als een reusachtig kegelspel, voor den Tijd,
om mee te spelen. Hij was in zijne bibliotheek ( ik meen doctor Strong)'
met kleeren, die niet bijzonder schoon geborsteld, en haren, die niet
zorgvuldig gekamd waren ; zijne korte broek niet opgehaald, en zijne
lange zwarte slopkousen niet toegeknoopt, terwijl zijne schoenen voor
hem op het haardkleedje stonden. Een paar glanslooze oogen naar mi]
toekeerende, die mij aan een lang vergeten blind paard deden denken^
dat op het kerkhof van Blunderstone het gras placht af te knabbelen
en over graven te strompelen, zeide hij, dat hij zich verheugde mij te zien,
en gaf mij toen zijne hand, waarmede ik niet wist wat te doen, daar die
hand zelf ook niets deed.
Doch aan een werktafeltje, niet ver van doctor Strong, zat eene zeer
bevallige jonge dame — die hij Annie noemde, en ik voor zijne dochter
hield — welke mij uit mijne verlegenheid hielp door neer te knielen om
doctor Strong zijne schoenen aan te doen en zijne slopkousen toe te
knoopen, hetgeen zij zeer vlug en vroolijk deed. Toen z\) gedaan had, en
wij naar de schoolkamer zouden gaan, verwonderde het mij zeer, dat
mijnheer Wickfield, die haar goedenmorgen wenschte, haar als mevrouw
Strong aansprak, en ik poogde te raden of zij de vrouw van des doctors
zbon of wel van den doctor zelven zou zijn, toen doctor Strong mij on-
willekeurig inlichting gaf.
»A propos, Wickfield," zeide hij, terwijl hij in de gang bleefstaan,
met zijne hand op mijn schouder, »gij hebt nog geene goede betrekking
voor dien neef van mijne vrouw?" — »Neen," antwoordde mijnheer
Wickfield. »Nog niet" — »Ik zou wel wenschen, dat dit zoo spoedigge-
beurde als maar kon," hervatte doctor Strong, »want JackMaldonis
arm en loopt ledig ; en van die twee leeliike dingen komen somtijds nog
leelijker dingen. » Wat zegt doctor Watts r" vervolgde hij, mij aanziende,
en met zijn hoofd knikkende, op de maat van den aangehaalden versre-
gel : »De duivel vindt altijd iets kwaads voor leege handenuit." — >Och,
doctor," zeide mijnheer Wickfield hierop, » als doctor Watts de menschen
had gekend, had hij met evenveel reden kunnen zeggen, dat de duivel
voor werkzame handen iets kwaads te doen weet te vinden. De werk-
zame menschen doen kwaad genoeg in de wereld, d^r kunt gij op aan.
Wat hebben die lieden uitgevoerd, die sedert een paar honderd jaren
den meesten ijver hebben getoond om geld te winnen en macht te beko-
men ? Geen kwaad ?" — » Jack Maldon zal nooit veel ijver toonen om
een van beide te bekomen." zeide doctor Strong, peinzend zijne kin
wrijvende. — »Misschien wel niet," zeide mijnheer Wickfield, » en gij
brengt mij weder tot de vraag, terwijl ik verschooning moet verzoeken,
dat ik er van ben afgedwaald. Neen, ik ben nog niet in staat geweest om
DOCTOR STROKO. 187
mijiiheer Jack Maldon te plaatsen. Ik geloof^" dit zeide hij eenigSEina
iuzelend,>datikuwebeweegreden doorzieenditmaaktdezaakraoeie-
lijter." — iMijne beweegreden," anlwoordde doctor Strong, >is ecn
neef en ouden speelkameraad van Annie aan een bestaan te helpen." — .
'Ja, dat weet ik," zeide naijnheer Wickfield, »het zij hier of buitens-
tinds." — »Ja!" antwoorddc de doctor, zich verwonderende naar het
icheeD, vaarom hij zulk een nadruk op die woorden legde. »Hier of
btiitenlands." — »Uwe eigene woorden, gelijk ge weet," hervatte mijn-
littrMckfield.iOfbuitensIands." — 1 Wei zeker!"antwoorddede doctor,
>Wel leker. Het een ofhetander," — >Heteenofhetander?Hebtgij
geene voorkeurf" vroeg naijnheer Wickfield. — >Neen," antwoordde
dc doctor. — >Niet?" zeide mijnheer Wickfield, met verbazing. — iln
bet minste niet." — » Geene beweegreden," hervatte naijnheer Wickfield,
10m huitenslands, en niet hier te nemen f — » Neen, antwoordde do
doctor, — »Ik ben vcrplicht om u te gelooven, en natuurlijk geloof ik u
ook," zeide mijnheer Wickfield hierop. »Het had mijne taak zeer kun-
Des vereenvondigen , als ik dit vroeger had geweten. Daar ik tnoet
^ennen dat ik een ander denkbeeld koesterde,"
Doctor Strong zag hem aan met een blik van verlegenheid en twijfel,
&t echter spoedig in een glimlach overging, welke mtj zeer bemoedigde,
Wi vriendelijk en goedig was hij. Bovendien lag in dien glimlach, zoo-
*cl als in geheel zijn voorkomen en zijne manieren, als hij maai door
lijne geleerde, mijmerendestroefheidheenwas, eene eenvoudigheid,die
Hn jeudig student, zooals ik, moest aanlokken en vertrouwen inboeze-
■Mn. Onder het mompelen van iNeen," en »In het rainste niet," en
indere dergerlijke korte verzekeringen, staple doctor Strong voorons.
lit, met een wonderiijken, ongelijken tred, en wij volgden. Mijnheer
Wickfield keek emstig en schudde het hoofd, zonder te wcten dat ik
dit ug.
De schoolkamer was eere tamelijk groote zaal, aan den stikten kant
I'M het huis, die vlak tegenover een deftig uitzicht had op een half dozijn
^ die groote vazen, en in de schuinte op een ouderwetschen tuin, ^e
den doctor behoorde, en waar, aan den zonnigen muur tegen het-zuiden,
dc perziken hingen te rijpen. £r stonden ook groote aloe's in tobben, op
hetgras voorde vensters; en sedert zijn de breede, harde bladen der
plant (die er uitzien alsof zij van beschilderd blik gemaakt waren)
'oot mij zinnebeelden van stilte en afzondering geweest, Ongeveer
^f en twintig jongens waren ijverig met hunne boeken bezig toen
*ij binnenkwamen, maar zij stonden op om den doctor goeden mor-
gen te wenschen en bleven staan toen zij mijnheer Wickfield en mij
zagen.
• Een nieuwe jongen, jonge heeren," zeide de doctor. iTrotwood
Copperfield."
Zekere Adams, die deeerste van de school was, kwam van zijne plaati^
om mij te verwelkomen. Hij zag er met zijne witte das uit abof hij een
jonge doming was, maar was zeer vriendelijk en goedwillig, en wees mi}
mijne plaats en stelde mij aan de meesters voor, met een "«e^%tmaiflftii>
t$8 DAVm COPPERFIELO.
heid, die mij uker op mijn gemak zou gebracht bebben, als lets dit had
kunnen docn.
Het kwam mij echter zoo lang^deden voor, dat ik onderzulke joD-
gens, of onder makkers van mijne eigene jaren, behalve Mick Walker en
Mealjr Potatoes, was geweest, dat ik mij daar zoo rreemd gevoelde als
ik ooit in mijn leven ergens gedaanheb. IkwaszoobewustvantooneeleQ
te hebben bijgewoond, waarvan lij niets konden weten, en eene ondcr-
vinding te hebben opgedaan, welke iemand van mijn ouderdom, voor-
komcn en stand (als een hunner) geheel vreemd bad moeten zijn, dat ik
het half voor een bedrog hield, zooals een gevone kleine schoolknaap
onder hen te komen. Ik was in mijn tijd bij Murdstone en Grinby, hoc
lang of kort dien dan roag geduurd hebben, de bedrijven en spelen van
jongens zoozeer afgewend, dat ik in de meest gewone dingen, die hun
aangingen, lorap en onervaren was. Wat ik vroeger geleerd had, had ik
onder de lage beslommeringen van mijn leven zoodanig verleerd, dat ik
nu, toen mij gevraagdwerdnaarhetgeenik wist, niets meer wist en in de
laagste klasse der school geplaatst werd, Maar hoezeer mijn gebrek aan
jongensbehendigheid en kunde mij ook ontniste, oneindig meer kwelde
mi; de gedachte, dat ik door datgene wat ik wist nog op veel grooter
afstand van mijne makkers werd verwijderd, dan door wat ik nict wiat.
Het vtoog m^ door het hoofd, wat zij wel van mij zouden denkcn, als zij
wisten hoe gemeenzaam ik met de gevangenis van King's Bench bekend
was. Zou ik iets over mij hebben, dat mijns ondanks moest verraden wat
ik bij en voor de familie Micawber had gedaan — al dat verpanden, en
verkoopen, en die soupertjesf Als eens een van die jongens mij haveloos
en kreupel geloopen door Canterbury had zien komen, en mij nuher-
kende! Wat zouden zij zeggen, die het geld zoo weioig telden, a\s zij
konden weten hoe ik mijne halve siuivers had samengeschraapt, om
dagelijks mijn stuk worst met bier of mijne snee podding te kunnen koo-
pen? Wat zouden zij er van vinden, die zoo weinig van het leven in
Londen en de Londensche stralen wisten, als zij wisten hoe wel ik be-
kend was (lot mijne schaamte bekend was) met veel van het gemeenste
dat beiden opieverden? Dit aUes maalde mij, op dien eersten dag bij
doctor Strong, zoodanig door het hoofd, dat ik mijne ramste blikken en
bewegingcn wantrouwde, in mij zelven wegkroop als mijne nieunre
Echoolmakkers mij naderden, en heensnelde zoodra de schooltijd om
Was, bevreesd dat ik mij door mijn antwoord op eene vriendelijke toe-
■praak zou blootgeven.
Doch bet oude huis van mijnheer Wickfield oefende zulk een invloed
uit, dat ik, toen ik, met mijne schoolboeken onder den arm, daar aan-
klopte, mijne onnist voelde bedaren. Tcrwijl ik naar mijne luchtige,
ouderwetsche kamer ging, scheen de plechdge schaduw van de trap ook
Op mijne angsten en twijfelingen te vallen, en het verledene onduidelijker
te doen worden. Ik zat daar ijverig in mijne boeken te leeren, tot bet tijd
werd om te eten (onze schooltijd was om dric ure voor den geheclen
dag om) en ging toen naar beneden, vol hoop dat ik nog een draaglijk.
soort van jongen zou worden.
DB WKKF VAN MEVROUW STRONG. 1 89
Agnes zat in de pTonkkameT naar haar vader te wachten, die door
icmaod in zijn kantoor werd opgehouden. Zij ontving mij met haar ge-
■KXglijk lachje, en vroeg hoe de school mij beviel. Ik antwoordde, dat
lij mij heel wel sou bevallea, naar ik hoopte, maar dat ik er vooreerst
DOgwat vrecmd was.
iGij hebt nooit schoolgegaan," zeide ik, »nietwaar?" — >Oja,alle
dagnog." — »Ja, maar gij meent hier, in uweigen huisf" — Papazou
mij niet kunnen missen," antwoordde zij, en scbudde met een glimlach
hair hoofdjc. — » Hij houdt zeker veel van u," zeide ik.
Zij ksikte van ja en ging naar de deur om naar zijnekomst te luisteren,
Dm hem op de trap tegemoet te gaan. Maardaar zij hem nog niet hoorde.
kmiQ zij weder teiug.
iMama is al zoo lang dood ala ik geboren ben," zeide zij met hare ge-
woac kalmte, ilk ken alleen maar haar portret beneden, Ik zag eru
gisteren naar kijken. Hadt gij al geraden wie het was?"
Ik zeide haar van ja, omdat het zoo op haar zelve geleek.
•Dat zegt papa ook," zeide Agnes vergenoegd. iLuister! Daar is
ptpa nu !"
Haar helder, kalm gezichtje kreeg een glans van blijdschap, toen zij
hen te gemoet ging en zij daarop hand in hand binnenkwamen. Hij
groctte mij met hartelijkheid en zeide, dat ik het bij doctor Strong, die
ttn der zachtaardigste menschen was, zeker zeer goed zou hebben.
lEr zijn misschien wel menschen — ik weet niet of cr zijn — die zijne
Koedbeid misbniiken," zeide mijnheer Wickfield. Zorg dat gij nooit on-
on ben behoort, Trotwood, in eenig opzicht. Hij is de minst achter-
dochiige van alle menschen ; en hetzij dit eene verdienste of een gebrek
is. men beboort er in alles wat men met den doctor 1e doen heeft, groote
of kleine zaken, om te denken."
Hij sprak, naar mij dacht, alsofhij vermoeid,ofmetietsoDtevreden
*as; maar ik dacht niet verder over dit punt, want juistkwara debood-
Khap dat de tafel gereed was, en wij gingen naar beneden en namen
plub, evenals daags te voren.
Nauwelijks waren wij gezeten, of Uriah Heep-stak zijn rood hoofd ea
^jne dorre hand binnen de deur, en zeide :
• Daar is mijnheer Maldon, mijnheer, en verzoekt u even te mogea
spreken." ^ »Ik ben pas van mijnheer Maldon losgekomen," zeide zijn
BieeMer, — » Ja, mijnheer," antwoordde Uriah, » maar mijnheer Maldon
Bdaartenig, en verzoekt u nog even temogenspreken."
Terwijl hij de denr met zijne hand openhield, keek Uriah naar mij, en
Diar Agnes, en naar de schotels, en naar de borden, naar alles in de ka>
ner, naar mij dacht; en tochscheen hij naar nietstekijken, zooieer be-
*urde hij den schijn atsof hij zijne roode oogen steeds eerbiedig op zijn
■Wetter gevesti^d hield.
■Neem mij met kwalijk. Het is alleen maar om te zeggen, dat ik mij al
Mtcht heb," zeide eene stem achter Uriah, terwijl Uriah's hoofd op
<ljde werd geduwd, en dat van den spreker daarvoor in de plaats kwam,
>nnchooDing dat ik zoo indringend ben — en daar ik todi geene keu»
I90 DAVm COPPBRFIELD.
•chijn te hebben, wil ik maar hoe eer hoc liever buitenslands gun. Hip
nichtje Annie zeide, toen wij er over praatten, dat zij hare vtiend^ Uevet
binnen bereik dan gebannen witde hebben, en de oude doctor...."—
>Meent gij doctor Strong?" viel mijnheer Wckheld er seer enislig op
in. — NatuuTlijk.doctorStrong,"zeidedeander.>Iknoenihemdenouden
dokter — dat is evenecjis, wcet gc wel." — »Dat weetikniet,"ant•
woo^dde mijnheer Wickfield. — » Welnu dan, doctor Strong," Kide de
«nder. iDoctor Strong dacht er 00k zoo over, geloofik.Maarnaaide
nianier, waarop ge nu met mij handelt, schijnt het dat hij van gedachtea
veranderd is, en dus is er niets meer te zeggen^ dan dat ik hoe eer hoe
beter maar voort moet. Daarom, dacht ik, moest ik nog maar eens tenig-
komen en zeggen, dat ik hoe eer hoe liever maar voort wil. Ab mentodi
in het water moet springen, helpt het niet ofmenopdenkantstaatte
talmen." — lErzal zoo weinig met ugetalmdworden als maar raoKeUjk
is, mijnheer Matdon^ daar kunt gij op aan," zeide mijnheer Wickfield.—
»Wel bedankt," wide de ander. »Zeer verplicht. Ik wil eeng^vea
paard niet in den bek zien, want dat staat niet mooi; maar anderszon
ik wel durven zeggen, dat raijn nichtje Annie het gemakkelijk naar haar
eigen zin had kimnen schikken. Ik geloof zeker, dat Annie maar tegen
den ouden doctor had behoeven te zeggen...." — iGij meent,dat me-
vrouw Strong maar tot haar echtgenoot had behoeven te zeggen — bc-
grijp ik u wd ?" zeide mijnheer Wickfield — » Volkomen," was het ant-
woord. »Maar had behoeven te zeggen, dat zij too iets zoo en zoo wilde
hebben, en dan zou het ook zoo en zoo zijn gewees% dat spreekt van
zelf." — »En waarom spreekt dat van zelf, mijnheer Maldon?"vroeg
mijnheer Wickfield, die bedaard aan zijn maaltijd bleef. — > Wel, omdat
Annie een bekoorlijk jong meisje is, en de oude doctor — doctor Strong
neenik — niet heel raooiofjong meer is," zeide mijnheer Jack Maldon
lachende. >Ik zeg dit niet om iemand te beleedigen, mijnheer Wickfield.
Ik meen maar, dat ik denk dat bij zulk een soort van huwelijk eene scha*
deloosstelling billijk en redelijk is." — > Eene schadeloosstelling voor de
dame, mijnheer?" vroeg mijnheer Wickfield zeer emstig. — iVoorde
dame, mijnheer," antwoordde mijnheer Jack Maldon lachende. Dochnu
schijnende op te merken, dat mijnheer Wickfield even bedaard en onver-
stoorbaar aan zijn maaltijd btee^ en er geene hoop bestond om hem eene
Bpier van zijn gezicht te doen ontspannen, voegde hij er bij ; lEvcnwel,
ik heb nu gezegd wat ik had willen zeggen, en nogmaals verschooning
voor mijne vrijpostigheid verxoekende, zal ik mij maar voortmaken. Na-
tuurlijk zal ik uwe waarschuning onthouden, om die zaak tebeschouwen
als iets, dat geheel alleen tusschen u en mij geschikt zal worden, en er
daar bij den doctor niet van spreken." — >Hebt gij al gegeten f" vroeg
mijnheer Wickfield," met zijne hand naar de tafel winvende. — »Wel
bedankt. Ik ga bij mijn nichtje Annie eten," zeide mijnhea Maldon.
• Goedendag."
Toen hij heenging zag mijnheer Wickfield hem, zonder op te staan,
peiozend achtema. Ik dacht, dat hij met zijn welbesneden gezicht, zijne
melle spiaak en zijn stout uitzicht, toch een vrij dom en onbeduidend
DB HEER WICKFIELD VKRVALT SOMS IN UUMERIHGEN. I9I
5 jong beer moest wezen. En dit was de eerste maal dat ik mijnheer Jack
6 Maldon zag, dien ik, toen ik den doctor des morgens van hem hoorde
^ken, niet verwacht had loo spoedig te zien.
tjf Toen wij gegeten hadden, gingen wij weder naar boven, en daar ging
xi alia eveneens aU den vorigen dag. Agnes lette de glaEen en karaffen in
hetielfae hoekje, en mijnheer Wickfield ging zitten drinken, en dronk
*eder tamelijk veel. Agnes speelde op dc piano voor hem, en werkte en
pnatte, en speelde eenige spelletjes domino met mij. Toen het tijd daar-
ioeirerd, zette zij thee ; en toen ik naderhand mijne boeken haalde, keek
sj die in, en zeide mij wat zij er uit wist (hctgcen niet weinig was, hoewel
aj het weinig noemde), en wat de beste manier was om er uit te Icercn
^ a te verstaan. Ik zie haar nog voor mij, met haar zedig gezichtje en
nille, bedaarde manieren, en hoor nog hare zachte, welluidende stem,
lerwijl ik dit schrijf. De invloed ten goede in alle opzichten, dien zij in
Jatn tijd op mij uitoefende, begint zich reeds in mijne borst te doen ge-
n 'oelen. Ik hcb kleine Emily lief, en Agnes niet — neen, volstrekt niet op
■ "die manier — maar ik gevoel, dat goedheid, vrede en waarheid Agnes
f 'Overal vergezellen ; en dat het zachte licht van het gekleurde kerkven-
I 'ter, zoo lang geleden gezien, haar altijd bestraalt en ook mij bestraalt
[ ^ ik bij haar bin, en alles otn haar heen.
Toen het tijd geworden was om voor dien avond te scheiden, en zij
Oils verlaten had, gaf ik mijnheer Wickfield de hand en wilde ook been-
-Saan. Docb hij hield mij tegen en zeide : >Zoudt gc liever bij ons willen
Wijven, Trolwood, of ergensanderskomenf" — »Lieverblijven,"ant-
*oordde ik snel. — »Weet gij dat zeker?" — » Als het u maar beUeft.
AU ik maar mag." — iMaar hetis een eentonig, vervelend lever, dat wij
nier Iciden, jongen, vrees ik." — »Niet vervelender voor mij dan voor
Agnes, mijnheer, Geheel niet vervelend." — *Dan voor Agnes," her-
ualde hij, terwiji hij langzaamnaar den grootenschoorsteenmantel ging
4idaartegen bleef staan leunen. >Dan voor Agnes I"
Hij haddien avond zooveel wijn gedronken (of ik verbeeldde mij dit),
^l lijne oogcn errood van waren opgeloopen. Niet dat ik zenu zien
uti, want zij waren neergeslagen en bij hield zijne hand er voor; maar
ik had er eene poos vroeger op gelet.
• Ikzou wel willen weten," prevelde hij, »of mijne Agnes mij ook
t»oede wordt. Wanneer zou ik haar ooit moede worden ! Maar dat is iets
Wifcrs, geheel iets anders."
Hij zeide dit peinzend bij zich zelven, niet tegen mij, en ik hield mij
^ussiil.
"Een akelig otid huis," zeide hij, » en een eentonig leven — maarik
Moethaar toch bij mij houden. Als de gedachte, dat ik zou kunnen stcr-
vcn en mijne lieveling alleen laten, of dat zij zou kunnen sterven en mij
^Kn laten, in mijne gelukkigste uren als een spook voor mij oprijst, en
alleen kan verdreven worden door — "
Hij sprak niet geheel uit, maar nng langzaam naar de T>lek waar hij
gczeten had, en nam werktuiglijk de ledige karafopomzijnglasinte
Khenken, zette ze weder neer, en kwam even langzaam terug.
192 DAVID COPPERFISLD.
» Als dat zoo ellendig zwaar om te dragen is als ik haar bij mij heb^**^
zeide hij, » wat zou het dan zijn als zij weg was ? Neen, neen. Dat kaa ik
niet beproeven."
Hij bleef tegen den schoorsteenmantel staan leunen, en zijn mijmeren
duurde zoo lang, dat ik het niet met mij zelven eens kon worden of ik
het er op wagen zou om hem te storen door heen te gaan, of mij zou stil-
houden waar ik was, tot hij uit zijn gepeins zou ontwaken. Eindelijk za^
hij op, en keek in de kamer rond tot zijne oosen de mijne ontmoetten.
>Gij blijft dus bij ons, Trotwood, niet waarr" zeide hij, op zijn gewonea
toon, en alsof hij antwoord gaf op iets, dat ik zoo pas had gezegd. »Daar
ben ik blij om. Gij houdt ons beiden gezelschap. Het is goed u hier t^
hebben. Goed voor mij, goed voor Agnes, goed misschien voor ons aUc"
drie." — »Ik ben zeker, dat het goed voor mij is, mijnheer," zeide ik. ilk
ben zoo blij, dat ik hier ben." — »Dat is een beste jongen !" zeide mijn-
heer Wickfield. » Zoolang gij gaarne hier blijft, zult gij ook hier blijven.*^
Daarop gaf hij mij de hand, klopte mij op den rug, en zeide mij dat ik^
als ik des avonds, nadat Agnes was heengegaan, nog iets te doen had,
vrij in zijne kamer mocht komen zitten, als iknaar gezelschap verlangde.
Ik bedankte hem voor zijne vriendelijkheid, en dasurhij kort daarop naar
beneden ging, en ik nog geen slaap had, ging ik ook met een boek naar
beneden, om voor een half uiuije van zijn verlof gebruik te maken.
Maar toen ik licht in het ronde kantoortje zag, en mij terstond door
Uriah Heep, die cene soort van toovermacht op mij uitoefende, voelde
aantrekken, gin^ ik in plaats daarvan daarbinnen. Ik vond Uriah in een
groot dik boek zitten lezen, met zulk eene overmatige aandacht, dat zijn
dorre voorvinger elken regel onder het lezen volgde, en evenals eene
slak (of zoo geloofde ik ten minste) klamme sporen over het papier naliet.
»Ge zijt van avond laat aan het werk," Uriah, zeide ik. — tja, jonge
heer Copperfield," zeide Uriah.
Terwijl ik op den hoogen kantoorstoel tegenover hem klom, ommeer
op mijn gemak met hem te praten, bemerkte ik, dat hij niet scheen te
kunnen glimlachen, maar alleen zijn mond zoodanig kon vertrekken,
dat er daamaast twee stijve plooien in zijne wangen kwamen, een aan
elken kant, hetgeen in plaats van een glimlach moest dienen.
ilk ben nu aan geen kantoorwerk, jonge heer Copperfield," zeide
Uriah. — » Aan welk werk dan ?" vroeg ik. — » Ik doe mijn best om mijne
rechtsgeleerde kundigheden te vermeerderen, jonge heer Copperfield,'*
zeide Uriah. »Ik ben aan het doorlezen van Tidd's Prakdjk. O, welk een
schrijver is die mijnheer Tidd, jonge heer Copperfield !"
Mijn stoel was zulk eene goede wachttoren, dat ik, toen hij na deze
uitboezeming van verrukking weder aan het lezen ging, en evenals te
voren de regels met zijn vinger volgde, opmerkte, dat zijne neus^ten^
die dun en spits waren, metscherpe kloo^es er in,eeneallerzonderlmgste
en onaangenaamste manier hadden van zich uit te zetten en samen te
trekken — zoodat zij schenen te knipoogen, in plaats van zijne oogen
zelven, die dit bijna nooit deden.
tGij moet al een groot rechtsgeleerde zijn?" zeide ik, na eene poos.
L
NEDERICHEID VAN URIAH HESP. I93
niu hem te hebbeo gekeken. — »Ik, jonge heer Copperfieldf" ant-
vondde Uriah. > Och, neen ! Ik ben een zeer nederig persoon."
Hct was geene verbeelding vim mij, dat ik zijne handen zoo nat en
b»d vond, i3g ik nu ; want (Ukwijls wreef hij de palmen tegen elkander,
iliof bij ze droog en warm wilde wrijvco, behalve dat hij ze dikwijls ter-
ilnikgaan zijn zakdoek afveegde.
ilk weet heel wel, dat ik dc nederigstc persoon van de wereld ben,"
wide Uriah Heep bescheiden, »laal de ander wezen waar hij wil. Mijne
moerier is ook een zeer nederig persoon. Wij levcn in eene nederige
*omiig, jonge heer Copperfield, maar ik heb toch vccl reden ora dank-
bsar te zijn. Mijn vaders vro«ger beroep was nederig, Hij was een dood-
giiver." — »Wat is hij nu?" vroeg ik. — iHij is tegenwoordig deelge-
Doot van de heerlijkhcid, jonge heer Copperfield," zeide Uriah Heep.
>Uaar wij hebben veel reden om dankbaar te zijn, dat ik bij mijnheer
WicUeld geplaatst ben I"
Ik vroeg Uriah, of hij al lang bij mijnheer Wickfield geweest was.
>Ik ben nu haast vier jaren bij hem geweest, jonge heer Copper6eld,"
utwoordde Uriah, zijn boek toeslaande, nadat hij de plaats waar hij ge-
blcven was corgvuldig gemerkt had, )Sedert een jaar na raijn vaders
dood ; hoeveel reden heb ik daarin om dankbaar te zijn ! Hoeveel reden
l>cb ik om dankbaar te zijn voor het vriendelijke voomemen van mijn-
h«i Wickfield om mij mijn contract te schenken, dat anders boven het
nederige vermogen van mijne moedcr en mij zou wezen!" — iDuszult
?ij dan eens zelf procureur warden f" zeide ik. — »Met den zegen der
oorzienigheid, jonge heer Copperfield," ant woordde Uriah. — iMis-
Khien wordt gij wel eens compagnon in het kantoor van mijnheer Wick-
^eld," zeide ik, om mij aangenaam te maken, len zal het dan Wickfield
** Heep, of Heep voorhcen Wickfield wezen." — » O neen, jonge heer
^(^perfield," antwoordde Uriah, zijn hoofdschuddende, idaartoe ben
* veel te nederig,"
Hij geleek zeker buitengemcen naar het gebeeldhouwde gezicht op
d% balk boven mijn venster, tcrwijl hij mij daar in zijne nederigheid,
"tet breed ^trokken mond en die plooien in de wangen, in de si^uinte
^ aan te kijken.
• Mijnheer Wickfield b een alleruitmuntendst man, jonge beer Copper-
^tid," zeide Uriah. » Als gij hem al lang gekend hebc, weet gij dat zeker
^1 beter dan ik het u kan zeggen."
Ik antwoordde, dat ik daarvan overtuigd was ; maar dat ik zelf hem
Mg met lang had gekend. scboon hij een vriend van mijne tante was.
»Zoo waarlijk, jonge heer Copperfield," zeide Uriah. lUwe tante is
•ene aUerUe&te dajne, jonge heer Copperfield."
Hij had, wanneer hij zijne geestvervoerin^ wilde uitdrukken, eene
nianiei om zidi te wringen, die hem zeer leelijk stond, en die na mijne
•udacht van bet compliment, dat hij mijne bloedverwante gemaakt had,
afaok en le op het slangachtige kronkekn van zijne keel en zijn lichaam
aUerKeftte dame, jonge heer Copperfield," zode Uriah Heep.
Davm coFFEanBLD. — I, 13
DAVID COPPERFIELD.
*Zij is bijzonder met jongcjuffrouw Agnes ingeDomen,jongeheerCop-
perfield, gcloof ik." — »J»i" zeide ik stoutweg^ hoewel ik er niets vaa
wist — de Hemel vcrgeve mij 1 — lEnik hoopgij ook, jongeheer Cop>
perfield," hervatte Uriah, >Maar zeker, dat moet gij wel zijn." — »Dat
moet iederecn wel zijn," antwoordde ik. — »0, ik ben u wel dankbaar,
jonge heer Copperfield," zeide Uriah Heep, tvoordatgezegde.Hetu
100 waar I Nederig als ik ben, weet ik toch wel hoe waar het is I O, ik ben
u wel dankbaar jonge heer Copperfield."
In de opgewondenheid zijner aandoeningen, wrong hij zich van zija
stoel af; en er eens af zijnde, begon hij aanstalten te malEen om noaihnis
tegaan.
iMoedei zal mij wachten," zeide hij, op een horlogekijkende, waar-
van het glas zoo dof was, datmen de wijzersbijnanietkon ondenchei-
den, len zich ongenistmaken; want hoewel wij zeer nederig zijn, jonge
beer Copperfield, zijn wij toch zeer aan elkander gehecht. Als gij ons
eens op een namiddag woudt komen bezoeken, en in onze armelijke
woning een kopje thee drinken, zou mijne moeder even vereerd zifb met
uw gezelschap als ik."
Ik zeide, dat ik gaame eens zou aankomen.
f I > Ik dank u wel, jonge heer Copperfield," antwoordde Uriah, terwiji
hij zijn boek in de kast zette. >Ikdenk,d3tgijhierweleenigen tijdiD
huis zult blijven, jonge heer Copperfield ?"
Cllk zeide, dat ik daar in huis zou blijven wonen,naarikmcendc,zoo-
lang ik op die school bleef.
iZoo waarlijk!" riep Uriah uit. >Dan zouik denken, datgij welein-
delijk in de zaken zult komen, jonge heer Copperfield !"
Ik betuigde, dat ik geene oogmerken van dien aard bad, en dat
niemand voor mij aan zoo iets dacht: maar Uriah bleef op al mijne
verzekeringen zeer Koetsappig an twoordenTtOchja, jonge heer Copper-
field, ik denk het toch wel waarlijk," en »Och waarlijk, jonge heer
Copperfield, ik denk het toch wel zeker!" en dergelijke. Toen hij ein-
delijk gereed was om heen te gaan, vroeg hij mij ol ik er niet tegen had,
dat hij het licht maar uitdeed, en toen ik » neen" antwoordde, deed hij
het dadelijk uit. Nadat hij mij de hand had gegeven — in^et donkerwas
het alaof ik een visch aanvatte — opende hij de straatdeur een weinigje,
sloop naar buiten, trok ze wedei dicht en liet mij staan om op den tast
mijn weg door het huis te zoeken, hetgeen mij tamelijk veel moeite en
een val over zijn stoel kostte. Dit was de aanleidende oorzaak geloof ik,
dat ik den halven nacht van hem droomde, onder anderen, dat luj met het
huis van baas Feggotty op zeeroof was uitgevaren, met eene zwarte vl^
aan den mast, waarop Tidd's Fraktijk stond te lezen, onder welken dm*
velachtigen standaard hij mij en kleine Emily naar de Spaansche Zee
voerde om ons te verdrinkcn.
tt Toen ik des anderen daags naar school ging, kwam ik mijne verlegen-
heid wat beter te boven, en den daaropvolgenden dag veel beter, en zoo
sleet zij langzameihand weg, tot ik in minder dan veertien dagen onder
mijne nieuwe makkers gehed thuis en wettevreden was. Ik was onhandig
pLB
IK BXGIN MKT ERNST TE LEERBM. I9S
fCDocg in bet sjwlen en achterlijk genoeg in het leeren; maardege-
*oonte, hoopte ik, sou mij in hct cerate opzicht verbeteren, en bard
verkm in het tweede. Ik ging dus hard aan bet werk, eoowel in het spel
als in crnst, en verwietf grooten lof. En na zeer korten tijd werd dat levea
bij Uurdstone en Grinby mij zoo vreemd, dat ik er nauvclijks meer aan
Eloofde, terwijl mijn tegenwoordig leven mij zoo gewoon werd, dat ik
t reeds langen tijd schcen gevoerd le hebben.
Doctor Strong's scbool was uitmuntend; bet onderscheid tusschen
^U en die van mijnheer Creakle was zoo groot als het onderscheid tus-
^^iiea gocd en kwaad. Alles was deftig en welvoeglijk ingericht, volgens
«n weldoordacht stelsel; alias strckte om den leerlingen gevoel van eer
^ goede trouw in te boezemen, en bun te docn gevoelen. dat men zich
Op bun bczit van deze eigenachappen verliet, zoolang zij zich dit niet
onwardig toonden — en dit deed wondcren, Wij gevoelden alien, dat
*ij deel hadden aan alles wat de scbool bctrof, en mede haar goeden
'^m hielpen handbaven. Vandaar warden wij er spoedig met warmte
uq gehecht — ik ten minste was dit, en in mijn tijd beb ik geen jongea
gekend, die bet niet was — en leerden met gewilligheid en met verlangen
Om onie scbool tot eer te lijn. Buiten schooltijd konden wij frisch op
?pelen en hadden ivij veel vrijheid; maar ook dan, gelijk ik mij wel her-
fflner, werden wij in de stad algemeen geprezen, en zelden deden wij
door ons voorkomen of onze manieren den naam van doctor Strong en
"jne leerlingen eenige schande aan.
Ecnige der oudste leerlingen waren bij den doctor in buis en in den
kost, en door hen vemam ik. uit de tweede hand eenige bijzonderheden
*^ des doctors gcscbiedenis — hoe bij nog geen jaar gelfden met de
<dioone jonge dame was getrouwd, die ik in zijne studeerkamer had ge-
^, en die hij gebeel uit liefde had genomen, daar zij geen pennmg
Ixiat en een troep arme bloedverwanteu had, die (zoo zeiden onze
^Bapen) het er op toelegden om den' doctor uit huis en hof te verdrijven.
Ook, hoe het peinzend voorkom'^n des doctors daaraan was toe te
Klirijven, dat hij aitijd bezig was met naar Grieksche wortels te zoeken;
''''geen ik, in mijne onnoozelheid en onkunde, voor eeoe overdrevene
^binische liefhebberij des doctors bield, vooral daar hij onder het gaan
•Itiid naar den grond keek — totdat ik begreep, dat het wortels van
foorden waren, bestemd voor een nieuw woordenboek, dat hij wtlde
I'fginnen. Adams, de eerste jongen van de school, die veel aanleg voor
^ matbesis toonde, had, naar mij geiegd werd, «ne berekening
E«naakt van den tijd dien de doctor, volgens lijn plan en den voet
*»arop hij vorderde, tot het voltooien van dit woordenboek zou noodig
'wbbm. Wij begrepen, dat bet in zesdenhonderd negen en veertig jaren
8^daan zou kunnen zijn, van des doctors laatsten, of twee en zestigstea
veijaardag, af te rekenen.
Doch de doctor zelf was de afgod der geheele school ; en de school
W al zeer slecht samengesteld moeten zijn, als hij dit niet geweest ware,
want, hij was de goedhartigste mensch op de wereld en had eene een-
■oodige argeloosl^id over zich, die zelb de steenen harten der vazen op
196 DAVID COPPBRFIELD.
den mirar had moeten treffen. Als hij op het vooq>lein he
wandelde, waar de kraaien en kauwen met schalkachtig g
iioppen naar hem keken, alsof zij wel ipristen hoeveel meer
reldsche zaken bedreven waren dan hij,' en een of ander vag
dicht genoeg bij zijne krakende schoenen kon konien om h
enkelen volan van een verhaal vol jammer te doen luistc
vagebond voor de twee volgende dagen bniten nood. Dit wa
wel bekend, dat de meesters en grootste jongens zich mo^
die stroopers den pas af te snijden, en uit de vensters sproi
van het voorplein te jagen, eer zij den doctor hunne tegen^
konden doen bemerken ; hetgeen somtijds op weinige voetstap
van hem gelukkig werd verricht, zonder dat hij, die maar
voortkuieren, iets van de zaak gewaar werd. Buiten zijn eig
bied en door niemand beschermd, was hij als een sdiaap vo<
ders. Hij zou zelfe de slopkousen van zijne beenen hebben g
ze weg te geven. £r liep zel& een vertelseltje onder ons r
niet, en heb nooit geweten, in hoeverre het gegrond was, m;
zoovele jaren lang aan geloofd, dat ik mij volkomen van
overtuigd houd) dat hij eeps des winters op een kouden d
zijne slopkousen aan eene bedelaarster wegschonk, die in <
weinig gebabbel verwekte door van deur tot deur een kind 1
in die kleedingstukken gewikkeld, welke in de nabijheid c
door iedereen herkend moesten worden. De legende voeg<
de eenige die ze niet herkende de doctor zelf was, die to
hand voor de deur van een winkelje, dat geen besten naa
waar zulk^ dingen voor jenever werden ingeruild, ten toon h
dan eens daarbij bleef staan en ze goedkeurend betaste, all
&tsoen iets nieuws zag, hetwelk hij beter vond dan dat,
gewoon was.
Het was aardig den doctor met zijne bevallige jonge vi
Hij had eene vaderlijke welwillende manier om zijne teec
haar aan den dag te leggeB,die op zich zelve reeds scheen a;
welk een goed man hij was. Ik zag hen dikwijb in den tu
waar de perziken hingen, en somtijds kgn ik hen in de stud
de zijkamer van naderbij waamemen. Z^ scheen zeer bezor
doctor te zijn en veel van hem te houden, schoon ik nooit <
veel belang in het woordenboek stelde, waaraan de doctor
omslachtige brokken in zijne zakken en den bol van zijn
droeg, en haar doorgaans onder het wandden scheen te ver)
Ik zag mevrouw Strong veel, zoowel omdat zij op den och
aan den doctor werd voorgesteld behagen in mij gekr^en
derhand zeer vriendelijk voor mij was en belan^emngvooi
als omdat zij veel van Agnes hield en dikwijls bij ons aan hui
bestond eene zonderlinge gedwongenheid tusschen haar 1
Wickfield (voor wien zij bang scheen te zijn, naar mij dacli
aftleet ^s zij des avonds Jcwam, was nj altijd huiverig o
hem naar huis telatenb»enge&enlieplievermetmijheen.
DB OUDE OEHIRAAL, I97
, ^ wij vToolijk cncT bet kerkplein liepen, en niemand d&cbten te ontr
I moeten, kwamen wij mijnhccr Jack Msldon tegen, die altijd verwonderd
L vu ons te lien.
I Merrouw Strong's mama was eene dame, waarmede ik mij zeer ver-'
l mukte. Zij heette mevrouw Markleham, roaar wij jongens plachten haar
jL dc Onde Generaal te noemen, omdat zij eoo goed kon manoeuvreerea
01 100 behendig de gehccic legcrmacht barer bloedverwanten tegen den
<loclor wist aan te voeren. Zij was een klein vrouwtje, met scberpe oogjes,
^ all zij gekleed was, ^ne onverandcTlijkc muts placht te dragen,
«rsieid met eenige kunstbloemen en twee kunstkapcllctjes, die boven
^ UoemcD moesten zweven. Er bestond onder ons eene bijgeloovige
■Kening, dat die muts uit Frankrijk was gekomen, en alleen door die
tchruidere natie vervaardigd kon zijii ; maar al wat ik er met zekerheid
fv weet ia, dal zij, waar mevrouw Markleham zich des avoads vertoonde, -
SI iisgdijks te voorscbijn kwam; dat zij naar vriendschappeHjke bijeen-
bmsten in een Indiaansch mandje werd medegeilragen ', dat de kapel-
Injes de gaaf hadden van gedurjg te trillen, en dat zij ten huize van
^woT Strong veeleer den aard van honigzoekende bijtjes hadden.
It had eens eene gimstige gelegenbeid om den Oudcn Generaal — ik
■loop dat men in bet gebruik dier benaraing niets oneerbiedigs zal zoe-
*ta — waar te nemen, op een avond, die nog door iets anders, dat ik
*ctlulen zal, gedenkwaardig voot mij werd. Het was op den avond toen
^ bij den doctor een partijtje werd gegeven,bij gelegenbeid dat mijnhccr
JackMaldon, als kadetof iets van dien aard, naarlndiezouvertrekken:
*iiit mijnheer Wickfield bad die zaak eindelijk in orde gebracht. Toe-
»al% was bel Ce gelijk des doctors verjaardag.Wij badden vacantie ge-
Wi en bem des morgens presentjes gegeven ; de eerste jongen had eene
*anspraak gedaan, en wij badden hoeiee geroepen tot wij schor waren
^ hem de tranen in de oogen stonden. En nu des avonds gingen mijn-
Ifcer Wickfield, Agnes en ik bij hem theedrinken.
Mijnheer Jack Maldon was er reeds voor ons. Mevrouw Strong zat in
^t wit met kersroode linten gekleed op de piano te spelen toen wij bin-
Denkwamen, en hij stond over haar heengebogen om de bladen om te
weren. Het beldere wit en rood barer kleur was niet zoo bloeiend en
Dbemachtig als gewoonlijk, dacht mij, toen zij zich omkeerde ; maar zij
«g er tocb zeer lief, allerliefst uit.
>Ik heb nog vergetcn, doctor," zeide mama, toen wij zaten, >u met
^len dag mijn compliment te makcn — hoewel het, geUjk ge wel den-
ien kunt, in mijn geval geheel iets anders dan een enkcl compliment is.
Laal ik u mogen wenscben, dat gij den dag nog dikwijls moogt vicrea*' —
•Jl( dank u wel, mevrouw," antwoordde de doctor. - »Nog zeer, zeer,
«st dikwijls, en beel, heel gelukkig," hervatte de Oude Generaal. » Niet
»Jleen voor u zelven, maar 00k voor Annie, en John Maldon en vele
andere menschen. Het komt mij voor alsofhet pas gisteren was, John,
^^ gij nog een kleine jongen waart, een boofd kleiner dan jonge heer
Copperfieldj en ik u achter de bessenboompjes in den tuin met Annie
wijer en vnjstertje zag spelen." — >Maar lieve mama," zeide mevrouw
198 DAVID COPP£RFIELD.
Strong, t denk nu niet meer daaraan." — » Wees toch niet dwaas, Annie, ^^^
hervatte hare moeder. » Als gij nu nog over zulke dingen moet rood wok:^—
den, nu gij eene oude getrouwde vrouw zijt, wanneer moetgijerdaiKS
niet meer van rood worden ?" — » Oud ?" riep Jack Maldon uit. » Annie ^
Wei kom aan !" — tja, John," antwoordde de Generaal. »Oud alsgey
trouwde vrouw. Hoewel niet oud van jaren — want wanneer hebt gij mi/
ooit hooren zeggen, of wie heeft mij ooit hooren zeggen, dat een meisjc-
van twintig oud van jaren was ! — uwe nicht is de vrouw van den doctor^
en als zoodanig is zij wat ik gezegd heb. Het is een ^eluk voor u, JobD^
dat uwe nicht de vrouw van den doctor is. Gij hebt m hem een vcnno^
gend en welwillend vriend gevonden, die nog welwillender voor u ^
zijn, durf ik wel voorspellen, als gij dat maar verdient. Ik heb geene va-^"
sche schaamte. Ik ontzie mij nooit om rondborstig te bekennen^ dat ^,.
sommige leden van onze familie zijn die een vriend noodig hebben. ^\
zelf waart een daarvan, voordat de invloed van uwe nicht u een vrief^
bezorgde."
De doctor wuifde in zijne goedhartigheid met dehand, alsofhijc^^^
lichtwilde tellen en mijnheer Jack Maldon verdere herinneringen besp"^
ren. Doch mevrouw Markleham verruilde haar stoel met een, die via
naast den doctor stond, en haar waaier op zijne mouw leggende, zeide zi
»Neen, waarJijk, lieve doctor, gij moet mij verschoonen als ik eeni^^
zins hierover uitwijd, omdat ik het zoo diep gevoel. Ik mag het wel een
monomanie van mij noemen, zoo is het mij altijd voor den geest. Gij zij
een ware zegen voor ons — eene ware weldaad." — tOchkom, gek
heid !" zeide de doctor. — »Neen, neen, ik vraag u wel verschooning,'
hervatte de Oude Generaal. »Nu er niemand bij is, behalve onze oude^
vertrouwde vriend, mijnheer Wickfield, kan ik mij het zwijgen niet laten
opleggen. Ik zal de rechten eener schoonmoeder laten gelden,alsgij zoo-
doen wilt, en u bekijven. Ik ben altijd rondborstig en oprecht Wat ik
ztg is, wat ik reeds zeide, toen gij mij zoo verbaasd deedt staan — het
heugt u nog wel hoe verbaasd ik was — door om Annie te komen vra-
gen. Niet dat cr in dat vragen zelf zoo veelvreemds was — het zou be-
lachelijk zijn dat te willen zeggen — maar omdat gij haar vader hadt ge-
kend, en haar ook hadt gekend, van een kind van zes maanden af, en ik
dus nooit zoo iets van u had verwacht, of eigenlijk nooit gedacht had dat
ge nog eens zoudt trouwen — dat is het eenvoudig maar, weet ge !" — » Ja:
wel, ja wel," antwoordde de doctor vriendelijk. »Denk nu maar niet
daarom !" — » Maar ik denk er toch om," zeide de Oude Generaal, haar
waaier op zijne lippen leggende. tik denk er dikwijls om, en ik spreek
er van, opdat men mij zou tegenspreken als ik het verkeerd heb. Welnu
dan ! Toen sprak ik met Annie en vertelde haar wat er gebeurd was. Ik
zeide : tLiefje, daar is doctor Strong zoo waarlijk hier geweest, en heeft
eene heel mooie verklaring gedaan en u ten huwelijk gevraagd." Heb ik
dat toen in het minste aangedrongen f Neen ! Ik zeide : »Nu, Annie, moet
ge mij de waarheid zeggen. Is uw hart nog vrijf" tMama," zeide zij^
schreiende, >ik ben nog zoo heel jong" — en dat was de waarheid —
*en ik weet haast niet of ik wel een hart heb." »Dan, kindlief," zeide ik^
EKN VMyAARPARTUnK BU DBN DOCTOR. I99
>kunt gij er op aan, dat het nog vrij is. In alien gevalle, liefje." zeide ik,
xloctor Strong is in eene zeerbcwogene gemoedsstemming,enmoei
ttn autwoord hebben. Wij kuDnen hem niet in zijne tegenwoordige
Planning laten." »Mama,"zeide Annie, nog schreiende,izouhij zonder
■°ij ongelukkig zijn ? Als hij dat wezen zou, dan heb ik zooveel achting
v<Kir hem, dat ik hem maar denk te nemen." Zoo was het dan afgespro-
^. En toen en niet vroeger zeide ik tegen Annie : i Annie, doctor Strong
ul niet alleen uw echtgenoot zijn, maar hij zal ook uw overleden vader
repttscDteeren, hij zal het hoofd van onze familie representeeren, hij zal
de wijsheid en het aanzien, en ik mag wel zeggen de middelen onzer
'uiilie representeeren, en zal, kortom, eene weldaad voor ons zijn." Ik
gebmikte dat woord toen, en ik heb het nu vandaag weder gebruikt. Ab
u mij op iets kan beroemen, is het daarop, dat ik mij zelve altijd gelijk
bKjt"
De dochter was onder deze redevoering zeer stil blijven zitten, met
'>tte oogen op den grond gevestigd;haarneef stood dichtbijhaar, en
^k msgclijks voor zich op den grond. Zij zeide nu zeer zacht en met
Moe bevende stem :
(Mama, ik hoop dat ge nu gedaan hebt?" — iNeen,lieve Annie,"
»nt»oorddc de Oude Generaal, »ik heb nog niet geheel gedaan. Uaar
ei het mij vraagt, liefste, moet ik antwoorckn, dat ik nog niet gedaan
.'b. De heb er over te klagen, dat gij eenigszios onnatuurlijk voor uwe
^ene familie zijt; en daar het niet baat bij U te klagen, meen ik bij uw
"■an te moeten klagen. Mijn beste doctor, zie nu dat onnoozelevrouwtje
'WUeensaan."
. Toen de doctor zijn vriendelijk gezicht, met een glimlach vol ecnvou-
J^heid en zachtaardigheid, naar haar toekeerde, liet zij haar hoofd nog
'^er han^en, Ik lette er op, dat mijnheer Wickfield liaar strak aanzag.
»Toen ik laatst eens tegen dat ondeugende dingetje zeide," vervolgde
^t moeder,haar hoofd schuddende en haar schertsend met haar waaier
''''eigende, * dat er in de familie eene omstandigheid was, die zij u wel
'^■is mocht zeggen — ik geloof inderdaad, dat zij verplicht was ze u te
5^gen — zeide zij, dat daarvan te spreken hetzelfde was als eene gunst
^ vragen, en dat zij, daar gij al te edelmoedi^ waart, en zijnooittetskon
**a^en, of zij kreeg het altijd terstond, dit met wilde doen." — lAnnie,
""Relieve," zeide de doctor. » Dat was verkeerd. Het beroofde mij van een
K^oegen." — iBijna dezelfde woorden, die ik toen tegen haar zeide !'*
^^p hare moeder uit, »Nu waarlijk,alsik weder eens iets weet dat zij U
*^1 zeggen zou, als zij die reden niet had, en dan niet wil heb ik giooten
"J^ beste doctor, om het u zelf te zeggen." — »Het zal mij verheugen,
??? gij dat doet," antwoorddc de doctor. — »Zal het toch f" — »Zeker-
•iJk,"' — iWelnu, dan zal ik het ook doen !" zeide de Oude Generaal.
*Clatis afgesproken!" En nu, naar ik vermoed, haar oogmerk here ikt
'^^bbende, tikte zij den doctor eenige malen met haar waaier op de hand
(.■Ke zij eerst gekust had) en keerde in zegepraal naar haar eigene plaats
teiug.
Daar er nu nog meer gezelschap kwam, waaronder ook de twee mees-
aoo DAVID COPPKRFIELD.
ters en Adams waren, werd het gesprek algemeen ; en natuurlijk liep het
over mijnheer Jack Maldon en zijne reis, en het land waar hij naar toe
ging, en zijne plannen en vooruitzichten. Hij zou dien avond na het
souper met eene postsjees naar Gravesend vertrekken, waar het schip,
waarmede hij de reis zou doen^ lag^ en als hij niet met verlofofvoor zijne
gezondheid naar huis kwam, ik weet niet hoevele jaren wegbliiven. Ik
herinner mij nog, dat men het algemeen eens werd, dat Indie een erg
belasterd land was, en niets had om over te klagen, behalve een tijger of
twee, en een beetje hitte op het warmste van den dag. Wat mij betreft, ik
beschouwde mijnheer Jack Maldon als een modemen Sindbad,enstelde
mij hem reeds voor, als den boezemvriend van die Oostersche Rajah's,
die onder een verhemelte eene gekrulde gouden pijp zitten te rookeo,
van eene mijl lengte, als men ze maar rechtuit kon leggen.
Mevrouw Strong was eene zeer bevallige zangeres, gelijk ik wist, daar
ik haar dikwijls alleen had hooren zingen. Doch hetzij zij bang was om
voor andere menschen te zingen, of dat er iets aan hare stem haperde,
zeker was het, dat zij nu geheel niet zingen kon. Zij beproefde eens eep
duet met haar neef Maldon, maar kon niet eens beginnen ; en toen zi)
naderhand alleen wilde zingen, begon zij wei zeer lief, maar stierf hare
stem op eens weg en bleef zij zeer verlegen zitten, met haar hoofd over
de toetsen der piano gebogen. De goede doctor zeide dat zij zenuwachtig
was, en stelde, om haar verademing te geven, een allegaartje met de
kaart voor, waarvan hij zooveel wist als van de kunst van bazuinblazen.
Doch ik merkte op, dat de Oude Generaal hem terstond in hare hoede
nam, om met haar in compagnie te spelen, en hem, om haar onder-
richt te beginnen, al het zilver dat hij in zijn zak had aan haar liet
overjeven.
Wij hadden een vroolijk spelletje, dat niet minder vroolijk werd door
de vergissingen, welke de doctor, in weerwil van de waakzaamheid en
tot groot ongenoegen der kapelle^es, in ontelbare meni^ beging. Me-
vrouw Strong had bedankt om mede te spelen, dewijl zij zich niet zeer
wel ^evoelde, en haar neef Maldon had zich verontschuldigd omdat hij
nog lets te pakken had. Toen hij dit echter gedaan had, kwam hij terug,
en zaten zij te zamen op de sofa te praten. Van tijd tot tijd kwam zij over
des doctors schouder in zijne kaart kijken, en zeide hem wat hij spelen
moest. Zij was zeer bleek als zij zich zoo over hem heenboog, en ik
meende, dat haar vinger beefdeals zij naar dekaarten wees; maar de
doctor was zeer in zijn schik met hare oplettendheid, en merkte het niet
op, al was het zoo.
Onder het souper waren wij zoo vroolijk niet meer. ledereen scheen
te gevoelen, dat zulk eene scheiding iets drukkends had, en dat dit hoe
langer hoe drukkender werd naarmate zij nader kwam. Mijnheer Jack
Maldon deed zijn best om spraakzaam te zijn, maar was niet op zijn ge-
mak en maakte de zaak nog erger. De oude Generaal, die gedurig van
voorvalletjes uit mijnheer Jack Maldon's jeugd wilde praten, deed, naar
het mij voorkwam, er ook niet veel goeds aan.
De doctor evenwel, die zeker dachl dat hij iedereen gelukkig maakte,
^
VERTRSK VAN M9NHBER JACK MALDON. aoi
weltevredei^ en vermoedde niet anders of wij alien vennaakten ons
nitmuntend.
> Annie, metieve," zeide hij, op zijn horloge kijkende enzijn glas vol
^chenkende, >het is voor uw neef Jack al over zijn tijd, en wij moeten
hem niet ophouden, omdat tijd en getij — die hier beide in de zaak be-
trokken zijn — naar niemand wachten. Mijnheer Jack Maldon, gij hebt
eene verre reis en een vreemd land voor a ; maar vele menschen hebben
die aUebei voor zich gehad, en nog velen zullen ze voor zich hebben^
zoolang de wereld staat De winden, die gij gaat tarten, hebben duizen
den bij duizenden naar him fortuin ^evoerd, en dui^nden bij duizenden
fclukkig teruggebracht/' — >Het is ietsaandoenlijks," zeide mevrouw
Markleham — >hoe men het ook beschonwen mag, het is iets aandoen-
Hjks — een knap jonkmaa, die men van kind af heeft gekend, naar het
^dere eind van de wereld te zien gaan, waar hij alien, die hij kent, moet
missen, en niet weet wat hij voor zich heeft. Een jonkman, die zooveel
opoffeit,^' hierbij zag zij den doctor aan, > verdient wel, dat hij bestendig
ondersteund en voortgeholpen wordt.'' — >De tijd zal snel voor u om-
gaan, mijnheer Jack Maldon, vervolgde de doctor, >en dat zal hij voor
ons alien. Sommigen van ons kunnen, volgens den gewonen loop der
natnur, er bezwaarlijk op rekenen u bij uwe tenigkomst nog te begroeten.
Het beste is er maar op te hopen, en dat doe ik dus ook. Ik zal u niet met
^oeden raad vermoeien. Gij hebt lang een goed voorbeeld voor u gehad
m uw nichtje Annie. Volg hare deugden na zooveel gij maar kunt
Mevrouw Markleham waaide zich en schudde haar hoofd.
> Vaarwel, mijnheer Jack," zeide de doctor opstaande^ waarop wij alkn
opstonden. >Eene voorspoedige reis, eene even voorspoedige loopbaan
en eene gelukkige tenigkomst."
Wij djronken alien dien toast en gaven alien mijnheer Jack Maldon de
hand, die vervolgens haasdg afscheid nam van de dames welke daar wa-
ren en naar de deur snelde, waar hij, terwijl hij in het rijtuig stapte door
een geweldig salvo van kreten werd begroet, door onze jongens losge-
brand, die tot dat einde op het grasperk waren bijeen^ekomen, Naar hen
toeloopende om hunne gelederen te versterken, was ik zeer dicht bij de
postsjees toen deze heenreed, en behield een levendigen indruk, dat ik
te midden van het stof en rumoer, mijnheer Jack Maldon met een ont-
roerd gezicht en iets roods in de hand had zien voorbijrijden.
Na nog een salvo voor den doctor, en nog een voor des doctors vrouw,
gingen de jongens uiteen, en ging ik weder in huis, waar ik de gasten
alien om den doctor vond staan, er over pratende hoe mijnheer Jack
Maldon was heengegaan, en hoe hij zich gehouden had, en wat hij ge-
voeld moest hebben, en zoo al meer. Te midden van deze gezegden riep
mevrouw Markleham mt : > Waar is Annie ?"
Er was geene Annie, en toen zij haar riepen, gafgeene Annie aiit-
woord. Maar toen alien in een troep de kamer uitstormden, om te zien
wat er te doen was, vonden wij haar in het voorhuis op den grond liggen.
Ecrst heerschte er eene groote ontsteltenis, tot men bevond, dat zij in
eene flauwte lag, en die flauwte voor de gewone opwekkende middelen
20a DAVm COPPKRFIELD.
zwichtte^ toen de doctor, die haar hoofd op zijne knie had gen
hare krullen met zijne hand op zijde streek, en in het rond ziende,
> Arme Anni^ ! Zij is zoo trouw en zoo teerhartig ! Het is het afeche
haar ouden speelmakker en vriend — haar liefsten neef — dat hi
gedaan heeft. Het is wel jammer ! Het spijt mij zeer !"
Toen zij hare oogen opende, en zag waar zij was en dat wij all
haar heen stonden, kwam zij eenigszins geholpen, overeind, en k
terwijl zij dit deed^ haar hoofd om^ om het op des doctors schom
leggen — of om haar gezicht verbergen; dit weet ik niet. Wij {
naar de zijkamer, om haar met den doctor en hare moeder alleec
ten; maar zij zeide^ dat zij nu beter was dan zij sedert den ochter
geweest, en liever bij ons wilde gebracht worden, en dusbracht me
binnen, nog zeer bleek en zwa^, naar mij dacht, en plaatste hi
de sota.
»Lieve Annie," zeide hare moeder, terwijl zij iets aan hare k
verschikte, >zie eens! Daar hebt gij een strik verloren. Wil men zo<
zijn om eens naar een lint te zoeken — een rood lint ?"
Het was de strik, dien zij voor de borst had gehad. Wij zochtei
er naar — ik zelf zocht overal, dat weet ik zeker — maar niemaii
hem vinden.
>Heugt het u nog waar gij hem het laatst gehad hebt, Annie?'
hare moeder.
Ik verwonderde mij hoe ik kon gedacht hebben, dat zij bleek was.
anders dan gloeiend rood, toen zij antwoordde, dat zij meende he
korte poos geleden nog gehad te hebben, maar dat het niet de i
waard was er naar te zoeken.
Evenwel werd er nog weder naar gezocht, maar zonder hem te v
Zij verzocht dringend dat er niet meer naar gezocht mocht w
maar tochbleef men er nog, bij poozen, naar zoeken, tot zij weder
wel was en het gezelschap vertrok.
Wij wandelden langzaam weder naarhuis, mijnheer Wickfield,
en ik — Agnes en ik waren opgetogen over den maneschijn, mi
Wickfield hief zijne oogen bijna niet van den grond op. Toen \
delijk onze eigene deur bereikten, ontdekte A^es, dat zij hare r
had laten liggen. Verheugd haar een geringen dienst te kunnen be^
Hep ik terug om ze te halen.
Ik ging naar de kamer waar wij gesoupeerd hadden en waar de r
was blijven h'ggen. Het was daar nu donker; maar dewijl de de
schencfit vertrek en des doctors studeerkamer, waar licht brj
openstond, ging ik daarbinnen, om te zeggen wat ik kwam doen e
kaars te halen.
De doctor zat in zijn leuningstoel bij den haard, en zijne jei
vrouw op een laag bankje aan zijne voeten. De doctor was, met e<
genoegden glimlach, aan het voorlezen van eene of andere geschi
opheldering of theoretische bespiegeling uit dat eindelooze wo
boek, en zij zag naar hem op. Maar met zulk een gezichtje, als ik ;
nooit heb gezien. Het was zoo uitmuntend schoon gevormd, het w
Hn TOORXOHBN VAN HKVROUW STRONG OP ZKKEREH AVOND, 30}
doodsbleek, hct stond zoo strak en te gelijk zoo verstrooid, het was zoo
vol van zekeren woesten schrik, alsof zij in een droom verkeerde, en
door jets akeligs, ik weet niet wat, werd benauwd — zoo moest ecne
tlupvandelarcs er uitzien. Hare oogen stonden wijd open, en har«
brmae haren hingen in twee weligc lokken over hare schouders en haar
•itkleedje, dat door het gcmis van den verlorcn strik ceDigsiinswas
ifgnakl. Moe duidelijk ik mij ook haar bhk herinner, kan ik toch niet
KggCQ wat hi) uitdnikte. Ik kan zelf niet zcggen wat hij nu voor mij uit-
^t, nu hij voor mijn zooveel rijper oordeel weder oprijst. Boetvaar-
^heid, vemedering, schaamte, trots, liefde en vertrouwen — dat allet
lie ik, en daarbij nog dien schrik voor ik weet niet wat.
TocD ik binnenkwam en zeide wat ik verlangde, was het alsof zij ont-
*ukte. Ik stoorde den doctor insgelijks, want toen ik tenigkwam, om
it kuTs, die ik medegenomen had, weder op de tafel te zetten, streelde
l>ij haar op zijne vaderlijke manicr over het hoofd, en zeide, dat hij een
onbannhartigc suffer was om zich door haai te laten verlokkenom voort
le lean, en dat zij naar bed moest gaan.
Doch zij vroeg hem, sne! sprekende en op een dringcnden toon, om
luar te laten blijven — om haar zich zekcr te latcn gevoelen (ik hoorde
"^ met afgebrokene woorden zoo icts preveien^ dat zij dien avond in.
^JQ vertrouwen was. En toen zij zich weder naar hem toekeerde, nadat
^J even naar mij had omgekeken terwijl ik de kamer uitging, zag ik haar
we gcvouwene handen op zijne knie leggen, en met hetzelfde gezicht,
l^Ur eenigszins geruster, naar hem opzien, terwijl hij weder begoa
'eleicn.
Dit maakte een diepen indruk op mij, en ik herinnerde het mij nog
'^ naderband gelijk ik gelegenheid zal Kebben om te verhalen wanneer
*etijdkomt.
lEMAND TERUGGEVONDEN.
Het is mij niet ingevallen om, sedcrt ik weggeloopen was, van Peg-
^.'tf melding te maken ; maar natuurlijk schreef ik haar een langen brief
'"JQa zoodra ik te D o v e r gehuisvest was, en nog een langeren brief,
*^ballebijzonderhedenomstandig werden verhaald, toen mijne tanle
^0 formed onder hare bescherming had genomen. Toen ik bij doctor
Strong geko men was, schreefik weder, en beschreef haar mijn gelukki-
i^ toestand en mijne gunstige vooruitzichten, Ik had van het geld, dat
5"jnheer Dick mij gegcven had, nooit meer vermaak kunnen hebben,
''*'i door het te besteden om Peggotly met den laatsten brief, over de
post, een gouden halven guinje terug te xenden, en zoo mijne schuld bij
"^ af tedoen; in wclken brief, en nietvroeger, ikook vandcnjongen
""tt het ezelwagentje melding maakte.
Op deze brieven antwoordde Peggotty met evenveel spoed, zoo niet
^en beknopt, als een kanloorklerk had kunnen doen. Zij putte al harff
«ggiaj5ila«dlit ort (die M*er met de pen niet groot w«s> in eene pogiw
om mij te beachrijrai w«i aj bij het verslag mijner rcis had gevoda.
Vier bladztjdeii toI a^brokote iiitToq)ingeii en volzinDen, die geen
VKlcr dot tuddm dim eene vlek, warm ontoereikend om baargemoed'
te TCrikhten. Doch de vlekken hadden voor mij meer nitdndtkmg dan
bet 6uiste opMci ; want rij bewezen mij, dat Peggotty over het papio-
tntd ntem sclniea, en wat kon ik meer verltngen r
Ik begreep, londer reel moeite, dat zij nog maar niet gUDstig over
mjae tante kon denkoi. Zij was te lang tegen haar bevoorooideeld ge-
veest, om dit zoo spoedig te doen. Men kon iemand nooit kenned
•chrecf aij; maar te denken, datjnfirouwBetsej'zoogeheelandergion
aJD dan waarvoor men haar gehouden had, was een mirakel — loo
dnikte lij acfa ait. Blijkbaar was lij nog bang voor juSrouw Betsey, mat
aq venocht maar zeer schroomTalUg om haar hare dankbare groetenn
tt doen ; en bUjkbaar was lij ook ba^ roor mij, en achtte zij het waar-
•chijnlijk dat ik spoedig weder zou wegloopen; indien ik kon afgaan op
de berhaalde wenken, die lij mij gaf, dat ik altijd de diligence vracht
naar Yarmouth kon krijgeo, als u er maar om vrocg.
Zij gaf mij een bcricht dat mij zeer tro^ namelijk; dateraanonzeonde
ironiBg eene verkooping van meabelen had plaats gehad, en dat mijo-
faeer Mordstone en lijne zustcr vertrokken waren, en het huis gesloten
was, en te hnnr oftc koop stond. De Heme! weet, dat ik er geen belang^
bijhaddatiijdaarbleven; roeardegedachte, dat detieveoude voning
^hecl verlaten was, dat het onkniid nu in den ttiin zou groeien, en de
a^nUene bladeien op de paden zouden blijven liggen, smartte mij
toch. Ik verbeddde mij hoe de winttrwind er om heen zou hnilen, hoe
<te koude r^en tegen de vensteiruiten zou kletteren, hoe de raaan een
^KWkachlig schijnscl op de muren der ledige kamers lou weqjen en hare
ecniaamheid don ganschen nacht bewaken. Ik dacht opnieuw aan het
graf op het kerkhof, onder den boom, en het was mij alsof het huis nu
ook dood, oi allcs wat a^n mijn vader en mijne moeder herinnerde, ver-
dweikenwas.
Er stond geen ander nicuws in Peggotty's bneven. Barkis was een lut-
montcnd man, zeide zij. hoewel nog een beetje deun ; maar alle menschen
hadden hnnne gcbreken, en zij had er ook genoeg (hoewel ik waarlijk
niet wist welke die waren) ; en hij zond zijn greet, en myn slaapkamertje
was altijd voor mij klaar. Baas P«^otty was wel, en Ham was wel, en
mffrou* Gummidge was maar zoo wat, en klcine Emily wilde mij geen
kos Koden. maar zeide, dat Peggotty dit mocht doen, als zij wildc.
M dcze berichten dcelde ik getrouw aan mijne tante mcde, aUeen de
molding van kleine Emily voor mij zelven houdendc, daar ik onwiUekeu-
iix gev^lde, dat zij dit meisje niet zeer gencgen zou zijn. Terwijl .k bij
Kr Strong nog eenigsdns vreemd was, deed zij ver^chcidenc u,t-
Sf& naar Canter bury om mij te bezoeken, en kwato altijd op onge-
W^ uren. met oogmerk om mij te ve^assen, denk ik. Maar daar zij
S^ dat ik nuttig bezig was, een goeden naam droeg, en «maUe
£S« hoorde datikgoedevorderingen maakte, staakte z.j weldr deze
DS MAN DIE BEZOEREN BRENGT AAN MIJNE TANTE. 205
^^czoeken. Ik zag haar des zaterdags, om de drie of vier weken, als ik naar
Bover ging om getrakteerd te worden ; en ik zag mijnheer Dick des
^oensdags, om de andere week, wanneer hij des middags met de dili-
l^ce overkwam, om tot den voigenden ochtend te blijven.
Bij deze gelegenheid ^g mijnheer Dick nooit op reis zonder eene
^cderen schrijfcassette, die een voorraad van schrijfbehoeften en de Me-
^orie bevatte, ten opzichte van welk document hij in het hoofd had ge-
i^en, dat de tijd nu begon te dringen, en hij werkelijk moest maken er
iiiede klaar te komen.
Mijnheer Dick was een groot liefhebber van koek. Om zijnebezoeken
des te aangenamer te ms^en, had mijne tante last gegeven om een kre-
diet voor hem te openen in een koekbakkerswinkel, doch met deze be-
Perking^ dat hem niet meer dan voor een schelling op een dag mocht
&&]everd worden. Dit, en dat al zijne rekeningetjes in de herberg waar hij
^ep aan mijne tante moesten gezonden worden, eer zij betaald werden,
deed mij vermoeden, dat hij alleen verlof had, om met zijn geld te ram-
i^ekn, maar niet om het te verteren. Bij nader onderzoek bevond ik dat
dit zoo was, of dat er ten minste eene overeenkomst tusschen hem en
i^ijne tante bestond, dat hij haar van al zijne uitgaven rekening zou doen.
^^^sur hij er niet aan dacht om haar te bedrie^en en haar altijd gaame
Senoegen gaf^ werd hij aldns weerhouden van zich aan verkwisting over
^ geven. In dit opzicht, zoowel als in alle andere mogelijke opzichten,
'^as mijnheer Dick overtuigd, dat mijne tante de verstandigste en be-
]^onderenswaardigste van alle vrouwen was ; gelijk hij mij dikwijls zeer
^ het geheim en sQtijd fluisterend zeide.
^Trotwood," zeide mijnheer Dick op een woensdag, nadat hij mij
^'^der dit vertrouwen had bewezcn, met een zeer geheimzinnig gezicht ;
* ^e is toch die man, die zich bij ons huis schuilhoudt en haar bang
'^^aakt ?" Mijne tante bang maakt, mijnheer f " — Mijnheer Dick knikte.
f^4^ dacht dat niets haar kon bang maken," zeide hij, >want zij is — **
*^i^ fluisterde hij zachtjes >spreek er niet van — de verstandigste en be-
JU'^Onderenswaardigste van alle vrouwen." Dit gezegd hebbende schoof
'^ij achteniit,om te zien welk een indruk deze ontdekking op mij maakte.
\t>e eerste maal dat hij kwam," zeide hij, » was — laat ecns zien — zes-
'^^nhonderd negen en veertig was de datum van koning Karel'sonthoof-
diiig. Ik meen, dat gij zestieiSionderd negen en veertig hebt gezegd ?" —
^5, mijnheer." — >Ik weet niet hoe dat wezen kan," zeide mijnheer
^^, erg verbijsterd zijn hooid schuddende. >Ik geloof niet dat ik nog
^^ oud beo." — > Was het in dat jaar dat de man zich vertoonde, mijn-
<^^er ?" vToeg ik. — 9,lt begrijp waarlijk niet hoe het in dat jaar kan ge-
^^^est zip, Trotwood,"^eide mijnheer Dick. >Hebt ge dien datum in de
^^sdiiedenis . gevonden ?" — > Ja, mijnheer." — >£n ik denk, dat de ge-
^tbiedenis noait Uegt, niet waar ?" zeide mijnheer Dick, met een zweempje
^^ hoop. — » Wei neen, nujnheer I" antwoordde ik, zeer stellig. Ik was
^ jon|; oiaig^oos, en dacht toen nog zoo. — >Ikkanhetniet vatteo,'^
<Qde mipheer Dick, zijn hoo£d schuddende. > £r is ei;gens iets veikeerd.
Evenwel, het was kort na die vergissingomdat gemaaluitkoningKurera
ao6 DAVID COPPERFIBLD.
hoofd in het mijne te stoppen, dat die man voor het eerst laram. Ik ging
tnct juffrouw TVotwood wandelcn, na de thee, toen het juist donker be-
gonte wordcn, endaarwashij, vlakbij onshuis." — >Ook aan het wan-
delcn?" vroeg ik. — lAan t^t wandelenP" herhaalde mijaheer Dick.
tLaateeDszien. Daar moet ik mij eens op bedeaken. Ne-en. Hij was niet
eon het waodeien."
Ik vroeg, als de kortste manier om ei achter te komen, wat hij dan deed.
t Wei, hij was er in het seheel niet," leide mijnheer Dick, i voordat hij
ons achterop kwam en fluisterde. Toen keek z^ om en vicl flauw, en Uc
bleef staan en keek hem aan, en toen ging hij heen ; maar dat hij sedert
daar is blijven schuilen (onder den gTondofergens)datishct ronder-
lingste," — lis hij sedert daar blijven schuilen f" vroeg ik. — »WeI
Keker," antwoordde mijnheer Dick, emstig knikkende. *En Diet weer
voor den dag gekomen, voor gisteravond ! Gisteravond waren wij weder
aan het wandelen, en toen kwam hij weder achter ons aan ; ik herkende
hem wel." — »En deed hij mijne tante weder schrikken?" — »Beefde
over haar geheele lijf," antwoordde mijnheer Dick, die aandoeniog na-
bootsende, zoodat zijne tanden klapperden. > Hield zich'aan het hek vast
Schreeuwde. Maar, Trotwood, kom eens hier,"mijdichtbijhemtrek-
kende, om zeer zacht te kunnen fluisteren. »Waarom zou zij hem in den
maneschijn geld hebben gegeven, jongen?" —r iMisschicn washijeen
bedelaar."
Mijnheer Dick schudde zijn hoofd, als om die gedachte geheel en al
te verweipen ; en nadat hij vcrscheidene maleo en op den toon der std-
ligste zekcrheid, had gezegd: >Geen bedelaar, geen bedelaar, geen be-
delaar, jonge heer," verhaalde hij mij verder, dat hij naderhand, laat in
den avond, uit zijn venster had gezien, dat mijne tante buJten het hek van
den tuin, in den maneschijn, dien man geld gaf, en hij toen wegsloop — '
weder in den grond kroop, gelijk hij waarschijnlijk achtte — en zichniet
meer liet zien; terwijl mijne tante haastig en heimelijk naar huis terug-
kwam, en dien morgen nog geheel anders was geweest dan gewoonlijk,
he^een mijnheer Dick zeer verontrustte.
Bij het begin van dit verhaal geloofde ik in het minste niet, dat deie
onbekende iets anders was dan eene hersenschim van mijnheer Dick, op
dezelfde lijn te stellen met den ongelukkigen vorst, die hem zooveel last
veroorzaakte ; raaar na eenig bedenken begon ik de vraag in overweging
te nemen, of er misschien tot tweemaal toeeenepogingofbedreiging
was gedaan om den armen mijnheer Dick zelf aan de beschermingmijner
tante te onttrekkeo, en of mijne tante, van wie ik uit haar eigen mond
wist hoe goed zij over hem dacht, zich misschien had laten bewegen om
voor zijne rust en welvaart een af koop te betalen. Daar ik reeds zeer aao
mijnheer Dick gehecht was, en zijn weliijn raij ter harte ging, bevestigde
mijne viees mij in die onderstelling; en langen tijd kwam zijn woensdag
bijna nooit terug, of ik was bezorgd dat ik hem met volgens gewoonte op
de diligence zou zien zitten. Daar zat hij echter altijd, met zijn grijs hoofd,
Uchende en vergenoegd ; en nooit had hij iets meer te vertellen van den
man, die mijne tante kon bang maken.
POPITLARITKIT VAN UIJHHEER DICK. 907
Deie woensdagen waren de gelukkigste dagen van mijnheer Dick's
hvcD, en lang niet de mimt gelukkige van het mijne. Weldra was hij met
ilde jongens vandescbootbekendjenschooD hij nooit een wcrkEaam
*Md«I aan eenig spel nam, behalve aan het vliegeren, hechtte hij even-
'tel gewicht aan on« uitspanningen als iemand van ons. Hoc dikwijla
1Kb ik hem niet met een gezicht vol onuitsprekelijkc belang^elling naar
tfa wijdstrijd met knikkers of priktollcn zien staan turen, zoodat hij op
tinlissende oogenblikken nautrelijks ademhaaldej Hoe dikwijls heb ik
liRD bij het krijger^ spelen op eene kleine hoogte zien staan, dooi zijn
gquich den geheelen troep aansporende om bun best te doen, en zijn
hoed boven zijn grijs hoofd zwaaiende, zonder om het boofd van koning
^el en wat daarmede in verband stond te denken ! Hoe menig zomer-
tnir, dat voor hem slechts eenige zalige minuten was, heb ik hem bij het
balslaan zien doorbrengen ! Hoe menigen winterdag heb ik hem met een
blauwen neus in de sneeuw en den oostenwind zien staan terwijl hij naar
de JDDgens keek, die de lange glijbaan afgierden, en met vemikking in
Ejne woUen handschoenen klapte !
Hij werd de beveling van alien, en zijneschranderbeidin kleinigheden
ging alle verwachting te boven, Hij kon sinaasappelen tot figtiren snij-
<kD, waarvan niemand onzer ooit een denkbeeld had gehad, Hij kon een
schidtje maken vanal wat maar bout was, van een vleeschpcnaf engroo-
l^. Hij kon kootbeentjes tot scbaakstukken vervormen, Romeinscbe
vigens van oude kaarten fabriceeren; wielen met spaken van garen-
Uossen en vogelkooitjes van oud ijzerdraad maken. Maar het sterkste
"u hij misschien in het behandelen van bindgaren en stroo, waarmede
*ij alien overtuigd waren dat hij alles kon doen wat menschenhanden
maar doen konden.
De roem van mijnheer Dick bleef niet lang tot ons beperkt. Na eenige
Tocnsdagen vroeg doctor Strong mij zelf naar hem, en ik zeide hem alles
*at mijne tante mij gezegd had: he^een den doctor zooveel belang-
stel!inginboezemde,dathij verzocht bij zijn yolgend bezoek aan hem ge-
presenteerd te worden, Ik vcrrichtte deze plechtigheid : en daar de
doctor mijnheer Dick verzocht om, als hij mij niet aan net diligence-
kantoor mocht vinden, maar naar de school te komen, en daarteblijven
*ichten tot ons ochlendwerk was afgeloopcn, werd het spoedig eene
Ecvoontc dat mijnheer Dick ons kwam opzoeken, en als wij watlaataan
« werk bleven, betgeen des woensdags dikwijls gcbeurdc, over het
Toorplein bleef kuieren, om zoo naar mij te wachten. Hier maakte hij
kenim met de schoone jonge vrouw des doctors (nu altijd bleeker dan
^rheen; zeldzamer door mij, of iemand anders denk ik,gezien; en niet
^der schoon) en werd zoo langzamerhand gemeenzamer, tot hij ein-
delijk in de school kwam, en daar bleef wachten. Hij zai altijd in een
^tonder hoekje, op een bijionder bankje, dat naar hem »Dick" ge-
•"oeind werd. Daar zat hij dan, met zijn grijs hoofd voorovergebogen,
Mndachtig te luisteren naar wat er omging, met diepen eerbied voor de
Xtleerdheid, die hij nooit in staat was gcweesl le verwerven.
I^nielfden eerbied koesterde mijnheer IMck voor den doctor, wiea
308 DAVID COPPERPIEU).
Iiij voor den schrandersten eo diepstdenkenden wijsgeer bidd, dicn d?
wereld ooit gekend had. Het duurde lang voordat roijnheer Dick hem
ooit anders dan blootshoofds aansprak; en zetfs toen hq en de doctor
gehcel vrienden waren geworden en uren lang met elkander wandeldm,
langs die zijde van het voorplein, die bij ods onderden naam vandc
doctors- wandeting bekend was, nam mijnheer Dick nog tusschenbeide
rijn hoed a^ om zijne achting voor wijsheid en wetenschap te toonen.
Hoe het ooit zoo kwam, dat de doctor onder dit wandelen brokken uh
het vermaarde woordenboek begonvoor telezen, heb iknooitgeweten;
misschien dacht hij in het eerst, dat het evengocd was als voor zich zelvcs
te lezen. Evenwel, ook dit werdeenegewoonte;enmi}nhecTDick,die
met een glans van trotsche blijdschap op zijn gezicht naar dit vooricun
Inisterde, geloofde van ganscher harte, dat het Grieksche woordenboek
het heerliJKste boek van de wereld was.
Als ik denk hoe zij voor die scboolvensters op en neer wandelden —
de doctor lezende met Eijn vergenoegden gUmlach, nu en dan met lija
papier wuivende of defUg met jijn hoofd knikkende ; en mijnheer Dick
luisterende, door belanzstelling geboeid, terwijl zijne dwalende gedach-
tCD, op de vleugelen dier vreemde woorden, de hemel wcet waar nur
toe vlogen — denk tk, dat het een schouwspel was, dat zoo stil als het
was, onder de genoeglijkste behoordc, die ik ooit gezien heb. Het is mij
alsof zij daar voor eeuwig hadden kunnen heen en weder wandelen, en
dit, op eene of andere wijs, de wereld tot voordeel zou zijn geweest —
alsof duizend dingen, waarover zij gerucht maakt, niet half zoo goed
voor haar of voor mij waren.
Agnes was ookspoedigeenevriendin van mijnheer Dick; en daar luj
dikwijls bij ons aan huis kwam, maakte hij ook kennis met Uriah. De
vriendschap tusschen hem en mij nam ged'jrig toe, en kwam op dexen
wonderlijken voet, dat terwijl mijnheer Dick 20o het heette als mijn
voogd naar mij kwam zien, hij mij toch altijd raadpleegde over elke
kleine twijfeling die bij hem opkwam en zich altijd naar mijn raadgcdroeg^
daar hij niet idleen groote achting voor mijne aangeborene schnmdei*
held koesterde, maar ook begreep, dat ik veel daarvan van mijne tante
had ge£rfd.
Op een donderdagochtend, toen ik mijnheer Dick van zijn logement
naar het diligencc-kantoor wilde brengen en vervolgena naar school
gaan (want wij hadden voor het ontbijt een uur school), ontmoette ik op
straat Uriah, en herinnerde deze mij aan mijne belofte ora bij hem en
zijne moeder thee te komen drinken, er al wringend bijvoegende: >Maar
ik had niet gedacht, dat gij die zoudt houden, jonge beer Copperfield,
omdat wij zoo heel nederig zijn."
Ik had het waarlijk nog niet met mij zelven kttrmen eens worden, of ik
van Uriah hield of een afachuw van hem had ; en ik twijfeldc nog daai-
aan, terwijl ik hem op straat in het gezi^t stond te kijken. Moarikge-
voehle mij er werkdijk door beleedigd dat hij mij voot trotsch hield, en
sdde, dat ik maar wachtte tot ik gevraagd werd,
*0, ab het anden niet is, jonge heer Copperfidd, z«de Uriah, *en.
KISS SEZOEK BU DE FAMILIK HEEP. 209
als het wezenlijk onse oederigheid niet is, die n teni^houdt, wilt ge dan
yan avond komen i Maar als het onze nederigheid is. hoop ik dat gij u
niet ODtzien zult ora het maar teseggenJoDgeheerCopperfield, want
wij weten wel wat we zijn."
Ik zcide, dat ik er mijnheer Wickfield over zou spreken, en als hij het
goedvond, waaiaan ik niet twijfelde, met genoegen zou komen. Zoo zeidc
^ des avonds om zes our, daar het een der avondcn was waarop het
kantoor vroeg gesloten werd, dat ik gereed was om medc te gaan
tMoeder zal er waarhjk trotsch op wezen," zeide hij toen wij te zameo
lieengingen. > Of wel, zij zou er trotsch op zijn, als trotschheid geene zonde
was, jonge heer Copperfield." — tEn tochhebt gij van morgen geen be-
twaar gemaakt om mij voor trotsch te houden, ' antwoordde ik, — i O
Heere neen, jonge heer Copperfield," zeide Uriah hierop. lO, geloof
mij toch, neen. Die gcdachte is niet bij niij opgekomen. Ik zou u geheel
niet voor trotsch hebben gehouden, al hadt gij ons te nederig geacht,
Omdat wij zoo heel nederig zijn." — • Hebt gij binnen kort nog vecl in
de rcchten gestudeerdf" zeide ik, omopeen ander onderwerp te ko-
men, — »0, jonge heer Copperfield," zeide hij, met een blik vol
bescheidenc zelfverloochening, >mijn lezen kan haast geen studeeren
genoemd worden. Ik heb maar nu en dan des avonds een paar uurtjcs
■Oft mijnheer Tidd gesleten." — »Nog al moeieUjk, denltik?" zeide
ii. — » Voor mi] is hij soratijds moeielijk," antwoordde hij, iMaarwathij
voor iemand van talent lou zijn, weet ik niet."
Na onder het voortwandelen wat met twee viogers zijner becnderige
ttchterhand op zijnc kin le hebben getrommeld, vervolgde hij :
>Er zijn uildrukkingen, begrijpt ge, jonge heer Copperfield — Latijn-
Khe woorden en spreekwijzen, — in mijnheer Tidd, die voor een lezcr
Wn nederige kundigheden nogal bczwaar hebben," — iZoudt gij gaame
Latijn willen leeren ?" zeide ik bereidwiJlig. i Ik wit u met vermaak les
geven, zoover ik zelf gevorderd ben." ^ 1 0, ik dank u wel, jonge heer
Copperfield," antwoordde hij, zijn hoofd schuddendc. »Hetis welvrien-
delijk van u om mij dat te presenteeren, maar ik ben veel te nederig om
htt aan te nemen." — »Dat is maar malligheid, Uriah." -^ > Neen, waar-
Kjk gij moet mij verschoonen, jonge heer Copperfield. Ik ben u zeer ver-
Plicht, en ik zou het heel gaame doen, dat verzeker ik u, maar ik ben
*«1 le nederig. Er zijn menschen genoeg, die mij in mijn nederigen staat
Vl zouden willen vcrtreden, al geef ik hun geen aanstoot door een ^c-
wde te worden, Geleerdheid voegt mij niet. Iemand als ik moct met
'^g willen klimmen. Als hij in de wereld wil vooruilkomen moet hij
"wlerig blijven, jonge heer Copperfield."
Ik zag nooit zijn mond zoo breed, of de plooien in zijne wangen zoo
™*p. als toen hij deze gevoelens ontboezemde ; terwiji hij al dien tijd zijn
■"•ofd schudde, en zich wrong van bescheidenheid.
»Ik geloof, dat gij het mis hebt," zeide ik. »Ik geloof zeker, dat er ver-
^eidene dingen zijn waarin ik u wel les zou kunnen geven, als gij ze
Pwne zoudt leeren," — i O, daaraan twijfel ik niet, jonge heer Coppcr-
*1<1," antwoordde hij, »in het minste niet, Maar daar gij zelf niet nederig
Mvm COFFERFntLO. — I li
210 DAVID COPPERFIELD.
zijt, kunt gij misschien niet wel over hen oordeelen, die h<
mijne meerderen geen aanstoot geven met mijne kundighec
u wel. Ik ben veel te nederig. Hier is mijne nederige wonin|
Copperfield."
Wij.traden eene lage, ouderwetsche kamer binnen, waar i
de straat inkwam^ en vonden daar juffrouw Heep, die het ev
Uriah was, maar klein van gestalte. Zij ontving mij met de c
righeid, en verzocht mij verschooning, dat zij haar zoon
daarbij aanmerkende, dat zij, zoo germg als zij waren, toch
lijk gevoel hadden, hetgeen zij hoopten, dat niemand kwalijl
De kamer was zeer fatsoenUjk, half zitkamer half keuken, m;
pleizierig. Het theegoed stond op de tafel, en de ketel koc
vuur. £r stond eene latafel, met een opslaand blad als ec
waaraan Uriah des avonds kon lezen of schrijven. Daar
blauwe zak, die papieren scheen te braken. Daar stond ei
Uriah's boeken, met mijnheer Tidd aan het hoofd. Daar w
kastje, en daar stonden de gewone meubelen. Ik herinner
iets in het bijzonder er kaal of armoedig uitzag, maar wel, di
zulks deed.
Misschien behoorde het tot juffrouw Heep's nederigheid
weduwenrouw droeg. Ondanks den tijd, die er sedert mijn
overlijden was verloopen, droeg zij nog den weduwenrouw. '.
hare muts eenigszins van den regel afweek ; maar anders wa^
zwaar in den rouw als in het begin van haar rouwtijd.
>Dit is een dag om in gedachtenis te houden, mijn Urial
frouw Heep onder het theezetten, »nu jonge heer Copperi
bezoek brengt." — > Ik heb al gezegd, dat ge zoo denken
der," zeide Uriah hierop. — »Als ik om iets had kunnen wc
vader bij ons gebleven was," hervatte juflfrouw Heep, »zou
zijn om dezen avond met ons gezelschap te kunnen kennis n
Ik werd verlegen met deze complimenten ; maar het streel
dat ik als zulk een geeerd gast werd ontvangen, en ik vond jui
zeer innemend.
»Mijn Uriah," zeide juffrouw Heep, theeft al lang hier
jonge heer. Hij vreesde wel eenigszins, dat onze nederigheid
letten^ en dat deed ik ook. Nederig zijn wij, nederig zijn wij
nedeng zuUen wij altijd blijven." — »Ik geloof toch zeker, d
reden hebt om dat te zijn, juffrouw," zeide ik,» of gij moet
kiezen." — »Ik dank u wel, jonge heer," Het juffrouw Heep
gen. » Wij kennen onzen stand, en zijn daarin dankbaar."
)^ Ik bevond, dat juffrouw Heep langzamerhand dichter bij n
langzamerhand tegenover mij kwam, en zij mij eerbiedig be<
het keurigste, dat er op de tafel stond. Er was, wel is waar, nie
keurigs ; maar ik nam den wil voor de daad, en vond hen zee
Weldra begonnen zij over tantes te praten, en toen vertelc
mijne ; en over vaders en moeders, en toen vertelde ik van (3
toen begon juflfrouw Heep over stief^aders te praten, en b
ZU HOOREN MIJ UIT. 211
-den mijne te vertellen — maar ik bedacht mij, omdat mijne tante mij ge-
taden had daarover te zwijgen. Een onnoozel jong kurkje zou echter
even weinig tegen een paar kurkentrekkers, of een onnoozel jong kiesje
tegen een paar tandmeesters bestand wezen, als ik tegen Uriah en juf-
frouw Heep. Zij deden met mij wat zij maar wilden, en pompten mij din- .
^en, die ik nooit had willen vertellen, zoo zeker en gemakkelijk uit, dat
& nog bloos als ik er aan denk ; vooral daar ik het mij, met mijne jeug-
^ge rondborstigheid, tot eer rekende dat ik zoo vertrouwelijk was, en
meende dat ik ook mijne twee achtenswaardig vrienden zeer vereerde.
Zij hielden veel van elkander ; dit was zeker. Ik denk dat dit, als iets
Qatuurlijks, zekeren indruk op mij maakte ; maar de behendigheid, waar-
mede de een wist op te vangen wat de ander zeide, was iets kunstmatigs,
waartegen ik nog minder bestand was. Toen er niets meer over mij zelven
^t mij te halen was, (want ovet «iijn leven bij Murdstone en Grinby, en
mijne reis, was ik stom) begonnen zij over mijnheer Wickfield en Agnes.
Uriah wierp juifrouw Heep den bal toe, juflfrouw Heep ving hem en wierp
hem naar Uriah terug, Uriah speelde er een beetje mede en rond hem
^n weder naar juflfrouw Heep, en zoo lieten zij hem rondvliegen, tot ik
Diet meer wist wie hem eigenlijk had en geheel verbijsterd was. De bal
2clf werd ook telkens verwisseld. Nu was het mijnheer Wickfield, dan
Agnes ; nu was het edele karakter van mijnheer Wickfield, dan mijne
^genomenheid met Agnes : nu de groote zaken en inkomsten van mijn-
heer Wickfield, dan ons huiselijk samenzijn na den maaltijd ; dan weder
hoeveel wijn mijnheer Wickfield dronk, de reden waarom hij dit deed,
^ hoe jammer het was, dat hij zooveel dronk ; nu het een, dan het ander,
^n weder alles te gelijk ; en al dien tijd liet ik, zonder dat ik veel scheen
^ spreken of iets anders te doen dan hen een weinigje aanmoedigen, uit
^ees dat hunne nederigheid en de eer van mijn gezelschap hen geheel
^den overstelpen, mij gedurig het een of ander ontglippen, dat ik mij
^iet moest laten ontglippen, en zag ik de uitwerking daarvan aan het
knipoogen van Uriah's neusgaten.
, Ik begon reeds slecht op mijn gemak te geraken en te wenschen, dat
^t bczoek maar wel aan een eind was, toen eene gedaante, die de straat
^* en de deur voorbijkwam — welke openstond om wat lucht in de kamer
^ laten, daar het voor den tijd van het jaar warm weder was — terug-
keerde, binnenkeek en binnenstapte, luidkeels uitroepende: tCopper-
^Idilshetmogelijk!"
Het was mijnheer Micawber ! Het was mijnheer Micawber, met zijn
^Ofgnet, en zijn rotting, en zijn halsboord, en zijne welgemanierdheid^
^ den gullen galm in zijne stem, geheel compleet.
*Mijn beste Copperfield!" zeide mijnheer Micawber, mij zijne hand
^^>e3tekende, »dit is waarlijk eene ontmoeting, die wel geschikt is om het
S^jnoed te vervullen met een gevoel der onzekerheid en onstandvastig*
^d van alle menschelijke — om kort te gaan, dit is eene buitengewone
^tmoeting. Terwijl ik langs de straat ga, en loop te denken over de waar-
*^hijnlijkheid, dat zich iets zal opdoen (waarop ik tegenwoordig vrij veel
hoop heb), vind ik, dat zich een jong, maar hooggeacht vriend opdoet,
213 DAVID COPPKRFIELD.
dien ik in het gewichtigste tijdperk van mijn leven, ik mag wel zeggen b
de crisis van mijn aanzijn^ heb leeren kennen. Copperfield^ beste jongeo^
hoe gaat het u ?"
Ik kan niet zeggen — ik k a n waarlijk niet zeggen — dat ik blij was
inijnheer Micawber d a a r te zien, maar ik was toch blij dat ik hem zag.
gaf hem hartelijk de hand en vroeg hoe mevrouw Micawber veer.
tWel verplicht," zeide mijnheer Micawber, met de hand wuivendc,
gelijk vanouds, terwijl hij zijne kin in zijn hemdsboordje schikte. >Zijis
tamelijk weivarend. De tweelingen putten niet ianger hun voedsel uitde i
bronnen der natuur — om kort ,te'. gaan," zeide hij, in een zijner uitbar-
stingen van vertro,uwen, »zij zijn gespeend — en mevrouw Micawber i^
tegenwoordig mijne reisgezellin. Zij zalerzichinverblijden,Copperfiel(li
dat zij hare kennis kan vemieuwen met iemand, die zich in alle opzichten
een waardig priester aan het altaar der vriendschap heeft getoond."
Ik zeide, dat het mij ook verheug;en zou haar te zien.
»Ge zijt wel goed," zeide mijnheer Micawber. Daarop glimlachte hi),
zette nog eens zijne kin te recht en keek om zich been. »Ik ontdek mijn
vriend Copperfield," hervatte hij met hoffelijken zwier, en zonder iemand
in het bijzonder aan te spreken, >niet in eenzaamheid, maar als deelge-
noot van een gezelligen maaltijd in gezelschap met eene dame in wedtt-
wenrouw, en van iemand, die waarschijnlijk het kroost is, dat — om kort
te gaan," zeide hij, met nog eene uitbarsting van vertrouwen, »haar zooo*
Ik zal het voor eene eer houden gepresenteerd te worden."
Ik kon^ onder deze omstandigheden, niet minder doen dan mijnhe^
Micawber met Uriah Heep en zijne moeder in kennis brengen, en dee^
dit dus ook. Terwijl zij zich voor hem vemederden, nam mijnheer lA^'
cawber een stoel en wuifde op zijne hoffelijkste manier met de hand.
»Ieder vriend van mijn vriend Copperfield," zeide hij, > heeft aaO'
spraak op mijne vriendschap." - tWij zijn veel te nederig, mijnheer/
zeide juffrouw Heep, >mijn zoon en ik, om vrienden van jonge heer Cop*
perfield te zijn. Hij is zoo goed geweest om bij ons thee te komen drin-
ken. en wij zijn hem dankbaar voor zijn gezelschap, en u ook, mijnheer
voor uwe oplettendheid." — » Mevrouw," antwoordde mijnheer Micaw-
ber met eene buiging, »gij zijt zeer verplichtend. En wat doet gij hiei
Copperfield ? Nog in den wijnhandel ?"
Ik was zeer verlangend om mijnheer Micawber maar daar vandaan te
krijgen, en antwoordde met mijn hoed in de hand, en zonder twijfel met
een hoogrood gezicht, dat ik bij doctor Strong op school was.
> Op school ?" zeide mijnheer Micawber, zijne wenkbrauwen optrek-
kende. »Het doet mij buitengemeen veelgenoegen ditte hooren. Hoewel
een geest gelijk die van mijn vriend Copperfield," daarop keerde hij
zich naar Uriah en juffrouw Heep, i die beschaving niet meer noodig
heeft, welke hij zonder zijne kennis van menschen en zaken zou verei-
schen, is die geest echter een vruchtbare grond, waarin alles welig ont-
kiemt — om kort te gaan," zeide mijnheer Micawber, wederom met eene
uitbarsting van vertrouwen, i hij is in staat om het ver in de classieken
te brengen.''
bi
ANDIRMAAL ONTMOET IK MUNH1C£R EN BCEVROUW MICAWBER. 31 J-
Uriah wreef zijne dorre handen langzaam over elkander en wrong zijn
bovenlijf op eene akelige manier, om zijne instemming met deze lof-
; apnak op mij uit te drukken.
iZollen wij nu mevroaw Micawber gaan bezoeken, mijnheer ?'' zeide
ik, om hem maar weg te krijgen. — > Als gij haar die eer wilt bewijzen,
Copperfieldf" antwoordde hij opstaande. ilk maak geen bezwaar om
(en aanhoore van onze vrienden hier te zeggen, dat ik een man ben, die
eenige jaren lang tegen den drang van financieele ongelegenheden heeft
moeten kampen." Ik wist wel, dat hij zeker iets van dien aard zou zeg-
gsQ] altijd roemde hij op zijne ongelegenheden. iSomtijds hebikmij
boven mijne ongelegenheden verheven. Somtijds hebben mijne ongele-
.genheden — om kort te gaan, mij omvergeworpen. Erzijntijdengeweest
wanneer ik ze op allerlei manieren wist af te pareeren ; er zijn tijden
feweest wanneer zij mij te sterk waren, en ik er voor zwichtte, en met de
woorden van Cato tegen mevrouw Micawber zeide: > Plato, gij redeneert
weL Het is nu gedaan. Ik kan niet langer vechten/' Maar nooit in mijn
levcn,*' vervolgde hij, »heb ik grooter genot gekend, dan toen ik mijne
smarten (indien ik ongelegenheden, die voomamelijk uit sommatien van
procureurs en acceptation op twee en vier maanden ontsproten, met dat
woord mag aanduiden) in den boezem van mijn vriend Copperfield
mocht uitstorten. "
Mijnheer Micawber besloot deze guile bekentenis met te zeggen:
t Mijnheer Heep, goedenavond I Mevrouw Heep, uw dienaar !" en staple
toen, met zijne zwierigste bonding, met mij naar buiten, onder het neu-
lien van een deuntje en tamelijk veel geweld met zijne schoenen op de
straatsteenen makende.
Het was in eene kleine herberg waar mijnheer Micawber zijn intrek had
fcnomen, en hij had daar een bekrompen Ifamertje, dat van de alge-
meene kamer was afgeschoten en sterk naar tabak rook. Ik denk, dat
het boven de keuken was, dewijl er door de reten in den vloer een warme^
tettige lucht scheen op te komen, en de muren klam waren aangeslagen.
Ik weet zeker, dat het dicht bij het buffet was, door den reuk der sterken
drank en het rinkelen van glazen. Daar, op eene kleine sofa gelegen,
ooder eene schilderij van een renpaard^ met haar hoofd dicht bij het
nrar, en terwijl hare voeten dreigden een mosterdpotje van een stom-
meknecht af te schoppen, die aan het andere eind der kamer stond,
rooden wij mevrouw Micawber, tot welke mijnheer Micawber, die het
<er5t binnentrad, zeide : > Melieve, mag ik zoo vrij zijn om een scholier
van doctor Strong bij u te introduceeren ?"
Ik moet hier terloops aanmerken dat mijnheer Micawber, hoewel hij
met mijn ouderdom en stand evenzeer in de war was als ooit, altijd als
iets zeer fatsoenlijks, onthield^ dat ik bij doctor Strong op school was.
Mevrouw Micawber was verbaasd, maar toch zeer blijde mij te zien..
Ik was ook blijde, dat ik haar zag, en na eene hartelijke begroeting van
veerskanten, zette ik mij naast haar op de sofa.
iBeste," zeide mijnheer Micawber, tals gij Copperfield eens wilt ver-
tellen wat onze tegenwoordige positie isy dat hij zonder twi){e\ gaani<& ziS.
SI4 DAVm COPPCRPIRLD.
willen weteo, zal ik ondertusschen de courant gaan inkijlien
of zich onder de advertentien iets opdoel." — »Ik dacht, dai
mouth waart,mevTouw," zeide ik tot mcvrouw Micawbcr, '
heengegaan. — > Ja, mijn lieve Copperfield," antwoorddezij, >
naar Plymouth gcgaan." — lOmbij dehand te wezen,"
ik haoT. — ijuist zoo," zeide mevrouw Micawber. lOmbi
wczen. Maar om de waarheid te zeggen, men wil aan het
geene talenten hebben. De plaatselijke invloed mijner familic
ontoereikend om voor een man vao mijnheer Micawber'i
hcden eene aanstelliug bij dat vak te bekomen. Men wilde )
man van mijnheer Micaber's bekwaamheden hebben. Hij z
in het oog doen loopen hoeveel aan anderen ontbrak. E^ I
vervolgde'mevrouw Micawber, iwil ik het niet voor u bewin
beste Coppcrfield, dat, toen die tak van mijne famllie, die te
gevestigd is, zag dat mijnhecT Micawber ook mij, kleine Wil
zusje, en de tweelingen had medegebracht, men hem niet
voering ontving, die ik hadmogen verwachten, daai hij zoo t
nit de gevangenis was veriest. Om de waarheid te zeggen," —
zij hare stem dalen — imaar dit bhjft tusschen ons — onz
was koeL" ^»Waailijk!"zeideik.^»]a!"zeidemevrou»
>Het is wel smaitelijk^jonge heerCopperfield het menschdom
oogpunt te moeten aanschouwen, maar onze onivangst was
Daaraan is niet te twijfelen. Om de waarheid te zeggen, die U
familie, die te Plymouth gevestigd is begon personeel teg
Micawber te worden, eer wij daar nog eene week geweest wa
Ik zeide, en dacht ook, dat zij zich behoorden te schamen
iMaar het was toch zoo," hervatte mevrouw Micawber
onder zulke omstandigheden, een man van mijnheer Mican
hartig karakter does? Duidelijk schoot hem niets andcrs 01
dien tak der familic het geld te leenen voor de tenigreis, en
kosten mocht, naar L on den terug te keeren." — iDuszijtg
teruggekomen, mevrouw ?" zeide ik. — » Wij zijn alien weei
men," antwoordde mevrouw Micawber. iSedert heb ik de an
mijner famiJie geraadpleegd over demaatregelen, die mijnhet
nu best 20U kunnen nemen — want ikblijfbeweren,datb
ander bij de hand moet nemen, jonge heer Copperiield," zei<
Micawber op een redeneeTenden toon. >Het is duidelijk, t
houden van zes personen, eene dienstbode nog daarbuiten (
van den wind kan leven." — "Zeker niet, mevrouw," zeid<
meening dier andere takken mijner familie," vervolgde mevr
ber, > is, dat mijnheer Micawber ontniddellljk zijne aandacht '
moet vesdgen.". — » Waarop, mevrouw?" — »0p desteen'
woordde zij. >0p den kolenhandel. Mijnheer Micawber k<
doen van onderzoek, op de gedachte, dat er voor iemand vai
ten een goed voonntzicht zou bestaan in den handel met k
Medway. Toen was klaarblijkelijk, gelijk mijnheer Micawbei
zeide^ de eerste stap, dieergenomen moest worden, de Medwi
•^
I BIJ DK MICAWBERS ETEN, 215
xie n. Wij zijn die dan ook komen zien. Ik teg • wij, jonge heer Copper-
field, want ik zai," zeide mevrouw Micawber met aandoening, i mtjnheer
ilicawber nooit verlaten."
Ik gafprevelend mijiie bewODdering en goedkeuring te kennen.
iWij zijn de Medway komen zien," hervatte mevrouw Micawber.
>Mijn gevoelen over den kolenhandel op die rivier is, dat hij misschien
ook talenten, maar zekerlijk kapitaal vereischt. Talenten heeft mijnheer
Micawber ; kapitaal heeft hij niet. Wij hebben, denk ik, het ^ootste g&-
d«!te van de Medway gezien ; en dat is de meening, waartoe ik gekomen
ben. Daar wij hier loo dichtbij waren, was mijnheer Micawber van ge-
voelen, dat het roekeloos zou zijn als wij niet meteen de domkerk gingen
nen, Vooreeret, omdat zij wel de moeite waard is en wij ze nog nooit ge-
, am hadden ; en ten tweede om de waarschijnlijkheid, dat zich in eene
I stad met eene domkerk wel lets zou opdoen. Wij zijn hier," vervolgde
mevrouw Micawber, »nu drie dagen geweest, Er heeil zich tot nog toe
nieia opgedaan, en het zal u we! niet zoovecl verwondereo, jonge heer
Copperfield, als het een vreemdeling zou doen, als gij vemcemt, dat wij
tegrawoordig naar eene remise uit Londenwachten, om onze financi-
Kle verplichtingen in dit hotel te voldoen. Tot aan de aankomst van die
remise," zeide mevrouw Micawber met diep gevoel, iben ik vanmijn
litiis(ikbedoelonzekamersinPcntonville),vanmijnzoontjeendoch-
Iwije en mijne onnoozele tweelingen verbannen."
Ik gevoelde het diepste medelijden met mijnheer en mevrouw Micaw-
Ki in deze dringende omstandigheden, en zeide dit ook tegen mijnheer
Micawber, die nu terugkwam, er bijvoegende, dat ik maar wenschte geld
gnioeg te hebben, om hun de noodige som te leenen. Mijnheer Micaw-
t^rs antwoord verried de onnist van zijn gemoed. Hij zeide, terwijl hij
"lii de hand drukte: iCopperfield, gij zijt een waarvriend; maar als het
tgste komtj is niemand zonder vriend, zoolang hij nog een scheerkistje
h«ft." Bij dit akelige gezegde sloeg mevrouw Micawber hare armen om
ajn hals en smeekte hem om tebedaren. Hij schreide ; maarbijna onmid-
deUijk herstelde hij zich in zooverre, dat hij kon schellen en een warmen
lierpodding met gamalen tegen den volgenden ochtend tot ontbijt be-
stellen.
Toen ik afecheid van hen nam, drongen beiden mij zoodantg om voor
htiD vertrek bij hen te komen eten, dat ik dit niet kon afslaan. Maar daar
ik wist, dat ik des anderen daags niet kon komen, dewijl ik dan des
avonds veel werk zou hebben, sprak mijnheer Micawber af, dat hij in
<!en loop van den ochtend bij doctor Strong naar mij zou komen vragen
(daar hij een voor^evoel had, dat de remise met de volgende post zou
amkomen) om te zien of overmorgen mij beter schikte. Ik wcrd dus den
volgenden ochtend uit de school geroepen, en vond mijnheer Micawber
bde spreekkamer, om mij tezeggen, dathetdineropdenvoorgestelden
tijd zou plaats hebben. Toen ik hem vroeg of de remise gekomen was,
dnikte hij mij de hand en ging been.
Toen ik ien zelfden avond uit het venster stond te kijken, verwon-
derde het mij, en maakte het mij eenigszins ongerust, dat ik mijnheer
2l6 DAVID COPPKRFIELD.
Micawber en Uriah Heep arm in arm zag voorbijkomen ; Uriah vol
nederig gevoel voor de eer, die hem bewezen werd, en mijnheer Micaw-
ber innig vergenoegd, dat hij Uriah als het ware onder zijne bescherming
kon nemen. Maar nog meer verwonderde het mij, toen ik den volgenden
dag op den bepaalden tijd, namelijk tegen vier uur, naar het herbergje
ging, uit hetgeen mijnheer Micawber zeide te moeten opmakea, dat hij
met Uriah naar huis was gegaan, en bij jufTrouw Heep brandewijn met
water had zitten drinken.
ȣn ik zal u eens wat zeggen, mijn beste Copperfield," zeide mijnheer
Micawber, »uw vriend Heep is een jong kerel, die procureur-generaal
zou kunnen worden. Als ik dat jonge mensch had gekend in den tijd
toen mijne ongelegenheden tot eene crisis kwamen, kan ik niets anders
zeggen, of ik geloof, dat men mijne schuldeischers veel handelbaarder
zou gemaakthebben dan zij nu geweest zijn.''
Ik begreep niet wel hoe dit mogelijk was, daar mijnheer Micawber
hen nu toch niets had betaald ; maar ik wilde er niet gaame naar vragen,
Evenmin wilde ik gaame zeggen, dat ik hoopte dat hij bij Uriah niet al
te spraakzaam was geweest, of vragen of zij veel over mij hadden ge-
sproken. Ik was bang om mijnheer Micawber*s gevoel te kwetsen, of in
alien gevalle dat van mevrouw Micawber, daar zij zoo bijzonder teer-
hartig was; maar ik was er toch ongerust over en dacht er naderhand
nog dikwijls aan.
Mijnheer Micawber was buitengemeen vrooiijk. Nog nooithadikhem
zulk een pleizierig gezelschap gevonden. De punch deed zijn gezicht
eindelijk blinken, alsof het geheel vemieuwd was. Hij sprak op blijgees-
tig sentimenteelen toon over de stad, en bracht een toast op haar welzijn
uit, waarbij hij aanmerkte, dat mevrouw Micawber en hij het daar zeer
naar hun zin hadden gehad, en dat zij nooit de aangename uren zouden
vergcten, die zij te Canterbury hadden gesleten. Naderhand stelde hij
mijne gezondheid in ; en hij, mevrouw Micawber en ik liepen den ge-
heelen tijd oazer vriendschappelijke betrekking nog eens door^ waarbij
wij al het verkochte goed nog eens verkochten. Toen stelde ik de ge-
zondheid van mevrouw Micawber in, of zeide ten minste met beschei-
denheid : » Als gij het mij vergunnen wilt, mevrouw Micawber, zal ik nu
het genoegen hebben om uwe gezondheid te drinken." Daarophield
mijnheer Micawber eene lofrede op mevrouw Micawber's karakter, en
zeide, dat zij altijd zijne leidsvrouw en vriendin was geweest, en dat hij
mij zou aanbevelen, als het voor mij tijd om te trouwen werd, om ook
zulk eene vrouw te trouwen, als er nog zulk eene vrouw te vinden was.
Naarmate de punch verdween, werd mijnheer Micawber nog vriend-
schappelijker en vroolijker, en daar mevrouw Micawber ook eenigszins
opgewonden werd, zongen wij »Auld Lang Syne" vandenSchot-
schen dichter Burns tot afscheidslied, waarbij wij, toen dit zoo te pas
kwam, elkander om de tafel de hand gaven, terwijl wij bij den slotregel,
waarvan wij niets verstonden, werkelijk aangedaan werden.
Kortom, ik heb nooit iemand zoo vrooiijk en luchtig gezien als mijn-
heer Micawber dien avond tot op het laatste oogenblik was, toen ik van
ZtJ ZQN NOG GEHEKL DEZELPDBN. 21]
I \kem en zijne beminnelijke vrouw een hartelijk afscheid nam. Ik was er
1 dm Tolstrekt niet op voorbeieid om den volgeDden ochtend ten zeven
A tire den volgenden brief van hem te ootvangen, die van half den in den
M avond gedateerd was, een kwartier uurs nadat ik hem verlaten had :
-I iDierbarejongc vriend!
iDe teerling ia geworpen — alles is voorbij. Het knagen der zorg met
een akehg masker van vroolijkheid verbergende, heb ik u dezen avond
luetondoricht, dat er geene hoop op eene remise overblijftl Onderdeze
omstandtgbeden, vemederend om te verduren, vemederend om te be-
schonwen en vemederend om te verhalen, heb ik de financieelc vcrplich-
tin^, welke ik in dit logement had aangegaan, gekweten dooreene accep-
tBbc van mijne eigene hand, betaalbaar veerden dagen na dato aan mijne
woning. Fen ton ville, London. Waimeer die acceptade vervalt,zal
lij niet gehonoreerd worden. Het gevolg is mijn verderf, De donderslag
dieigt, en de boom moct vallen.
• Ljut de rampzalige, die u nu toespreekt,mijn waardeCopperfield,
ow levcn lang eene waarschuwende vuurbaak voor u zijn. Hij schrijft u
met die bedoeling, en in die hoop. Indien hij kon denken, dat hij nog
notdg zou zijn, zou er mogelijk nog een straaltje daglicht doordringen in
den troosteloozen kerker van zijn volgend aanzijn — hoewd het tegen-
woordig (om er het minste van te zeggen) zeer twijfclachdgis, of dat aao-
zijn nog lang zal duren.
>Dit is de laatste brief^ mijn waarde Copperfield, dien gij ooitont-
vangen zult
a Van den doodarmen Balling
> Wilkens Micawber."
De inhoud van dezen tiartvcrscheurenden brief deed mij zoodanig
ontstellen, dat ik teistond naar het herbergje liep, met voomemen om
na daar naar doctor Strong te gaan, en te beproeven of ik mijnheer
Micawber met een woord van troost kon opbeuren. Doch halverwege
daarheen ontmoette ik de diligence naar L o nd e n met mijnheer en me-
TToaw Micawber achteiop; mijnheer Micawber een toonbeeld van sdl
genoegen, terwtjl hij glimtachend naar het gekeuvel van mevrouw Mi-
cawber luisterde, uit een papieren zakje noten at, en de hals ecner flesch
ait zijn borstzak kwam kijken. Daar zij mij niet zagen, hield ik het, allea
m aanmerking genomen , voor best om hen ook maar niet te zien. Ik
■loeg dus, met een groot pak van het hart, eene zijstraat in, die de naaste
weg naar school was, en vond het over het geheel eene verademing, dat
zij vcrtrokkcn waren ; hoewel ik toch veel van hen bleef houden.
DAVID COPPERTIILD.
I TERUGZICHT.
Mijne schooldagen! Het stille voortglijdcn van mijn aanzijn — inijiw
onzichtbare, onmerkbare vorderingen op de baan des levens — van de
kindsheid totaan de jongelingschaplLaatmij bedenken, terwijlikopdat
stroomende beekje terugzie, thanseene droge,itietbladereiioveigroeide
bedding, of er langs zijn loop eenige kenteekenen Eijn te vinden, wau-
door ik mtj kan herinneren boe het vioeide.
Een oogenblik, en ik ben op mijne i>laatsindedomkerk, waarwij
elkcQ zondagmorgen gezamenhjk heengingen, nadat wij cent totdat
oogmerk in de school warea bijeengekomen. De aardachdge reuk, dc
stille lucht, het gevoel dat de wereld buitengesloten is, het galmen van
het orgel door de wil en zwart gewel/de galerijen en zijgangen, zijn vleu-
gelen, die mij terugvoeren en mij in een half slapenden, half w^enden
drooni boven die dagen zwcvende houden.
Ik ben niet de laagste van de school. Ik ben in eenige maandenver-
scheidene jongens vooruit gekotnen. Maai de eerste jongen is toch voor
mij een ontzaglijk wezen, veraf op eene duizelingwekkende boogte ge-
plaatst, die voor mij onbereikbaar is. Agnes zegt > Neen,"nuiar ik zeg > Ja,"
CD leg baar, dat zij zich weinig verbeeldt welke schatten van kennis dat
wonderbare wezen bemachtigd heefl, wiens plaats zij denkt dat zelfs ik,
zwakke aanvanger, door den tijd kan bereiken. Hi) is mijn bijzondeie
vriend en openbaie beschermer niet, gelijk Steerforth was, maar ik draa^
hem toch eene eerbiedige achting toe, Ik verwonder mij vooral wathij
wezen zal, als hij van doctor Strong vertrekt, en wat het menschdom lal
doen om eenige plaats in de maatschappij tegen hem te verdedigcn.
Maar wie is het, die mij daar stoorl r Het is jonge juf&ouw Shepherd,
op wie ik verliefd ben,
Jonge jufTrouw Shepherd is een kostjuffertje in hetinsdtuut derju&ou-
wen Nettingall. Ik aanbid jonge jufTrouw Shepherd. Zij is een klein meisjo,
met een spensertje, een rond gezichtje en krullend vlasblond haar. I>e
juffer^es derjuffrouwen Nettingall komen ook in de domkerk. Ik kan
niet in mijn boek zien, want ik moet naar jonge juSrouw Shepherd ki},
ken. Als het koor zingt, hoor ik haar. In de gebeden vroeg ik in mijne
gedacbten haar naam in — ik zet haar onder de leden van het konink-
Ujke huis. Thuis, op mijne eigene kamer, ben ik somtijdsgenoodzaakt om
ineenevervoering vanliefdeuitteroepen: »0, Miss Shepherd!"
Een tijdlang blijf ik twijfelachtig aan hare gezindhetd te mijwaarts,
maar eindelijk is het noodlot ons gunsdg, en ontmoeten wij elkander in
de dansschool. Ik krijg jonge juffrouw Shepherd tot danseres. Ik raak
haar bandscboen aan, en voel eene trilling de rechtermouw van mijn
buisje opioopen en door mijne haren uitkomen. Ik zeg jonge juffrouw
Shepherd niets teeders, maar wij verstaan elkander toch. Zij en ik leven
slechts om vereenigd te worden.
Waarom geef ik jonge juffiouw Shepherd heimelijk twaalf Brazilie-
MUI^ EERSTE LIEFDE. 219,
TU>teii present, zou ik denken ? zij zijn geene zinnebeelden van genegen«
\)eid) zij zijn moeielijk tot een pakje van eenigszins regelmatig fatsoen te
taakea) zij zijn lastig om te kraken, zelfs tusschen eene kamerdeur, en
als zij gekraakt zijn smaken zij olieachtig ; en toch gevoel ik, dat zij voor
jOQge jufirouw Shepherd een welgepast geschenk zijn. Ook zachte anijs*
beschtiitjes vereer ik aan jonge juffrouw Shepherd, en sinaasappelen on«
tdbaar. £ens geef ik juffrouw Shepherd in het hoedenkamertje een kus.
0 verrukkin^ I Hoe groot zijn des anderen daags mijne zielesniart en
verontiYsi^digii^g bij het hooren van een gerucht, datdejuffrouwen Net-
tingall jonge juffrouw Shepherd in het dwangplankje hebben gezet omdat
zij hare teenen binnenwaarts keerde.
Daar jonge juffrouw Shepherd de eenige gedachte en droom van mijn
leven is, hoe konit het, dat ik ooit met haar breek ? Ik kan het niet be-
grijpen. £n toch ontstaat er eene verkoeling tusschen haar en mij. £r
iomt mij een gefluister ter oore : jonge juffrouw Shepherd zou gezegd
Ivbben, dat zij wel wenschte dat ik haar zoo niet aankeek, en bekend
hebben, dat zij jonge heer Jones boven mij verkoos — Jones, een jongen
van geene de minste verdiensten! De kloof tusschen mij en jonge juf-
frouw Shepherd wordt breeder. Eindelijk ontmoet ik eens de juffertjea
yfn het instituut op de wandeling. Jonge juffrouw Shepherd trekt een ge-
2icht onder het voorbijgaan en lacht tegen haar makkertje. Alles is
'^oorbij. De trouw van een leven — een leven schijnt het te zijn, maar
dat doet er niet toe — is het einde. Jonge juffrouw Shepherd komt
<^t meer in de kerkgebeden, en het komnklijke huis kent haar niet
iJieer.
Ik ben hooger op de school, en niemand stoort mijne rust. Ik ben nu
S^heel niet bel^efd meer voor de juffertjes van het instituut, en zou op
S^n er van verlieven, al waren er twintigmaal meer, en al waren zij twin-
tigmaal zoo schoon. Ik vind de dansschool een vervelend ding, en ver-
^onder mij waarom de meisjes niet alleen kunnen dansen en ons met
"Vrede laten. Ik word sterk in het maken van Latijnsche verzen, en ver-
^nim het rijgen van mijne laarzen. Doctor Strong spreekt openlijk van
^j als van een veel belovend jeugdig geleerde. Mijnheer Dick isbuiten
zidi zelven van blijdschap, en mijne tante zendt mij met de volgende
post een guinje.
De schim van een jongen slager rijst op, gelijk de verschijning van
^D gewapend hoofd in Macbeth. Wie is die jonge slager? Hij is de schrik
der jcugd van Canterbury, Er heerscht een duister geloof, dat het
'^dervet, waarmede hij zijne haren zalft, hem bovennatuurlijke krach-
^ geeft, en dat hij een volwassen man kan staan. Hij heeft een breed
K^zichtj een hals als een stier, ruwe roode wangen, een woest gemoed en
*^e schendige tong. Het voornaamste gebruik, dat hij van zijne tong
P^kt, is om op de jonge heeren uan doctor Strong te smalen. Hij zegt in
^ het openbaar dat, aJs zij wat lusten, hij het hun zal geven. Hij noemt
^ onder hen (mij zelven daarbij), die hij wel met 66ne hand^ en de andere
^P zijn rug gebonden, zou kunnen af kloppen. Hij wacht de kleinste jon-
K^ op, om hunne onbeschermde hoofden te beuken, en schreeuwt mij
93Q DAVID COPPXRFIELD.
Op de openbare straat hoonend ea uitdagend na. Om deze voldoende
redenen besluit ik met den slager te vechten.
Het is een zomeravond, in eene groene diepte, bij den hoek van eea
muur. Ik wacht den slager rolgens afspraak af. Ik word door eene keur-
bende uit onze joogens vergeteld; de stager door twee andeie stagers,
een jong herbergier en cen schoorstecnveger. De toebcreidselen lijn ge-
maakt, en de slager en tk slaan tegen elkander over. In een oogenblik
doet de slager tien duizend vonkcn uit mijn linker wenkbraiiw schieteo.
In nog cen oogenblik weet ikniet meer waar de muuris, of waarik zeU
ben, of waar iemand is. Ik weet nauwelijks wie ik zelf ben en wie de sla-
ger is, £O0 verward en door elkander gesliagerd zijn wij, terwijl wij over
het veitrapte gras wentelen. Somtijds zie ik den slager, bebloed mo&r vol
zelfvertrouwen ; somtijds zie ik niets en zit op de knie van mijn seconde
te hijgcn ; somtijds vlieg ik als dol op den slager aan, en sla mijne knok-
kels tegen zijn gezicht aan bloed, zonder dat dit hem eenigszins schijnt
te deren. Eindelijk ontwaak ik, heel verwonderlijk in het hoofd, als uit
een duizeligen slaap, en zie den slager heengaac, door de twee iuidere
slagers, den schoorsteenveger en den herbergier gefeliciteerd, en terwip
hij al voortgaande zijn rok aantrekt ; waaruit ik met recht opmaak, dat
de lege aan zijn kant isgebleven.
Ik word in een jammertijken toestand naar buis gebracht ; men legt
mij rauw vieesch op de oogen, wrijft mij met azijn en brandewijn, en er
komt eene groote, witte, sopperige plek op mijnc bovenlip, die onmatig
opzwelt. Drie of vier dagen lang zie ik er zeer leelijk uit en blijf thuis, met
ten groen schermpje boven mijne oogen; en ik zou mij zeer vervelen,
indien Agnes geene zuster voor mij was, mij niet beklaagdc, en voor
mij las, en den tijd snel en genoeglijk deed omgaan. Agnes bezit altijd
mijn volkomen vertrouwen; ik vertel haar alles van den slager en de
grieven waarmede hij mij overladen heeft; en zij denkt,datik nietanders
doen kon dan met den slager vechten, hoewel ixj er van beefl en huivert,
dat ik met hem gevocbten heb.
De tijd is onbemerkt omgegaan, want in de dagen, die nu gekomen
zijn, is Adams niet meer de eerste van de school, en dit is hij ook in lang
met meer geweest. Adams heeft de school reeds zoo lang verlaten, dat
er, toen hij eens terugkomt om doctor Strong een bezoek te brengen,
niet vclen meer zijn, behalve ik, die hem kennen. Adams zal binnen kort
advocaat warden en eene pruik dragen. Ik ben verwonderd dat ik hem
veel stiller en bedaarder vind dan ik gedacht had, en lang niet zoo deflig
van voorkomen, Ook heeft hij de wereld nog niet in repen roer gebracht ;
want zij loopt (zoover ik kan vernemen) omtrent eveneens voort aisof hij
er nooit was ingekomen.
Eene ledige ruimte, door welke de krijgshelden der poezie en der ce-
schiedenis optrekken, in statige benden, waaraan geeneinde schijnt te
komen — en wat volgt dan f I k ben nu de eerste van de school ; en zie
op de reeks van jongens beneden mij neer, met zekere goedgunstige be-
langstelling in diegenen onder hen, die mij herinnercn welk een jongen
ik zelf was, toen ik pas daar kwam. Dat klcine kereltje schijnt mij niet
DC BEN WEDRR VIRLIKFD. 331
meer toe te bchooren ; ik denk aan hem als aan iets, dat ik op den levena-
weg heb achtergelaten — als lets, dat ik veeleer voarbijgekomen, dan
lelf geweest ben — bijna denk ik aan hem als aan iemand anders.
£n bet kleine meisje, dat ik op d!en eersten dag bij mijnhcer Wick&eld
lag, waar is zij P bi^elijks verdweneu. In hare plaats tweeft nu cene vol-
komene gelijkenis van dat portret, geenkinderlijke gelijkenis meer, door
hct huis^ en Agnes — mijne lieve zu^^ter, gelijk ik haar in mijne gedachten
Doem, mijne raadgeeister en vriendin, de goede engel van alien, die bin-
nen den kringvan haar kalmen, wetdadigen, zelfverloocheneadeninvloed
komen — is gebeel een volwassen meisje,
Welke andiere veranderingen hebben er nog met mij plaats gehad,
behalve die in mijne lengte en uitzicht, en de kundigheden die ik onder-
tnsschen heb opgezaraeld i Ik draag een goud horloge en ketting, een
ring aan mijn pink, en een rok met lange panden, en ik verbruik veel
berenvet — hetgeen, met den ring samengenomen, een slecht teeken is.
Ben ik weder verliefd f Ja, Ik aan bid de oudste juffrouw Larkins.
De oudste jufTrouw Larkins is geen klein meisje meer. Zij heelt de ge-
stalte cener rijzige volwassene vrouw, met eere donkere kleur en zwaJrte
oogen. De oudste jtiffrotiw Larkins is geen piepjong dingetje meer ; want
dejongste juffrouw Larkins is dat nieteens meer, en de oudste moetdrie
of vier jaren ouder zijn. Misschien kan de oudste jufTrouw Larkins onge-
Tcer dertig wezen. Mijn hartstocht vocr haar gaat alle perken te
birit<T).
De oudste juffrouw Larkins heefl kennis met ofhcieren. Dit is iets ge-
duchts om te dragen. Ik zie hen haar op straat aanspreken. Ik zie hen de
straat overstappen om haar te ontmoeten, wanneer haar hoed (zij heeft
in hoeden een zwierigen smaak) naast den hoed barer zuster in de verte
aankomt. Zij lacht en praat, en dit schijnt haar wel te bevallen. Ik slijt
een grool gedeelte van mijn vrijen tijd met op en neer te wandelen om
haar te ontmoeten. Als ik eens op een dag voor haar buigen kan (ik ken
haar genoeg om voor haar te buigen, daar tk mijnheer Larkins ken) ben
ik beter tevieden. Ik verdien wel eene buiging nu en dan, Voor de woe-
dendezielesmarten die ik lijd op den avond van hetbal, dattergelegen-
heid der wedrennen wordt gegeven, en waar ikweet, dat juffrouw Larkins
met of6cieren za! dansen, mag ik wel eenige vergoeding hebben, als er
nog rechtvaardigheid in de wereld is.
Mijn hartstocht beneemt mij den eetlust en doet mij bestendig mijne
zijden das dragen. Ik vind geene verademing dan door mijne beste klee-
Ten aan te trekken en mijne laarzennog eens en nog eens te laten poetsen.
Ban schijn ik de oudste juffrouw Larkins meer waardig te zijn. AUes,
dat haar toebehoort of met haar in betrekktng staat, is kostbaar in mijne
oogen. Mijnheer Larkins (een brommig oud heer. met eene onderkin en
een van zijne oogen onbeweeglijk in zijn hoofd) is voor mij een leer ge-
wichtig persoon. Als ik zijne dochter nergens kan vinden, ga ik ergens
hten waar ik kans heb om hem le ontmoeten. Te zeggen : » Hoe vaart
B*. mijnheer Larkins? Zijn de jonge dames en de geheele familie nog
wel t" komt mij zoo onvoorzichtig voor, dat ik er bij bloos.
Ik denk gedurig over mijn ouderdom. Zeg dat ik zeventicn bCD,»
dat leventien vecl te jong is voor deoudste juffrouw Larkins — waaron
datP ik zal haast in em omraezien een en twintig zijn. Ik waodelde
avonds gcregeld voor hct huis van mijnheer Larkins op en neer, hoere
het mij door het hart snijdt, als ik de officieren tie binnengaan, of hen
boven op de voorkamer hoor, waar de oudstejaffrouwLarkmsopde
harp speelt. Ik wandel lelfs bij drieofviergelegenheden,opeenesrf-
fcnde, droomerige manier, om het huis rond, nadat de faroilie te bed is,
poog de slaapkaraer der oudste juffrouw Larkins te raden (waarvoor ik,
curf ik nu wel zeggen, die van den ouden heer houd), wensch dat er «n
brand mocht uitbarsten, dat de verzamelde menigte ont^et tnocht blijv^
Btaan, en dat ik dan met eene ladder door alles mocht heenbreken, <^
tegen haar venster opzetten, haar in mijne armen redden, tenigkeerw
om iets dat zij had laten liggen, en in de vlamraen omkonien. Wa"
doorgaans is mijne liefde geheel belangeloos, en denk ik, dat ik tevred"
20U ziJD met voor juflrouw Larkins nit te blinken en dan te slerven.
Doorgaans, maar niet altijd. Somtijds rijzen erschoone droombeeld^
voor mij op. Wanneer ik mij kleed (eene bezigheid van twee uren) vo*
«engroot bal,dat bijdcLarkins'en zalgegeven worden (drie weken \at
door mijte gemoet gezien) streelen de fraaistc tafereelen mijne verbe*
-ding. Ik verbeeld mij hoe ik raoed vat om juffrouw Larkins eene liefde
verklaring te doen. Ik verbeeld mij hoe zij haar hoofd op mijn schoudi
laat zinken en zegt : > 0, mijnheer Copperfield, kan ik mijne ooren geloi
ven !" Ik verbeeld mij, hoe mijnheer Larkins mij den volgendcn moi^e
komt opzoeken en zegt: »Mijn beste Copperfield, mijne dochter hee
mij alles gezegd. Jeugd is geen bezwaar. Hier is twintig duizend pom
Wees gelukkig!" Ik verbeeld mij, hoe mijne tantezich laat vermurwe
en onszegent; en hoe mijnheer Dick en docterStrongdehuwelijkspled
tigheid bijwonen. Ik ben een verstandige jongen, geloof ik — geloof i
in het terugzicht, meen ik — en bescheiden, ait weet ik zeker; maar zc
gaat het toch.
Ik begeef mij naar het tooverpaleis, vol licht, gekout, muziek, bloemt
•en oificieren (zie ik tot mijne spijt) en vind daar de oudste juffrouw La
kins, in den vollen glans van al dat schoon. Zij is in het blauw gekleei
met blauwe bloempjes in het haar - — vergeet-mij-nietjes — alsofzijve
£cel-mij-nietjes behocfde te dragen ! Het is de ccrste partij van grool
menschen, waarop ik ooit genoodigd ben, en ik gevoel mij niet recht o
mijngemak; want ik schijn bij niemand te behooren, en niemand schiji
mij iets te zeggen te hebben, behalve mijnheer Larkins, die mij nat
mijne schoolmakkers vraagl, hetgeen hij niet behoefde te doea^ daar i
niet gekomen ben om beleedigd te worden. Maar nadat ik eenigen tij
bij de deur ben blijven staan, en mijne oogen op de godin van mijn hx
heb vergast, nadert zij mij — zij, de oudste juffrouw Larkins ! — e
Traagt mij vriendelijk of ik dans.
Ik stotter, met eene buiging: ■ Met u, juffrouw Larkins." — >Metni
mand andcrs?" zegt juffrouw Larkins. — »Ik zou geen lust hebbe
om met iemand andcrs tc dansen."
OP HEX BAL. 233
Joffrouw Larkins lacht en bloost (of ik denk dat zij bloost) en zegt:
'Den tweeden dans na dezen zal ik gaarne met u doen."
Detijdkomt.
>Het is eene wals, geloof ik,** merkt juffrouw Larkens twijfelend aan,
toeo ik mij aanmeldde. 9 Waist gij ? Zoo niet ? dan heeft kapitein Bailey — "
Maar ik wals wel (ik wals zelfe gelukkig tamelijk wel) en ik leid juf-
^oaw Larkins op. Ik ontvoer haar zonder mededoogen aan de zijde van
l^apitein Bailey. Het is rampzalig, daaraan twijfel ik niet; maar wat gaat
het mij aan ? Ik ben ook wel rampzalig geweest. Ik wals met de oudste
JQ&ouw Larkins ! Ik weet niet waar, tusschen wie of hoelang. Ik weet
alleen^ dat ik in de ruimte rondzweef, met een blauwen engel in den arm,
in een staat van zalige bedwelming, tot ik mij met haar in een kamertje
alleen bevind, waar wij op eene sofa zitten te rnsten. Zij prijst eene bloem
(eene rozeroode camelia japonica, die mij eene haJve kroon heeft
^ekost) in mijn knoopsgat. Ik geef ze haar en zeg :
>Ik vraag er een onwaardeerbaren prijs voor, juffrouw Larkins." —
*Ei! Wat dan ?" antwoordt zij. — »£ene bloem van u, om dien schat
tebewaren gelijk een gierigaard zijn goud bewaart." — iGij zijt een
jongen die durft," zegt juffrouw Larkins. iDaar,"
Zij geeft mij de bloem, niet onvriendelijk; en ik breng ze aan mijne
lippen en steek ze daama voor de borst. Juffrouw Larkins steekt lachende
we hand door mijn arm, en zegt: i Breng mij nu weder naar kapitein
Bailey."
Dc ben nog verdiept in de herinnering van dat verrukkelijk onderhoud
€n die wals, wanneer zij weder naar mij toekomt, met een vrij leelijk
oudachtig heer, die den geheelen avond whist heett zitten spelen, aan
<fcn arm, en zegt : •
»0, hier is mijn dappere vriend! Mijnheer Chestle verlangt kennis met
Qtemaken, mijnheer Copperfield."
Ik begrijp terstond dat hij een huisvriend is en ben zeer vereerd.
>Ik moet uw smaak prijzen, mijnheer," zegt mijnheer Chestle. >Hij
s^ekt u tot eer. Gij zult wel niet veel belang in hop stelleh, maar ik kweek
(Ke tamelijk in het groot; en als gij ooit lust hebt om eens in onze streek
te komen — de streek van Ashford — en ons gedoe te zien, zullen
wij u gaarne zoo lang logeeren als het u belieft."
Ik dank mijnheer Chestle met warmte en geef hem de hand. Ik meen
ifi een gelukkigen droom te verkeeren. Ik wals nog eens met de oudste
ju&ouw Larkins — zij zegt, dat ik zoo goed wals. Ik ga in eene onuit-
^kelijk zalige stemming naar huis, en wals in mijne verbeelding den
geheelen nacht lang, met mijn arm om het blauwe middeltje mijner
Seve godin. Nog eenige dagen later blijf ik in een verrukkelijk gemijmer
^erzonken; maar ik zie haar niet, noch op straat, noch aan huis, als ik
<iaar aanga, en word maar ten halve over die teleurstelling getroost door
^Keilige pand, de verwelkte bloem.
>Trotwood," zegt Agnes eens na den maaltijd. » Wie denkt gij wel dat
<*" morgen gaat trouwen ? lemand, met wie gij veel ophebt." — 9 (^j
toch niet, zou ik denken, Agnes?" — » Ik niet!" zegt zij vroolijk opkij-
224 DAVID COPPERFIELD.
kende van de muziek, die zij kopieert Hoort gij hem wel papa? — D^
oudste juftouw Larkins.'' — iMet — met kapitein Bailey?" Ik hebmaar
juist kracht genoeg om dit te vragen. — »Neen, met geen kapitein. Met
mijnheer Chestle, een hopkweeker."
Ik ben een paar weken lang schrikkelijk neerslachtig. Ik leg mijn ring
af, draag mqne slechtste kleeren, gebruik geen berenvet en jammer 1:3
dikwijls over de verwelkte bloem der gewezene jufFrouw Larkins. Daar 1 1
mij na verloop van dien tijd dat soort van leven eenigszins verveelt, en
de slager mij opnieuw heeft getergd, gooi ik de bloem weg, ga met den
slager naar buiten en behaal eene roemrijke zegepraal.
Dit en het hememen van mijn ring, met een matig gebruik van bereB'
vet, zijn de laatste merkpalen, die ik nu van mijne vordering tot ^^
zeventien jaren kan onderscheiden. *
XIX.
IK ZIE OM MIJ HEEN EN DOE BENE ONTDEKKINO.
Ik weet niet recht of het mij innerlijk verheugde of speet, toen miji^
schooldagen ten einde liepen en het tijd werd om doctor Strong te vt^ ^
laten. Ik was daar hoogst gelukkig geweest : ik was zeer aan den docto^-^
gehecht, en bekleedde in die kleine werela eene eervoUe, uitstekend^^
plaats. Om deze redenen speet het mij te moeten vertrekken ; maar oi
andere redenen, die onbepaald genoeg waren, was ik blijde. Nevelach-
tige denkbeelden van nu een jongmensch en mijn eigen meestertezullen
worden, van het gewicht, dat aan een jongmensch, die zijn eigen meester
was, gehecht werd, van de wonderbare dingen, die dat heerlijke wezen
zou zien en doen, en den verbazenden indruk dien het niet missen kon
in de samenleving te maken, verlokten mij. Zooveel kracht hadden deze
hersenschimmige denkbeelden over mijn jeugdig gemoed, dat ik, naar
ik er nu over denk, de school schijn verlaten te hebben zonder dat leed-
wezen te gevoelen, dat men wel voor natuurlijk had mogen houden. Het
afscheid daarvan heeft geen zulken indruk bij mij nagelaten, als andere
scheidingen gedaan hebben. Ik poog mij vruchteloos te herinneren wat
ik toen gevoelde en wat er bij plaats had ; maar het is mij niet als iets ge-
wichtigs in het geheugen gebleven. Ik denk, dat het nieuwe vooniitzidit
mij verbijsterde. Ik weet wel, dat mijne jeugdige ervaring toen weinig of
niets meer baatte ; en dat het leven meer naar een groot tooversprookje,
dat ik nu zou beginnen te lezen, dan naar iets anders geleek.
Mijne tante en ik hadden menig emstig gesprek over het beroep,
waaraan ik mij zou toewijden. Een jaar lang of nog langer had ik reeds
mijn best gedaan om een antwoord te vinden op hare dikwijls herhaalde
vraag, wat ik gaame zou willen worden. Maar ik kon niet ontdekken dat
er iets was, waarvoor ik eene bijzondere neiging had. Als ik door eene
ingeving bedreven in stuurmanskunst en alles wat daarbij behoort had
kunnen worden, het bevel over een eskader van snelzeilende schepea
MQNE SCMOOLJAREN ZQH VOORBIJ. 22$
had kunnen aacvaarden, ca daarraede eene zegepralende ontdekkings-
reii om de wereld doen, geloof ik dat dit mij uitrountend zou hebben
bevallen. Maar dewijl ik met door zulk een mirakel geholpen werd, was
hei mijn verlangen mij op een of ander vak toe te leggen, dat niet al te
Tcel van hare beurs vergde, en daarin, wat het ook wczen mocht, mijn
plicht te doen.
Mijnheer Dick had onze beraadslagingen, met een ernstig peinzend en
m verstandig gezicht, geregeld bijgewoond, maar nooit eenige mee-
ning geuit, behalve eens. toen hij (ik weet niet hoe hem dit in het hoofd
kwam) plotseling voorstelde, dat ik een koperslager zou worden, Mijne
tale nam dit voorstel zoo ongunstig op, dat hij nooit een ander waagde,
itau er zich naderhand toe beperkte om waakzaam te zitten wachten
■at lij aou voorslaan, en zijr. geld te laten raramelen.
•Trot, ik zai u eens wat zeggen, mijn jongen," zeide mijne tante, op
Mnochtendinden Kersttijd nadat ik van school was gekomen, »daar
dit mocielijke punt nog onbeslist is gebleven, en wij,alswijheteenigszins
lunoen mljden, ons niet in onze keus moelen vergissen, geloofik dat wij
bettr zouden doen, als wij dienog wat uitslelden. Ondertusschen moet
gij Qw best doen om de zaak uit een nieuw oogpunt, en niet als een
sdiooljongen, te bcschouwen."^»Datzalik, tante." — iHetismijin-
gewllen," vervolgde mijne tante, • dat het u nuttig zou kunnen zijn, als
gij wat verandering hadt en eens zaagt wat er zoo al in de wereld omgaat.
Dal zou u helpen oro het met u zelven eens te worden, en met meer koel-
beid te oordeelen. Als gij eens een reisje gingt doen. Als gij bij voorbeeld
nog eens die streek gingt opzoeken waar gij vroeger gewoond hebt, en
«ns kijken hoe die wonderlijke vrouw het maakt, met dien heidenschen
Eaara," zeide raijneCante, haarneuswrijvende, want zij kon het Peggotty
Oooit geheel vergeven, dat zij zoo heette. — tJ5at zou ik vooral gaame
wijlen, tante." — iWel zoo, dat komt gelukkig uit," zeide mijne tante,
'wani ik zou het ook gaarne willen. Maar het is ook redelijk en natuur-
lijk, dat gij het gaarne wilt ; en ik houd mij overtuigd, Trot, dat al wat gij
doet altijd redelijk en natuurlijk zal zijn." — »Dat hoop ik, tante." —
»Uwe zusitr, Betsey Trotwood," hervatle mijne tante, > zou zulk een re-
delijk en natuurlijk melsje geweest zijn als er ooit een geleefd heeft Gij
lult u barer waardig maken, niet waar i"' — > Ik hoop, dat ik mij u w e t
waardig zal maken, ^nte. Dat zal mij genoeg zijn." — > Het is gelukkig,
dat dat arme lieve kind, uwe moeder, niet zoo lang geleefd heeft," zeide
mijne tante, mij goedkeurend aanziende, »of zij zou legenwoordig zoo
grootsch op haar zoon zijn geweest, dat haar onnoozel hoofdje geheel op
hoi zou zijn geraakt, ais het nog meer op hoi kon raken." (Mijne tante
verontschuldigde altijd haar eigen zwak voor mij, door het op deze ma-
nier op mijne moeder over te brengen). » Och Trolwood, hoe doet ge mij
altijd aan haar denken!" — tMet genoegen, hoop ik, tante." — » Hij
gelijkt zoo op haar, Dick," zeide mijne tante met nadruk, • hij gelijkt zoo
op haar, zooals zij dien avond was, eer zij begon te kniezen — waarlijk,
hij gelijkt zoo sprekend op haar, als hij mij maar uit zijne twee oogen kan
aanEieol" — iDoethij waarUjk f" zeide mijnheer Dick. — >£n hij gelijkt
2 26 DAVID COPPERFIELD.
op David ook," zeide mijne tante beslissend. — * Hij gelijkt bijzonder veel
op David!" liet mijnheer Dick hierop volgen. — >Maarwatik wilde
dat gij wierdt, Trot," hervatte mijne tante, likmeennietlichamelijk,
maar zedelijk ; lichamelijk zijt gij w^l genoeg — is, een ferme kerel. Een
knappe, ferme kerel, die een eigen wil heeft.Gij moet beradenheid krijgen,"
zeide mijne tante, haar hoofd schuddende en ha:re vuist dicht knijpende,
len vastheid. Gij moet karakter krijgen, Trot — vastheid van karakter,
zoodat gij u door niets of niemand tot iets laat bewegen, behalve om
goede redenen. Zoo wilde ik dat gij wierdt. Zoo hadden uw vader en
uwe moeder kunnen zijn, en dat zou gelukkig voor hen geweest zijn, dat
weet de Hemel."
Ik gaf mijne hoop te kennen om eens te worden watzij zeide.
lOm u in het klein op u zelven te leeren vertrouwen en voor u zelven
handelen," zeide mijne tante, izal ik u alleen op dattoertje uitzenden. Ik
had er aan gedacht om mijnheer Dick met u mede te laten gaan ; maar
nu ik mij nog eens beraden heb, zal ik hem liever hier houden om op
mijlte passen."
Mijnheer Dick keek voor een cogenblik eenigszins te leur gesteld,
totdat de eer om op de bewonderenswaardigste vrouw der wereld te
moeten passen, zijn gezicht weder deed ophelderen.
iBuitendien," zeide mijne tante, lis de Memorie er nog..." — lOja
zeker," zeide mijnheer Dick haasdg. ilk meen die ook dadelijk af te ma-
ken, Trotwood. — Zij moet nu waarlijk afgemaakt worden. En dan zal
ik ze inzenden, weet ge — en dan — " zeide mijnheer Dick, na zich lang
bedacht te hebben, i zal er een leventjc komen."
Het plan mijner tante werd kort daarop ten uitvoer gebracht. Ik werd
van eene goede beurs met ^eld en een valies voorzien, en met teedere
bezorgdheid op mijn tocht mtgezonden. Bij het afecheid gaf mijne tante
mij nog wat goeden raad en vele kussen en zeide dat zij, daar het haar
oogmerk was, dat ik wat in de wereld zou rondkijken en een weinigje
leeren nadenken, mij zou aanbevelen om, hetzij wegnaar Suffolk of
van daar terugkomende, eenige dagen teLonden te blijven,als het
mij daar beviel. Kortom, ik had verlof om drie weken of eene maand
lang te doen wat mij beliefde, en mijne vrijheid werd aan geene andere
voorwaarden gebonden dan het bovengemelde rondkijken en nadenken,
en eene belofte om driemaal in de week te schrijven en een getrouw
verslag van mijn wedervaren te geven.
Ik ging eerst naar Canterbury, om van Agnes en mijnheer Wick-
field (in wiens huis ik mijne kamer nog niet ontruimd had) en ook van
den goeden doctor afscheid te nemen. Agnes was zeer blijde, dat zij mij
zag, en zeide mij, dat het huis niet meer hetzelfde was geweest sedert ik
vertrokken was.
[ »Ik ben waarlijk ook dezelfde niet meer als ik weg ben," zeide ik.
iHet is mij alsof ik mijne rechterhand mis, als ik u mis. Schoon dat niet
veel gezegd is, want mijne rechterhand heeft geen hoofd en geen hart,
ledereen die u kent, Agnes, vraagt u om raad en laat zich door u lei-
den." — 1 ledereen die mij kent, bederft mij, geloof ik," antwoordde zij
iqjNK TETROUWKLUKHEID MET ACNKS. 237
met een gUmlacb. — * Keen, dat niet ; want ^j lijt niet ah lemand anders.
Gij rijt 100 goed en zoo lief van humeur. Gij hebt lulk een zacht karak-
ter, en gij hebt altijd gelijk." — » Gij praat," zeide Agnes in een schert-
send lacben uitbarstende, terwijl zij bleef zitten werken, lalsof ik de
gewean jtiffrouw Larkios was." — tNcen, dat is niet moot, mijn ver-
trauwen te misbniikcn," antwoordde ik, blozende bij deze herinncring
aan mijne blauwe zielsvoogdes. >M&ar ik zal u toch blijven vertrouwen.
Mats. Dat kan ik mij nooit ontwennen. Als ik in ongelegenheden kom,
ofverliefd word, zal ik het u altijd vertellen, als gij het maar wilt hebben —
wife als ik eens in ernst verliefd word," — • Wei, gij zijt het immers altijd
in erast geweest !" zeide Agoes weder lachende. — > O, dat was als een
kind of een schooljongen," zeide ik, op mijne beurt lachende, maar niet
londer eenige beschaamdheid. > Het wordt nu een andeie tijd, en ik ge-
lool^ dat ik vroeger of later eens in een schrikkelijk emstigen staat zal
liJD. Ik rerwonder mij maar, dat gij zelve nog niet cmstig verliefd zijt,
Agnes."
Agnes lachte weder en schudde haar hoofd.
>0, ik weet wel dat gij het niet zijt," vervolgde ik, iwant als het zoo
geweest was, zoudt gij het mij wel gezegd hebben. Of ten mitiste" —
want ik zag een flauwen bios op hare wangen — ■ hadt ^j het mij wel
laten ontdekken. Maai ik ken niemand, die waardig isu hefte hebben,
Agnes. Er moet iemand van edeler karakter en veel meer innerlijke
waarde, dan ik nog ooit gezien heb, opstaan, eer ik mijne toestemmmg
geef. Ik zal voortaan een wakend oog op alle aanbidders houden, en van
den gelukkige zal ik zeer veel eischen, dat verzeker ik u."
Zoo ver waren wij voor^cgaan in die vertrouwelijke mengeling van
scherts en emst, die zoo natuurlijk ontstaan was nit den gemeenzamcn
omgang, begonnen toen wij beiden nog kinderen waren. Maar nu sloeg
AgQCs eensklaps hare oogen naar de mijne op, en op eengeheel anderen
toon sprekende, zeide zij :
1 Trotwood, er is iets, dat ik u meet vragen, en misschien lal ik in
langen tijd geene gelegenheid meer hebben om het u te vragen — en het
is iets, dat ik aao niemand anders zou willen vragen, geloof ik. Hebt gij
niet bij papa langzamerhand eene verandering opgemerkt?"
Ik haddieopgemerktenerdikwijlsaangedacht ofzij ditookgcdaan
had. Ik moet dit nu door mijn uitzicht getoond hebben; want dadelijk
werden hare oogen neergeslagen, en ik za^ tranen daarin.
»Zeg mij toch wat gij er van vindt," zeide zij zacht. — >Mijduakt — ■
ik zal maar ronduit spreken, Agnes, daar ik toch zoovee! van hem
boud?" — »Ja," zeide zij. — »Ik geloof, dat hijzichgcengoeddoet door
die gewoonte, die sedcrt ik hier ben gekomen hoe langer hoe sterker is
geworden. Hij is dikwijls zeer zenuwachtig — of het moet verbeelding
van mij zijn." — »Het is geene verbeelding," zeide Agnes, haar hoofd
schuddendc. — » Zijne hand beeft, zijne spraak is niet dtiidelijk en zijne
oogen staan wild. Ik heb ook opgemerkt, dat hij dan, en wel als hij het
meest van streek is, bijna zeker voor zaken wordt geroepen." — > Door
Uriah," zeide Agnes. — • Ja, en het gevoel dat hij er ongcschikt voor is.
228 DAVID COPPERFIELD.
dat hij ze niet begrepen heeft, of dat hij tegen wil en dank zijn toesta
heeft laten blijken, maakt hem dan zoo onrustig^ dat hij den volgeDd
dag nog erger is, en des anderen daags alweder erger^ en zoo begint 1
te vervallen en den moed te verliezen. Gij moet u niet angstig maJn
over hetgeen ik zeg, Agnes, maar in zulk eene stemming zag ik he
laatst op een avond zijn hoofd op zijn lessenaar laten zakken en schreu
als een kind."
Zij legde mij, terwijl ik nog sprak, zacht de hand op den mond, enec
oogenblik later was zij bij haar vader, die juist de kamer inkwam, e
leunde liefkoozend op zijn schouder. De uitdrukking van haar sezichtjj
terwijl beiden naar mij zagen, trof mij diep. In haar aandoenlijken bli
lag zulk eene teederheid voor hem, zulk eene dankbaarheid voor zijn
liefde en zorg, zulk eene dringende bede aan mij om hem, zelfs in mijn
geheimste gedachten, met verschooning te behandelen, en geene hard
opvatting voet te geven; zij was te gelijk zoo trotsch op hem en zoo ©c
delijdend bedroefd over hem, en zoo vol vertrouwen dat ik dit insgelijk
zou zijn, dat zij niets had kunnen zeggen om het mij duidelijkertemakei
wat zij meende of mij dieper te ontroeren.
Wij zouden bij den doctor theedrinken. Wij gingen op den gewonei
tijd naar zijne woning, en om den haard in de studeerkamer vonden wi
den doctor, zijne jeugdige vrouw en hare moeder. De doctor, die aai
mijne reis evenveel gewichthechttealsofiknaar China ging, ontvinj
mij als een hooggeacht gast en liet nog een blok hout op het vuur leg
gen, om het gezicht van zijn oudsten leerling nog eens in de vlam^
zien gloeien.
tik zal niet veel nieuwe gezichten in plaats van Trotwood meer t}^
Wickfield," zeide de doctor, zijne handen warmende. » Ik word lU*^
begin naar mijn gemak te verlangen. Ik zal over nog zes maande^
mijne jongelui vaarwel zeggen en stilletjes gaan leven." — t Dat heb^
tien jaren lang al telkens gezegd, doctor," antwoordde mijnheer \V^
field. — t Maar nu meen ik het," zeide de doctor hierop. > Mijn ee^
meester zal mij opvolgen — ik meen het nu eindelijk in ernst — en ^
zult gij binnen kort een contract tusschen ons moeten maken, om C
zoo vast te binden alsof wij een paar schelmen waren." — >En om op
passen, dat gij niet gefopt wordt, niet waar?" zeide mijnheer Wickfiel
1 gelijk ge zeker gedaan zoudt worden in een contract, dat ge zelf moc
willen maken. Welnu, ik ben klaar. Men heeft in mijn vak wel eens o
aangenamer taak te doen." — >Dan zal ik aan niets meer te denk<
hebben," zeide de doctor met een glimlach, » dan aan mijn woordenboe
en dit andere contract-gevalletje — Annie."
Toen mijnheer Wickfield naar mevrouw Strong omkeek, die bij (
tafel naast Agnes zat, scheen zij zijn blik met zulk eene ongewoi
schroomvalligneid te vermijden, dat het was alsof hem daardooriets
gedachten werd gebracht, dat zijne aandacht bijzonder op haar vestigd
> Er is eene post uit Indie aangekomen, naar ik zie," zeide hij, i
eene korte poos van stilte. — >Ja," antwoordde de doctor, »met brieve
van mijnheer Jack Maldon." — »Ei?" — »Die arme, goede Jack!" zeic
DE OUDE GENERAIL IN FUNCTIE.
229
mevrouw Markleham, haar hoofd schuddende. »Dat schrikkelijke kli-
maat! — het is, heeft men mij gezegd, alsofmen onder een brandglas
op een zandhoop leefde ! Hij zag er sterk uit, maar hij was toch niet
sierk. Het was zijn groot hart, mijn lieve doctor, niet zijn gestel, dat hem
zoo manhaftig maakte. Annie, kindlief, gij zult u zeker 00k wel herin-
ncren, dat uw neef nooit sterk was — niet wat men »robuust" zou kun-
nen noemen, weet ge," zeide mevrouw Markleham met nadruk, en keek
daarbij ons alien in het rond aan, »al van den tijd af toen mijne dochter
en hij nog kinderen waren, en den ganschen dag arm in arm met elkan-
<Ier liepen kuieren."
Annie, aldus aangesproken, gaf geen antwoord.
>Moet ik uit uw zeggen opmaken, dat mijnheer Maldon ziek is, me-
vrouw?" vroeg mijnheer Wickfield. — »Ziek!" antwoordde de Qude
Geoeraal. > WeU mijn goedeheer, hij is alles wat iemand maar zijn kan." —
Bchalve gezond ?" zeide mijnheer Wickfield. — » Ja waarlijk, behalve
gezond !" zeide de Oude Generaal. » Hij heeft zeker al meer dan eens
een schrikkelijken zonnesteek gehad^ en de moeraskoorts en alles wat
men maar bedenken kan. En wat zijne lever betreft," voegde de Oude
Oencraal er met treurige berusting bij, »die moest hij natuurlijk al bij
zijn vertrek verloren geven." - >Schrijft hij dat alles zoo ?" vroeg mijn-
heer Wickfield — »Schrijven ? Mijn goede heer," antwoordde mevrouw
Bifarkleham, haar hoofd en haar waaier schuddende, »gij moet mijn
armen Jack Maldon weinig kennen om dat te vragen. Schrij ven ? Hij niet.
Hij zou zich liever door vier paarden in stukken laten trekken." — » Maar
ouma!''' zeide mevrouw Strong. — » Annie, kindlief,"liet hare moeder
hierop volgen, >voor eens en voor altijd moet ik u waarlijk verzoeken
om u er buiten te houden als ik spreek, of het moest wezen om te beves-
tigcn wat ik zeg. Gij weet evengoed al ik, dat uw neef Maldon zich liever
door vier wilde paarden — maar waarom zou ik het bij vier laten — door
acht, of zestien, of twee en dertig wilde paarden in stukken zou laten
trekken, dan zich te beklagen over iets, dat de doctor voor hem gedaan
heeft." — > Wickfield gedaan heeft," Het de doctor hierop volgen, terwijl
hij zijne kin wreef en zijn raadsman berouwvol aanzag. »0f eigenlijk wij
beiden voor hem gedaan hebben. Ik heb zelf gezegd, hier of buitens-
Umds." — »£n ik heb buitenslands gezegd," yoegde mijnheer Wickfield
er emstig bij. » Het is door mijn bedrijf, dat hij buitenslands gezonden is.
Dat komt voor mijne verantwoording." — » Och, wat verantwoording !"
zeide de Oude Generaal. » Alles is om bestwil gedaan, mijn lieve mijnheer
Wickfield ; alles is om bestwil en uit vriendschap gedaan, dat weten wij
weL Maar als de goede jongen daar niet leven kan, kan hij daar toch
irict leven. En als hij daar niet leven kan, zal hij liever sterven dan den
doctor eenig ongenoegen aandoen. Ik ken hem," zeide de Oude Gene-
raal, zich waaiende, met zekere kalme profetische zielesmart, » en ik weet,
dat hij daar liever zal sterven dan den doctor een ongenoegen aan-
doen." — iKom, kom, mevrouw," zeide de doctor opgeruimd, »het on-
.genoegen om in te zien, dat ik mis heb gehad, is zoo groot niet. Ik kan
wel iets anders voor hem bedenken. Als mijnheer Jack Maldon om zijne
230 DAVID COPPKRFIBLD,
gezondheid tenigkomt, moet hij niet weer naar Iadievertrekken,en
moeten wij bcproevcn hier eene betere betrekking voor hem te vinden."*
Mevrouw Markleham werd door deze grootmoedige belofte — die lij,
gelijk ik niet eens behoef te zeggen, geheel Diet had verwacht of uitge>
lokt — zoodanig getrofTen, dat sij den doctor niet andeis kon zeggeo,
dan dat zlj hem daarin herkende, en verscheidene malen eene manoeuvre
met haar waaier maakte, waarbij zij eerst de beentjes kuste en hem er
mede op de hand tikte-DaamabeknoTdezij hare dochter Annie in het
vriendelijke, omdat deze niet meer blijdschap toonde, dat haar oude i
^peelmaltker om harentwil met zoovcelgoedheden werd overladen; en
verder onderhield zij ons met eenige bijzonderheden van andcrever- !
dienstclijke ledcn barer familie, die hct wcnschclijk was op hunne ver- |
dienstelijke beenen te helpen,
Al dien tijd sprak hare dochter Annie geen woord en sloeghare ooge»
niet ecns op. Al dien tijd hield mijnheer WickAeld zijn blik op haar ge-
vestigd, gelijk zii daar naast zijne eigene dochter zat Het kwam mij voor,
dat hij er volstrekt niet aan dacht dat iemand op hem lette, maar zoo-
opmerkzaam op haar was, en zoodanig in zijne eigene gedachten over
haar was verdiept, dat hij zich om niets anders bekommerde. Hij vroeg
nti of mijnheer Maldon over zich zelven had geschreven en aan wien l^
dit had gedaan.
iWel hier," zeide mevrouw Markleham, een brief boven dcs doctors
hoofd van den schoorsteenmantel nemende, >de goedejongcnschTijft
aan den doctor zelf — waar staat het ? O ! 1 Hct spijt mij u te moeten bc-
richten, dat mijne gezondheid zeer achteruitgaat, en datikvreesgenood-
zaakt te zullen tijn om voor een tijd naar huis tenig te komen, ab mijne
eenige hoop op herstel." Dat is vrij duidelijk, arme jongen ! Zijne eenige
hoop op herstel ! Maar Annie's brief is nog duidelijker. Annie laat mi;
dien brief nog eens licn." — »Nu niet, mama," zeide zij, zacht smee-
kende. — > Maar lieve, gij kimt in sommige opzichten al zeer belachelijk
zijn," antwoordde hare moeder, len mtsschien zeer onnatuurlijk voor
uwe familie. Wij zouden, geloofik,nooit iets van dien brief gehoordheb-
ben, als ik er zelve niet naar gevraagd had. Noemt gij dat vertrouwen in
doctor Strong, kindlief ? Het vcrbaast mij. Gij moest beter weten."
De brief werd met weeizin te voorschijn gehaald ; en toen ik hem aao
de oude mevrouw overga/, zag ik hoe de OBwilligc band, waaniit ik hem
aannam, becfde.
iLaat nu eenszien, waar het staat," zeide mevrouw Markleham, haar
leesglas voor haar oog boudende. »De geheugenis van oude d^cn, mijne
dierbaarste Annie," en zoo voort — daar staat het niet. >Degoedhartige
oude proctor" — wie is dat? Wei mijn hemel, Annie, hoe onduidelijk
kan uw neef Maldon toch schrijven, en hoe dom ben ik. » Doctor," na-
tuurlijk. Goedhartig, dat is hij waarlijk wel." Hier hield zij op, om nog
eens haar waaier tc kussen en er den doctor mede te dreigen, die ons met
stille tevredenheid zat aan te kijken. iNu heb ik het gevonden. »Gii zult
u wel niet verwonderen, Annie," — neen zekerlijk, daar zij wel wist, dat
hij nooit cigenlijk sterk was geweest. Wat heb ik daar zoo even gezegd ? —
^L
VKRHOUDING VAN MIJNHEER WICKFIELD TOT MEVROUW STRONG. 23 1
>dat ik in dit verwijderde land zooveel heb uitgestaan, dat ik besloten
lneb om het, hoe het ook gaan mag, te verlaten ; met een ziekenverlof als
ik kan, of door geheel mijn ontslag te nemen, als ik geen verlof kan be-
komen. Wat ik luer geleden heb en nog lijd, is ondraaglijk." En zonder
de berddvaardigheid van dien besten der menschen," zeide mevrouw
Markleham, gelijk te voren naar den doctor telegrapheerende onder het
opvouwen van den brief^ »zou het mij onverdraaglijk wezeneraante
dcnken."
Mijnheer Wickfield sprak geen woord, hoewel de oude dame hem
aanzag alsof zij eenige aanmerkingen over dit bericht van hem verwachtte,
maar bewaarde een stroef stilzwijgen, en hield zijne oogen op den grond
gevestigd. Nog lang nadat dit onderwerp afgehandeld was en terwijl
andere dingen ons bezig hielden, bleef hij zoo zitten, slechts zelden zijne
oogen opslaande , dan alleen om ze met peinzend samengetrokkene
wenkbrauwen op den doctor, of op zijne vrouw, of op beiden te vestigen.
De doctor was een groot liefhebber van muziek. Agnes zongmeteene
welluidende stem en veel uitdrukking, en mevrouw Strong insgelijks. Zij
2ongen met elkander en speelden duetten, en wij hadden geheel een con-
cert in het klein. Ik merkte echter twee dingen op : vooreerst, dat, hoe-
wel Annie spoedig hare bedaardheid hemam en weder werd gelijk ge-
woonlijk, er toch eene kloof tusschen haar en mijnheer Wickfield bleef
bestaan, die hen geheel van elkander scheidde; ten tweede, dat mijnheer
Wickfield geen behagen scheen te hebben in de gemeenzaamheid tus-
schen haar en Agnes, maar die integendeel met ongerustheid scheen
gade te slaan. En nu, moet ik bekennen, begon de herinnering van wat
i op den avond toen mijnheer Maldon vertrok, had gezien, weder voor
het eerst bij mij op te komen, en eene beteekenis aan te nemen, waaraan
ik nog nooit had gedacht. De onschuldige schoonheid van haargezichtje
was voor mij zoo onschuldig niet meer als zij geweest was. Ik wantrouwde
de natuurlijke aanvalligheid barer manieren ; en als ik Agnes naast haar
zag zitten, en dacht hoe goed en oprecht deze was, begon ik te vermoe-
den, dat deze twee niet als vriendinnen bij elkander behoorden.
Beiden gevoelden zich echter in die vriendschap zoo gelukkig en waren
zoo opgeruimd, dat zij den avond alseen enkeluur dedenomvliegen.
Aan het slot daarvan had er nog iets plaats, dat ik mij wel herinner. Zij
namen afscheid van elkander en Agnes wilde haar omhelzen en kussen,
toen mijnheer Wickfield, als bij toeval, tusschen de twee in stapte eu
Agnes snel medetrok. Toen zag ik, alsof de geheele tusschentijd was uit-
gewischt, en ik n6g op den avond van het vertrek voor de kamerdeur
stond, de uitdrukking van dien avond op het gezicht van mevrouw
Strong, dat naar het zijne was opgeheven.
Ik kan niet zeggen welk een indruk dit op mij maakte, of hoe onmo-
gelijk het mij was om haar, als ik naderhand aan haar dacht, van dien
blik af te zonderen en mij haar gezichtje weder in zijne onschuldige be-
koorlijkheid voor te stellen. Het vervolgde mij toen ik naar huis ging
als een spooksel. Het was alsof, toen ik het huis des doctors verliet, eene
donkere wolk dreigend daarboven bleef hangen. De eerbied, dien ik
232 DAVID COPPERFIBLD.
voor zijne grijze haren koesterde^ ging gepaard met medelijdend beklag
over zijn blind vertrouwen op hen, die hem verrieden^ en gramschap
tegen hen, die hem beleedigden. De dreigende schaduw eener groote
ramp, eener groote schande, die nog geene bepaalde gedaante had, vid
als eene vuile vlek op de plaats waar ik als knaap had geleerd en ge-
speeld, en deed haar een gniwelijk onrecht aan. Ik kon niet meer met
genoegen aan de deftige oude breedgebladerde aloes, die honderd jaren
achteren in zich zelven opgesloten bleven, aan het nette efifene grasperk,
aan de steenen vazen, aan de doctors-wandeling en aan de plechtige
klanken der kerkklok, die over dat alles heen zweefden, denken« Het
was alsof het stille heiUgdom mijner jongensjaren voor mijne oogen ver-
woest en geplunderd was, en de vrede en eer van dat verbUjf in den wind
gestrooid waren.
Doch met den ochtend kwam het afecheid van het oude huis, dat
Agnes met haar invloed had vervuld, en dit gaf mijn geest genoeg bezig-
hod. Ik zou daar, zonder twijfel, spoedig terugkomen; en zouwel —
misschien dikwijls — weder in mijne oude kamer slapen; maar dedagen
toen ik daar woonde waren toch voorbij, de oude tijd was verdwenen.
Toen ik mijne boeken en kleeren oppakte, dienognaar Dover moesten
gezonden worden, was mijn gemoed zwaarder dan ik Uriah Heep
wilde laten zien, die zoo gedienstig was om mij te helpen, dat ik ergden-
kend geloofde, dat hij met mijn vertrek zeer in zijn schik was.
Het gelukte mij echter bij het afscheid van Agnes en haar vader eene
tamelijke vertooning van manhaftigheid te maken, en zoo zette ik mij
op den bok der diligence naar L o n d en. Toen ik de stad doorging was
ik zoo vermurwd en vergevensgezind, dat ik haast lust kreeg om tegen
mijn ouden vijand den slager te knikken en hem vijf schellingentoete
werpen om te verdrinken. Maar hij keek zoo barsch en kwaad, terwijlhij
in den winkel het groote blok stond af te schrappen, en het verlies van
een voortand, dien ik hem had uitgeslagen, verfraaide hem zoo wemig,
dat ik het best achtte hem maar niet aan te spreken.
Mijne grootste zorg, toen wij eens op weg waren, dat herinner ik mij
nog wel, was mij bij den koetsier zoo oud mogelijk voor te doen, en met
eene zeer ^ove stem te spreken. Dit laatste viel mij zeer lastig, maar ik
hield er mij toch bij , dewijl ik begreep, dat men hieraan hoorde of
iemand volwassen was.
>Rijdt pj door, mijnheer?" zeide de koetsier. — >Ja, William," ant-
woordde ik met goedgunstige vriendelijkheid (ik kende hem). >Ik moet
naar Londen, en naderh^d naar Suffolk. — >Omtejagen, mijn-
heer ?" zeide de koetsier.
Ik wist zoo goed als hij, dat men in dien tijd van het jaar evengocd
daarheen kon gaan om walvisschen te vangen; maar ik nam het toch als
een compliment op.
>Ik weet nog niet," zeide ik, mij houdende alof ik er over dacht, »of
ik eens zal gaan schieten of niet." — » Het wild wordt heel schuw, hoor
ik," hervatte William. — »Zoo hoor ik 00k," zeide ik. — » Zijt ge uit
Suffolk vandaan, mijnheer? vroeg William. — » Ja," antwooidde ik
•■
IK TKRLAAT CAHTlSfiURY. 933
met zekere deftigheid. >Suffolk is mijn graafschap." — iMenheeft
mij wel vetteld, dat de appelkoeken daar heerlijk zijn," zeide Wtllkm.'
Ik wist daar niet van, maar achtte het noodig den roem van mijn
graa&chap te handhaven, en te toonen dat die mij wel bekend was. Ik
knikte dus alsof ik zeggen wilde: *Dat zou ik gelooven!" — >Snde
blesso," zeide William. > Dat zijn paarden I Een SufFolksche bles, als hij
goed is, is zijn gewicht aan gond waard. Hebtgij ooitzelf Sufiblksche
blessen gefoltt, mijnheer P" — » Ne — en antwoordde ik, » Dat juist niet."—
De heer die daar achter mij zit," hervattc William, >heeft ze bij troepen
gefokL"
De heer, van wjen hij spak, was een heer, die allerleelijkst scheel sag
CD eene ver vooniitslckende kin had. Hij droeg een hoogen, witten hoed
met een smallen, platten rand, en de pijpen zijner bruingele broek waren
I uo den buitenkant bijna van zijne laarzen tot aan zijne heupen met
I boopjes bedekt Hij stak zijne kin over den schonder des koetsiers, zoo
<Udit bij mij, dat zijn adem mij in den nek blies, en toen ik omkeek,
tunrde hij, met het oog dat niet scheel zag, naar de vooipaardcn, op eene
[Qamer, die den paardenkenner scheen aan te duiden.
■ Hebt ge niet?" zeide William. — »Of ik wathebf'vroegdeheer
achter mij. — » Suffolksche blessen opgefokt bij heele troepen ?" — iD^
*ouikooknogaldcnken,"antwoorddcdegevraagde. >£risgeensoort
"an paarden, die ik niet gefokt heb, en gcen soort van honden ook.
^onden en paarden zijn voor sommige menscben eene liefhebberij.
V^or mij zijn zij eten en drinken — woning, en vrotiw en kinderen —
lezen, schrijven en rekencn — snuif^ tabak en slaap." — iDitisgeen
Soort van man om achter een koetsier te zien zitten, niet waar r" bromde
AVilliam mij in het oor, terwijl hij zich cens verschikte.
Ik vatte dit gezegde op ah de aanduiding van een wensch, dat ik hem
luijne plaats zou geven, en bood hem die dus blozend aan.
» Wel ja, als gij er niet tegen hebt, mijnheer," zeide William, igeloof
ik, dat het beter zou zijn."
Ik heb dit altijd voor den eersten tuimel gehouden, dien ik in mijn
leven deed. Toen ik aan het diligencekantoor eene plaats bestelde, had
ik lop den bok" achter mijn naam laten schrijven en den boekhouder
^ene halve kroon gegevcn. Ik wasmeteenebijzonderejas enbouffante
'Uitgedost, opzettelijk gekozen om die verhevene plaats tot eer te strek-
ken, had mij niet weinig daarop verhoovaordigd, en gedacht, dat ik de
fjiligence wezenlijk tot cct strekte. En hier, reeds op het eerstc station,
verd ik verdrongen door een verloopcn schelen kerel, die geenc andere
verdiensten bezat dan dat hij naar den stal rook en in staat was om, meer
al'; eene vlieg dan als een mensch, terwijl de paarden in gelop waren,
o/er mij heen te stappen!
Zeker wantrouwen in mij zelven, dat mij bij kleine geiegenheden dik-
wijls is bijgebleven, wanneer ik het zeer welhadkunnenmissen, werd
door dit geringe voorval op de diligence van Canterbury naar
Londen voorzeker niet in zijn groeigestuit. Het was vruchteloos, dat
ik mij met eene grove spraak poogde te verdedigen. Ik sprak zoo lang
DAvm cofpufuld. — I. \^*
234 DAVID COPPERFIELD.
de reis duorde diep uit de borst, maar begreep toch, dat ik geheel in de
schaduw geplaatsl en nog schrikkelijk jong iras.
Het was echter vreemd en belangrijk, daar welopgevoed, welgekleed
en met geld genoeg in den zak achter vier paarden te zitten, en naar de
plaatsen te kijken, waar ik op mijne ongelukkige reis had geslapen. Met
al de in het oog loopende kenteekenen langs den weg hadden mijne g^
dachten overvloedig bezigheid. Toen ik neerzag op de landloopers, die
wij voorbijreden, en die gezichten, wier uitdrukking ik mij nog wel
herinnerde, naar mij opkeken, was het mij alsof de zwarte hand des
ketellappers mij weder bij de borst van mijn hemd pakte. Toen wij
C h a 1 1 a m doordraafden en ik met een zwenk het steegje zag, waar de
oude dronkaard woonde, die mijn buisje had gekocht, rekte ik mijn hals
uit om de plek te onderscheiden, waar ik in den zonneschijn en de scha-
duw naar mijn geld had zitten wachten. Toen wij eindelijk dicht bij
L o n d e n en het werkelijke Salem House voorbijreden, waar mijnheer
Creakle mij zijne zware hand zoo geducht had laten voelen^ had ik wel
alles willen geven wat ik bezat, voor een weinig verlof om af te stappen,
hem af te ranselen en al de jongens, als zooveel opgekooide musschen
vogels, vrij te laten.
Wij reden naar het Gouden Kruis bij CharingCross, toen eenc
beschimmelde soort van herberg in eene benauwde buurt. De knecht
liet mij in de kofhekamer, en een kamermeisje bracht mij naar mijn
slaapkamertje, dat gelijk eene muffe huurkoets rook en zoo vroolijk was
als een grafkelder. Ik behield nog eene pijnlijke bewustheid van mijne
jeugd, want niemand had eenig ontzag voor mij ; het kamermeisje was
volkomen onverschillig voor mijne gedachten over wat het ook wezen
mocht, en de knecht was familiaar en wilde mijne onervarenheid met zijn
raad te hulp komen.
» Wat zoudt ge wel willen eten ?" zeide de knecht op een vertrouwelijk
gemeenzamen toon. »Jonge heeren houden doorgaans veel van kippen:
gij moest een hoentje nemen."
Ik zeide ^em, zoo deftig als ik kon, dat ik geen trek had in een hoentje.
9 Niet ?" zeide de knecht, > Jonge heeren zijn het rund- en schapevleesch
doorgaans zat; gij moest eene kal&karbonade nemen."
Ik bewilligde in dit voorstel, alleen omdat ik niets anders wist te be-
denken.
» Zijt ge wel op aardappelen gesteld ?'' zeide de knecht, met een indrin-
gend glimlachje en zijn hoofd op zijde. » Jonge heeren hebben doorgaans
al te veel aardappelen gegeten."
Ik beval hem met mijne grofste stem om eene kalfskarbonade, met
aardappelen en alles wat daarbij behoorde, tebestellen, en aan het buffet
te gaan vragen of er ook brieven waren voor mijnheer Trot wood Cop-
per^eld — die ik wel wist, dat er niet waren en niet konden zijn ; maar ik
vond het mannelijk ze te verwachten.
Hij kwam spoedig terug met de boodschap dat er geen waren (waar-
over ik zeer verwonderd was) en begon de tafel voor mij te dekken. Ter-
wijl hij hiermede bezig was, vroeg hij mij wat ik bij mijn diner wilde ge-
IK GA NAAR DE KOMEDIE. 235
i>raiken; en toen ik antwoordde : ȣene halve pint sherry," achtte hij
^et, vTces ik, eene gunstige gelegenheid om die maat wijns bij elkander
pe brengen uit de verschaalde kliekjes, die in eenige karaffen waren over-
ebleven. Ik ben van deze meening, omdat ik hem, terwijl ik de courant
achter een laag beschot, waar zijn bijzonder apartement was, druk
zig zag met uit een aantal van die flesschen iets bij elkander te gieten,
^elijk een apotheker, die een drankje klaarmaakt. Toen de wijn kwam
^ond ik dien ook flauw ; en zeker waren er meer Engelsche kruimels in
dan men in een vreemden wijn in eenigszins zuiveren staat kon verwach-
ten ; maar ik was bedeesd genoeg den wijn maar op te drinken en er niets
van te zeggen.
Daar ik in eene genoeglijke stemming was gekomen (waaruit ik op-
maak, dat de eerste trappen van vergiftiging niet altijd onaangenaam
»3n), besloot ik naar de komedie te gaan. Het was Covent Garden The-
atre, dat ik verkoos ; en daar zag ik, achter in een lege gezeten, Julius
t ^ Cesar en de nieuwe pantomime. Al die edele Romeinen levend voor mij
^1 ^ bebben en voor mijn vermaak te zien komen en gaan, in plaats van
door hen met zooveel werk geplaagd te worden, als op school, was reeds
icts nieuws en streelends. Maar de samengepaarde natuurlijkheid en on-
iiatuurlijkheid der geheele vertooning, de invloed der 'poezie, van het
"^^l ^^^ ^^ muziek, het publiek en de even vlugge als verbazende verande-
nngen der schitterende decoraties, dit alles wat zoo verbijsterend en
opende mij zulk een onbegrensden hemel van genot, dat het mij, toen ik
om twaalf ure in den nacht op straat kwam, was alsof ik uit de wolken
was p;evallen, waar ik eeuwen lang een geheel romanesk leven had geleid,
om m eene joelende, plassende, modderige, ellendige wereld, vol kam-
pende paraplu's en tegen elkander botsende huurkoetsen, neer te komen.
Ik was eene andere deur uitgegaan en bleef eene poos op straat staan,
Alsof ik werkelijk een vreemdeling op aarde was : maar het ongenadige
stooten en dringen, dat ik gewaar werd, riep mij spoedig weder tot be-
zinning en deed mij den weg naar mijn logement terugvinden, waar ik,
na een souper van oesters met porter gebrmkt te hebben, tot over 66nen
in de koffiekamer in het vuur bleef zitten staren, terwijl al de heerlijkhe-
den, die ik gezien had, mij voor den geest zweefden.
Ik was zoo vol van het tooneel en van het verledene — want het too-
neel was als het ware een doorschijnend chassinet,"waardoor ik geheel
mijn vroeger leven zag voorbijgaan — dat ik niet weet wanneer de ge-
daante van een welgemaakt jonkman, gekleed met eene smaakvoUe
achteloosheid, die ik mij wel scheen te moeten herinneren, een werkelijk
voorwerp voor mij werd. Maar ik herinner mij, dat ik zijne tegenwoor-
digheid gewaar werd, zonder op zijn binnenkomen te hebben gelet — en
dat ik toch nog peinzend bij het vuur bleef zitten.
r Eindelijk stond ik op om naar bed te gaan, tot groot genoegen van
den slaperigen knecht, die de kramp in zijne beenen scheen te hebben,
I en ze, in zijn hokje gezeten, nu wreef, dan er op klopte, dan ze weder op
allerlei wijzen uitrekte, verboog en verwrong. Naar de deur gaande kwam
ik den persoon voorbij, die het laatst was binnengekomen^ en zagheva
:l!"ri(9l|
236
nu dnidelij^k. Ik keerde mij dadelijk om, kwara tenig enzaghemJ
eens aan. Hij kende mij niet, maar ik herkende hem terstond.
Op een anderen tijd zou ik misschien niet genoeg zelfver
tcgenwoordigheid van geest gehad hebbcn om hem aan tc sj
tot des anderen daags hebbcn uitgesteld en hem zoo weder v
hebben. Maar in mijne gemoedsstemming van dat oogcnblik, nog 0|;
wonden dooTmijn schouwburgbezoek, dacht ikhemEooveeldaoScicI
dig te zijn voor de bescherming, die hij mij vroeger had verleend
welde mijne oude liefde voor hem zoo frisch en krachtig in mijne bo
op, dat ik, met een kloppend hart, terstond naar hem toe ging, e
iSteeiforthjSpteektge mij niet eens aan?"
Hij zag mij aan — evenals hij somtijds placht te doen — maaiQ[ii|
niet, dat hij mij herkende,
1 Gij kent mij niet mecr, vrees ik," zeide ik, — 1 MiJD bemel !''
eenskiaps uit ■ Het is klcine Copperheld,"
Ik vatte hem bij beidc handen, enkon ze maar niet loslaten.Alsikinj
niet geschaamdhadcnookgevrecsd, dat hethemzoiimishagen,hidi)>
hem schreicnd om den hals kunnen vallen,
»Nooit, nooit, nooit ben ik zoo blij gcwcest, mijn beste Steedbilk
Zoo ben ik vemikt, dat ik u nog eens weeTzie." — 1 Ik ben 00k blij, ^
ik u eens zie," zeide hij, hartelijk mijne handen dnikkende. tKom uo,
Copperfield, oude jongen, wees maar niet zoo aangedaan I" En tocb
zag hij met genoegen, dacht mij, hoe mijne blijdschap over dete out'
moedng mij deed ontroeren.
Ik veegde de tranen weg, die ik met inspanning van al mijne vastix-
radenheid niet had kunnen bedwingen, en deed mijn best om te lacbeDj
en toen zetten wij ons naast elkander neer.
»Maar zeg mij nu, hoe komt gij hicri"' zeide Steerforth, mij op den
schouder kloppende. — »Ik ben vandaag met de diligence van Canttf
bury gekomen. Ik ben door eene tante in die streek van het land op^
nomen, en pas van eene kostschool thuis gekomen, Maar hoe komtg^i
hier, Sleerforth f " — » Wei, ik studeer te O x fo r d, zooals men dat noemt,
antwoordde hij, 1 dat is te zeggen, ik ga mij daar op gere^elde tijdenrtf'
velen — en ik ben nu op reis naar mijne moeder, Gij ziet er dronimeli
aardig uit, Copperfield. Juist gelijk gij placht te doen, nu ik u nog eeff
aanzie. Volstrekt niet veranderd." — ilk kende u terstond," zeide ik
>maar gij zijt ook gemakkelijker te onthouden."
Hij lachte terwijl hij zijne viogers door zijne knillende lokken haaldi
en zeide schertsende :
>Ja, ik ga eene taak van ouderHefde vervullen. Mijne moeder wool
een eind buiten de stad; en daar de Wegener beestiguitzien, en bet b
ons in huis eentoning genoeg is,ben ik van avond hier gebleven, in plaa
van door te reizen. Ik ben nog geen zes uren in de stad geweest, en u
lang heb ik ook in de komedie zitten dutten en broraroen," — >Ik b(
ook naar de komedie geweest," zeide ik. >In Covent Garden. Hoe het
lijk en prachtig is alles daar, Steerforth I "
Steerforth begon hartelijk te lachen.
UIJN HOOGGBSCUATTB OUDE SCHOOLS AUER A AD. tH
> Ii£jn lief joDg Davidje," zeide hij, mij wedrr op den fchoudcr kUrjf
pcnde. 1 Wat zijt ge toch no^ groen. Het gras op het veld, bij dm Ame-
raad, is niet Mssi^er dan gij zijt. Ik ben ook naar Covent (iardcn ge-
weest, en ik heb noOit iets ellendigers gezien. — Holla, gij daar I"
Dit was tot den knccht gericht, die ons herkenningstooneel in de verte
uer oplettend had gadegcslagen en bu met gedienatigen eerbied naderdc.
■ Waar hebt gij mijn vriend, mijnheer Copperfield gelaten ?" seide
Steeiforth. — » Wat blieftu, mijnheer?" — » Waai slaapt hij f Zijn nom.
merf Gij weet wel wat ik meen," zeide Steerforth. — lO, mijnheer,"
iddc de knecht, vcrontschuldigend. iMijnheer Copperfield heeft tegen*
I *t>ordignommervicren veertig, miinheer,"^ — >En watduivelmoetdiu
t bedmden," hetvatte Steerforth, > dat gij mijnheer Copperfield boves ceo
stal in cenc lolderkamer stopt?"^iO, mijnheer," antwoordde <le
bwcht, teer nederig vcrontschuldigend, »wij dachlen niet. dat mijobecr
Copperfield daarop ton zien, Wij kunnen mijnheer Copperfield I***: *w
K^wtig geven, nujnheer, aU dat beter zou zijn. Naait u, mijnhtirT."
>Ztker zou dat beter zijn," zeide Steerforth. >£n laat het datkMijc i^
bniten."
, De knecht ging terstond been om deze verwisseling van IwfuQu ■• v«-
lotgen. Steerforth, die het zeer comiscb vond, dat men iiii.i it -uvtuttiv
'iw f n veertig had gestopt, begon weder te lachen, klopie «-. ^^i^, .^mw
Op den ichouder, en noodigde mij om den vol^enden luuf^ v» -l^n
UK met hem te ontbijtcn — eene invitade, die ik me^ UAira -^ *— s
tfotKhheid en blijdschap aannam. Daar het nu tameliik W- kb mmim*
*ij onie blakers en gingen naar boven, vaar wij vvu< t-jir -^kw ^n^t
*TKQdschappelijke hartelijkheid a&cheid namen, vl u wf -<>^v»f
^uatT veel beter dan de oude vond, daar zij ^h^^: ^un '>/ ■><«*«
ffn Icdikant had omtrcnt zoo groot ab een klew 'aAf^-^^ f^, ,.^
Khen kussens genoeg voor les personen, viel ik sfA-vi,. ^■^j.y/.j, ^
•lap, en droomde van het oude Rome, Steertjni,^ v "j^/,^,.,^
tot(b: de vroege ochtcnd-diligences, die romnwriTbt v y^^ .*<**/> 4
■kredcD, mij van den donder en de goden dedeti qivmu^
XX.
STKBRFORTH THVJt.
Toen het kamermeisje t^en acht ure am «i^ -^^ /^'ry- «< « i
zeide, dat mijn scheerwater buiten XoivL -^vs^j-, ^ j ,„ .-. ■ , '.^
ik dit nog niet noodig had, en blooxV i « ^^_ ,^ ,_^ ■^^-.w^,.-',^
dat zij ook lachte, toen zij het leide, kw^ioc «, •/ ^.^j^t wy^.j,<y i* 7—
klcec^ engaf mij, toen ik naar ban<t>n. ^^t^ « , -j-.i!^ ,^1', 1^
opdetr^voorbijkwam,hetvoOTkoMi«c viti.vti 1- -,*sx '*^^- < >»r
ftgevoelde zoo diep, hoeved )ob,^ j, «, „ ,^ ^, ^^. l^-^^i
had, dat ik er eene poos lane met v>. !;,« i«i««^. -^ _,, .v;^.,. .35=
bcsduunendc omstandighcoen ^i^/fn ■> kj^, ^^^^^ ^ ^ ^^^-
ilaar iin""" > «m aan bet «crt *irt»(; », ^ „ ,'^'" ;J^a^
t
238 DAVID COPPERFIELD.
kijken naar koning Karel te paard^ die er^ door een drom van huurkoet-S^
sen omringd, in den motregen en den donkerbruinen mist, alles behalirep-
koninklijk uitzag, tot ik door den knecht werd onderricht, dat die heer n
naar mij wachtte. 1^
Het was niet in de koffiezaal , dat ik Steerforth naar mij vond wachten, I ^'
maar in eene fraaie afzonderlijke kamer, met roode ^ordijnen en eeo ^
Turksch tapijt, waar het vuur helder brandde, en een mtmuntend warm p
ontbijt op eene zindelijk gedekte tafel was gereed gezet; terwijl zicheciy fr
vroolijk miniatuurtje van kamer, vuur, ontbijt, Steerforth en alles in het • ^^
ronde spiegeltje boven de buffettafel vertoonde. In het eerst was ik »*
eenigszins bedeesd, daar Steerforth zoo rustig, zoo elegant, zoo in alle P
opzichten (ouderdom ingesloten) boven mij verheven was ; maar zijne F>
ongedwongene, hoewel eenigszins patronizeerende vriendelijkheid bracht K
dit spoedig te recht, en maakte dat ik mij geheel thuis gevoelde. Ik koD ^
de verandering, die hij in het Gk)uden Kruis had teweeggebracht, niet p
genoeg bewonderen ; en niet ophouden den benauwden verlaten to^ p
stand, waarin ikmij daar gisteren had bevonden, met de gemakken ^ 1^^
aangenaamheden van dezen morgen te v^gelijken. Wat de femiliariteit Ij^
van den knecht betrof, deze was verdwenen alsof zij nooit had bestaan. r ^
Hij bediende ons, om zoo te zeggen, in zak en asch. , F^^
iNu Copperfield," zeide Steerforth, toen wij alleen waren, »zouik W-^
gaame eens hooren wat gij tegenwoordig uitvoert en waar gij heengwW I
en zoo al meer. Ik wil alles van u weten : want het is mij waarHjk alsof g^ V
mijn eigendom waart." t
Met een ^loed van blijdschap, dat hij nog zooveel belang in mij steld^ 9
verhaalde ik hem, hoemijne tante hettochtje, waaropikuitwas,h^ t
voorgeslagen, en waarheen het ging. .. m
»Daar ge dus geen haast hebt," zeide Steerforth, >moest ge met lO*) 1
naar huis Somen, te H i g h g a t e, en een dag of twee blij ven. Mijne mo^' ^
der zal u bevallen — zij is een beetje ijdel op mij en wat langdradig al^
zij over mij spreekt, maar dat kunt gij haar wel vergeven — en zij tsf^
met u in haar schik zijn/' — »Ik zou gaame daarvan zoo zeker wdlei^
zijn, als het vriendelijk van u is zoo te zeggen," antwoordde ik glim^
lachend. — >0," zeide Steerforth, >ieder, (Se veel van mij houdt, heeft
eene aanspraak op haar, die zeker erkend wordt." — >Dan denk ik wel^
dat ik een gunsteling van haar zal worden/' zeide ik. » Goed I" ant-
woordde Steerforth. »Kom daarvan dan maar de proefnemen. Nu zullen
wij een paar uren uitgaan om het een en ander te gaan kijken — het is
een genot om iemand, die nog zoo versch is als gij, de wonderen van
L o n d e n te laten zien — en dan zullen wij met de diligence naar
Highgate rijden."
Ik kon nauwelijks gelooven, dat ik niet in een droom verkeerde en
weder in nommer vier en veertig zou ontwaken^ om het eenzame tafeltje
in de koffiezaal en den familiaren knecht te vinden. Nadat ik aan mijne
tante had geschreven en haar medegedeeld hoe gelukkig ik mijn ouden
bewonderden schoolmakker had ontmoet, en dat ik zijne uitnoodiging
had aangenomen, reden wij in eene huurkoets uit, zagen een panorama
WU GAAH NAAR HIGHCATE.
339
en eenige andere merkwaardigheden, en kuierden eens door het museum
rand, waar ik niet kon nalaten op te merken, hoereel Sleerforth van eene
eindelooze verscheidenheid van dingen wist, en hoe weinig hij die kennia
scheen te tellen.
>Gij zult een hoogen graad aan de academic halen, Steeiforth," zeide
ik, »ais gij dat niet al gedaan hebt, en men zal goede rcden hebben om
trotsch op u te lijn." — »Ik een ^raad halen!" riep Steerforth
nit. »Ik niet, mijn lieve Groen — gij hebt er toch niet tegen, dat
ik Groentje tegen u zeg?" — »Niet het minst," antwoordde ik, — .
•Dat is een goede jongen ! Nu dan, mijn beste Groen," zeide Steerforth
lachende. >ik heb geen het minste verlangcn of voomemen om op die
manier uit te munten. Ik heb voor mijn oogmerk at genoeg geleerd. Ik
vind, dat ik er al zwaar genoeg aan te dragen heb." — »Maardeeer..."
wilde ik beginnen. — »0, gij romaneske Groen!" leide Steerforth, nog
hartelijker lachende. iWat zal ik mij afwerken om te maken, dat een
troep botterikken mij aangapen en de handen opsteken I Laten zij dat
voor iemand anders doen. Ik gun hem die eer,"
Ik waa bcEchaamd dat ik mij zoodanig had vergist, en stapte gaarne
van het onderwerp af. Gelukkig was dit niet moeielijk, want Steerforth
^n met eene hem geheel eigenaardige vlugheid en onverschilligheid
van het eene onderwerp tot het andere ovcrgaan.
In het logement teruggekomen, gebruikten wij een tweede ontbijt; en
de korfe winterdag verhep zoo sncl, dat het leeds donker begon te wor-
den, toen de diligence met ons voor een oudhuis te Highgateop den
lop van den heuvel stilhield. Eene dame, die niet jong meer was, hoewel
«>k nog niet ver in jaren gevorderd, met eene trotsche houding en fraaie
tiekken, stond aan de deur toen wij afetapten, noemde Steerforth > Mijn
b^^ste James," en sloot hem in hare armen. Aan deze dame presenteerde
)iij mij als zijne moeder, en zij beetle mij statig welkom.
Het was een ouderwetsch voomaam huis, zeer stil en geregeld. Uit de
KDSters mijner kamer zag ik geheel Londen in de verCe voor mij
li^gen, als eene groote nevelwolk, waardoor hier en daar eenige Uchtjea
Mkerden. Ik had, terwijl ik mij verkleedde, maar even tijd om op het
deftige huisraad te letten, en de in lijsien gezette teekenlappen (waart
schijniijk door Steerforth'a moeder, toen zij nog een meisje was, ver*
vaardigd) en eenige n^et pastel geteekende portretten van dames met
keurslijven en gepoeierd haar te bezichtigen, die aan de wanden ver-
schenen en verdwenen naarmate het pas aangelegde vuur ontvlamde,
toen ik aan het diner weid geroepen.
Er was in de eetiaal nog eene dame, klein van gestalte, donker, en
nkt inoemend van uitzicht, mnycJftt^j^.van schoonbeid miideeld,
die mijne aandacht trok: mTss.- - - . . ,-. ,.Yf,ggr ,,t .
misschien onidat zij wezenlijk il*', ; 1 /w
enacherpe zwarte oogen, wastn.TK'--"'- :■ ■ .i'! ■ ■ :i ■'1 ';■■■. ■■.-h^
was een oud litteeken — een naad moest ik het veeleer noei
het was niet wankleurigc^^l^^oorjaren^i
^e eens over hu
840 DAVID COPPERFIELD.
tafel heen bijna niet zichtbaar meer was, behalve geheel omhoog en aan
hare bovenlip, waarvan het den vorm had veranderd. Ik begreep bij mij
zelven, dat zij omtrent dertig jaren oud was en wel wenschte te trouwen.
Zij was eenigszins in verval geraakt — gelijk een huis — door zoo lang
te koop te staan ; maar was toch, gelijk ik reeds zeide, lang niet van
schoonheid misdeeld. Hare magerheid scheen het gevolg te zijn van
een verterend vuur in haar binnenste, dat door hare holle oogen een
uitweg vond.
Zij werd als juflfrouw Dartle gepresenteerd, en beiden, Steerforth en
fcijne moeder, noemden haar Rosa. Ik hoorde dat zij daar in huis woonde,
en sedert lang juffrouw van gezelschap bij mevrouw Steerforth was. Het
kwam mij voor, dat zij iets^ dat zij wilde zeggen, nooit ronduit zeide,
maar altijd verbloemd of met bedekte wenken, en dat zij door deze ge-
woonte hare woorden veel meer indruk wist te doen maken, Bij voor-
beeld, toen mevrouw Steerforth, meer uit scherts dan in emst, zeide,
te vreezen dat haar zoon aan de academietamelijklosleefde,viel juf-
frouw Dartle er aldus op in :
>Zoo! Waarlijk? Gij weet wel hoe onnoozel ik ben, en dat ik alleen
maar vraag om beter te leeren; maar is dat dan niet altijd zoo? Ikdacht,
dat het leven aan He academie altijd — he?*' — >Hetacademie-leven
is eene voorbereiding tot een zeer emstig beroep^ als ge dat meent,
Rosa," antwoordde mevrouw Steerforth, eenigszins koeL — » O, ja ! Dat
is waar,'' hervatte juffrouw Dartle. »Maar is het toch niet? Ik wil maar
te recht gewezen worden als ik het verkeerd heb — is het niet eigen-
lijk?" — lEigenlijk wat?" zeide mevrouw Steerforth. — »0! Gij denkt
dat het niet zoo is!" hervatte juffrouw Dartle. >Wel, het doet mij veel
genoegen dat te hooren. Nu weet ik wat ik doen moet. Dat wint men er
door als men iets maar vraagt. Ik zal er nu nooit meer naar luisteren als
men van de losbandigheid en zoo al meer van dat leven wil spreken." —
f Daar zult gij gelijk aan hebben," zeide mevrouw Steerforth hierop. >De
academische ^ouvemeur van mijn zoon is een gemoedelijk man; en als
Ik mijn zoon met zoo volkomen kon vertrouwen, zou ik mij toch op hem
verlaten." — »Zoudt ge?" zeide juffrouw Dartle» »Is hij zoo gemoe-
delijk?" Oprecht gemoedelijk?" — »Ja, daarvan ben ik overtuigd,"
antwoordde mevrouw Steerforth. — »Hoe pleizierig!" riep juffrouw
Dartle uit. >Welk eene gerustheid! Oprecht gemoedelijk? Dan zal hij
niet — maar natuurlijk kan hij dat niet, als hij oprecht gemoedelijk is.
Wel, ik zal nu altijd een goeden dunk van hem hebben. Gij kunt u niet
verbeelden hoe hij in mijne schatting gerezen is, nu ik zeker weet, dat
hij oprecht gemoedelijk is."
Hare eigene begrippen van iets, en hare bedenkingen tegen iets waar-
mede zij met instemde, werden door juffrouw Dartle op dezelfde manier
aangeduid: somtijds — dit kon ik mij niet ontveinzen — met veel kracht
en nadruk, hoewel in tegenspraak zelfe van Steerforth. Een voorbeeld
daarvan bood zich nog voor het eind van het diner aan. Toen mevrouw
Steerforth met mij sprak over mijn voomemen om naar Suffolk te
gaan, zeide ik, zoo maar in het wilde, hoe blijde ik zou zijn als Steerforth
JUFFROUW DARTLE. t4t
met mij wilde meegaan ; en legde hem verder uit, dat ik mijne oude op-
passter en het huisgezin van baas Pcggotty ging bezoeken, terwiji ik bem
den visscher herinnerde, dien hij eens op school had gezien.
»0, die boutige vent," zeide Steerforth. »Hij had ook een zoonbij
rich, niet waarf"^ — iNceo. Dat was zijn necf,"antwoorddeik, »inaar
dien hij toch als zoon tot zich heef^ genomen. Hij heeft ook een heelaar-
dig nichlje, dat hij als dochter heed aangenomen. Kortom, zijn huis, (of
liever zijne schuit, want hij woont in eene scbuit, maar toch hoog en
dioog op het land) is vol menschen, die voorwerpen van zijne goedheid
en edelmoedigheid zijn. Het zou een pleizier voor u wezen, dat huis-
houdoi eens te zicn." — »Zouhetf" zeide Steerforth hierop.»Nuja,ik
denk het ook wel. Ik moet eens zien wat er aan te doen is. Het zou wel
een leisje waard zijn — om niet van het verraaak van een reisje met u te
spreken, Groentje — om zulk soott van menschen eens bij elkander te
lien en onder hen te wezen."
De hoop op een nieuw vennaak deed mijn hart opspringen. Doch het
was met betrekking op den toon, waarmede hij van > zulk soort van men-
schen" had gesprokcn, dat juffrouw Dartle, wier schilterende oogen ons
hadden bespied, er nu op inviel.
lO, maar waarlijkf Zegmij toch. Zijn zij wezenlijk?" zeide zij. — »0f
zijwatzijnPEnwie wat zijn?" zeide Steerforth. — > Zulk soort van men-
schen. — Zijn zij werkelijk maar redeloos vee en aatdkluiten, en wezcns
van een andeten rang ? Dat zou ik zoo gaarne eens weten." — » Wel, er
is een tamelijk groote afstand tusschen hen en ons," zeide Steerforth,
met onverschilligheid. iMen kan van hen niet verwachlen, dat zij zoo
fijngevoelig zuUen zijn als wij. Hunne kieschheid wordt niet zeer licht be-
leedigd of gekwetst. Zij zijn verbazend deugdzaam, wil ik wel zeggen —
sommige lieden beweren dit tenrainste^en ik wil henwaarlijk niet tegen-
spreken — maar zeer edeldenkend zijn zij zeker niet, en zij mogen er
ook wel dankbaar voor zijn dat hun gemoed, evenals hunne grove huid,
niet licht gekwetst wordt." — » Waarli|k,"zeide juffrouw Dartle. » Wet, ik
weet niet, dat ik ooit beter in mijn schik ben geweest dan nu ik dit hoor,
Het is zulk een troost ! Het is eene gerustheid te weten, dat zij, al moeten
zij ook lijden, het toch niet voelen. Somtijds heb ik mij over zulk soort
van menschen werkelijk ongerust gemaakt, maar nu zal ik geheel niet
meer om hen denken. Men leeft toch maar om te leeren. Ik iwijfelde, dit
moet ik bekennen ; maar nu is mijn twijfel opgehelderd. Eerst wist ik het
niet, maar nu weet ik het ; en dat bewijst hoe goed het is als men maar
vraagt — niet waar i"
Ik geloofde, dat Steerforth uit scherts zoo had gesproken, of om juf-
frouw Dartle uit te lokken ; en ik dacht, dat hij, toen zij was heengegaan
en wij allecn bij het vuur waren blijven zitten, mij dit zou zeggen, Doch
hij vroeg mij slechts wat ik van haar vond.
» Zij is heel schrander — niet waar t" zeide ik, — iSchrander ! Zij houdt
alle dingen tegen een slijpsteen," antwoordde Steerforth, lenslijptze
scherp, zooals zij al jaren lang haar eigen gezicht en figuur heefl scherp
geslepcn. Zij heeft zich zelve met gedurig slijpen versleten. Zij is nu aai)
fe4' DAVID COPFERFIELD.
ftlle kanten scheip." — » Welk een opmerkelijk litteeken heeft rij daar op '
hare lip f" eeide ik.
Steeiforth's gezicht betrok, en hi] bedacht zich een oogenblik.
>WeI om de waarheid te zeggen," antwoordde hij, >dathebikg^
daan." — tBijongelukp" — >Neen. Neen, ik wasnogeenkleinejongen,
en zij maakte mij kwaad, en ik gooide naar haar met een hamer. Een
Zachtzinnig engeltje moct ik toen geweest zijn."
Het spect mij zeer, dat ik zulk een pijnlijk onderwerp had aangeroerd,
maai dit baattc nu nict mecr.
»Zij heeft dat teekcn sedcrt gedragcn, gelijk ge ziet," hervatte SteO'
forth, »en zal het dragen tot aan haar graf, ah zij ooit in een graf rust—
schoon ik haast niet kan gelooven, dat zij ooit ergens nisten zal. Zij *«
het moederlooze kind van eensoort necf vanroijnvadcr. Hijstierf.MljM
moeder, die toen weduwe was, nam haar hicr om haar gezelschap K
houden. Zij heeft een paar duizend pond van haar zelve, en spaart aen
interest, om dien jaarhjks bij het kapitaat te voegen. Daar hebt ge dege-
schiedenis van juffrouw Rosa Dartle." — »En ik twijfel niet of zij heeftf
Koo lief als een breeder ?" leide ik. — »Hm !" antwoordde Stcerforth,!"
het vuurkijkende, lerzijn breeders, die men niet heel liefheeft, en soffl-
mige liefde — maar schenk nog eens in, Copperficld. Wij zullen oph^
gras des velds drinken, als een compliment voor u, en op de leti^ if
dalen, die niet arbeiden of spinoen, als een compliment voor mij — waaT"
over ik mij we! mag schamen." De sombere glimlach, die zich ovcriijoc
trekken had verspreid, hclderde weder op, toen hij dit op vroohjkcn tooO
zeide, en hij was nu even rondborstig en mnemend als anders.
Toen wij thee gingen drinken, kon ik niet nalaten met pijnlijke belang'
SteUing naar het litteeken te zien. Het duurde niet tang of ik bespenrdef
dat dit het gevoeligste gedeelte van haaj gezicht was, en dat, als uj vei^
bleekte, dit litteeken het eerst verkleurde en eene doffe loodkleurige
strecp werd, die zich al vcrder en verder uitstrekte, gelijk een met on-
zichtbaren inkt gezet teeken, dat voor het vuur wordt gehouden. Er ont
stond eene kleine woordenwisseling tusschenhaarenStecrforth overeat
worp bij het triktrakspel — waarbij ik voor een oogenblik dacht dat lij
woedend zou worden ; en toen zag ik dat teeken te vooischijn komen
gelijk het oude geschrift op den muur.
Het verwonderde mij niet toen ik zaghoeveel werk mevrouw Steerfortb
Van haar zoon maakte. Zij scheen over niets anders te kunneo spreken of
denken. Zij liet mij een portretje van bem zien als een klein kind, in een
medMllon, met een lokje van zijn haar uit denzelfden tijd, en een ander
portretje gelijk hij geweest was toen ik hem pas leerdekennen, en op hare
borst drocg zij zijn portrct gelijk hij nu was. Al de brieven, die hij haar
ooit geschreven had, bewaarde zij in een kastje dicht bij haar gewonen
stoel naast den haard ; en zij zou mij eenige daarvan hebben voorgelezen,
en ik had ze ook zeer gaamc willen hooren, indien hij er niet tusschoi
gekomen wasen haar met gocde woorden van dac gedachte hadafgebracht
>Het was bij mijnheer Creakle, zegt mijn zoon mij, dat gij het eerste
kennis hebt gemaakt," zeide mevrouw Steerforth, toen zij en ik aan eene
^
MOSDERLIJKE TROTSCHHEID. 243
)■
el zaten te praten, terwijl haar zoon en jufTrouwDartle aan eeneandere
triktrak speelden. »Ik herinner mij ook wel, dat hij toen sprak van een
kameraad, jonger dan hij, die hem bijzonder beviel ; maar uw naam, ge-
lijk ge wel denken kunt, is mij niet in het geheugen gebleven," — iHij is
mdien tijd zccr welwiUend en grootmoedig voor mij geweest, dat verze-
ker ik u, mevrouw/' zeide ik, »en ik had zulk eene hulp welnoodig. Zon-
<kr hem zou men mij geheel vertrapt hebben/' — >Hij is altijd edel en
^ootmoedig/' zeide mevrouw Steerforth met trotschheid.
Ik stemde dit van ganscher harte toe, dat weet de Hemel. Zij wist dit
ook wel ; want hare statigheid was voor mij reeds verminderd, behalve
tanneer zij tot lof van hem sprak; dan was hare bonding trotsch.
»Het was over het geheel geene geschikte school voor mijn zoon/*
««de zij, > verre van daar ; maar er moesten toch bijzondere omstandig-
beden in aanmerking worden genomen, van nog meer gewicht dan die
^CQs. De hoogvliegende geest van mijn zoon maakte het verkieselijk hem
i^ iemand te plaatsen, die zijne meerderheid in dat opzicht gevoelde en
^ wel daaraan wilde onderschikken ; en daar vonden wij zoo iemand."
Ik i^st dit wel, daar ik den kerel kende. En toch verachtte ik hem niet
meer, maar vond het eene eigenschap van hem, die zijne ondeugden
tenigszins bedekte — indien men het iemand als eene deugd kon toere-
kenen, dat hij een wezen, zoo onweerstaanbaar als Steerforth, niet had
wcerstaan.
»De buitengemeene bekwaamheden van mijn zoon werden daar door
een gevoel van vrijwilligen wedijver en trotsche zelfbewustheid uit^e-
k)kt," vervolgde de verblinde moeder. >Hij zou, tegen alle bedwang m,
omhoog zijn gekomen ; maar daar was hij de koning van alles, en uit fier-
faeid besloot hij zich zijn rang waardig te maken. Dat lag in zijn karakter."
Ik stemde met hart en ziel toe, dat dit in zijn karakter lag.
tZoo vatte dus mijn zoon, uit vrijen wil en zonder eenigen dwang,
-een ijver op, waardoor hij altijd, als hij maar verkiest, alle mededingers
achter zich kan laten," vervolgde zij. iMijn zoon zegt mij^ mijnheer
Copperfield, dat gij altijd zeer aan hem gehecht waart, en dat gij u giste-
rea, bij uwe ontmoeting, met tranen in de oogen aan hem hebt bekend
.g^maakt Het zou geafTecteerd van mij zijn, als ik veinsde mij er over te
Tcrwonderen, dat mijn zoon zulke aandoeningen inboezemt ; maar ik
^an toch niet onverschillijB^ wezen voor iemand, die zijne verdiensten zoo
zeer gevoelt, en het is mij een ^oot genoegen u hier te zien, terwijl ik u
kan verzekeren, dat hij eene bmtengemeene vriendschap voor u koestert,
;en gij u op zijne bescherming kunt verlaten."
Ju&ouw Dartle speelde triktak met evenveel vuur en drift als zij alle
andere dingen deed Als ik haar het eerst bij het bord had zien zitten,
zou ik mij verbeeld hebben, dat bij dit tijdverdrijf, en niets anders in de
wereld, hare gestalte zoo mager en hare oogen zoo groot waren geworden.
liaar ik zou mij zeer vergissen als haar een woord van het gesprek ont-
joapte, of haar een blik van mij ontging, terwijl ik met opgetogenheid zat
tc luisteren en, door mevrouw Steerforth's vertrouwen vereerd, mij ouder
^voelde dan ik sedert mijn vertrek van Canterbury nog had gedaan.
244 DAVID COPPERFIELD. I
Toen de avond tamelijk ver om was en er een blad met glazen en ka-
raffen werd binnengebracht, beloofde Steerforth mij, bij het vuur geze*
ten, dat hij er eens erastig over zou denken om met mij naar buiten te
gaan. Er was geen haast, zeide hij ; over eene week zouhetnogevengoed
zijn; en zijne moeder was gastvrij genoeg om hetzelfde te zeggen.Onder
het praten noemde hij mij meer dan eens Groen en Groentje, en bracht
daardoor juffrouw Dartle weder in de wapens. I|
»Eilieve, mijnheer Gopperfield," zeide zij, »is dat eenbijnaam? En*
waarom geeft hij u dien ^ Is het — is het omdat hij u voor jong en on- •
noozel houdt ? Ik ben zoo dom in die dingen/'
Ik bloosde, toen ik antwoordde te gelooven dat het zoo was.
»0! " zeide juffrouw Dartle. » Nu ben ik blij dat ik het weet. Ik vroeg i
maar om inlichting, en ik ben blij dat ik het weet. Hij houdt u voor jong i
en onnoozel, en dus zijt gij zijn vriend. Wei, dat is heel aardig !" ' i
Kort daarop ging zij naar bed, en mevrouw Steerforth verwijderde i
zich inse^elijks. Steerforth en ik gingen, nadat wij nog een half uurtje j
waren blijven zitten, onder een praatje over Traddles en al de anderen i
op het oude Salem House, te zamen naar boven. Steerforth's kamer was I
naast de mijne, en ik ging binnen om ze eens te zien. Zij was een model I
van weelde en gemak, vol leuningstoelen, kussens en voetbankjes, door I
zijne moeder eigenhandig geborduurd; waar niets ontbrak dateenigs- I
zins in zulk een vertrek kon behooren. Eindelijk zagen ook hare fraaie I
trekken haar lieveling uit een aan den wand hangend portret aan, alsof |l
zij het zelfs van eenig belang rekende, dat haar af beeldsel hem in zijn I
slaap bewaakte. I
Ik vond het vuur in mijne kamer nog helder branden, en de gordij- I
nen voor de vensters en om het bed dichtgeschoven, zoodat het er I
behagelijk uitzag. Ik zette mij in een leuningstoel voor den haard, om ]
over mijn geluk te denken, en had mij eenigen tijd met de bespiegeling '
daarvan verlustigd, toen ik opmerkte, dat een afbeeldsel van juffrouw
Dartle mij boven den schoorsteen mantel scherp in het oog hield.
Hetwaseenesprekendegelijkenis, en dus natuurlijk eenigszins schrik-
aanjagend. De schilder had het litteeken weggelaten, maar ik voegde
het er bij ; en daar was het, nu verschijnende, dan weder verdwijnende ;
nu tot de bovenlip beperkt, gelijk ik het onder het diner had gezien, dan
de geheele lengte der wond aanduidende, die de hamer haar had toege-
bracht, gelijk ik het gezien had als zij zich driftig maakte.
Ik vroeg gemelijk bij mij zelven, waarom men haar niet ergens elders
had kunnen bergen in plaats van bij mij. Om van haar af te komen, ont-
kleedde ik mij snel, deed mijn licht uit en stapte in bed. Maar toen ik in
slaap viel, kon ik nog niet vergeten, dat zij daar was en met hare oogen
scheen te zeggen : >Is het toch waarlijk? Ik wilde het maar weten." En
toen ik in den nacht wakker werd, herinnerde ik mij, dat ik in mijne
droomen allerlei soort van menschen onrustig had gevraagd, of het
waarlijk zoo was of niet — zonder zelf te weten wat ik meende.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
•
Aj
CHARLES DICKENS
. A
EEDE DEEL.
SW/™M,H.A.M.ROELKm^ .
i-p ■'■■•* \
H
X
o
i
90
N
4^
9
DAVID
COPPERFIELD
CHARLES DICKENS
TWEEDE DEEL
SCHIEDAM
H. A. M. ROELANTS
1881
DAVID COPPERFIELD.
XXL
KLEINS EMILY.
Er was een knecht in huis, een man die, naar ik hoorde, op de aca-
demie in dienst van Steerforth was gekomen, gewoonlijk overal met
hem medeging, en in zijn voorkomen een model van fatsoenlijkheid was.
Be geloofde, dat er in zijn stand nooit iemand is geweest, die er fatsoen-
lijker uitzag. Hij was zeer stilzwijgend, had een onhoorbaar zachten
gang en zeer bedaarde manieren, was onderdanig, oplettend, altijd bij
de hand als men hem noodig had, en nooit in den weg als men hem niet
noodi^ had; maar datgene, waardoor hij vooral aanspraak op onder-
scheidmg maakte, was zijne fatsoenlijkheid. Hij had geen beweeglijk
fezicht, een eenigszins stijven nek, een rond, glad hoofd, waarom de
orte haren als geplakt zaten, eene zachte manier van spreken, met eene
bijzondere gewoonte om de letter s zoo duidelijk te fluisteren, dat hij die
veel meer scheen te gebruiken dan iemand anders; maar elke eigenaar-
digheid die hij had^ maakte hij tot iets fatsoenlijks. Als zijn neus het
onderste boven had gestaan, zou hij dit tot iets fatsoenlijks gemaakt
hebben. Hij omringde zich met een atmospheer van fatsoenlijkheid, en
wandelde in volkomene veiligheid daarmede rond. Het zou bijna onmo-
gelijk zijn geweest hem van iets kwaad te verdenken, zoo door en door
fetsoenlijk was hij. Niemand had er aan kunnen denken om hem in livrei
te steken; daartoe was hij veel te fatsoenlijk. Als men eenig vemederend
tQ werk van hem had willen vergen, zou men het gevoel van een allerfat-
soenlijkst man op eene baldadige wijze gekwetst hebben. En hiervan
^ waren de vrouwelijke dienstboden in huis zoo onwillekeurig bewust, dat
^ zij zulk werk altijd zelve verrichtten, doorgaans terwijl hij bij het vuur
^ in de bediendenkamer de courant zat te lezen.
^ Ik zag nooit iemand, die zoo ongezellig was. Maar door deze eigenschap,
O evenals door alle andere, die hij bezat, scheen hij slechts des te fatsoen-
^ lijker te worden. Zelfs de omstandigheid, dat niemand zijn doopnaam
DAVm COPFSRFISLD. — IL \
DAVID COPPERFIELD.
wist, scheen een deel van zijne fatsoenlijkheid uit te maken. Men kon
geenerlei bezwaar hebben tegen zijn familienaam Littimer, waaronder
hij bekend was. Peter mocht gehangen of Tom gedeporteerd zijn, maar
Littimer was de fatsoenlijkheid zelve.
Het was, denk ik, een gevolg van het eerbiedwekkende der fatsoenlijk-
heid in het afgetrokkene beschouwd, dat ik mij in het bijzijn van dezen
man bijzonder jong gevoelde. Hoe oud hij zelf was kon ik niet raden — en
dit strekte hem wederom op dezelfde wijs tot eer; want in de kalmte
zijner fatsoenlijkheid kon hij evengoed vijftig als dertig jaren tellen.
Littimer was des morgens, eer ik nog op was, in mijne kamer, om mij
dat verwijtende scheerwater te brengen en mijne kleederen gereed te leg-
gen. Toen ik de gordijnen openschoof en uit het bed keek, zag ik hem,
in eene evenmatige temperatuur van fatsoenlijkheid, (waarop de oosten-
wind en het Januari-weder geen invloed hadden, zoodat zijn adem in de
koude lucht niet eens zichtbaar was) mijne laarzen rechts en links in de
eerste dans positie zetten, en eenige stofjes van mijn rok blazen, ter-
wijl hij dien neerlegde, zoo behoedzaam alsof het een pas geboren
kindje was.
Ik wenschte hem goedenmorgen en vroeg hoe laat het was. Hij haalde
een allerfatsoenlijkst horloge uit zijn zak, liet het deksel (want het
was een horloge van dat soort als men doorgaans op de jacht ge-
bruikt) openspringen, maar zorgde met zijn duim dat het zulks niet te
ver deed, keek naar de wijzerplaat alsof hij eene orakelgevende oester
raadgleegde, liet het weder dichtknippen, en zeide, dat het met mijn
welnemen half negen was.
»Mijnheer Sleerforth zal gaarne willen weten hoe gij gerust hebt,
mijnheer." — > Wei verplicht," zeide ik. » Zeer wel. Is mijnheer Steerforth
geheel wel ?" — > Wel verplicht, mijnheer. Mijnheer Steerforth is redelijk
wel." Nog een van zijne eigenaardigheden — nooit gebruikte hij super-
latieven. Altijd hield hij den koelen, kalmen middelweg. »Is er nog lets,
dat ik de eer kan hebben voor u te doen, mijnheer f De klok zal te negen
ure luiden; de familie ontbijt om half tien." — »Niets; wel bedankt." —
>Ik dank m, mijnheer, met uw welnemen;" en daarmede, en met eene
kleine hoofdbuiging, toen hij het bed voorbijging, als om verschooning
te verzoeken dat hij mij berispte, ging hij heen en slootdedeurzoo zacht
alsof ik juist in een zoeten slaap was gevallen, waarvan mijn leven
afhing.
Elken morgen hielden wij dit gesprek; nooit iets minder en nooit iets
meer, en telkens — hoe ver ik ook den vorigen avond door Steerforth's
vriendelijkheid, mevrouw Steerforth *s vertrouwen of juffrouw Dartle's
spraakzaamheid boven mij zelven verheven en tot rijper jaren bevorderd
mocht zijn — werd ik in de tegenwoordigheid van dezen allerfatsoen-
lijksten man, gelijk een onzer mindere dichters zingt, » wederom een
jongen."
Hij bezorgde ons paarden, en Steerforth, diealleskende, gafmijles
in het rijden Hij verschafte ons fleuretten, en Steerforth gafmijles in
het schermen — handschoenen, en ik begon, onder denzelfden meester
^p ^^^^H^ ^^1 ^
tK SLtrr EENK AANGBNAUB WEZK BC STEERFORTH.
vorderingen in het bolcsen te maken. Ik schaamde mij er volstrckt niet
over, dat Steerforth mij in deze kunsten een nieuweling vond, maar ik
kon het niet uitslaan mijne onbedrevenheid voor den tktsoenlijken Litti*
mer te vertoonen. Ik had geene reden om te denken, dat Littimer zulke
kuosten lelf verstond ; hij gafiiiijnooit,zetfs niet door een trillenzijner
&tsoeDtijke oogleden, reden om dit te veimoeden ; maar als hij er bij
was, wanneer wi] ons oefenden, gevoelde ik mij toch altijd zeer verlegen
en onhandig.
Ik wcid over dezen man bijzonder uit, omdat hij op dien tijd een bij-
zonderen indmk op mij maakte, enook om hetgeener later plaats had.
De week verUep op de aangcnaamsCe wijs. Zij verliep snel, gelijk men
ivel denken kan, voor iemand zoo vemikt als ik ; en toch gaf zij mij zoo-
vele gelcgenheden dm Steerforth beter te leeren kennen, en hem in dui-
zend opzichten meer te bewonderen, dat ik, toen zij ten einde was, veel
langer bij hem scheen te zijn geweest De losse manier die hij had om
mij als speeltuig te behandelen, was mij aangenamer dan eenige andere
behandeling kon geweest zijn. Zij herinnerde mij aan onzen ouden om-
l^ng; zij scheen eene natuuriijke voortzetting daarvan te zijn ; zij be-
wees mij, dat hij niet veranderdwas;zij onthief mij van alleonnist, die
ik had kunnen gevoclen, als ik mijne verdiensten met de zijne vergeleek
en mijne aanspraak op zijne vriendschap met een gelijken maatstaf mat ;
bovenal zij had icts gemccnzaams, ongedwongens en vertrouwelijks,
dal hij bij niemand anders bczigde. Gelijk hij mij op school andere dan
alle anderen had behandeld, zoo geloofde ik ook met blijdschap, dat hij
mij nil anders behandelde dan eenig ander vriend dien hij had. Ik ge-
loofde, dat ik hem nauwer aan het hart lag dan eenig ander vriend, en
mijn hart klopte Van warme gehechtheid aan hem.
Hij had besloten om met mij naar buiten te gaan, en de dag kwam
om tt vcrtrekken. Hij had eerst getwijfeld of hij Littimer al of niet zou
medenemen, maar besloot hem thuis te laten. De fatsoenlijke man, tevre-
den met zijn lot, wat het ook wezen mocht, schtkte onze raltezen zoo
zorgvuldig in het wagentje, dat ons naarLondcn zoubrengcn, alsof
zij de schokken van eeuwen zouden moeten verduren, en nam mijne
bescheiden aangebodene gift met volkomene gemoedsnist aan.
Wij namen van mevrouw Steerforth en juffrouw Dartle afscheid, met
vele dankbetuigingen van mijne zijde en veel hartelijke vriendelijkheid
van die der teedere moeder. Het taatste, dat ik zag, was Littimer's onbe-
neveld cog, waarin ik mij verbeeldde de stille overtuiging te leten, dat
ik nog zeer jong was.
Wat ik gevoelde toen ik, in zulke gunstige veranderde orastandighe-
den^ naar de oude gemeenzaam bekcnde plaatsen tenigkeerde, zal ik
niet pogen te beachrijven. Wij reisden met de postdiligence. Ik was, dit
herinner ik mij nog, zoo bezorgd voorde eer van Yarmouth, dat toen
wij door de donkere straten naar de herberg reden, en Steerforth zeide,
dat het, zooveel hij zien kon, voor zulk een afgelegcn nest een wonder-
Ujk aardig stadjc was, ik zeer in mijn schik was met dit gezegdc. Wij gin-
.gen bij onze aankomst naar bed (ik zag een paar morsige schoenen en
DAVm COPPERFIELD.
slopkousen voor de deur van mijne oude kamer in de Dolfijn, toen wij (9
voorbijgingen) en ontbeten den volgeniden ochtend zeer laat. Steerfortr
die bijzonder vroolijk was, had reeds, voordat ik op was, langshet strati
gewandeld, en, naar hij zeide, reeds met de helft van de visschers uit h^
stadje kennb gemaakt Bovendien had hij in de verte iets gezien, dat zm
ker het huis van baas Peggotty moesl wezen, waar de rook uit de
schoorsteen kwam, en had veel lust gehad, zeide hij mij, om er been t
gaan en te zweren, dat hij mijn persoon was, maar zoo gegroeid, da
niemand hem herkende.
tWanneer denkt ge mij daarheen tebrengen, Groentje P' zeide hij
>Ik ben tot uwe beschikking. Bepaal het maar gelijk ge wilt*' — » Wei
ik had gedacht, dat van avond een goede tijd zou zijn, Steerforth, als zi
alien om het vuur zitten. Ik zou het u gaame op het aardigst willen latei
zien ; het is zulk eene zonderlinge woning.'' — »Zoo zij het dan," ant
woordde Steerforth. » Van avond." — »Ik zal hen niet laten waarschu
wen dat wij hier zijn, weetge," zeide ik, opgetogen. Wij moeten hen ver
rassen." — iNatuurlijk," antwoordde Steerforth. »Het zou geene aardi^
heid zijn als wij hen niet verrasten. Wij moeten die natuurmenschen u
hun natuurlijksten toestand zien." — » Al zijn zij zulk soort van menschei
als gij eens gezegd hebt," Het ik hierop volgen. > Wat ! Heugt u mijn<
schermutseling met Rosa nog," riep hij uit, met een Snellen blik. »Di<
drommelsche feeks. Ik ben half bang voor haar. Zij is een soort vai
kwelduivel voor mij. Maar spreken wij niet meer van haar. Wat gaat gi
nu doen ? Uwe oude oppasster opzoeken, zou ik denken ?" — > Ja," ant
woordde ik. »ik moet vooral eerst Peggotty zien." — » Welnu ," hervatt
Steerforth, op zijnhorloge kijkende, »als ik u dan een paar uren aai
haar overlaat om over u te huilen, is dat lang genoeg ?"
Ik antwoordde lachend, dat wij het, naar ik dacht, in dien tijd we
konden afdoen, maar dat hij ook moest komen ; want hij zou bevinden
dat zijn roem hem was vooruitgegaan en dat hij bijna een even gewichti|
persoon was als ik.
»Ik wil overal komen waar gij wik," zeide Steerforth, >en alles doei
wat gij wilt. Zeg mij maar waar ik moet wezen, en over twee uren zal il
mij aanmelden, juist in zulk een staat als ge maar verkiest, sentimentee
ofcomisch."
Ik gaf hem uitvoerige inlichtingen om de woning van mijnheer Barkis
vrachtrijder op Blunderstoneen andere plaatsen, te vinden, en me
deze afspraak ging ik alleen uit. De lucht was scherp en prikkelend ; d<
grond was droog; de zee was woelig en helder; de zon verspreidde eei
overvloed vail licht, zoo al niet veel warmte, en alles was frisch en leven
dig. Ik zelf was zoo frisch en levendig, zoo verheugd dat ik weder daai
was, dat ik de menschen op straat had kunnen aanhouden, om hun dc
hand te drukken.
De straten kwamen mij natuurlijk smal en kort voor. De straten, di<
wij niet anders dan als kinderen gezien hebben, doen dit altijd, geloof ik
als wij er weder in terugkomen. Maar ik had er niets van vergeten ei
vond niets veranderd, tot ik aan den winkel van mijnheer Omer kwam.
e
VBRAMDERINGEN IN YARMOUTR.
Oaar stond nu •Omer en Joram," waari0mer"pl3chttestaai), maar
voor het overige was het opschrift gebleven gelijk het was.
Mijne voetstappeo schenen zich zoo natuurlijk naar de deur van den
winkel te richtcn, toen ik van den overkant dcr straat deze woorden las,
dat ik overstaptc en binnenkeek. Achter in den winkel stond cene be-
vaJligc vrouw, die een kind op haar arm liet springen, terwijl cen andcr
Mch aan haar voorachoot vasthield. Ik had geene moeite om Minnie of
Minnie's kinderen te herkenncn, De glasdeur der achterkamer stond niet
^pen, maar in den werkwinkel over de plaats kon ik loch flauw het oudc
"ijsje hooren hameren, alsof het nooit had opgehouden.
»l3 mijnheer Omer thuis ?" zeide ik, binnenkomende. »Ik zou hem
Saarae een oogenblik spreken, als hij er is." — »0 ja, mijnheer, hij is
thuis," antwoordde Minnie, > met dit weer is het uitgaan niet goed voor
*' j w borst. Jo, roep uwe grootvader ecns."
De kleine, die haar voorschoot vasthield, zette zulk cene geduchte
^cel op, dat de klank hem zelven verlegen maakte, en hij zijn gezichtje
*chteT haar rok verschool, betgeen zij met moederlijke bewondering
^anzag. Ik hoorde een groot gehijg en geblaas naar ons toekomen, en
wcldra stood mijnheer Oraer, nog korler van adem dan voorheen, maar
•^•et reel verouderd, voor mij.
iDienaaj, mijnheer," zeide mijnheer Omer. iWaarmec kanikudie-
^cn, mijnheer?" — iGij kunt mij de handgeven, mijnheer Omer, als het
^ belieft," zeide ik, de mijne uitstekcnde. iGij zijt eens zcer goed en
Tiendelijk voor mij geweest, toen ik vrees, dat ik niettoondeudaarvoor
** houden." — lEi, hebik dat gedaan?" antwoordde deoude man. iDat
^or ik met pleizier, maar ik kan mij niet herinneren wanneer. Weet ge
^el zeker, dat ik het was ?" — * Zeer zeker." — t Ik denk, dat miju ge-
"Cugen even kott wordt als mijn adem," hervatte mijnheer Omer, mij
Wnkijkende en zijn hoofd schuddende, > want ik herken u geheel niet" —
»We« ge niet meer, dat ge naar de diligence zijt gekoraen om mij af te
Weii,endatik toenhier onlbetenheb, en wij tezamen naar Blunder-
stone zijn gereden : gij, en ik, en juffrouw Joram, en mijnheer Joram
ook, die toen haar man nog niet was ?" — »Wel, HeerindenHemel!"
riep mijnheer Omer uit, nadat zijne verrassing hem ecne hocstbui had
berokkcnd, >zegt gij zoo! Minnie, kindlief, weet gij het nog wel ? Och
Heere, ja — de ovcrlcdene was eene dame, geloofik?" — ^ » Mijne moe-
der," antwoordde ik, — »Ja -~ wel — zeker," zeide mijnheer Omer,
mijn vest met zijn voorvinger aanrakende, ten dan was er ook nog een
kindje. Er waren twee overledenen. Het kleine lijkje werd bij het andere
gekisL Ja wel, dat was daar te Btundersto ne. Och Heere I Enhochcbt
gij het al dien tijd gemaakt?"
Zeer wel ; ik bedankte hem en hoopte, dat het met hem ook zoo ge-
weest was.
»Och, ik heb niet te klagen, weet ge," antwoordde mijnheer Omer.
>Ik vind dat mijn adem kort wordt, maar die wordt zelden langer ats
iemand ouder wordt. Ik schik er mij maac in en blijl er vrooUjk bij. Dat
is het beste, niet waar ?"
DAVID COPPSRFIELD.
Mijnheer Omer ging door zijn lachen weder aan het hoesten, maar in
deze ylaag werd hij door zijne dochter bijgestaan., die nu dicht bij ons
stond en haar kleinste kind op de toonbank liet springen.
»Och Heere !'* zeide mijnheer Omer. > fa, wel zeker ! Twee overlede-
nen ! Juist op dat toertje zoudt gij het gelooven — werd de dag be-
paald, dat mijne Minnie met Joram zou trouwen. >Noem dan toch maar
een dag, mijnheer,' zeide Joram. »Ja, doe dat, vader," zeide Minnie. En
nu is hij in de affaire gekomen. En zie eens hier. Het jongste."
Minnie laehte en streek hare haren glad, toen haar vader een zijner
dikke vingers in het handje van het kind stak, dat zij op de toonbank
liet springen.
»Twee overledenen, ja well" zeide mijnheer Omer, met zijn hoofd
knikkende, als om zijn geheugen te hulp te komen. » Juist! En Joram is
op het oogenblik weer bezig aan een kistje met zilveren spijkertjes : nog
twee duim kleiner dan deze maat.'' (De maat van het springende kind op
de toonbank). iWilt ge niet iets gebruiken ?"
Ik bedankte hem.
iLaat eens zien," hervatte mijnheer Omer. tDe vrouw van Barkis den
voerman — de zuster van Peggotty, den visscher — zij had ook iets met
uwe familie uitstaan ? Zij was immers daar in dienst ?"
Dat ik dit bevestigend beantwoordde gaf hem groot genoegen.
»Ik geloof, dat mijn adem weder langer zal gaan worden, nu mijn ge*
heugen dat alzoo doet," zeide mijnheer Omer. > Wel mijnheer, wij heb-
ben hier een meisje van hare familie in de leer gekregen, dat heel veel
smaak voor het modevak heeft — ik verzeker u, ik geloof, dat er geene
hertogin in En gel and is, die daarin bij haar kan halen." — »Kleine
Emily toch niet?" zeide ik onwillekeurig. — »Zij heet Emily," ant-
woordde mijnheer Omer, * en zij is klein ook. Maar gij moogt mij geloo-
ven, zij heeft zulk een gezichtje, dat de helft van al de vrouwen van de
stad razend op haar zijn," — Hoe kunt ge zoo praten, vader?" riep.
Minnie uit. — >Kindlief," zeide mijnheer Omer, mij een wenk met de
oogen gevende, * ik zeg niet dat gij het zijt; maar ik zeg^ dat de helft van
al de vrouwen in Yarmouth — ja, en van vijf mijlen in het rond —
razend op dat meisje zijn." — »Dan hadt zij ook maar in haareigen
stand moeten blijven, vader," zeide Minnie, » en ze geene reden moeten
geven om over haar te praten, dan konden zij het niet gedaan hebben. '' —
> Konden het niet gedaan hebben, kindlief !" zeide mijnheer Omer hierop.
> Konden het niet gedaan hebben ! Weet gij zoo weinig van de wereld?
Wat is er, dat eene vrouw niet zou kunnen doen, en niet zou willen doen
ook — vooral als het b»j het mooi van anderen te pas komt ?"
Ik dacht werkelijk, dat het met mijnheer Omer gedaan was, toen hij
deze lasterlijke spotternij had uitgestooten. Hij hoestte zoodanig, en zijn
adem ontsnapte zoo hardnekkig al zijne pogingen om hem te herkrijgen^
dat ik niet anders dacht of ik zou zijn hoofd achter de toonbank zien
neerduiken, en zijne korte zwarte beentjes met de vale strikjes aan de
knie6n, in de laatste stuiptrekkingen spartelende, zien bovenkonien»
Eindelijk echter werd hij beter, hoewel hij nog erg bleef hijgcn en zoo
EEM BLIK OP KLEINE EMILY, 7
afgcmat was, dat hij op het kantoorstoel^e, dat voorden lessenaarstond,
mocst gaan zitten.
> Gij moet begrijpen," zeide hij, zijn hoofd afvegendeen tusschenbeide
met mocite ademhalende, >zij tieeft zich hier niet veel met kanieiaadjes
opgehoudeDj en nooit kennisjes of vricDdinnetjes willen opzoeken, om
van geen vnjers te spreken, Daardoor kwam er een boosaardig praatje
in omloop, dat Emily eene dame wildc worden. Nu ben ik van gedachten,
dat dit voornamelijk daardoor in omloop kwam, omdat zij op school
somtijds zeide, dat zij, ais zij eene dame was, dit en dat voor haar oom
ion doen — begrijpt ge wel? — en hem dit en datmooiskoopen." — t Ik
verzeker u, mijnheer Omcr,'' antwoordde ik met vuur, » zij heeft dat al
tegen mij gezegd toen wij beiden nog kinderen waren."
Mijnheer Omer knikte en wreef zijne kin. »Ja wel," zeide hij. »En dan
kon zij van heel weinig geld, begrijpt ge wel, zich beter kleeden dan an-
dercn van veel geld konden doen, en dat gafonaangeDaamheden. Daar-
enboven was zij cenigsiins wat men grillig zou kunnen noemen — ik wil
wel zeggen, wat ik zelf griliig zou noemen — wist zelve nict rccht wat zij
wilde — ■ een beetje vcrwend — en kon zich in het eerst niet wel naar an-
deren scbikken. Meer is er immers nooit van haar gezegd, Minnie i" —
iNeen, vader," antwoordde juffrouw Joram. "Dat is het crgste, geloof
ik." ^ iToen zij dus eene conditiekreeg," zeide mijnheer Omer, torn
eene lastigeoude dame gez els chap te houden, konden die tweenietgoed
met elkander te recht en bleef zij daar niet lang. Eindelljk kwam zij hier
voor drie jaren in de leer. Haast zijn er twee van om, en zij is zulk een
goed meisje geweest als erooit een was. Zooveel waardalszesandere!
Is zij tegenwoordig niet zooveel waard als zes andere, Minnie ?" — > ja,
vader," antwoordde Minnie. * Zeg nooit, dat i k kwaad van haar heb ge-
sproken." — >Heel goed," zeide mijnheer Omer, > Recht zoo. En zoo,
jonge heer," vervolgde hij, radat hij noa; een poosje zijne kin had gewre-
ven, lopdat ge mij niet voor langdradig zoowel als kortademig zoudt
houden, geloof ik, dat ik daarvan heb uitgepraat"
Daar zij zacht gesproken hadden, toen het gesprek over Emily liep,
twijfeldc ik niet of dcze was dichtbij. Toen ik nu vroeg of dit niet zoo
was, knikte mijnheer Omer van ja, en wees naar de deur der achterkamer.
Mijne haastige vraag of ili eens mocht binnenkijken, werd met een vrij ,
verlof beantwoord, en toen ik door de ruiten keek zag ik haar aan haar
wcrk zitten. Ik zag haar, een allerschoonst schepseltje. zich met de helder
blauwe oogen, die in mijn kinderlijk hart hadden gestraald, lachende
naar een ander kind van Minnie keeren, dat bij haar speelde, met eigen-
zinnigheid genoeg in haar vroolijk gezichtje, om datgene watik zoo even
gehoord had te bevestigen, lerwijl ook nog veel van hare oude grillige
schuwheid daarin school ; maar zonder iets in haar lieflallig uitzicht, dan
wat haar voor deugd en geluk moesC bestemmen, en bewees dat zij nog
deugdzaam en gelukkig was.
Het wijsje aan den overkant van de plaats, dat nooit schcen tehebben
Opgehouden — helaas, het was er een dat werkelijk nooit ophoudt —
werd ondertusschen zachtjes voortgehamerd.
8 DAVID COPPERFIELD.
>Zoudt ge niet willen binnengdan en haar aanspreken ?" zeide mijn-
heer Omer. »Ga maar binnen en spreek met haar, mijnheer. Doealsof
gij thuis waart"
Ik was te bedeesd om dit te doen. Ik was bevreesd om haar verlegen
te maken^ en niet minder bevreesd om zelf verlegen te worden; maar ik
vemam naar het uur wanneer zij des avonds heenging, om den tijd van
ons bezoek daamaar te schikken; en van mijnheer Omer, zijne bevallige
dochter en hare kinderen afscheid nemende, begaf ik mij naar mijne
Ueve oude Peggotty.
Daar was zij, in de met tegels bevloerde keuken, aan haar pot bezig.
Zoodra ik aan de deur klopte, deed zij open en vroeg wat mij beliefde.
Ik zag haar met een glimlach aan, maar zij beantwoordde dien niet met
een glimlach. Ik had nooit opgehouden aan haar te schrijven, maar het
moest nu zeven jaren geleden zijn, dat wij elkander hadden gezien.
>Is mijnheer Barkis thuis, jufFrouw?" zeide ik, mijn best doende om
met eene grove stem en op een ruwen toon te spreken. — » Hij is wel
thuis, mijnheer," antwoordde Peggotty, tmaar hij heeft erg de rheuma-
tiek en ligt in bed." — i Rijdt hij tegenwoordig niet meer naar Blun-
ders tone? vroeg ik. — »Als hij beter is zal hij weer," antwoordde
zij. — »Komt g ij daar nog wel ooit, juffrouw Barkis ?"
Zij zag mij meer oplettend aan, en ik merkte op, dat zij eene snelle
beweging met hare handen maakte, alsof zij die wilde samenslaan.
»Omdat ik u iels wilde vragen over een buitentje daar, dat — hoeheet
het ook weer? — Kraaienho^" zeide ik.
Zij deed een stap achteruit, en stak met zekeren schrik hare handen
uit, als oro mij van haar af te houden.
» Peggotty I" riep ik haar toe. — » Mijn beste jongen I Mijn lieveling !'*
riep zij, en wij barstten beiden in tranen uit en waren in elkanders armen
gesloten.
Welke buitensporigheden zij beging; hoe zij beurtelings lachte en
schreide; hoe trotsch en hoe blijde zij was, en hoe bedroefd dat zij, wier
trots en vreugde ik had kunnen zijn, mij nooit in hare teedere armen kon
sluiten — heb ik het hart niet om te verhalen. Geen twijfel of het ook
jongensachtig van mij was hare aandoeningen te beantwoorden, kwelde
mij. Nooit in geheel mijn leven, durf ik wel zeggen, heb ik — zelfe bij
haar — meer onbedwongen gelachen en geschreid dan ik dien ochtend
deed.
1 Wat zal Barkis blij zijn !*' zeide Peggotty, hare oogen met haar voor-
schoot afvegende. >Dat zal hem meer goeddoen dan potten vol van
zijn smeerseltje. Mag ik het hem gaan zeggen, dat gij hier zijt ? Wilt gij
eens boven naar hem gaan zien, beste jongen ?"
Het spreekt van zelf, dat ik dit gaame wilde. Maar Peggotty kon niet
zoo gemakkelijk de kamer uitkomen als zij gedacht had, want zoo dik-
wijls als zij aan de deur kwam en daar naar mij omkeek, kwam zij terug
om mij nog eens lachend en schreiend om den hals te vallen. Eindelijk
ging ik, om de zaak gemakkelijker te maken, met haar naar boven; en
nadat ik buiten even had gewacht, terwijl zij Barkis met een enkel
Hum WILKOMST BU BARKIS. 9
woord op mijnelcomst voorbereiilde, trad ik voorhet bed van den lijder.
Uij ontving mij met ware vemikking. Htj was te rhtumatisch ora mij
de hand te geven, maar verzocht mij, dat ik den kwast zijner slaapmuts
zdh schudden, hetgeen ik dan ook deed. Toen ik mij naast ziJD bed had
geiet, icide hij, dat het hem machtig veel goed deed, en hij itch ver-
oeddde, dat hij mij weder naar Blunderstone reed. Terwijl hij daar
met zijn gezicht omhoog in bed lag, zoo dicht toegedekt, dat hij — gelijk
CCQ gebeeldhonwd engeltje — geheel en al gezicht scheen te zijn, maakte
hij eene allerwonderlijkste vertooning,
•Welke naam was hct ook, mijnheer, dicn ik in dc kar opschreef ?"
nide Barkis, met ccn stroef rheumatisch glimlachje. ^ ija, mijnheer
Barkis, daarover hcbben wij wel mcer gesproken, nlet waarf" — »Ik
ben lan^ voor haar klaar geweest, en heb kmg naar haar eewacht, niet
*«r, inijnheerf" zeide Barkis weder, — iLang genoeg, leideik. —
'En ik heb er geen berouw van," hervatte Barkis. » Heugt u nog wel wat
p mij eens gezegd hebt, dat zij al de appeltaarten maakte en alles
kooktef" — » Ja, heel wel," antwoordde ili. — » En dat was zoo waar,"
«t(ie Barkis, • als lets weien kan. Het was zoo waar," vervolgde hij, met
lijne slaapmuts knikkende, hetgeen het eenige middel was waardoor hij
zijn gezegdc nadnik kon geven, >als dat wij belasting betalen. En niets
HI) meer waar zijn dan dat"
Barkis zag mij aan, als verwachttehijmijnc toestemmingtotditresul-
taat lijncr bcd-bespiegelingen, en ik gaf hem die ook.
• Niets kan meer waar zijn dan dat," herhaalde Barkis: liemand, die
100 ann is als ik, begint dat te gevoclen als hij daar zoo ligt. Ik ben arm,
niiJDheer, heel arm." — »Het spijt mij wel, dat ik dit hoor, mijnheer
Barkis." — » Heel arm, waarJijk heel arm," herhaalde Barkis.
Hier kwam zijne rechterhand langzaam onder het dek vaiidaan en
greep, onzeker tastende, een stok, die met een touwtje los aan de lijde
van het ledikant was vastgebonden, Nadat hij met dczen stok eenigen
tijd in het rond had gescharreld, terwijl zijn gezicht eenc verscheidenhcid
lan benauwde uitdrukkingen aannam, stiet hij er mede tegen een kofFer,
waarvan het eene einde al dien tijd duidelijk voor mij zichtbaar was ge-
weest, Toen werd zijn gezicht genister,
• Oudc kleercn," zeide Barkis. — » Zoo!" zeide ik. — tikmochtwel
lijden, dat het geld was, mijnheer," hervatte Barkis. — » Ik ook wel, '
waarlijk," zeide ik. — iMaarhet i s toch geen geld," zeide Barkis, zijne
oogen zoo wijd openzettende als hij maar kon.
Ik antwoordde, dat ik mij hiervan wel verzekerd hield, en nu zeide
Barkis, zijne oogen, met meer zachtheid in hun blik, naar zijne vrouw
keerende :
-»Zij isdeknapsteenbestevanallevTOUwen,dieC.P. Barkb. Alden
lot, dien iemand haar geven kan, verdien t zij rijkelijk, en nog meer ! Beste,
gij moet maken, dat gij van middag een goed maal hebt; wat lekkerste
eten en ook te drinken — zult ge f"
Ik wilde tegen dczen noodeloozen omslag om mij te onlhalen pro-
testeeren, maar zag, dat Peggotty, die aan den anderen kant van het
lO DAVID COPPERPIELD*
bed stond, vurig verlangde dat ik dit niet zou doen; en ik zweeg das.
ilk heb nog een beetje geld hier of daar bij mij, beste^" zeide Barkis;
»maar ik ben wat moe. Als gij en mijnheer David mij een klein dutje
wilt laten doen, zal ik probeeren of ik het vinden kan, als ik wakker
word."
Wij gingen, volgens dit verzoek, de kamer uit Toen wij buiten de
deur waren, onderrichtte Peggotty mij\ dat Barkis, die nu nog > wat
deuner" was dan hij placht, altijd dezelfde list te baat nam eer hij uit
zijn schat een enkel stuk geld te voorschijn haalde ; en dat hij de ergste
pijnen leed om alleen uit zijn bed te kruipen en hetuitdienongelukkigen
koffer te nemen. Werkelijk hoorden wij hem weldra gesmoord maar
allerakeligst kreunen, daar zijne eksterachtige manoeuvre hem door alle
leden martelde ; maar terwijl Peggotty's oogen vol tranen van medelij-
den stonden, zeide zij toch, dat deze opwelling van edelmoedigheid zijn
hart goed zou doen, en het best was hem zijn gang maar te laten gaan^
Zoo bleef hij dus aan het kreunen, tot hij weder in bed was gekomen —
ik twijfel niet, of hij leed zooveel als een martelaar; en toen riep hij ons
binnen, en hield zich alsof hij zoo pas uit een verkwikkelijk slaapje was
ontwaakt en een guinje onder zijn kussen vandaan haalde. Zijne zelfvol-
doening, dat hij ons zoo geliikkig had misleid en het ondoordringbare
geheim van den koffer bewaard, scheen hem al zijne pijn te vergoeden.
Ik waarschuwde Peggotty, dat ik Steerforth verwachtte, en het duurde
niet lang of hij kwam. Ik ben overtuigd, dat zij er geen onderscheid tus-
schen wist te maken, of hij een weldoener van haar zelveofeengoed
vriend van mij was geweest, en dat zij hem in beide gevallen met even-
veel dankbaarheid en hartelijkheid zou hebben ontvangen. Doch zijne
ongedwongene vroolijkheid en geestigheid, zijne vriendelijke manieren,
zijn welbesneden gezicht, zijne natuurlijke gaaf om zich naar iedereen te
schikken, en wanneer hij dit verkoos terstond de zwakste zijde vaa
iemands hart te overmeesteren, hadden haar binnen vijf minuten geheel
voor hem ingenomen. De manier waarop hij met mij omging zou alleen
reeds haar hart hebben gewonnen. Maar door dit alles te zamen geno-
men, geloof ik waarlijk dat zij, eer hij dien avond heenging, met eene
soort van aanbidding naar hem opzag.
Hij bleef met mij daar eten — als ik gewillig zeide^ zou ik niet half aan-
duiden met hoeveel vroolijke bereidvaardigheid. Hij ging naar Barkis
zien, en het was alsof hij licht en lucht in de kamer bracht, en deze op-
helderde en verfrischte als ware hij het g^ezonde weer zelf. Hij maakte
geen gerucht, spande zich niet in, scheen met te weten, dat hij iets deed ;
maar alles ging hem met eene onbeschrijfelijke gemakkelijkheid af, —
alsof het onmogelijk was iets anders of iets beters te doen — die zoo na-
tuurlijk, streelend en innemend was, dat het mij zelfs nu nog aandoet als
ik er aan denk.
Wij maakten ons vroolijk in het voorkamertje, waar het Martelaars^
boek, sedert mijn tijd onbeduimeld, weder als vanouds op den lessenaar
werd gelegd, en ik weder de akelige prenten omsloeg, en mij herinnerde
welke aandoeningen zij vroeger bij mij hadden opgewekt, zonder die
I IK WANDKL MET STEXRFORTU KAAK DI OUDE SCHUIT. I|
tchter wederom te gevoelen. Toen Peggotty sprak van wat zij mijns
kamer nocmde, en dat die nog altijd voor mij klaar was, en lij booptc^
d»t ik er dien nacht zou slapen, begreep Steerforlh, eer ik hem nog twij.
fclend kon aanzien, het geheele geval.
• Welnatuurlijk," zeide hij. • Gij moet hier slapen, zooUng wij blijven,
en ik slaap in het logemeat." — • Maar u zoo ver mee te nemen," ant-
woordde ik, len u dan alleen te laten, zou niet zeer vriendschappelijli
ichijnen, Stecrforth." — » Wei in 's Hemels naam, waar behoort gij nor
tuurlijk thuis!" zeide hij daarop. iWatkomtheter daarbij opaan, hoQ
brt schijnen zou I" £n zoo was de zaak in eens afgedaan.
Hij behield al ziine innemende eigenschappen ten einde toe, t»t wij^
tegen acht ure, heengingen om de woning van baas Peggotty op te zoe.
ken. Zij schitterden zelfs hoe langer hoe helderdet naarmate de uren ver-
liepen ; want zclfs toen dacht ik, en nu twijfel ik er niet aan, dat de be-
vusiheid hoe gelukkig hij in zijn oogmerk om iedereen te behagea
B^agde, zijne geestvermogens eene nieuwe fijnhcid mededeelde, en heni
('i^ hoe vlug zij ook reeds waren, nog gemakkelijker maakte. Indieo
lertiand mij toen gezegd had, dat dit alles slechts een schitterend spel
'u, in een oogenblik van opgewondenheid gespeeld, om die opgewon-
deniieid lucht te geven, om zijne zucht tot uitblinken gedachteloos te be-
Tredigen, en onverschillig iets te winncn, dat geene waarde voor hem.
W en hij een oogenblik later weder zou wegwerpen — indien iemand,
*8 ik, mij dien avond zulk eene logen had wiilen opdringen, weet ik
*aarlijk niet hoe ik die zou hebbeo opgenomen of mijne verontwaardi-
Sing daarover uitgelaten.
Waarschijnlijk alleen dooreene versterking, ware dit mogelijk geweest,
^>n het Tomaneske gevoel van trouw en vriendschap, waarmede ik naast
hem. over het donkete winterachtige strand, naar de oude schuit stapte;
terwijl de wind zelfs nog droeviger om ons huilde, dan hij op dien avond
W gehuild en gezucht j toen ik voor het eerst de deur van baas Peggotty
binnentrad.
iHelzict er hier wocstuit, niet waar, Steerforth?"^>Akelig^enoeg
zoo in de duistemis," zeide hij, *en de zee bruit alsof zij hongengnaar
ons was. Is dat de schuit, waar ik daarginder dat lichtzief" — >Dat is
lij," antwoordde ik. — »Dan is zij dezelfde, die ik van morgen gezien
heb," hervatte hij. >Ik ben er, denkelijk door een instinct, recht op afge-
Toen wij het licht naderden, spraken wij niet me er, maar gin gen zacht-
jea naar de deur. Ik sloeg mijne hand aan de ktink, fluisterde Steerforth.
toe om dicht bij mij te blijven, en trad binnen.
Toen wij nog buiten stonden hadden wij stemmen gehoord, en op het
oogenblik dat wij binnentraden hoorden wij iemand m de handen klap-
pen; welk laatste geluid ik nu tot mijne verwondering zag, dat van ae
gewoonlijk zoo neerslachtigejufTrouw Gummidge afkomstig was. Doch
juftrouw Gummidge was de eenige niet, die buitengemeen opgewonden
scheen te zijn. Baas Peggotty, wiens gezicht van innig ^enoegen blonk
en die uit alle macht lachte, hit.ld zijne ruige armen wijd open, als om
t2 DAVm COPPERFIELD*
kleine Emily daarin te vangen ; Ham, wiens gezicht eene mengeling van
bewondering, vemikking en zekere lummelachd^e bedeesdheid tdt-
drukte, die hem zeer goed stond, hield kleine Emily bij de hand, alsof
hij haar aan baas Peggotty presenteerde ; kleine Emily zelve, blozend en
bloode, maar toch vergenoegd omdat baas Peggotly zoo vergenoegd
was, gelijk hare heldere oogen aanduidden, werddooronsbinnenkomen
gestuit (want zij zag ons het eerst) in de beweging om zich van Ham af
te keeren en zich in baas Peggotty's armen te werpen. Bij den eersten
blik, dien wij op hen wierpen, op het oogenblik dat wij uit den donkeren
kouden nacht de warme lichte kamer binnentraden, was dit de manier
waarop wij hen alien bezig vonden, terwijl jufFrouw Gummidge op den
achtergrond stond en in hare handen klapte alsof zij van haar verstand
was geraakt.
Deze kleine schilderij werd door ons binnenkomen zoo plotseling uit-
gewischt, dat men er aan had kunnen twijfelenof zij welooitbestaanhad.
Ik stond in het midden der verbaasde familie, vlak voor baas Peggotty,
en reikte hem mijne hand toe, toen Ham schreeuwde: ijonge heer
David ! Het is jonge heer David !"
In een oogenblik waren wij onder elkander aan het handen geven, en
aan het vragen hoe wij het maakten, en aan het zeggen hoe blij wij waren,
dat wij elkander weerzagen, en spraken alien te gelijk. Baas Peggotty
was zoo vereerd en verheugd ons bij hem te zien, dat hij niet wist wat te
zeggen of te doen, maar mij gedurig opnieuw de hand gaf, en dan weder
Steerforth, en dan weder mij, en dan weder zijne ruige harenovergeheel
zijn hoofd door elkander wreef, en lachte, met zulk eene uitgelatenheid
-en opgetogenheid, dat het een lust was hem te zien.
» Wei, dat gij twee heeren — twee volwassene heeren — nu juist van
avond bovenal hier onder mijn dak moest komen," zeide baas Peggotty
eindelijk, idat is iets zooals nog nooit iemand gebeurd is, geloofikwaar-
lijk ! Emily, mijn hartje, kom hier ! Kom hier, kleine heks ! Daar is die
vriend van jonge heer David, liefje! Daar is die heer, van wien ge welge-
hoord hebt, Emily. Daar komt hij u nu met jongen heer David opzoeken,
op den schoonsten avond, dien uw oom ooit in zijn leven gehad heeft of
X)oit hebben zal — hoezee !"
Nadat hij in ddn adem, en met buitengemeene drift en aandoening,
deze rede had ontboezemd^ nam baas Peggotty het gezichtje zijnernicht
tusschen zijne beide groote handen, kuste haar wel twaalf malen, legde
haar hoofdje met teederen hoogmoed en innige liefde tegen zijne breede
borst, en streelde het zoo zacht alsof hij de hand eener dame had gehad.
Toen liet hij haar los ; en terwijl zij naar het kamertje liep, waar ik placht
te slapen, keek hij naar ons om, gloeiend en buiten adem van verrukking.
» Als gij twee heeren — die nu volwassene heeren zijt, en zulke hee-
ren," begon baas Peggotty. — » Dat zijn zij, dat zijn zij !" riep Ham.
>Wel gezegd! Dat zijn zij ook ! Jonge heer David, jongen — volwassen
heeren — dat zijn zij ook." — » Als gij twee heeren, volwassen heeren,"
hervatte baas Peggotty, > mij nog met zoudt kunnen excuseeren, dat ik
200 uitgelaten ben, als gij hoort wat er van de zaak is, dan zal ik u excuus
TEN HUIZE VAN BAAS PEGGOTTY. 13
verzoeken, Emily, mijn liefje ! — Zij weet wel, dat ik het zal vertellen,"
hier barstte zijne vreugde weder uit, »en daarom is zij weggeloopen. WUt
gij eens even naar haar gaan kijkeD, moedertje i*'
Juffrouw Gummidge knikte en verdween.
I Als dit niet de schoonste avond van mijn leven is," zeide baas Peg-^
gotty, zich tusschen ons bij het vuur zettende, »dan mag ik een kreefl
wezen — een gekookte kreeft zelfe — meer kan ik niet zeggen. Diekleine
Emily, mijnheer," vervolgde hij zacht tot Steerforth, |>haar, die ge zoo
even zoo rood hebt zien worden — '*
Steerforth knikte slechts, maar met zooveel vriendelijke belangstelling
en deelneming in het gevoel van baas Peggotty, dat deze hem ant*
woordde alsof hij gesproken had.
I Zekerlijk," zeide baas Peggotty. i Dat is zij, en zoo is zij. Wei bedankt
mijnheer.'*
Ham knikte mij verscheidene malen toe, alsof hij hetzelfde had wil-
len zeggen.
I Die kleine Emily van ons," zeide baas Peggotty, lis hier in ons huis
geweest wat ik denk (ik ben een ongeleerd man, maar dat geloof ik
toch), dat niemand anders dan zulk een schepseltje met zulke heldere
oogjes in een huis wezen km. Zij is mijn kind niet; ik heb er nooit een
gehad; maar ik had haar toch niet liever kunnen hebben. Gij begrijpt
wel I Dat had ik niet kunnen doen." — i Dat begrijp ik heel goed," zeide
Steerforth. — iDat weet ik ook wel mijnheer," antwoordde baas Peg-
gotty, >en nog eens bedank ik u. Jonge heer David, hem kan het nog
heugen wat zij eens was; en gij kunt zelf oordeelen wat zij nu is; maar
geen van beiden kunt gij recht weten wat zij voor mijn hart vol liefde
geweest is en wezen zal. Ik ben ruw, mijnheer," vervolgde baas Peggotty,
»ik ben zoo ruw als een zeeegel; maar niemand, of het moest misschien
eene vrouw zijn, kan weten, denk ik, wat onze kleine Emily voor mij is.
En tusschen ons," hier liet hij zijne stem nog lager dalen, i d i e vrouw
heet geene vrouw Gummidge, hoewel zij een schat van goede eigen-
schappen heeft."
Baas Peggotty streek weder met beide handen zijne haren op, als eene
voorbereiding voor hetgeen hij nog te zeggen had, zette toen eene hand
op elke knie en vervolgde :
lEr was zeker iemand, die onze Emily gekend had, van dien tijd af
toen haar vader verdronken is ; die haar gedurig had gezien ; eerst als
een kind, toen als een jong meisje, en toen als eene volwassene jonge
dochter. Voor het oog was hij niet veel bijzonders ; zoo wat mijn eigen
fatsoen — ruw — tamelijk veel van den zeebonk over zich — maar over
het geheel een brave soort van jongen, met zijn hart op de rechte plaats.*'
Ik dacht, dat ik Ham nog nooit zoo had zien grinniken als hij nu
deed, terwijl hij ons aankeek.
> Wat moet nu die goede pikbroek gaan doen," zeide baas Peggotty,
met een glans van vergenoegdheid op zijn gezicht; niets anders dan dat
hij dat hart van hem aan onze kleine Emily gaatverliezen. Hij loopthaar
overal na, maakt zich zelven tot zoogoed als haar knecht, verliest groot-
DAVID COPPKRFIELD.
^ndeels zijn smaak in het eten^ en zoo doet hij mij door den tijd b^
pen waar het hem hapert. Nu moest ik zelf wel wenschen, zietge,dit
onze kleine Emily goed getrouwd was. Ik moest vooral wenschen, hair
verbonden te zien aan een braaf man, die recht had om haar te bescber-
tnen. Ik weet niet hoelang ik nog zal leven, of hoe gauw ik kan sterven;
maar ik weet wel, als ik eens op een nacht hier op de zee van Yar*
mouth door eene windvlaag werd omgesmeten, endelichtenvande
stad voor de laatste maal over de branding zagschijnen/,dieik niet te
boven kon komen, dat ik dan met een geruster hart naar beneden zofl
zinken, als ik kon denken : > £r is daar aan land een man, zoo trouwals
Btaal voor mijne kleine Emily, die ik hoop, dat God zal zegenen, en nw-
mand kan mijne Emily kwaa^ doen, zoolang die man maar leeft"
Met een gezicht vol eenvoudigheid en emst zwaaide baas Peggotty
zijn rechterarm, alsof hij daarmede voor het laatst naar de lichten van
Yarmouth wuifde, en na toen een knikje met Ham gewisseld te hebbeD)
wiens oog het zijne opving, vervolgde hij weder :
t Wel ! Ik raad hem om met Erailly te spreken. Hij is groot genocg,
toaar nog bedeesder dan een kleine jongen, en hij durft niet. I k spreclt
dus. tWat!" zeide Emily. >Ham! Ham, dien ik zoovele jaren gekeod
heb en van wien ik zooveel houd ! Och, oom, hem kan ik nooit neroeO'
Hij is zulk een goede jongen !'* Ik geef haar een kus en zeg niet mec!^
dan: iMijn liefje, gij doet wel, dat gij ronduit spreekt. Gijmoetzelv^
kiezen; ge zijt zoo vrij als een vogeltje.*' Toen ging ik naar hem toe en
£eide: ilk wenschte, dat het zoo had kunnen zijn, maar het kan niet
Maar gij kunt allebei blijven zooals ge waart, en wat ik u zeg is : wees
voor haar zooals ge zijt geweest en houd u als een man." Hij gaf mij de
hand en zeide: »Dat zal ik." En dat heeft hij ook gedaan — eerlijken
mannelijk — twee jaren lang, en wij waren hier inhuisjuisteveneens
Voor elkander als te voren."
Baas Peggotty's gezicht, dat gedurende zijn verhaal allerlei verander-
ingen had ondergaan, hemam nu de vorige uitdrukking van zegepralende
blijdschap, terwijl hij zijne eene hand op mijne knie en de andere op die
van Steerforth legde, (nadat hij ze beide vooraf had natgemaakt om dit
gebaar meer nadruk te geven) en verdeelde de volgende redevoering
tusschen ons :
* Geheel op eens, op een avond — en dat moest van avond wezen —
komt kleine Emily van haar werk, en hij met haar mee ! Daar steekt zoo-
zooveel niet in, zult ge wel zeggen. Neen, omdat hij na den donker, en
Dok voor den donker, altijd als een broeder op haar past. Maar die pik-
broek heeft haar nu bij de hand en roept mij vroolijk toe: iZie eens hier!
Dit zal mijn vrouwtje zijn!" En zij zegt,half stout en half bedeesd, en
half lachend en half schreiend : »Ja, oom ! Als gij het wilt." (» Als ik het
wilde !" riep baas Peggotty uit, zijn hoofd been en weder zwaaiende om
aan te duiden hoe comisch hij dien inval vond. i Alsof ik ooit iets anders
Eou willenl") »Ik ben nu bedaarder," zeide zij, i en heb er beter over
gedacht, en ik zal zulk een goed vrouwtje voor hem zijn als ik maar kan.
Want hij is een lieve goede jongen !" En toen begint juffrouw Gummidge
k
STEERFORTH DO£T HEX WOORD. I5
in hare handen te klappen als in de komedie, en toen komt gij binnen.
Daar ! Nu is de moord er uit," zeide baas Peggotty. i Gij komt binnen.
Dat is hier zoo even voorgevallen, en daar staat de man, die haar zal
tronwen, zoodra haar leertijd maar om is."
Ham wankelde, gelijk hij wel doen mocht, van den stomp, dien baas
Peggotty hem, in zijne onbegrensde blijdschap, als een bHjk van ver-
trouwen en vriendschap toedeelde ; maar daar hij zich geroepen achtte
om ook iets tot ons te zeggen, bracht hij met veel moeite haperend uit :
Zij was niet grooter dan gij zelf, jonge heer David — toen gij pas hier
kwaamt — toen ik al dacht wat zij wezen zou als zij groot was. Ik heb
hair zien opgroeien — heeren — als eene bloem. Ik zou mijn leven voor
haar laten — jonge heer David. — O, gewillig en met blijdschap ! Zij is
mccr voor mij — mijne heeren — dan — zij is alles voor mij wat ik ooit
venschen kan, en meer dan ik ooit — dan ik ooit kon zeggen. Ik — ik
heb haar trouw en hartelijk lief. Er is geen edelman in het geheele land —
en ook niet met een schip op zee — die zijne dame liever kan hebben dan
ik haar heb^ al is er menig gemeen man — die beter zou kunnen zeg-
gen — wat hij meende."
Ik vond het roerend zulk een forsche kerel als Ham nu was, te zien
beven door de kracht van datgene wat hij voor het bevallige schepseltje,
dat zijn hart gewonnen had, gevoelde. Ik vond het eenvoudige vertrou-
wen, dat baas Peggotty en hij ons bewezen, op zich zelfietsroerends.
Het geheele gevalroerde mij. In hoeverre mijne aandoeningen ook aan
de herinneringen mijner kindsheid waren toe te schrijven, weet ik niet.
Of ik daar gekomen was met zekere verbeelding, datikkl^ine Emily nog
zou moeten liefhebben, weet ik niet. Ik weet, dat dit alles mij met blijd-
schap vervulde ; maar in het eerst met eene onbeschrijfelijk weemoedige
blijdschap, die door eene kleinigheid in smart zou zijn overgegaan.
Indien het dus mijne taak was geweest de snaar, die thansbij hen alien
triide, met bekwaamheid in dezelfde stemming te houden, zou mij dit
zeer zeer slecht gelukt zijn. Maar deze taak kwam aan Steeribrth, en hij
deed dit met zooveel behendigheid, dat wij in weinige minuten alien zoo
nistig en vroolijk waren als maar mogelijk was.
• Mijnheer Peggotty," zeide hij, igij zijt een door en door goed man,
en gij Terdient altijd zoo vergenoegd te zijn als ge van avond zijt. Mijne
band daarop ! Ham, ik wensch u geluk, jongen. Ook mijne hand daarop !
Groen^, stook het vuur wat aan, en laat het helder vlammen ! En mijn-
heer Peggotty, als gij uw lief nichtje niet bewegen kunt om terug te ko-
men, terwijl ik deze plaats in den hoek voor haar ledig laat — zalik
Heengaan. Ik zou voor al de schatten van I n d i € op zulk een avond
g^tae ledige plaats in den kring om uw haard willen veroorzaken —
vooral zulk eene ledige plaats niet."
Zoo ging dus baas Pegggotty naar mijn gewezen kamertje om kleine
Emily te halea. In het eerst wilde Emily niet komen, en toen ging Ham.
Weldra brachten zij haar mede naar den haard, zeer verlegen en schuw.
Maar spoedig werd zij geruster, toen zij bevond hoe vriendelijk en be-
beieefii SteeHforth haar toesprak; hoe behendig hij alles vermeed wat
1 6 DAVID COPPERFIELD.
hare verlegenheid kon vergrooten; hoe hij met baas Peggotty over
booten, schepen, de zee en het visschen praatte; hoe hij mij herinnerde
aan den tijd toen hij baas Peggotty od Salem House had gezien ; hoe hij
met de schuit en alles wat daartoe benoorde was ingenomen ; hoe los eo
gemakkelijk hij zoo voortging, tot hij ons langzamerhand in een toover-
kring had gebracht en wij alien zonder eenige achterhoudendheid zaten
te praten.
Emily sprak dien geheelen avond wel weinig, maar zij keek toe en
luisterde, en haar gezich^ werd levendig, en zij was bekoorlijk. Steer-
forth vertelde eene gescluedenis van eene akelige schipbreuk (waartoe
zijn gesprek met baas Peggotty aanleiding gaf) alsof hij alles zoo voor
zich zag — en kleine £mily*s oogen bleven aldien tijdophemgevestigd,
alsof zij het ook zag. Tot afwisseling vertelde hij ons een comisch avon-
tuur van hem zelven, op zulk een vroolijken toon alsof de zaak voor hem
even nieuw was als voor ons — en kleine Emily lachte^ tot de boot van
hare welluidende stem weergalmde, en wij alien lachten (Stecrforth
insgelijks)^ onweerstaanbaar medesleept door een geluid, dat zoo stree-
lend was en zulk eene gelukkige luchthartigheid aanduidde. Hij haalde
baas Peggotty over om zijn lijfstukje te zingen, of liever te brullen: en hij
zelf zong een matrozenliedje zoo schoon en aandoenlijk^ dat ik mij bijna
verbeeldde^ dat de wind^ die zacht klagend om hethuis zweefde^zich op*
zettelijk stilhield om te luisteren.
Wat juffrouw Gummidge betrof^ hij maakte dat slachtoffer van zwaar-
moedigheid zoo levendig als sedert het overlijden van haar ouden (zoo
zeide baas Peggotty mij ten minste) niemand nog had kunnen doen. Hij
liet haar zoo weinig tijd omhare ellende te gevoelen^ dat hij des anderen
daags zeide te meenen, dat zij betooverd moest zijn geweest
Hij maakte echter geen monopolie van de algemeene aandacht of het
gesprek. Toen kleine Emily meer moed kreeg en, hoewel nog bedeesd)
voorbij den haard met mij over onze oude wandelingen lanss het strand,
toen wij schelpen en keitjes opraapten, begon te praten, en ik haar vroef
of zij nog wel wist hoe verliefd ik op haar placht te zijn, en toen wij bei-
den lachten en rood werden, bij het herdenken aan die dagen, die ons
DU als een droom voorkwamen, was hij stil en oplettend, en sloeg ons
peinzend gade. Zij zat toen, en den geheelen avond, op het oude bankje,
m haar vroeger hoekje, bij het vuur — Ham naast haar, waar ik pladit
te zitten. Ik kon mij niet overuigen of het door hare vroegere zucht tot
plagen was, of uit maagdelijke schaamte voor ons, dat zij dicht bij den
muur bleef, zoo ver mogelijk van hem af ; maar ik lette er toch op, dat zij
dit den geheelen avond deed.
Gelijk ik mij wel herinner, was het bijna middemacht toen wij afecheid
namen. Tot avondmaal hadden wij beschuit en gedroogde visch gehad,
en Steerforth had eene voile flesch met HoUandsche jenever uit zijn zak
gehaald,die wij mannen (ik mag nu zonder blozen »wij mannen" zeggen)
hadden geledigd. Wij scheidden in voile vroolijkheid ; en toen zij alien op
elkaar gedrongen bij de deur stonden, om ons zoo ver zij konden op
onzen weg te Uchten, zag ik de zachte blauwe oogen van kleine Emily^
0
HOB WU DEM IVD TE YARUOUTH DOORBRENGEN. I7
dk flchter Ham stood, ons Dakijken, en hoorde ik hare lievc stem oas
narocpen om voorzichtig te uJD waar wij gingen.
»Een allerlicfet mooi ineisje I" zeide Steerforth, mij bij den arm ne-
mende. >Nu. Het is een aarcUg huisje, en eeo aardig gezelschap, en het
geeft ecn gehecl nieuw gevoel onder zulke menschen te komen." — »En
hoe gelukkig ook," antwoordde ik, >dat wij juist gekomen zijn om hiume
blijdschap over dat aaostaande huwehjk te zien. Ik heb nog nooit men-
scben zoo vergenocgd gczieo. Hoe vcmikkelijk om zoo iets bij te wo-
ncn, en tot deelgenooten van hunne onschutdige blijdschap gemaakt te
worden, zooals wij geweest zijn," — iMaarhet is tocheen tamelijkbotte
joDgen voor dat meisje, niet waar f " leide Steerforth. f**h-H
Hij was zoo harteUjk met hem en met hen alien geweest, dat ik bij dit
koude, geheel onverwachte antwoord een schok g^evoelde. Maar toen
ik mij naar hem omkecrde en iets lachends in zijne oogen zag, ant-
woordde ik :
>0 Steerforth! Gij moogt vrij met zulke arme lieden den gek stcken,
Gij moogt vrij met jufirouw Dartle schermutselen, of uw gevoel voor mij
willen vfrbergen, maar ik weet wei beter. Als ik zic hoe volkomen gij
hec verstaat, hoe hartelijk gij in ecn geluk gelijk dat van dien eenvoudi-
gen visscher kunt declnemcn, en hoe inschikkelijk gij voor eene tiefde
als die van miineoudeoppasaterkiintzijn,danwectikwel,datde vreugde
en de smart van zulke menschen, dat alles wat hun aandoet, u niet oo-
verschillig kan zijn. En daarom bewondcr ik U nog twintigmaal meer, en
houd ik nog twintigmstal mcer van u."
Hijbleefstaan, zagmij strakaan en zeide:>Groentje, ikgeloofdatgij
bet erastig meent, en goed zijt. Ik wenschte, dat wij dat allemaal waren !"
Een oogenblik later zong hij vrooUjk het liedje van baas Feggotty, terwijl
wij met snelle schreden naar Y a r m 0 u t h stapten.
OUDI TOOHEKLSH tS NIBUWE |hKNSCHEH.
Steerforth en ik bleven langer dan vecrtien dagen daar vertoeven. Wij
waren vecl bij elkander, dit behoef ik niet te zeggen ; maar somtijds wa-
ren we toch eenige nren achtereen van elkander ai. Hij was gaame o^ zee,
en ik niet ; en als hij met baas Peggotty uitvoer, hetgeen een zijner he&te
vermaken was, bleef ik doorgaans aan land. Dat ik in PeggotQ''s logeer-
kamertje stiep, legde mij onder een bedwang, waarvan hij vrij wasj want
daar ik wist hoe druk ztj het den geheelen ds^ had met Barkis op te passen,
irilde ik des avonds met gaame laat uitblijven ; terwijl Steerforth, die in
de herberg logeerde, niets anders beboefde te raadplegen dan zijn eigen
t>elieven. Zoo kwam het dat ik er alleen van hoorde, hoe hij in het
Gewillige Hart, de herberg die baas P^gotty gewoonlijk bezocht, de
Tisscbeis, als ik reeds in bed was, trakteerde, en in visscherskleeren ge-
wikkeld, bij maneschijn geheele nachten op zee bkefendesmorgens
DAvm coPFxaniLD. — n. %
iS DAVID COPPERFIELD.
met den vloed terugkwann. Thans echter wist ik reeds, datzijoenuU-
looze mborst en woelige geest zich even gaame door mwen arbeid cd in
guur weder lucht matncten, als door andereinspanningen, dienogieu
nieuws en vrecmds voor iiem hadden, en dus vcrwondcrde ik mij del
langer over lets dat hij deed,
£ene andere oorzaak , die ons somtijds van elkander verwijderde,
was, dat ik er natuurlijk belang iasteldeom naarBIunderstonetc
gaan en al de gemeenzame tooneelen mijner kindsheid te bezoeken; ter-
wij) Steerforth, nadat hij eens daar geweest was, even natuurl^k niet v«\
lust had om er weder tekomen. Vandaardatwij op drie of vier dagen,
die ik niij nog herinner, na vroeg ontbeten tc hebben, ieder onzes w«gs
gingen, en elkaoder eerst laat, bij den maaltijd, wederzagen. Ik kon vol-
strekt niet gissen hoe hij dien tusschentijd besteedde, behalve datikin
het algemeen wist, dat hij in de stad zeer bemind was, en twmtig midd^
len had om zich te vermaken, waar een andcr er misschien niet «n ion
ge von den hebben.
Wat mij betreft, mijne bezigheid op mijne eenzame pelgrimstochteo
bestond daarin, dat iit mij onder he* voortgaan elken voetstap van den
ouden weg herinnerde, en alle oude plekjes wederom bezocht, hetgeen
ik nooit moede werd. Ik zocht ze alle weder op, gelijk mijn geheugen
dikwijls had gedaan, cd bleef er lang bij toeven, gelijk, toen ik nog jon-
ger en ver weg was, mijne gedachten er zoo dikwijls bij hadden vcrtoefd.
Het grafheuveltje onder den boom, waar mijne beide ouders lagen —
waarheen ik, toen het nog maar alleen het graf van mijn vader was, loo
dikwijls met eene zonderlinge aandoening van medelijden haduitgeziea,
en waarbij ik zoo droevig had gestaan, toen het geopend werd om mijne
lieve moeder en haar wichtje te ontvangen — bij dat grafheuvelq'e, dat
Peggotty's trouwe zorg sedert zoo zorgvuldig schoon gehoudenen tot
een tuintje gemaakt had, bleef ik uren lang rondwandelen. Het lag een
weinig van het pad door het kerkhof af, in een stil hoekje, niet lOO ver
evenwel, of ik kon de namen op den steen lezen, terwijl ik been en weder
wandelde, lelkens schrikkende als de kerkklok de uren sloeg, want zij
klonk mij als eene geestenstem in de ooren. Mijne overdenkingen liepen
in zulke uren altijd de rol door, die ik in de wereld zou spelen, en wat ik
doen zou om mij te onderscheiden. Mijne weergalmende voetstappen
paarden zich nooit aan een anderen loop van gedachten, maar hidden
deze trouw bij, alsof ik naar huis was gekomen om aan de zijd* eener
levende moeder mijne luchtkasteelen te bouwen.
In en om mijn ouderlijk huis merkte ik groote veTanderingen op. Dc
verplukte kraaiennesten, zoo lang door de kraaien verlaton, waren ver-
dwenen, en deboomen waren zoodaniggesnoeidengcknot, dat zij hunnc
vormen, die ik mij nog zoo wel herinnerde, geheel hadden verloren. De
tuin was verwilderd, en de vensters van het huis waren voor de helft ge-
sloien. Het werd nu slechts door een ongeiukkig krankzinnig heer en de
menschen, die hem moesten oppassen, bewoond. Hij zat altijd voor mijn
venstertje naar het kerkhof nit te kijken ; en ik verwonderde mij ol zijne
zwervende gedachten ooit met dezelfde beelden speelden, die de mi^e
k
IK BEZOEK MIJNE GBBOORTEPLAATS. 1 9
plachten tc vervuUen, als ik op een blozenden ochtendstond, in mijn
liachtgoed, uit dat zelfde venstertje keek, en de schapen in het licht der
opgaande zon gerust zag grazen.
Onze oude buren, mijnheer en mevrouw Grayper, waren naar Z u i d-
Amerika vertrokkeo, en de regen had een weg door het dak van hun
ledig hais gevonden en de buitenmuren met vlekken doen uitslaan. Mijn-
heer Chiliip was weder getrouwd , met eene lange, grof gebeende en
scherp geneusde vrouw, en zij hadden een nietig kindje, met een zwaar
hoofdje, dat het niet kon ophouden, en twee flauw starende oogjes, waar-
mcde het altijd verwonderd scheen te vragen waarom het toch geboren
was.
Het was met eene zonderlinge mengeling van smart en genot, dat ik
zoo cm mijne geboorteplaats omdwaalde, tot de roode winterzon mij
berinnerde, dat het tijd was om den tenigtocht aan te nemen. Maar als
ik die plaats achter mij had, en vooral als ik metSteerforthbijeen helder
vlammend vuur genoeglijk aan tafel zat, was het eene streelende gedachte,
dat ik daar geweest was. Dit was het ook, schoon weemoediger, als ik des
avonds naar mijn zindelijk kamertje ging, en terwijl ik de biaden van het
krokodillen-boek omsloeg (dat daar altijd op een tafeltje lag) mij met
een dankbaar hart herinnerde hoe gelukkig ik toch was, dat ik zulk een
vriend had als Steerforth; en zulk eene vriendin als Peggotty,en zulk eene
plaats vervangster voor al wat ik verloren had als mijne brave^ edelden-
kendetante.
Mijn naaste weg naar Yarmo uth, als ik van deze lange wandelingen
tenigkwam, liep zoodanig, dat ik mij een eind moest laten overvaren. Ik
liet mij dan op de vlakte tusschen de stad en de zee aan land zetten, die
ik recht kon overgaan en daardoor een grooten omweg langs den rijweg
oitwinnen. Daar baas Peggotty's huis op die woeste vlakte stond, en geene
honderd schreden van mijn weg af lag, ging ik, als ik voorbijkwam, daar
altijd eens aan. Bijna altijd vond ik Steerforth daar op mij wachten, en
stapten wij te zamen door de scherpe lucht en den opkomenden avond-
nevel op de fiikkerende lichten der stad aan.
Op een donkeren avond, toen ik later kwam dan gewoonlijk — want
ik had^ daar wij mi spoedig louden vertrekken. Blunder stone dien
dag mijn afscheidsbezoek gebracht — vond ik hem bij baas Peggotty
aan huis alleen en peinzend bij het vuur zitten. Hij was zoodanig in zijne
overdenkingen verdiept, dat hij mijne nadering volstrekt niet opmerkte
IXt had ook gemakkelijk het geval kunnen zijn, al was hij minder afge-
trokken geweest, want buiten op het zand maakten mijne voetstappen
geen gerucht j maar zelfe mijn binnenkomen was niet vermogend om hem
uit zijn gemijmer te wekken. Ik stond vlak bij hem en zag hem aan: en
nog bled* hij daar met een betrokken gezicht en in zijn gepeins verdiept
titten,
Toen ik mijne band op zijn schouder legde, schrikte hij zoodanig, dat
hij mij ook deed schrikken.
iGij komt noij voor de oogen," zeide hij, bijna gramstorig, lalsof gij
-een dreigend spook waart.'' — »Ik moest mij wel op eeneofand^e
nianier te kenncD geven/' antwoordde ik. > Heb ik u nit de sterren nair I
omlaag geroepen?" — iNecn," antwoordde hij, ineen." — >0f daa ff
ergens vandaa.n omhoog?" zeide ik, mij naast hem zettende. — ilkkeek I
naar de schilderijcn in het vuur," antwoordde hij. — iMaar dan bedcrft f
gij ze voor mij," zeide ik, daar hij het vuur snel met een brandcnd eiod ;
hout orowoelde, en er een zwerm van roode vonken uit deed opgasi,
die bulderend en dwarrelend den schoorsteen op- en de lucht invlo-
gen. — tGijzoudt ze tochniet gezien hebben," antwoordde hij. »Ikhet> '
een hekel aan dien vervelenden tijd, tusscheo licht en donker. Wfttkooit
ge laat! Waar zijt ge toch geweestf" — ilk heb voor delaatstemul
mijne gewone wandeling gedaan," zeide ik, len er afscheid van geno- '
men." — I En ik heb," hervatte Steerforth, in de kamer rondkijkendt, I
>hier zitten denken, dat al de menschen, die wij op den avondtoenvi)
kwamen zoo vergenoegd hebben gevonden, nu — zoo verlaten als dttt
wooing eruitziet — weloveralverstrooid, ofdoodkondcnzijn, of toll
weet niet wat voor ongeluk gekomen. O David, gave God, dat ik in die
twintig jaren van mijn leven een verstandig vader gehad had I" — rMip
beste Steerforth, wat scheelt u?" — » Ik wensch metal mijn hart, dat*
eenebetereleiding had gehad !"riep hij uit ilk wensch metal mijnhaitr
dat ik mij zelven beter kon leiden !"
Zijn toon was zoo hartstochtelijk en zwaarmoedig te gelijk, dat ik vef
baasd stond. Ik had het niet mogelijk geacht, dat hij in zulk eene stem'
ming kon geraken ; ik herkende hem gehee) niet meer.
»Het zou beler wezen iemand te zijn als die anne Peggotty, of zijn
lummel van een neef," zeide hij, tcrwijl hij opstond, en in eene nceralach-
tige bonding tegen den schoorsteen mantel bleef staan leiinen, met zijn
gezicht naar het vuur, > dan te zijn wat ik ben, nog twintigmaal rijker en
nog twintigmaal verstandiger, en zulk eene kwelling voor mij zelven te
'wezen, als ik het laatste half uur in deze duivelsche schuit gewecst ben."
Ik was zoodanig verbaasd over deze verandcring in hem, dat ik in het
terst niets anders kon doen dan hem slechts stilzwijgend aanzien, terwijl
hij met het hoofd op de hand leunde en somber in het vuur stond te sta-
ren. Eindelijkbadikbem, volemstengevoel, ommijtochtezeggenwat
er gebeurd was om hem in zulk eene ongewone stemming te brengen,
en mij ten minste in zijne bezwaren te laten deelen, zoo ik al niet hopen
kon hem raad te geven . Eer ik nog had uitgesproken begon hij te lachen —
eerst gemelijk, maar weldra vroolijker.
>Och, het is niets, Groentje 1 Niemendal !" antwoordde hij. >Ik heb u
indeherberg tel.onden al gezegd, daliksomtijdseenlasdggezelscbap-
voor mij zelven ben. Ik ben nu zoo even eene nacbtmenie voor mij zel-
ven geweest — moet er eene gehad hebben, denk ik. Als ik somtijds loo
dof ben, komen mij bakersprookjes in het geheugen, zonder dat ik le
herken voor wat zij zijn. Jk geloof, dat ik mij zelven voor den ondeugen-
den jongen heb gehouden »die niets ontzag" en eindelijk door de leeu-
wen werd opgegeten — dat roaar eene verhevene uitdnikking is om te
zeggen, dat hij voor de haaien raakte. Ik heb, zooalsoudewijven zeggen,
eene gril over het geheele lijf gekregcn. Ik ben bang voor mij zelven ge-
^
IK VIND STEERFORTH ONBEGRUPELIJK. 21
wden." — I Anders zijt ge voor niets bang, denk ik,"zeide ik daarop, —
Misschien niet ; en toch kan er nog wel genoeg wezen, waarvoor ik bang
JOM moeten zijn/' antwoordde hij. tMaar het is nu voorbij ; en het zal
nij niet spoedig weder overkomen, David ; maar ik zeg u nog eena, mijn
goede jongen, dat het gelukkig voor mij, en voor nog meer dan mij, zou
njn geweest, als ik een verstandig en standvastig vader had gehad."
Zijn gezicht had altijd veel uitdrukking, maar nooit zag ik het zoo vol
somberen emst, als toen hij dit, nog altijd in het vuur starende, zeide.
tWeg daarmee!" zeide hij, eene beweging met zijne hand makende
4dsof hij iets lichts in de lucht opgooide. 1 1 Nu dat voorbij is, ben ik weer
«en man,'' gelijk Macbeth zegt. En nu gaan wij eten I Als ik niet (ook al
gelijk Macbeth) het feest bewonderenswaardig in de war gebracht heb,
Crocntje." — >Maar waar zijn zij allemaal? Dat benieuwt mij toch,"
icide ik. — iDe hemel mag het weten," antwoordde hij. iToen ik eene
poos op het strand naar u had staan wachten, kuierde ik hierheen en vopd
jlles ledig. Dat bracht mij aan het denken, en zoo zat ik nog te denken
toeagemij vondt"
De komst van juffrouw Gummidge met eene mand verschafte ons op-
faeldering hoe het kwam, dat het huis ledig was geweest Zij was uitgegaan
om iets, dat nog noodig was, te halen, tegen dat baas Peggotty met den
vbed terugkwam, en had ondertusschen de deur opengelaten, daar Ham
en kleine Emily, die een vroegen avond had, misschien terwijl zij uit was
tfauis zouden komen. Nadat Steerforth juffrouw Gummidge door een
bchtigen groet en eene schertsende omhelzing bijzonder had opgevroo-
lijkt, nam hij mij bij den arm en trok mij haastig mede.
Hij was zelf niet minder opgevrooUjkt dan juffrouw Gummidge, en
bleef onderweg levendig aan het praten.
t£n zoo," zeide hij schertsend, izeggen wij morgen dit boekaniers-
Icven vaarwel, niet waar ?" — » Zoo hebben wij afgesproken," antwoordde
ik; >en wij hebben ook al plaatsen op de diligence genomen, zooals ge
wcet." — >Ja, er is nu niet meer aan te doen, zou ik denken," hervatte
Steerforth. ilk had haast vergeten, dat er nog iets anders in de wereld te
doen is dan hier op zee te dobberen. Ik wenschte wel, dat er niets anders
iras." — » Zoolang het nieuwtje er van duurde," zeide ik lachende. —
•Waarschijnlijk genoeg," antwoordde hij, i hoewel die aanmerking, voor
mik een beminnelijk onnoozel wezen als mijn jonge vriend, tamelijk
tarcastisch klinkt. Nu, ik wii bekennen, dat ik wispelturig ben, David.
Dat weet ik wel, maar zoolang het ijzer heet is, kan ik het toch krachtig
tmeden. Ik zou al tamelijk wel een examen als loods in deze wateren
cunnen afleggen, denk ik." — » Baas Peggotty zegt, dat gij een mirakel zijt,"
intwoordde ik. — »Een zeemirakel, he ?" zeide Steerforth lachende. —
Waarlijk, dat doet hij, en gij weet zelf wel, dat hij de waarheid spreekt;
rant gij weet ook zelf wel hoe vurig gij zijt in alles wat gij begint, en hoe
;emakkelijk gij u iets eigen maakt. En daarom verwondert het mij te
Qeer van u, Steerforth, dat gij er tevreden mee zijt om uwe buitengewone
ermogens op zulk eene ongeregelde manier te gebruiken." — iTevre-
len ?" antwoordde hij vroolijk. ilk ben nooit met iets tevreden, behalve
i
2 2 DAVID COPPERFIELD.
met nwe onnoozelheid, mijn welmeenend Groentje. Wat on^eregeldbdd
betreft, ik heb nooit de kiinst gdeerd om mij op een van die raderen te
binden^ waarop de Ixion's van dezen tijd om en om draaien. Om datte
leeret ben ik op geene gocde school geweest, ennu kan het mij nietmecr
schelen. — Gij weet wel, dat ik hier een schcepje hebgekocht ?" — » Wclk
een zonderling wezen zijt ge toch, Steerforth !" riep ik uit en bleef stil-
staan — want dit was de eerste maal, dat ik er vanhoorde. »GezuIt
immers misschien nooit weder lust hebben om hier terug te komen!''-'
>Dat weet ik nog niet," antwoordde hij. »Ik heb zin in het plaatsjege-
kregen. In alien gevalle," mij snel voorttrekkende, lik heb een schcepje
gekocht dat te koop was — een klipper zegt baas Peggotty, en dat is het
ook — en baas Peggotty zal het bevaren als ik niet hier ben." — >Na
begrijp ik u, Steerforth!*' zeide ik, opgetogen. iGij houdt u alsofgijbet
voor u zelven hadt gekocht, maar gij hebt het werkelijk gedaan omhcm
eene weldaad te bewijzen. Ik had dit wel terstond kunnen denken, daar
ik u zoo goed ken. Mijn goede, beste Steerforth, hoe kan ik u zeggenwat
ik van uwe edelmoedigheid denk?" — iKom, kom!" zeide hij,roo^
wordende. Hoe minder gij zegt, des te beter." — i Wist ik het niet ^
riep ik uit. iHeb ik het niet gezegd, dat geene vreugde of smart, gectJ^
aandoening hoegenaamd van zulke eenvoudige harten u onverschilli^
kon zijn ?" — i Wel ja," antwoordde hij, idat alles hebt ge mijalgezcgi^'
Laat het daarbij maar blijven. Wij hebben genoeg gezegd."
Bevreesd om hem te zullen verstoren als ik nog langer bij dit onder^
werp bleef, terwijl hij er zich zoo luchtig van afmaakte, vervolgde ik her
slechts in mijne gedachten, terwijl wij nog harder dan te voren door-
stapten.
»Het moet nieuw opgetuigd worden," zeide Steerforth, i en ik zal Lit-
timer hier laten om daarvoor te zorgen, en het mij te laten weten als het
geheel klaar is. Heb ik u al gezegd, dat Littimer hier gekomen is ?'* —
» Neen." — > O ja, hij is van morgen hier gekomen met een brief van mijne
moeder."
Toen onze blikken elkander ontmoetten, merkte ik op, dat hij bleek
was, tot zijne lippen toe, hoewel hij mij zeer strak aanzag. Ik vreesde, dat
een geschil tusschen hem en zijne moeder aanleiding had gegeven tot de
gemoedsstemming, waarin ik hem bij den eenzamen haard had geTon-
den, en gaf hem dit bewimpeld te kennen.
t O neen," zeide hij, zijn hoofd schuddende en met een korten lach.
»Niets van dien aard! Ja. Hij is hier gekomen, die knecht van mij.** —
»Nog altijd dezelfde?" zeide ik. — i Nog altijddezelfde," antwoordde
Steerforth. >Zoo koud en stil als de Noordpool. Hij zal er voor zorgen,
dat het scheepje een nieuwen naam krijgt. Het heet nu de Stormzwaluw.
Wat kan baas Peggotty eene stormzwaluw schelen! Ik zal het laten her*
doopen." — iWelken naam krijgt het dan?" vroegik. — iDeKleine
Emily."
Daar hij mij strak bleef aankijken, vatte ik dit op als eene herinnering^
dat hij niet voor zijne goedhartigheid geprezen wilde worden. Ik koa
niet nalaten op mijn gezicht te laten zien hoe ik daarmede inge'^onic'^
EMILY WORDT DOOR EENE SCHADUW GEVOLGD. 23
"was, maar ik zeide weinig, en hij nam zijn gewonen glimlach weder aan,
en het scheen eene geruslstelling voor hem te wezen, dat ik niet verder
sprak.
»Maar zie !" zeide hij in de verte turende, >daar komt de echte kleine
Emily aan ! En die jongen bij haar ! Bij mijne ziel, hij is een trouw ridder.
Hij verlaat haar nooit.**
Ham was toen een scheepstimmerman, daar zijn natuuurlijke aanleg
voor dat beroep zich zoover ontwikkeld had, dat hij een bekwaam werk-
man was geworden. Hij was in zijn werkpak, en zag er grof genoeg uit,
maar toch ook manhaftig ; wel geschikt cm het teedere meisje dat naast
hem ging^ tot bescKerming te strekken. Hij had zells in zijn gezicht eene
rondborstigheid, eene eerlijkheid, iets waarmede hij duidelijk liet blijken
hoc trotsch hij op haar was en hoe lief hij haar had, dat voor mij zoo goed
als de edelste schoonheid was. Ik dacht, terwijl zij naar ons toe kwamen,
dat zij zelfs in dit opzicht wel gepaard waren.
Zij trok hare hand schroomvallig uit zijn arm, toen wij bleven stilstaan
om hen aan te spreken, en bloosde toen zij die aan Steerforth en mij gaf,
Toen zij, nadat wij eenige woorden gewisseld hadden, voortgingen,
legde zij hare band niet weder op zijn arm maar bleef nog beschroomd
en gedwongen naar het scheen, alleen naast hem gaan. Ik vond dat alles
zcer lief en aardig, en Steerforlh scheen het eveneens te vinden, terwijl
wij hen nakeken en zij in het licht der nog jonge maan verdwencn.
Eensklaps kwam ons — deze twee blijkbaar volgende — eene jonge
vrouw voorbij, welker nadering wij niet hadden opgemerkt, maar wier
gezicht, waarvan ik eene flauwe herinnering meende te hebben, ik in het
voorbijgaan zag. Zij was licht gekleed en haar voorkomen duidde onbe-
schaamdheid, ongezondheid, zucht tot zwierigen opschik en armoede
aan; maar dat alles scheen zij voor het oogenblik aan den wind, die er
wbei, over te laten en aan-niets te denken dan om hen na te gaan. Even-
als de donkere vlakte hunne gedaante in zich had verzwolgen, zoodat
er tusschen ons en de zee en de wolken niets meer overbleef dan die
vlakte zelve, zoo verdween ook hare gedaante, nog niet nader bij hen
dan te voren.
9 Dat is eene zwarte schaduw om dat meisje te volgen," zeide Steer-
forth, terwijl hij bleef staan. iWat moet dat beteekenen ?"
Hij sprak met eene zachte stem, die mij bijna vreemd in de ooren klonk.
tZij zal van hen willen bedelen denk ik," antwoordde ik. — >Eene
bedelaarster zou niets vreemds wezen," hervatte Steerfort, > maar vreemd
is het, dat die bedelaarster juist van avond deze gedaante aanneemt." —
> Waarom ?" vroeg ik. — i Ik weet waarlijk geene betere reden," ant-
woordde hij, na eene poos van stilzwijgen, >dan dat ik toen zij voorbij-
kwam juist aan iets dergelijks dacht. Waar duivel zou zij vandaan zijn
gekomen?" — lUit de schaduw van dezen muur, denk ik," zeide ik]toen
wij aan den weg kwamen, die aan den eenen kant een muur had. — » Zij
is weg!" antwoordde hij over zijn schouder heenkijkende, »en alle
kwaad mag met haar medegaan. Laten wij nu maken, dat wij aan het
cten komen."
24 DAVID COPPERFIELD.
Maar hij keek toch nogmaals en nogmaals om naar de glinsterende
streep der zee in de verte, en sprak, zoolang onze korte wandeling nog
duurde, nog verscheidene malen met afgebrokene uitdrukingen over
dit voorval, en scheen het eerst te vergeten toen wij, in het schijnsel van
vuur en kaarslicht, warm en vroolijk aan tafel zaten.
Litdmer was daar en maakte zijn gewonen indnik op mij. Toen ik
hem zeide, te hopen dat mevrouw Steerforth en juflfrouw Dartle nog w6l
voeren, antwoordde hij op een eerbiedigen (en natuurlijk zeer fisitsoen-
lijken) toon, dat zij tamelijk wel waren, dat hij bedankte, en dat zij haar
compliment lieten doen. Dit was alles, en toch scheen hij, zoo duidelijk als
iemand dit doen kon, tegen mij te zeggen: iGij zijt nog heel jong, mijn*
heer; buitengemeen jong."
Wij hadden bijna gedaan met eten, toen hij uit een hoek, waar hij ons,
of liever mij, gelijk ik wel gevoelde, had staan te bewaken, een paar
stappen naar de tafel deed en tot zijn meester zeide:
»Neem mij niet kwalijk, mijnheer. Juflfrouw Mowcher is hier." —
• Wie?" riep Steerforth zeer verwonderd uit. — > Juflfrouw Mowcher,
mijnheer." — iMaar wat in de wereld doet zij hier ?" zeide Steerforth. —
»Het schijnt, dat zij hier vandaan afkomstig is, mijnheer, dat zij alle
jaren eens voor hare zaken hier komt. Ik ben haar van middag op straat
tegengekomen, mijnheer, en zij wenschte te weten of zij de eer mocht
hebben om u na het diner op te wachten, mijnheer." — iKent gij de
Reuzin, van welke gesproken wordt Groentje ?" vroeg Steerforth.
Ik was genoodzaakt te bekennen — ik schaamde mij zeer, mij zel^ in
dit opzicht voor Littimer bloot te geven — dat juflfrouw Mowcher en ik
geheel onbekend waren.
» Uan moet gij haar leeren kennen," zeide Steerforth, » want zij is een
van de zeven wonderen der wereld. Als juflfrouw Mowcher komt, laat
haar dan maar binnen."
Ik werd eenigszins nieuwsgierig naar die dame, vooral daar Steerforth
als ik van haar sprak telkens in lachen uitbarste, en stellig weigerde
eenige vraag, waarvan zij het onderwerp was, te beantwoorden. Ik bleef
derhalve in een staat van tamelijk ongeduldige verwachting zitten, tot
de tafel omtrent een half uur was afgenomen en wij met otis glas wijn bij
het vuur zaten, als wanneer de deur geopend werd, en Littimer, wiens
gewone kalmte in het minst niet verstoord was, zeide :
^ Juflfrouw Mowcher."
Ik keek naar de opene deur en zag niets. Ik bleef naar de deur kijken,
denkende, dat het vrij lang duurde eer juflfrouw Mowcher zichvertoonde;
toen er, tot mijne onbeschrijfelijke verbazing, om de sofa, die tusschen
mij, en de deur stond, een dik dwergje kwam aanwaggelen, van omtrent
veertig of vijf en veertig jaren, met een groot hoofd, een breed gezicht,
een paar schelmsche grauwe oogjes, en zulke korte armpjes, dat zij, om
haar vinger schalkachtig tegen haar stompneus te kunnen leggen, toen
zij Steerforth toelachte, genoodzaakt was om dien vinger halverwege te
gemoet te komen, en haar neus daartegen aan te leggen. Hare kin, met
eene zoogenaamde onderkin voorzien, was zoo vet, dat zij de linten van
I
Hljira KKNinSMAKIHG MET JUPPROUW HOWCHER. 25
^Uarhoofd met strikken en al geheel verzwolg. Een hah had zq niet, een
tniddel had zij niet, beenen had zij niet, ten minste niet die waardig
yri *aren om er melding van te maken; want hoewel zij boven de plaats
ia wiM haar middel had moeten lijn van meer dan gewone grootte was,
en gelijk de menschen doorgaans doen, beneden in ecn paar vocten
Wlliep, was zij zoo kort, dat zij bij een stoel van gewone grootte stond
alsof het eene tafel was, en een zak die zij droeg, op de zilting liet msten.
Deze dame, in een zcer lossen, gemakkelijken trant gekleed, bleef, nadat
n; haar neus en voorvinger, gelijk ik zeide, met moeite tot elkander had
gebracht, noodzakelijk met het hoofd eenigszins op zijde staan, kneep
<en van hare scherpe oogjes dicht, waarbij zij een buitengemeen slim
gf zicht zette, en nadat zij Stcerforth zoo eene poos had toegelonkt, barstte
lij in een stroom van woorden uit.
• Zoo, mijn bloempjcl" begon zij schertsende. en schudde daarbij
*i»ar reusachtig hoofd. • Daar zijt ge dus , he f O gij ondeugen'de jongcn,
gf moest u schamen; watdoet gezoo vervanhuisfGijhebtzeker wat
kvaads in den zin, dat weet ik wel. Ja, ge zijt een lief kind, Steerforth, en
ik 00k, niet waar t Ha, ha, ha ! Ge zoudt nu wel honderd pond tegen vijf
g**ed hebben, dat ge mij hicr niet zien loudt, niet waar ? Och heere
mijn tijd, ik ben overal. Ik ben hier en daar, en waar niet at tocct, even
als de halve kroon, die een goochelaar in een daraes-zakdoek knoopt.
Vjn lakdoeken gesproken — en van dames gesprokcn — welk een trooat
'ijt gij toch, mijn brave jongcn, voor uwe goede moeder — over een
van mijne schouders, meen ik, maar ik zeg niet over welken schouder ik
meen."
Op dit punt harer redevoering, strikte jufTrouw Mowchcr haar hoed
los, wierp de linten naar achtcren, en zette zich hijgende op een voet-
bankje voor het vuur — waarbij zij een soort van zomerhuisje maakte
van de tafel, die zijn mahoriehouten dak boven haar hoofd uitspreidde,
»0 mijne sterren en andere dingen!"vervo!gde zij, eene hand op ieder
van hare knietjes zettende, en mij met een looienblikaanziende. >Ik
word al te gezet, dat is maar niet anders, Steerforth. Als ik eene trap ben
opgckomen, heb ik zooveel moeite om mijn adem te halen, alsof ik een
emmcr water moest optrekken. Als ge mij uit een bovenvenster zaagt
kijken, zoudt gedenken, dat ik eene knappevrouw was, zoudtge niet?" —
• Dat zouikaltijddenken, waar iku 00k zag,''antwoordde Steerforth. —
• Loop heen, gij ondeugd!" riep het dwergachtige schepseltje uit, en
sloeg naar hem met den zakdoek, waarmede zij haar gezicht afveegde,
• en wees maar zoo inpertinent niet! Maar ikgcefu mijn woord van eer,
dat ikverleden week bij Lady Mithers ben geweest — dat iseene vrouw!
"Wat draagt zij hare jaren goed! En Mithers zelf kwam in de kamer,waar
ik op haar wachtte — dat is een man! Wat draagt hij zijne jaren goed!
cn zijne pruik 00k, want die heeft hij al tien jaren lang gehad, en hij
maakte zooveel complimenten, dat ik dacht dat ik aan de schel zou moe-
ten trekken. Ha, ha, ha ! Hij is een aardige kerel, maar beginselen heeft hij
liiet." ~ 1 Wat moest ge voor Lady Mithers doen ?" vroeg Steerforth. —
>Dat zou klappen zijn, jongetje hef," antwoordde zij, wederom tegen
36 DAVID COPPBRFIKLD.
haar neus tikhendc, een wonderlijkgczichtzcttendeenmethareoogen
knippende, alsof lij een met bovenDamurlijke wetenschap begaafd la-
boutertje was. iBekoninier u daarover maar niet! Gij zoudt wel willen
weten ofikhaieharenhctuitvallen moetbeletten, ofzekleuren, of hare
btankheid ophelderen, of hare wenkbrauwen bijhelpen, iiietwaar?£n
dat zult gij ook eens weten, mijn lieveling — als ik het u zeg. Maar weet
ge wel hoe mijn overgrootvader heette f ^ • Ncen," zeide Steerforth. —
»Hij heette Walker, mijn lieve jongen," liet juffrouw Mowchcr hicrop
volgen, >eD was van eeoe oude facoilie van Walkers afkomstig, van wie-
ik al de Hookeylanden heb geerfd."
Ik had nooit iets gezien, dat met juffrouw Mowcher's lonk was te ver-
gelijken, behalve juffrouw Mowcher's koelbloedigheid. Zij had ook eene
zonderlinge manier om, wanneer zij luisterde naar iets, dat tegen haar
gezegd werd, of naar een antwoord wachtte, haarhoofdloerendopzijde
te houden en haar eene oog op te draaien, evenals eene ekster doet. Ik
was geheel in verbazing verzonken, en zat haar aan te staren, zonder,.
naar ik vrees, eenigszins om de wetten der beleefdheid te denken.
Zij had nu een stoel naar zich toe getrokken, en was druk bezig met
uit haar zak (naar zij bij elken greep haai kort armpje tot aan den schon-
der instak) een aanCal fleschjes, sponsen, kammen, borstels, stukjesflanel,
krultangen en andere instnimenten te halen, die zij op de zittinguitstalde.
Eensklaps staakte zij deze bezigheid, en zich naar Sleerfonh keerende,
zeide zij, tot mijne groote verlegenheid :
>Wie is uw vriend f" — »MiJDheer Copperfield,"antwoordde Steer-
forth. »Hij wenscht u teleerenhennen." — tWelnu, dat zalhijdanook.
Ik dacht ook al, dat hij mij aankeek alsof hij dat wenschte," antwoordde
juffrouw Mowcher, en kwam, met haar zak in de hand, al lachende naar
mij toe waggelen. > Een gezichtje als eene perzik," zeide zij, en ging op
hare teenen staan, om mij, zoo zittende, in dewangteknijpen. iWaailiJE
vertokkend ! Ik houd bijzonder veel van perziken. Zecr verheugd met u
kennis te maken, mijnheer Copperfield."
Ik zeide, dat het genoegen wederkeerig was, en ik mij geluk wenschte
met de eer van met haar bekend te worden.
iWel mijn tijd, wat zijn wij beleefd!"riep juffrouw Mowcher uit, en
deed eene ongerijmde poging om haar groot gczicht met haar kindarlijle
handje te bedekken. » Maar wat eene wereld vol lak en laric is het todi,
nietwaarf"
Dit werd op een vertrouwelijken toon tot ons beiden gericht, toeD
het bandj? het gezicht weder bloot liet, en zich wederom met arm en al
in den zak begroef.
»Wat meenl ge daarmee, juffrouw Mowcher?" zeide Steerforth.—
>Ha, ha, ha! Wat zljn wij toch een aardig troepje lorrendraaiers, niet
waar, mijn lief kind i" antwoordde het nietige vrouwtje, terwijl zij, met
h.iar hoofd op zijde en het eene oog in de ludit, in haar zak tastte. >N«-
gelknipseltjes van den Russischen prinsl Prins van het verwarde Alpba-
beth noem ik hem, want in zijn naam staan al de letters, en dat holder-
de bolder door elkander." — iDeKusdsche prins is dus een klant van
k
DIEPZINNIGHEID VAN JUFFROUW MOWCHER. 27
u ?** zeide Steerforth. — >Dat zou ik denken, mijn lievertje," antwoordde
jufiBrouw Mowcher. »Ik houdt zijne nagels voor hem in orde. Tweemaal
in de week. Vingers en teenen !" — »Hij betaalt goed, zou ik hopen ?'*
zeide Steerforth. — »Hij betaalt zooals hij spreekt, mijn kind — dat wil
zeggen grof," antwoordde juffrouw Mowcher. >De prinsislangnietkaal,
Dat zoudt ge zelf wel zeggen, als ge zijne knevels maar zaagt. Rood van
natuur, zwart door de kimst." — t Door uwekimst,natuurlijk?" zeide
Steerforth.
Jufifrouw Mowcher gaf knipoogend hare toestemming te kennen,
»Moest mij laten komen. Kon het niet laten. Hetklimaatbedierfzijn
kkursel ; het was inRusland heel goed, maar hier hielp het niet. Nooit
in uw leven hebt ge zulk een roestigen prins gezien als hij toen was. Pre-
dcs als oud ijzer." — iIs het daarom, dat ge hem zoo even een lorren-^
draaier hebt genoemd?" vroeg Steerforth. — >0, ge zijt toch een slim-
mertje, niet waar ?" antwoordde juffrouw Mowcher, geweldig haar hoofd
schuddende. >Ik zeide welk een troep lorrendraaiers wij over het alge-
meen waren, en om dat te bewijzen, liet ik u de nagelknipsels van den
prins zien. De nagels van den prins helpen mij in fatsoenlijke familien
meer voort dan al mijne talenten bij elkander. Ik heb ze altijd bij mij,
Zij zijn de beste recommandatie. Als jufifrouw Mowcher de nagels van
een prins knipt, moet ze wel in de groote wereld zijn. Ik geef ze aan jonge
dames present. Zij leggen ze in hare albums, geloof ik. Ha, ha, ha! Het
geheele maatschappelijke stelsel (zooals men het noemt als men redevoe*
ringen in het Parlement houdt) is een stelsel van prinselijke nagels !"
wide het dwergachtige vrouwtje, terwijl zij hare korte armpjes over elk-
ander poogde te slaan en met haar groot hoofd knikte.
Steerforth lachte hartelijk, en ik lachte insgelijks. Juffrouw Mowchep
bleef al dien tijd haar hoofd schudden (dat zij sterk op zijde hield), en
met haar eene oog in de lucht kijken, en met het andere wenken.
»Maar kom, kom," zeide zij, op hare knietjes kloppende en opstaande^
)zoo voer ik niets uit Kom aan, Steerforth, laten wij de poolgewesten
eens inspecteeren, en er een af komen van maken.
Daarop koos zij een paar van hare instrumentjes en een fieschje uit, en
TTocg (tot mijne verwondering) of de tafel sterk genoeg was. Toen Steer-
forth dit met ja beantwoordde, schoof zij een stoel daarbij, en om den
bijstand mijner hand verzoekende, klom zij tamelijk vlug boven op de
tafel, als op een tooneel.
>Als gij een van beiden mijne enkels gezien hebt," zeide zij, toen zij
Teilig omhoog was, »zeg het dan maar. Dan ga ik naar huis, en maak
mij van kant ** — » Ik niet," zeide Steerforth. — > Ik ook niet," zeide ik. — '
» Weinu," riep juffrouw Mowcher uit, >dan zal ik maar blijven leven. En
no, eendje, eendje, eendje, kom bij juffrouw Bond en laat u slachten !"
Dit was eene tot Steerforth gerichte oproeping om zich onder hare
handen te plaatsen; en deze zette zich dus, met zijn rug naar de tafel en
zijn lachend gezicht naar mij toe, op een stoel en liet zijn hoofd door
haar bezichtigen, blijkbaar met geen ander oogmerk dan voor de grap«
Jnf^ouw Mowcher zoo over hem been gebogen naar zijne welige bniine
a8 DAVID COPPERFIBLD.
krullen te zien staan turen, door een reusachtig vergrootglas, dat zij mt
haar zak had gehaald, was waarlijk een verbazend schouwspel.
iGe zijt een aardige jongen/' zeide jufTrouw Mowcher, na eeoe korte
bezichtiging. i Als ik er niet was, zoudt ge binnen een jaar bovenop g^
heel kaal wezen. Wacht maar eene halve minuut, mijn jonge vriend, en
wij zullen u een sausje geven, dat uwe kmllen voor tien jaren zal
bewaren."
Daarmede goot zij lets uit het fleschfe op een stukje flanel, en de
kracht van dit praeparaat wederom aan een borsteltje medegedeeld
hebbende, begon zij daarmede de Iq-uin vanSteerforthshoofdte wrijven,
met eene drukte zoo groot als ik ooit iemand had zien maken, en onder-
tusschen ^edurig pratende.
tDaar is Charley Pyegrave, de zoon van den hertog," zeide zij. tGi|
kent Charley toch wel? zich om hem heenbuigende, om hem in het
gezicht te zien. — lEen beetje," antwoordde Steerforth, — tDat iscca
man ! Welk een bakkebaard ! Wat Charley's beenen betreft, als zij maar
gepaard waren (dat ze niet zijn) zouden ze alle beenen kunnen tartet^*
Zoudt ge kunnen gelooven, dat hij probeerde het buiten mij te doen ^
en dat wel in de Lijfgarde ?" — > Gek !" zeide Steerforth. — • Het lijkt ^
wel naar. Maar gek of niet, hij probeerde het," antwoordde juflOroU'^^
Mowcher. >Wat doet hij? Hij gaat naar een parfumeurs-winkel en ii^^^
een fleschje Madagascar Liquid koopen." — iDoet Charley dat?" zeid<^^
Steerforth. — »Dat doet Charley. Maar zij hebben daar geen Mada'
gascar Liquid." — > Wat is dat ? lets om te drinken ?" vroeg Steerforth.
• Om te drinken t*" antwoordde juffrouw Mowcher, en staakte hare bezig-
heid om hem een tikje op de wang te geven. tOm zijne eigene knevels
mee te onderhouden, weet ge. Er was eene vrouw in den winkel — eene
bejaarde vrouw — een echte draak — die het nog nooit had hoorennoe-
men. »Neem mij niet kwalijk, mijnheer," zeide de Draak tegen Charley,
» het is toch geen — geen rouge, niet waar ?" > Rouge !" zeide Charley.
•Dat men voor fatsoenlijke ooren nooit hoort noemen ! Gijdenkttoch
niet, dat ik rouge noodig heb ?" >Neem mij niet kwalijk, mijnheer," zeide
de Draak, »er wordt ons onder zooveel namen naar gevraagd, datik
dacht of het dat soms wezen kon." » Dat, mijn kind," vervolgde juffrouw
Mowcher, al dien tijd druk voortwrijvende, •isalwedereen voorbeeld
van die aardige lorrendraaierij, waarvan ik sprak. Ik doe er ook wel eens
wat in — misschien veel — misschien een beetje — oppassen is de bood-
schap — genoeg gezegd!" •Waarin meent ge? In het rouge?" zeide
Steerforth. — •Tel dit en dat bij elkander, mijn lieve leerling," ant-
woordde de voorzichtige juffrouw Mowcher, »reken het uit volgens den
regel van geheimen in alle beroepen, en de uitkomst zal het verlangde
antwoord zijn. Ik tJt%^ dat ik zelferookwel een beetje in doe. Zekere
douairi^re noemt het lippenzalf. E^ne andere noemt het handschoenen.
Bene andere noemt het een neigetje. Eene andere noemt het een waaier.
Ik noem het wat zij het noemen. Ik bezorg het haar, maar wij houden
ons zoo goed voor elkander, en zetten er zulke gezichten bij, dat zij er
even gauw aan zouden denken om het ten aanzien van een geheel salon
KLUCHTIGHEID VAN JXJFFROUW MOWCHER. 29
op te leggen, als voor mij. £n als ik ze bedien, ze^gen zij somtijds — er
mee opgelegd — dik en wel: — >Hoe zie ik er mt, juffrouw Mowcher ?
Ben ik niet wat bleek ?" Ha, ha, ha ! Is dat niet aardig, mijn jonge
vriend?"
Nooit in mijn leven zag ik iets, dat met jufifrouw Mowcher te vergelij^
ken was, gelijk zij daar op de tafel stond^ terwijl zij zich met die aardig-
heid vermaakte, met alien ij ver Steerforth's hoofd wreef en ondertusschen
mij daaroverheen toelonkte.
>Maar naar zulke dingen is hier niet veel vraa^," zeide zij. »Pat doet
mij gauw weer heengaan. Ik heb, zoolang ik hier ben, nog geen mooi
meisje gezien. Jemmy." — >Niet?" zeide Steerforth. — iZelfe niet in de
verte," antwoordde juffrouw Mowcher. — > Wij zouden er haar wel eene
dichtbij kunnen laten zien," zeide Steerforth, zijne oogen naar de mijne
richtende. tNiet waar, Groentje ?" — ija, waarlijk," antwoordde ik. —
t A — ha ?" riep het dwergje uit, mij scherp in het gezicht kijkende en zich
toen overbuigende pm dat van Steerforth te zien. > Hm, hm ?*'
De eerste uifroeping klonk als eene vraag tot ons beiden, de tweede
als eene andere vraag alleen tot Steerforth gericht. Zij scheen op geen
van beiden antwoord te vinden, maar ging voort met wrijven, met haar
hoofd op zijde en het eene oog opgedraaid, alsof zij in de lucht naar ant-
woord zocht, en vast vertrouwde dat het daar spoedig zou verschijnen,
>Eene zuster van u, mijnheer Copperfield?" riep zij kort daarop en
nog eveneens uitkijkende. >Ja, niet waar?" — > Neen, zeide Steerforth,
eer ik kon antwoorden. Geheel niet. Integendeel, mijnheer Copperfield
placht — als ik mij niet zeer vergis — een aanbidder van haar tezijn,"—
t Wat, is hij dat dan nu niet meer ?" hervatte juffrouw Mowcher. >Is hij
wispelturig? O, foei? Heeft hij alle bloempjes maar gekust, totdat
Polly zijn hartstocht beantwoordde, zooals het liedje zegt r Heet zij niet
Polly?"
De zonderlinge drift, waarmede zij mij deze vraag deed, en haar uit-
vorschende blik verrasten mij zoodanig, dat ik voor een oogenblik
geheel van mijn stuk geraakte.
»Neen, juffrouw Mowcher," antwoordde ik. iZij heet Emily." —
tAha?" riep zij weder evenals te voren. >Hm?" Wat ben iktocheen
ratel ! Ben ik niet kluchtig, mijnheer Copperfield ?"
Haar blik en toon duidden iets aan, dat mij in verband tot het onder-
werp van ons gesprek niet behaagde. Ik zeide dus, op een emstiger toon
dan nos iemand van ons had gebezigd :
9 Zij is even deugdzaam afe bevallig. Zij is met een zeer braaf en harer
waardig man van haar eigen stand geengageerd. Ik acht haar evenzeer
om haar verstand en oordeel, als ik hare schoonheid bewonder." —
tWel gezegd!" riep Steerforth uit. tHoor, hoor,hoor!Nu, m^nbeste
Groen, zal ik de nieuwsgierigheid van deze kleine Fatima maar eens
uitdooven, door haar zooveel te zeggen, dat zij naar niets meer behoeft te
raden. Zij is tegenwoordig in de leer, juffrouw Mowcher, of aanhet werk,
of hoe men het noemen wil, bij Omer en Toram, mode-winkeliers en zoo
voort, alhier woonachtig. Let ge wel op r Omer en Joram. Het engage*
go DAVID COPPEKFIELD.
ment, waarvao mijn vriend gesproken heeft, is aangegaan met haar
beef; doopnaam Ham; van, Peggotty; beroep, scheepstimnierinaii;
insgelijks alhier woooachtig. Zij woont bijeenbloedverwant^doopnaaiD,
onbekend; van, Peggotty; beroep, zeeman en vtsscher; almede alliier
woonachtig. Zij is hct aardigste en innemendste tooverheksje van de
wereld. Ik bewonder haar — ewenals mijn vriend doet — buitengemeen.
Ala hct niet den schijn kon hebben, dat ik haar aanstaande wilde ver-
achten, hetgeen ik weet dat mijn vriend niet zou bevallen, zou ik er
bijvoegen, dat het m ij voorkorat dat zij zich zelve weggooit ; dat ik over-
tuigd ben, dat zij veel beter partij zou kunnen doen, en dat ik zweer, dat
sij geborcn is om eene dame te worden."
Juffrouw Mowcher bleef zoblang hij sprak, hetgeen hij zeer langzaam
en duidelijk deed, met haarhoofdopzijdeenheteeneoognaarboveu
Staan luisteien, alsof zij naar dat antwoord uttkeek. Toen hij ophield,
werd zij in ecn oogenblik wcder levendig, en babbeldemet verbazeode
vlugheid voort.
tZoo, zoo? Is dat nu alles ?" riep zij uit, terwijl zij, met een rusteloos
Bchaartje, dat aan alle kanten om zijn hoofd heen flikkerde, zijne bakke-
baarden afknipte. » Heel goed, heel goed ! Het is eene heele vertelling.
Het eind er van moesl wezen : > en toen leefden zij noglang en gelukkig;"
moest het niet ? Ha 1 Hoe gaat ook dat pandspelletje? De naaro van mijn
liefje begint met eene £, omdat zij zoo eenvoudig is, en dan korot er, ^
loof ik, van opwachten en uitgaan en schaken in. Ha, ha, ha. Ben ik met
kluchtig, mijnheer Coppcrfieldf"
Mij steeds met buitengemeene slimheid aanziende, vervolgde nj zon-
der op antwoord te wachten of zelfs adem te halen :
) Daar ! Als er ooit een deugniet keurig was opgeknild, dan zijt gij bet,
Steerforth. Als ik 66n boUetje in de wereld ken, dan ken ik het uwe.
Hoort ge wel wat ik zeg, miin liever^e? Ik ken het door en door." En
daarbij keek zij hem strak in net gezicht. »Nukuntgij ophoepelen, jon-
gclje (zooals wij aan het Hofzeggen), en als mijnheer Copperfield den
stoel wil nemen, zai ik hem ook helpen." — » Wat zegt ge, Grocntie f"
zeide Steerforth, lachend opstaande. » Will gij ulatcnembelliseercn?" —
» Wel bedankt, juffrouw Mowcher, van avond niet." ~- > Zeg niet neen,"
hernam het vrouwtje, mij met den blik van ecn kenner opnemehde. iDe
wenkbrauwen een beetje langcr?" — »Wel bedankt." antwoordde ik.
»Opeenander tijd." — >Laatzc een stroolje breed mcer naar deslapen
brengen," zeide juffrouw Mowcher; idat kunnen wij in veertien dagen
doen." — > Neen, ik dank u. Vooreerst niet." — » Niet f Laten wij dan
eene teekening maken voor een paarnette bakkebaarden. K.om aan!"
Ik kon niet nalaten te blozen toen ik dit afwees, want zij had mij ou m
mijn zwak gctast Doch ziende dat ik voor het tegenwoordige niet gene-
Sen was om mij door de hulp barer kunst te laten verftaaicn, en bestasd
leef tegen het verlokkelijke van het fleschje, dat zij, om hare overre*
dingskracht te versterkcn, voor haar eene oog omhoog hield, zeide juf-
frouw Mowcher, dat wij dan toch binnenkort zouden beginnen, en ver-
tocht daarop den steun mijnet hand om van hare verhevene standplaats
OORDEKL VAN STEERFORTH OVER JUFFROUW MOWCHER. 3 1
af te klimmen. Aldus geholpen, wipte zij zeer vlug naar beneden en be-
^on hare onderkin in haar hoed te binden.
»De rekening," zeide Steerforth, >is...." — >Vijf scheUingen," ant-
woordde juffrouw Mowcher, >en schandekoop, mijn jongetje. Ben ik niet
kluchtig, mijnheer Copperfield ?"
Ik antwoordde uit beleefdheid: >Geheel niet ;" maar dacht het toch
^el, toen ik zag hoe zij de twee halve kronen opgooide, ving, in haar zak
liet glijden en een klinkenden slag daarop gaf.
>Dat is de geldkist," zeide juffrouw Mowcher, die nu weder bij den
-steel stond en alles wat zij te voren uit haar grooten zak had gehaald
"weder daarin stopte. > Heb ik nu al mijne dingen ? Het schijnt van ja. Ik
^Ide niet graag naar den langen Ned Beadwood gelijken, toen hij naar
de kerk ging om te trouwen, zooals hij zegt, en de bruid vergat. Ha, ha,
ha! een ondeugend schelmpje, die Ned, maar comisch ! Nu weet ik wel,
<lat ik u beiden het hart zal breken, maar ik moet u toch verlaten. Gij
moct al uwe standvastigheid maar verzamelen, en uw best doen om het
te dragcn.Dag, mijnheer Copperfield ! Pas maar op dat gij geen ongeluk
krijgt, jonge heer Steerforth ! Wat heb ik gebabbeld. Dat is uwe schuld, gij
twee deugnieten. Maar ik vergeef het u. >Bob swore" (Bob vloekte) —
^oals de Engelschman zeide voor » B o n s o i r,"toen hij pas Fransch leerde
^ vond dat het zoo veel van Engelsch had. >Bobswore, lieve jongens !"
Met haar zak aan den arm en nog altijd voortratelende, waggelde zij
^^aar de deur, waar zij staan bleef om ons nog te vragen of zij ons niet
«ene krul van heur haar moest laten. >Ben ik niet kluchtig ?'* voegde zij
€r, als eene opheldering van dit aanbod, bij, en ging toen, met haar vin-
i^T aan haar neus, de kamer uit.
Steerforth lachte zoodanig, dat ik niet kon nalaten mede te lachen,
hoewel ik niet denk, dat ik het zonder die opwekking zou gedaan heb-
^5^. Toen wij uitgelachen hadden, hetgeen eerst na verloop van eenigen
tijd het geval was, vertelde hij mij, dat juflfrouw Mowcher eene uitgebreide
Wandizie had, en allerlei menschen op allerlei wijzen ten dienste stond.
Sommigen vermaakten zich slechts met hare zonderlingheden, zeide hij :
maar zij was zoo slim en zulk eene scherpe opmerkster als hij iemana
kcnde, en haar doorzicht reikte veel verder dan hare armpjes. Hij zeide
^U i^og, dat het de waarheid was, dat zij hier en daar en overal kwam,
gt\\}k zij gezegd had ; want dat zij gedurig uitstapjes in de provincien
deed, en overal klanten scheen te vinden en iedereen te kennen. Ik vroeg
hem naar haar karakter, of zij niet eenigszins boosaardig was, of dat zij
integendeel welmeenend was en liever goed dan kwaad zou stichten ;
maar daar het mij, nadat ik een paar malen had beproefd, niet gelukte
xijne aandacht op deze vragen te vestigen, zag ik daarvan af. Daarente-
gen vertelde hij mij veel van hare bekwaamheid en hare winsten ; en dat
zij zeer behendig koppen kon zetten, als ik ooit hare diensten in dit op>
xicht mocht behoeven.
Zij was dien avond het voomame onderwerp van ons gesprek ; en toen
wij afscheid namen^ riep Steerforth mij, toen ik reeds op de trap was,
nog over de leuning na: iBob swore!*'
3* DAVID COPPERFIELD,
Toen ik aan het huis van Barkis kwam,verwonderdehetmij,<lattk
Ham daar voor de deur op en neer vond stappen, en nog meer toea ik va&
hem hoorde, dat Emily binnen nas. Natuurlijk vroeg ik waaiom hijdaar
dan ook niet was, in plaats van allcen op straat te kuieren.
1 Wei, ziet ge, jonge heer David," antwoordde hij aarzelend, ■ Emily it
daar met iemand aan hetspreken." ~>Ik zouge<iachthebben,"zeide
ik glimUchcnd, idatdit voorueenereden zou wezen om er ook te zijn,
Ham."^ — iWel, jonge heer David, over helgeheeliou het dat ookzijn,""
antwoordde hij, * maar luister eens, jonge heer David," daarmede lietb^
zijne stem dalen en nam een zeer ernstigen toon aan. iHet is een meisje,
mijnheer — een meisje, dat Emily voorheen gekend heeft, en dat zij nu
niet meer behoort le kennen."
Toen ik dit hoorde, ging er voor mij een licht op over de gedaanie,
die ik hen eenige uren geleden had zien volgen.
1 Hct is een arme wurm, jonge beer David," zeide Ham, >die doorde
gansche stad met voeten wordtgetrapt. Straat open straat af.Erligt op
het kerkhof iiiets onder den grond, waarvoor de menschen meer zoudeiv
gruwen. — >Heb ik haar van avond misschien op het strand geneo.
Ham, nadat wij u gezien hadden f" — » Die ons in het oog hield i" zeide
Ham. >Dat is wel waarschijnlijk, jonge heer David, Niet dat ik toen wist
dat zij daar was, mijnheer, maar omdat zij kort daarop onder Emily's
venstertje kwam, toen zij daar licht zag, en fluisterde: iEmily,Emil/i
heb toch om Cbristus' wil een vrouwenhart voor mij. Ik ben eens gewees*
wat gij zijt!"Datwarenemstigewoordenoraaantehooren, jonge hee*
David." — »Dat waren zij wel, Ham. En wat deed Emily toen?" — ■
• Emily zeide: iMarlha, zijt gij dat? 0, Martha, kunt gij dat wezeol" — ■
want zij hadden meoigen dag te zamen bij mijnheer Omerzittcnwer'
ken." — iNuherinnerik mij haar!" riep ik uit,aaneen dertofemcisjeS
denkende, die ik daar gezien had toen ik er voor het eerst kwam. iNu
herinner ik mij haar zeer wel."^iMarthaEndell,"zeide Ham. »Twee
ofdrie jarcn ouder dan Emily, maar die met haar hecftschoolgegaan." —
ilk heb nooit haar naam gehoord," zeide ik. ilk had u niet in de rede
willen vallen." -— i Wat dat aangaat, jonge heer David," hervatte Ham,
lalles is zoogoed als op eens gezegd met die woorden: i Emily, Emily,
heb toch om Christus' wit een vrouwenhart voor mij. Ik ben eensgeweest
wat gij zijt." Zij wilde Emily spreken ^ maar Emily kon haar daar niet
spreken, want haar oom was thuis, en hij zou niet willen — neen, jonge
heer David," zeide Ham met grooten emst, >zoo menschlievendenteer-
hartig als hij is, hij zou die twee niet bij elkander kunnen zien, voor al de
schatten, die ooit in zee zijn verzonken."
Ik gevoelde hoewaar dit was. Ik begreep het dadelijk, evengoed
als Ham.
* Zoo schrijft Emily met potlood op een stukje papier," vcrvolgde hi),
>en geeft het haar uithetvensteromhethiertebTengen.>Laatdat aan
mijne tante, juflrouw Barkis, zien," zegt zij, >en zij zal u, ter liefde van
mij, bij haar vuur laten zitten, tot mijn oom uit is en ik kan komen." Na-
derhand vertelt zij mij wat ik u vertel, jonge heer David, en vraagt mi)
DE SCHADUW TREEDT TE VOORSCHUN. 33
IrOm haar te brengen. Wat kan ik doen ? Zij moest zulk eene niet meer ken-
* -nen, maar ik kan haar niets weigeren, als ik tranen in hare oogen zie."
Hij stak zijne hand in de borst van zijn niige buis en haalde zeer be-
lioedzaam een fraai beursje daaniit.
>En al kon ik het haar weigeren toen zij tranen in de oogen had, jonge
beer David," hervatte Ham, thoe kon ik het haar weigeren toen ze mij
dit voor haar te dragen gaf — daar ik wel wist waarom zij het medenam ?
Zoo mooi als het is I" zeide Ham, het beursje peinzend bekijkende. iMet
znlk een beetje geld er in ! Die lieve Emily !"
Toen hij het beursje weder weggestoken had, dnikte ik hem met
warmte de hand — want dit voldeed mijn hart meer dan iets te zeggen —
en wij wandelden nog een paar minuten lang siilzwijgend op en neer.
Toen werd de deur geopend. Peggotty verscheen en wenkte Ham om
binnen te komen. Zelfs toen zou ik het vertrek gemeden hebben waar zij
alien waren. indien dit niet de nette met tegels bevloerde keuken was
geweest, waarvan ik reeds meermalen melding heb gemaakt. Dewijl
men terstond van de straat daarin kwam, stond ik onder hen, eer ik be-
dacht had waarik zou komen.
Het meisje — hetzelfde dat ik op het strand had gezien — zat dicht
bij het vuur op den grond, met haar eenen arm op een stoel. Uit hare
houding maakte ik op, dat Emily pas van dien stoel was opgestaan en
betbezwaardehoofdmisschien op haar schoothadgelegen. Van haar ge-
zicht,waaroverhareharen been hingen, alsof zij die zelve had losgehaald,
zag ik weinig ; maar ik kon toch zien, dat zij nog jong was en eene fijne
blanke kleur had — Peggotty had geschreid — kleine Emily insgelijks.
Toen wij pas binnenkwamen werd er geen woord gesproken ; en de klok
bij de rechtbank scheen in de stilte veel harder dan gewoonlijk te tikken.
Emily sprak het eerst
•Martha," zeide zij tot Ham, >wilde naar Londen gaan," —
'Waarom naar Londen?" vroeg Ham.
Hij stond tusschen de twee in, en zag naar het neergezegene meisje,
Qiet eene uitdrukkin^, die ik mij altijd duidelijk heb herinnerd:
het was eene mengelmg van medelijden met de ongelukkige en van
jaloersche bezorgdheid, dat zij met haar, die hij zoo liefhad in eenige
gemeenschap zou komen. Beiden spraken alsof zij ziek was: met eene
zachte, geamoorde stem, die duidelijk hoorbaar was, hoe wel zij bijna
niet harder dan iiuisterend klonk.
>Beter daar dan hier," zeide eene derde stem overluid — die van
Martha, hoewel deze zich niet bewoog. tNiemand kent mij daar. Hier
kentmij iedereen." — > Wat zal zij daar doen?" vroeg Ham.
Zij beurde haar hoofd op, en za^ met een donkeren blik naar hem om :
toen legde zij het weder neer, en slmgerde haar rechterarm om haar hals y
gelijk eene vrouw, die de koorts had, of erge pijn aan eene wond leed^
zich zou wringen.
»Zij zal haar best doen," zeide kleine Emily. tGij weet niet wat zij ons
gezegd heeft. Weet hij — weten zij het wel, tante ?"
Peggotty schudde medelijdend haar hoofd.
DAVro COPPERFIELD — II. X
34 DAVID COPPERFIELD.
»Ik zal mijn best doen," zeide Martha, »als ge mij maar hier vandun
elpt. Ik kan het niet slechter maken dan ik hier gedaan heb. MisschieD
al ik het beter maken. O/' vervolgde zij huiverend, thelp mij maarmt
die straten vandaan, waar de geheele stad mij van een ^d af gekeod
heeft!/
Toen Emily hare hand voor Ham ophield, zag ik hem haar een
linnen zakje overgeven. Zij nam het aan, alsof zij dacht dat het haar
beursje was, en deed een paar stappen voorwaarts ; maar hare vergissing
bemerkende, kwam zij naar hem terug en liet het hem.
>Het is alles van u, Emily/' kon ik hem hooren zeggen. »Ik heb niets
in de wereld, dat niet van u is, liefje. Het is mij tot niets nut, behalve
voor u."
Er kwamen opnieuw tranen in hare oogen; maar zij keerdezichom
en ging naar Martha. Wat zij haar gaf weet ik niet. Ik zag haar over haar
heen bukken en geld in hare borst steken. Zij fltiisterde iets en vroegof
dat genoeg was. »Meer dan genoeg," antwoordde zij, vatte hare hand en
kuste die.
Toen stond Martha op, trok haar doek om zich heen, en haar gezicht
daarmede bedekkende, ging zij, luid schreiende, langzaam naar dedear.
Eer zij die uitging bleef zij een oogenblik staan, aUof zij nog iets wilde
zeggen of terugkeeren ; maar er kwam geen woord over hare lippen.Ik
hoorde achter haar doek slechts hetzelfde zachte, klagende, kermende |
geluid; en zoo ging zij heen.
Toen de deur gesloten was, zag kleine Emily ons alle drie haastigaam
hield toen hare handen voor haar gezicht en begon te snikken.
»Doe dat toch niet, Emily !" zeide Ham, haar zacht op den schoud^^
kloppende. • Doe dat toch niet ! Gij behoeft zoo niet te schreien, lie^e !''-^^
tO, Ham !" riep zij uit, nog jammerlijk snikkende, lik benzulkeengoe^^
meisje niet als ik wezen moest ! Ik weet wel, dat ik zulk een dankbaar har^
niet heb, somtijds, als ik hebbeu moest !" — • Ja, ja, dat hebt gij wel j ik^
ben er zeker van," zeide Ham. — > Neen, neen, neen," riep kleme Emily,
snikkende en haar hoofd schuddende. ilk ben zulk een goed meisje niet,
als ik wezen moest. Lang niet, lang niet !"
En nog schreide zij, alsof haar het hart zou breken.
»Ik verg teveel van uwe liefde, dat weetikwel,"sniktezij. »Ikben
dikwijls stuursch en nukkig voor u ; en ik moest geheel anders wezen.
Gij zijt nooit zoo voor mij. Waarom ben ik ooit zoo voor u, ik, die alleen
denken moest hoe ik dankbaar kon zijn en u gelukkig maken !'' — »Dat
doet gij altijd, liefje,'' zeide Ham. >Ik ben al gelukkig, als ik u maar zie.
Ik ben al gelukkig, den geheelen dag lang, als ik maar aan u denk." —
» Ach, dat is niet genoeg," riep zij uit. iDat is omdat gij goed zijt, niet
omdat ik het ben. O mijn beste, het zou misschien beter voor u geweest
zijn, als gij in iemand anders zin had gekregen — in een meisje, dat de-
gelijker was en u meer verdiende, dat zich geheel aan u hechtte, en nooit
ijdel en wispelturig zooals ik." — iMijn arm teer hartje!" zeide Ham
zacht. » Die Martha heeft haar geheel van haar stuk gebracht." — tOch,
tante," snikte Emily, > kom toch hier en laat ik mijn hoofd bij u laten
0
UTTIUER BLUFT ACHTBR. 35
rustcn. O, ik ben van avond zoo on^steld, tante. O, ilc ben lang zoo
goed Diet als ik wezen moest. Dat weet ik wel."
Peggotty was haastig naar den stoet bij het vuur gegaan. Emily sloeg
hare armen om haar hals, en zag baar, bij haar neergeknield, ernstig in
de oogen.
»Och, tante, doe tochuw best ommijtc helpen I Beste Ham, doe toch
uw best om mij te helpen. Mijnhcer David, om die oude dagen, bid ik u,
doe toch uw best om mij te helpen. Ik wilde een beter meisje worden
dan ik nu ben. Ik wilde honderdmaal dankbaarder zijn, dan ik nil ben.
Ik wilde het mccr ^evoelen, welk een zegen het is de vrouw van cen braaf
en goed man te zijn en een vreedzaam leven te leiden. O mij, o mij ! O
mijn hart, mijn hart !"
Na die beden en jammerklachten, welker angst en smart half de vrouw
half het kind kenteekenden (gelijk hare manieren over het geheeldeden,
en waardoor zij, naar ik dacht, haar natuurlijker stondcn en beter bij
hare schoonheid pasten, dan audere manieren konden gedaan hebben)
liet rij haar hoofd tegen de borst mijner oude oppasster zinken, en bleef
stil schreien, terwijl Peggotty haar suste alsof zij een kind gcweest ware.
Langzamcrhand werd zij kalmer, en toen brachten wij haar verder tot
bedarcn, nu door bemoedigeude toespiaak, dan door wat met haar te
Echertsen, tot zij haar hootd begon op te beuren en met ons te spreken.
Zoo gingen wij voort, tot zij in staat was om te glimlachen, en toen om
te tachen, en toen om, half beschaamd, overeind te komenj terwijl Peg-
gotty hare weggezwierde kruUen opstreek, hare oogen afdroogde en haar
geheel weder opknapte, opdat haar 00m, als zij thuis kwam, zich niet
zou venvondcren waarom zijne lieveiing geschreid had.
Ik zag haar dien avond iets doen, dat ik haar voorheen nog nooit had
zien doen. Ik zag haar haar verkoren echtgenoot een schuldeloozen kus
op de wang geven, en zich dicht aan zijne forsche gestalte drukken, alsof
die haar beste steun was. Toen zij te zamen heengingen, in den flauwen
maneschijn, en ik hen nazag, en hun heengaan, in mijne gedachten, met
dat van Martha vergeleck, zag ik dat zij zijn arm met beide handen vast-
hield en nog dicht bij hem bleef.
IK KIKS EBK BEROEP.
Toen ik des moreens ontwaakte , dacht ik nog veel aan kleine Emily,
en hoe ontroerd ztj den vorigen avond was geweest, nadat Martha was
heengegaan. Ik gevoelde, dat ik inheiligvertrouwentotdekennis van
die huiselijkc aangelegenheden was gekomen en getuige van die zwak-
heid en teederheid was geweest, en dat het verkecrd zou zijn aan iemand,
zelfe aan Steerforth, iets daarvan mede te deelen, Ik kon over niemand
zachter denken, dan over het bevallige meisje, dat eens mijn speelkame-
raadje was geweest, en dat ik toen, gelijk ik altijd overtuigd ben geweest
en tot den dag van mijn dood oveituigd zal zijn, innig liefhad. Voor
36 DAVm COPPERFIELD.
iemands ooren — zelfs voor die van Steerforth — te herhalen, w.
toen haar hart bij toe val voor mij openlag, niet had kunnen terughoB
gevoelde ik dat eene ruwheid zou zijn, die mijner onwaardig was, ^
evenzeer het licbt onzer reine kindsheid, dat ik altijd om haar hoofd zag
stralen, onwaardig. Ik besloot daarom het in mijn hart te bewaren, ea
daar verleende het haar beeld eene nieuwe bekoorlijkheid.
Terwijl wij aan het ontbijt zaten, werdmij een brief van mijne tantc
gebracht. Daar deze zaken behelsde, waarover ik dacht dat Steerforth
mij zoo goed als iemand zou kunnen raadgeven, en waarover ik hem
bovenal gaame wilde raadplegen, besloot ik hem op onze terugreis tot
een onderwerp van gesprek te maken. Voor het tegenwoordige hadden
wij het druk genoeg met van al onze vrienden afscheid te nemen. Barkis
behoorde onder diegenen van hen, wie ons vertrek het meeste speet: en
ik geloof, dat hij zelfs zijn koffer nog eens geopend en nog een gtunje
gcofferd zou hebben, als hij ons daardoor nog acht en veertig uren te
Yarmouth had kunnen houden. Peggotty en hare familie waren alien
bedroefd over ons vertrek. Het geheele huis van Omer en Joram liep uit
om ons vaarwel te zeggen ; en toen onze valiezen naar de diligence moes-
ten gebracht worden, boden zich Steerforth zooveel zeelieden als viij-
willigers aan, dat ik geloof, dat wij, al hadden wij de bagage van een
regiment bij ons gehad, bezwaarlijk ^ebrek aan kruiers zouden gehad
hebben om ze te dragen. Kortom, wij vertrokken tot spijt en metde
bewondering van alle belanghebbenden, en lieten een aantal menschen
achter, die ons veel liever daar hadden gehouden.
iBlijft ge nog lang hier, Littiraer ?" zeide ik, toen hij stond te wachten
om de diligence te zien afrijden. — > Neen, mijnheer," antwoordde hij,
idenkelijk niet heel lang." ~ >Dat kan hij eigenlijkzelf nog niet zeg-
gen," merkte Steerforth onverschillig aan. iHij weet wat hij te doen
heeft en zal daarvoor zorgen." — iDat zal hij zeker, denk ik," zeide ik
daarop.
Littimer raakte zijn hoed aan om mij voor mijne goede meening te
bedanken, en ik gevoelde mij ongeveer achtjarenoud. Hij raakte zijn
hoed nog eens aan, om ons goede reis te wenschen ; en wij lieten hem
op de straatsteenen staan, zoo deftig en geheimzinnig als eenige piramide
in Egypte.
Eene poos lang spraken wij niet veel, daar Steerforth buitengemeen
stil was, en ik genoeg te doen had met bij mij zelven te denken, wanneer
ik die bekende plaatsen weder zou terugzien, en welke uieuwe veran-
deringen mij of haar in den tusschentijd zouden overkomen. Eindelijk
trok Steerforth mij bij den arm, en in een oo^enlik vroolijk en spraak-
zaam wordende, gelijk hij alles wat hij wilde m een oogenblik worden
kon, zeide hij :
»Zoek uwe stem toch eens op, David. Wat nu van dien brief, waarvan
ge onder het ontbijt hebt gesproken?'* — tO!" zeide ik, den brief uit
mijn zak halende. >Hij is van mijne tante." — >En wat zegt zij, dat over-
weging vereischt ?" — »Wel, zij herinnert mij, Steerforth," zeide ik, tdat
ik eigenlijk op reis ben gegaan opdat ik wat om mij heen zou zien en
HOE STKERFORTH OVgR HET PROCTORSCHAP DBNKT. 37
nadenken." — »Dat gij natuurlijk dan ook gedaan hebt." — ilkkan
J waarlijk niet zeggcii, dat ik dat zoo bijzonder heb gedaan. Om u de
waarheid te bekennen, ik vrecs dat ik het vergeten had." — » Wd, zie
dan om u been en haal uw verzuim dus in," zeide Steerforth. >Zie
Tcchtsaf^ en gij ziet een vlak land, met tamelijk veel moeras; zie linksaf,
en gij zict hetzelfde; sie vooruit, en gij vindt geen verschil; zie achterom,
en daar is het ook nog too."
Ik lachte en antwoordde, dat ik in het geheele landschap geen ge-
schikt berocp voor naij vond ; hetgeen misschien aan de plaiheid daarvan
was toe te schrijven.
»Wat zegt onze tante van de zaak?" vroeg Steerforth, meteenblik
naar den brief, dien ik in de hand had. » Werpt zij iets op?" — >Ja wel/'
antwoordde ik. • Zij vraa^ mi) hier of ik ook lust zou hebben om proctor
te worden. Wat denkt gij daarvan?" — »Wel, ik weet het niet," ant-
woordde Steerforth koeltjes. > Mij dunkt, gij zoudt dat al evengoed kun-
nen doen als iets anders."
Ik kon niet nalaten er weder om te lachen, dat hij alle beroepen zoo
gcheel met elkander gelijk steldc, en zeide hem dit.
iWat is een protor, Steerforth?" vroeg ik. — »Wel," antwoordde
Steerforth, »hij is een soort van monnik-praktizijn. Hij is bij zekere vcr-
mtifte hoven, die in Doctors' Commons zitting houden - — in een droo-
merigen hock bij St. Paul's kerkhof — wat een solliciteur bij de gewone
hcxcchtshoven is. Hij is een ambtenaar, die volgens den gercgelden loop
der natuur al voor tweehonderd jaren moest ztju uitgestorven. Ik zal u
best beduiden wat hij is, door u te zeggen wat Doctors' Commons is. Het
is een afgelegen ptekje, waar zij het zoogenaamde geestelijke recht ad-
ministreeren, en allerlei soort van kunstjes maken met oude, vergetene
gedrochlen van parlemcntsakten, waarvan de wercld voor drie vierdcn
niets weet, en het andere.vierde denkt, dat zij in de dagen der Edwards
als versteeningen uit den grond zijn opgegraven. Het is een plekje. dat
een oud monopolie heefl van processen over testamenten en huwclijks-
zaken, en van geschillen tusschen schepen en booten." — i Gij steekt er
immers den gek mee, Steerforth?" riep ik uit. » Gij wilt toch niet zeggen, '
dat cr cenig verband bestaat tusschen zaken van het zeewezen en de
kerkf'^iDat doe ik ook niet, lievejongeo," antwoordde hij. »Ikwil
raaar zeggen, dat zij door hetzelfde troepje menschen, daar in dat Doc-
tors' Commons, worden behandeld en uitgcwezen. Gij moet daar ecns
naar toe gaan, en dan zult gij ze met de zeetermen in Young's woorden-
boek hooren haspelen, omdat, bij voorbeeld, de Nancy de Sarah Jane
overzeild heeft, of baas Peggotty en de yisschers van Y arm ou th in eene
stormvlaag met een kabel en anker naar een Oostindievaarder, die in
nood was, zijn gevaren. En dan moet gij er op een anderen dag naar toe
gaan, dan zult gij ze de getuigen zien verhooren in de zaak van een gees-
telijke, die zich aan wangedrag heeft schuldig gemaakt; en gij zult vin-
den, dat de rechter in het proces over zeezaken advocaat in de zaak van
den geestelijke is, of andcrsom. Zij zijn evenals looneelspelers ; nu is
iemand een rechter, en dan weder geen rechter ; nu is hij het een en dan
38 DAVID COPPKRFIELD.
het ander, en nu alweder lets anders, en telkens weer wat anders ; maar
het is altijd eene heel pleizierige en voordeeligeliefhebberij-comedie^
die voor een buitengemeen uitgelezen publiek wordt gespeeld/' — > Maar
advocaten en proctors zijn toch niet een en hetzelfde ?'* zeide ik eenigs-
zins verbijsterd. tZijn zij wel ?" — tNeen," antwoordde Steerforth, tde
advocaten zijn gestudeerder — lieden, die aan de academic den graad
van doctor hebben gehaald — hetgeen eigenlijk de reden is, datikcr
iets van weet. De proctors gebruiken de advocaten. AUebei krijgen nj
een heel aardig honorarium, en door^aans zijn zij zeer vriendschappelijk
met elkander. Over het geheel zou ik u raden om eens goed over Doc-
tors' Commons te denken, David. Zij houden zich daar voor bijzonder
fetsoenlijk, kan ik u zeggen, als gij daarop gesteld zijt.''
Ik nam in aanmerking, dat Steerforth de zaak opzettelijk zeer luchdg
behandelde, en die zelve overwegende^ en daarbij aan de deftigheid cd
oudheid denkende, welke dat 1 droomenge hoekje bij St. Paul's kerkhoP
voor mij had, kwam de voorslag mijner tante mij niet onaannemelijk
voor ; vooral daar zij dien aan mijne vnje keus overliet, en niet schroomde
mij te zeggen, dat de zaak haar was ingevallen, toen zij onlangs haar
eigen proctor in Doctor's Commons bezocht, ten einde haar testament
in mijn voordeel te laten veranderen.
9 Dat is in alien gevalle een lofTelijk opzet van uwe tante," zeide Steer-
forth, toen ik er van sprak, ten waarbij zij alle aanmoediging verdient
Groentje, ik zou u raden 'eens goed over Doctors'Commons te denken.*^
Ik nam mij 00k voor om dit te doen ; en vertelde Steerforth daarolS
dat mijne tante (gelijk ik uit haar brief gezien had) mij te L o n d e n \tt'
wachtte, en voor eene week kamers had gehuurd in eene soort van g^
sloten hotel, waar eene steenen trap was en een gemakkelijk luik om o^^
het dak te komen ; daar mijne tante zich vast overtuigd hield, dat iede^
huis in L o n d e n elken nacht gevaar liep om af te branden.
Wij legden het o verige van onze reis zeer genoeglijk af, nu en dan weder
over Doctors' Commons pratende en ons de nog ver verwijderde dagen
voorstellende wanneer ik daar proctor zou zijn, hetgeen Steerforth op
zoo velerlei wijzen in een comisch daglicht wist te plaatsen, dat wij er
beiden vroolijk door werden. Toen wij het eind van onzen tocht bereik-
ten, ging hij naar huis, met belofte om mij overmorgen te komen bezoe-
ken; en ik reed naar Lincoln's Inn Fields, waar ik mijne tante nog
op vond. Zij zat mij met een souper te wachten.
Al had ik sedert ons afscheid eene reis om de wereld gedaan, dan kon-
den wij toch bezwaarlijk meer verheugd zijn geweest elkander weder te
zien. Mijne tante schreide zelfs toen zij mij omhelsde ; en toen zich hou-
dende alsof zij lachte, zeide zij dat, als mijne goede moeder nog geleefd
had, zij niet twijfelde of dat onnoozele schepseltje zou er tranen bij heb-
ben gelaten.
•En dus hebt gij mijnheer Dick thuis gelaten, tante ?" zeide ik. • Wely
dat spijt mij. Ha, Janet, hoe gaat het ?"
Toen Janet neeg en hoopte dat ik nog wel voer, bespeurde ik, dat het
gezicht mijner tante aanmerkelijk langer werd.
MIJNB TANTS IN DK STAD. 39
>Het spijt mij ook wel,'' zeide mijne tante, haar neus wrijvende. »Zoo-
lang ik hier ben, Trot, is mijn gemoed niet genist geweest."
£er ik vragen kon waarom, zeide zij het mij.
»Ik ben overtuigd," zeide mijne tante, en legde met zwaarmoedige
standvastigheid hare hand op de tafel, » dat Dick geen karakter heeft om
ezels weg te houden. »Ik ben overtuigd, dat het hem daartoe aan volhar-
ding ontbreekt Ik had Janet thuis moeten laten, in plaats van hem, en
dan zou mijn gemoed misschien gerust zijn geweest. Als er ooit een ezel
over mijn grasveld Hep," zeide mijne tante met nadruk, dan was het
dezen middag om vier uren. Ik kreeg eene koude rilling van het hoofd
tot de voeten, en ik weet zeker, dat het een ezel was !"
Ik poogde haar in dit opzicht te troosten, maar zij verwierp alle troost.
9 Het was een ezel," zeide mijne tante, >en het was die met den ge-
knotten staart, waarop de moordenaarszuster reed, toen zij bij mij aan
huis kwam." Dit was sedert de eenige naam geweest, dien mijne tante
juffirouw Murdstone ooit wilde geven. »Als er een ezel te Dover is,
wiensonbeschaamdheidmij zwaarder te dra^en valt dan van een ander,"
zeide mijne tante, op de tafel slaande^ »dan is het dat beest."
Janet waagde de aanmerking, dat mijne tante zich misschien noodeloos
ontrtistte, en zij meende, dat de bedoelde ezel tegenwoordig gebezigd
werd om zand en aarde te dragen, zoodat hij niet wel ^ebruikt kon wor-
den om het grasperk te schenden. Maar mijne tante wilde niets daarvan
hocren.
Het souper werd opgezet, lekker en heet, hoewel de kamers mijner
tante zeer hoog waren — of zij die zoo gekozen had om des te meer stee-
nen trappenvoor haar geld te hebben, of om des te dichter bij het luikin
het dak te zijn, weet ik niet — en bestond uit een gebraden hoentje, een
biefetuk en groenten, waaraan ik niimschoots eer bewees, en dat ik alles
nitmuntend vond. Doch mijne tante had hare eigene gedachten over
Londensche levensmiddelen, en at maar weinig.
»]k denk wel, dat die ongelukkige kip in een kelder geboren en groot
gebracht is," zeide mijne tante, » en nooitlucht heeft gescheptbehalve
op een koetsenveer. Niets is hier echt, naar mijne ^edachten^behalve het
vuil." — »Denkt ge dan niet, dat de kip misschien van bmten kan zijn
gekomen, tante?" opperde ik. — iZekerlijk niet," antwoordde mijne
tante. »Geen Londensch winkelier zou er pleizier in hebben om lets te
verkoopen, dat werkelijk was waarvoor hij het uitgafl"
Ik waagde het niet deze meening tegen te spreken, maar at met smaak,
en zij zag mij dit met groot genoegen doen. Toen de tafel afgenomen
was, hielp Janet mijne tante hare haren in orde brengen, hare nachtmuts
opzetten, die zwieriger van fatsoen was dan gewoonlijk (»ingeval van
brand," zeide mijne tante), en hare japon over hare knieen tenigslaan,
hetgeen hare gewone toebereidselen waren om zich te warmen eer zij
naar bed ging. Toen maakte ik, volgens zekere vaste regelen, waarvan
nooit eenige aiwijking, hoe gering ook, kon worden toegelaten, een glas
heeten witten wijn met water en een sneedje geroosterd brood, aan lange
smalle reepjes gesneden, voor haar gereed. Dit gedaan zijnde liet men
40 DAVID COPPERFIELD.
ons alleen om verder den avond te slijten, terwijl mijne tante, die i.
over mij gezeten haar wijn met water dronk, en hare reepjes broo<
voor een daarin weekte, eer zij ze opat, mij onder de strooken h
nachtmuts welwillend aankeek.
»Wel, Trot," begon zij, »wat denkt gij van dat proctor-worden
hebt gij er geheel nog niet over gedacht ?" — »Ik heb er veel over
dacht, lieve tante, en er ook met Steerforth over gepraat. Ik heb er v
zin in. Het bevalt mij buitengemeen." — »Kom aan !" zeide mijne tai
»Dat is pleizierig !" — »Ik heb maar 66n bezwaar, tante." — >En wa
dat, Trot?'* — » Wei, ik wilde u vragen, tante, daar dit, naar ik hoor, '
gesloten vak schijnt te zijn, of het niet veel zou kosten om er mij ii
doen opnemenf" — »Uw diploma," antwoordde mijne tante, >zali
duizend pond kostenj" — >Nu, lieve tante," zeide ik, mijn stoeldic
terbij schuivende, >is mijn gemoed in dit opzicht niet gerust Dat is eene
groote som gelds. Gij hebt veel aan mijne opvoedingbesteed, en zijt in
alle opzichten altijd zoo mild voor mij geweest, als het maar mogelijk
was te zijn. Gij zijt de edelmoedigheid zelve geweest. Er zijn zeker nog
vele manieren, waarop ik bijna zonder uitschot een beroep zou kunnen
leeren, en toch met goede hoop beginnen om door inspanning en vol-
harding vooruit te komen. Zijt ge wel zeker of het niet beter zou zijn het
op dien voet te beproeven ? Zijt ge wel zeker, dat ge zooveel geld kunt
missen, en dat het welgedaan is het daaraan te besteden ? Ik wi^ u, mijne
tweede moeder, alleen maar vragen om dat te bedenken. Zijt ge er wd
zeker van ?"
Mijne tante at eerst het stukjejbrood op waarmede zij toen bezig was,
terwijl zij mij ondertusschen vlak in het gezicht keek, zette toen haarglas
op den schoorsteenmantel| vouwde hare handen over haar opgeslagen
rok, en antwoordde als volgt :
» Trot, mijn kind, als ik eenig doel in het leven heb, is het om te zorgen,
dat gij een goed, een verstandig en gelukkig mensch wordt. Daarop ben
ik gesteld — en Dick insgelijks. Ik zou wel willen, dat sommige men-
schen, die ik ken, Dicl^eens daarover hoorden spreken. Zijne schrandcr-
heid is verwonderlijk. Maar niemand kent de geestvermogens van dien
man, behalve ik."
Zij hield even op om mijne hand tusschen beide de hare te nemen en
vervolgde :
»Het is nutteloos, Trot, het verledene in het geheugen te roepen, of
het moest eenigen invloed op het tegenwoordige hebben. Misschien had
ik raeer vriendschap met uw armen vader kunnen houden. Misschien
had ik meer vriendschap met dat arme kind, uwe moeder, kunnen hoU-
den, zelfs nadat uwe zuster, Betsey Trotwood, mij te leur gesteld had.
Toen ^j bij mij kwaamt, een kleine weglooper, overal vuil en bestoft,
dacht ik misschien daarom. Van dien tijd af tot nu toe, Trot, zijt ge mij
altijd tot eer geweest, mijn trots en mijne blijdschap. Ik heb niemand,
die eenige aanspraak op mijn goed kan maken ; ten minste" — tot mijne
verwondering haperde zij hier en werdverlegen — >neen,ik heb nie-
mand anders, die billijk aanspraak op mijn goed kan maken — en gij
0
HBT GEHBIM MIJNER XANTE.
qt mijn aangenomen kind. Wees maar een lief hcbbend kind voor inij ia
liJD ouderdom, en heb geduld met mijne luimen en grilten ; en gij zult
rooT eene oude vrouw, wier beste levenstijd niet zoo gelukkig was als hij
"felkon geweest zijn, meer doen dan die oude vrouw ooit voor u gedaan
3eeft."
Dit was de eerste maal, dat ik mijne tante iets van hare vroegere ge-
Khiedenis hoorde zeggen. Er was iets grootmoedigs in de kalmte, waar-
xede lij dit nu deed en er weder van a&tapte, die haar, zoo iets dit had
cunnen doen, nog hooger in mijoe achting en genegenheid zou hebben
loen rijzeD.
» Altes is nu tusschen ons afgesproken en begrepen, Trot," zcide mijne
ante, lenwij behoeven niet meer hieroverte spreken. Geefnuj een kus,
31 wij zullen morgen na het ontbijt naar Commons gaan."
Wij hadden eer wij naar bed gingen nog lang bij het vuur zitten pra-
en. Ik sUep in eene kamer op dezelfde verdieping als die mijoer tante,
m mijne nachtrust was niet ongestoord, daar zij, zoo dikwijlshet gerucht
fan huurkoetsen of karren, die naar de raarkt reden, haar ontrustte, aan
nijne dcur klopte en vroeg : »0f ik de brandspuiten niet hoorde rijden?"
3och tegen den ochtend sliep zij beter, en liet zij mij dit ook doen.
Tegen den middag begaven wij ons op weg naar het kantoor van de
leercn Spenlow en Jorkins in Doctor's Commons. Mijne tante, die ten
taniien van L o n d e n nog geloofde, dat ieder man, dien zij zag, een zak-
kearoUer was, gaf mij hare beurs tc bewaren, waarin zij, behalve wat
diver, tien guinjes had.
Wij bleven voor den speelgoedwinkel in Fleet-Street stilstaan,om
de reuzen der St-Dunstanskerk op de klokken te zien slaan — wij hadden
ODzen tijd van heengaan zoodanig genonien, dat wij hen juist om twaalf
Vie daarbij moesten betrappen — en wandelden toen verder naar L u d-
gate Hill en St. Paul's kerkhof. Wij hadden juist de eerstgenoemde
pSek bereikt, toen ik bevond dat mijne tante hare schreden op eens ver-
aelde en zeer verschrikt keek, Te gelijk merkte ik op, dat een slecht ge-
Ueed man met een brutaal gezicht, die even te voren, toen hij ons
^rbijging, was blijven staan om ons aan te kijken, ons nu zoo dicht
>chterop kwaro, dat hij haar een duw gaf,
_ »Trot ! mijn beste Trot !" Eeide mijne tante, angstig fluisterend en mij
in den arm knijpende. i Ik weet niet wat ik doen zal." ~ » Schrik maar
"jet," zeide ik. "Er is niets om bang voor te zijn. Ga maar een winkel
wnnen, dan zal ik dien kerel wel gauw wegjagen." — »Neen, neen,
kind," antwoordde zij. iSpreek, om de geheele wereld, niet tegen hem.
t)ubidiku;datgela3tiku." — »Goede hemel, tante?" zeide ik. iHijis
Bttar een onbeschaamde bedelaar, anders niet." — » Gij weet niet wat
Wj is,"" antwoordde mijne tante. )Gij weet niet wie hij is. Gij weet niet
»at gij zegt."
Wij waren ondertusschen in een tedigegang blijven staan,en hij was
Ook blijven staan.
> Zie hem niet aan," zeide mijne tante, toen ik met driltige verontwaar-
diging mijn hoofd omkeerde, > maar haal mij eene koets, beste jongen,
42 DAVID COPPERFIELD.
en wacht naar mij op St. Paul's kerkhof." — »Naaruwachten?"her-
haalde ik. — »Ja," antwoordde mijne tante. »Ik moet alleen gaan. Ik
moet met hem medegaan/' — »Met hem, tante ? Met dien man ?" — >Ik
ben wel bij mijne zinnen/' antwoordde zij, »en ik zegudit^ikmoet.
Haal mij eene koets.''
Hoe verbaasd ik ook wezen mocht, begreep ik toch dat ik niet weige-
ren mocht zulk een stellig bevel te gehoorzamen. Ik liep eenige voetstap-
pen ver en riep eene huurkoets aan, die ledig voorbijkwam. Bijna eer ik
de trede kon neerslaan, sprong mijne tante er in, ik weet niet hoe, en die
man volgde. Zij wenkte met de hand dat ik zou heengaan, zoo ernstig,
dat ik, hoe verbluft ik ook wezen mocht, mij terstond van hen afkeerde.
Terwijl ik dit deed, hoorde ik haar tegen den koetsier zeggen: »Rijd
maar voort ! Recht vooruit maar !" en weldra reed de koets mij voorbij,
tegen de hoogte op.
Wat mijnheer Dick mij gezegd had, en ik toen voor eene inbeelding
van hem had gehouden, kwam mij nu voor den geest. Ik kon er niet aan
twijfelen, of deze persoon was dezelfde van wien hij zulk eene geheim-
zinnige melding had gemaakt, schoon ik mij volstrekt niet kon verbeel-
den van welken aard zijne macht over mijne tante kon wezen. Nadat ik een
half uur ophetkerkhof had staan bekoelen, zag ik de koets terugkomen.
De koetsier hield bij mij op, en mijne tante zat er alleen in. Zij was nog
niet genoeg van hare ontroering bekomen om terstond het bezoek te
kunnen afleggen, waartoe wij waren uitgegaan. Zij verzocht mij om in de
koets te komen en den koetsier te zeggen om nog eene poos op en neer
te rijden. Verder zeide zij niets, behalve : >Mijn lief kind, vraag mij nooit
wat het was, en spreek er niet van," totdat zij hare bedaardheid geheel
had herkregen, wanneer zij mij zeide, dat zij nuweder bij zich zelve was
en wij konden afstappen. Toen zij mij hare beurs gaf om den koetsier te
betalen, bevond ik, dat al de guinjes weg waren en zij alleen het zil vergeld
had overgehouden.
Wij naderden Doctors' Commons door eene kleine lage poort.Eerwij
vele schreden ver de straat achter die poort waren opgegaan, scheen het
gerucht der stad als door tooverij weg te smelten, alsof het zeer ver weg
was. Eenige stille pleintjes en smalle doorgangen brachten ons aan het
met een lantarenvenster verlichte kantoor van Spenlow en Jorkins ; en
in het portaal van dezen tempel, voor alle pelgrims toegankelijk,
zonder de ceremonie van aankloppen, waren drie of vier klerken als
kopiisten aan het werk. Een van deze, een klein uitgedroogd manneke,
dat alleen zat en eene stijve bruine pruik droeg, die er uitzag alsof zij van
koek gemaak was, stond op om mijne tante te ontvangen en ons in de
kamer van mijnheer Spenlow te laten.
> Mijnheer Spenlow is in het Hof, mejuflfrouw," zeide het uit^droogde
manneke, > want het is zittingdag; maar het is vlak hierbij, en ik zal hem
dadelijk laten roepen."
Daar wij alleen gelaten werden en dus vrij in het rond konden zien,
terwijl mijnheer Spenlow geroepen werd, maakte ik van deze gelegen-
heid gebruik. De meubelen in de kamer waren ouderwetsch en zeer
0
DB ONVBRZETnLIJKE JORKlflS. 4J
bcstofl; het groene baai op deschrijAafelhadallekleurverloren. Een
unUl bundeltjeii papieren lagen daarop, ieder met een opschrifV. Som-
mige waren Allegation, sommige (tot tnijne verwoodenng) Libellen,
sommige bcboorden in het Consistoriale Hof^ sommige in bet Arches-
Hof, sommige in het Hof van Prerogatieven, sommige in het Admirali-
teits-Hof, sommige in het Hof vanGedelegeerden; hetgeen mij aanleiding
gaf om mij te vcrwonderen, hoeveel Hoven er over het geheel wel eou-
den Eijn, en hoe langco tijd ik noodig zou hebben om dat alles te
begrijpen. Bovendien waren er eenige ontzaglijke geschrevene boekcB
vol getuigenverhooreti, in sterke banden en bij stapels sameogebonden,
eeD stapel voor elke zaak, alsof elke zaak een geschiedenis in den of
twintig deelen was. Dit alles zag er, naar mij dacht, tamelijk kostbaar uit,
en gaf mij eene aangename voorstelling van het proctors beroep. Ik
liet met toenemend welgevallen mijne oogen over|deze en vele dergelijke
voorwerpen rondgaan, toen wij haasdgc voetstappen in de voorkamer
hoorden, en mijnheer Spenlow, in een xwarten labbaard met wit bont
bezet, driftig binnentrad, en al binnenkomende zijn hoed a&iam.
Hij was een kort heeitje, metlichthaai, onberispelijkelaarzenende
allerfijnste van alle witte dassen en halsboordjes. Zijne kleeren waren
seer dicht en stijf toegeknoopt, en hij moet zich veel moeite met zijne
bakkebaarden hebben gegeven, die allerkeurigst gekruld waren. Zijn
gouden horloge ketting was zoo zwaar, dat er een inval bij mij opkwam,
dat hij wel een gespierden gouden arm had mogen hebben, gelijk men
boven de deur van een ^oudslager ziet, om dien ketting uit te trekken-
Bij was zoo net en zoo stijf, dat tSj zich nauwelijks kon buigen ; en toen
hij, na zich op zijn stoel te hebben gezet, naar eenige papieren op zijn
lessenaar wilde kijken, was hij genooozaakt om met geheel zijn lijf, evea-
als Punch doet, voorover te zwaaien.
Ik was reeds door mijne tante gepresenteerd en met vriendelijke
beleefdheid ontvangen. Nu zeide bij :
>En dus, mijnheer Copperfield,denktgij in onsberoeptetreden? Ik
heb mejuffrouw Trotwood toevallig gezegd, toen ik laatst het genoegen
had van haar te spreken" — wederom een zwaai met geheel zijn lij^
evenals Punch — >dat hier eene plaats vacant was. Mejuffrouw Trot-
wood was toen zoo goed om te zeggen, dat zij een neef had, die hare
bijzondere zorg genoot en wien zij een fatsoenlijk beroep wenschte te
bezorgen. Dien neef, geloof ik, heb ik nu het genoegen om" — wederom
zag ik Punch.
Ik boog insgelijks en zcide, dat mijne tante mij gezegd had, dat er
zulk eene gelegenheid bestond, en dat ik geloofde er veel smaak in te
zullen hebben. Dat ik mijn best zou doen om er smaak in te krijgen, ea
dat ik het voorstel dadelijk had aangenomen. Dat ik echter niet vast kon
beloven er smaak in te zullen krijgen, eer ik er iels meer van wist. Dat
ik, hoewel het weinig anders dan eene formaliteit was, toch vermeende,
dat ik gelegenheid zou hebben om te beproeven hoe het mij bevicl, eer
ik er mij onherroepelijk toe verbond.
»0 wel zeker, wel zeker," zeide mijnheer Spenlow. iWij bewilligen
44 DAVID COPPERFIELD.
aan dit kantoor altijd eene maand tot proef. Ik zelf zou gaarne twee
maanden voorstellen — of drie — oi zelfs een onbepaalden tijd — maar
ik heb een compagnon — mijnheer Jorkins." — »£n de premie, mijn-
heer," hervatte ik, »is duizend pond." — »De premie, het zegelrecht
daaronder begrepen, is duizend pond," zeide mijnheer Spenlow. >Gelijk
ik mejufFrouw Totwood reeds heb gezegd, word ik door geene baatzucht
gedreven; weinig menschen minder geloof ik; maar mijnheer Jorkins
heefl zijne begrippen dienaangaande, en ik moet de begrippen van mijn-
heer Jorkins eenigszins ontzien. Mijnheer Jorkins, kortom, vindt duizend
pond te weinig." — »Ik zou haast denken, mijnheer," hervatte ik, altijd
verlangend om mijne tante te sparen, > dat het hier geene gewoonte is,
als een geagre^erd klerk zich buitengemeen bruikbaar toonde en zich
▼olmaakt meester van zijn vak maakte" — ik kon niet nalaten te blozen,
dit geleek zoozeer naar eigen lof — » dat het dan toch geene gewoonte is
om hem in de laatste jaren van zijn tijd een..."
Mijnheer Spenlow lichtte met groote moeite zijn hoofd ver genoeg uit
zijne das op om het te schudden, en antwoprdde, mijne laatste woorden
voorkomende, die >salaris te geven" zouden geweest zijn :
» Neen. Ik wil niet zeggen hoe ik zelf over dat punt zou denken, mijn-
heer Copperfield, als ik niet gebonden was; maar mijnheer Jorkins is in
dat opzicht onverzettelijk."
Ik werd werkelijk bang voor dien vreeselijken Jorkins. Maar ik bevond
naderhand, dat hij een zeer zachtzinnig man was, logvangestel,dieniets
anders in de zaken te doen had, dan zich op den achtergrond tehoudes^
en zich gedurig als den onbarmhartigsten en hardnekkigsten van aUe
menschen te laten voorstellen. Als een klerk eene verhooging van salaris
verlangde, wilde mijnheer Jorkins er niet van hooren. Als een client wat
draalde met het betalen zijner rekening van kosten^ wilde mijnheer Jor-
kins zonder uitstel betaling hebben ; en hoe smartelijk zulke dingen ook
voor het gevoel van mijnheer Spenlow mochten zijn (en altijd waren),
mijnheer Jorkins had geene genade. Het hart en de hand van den engel-
achtigen Spenlow zouden altijd open zijn geweest, als die duivelachtige
Jorkins het niet had belet. Toen ik ouder werd, meen ik er ondervinding
van gehad te hebben, dat er nog andere kantoren zijn, die hunne zaken
op den voet van Spenlow en Jorkins behandelen.
Het werd afgesproken, dat ik, zoodra ik maar verkoos, mijne proef-
maand zou begmnen, en dat mijne tante niet zoo langin de stad behoefde
te blijven of na verloop van dien tijd terugkomen, daar het contract,
waarvan ik het onderwerp was, haar gemakkelijk ter teekening aan huis
kon worden gezonden. Toen wij zpo ver gekomen waren, bood mijnheer
Spenlow mij aan om mij dadelijk eens naar het Hof te brengen en mij
te laten kijken hoe het er uitzag. Daar ik dit gaarne genoec wilde weten,
gingen wij met dat oogmerk heen, mijne tante achterlatende, die zich,
zeide zij, daar niet wilde wagen, en, geloof ik, alle gerechtshoven voor
een soort van buskruitmolens hield, die ieder oogenblik in de lucht kon-
den vliegen.
Mijnheer Spenlow bracht mij over een pleintje, met deftige huizen
n
i^
MYNHEER SPENLOW BRSNGT MU IN HEX HOF. 45
t, die ik uit de doctorale namen aan de deuren begreep, dat de offi-
eele woonplaatsen der geleerdcadvocaten waren, waarvan Steerforth
ij gesproken had ; en verder naar een groot, somber vertrek^ dat, naar
Ij dacht, veel van eene kapel had, aan de linkerhand. Het boveneinde
zer zaal was van het overige door een hek afgezonderd, en daar, aan
ide zijden van eene verhevenheid, die het fatsoen van een hoefijzer
d, zaten op gemakkelijke ouderwetsche kussenstoelen eenige heeren
It roode tabbaarden en grijze pruiken, die ik bevond dat de bovenge-
slde doctors waren. Over een lessenaartje^ naar den lessen aar van een
^^^eckstoel gelijkend, in het midden van het hoefijzer, been kijkende, zat
fe^Mi oud heer, dien ik, als ik hem in een vogelhuis had gezien, zeker voor
^^n uil zou hebben gehouden, maar die, naar ik vemam, de presidee-
^^^^nde rechter was. In de ruimte, binnen het hoefijzer, lager dan dit, na-
"Jaelijk bijna gelijk met den vloer, waren eenige andere heeren van mijn-
^^!^«cr Spenlow's rang en, evenals hij, in zwarte tabbaarden met wit bont
. Sekleed, die aan eene lange, groene tafel zaten. Hunne dassen waren
: 5^er het algemeen stijf, naar mij dacht, en hunne blikken trotsch; maar
^ het laatste opzicht begreep ik weldra dat ik hun onrecht had gedaan,
^ant toen twee of drie van hen moesten opstaan en eene vraag van den
* ^lesideerenden machthebber beantwoorden, heb ik nooit menschen ge-
? ^, die schaapachtiger keken. Het publiek, vertegenwoordigd door een
t jongen met eene bouSante om, en een kaal fatsoenlijk man, die heimelijk
i beschtdtkruimels uit zijne rokzakken at, stond zich bij eene kachel in het
f midden van het Hof te warmen. De kwijnende stilte in de zaal werd alleen
f door het snorren van die kachel en de stem van een der doctors gestoord,
die langzaam door eene geheele bibliotheek van bewijsstukken kuierde,
en nu en dan stilhield om zich in een herbergje aan den weg met wat
redeneeren te verpoozen. Over het geheel heb ik nergens anders in geheel
mijn leven zulk een droomerig en dodderig familie-partijtjebijgewoond:
en ik begreep, dat het voor een jon^ensch zoogoed als een kalmeerend
middeltje moest wezen met deze lieden in betrekking te komen — be-
baive misschien als client.
Zecr weltevreden over het droomerige van dat afgelegen plekje, onder-
Tjchtte ik mijnheer Spenlow, dat ik voor het oogenblik genoeg had ge-
zien, en begaven wij ons weder naar mijne tante, met welke ik weldra
hcenging. Toen ik bij Spenlow en Jorkins de voorkamer doorkwam, ge-
Yoelde ik mij weder zeer jong, daar de klerken elkander met hunne peh-
ncn aanstieten om naar mij te wijzen.
Wij bereikten Lincoln 'sInnFields zonder eenig nieuw avontuur,
^ behalve dat wij een ongelukkigen ezel voor een groenlenkarretje ont-
t nioetten, die bij mijne tante pijnlijke herinneringen opwekte. Wij hadden,
veilig in ons logement gezeten, nog een lang gesprek over mijne voor-
> uitzichten, en daar ik wist, dat zij verlangend was om naar huis te komen,
I en met de akeligheden van brand, het vervalschte eten en de zakkenrol-
I iers, te Londen geen half uur op haar gemak kon zijn, drong ik haar om
zich over mij niet ongerust te maken, maar mij maar voor mij zelven te
laten zorgen.
46 DAVID COPPERFIBLD.
»Ik ben niet, nu morgen, eene week lang hier geweest, beste jongea,
zonder ook daarom te denken," antwoordde zij. ȣr zijn in de Adelphi
gemeubileerde kamers te huur, Trot, die ik geloof dat juist goed voor n
moeten zijn."
Met deze korte inleiding, haalde zij eene advertentie uit haar zak,
zorgvuldig uit eene courant geknipt^ inhoudende, dat er in Bucking-
h a m-S t r e e t in de Adelphi bijzonder welgelegene gemeubileerde kamers
te huur waren, zoogoed als eeneafzonderlijkefatsoenlijke woning, inzon-
derheidgeschikt vooreen jong heer, aan een der gerechtshoven of elders
werkzaam. Dadelijk te betrekken, conditiesbillijk, en ook desnoods voor
slechts eene maand te bekomen.
» Wei tante, dat is juist de zaak," zeide ik, blozende van genoegen bij
het mogelijke vooruitzicht om deftig op kamers te wonen. — > Kom dan,"
zeide mijne tante, terstond den hoed weder opzettende dien zij pas had
afgezet. > Wij zullen er maar eens naar gaan kijken."
Wij gingen. Volgens de advertentie moesten wij ons aan het huis zclf
bij jufFrouw Crupp vervoegen, en wij schelden aan het onderhuis, waar
wij meenden dat juffrouw Crupp te bevragen zou zijn. Het was niet voor-
dat wij drie- of viermaaal gescheld hadden, dat wij jufFrouw Crupp kon-
den bewegen om ons te woord te staan ; maar eindelijk verscheen zij toch,
eene zwaarlijvige dame, wier flanellen onderrojt met een rand onder hare
nankingsche japon uitkwam.
iLaten wij die kamers van u eens zien, als h/st u belieft, juffrouw,"
zeide mijne tante. — > Voor dezen heer ?" zeide juffrouw Crupp, in haar
zak naar hare sleutels zoekende. — > Ja, voor mijn neef," zeide mijne
tante. — >En ik geloof, dat zij voor hem juist allcrliefst zullen zijn,"
merkte juffrouw Crupp aan.
Wij gingen dus naar boven,
De kamers waren geheel boven in huis — eene groote aanbeveling bij
mijne tante, daar men dus spoedig op het dak kon komen — en beston-
den uit een half donker portaaltje, waar men bijna niets kon zien, een
stikdonker provisiekamertje, waar men geheel niets kon zien, eene zit-
kamer en eene slaapkamer. De meubelen waren oud, maar voor mij toch
goed genoeg ; en zeker, uit de vcnsters zag men de rivier.
Daar de kamers mij uitmuntend bevielen, gingen mijne tante en juf-
frouw Crupp naar het provisiekamertje om over de condities te spreken,
terwijl ik in de zitkamer opdesofableefwachten,hetnauwelijksmogelijk
achtende, dat ik zulk eene deftige woning zou krijgen. Na een duel van
cenigen duur kwamen zij terug, en ik zag, tot mijne blijdschap, zoowel
aan het gezicht van juffrouw Crupp als aan dat mijner tante, dat de zaak
geschikt was.
»Is dit hetzelfde meublement van den laatsten bewoner ?" vroeg mijne
tante. — >Ja, juffrouw," antwoordde juffrouw Crupp. — »Waarishij
naar toe gegaan ?" vroeg mijne tante.
Hier werd juffrouw Crupp door een lasligen hoest overvallen, waar-
onder zij met groote moeite uitbracht : » Hij is hier ziek geworden, juf-
frouw, en — hoe! hoe! hoe! och Heere! — en gestorven." — >Zoo!
o
Wljm KAHKRS. 47
Waaraan is hij gestorven?" vroeg mijne tante. — *Wel,juffrouw, aaa
bet diinken," antwoordde juffrouw Crupp in vertrauwen, tenhetroo-
ken." — iRooken^Gij meeotdeschoorsteenen tochtiiet?"zeidemijiie
taote. — iNeeD, jufiirouw," aDtwoordde juffrouw Cnipp. — »Dat is in
alien gevalle nieC aanstekelijk, Trot," merkte mijne tante, zich naar mij
keerende daarop aan. — >Neen, zeker niet," zeide ik.
Kortom, mijne tante, ziende hoe ik met de kamers was ingenomen,
oaai ze voor eene maand, met een jaar optie als die djd om was.Juffrauw
Cnipp zou tafel- en beddegoed bezorgen, en voor mij koken; voor al
het ovcrigc was reeds gezorgd; en juffrouw Cmpp zeide uitdrukkelijk,
dat zij altijd een hart voor mij zou hebben alsof ik liaar zoon was. Ik zou
twee dagen later mijne woning betrekken, en juf&otiw Crupp dankte,
naar zij zeide, den Memel, dat zij iemand gevonden had voor wien zi]
kon zoi]geD.
Terwijl wij naar ons logement gingen, onderrichtte mijne tante mij,
dat zij vast booptc en geloofde, dat het leven, hetwelk ik nu kou kiijgen,
mij vastheid en zclfvertrouwcn zou geven, hetgeen alles was wat mij nog
ontbrak. Zij herhaalde dit des anderen daags nog verscheidene malen,
terwijl wij schikkiogen maakten om mijne klecren en boeken van mijn-
heer Wickfield tc latcn koracn, waarovcr ik, alsmedc over mijne geheele
rds, een langen brief aan Agnes schreef, dicn mijne tante medenara, daar
tij des anderen daags zou vcrtrekken. Om niet te lang over deze bijzon-
derbeden uit te weiden, moet ik er nog maar bijvoegea, dat zij rijkelijk
lorgde voor alles wat ik in mijne proefmaand kon noodig hebben ; dat
Steerforth, tot mijne groote teleurstelling en de hare insgelijks, zich voor
haar vertrek niet liet zien, dat ik haar veilig met de diligence naar Dover
zag wegrijden, zich streelende met de gedachte hoe de esels nu weder
zouden wordenweggejaagd, en met Janet naast haar; enhoeik, toen de
diligence uit het gezicht was, mijne schreden naar de Adelphi richtte,
mijmerend over de oude dagen toen ik daar door de onderaardsche
bogen placht te dwalen, en de gelukkige veranderingen, die mij zoo
faoog boven den grond hadden doen komen.
XXIV.
HIJNB EER5TB fitJITB^^SPORlGHEID.
Het was iets heerlijks eenig eigenaar te zijn van dat verbevene kasteel,
«n als ik mijne buitendeur gesloten had een gevoel te hebben gelijk
Robinson Crusoe, wanneer hij zijne verschansing was binncngegaan en
rijne ladder achter zich opgetrokken had. Het was iets heerlijks door de
stad te wandelen, met mijn huissleutel in mijn zak, en te weten, dat ik
iedereen kon vragen om met mij naar huis te gaan, en er zeker van te
zijn, dat hij nieraand ongelegen zou komen, als hij mij zelven maar niet
ongelegen kwam. Het was lets heerlijks mij zelven in- en uit te laten, en
te komen en te gaan, zonder iemand iets te zeggen of te vragen, en om
48 DAVID COPPERFIELD.
jufTrouw Crupp te schellen, en haar als ik haar noodig had — en als zij
genegen was om te komen — hijgende uit de diepten der aarde te docn
oprijzen. Dat alles, zeg ik, was iets heerlijks; maar ik moet ook zeggen,
dat er tijden waren, wanneer het allerakeligst was.
Heerlijk was het des morgens, vooral op een fraaien ochtend.Bij dag-
licht was het een zeer frisch en vrij leven; nog vrijer en frisscher bij
zonneschijn. Maar als de dag afnam, scheen dat leven ook te gaan kwij-
nen. Ik weet niet hoe het kwam, maar bij kaarslicht zag het er zeldoi
goed uit. Ik miste dan iemand om mee te praten. Ik miste Agnes dan. In
de plaats dier vriendelijke bewaarster van mijn vcrtrouwen, vond ik eene
akelige ledigheid. De afstand tusschen mij en juffrouw Cnipp kwam mij
zeer groot voor. Ik dacht aan mijn voorganger, die van drmken en roc-
ken was gestorven; en ik had wel kunnen wenschen, dat hij maar zoo
goed was geweest van te blijven leven en mij niet met zijn overlijden te
hinderen.
Na twee dagen en nachten was het mij alsof ik reeds een jaar daar ge-
woond had, en toch was ik nog geen uur ouder, maar werd even erg als
ooit door mijne eigene jeugdigheid geplaagd.
Daar Steerforth nog niet verscheen, hetgeen mij deed vreezen dat bij
ziek moest zijn, ging ik op den derden dag vroeg uit de Commons been
en stapte naar Hihgate. Mevrouw Steerforth was zeer blijde mij te
zien, en zeide, dat bij met een zijner Oxfordsche vrienden was uitgegaan,
om een ander te gaan bezoeken, die bij S t. A 1 b a n s woonde, maar dat
zij hem des anderen daags terug verwachtte. Ik hield zooveel van hem,
dat ik werkelijk jaloersch werd op zijne Oxfordsche vrienden.
Daar zij mij drong om te blijven dineeren^ bleef ik, en ik geloof, dat
wij den geheelen dag over niets praatten dan over hem. Ik zeide haar
hoeveel de menschen te Yarmouth van hem hielden^ en hoe aange-
naam bij zich in gezelschap had gemaakt. Juffrouw Dartle was vol ver-
bloemde wenken en geheimzinnige vragen, maar stelde toch veelbelang
in alles wat wij gedaan hadden, en zeide zoo dikwijls: > Was het toch
waarlijk ?" en zoo al meer, dat zij mij alles afperste wat zij verlangde te
weten. Haar voorkomen was volmaakt eveneens als ik haar beschreven
heb, toen ik haar voor de eerste maal zag; maar de omgang dezer twee
dames was zoo aangenaam en mij zoo weinig vreemd, dat ik mij een
weinigje op haar verliefd voelde worden. Verscheidene malcn in den
loop van dien avond, en vooral toen ik alleen naar huis ging, kon ik niet
nalaten te denken, welk een verrukkelijk gezelschap zij in Bucking-
ham-Street zouzijn.
Ik zat des morgens bij mijn broodje met koffie, eer ik naar de Commons
ging — en ik mag bier wel aanmerken, dat het verwonderlijk was hoe-
veel koffie juflfrouw Crupp gebruikte en hoe slap die toch was — toen
Steerforth zelf, tot mijne onbeschrijfelijke blijdschap binnentrad.
»Mijn beste Steerforth," riep ik uit, »ik begon te denken, d^tiku
nooit zou weerzien." — >Ik werd den anderen ochtend na dat ik thuis
was gekomen met geweld weggesleept. Wel, Groentje, welk een aardig
oud-vrijers-leven hebt ge hier !"
IK BKSLUrr OH EEM DINER TE GETXH. 49
Ik liet hem, met niet weinig trota, mijoe geheele woning zien, het pro
▼ifiiekiunertje niet uitgezonrlerd, en hij prees alles ten hoogste.
■ Dc ul u eens wat zeggen, oudc jongen," voegde hij erbij. *Ik zal
ttij faier bij u inkwartieren als ik in de stad ben, zookng tot gc mi)
WcgjaagL"
Dit was yernikkelijk ora tc hooren. Ik zeide, dat hij, als hij daarop
mchtte, tot den jongsten dag zou moeten wachten.
iMaai gij moet zeker nog ontbijten," zeide ik, met mijne hand aan de
Bchelkoord. >Ik zal jufirouw Cnipp wat versche koftie voor u laten zetten,
en spek voor u bakken In een kookmachinetje dat ik hier heb." —
>Neen, neen 1" zeide Steerfbrth. 9Schel maar nietl Ik kan niet Ik moet
bij een van die snaken gaan ontbijten, die in het Piazza- Hotel, in Co-
Tent Garden, logeert." - — »Maar gij zult toch bij mij komen elen f"
zddeik. — lOp mijn woord, ik kan niet. Niets zou ik liever willen, maar
ik m o e t bij die twee snaken blijven. Wij gaan alte drie morgenochtend
weder w^." — Breng ze dan hier mede ten eten," antwoorddeik. iDenkt
ge, dat ze zouden mllen komen?" — >0, dat zouden zij zeker," zeide
Steerforth, imaar wij zouden u ongelegenheid aandoen. Kom liever met
onsei^iens dineeren."
Hierin wilde ik volstrekt niet bewilligen, want nu viel het mij ioj dat
ik toch waarlijk wel een partijtje mocht geven om mij'ne woning m te
wijden, en dat ik daartoe nooit beter gele^enheid kon krijgen. Ik was
DOg veel trotscher op mijne kamers, nu hij ze zoo had geprezen, en
brandde van verUngen om te toonen hoe ik daar gehecl heer en mcester
was. Ik drong hem dus in naam zijncr twee vrienden eene stiltc belofte
a^ en wij bepaaldcn zes ure als het uur van het diner.
Toen hij been was, schelde ik juftouw Cnipp en maaktc haar bekend
net tnijn dolzinnig voomemen. Juffrouw Cnipp zeide, vooreerst, dat het
nstOUrKjk niet van haar te vergen was om aan tafel te dienen, maar dat
^ «en handig jongmensch wist, dien zij wel dacht daartoe te kunncD
overfaalen en die daarvoor niet meer dan vijf schellingen zou verlangen,
terWrlt het in mijne beleefdheid zou staan wat ik hem meer wilde geven.
Ik wide, dat wij hem zeker moesten aaimemen. Vervolgens zeide jumrouw
Cilipp, dat uj niet wel op twee plaatsen te gelijk kon zijn (hetgeen ik leer
In^^ gezegd vond) en dat eene ikleine meid" met eene nachtkaars in
Het j^oviai&amertie gezet, om daar zonder ophouden borden tewu-
gcfaen, oMiit^aar zou wezen. Ik vroeg hoeveel de onkosten van znlk eene
KliAH! meid zouden bedragen^ en ju&ouw Cnipp antwoordde, dat acht-
tieB«WiTerB, oaar lij dacht, mij niet zou verrij^^n of verarmcn. Ik zeide,
dat ik dit ook getoofde, en zoo wasdatofgesproken. Daarop zeide juf-
tMiW Grtii^ : iMnoog het diner."
H^ WW WQ moOTaardig voorbeeld van gebrek aan overleg bij den
mUi -^ ittSrtmw O^pp'b keukenhaard had ingericht, dat er volstrdct
fiM WttdeH op gereedgemaakt kon woiden dan oaselapjes en gestooMe
JM^MHHaua. >mn MD visdtketel bctrof; zeide jnffrouwCrupp — wBde
lk«mt*a» naarde nmatE komen k^mf Zq kon niet billijkerffinken.
TintL Ik'tt maai atabflaar komen kijkcef Daar ik toch niet vedwijcer
50 DAVID COPPSRFIELD.
zou zijn geweest, al h a d ik er naar gekeken, bedankte ik daarvoor,e&
zeide : »Laat de visch maar blijven." Maar juffrouw Crupp zeide. datik
dit niet zoo zeggen moest ; het was in den oestertijd, en waarom dieniet?
Zoo was d a t afgesproken. Daarop zeide juffrouw Crupp, dat wat adj tan
aanraden dit was : £en paar gebraden hoentjes, warm — van den kok;
cen schotel gestoofd rundvleesch, met groenten — van den kok ; twee
dingetjes om te flankeeren, zooals bij voorbeeldeenpasteitjeeneenscho-
teltje nieren — van den kok; een taart en (als ik daarvan hield) ecDe
gelei — van den kok. Dit, zeide juf&ouw Crupp, zou haar tijd laten om
al hare attentie aan de aardappelen te geven, en de kaas en de selderij
zoo voor te dienen, als zij wel wenschen zou dat het altijd gedaan werd
Ik volgde den raad van jufFrouw Crupp en deed zelf de bestelling bij
den kok. Naderhand het Strand langs wandelende en voor het venster
van een vleeschwinkel eene harde, geplekte zellistandigheid ziende, die
naar marmer geleek, maar volgens een briefje daarop »Mock Turde^''
(zoogenaamde schilpadsoep) was, ging ik binnen en kocht eene schijf
daarvan, welke, gelijk ik later meende te begrijpen, voor vijftien perso-
nen genoeg zou z^n geweest. Na eenig bezwaar aanvaardde jufifrouw
Crupp de taak om dit praeparaat op te warmen, maar bij het vloeibaar
worden kromp het zoodanig, dat wij het voor vier wel wat weinig vonden.
Deze toebereidselen gelukkig voltooid hebbende, kocht ik op de
markt van Covent Garden een dessertje en deed bij een slijter in die
buurt eene tamelijk ruime bestelling van wijn. Toen ik in den namiddag
thuis kwam en de flesschen in het provisiekamertje in een vierkant op
den grond zag staan, vondik ze zooveel (schoon er twee te weinig waren,
waarover juffrouw Crupp zeer verdrietig was), dat ik er werkelijk van
schrikte.
Een van Steerforth's vrienden heette Gramger, en de andere Markham.
Beiden waren zeer vroolijke en levendige jongens ; Grainger was ouder
dan Steerforth, terwijl Markham er jeugdiger uitzag en niet ouder dan
twintig scheen. Ik merkte op, dat de laatste altijd in het onbepaalde van
zich zelven sprak, als »iemand," en zelden of nooit den eersten persoon
enkelvoudig gebruikte.
K » lemand zou het hier zeer naar zijn zin hebben, mijnheer Copperfield,"
zeide Markham, zich zelven bedoelende. — >De stand is niet kwaad,^
zeide ik, »en de kamers zijn inderdaad gemakkelijk.'' — »Ik hoop, dat
ge beiden een goeden eetlust hebt medegebracht?" zeide Steerfoith. —
>Op mijn woord," liet Markham hierop volgen, »Londen schijnt
iemands eetlust op te scherpen. lemand heeft hier dengeheelendaghon-
gcr. lemand eet hier zosder ophouden."
In het eerst eenigszins verlegen, en mij veeltejonggevoelendeom
zelf aan het hoofd mijner tafel te zitten, liet ik, toen het diner gereed was,
Steerforth daar plaats nemen, en zette mij tegenover hem. Alles was zeer
goed ; wij spaarden den wijn niet ; en Steerforth deed zoo schitterend zijn
best om de zaak goed aan den gang te houden, dat er geen oogenbuk
van verpoozing in onze feestvreugde kwam. Ik zelf was onder denmaal-
tijd niet zoo geestig en spraakzaam als ik wel had kunnen wenschen^
IK DRINK TB VEZL. jl
-want loiJD stoel stond vlak over de deur, en mijne aandadit werd ver- '
strooid door de opmerking, dat bet handige jonge mensch zeer dtkwijb
de kamcr uitging, en dat dait terstond daarna zijne schaduw op den muur
Tan het portaal dcbtbaar werd, met eene flesch voor den mond. De
kleine meid veroorzaakte mij ook eenige onrust, niet zoozeer doordat zij
verzuimde de borden te wasschen als wel door ze te breken. Want daar
zij wat nieuwsgierig van aard was, en daardoor niet (gelijk haar stellig
was belast) in het provisiekamertje kon blijven, kwam zij telkens bij de
deur naar ons kijken, en veibeeldde eich dan telkens, dat zij betiapt
werd; in wclke verbeelding zij verscheidene malen over de bomen been
wcgliep (waannede zij den grond zoigvuldig geplaveid had) en eene
groote vcTwoesting aanrichtte.
Dit waien echtei kleine onaangenaamheden en gemakkelijk vergeten,
tocn dc tafel afgenotnen en het dessert opgezetwas^opwelktijdsge-
wricht in het fecst ik de ontdekking deed, dat het handige jonge mensch
sprakeloos was geworden. Hem heimelijk last gevende ora jufirouw Crupp
gezelschap te gaan houden en de kleine meid insgelijks naar de kelder-
verdieping mede te nemen, gaf ik mij geheel aan de vreugde over.
Ik begon met bijzondcr opgemimd en luchthartig te zijn ; allerlei half-
vergeten dmgen, gescbikt om over tepraten, kwamen raij te gelijk voor
den geest en maakten mij buitengewoon spraakzaam. Iklachtehartelijfc
om mijne eigcne aardigheden en die vanaldeanderenjriepSteerforthtot
de orde omdat hij de flesch niet liet rondgaan ; maakte verscheidene af-
spraken om naar Oxford tekomen; verklaardedatikvoornemenswas,
tot opzeggens toe, wekelijks ztilk ccn diner te geven; en was dot genoeg
om mt Grainger's doos zoovecl snuif in mijn neiis te stoppen, dat ik naar
het provisiekamcTtie moest gaan, omdaar tienminutenlanguitteniezen.
Ikgingal verder met de flesch alsneller te laten rondgaan, en gedurig
met een kurketrckker op te springen, om nieuwe flesschen open tc trek-
ken, eer dit nog noodig was. Ik stelae Steerforth's gezondheid in, zeide
dat hij mijn dierhaarste viiend, de beschermer mijner kindsheid, de met-
gezel mijner jongelingsjaren was. Ik zeide, dat het mij vemikte zijne ge-
zondheid in te stellen. Ik zeide, dat ik hem meer verplicht was dan ik
ooit kon vergelden, en dat ik hem hooger achting toedroeg dan ik oott
kon uitdnikken. Ik besloot met te zeggen:*IkgeefuSteerforthlGod
tegen hemi Hoera!" Wij gaven hem driemaal diie eerekreten, en nog
een, en nog een goede tot besluit. Ik brak mijn glas toen ik de tafcl rond-
gmg om hem de hand te geven, en zeide (in twee woorden) i Steerforth,
ge-zijt-de- poolstar- van-geheel-mijn-aanzij n."
Ik gmg al verder, door eensklaps op te merken, dat er iemand midden
in een liedje was. Markham was de ganger, en hij zong : >Weg met grillen
en met zorgen." Toen hij gedaan had, zeide hij, datbij>demei3Jes"
witde instellen. Ik nam dat kwalijk en kon het niet toelaten. Dat was
geene fatsoenlijke manier om dien toast in te stellen, en ik zou nooit ver-
oorloven, dat die toast in mijn huisandersgedronken werd dan als »de
dames 1" Ik kieeg hooge woorden met hem, vooral, denk ik, omdat ik
sag, dat Steerforth en Grainger om mij — of om hem — of om ons beideo.
jl DAVID COPPERFIKLD.
lachten. Hij zdde, dat iemand zich de wet niet moest laten steUen
2eide, dat iemand dat wel moest. Hij zeide, dat iemand dan niet be]
digd moest worden. Ik zeide, dat hij daarin gelijk bad — nooit cfth
mijn dak, waar de huisgodengederdwerdenende wettendergastv
beid boven alles gingen. Hij zeide, dat iemand zijn fetsoen niet te kort
deed do6r te bekennen, dat ik een weergascbe goede jongen wis. Jk
stelde dadelijk z^'tie gezondheid in.
£r zat iemand te rooken. Wij zaten alien te rooken. Ik rookte ins^li^
en poogde eene opkomende neiging om mijne grillen te bedwmgen.
Steerforth had eene redevoering gehouden, waarvan ik bet onderwerp
was, en die mij bijna tot tranen geroerd had. Ik betuigde mijn dank, en
boopte, dat bet aanwezige gezelschap ook morgen en overmorgen b^
mij zon dineeren — telkens om vijf ure, om een langen avond elkan-
ders omgang te kmmen genieten. Ik gevoelde mij geroepen omnogeaii^
gezondheid in te stellen. Ik wilde hen die mijner tante laten drmken.
Jttffrouw Betsey Trotwood, de beste barer sekse !
Iemand stond uit bet venster mijner slaapkamer te leunen, verfrischte
zijn voorboofd tegen den koelen steen van bet kozijn, en voelde den
#ind op zijn gezicht Dat was ik zelf. Ik sprak mij zelven aan met den
naam van >Copperfield" en zeide : > Waarom bebt gij geprobeerd te roo-
ken ? Gij wist toch wel, dat ge bet niet kondt ?" Toeri stond iemand m^
ficbemerende oogen zijn gezicht in een spiegel te bekijken. Ook dat was ik«
tn den spiegel zag ik zeer bleek ; mijne oogen stonden wezenloos : en mijH
haar — alleen mijn haar, anders niet — zag er uit alsof bet dronken was.
Iemand zeide tegen mij : » Laten wij nu naar de komedie gaan, Cop-^
perfield !" Ik bad geene slaapkamer meer voor mij, maar w^derom de
rmkelende tafel, met glazen bedekt ; de lamp ; Grainger aan mijoe recb-
terband, Markbam aan mijne linker en Steerforth tegen mij over zitten —
alien in een mist en in de verte. De komedie ? Wel zeker. Juist van pas.
Kom maar voort ! Maar zij moesten bet mij niet kwalijk nemen, als ik iKt
laatst de kamer a%ing en de lamp uitdraaide — in geval van brands
Door bet verbijsterende der duistemis kon ik de dem* niet vinden. Ik
slond daamaar te tasten tusscben de venstergordijnen, toen Steerfoi^
mij bij den arm nam en lacbend naar buiten bracbt. Wij gingen acbter
^Uumder de trap a£ Bijna onderaan viel er iemand en rolde verder ntfai^
beneden. Iemand zeide, dat bet Copperfield was. Ik werd boos over dsit
Vidscbe gerucbt, tot ik, bevindende dat ik in de gang op mijn raging^
bi9gon te denken, dat er wel grond voor kon zijn.
Een zeer mistime avond met groote kringen om de lantarens o|) dtnuitt
Eyn^rddndoidehjk Van gtsproken dat bet vocbtig was. I k bidd het f^T
vitezond. StdM>rth stoAe mij onder een lantarenpaalitl^ ea asette ttijli
boed in fiLtsoen, dien iemand opeenealierzoliderliiifi^tettanierei^eM
^mdakh haalde, want ik had hem te vofeniliet opKraad. IMro|> ztidt
Steeifortli c »Nh zijt sn klaar^ met waar, Ctopperfidid r* eaf ik<iHt#6brd<tet
»Dat zoit Jk ttendcen.^'
Ete nudi,^ b een bokje zat niet eene opeindgidaiGffeii^dtlivailS^
keUc door dei^ nust mt^nibn van kmand geld (ails, vitftgotttlilto
WIJ 6AAN NAAR DE KOMSDIE. 5^
/de heeien was voor wie betaald werd, en scheen eenigszins te twijfelen
^gelijk ik mij herinnerde naar het zweempje dat ik van hem zag) of hij
het geld voor mij zou aannemen of niet. Kort daarop waren wij geheel
omboog in eene zeer heete tooneelzaal^ en keken naar omlaag in eene
groote ruimte, het parterre, waar het mij voorkwam te rooken, zoo oq-
•<luidelijk waren de menschen, die ze vervulden. £r was ook een groQt
tooneel, dat ik, na de straten, zeer efifen en zindelijk vond, en daar war^
menschen op, die over het een of ander praatten, maar lang niet verstaa^-
baar. £r waren heldere lichten in overvloed, en er was muziek, en er
'waren dames beneden in de loges, en ik weet niet wat al meer. Het scheen
mij toe, dat het geheele gebouw wilde leeren zwemmen, zoo wonderlijk
dwarrelde het als ik het poogde te doen stilstaan.
Op iemands voorstel besloten wij naar beneden te gaan, naar de logps
van den eersten rang, waar de dames waren. Een heer, die geheel in het
zwart op eene sofa lag, met een tooneelkijker voor de oogen, zweefde
mij voorbij, en ook mijn eigen portret, ten voeten uit, in een spiegfd.
Daarop werd ik in een van die loges gelaten, en hoorde dat ik, toen (k
ging zitten, het een of ander zeide, en dat de menschen om mij been
9 stilte !" riepen, en zag dat de dames met verontwaardigde blikken na^
mij omkeken, en — wat ? ja ! — dat Agnes daar op de bank voor mij z^t,
met eene dame en een heer naast haar, die ik niet kende. Ik zie nog ha^
^ezichtje, beter, mag ik wel zeggen, dan ik het toen zag, met de onver-
getelijke uitdrukking van spijt en verwondering, waarmede zij zich i^^r
mij omkeerde.
» Agnes !" zdde ik met eene dikke tong. » Wel heb ik ooit ! Agnes !"-^
$Stil toch!" antwoordde zij, ik kon maaarnietbegrijpenwaarom. tQij
stoort de menschen hier. Zie hever naar het tooneel."
Ik poogde^ op haar bevel, er mijne oogen op te vestigen en iets te hpo-
ren van wat aaar omging, maar vruchteloos. Weldra keek ik weder n^uu:
haar om, en zag haar in een hoek wegschuiven en hare gehandschoen4e
hand tegen haar voorhoofd drukken.
> Agnes!" zeide ik. »Ge zijt, vrees ik, niet wel." — » Ja, ja. Let ma^r
niet op mij, Trotwood," antwoordde zij. >Maar Imster. Gaat ge gauw
weder been ?" — »0f ik gauw weer heenga ?" — > Ja."
Ik had eene domme gedachte om te antwoorden, dat ik wilde wachten
om haar naar huis te brengen. Ik geloof, dat ik dit ook zeide zoo goed
ik kon ; want nadat zij mij eene poos had aangezien, scheen zij mij te be-
^jpen, en antwoordde zacht :
^Ik weet wel dat ge doen zult wat ik u vraag, als ik zeg, dat ik het heel
' mf$da meen. Ga nu been, Trotwood, om mijnentwil, en vraag uwe
y^nSen om u naar huis te brengen."
;^ij had mij voor het oogenblik zooveel tot bezinning doen komen. dat
ikn schoon ik boos op haar was, mij toch schaamde, ea met ee^:^ ]k;iort
' ^ena" (hetwelk »Goedennacht" ncioest beteekenen) opstond en been-
ging. Zij volgden, en ik stapte op eens uit de loge in n^i|ne slaapkan^er,
w^ar alleen Steerforth bij mij was, die mij hielp om mij U)t te k^eeden, f n
waar ik hem beurtelings vertelde, dat Agnes mij^e ^i^tpr w^, le^li^em
54 DAVm COPPSRFIELD.
bezwoer om den kurketrekker te halen, dat ik nog eene flesch wijnkoB
opentrekken.
Hoe iemand, die in mijn bed lag, dit alles zoo verward mogelijkden
geheelen nacht weder over zeide en over deed — terwijl bet bednar
eene golvende zee geleek, die nooit stil was ! Hoe ik, toen die iemand
langzamerhand in mij zelven overgin^, een brandenden dorst begonte
krijgen, met een gevoel alsof mijne eigene huid eene harde plank was,
mijne tong de bodem van een ledigen ketel, door langen dienst gebar-
sten en over een vuur van smeulende kolen hangende, mijne handpalmen
gloeiende metalen platen, die geen ijs kon verkoelen !
Maar de zielsangst, de wroeging, de schaamte, die ik gevoelde, toen
ik den volgenden dag weder tot bewustheid kwam ! Mijne ontzetting,dat
ik duizend misstappen zou begaan hebben, die ik vergeten had, en die
door niets geboet konden worden — mijne herinnering van dien onnit-
wischbaren blik, waarmede Agnes mij had aangezien — de martelende
onmogelijkheid, waarin ik mij bevond, om haar iets van mij telaten
weten, daar ik, stommerik die ik was, niet wist hoe zij in Londen kwam,
of waar zij logeerde — mijne walging van het eezicht der kamerwaarhet
feest gevierd was — mijn kloppend hoofd — de tabakslucht, het gezicht
der glazen, de onmogelijkheid om uit te gaan, of zelfs maar op te staanf
O, welk een dag was dat !
O, welk een avond, toen ik bij mijn vuur zat, met eene kom lamsbotdl-
lon, met oogen vet bezaaid, en dadit dat ik den weg van mijn vooigan-
ger ging^en zijne akelige geschiedenis zoowel als zijne kamers zou erven,
en half tot het besluit l^am om met een postrijtuig naar D o v e r te vlie-
gen^ en alles te bekennen ! Welk een avond, toen juffrouw Crupp, die de
bouillonkom kwam weghalen, een enkel niertje op een bord liet den, als
het geheele overschot van het feestmaal van gisteren, en ik mij werkelijl^
genegen gevoelde om aan hare nankingsche borst te vallen, en metbar-
telijke boetvaardigheid te zeggen : »0, juffrouw Crupp, juffi-ouw Crupj)
laat de kliekjes maar blijven ! Ik ben zoo ellendig !" Maar zel6 toen twij-
felde ik er aan, of jufirouw Crupp eigenlijk wel eene soort van vrouw was
om geheel te vertrouwen.
XXV.
GOEDE EN KWADE ENGELEN.
Des ochtends na dien jammerlijken dag van hoofdpijn,misselijkheid
en berouw, stapte ik mijne deur uit, op eene zonderlinge manier in de
war met den datum van mijn diner, alsof een troep Titan's een reusach-
tigen hefboom hadden genomen en den dag van eergisteren eenige
maanden hadden achteruitgeduwd, toen ik een boodschaplooper, met
een brief in de hand, de trap zag opkomen. Hij nam de zaak toen zeer
op zijn gemak op ; maar zoodra £aj mij boven aan de trap naar hem zag
kijken, zette hij het in een loop, en kwam hijgend bij mij, alsof hij zic£
doodaf had geloonen.
DC GXVOKL ZSER VKEL BEROITW, 55
>Mijnheer T. Copperfield," zeide hij, met zijn rottinkje tegen zijn hoed
tikkende.
Ik kon mij nauwelijks als dien persoon te kenDeogeveo, zoo ontroerde
ik van de gedachte, die als ecne overtuiging bij mlj oprees, dat die brief
Tan Agnes kwam. Ik zeide hem echter, dat ik mijoheer T. Copperfield
was, en hij geloofde bet, en gaf mij den brief, waarop hij zeide antwoord
te moetcn hebben. Ik sloot hem buiten op het portaal om naar het ant-
woord te wachtcn ; en ging weder naar raijne kamer, zoo zenuwachtig,
dat ik eeist den brief op de tafel moest necrleggen en mij een weinigje
met den buitenkant gemeenzaam makcn, eer iktothetbesluitkonko-
men om hem te openen.
Toen ik hem opende, bevond ik, dat het een zecr vricndelijk brief jc
was, waarin van mijn toestand in de tooncelzaal volstrekt gcene melding
werd gemaakt. Al wat het behelsde was: iMijn beste Trotwood. Ik lo-
geer ten huize van papa's zaakwaamemer, mijnheer Waterbrook, in
Ely-Place, Holborn. Wiltgemijeenskomenbezoeken, op welken
tijd ge maar verkiest te bepalen ? Altijd liefhcbbend de uwe, Agnes."
Ik had zoolang werk om een antwoord eenigszms naar mijn genoegen
te schrijven, dat ik niet weet wat de boodachaplooper moet gedacht heb-
ben, of het moet geweest zijn dat ik nog leerde schrijven. Ik moet ten
minste een half dozijn antwoorden hebben geschreven. Ik begon er een :
>Hoe kan ik ooit ho^en, mijne dierbare Agnes, den stuitenden indruk
nit uw gehei^n te wisscben" — ' daar beviel het mij niet en toen ver-
scheurde ik het. Ik begon een ander : > Shakespeare heeft aangemerkt,
lieve Agnesj hoe vreemd het is, dat iemacd een vijand in zijn mond
steekt," — dit herinnerde mij aan Markham en het kwam niet verder. Ik be-
proefdc zclfe een versjc, Ik begon een briefje in r^els van zes lettergrepen;
maar dit vond ik toch ecne dwaasbeid. Na verscheidcne ziUke vrichte-
looze proe&emingen schreef ik : iMijne waarde Agnes. Aan uw briefje
herken ik u geheel, en wat zou ik er van kunnen zeggen, dat hooger lof
zonzijn^Ik zalom vierure komen, Liefhebbend envoi berouw,T.C."
Met dezen zendbrief (dien ik, zoodra hij uit mijne handen was, wel
weder had willen tenigroepen) ging de boodschaplooper eindelijk been.
Als die dag voor eenig ander ambtenaar in Doctors' Commons half
zoo gedncht was als voor mij, geloof ik waarlijk, dat hij daardooreenigs-
boete deed voor zijn aandeel m die oude verrotte geestelijke kaas. Hoe-
wel ik tegen half viei van het kantoor ging, en reeds eenige minuten
later bij de plaats mijner bestemming stond te loeren, was het een vol
kwaitier over den bepaalden tijd, dien ik de klok der St.-Andreaskerk
in Holborn bad booren slaan, eer ik moed genoeg kon verzamelen,
— ^j mijnheer Waterbrook aan de huisschel m den linkerdeurpost te
De beroepszaken van mijnheer Waterbrook werden beneden in hnis
bebandeld, de bezoeken (die hij veel ontving) werden boven afgewacht
Men liet mij in een firaai, maar eenigszinsbekrompen salon, en daar zat
Agnes een beursje te knoopen.
Zij zag er zoo Uef en kabn uit, en heri]uierde|inij zoodanig aan mijne
56 DAVID COPPKRFIBLD.
luchtige frissche schooldagen te C a n t e r b u r y, en welk eoi bcanev^
rookerige, botte ellendeling ik een paar avonden geleden geweestvifV
dat ik mij, dewijl er niemand anders in de kamer was, aan aujn seUrer*
vijt en gevoel van schaamte overgaf en — kortom, mij zeer gek aaqstdd^
Ik kan niet ontkennen, dat ik tranen stortte. Tot op dit oogenblik h^ki
onzek^r of dit over het geheel het verstandigste was dat ik doen kon^ of
het belachelijkste.
» Als het iemand anders dan gij geweest was, Agnes," seide ik,qp
hooid beschaamd omkeerende, »zou ik er niet half zooveelomgcvoi*
Maar dat gij het waart, die mij zoo moest zien! Ik zou haast wenicheo,
dat ik voor dien tijd gestorven was."
Zij legde hare hand — die hand raakte mij aan gelijk gecne an^ere
ooit deed — voor een oogenblik op mijn arm ; en ik gevoelde mij spo
gettoost en bemoedigd, dat ik niet nalaten kon ze aan mijne lippeate
brengen en dankbaar te kussen.
»(^ zitten," zeide Agnes opgeruimd. » Wees niet verdrietig,Trotw<)o4.
Als ge mij niet gerust kunt vertrouwen, wien zult ge het dan doen?^ -^
>0 Agnes," zeide ik. »Gij zijt mijn ^oede engel!"
Zij glimlachte, eoiigszins treung naar mij dacht, en schudde haar
hoofd.
»}a, Agnes, mijn goede engel ! Altijd mijn ^oede engel !" — Als ik d^t
waarlijk was, Trotwood," antwoorde zij, »is er een ding, waarop ik
voond mijn hart zou stellen."
Ik zag haar vragend aan, doch reeds met een voorgevoel van biisp
mealing.
>Om u te waarschuwen," zeide Agnes, met een vasten blik, >voor
uw kwaden engel." — >Lieve Agnes," begon ik, »als g^ Steerforth
meent..." — »Dat doe ik, Trotwood," antwoordde zij. — >Dan, Agnes^
doet gij hem groot onrecht aan. Hij mijn, of iemands, kwade engel! Hi]
iets anders voor mij dan tea gids, een steun, een vriend ! Lieve AgDes, is
het nu niet onbilUjk van u, geheel anders dan gij gewoonlijk doet^beia
te beoordeelen naar wat gij eergisteren avond van mij gezien hebt r" ^^
>Ik beoordeel hem niet naar wat ik eergisteravond van u geziien heb^* '
antwoordde zij kalm. — tWaamaar dan?" — »Naar vele dingen —
beuzeUfigen op zich zelven, maar die mij geene beuzelingen meer vokht-
kotmen, ids ik ze bij elkander bi^ig. Ik berordeelhem gedeehdijk, Trot-
wood, naar wat gij mij van hem gezegd hebt, en naar nw kaiakler «i
den iavtoed dien hij op H heeft."
£r viasinliare zachte stem altijd ijHs^dat eeoe snaar in mijo bL»B«Q0le
acheen te roeren, welke opdienklankaUeeatrilde.Dies^iBpiiras^ltiii
harti^^ on emsUg, naar tvaatoeer zij zoobartelijk ai esrastig mas 9i\sm^
was er eene beving in, die mij geheel overmeesterde. Ik zat haar Jiup^
Itaren terwijl zij hare oogen aeev8lo!egiiaajrhaarwerk;betwa8atf9ffl:
nog naar haar tiusterdtz/en Stefnrfortb, in wttimH vanal mne geheiBiht-
heid aan hem, kwam m minder ^ehitt^reiid voor.
>Het is wel onbescheiden van mij," z^de A^pes, wed^^cn opmnfl^
»die 000 a%0zoaderd be)) gideefd^ en ooq wcjfiig van de weield jum
\
AGNES DOET MIJ SENS VERTOUWELUKE MEDEDEELING. 57
veten, om zoo ernstig raad te willen geven, of zelfs.omzulkeenebe-
paalde meening te durven hebben. Maar ik weet hoe ik daartoe kom,
Trotwood — hoe het komt uit de trouwe geheugenis, dat wij te zamen
zijn opgegroeid, en de trouwe belangstelling in alles wat u aangaat. Dat
is het wat roij zoo stout maakt. Ik ben overtuigd, dat ik gelijk heb met
i^at ik zeg. Ik ben er volkomen zeker van. Het is mij alsof het iemand
anders was, die tot u sprak, en niet ik, als ik u waarschuw, dat gij een
^evaarlijk vriend hebt gekregen."
Wederom zag ik haar aan, wederom luisterde ik nog naar haar nadat
zij reeds zweeg en wederom werd zijn beeld, hoewel het nog in mijn hart
Ueef vaststaan, verdonkerd.
ilk ben niet onredelijk genoeg om te verwachten/' zeide Agnes, na
•eene poos haar gewonen toon hememende, >dat gij eengevoelen, dat
-eene overtuiging bij u is ^eworden, op eens zult of kunt veranderen^
vooral geen gevoelen, dat m uw vertrouwelijk karakter is geworteld. Gij
behoort dat zel& niet haastig te doen. Ik vraag alleen maar, Trotwood,
als gij ooit aan mij denkt — ik meen," vervolgde zij met een zacht glim-
lachje, want ik wilde haar in de rede vallen, en zij wist wel waarom —
»zoo dikwijls als gij aan mij denkt, dat ^j dan ook denken zult aan wat
ik u gezegd heb. Vergeeft ge mij nu dit alles?" — ilkzaluvergeven,
Agnes," antwoordde ik, »als gij Steerforth eens recht laat weder-
varen en zooveel van hem houdt als ik doe." — »Niet eerder?" zeide
^Vgnes.
Ik zag een wolkje over haar gelaat zweven toen ik zoo van hem sprak,
maar zij beantwoordde toch mijn glimlach, en wij waren wederom even
Oii^edwongen en vertrouwelijk als vanouds.
lEn wanneer, Agnes," zeide ik, »zult ge mij dien avond vergeven?" —
» Als ik er weder aan denk," zeide Agnes.
Zij had zoo van de zaak willen afstappen, maar ik was er te vol van
om dit toe te laten, en hield niet op eer ik haar verhaald had hoe het
'ksvftm, dat ik mij zoo had ten toon gesteld, en welke reeks van toevallige
omstandigheden mij eindelijk in den schouwburg had gebracht. Het was
€<^Qe groote verademing voor mij dit te doen en uit te weiden over de
y^rpUchting, die ik aan Steerforth had, omdat hij zorg voor mij had ge-
dragen, toen ik buiten staat was om op mij zelven te passen.
iCvij moet niet vergeten," zeide Agnes, bedaardelijk tot iets anders
DVfrgaande zoodra ik zweeg, »dat gij het mij altijd moet vertellen, niet
<pUi96n wanneer gij m ongelegenheden komt, maar ook wanneer gij ver-
Uefd wordt. Wie fa juffrouw Larkms opgevolgd, Trotwood f" — »Nie-
.imod, Agnes.'* — » Toch wel iemand, Trotwood," zeide Agnes, lachende
en haar vinger ophoudende. — »Neen, Agnes, op mijn woord. £r fa
^fekisr wd eene dame, bij mevrouw Steerforth aan huis, die heel schrander
• 18 <B9 met wie ik gaame praat — juffrouw Dartle — maar ik aanbid haar
laiigniet."
Agues lachte wederom over hare eigene scherpzinni^heid, en zeide
fifiii d^t zij, als ik haar mijn vertrouwen bleef geven, register van mijue
-yeidii^beden zou houden, met ieders datum, duur en afloop, evenals de
58 DAVID COPPERFIELD.
«»
tafel van konisgeii en koninginnen in de geschiedenis van Engelani miktt
Toenvro^zijmijofik Uriah had gezien. miMtc
lUriahHeep?" zeide ik. >Neen. IshijhierinLonden?" — iHijkofflt 1'^
alle dag beneden aan het kantoor," antwoordde Agnes. >Hij is eene wi^di
week vroeger dan ik in Londen geweest. Ik vrees om onaangenaiot ptsk
za^en, Trotwood." — >Om iets dat u ongenist maakt, Agnes, zieil^ 1^^ -
Wat kan dat wezcn ?" W ^ ^
Agnes legde haar werk ter zijde, en antwoordde, terwijl zij harehiBr P^
den over e&ander vouwde en mij met hare schoone zachte oogenpoD'
zendaanzag:
ilk geloof, dat hij in compagnieschap met papa zal komen." — >Watr
Uriah r Die lage, gemeene kerel zou hetmetzijnkruipenzooverbiei^
gen ?" riep ik met verontwaardiguig uit. » Hebt gij dat d^ niet a^eradent
Agnes ? Bedenk welk eene betrekking dat waarschijnlijk zal wezen.O$
moet rondtiit spreken. Gij moet uw vader zulk een dwazen stap nietbtef^
doen. Gij moet dat verhinderen, Agnes, terwijl het nog tijd is."
Mij nog steeds aanziende, schudde Agnes haar hoofd terwijl ik sprsl^
met een glimlach over mijne drift, en antwoordde toen :
»Ons laatste gesprek over papa zal u nog wel heugen ? Het was nk^
lang daama — niet langer dan twee of drie dagen — dat hij mij voorhrf
eerst iets te kennen gaf van wat ik u nu zeg. Het was akelig hem te zien
worstelen tusschen zijn verlangen om het mij te doen voorkomenals iets,
dat hij uit eigen verkiezing deed, en zijn onvermogen om mij te verbe^
gen, dat hij er toe gedwongen werd. Ik was heel bedroefd." — iGedwon^
gen, Agnes ! Wie dwingt hem dan ?" — » Uriah," antwoordde zij, na een
oogenblik aarzelens, »heeft zich bij papa onmisbaar gemaakt Hij bslim
en oplettend. Hij heeft papa's zwakheden afgeloerd, er hem in voor^;e-
holpen en er partij van getrokken, totdat — om alles wat ik meen in 66sk
woord te zeggen, Trotwood — tot papa bang voor hem is.''
Er was nog meer dat zij had kminen zeggen, en nog meer dat zij wist,
of vermoedde, dit zag ik dtiidelijk. Ik kon haar nietbedroeven door haar
te vragen wat het was, want ik begreep wel, dat zij het om haar vader te
sparen voor mij verzweeg. Het had lang geduurd eer het hiertoe geko-
men was, begreep ik ; ja, ik kon bij het minste nadenken niet nalaten te
begrijpen, dat het zeer lang gedum-d moest hebben. Ik zweeg.
>Zijn vermogen op papa,'' zeide Agnes, >is zeer groot. Hij spreektvan
nederigheid en dankbaarheid — misschien oprecht, ik wil het hopen —
maar werkelijk heeft hij macht over hem, en ik vrees, dat hij onbannhar-
tig gebruik maakt van zijne macht."
Ik zeide, dat hij een hond was, hetgeen op het oogenblik eene groote
voldoening voor mij was.
>0p dien tijd waarvan ik spreek, toen papa er mij voor het eerst van
sprak," vervolgde Agnes, >had hij papa gezegd, dat hij zou heengaan;
dat het hem zeer speet te moeten vertrekken, maar dat Inj beter voonnt-
zichten had. Papa was toen zeer neerslachtig en zoo vol zorgen en be-
kommering als gij of ik hem nog ooit gezien hebben ; maar die uitw^
van eene compagnieschap scheen hem verademing te geven, hoewd hij
k
IK TRACHT AGNES TE TROOSTEN. 59
cr rich te gelijk over scheen te ergeren en te schamen." — »En hoe hebt
gij dat toen opgenomen, Agnes r" — »Ik heb gedaan, Trotwood," anU
woordde zij\ »wat ik hoop dat welgedaan was. Daar ik mij overtuigd ge-
voelde, dat het voor papa's gemoedsrust noodzakelijk was tot die opoSe-
ring te komen, drong ik hem om ze maar te doen. Ik zeide, dat het den
last van zijn leven zou verlichten — ik hoop, dat het zoo zijn zal ! — en
dat het mij meer gelegenheid zou geven om hem gezelschap te houden,
0 Trotwood," riep Agnes uit, en hield hare handen voor haar gezicht,
terwijl de tranen over hare wangen rolden, »het is mij bijna alsofik papa's
vijandin was ^eweest, in plaats van zijn liefhebbend kind. Want ik weet
wel hoe zijne hefde en zorg voor mij hem heeft doen veranderen. Ik weet
hoe hij den kring zijner belangstelHng en zijne plichten heeft ingekrom-
pen, om zijn gemoed uitsluitend met mij bezig te houden. Ik weet van
hoeveel dingen hij om mijnentwil heeft afgezien, en hoe angstige gedach-
ten over mij zijn leven verdonkerd, en zijne zielskracht verzwakt hebben,
door zijn geest altijd met hetzelfde denkbeeld te vervullen. Als ik dat ooit
wteder te recht kon brengen ! Als ik zijne genezing kon bewerken, gelijl(
ik onschuldig de oorzaak van zijne kwaal ben geweest !"
Ik had Agnes nog nooit zien schreien. Ik had tranen in hare oogen ge*
lien ab ik nieuwe prijzen van de school medebracht, en ook toen wij da
laatste maal over haar vader spraken, en ik had haar vriendelijk gezichtje
zien omkeeren toen wij afscheid van elkander namen ; maar ik had haar
nog nooit zoo bedroefd gezien. Dit ontroerde mij zoodanig, dat ik niets
anders doen kon dan op eene onnoozele, verlegene manier zeggenj
lOch, Agnes, schrei toch niet. Doe dat toch niet, lieve zuster !"
Doch Agnes was in karakter en geestkracht te ver bo ven mij verheven,
gelijk ik nu wel weet^ wat ik toen ookweten of niet weten mocht, om mijn
aandrang lang noodig te hebben. Die schoone kalmte van uitzicht, welke
haar in mijne herinnering zoozeer van alle andere menschen doet ver-
schillen, kwam terug, alsof er een wolkje voor eene heldere Incht was
voorbijgedrev en.
> Wij zullen waarschijnlijk niet lang meer alleen blijven," zeide Agnes,
>Laat ik dus nog, terwijl ik er gelegenheid toe heb, u emstig verzoeken,
Trotwood, om Uriah vriendehjk te behandel^n. Stoot hem niet terug»
Toon uw ongenoegen niet (gelijk ik denk, dat gij wel zoudt willen doen)
over datgene, wat u in hem niet bevalt Misschien verdient hij dat niet,
want wij weten geen wezenlijk kwaad van hem. In alien gevalle, denl(
eerst om papa en mij !"
Agnes had geen tijd om meer te zeggen, want de kamerdeur werd ge-
opend, en mevrouw Waterbrook, die eene dame van grooten omvang
was — of een kleed van grooten omvang droeg, dit weet ik niet rech^
want ik wist kleed en dame niet wel te onderscheiden — kwam binnen-
strijken. Ik had eene flauwe herinnering, dat ik haar in den schouwburg
had gezien, als ware het in eene bleeke tooverlantaren geweest ; maar zij
scheen mij wel te herkennen, en nog te vermbeden dat ik beschonken was.
Daar zij echter lan^zamerhand bevond dat ik nuchteren (hoop ik)
een zeer bescheiden jong heer was, werd mevrouw Waterbrookveel
6o DAvm cOpperfield.
vriendelijker voor mij, en vroeg eerst, of ik veel in de parken wandekkj
en ten tweede, of ik veel op partijen kwam. Toen ik beide deze viag^
ondLennend beantwoordde, kwam het mij voor, dat ik wederom dmt
in hare goede meening, maar zij hield dit met beleefdheid voor mij t»
borgen, en noodigde mij tegen 'sanderen daags ter maaltijd.IkDtt
deze tiitnoodiging aan en vervolgens afscheid ; bij het heengaan vroeg ik
nog naar Uriah in het kantoor, en daar ik hem afwezig vond, liet ik es
kaartje.
Toen ik des anderen daags ter maaltijd kwam^ en zoodra de voordev
geopend werd in een naar schapevleesch nukend dampbad stortte,
giste ik reeds, dat ik niet de eenige gast zou zijn; want ik herkende dtt
vermomden boodschaplooper, die tothulpvandenhuisknechtwasgi^
nomen, en onder aan de trap wachtte om mij aan tedienen. Toen li^
vertrouwelijk naar mijn naam vroeg, keek hij, zoo goed hij kon, alsoCbQ
mij nog nooit gezien had ; maar ik kende hem wel, en hij kende mij ook
wel. Het geweten maakte ons beiden tot lafaards.
Ik vond mijnheer Waterbrook een heer van middelbare jaren, metetf^
korten hals, en breede boordjes, endienogmaareenzwartenneusbl-
hoefde te hebben om het portret van een mophond te wezen. Hij zridc
mij, dat het hem verheugde met mij kennis te maken, en toen ik nuJDC
huide aan mevrouw Waterbrook had bewezen, presenteerde luj mij, mci
veel plechtigheid, aan eene zeer geduchte dame, in het zwart fluweel en
een grooten zwart fluweelen hoed, die ik mij herinner dat wel eene nauve
bloedverwante van Hamlet scheen te wezen — zijne tante bij voorbedd.
Mevrouw Henry Spiker heette deze dame, en haar echtgenoot was
daar ook ; een man, zoo koud, dat hij, in plaats van grijs te wezen, met
rijm besprenkeld scheen te zijn. Men toonde zeer veel ontzag en onder-
danigheid voor mijnheer en mevrouw Spiker ; hetgeen A|rnes mij i^de
dat (karom was, dewijl mijnheer Spiker soUiciteur was van lets of iemaad,
van wien of wat is mij ontschoten, dat van verre met de Tresorie in ver-
band stond.
Ik vond ook Uriah Heep onder het gezelschap, geheel in het zwart
en in diepe nederigheid. Hij zeide mij, toen hij mij de hand gaf, dat hij cr
eene eer instelde, door mij te worden opgemerkt, en dat hij zich vopr
die goedgunstigheid mij waarlijk verplicht gevoelde. Ik had wel kunnfn
wenschen, dat hij mij minder verplicht was seweest, want uit dankhatr-
heid bleef hij den geheelen avond om mij heen dwalen, en wanneer ik
een woord met Agnes wisselde, stond hij ook zeker, met zijne schaduw-
looze oogen en zijn lijkachtig gezicht, ate een spook achter ons en naar
ons te kijken.
£r waren nog andere gasten, die alien, gelijk mij inviel, voor deze ge-
legenheid, evenals de wijn, in ijs schenen te zijn gezet. Doch er was
iemand, die reeds voordat hij binnenkwam mijne aandacht trok, dew^l
ik hem als mijnheer Traddles hoorde aandienea. Ik vloo^ met mijn gecst
naar Salem House terug. Kon het, dacht ik, Tommy zijn, die altijd gr-
taamten placht te teekenen!
Ik zag metbuitengenieenebelangstellingna|urmijnheerTraddle8uit.Hij
:l
k
SEN ANDER OUD SCHOOLMAKKER. 6f
WAS een jonkman met een zeer stemmig, stil en bedaard voorkomen, een
oomiich hoofd met haar, en oogen die tamelijk wijd openstonden ^ en hi|
; gcraakte zoo spoedig in een donkeren hoek, dat ik ^nige moeite had
om hem te vinden. Eindelijk kreeg ik hem goed in het oog, en 6f mijn
gudcht moest mij bedriegen, of het was de oude rampzalige Tommy.
Ik ging naar mijnheer Waterbrook en zeide, dat ik het genoegeo
neen(fe te hebben van een ouden schoolkameraad te zien.
>Waarlijk ?" zeide mijnheer Waterbrook verrast. »Gij zijt toch te jong
om met mijnheer Henry S^iker op school te zijn geweest ?" — >0, hem
mccn ik niet,"antwoordde ik.>Ik meen dien heer,die Traddlesheet"—
iZoo! Ja wel! Dat is mogelijk/' zeide mijn gastheer ; met zeer vermin-
deide belangstellin^. — > Als het werkelijk dezelfde persoon is," hervatte
ik, naar hem omkijkende, >was het op eene school, die Salem House
htttte, waar wij te gelijk waren ; en hij was een uitmuntende jongen." —
lO ja, Tradles is een goed mensch," antwoordde mijn gastheer, met eeii
ibaw toestemmend Imikje. i Traddles is een heel goed mensch." — »Het
B eene zonderlinge toevalligheid," zeide ik. — >Dat is het wd," ant«
woordde mijn gasdieer, »inderdaad eene toevaUigheid dat Traddles hier
is, want hij is pas van morgen gevraagd, toen er eene plaats aan tafel
iedig kwam, omdat de broeder van mevrouw Henry Spiker ongesteld
was geworden. Een hoogst &tsoenlijk man, mevrouw Henry Spiker*8
broeder, mijnheer Copperfield."
Ik prevelde eene toestemming, die veel gevoel te kennen gaf, als men
m aanmerking neemt dat ik niets van hem wist, en vroeg vervolgens wat
■ijnheer Traddles van beroep was.
»Tyad(fles," antwoordde mijnheer Waterbrook, » is een jongmensch,
die voor de balie studeert. Ja, hij is een heel goed mensch — heeft geen
CDkel vijand, behalve zich zelven." — lis hij dan zijn eigen vijand ?'-
wide ik, dit met spijt hoorende. — > Wel," antwoordde mijnheer Water-
brook, een klein mondje zettende en met zijn horlogeketting spelende,
op eene manier die aanduidde dat hij een man in goeden doen was, »ik
ton haast zeggen, dat hij een van die menschen is, die zich zelven in het
Ijdit staan. Ja, ik zou haast zeggen dat hij, bij voorbeeld, nooit vijfhon-
fad pond rijk zal worden. Traddles is mij door een collega gerecom*
tandeerd. O ja, ja* Hij heeft zeker talent om iets te stellen en duidelijk
OB geiegdd in sdirift te brengen. Ik kan hem ook nu en dan wel iets to
dbtn geiTen ; iets — voor hem nog al van belang. O ja, ja."
Het irok mijne aandacbt*op welk eenebuitengemeen tevredene,deftig
gmoeglijke manier mijnheef Waterbrook telkens dat woordje > ja" uit*
ffOSku HeC had een verbaaenden rijkdom van tntdrukking. Het gaf vol*
komen het denkbeeld aan van iemalid, die, om niet te z^fgen met een nl*
«(RB lepeL) dan toch]mct<eiit stormladdergeboren was, en deeenehoogta
dei leveos na de anddl« lud bekfomnen, tot hij thans van den top otf
vestingwerken, met het oog van een wijsgeer en patroon, op de liediBfritt
tkkfcpgnyenvMtfXMg.
Ik stood nog hierdvernateditoSDtil, toen wljaantafdwerdeBgcntk|pte
l^Hheo' Waterbfwk ^JflsrdoseffljMBdeflslanteiiaarbcflKtea IGiJMMat
62 DAVID COPPERFIELD.
Henry Spiker nam mevrouw Waterbrook. Agnes, die ik gaamealfa» r^
genomen hebben, werd aan een onnoozelen hals met een botten gtimlad if t ^
en kromme beenen gegeven. Uriah, Traddles en ik, als de jongstcnwE 1*^ i
het gezelschap, gingen het laatst, zooals wij konden. Ik was niet zoo vtr- 1^ ^
drietig over het verlies van Agnes als ik anders wel zou geweestnja, W^^
daar het mij gelegenheid gaf om mij op de trap aan Traddles te kenns F*^
tegeven, die mij met vurige blijdschap begroette, terwijl Uriah zookmi- W^
perig en indringend zijn genoegen uitdrukte (door zich op zijne gewotf W^
a&chuwelijke manier te wringen), dat ik hem gaame over deleoniBS 1^^
had willen smijten. ^ E?t
Traddles en ik waren aan tafel van elkander afgezonderd, daarw^ P-
aan twee vergelegene hoeken werden geplaatst, hij in den gloed eeDtf F- ^
dame in rood fluweel, ik in de sombere schaduw van Hamlet's tante. W^
Het diner duurde zeer lang, en het gesprek Hep over de aristocratic en W^
goede afkomst. ::;! ^ W^
Het kwam verscheidene malen bij mij op, dat wij ons beter onderhott* W~,
den zouden hebben, als wij niet zoo uiterst keurig en fatsoenlijk waren gc* F.
weest. Wij waren zoo fatsoenlijk en keurig, dat wij daardoor een lec^ V^
beperkten kring hadden. Onder het gezelschap waren zekere mijnhetf 1^
en mevrouw Gulpidge, die uit de tweede hand iets met de rechtzakcB 1^
der Bank te doen hadden (dit had ten minstemijnheer Gulpidge); ci^ l^
door die Bank en de Tresorie werden wij zoo stijf als een hofcirkd ka^ P
wezen. Om het nog beter te maken, had Hamlet's tante de familekwaal ^
van alleenspraken te willen houden, en liet ons over ieder onderverp) F
dat ter sprake kwam, eene lange, verwarde uitweiding hooren. DiC 1
onderwerpen waren zeker weinig genoeg; maar daar wij altijd weder op f
adel en afkomst terugkwamen, had zij zulk een uitgestrekt veldvoor {
afgetrokkene bespiegelingen voor zich als haar neef zelf. I
Bloed was het woord, dat voor afkomst gebruikt werd en zoo kreeg 1
ons gesprek zulk eene bloedige kleur, dat wij wel een gezelschap van '
menscheneters hadden kunnen zijn.
>Ik moet bekennen, dat ik eveneens denk als mevrouw Waterbrook,"
zeide mijnheer Waterbrook, met zijn vol geschonken glas voor zijn oog*
> Andere dingen laat ik gelden voor wat zij zijn, maar ik houd het met
Bloed." — »0, er is niets," merkte Hamlet's tante aan, >dat iemand
zooveel satisfactie geeft. £r is niets, dat zoo iemands ideaal kan wezen
van — van al die soort van dingen over het geheel. Er zijn laagdenkende
wezens (niet velen, wil ik liefst gelooven, maar er zijn er toch) die Uever
doen wat ik voor afgoden knielen noem. Wezenlijke afgoden. Voor ver-
diensten, verstand en zoo al meer. Maar dat zijn onzichtbare eigenschap-
pen. Bloed integendeel. Als men Bloed in een neus ziet, kent men het
ook. Wij ontmoeten het in eene kin, en dan zeggen wij : > Daar b het!
Dat is bloed ! Het is eene tastbare daadzaak. Wij kunnen er op wijzen.
Het laat geen twijfel toe."
De onnoozele hals met kromme beenen, die Agnes naar beneden had
geleid, kwam, naar mij dacht, nog duidelijker voor de zaak uit.
^ »Och, weet ge, wat weerga," zeide deze heer, met een onwijzen glim*
BLOBDIG GIBABBBL. 63
iRch langs de tafel rondziende. iBloedkUDnenwenietmissen, datweet
ge wel, Wij moeten Bloed hebben, weet ge wel. Sommige jpngelieden,
weet ge wel, mogen, wat opvoeding en gedrag betreft, misschien een
bee^e beneden hun stand blijven, en zich zelven en andere menschen
op verschillendc manieren in de pekel helpen — eo zoo al meer — maar
wat weeiga^ bet is toch vemikkelijk tedenken, dat zij Bloed hebben. Ik
zelf zou altijd liever door een man, die Bloed heefl;, bet ondeiste boven
gesmeten, dan door een man zonder Bloed opgeraapt willen worden."
Dit gezegde, dat de geheele zaak in een notedop pakte, gaf algemeen
genoegen en bracbt dczen zeer in aanzien^totdatde dames zich verwij-
derden. Daama mcrkte ik op, dat mijnheer Gulptdge en mijnheer Henry
Spiker, die tot nog toe zeer stroef geweest waren, in een defensief ver-
bond tegen ons, den gemeenen vijand traden, en over de tafel been een
geheimzinnig gesprek met elkander hidden, dat ons gebeel uit het veld
moest slaan.
> Die zaak van eerste hypotheek voor vier duizend vijfhonderd pond
faeeft den loop niet genomen, dien men verwacht had," zeide mijnheer
Ontpidge. — iMeent gij de D's van A F" zeide mijnheer Spiker. — »I>e
C'b van B," antwoordde mijnheer Gulpidge.
Mijnheer Spiker trok zijne wenkbrauwen op en keek zeer benepen.
>Toen de vraag te beide kwam voor lord — ik behoef hem niet te
OOemeOj" zeide mijnheer Gulpidge, zich bedenkende. — ilkbegrijpu
wel," zeide mijnheer Spiker. »N." — Mijnheer Gulpidge knikte somber;
>>voor hem kwam, was zijn antwoord: iGeld of geen ontslag."" —
> Wat zegt ge daar !" riep mijnheer Spiker uit. — iGeld, of geen ontslag,"
herhaalde mijnheer Gulpidge op vasten toon. >De tweede geinteres-
seerde — gij begnjpt mij wel f" — » K," zeide mijnheer Spiker, met een
donkeren blik. — » K weigerde toen ook te teekenen. Men heeft hem nog
opsettelijk te Newmarket gaan opzoeken, maar bij weigerde bet
ronduit."
Mijnheer Spiker zat als versteend van belangstelllng.
iDaarbij is de zaak tot nog toe gebleven," zeide mijnbeer Gulpidge,
acbopzijn stocl achteroverwerpende. »Onze vriend Watcrbrookzalhct
mij wet verontschuldigen als ik mij van verdere verklarii^ onthoud,
daar het om zuike gewichtige belangen te doen is."
Mijnbeer Waterbrook was reeds in zijn schik, naar het mij voorkwam,
dat er maar zulke belangen en zulke namen aan zijne tafel besproken
werden, al was het dan ook op eene bedekte manier, Hij zette een gezicht
vol sombere schranderheid (scboon ik overtuigd ben, dat hij niet meer
van de zaak begreep dan ik) en gaf zijne hoogste goedkeuiing te kennen
over de voorzichtigheid, die men in acht genomen had. Mijnheer Spiker
TCrlangde natuurlijk, na het ontvangen van zulk een vertrouwen, zijn
vriend insgelijks met een blijk van vertrouwen te begunstigen ; de voor-
a^aande samenspraak werd dus door eene andere gevolgd, waarbij mijn-
)mT Golpit^ aan de bettrt kwam om verrast te zijn, en deze door nog
eene andere, waarbij het weder mijnheer Spiker's beurt werd, en zoo u
verder, beuit om beurt. Als dien tijd zaten wij onkundigen toe tt Vaaftftv
DAVID COPPBRFIELD.
ren, versuft door het geduchte der belangen waarover het gesprek telkens
llep, en zag onie gasttieer ons met tro tsche zeUvoldoening aan, als slacht-
ofl^rs eener heilzame ontzettmg en verbaiing.
Ik was waarlijk zeer blijde toen ik boven bij Agnes kwam, in een hoekjc
met haar kon zitten praten, en Traddles aan haar presenteeien, die be-
deesd, maar innemend, en nog dezelide goedhartige jongen van voor-
been was. Daar hij vroeg moest heengaan, omdat hij den volgenden mor-
gen voor eene maand uit de stad ging, kon ik niet zoo veel met hem praten
als ik wel gewenscht had ; maar wij wisselden onze adressen nit, en be-
loofden ons zelven het genoegen eener latere ontmoeting als hij weder
terug was. Hij hootde met veel belangstelling dat ik Steerfbrth kende,
en sprak over dezen met zooveel warmte, dat ik hem Agnes liet zeggen
wat hij van hem dacht Maar Agnes zagondcrtusschenmijslechtsaan,
en scbudde even haar hoofd toen ik alleen op haar lette.
Daar zij zich niet ondermenschenbevond^bijwelkeikgeloofdedat
lij recht thuis kon zijn^ verheugde het mij bijna te hooren, dat zij over
weinige dazen zou vertrekken, hoezeer het mij ook speet zoo spoedig
weder van haar te moeten scheiden. Dit deed mij blijven tot het geheete
gezebchap was afgctrokken. Met haar te spreken en haar te hooren dn-
gen, was voor mij zulk eene streelende berinnering aan mijn gehikkig
kven in het defHge oude huis, dat zij zoodanig verhelderd kad, dat ik daar
wel den halven nacht had willen blijven ; maar daar ik niet wel langcr
blijven kon, tocn de groote lichten van mijnheer Waterbrook's tafe^e-
zebchap alien uitgcsnoten waren, nam ik met tegenzin a6chdd. Ik
gevoelde toen, meer dan ooit, dat zij mijn gocdeengelwasjenindien
% aan haar lief gezichtje en haar kalmen glimlach dacht, alsof beide mif
van znlk een verheven wezcn, als ecn engel is, hadden aangeblonkenf
zoo hoop ik dat ik daaraan gecn kwaad deed.
Ik heb gezegd, dat het geheele gczelschap vcrtrokken was: maar ik
had Uriah moeten nitzonderen, dien ik niet onder dat woord begrih),
en die nooit had opgehonden om ons been te dwalen. Hij was dicht a^-
ter mij toen ik de trap afging. Hij was dicht naast mij, toen ik de Stiaat
opstapte, en schoof langzaam zijne lange beendeiige vingcrsindenog
langere vingera zijner groote handschoenen.
Het was niet lut verlangen naar Uriah's gezelschap, maar omdat ik mij
het verzoek herinnerde dat Agnes mij gedaan had, dat ik hem vioeg at
hij mcde naar miine kamers wtlde gaan en daar koffiedrinkeo.
>0, waarlijkj jonge beer Coppetfield," antwoordde hij — >neem m^
niet kwalijk, m ij n h e e r Copperiield, maar het andere komt mij zoo vU
self uit den mond — ik heb niet gaatne, dat gij n zdven eenigen dwang
zondt aandoen om zulk een nederig penoon als ik ben bij n urn hois te
vragen." — <Er komt geen dwang bij tepas," leide ik. * Wilt ge mee-
gasn ?" — 1 Ik zou heel gaame," antwoordde Uriah, zT|n lidunun wrifi-
gende. — >Welna, kom dan maar meCi^zeide ik.
Ik kon het niet lateneenigszinskort met hem leEijn,m*u-faijKheea
er 1^ op te letten. Wij gingen den naasten ww, zondcr ondentcg ved
Ve vpreken, en hij was zoo nederig beschaamd ovtr rijoe vethavende
URIAH HBEP IS UIJM CAST. 65
handschoenen, dat bij nog bezig was met te aan te trekken, en zeJh nog
niets met dat werk gevorderd scheen te zijn, toen wij mijne wooing
bereikten.
Ik hielp hem de donkere trap op, om te veThoeden dat hij ergeas zijn
boofd sdet, en waarlijk, ztjne koude, klamme hand had zoodanig het
aanvoelen van een kikvorsch, dat ik in grbote verzoeking kwam om ze
I0S te laten en we^ te loopen. Agnes en de gastvrijheid bchielden echter
de overhand, en ik bracht hem aan mijn haard. Toen ik licht aanstak,
viel hij in eene ootmoedigc verrukking over de kamer, die hem geopen-
baard werd; en toen ik de koffie warmde in een zeer eenvoudig tinnen
kanneljc, waarin juffrouw Cmpp ze geliefde te zetten (voornamelijk, ge-
loof ik, omdat het volstrekt met daartoe bestemd, maar eigenlijk een
kannetje voor scheerwater was, en omdat er een gepatenteerde tocstel,
die veel geld gekost had, inbet provisiekamertje stond te beschimmelen),
legde hij zulk eene aandoening aan den dag, dat ik hem het heete vocht
gaarne in het gezicht had willen smijten.
»0 waarlijk, jonge heer Copperfield — mijnheer Copperfield wil ik
leggen," zeide Uriah, idat gij mij zoo bedient is iets dat ik nooit had
kunnen verwachten! Maar op allerlei manieren gebeiiren mij zooveel
dingen, dat ik in mijn nederigen stand nooit had kunnen verwachten,
dat het waarlijk zegeningen op mijn hoofd schijnt le regenen. Gij toll
zeker al wel iets gcnoord hebben van zekere verandering in mijne voor-
uitzichten, jonge beer Copperfield? — mijnheer Copperfield moestik
zeggen."
Terwijl hij daar op mijne sofa zat, met zijne lange knieen onder zijn
kopje kofhe opgetrokk en, zijn hoed en zijne handschoenen dichtbijhem
op den grond, zachtjes met zijn lepeltje roerende, met zijne schaduw-
looze roode oogen, waarvan de haar^es afgezengd schenen, naar mij
gekeerd zonder naar mij te zien, terwijl de leelijke inkepingcn zijner
neusgaten, waarvan ik vioeger heb gesproken, met zijne ademhaling al
in- en uitgingen, en eene slangachtige kronkeling geheel zijn lichaam,
van zijne kin tot aan zijne laarzen, doortiep, werd ik het met mij zelvcn
volkomen eens, dat ik een diepen a&chuw van hem had. Ik was er slecbt
mede in mijn schik, dat ik hem tot gast had, want ik was toen nog jong,
en ongcwoon om te ontveinzen wat ik zoo krachtig gevoelde.
»Gij zult zeker a] wel iets gehoord hebben van zekere verandering in
mijne vooniitzichten, jonge heer Copperfield? — mijnheer Copperfield
moestik zeggen," merkte Uriah aan, — ija, zoo iets," zeide ik, — »Ha,
ik dacht wel, datjuffrouw Ag^es er van weten zoul" antwoordde hij zeer
koelbloedig. »Ik ben blij nu ik merk, dat juffrouw Agnes er van wect. Ik
ben u wel dankbaar, jonge — mijnheer Copperfield.''
Ik had hem mijn laarzenknecht wel naar het hoofd willen gooien (dat
ding lag juist op het haardkleedje gereed), omdat ik mij door hem had
laten verlokkcn iets van Agnes le ontdekken, hoe oabeduidend het ook
wezen mocht Maar ik dronk slechts mijn kopje koffiie uit.
iWelkeenprofeetblijkt gij dan tochgeweestte zijn, mijnheer Copper-
field," vervolgde Uriah, »Ja waarlijk, welk een profeet blijkt ge nu toch
DAVID COPPERFIELD — II. - ^
66 DAVID COPPERFIE^D.
i— >1
geweest te zijn ! Heugt het u wel, hoe ge mij eens gezegd hebt,datikii
schien nog als compagnon bij mijnheer Wickfield in de zaak zoakoi
en dat het eens misschien Wickfield en Heep zou worden ! U zalhctaj^E. b^^
achien niet heugen ; maar als iemand nederig is, jonge heer Cop]
dan bewaart hij zulke dingen als schatten !" — Ik herinner mij nog wd^fef obvo*
ik er van sprak," zeide ik. iSchoon ik het toen zeker niet voorhdlibei u 1
waarschijnlijk hield." — >0, wie zou het voor waarschijnlijk bebi»ik* zc
gehouden, mijnheer Copperfield!" antwoordde Uriah met vervociinAl'' «iti
»Ik kan u verzekeren, dat ik dat zelf niet deed. Het heugt mij nog ■•d! Het
mijn eigen mond gezegd te hebben, dat ik vecl te nederig was. Daanoc^tsi. ai:
hield ik mij zelven ook, wezenlijk en waarlijk.''
Toen ik naar hem omzag, zat hij, met dien alsuithoutgesneden
naar het vuur te kijken.
»Maar de nederigste menschen, jonge heer Copperfield," hervattc
weldra, >kunnen werktuigen tot iets goeds wezen. Ik verheug mij in
gedachte, dat ik voor mijnheer Wickfield een werktuig tot ietsgoedsbafcc pla
geweest, en dat nog verder kan wezen. O, welk een braaf manislJ»f mai
mijnheer Copperfield; maar hoe onvoorzichtig is hij geweest" — >H<^iA«.iJ ^
spijt mij wel dat te hooren," zeide ik, en kon niet nailaten er eeni
stekelig bij te voegen: >om meer dan eene reden." — >Ja stellig, ffjl^
wel gelijk, mijnheer Copperfield," antwoordde Uriah. »0m meerW
eene reden. Bovenal om jufFrouw Agnes! Gij hebt zeker geen gehcug^J^^^
meer van uwe eigene welsprekende uitdrukkingen, jonge heer Copp<^'
field; maar mij heugt het nog wel hoe ik u eens hoorde zeggen, ^
iedereen haar moest bewonderen, en hoe ik u voor dat zeggen bedanktc* Wj^
Gij hebt dat zeker vergeten, jonge heer Copperfield." — >Neen," tcidc ^^^
ik droog. — >0 hoe blij ben ik, dat gij het nog weet!"riep Uriah ait
» Als ik bedenk dat gij de eerste moest wezen om de vonkendereerzucht
in mijne nederige borst te doen gloeien, en dat gij dat niet vergeten hebt
O! Zoudt ge mij niet kwalijk nemen, als ik om nog een kopje ko&e
verzocht?"
Er was iets in den nadruk, dien hij op dat gloeien van vonken legde,
en iets in den blik, dien hij daarbij naar mij richtte, dat mij deed schnk-
ken alsof ik hem werkelijk door innerlijk vuur had zien gloeien. Door
zijn verzoek, op een geheel anderen toon uitgesproken, weder tot bezin-
ning gebracht, bediende ik hem uit het scheerkannetje; maar ik deed
zulks met een onvaste hand, eene plotselinge bewustheid dat ik met
tegen hem was opgewassen, en een verbijsterden, wantrouwigen angst
voor wat hij verder zou zeggen, die ik wel gevoelde dat zijne opmerk-
zaamheid niet konden ontsnappen.
Hij zeide geheel niets. Hij roerde zijne koffie om, nam er een proef jc
van, betastte zijne kin met zijne kille hand, keek naar het vuur, keek in
de kamer rond, keek mij met een grijnzenden glimlach aan, wrong en
kronkelde zich met kruipende onderdanigheid, roerde en proefde dan
weder, maar liet het vemieuwen van het gesprek voor mij over.
>Dus is dan mijnheer Wickfield," zeide ikeindelijk, »diealleenkan
opwegen tegen vijf honderd zooals gij — of ik" (ik had, al was het om
«
9
URIAH STRBEFT ER NAAR AGNES TE VERKRIJGEH. 67
mijn leveii te doen gewecst, niet kannennalatendelaatste wooidenals
met ecD schok van ellcander te scheiden), >ODVoorzichdggeweest,met
waar, mijnheer Heepf" ^- »0 waarlijk, zeer onvoorzichtigJoQge heer
Copperfield," antwoordde Uriah, met eeae bescheidene verzuchting.
lErgonvoorzictitig. Maar ik hadgaame, datgemij Uriah bleeftnoemen,
ab het u bheft. Dat klinkt nog zooais in oudentijd." — >Welnu dan,
Uriah," zeide ik, den naam met moeite uitbrengende. — >Ik danku
wel," antwuorde hij met innigheid. »Ik danku wel,jongcheer Copper-
field ! Het b alsof ik oude windjes hoor waaien of oude klokken hoor
luiden, als ik u Uriah hoor zeggen.Neemmijnietkwalijk; maar waar-
overwaren wij ook aan het spreken?" — »Over mijnheer Wickfield,"
herinnerde ik hem. — »0 ja, waarlijk," zeide Uriah. »Ja, ecne groote
ODVoorzichdgheid, jonge heer Copperfield. Het is iets waarvan ik tegcn
niemand zou willen reppeD dan tegen a. En zelfs bij u kan ik het maar
even aanroeren, en meer nieL Als in dit laatste jaar temand anders in
mijne plaats was geweest, zou hij nu mijnheer Wickfield (en o, welk een
braaf man is hij toch, jonge heer Copperfield) onder aijn duim gehad
hebbcn. On-der-zijn-duim," zeide Unah zeerlangzaam, terwijlhijzijne
barbaarsche hand over mijne tafel uitstrekte en z)]n duim daarop dnikte,
zoodat de tafel en de gehecle kamer er van trildcn.
Al had ik hem met zijn paardepoot op mijnhecrWickfield's hoofd moeten
zieQ staan, geloof ik toch, dat ik hem bijna niet erger had kunnen haten.
lOch Heere ja, jonge heer Copperfield," vervolgde hij met eene zachte
stem, die opmerkelijk afstak bij het gebaar met zijn duim, welke harde
drukking hij volstrekt niet verminderde, »daaraan is niet te twijfelen. Er
zou schade en schande van zijn gekomen — ik weet niet wat al. Mijnheer
Wickfield weet dat ook wel. Ik ben het nederige werktuig om hem nede-
rig te dienen, en hij verheft mij tot eene hoogte, die ik bezwaarlijk had
kunnen hopen te bereiken. Hoe dankbaar moet ik wezen !" Met zijn ge-
zichtnaarnii;toegekeerd, maar zonder mij aan tezien, nam hij zijn krom-
men duim van de plek waarhijdiengeplanthad^enschrapteerlangzaam
en peinzend zijne holle kaak mede, alsof hij zich schoor.
Ik herinner mij nog wel, hoe mijn hart van verontwaarding klopte,
terwiji ik aan zijn tistig gezicht, door het welgepaste roode licht van het
vuur beschenen, zag, dat hij zich tot iets anders gereedmaakte.
> Jonge heer Copperfield," begon hij. > Maar ik houd u te !aat op." —
• Gij houdt mij geheel niet op. Ik ga doorgaans laat naar bed." — »Ik
dank U wel, jonge heer Copperfield. Ik ben, sedert ge mijheteerstplacht
toe te spreken, uit mijn nederigen staatopgeklommen, datis waarjmaar
ik ben toch nog nederig. Ik hoop, dat ik nooit anders dan nederig zal
wezen. Gij zult er mijne nederigheid niet om verdenken, als ik u iets in
vertrouwen mededeel, niet waar, jonge heer Copperfield ?" — »0 neen,"
antwoordde ik met inspanning. — jflc dank u wel !" Hij haalde zijn zak-
doek uit, en begon er zijne handpalmen mede af te vegen. »JufFrouw
A^es, jonge heer Copperfield...."^ » Wel, Uriah?" — »0, hoepleizie-
rig, zoo vanzelfUriahgeDoemdteworden!"riephijuit,eogaf zicheen
schok, ab een visch die eene stuip krijgt. >Gij vondt van avond, dat zij
68 DATID COPPSRFIELD.
er allerschoDDst uitza^, niet waar, jon^ heer Copperfield i" — * Dc vond,
dat zij er van avond uitzag ^lijk zij altijd doet ; in alle opzichten verhevea
boven alien die haar omnngcn," antwoordde it — lO, ikdankuwelf
Het is zoo waar !"riephijuit. "Ik dank uweljdatgij'datzegt." — »Dat
behoeft niet," zcide ik met stijvc statigheid. » Gij hebt geene redcn om
mij te bedanken." — »Wel dat, jonge heer Copperfield," antwoordde
Uriah, »is juist het geheimpje, dat ik zoo vrij wilde zijn om u in vertrou-
wen mede te deelcn. Zoo ncdcrig als ik ben," hij wrecf zijne handen nog
harder, en keek beurtelings daamaar en naar het vuur, izoo nederig a&
mijne moeder is, en zoo laag als ons aitu maaj eerlijk dak altijd geweest
is, heeft het beeld van jufirouw Agnes (ik wU u mijn geheim wel toever-
trouwcQ, jonge heer Copperfield, want mijn gemoed is altijd voor uopen
geweest, van het eerste oogenblik af toen Sl het genoegen had om u in
een hittenwagentje te zien) sedeit jaren in mijn hart gestaan.O, jonge
heer Copperfield, met welk eene reine liefde bemin ik den grond, waarop
mijne Agies treedt !"
Ik geloof, dat ik het dolzinnige denkbeeld had om den gloeienden
pook uit het vuur te nemen en er hem mede te doorsteken. Ik wierp het
met een schok van mij af, gelijk een kogel uit een geweer wordt gescho-
toi ; maar het beeld van Agnes, door maar eene enkele gedad^te vaa
dat roodharige dier gehoond, bleef mij voor den geest staan toen ik hem
aanzag, gelijk hij daar zat, verdraaid en verwibngen, alsof zijne lage ziel
liJD lichaam de kramp deed krijgen, en deed mij duizelig worden. Hij
scheen voor mijne oogen te zwellen en te groeicn^ de kamer schcen met
echo's van zijne stem vervuld te zijn, en ik had een vreemd gevoel (het-
welk misschicn niemand gehccl vreemd is), dat dit alles vroegernog eena,
een onbepaalden tijd geleden, gebeuid was, en dat ik reeds wist wat hij
Vervolgens zou zeggen,
De tijdige opmerking der bewustheid van macht, die zijn gezicht te
kennen gaf, droeg meer bij om mij het verzoek van Agnes in voile kracht
voor het geheugen te brengen, dan eenige inspanning, die ikhad kunnea
doen. Ik vroeg hem, met meerschijn vanbedaardheid dan ik eene minuut
vroeger mogelijk had kunnen achten, of hij zijne gevoelens aan Agnes
had kenbaar gemaakt.
»0 neeo, jonge heer Copperfield," antwoordde hij, >o Heere, neen!
Aan niemand anders dan aan u. Gij ziet wel, ik begin pas uit mijn l^en
stand op te rijzen. Ik vestig er veel hoop op, dat zij zal opmerken hoe
nuttig ik haar vader ben (want ik vertrouw, dat ik hem waarlijk zeer nut-
tig zal wezen, jonge heer Copperfield) en hoe ik den wcg voor hem effen
en hem op een goeden weg houd. Zij is zoo aan haar vader gehecht,
jonge heer Copperfield (o, hoe beminnelijk is dat in eene dochter), dat ik
denk, dat zij mij wel eens om zijnentwil genegen zal worden."
Ik doorzag de diepte van het geheele plan van den schurk, en begreep
ook wel waarom hij het bloot legde.
>Als gij zoo goed wilt zijn om mijn geheim te bewaren, jonge heer
Copperfield," vervolgde hij, ten mij over net algemeen niet tegen te wer-
keo, zaJ ik dat voor eene bijzondere gunst achten. Gij zoudt zeker geene
itriah's slaap. 69
onaangenaamheden willen veroorzaken. Ik weet wel welk een welme«-
aead hart gij hebt ; maar daar ge niij alleec in tniJD nederigen staat hebt
^ekend (in mijn nederigsten, moet ik zeggen, want ik ben nog zeernede-
Tig), zoudt ge mij, zonder het te willen of te weten, eenigszins bij mijne
Agnes kunnen tegenwerken. Ik noem haar de mijne, ziet ge, jonge heer
Copperfield. Eriseenliedjedatzegt: iKronenzouikwelverzaken, om
de miJDe baar te maken," en dat hoop ik ook eens te doeo,"
Dierbarc Agnes ! Zooveel te liefderijk en goed voor ieder wien ik be-
denken kon, zou het mogelijk zijn, dat zij bestemd was om de vrouw van
zttlk era ellendeting te worden !
»Er is vooreerst gecn haast, jonge hcer Copperfield," vervolgde Uriah,
Op zijn lijmerigen toon, toen ik bem, met die gedachte voot den geest,
zat aan te slaren. >MiJDe Agnes isnogheel jong,en moederenik zullen
ons nog omhoog moeten werken, en veel nieuwe schikkingen maken,
eer het juist gele^en zou komen. Zoo zal ik tijd hebben om haar langEa-
merhand met mijne hoop gemeenzaam te maken, naarmate de gelegen*
heid zicb aanbiedt. 0,ik ben u zooveel verplicht voor ditvertrouwelijk
osderhoud. O, het is zulk eene gerastheid, als gij u niet verbeelden kunt,
nn ik weet, dat gij onze omstandigheden begrijpt, en mij zeker niet zult
te^enwerken, omdat gij geene onaangenaamheden in de familie zoudt
willen veroorzaken."
Hij nam de hand, die ik hem niet durfde onthouden, en nadat bij ze
■een klammen druk had gegeven, keek hij op zijn kleurloos horloge.
>0 HeereT'zeidehij, ihetisalovereenen. Deoogenblikkenontglip
pen iemand zoo in die oude vertrouwehjkheid, jonge heer Copperbeld,
dat het al haast half twee is geworden."
Ik antwoordde, dat ik het voor nog later had gehouden. Niet dat ik
■dit werkehjk dacht, maar omdat ik haast niet wist wat te zeggen.
»Goede hemel," zeide hij, zicb bedenkende. »Het huis waariklogeer —
■een soort van gesloten hotel, jonge beer Copperfield, bij New River
Head — za\ al wel twee uren naar bed zijn." — » Het spijt mij," ant-
woordde ik, »er is hier maar een bed, en dat.,.." — O, spreek loch niet
•van bedden, jonge heer Copperfield," riep hij met vervoering uit, en trok
zijn eene been omhoog. *Maar zoudt gij cr iets tegen hebben als ik voor
tet vuur gin^ liggen ? — » Als het daartoe moet komen," zeide ik, > neero
dan liever mijn bed, dan zal ik wel voor het vuur gaan liggen."
Zijne afwijzing van dit aanbod was, in zijne ovennaat van verrassing
en nederigheid, bijna schcl genoeg om tot de ooren van juffrouw Crupp
door te dringen, die toen, denk ik, in een afgelegen vertrek, oratrent ge-
lijk met het laag-water-peil, lag te slapen, gesust door het tikken eener
onverbeterlijke ktok, waarop zij zich altijd beriep als wij een klein ver-
schil over den tijd hadden, en die nooit minder dan drie kwartier achter
was, en altijd des morgens precies was gelijk gezet. Daar geene redenen,
■die ik in mijn versuften toestand kon aanvoeren, eenigen invloed op zijne
bescheidenheid hadden, om hem tot het aannemen mijner slaapkamer
te bewegen, was ik genoodzaakt om de beste schikkingen, die mij moge-
lijk waren, te nemen, om hem voor het vuur te laten rusten. De matras
70 DAVID COPPERFIELD.
der sofa (die voor zijnelanguitgerektegestalteveeltekortwas),dektis-
sens daarvan, eene deken, een tafelkleed, een schoon ontbijtservet en
eene jas strekten hem tot bed en dek, waarvoor hij meer dan dankbaar
was. Na hem eene slaapmuts geleend te hebben^ die hij terstond opzette
en waarmede hij er zoo afschuwelijk uitzag^ dai ik er naderhand nooit
meer een heb gebruikt^ liet ik hem aan zijne rust over.
Ik zal dien nacht nooit vergeten. Nooit zal ik vergeten hoe ik woelde en
wentelde ; hoe ik mij afmatte met over Agnes en dat schepsel te denken ;
hoe ik overlegde wat ik kon doen en wat ik moest doen ; hoe ik tot geen
ander besluit kon komen dan dat het voor hare gemoedsrust 't best was,
niets te doen en wat ik gehoord had voor mij zelven te houden. Als ik
voor eenige oogenblikken sliep, rezen de beelden van Agnes met hare
teedere oo^en, en van haar vader, die haar liefdevol aanzag^ gelijk ik
hem zoo dikwijls had zien doen, voor mij op, zagen smeekend naar mij
om, en vervulden mij met een onbestemden angst. Als ik wakker werd,
benauwde mij de herinnering, dat Uriah in de naaste kamer lag te slapen
als eene wakende nachtmerrie, en werd ik door eene half bijgeloovige
vrees gekweld, alsof ik een soort van allergemeensten duivel bij mij te
slapen had.
Bovendien kwam de pook in mijne dommelige gedachten en wilde er
maar niet uit. Tusschen slapen en waken dacht ik, dat hij nog gloeiend
was en dat ik dien uit het vuur genomen en hem door het lijf gestoken
had. Eindelijk werd dit denkbeeld mij zoo kwellend, schoon ik wel wist
dat er niets van aan was, dat ik naar de andere kamer sloop, om naar
hem te kijken. Daar zag ik hem op zijn rug liggen, met zijne beenen uit-
gestoken, ik weet niet hoe ver, met rochelingen in zijne keel, verstoppin-
gen in zijn neus, en een mond gapende als een oven. Hij was in die wer-
kelijkheid nog zooveel leelijker dan in mijne ontstelde verbeelding, dat
ik naderhand juist van afschuw naar hem toegetrokken werd, en nietna-
laten kon, om het half uur of zoo, nog eens naar hem te gaan kijken. £n
nos: scheen de lange, lange nacht even drukkend en hopeloos als ooit te
blijven, en de donkere lucht geen dag te beloven.
Toen ik hem des morgens vroeg naar beneden zag gaan (want, den
Hemel zij dank, hij wilde niet blijven ontbijten) was het mij alsof in zijn
persoon de nacht zelve heen^ng. Toen ik uitging, gaf ik juffrouw Crupp^
met bijzondere zorgvuldigheid last om de ramen open te laten, ten einde
mijne zitkamer te luchten en van zijne tegenwoordigheid te zuiveren.
XXVI.
IK VERLIES MUNE VRIJHEID.
Ik zag Uriah Heep niet meer, tot op den dag toen Agnes de stad ver-
liet. Ik ging naar het diligence-kantoor om afscheid van haar te nemea
en haar te zien vertrekken ; en daar was hij, die metdezelfdegelegenheid
naar Canterbury terugkeerde. Hij gaf mij eenig genoegen zijne lange
MIJNE ONRUST 0V8R AGNES. 7I
braine jas, met de korle taille en de hooge schoudcrs, in gezelschapeeoer
paraplu gelijk eene kleine tent, boven op het kantje van de achterbsnk
te zien zittea, terwijl Agnes naruurlijk binnen in zat ; maar wat ik uitstond
bij mijne pogingen om hem viiendelijk te behandelen, tervijl Agnes toe-
zag, verdiende misschien die kleine belooning wel. Bij het portier der
(Ultgence, evenals onder het tafelgezelschap, zwecfde hij, gelijk een gier,
om ons Keen, enslokte ieder woord op, datik tot Agnes of Agnes tot
mij sprak.
In dc ongenistheid, waarin zijne tnededeeling bij mijn haard mij had
gestort, bad ik veel over de woorden gedacht, welke Agnes, over de
aanstaande compagnieschap sprekende, had gebezigd : >Ik heb gedaan
wat ik hoop dat welgcdaan was. Daar ik mij overtiiigd gevoelde, dat het
voor papa's gemoedsrusc noodzakelijk was tot die opoffering te komen,
droDg ik hem om ze maar te docn." Een jammerlijk voorgevoel, datzij
voor hetzelfde gcvoel zou zwichten, en ook daardoor ondersteund zoti
worden, welk offer haarook om zijnentwiImochtgevergdworden,bad
mij sedert gedurig benauwd. Ik wist hoe lief zij hem had. Ik wist tot welke
opofferingen zij in staat was, Ik wist uit haar eigen mond, dat zij zich
zelve als de onschuldige oorzaak zijner dwalingen beschotiwde en
dacht dat zij eene groote schuld aan hem had , die zij vurig verlangde te
betalen. Het troostte mij nict te zien, hoe groot het verschil was tu^chen
baai en dien verfoeielijken roodkop met zijne paarschbniine jas, want ik
gevoelde dat, bij de zelfverloochening barer reine ziel en dc l^e baat-
zucht del zijne, juist in dat verschil haai grootst gevaar gelegen was. Dit
alles wist hij zonder twijfel insgelijks, en had hij met zijne doorslepcnheid
wel overwogen.
Echter was ik zoo zeker, dat bet vooruitzicht op zulk eene opofTenng
in de veite het geluk van Agnes moest verwoesten, en was door hare
manieren zoozeer overtuigd, dat zij het nog niet ontwaarde en het nog
geene schaduw op haar had laten vallen — dat ik haar even gaamc we-
zenlijk had willen benadeelen als haar eenige waarschuwing geven van
wat haar boven het hoofd hing. Zoo kwam het dat wij zonder ophelde-
ring scheidden, Zij wuifde mij glimlachcnd uit het portier een vaarwel
toe, terwijl haar booze geest zich bovenop zat te wringen, alsof hij haar
reeds in zijne klatiwen had en daarin triomfeerdc.
Ik kon dien laatsten afscheidsbUk in langen tijd niet te boven komen.
Toen Agnes mij schreef om mij hare goede overkomst te berichten, was
ik nog even ellendig als toen ik haar zag heengaan. Wanneer ik aan het
peinzen geraakte, kwam dit onderwerp mij altijd voor den geest, en werd
mijne onnist nog veel grooter. Er verliep bijna geen nacht, dat ik er niet
van droomde. Het werd een deel van mijn leven, even onafecheidbaar
van mij zelven als mijn eigen hoofd.
Ik had ruim den tijd om mij met mijne ongemstheid te kwellen ; want
Steerforth was teOxford, gelijk hij mij schreef, en als ik nietnaarde
Commons was, was ik zeer veel allecn. Ik geloof, dat ik in dien tijd een
geheimen achterdocht tegen Steerforth had. Ik schreef op zijn brief een
nartelijk antwoord, maar ik geloof, dat ik over het geheel blijde was dat
\
t
72 DAVID COPPBRPIELD.;
hij toen juist niet naar L o n d e n kon komen/De waarheid was, naar ik
meen, dat de invloed van Agnes mij toen beheerschte, zonder door het
zien van hem verzwakt te worden; en dat die invloed des te krachtiger
werkte, omdat zij zooveel aandeel in mijne gedachten en belangstel-
linghad.
Ondertusschen gleden dagen en weken voorbij. Ik was bij Spenlow en
Jorkins voor vast op het kantoor. Ik had negentig pond 's jaars (behalve
mijne kamerhuur en wat daarmede in verband stond) van mijne tante.
Mijne kamers waren voor een jaar vast gehuurd; en schoon ik ze des
avonds nog vervelend en de avonden lang vond, kon ik daar toch met
gelijkmoedige neerslachtigheid blijven zitten koffiedrinken, die ik, als ik
terugdenk, in dat tijdperk van mijn leven bij den emmer schijn te hebben
gedronken. Omstreeks dezen tijd deed ik 00k drie ontdekkingen ; voor-
eerst dat jufifrouw Crupp schrikkelijk veel uitstond aan eene zonderlinge
kwaal, door haar > winden" genoemd, welke doorgaans met eene rood-
heid V9n den neus vergezeld ging en gedurig met peperment bestreden
moest worden; ten tweede, dat iets bijzonders in de temperatuur van het
provisiekamertje de brandewijnflesschen deed springen; ten derde, dat
ik alleen in de wereld was, en het mij een genot was die omstandigheid
in fragmenten van Engelsche gedichten op te teekenen.
Op den dag toen mijn contract gesloten werd, had er geene feestvie-
ring plaats, behalve dat ik voor de klerken boterhammen en sheny op het
kantoor liet komen, en des avonds alleen naar de komedie ging. Ik ging
>Menschenhaat en Berouw" zien, als een soort van Doctors' Commons-
achtig stuk, en was zoo schrikkelijk aangedaan, dat ik, toen ik thuis
kwam,mij zelven in den spiegelbijnanietmeerkende. Mijnheer Spenlow
merkte bij deze gelegenheid, toen wij de zaak afdeden, aan, dat hij mij
gaame aan zijn huis teNorwood zoude willen zien, om het aanknoopen
onzer betrekking te vieren, indien zijn huishouden niet eenigszins in de
war was geweest door de verwachte terugkomst zijner dochter, die naar
Parijs was geweest om hare opvoeding te voltooien. Maar hij gafmij
tevens kennis, dat hij, wanneer zij thuis was, het genoegen hoopte te heb-
ben om mij eens te gast te zien. Ik wist, dat hij een weduwnaar met ^ne
dochter was, en zeide dus, dat ik mij zeer verplicht achtte.
Mijnheer Spenlow deed zijn woord gestand. Eene week of twee later,
herinnerde hij mij aan deze a&praak, en zeide, dat het hem zeer zou ver-
heugen, als ik hem het genoegen wilde doen om aanstaande zaterdag te
komen en tot maandag te blijven. Natuurlijk zeide ik, dat ik hem dat
genoegen zou doen. Hij zou mij met zijn phaeton medenemen en weder
terugbrengen.
Toen de dag kwam, was zelfs mijn reiszak een voorwerp van eerbied
voor de gesalarieerde klerken, voor wie het huis te Norwood een
ongenaakbaar geheim bevatte. Een van hen onderrichtte mij, dat hij ge-
hoord had, dat mijnheer Spenlow over tafel niets dan zilver en porselein
gebruikte; en een ander gafmij te kennen, dat de champagne daar even
ruim werd geschonken, als men anders gewoon is tafelbier te doen. De
oude klerk met de pruik, die mijnheer TifFey heette, was verscheidene
LOPSPRAAK OP doctors' COHUOHS. 73
malen ia zijn kven wegens zaken aan huis geweest, en telkens tot in de
zijkamer, waar Ae familie ontbeet, doorgedrongen. Hij beschreef deze
aU sen allerprachtigst vertrek, en zeide, dat hij daar bramen Oostmdi-
schen sherry had gedronken, zoo heerlijk, dat iemand er van moest
knipoogen.
Wij hadden dien dag eene uitgestelde zaak in het Consistorie — over
het excommuniceeren van een bakker, die zich tegen eene in de kerke-
kamer gearresteerde taks voor straatmaken had verzet — en daar de
overgelegde bewijsstukken voor en tegen, volgens eene berekening, die
ikmaJaktc^juisttweemaalzoolangwarenalsde Robinson Crusoe, was het
tamdijk laat op den dag eer wij gedaan haddco. Wij kregen hem echter
voor zea weken ge^communiceerd en in kosten zonder einde verwezen;
en toen gingen de proctor van den bakker, en de rechters en de advo-
caten aan bcide kanten (die alien naune bloedverwanten van elkander
warcn) tc zamen uit de stad, en reden mijnhecr Speulow en ik in den
phaeton heen.
De phaeton was een zeer fraai rijtuig ; en de paarden bogen hun hals
eti tilden hunne pooten op, atsof zij wisten dat zij tot Doctors* Commons
bcfaoorden. In alles wat vertooning maken betrof, heerschte er in de
Commons vrij vecl wcdijvcr, en men hield er toen keurige equipages op
na; hoewcl ik altijd gedacht heb, en alcijd denken zal, dat in mijn tijd het
grootste punt van wedijver de stij^el was, waarvan ik geloof dat onder
oe proctors zooveel werd gedragen, als het een mensch maar mogelijk-
is te dragen.
Wij waren onderweg zeer genoeglijk met elkander, en mijnheer Spen*
low gaf mtj eenige wenken ten opzichte van mijn vak. Hij zeide, dat
het het fatsoenlijkste vak van de wereld was, en vooral niet met dat van
Bollicitetu* moest verward worden; daar het eigentijk geheel iets anders
was, oneindie meer exclusief, minder machinaal, en veel voordeeliger.
Wij namen de zaken in de Commons veel gemakkelijker op, dan zij
ei^ens anders konden opgenomen worden, merkte hij aan, en dit zon-
derde ons, als eene geprivilegieerde klasse van alle andere uit. Hij zeide,
dat het wel onmogelijk was de onaangename waarheid te verbloemen, dat
wij voornamelijk door solliciteiirs werden gebruikt, maar gaf mij te ver-
staan, dal deze toch een lager menschensoort waren, waarop alle proc-
tors van eenig aanzien uit de hoogte neerzagen.
Ik vToeg mijnheer Spenlow, wat hij voor de beste soort van zaken in
ons beroep hield. Hij antwoorddc, dat een gocd proces over een betwist
testament, waarin een onbezwaard landgoedje van dertig of veertig
duizend pond betrokken was, misschien het beste van alles mochtheeten.
In zulk een proces, zeide hij, waren er niet alleen op elken trap der pro-
cedure zeer aardige winstjes met pleiten te doen, en bergen van bewijzen
met verhooren en tegen -verhooren bijeen te brengen (om er niet van te
spreken, dat men eerst bij de gedelegeerden en dan bij de lords kon
appelleeren) ; maar daar men tamelijk zeker was, dat de kosten eindelijk
mt den boedel zouden komen, ging men er van beide zijden lustig en
levendig aan, en stoorde men zich ook niet aan onkosten, Daama.X^^cii^
74 DAVID COPPEttFlELD.
hij in eene algeraeene lo&praak op de Commons uit te weiden. Wat
vooial in de Commons bewonderd moest worden, zeide hi], wasdat alles.
Eoo beknopt was. Nergens op de wereld was iets gemakkelijker en tftn-
diger ingericht. Het was een voorbeeld van eenvoudigheid. Men kon
alles in een notedop pakken. Bij voorbeeld : Men bracht een proces over-
echtscheiding, of over restitutie, voor het Consistorie. Heel goed. Men
liet het eerst in het Consistorie afloopen. Men maakte er een stil alle-
gaar^e van, onder een familiekring, en speelde dat op zijn geraak uit.
Voorondersteld men was met het Consistorie niet tevreden, wat deed
men dan f Wei, dan ging men naar de Arches. Wat was de Arches? Het-
zelfde Hof, in dezelfde zaal, met dezelfdebalie,en dezelfde praktinjns,
maar met een anderen rechter; want daar kon de rechter in het Consis-
torie elken zittingdag als advocaat komen pleiten. Wei, men speelde
sijn allegaartje wederom uit. Nog was men niet tevreden. Heel goed.
Wat deed men danP Wei, dan ging men naar de gedekgeerdcn. Wat
waren de gedelegeerden f Wei, de geestelijke gedelegeerden waren de
advocaten eonder zaak, die bij het allegaartje hadden toegekekcn terwijl
het in de twee Hoven gespeeld werd, en de kaarten hadden lien ver-
schieten, geven en uitspelen, en met al de spelers er overhadden gepraat
en nu versch, als rechters, aankwamen, om de zaak tot ieders genoegen
te Echikken. Ontevredene menschen mogen over de misbruiken in de
Commons, en het nepotisme in de Commons, en de noodzakehjkheid
van eene hervorraing der Commons praten, zeide mijnheer Spenlow
»er plechtig, tot besluit; maar toen de prijs van het schepel tarwe het
hoogst was geweest, hadden de Commons het meest te doen gehad', en
ienoand mocht genist de hand op het hart leggen en tot de geheele wereld
zeggen: iRaakaande Commons en bet land valt!"
Ik luisterde met aandacht naar dit alles, en hoewel ik zeggen raoet, dat
ik twijfelde of het land wel zooveel aan de Commons verplicht was als
mijnbeer Spenlow bewecrde, onderwierp ik mij uit eerbied aan zijn ge-
voclen. Dat van den priJs van een schepel tarwe, gevoelde ik, in mijne
bcscheidenheid, dat mijne krachten te boven ging en de zaak in eens-
afdeed. Ik ben, tot op dit oogenblik, nog nooit over dat schepel tarwe
been gekomen. Het heeft mij, geheel mijn leven door, bij alle soorten
van onderwerpen opnieuw den mond gesnoerd. Ik weet eigenlijk niet
wat het er mede te maken heeft, of welk recht het heeft mij bij eene od-
eindige verscheidenheid van gelegenheden te doen verstommen; maar
wanneer ik mijn ouden vriend het schepel er bij de haren zie bijslepen
(gelijk, naar ik heb opgemerkL, altijd gebeurt}, geef ik de zaak als
verloren op.
Dit is eene uitweiding. I k was de man niet om aan de Commons te
raken en het land te doen vallen. Ik gaf door mijn stilzwijgen mijne on-
derdanige toestemming te kennen in alles wat ik van mijn meerdere in
jaren en kunde had gehoord; en verderpraattcn wijover»Menschen-
baat en Berouw," het drama en de twee paardcn, tot wij het tuinhek
van mijnheer Spenlow bereikten.
Er behoorde een fraaie tuin bij het huis, en hoewel dit het beste jaar-
ft
IK WORD VERUEFD OP BORA. 75
getijde niet was om een tuin te zien, werd deze too keurig onderhovden,
dat ik er over vernikt was, Er was een heerlijk grasperk, er waren boora-
groepen, en er waren op fraaie gciichtspunten aaogelegde wandelpaden,
die ik in het donker nog juist kon onderscheiden, metlatwcrk overwelfd,
waartegen, ah het groeilijd was, heesters en bloemen opgroeiden. iHier
zal juffrouw Spenlow in hare eenzaamheid wandelen !" dacht ik.
Wij kwamen aan het huis, dat vroolijk verlicht was, en in een voorhtlis,
waar allerlei soorten van hoeden, petten, jassen, mantels, handschoenen,
zweepen en wandelstokken hingen, lagen en stonden. > Waar is juffrouw
Dora?" aeide mijnheer Spenlow tot den knecht. — iDora!" dacht ik.
> Welk een heerhjk mooie naam !"
Wij stapten eene kamer naastaan binnen (ik geloof, dat het dezclfde
zijkamer was, die door den bruinen Oostindischen sherry gedenkwaardig
was geworden), en ik hoorde eene stem zeggen : »Mijnheer Copperfield,
mijne dochter Dora, en hare confidentieele vriendin 1" Dit was londer
twijfel mijnheer Spenlow's stem ; maar ik wist niet wiens stem hel was en
bet kon mij ook niet schelen. Het was in een oogenblik gedaan met mij.
Mijn noodlot was vervuld. Ik was overwonnen, ik was een gevangene,
een slaaf geworden ; ik had mijne vrijheid voor altijd verloren. Ik was
smoorlijk op Dora Spenlow verliefd.
Zij was meer dan een menschelijk wezen voor mij. Zij was eene fee,
eene sylphidc. Ik weet niet wat lij was — zij was al wat niemand ooit ge-
zien had, en alles waamaar iemand ooit had gesmacht. Ik werd in een
oogwenk in een afgrond van liefde verjwolgen. Ik kon niet op den rand
blijven toeven, ik kon niet naar omlaag zien ofachteromzien; ik was
verloren, eerikbesef had om een woord tot haar lespreken.
>Ik,"zeideeene stem, dieik mij nog wel herinnerde, nadat ik gebogen
en iets gepreveld had, > heb mijnheer Copperfield wcl meer gezien."
Het was Dora niet, die sprak. Neen, de con tid^itieele vriendin, juffrouw
Murdstone !
Ik geloof niet, dat ik erg verbaasd was. Zooveel ik er over oordeelen
kan, was ik niet meer vatbaar voor verbazing. Er was in de geheel stoffe-
lijke wereldnietsnoemenswaardigs,behalveDoraSpenlow,omiichover
te verbazen. Ik zeide: »Hoe vaart ge, juffrouw Murdstone? Nog wel,
hoop ik." Zij antwoordde : » Zeer wel." Toen zeide ik ; » Hoe vaart mijn-
heer Murdstone ?" Zij antwoordde : » Verplicht, mijn breeder is ook wel."
Mijnheer Spenlow, die, naar ik denk,verwonderd was, dat wij elkan-
der kenden, voegde er nil een woordje tusschen,
»Het verheugt mij, Copperfield," zeide hij, »dat gij en juffrouw Murd-
stone reeda met elkander bekend zijt." — »Mijnheer Copperfield en ik,"
z«ide juffrouw Murdstone met barsche kalmte. zijn betrekkingen. Voor-
■ been zijn wij eenigsztns met elkander bekend geweest. Dat was in lijne
kindeijaren. Omstandigheden hebben ons sedert verwijderd. Ik zou hem
sedert niet meer gekend hebben,"
Ik antwoordde, datik haar overal zou herkend hebben, hetgeen maar
al te waar was.
» Mejufirouw Murdstone heeft de goadheid gehad," herval.t«'KwstfaR.«t
76 DAVID COPPBRFIBLD.
Spenlow, >oin den post, ab ik bet eoo mag uitdniklen, van mijne doch>
ter Dora's coDfidentieele vricndin te aaDvaarden. Daar mijne dochter
Dora, ongelukki^^ geene moeder mecrheefi, heeft juffrouw Murdstone
de vriendelijkheid gefaad om haai gezellin en beschermster te worden."
Er vloog mij eene gedachtedoorhcthoofd, datjufTrouwMurdstone,
gelijk het zakwerktuigje dat men een levensbeschermer (life-preserver)
noemt, meer geschikt was om er kwaad dan goed mede te doen. Maar
dewiji ik voor atle dingen behalve Dora slechts eene vluchtige gedachte
everhad, zag ik terstond weder naar haar, en meende aan haar aardig
onvergenoegd gezichtje te kunnen zien^ dat zij niet zeer genegen wasom
bijzonder confidentieel met hare gezellin er. beschermster te wezen, toen
uch eene schel liet hooren, welke mijnheer Spenlow mij zeide^ dat het
eente sein voor het diner was, en mij dus deed heengaan om mtj te ver-
kleeden.
Het denkbeeld om zich in dien staat van verliefdheid te verkleeden,
of iets anders te doen dat eenige inspanning vorderde, was een weinigje
al tc zot. Ik kon slechts voor mijn vuur gaan zitten, op het sleuteltje van
mijn reiszak bijtcn, en aan de betooverende, kinderlijke Dora, met hare
heldcre OOgen, denken. Welk ccn figuurtje had zij, en welk een gezichtje,
en welke sicrlijke, ongemaakte, betooverende maniertjes!
De schel wcrd zoo spoedig voor de tweede maal geluid, dat ik mijn
toilet maar aQachtte, inplaats van het met zooveelzorgvuldigheidte ma-
ken als ik onder deze omstandigheden wcl kon gewenscht hebben, en
naar beneden ging, Er was nog meer gezelschap. Dora stond met een oud
heer met een grijs hoofd te praten. Zoo giijs als hij was — en een over-
grootvader ook nog, want dit zeide hij zelf — - wasik razend jaloersch
op hem.
In welk eene gemoedsstemming was ik ! Ik was op iedereen jaloersch.
Ik kon de gedachte niet verdragen, dat iemand mijnheer Spenlow beter
kende dan ik. Het was eene marteling voor mij hen van voorvallen te
hooren spreken die ik niet had bijgewoond. Toen een zeer beminnens-
waardig persoon, met een blinkend kaal hoofd, mij over de lafel been
vroeg, of dit de eerste maal was dat ik den tuin zag, had ik hem wcl alles
willen doen wat maar baibaarsch en wraakzuchtig was.
Ik herinner mij niet meer wie erwas, behalve Dora. Ik kan mij volstrekt
niet verbeelden wat wij te eten kregen, behalve Dora. Ik ben van ge-
dachte, dat ik mijn maaltijd geheel en al met Dora deed, en een half do-
zijn borden onaangerocrd liet wcgnemcn. Ik lat naast haar. Zij had een
allervermkkelijkst stemmetje, een allervroolijkst lachtje, de aardigste en
betooverendste maniertjes over zich, die ooit een verdooldjongeling in
hopelooze slavernij brachlen. Zij was over het geheel eenigszins een mi-
niatuurtje. Zooveel te kostbaardcr, dacht ik.
Toen zij met juffrouw Murdstone de kamer uitging (er waren geene
andere dames onder het gezelschap) verzonk ik in een gemijmer, alleen
gestoord door de gruwelijke vrees, dat juffrouw Murdstone bij haar
kwaad van mij zou spreken. De bem inn ens w aardig persoon met het
blinkende hoofd deed mij eene lange vertelling, die ik geloof dat over
IK HKB RKN ONDERHOUD MET JUFFROUW MURDSTONB. 77
ovenieren liep. Ik hoorde hem, naar ik meen, verscheidene malen
tuinman" zeggen. Ik scheen hem de grootste aandacht te verlee-
DQaar ik zwierf ondertusschen met Dora in een hof van Eden rond.
ne vrees, dat er bij het voorwerp mijner hartstochtelijke genegen-
Hfraad van mij gesproken was, werd^ toen wij naar het salon gingen,
het stroeve en stijve gezicht van juffrouw Murdstone verlevendigd.
ik werd op eene onverwachte manier daarvan ontheven.
ivid Copperfield," zeide juffrouw Murdstone, mij wenkende om ter
if naar een venster te komen, >een woordje."
rad juffrouw Murdstone alleen onder de oogen.
avid Copperfield," zeide zij, >ikbehoefnietoverfamilie-omstan-
den uit te weiden. Zij zijn geen uitlokkend onderwerp." — > Verre
aar, juffrouw," antwoordde ik. — » Verre van daar," herhaalde juf-
Murdstone toestemmend. >Ik verlan^ de geheugenis van vroegere
illen, of van vroegere beleedigingen, met op te rakelen. Ik heb belee-
;en ontvangen van iemand — eene vrouw, spijt het mij voor de eer
r sekse te moeten zeggen — die niet zonder verachting en afechuw
imen is ; en daarom wilde ik haar liever niet noemen."
nrerd wel inwendig zeer warm, maar zeide slechts, dat het gewis
zou zijn, ab het juffrouw Murdstone beliefde haar n i e t te noemen.
1 haar, voegde ik er bij, niet op eene oneerbiedige wijs hooren noe-
Konder op een zeer stelligen toon mijn gevoelen tekennen tegevea.
rouw Murdstone sloot hare oogen, en boog met zekere minachting
loofd ; toen langzaam hare oogen weder openende, hervatte zij :
ivid Copperfield, ik zal het niet pogen te verbloemen, datik in uwe
leid eene ongunstige meening van u had opgevat. Dit kan eene
erde meening zijn geweest, of gij kunt opgehouden hebben ze te
nen. Dit b nu de vraag niet tusschen ons. Ik behoor tot eene fami-
^ geloof ik, eenigszins door vastheid uitmunt, en ik ben geen speel-
n omstandigheden of veranderingen. Ik mag mijne meening van u
n, en gij moogt uwe meening van mij hebben/'
yoog nu op mijne beurt het hoofd.
aar het is niet noodig," vervolgde juffrouw Murdstone, > dat deze
ngen hier in botsing komen. Onder de bestaande omstandigheden
t in alle opzichten goed zijn dat dit niet gebeure. Daar een samen-
^an omstandigheden ons weder bij elkander heeft ^ebracht, en dit
ij andere gelegenheden nogmaals kan doen, wilde ik zeggen : latem
cander hier als onverschillige bekenden ontmoeten. Familie-aange-
leden ziju eene voldoende reden, dat wij alleen op dien voet met
ler omgaan, en het b volstrekt niet noodig dat wij elkander het
werp van aanmerkin^en maken. Vindt gij dit goed ?" — » Juffrouw
itone/' antwoordde ik, >ik ben van gedachte, dat gij en mijnheer
(tone mij zeer barbaarsch en mijne moeder zeer hard behandeld
Ik zal altijd zoo denken, zoo lang ik leef. Maar ik stem volkomem
wat gij daar voorstelt."
rouw Murdstone sloot nog eens hare oogen en boog haar hoofd.
a met de toppen barer koude stijve vingers even den rug mijner
78 DAVID COPPERFIELD.
hand aanrakende, ging zij heen, en verschikte ondcf het heengaan dc
kettinkjes om haar pols en haar hals, die nog dezelfde, en in denzeifden
Etaat schenen te zijn, als toen ik haar het laatst gezien had. Zij herinnei-
den mij, aan jufirouw Murdstone's karakter denkende, aan de kettingen
en boeicn boven dc deur eener gcvangenis', zoodat zij alle beschouwen
van buiten konden doen begrijpen wat er van binnen te verwachten was.
AUes wat ik van het overige van den avond weet is, dat ik de keizerin
van mijn hart betooverende romances in de Fransche taal hoorde zingeo,
waarvan de doorgaande inhoud was, dat men, wat er ook gebetiren
mocht, altijd behoorde te dansen, Tra la la, tra la lal waarbi; zij zichzelve
accompa^eerde op een hemelsch instrument, dat naar een guitaar ge-
leek. Dat ik in eene zalige ijlhoofdigheid verzonken was. Dat ik voor alle
ververschingen bedankte. Dat mijne ziel vooral eene afschuw had van
Punch, Dat zij, toen juffrouw Murdstone haar in bewaring nam en heen-
voerde, mij met een glimlach haat verrukkelijk handje gaf. Dat ik mij
zelven bij toeval in een spiegel zag en keek alsof ik mal en siif was. Dat
ik in eene allerweemoedigste stemming naar bed ging, en in eene crisb
van flauwe razeraij opstond.
Het was een fraaie ochtend en nog vroeg. Ikdachtdus,datikeens
naar buiten wilde gian en die met latwerk overwelfde paden doorwan-
delen, en mijn hartstocht bevredigen door mij daar haar beeld vcor den
geest te halen. Toen ik in het voorhuis kwam, vond ik daar haar hondje,
datjip genoemd werd — ■ als eene verkorting van Gipsy. Ik naderde hem
met teedere vriendelijkheid, want ik had zelfs hem reeds lief; maar hij
liet mij al zijne tanden zien, kroop onder een stoel, opzettelijk om te
brommen, en wilde niet van de minste gemeenzaamheid wetcn,
De tuin was koel en eenzaam. Ik wandelde rond, mij verwonderende
hoe gelukkig ik mij wel zou gevoelen, als ik ooit met dat dierbare we>
zentjegeengageerd mocht worden. Wat trouwen, fortuin en dat alles be>
trof, hieromtrent was ik, geloof ik, toen even onnoozel en onverschitlig,
als toen ik op kleine Emily verliefd was. Haar >Dora" te mogen noemen,
aan haar te schrijven, haar te mogen liefhebben en aanbidden, reden te
hebben om te getooven, dat zij nog aan mij dacht als zij bij andere men-
Bchen was, kwam mij het toppunt van meoschelijke eerzucht voor — ik
weet zeker, dat dit het toppunt van de mijne was. Ik twijfel er volstrekt
niet aan of ik was een malle sentimenteele kwast ; maar in dat alles was
toch eene reinheid van hart, die mij, schoon ik er nu om mag lacben,
toch verhindert om er met eigenlijke minachting aan te denken.
Ik had nog niet lang gewandeld, toen ik een hoek omsloeg en haar
ontmoette. Ik tintel nog van het hoofd tot de voeten en mijne pen beeft
in mijne vingers, als mijn geheugen weder dien hoek omslaat.
» Gij — zijt — vrocg buiten, juffrouw Spenlow," zcide Jk. — • Het is zoo
vervelend in huis," antwoordde zij, >en die juffrouw Murdstone heeft
zuike zotte grillen ! Zij kan er zoo mal over praten. dat de dag wat gelucbt
moet hebben eer ik buiten kom, Geluchl I" zij lachte hier, zoo welluidend
als ik ooit iets gehoord heb. >0p een zondagochtend, als ik geen piano
(peel, moet ik toch iets doen. Ik zeide dus papa gisteravond dat ik naar
HEX HOMDJE VAN DORA. 79
buiten mo est Bovendien, het is de hdderste tijd van den dag. VJndt
gedatooknict?"
Ik waagde eene sioute vlucht, en zeide (niet zonder stotteren) dal het
nu zecT helder voor mij was, schoon het geen mmuut geleden zeer don-
ker voor mij was geweest.
>Meent gii een compliment," zeide Dora, lofdat het weerinderdaad
veranderdisr"
Ik stotterde nog erger dan te voren, toen ik antwoordde, dat ik geen
compliment, maar de zuiverc waarbeid had bedoetd, hoewel ik niet wist
dat er ecnige vcrandering in het weder had plaats gehad. Het was in den
toestand van mijn eigen gevoel, voegde ik er bedeesd bij, om de opbd-
dering nog duidelijker te maken.
Ik had nooit zulke knillen gezien — hoe kon ik ook, want er waren
nooit zulke krullen geweest — ab zij schudde om haar blozen te verber-
gen. Wathetstroohoedje met blauw lint betrof, dat op die knillen stond,
als ik het maar in mijne kamer inBuckingham-Street had kunnen
ophangen, welk eene onwaardeerbare bezitting zou het geweest zijn !
»Ge lijt zoo pas van Parijs teniggekomen f" zeide ik. — »Ja,"ant-
woordde zij, »Zijt gij daarwel geweest?" — >Ncen." — >0, dan hoop
ikdatgijergauwnaar toezult gaan. Wat zalhet udaaibevallen!"
Sporen van diepe zielesmart vertoonden zich op mijn gelaat, Dat zij
hopen zou, datikheenging,datzijhetinogelijkzouachten,datlkkon
heengaan, was ondraaglijk, Ik verachtteParijs; ik verachtteFrank-
rijk. Ik zeide dat ik, ooderdebestaandeomstandigheden, Engeland
voor niets ter wereld zou willen verlaten. Niets zou mij daartoe bewegen.
Kortom, zij schudde hare krullen weder, toen haar hondjekwamaan-
loopen om ons uit den nood te helpen.
Hij was doodelijk jaloersch op mij, en bleefaanhoudendtegen mij
blaffen. Zij nam hem in hare armen op — o mijn hemel ! — en streelde
hem, maar hij bleef toch nog blaffen. Hij wilde mij hem niet laten aanra-
keti, toen ik dit beproefde ; en toen sloeg zij hem. Hij deed mijn lijden
nog ontzaglijk toenemen, toen ik zag welke tikjes zij hem tot straf op zijo
stompen neus gaf, terwijl hij knipoogde, en hare hand likte, en nog bij
zich zelve bromde, als een contrabas in miniatuur. Eindelijk hield hij
zich stil — wel mocht h^ dat, met hare raollige kin op zijn kop ! — en wij
gingen verder om naar eene oranjerie te kijken.
»Ge zijt niet heel familiaar met juffrouw Murdstone, zijt ge wel?" zeide
Dora. » Mijn lievertje !"
De twee laatste wootden waren tot den hond gericht. O, waren zij het
maar tot mij gcFeest.
»Ncen," aatwoordde ik. iLang niet." — »Zij is zulk een vervelcnd
schcpsel," zeide Dora met een pruilend lipje. • Ik kan niet begrijpen hoe
papa er toe gekomen is, om zulk een lastig portret tot gezelsdiap voor
mij te kiezen. Wie heeft eene beschermster noodig! Ik weet wel zeker,
dat ik er geen noodig heb, Jip kan mij veel beter beschermen dan juf-
frouw Murdstone, Kunt gij niet, lieve Jip f "
Hij knipoogde maar traag, toen zij zijn ronden kop kustc.
So DAVID COPFERFIKLD.
> Pa^ noemt haar mijne confideodeele vriendin, maar dat is zij niet — ■
lang met, lang niet, niet waar, Jip i Wij zullen lulke luiorrige schepsels
niet tot otue confidentes maken, Jip en ik. Wij meenen onte confidences
te maken aan wie wij willen, en zelven onze vrieridinnen uit te zoeken, tn
plaats van ze voor ons te lalen opzoeken — doen wij niet, Jip ?"
Jip maakte tot antwoord een genoegtijk geluid, eenigszins gelijkende
naar dat van een theeketel, die begint te zingen. Wat mij betrof, ieder
woord was een hoop nieuwe boeien, die boven de laatste werden vast-
geklonken.
>Het is wel hard, omdat wij geene goede, lieve mama hebben, dat wij
daarom zulk een atuursch, akelig oud portret als die juffrouw Murdstone
aldjd om ons been moeten hebben — niet waar, Jip? Maarstooruer
maar niet aan, Jip. Wij zullen toch niet conRdentieel wezen, en wij zullen
het ons zoo pleizierig maken als wij maar kunnen, in spijt van hiaar, en
wij zullen haar plagen en niet beklagen — zullen we niet, Jipf "
Als dit nog langer had geduurd, geloofik, dat ik in het kiezelgruis op
mijne knie^n had moeten zinken, met de waarschijnlijkheid voor de
oogen om er het vel af te schaven en boveudien de deur uitg^ooid te
worden. Maar gclukkig was de oranjerie niet ver, en brachten deze
woorden er ons vtak bij.
Zij bevatte eene gcheele tentoonstelling van de fraaiste geraniums.
Wij wandelden daar langs heen, terwijl Dora dikwijls bleef stilstaan om
deze of die te bewonderen, en ik dan bleef stilstaan om detelfde te be-
wonderen, en Dora dan, op eene kinderlijkc manier, haar hondjt ophield
om aan de bloemen te niiken; en als wij niet alle drie in het land der
fceen waren, was ik er toch zeker in. De reuk van een geraniumblad
treft mij nil nog met eene half comiache half ernstlge veiwondering over
de verandering, die er dan in een oogenblik ovei mij komt; en dan zie
ik een stroohoedje met blauw lint, en eene menigte kniUen, en een zwart
hondje in twee tengerc armen omhoog gehouden, tegen een wal van
Irissche bladeren en bloemen.
Juffrouw Murdstone had naar ons gezocht Zij vond ons bier, en hield
Dora hare onsmakelijke wang, waarvan de rimpeb met haarpoeier waren
gevuld, toe om te kussen. Daama nam zij Dora's arm in den haren, en
het onsnaar het ontbijt marcheeren alsof wij in eene militairo lijkstaatsie
gingen.
Hoeveel kopjes thee ik dronk, omdat Dora ze schonk, weet ik niet.
Maar ik herinner mij nog wel, dat ik thee zat te slurpen, tot mijn geheele
zenuw^estel, als ik er in die dagen een gehad had, overbootd moest ge-
gaan zijn. E)aarop gingen wij naar de kerk. Juffrouw Murdstone tat tus-
schen Dora en mij in de bank ; maar ik hoorde haar zingen, en de geheele
gemeente verdween. Er werd eene preek gedaan — natuurlijk over
Dora — en ik vrcea dat dit alles is wat ik van de godsdienstoefening weet,
Wij hadderi een sdllen dag. Geen gezelschap, eene wandeling, een
huiselijk diner van vieren, en een avond van prentenkijken en boeken
doorbladeren; juffrouw Mttrdstone zat met een stichtetijk boek voor-
zich en hield ons waakzaam in het oog. O, weinig vermoedde mijnheer
DORA VXRVUtT UJJ CKHEKL. »I
Spenlow, toen hij dieo dag na den maaldjd, met zijnzakdoelc over zijo
hoofd, tegen mij over zat, hoe vurig ik hem in mijne veibeelding, als zip
schoonzoon, omhelsde. Weinig vermoedde hij, toeo ik dien avond af-
scheid van hem nam, dat hij juist zijne gewiUige toestemroing tot mijn
engagement met Dora had gegeven, en dat ik alle roogclijke zegeningen
over zijn hoofd inriep.
Wij reden des morgens vroeg heen, want wij hadden een proces over
het redden der lading van een schip in hct Admiral iteits- Ho f, dat eene
tamelijk nauwkeurige kennis van de gehecle zcevaartkunde vereischte,
waarbij (daar men niet verwachten kon dat wij in de Commons veel van
zulke dingen zouden wetcn) de rechter twee oude zeeolficieren had ver-
zocht, om er hem uit menschlievendheid dooiheen te komen helpen.
Dora was echter wederom aan het ontbijt om thee teschcnken^enik
had het treurige genoegen om in den phaeton mijn hoed voor haar af te
nemcD, terwijl zij met Jip in hare armen op de stoep stond.
Watde Admiraliteit dien dag yoor mij was; welk een onzinik in mijne
^edachten van ons proces maakte, terwijl ik er naar zat te luistercn ; hoe
ik »Dora" gegravcerd lag ophetblad vandezilverenroeispaan, welkc
ab een zinnebeeld der hooge lechtsmacht op de tafcl lagj en hoe het mij,
toen mijnheer Spenlow des avond zonder mij naar hnis gmg (ik had eene
dwaze hoop gcvoed, dat hij mij weder zou medenemen), te moedc was
slsof ik zelf een zeeman was, en mijn schip was weggcvarenen mijopeen
woest eiland had gelaten; zal ik maar niet pogen te beschrijven, daar
zulk eene poging toch vruchteloos zou zijn. Als dat slaperige oude Hof
eens kon wakker worden, en de droomen, die ik daar wakende van Dora
heb gedroomd, in eene zichtbarc gedaante voorstellen, zou het opcn-
baren hoe trouw ik haar was.
Ik meen niet de droomen, welke ik dien dag alleen droomde, maar van
dag tot dag, van week tot week en van maand tot maand. Ik ging er
heen, niet om te luisteren naar wat er verhandcld werd, maar om aan
l>0ia te denken. Als ik ooit eene gedachte voor de processen overbad,
terwijl zij hunne lange Icngte iangzaam voor mij voaibijsleepten, was
het slechts om mij, bij processen over huwelijkszaken faan Dora den-
kende), te verwonderen, hoe getrouwde lieden ooit anders dan gelukkig
konden zijn; en om bij processen over erfenissen te over wegen, welke
Stappen ik, als mij zooveel geld was nagelaten, het allereerst ten aanzien
van Dora zou hebben genomen. In de eerste weken mijner verliefdheid
kocht ik vier kostbare vesten — niet voor mij zelven, i k was er niet
grootsch op, maar voor Dora — en begon op straat stroogele glac^
handschoenen te dragen, en legde ik den grondslag tot al de likdoorns,
die ik ooit gchad heb. Indien de laarzeo, welke ik in dat tijdperk droeg,
maar te voorschijn gcbracht en met de natuurlijke grootie mijner voeten
vergelck en konden worden, zouden zij op eenealleraandoenlijkste manier
bewLJzen in welken toestand mijn hart toen was.
En toch, hoe ellendig kreupel ik mij zelven ook door dil bewijs van
bulde aan Dora maakte, ging ik dagelijks mijlen ver om haar te zien-
Nict alleen was ik op den weg naar Norwood spoedig evengoed be.
DAVJD COPPEKFIHLD II. ft
89 DAVID COPFERFIBLD.
kend als de brievenbestellers van die wijk, maar ik Ewierf ook eveneens
door Londen rood. Ik doorwandelde de straten waar de fraaiste
winkels voor dames waren, bleef uren ]ang in den Bazar dwalenen
zwoegde nog het Park op en neer, lang nadat ik reeds geheel afgemat
was. Somtijds, bij zeldzame gelegenheden, met lange tusschenpoozen,
zag ik haar. Misschien zag ik haar handschoentje uit het portier van een
rijtuig wuiven, misschien kwam ik haar ergens tegen, wandelde ik een
eindje met haar en jufirouw Murdstone mede en sprak ik met haar. In
het laaCste geval was ik oaderhand altijd diep ellendig, als ik bedacht,
dat ik niets van ccnige betcekcnts had gezegd, of dat ifj gecn denkbeeld
van mijn |gemoedstoestan<t had, of dat zij niet het minste om mij gaf.
Altijd zag ik, gelijk men wel denken kan, naar nog eene uitnoodigmg
van mijnheer Spenlow uit. Altijd werd ik teleur gesteldi want ik kiiecg
er geen.
Jufirouw Crupp moet eene vrouw van doorzlcht lijn geweest, want
toen deze genegenheid nog maar eenige weken oud was, en ik nog geen
moed had gehad om zelfs aan Agnes auidelijker te schrijven, dan datik
bij mijnheer Spenlow aan huis was geweest, »wienshuisgezin,"voegde
ik er bij, » uit e^ne dochtcr bcstaat;" — ik zeg, juffrouw Cnipp moet eene
vrouw van doorzicht zijn geweest, want zelfs in dit vroege tijdperk ont-
dekte zij wat de zaak was. Zij kwam op een avond, toen ik zeer neer-
slachtig was, boven, om mij te vragen (daar zij toen doordekwaal,waar-
van ik melding gemaakt heb, werd geplaagd) of ik aan haar een weinig
tiDCtuur van cardamom met rhabarber en zeven droppeh nagelolie kon
helpcn, dat het beste middel voor hare kwaal was ; — of, als ik zoo iets
niet bij de hand had, aan een beetje brandewijn, dan dat vervolgcns h^
beste was. Dit smaakte haar niet zoo goed, merkte zij aan, maar bet was
toch vervolgens het beste, Daar ik van het eerste middel zelfs nooit had
gehoord, en het tweede altijd in dekast had, gafikjuf&ouwCrupp een
glaasje van dat tweede, hetwelk zij (opdat ik niet denken zou, dat het tot
een onbehoorlijk gebruik werd aangewend) in roijne tegenwoordigheid
begon uit te drinken.
iBeuru wat op, mijnheer," zeide juffrouw Crupp ;iik kan het niet uit-
staan u zoo te zien, mijnheer, ik ben zelf moeder."
Ik kon het toepasselijke van deze omstaudigheid Op m ij zelren niet
recht begrijpen, maar zag jufirouw Crupp toch zoo vroolijk en vriende-
lijk aan als in mijn vermogen was.
iKom aan, mijnheer," zeide jufirouw Crupp. *Neem mij nietkwalijk.
Ik weet wel wat het is, mijnheer. Er is eene jonge dame meegemoeid." —
»Juffrouw Crupp !"antwoorddeik, rood wordende. — »Och,mijnHemel!
Wees maar gerust, mijnheer," zeide jufi'rouw Crupp, met een bemoedi-
{jend knikje. »Gij zult er den dood niet van zetten, Als zij u niet vriendc-
lijk wil aankijken,zijner nog veel die het willcndoen.Gijiijt een jonge
heer, dien men vriendelijk moet aankijken, mijnheer Copperfull, en gij
moet uwe eigenc waarde leeren kenncn, mijnheer."
Jufi'rouw Crupp noemde mij altijd mijnheer Copperiull: vooreerst,
Eonder twijfel, omdat mijn naam zoo niet was; \en tweede, zou ik haast
JUFFROUW CRUPP TRACEIT MIJ MOED IN TB SPREKEN. 83
Selooven, omdat lij daarbij op eene of andere manier aan een waschdag
acht.
> Wat doet u denken, dat er eene jonge dame mede gcmoeid is, jufTrouw
Cnipp?" zeide ik, — »MiinheerCopperfull,"zeidcjufrrouwCrupp,met
yeel gevoel, • ik ben zelf moeder."
Eene poos lang kon jufTrouw Cnipp niets anders doen, dan hare hand
op haarnankingschen boezem leggen, en zich tegen de weder opkomende
pijn metteugjes van hare medicijn versterken. Eindelijk sprak zij weder.
»Toen d«e karaers door uwe Ueve taote voor u gehuurd werdeo,
mijnheer CopperfuU," zeide jufTrouw Crupp, >was miJD gezegdc. dat ik
ou iets gevonden had om voor te zorgeo. tGoddank !" was mijne uttdnik-
king, » ikhebnu iets gevonden cm voor tezoi^enl"Gij eet niet gcnoeg,
mijoheer, en gij drinkt ook niet genoeg," — »Is het daarop dat gij uw
vermoeden bouwt, juffrouw Cnipp r' — » Mijnheer, "an two orddejuffrouw
Cnipp, "op een toon diebijnatolstrengheidoverging. ilkheb voor nog
meer jonge heeren gewasschen behalve voor u, Een jong heer kan al te
vcel werk van zich zeif maken, of ook at te weinig. Hij kan zijn haar al
te mooi opmaken, of ook niet mooi genoeg. Hij kan al te wijde laarzen
dia^en, of ook al te nauwe. Dat haagt van het vroegere karakter van den
)ongen heer af. Maar in wclk uiterste hij ook valleo mag, mijnheer, er is
aJtijd eene jonge dame mee getnoeid."
Juffrouw Cnipp schudde met zooveel stelligheid haar hoofd, dat ik
geen woord kon tegenspreken.
» Het is nog met den heer, die hier voor u gestorven is, gebeurd," zeide
}affrouw Cnipp, » dat hij vcrliefd werd — op een bufTetmeisje — en toen
dadelijk zijne vesten liet innemen, schoon hij erg was opgezet van het
drinken," — »JufFrouw Crapp,'' zeide ik,»ikmoetuverzoekenomu bij
de jonge dame in mijn geval geen bufTetmeisje of iets van dien aard te
verbeelden." — » Mijnheer Copperfull," antwoordde juffrouw Cnipp, > ik
ben zelf moeder, en niet denkelijk. Ik verzoek u wel verschooning, mijn-
beer, als ik indringend ben. Ik zou mij nooit ergens willen indringen,
'waar ik niet welkom was. Maar gij zijl een jong heer, mijnheer Copper-
<ull, en de raad die ikugeefis:beuruwat op, mijnheer, en houdmoed,
en leer uwe eigene waarde kennen. Als gij eene of andere liefhebberij bij
de hand naamt, mijnheer," zeide juffrouw Crupp, »hetkegeleQ, bijvoor-
"beeld, dat eene gezonde beweging is, zou het misschien uwe gedachten
afleiden en u goeddoen."
Met deze woorden, zette juffrouw Crupp de brandewijnflesch — die
^eheel ledig was — met groote vertooning van zorgvuldigheid weg;
-wsama zij mij met eene stadge nijging bedankte en heenging. Toen hare
gedaante in dc duisternis van het portaaltje verdween, vond ik, dat haar
laad wel eenigszins vrijpostig was : maar ik besloot niettemin er in een
■ander opzicht gebiuik van te maken, namelijk als eene waarschu wing om
«mjn geheini voortaan beter te bewaren.
DAVID COPPKRFIBLD.
TOUHY TRADDLES.
Misschien was het toch wel een gevolg van den raad, dien jufrronw
Cnippmij gegeven had, dat hetmijdesandercndaagsinhethoofdlEwaia
om Traddles ems te gaan opzoeken. De tijd, dien hij gezegd had te zul-
len wegblijven, was Uag om, en hij woonde in een straatje b'j de Veeait-
senij-sdiool in Camden Town, welke, gelijk een onzer klerken, die
daar in dc buurt woonde, mij gezegd had, voornamelijk bewoond werd
door studenten in dat vak, die levende ezels kochten en op hunne kamers
proetnemingen met deze dieren deden. Nadat ik bij den klerk naar den
weg naai deze hoogeschool had vernomen, staple ik nog denzclfdcn na-
middag uit, om mijn ouden schoolmakker te gaan bezoeken.
Ik vond, dat de burnt niet zooveel aanbevelenswaardigs had als ik ter
wille van Traddles wel zou gewenscht hebben. Dc bewoners schenen
eene neiging te hebben om alle klcinigheden, die zij niet meer wilden
gebruiken, op straat te smijten, hetgeen Haar lang niet alleen vunzig en
plasserig maakte, maar haar ook, uithoofde van de koolsbladen, iets van
een vuilnishoop gaC Dit vuilnis was ook niet geheel van een plantaardig
soort, want ik zelf zag een schoen, een platgetrapt sauspannetje, een
zwarten hoed en eene paraplu, in verschillende trappen van ontbinding,
terwijl ik naar het nommer zocht, waar ik moest wezen.
Het algemeene voorkomen der buurt herinnerde mij krachtig aan de
dagen toen ik bij mijnheer en juffrouw Micawber woonde. Eenonbe-
schiijfelijke zweem van verloopen fatsoen, welke het huis, dat ik zocht,
eigen was en het van alle andere huizen in de straat onderscheidde —
hoewel zij alien naar hetzelfde eenvormige patroon waren gebouwd, en
naar de eerste school oefeningen van een onhandigcn jongen geleken,
die pas huizen leerde maken en nog niet verder dan tot stijvehanepooten
van kalk en steen was gekomen — deed mij nog sterker aan mijnheer en
juffrouw Micawber denken. Daar ik juist aan de deur kwam toen deze
vooT den melkboer werd geopend, herinnerde dit mij nog al sterker aan
mijnheer en mevrouw Micawber.
» Wel," zeide de melkboer tot een zeer jeugdig dienstmeisje. »Hebt gij
al van dat rekeningetje van mij gehoord r" — »0, mijnheer zegt, dat hij
er dadetijk om zal denken," was het antwoord. — »Oradat." zeide de
melkboer, die voortging alsof hij geen antwoord had gekregen, en, gelijk
ik uit zijn toon opmaakte, veeleer tot stichting van iemand binnenshuis
dan van het jeugdige dienstmeisje sprak — eene gedachte, waaiin ik be-
vestigd werd door den gramstorigen blik waarmede hij de gang inkeek. —
■ Omdat dat rekeningetje al zoo lang heeft voortgeloopen, dat ik begin
te gelooven, dat het heeiemaal zal wegloopen en ik er nooit wat van zal
hooren. Maar dat zal ik niet afwachten, weetge wel i"'zeidede melkboer,
steeds zijne stem het huis inzendende en de gang inkijkende.
Er kon, ter loops gezegd, geen grooter tegenstrijdigheid bestaan, dan
<lat die man in zulk eene zachte waar als melk handelde. Zijne manier van
»
IK BRKMG KEN BtZOKK. AAN TRADDLIS. 85
doen zon z«I& voor ecu slager of een handelaar in brandewijn tamelijk
woest zijn geweest.
De stem van het jcugdige dienstmeisje werd flauw, maar naar de be-
weeing harer lippen te oordeelen, scheen zij nog eens te prevelen, dat
er dadelijk om zou gedacht worden.
ilk zal u eens wat zeggcn," zeide de melkboer, haar voor de eerstc
maal aankijkende, en haar te ^lijk onder dc kin pakkende. i Houdt ge
van melkf" — »Ja, dat doe ik," antwoordde lij. — » Goed," leide de
melkboer. »Dan zult gij ze morgen met hebben, hooit gewelPGeen
droppel^'e melk zult ge morgen hebben."
Ik dadit, dat zij over het geheel verheugd scheen te zijn over het voor-
uitzicht, dat zij dien dag nog melk zou hebben. De melkboer Uet, na
dreigend zijn hoofd te hebben geschud, hare kin los, opende alles be-
halve gocdschiks, zijne kan, en goot de gewone hoeveelheid in het voor-
gehouden kanne^e. Dit gedaan zijnde, ging hij mompelend been, en liet
met eene kwaadaardig gillende stem voor de naaste deur den kreet van
zijn beroep hoorcn.
» Woont hier mijnheer Traddlcs ?" vroeg ik nu.
Eene geheimzinnige stem, van het eind van de ^ang komende, ant-
iroordde »ja;" waarop het jeugdige dienstmeisje msgelijks »ja" ant-
voordde.
lis hij thuis?" zeide ik.
Wederom werd door de geheimzunige stem bevestigend geantwoord,
en dit antwoord door het dienstmeisje herhaald. Ik tr^ daarop binnen,
en ging, volgens aanwijzing van het dienstmeisje, de trap op, wel bcwust
dat ik, toen ik de deur eenerachterkamervoorbijkwam, door ecu ^e-
heimzinnig oog werd bespied, dat waarschijnUjk bij de geheimzinnige
stem bchoorde.
Toen ik boven aan detrapkwam,' — het huis had maar Mne boven-
verdieping — stond Traddlcs op het portaal om mij af te wachten. Hij
was zeer verheugd dat hij mij zag, en heette mij zeer hartehjk welkom in
zijn kamertje. Dit was aan de voorzijde van het huis, en zeer net, schoon
karig gemeubileerd. Het' was zijne eenigc kamer, zag ik; want er stond
«en sofa-ledikant, en zijne schoenborstets waren met het smeerfleschje
bij zijne boeken geborgen ~ op de bovenste plank, achter eene diction-
naire. Zijne tafet was met papieren bedekt, en hij was, in een oud jasje,
dnik aan het werk. Ik keek naar niets, zooveel ik weet ; maar ik zag toch
alles, zelft het kerkje, dat op zijn porseleinen inktkoker wasgeschil-
derd, — en ook dit was een talent, dat ik in den ouden tijd der Micaw-
ber's geoefend had. Verscheidene schrandere inrichtingen, die hij ge-
maakt had, om zijne latafel te vermommen, en zijne laarzen, zijn
scheerspiegel^e en zoo al meer te plaatsen, trokken bijzonder mijne
aiandacht, als blijken van denzelfden Traddtes, die modellen van
olifantenhokken van schrijfpapier placht te maken, om er vliegen in
te zetten, en zich onder mishandelingen met die gedenkwaardige kunst-
werken placht te trooslen , waarvan- ik reeds dikwijls melding heb
gemaakt.
86 DAVID COPPERFIELD.
In een hoek der kamer stond lets, dat netjes met een grooten, witten
doek was bedekt. Ik kon niet raden wat het was.
» Traddles," zeide ik, hem nog eens de hand gevende, nadat ik was gaan
zit ten, lik ben waarlijk zeer blijde datik u zit" — >£n ik dat ik u zie,
Copperfield/' antwoordde hij, i waarlijk zeer blijde. Het was omdat ik
zoo recht blij met u was, toen wij elkander op E 1 y P 1 a c e weervondeo,
en zag, dat gij zoo recht blij met mij waart, dat ik u dit adres gaf, in
plaats van roijn kantoor." — tZoo, hebt gij een kantoor?" zeide ik. —
»}a", ik heb het vierdepart van eene kamer en een gang, en het vierde-
part van een klerk," antwoordde Traddles. >Drie anderen enikdoen
samen om een kantoor te houden — om een beter schijn te hebben —
en den klerk doen wij ook in vieren. Hij kost mij eene halve kroon in
de week."
Zijne eenvoudigheid en goedaardigheid, en ook iets van zijne oude
ongelukkigheid, schenen mij weder aan te lachen met den glimlach^
waarmede hij mij deze uitlegging gaf.
>Het is niet omdat ik in het minste trotsch ben, begrijpt ge wel, Cop-
perfield," zeide Traddles, t dat ik meestal mijn adres niet hier geef. Het is
maar alleen om hen die bij mij komen, en misschien nietgaarne hier zou-
den willen komen. Wat mij betreft, ik heb veel moeite om door de wereld
te komen, en het zou belachelijk zijn als ik mij wilde houden alsof datzoo
niet was." — >Gij studeert voor de balie, heeft mijnheer Waterbrookmij
onderricht," zeide ik. — i Ja wel,** antwoordde Traddles, zijne ha nden
langzaam over elkander wiijvende, tik studeer ook voor de balie. Omde
waarheid te zeggen, ik ben er eigenlijk nu pas, na tamelijk lang uitstel,
aan begonnen. Het is al eenigen tijd geleden, dat ik geagreerd ben, maar
het betalen van die hbnderd pond was een zware haal. Een zware haal!"
zeide Traddles, met eene huivering, alsof hij eene kies had laten trek-
ken. — » Weet ge wel, waaraan ik niet laten kan te denken, Traddles, als
ik u zoo zit aan te kijken ?" vroeg ik hem. — > Neen," zeide hij. — » Aan
dat hemelsblauwe pakje, dat ge placht te dragen." — »Mijn hemel, ja!"
riep Traddles lachend uit. i Zoo strak spannend om arxnen en beenen, weet
ge nog wel ? Och Heere, ja ! dat was een gelukkige tijd, niet waar?" —
»Ik geloof. dat onze schoolmeester hem nog wel wat gelukkiger had
mogen maken, zonder ons eenig nadeel te doen, moet ik bekennen,"
antwoordde ik. — > Misschien wel," zeide Traddles. >Maar wij hadden
toch ook een boel pret. Weet ge nog wel van 's avonds in de slaapzaal?
Toen wij die s o u p e r t j e s plachten te hebben ? En toen gij geschiede-
nissen placht te vertellen ? Ha, ha, ha ! En weet ge nog wel, toen ik een
pak kreeg omdat ik om meester Mell huilde i Die oude Creakle ! Maar ik
zou hem gaarne nog eens weerzien !" — >Hij was een beestachtig bar-
baar voor u, Traddles, zeide ik met verontwaardiging, want bij zijne
goedaardigheid was het mij alsof ik hem pas gisteren had zien slaag krij-
gen. — >Denkt gij dat?" hervatte Traddles. »Werkelijk? Misschien wel
eenigszins. Maar het is nu alles voorbij, lang geleden. Die oude Crea-
kle !" — » Gij werdt toen door een oom groot gebracht ?" zeide ik. — » Wel
zeker," antwoordde Traddles. Dien zcdfden, aan wien ik altijd zou schrij*
GESCHIBDENIS VAN TRADDLRS. 87
ven, en het altijd niet deed, he ! Ha, ha, ha ! Ja, ik had toen een oom. Hij
stierf kort nadat ik van school kwam." — iZoo waarlijk I" — » Ja. Hij was
een — hoe segt men ook — een lakenhandelaar gewecst — en leefde toen
van zijn geld. Hij had mij zijn erigenaam gemaakt. Maar toen ik groot
was beviel ik hem volstrekt niet mecr." — > Meent ge dat werkelijkzoo?"
xeide ik. Hij bleef zoo bedaard, dat ik dacht dat hij lets anders moest
meenen. >OchHeere,jal Copper6eld,ikmeenhetwelzoo,"antwoordde
Traddles. Het was een ongelukkig ding, maar ik beviel hem geheel niet.
Hij zeide, dat ik lang niet geworden was wat hij verwacht had, en dus
trouwde hij met lijne huishoudster." — »En wat deedt gij toen f" vroeg
ik. — ilk deed eigenlijk niets," zeide Traddles. Ik bleef bij hem wonen,
en wachten dat ik zou worden voortgeholpen, tot hem ongelukkig de
jicht m de maag sloeg — en zoo stierf hij ; en zij trouwde met een jong
man, en ik moest voor mij zelven zoi^en." — *Zoodat ge dan niets van
hem gekregen hebtf" — lO ja wel," zeide Traddles. »Ikkrcegvijftig
pond. Maar ik was tot geen bcrocp opgeleid, en wist dus in het eerst niet
wat te beginnen. Evenwel ik began toch iets, met bulp van den zoon
van een procureur, die ook op Salem House was geweest — Yawler, met
zijn scheeven neus. Gij weet nog wel van hem ?"
Neen. Hij was er niet tegelijk met mij geweest ; al de neuzcn stonden
recht in mijn tijd.
>Nu, dat doet er niet toe," zeide Traddles. tlkbegonmet zijnehulp
processtukken te kopieeren. Dat bracht mij niet veel op ; en toen begon
ik memori^D en uittreksels voor hem te maken, en zulk werk te doen.
Want ik ben een soort van werkezel, Copper^eld, en had geduld genoeg
voor zulke dingen geleerd. Nu, dat bracht het mij in het hoofd om nuj
als student in de rechten te laten inschrijven, en dat Hep met alles weg
wat ik van mijne vijftig pond nog overbad. Yawler rccommandeerdc mij
evenwel bij nog een paar kantoren — dat van miinheer Waterbrook
onder anderen — en ik kreeg tamelijk veel karreweitjes. Ik was ook ge-
lukkig genoeg om met een tiitgever bckend te woidcn, die eene Kncy-
clopedie ondemam, en die zette mij ook aan het werk. Ik ben zells"(met
een blik naar zijne tafel) >op het oogenblik voor hem aan het werk. Ik
ben geen slecht compilator, Copperfield," zeide Traddles, bij al wat Mj
icide hetzelfde voorkomen van blijmoedigzclfvertrouwenbewarende:
>maar ik heb volstrekt geen Inventie, geen zier. Ik geloofhaast, dat er
nooit een jongmensch geweest is met minder originaliteit dan ik heb."
Daar Traddles scheen te verwachten dat ik dit, als iets dat van zelf
sprak, zou toestemmen, knikte ik ; en hij vervolgde met hetzelfde dartele
^duld — ik kan geene betere uiidrukking vinden — als te voren.
I Zoo schraapte ik iangzamerhand, niet overdadig levende, die hon-
derd pond eindelijk bij elkander," zeide Traddles, *en den Heme) zij
dank, dat ze betaald zijn — schoon het zekerlijk," zeide hij, wederom
huiverende, alsof hij nog eene kies had laten trekken, izekerlijkeenhaal
was. Ik leef nu nog van dat soort van werk, gelijk ik gezegd heb, en hoop
maar cens in bctrekking met een dagblad te komen : dan zou ik zoogoed
ab mijn fortuin gemaakt hebben. En nu, Copperfield, ge iv^ mo n ciV&<^
88 DAVID COPPERFIELD.
men dezelfde als voorheen, met dat vriendelijlce gezicht, en het is loo
genoeglijku maaraan tezjen, dat iknietsvooruwilverbergen.Gijmoet
dus weten, dat ik geengageerd ben."
GeSngageerd I O Dora !
»Zij is eene prcdiltantsdochter," leide Traddles, »cen van de tien, op
eenplaatsjein Devonshire. Ja!"want hij tag mij onwillekeung naar
het landschapje op den inktkoker kijken. » Dat is de kerk 1 Gij gaat dit
hek aan de hnkerhand uit en zoo rond," met zijn vingcr langs den inkt-
koker wiJEcnde, > en juist waar ik nu de pen houd staat het huis — met
itn voorgevel, begrijpt ge wcl, naar de kerk."
Het genot, waarmede hij in deze bijionderheden trad, kwam mij niet
dan later in den geest : want op hetzelfde oogenblik waren mijne eigen-
lievende f;edachteD bezig met een plattengrond van mijnheer Spenlow's
huis en turn.
iZij is zolk een lief meisjeI"zeideTraddles;eeDn'eiDigieouder dan
ik, maar een alleilie&t meisje ! Ik ben daar naar toe geweest. Ik ben te
voet gegaan en te voet teruggekomen, en heb een heerlijken tijd gehad,
Ik mag wel zeggen, dat wij tamelijk lang geiiagageerd zullen moeten
blijven, maar onze spreuk is : » Wachten en hopen !" Dat zeggen wij aldjd,
iWachten en hopen," zeggen wij altijd. Zij zou, tot zij zestig jaar oud
waa, of zoo oud als gij maar zeggen kunt, Copperfield, naai mij wachten."
Traddles stond van zijn stoel op, en legde met een zegeviercnden
gUmlach zijne hand op het witte kleed dat ik had opgemerkt
>Evenwel," zeidehij, thebben we tochniet gewacht om een begin aan
ODS huishouden te maken. Neen, neen, wij zijn al begonnen. Wij moeten
het langzaam aanleggen, maar wij zijn toch begonnen. Hier," zeide hij,
met evenveel trotschheid als behoedzaamheid het kleed wegtrekkende,
>zijn twee meubelstukken om mee te beginnen. Dezen bloempot met
standaard heeft zij zelve gekocht. Dat zet gij in de zijkamer voor het ven-
ster," zeide Traddles, een weinig achteruitgaande om het meubel met te
meer bewondering te kunnen beschouwen, > met eene bloeiende planter
in, en — klaar zijt ge ! Dit ronde tafeltje met marmeren blad — het heeft
bij de drie voet in omtrek — heb ik gekocht. Gij wilt een boek neerleg-
gen, weet ge, of iemand komt u of uwe vrouw bezoeken, en heeft een
plaatBJe noodig om een kop thee neer te zetten, en — klaar zijt ge weer !"
zeide Traddles. » Het is keurig net bewerkt en het staat zoo vast als een
rots."
Ik prees beide meubelen ten hoogste, en Traddles spreidde het kleed
er weder even behoedzaam overheen als hij het had weggenomen. -
>Het helpt nog niet veel voor het meublement," zeide Traddles, > maar
het is toch al iets. De tafellakens en kussensloopen, en die soort van din-
fEn, geven mij het meeste bezwaar, Copperfield. Zoo doet ook het keu-
engereedschap — kaarsenbakken, en braadroosters en die soort van
Doodwendigheden - omdat er van die dingen zooveel zijn en dat zoo
optoopt. Maar iwachten en hopen!" En ik verzeker u, zij is een aller-
lie6t meisje," — » Daarvan houd ik mij volkomen overtuigd," zeide ik. —
»Ondertusschen," zeide Traddles, naar zijn stoel ten]gkomende,>endal
0
DB KBMMIS MET DE UICAWBIr's VZIUnKUWD. 89
is het eind van mijn gezemel over mij zelvcn, ntaak ik het maar zoo goed
ala ik kui. Ik verdien niet veel, maai ik verteer ook niet veel. Doorgaans
eet ik bij dc menschen beneden, dat heel pleizieiige lieden zijn. Mijnheer
en mevrouw Micawber hebben beiden veel van de wereld gezien en zijn
Ecer gezellig en onderhoudend." — ^>MijnbesteTraddlesl"riepikhaas-
tig uit, » Wat praat gc daar !"
Traddles keek mij aan, abof hij zich verwonderde, wat ik toch praatte.
iMijnheer en mevrouw Micawber!" herhaalde ik. iWel, die kenik
beiden zeer goed."
Een juist bijtijds komend kloppen aan de dear, dat ik door oude onder-
vinding op Windsor Terrace nog wel kende, en waaitoe nieniand
anders dan mijnheer Micawber in staat was (zoo deftig fatsocnlijk klonk
het) loste in mijn gemoed alien twijfel op, of het roijne oude vrienden wel
waren. Ik verzocht Traddies zijn hnisheer te vragen om boven te koraen.
Traddles deed zulks, over deleuning" van de trap; en mijnheer Micaw-
ber, geen zier veranderd — met zijnc spanbroek, zijn stok, zijne boordjes
en zijn lorgnet, alles nog eveneens — kwam met eene jeugdige en voor-
naam fatsoenlijke houding de kamer in.
»Ik verzoek wel verachooning, mijnheer Traddles," zcide mijnheer
Micawber, met den ouden galm m zijne stem, en ophoudende met zacbt
een wijsje te neuri^n, >ik wist niet dat er een persoon, dezeohuize
vreemd, in uw heiligdom was."
Mijnheer Micawber boog even voor mij en haalde zijne boordjes op.
» Hoe vaart ge, mijnheer Micawber ?" zeide ik. — » Wel verplicht,
mijnheer," antwoordde hij, »ik ben in statuquo." — ^En mevrouw
Micawber ?" vervolgde ik. — »Zij, mijnheer," antwoordde mijnheer Mi-
-cawber, >is, Goddank, ook in statu quo." — * En dekinderen, mijnheer
-Micawber ?" — »Het verheugt mij, mijnheer," zeide mijnheer Micawboj
>u te kunnen antwoorden, dat zij almede eene volmaakte gezondheid
genieten."
Al dien tijd had mijnheer Micawber mij volstrekt niet herkend, of-
schoon hij vlak voor mij stond. Maar toen hij mij nu zag glimlachen,
bezag hij mijne irekken met meer oplettendheid, deed een stap achter-
waarts, riep uit: ils hetmogelijk! Heb ik hetgenoegen om Copperfield
te aanschouwen !" en schudde met de grootste hartelijkheid mijne beide
handen.
>Goede hemel, mijnheer Traddles!" zeide mijnheer Micawber; lals
ik denk, dat ik u zoo bekend moet vinden met den vriend mijner jeu^
lien makker van vroegere dagen ! Lieve vrouw !" riep hij over de leunmg
"van de trap mevrouw Micawber toe, terwijl Traddles (gelijk hij wel
mocht) niet weinig verwonderd keek over de benamingen, die hij mij
gaf. »Er is een heer bij mijnheer, wien ik het pleizier wensch te hebben
-om aan u te presenteeren, liefste."
Mijnheer Micawber kwam terstond binnen en schudde mij nogmaals
-de hand.
»En hoe vaart onze goede vriend de doctor, Copperfield?" zeide
mijnheer Micawber, >cn al dc vrienden van CanteibttT'^jV' — »^
90 DAVID COPPERFIELD.
heb geene andere dan goede berichten van hen,'* zeide ik. — »Dat ver-
heugt mijbuitengemeen/' zeide mijnheerMicawber. >Het waste Can-
terbury waar wij elkander het laatst ontmoet hebben. In de schaduw,
mag ik figuurlijk zeggen^ van dat eerwaardige gebouw, door Chaucer
vereeuwigd, dat in oude tijden het doel der pelgrims was uit de verst ver-
wijderde hoeken der — kortom," zeide mijnheer Micawber^ vlak bij de
domkerk/'
Ik antwoordde dat dit inderdaad zoo was. Mijnheer Micawber bleef
aan het praten zoo rad als hij maarkon; maar niet, dacht mij, zonder
eenige teekenen van onrust op zijn gezicht te toonen, dat hij bewust was
zekere geluiden in de naaste kamer, alsof mevrouw Micawber daar hare
handen wiesch en haastig laden open- en dichtschoof, die lang niet glad
iepen.
» Gij vindt ons, Copperfield," zeide mijnheer Micawber, met het €6ne
oog op Traddles, > tegenwoordiggeetablisseerd op een voet, dien men wel
als gering en eenvoudig mag aanduiden; maar het is u wel bewust, dat
ik in den loop mijner levensbaan bezwaren heb moeten bekampen en
hinderpalen te boven komen. Het is u niet onbekend, dat er tijdperken
in mijn leven zijn geweest, toen het mij was opgelegd te wachten tot
zekere onverwachte voorvallen zich zouden opdoen; toen hetnoodig
was dat ik eenige schreden terugdeinsde, eer ik tot datgene kwam, wat
ik vertrouw, zonder van eigenwaan beschuldigd te worden, een sprong
te mogen noemen. Dit tegenwoordige is een van die gewichtige tijdsge-
wrichten in des menschen leven. Gij vindt mij nu teruggedeinsd om een
sprong te nemen; en ik heb alle reden om te gelooven, dat er binnenkort
een krachtige sprong zal plaats hebben."
Ik^gaf mijn genoegen hierover te kennen, toen mevrouw Micawber
binnenkwam, nog wat slordiger dan zij placht te zijn — of zij moest dit
maar alleen in mijne haar ontwende oogen schijnen — maar toch eenigs-
zins opgeknapt om gezelschap te ontvangen, en met een paar bruine
handschoenen aan.
iMelieve," zeide mijnheer Micawber, haar naar mij toeleidende, »hier
is een heer, die zich Copperfield noemt en zijne kennis met u wenscht
te vermeuwen.' '
Het zou, gelijk van achteren bleek, beter geweest zijn haar zachtjes aan
op deze aankondiging voor te bereiden, want daar mevrouw Micawber
niet sterk van gestel was, schrikte zij er zoodanig van en werd zij zoo
onpasselijk, dat mijnheer Micawber in grooten angst naar de waterton
op het achterplaatsje moest loopen en eene kom vol water halen om haar
voorhoofd mede te wasschen. Weldra kwam zij echter weder bij en was
waarlijk blijde dat zij mij zag. Wij praatten nog een half uurtje onder ons
vieren. Ik vroeg haar naar de tweelingen, die zij zeide dat nu al »groote
lummels" waren, en naar jongen heer en jonge jufFrouw Micawber, die
zij »wezenlijke reuzen" noemde, maar die thans niet voor den dag
kwamen.
Mijnheer Micawber drong mij zeer om te blijven eten. Ik zou daartoe
niet ongenegen zijn geweest, indien ik mij niet verbeeld had zekere on-
EENIGE WOORDJES IN VBRTROUWEM. 9I
TUst in mevTODTr Micawber's oogea tc lezen, alsof zij bij zich zelve bere-
keode hoe ver het koude vleesch wel zou strekken. Ik verontschiildigde
inij met eene andere afspraak; en toen ik zag, dat mevronw Micawber
dadelijk ophelderde, lict ik mij door geene ovenreding daarvan af-
brengen.
Maar ik zeide Traddles en mevrouw Micawber, dat ik er niet aan kon
denken om been te gaan, of zij moesten een dag bepalen oin bij mij te ko-
men diaeeren. De bezigheden van Traddles maakten het noodzakelijk
een nog eenigszins verwijderden dag te kiczen, maar ebdelijk werd er
tocb een gevonden, die ons alien gelegen kwam, en toen nam ikafscheid.
Onder voorwendsel van mij een naderen weg te willen beduiden, dan
dien ik gekomcn was, ging mijnheer Micawber tot aan den hoek der
straat met mij mede, daar hij zeer verlangend was (verklaarde hij mij)
om met een oud vriend eenige woordjes in vertrouwen te wisselen.
»Mijn waarde Copperfield," zeide mijnheer Micawber, likbehoefu
wel haast niet zeggen, dat bet onder de bestaande omstandigheden een
onuitsprekelijk genot is, m uw vriend Traddles een gemoed onder ons
dak te hebben, dat — als ik mij die uitdrukking mag veroorlooven —
zulk een weldadigen glans verspreidt. Terwijl vlak naast onze deur eene
waschvrouw wooni, die harde beschuit voorhaarvenstertekoopheeft
staan, en een inspccteur van politie aan den overkant, kunt gij u wel
verbcelden, dat zijn gezelschap voor mij en mijne vrouw een bron van
truost is. Ik ben tegenwoordig, mijn waarde Copperiield, aan den com-
missiehandel in granen. Dit behoort niet onder de winstgevende beroe-
pen — met andere woorden er is niets mee te verdienen — en eeoige
tijdelijke moeielijkheden van financieelen aard zijn het gevolg daarvan
geweest. Het verheugt mij echter er te kunnen bijvoegen, dat ik nu het
voomitzicht heb, dat lich weidra lets zal opdoen (het is mij niet geoor-
loofd te zeggen van wclken aard) hetwelk ik vertrouw, dat mij in staat
zal stellen om zoowel mij zelven als uw vriend Traddles, voor wien ik
eene ongevetnsde belangsteliing koester, een vast bestaan te verschaffen,
Het zal u misschien niet verwonderen te hooren, dat mijne vrouw zich
in een gezondsheidstoestand bevindt, die het niet onwaarschijnlijkmaakt
dat er eerlang weder eene vermeerdering zal plaats hebben van die pan-
den van genegenheid, welke — kortom van ons troepje kinderen. De
familie van mevrouw Micawber is zoo goed geweest van hun ongenoe-
gen over dezen staat van zaken te kennen te geven. Ik wil daaromtrent
alleen aanmerken, dat ik niet weet dat die staat van zaken hun eenigszins
aangaat, en dat ik die uitlatingen met verachting en smaad leru^wijsl"
Daaiop gaf mijnheer Micawber mij nog eens de hand en verliet mij.
XXVIII.
UUNHEER micawber's HAND5CH0EN.
Tot de dag verscheen waarop ik mijne pas gevondene oude vriendw
92 DAVID COPPERFIKLD.
zou oDthalen, leefde ik voomamelijk van Dora en koffie. Mijne verliefd-
heid benam mij den eetlnst, en ik verheugde mij daarin, want het was
niij alsof ik een verraad aan Dora zou gepleegd hebben als ik met na-
tuurlijken smaak had gegeten. De gezonde lichaamsbeweging^ die mijne
wandelingen mij verschaften, ging in dit opzicht niet met de f;ewone
gevolgen gepaard, daar de invloed der frissche lucht door dien der
teleurstellin^ werd tegengewerkt. Ook koesler ik een twijfel. op mijne pijn-
lijke ondervmding in dit tijdperk van mijn leven gegrond, ofeengezonde
trek tot dierlijk voedsel zich wel met vrijheid in een menschelijk wezen
kan ontwikkelen, dat aanhoudend door knellende laarzQn wordt gemar-
teld. Ik geloof, dat de extremiteiten op hun gemak moeten zijn eer de
maag met kracht wil werken.
Bij ^elegenheid van dit huiselijkdinertjeherhaaldeik mijne vroe-
gere mtgebreide toebereidselen niet. Ik zorgde slechts voor een paar
tongen, een schapeboutje en eene duivenpastei. Juffrouw Crupp barstte in
openbaren opstand uit bij mijn eersten bedeesden wenk over het koken
van de visch en het braden van den schapebout, en zeide met eene def-
tigbeid, waaruit bleek hoe diep zij het onrecht,dathaaraangedaanwerd^
gevoelde : > Neen, neen, mijnheer ! Zoo iets zult ge niet van mij vergen,
want ge kent mij toch beter, dan dat ge mij in staat zoudt rekenen om
iets te doen, dat ik niet met satisfactie voor mij zelve kan doen !" Einde-
lijk werd er even wel een vergelijk tot stand gebracht, en bewilligde juf-
frouw Crupp in het verrichten van dit kunststuk, onder beding^ dat ik
naderhand gedurende veertien dagen niet thuis zqu eten.
£n hier mag ik aanmerken, dat het waarlijk schrikkelijk was, wat ik
te lijden had onder de dwingelandij, die juffrouw Crupp over mij had
verkregen. Nooit was ik voor iemand zoo bang. Wij moesten over alles
tot een vergelijk komen. Als ik ooit zwarigheden maakte^ werd zij ter-
stond door die verwonderlijke kwaal overvallen, die altijd in haar gestel
op den loer lag, gereed om oogenblikkelijk hare levensdeelen aan te
tasten. Als ik wat ongeduldig aan de schel trok, nadat ik dit zesmaal be-
scheiden, maar vruchteloos had gedaan, en zij eindelijk verscheen —
iets, waarop men nog volstrekt niet kon rekenen — deed zij dit met een
verwijtenden blik, zonk buiten adem op een stoel bij de deur, legde hare
hand op haar nankingschen boezem, en werd dan zoo ziek, dat ik blij was
haar met elke opoffering van brandewijn of iets anders maarweder kwijt
te raken. Als ik er tegen had, dat mijn bed 'snamiddags om vijf uur weid
opgemaakt — wat ik nog voor een lastigen tijd houd — was eene enkele
beweging barer hand naar denzelfden nankingschen zetel van gekwetste
gcvoeligheid voldoende om mij eene verontschuldiging te doen uitstot-
teren. Kortom, ik zou liever alles gedaan hebben wat ik maar met eere
kon doen, dan juffrouw Crupp aanstoot te geven ; zij was de angst van
mijn leven.
Ik kocht voor dit dinertje ergens uit de hand een stommeknecht,
liever dan dat handige jonge mersch weder te huren, tegen wien ik een
vooroordeel had opgevat, omdat ik hem op een zondagochtend in het
Strand had ontmoet met een vest, dat bijzonder sterk op een van de
mlK GASTUAAL TBR EBR DBR IUCAWBBR'S. 93
mijne gelcck, hetwellc scdert de vorige gelegenheid vermist werd. Het
>kleine meisje" werd wederom tc hulp genonien, doch onder voor-
waardc, dat zij aJleen de schotels zou binnenbrcDgen en dan weder op
het portaal van de trap, buiten mijne buitendeur, zou gaao staan, waar het
neusophalen, dat zij zich had aangewend, niet voor de gasten hoorbaar
zou zijn, en het cene physieke onmogehjkheid zou wezen, om op de
borden te trappen.
Nadat ik de benoodigdheden voor eene kom punch had aangeschaft,
die mijnheer Micawber zou maken ; nadat ik nog gezorgd had voor een
fleschje eau de lavende, twee waskaarsen, een papienje met speldoi
en een speldenkussen, ten dienslc van mevrouw Micawber, als zij voor
mijn kaptafeltje haar toilet maakte, en 00k ten haren gerieve in mijne
slaapkamer vuur had laten aanleggen ; en nadat ik eigenhandig de tafel
had gedekt, wachtte ik met gerustheid den uitslag af.
Op den bepaalden tijd kwamen mijne drie gasten te zamen aan, mijn-
heer Micawber met nog hooger boordjes dan gewoonlijk en een metiw
lint aan zijnlorgnet: mevrouwMicavbermetharemutsineenlichtgrauw
Sapier, terwijl Traddies dJt pakje droeg en haar tevens met zijn arm on-
ersteunde. Zij waren alien opgetogen over mijne wonmg. Toen ik me-
VTOuw Micawber naar mijn toilettafeltje bracht, en zij zag op welk een
grooten voet dit voor haar was ingericht, was zij zoo vemikt, t^t zij mijn-
beer Micawber binnenriep om er naar te kijken.
iMiJD waarde Copperteld," zeide mijnheer Micawber^ >ditis luxe.
Dit is eene manier van leven, die mij herinnert aan den tijd toen ik zelf
QOg vrijgetel was, en nievrouw Micawber nog niet gebeden was om hare
trouw aan het altaar van Hymen te verpanden," — »Hij meent, door
hem gebeden, mijnheer Copperfield," «idc mevrouw Micawber, schalk-
ichtig : » voor andereii kan hij niet instaan." — » Mijne beste,"antwoordde
oiijnheer Micawber met plo^lingen emst, >ik begeer ook niet voor an-
jeren in te staan. Ik weet maar al te wel, dat toen gij, door de onnaspoor-
lijke besluiten des noodlots, voor mij bewaard werdt, het wel mogelijk
s, dat gij bewaard werdt voor iemand, bestemd om, naeene langgerekte
worsteling, eindelijk het slachtotTer te worden van fiDancieeleongelegen-
leden van ingewikkelden aard. Ik begrijp uwe toespeling, lieve. Het
imait mij, maar ik kan het dragen," — > Micawber !" riep mevrouw Mi-
:awber met tranen uit. >Heb ik dit verdiend? Ik, die u nooit verlaten
leb, die u nooit verlaten zal, Micawber!" — »Metieve," antwoordde
nijnheer Micawber, zeer aangedaan, >gij zult het wet vergeven, en onze
)ude en beproefde vriend Copperfield zal het zeker ook wel vergeven,
lat mijn gekwetst gemoed zich voor een oogenblikdiep verscheurd ge-
fbclde door eene kort geledene onaangenaamheid met een slaafs desge-
•Ags — met andere woorden een biutalen kraansluitei van de water com-
xignie — en zu!t mijne overijling beklagen, maar niet veroordeelen,"
Daarop omhelsde mijnheer Micawber zijne echtgenoot en drukte mij
le hand, het aan mij overlatende om uit zijn afgebroken gezegde op te ma-
lOL, dat zijn toevoer van water to t huiselijk gebruik dien middag was afge-
joten, omdat hij in debetaling van het watergeld achterlijk wasgebleven.
94 DAVID COPPERFIELD.
Om zijne gedachten van dit treurige onderwerp af te trekken, onder-
richtte ik inijnheer Micawber, dat ik op zijne hulp had gerekend om eene
kom punch te maken, en bracht hem naar de citroenen. Zijne neerslach-
tigheid, om niet te zeggen wanhoop, was in een oo|;enblik verdwenen.
Nooit zag ik iemand zich zoo aan den geur van citroenenschillen en
brandende rum, met den damp van kokend water gemengd, vergasten,
als mijnheer Micawber toen deed. Het was lets bewonderenswaardigs,
hoe zijn gezicht ons uit eene dunne wolk van die geurige dampen aan-
blonk, terwijl hij mengde en roerde en proefde, met een ijver alsof hij,
in plaats van eene kom punch, een fortuin voor zich zelven en zijne fami-
]ie tot in het laatste nageslacht maakte. Wat mevrouw Micawber betreft,
ik weet niet of het de werking der muts, of van deeau delavende, of
van de spelden, of van het vuur, of van de waskaarsen was^ maar zij kwam,
vergelijkenderwijs gesproken, bekoorlijk mijnekamer uit. En nooit was
een leeuwerik vroolijker dan die goede vrouw.
De geloof — ik heb er nooit naar durven vragen, maar ik geloo^ —
dat juffrouw Crupp, na de tongen te hebben gebakken, ziek werd. Omdat
wij op dat punt blijven steken. De schapebout kwam binnen ; inwendig
zeer rood en uitwendig zeer bleek, en bovendien besprenkeld met eene
vreemde gruizerige zelfstandigheid, alsof hij in de asch van dien merk-
waardigen keukenhaard was gevallen. Wij konden dit echter niet uit de
jus opmaken, daar het >kleine meisje'' al wat daarvan was op de trap had
gemorst — waar het, terloops gezegd, in een langen straal bleef liggen,
tot het door het loopen was uitgesleten. De duivenpastei was niet slecht,
maar eigenlijk eene bedriegerij, daar de korst naar een teleurstellend
hoofd geleek — om phrenologisch te spreken — vol bonken en knobbels,
maar ntet niets bijzonders daaronder. Kortom, het feestmaal was zoo-
danig mislukt, dat ik zeer verdrietig zou ^eweest zijn — over die misluk-
king, meen ik, want ik was altijd verdrietig over Dora, als ik niet door
den goeden luim van mijn gezelschap en door een heerlijken inval van
mijnheer Micawber uit den nood was geholpen.
>Mijn beste vriend CopperJ5eld," zeide mijnheer Micawber, »in de
best geregelde huishoudens gebeuren wel cens ongelukken ; en in huis-
houdens, niet geregeld door dien alles doordringenden invloed, die te
gelijk heiligt en verheldert wat — wat — kortom, ik wilde zeggen —
door den invloed eener vrouw, die den verheven rang van huisvrouw
bekleedt, kunnen zij met vertrouwen verwacht en moeten zij met gelijk-
moedigheid verdragen worden. Als ge mij de vrijheid wilt veroorloven
om aan te merken, dat weinige gerechten in hunne soort lekkerder zijn
dan een Devil, en dat ik geloof, dat wij, met een weinigje verdeeling van
arbeid, zulk een gerecht uitmuntend zouden kunnen klaarmaken, indien
dat jonge dienstmaagdje ons maar een rooster kon bezorgen, dan wilde
ik u onder de aandacht brengen, dat dit kleine ongeluk gemakkelijk zott
te verhelpen zijn."
Er was in het provisiekamertje een rooster, waarop des morgens mijn
tneedje spek gebraden werd. Dezen hadden wij in een oogwenk bij de
hand, en gingen dadelijk aan het werk om mijnheer Micawber*s denk-
GBSTOORD DOOR LITTIMKR.- 95
1>eel<l te verwezenlijken. De veideeling van den arbeid, die hi; bedoeld
had, was deze: Traddles sneed denschapeboutaanschiji]es;mijnheer
Micawber (die zoo iets uitmunteDd verstond) deed er zout, mosterd en
peper op; ik legde ze op den rooster, keerde ze met een vork om en nam
ze er van af, allcs onder direcde van mijnheer Micawber; en mevrouw
Micawber warmde, onder een gestadig roeren, eene saus van champig
nons in een pannetje. Toen wij schijven genoeg klaar hadden om mede
te beginnen, vielen wij ermet hoogopgeslagenmouwenopaanjonder-
wijl lagen er nog meer scbijven op het vuur te sissen en te knappen, en
-onze aandacht was dus verdeeld tusscben de portie op ons bord en die,
weUtewcderom aan hel braden was.
Met het nieuwe van dit gezicht, den heerlijkcn smaak er van, de drakte
van het klaarmaken, het dikwijis weer neervallen om het te eten, naar-
mate de knappende schijven gloeiend heet van den rooster kwamen,
alien zoo woelig, zoo heet van den vuurgloed, zoo vol lachs, en te mid-
den van zulk een uitlokkend nimoer en even uitlokkenden geur, hadden
wij spoedig den schapebout tot op het been toe afgesneden. Mijn eetltist
kwam als door een wonder terug. Ik schaam mij am het te schrijven,
maar ik.geloof waarlijk, dat ik Dora voor een korte poos vergat. Ik ben
vast overtuigd, dat mijnheer en mevrouw Micawber niet meer smaak in
het feestmaal konden hebben, al hadden zij een bed verkocht om het
zich te verscbaSen. Traddles lachte bijna den geheelentijd even hartelijk
als hi}' at en werkte. Dat dedenwij eigeiilijk alien, alien tegelijk;enik
durf wel zeggen dat nooit iets gelukkiger was uitgevallen.
Wij waren nog midden in onze vroolijkheid, en druk bezig, ieder in
zijn vak, om het laatste baksel tot eene volmaakUieid te brengen, die het
iMst de kroon moest opzctten, toen ik bespeurde, dat er iemand vreemds
in de kamer was, en mijnc OOgen die van den deTdgen Littimer ontmoet-
ten, die met den hoed in de hand voor mij stond.
• Watscheelt craan?"vroe^ikonwillckeimg, — iNeem mijnietkwa-
lijk, mijnheer; menzeide, dat ik maar moest binnengaan. Is mijnmecster
niet hier, mijnheer?" ^ »Necn." ^ »Hebt gij hem dan niet gezien,
mijnheer?" — >Neen. Komt gij dan niet van hem af f" — »Niet ohmid-
delliik, mijnheer," — >Had hij u gezegd, dat gij hem hier zoudtvio-
^enr" — >Dat juist niet, mijnheer. Maar ik zou denken dat hij morgen
wel hier zal komen, nu hij vandaag niet gekomen is." — *Komt hij dan
van Oxford terug?" — >Laatikumogen verzoekenom tegaanzitten,
mijnheer," antwoordde hij zeer eerbiedig, >en d&t mij te laten doen."
Daarop nam hij mij, die aan geen tegenstand durfde denken, de vork uit
de hand, en boog zich over den rooster, alsof hij zijne geheele aandacht
daarop gevestigd bad.
Wij zouden ons niet veel gegeneerd hebben, durf ik wel zeggen, als
Steerfbrth zelf was binnengekomen; maar voor zijn zoo uiterst fatsoen-
lijken dienaar werden wij in een oogenblik de bedeesdheid zelve. Mijn-
heer Micawber liet zich, een deuntje neuriende, om te toonen dat hij
gcheel op zijn gemak was, op zijn stoel zakken, terwijl het hecht eener
haasdg weggestopte vork uit de borst van zijn rok stak, alsof hij zich
96 DAVID COPPERFIELD.
zelven daarmede had doodgestoken. Mevrouw Micawher trok
bruine handschoenen aan en poogde de kwijnende onverschilligl
eener fijn beschaafde dame te vertoonen. Traddles streek met zijne
tige vingers door zijne haren, bleef zoo recht als een staak staan
staarde verlegen op het tafellaken. Wat mij betreft, ik was aan het h(
mijner eigene tafel een hulpeloos wicht, en durfde nauwelijks de h<
fatsoenlijke verschijnin^ aanzien, die, de Hemel wist waar vandaanj
komen was, om mijn huishouden te recht te zetten.
Ondertusschen nam hij het gebraad van den rooster, en diende
met deftigen emst rond. Wij namen alien nog lets, maar hadden er
smaak meer in, en hielden ons maar alsof wij aten. Toen wij een vo.
onze borden wegschoven, nam hij ze, zonder eenig gerucht te m
van de tafel, en zette de kaas op. Hij nam die ook weder weg, toen w.^
mede gedaan hadden, ruimde de tafel af, stapelde alles op den stomi
knecht, zette glazen voor ons, en schoof, zonder iets te vragen, d^
stommeknecht in het provisiekamertje. Dit alles werd met de groot
dienstvaardi^heid verricht, en hij sloeg nooit zijne oogen op van datg<
waarmede hij bezig ivas. £n toch schenen zelfe zijne ellebogen, als
zijn rug naar mij toe had, te spreken en mij duidelijk te zeggen, dat
mij voor nog zeer jong hield.
>Kan ik nog iets anders doen, mijnheer ?''
Ik bedankte hem en zeide neen^ maar vroegofhijzelfniet wildeetc
iWelverplicht,mijnheer." — >KomtmijnheerSteerforth van Oxfori
terug?" — iNeem mij niet kwalijk, mijnheer?" — iKomt mijnhe
Steerforth van Oxford terug f" — >Ik zou mij verbcelden dat hij mor
gen wel hier zal zijn, mijnheer. Ik dacht eenigszins, dat hij vandaag al
hier zou wezen, mijnheer. De vergissing zal zeker wel aan mijn kaot
wezen, mijnheer." — >Als gij he6i het eerst mocht zien," begon ik. -
»Als gij het mij niet kwalijk neemt, mijnheer; ik denk niet dat ik hem he
eerst zal zien." — iMaar in geval het zoo wezen mocht," zeide ik, »ze
hem dan, dat het mij spijt dat hij vandaag niet hier geweest is, omdat c
een oud schoolkameraad van hem hier was." — » Zoo waarlijk, mijc
heerP" en hij verdeelde eene bulging tusschen mij en Traddeles met ee
blik naar den laatsten.
Hij ging zachtjes naar de deur, toen ik, in de ijdele hoop om iets o
een natuurlijken toon te zeggen — dat ik tot dezen man nooit doe
kon — riep :
>0, Littimer!" — i Mijnheer?" — >Zijt ge toen nog lang te Yai
mouth gebleven?" — >Niet bijzonder lang, mijnheer." — »Gij hel
het scheepje zien afmaken?" — >Ja, mijnheer. De bleef daar opzel
telijk om het scheepje te zien afmaken." — »Dat weet ik!" Hij sloq
eerbiedig zijne oogen naar mij op. > Mijnheer Steerforth heeft he t noj
niet gezien, zou ik denken?" — >Dat kan ik waarlijk niet zeggen, mijn
heer. Ik wensch u goedenavond, mijnheer."
Hij begreep alle aanwezigen in de eerbiedige buiging, die op dez<
woorden volgde, en verdween. Mijne gasten schenen vrijer adem t<
halen toen hij weg was; maar mijne verademing was zeker nog grootei
OVER DK VOORUITZICHTEN VAN DEN HEER MICAWBER. 97
ant behalve dat ik in het bijzijn van dien man altijd door dat zonder-
J^|Snge gevoel van minderheid beklemd werd, ontrustte mijn geweten mij
iU met een gefluister^ dat ik zijn meester gewantrouwd had, en was het
mij onmogeUjk zekere onbestemde vrees te smoren, dat hij dit zou ont-
dekken. Hoe kwam het dat ik, die inderdaad zoo weinig te verbergen
^^^had, altijd een gevoel had alsof die man mij op iets zou betrappen ?
I ^f Mijnheer Micawber wekte mij uit dit gepeins, dat met zekeren kna-
*^*"|genden angst om Steerforth zelven onder de oogen te komen gemengd
was door den afwezigen Littimer, wien hij een allerfatsoenlijksten kerel
en een puikje van een heerenknecht noemde, met loftuitingen te over-
laden. Mijnheer Micawber, moet ik aanmerken, had zich rijkelijk zijn
'^ ^eel in de algemeene buiging toegeeigend en dit met nederbuigende
-fendelijkhcid aangenomen.
I * » Maar de punch, mijn waarde Copperfield," zeide mijnheer Micawber,
""^levenals tijd entij, wacht naar niemand. Zij is nu op het oogenblik op
haar best. Liefste, wilt ge mij uwe meening eens zeggen ?"
Mevrouw Micawber vond de punch uitmuntend.
>Danzal ik drinken," zeide mijnheer Micawber; » als mijnheer Cop-
perfield mij die gezellige vrijheid wil veroorloven, op de dagen toen mijn
vriend Copperfield en ik nog jonger waren en zij aan zij tegen de wereld
kampten."
Daarop dronk mijnheer Micawber zijn glas uit en zoo deden wij
alien : Traddles blijkbaar zeer verwonderd op welken ver verwijderden
tijd mijnheer Micawber en ik met mogelijkheid wapenbroeders in den
strijd tegen de wereld konden geweest zijn.
lAhem!" zeide mijnheer Micawber, zijne keel schrapende en warm
wordende van de punch en het vuur. »Liefje, nog een glas ?"
Mevrouw Micawber zeide, dat het maar een klein weinigje moest we-
zen; maar dit konden wij niet toelatenen zoo was het een glas vol.
»Daar wij hier geheel onder vertrouwden zijn, mijnheer Copperfield,"
zeide mevrouw Micawber, bij kleine teugjes hare punch drinkende,
» want mijnheer Traddles behoort als het ware tot ons huishouden, zou
ik gaame eens uw gevoelen over mijnheer Micawber's vooruitzichten
willen hooren. Want de granen," zeide mevrouw Micawber, op redenee-
renden toon, >gelijk ik meer dan eens tegen mijnheer Micawber gezegd
heb, mogen fatsoenlijk wezen, maar rijkelijk winstgevend zijn zij niet.
Commissien ten bedrage van twe^ schellingen en negen stuivers in de
veertien daag kunnen, hoe bekrompen onze wenschen ook mogen zijn,
niet voor rijkelijk worden gehouden."
Wij gaven dit alien toe.
>Dan," vervolgde mevrouw Micawber, die er grootsch op was, dat zij
in alle dingen een helder doorzicht had en mijnheer Micawber door hare
vrouwelijke wijsheid op den rechten weg hield, terwijl hij anders wel
eenigszins kromme wegen kon genomf n hebben, >dan doe ik mij zelve
deze vraag : Als de granen niet te vertrouwen zijn, wat dan ? Zijn steen-
kolen te vertrouwen ?'* Lang niet. Wij hebben, op raad van mijne familie,
ons aan die proef gewaagd en ze bedriegelijk bevonden."
DAVID COPPERFIELD. — II 7
98 DAVID COPPERFIELD.
Mijnheer Micawber, met de handen in de zakken op zijn stoel achter-
overleunende, keek ons zijdelings aan en knikte, als wilde hij zeggen^
dat de zaak zeer duidelijk werd voorgedragen.
iDaar die artikelen, granen en steenkolen," zeide raevrouw Micawber
op nog deftiger toon, » dus evenzeer buiten omvraag moeten blij ven,
mijnheer CopperJ5eld, zie ik natuurlijk in de wereld rond en zeg: »Wat
is er, waarraede iemand van mijnheer Micawber's talenten waarschijnlijk
fortuin zal maken ?" £n ik sluit alles uit, wat naar commissiehandel ge-
lijkt, omdat commissien nooit zeker zijn. Wat voor iemand van mijnheer
Micawbers bijzonder temperament best geschikt zou wezen, is — daar-
van ben ik overtuigd — iets zekers."
Traddles en ik gaven beiden door een gevoelvol geprevel te kennen,
dat wij niet twijfelden of deze groote ontdekking was waarheid en strekte
mijnheer Micawber zeer tot eer.
> Ik wil het niet voor u verbloemen, mijn beste mijnheer Copperfield,"
zeide mevrouw Micawber, >dat ik voormij lang gedacht heb, datde
brouwerij bijzonder geschikt voor mijnheer Micawber zou zijn. Zie maar
eens naar Barely en Perkins ! Zie maar eens naar Truman, Hanbury en
Buxton ! I^et is op zulk een uitgebreiden voet, dat mijnheer Micawber —
dat weet ik, omdat ik hem ken — vooral zou kunnen uitblinken ; en de
winsten, heeft men mij gezegd, zijn ont-zag-lijk ! Maar als mijnheer Mi-
cawber geen deelgenoot in die firma's kan worden — die zijne brieven
niet eens beantwoorden, als hij ze zelfs in eene ondergeschikte betrek-
king zijne diensten aanbiedt — wat kan het dan baten, over dat denk-
beeld uit te weiden ? Niets. Ik mag mij overtuigd houden dat mijnheer
Micawber's manieren..." — »Hm! Inderdaad melieve," viel mijnheer
Micawber hierop in. — » Stil toch, beste," zeide mevrouw Micawber, haar
bruinen handschoen op zijn arm leggende. > Ik mag mij overtuigd houden,
dat mijnheer Micawber's manieren hem bijzonder voor een bankier zou-
den aanbevelen. Ik mag bij mij zelve redeneeren, dat als ik geld in een
bankierskantoor had staan, de manieren van mijnheer Micawber, als re-
presentant van dat kantoor, vertrouwen zouden inboezemen en de be-
trekkingen moesten uitbreiden. Maar wanneer de bankierskantoren
weigeren van mijnheer Micawber's bekwaamheden gebruik te maken, of
het aanbod daarvan met minachting opnemen, wat kan het dan baten
over dat denkbeeld uit te weiden ? Niets. Wat het plan aangaat o.m zelf
een bankierskantoor op te richten, zoo mag ik weten dat er leden van
mijne familie zijn, die, indien zij verlcozen hun geld in mijnheer Micaw-
ber's handen te plaatsen, zeer wel een etablissement van dien aard
konden vestigen^ Maar als zij niet verkiezen hun geld in mijnheer Mi-
cawber's handen te plaatsen — hetgeen zij inderdaad niet doen — wat
kan dat dan 00k baten ? Wederom beweer ik, dat wij daarmede niet ver-
der gevorderd zijn dan te voren."
Ik schudde mijn hoofd en zeide: »Geen zier." Traddles schudde ins-
gelijks zijn hoofd en zeide : » Geen zier."
1 Wat leid ik nu hieruit af?" vervolgde mevrouw Micawber, nog met
het voorkomen van iemand, die iets recht duidelijk wil maken. > Wat is
DE MAATSCHAPPIJ IS VERANTWOORDELUK.
99
<fe slotsom^ mijn beste mijnheer Copperfield, waartoe ik onwederstaan-
baar gebracht word ? Heb ik het mis als ik zeg : »het is duidelijk dat wij
toch moeten leven ?" "
Ik antwoordde: >Geheel niet!" en Traddles antwoordde: >Geheel
met!" en ik hoorde mij zelven er naderhand nog alleen, zeer verstandig,
bijvoegen^ dat iemand of leven of sterven moest.
>Juist," antwoordde mevrouwMicawber. »Zoo is het ook. En nu is de
2aak, mijn beste mijnheer Copperfield, dat wij niet kunnen leven als zich
Diet binnen kort lets zeer verschillends van de tegenwoordige omstandig-
heden opdoet. Nu ben ik voor mij zelve overtuigd, en ik heb het ook
mijnheer Micawber in den laatsten tijd verscheidene malen onder het
oog gebracht, dat men niet verwachten kan, dat de dingen zich zoo
maar van zelf zullen opdoen. Men moet ze, in zekere mate, helpen om
zich op te doen. Ik mag het mis hebben, maar die meening heb ik toch
opgevat."
Traddles en ik gaven haar volkomen gelijk.
>Zeer wel," zeide mevrouw Micawber. >Wat zou ik dan nuaanraden ?
Hier is mijnheer Micawber, met eene groote verscheidenheid van bc-
gaafdheden — met veel talent. ..." — > Waarlijk ; melieve !" zeide mijn-
heer Micawber. — > Och, beste, laat mij toch uitspreken. Hieris mijnheer
Micawber, met eene groote verscheidenheid van begaafdheden — met
veel talent — ik zou zeggen, met genie, maar dat kan de partijdigheid
tener vrouw zijn — "
Traddles en ik mompelden beiden >neen."
>En hier is mijnheer Micawber, zonder eenige voegzame betrekking
of bezigheid. Op wien rust de verantwoording daarvan ? Duidelijk op de
maatschappij. Dan zou ik zulk eene schandelijke zaak bekend maken en
de maatschappij stoutmoedig uiteischen om dit te verhelpen. Het komt
mij voor, mijn bebte mijnheer Copperfield," zeide mevrouw Micawber
met kracht, * dat wat mijnheer Micawber te doen heefl, niets anders is
dan de maatschappij den handschoen toe te werpen, en als het ware te
zeggen : t Laat mij eens zien wie die zal opnemen. Laat de man terstond
Yoorwaarts komen." "
Ik waagde het mevrouw Micawber te vragen, hoe dit moest gedaan
worden.
>Door te adverteeren," zeide mevrouw Micawber — >inaldecou-
ranten. Het komt mij voor, dat wat mijnheer Micawber te doen heeft, om
zich zelven en zijne familie, en ik durf wel zeggen, ook de maatschappij,
die hem tot nog toe over het hoofd gezien heeft, recht te laten wederva-
ren, niets anders is, dan in al de couranten te adverteeren : zich zelven
duidelijk te beschrijven als zoo en zoo, met die en die bekwaamheden,
en dan te zetten : » Bezorg mij nu eene winstgevende betrekking : en adres
met gefrankeerde brieven, aan W. M. Postkantoor, CamdenTow n."'' —
»Dit denkbeeld van mevrouw Micawber, mijn waarde Copperfield,"
zeide mijnheer Micawber, zijne boordjes voor zijne kin tot elkander
trekkende en mij zijdelings aanziende, > is eigenlijk die sprong waarvan
ft sprak, toen ik laatst het genoegen had u te zien." — > Adverteeren is
loo DAVU> COPPERFIELD.
nog al kostbaar," merkte ik twijfclachrig aan. — » Juist !" zeideni
Micawber, met hetzelfcle logische gezicht. i Zeer waar, mijn beste mijn-
heT Coppcrfield! Ik heb mijnheer Micawber hetzelfde onderhetoog
gebracht. Het is vooral om die reden dat ik denk, dat mijnheer Micaw-
ber (gelijk ik reeds gezegd heb, om zich zelven, zijne familie en de maat-
schappij r^cht te doen) zekere som gelds behoort op te nemen — op een
wjsseltjp."
Mijnheer Micawber, die in zijn stoel achteroverleunde, speelde met
zijn lorgnet en sloeg zijne oogen naar den zolder op; maar ik tneende,
dat hij te gelijk op Traddles lette, die naar het vuur keek.
ilndien geen lid van mijne familie," zeide mevrouw Micawber, >g^
noeg natuurlijk gevoel bezit om geld voor dat wisseltje te geven — ik
geloof, dat er een betere koopmansterm is om uit te dmkken wat ik
meen — "
Mijnheer Micawber, nog met zijne oogen op den zolder gevestigd,
zeide zachtjes: » Escorapteeren."
»0m dal wisseltje te escorapteeren," zeide mevrouw Micawber, >dai>
is mijn gevoelen, dat mijnheer Micawber naar de City moet gaan, dat
wisseltje aan de beurs brengen, en het afzetten voor zooveel hij krijgeD
kan. Indicn de heeren van de beurs mijnheer Micawber noodzaken on
zich cene groote opofTcring te getroosicn, zoo is dat lets tusschen hen en
hun geweten. Ik houd het toch voor eene goede speculate; en ik raad
mijnheer Micawber, mijn beste mijnheer Copp>ertield , om dat ook le
doen en om het als eene sp>eculatie te beschouwen, die zekere winsten
moet opbrengen, en daarom tot a lie opofTeringen te besluiten."
Ik begreep, maar ik weet waarlijk niet waarom, dat mevrouw Micaw-
ber hierdoor een groot bewijs van trouwe liefde en zelfverloochening gaf,
en prevelde dus ook zoo iets. Traddles, die mijn voorbeeld volgde, deed
hetzelfde, maar bleef nog naar het vuur kijken.
>Ik wil," leide mevrouw Micawber, haar glas uitdrinkende en haar
spencer ophalende, als eene voorbereiding om zich naar mijne slaapka'
' raer te begeven, »ik wil deze aanmerkingen over mijnheer Micawber's
financieele aangelegenheden niet verder voortzetten, Bij uw gastvrijea
haard, mijn beste mijnheer Copperfield, en in het bijzijn van mijnheer
Traddles, die, hoewel niet zulk een oud vriend als gij, toch geheel eigen
met ons is, kon ik mij niet onlhouden u te zeggen wat ik mijnheer Mi-
cawber aanraad. Ik gevoel dat nu de tijd gekomen is, dat miinheer Mi-
cawber zich behoort in te spannen, en — wil ik er bijvoegen — zich te
doen gelden, en het komt mij voor, dat dit de roiddelen zijn. Ik weet wel,
dat ik maar eene vrouw ben, en dat een mannelijk oordeel doorgaans
meer bevoegd wordt geacht om zulke zaken te behandelen ; maar ik moet
toch niet vergeten. dat mijn papa, toen ik nog bij papa en mama in huis
was, gewoon wastezeggen: lEmmaisteeren zwak vangestel,maariii
kracht van geest om iets te begrijpen doet lij voor niemand onder." Dat
mijn papa al te veel met mij was ingcnomen, weet ik wel ; maar er aan te
twijfelen, dat hij eenigermate een menschenkenner was, verbiedt mij mijn
kinderplicht evenzeer als mijn verstand."
PLANNEN VAN DEN HEER MICAWBBR. lOI
Met deze woorden, en doof voor onze verzoeken, dat zij het verder
Tondgaan der punchkom met hare tegenwoordigheid zou veraangena-
men, begaf mevrouw Micawber zich naar mijne slaapkamer. En ik ge-
voelde waarlijk, dat zij eene edele vrouw was — zulk een soort van vrouw,
•die eene Romeinsche matrone had kunnen zijn, en in tijden van alge-
meene rampen allerlei heldendaden verrichten.
In het vuur van dit gevoel, feliciteerde ik mijnheer Micawber met den
schat dien hij bezat. Traddles deed zulks insgelijk. Mijnheer Micawber
gaf ons een voor een de hand, en bedekte toen zijn gelaat met zijn zak-
doek, waaraan ik denk dat meer snuif gekleefd zat dan hij wel wist.
Daama kwam hij met opgewondene vrooUjkheid tot de punch terug.
Hij was vol welsprekendheid. Hij gaf ons te verstaan dat wij in onze
kinderen herleefden, en dat onder den druk van financieele ongelegen-
heden alle vermeerdering van hun getal dubbel welkom was. Hij zeide,
dat mevrouw Micawber sedert onlangs twijfelingen in dit opzicbt badge-
koesterd, maar dat hij die had verdreven enhaargerustgesteld. Wathare
familie betrof, deze lieden waren barer geheel onwaardig, hunne gevoe-
lens waren hem geheel onverschillig, en zij mochten — om zijne eigene
oitdrukking te bezigen — naar den duivel loopen.
Daama sprak mijnheer Micawber eene vurige lofrede op Traddles uit.
Hij zeide, dat Traddles een karakter had, op welks degelijke deugden
hij (mijnheer Micawber) geene aanspraak kon maken, maar dat hij, den
Hemel zij dank, toch kon bewonderen. Hij sprak met gevoel van eene
jonge dame (hem onbekend), welke Traddles met zijne genegenheid
l^ad vereerd, en die deze genegenheid had beantwoord door Traddles
xx&et hare genegenheid te vereeren en te zaligen. Mijnheer Micawber
dx*onk op hare gezondheid. Ik insgelijks. Traddles dankte ons beiden,
door met eene eenvoudigheid en oprechtheid, die mij bekoorden (daar-
toe was ik verstandig genoeg), te zeggen: »Ikbenu waarlijkzeerver-
I>licht. En ik verzeker u, zij is een allerliefst meisje !"
Mijnheer Micawber nam daarop de eerste de beste gelegenheid waar
^^2:31 met groote kieschheid en plechtstatigheid over den staat van mijn
ti.^ut te spreken. Alleen wanneer zijn vriend Copperfield hem emstig van
t^^t tegendeel verzekerde, zeide hij, zou hij zijn geloof verzaken, dat zijn
'^'^^"iend Copperfield beminde en bemind werd, Nadat ik mij een tijdlang
^^^«r heet en ongemakkelijk gevoeld, en veel gebloosd, gestotterd en ge-
^^>cchend had, zeide ik, met mijn glas in de hand : > Welnu, dan zal ik de
S^zondheid van D. instellen," hetgeen mijnheer Micawber zoodanig ver-
^cugde en in vuur bracht, dat hij met een glas punch naar mijne slaap-
*^nier liep, opdat mevrouw Micawber insgelijks op de gezondheid van
^* 20U drinken. Mevrouw Micawber deed dit ook met geestdrift, riep
^^t eene schelle stem van binnen : > Mijn beste mijnheer Copperfield, ik
^^n er vemikt over," en klopte, bij wijze van applaudissement, tegen
^^n muur.
^ Naderhand nam ons gesprek eene meer prozaische wending. Mijn-
^^ Micawber vertelde ons, dat hij Camden Town ongemakkelijk
^^^d, en dus het eerst wat hij doen zou, wanneer de adverteivtit\ftTk%^T
102 DAVID COPPKRFIELD.
volge had dat zich lets goeds opdeed, wezen zou, te verhuizen. Hij sprak
van een terras, aan het westelijk einde van Oxford-Street, tegenover
Hyde-Park, dat hij altijd in het oog had gehad, maar waar hij toch niet
dacht zich zoo terstond te kunnen vestigen, dewijl hij dan op een groo-
ten voet zou moeten leven. £r zou^ gelijk hij ons uitlegde, waarschijnlijk
een tusschentijd verloopen, waarin hij zich met een bovenhuisboveneen
fatsoenlijken winkel zou moeten tevreden houden, bij voorbeeld in Pic-
c a d i 1 1 y — dat voor mevrouw Micawber een vroolijke stand zou zijn^
en waar zij, door een balkonvenster te laten zetten, of nog eenc verdie-
ping op te boUNven, of eene dergelijke kleine verandering te maken,
eenige jaren genoegUjk en deftig konden wonen. Wat er ook voor hem
mocht zijn weggelegd, zeide hij uitdrukkelijk, of waar zijne woning ook
mocht wezen, er zou altijd eene kamer voor Traddles zijn, en een mes
en vork voor mij. Wij waren gevoelig voor zijne goedheid, en hij vcr-
zocht ons hem te vergeven, dat hij over zulke prozaische dingen had
uitgeweid, en dit te verontschuldigen als iets natuurlijks voor iemand,
die op een geheel anderen voet zou gaan leven en daartoe geheel nieuwe
schikkingen maakte.
Daar mevrouw Micawber wederom tegen den muur klopte, om te
weten of de thee gereed was, maakten wij een einde aan dit bijzondere
gedeelte van ons vriendschappelijk onderhoud. Zij schonk op eene zeer
elegante manier thee voor ons; en wanneer ik bij haar kwam, omde
kopjes of de boterhammen rond te geven, vroeg zij mij fluislerend of D.
blank of bruin, of kort of lang was, of iets van dien aard; hetgeen ik
geloof, dat mij wel beviel. Na de thee zaten wij nog voor het vuur over
allerlei dingen te praten; en mevrouw Micawber was zoo goed om (met
een schraal, zwak stemmetje, dat ik mij wel herinner, toen ik haar pas
leerde kennen, bij flauw tafelbier vergeleken te hcbben) de gelief koosde
balladen >De knappe Sergeant" en t Kleine Taflflin" voor ons te zingen.
Voor beide deze liederen was mevrouw Micawber, toen zij nog bij haar
papa in huis was, beroemd geweest Mijnheer Micawber vertelde ons,
dat zij, toen hij haar het eerste hoorde zingen, bij gelegenheid dat hg
haar onder het ouderlijke dak zag, in buitengewone mate zijne aandacht
had getrokken; maar dat hij, toen zij aan Kleine Tafflin kwam, besloten
had om hare hand te winnen of er bij te sneven.
Het was tusschen tienen en elven, dat mevrouw Micawber opstond
om hare muts weder in het lichtgrauwe papier te doen, en haar hoed op
te zetten. Mijnheer Micawber nam de gelegenheid waar toen Traddles
zijne jas aantrok, om mij een brief in de hand te stoppen, met een ge-
fluisterd verzoek, dat ik dien op mijn gemak zou lezen. Ik nam ook de
gelegenheid waar, dat ik eene kaars over de leuning van de trap hield,
ten einde hen naar beneden te lichten, toen mijnheer Micawber, mevrouw
leidende, vooruitging, en Traddles met de muts wilde volgen, om dezen
een oogenblik op het portaal staande te houden.
• Traddles," zeide ik, > mijnheer Micawber meent geen kwaad, de
arme slokker; maar als ik u was, zou ik hem niets leenen." — >Mijn beste
Cppperfield,** antwoordde Traddles met een glimlach, tik heb niets te
•
KOHST VAN STEBRFOKTH. I03
leencD." — »Gij hebt loch een naam, weet ge," zeide ik. — »0! Gij
noemt dat lets leenen?" actwoordde Traddles, met een peinzenden
blik. — iWel leker!" — »0!" zeide Traddles. >Jawel! Ikbenuwel
verplicht, Copperfield ; maar ik vrees, dat ik hem dien al geleend heb." —
» Voor dat wisseltje, dal zulk ecne ^oede speculatie zal zijn f " vroegik. —
»Neen," aolwoordde Traddles, »met voor dat. Dii is de eerstemaal, dat
ik daarvan gehoord heb. Ik heb al gedacht, dat hi; mij waarschijnlijk
ondcrweg naar huis daarvan zal spreken. Ik meen pen ander." — »lk
hoop, dat er geen kwaad van zal komen," zeide ik. — »Ik hoop van
neen," aniwoordde Traddles, i Maar ik zou ook denken van necn, omdat
hij mij zoo pas gezegd beeft, dat er voor gezorgd was. Dat was zijne uit-
drukking: » Voor gezorgd!" "
Daar mijnheer Micawbcr juist op dit oogenblik naar boven keek, had
ik slechts tijd om roijne waarschuwing te herhalen. Traddles bedankte
mij en ging naar beneden. Maar ik was, toen ik de goedige manier zag,
waarop hij met de muts in de hand de trap aTklom, en mevrouw Micaw-
ber ziJD arm gal, zeer bevreesd dat hij tot over de ooren er in zou raken.
Ik ging weder bij het vuur zitten, en zoo zat ik nog, half emstig en
half lachende, over mijnheer Micawber's katakter en de oude betrek-
kingen tusschen ons te denken, toen ik een haastigen voetstap de trap
hoorde opkomen. Eerst dacht ik, dat het Traddles was, die oni het een
of ander, dat mevrouw Micawber had laten liggen, terugkwam ; maar
toen de voetstap naderde, herkende ik hem, en voelde ik mijn hart on-
stuimig kloppen en het bloed mij naar de wangen vliegen, want het was
die van Steerforth.
Ik vergat Agnes nooit, en nooit verliet zij dat heihgdom in mijne ge-
dachten — indien ik het zoo mag noemen — waar ik haar van den eer-
sten af geplaalst had. Maar toen hij binnenkwam, en met uitgestrekte
hand voor mij stond, veranderde de duisternis, die op hem gevallen was,
in licht, en gevoelde ik mij verlegen en beschaamd, dat ik aan ieroand
had getwijfeld, dien ik zoo hartelijk lief had. Ik had haar daarom niet te
' minder lief; ik achtte haar steeds denzelfden vriendelijken, weldoendeo
engel van geheel mijn leven;ik weet het mij zelven, niet haar, dat ik hem
onrccht had gedaan, en ik had hem gaame alle vergoeding daarvoor
willen geven, indien ik maar geweieti had wat ik doen moest en hoc ik
dat doen zou.
• Wei, Groentje, oude jon^n, daar staat ge verstomd !" riep Steerforth
lachend uit, schudde hartelijk mijne hand, en wierp die vroolijk weder
weg. »Hebikuopeenfeestbetrapt,gij Sybariet! Diejongens van Doc-
tors' Commons zijn de vroolijksle snaken van de stad, geloof ik, en
maken ons nuchtere Oxforders te schai.del"
Zijn heldere blik zwierf dartel door de kamer rond, terwijl hij zich
tegenover mij op de sofa zelte, die mevrouw Micawber zoo pasledig had
gelaten, en het vuur oppookte.
» Ik was in het eerst zoo verrast," zeide ik, hem welkom heetende met
al de warmte die ik inderdaad gevoelde, > dat ik haast niet op den adem
kon komen om u te groeien." — »Wel, mijn gezicht is goed voot
104 DAVID COPPSRriELD.
zeere oogen, gelijk At Schotten zeggm," hervatte Steerfbrth, i en (Ut is
uw gezicht ook, Groentje, loo in voile frischheid. Hoe gaat het mijii
Bacdiusprieder ?" — ilkbeaheel wel,"antwo6rddeilE,>envajiavoDd
gehtti niet Aacchusachtig, scboon ik moet bekennen, dat ik nog een
paitij^ van drieSn heb gehad," — iDie ik alien op straat ben tegenge-
komen, dnik bczig met uw lof uit te baiuinen," antwoordde Stcerfoith.
iWie was onze vriend met de spanbroek ?"
Ik gaf hem een denkbecld van mijnheer Micawber, zoo goed ik dit
met weinige woorden kon doen. Hij lachte hartelijk over mijn flauw
feschetst portret van dien beer, en zeide, dat hij een man was om te
ennen en dat hij Hem moest leeren kennen.
lEn wie denkt gij, dat onze anderc vriend is?" vroeg ik op mijne
beurt. — »Dat mag de hemcl weten," zeide Steeribrth. tGeen dniiloor.
hoop ikP MIj dacht, dat hij er een beetje naar uitzag." — *TraddlesI
antwoordde ik zegevierend. — iWie is dat?" vroee Steerforth op een
onverschilligen toon. — »Weetge niet mcer van Traddles? Traddlesb
onte kamer op Salem House?" — »0, die jongen!" zeidc Steerforth,
met den pook op een brok steenkool beukende, dat op het vuur lag. >Is
hij nog altijd zoo teerhartig ? En waar drommel hebt gij hem gcvonden i"
In mijn antwoord verhief ik Traddles zoo boog alsikkon; wantik
gevoelde, dat Steerforth hem eenigszins minachtte. Steerforth staple met
een knikje, een glimlach en het gezegde, dat hij den ouden jongen gaame
nog eens zou willen zien, van de zaak af, en vroeg of ik hem iets te eten
kon geven? Gedurende dit korte geaprek had hij, wanneer hij niet met
woeste levendigheid sprak, meestal verstrooid met den pook op het brok
steenkool zitten beuken. Ik merkte op, dat hij dit nog bicef doen, terwijl
ik het overschot van de duivenpastei en zoo voort uit de kast haalde.
> Wei, Groen^e, dat is een souper voor een koning!" riej) hij uit, met
eene plotselinge uitbarsting zijn stilzwijgen af brekende, en zich aan tafel
zettende. >Ik zal het eer aandoen, want ik ben zoo van Yarmouth
gekomen." — ilk dacht, dat gij van Oxford waart geko men," ant-
woordde ik. — iWel neen," zeide Steerforth. »Ik ben op de zeevaart
geweest — vedbeterebezigheid!" — iLittimeris vandaag hiergeweest
om naar u te vragen," merkte ik aan, ten ik heb hem z6d begrepen, dat
gij te Oxford waart; hoewel hij,nu ik mij bedenk, dat :eker niet
gezegd heeft." — > Littimer is een grooter gek dan ik dacht, dat hij hier
naar mijiskomenvragen,''zeide Steerforth, luchtig een glaswijninschen-
kende en mij toediinkende. >Maar wat hem begrijpenbetreft, gij moet
knapper zijn dan de meesten van ons, Groentje, als ge dat doen kunt." —
iDat is wel waar," zeide ik, mijn stoel bij de tafel schuivende. >Dus
«ijt ge naar Yarmouth geweest, Steerforth!" (Belangstellende omer
aUes van te weten). »Zijt ge daar lang geweest?" — tNeen," antwoordde
hij. )Eene escapade van eene week of zoo." — »En hoe varenzij
alien ? Kleine Emily is zeker nog niet getrouwd f" — » Nog niet. Dat zal,
geloof ik, over eenige weken of roaanden — het een of het ander —
gebeuren. Ik heb die lieden niet veel gezien. A propos," hij legde mes
en vork neer, die hij zecr ijverig had gebruikt, en begon in zijne zakken
•
IK BISLUrr NAAR YARUOUTH TB CAAN. I05
e voclen, »ik heb een brief vooru. — »Vanwien?" — »WeI,vanuwe
tide oppasster," antwoordde hij, cenige papieren uit zijn borstsak
lalende. >J. Steerforth, Espuire, debet aan het Gewillig Hart^ dat is Mj
let. Geduld, wij zullen hem zoo met een wel vinden. Die oude, hoe heet
lij 00k weer, is er slecht aan toe, en daarover is het, geloof ik. " — > Barkis,
Qcent gei" — >Ja!" DOg zijne zakken uithalende en den inhoud nakij-
.ende; >het is h^istgedaan met dienarmen Barkis, vreesik. Ik heb daar
en apothekertje — ofchinirgiintje, of wat hij wczen mag — gezien, dat
iwe eidelheid in de wereld heeft geholpen. Hij heeft machtig geleerd
iver de zaak metmijgesproken;maarheteigen1ijke vanzijuemeening
vas loch, dat de voemian tamelijk dicht bij het eind van zijne laatste
«3 was. — Voel eens in den borstzak van mijne jas, daar op dien stoel,
ra ik denk, dat ge den briefzult vinden. Is hij daar?" — >Hierishij,"
^deik. — »Goedzoo!"
De brief was van Peggolty, nog wat minder leesbaar dan gewoonlijk,
m zeer kort. Zij berichtte mij den hopeloozen staat van haar man en
leide, dat hij inog wat deuner" dan voorheen, en daarom moeielijker
:ot lijn eigcn bestwil te regeeren was. Zij sprak geen woord van haar wa-
cen en hare vermoeienis, en prees hem ten hoogste.In den geheelen brief
itraalde eene eenvoudige, ongemaakte, nederige godsvnicht door, die
kwcct dat echt was, en hij eindigde met » mijne dienstwilhge groete aan
"^'JQ altijd lieveling" — waarmede zij mij bedoeldc.
Terwijl ik dit geschrift ontcijferde bleef Steerforth aanhetetenen
Wnken.
► Het is leclijk," zeide hij, toen ik gcdaan had, imaaralle dagen gaat
^ zon onder, en elke minuut sterven er menschen, en wij moeten ons
^Ct door het algemeene lot laten bang maken. Als wij een doel wildcn
^■"lakcn, omdat men dien voet, die eens aan alle deuren komt, ergeos
Oorde aankloppen, zou alle doel op deze wereld ons ontglippen. Neen !
■-'jd maar voort! Spoorslags als het wezen moet, zachtjes aan als dat
^no^ is, maar toch voort. Rijd over alles been wat u in den weg is, en
'indenprijsl" — >Welkenprijs?"zeidcik. — iDenprijswaarom men
■*n wedren heeft begonnen," zeide hij. — 1 Voort maar !"
Ik lette er op, herinner ik mij, terwijl hij zweeg en mij, met het fraai
'cvormde hoofd eenigszins achterovergebogen en zijn glas in de hand,
■an^g, dat hoewel de frischheid der zeelucht op zijn blozend gezicht te
'ien was, er toch ook sporen in waren, ontstaan sedert ik hem bet laatst
lad gezien, alsof hij die vurige geestkracht, die, wanneer zij eens was op-
[ewekt, zoo hartstochtelijk bij hem werkte, thans gewoon was in gedu-
ige spanning te houden. Ik dacht er aan om hem die dolzinnige manier
)m elken lust, die bij hem opkwaro, in te volgen — gelijk bij voorbeeld
iat kampen met de onstuimige zee en uittarten van het gure weder — te
mtraden ; maar het onmiddellijke onderwerp van onsgesprekkwammij
reder voor den geest, en deed mij dit wederom opvatten.
• Ik zal u eens wat zeggen, Steerforth," zeide ik, >als gij u bedaard ge-
oeg wilt houdeu oro naar roij te luisteren." — >Ik wil alles doen wat gij
laar vcrkiest," antwoordde hij, wederom van de tafel naar den haard
Io6 DAVID COPPERFIELD.
gaande. — iDan zal ik u zeggen, Steerforth. Mij dunkt, ik zal mijne oude
oppasster eens gaan opzoeken. Het is niet, dat ik haar juist goed kaa
doen of wezenlijken dienst bewijzen ; roaar zij is zoo aan mij gehecht, dat
mijn bezoek zooveel indruk op haar zal maken, also! ik beide kon doen*
Zij zal het zoo vriendelijk opnemen^ dat het een troost en steun voor haar
zal zijn. Het is waarlijk niet te veel moeite voor zulk eene vriendin als zij
voor rnij geweest is. Zoudt gij er ook niet eene dagreis om doen, als gij
in mijne plaats waart ?"
Zijn gezicht stond peiuzend, en hij zat zich eene poos te bedenken, eer
hij met eene zachte stem antwoordde : >Wel ! Ga ! Gij kunt geen kwaad
doen." — >Gij zijt zoo pas daar vandaan gekomen," zeide ik, » en het
zou dus niet baten als ik u vroeg om met mij mee te gaan ?" — > Neen,"^
antwoordde hij. > Ik ga van avond nog naar H i g h g a t e. Ik heb mijne
moeder in langen tijd niet gezien^ en dat drukt mij op het geweten, want
het zegt iets, zoo bemind te worden als zij haar verloren zoon lief heeft. —
Maar och, zotternij ! — Gij denkt waarschijnlijk morgen te gaan ?" zeide
hij, mij op armslengte van zich af boudende. met zijne handen op mijne
schouders. — >Ja, dat denk ik." — tWel ga dan pas overmorgen. Ik had
gewild, dat gij eenige dagen bij ons zoudt komen. Hier ben ik, opzette-
lijk om u dat te vragen, en nu vliegt ge naar Yarmouth weg." — » Het
staat u nog al mooi van we^liegen te spreken, die zelf altijd op een ot
anderen onbekenden tocht uit zijt."
Hij zag mij een oogenblik zonder spreken aan, enhervatte toen, tcr-
wijl hij mij nog eveneens vasthield en mij schudde:
* Kom aan ! Zeg overmorgen, en breng morgen zooveel tijd bij ons
door ab gij kunt. "VVie weet wanneer wij anders elkander weerzien ? Kom t
Zeg overmorgen ! Ik heb u noodig om tusschen Rosa Dartle en mij te
staan en ons van elkander te houden." — > Zoudt gij, zonder mij, elkan-
der al te lief hebben ?" — tja, of haten," antwoordde Steerforth lachendcy
» eveneens wat. Kom ! Zeg overmorgen !'*
Ik zeide dus overmorgen, en hij stak eene sigaar op en trok zijne jas
aan om naar huis te gaan. Hem zoo gezind ziende, trok ik ook mijne
jas aan (maar stak geen sigaar op, dewijl ik daarvan voor eene poos ge-
noeg had gehad) en ging met hem mede tot aan den buitenweg, toen des
avonds een stille, eenzame weg. Hij was onderweg zeer opgewonden, en
toen wij scheidden, en ik hem nazag, terwijl hij zoo moedig en luchtig
huiswaarts stapte, dacht ik aan zijn gezegde : > Rijd over alles heen dat u
in den weg staat en win den prijs !" en wenschte, voor de eerste maal,dat
hij een waardig doel voor zich had.
Ik was mij in mijne kamer aan het uitkleeden, toen mijnheer Micaw-
ber's brief op den grond viel. Aldus daaraan herinnerd, brak ik hem
open en las het volgende. Hij was anderhalf uur voor ons diner geda*
teerd. Ik weet niet zeker of ik al gemeld heb, dat mijnheer Micawber, als
hij zich in een bijzonder wanhopigen toestand bevond een soort van
rechtsgeleerden stijl aannam ; hetgeen hij scheen te denken, dat even-
goed was als zijne zaken in orde te brengen.
MAAR GA KERST NAAR STEBRPORTH. I07
iMijnheer — ^ wantik durfniet wggcn, mijn waarde Coppcrfield.
>Het is noodzakelijk u te berichten^ daC de ondergeteekende vermor-
zeld is. Eenigeongestadige pogingen om u dc voorbarigekennisvan
zijne calamiteiise positie te besparen, kunt gij misschien heden bij hem
opraerken, maar de hoop is beneden den horizont gezonken, en de
ondergeteekende is vermorzeld.
>De tegenwoordige wordtlen papiere gebracht in de persoonlijke
nabijheid (gezelschap kan ik het niet noemen) van een individu, dat in
ecu derdronkenschapnabijkomenden toestand verkeert, en in dienst van
een deurwaarder is. Dat individu is in legale possessie van het lokaal,
onder een dwangbevel voor de- huurpenningen. Zijn inventaris omvat
Diet alleen de roerende goederen van al!e soort, welke den onderge-
teekende, als jaarlijksche huurder deicr woning, toekomen, maarookde
goederen, toebehoorende aan den heer Traddles, inwonend huurder,
lid der honorabele societeit van den Inner Temple.
ilndien er nog een droppel duistcmis aan den overloopenden beker
ontbrak, welke thans (in de taal van een onsterfe)ijkschrijver)aan de
lippen van den ondergeteekende is i gevoerd," zou die gevonden worden
in het factum, dat eene vTiendschappelijke acceptatie voor de som van
23 pond 4 schellingen gi stuiver, door den voormelden heer Thomas
Traddles aan den ondergeteekende verleend, vervallen en n i e t gehono-
reerd is. Insgelijks dat de levende responsibiliteiten, aan den onderge-
teekende vastgestrengeld, volgens den loop der natuur, met de som van
nog i6n hulpeloos slachtoffer zullen vermeerderd worden, welks jam-
merlijke verschijning — om een rond getal te nemea — te verwachten is
na de expiratie van een tijd, dien van zes maanden, te rekenen van de
dagteekening dezes, niet te boven gaande.
iNa deze premissen zou het superrogatoir zijn er nog bij tevoegen,
dat thans voor eeuwig stof en asch is gestrooid
»Ophet hoofd van
> Witkins Micawber."
Arme Traddles ! Ik kende mijnheer Micawber genoeg om te voorzien,
dat hij den slag denkelijk welzoute boven komeni maar mijne nacht-
nist werd jammerlijk gestoord door de gedachte aan Traddles en de
predikantsdochter, een van de tien, daar ergens in Devonshire, die
zulk een lief meisje was, en die naar Traddles lou wachten (onheilspel-
lende lof !) tot zij zestig jaar was, of zoo oud als men maar kon zeggen.
XXIX.
IK BEZOEK STEERFORTH NOG EENS THUIS.
Ik zeide mijnheer Spenlow des morgens, dat ik voor een korten tijd
verlof wenschte te hebben, en daar ik geen salaris ontving, en de onver-
zoenlijke Jorkins dus ook niet op mij gebeten was, had dilg,eeti\ic\.TO\iM.\ft
Io8 DAVID COPPKRFIKLD.
bezwaar. Ik nam deze gelegenheid te baat — hoewel het geluid mij in
de keel bleef steken, en mij een nevel voor de oogen kwam toen ik de
woorden uitsprak — om mijne hoop te kennentegeven datjuffi-ouw
Spenlow nog w^l voer ; waarop mijnheer Spenlow^ met niet meer aan-
doening dan alsof hij van een gewoon menschelijk wezen sprak, ant-
woordde, dat hij mij verplicht en zij zeer wel was.
Wij geagreSerde klerken, als kiemen der patricische orde van proc-
tors, werden met zooveel inschikkelijkheid behandeld, dat ik altijd zoo-
goed als mijn eigen meester was. Daar ik echter ^een lust had om voor
eenen of tweeen inHighgatete komen, en wij dien morgen weder een
excommunicatie-zaakje voor het Hof hadden, bracht ik daar in gezd-
schap van mijnheer Spenlow nog een paar uren zeer aangenaam door.
Dit proces ontstond uit eene handgemeenschap van twee kerkvoogdea,
van welke de een gezegd werd den ander tegen eene pomp geduwd te
hebben ; terwiji, daar de slinger dezer pomp in een schoolhuis uitstak,
welk schoolhuis onder de lijst van het kerkdak stond, deze.duw aldus tot
eene kerkelijke overtreding werd gemaakt. Het was een alleraardigst
proces, en deed mij, terwij Sl op den bok der diligence naar H i g h ga t e
reed, nog eens nadenken over de Commons en wat mijnheer Spenlow
mij van de Commons en den val des lands had gezegd.
Mevrouw Steerforth was in haar schik toen zij mij zag en Rosa Dartle
insgelijks. Het was eene aangename verrassing voor mij, dat Littim^
er niet was, en wij door een zedig kamermeisje met blauwe linten op
hare muts werden bediend, wier blik, als ik dien toevallig ontmoette, mij
veel aangenamer was en veel minder verlegen maakte dan de blik van
dien hoogst fatsoenlijken man. Doch wat ik vooral opmerkte, eer ik nog
een half uur in huis was geweest, was de oplettende aandacht waarmede
juffrouw Dartle mij bewaakte, en de loerende bUk waarmede zij mijn ge-
zichtmetdatvan Steerforth, en Steerforth's gezicht met het mijne scheen
te vergelijken, en op te passen, dat zich tusschen die twee lets zou ont-
dekken. Zoo zeker als ik naar haar omkeek, zag ik ook dat scherpe ge-
zicht, met de hoUe zwarte oogen en het uitvorschende voorhoofd naar
het mijne gekeerd, of eensklaps van het mijne naar dat van Steerforth
omgewend, of ons beiden met 66n blik omvattende. Wel verre van zich
voor dat linksachtig bespieden te schamen, wanneer zij zagdatik daarop
lette, vestigde zij dan slechts haar doordringenden blik met des te scher-
per uitdrukking op mij. Hoe schuldeloos ik ook was, en wel wist te zijn,
aan alle kwaad waarvan zij mij metmogelijkheid kon verdenken, slo^
ik toch mijne oogen voor die zonderlinge oogen neer, geheel buiten
staat om hun hongerigen glans te verduren.
Den geheelen dag scheen zij overal in huis gelijk te wezen. Toen ik
met Steerforth in zijne kamer zat te praten, hoordeik buiten op de kleine
galerij haar kleedje ritselen. Toen hij en ik op het grasperk achter het
huis aan onze oude lichaamsoefeningen waren,zag ik haar gezicht, gelijk
een zwervend licht, van venster tot venster zweven, tot het zich voor
een daarvan vestigde en ons daar bleef bewaken. Toen wij in den namid-
dag met ons vieren gingen wandelen, sloot zij hare magere hand als met
JUFFROUW DARTLE IS GEHKIMZINNIG. I09
cene veer om raijn arm, om mij terug te houden tot Steerforth en zijne
moeder ver genoeg vooruit waren om ods niet te kunnen hooren, en
sprak mij toen aan.
»Het heeft lang geduurd," zeide zij, ydatgijnieteenshiergekomen
zijt. Is uw vak werkelijk zoo belangwekkend en onderhoudend, dat het
awe geheele aandacht boeit? Ik vraag het maar, omdat ik altijd onder*
richt verlang te worden als ik onkundig ben. Is het waarlijk zoo ?"
Ik antwoordde^ dat het mij vrij wel beviel, maar dat ik er toch zooveel
niet van kon zeggen.
>Oh, ik ben blij dat ik dat weet," zeide Rosa Dartle, omdat ik altijd
gaarne te recht gewezen word, als ik het verkeerd heb. Gij meent mis-
schien, dat het een beetje droogis?" — »Nu ja," antwoordde ik, >mis-
schien is het wel een beetje droog." — >En o ! dat is de reden dat rij
uitspanning en afwisseling noodi^ hebt — opwinding en zoo al meer r*
zeide zij. » Ja, wel waar ! Maar het is een weinigje — he ? — voor hem ; ik
meen u met."
Een snelle blik naar de plek, waar Steerforth^ met zijne moeder aan
den arm, ons vooruitwandelde, bewees mij wien ^ij meende ; maar be-
halve dat, was ik geheel in de war; en ik twijfel niet, of dit was uitmijn
gezicht op te maken.
»Sleept het hem — ik zeg niet dat het zoo doet; bedenk wel, ik wil
het maar weten — Sleept het hem niet al te veel mee ? Maakt het hem
misschien niet nog wat kariger dan anders met zijne bezoeken bij zijne
teeder liefhebbende — he ?" met nog een Snellen blik naar die twee, en zulk
een blik, die mijnegeheimstegedachtenscheentedoorzien. — ijuffrouw
Dartle," antwoordde ik, i denk toch niet " — t Dat doe ik ook niet,'*
zeide zij. >Och heere, geloof toch niet dat ik iets denk ! Ik ben niet ach-
terdochtig. Ik vraag maar; ik zeg niet dat ik eene meening heb. Ik wilde
eene meening maken uit wat ^j mij zegt. Is het dus zoo niet ? Wel, ikbcn
blij dat ik het weet." — > Het is zeker zoo niet," zeide ik verbijsterd, * dat
het aan mij te wijten is^ dat Steerforth langer dan gewoonlijk van huis is
weggebleven - als hij dat gedaan heeft, wat ik waarlijk op het oogen-
blik nog niet weet, of ik moet het uit uw zeggen opmaken. Ik heb hem in
langen tijd niet gezien, dan nu pas gisteravond." — >Niet?" — >Neen^
jnffrouw Dartle, inderdaad niet !"
Toen zij mij aankeek, zag ik haar gezicht scherper en bleeker worden,.
en de sporen der oude wond zich verlengen, tot zij de misvormde lip ge-
heel doorsneden, en nog ver over de onderlip en schuins over het gezicht
voortliepen. Deze verandering en het schitteren harer oogen hadden iets
waarlijk ontzettends voor mij, toen zij, mij nog strak aanziende, zeide :
» Wat richt hij dan uit ?**
Ik herhaalde die woorden, meer voor mij i^elven dan voor haar, zoa
verbaasd was ik.
» Wat richt hij uit?" zeide zij, met eene hartstochtelijkheid, die genoeg
scheen te zijn om haar als een vuur te verteren. > Waarin helpt hem die
man, die mij nooit aanziet zonder eene ondoorgrondelijke valschheid in
sijne oogen ? Als gij trouw en eerlijk zijt, wil ik u niet vragen om uw
no DAVID COPPERFIELD.
vriend te verraden. Ik vraac; u maar om mij te zeggen, is het grajnschap,
is het haat, is het trotschheid, is het onrust, is het eene woeste gril, is het
liefde, w a t i s h e t, dat hem vervoert ?'* — >Juffrouw Dartle/'antwoorddc
ik, * hoe zal ik u doen gelooven, dat ik van Steerforth niets anders weet,
dan ik van hem wist toen ik de eerste maal hier kwam. Ik kan niets be-
denken. Ik geloof ook vast, dat er niets is. Ik begr^'p nog bijna niet wat
gij meent."
Terwijl zij mij nog strak aanzag, kwam er eene trekking of klopping,
waarbij ik niet nalaten kon aan pijn te denken, in dat akelige litteeken,
en trok de lip aan den hoek omhoog, als ware het om hoonende min-
achting of een smadelijk medelijden aan te duiden. Zij hield haastighaie
hand er voor — eene hand zoo fijn en teer, dat ik die, toen ik ze haar
«ens voor het vuur zag houden om den gloed van haar gezicht af te
weren, in mijne gedachten bij porcelein had vergeleken — en zeide snd
en driftig : > Ik bezweer u om dit geheim te houden." Daarna sprak zij
geen woord meer.-
Mevrouw Steerforth was in het gezelschap van haar zoon bijzonder
vergenoegd, en Steerforth was ditmaal bijzonder oplettend en eerbiedig
voor haar. Het was een belangrijk schouwspel voor mij hen zoo bij elk-
ander te zien, niet alleen uit hoofde van hunne wederzijdsche gehecht-
heid, maar ook uit hoofde van de sterke gelijkenis in hun voorkomen,
en de in het oog loopende wijze waarop datgene, wat bij hem trotsch eo
heftig was, bij haar door sekse en jaren tot eene bevallige deftigheid werd
verzacht. Ik dacht meer dan eens, dat het gelukkig was dat er nooit eene
emstige reden van geschil tusschen hen was ontstaan, daar anders twee
zulke karakters — ik moest liever zeggen, twee zulke wijzigingen van
hetzelfde karakter — misschien moeielijker te verzoenen zouden zijngc-
weest dan twee geheel tegenover elkander staande uitersten. Ik moet
echter bekennen, dat dit denkbeeld niet uit mijn eigen doorzicht, maar
door een gezegde van Rosa Dartle bij mij opkwam.
Aan tafel zeide zij : .
> O, vertel mij dat toch eens een van alien, want ik heb er al den gan-
schen dag over gedacht, en zou het zoo gaarne willen weten." — iWat
wilt ge weten, Rosa ?" zeide mevrouw Steerforth hierop. * Kom, Rosa,
wees nu toch zoo geheimzinnig niet." — tGeheimzinnig!**riep zijuit
» Waarlijk ? Houdt ge mij daarvoor ?'* — >Bid ik u niet gedurig," zeide
mevrouw Steerforth, > om toch duidelijk, op uwe naluurlijke manier tc
spreken ?" — >Zoo ! Dan is dit niet mijne natuurlijke manier ?" hervatte
zij. > Maar gij moet hier toch waarlijk geduld met mij hebben, want ik
vraag maar om onderricht te worden. Men kent zich zelve nooit.**—
»Het is eene tweede natuur bij u geworden,'* zeide mevrouw Steerforth,
zonder eenig ongenoegen ^ > maar het heugt mij nog wel — en dat moet
het u ook doen, dunkt mij — dat gij eene geheel andere manier van
spreken hadt, Rosa; toen die niet zoo omzichtig en veel vertrouwelijker
was." — > Gij zult zeker wel gelijk hebben,*' antwoordde zij, > en zoo is
het, dat iemand slechte gewoonten aanneemt ! Waarlijk ? Mindei* om-
zichtig en veel vertrouwelijker f Hoe kan ik ongevoelig zoo veranderd
JUPPROUW DARTLE IS ONBEGRIJPELIJIC. Ill
njn ! Het is wooderlijk ! Ik rooet er mij op toeleggen om weder te worden
wat ik vroeger was." — >Dat mocht ik ook wel lijden," zcide mevrouir
Steerfortb met een glitnlach. — lOI dat wil ikwaarlijk,"antwoor(ldczij,
>Ik wil opcnhartigheid leeren van — laat eensiien-;- van James." —
• Gij kiint zeker om openhartigheid te leeren bij niemand beter school-
eaan," zcide roevrouw Steerforth snel — want wat Rosa Daitle zeide
bad altijd iets spottends, hoewel het, evenals het laatste, op een gehcel
argeloozen toon gezegd werd. — > Daar ben ik zeker van," aotwoordde
zij, met buitengewonen nadruk. >Alsik van iets zeker ben — datspreekt
ran zelf, weet ge — ben ik daar zeker van."
.Het scheen mevrouw Steerforth te spijten, datzij zicheen weinigge-
raakt had getoond, want weldra zeide zij vriendeliik :
> Wel, mijne lieve Rosa, nu hebben wij nog niet gehoord wat ge gaame
Eoudt willen weten." — »Walikgaarnezou willen wetenf"antwoordde
nj mettergendekoelheid. >Och, betwasmaarofmenschen, dieveelop
elkander gelijken wat huntie zedetijke conslitutie betreft — is dat de
rechte uildrukking ?" — » Zij is evengoed als eene andere," zeide Steer-
forth. — iWel bedankt — ofdusmenschen, dieinzedelijkeconstitutie
veel naar elkander gelijken, meer gevaar loopen dan andere om tot eene
toomige, Hardnekkige vervreemding te komen, als er eene emstige reden
van geschil tusschen hen mocht ontstaan i"' — 'Ik zou ja zeggen," zeide
Steerforth. — »Zoiidlgef"hervaitezij.»Welzoo! Alsmendanbijvoor-
beeld eens voorondersteide ^ tot eene voorondersteliing kan men alles
Qemen, al is het nog zoo onwaarschijnlijk — dat gij en uwe moeder em-
>tig ongenoegen mocht krijgen." — i Mijne lieve Rosa," viel mevrouw
steerforth er goedhartig lachende op in, >neem liever eene andere on-
icrstelling ; James en ik kennen onzen plicht jegcns elkander beter, zou
k hopen," — iZoo !" zeide juffrouw Dartle, peiniend met haar hoofd
tnikkende. >Wel zeker. Dat zou het dus verhinderen ? Ja, dat spreekt
'a-nzelf-Juist. Nu, ik ben blijdedatik zooonnoozelbengeweestomzulk
'«n geval te vooronderstellen, want het is zulk eene gerustheid te weteD,
la.t uw plicht jegens elkander dat zou verhinderen, Ik dank u wel zeer."
Nog eene kleine omstandigheid ten aanzien van juffrouw Dartle moet
Ic niet overslaan; want ik had naderhand, toen het geheele onberstel-
*^re verledene duidelijk werd, maar a) te veel reden om mij die te ber-
J*»jeren. Dien geheelen dag, maar vooral van dat oogenblik af, spande
*teerforth al zijne bekwaamheid in — hetgeeo hij echter met het groot-
■*c gemak en geheel ongedwongen deed — om dit zonderlinge wezen in
■^ne genoeglijke stemming te brengen en tot vriendelijke gezelligheid
Jit te lokken. Dat dit hem gelukte verwonderde mij niet. Dat zip tegen
**n tooverachtigen invloed ^ijner overmeesterende kunst — die ik toen
'Oor naluurlijk hield — worslelde, verwonderde mij evenmin ; want ik
*ist, dat zij somtijds zeer kwaaddenkend en halsstarrig was. Ik zag hare
{^laatstrekken en manieren langzamerhand verandercn; ik zaghoe zij
''Cm met klimmende bewondenng beschouwde ; ik zag hoe zij, al flau-
*'cr en flauwer,roaar altijd met zekeregramstorigheid,alsof zij zich eene
'^akhcid verweet, het verleidelijke vermogcn dat hij bezat poogde te
112 DAVID COPPERniLD.
wederstaan ; en eindclijk zag ik haar scherpcn blik zachtcr en haar ^lim-
Uch vriendelijker worden, en was niet tanger bang voor haar, gelijk ik
werkelijk den geheelen dag gewcest was, en zaten wij alien om het vunr
te praten en te lachen, met zoo wcinig achterhoudendheid abof wij aog
kinderen waren.
Of het was omdat wij daar zoo lang hadden gezeten, of omdat Steer-
forth hct behaalde voordee! niet wilde verliezen, weet ik nict ; maar wij
bleven, nadat zij was heengegaan, niet langer dan vijf minuten in de eet-
zaal. > Zij speelt op de harp," zeide SleerfoTth zachtjes, voor de deur van
het salon, >en niemand anders dan mijne moeder heefl haar dat, geloof
ik, in drie jaren hooren doen." Hij zeide dit met ecn zonderlingen glim-
lach, die terstoad weder verdween, en wij gingen de kamer binncn en
von den haar alleen.
>Sta toch niet op !" zeide Stecrforth (maar zij was reeds opgestaan).
» Kom, lieve Rosa, wees nu eens vriendelijk, en zing een lersch lied voor
ons." — »Wat kan u een lersch lied s^helenf" antwoordde zij, —
iVeel!" zeide Steerforth. iVecl meer dan een ander. £□ Groen^hier
is een hartstochteiijk liefhebber van muziek. Zing een lersch liedje,
Rosa, en laat ik zitten luisteren zooals ik placht te doen."
Hij raakte haar, of den stoel waarvan zij was opgestaan, niet aan, maar
zette zich bij de harp neer. Zij blcef eene poos daarbij staan, en maakte
op eene zondertinge manier met hare rechterhand eene beweging alsof
zij speelde, maar zonder de snaren te laten klinken. Eindelijk zene zij
zich neer, trok de harp met een plotselingen niknaarzich toe, en speelde
en zong.
Ik weet nicl wat het was in haar spel of in hare stem, dat dit gezang
het meest bovenaardsche maakte dat ik ooit in mtjn leven gehoord heb,
of mij kan verbeelden, Er lag iets vreeselijks in de uitdtukking die het
had, Het was alsof het nooit geschreven of op muziek gezet was, maar
zd6 opweldc utt den hartstocht in haar binnenste, die zich in de zachte
klanken barer stem slechts onvolkomen uitte, en zich weder verschool
wanneer zij zweeg. Ik was nog verstomd, toen zij weder over hare harp
gebogen stond en met hare rechterhand speelde, maar zonder de snaren
te raken.
Nog eene minuut en dit had mij uit mijne vemikte bewelming ge-
wekt : — Steerforth was opgestaan en naar haar toegegaan , en had
lachend zijn arm om haar middel geslagen en gezegd: >Kom aan, Rosa,
voortaan zullen wij veel van elkander houdeni En zij had hem ecu sl*j
gegeven, en zich met de woede eener wilde kat van hem losgerukt, ta
was de kamer uitgestoven.
iWat scbeelt Rosa tochf" zeide mevrouw Steerforth, binnenko-
mende. — "Zij is voor ecn poosje ecn engel geweest, moeder," ant-
woordde Steerforth, >cn is daama, bij manier van boete, tot het andere
uiterste overgeslagen." — »Gij moct oppassen, om haarniet te plageo
James. Bcdenk, dat haar humeur veel gelcden heeft en men er niet t«
veel van moct vergen."
Rosa kwam niet tenig, en er werd nict mcer van haar gesproken, cot
HIMUCR, NDfUERHEBR. 1 13
ik met Steerforth naar zijne kamcr ging, om hem daar goedemiacht te
zeggen. Toen lachte hij over baar, en vroeg mij of ik ooit zulk een
staaltje van oploopendheid en onbegrijpelijkheid had gezien.
Ik dnikte zooveel van mijne verbazing uit als toen voor uitdrukking
vatbaar was en vroeg of hij niet kon radcn wat bet was, dat zij ecnsklaps
zoo kwalijk had genomen.
aOch, dat mag de hemel weten," antwoordde Steeiforth. 1 Al wat ge
maar wilt — - of niemendal ! Ik heb u gezegd, dat zij alles, zich zelve
Xloten, op een slijpsteen hield en sdierp sleep. Zij is aan alle kanten
p en men moet voorzichtig methaaromgaon. Zij isaltijd^evaarUjk,
Goedennacht !" — >Goedcnnacbt, mijn beste Steerforth," zeideik.ilk
zal morgen al weg zijo, eer gij wakker wordt. Goedennacht !"
Hij was ongenegen om mij te laten gaan, en bleef met zijne handen
op mijne schouders, mij op annslengte van zich afhoudende, staan,
gelijk hij in mijne eigene kamer gedaan had.
>Groentje," zdde hij met eeD^Iimlach,>want alisdatdenaaroniet,
dien uw peet u hecft gegeven, bet is toch de naam, waarbij ik u hetlie&te
noem — en ik wcnschte, ik wenschte, ik wenschte, dat gij hem aan mij
kondt gcven !" — » Wei, dat kan ik wel als ik wil," zeidc ik. — » Groentje,
als er lets voorviel om ons te schciden, moet gij bet beste van mij den-
ken, oude jongen. Kom, laat dat afspraak zijn. Denk altijd aan mij
Kelijk ik op mijn bestc was, als omstandighedcn oos ooit moditen schei-
den." — » Ik kan niet beter of slecbter van u dcnken, Steerforth," zcide
ik. >Ik heb altijd met al mijn hart van u gehouden."
Ik KCvoelde zulk eenewioeging, dat ik hem ooit, zel& door eeneonbe-
stemde gedachte, had verongelijkt, dat de bekentenis dat ik dit gedaan
had mij op de lippen kwam. Zonder mijn te^enzin om bet vertrouwen
van A^es te verraden, en mijne verlegenheid hoe ik van de zaak zou
sprcken zonder dit te doen, zou hij die bekentenis gehoord hebben, eer
tuj zeide: >God zegene u, Groentje, en goedennacht!" Door mijn aar-
zelen, hoorde hij ze niet. Wij dnikten elkander de hand, en zoo scbeid-
dcn wij.
Ik was op, toen de dag pas aanbrak, en mij zoo stil mogelijk gekleed
hebbende, keek ik eens in zijne kamer. Hij was vast m slaap en lagonge-
dwongen met zijn hoofd op zijn arm, getijk ik hem op school dikwijls
had den Uggen; en zoo, in dat stille morgenuur, verlict ik hem.
Om nimmermeer — o, God vergeve u, Steerforth ! — om nimroer-
meer die lijdzame hand in liefde en vriendschap aan te laken. Nimmer,
nimmermeer t
XXX
Ik kwam dlenavondte Yar mouth aan en ging naar deherberg. Ik
wist, dat Peggotty*s logeerkamertje — mijn ktunertjc — waarscbijnlijk
DAVID COPFERmLD. — IL %
114 DAVID COPPERFISLD.
spoedig genoeg bezet zoii worden, als die groote gast, voor wien alk
levenden plaats moeten maken, niet reeds in huis was. Ik ging dus naar
de herberg, at daar, en bestelde een bed.
Het was tien ure toen ik uitging. Vele van de winkels waren gesloten,
en de stad was doodsch en stil. Toen ik bij Omer en Joram kwam,, zagik
de luiken dicht^ maar de winkeldeur nog openstaan. Daar ik in de verte
Omer zag, die bij de kamerdeurzijnepijpzatterooken,tradikbinnen
en vroeg hem hoe hij voer,
>Wel, heb ik ooit van mijn leven !" zeide Omer. >Hoe vaart gij zelf?
Ga zitten! — De rook hindert u niet, hoop ikf" — > Volstrekt niet,"
zeide ik. » Ik mag hem wel lijden — als hij uit iemand anders pijp komt."—
> Wat, niet uit uwe eigene ?" antwoordde Omer lachend. >Des te beter,
mijnheer. Slechte gewoonte voor een jougmensch. Ga zitten. Ik zelf rook
maar voor mijne benauwde borst"
Omer was opgestaan en had een stoel voor mij gezet. Hij zette zich
weder neer, erg buiten adem, en hijgend aan zijne pijp halende, alsof
deze een voorraad van die benoodigdheid bevatte, zonder weike hij
moestomkomen.
» Het spijt mij, dat ik slechte tijding van Barkis heb gehoord," zeide ik.
Mijnheer Omer zag mij aan, met een strak gezicht, en schudde zijn
hoofd.
>Weet gij ook hoe hij van avond is?" vroeg ik. — > Dat is joist de
vraag, die ik u zou gedaan hebben, mijnheer," antwoordde mijnheer
Omer, »als ik het niet uit kieschheid had gelaten. Dat is een van de on-
aangenaamheden van ons vak. Als iemand ziek is, kunnen wij niet
vragen hoe iemand vaart."
Aan dit bezwaar had ik niet gedacht ; schoon ik ook wel iets gevreesd
had, namelijk dat ik, als ik binnenging, het oude wijsje zou hooren. No
er van gesproken werd, erkende ik het echter en zeide dit ook.
>Ja, ja, gij begrijpt het wel," zeide mijnheer Omer knikkende. »Wij
zooden dat niet dorven doen. Goede Hemel, het zoo een schok wezen,
die de meeste zieken misschien niet zooden te boven komen, als men
hon kwam zeggen >het compliment van Omer en Joram, en hoe gij het
van morgen maakt" — of van avond — naar dat het oitkwam."
Mijnheer Omer en ik knikten elkander toe^ en mijnheer Omer hidp
zich door middel zijner pijp weder op adem.
|i|[>Dat is een van de cUngen, die ons beroep teroghooden van beleefd-
heden, die men dikwijls zoo wenschen te bewijzen," zeide mijnheer
Omer. >Neem mij zelven, bij voorbeeld. Als ik Barkis een jaar^ekend
heb, door hem altijd te zien voorbijkomen, heb ik hem ook veertig jaren
gekend. Maar i k kan toch niet gaan vragen hoe hij vaart"
Ik gevoelde, dat dit wel wat hard voor mijnheer Omer was, en zeide
hem (Qt.
>Ik ben niet baatzochtiger dan andere menschen, hoop ik," zeide
mijnheer Omer. >Zie mij maar eens aan. leder oogenblik kon mijn adem
blijven steken, en het is niet waarschijnlijk dat ik, terwijl ik dat zelf wel
weet, onder zvQke omstandigheden baatzochtig zal zijn. !Dczeg, dat is niet
NIKUWS OHTREKT KLEINS EMILY. II5
waarschijnlijk voor een man, die weet dat, als zijn adem eens wegblijft,
bet EOogoed zal zijn alsof men een blaasbalg opensneed — en dat nog
wel een grootvader." — Ik antwoordde: >Geheel met." — tlkkanniet
klagen over mijn beroep," zeide mijnbeer Omer. Dat is bet niet. leder
bcroep hccft, buitcn twijfel, zijn voor en zijn tegen, Wat ik wenscb is
maar, dat de menschen wat minder bevooroordeeld waxen."
Met een zeer vergenoegd en vriendelijk gezicht blies mijnheer Omer
in stilte veischeidene rookwolken uit, en zeide toen, weder op zijn eerste
punt temgkomende:
> Als wij dus willen weten hoe bet met Barkis gaat, zijn wij genoodzaakt
om ons aan Emily te houden. Zij weet wel hoe wij werkelijk denken, en
heeft even weinig ongenistbeid of acbterdochtomtrentons,al3ofwij zoo-
veel lamme^es waren. Minnie en Joram zijn eigcnlijk juist eens naar het
buis gegaan (zij is daar na den werktijd, om hare tante te belpen) om
haar te vragen hoe hij bet van avond maakt; en als gij hier wilt wachten
tot zij terugkomcn, zuUen zij het u precies zeggen. Wilt gc iets gebniiken ?
Een glaasje rum met water* Ik zelf drink rum met water bijmijnepijp,"
zeide Omer, zijn glas opnemende, » oradat men gelooft dat het de wegen
verzacht, waar die lastige adem van mij door moet. Maar och Heere !"
zeide mijnheer Omer, met ecne schorre stem, >hetzijn de wegen niet
vaar het aan hapert i Geef mij maar adem genoeg," zeg ik tegen mijne
docbter Minnie, > en ik zal er wel wegen voor vindcn, kind." "
Hij had iaderdaad gcen adem mcer over, en het was onnistbarend
hem te lien lachcn, Toen hij weder in een staat was, dat men tegen hem
kon spreken, bedankte ik hem voor de aangeboden verversehing, die ik,
<laar ik zoo pas gegetenhad, a^ioeg; en na aangemerkttehebben, dat
ik, daar bij zoo goed was om mij te noodigen, zou wachten tot zijne
<lochter en zijn scboonzoon tenigkwamen, vroeg ik hoe kteine Emily
het maakte.
*Wel, mijnheer," zeide Omer, de pijp uit zijn mond nemende, opdat
hij zijne kin zou kunnenwri]veD,>om tide waaiheidte zeggen, ik zal blij
zijn als ze maar getrouwd is." — »Hoe zoo P" vroeg ik. — »Wel, zeis
tegenwoordig zoo wonderlijk," zeide mijnheerOmer. i Niet dat ze niet
zoo mooi enliefisalsooit, wantzijisnogmooier — ' ik verzeker u, zij is
nog mooier. Niet dat zij niet zoo goed wcrkt als ooit^ want dat doet zij.
Zij was altijd zooveel waard als zes andere, en dat is zij nog. Maar zij
heeft, om zoo te zeggen, geen hart. Als gij begrijpt," zeide mijnheer
Omer, nadat bij nog eens zijne kin gewreven en eenige trekken gerookt
had,>watikmeenat3ikzeg: iSa,mannen, frisch open hoeraI"dan zou
ik u zeggen, dat bet d a t was, wat ik eigenlijk bij Emily mis."
Mijnheer Omer's gezicht en toon drukten zooveel uit, dat ik met een
goed geweten kon knikken, alsof ik zijne meening wel raadde. Mijne
vlugheid van begrip scheen hem te bevallen, en hij vervolgde ;
■ Nugeloof ik, dat dit voomamelijk daarvandaankomt,datzij'ookin
een wondcrlijken, onvasten toestand is, ziet ge, Wij hebben er veel over
gepraat, haar 00m en ik, en haar vrijer en ik, in onzen ledigen djd ; en
ik geloof dat bet voomamelijk daar vandaan komt, omdat zij nu niet
Il6 DAVID COPPERFIELD.
weet waaraan zich vast te houden. Gij moet aldjd van Emily bedenken,"
zeide mijnheer Ojner^ zachtjes zijn hoofd schuddende, >datzijeeno
gemeen teerhartig schepseltjeis. Hetspreekwoordzegt: >menkaDVi
een varkensoor geen zijden beursje maken." Wel^ dat weet ik niet
denk eenigszins van ja, als men maar vroeg begint. Zij heeft van die o
schuit een huis gemaakt, mijnheer, dat hardsteen ei; manner niet kunneQ
te boven gaan." — >Dat heeft zij zeker," zeide ik. — » Als men ziet hoe
dat aardige dingetje aan haar oom gehecht is," zeide mijnheer Omer,
>als men ziet hoe zij zich met elken dag al dichter en dichter en vaster
en vaster aan hem vastklemt, dan ziet men iets om nooit te vergeten. No,
weet ge wel, als dat zoo is, heeft er een zelfstrijd plaats. Waarom zou die
langer duren dan noodig is V*
& luisterde met aandacht naar den goeden ouden man, en stemde van
ganscher harte toe wat hij zeide.
>Daarom heb ik hun dit gezegd," zeide mijnheer Omer, op een rusti-
gen, genoegUjken toon. Ik zeide: >Denk vooral niet, dat Emily, wat haar
tijd betreft, hier vastgebonden zit. Bepaal zelf haar tijd maar. Hare dies-
sten zijn meer waard geweest dan men gedacht had; Omerenjoram
kunnen door het overschot de pen halen; en zij is vrij wanneer gij maar
verlangt. Als zij naderhand eene schikking wil maken om aan huis nog
iets te doen, heel goed. Doet ze dat niet, ook heel goed. Wij verliezen er
toch niet bij. Want, begrijpt ge wel," zeide Omer, mij even met zijnc
pijp aanrakende, >het is met te denken dat iemand!, zoo kort van adem
als ik en dan nog een ^ootvader, zulk een bloesempje met blauwe oogjes,
als zij is, hard zou willen vallen." — >Geheel met, daar ben ikzeker
van," zeide ik. — >Geheel niet! Daar hebt ge geUjk in," zeide mijnheer
Omer. > Wei, mijnheer, haar neef — ge weet wel, het is haar neef, met
wien ze zal gaan trouwen?" — >0 ja," antwoordde ik. »Ik ken hem
weL" — »Natuurlijk," zeide mijnheer Omer. >Welnu, mijnheer. Haar
neef, die, naar het schijnt, goed werk heeft en er wel bij kan, bedankte
mij daarvoor op eene heel manlijke manier (over het geheel, moet ik
zeggen, heeft hij zich op eene manier gedra^en, die mij een hoogen dunk
van hem geeft) en ging toen zulk een pleizierig huisje huren als gij of ik
ooit kunnen wenschen te zien. Dat huisje is nu gemeubileerd^ heel en al,
zoo netjes en compleet als een poppenkamertje; en als Barkis' ziekteniet
zulk een slechten keer had genomen, zouden zij zeker nu al man en
vrouw zijn geweest. Nu is het trouwen uitgesteld." — >En Emily, mijn-
heer Omer?" vroeg ik. >Is zij nu rustiger geworden ?" — > Dat, weet ge,*'
antwoordde hij, wederom zijne onderkin wrijvende, >is eigenlijknietwd
te verwachten. Het vooruitzicht op de verandering en de scheiding, en
dat alles, is nu, om zoo te zeggen, te gelijk dichtbij en veraf. Barkis' dood
zou het niet lang behoeven mt te steUen, maar als hij bleef sukkelen zoo
dat wel kunnen gebeiuen. Het blijft altijd eene onzekerheid, ziet ge ?"—
>Dat zie ik," antwoordde ik. — iBij gevolg, hervatte mijnheer Omer,
>is Emily nog wat neerslachtig en wat onrusti^; misschien over het ge-
heel nog meer dan te voren. Met elken dag schijnt zij teerder en teerder
voor haar oom te worden, en meer ongenegen om van ons alien teschei-
KLEINE EBHLY ZELVE. II7
^en. £en goed woord van mij brengt haar tranen in de oogen, en als gij
met de kleine meid van mijne dochter Minnie zaagt, zoudt gij het
x^ooit vergeten. Heere mijn tijd," zeide mijnheer Omer peinzende, iwat
boudt zij veel van dat kind !"
Daar ik zulk eene gunstige gelegenheid vond, viel het mij in om mijn-
lieer Omer, eer ons gesprek door de terugkomst van zijne dochter en
' baar man werd gestoord, te vragen, of hij iets van Martha wist.
lOchP' antwoordde hij, zijn hoofd schuddende en zeer neerslachtig
« kijkende. »Niets goeds. Eene droevige historie, mijnheer, hoe gij er ook
:{ ^an komt te weten. Ik had nopit gedacht, dat er kwaad in dat meisje
I stak. Ik zou dat niet gaame voor mijne dochter Minnie willen zeggen —
yrznt zij zou mij hot opnemen — maar dat had ik toch nooit gedaan.
Dat had niemand van ons ooit gedaan."
Daar mijnheer Omer den voetstap zijner dochter hoorde voordat ik
dit deed, raakte hij mij met zijne pijp aan, en kneep tot waarschuwing
een oog dicht. Zij en haar man kwamen terstond daarop binnen.
Hun bericht was, dat Barkis »zoo erg was als hij maar wezen kon;''
dat hij geheel bewusteloos lag; en ^at mijnheer Chillip, toen hij zoo pas
heenging, in de keuken had gezegd, dat alle dokters, chirorgijns en
apothekers, als zij te zamen bij hem geroepenwerden, hem met hun alien
met meer konden helpen.
Dit hoorende, en vememende dat baas Peggotty daar was, besloot ik
terstond naar het huis te gaan. Ik wenschte mijnheer Omer, en mijnheer
Joram en zijne vrouw goedennacht, en richtte mijne schreden daarheen,
in eene plechtige stemming, die Barkis een geheel ander wezen voor mij
deed worden.
Mijn zacht kloppen aan de deur werd door baas Peggotty beantwoord.
Hij was niet zoo verwonderd mij te zien als ik verwacht had. Ik merkte
dit ook bij Peggotty op toen zij beneden kwam; en ik heb ditsedert
meer gedaan; ik denk, dat in de verwachting dier geduchte verrassing
alle andere verrassingen nietsbeduidend worden.
Ik gaf baas Peggotty de hand en trad de keuken binnen, terwijl hij
2achtjes de deur sloot. Kleine Emily stond bij het vuur, met harehanden
voor haar gezicht. Ham stond dicht bij haar.
Wij spraken fluisterend, tusschenbeide luisterende naar elk gerucht in
de kamer boven. Ik had er bij gelegenheid van mijn vorig bezoek niet aan
gedacht, maar hoe vreemd was het mij nu, Barkis in de keuken te missen.
>Dat is heel vriendelijk van u jonge heer David," zeide baas Peg-
gotty. — »Ongemeen vriendelijk," zeide Ham. — > Emily, lief je,"riep
^^aas Peggotty. > Zie eens hier. Daar is jonge heer David gekomen I Kom,
^eur u wat op, mijn hartje ! Geen woord voor jonge heer David ?"
Zij had eene beweging over zich die ik nog meen te zien. De koude
^^n hare hand^ toen ik die aanraakte meen ik nog te voelen. Het eenige
^^ken van leven, dat zij gaf, was, dat zij die uit de mijne terugtrok; en
^^^n schoof zij van haar stoel af, en naar den anderen kant van haar oom
^*Uipende, vleide zij zich, zonder een woord te spreken en nog bevende,
zijne borst.
14^ DAVID COPPSRFIBLD.
> Zij is zulk een liefderijk hartje," zeide baas Peggotty, met zijne grool
hand over hare welige haren strijkende, >dat zij de droef heid van dea
omstandigheden niet dragen kan. Dat is natuurUjk bij jongelieden, miji
heer David, als zij nog niet aan zulke rampen gewoon zijn, en zoo angs
vallig als mijn vogeltje — dat is natutu-lijk."
Zij klemde zich nog dichter aan hem vast, maar beurde haar hoo:
niet op en sprak geen woord.
»Het wordt laat, lief je," zeide baas Peggotty, >en hier is Ham om
naar huis te brengen. Kom aan I Ga met het andere liefderijke ha
mede ! Wat zegt ge, Emily, mijn lief je ?"
Hare stem had mij niet bereikt; maar hij boog zijn hoofdalsof hijna
haar luisterde en zeide toen :
>U bij uw oom laten blijven? Wcl, dat meent ge mij toch niet te vi
gen ! Bij uw oom blijven, kindje ? Als hij, die zoo gauw uw man zal weze
daar is om u naar huis te brengen? lemand zou het niet denken, als 1
dit kleine dingetje zag naast zulk een ruwen verweerden klant als
ben," zeide baas Peggotty, met onuitsprekeUjken hoogmoed naar o
beiden omziende : >maar de zee heeft niet meer zout dan zij haitelijkhc
voor haar oom heeft — die malle Emily !" — >Daar heeft Emily geli
in, jonge heer David," zeide Ham. »Luistereens.Omdat Emily het £<
verlangt, en omdat zij ook ontstdd en angstig lijkt te zijn, zal ik haar t
morgen hier laten. Laat ik dan ook maar blijven." — >Neen, neec
zeide baas Peggotty hierop, > dat gaat niet aan — voor een getrouip
man als gij — of wat evengoed is — om zoo een dag werkte verzuimc
En het gaat ook niet aan om te waken en te werken allebei. Dat gaatz^
niet Ga gij maar naar huis en naar bed. Wees maar niet bang, of er a
goed op Emily gepast worden, daarvoor sta ik in."
Ham liet zich overreden en nam zijn hoed op om te gaan. Zelfe to
hij haar kuste — en ik zag hem haar nooit naderen, of ik gevoelde dat
natuur hem de ziel van een gentleman gegeven had — scheen
zich dichter aan hem vast te klemmen, zelfe om haar uitverkorenechtj
noot te vermijden. Ik sloot de deur achter hem, opdat het toeslaan
stilte niet zou storen ; en toen ik terugkwam vond ik baas Peggotty n
met haar spreken.
>Nu^ ik ga naar boven, om uwe tante te zeggen dat jonge heer Da^
hier is," zeide hij, >en dat zal haar een beetje opbeuren. Ga gij ondert
schen bij het vuur zitten, liefje. en warm die doodelijk koude handjes. <
behoeft niet zoo angstig te wezen, en het u zoo aan te trekken. W<
Woudt ge met mij meegaan ? — Wei, kom dan maar mee — Ko
Als haar oom uit huis en goed werd gejaagd en aan een dijk mo
gaan liggen, jonge heer David," zeide hij, met niet minder ho
moed dan te voren, >geloof ik zeker, dat zij ook met hem n
zou gaan f Maar er zal gauw iemand anders wezen — gauw iema
anders, Emily 1"
Toen ik naderhand naar boven ging en de deur van mijn kamer
waar geen licht was, voorbijkwam^ meende ik onduidelijk gewaai
worden, dat zij daar bmneti vi3atiix\c^o^^«i^wA\i3a.\\!k.^
BAEKIS STSKKT MET HST TU AF. II9
pen. Maar of zij het werkelijk was, of dat de verwarde schaduwen mij
misleidden^ weet ik nu niet.
Ik had bij het keukenvuur tijd genoeg om over Emily's angst voor den
deed — welken ik, gevoegd bij datgene wat mijnheer Omer mij gezegd
had, voor de oorzaak harer buitengemeene ontroering hield, na te den-
ken — en zelfs tijd genoeg, eer Peggotty naar beneden kwam, om zachter
over de zwakheid van zoodanigen angst te leeren denken : terwijl iknaar
het tikken der klok zat te luisteren en de plechtige stilte om mij heen hoe
langer hoe sterker indruk op mij maakte. Peggotty sloot mij in hare
armen, en zegende en dankte mij nogmaals en nogmaals, omdat ik (zoo
zeide zij het) in hare droefheid zulk een troost voor haar was. Toen bad
zij mij om boven te komen, snikkend uitbrengende dat Barkis altijd veel
van mij gehouden en hooge gedachten van mij gehad had ; dat hij nog
dikwijls van mij gesproken had, eer hij btdten kennis geraakte ; en dat zij
geloofde, als hij weder bij zich zelven kwam, dat mijn gezicht hem zou
doen ophelderen, als iets op de wereld dat nog doen kon.
De waarschijnlijkheid dat dit ooit meer zou gebeuren kwam mij, toen
ik hem zag zeer gering voor. Hij lag met hoofd en schouders buiten het
bed, in eene ongemakkelijke bonding, half over den koffer heen, die hem
zooveel pijn en moeite had gekost. Ik vemam, dat hij, toen hij niet meer
uit het bed kon kruipen om dien koffer te openen, en zich zelven niet
meer met behulp der wichelroede, die ik hem had zien gebmiken, van
zijne veiligheid kon verzekeren, gewild had, dat hij naast zijn bed op een
stoel zou gezet worden, en hem zoo nacht en dag omhelsd had gehouden.
Hij lag er nu nog met den arm overheen. De tijd en de wereld ontzonken
hem, maar den koffer had hij nog; en de laatste woorden, die hij sprak,
waren — op den toon eener opheldering : lOude kleeren !"
•Barkis, lieve man!" zeide Peggotty, bijna vroolijk, terwijl zij zich
over hem heen boog, en haar broeder en ik aan het voeteneinde van het
bed stonden. »Daar is mijn lieve jongen — mijn lieve jongen, jonge heer
David, die ons bij elkander heeft gebracht ! Met wien ge boodschappen
hebt gestuurd, weet ge wel! Wilt ge niet eens met jongen heer David
spreken ?"
Hij was even stom en gevoelloos als de koffer, van welken zijne hou-
ding de eenige uitdrukking ontleende, die zij had.
>Hij zal met het tij afeteken,'' zeide baas Peggotty tot mij, achter zijne
hand.
Mijne oogen waren beneveld, en die van baas Peggotty insgelijks,
maar ik herhaalde fluisterend : » Met het tij ?"
>De menschen hier langs de kust kunnen niet sterven," zeide baas
peggotty, >of het moet haast laag water zijn. Zij kunnen niet geboren
worden of het moet haast hoog water zijn — niet eigenlijk geboren dan
met vollen vloed. Hij zal met het tij afsteken. Om half vier is het eb, en
dan een half uur stilstand. Als hij blijft leven tot het tij keert, zal hij het
wcl houden tot de vloed weer over is, en met het volgende tij afeteken.
Wij bleven daar lang bij hem waken — uren lang. Welken eeheimen
mvloed mijne tegenwoordigheid in dien staat zijner zinnen op atixiV^^
120 DAVID COPPERFIELD.
zal ik mij niet vermeten te zeggen ; maar tx)en hij eindelijk flauw begon
te ijlen, is het zeker, dat hij mompelde van mij naar school te rijden.
>Hij komt weer bij," zeide Peggotty.
Baas Peggotty stiet mij aan en fluisterde met ontzag en eerbied : > Het
is haast laag water en haastgedaan."
1 Barkis, lieve man!" zeide Peggotty. — iC. P. Barkis," riep hij met
eene flauwe stem. >Nergens beter vrouw !" — >Zie ! Hier is jonge hecr
David !" zeide Peggotty. Want hij had nu de oogen geopend.
Ik was op het punt om hem te vragen of hij mij kende, toen hij zijn
arm naar mij poogde uit te strekken, en duidelijk, met een genoegHjken
glimlach, zeide :
1 Barkis is klaar!"
Daar het nu laag water was stak hij met het tij af.
XXXI.
SEN GROOTER VERLIES.
Het was mij niet moeielijk, op Peggotty's verzoek daar te blijven tot
het overschot van den armen vrachtrijder de laatste reis naar Blunder-
stone zou gedaan hebben. Zij had lang geleden, van haar eigen spaar-
geld een stiScje grond op het oude kerkhofgekocht,dichtbijhetgraf
van ihare lieve meesteres,*' geHjk zij mijne moeder altijd noemde ; en
daar zouden zij beiden rusten.
Terwijl ik Peggotty gezelschap hield en alles voor haar deed wat ik
kon (dat eigenlijk weinig genoeg was) was ik — hetgeen mij nog streelt
als ik er aan denk — zoo dankbaar, als ik zelfs nu kon wenschen geweest
te zijn. Maar ik vrees, dat het een genoegen van persoonlijken aard was,
dat met het door mij gekozen beroep in betrekkmg stond, waarmede ik
het testament van Barkis in bewaring nam en den inhoud daarvan
uitlegde.
Ik mag aanspraak maken op de verdienste van het eerst bedacht te
hebben, dat men dit in den koffer moest vinden. Na eenig zoeken vond
men het daar ook, onder in een voederzak ; waarin men (behalve hooi)
ook een goud horloge, met ketting en cachetten, ontdekte, dat Barkis
op zijn trouwdag had gedragen, en dat men vroeger of later nooitgezien
had; benevens een zilveren pijpestopper in den vorm van een been ; een
houten dtroen, vol kleine kopjes en schoteltjes, dien ik mij verbeeld dat
Barkis, toen ik een kind was, gekocht had om mij present te geven, en
waarvan hij later niet had kunnen scheiden; zeven en tachtig en een
halve guinje, in guinjes en halve guinjes, tweehonderd en tien pond in
nog geheel schoone banknoten; zekere bewijzen voor in de Bank van
Engeland op interest geplaatste gelden, een oud hoefijzer, een valschen
schelling, een stuk kamfer en eene oesterschelp. Uit de omstandigheid,
dat dit laatste voorwerp sterk gescheurd was en van binnen kleuren ver-
toonde, maakte ik op, dat Barkis zekere algemeene denkbeelden over
mjNEKER BARKIS' NALATBN5CHAP.
paarlen had gehad, die nooit tot iets bepaalds waren gekomen.
Jarea aan jareii had Barkis dezen koffer dageUjks op al zijne tochten
medegenomen. Opdat hij te beter de opmerkzaamheid zou ontsnappen,
had luj het verdujitsel bedacht, dat hij aan >Mr. Blackboy" behoorde,
en ibij Barkis bewaard moest blijven tot hij werd afgehaatd," eene fabel.
welke hij met thans nauwelijks meer leesbare letteren op het deksel had
geschreven.
Hij was, bevond ik, niet voomiet al die jaren laog too zuinig geveest.
Zijn eigendom in geld bedroeg bij de drie duizend pond. Hiervan ver-
maakte hij den interest van duizend pond aan baas Feggotty voor zijn
leven; na zip overlijden moest het kapitaal tusschen Peggotty, kleine
Emily en mij, of turachen zoovckn van ons als dan nog zouden leven,
gelijk verdeeld worden. Al het overige dat hij bezat vermaaktc hij aan
Peggotty, welke hij tevens tot cenjge executrice van zijn testament be-
no emde.
Ik gevoelde mij reeds gebec) en al cen groot proctor toen ik dit docu-
ment met alle mogelijke plechtigheid voorlas, en de bepalingendaarvan,
ik weet niet hoe dikwijii, aan hen wie het aanging uitlegde. Ik begon te
denken, dat er achter de Commons toch meer stak dan ik gedacht had.
Ik examineerde het testament met de grootste oplettendheid, veiklaarde
dat het in alle opzichten volkomen m orde was, zette eenige potlood*
merkjes op den rand, en vondhetzelteenigszinsbuitengemeen, datik
200Veel wist.
Met deze gelecrde bezigheid, met- voor Peggotty een inventaris te
maken van al het goed dat haar ten deel was gevallen, met al de zaken
in behooilipke orde tc brengen, en haar, tot ons wedetzijdsch genoegen,
in alle opzichten inlichting en raad tc geven, sleet ik de week voor de
bcgralems. Ik zag kleine Emily in dien tijd niet ; maar men zeide mij,
dat zij over veertien dagen stilletjes zou trou^ven.
Ik woonde de begrid'enis niet officieel bij, als ik het zoo mag uitdnik-
ken, Ik mcen, ik werd niet met een zwarten mantel en lamfer als een
vogelverscbrikkcr toegetakeld; maar ik ging des morgens vroegnaar
Blunderstone, en was op het kerkhof toen delijkstoet,alleea door
Feggotty en haar broeder gevolgd, daar aankwam. De krankzinnige
heer zat voor mjjn venstertje uit te kijken ; het kindje van mijnheer Chil-
lip zwaaide zijn ewaar hoofdje en verdraaide, over den schouder zijner
oppaaster, zijne uitpuilende oogjes tegen den predikant; mijnheer Omer
stond op den achtergrond te hijgen ; anders was ei niemand, en het was
zeer stiL Wij blevcn, toen alles was afgeloopen, nog een uur over het
kerkhof rondwandelen, en plukten eenige jonge blaadjes van den boom
boven mijn moedeis graf,
Een angst overvalt mij hier. Er hangt eene dreigende wolk boven de
afgelegene stad, waarheen ik mijne eenzame schreden richtte. Ik vrees
ze te naderen. Ik kan niet denken aan wat er op dien gedenkwaardigen
avond gebeiirde, en dat als het ware nog eens gebeuien moet, als ik
vooTtga.
Het is niet erger, omdat ik er van schrijf. Het zou niet beter £\\ii^aL\ieX.
113 DAVID COPPKRFIELD.
ik miJDe ODwillige hand nisten. Het Is geschied. Niets kan het ongc-
schied maken ; niets kan het anders doen worden dan het was.
Mijne oude oppasster zou des anderen daags met mij naar Louden
gaan, voor zaken van het testament Kleine Emily was dien dag bij mijn-
heei Omer aan huis. Wij zouden dien avond alien in de oude woonschoit
bijeenkomen. Ham zou Emily op den gewonen tijd brengen. Ik son tm
mijngemak terugwandelen. De broedet en de zuster zouden op dezelfiw
wijs teru^fceeren als zij gekomen waren, en ons, tegen het vallen van dea
avond, btj den fauiselijken haard verwachten.
Ik scheidde van hen bij het hek, waar de denkbccldigc Straps in vroe-
ger tijd met Roderick Random's knapzak had gcnist, en in plaaU van
r^cht tenig tc gaan, wandclde ik den wcg naar L o w e s t o ft een eind <^^
Toen keeide ikom en stapte op Yarmouth aan. Ikbleefineen £u-
aoenlijk herbergje ctcn, ecn paar mijten van de overvaart, vaarvan ik
VTOeger heb gespioken ; en zoo ging de dag om en was het reeds avond,
toen ik die overvaart bereikte. Het regende toen hard en was onstoimig
weer ; maar achter de wolken stond de maan, en het was nict donker.
Spoedig kreeg ik baas Peggotty's huis in het oog en het licht dat docH*
het venster scheen. Na wat zwoegens door het mttUe zand bereikte ik de
deor en trad binnen.
Het sag er daar zeer genoeglijk uit. Baas Feggotty had ziJDcavondpijp-
gerookt, en men maakte reeds toebeieidselen voor ecn avondmaal. H«t
vuur brandde helder, de asch was aangeveegd, het bankje stond voor
EmSy op de oudeplaats gereed. Op hare eigeneoudeplaatszatPeggotty
wederom, en zag er (behalve hare kleeding) uitalsof zij die nooit verlaten
had. Zij was reeds weder tot het gezclschap van het naaikis^ met de St.-
Faulskerk op het deksel, het ellemaa^e in het huisje en het eindje was-
kaars teniggekeerd ; en daar waren zij alien, alsof zij er nooit vandaao
waren geweest. Juffrouw Gummidge scheen in haar ouden hoek eea
bee^e te kniezen, en zag er bij gevolg ook heel natuurlijk uit
»Gij zijt de eerste van den troep,jongeheer David !"zeide baas Peg-
gotiy, met een vergenoegd gezicht. i Moud die jas niet aan, mijnhen^
tUs ze natis." — >WeIbedankt,"antwoorddeik, hem mijne overjas^
vende om op te hangen. ■Zij is gcheel droog." — >Dat is zij ook," zeide
baas Peggotty, mijne schouders betastende. iZoo droog alsgiiiisl Ga
sitten, mijnheer, ^behoefuniette zeggen, dat gewelkom zijt, maar ge
tijt toch welkom, oprecht en hartelijk." — * Wei bedankt, baas Peggotly,
daarvan houd ik mij zeker. Wcl Pe^ottyl" zdde ik, haar een kns ge-
vende. *Hoegaathet,oudvTonwtje? — >Ha,ha!"zeidebaasPeggot^,
lich naast ons neerzettende en zijne handen wrijvende, zoowel omost luj
zich nu van debeklemdheidderjongstedroevigeomstandighedenont-
ilagen gevoelde, als uit hartelijke welmeenendhdd, lerisgecncvrotiw
in de wereld, mijnheer — zooals ik haar zeg — die geiuster in haar ge-
moed behoeft te wezen dan zij 1 Zij heeft aan den overledenc haar plidit
gcdaan, ea dat heeft de overledene ook wel geweten ; en de overledene
heeft het wel met haar gemaakt, zooals zij het wel met den overledene
gemaakt had, en — en — en zoo is a 1 1 e s goed t"
EUILY WORDT VSRWACHT. 1 33
Jnffronw Gummidge slaakte een Ewaren zucht.
• Beur u wat op, moedertje !" leide baas Peggotty, Maar ter zijde
scbudde hij zijn hoofd teges ons, blijkbaar bedealcende, dat de jongste
gebenrtentsscn de strekking moesten hebben om haar den oude in het
geheugen te roepen. 1 Wees niet neetslachdg ! Beur u, tot uw eigen best-
vil, maoT een bectje op, en zieofge dan niet van zelfveelvroolijkerzult
worden." — 1 Och, necn, Daniel, antwoordde juffrouw Gummidge. »Ik
krijg nooit iets van zel^behalve narigbeid. Ik moestmaareenzaamen
rerlaten wezen. " — * Wei neen, wel neen, wel neen," zeide baas Peggotty
troostend. — » Ja wel, Danid 1" zeide juffrouw Gummidge. » Ik ben geen
menscfa om bij menscheo te wonen, die geld geeifd hebben. Ik breng
maar natigheid mee. Het zou beter zijn als ge mij kwijt waart."— > Wel,
hoe zou ik het zonder n ooit verteren?" zeide baas Peggotty, met een
enistiggezicht. iWatpraatgetocb? Heb ik u niet meernoodig, dan ik
ooit gedaan heb?" — Ik wist wel, datikvoorheennooitnoodigwasl"
riep juf&ouw Gummidge op een jammerlijken klaagtoon uit, i en nu wordt
mij dat gezegd I Hoe kon ik ook denken, dat ik ergens noodig zou zijn,
die zoo ongelukkig ben en zooveel narigheid heb !
Baas Peggotty scheen zich over zich zelven te ontzetten, dat hij in
staat was geweest om iets te ze^gen, dat zoo hatelijk kon worden uitge-
legd j maar Peggotty, die hem bij de mouw trok en haar hoofd schudde,
weerhield bem van antwoord te geven. Nadat hij jufirouw Gummidge eene
poos lang droevig had zitten aanzien, keek hij naar de kick, stond op,
snoot de kaars en zette ze voor het venster.
iDaar 1" zeide hij vToolijk. (Daar zijn wij weer zoover, vrouwtje Gum-
midge!" Juffrouw Gummidge zuchtte even^es. »Weer ge'illumineerd,
volgens gewoonte. Gij verwondert U waarvoor dat is, mijnheer! Wel,
bet IS voor onze kicine Emily. Gij begrijpt wel, het pad is na den donker
niet al te licht of te vroolijk ; en als ik hier ben op het uur, dat zij naar
bnis komtj zet ik het licht voor het venster. Dat, ziet ge," zeide bij, zeer
in zijn schik zich over mij heenbuigende, > heeft twee redenen. Dan zegt
Emily: iDaar is ons huis," zegt ze. En dan zegt zij ook: iDaarismiin
00m I" Want als ik er niet ben, laat ik nooit geen licht schijnen." — >Ga
zijt nog een kleinejongen," zeide Peggotty; zeer met hem daarominge*
nomen, indien zij zoo dadit. — > Wel," antwoordde baas Peggotty, met
de beenen wijd vaneen op den grond geplant, en zeer genoeglijk met
riine handen op en neer langs die beenen wrijvende, terwijl hij beurte-
lings ons aanzag en naar het vuur keek, >ik weet zelf niet, of dat is wel
zoo. Niet om zoo te zien, begrijpt ge wel." — iDat eigenlijk niet."
merkte Peggotty aan. — > Neen," zeide haar breeder lachend,* niet om
zoo te zien, maar om — om zoo te denken, ziet ge. Maar dat kan mij niet
schelen, och Heere neen I Nu zal ikueens wat zeggen, Als ik naar dat
mooie huisje van onze Emily ga kijkcn, dan mag — dan mag ik geblekt
wordMi," zeide baas Peggotty met nadmk — »daar meer kan i\
met zeggen — aia het mij met is, alsof de kleinste dingen haar zelve wa-
ren, bijna. Ik necm ze op en zet ze weer neer, en raak ze zoo voorzichtig
aan alsof zij onze Emily zelve waren. Zoo is het met hat« hocA\» en 4^
124 DAVID COPPKRFIELD.
alles.Ikzouniets daarvan met opzet ruw kunnen zien behandelen — voor
de heele wereld niet. Daar hebt ge dan nu een kleinen jongen in het fatsoen
van een grooten zeec^gel!" zeide baas Peggotty, zijn emstig gevoel met
een schaterend gelach lucht makende.
Peggotty en ik lachten beiden mede, maar niet zoo hard.
>Het is mijn gevoden/' zeide baas Peggotty, met een vergenoegd
gezicht, nadat hij zijne beenen nog wat had gewreven, >dat het daar
vandaan komt, dat ik zooveel met haar ^espeeld heb, en mij gehouden
alsof wij Turken, en Franschen, en haaien, en allerlei vreemd gesnor
waren — och Heere ja, en leeuwen en walvisschen, en wat weet ik al
meer, toen zij niet hooger kwam dan tot aan mijne knie. Ik heb mij dat
nu aangewend, weet ge. Nu, deze kaars !" vervolgde hij^ er lachend met
de hand naar wijzende. >Ik weet heel goed dat ik, als zij eens getrouwd
en van ons af is, die kaars daar nog zal zetten, eveneens als nu. Ik weet
heel goed, als ik 's avonds hier ben (en waar zou ik anders gaan wonen,
vraag ik u, al heb ik nog zooveel geld gekregen) en zij niet hier is, of ik
niet daar ben, dat ik dan toch de kaars voor het venster zal zetten, en
voor het vuur gaan zitten, en doen alsof ik haar wachtte, evenals ik nu
doe. Daar hebt gij een kleinen jongen," zeide baas Peggotty, nogmaals
uitschaterende, »in het fatsoen van een zeec^gel ! Wei, nu op het oogen-
blik, als ik de kaars zie flikkeren, zeg ik bij mij zelven : >Zij kijkt er naar !
Emily komt daar aan !" Daar hebt gij een kleinen jongen in het fatsoen
van een zeec^gel ! Maar ik heb toch gelijk," zeide baas Peggotty, zijne
luidruchtigheid smorende en zijne handen samenslaande, >want daar
is zij !"
Het was Ham alleen. Het moest nog harder zijn gaan regenen sedert
ik binnenkwam, want hij had een grooten zuidwester op, die over zijn
gezicht heen hing.
1 Waar is Emily ?" zeide baas Peggotty.
Ham maakteeene beweging met zijn hoofd, alsof zij buitenstond. Baas
Peggotty nam de kaars van het venster, haalde de pit op, zette ze op de
tafel, en was druk bezig met het vuur op te poken, toen Ham, die zich
niet bewogen had, zeide :
1 Jonge heer David, wilt gij even buiten komen, en zien, wat Emily en
ik voor u te kijken hebben ?"
Wij gingen naar buiten. Toen ik hem bij de voordeur voorbijstapte,
zag ik tot mijne verbazing en schrik, dat hij doodsbleek was. Hij duwde
mij haastig de opene lucht in, en sloot de deur achter ons. Alleen achter
Ons beiden.
»Ham, wat scheelt er aan!" — >Jonge heer David!" — »Ach,zijn
gebroken hart ! Hoe schrikkelijk schreide hij !
Ik bleef, bij het gezicht van zulk eene droef heid, als versteend staan.
Ik weet niet wat ik dacht of wat ik vreesde. Ik kon niet anders doen dan
hem aanzien.
iHam! Goede, ongelukkige jongen! Om 'sHemelswil, zeg mij wat
er gebeurd is." — > Mijn liefste, jonge heer David — de trots en de hoop
van mijn hart — zij, voor wie ik zou gestorven zijn, en nog zou sterven —
EHILr VEBLOREN EH GEVLUCKT. IIJ
zij is wez I" — » Weg ?" — » Emily is voor^gaan ! 0, jonge heer David,
verbeeld a hoe zij voortgegaan is, als ik mijn goeden en genadigen
God bid om haar — haar, die mij boven alles zoo dierbaar is — lievei
te latcD sterven, dan haar tot oogeluk en schande te laten komen !"
Het gezicht, dat hij naar de onstuimige lucht ophief, het beven djner
gevouwene himden, de zielesmart in zijne gansche gestalte, komen mij
tot heden toe altijd voor den geest, als ik aan die eenzame vlakte denk.
Het is daar altijd nacht, en hij is het eenige voorwerp op het tooneel.
>Gij zijt een geleerde," zeide hij haastig, i en weet wat recht en goed
is, wat het beste is. Wat zal ik kunnen zeggcn i Hoe zai ik er ooit van
t^en hem beginnen, jonge heer David f"
Ik zag de deur bewegen, en poogdc onwillekeuiig de klink van buiten
vast te houden, om cen oo^enblik tijd te winnen. Het was te laat Baas
Peggotty stak zijn hoofd buiten, en nooit, als werd ik honderd jaar oud,
zal ik dc verandering kunnen vergeten, die er op zijn gezicht kwam toen
hij ons zag,
Ik herinner mij een groot gejammer en geschrei, en hoe de vrouwen
hem vasthiclden, en hoc wij alien in de kamei stonden \ ik met een papier
in de hand, dat Ham mij gege ven had ; baas Peggotty met zijn vest open-
genikt, zijne haren woest om het hoofd, zijn gezicht en zijne lippen
geheel kleuiloos, en het bloed over zijne borst dniipende (het was hem
nit den mond gesprongen, geloof ik), terwiji hij mij strak stond aan te
staren.
■Lees het, mijnheer,"zeide hij, met eenezachte,bevende stem. iLang*
zaam, als het a beliefl. De weet niet of ik het wel kan begrijpen."
Te mid4eD eener doodsche stilte, las ik aldus, uit een gevlekten brieC
■ Wanneer gi},'die mi} zooveet liever hebt dan ik ooit verdiend heb, zelfs
toen mijn gemoed nog onschuldig was, dit leest, zal ik ver weg zijn."
>Zal ik ver weg zijn," herhaalde hij langzaam. >Wacht eens ! Emily
ver weg. Wel!"
tWannecT ik mijn dierbaar huis verlaat — nujn dierbaar huis — o
mijn dierbaar huis — het morgen verlaat." —
(De brief had den datum van den vorigen avond.)
• — zal het zijn om nooit tenig te komen, ofluj moet mij als cene dame
teruKbrengen. Dit biielje zal dei avonds, vele uren later, in mijne plaats
worden gevonden. 0, als gij wist hoe mijn hart verscheurd wordt. Als zelis
gij, dien ik zooveel onrecht heb gedaan, die mij nooit vergeven kuot,
maar kondt weten wat ik lijd ! Ik ben te slecht om over mij zelve te
schrijven. O, troost er u mede, dat ik zoo slecht ben. O, uit bannhart^-
heid, zeg oom dat ik hem nooit half zoo liefgehad heb als nu. O, denk er
niet om hoe goed en tiefderijk gij alien voor mij geweest zijt — denk er
niet om, dat wij ooit zouden tronwen — maar heproeftedenken, dat ik
126 DAVID COPP£RFIBLD.
Btierf toen ik nog klein was en ergens begraven werd. Bid den Hemel,
dien ik ontvlieden wil, om barmhardgheid met mijn oom tehebben!
Zeg hem. dat ik hem nooit half zoo liefgehad heb. Wees zijn troost Krijg
een goed meisje lief^ dat voor mijn oom zal wezen wat ik eens geiveest
ben, en u trouw zal blijven, en uwer waairdig zal zijn, en zich over niets
zal behoeven te schamen behalve mij, God zegene alien. Ik zal voor
alien dikwijls op mijne knieen bidden. Als hij mij niet als eene dame
terugbrengt, en ik niet meer voor mij zelve bid, zal ik toch voor u alien
bidden. Mjn laatsten groet aan oom. Mijne laatste tranen en mijn laat*
sten dank voor oom !"
Dit was alles.
Hij bleef, lang nadat ik had opgehouden te lezen, mij nog staan aan-
zien. Eindelijk waagde ik het zijne hand te vatten, en hem zoo |;oed ik
kon te bidden om wat te bedaren. Hij antwoordde: >Dank, mijnheer,
dank !" zonder zich te bewegen.
Ham sprak hem aan. Baas Pe^gotty toonde zich in zoover gevoelig
voor z ij n ongeluk, dat hij hem de hand drukte ; maar anders bleef hij in
denzelfden toestand, en niemand durfde hem storen.
Langzaam eindelijk wendde hij zijne oogen van mijn gezicht af^ alsof
hij uit een visioen ontwaakte, en liet ze de kamer rondgaan. Daarop zeide
hij met eene gesmoorde stem :
> Wie is de man ? Ik moet zijn naam weten."
Ham keek naar mij om, en eensklaps voelde ik een schok, die mij deed
terugdeinzen.
>Er wordt iemand verdacht," zeide baas Peggotty.» Wie is het?" —
>Jonge heer David !" zeide Ham smeekende. »Ga even naar buiten, en
laat mij hem zeggen wat ik zeggen moet. Gij behoeft het niet te hooren,
mijnheer."
Ik voelde dien schok weder. Ik zonk op een stoel neer, en poogde iets
te antwoorden, maar mijne tong was geboeid en mijne oogen schemerden.
>Ik moet zijn naam weten I" hoorde ik nog eens zeggen. — >Sedert
eenigen tijd," zeide Ham haperend^ >is hier nu en dan een knecht ge-
weest. Er is ook een heer geweest. Die twee behoorden bij elkander."
Baas Peggotty stond even stil als te voren, maar zag hem nu aan.
>Die knecht," vervolgde Ham, >is gisteravond gezien met — ons on-
gelukkig meisje. Hij heeft zich hier schuilgehouden, deze weekoflanger.
Men dacht dat hij weg was, maar hij hield zich schiul. Blijf toch niet hier,
jonge heer David !"
Ik voelde Peggotty's arm om mijn hals, maar had mij niet kmmen be-
wegen, al was het huis op het punt geweest om op mij neer te storten.
1 Eene vreemde sjees met vreemde paarden stond van morgen buiten
de stad op den weg naar Norwich, haasteer nog de dag aankwam,"
vervolgde Ham. »De knecht ging er naar toe, en kwam er vandaan, en
ging er weer naar toe. Toen hij er weer naar toe ging, was Emily bij hem.
De ander zat er in. Hij is de man." — »0m Gods wil," zeide baas Peg-
gotty, terugdeinzende en zijne hand uitstekende, als om iets, dat hij
t
VERBgSTBREIIDE DROEFHEID. 137
^vreesde, van zichaftewa-en,*Zegniijmet,clathijSteerfortIiheetr —
■ Jonge hew David," riep Ham a^broken nit, > het is uwe schuld niet —
CD ik ben ver van het u te wijten — maar hij heet Steerforth, en hij is een
verdoemde schurk I"
Baas Peggotty gaf geen geluid, en stottte geen traan, en bewoog zich
niet meer, tot hij op eens weder schecn te ontwaken, en zijnc ntige jas
van zijne pen in een hoek mkte.
■Help eenseenhandjellkben vanstreekenkanzenietaankrijgQi."
zeide hij ongeduldig. iHelp eens een handje,Goed!'*(Toen een van de
anderen het gedaan had). iGeefmij dien hoed nu aan."
Ham vroeg hem waar hij heen gmg.
>Ik ga miJQ nicbtje opzoeken. & ga mijne EmUy opzoekeo. Ik gaeerst
die boot inslaanenzelatenzinken^waarikheinzouvenopenhebbeD,
zoo waar als ik lecf^ aU ik maar eens gedacht had wat er achter hem
school I Toen hij daar zoo voor mij zat," zeide hij woest, zijne gebalde
TUist nitstekende, > toen hij daar zoo voor mij zat, sla mij dood ala ik hem
niet verzopcn had en gedacht, dat ik cr wcl aan deed I — Dc ga mijn
□ichtje opzoekea" ~- >Waar?" zeide Ham, zich voor dc deurplaat-
sende. — * Overal. Ik ga door de geheele wereld mijn nichtje zoeken. Ik
ga mijn ongelukkig nich^e opzoeken in hareschande en haar tenighalen.
Laatniemand mij tegeDhouden!Ikzegu,ikga mijn nich^eopzoekenl" —
■ Ncen, neen!" riep juffrouw Gummidge, luid schrciende tusschen ben
komoide. iNeen, neen, Daniel, niet zooalsgijnuzijLGa haar over een
poosje opzoeken, mijn ongelukklge Daniel, en dan zal het goedzijn;
maar niet zooals ge nil zijt Ga zitten, en vergeef het mij, dat ik ooit eene
plaag voor u geweest ben, Daniel — wat zijn m ij n e narigheden ooit
hierbij geweest I — en laten wij een woordje spreken van den tijd toen
zij pas een weesje was ^eworden, en Ham ook, en toen ik eene anne
weduwviouw was, en gij mij in huis naamt Dat zal uw ongelukkig hart
verzachten, Dani^ll" haarhoofd op zijn schouder leggende, lendanzult
gij nw teed beter dragen; want gij kent de belof^e, Danid : >Gelijkgij
aan de minste van deze gedaan hebt, hebt gij mij gedaan;" en dat kan
nooit falen onder dit dak, dat ons zoovele, vde jaren hceftgeherbergd !"
Hij was nu geheel lijdzaam ; en toen ik hem hoorde scbreien, week dc
neiging, die ik gevoeld had, om op mijne kniogn te valleo en bun om
vcrgiffenis te bidden voor den jammer, dienik veroorzaakt had, en Steer-
form te vervloeken, voor een beter gevoel. Mijn overkropt hart vond
dczelfde verlichting en ik schreide insgelijks.
Wat bij mij natuurlijk is, bejirijp ik dat bij vele andcre menschen na>
tuurhjk z^ zijn, en 200 ben ik met bevreesd om te schrijven, dat ik Steer*
forth nooit meer had lie^had, dan toen de banden, die mij aan hem
128 DAVm COPPKRFIELD.
hechtten, verbroken werden.In mijne bittere droefheid over de ontdek-
king zijner onwaardigheid, dacht ik des te meer aan al wat hij schitterends
had^ verteederde ik mij des te meer over alles wat er goeds in hem was,
deed ik des te meer recht aan de hoedanigheden, die hem tot een man
van edelen aard en grooten naam hadden kunnen maken, dan ik ooit ge-
daan had toen ik het meest aan hem gehecht was. Hoe diep ik ook mijne
onwillekeurige deehieming gevoelde aan het misdrijf^ waardoor hij een
eerlijk huis had geschandvlekt, geloof ik, dat ik, als ik hem voor mij had
gezien, geen verwijt had kunnen uiten. Ik zou hem nog zoo liefgehad
hebben — hoewel hij mij niet langer betooverde — ik zou nog zooveel
teederheidvoordenagedachtenismijner verkleefdheid aan hem hebben
gekoesterd, dat ik geloof^ dat ik zoo zwak zou zijn geweest als een ziels-
bedroefd kind, behalve dat ik nooit de gedachte zou gekoesterd hebben,
dat wij ooit weder konden vereenigd worden. Welke herinnering hij aan
mij bleef bewaren, heb ik nooit geweten — zij was onverschillig genoeg
misschien, en gemakkelijk veijaagd — maar ik bleef aan hem denken
als aan een dierbaar vriend, die gestorven was.
Ja, Steerforth, lang van het tooneel dezer geschiedenis afgetreden,
mijne smart mag voor den troon des oordeels onwillekeurig getuigenis
tegen u geven; maar mijne gramstorige gedachten of verwijten zullen
dat nooit — dit weet ik !
Het nieuws van wat er gebeurd was verspreidde zich spoedig door de
stad, zoodat ik, toen ik den volgenden morgen langs de straten ging, er
de menschen aan hunne deuren over hoorde spreken. Velen vielen haar
hard, eenige weinigen hem, maar jegens haar tweeden vader en haar
minnaar koesterde men slechts €6n gevoel. Onder alle soorten van men-
schen heerschte een eerbied voor hen in hunne droefenis, die vol mee-
warigheid en kieschheid was. De zeevarensHeden hielden zich op een
afetand, toen men deze twee vroeg in den ochtend langs het strand zag
wandelen,en bleven bij troepjes medeHjdend onder elkander staanpraten.
Het zou gemakkelijk te zien zijn geweest, dat zij den geheelen vori-
gen nacht niet hadden geslapen, zelfe indien Peggotty mij niet verteld
had, dat zij bij elkander waren blijven zitten, gelijk ik hen gevonden had,
tot het klaar dag was. Zij zagen er vervallen uit; en ik dacht, dat baas
Peggotty's hoofd in dien ddnen nacht meer was gebogen dan in al de
jaren die ik hem gekend had. Maar zij waren beiden even emstig en stil
als de zee zelve, die toen zonder golving onder eene donkere lucht lag
uitgespreid — maar toch met eene zware deining, alsof zij in hare rust
toch nog ademde — en langs den gezichteinder door de onzichtbare
zon met eene zilveren lichtstreep werd bezoomd.
> Wij hebben veel gepraat, mijnheer,'' zeide baas Peggotty, nadat wij
eene poos in stilte met elkander hadden voortgewandeld, >over wat wij
moesten doen en niet moesten doen. Maar wij zien onzen koers nu."
Ik wierp toevallig een blik naar Ham, die toen over de zee naar het licht
in de verte tuurde; en eene schrikkelijke gedachte kwam bij mij op —
niet omdat zijn gezicht zoo toomie stond, want dit deed het niet : ik kan
mij niet anders herinneren dan oat het eene uitdrukking van oarsche
HEX BKGm TAN HKT BINDS. I39
vastberadenheid vertoonde — dat hij, als hij Steerforth ooit ontmoeRe,
dezen sou vermoorden.
iftGjn plicht hier, mijnheer," zeide baas Peggotty, >is gedaan. Ik ga.
nit om mijne — "hijbleefsteketi, envervolgdemetvastestem: >Ikga
nit om haar op te zoeken. Dat is mijn plicht nu voor eeuwig."
Hij schudde zijii hoofd tocn ik hem vrocg, waar hij haar wilde zoeken,
en VToeg mij daarop of ik morgcn naar L on den gin^. Ik zeide hem,
dat ik vandaag nog niet vcitrokken was, uit vrces, dat ik eene gelegra-
heid zon verzuimen om hem van dienst te zijn; maar dat ik daajtoe
gereedwas zoodra hij wilde.
ilk zal morgen met u medegaan, mijnheer,'' antwoordde hij, > als u
datgelegen komt"
Wij wandelden weder eene poos in stilte met elkander voort.
iHam," hervatte hij weldra, »zal aan zijn te^enwoordig wcrk blijven,
en bij mijn zusler gaan inwonen. Die oude schuit daar ginder,.,." — • Gij
itllt uwc oude wooing toch niet geheel verlaten, baas Peggotty ?" vid
ik er zachtjes op in, — iMijn post, mijnheer David," antwoordde hij, vis
niet meer hicr ; en als cr ooit een scheepje is gestrand, zoolanger duister-
nis over de diepte is geweest, dan is dat daar gczonken. Maar neen, mijn-
beer, neen, ik wil niet dat de oude woonschuit geheel verlaten zal
worden. Veire van daar."
Wij wandelden wederom eene poos voort, tot hij hervatte :
iMijn verlangen is, mijnheer, dat zij er dag en nacht, winter en zomer
eveneens zal uitzien, als zij altijd hecA gedaan, zoolang zij zegekend
heeft. Als zij ooit mocht terugkomen, wilde ik niet, dat de oude waning
haar scheen tenig te stooten, begrijpt ge wel, maar haar lokken om nader
te komen, en binnen te kijken, misschien als een geest daar buiten in
wind en regen, door het oude venster naar de oude plaats bij den haard.
En als zij, mijnheer David, niemand anders dan juffrouw Gummidge zag,
zou zij misschien moeds ^enoeg hebben om al bcvende binnen te sluipen,
- en zou zich dan misschien weer in haar vorig bed laten leggen, en haar
vermoeid hoofd laten rusten waar zij eens zoo vroolijk was.'
Ik kon niet spreken om hem antwoord te geven, hoewel ik het
beproefde.
lEIken avond," leide baas Pe^^tty, >eoo seker als het avond wordt,
meet de kaars voor de oude ruit gezet worden, die, als zij se ooit mocht
zien, zal schijnen te zeggen : >Kom terug, mijn kmd, kom terug !" Als er
ooit na den donker, Ham, bij uwe tante aan de deur woidt geklopt
(vooral als het zach^es is), ga dan niet naar voren. Laat zij het wezcn —
niet gij — die mijn ^evallen kind ziet."
Hij staple een wemig vooruit en bleef eene poos vddr ons. In dien tijd
zag ik Ham wederom aan, en nog dezelfde uitdnikking op zijn gezicht
opmerkende, terwijl hij nog zijne oogen op het licht m de verte hield
gerestigd, stiet ik hem aan den arm.
Tweemaal riep ik hem bij zijn naam, hard genoeg om een ilapende te
wekken, eer hij er op lette. Toen ik hem nnddijk vroeg, waaraan hij zoo
emstig dacht, antwoordde hij :
DAvro copnariKLD. — n. ^
130 DAVID COPPSRFIELD.
» Aan wat ik voor mij heb, jonge heer David, en aan den overkant" —
> Aan het leven dat gij voor u hebt, meent gij ?" Hij had droomerig naar
de zee gewezen. — » Ja, jonge heer David. Ik weet niet recht hoe het is,
maar daar van den overkant schijnt iets voor mij aan te komen — dat
het einde er van gelijkt te zijn." Hij zag mij aan alsof hij wakker werd,
maar nog met hetzelfde strakke gezicht. — > Welk einde ?" vroeg ik, nog
door mijne vorige vrees bekneld. — »Dat weet ik niet," zeide hij naden-
kend. » Ik dacht er aan, dat het begin van alles hier had plaats gehad —
en toen kwam het einde ook. Maar het is voorbij, jonge heer David,**
vervolgde hij, mijn blik, naar ik denk, beantwoordende, >en gij hebt
feene reden om bang voor mij te zijn ; maar ik ben zoo wat besoesd, en
an nergens recht uit wijs worden," — waarmede hij wilde zeggen, dat
zijne gedachten nog verward waren.
Baas Peggotty bleef staan om ons in te wachten ; wij voegden ons bij
hem en spraken niet verder. De herinnering hiervan, met mijne vroegere
gedachte verbonden, kwam mij echter nu en dan weder voor den geest,
totdat op den bestemden tijd het onverbiddelijk einde kwam.
Ongevoelig waren wij bij de oude woonschuit gekomen, en wij traden
binnen. Jufifrouw Gummidge zat niet langer in haarhoek te druilen, maar
was divk bezig met het ontbijt gereed te maken. Zij nam baas Peggotty
zijn hoed af, zette een stoel voor hem, en sprak zoo zacht en genoeglijk,
dat ik haar bijna niet herkende.
>Danid, mijn goede man," zeide zij. »Gemoetwatetenendrinken,
om uwe krachten te bewaren, want als ge die niet behoudt, kunt ge niets
doen. Probeer het maar eens, als een beste man. £n als ik u hinder met
mijn geratel" (zij meende haar praten), »zeg het dan maar, Danid, dan
zal ik het laten."
Toen zij ons alien bediend had, zette zij zich bij het venster, en ging
ijverig aan het werk om eenige hemden en onderkleederen van baas
Peggotty te verstellen, die zij vervolgens netjes opvouwde en in een zak
van geolied zeildoek pakte, gelijk matrozen op reis medenemen. Onder-
tusschen bleef zij met dezel^e genoeglijke bedaardheid aan het praten.
> Jaar uit jaar in, weet ge, Daniel," zeide zij, altijd zal ik hier blijven,
en alles zal er blijven uitzien zooals gij het hebben wilt Ik heb weinig
geleerd, maar ik zal u toch nu en dan schrijven, als ge weg zijt, en mijoe
brieven aan mijnheer David sturen. Misschien zult ge mij ook wel eens
schrijven, Danie^l, nu en dan, en laten weten hoe het u gaat op uwe
bedroefde reis." — »Gij «ult hier heel eenzaam wezen, vrees ik," zeide
baas Peggotty. — > Neen, neen, Daniel," antwoordde zij, > dat zal ik niet
Wees over mij maar niet ongerust. Ik zal genoeg te doen hebben om hier
een >stap-in" voor ute houden (een »&uis" meendezij) tegendat ge
terugkomt — om een >stap-in" te houden voor ieder, die mi^chien zal
tenigkomen, Daniel. Als het mooi weer is, zat ik buiten de deur gaan
zitten^ zooaLs ik plsLcht te doen. Als er dan iemand komen mocht, zidlen
zij al m de verte zien dat de oude weduwvrouw hun trouw is."
Welk eene verandering bij jufirouw Gummidge in een korten tijd I Zij
was een geheel ander mensch. Zij was zoo welwiUend en gedienstig) zij
HET BLAUn UHT VAN BUILY. I3I
had nilk een vlug begrip van wat er goed zon zijn te leggen, en wat er
goed son zijn oneezegd te laten, zij vergat zich zelve zoo geheel, en dacht
zoo medelijdend otn het leed van andereo, dat ik een soort van eerbied
voor haar opvatte. Wat weikte dj dien dag 1 Er moest nog veel van het
strand gehaald en in deachuur geborgen worden — zooals riemen, net-
ten, zeilen, touwen, kreeftenpotten, zakken met ballast, en dergelijke
dingcn; en hoewel ha«r hulp genoeg werd geboden, daar er niemand
was, die niet zwaar voor baas Peggotty had willen werken, en zich ge-
noeg beloond zou geacht hebben, als men er hem maar om gevraagd
had, bleef zij toch den geheelen dag zwoegen onder vrachten, waarvoor
zij niet berekend was, en heen en weder loopen om allerlei onnoodige
boodschappen te doen. Wei veire van hare eigene rampen te bejamme*
ren, scheen zij geheel vcrgeten te hebbeo, dat zij er ooit gebad had. On>
der al baar medelijden bewaarde zij eene gelijkmatige opgeruimdheid,
welke niet het minst verbazende gedeelte der met haar voorgevallene
verandering was. Geen schijn van wreveligheid was meer te bespeoren.
Ik kon den geheelen daglang,totdatdeavondvicl, niet bemerken, dat
hare stem hapcrde of haar een traan in de oogen kwam. Toen, daar lij,
ik en baas Peggot^ alleen bij elkander waren, en hij van afgeniatheid m
slaap gcvallen was, barstte zij in een half gesmoord snikken en schreien
uit, en mij naar de deur brengende, zeide zij : i God zegene U altijd, miJD-
faeer David, wees een vriend voor hem, den armen, licven man I" Daarop
liep zij terstond het huls uit, om haar gezicht te gaan wasschen, opdat hij,
als hij wakker werd, haar weder stil aan haar werk zou vinden zitten.
Kortom, toen ik des avonds heenging, mocht ik gelooven dat ik baas
Peggotty een steun en troost in zijne droefheid achterhet j en ik kon oiet
genoeg nadenken over de tes, die juffrouw Gutnmidge mij gegeven had,
en de nieuwe ondervinding die ik door haar had verworven.
Het was tusschen negcn en ticn ure toen ik, trcurig door de stad wan-
delende, voor de deur van mijoheer Omer bleef stilstaan.MijnheerOmer
had zich, gclijk zijne dochtcr mij vcrtelde, de zaak zoo aangetrokken,
dat hij den geheelen dag ongcsteld was gcweest en zonder eene pijp te
TOoken naar bed was gegaan.
>Eene slechte, valsche meid," zeide juf&ouw Joram. Erheeftnoott
goed in haar gestokeni" — *^^ dat niet," antwoordde ik. aGijdenkt
toch zgo niet. ' — >Ja, datdoeikwel,''riepjufiouwJoramgTamstoiig
uit iNeen, neen," zeide ik.
Jufl^ouw Joram wierp hoar hoofd in den nek en beproefde zeer barsoh
en zuur te kijken ; maar zij kon haar zachter gevoel niet bedwingen en
begon te schreien. Ik was zeker nog jong : maar ik dacht om dit medd^-
den des te beter over haar, en verbeeiade mij dat het haai, als dengd-
zame vronw en moeder, zeer goed stond.
>Watzal zij eens beginnenl" snikte Mitmie. >Waar zal zij eens naar
toe gaan I Wat zal er van baar worden 1 0, hoe kon zij zoo wreed wef«n
voor zich zelve en voor hem 1"
Ik dacht aan den tijd toen Minnie een jong en bevallig meisje was, en
bet verheugde mij, dat zq ook nog met zooveel gevoel daaraaa dacfat
132 DAVm COPPXRFIELD.
» Mijne kleine Minnie/' zeide jufifrouw Joram, » is pas zoo even in slaap
kunnen komen. Zelfe in haar slaap snikt zij nog om Emily. Den geheelen
dag lang heeft kleine Minnie om hW gehuild^ en mij telkens gevraagd,
of Emily waarlijk slecht was. Wat kan ik haar zeggen, als ik bedenk, dat
Emily nog den laalsten avond dat zij hier was een lint van haar eigen
hals heeft genomen en kleine Minnie om den hals gedaan en haar hoofii
naast haar op het kussen heeft gelegd tot zij genist in slaap was. Mijne
kleine Minnie heeft dat nog om haar halsje. Dat moest misschien niet
zoo wezen, maar wat kan ik er aan doen i Emily is heel slecht, maar zij
hielden zooveel van elkander. En het kind weet het toch niet."
Juffi-ouw Joram was zoo bedroefd, dat haar man buiten kwam om haar
toe te spreken. Hen bij elkander latende, ging ik naar het huis van Peg-
gotty zelf^ zoo mogelijk treuriger dan ik nog geweest was.
Dat goede schepsel — Peggotty meen ik — nog niet vermoeid door al
den angst, dien zij onlangs had doorgestaan, en hare slapelooze nachten,
was bij haar broeder, waar zij tot des morgens dacht te blijven. Eene
oude vrouw, die sedert eenige weken voor het huiswerk was aangenomen,
daar Peggotty buiten staat was om dit te verrichten, was de eenige, die
behave mij in huis was. Daar ik niets voor haar te doen had, liet ik haar
naar bed gaan, waartoe zij lang niet ongenegen was, en zette mij voor het
keukenvuur, om nog eene poos over haar te denken.
Ik verwarde in mijne gedachten de jongste gebeurtenis met het sterf-
bed van Barkis, en dreef over de golven naar de verte, waarin ik Ham
des morgens zoo zonderling had zien turen, toen ik door het kloppen
aan de deur uit mijn gemijmer werd opgewekt. Er was een klopper aan
de detu-, maar deze was het niet, die het geluid veroorzaakt had. Er was
met de hand aangeklopt, zoo laag bij den grond, alsof een kind het had
gedaan.
Dit geluid deed mij zoo verschrikt opspringen, alsof het de klop van
een lakei van een aanzienlijk persoon was geweest. Ik opende de deur,
en zag, tot mijne verbazing, eerst niets anders dan eene groote paraplu,
waarop ik in de laagte neerkeek en die alleen op en neer scheen te kuie-
ren. Doch wildra ontdekte ik daaronder — juffrouw Mowcher.
Ik zou dit wonderlijke schepseltje misschien geene zeer vriendelijke
ontvangst hebben toegedacht, indien, toen zij hare paraplu, die zij met
alle inspanning van krachten niet kon dicht doen, op zijde hield, haar
gezicht dezelfde » kluchtige" uitdrukking had vertoond, die bij onze eerste
en laatste ontmoeting zulk een buitengemeenen indruk op mij gemaakt
had. Maar het gezicht, waarmede zij nu naar mij opkeek, stond zoo em-
stig, en toen ik haar van hare paraplu ontlastte (die voor den langsten
man ongemakkelijk groot zou zijn geweest), wrong zij zoo bedroefd hare
handjes, dat ik reeds zekere welwillendheid voor haar begonte gevoelen.
»Jufifrouw Mowcher!" zeide ik, nadat ik de ledige straat op en neer
had gekeken, zonder duidelijk te weten wat ik nog meer verwachtte te
zien. » Hoe komt gij hier ? Wat scheelt er aan ?"
^ Zij wenkte mij, met haar korten rechterarm, om de paraplu voor haar
dicht te doen, en ging, mij haastig voorbijdnngende, naar de keuken*
t>E OOGBH VAN J0FPROW HO^VCHKR ZJJS CESPKRD. I33
Toen ik de deur gesloten had en haar met de paraplu in de hand volgde,
vond ik haar op den hock van den haardrand zitten, — die laag was en
twee platte ijzers had om bordcn op tc zetten — a^ihoudend voor- en
achterover zwaaiendc, en hare handcn over hare knieen wTijvende,geUjk
iemand doet, die hevige pijn lijdL
Onsteld dat ik de ecnige ontvanger van dit ontijdig bezoek, en de
eenige getuige vanditzonderiingegedragwas,riepikwederomiiit:>Zeg
DUjtoch water aanscheelt,jtifErouwMowcher!>Ziit((eziekf" — >Mijn
lievejonge del," antwoordde jtiffrouw Mowcher, hare beide handen over
elkander op haar hart dnikkende, i hier ben ik ziek, heel ziek. Als ik be-
denk, dat het zoo ver komen moest, terwijl ik het had kunnen voorzien en
misschien voorkomen, als ik nie t eene gedachtelooze zotdn was gewcest !"
Wederom ging haar groote hoed (geheel evenredig aan hare gcstalte)
voorwaarts en achterwaarts met het been en weder zwaaien van haar
lichaampje; terwijl, daarmede gelijk blijvende, op den minir een reiis-
«chtige hoed been en weder ging.
iDc ben verwonderd, dat ik u zoo bedroefd en zoo emstig zie," begon
ik — toen zij mij in de rede vicl. — ija^zooishet altijd!"zeidezij.>Zij
zijn alien verwonderd, die onbedachte jongelieden, groot en recht opge*
groeid, als zij zien, dat een klein ding, zooals ik, natuurlijk gevoel heeft !
Zij houden mij voor een stuk speelgoed, vcrmaken zich met mij, smijten
mij weg als zij mij moe zijn, en verwondcren zich dat ik meer gevoel heb
dan eea houten paardje of soldaatje ! Ja, ja. zoo gaat het, zoo is het
aldjd." — iHet mag bij anderen zoo wezen," antwoordde ik, >maar ik
verzeker u, dat het bij mij zoo niet is. Misschien behoorde ik mij niet te
verwondcTCD dat ik u zoo zie, omdat ik u zoo weinig ken. Ik zeide, wat
ik dacht,zonder er mij op te bedenken." — > Watkanikdoen P"hervatte
het jufirouwtje, opstaande en hare armpjes uitstekende, om zich geheel
te vcrtoonen. >ZieI Wat ik ben is mijn vader geweest, en zijn mijn broe-
der en zuster 00k. Ik heb voor mijn broeder eozustergewerktjvetejaren
Ung — hard gewerkt, mijnheer Copperfield — den gebeelen dag lang.
Ik moet leven. De doe geen kwaad. ^s er menschen zijo, zoo onbedacht-
zaam of roo onbannhartig, om den spot met mij te drijvcn, wat schiet
mij dan over dan met mij zelve, met hen en met aile andere dingen den
root te drijven ? Als ik dat voor dien tijd doe, wiens schuld is het dan ?
De mijne ?"
Neeo. Niet jufirouw Mowcher's schuld. Dit begreep ik wel.
1 Als ik bij uw valschen viiend had getoond, dat ik eene dwergin met
gevoeli^ hart was," vervolgde het ju^ouwtje, met verwijtenden emst
haarhoofdschuddende, ihoeveelhulpofgunstdenkt^j datikdanooit
zou gekregen hebben i Als de kleine Mowcher (die zich zelve niet zoo
gemaakt heeft, jonge beer) zich tot hem, of dezulken als hij is, had ver-
voegd, omdat zij ongelukki^ was, wanneer denkt gij dat haar stemmed
dan gehoord zou zijn } Kleme Mowcher zou evenveel noodig hebben
om te leven, ab zij debittersteendomstevanalledwergenwas^maar
dat zou niet aan^aan. Neen. Zij zou naar brood en boter kunnoi fluiten,
tot zij van het flmten en hongerlijden stierf !"
134 DAVID COPPERFIELD.
Jnf&ouw Mowcber zettc zich op den bBardrand, haalde haar zakdoek
uH en veegde hare oogcn af.
(Wees dankbaar voor mij, als gij cen goed hait hcbt, geUjk ik denk
dat gij hebt," vcrvolgdczij, »datik,tenTijlikwelwcetwatikbcii, toch
dankbaar kan zijn en dat alles verdragen. Ik zelf ben m allegevalledank-
baar, dat ik mijn wegje door de weicid kan vinden, zonder dat ikieinand
voor iets behocf te danker, en dat ik voor al de ijdelheid, die mij onder-
weg naar het hootd wordt gegooid, met zeepbellen weerom kan gooieii.
Als ik over alles wat ik mis met zit te peinzen en te morren, dat is des te
beter voor mij, en niemand anders tot nadeel. Als ik voor u, reiuen, een
stuk speelgoed ben, behandelt mij dan zachtjes."
Mij zeer strak aankljkende, stak juSirouw Mowcher haar zakdoek weder
in haar zak, en vervolgde :
>Ik zag u zoo even op straat. Gij kunt wel denken, dat ikzoohardoiet
kon loopen als gij, met mijne korte beentjes en mijn korten adem,cn d^
ik u niet kon inhalen ; maar ik raadde waai gij oaar toe zoudt gaan, ea
kwam u na, Ik ben vandaag al hier geweest, maar de goede vrouw was
niet thuis." — Kent gij haar ?" vroeg ik. — i Ik heb bij Omer en Joram
van haar gehoord," antwoordde zij. »Ik ben van morgen om zeven uar
al daar geweest. Weet ge nog wel wat Steerforth over dat ongelukkige
meisje tcgen mij zeide, toen ik u allebei m die herberg zag?"
De groote hoed op juffrouw Mowcher's hoofd en de nog grootere op
den muur begonnen, toen zij deze vraag deed, wedcr heen en weer te
zwaaien.
Ik herinneide mij zeei wel waarvan zij sprak, daar het mij dien dag
verscheidene malen weder voor den geest was gekomen. Ikzeide haar dit.
>Moge de Vader van alle Kwaad hem er voor vinden," zeide zij, haar
voorvinger tusschen mij en hare schitterende oogen opstekende, >en nog
tienmaal meer dien goddeloozen knecht; maar ik meende dat gij het
waart, die een jongensachtigen hartstocht voor haar hadt opgevat." —
»Ik?" zeide ik. — »Kind, kind! In den naam van het blinde ongeluk,"
ricp juffrouw Mowcher, vol ongeduld hare handen wringende, terwiji zij
wederom op den haardrand heen en weder zwaaide, »waarom moest gi}
haar zoo prijzen, en zoo rood worden en zoo verlegen kijken i"
Ik kon het niet voor mij zelvtn verbloemen, dat ik dit gedaan had,
hoewel om eene geheel andere leden dan zij vermoedde.
*Wat wist ik er van ?"zeidejuffrouw Mowcher, haar zakdoek wederom
nithalende en telkens met haar voetje op den grond stampende, als zij
dien met beide handen te gelijk naar hare oogen bracht. > Hij plaagde U
en flikflooide u te gelijk, dat zag ik wel ; en gij waart zoo week als was in
lijne handen, dat zag ik ook. Was ik niet nog maar even de kamer uit, toen
zijn knecht mij vertelde, dat die Jonge Omchuld (zoo noemde hij u, en
gij moogt hem Oude Schuld noemen, zoolang gij leefl) zijn hart op haar
gesteld had, en dat zij een lichtzinnig dingetje was en veel van hem hield,
maar dat zijn meester besloten had, dat er geen kwaad van zou komen —
necT om uwentwil dan om den haren — en dat dit de redeo was dat xij
hier waren 7 Hoe kon ik anders dan hem gelooven i Ik zag, dat Steerforth
ntLEBRHBTKARAKTIRVAMJUrFROlIWMOWCHERBBTERKnniKN. I35
u wilde innemen door haar te prijzen. Gij waart de eerste out van haar
te sprekeD. Ik hoorde u bekennen, dat gij een oud zwak voor haar hadt.
Gij weid beet eo koud, rood en bleek te gelijk, toen ik u van haar sprak.
Wat kon ik denken — wat dachtikwczenlijk — dandatgijeenjonge
lichtmis waart in alles behalve ondervinding, en dat gij in handen geval-
leu waart, die ondervinding genoeg hadden, en die (nu bet bun zoo be-
liefde) u wetvankwaadzoudenafhouden?0, o,'o! Zijwaren bang, dat
ik achter de waarheid zou komen," riep juffrouw Mowcher uit, stond
van den haardrand op, en liep, met hare korte armpjes jammercnd op-
tcstoken, de keuken op en neer, lomdat ik een slim klein ding ben —
at moet ik wel weien om door de wereld te komen — en lij bedrogen
mij gehcel en al, en ik gafhet ongelukkigemeisje een brief, die ik vast'
geloof dat de oorzaak was, dat zij ooit met Littimer sprak, die daartoe
Opzettelijk hier werd gelaten !"
Ik stand verbaasd bij bet ontdekken van looveel valschheid, en bleef
naar juffrouw Mowcher staien, die de keuken op en neer liep tot zij bui-
ten adem was, waamazij zichweder op den haardrand zette, haar gezicht
met haar zakdoek afveegde, en een tijdlang haar hoofd schudde, zonder
zich anders te bewegen of een woord te spieken.
1 Mijn loer door het land," vervolgde zi] eindclijk, • bracht mij eergis-
teiavond naai Norwich, mijnheer Copperfield. Wat ik daar toevallig
ontdekte van hmine geheime manier van komen en gaan zonder u, —
dat ik vreemd vond — deed mij vennoeden, dat er iets kwaads achter
stak. Ik ging gisteravond met de diligence van L o n d e n, toen zij Nor-
wich doorkwam, mede, en kwam van morgenhier, O, o, ol telaat !"
Het arme j iifTrouwtje werd na al haar schreien en jammeren zoo hui-
verig, dat zij zich op den haardrand omkeerde, hsie arme natte voetjes
in de asch stak om ze te warmen en, als ware zij eene groote popgeweest,
in het vuur bleef zitten kijken. Ik zat op een stoel aan den anderen kant
van den haard, in verdnetige gedachten vcrdiept, en keek ook in het
vuur, en somtijds naar haar.
>Ik moet gaan," zeide zij, eindelijk opstaande. >Het is al laat. Gij
wantrouwt mij toch niet ?"
Haar schcrpen bhk ontmoetende, die, toen zij dit zeide, even scherp
■wta als ooit, kon ik, zoo kortaf gevraagd, niet geheelrondborstig >neen '
antwoorden.
> Kom aan !" zeide zij, mijne aangebodene hand aannemende om haar
over den haardrand te helpen, en mij strak aanziende, *gij weet wel, gij
zoudt mij niet mistrouwcc, als ik eene vrouw van gewone grootte was."
Ik gevoelde, dat bierin veel waarheid stak, en schaamde mij eenigszins
voor mij zelven,
*Gij zijt een jongmensch," zeide zij knikkende. *Neemeengoeden
raad aan, zel& van een persoon^e van drie voct Doe uw best, mijn goede
vriend, om bij lichaamsgebreken niet te gelijk aan zielsgebreken te den-
ken, of gij moet er gegronde reden voor hebben."
Zij was over den haardrand en ik over mijn wantrouwen been geko-
men, Ik zeide haar, dat ik geloofde dat zij mij een getrouw venlag van
i;
136 DAVm coppemield.
zich zelve had gegeven, en dat wij beiden ongelukkige werktui^en in
arglistige handen waren geweest Zij bedankte mij, en zeide dat ik een
goede jongen was.
>Luister eens I" zeide zij, zich onderweg naar de deur omkeerende en
mij met hare scfarandere oogen aanziende, wederom met haar voorvin-
;er omhoog. >Ik heb reden om te vermoeden, naar wat ik gehoord
leb — want mijne ooren staan altijd open; ik heb te weinig vennogens
om te verwaarloozen die ik heb — dat zij naar buitenslands zijn gegaan.
Maar als zij ooit terugkomen, als een van hen ooit tenigkomt, terwijl ik
nog leef, is het waarschijnlijker dat ik, die zooveel overal kom, er van
hooren sal, dan iemand anders. Wat ik weet, zult gij 00k weten. Als ik
Doit icts doen kan om het arme verradene meisje van dienst te wezen,
dan zai ik het getrouwelijk doen, als het God behaagt ! Utdmer mocht
liever een bloedhond achter zich hebben, dan de kleine Mowchcr!"
Ik hechtte onvoorwaardelijk geloof aan deze laatste verklaring, toen
ik den blik zag, waarmede zij vergezeld ging.
» Vertrotiw mij niet meer, maar vertrouw mij 00k nict minder, dan gij
eene vrouw van gewonc grootte zoudt vertrouwen," zeide het schepseltje
smeekcnde, hare hand op mijn arm leggende. »AIs gij mij ooit wedcr
ziet, in een ander karakter ion ik nu heb, en zooals gij mij het eerst ge-
zien heb, let dan op in weUc gezelschap ik ben. Bedenk, dat ik eenhulpe-
loos en weerloos wezentjc ben, Verbeeld u mij thuis, met mijn broedcr
en zuster, allebei evenals ik, als mijn dagwerk gedaan is. Misschien zult
gij dan niet heel hard over mij denken, of u verwondeien dat ik droevig
en ernstig kan wezen, Goedennacht ]"
Ik gaf jufirouw Mowcher de hand, met eene geheelanderemeeninjr
van h^, dan ik vrocgei had gekoesterd, en opende de deur om haar mt
te laten. Het was gecne geiinge zaak om de groote paraplu op te zetten
en haar behoorhjk balanccerend in de hand te geven; maar eindelijk
gelukte mij dit toch, en zag ik haar door den regen de straat afwippen,
zonder dea roinsten schijn dat er iemand onder was, behalve wanneer
een waterstroom uit eene overloopende dakgoot haar naar een kant
deed overslaan, en jufirouw Mowcher te voorschijn kwam, geweldig
worstelende om haar weder recht te krijgen. Na twee- of driemaal te zijn
uitgeschoten om haar te helpen — betgeen echtcr nutteloos was, daar
de paraplu tclkens weder als een reusachtige vogcl voortwipte eer ik
haar kon bcreikcD, ging ik naar binnen en naar bed, en sliep tot aan
den ochtend.
Des morgens kwam baas Peggotty en mijne oude oppasster mij opzoe-
ken, en wij gingen vroeg naar het diligence-kantoor, waar jufirouw Gum-
midge en Ham stonden te wachten om afscheid van ons te nemen.
ijonge hccr David," fltiisterde Ham, mij ter zijde nemende, terwijl
baas Feggotty zijn z^ tusschcn de bagage stopte, izijn leven is geheel
in de war geraakt. Hij weet niet waar hij been gaat; hij weet niet wat hij
voor zich heeft; hij begint eene reis die, zoo af en aan, zal duren zootai^
hij leeft, geloof dat op mijn woord^ ofhij moet vinden wat hij zoekt. Ik
ben er toch zeker van, dat gij zijn vriend zult wezen, jonge beer
BAAS FIGGOTTY CAAT HEX MIJ KAAK LOIIDKM. I37
David ?" — I Geloof mij, dat zai ik waarltjk," zeide ik, hem emstig de
hand dnikkende. — *Welbedankt. Wdvriendetijkbcdankt,ittijnheer,
Nog lets meer. Ik heb voordeelig werk, sooals ge weet, jonge hcer David,
en ik weet niet meer te bcsteden wat ik verdien. Hct geld kan mij tot
niets meer baten, dan om te leven. Als gij het voor hem besteden kunt,
zal ik met meei lust mijn wcrk doen. Hoewel, wat dat betrcft, mijnheer,"
«n hi] sprak op een even zachten als vasten toon, > moet gij aict denken,
of ik zal altijd werken als een man, en het bests doen dat in mijn ver-
mogen is."
Ik zeide hem, dat ik daarvan wel overtuigd was, en gaf hem met een
wenk mijne hoop te kennen, dat er een tijd zou komen wanneer hij van
dat eenzame leven zou afzien, dathijzichnunatuurlijkmoestvoorstellen.
>Neen, mijnheer." zeide hij, zijn hoofd schuddende, >dat is alles
voorbij en gedaan voor mij, mijnheer. Niemand kan ooit de plaats ver-
vuUen, die nu ledig is. Gij zult het wel onthouden van dat geld, want er
ligt altijd wat voor hem klaar."
Hem herinnerende aan de omstandigheid, dat baas Feggotty thans een
vast, schoon wel is waai zeer matig inkomen uit het legaat van zijn
schoonbroeder trok, beloofde ik dit te doen. Daarop namcn wij a&cheid
van elkander. Ik kan hem zelis nu niet verlaten, zonder met smart aan
zijne nederige standvastigheid en zijn bitter harteleed te denken.
Wat joffrouw Gum midge aangaat, als ik poogde te beschrijven hoe zij
naast de diligence de straat langs liep, niet anders ziende dan baas Feg-
gotty op het dak, door de tranen, die zij poogde te weerhouden, tegen
de menschen, die van den andeien kant kwamen, aanloopende, zou ik
eene zeer moeielijke taak aanvaarden.
Ik taat haar dus maar beter zitten op de stoep van een bakker, geheel
buiten adem, met een hoed, die alle fatsoen verloren heeft, en met een
van hare schoenen kwijt, die een heel eind ver op de straat is blijven
liggen.
Toen wij het eind van onzen tocht bereikten, was ons eerste bedrijf
«eDe kleine wonmg voor Feggotty op te zoeken, waar haar broeder een
bed kon krijgen. Wij waren zoo gelukkig om zindelijke en goedkoope
kamers te vinden, boven eene krmdenierswinkel, en maar een paar stra-
ten van mij af. Toen wij deie woning hadden gehuurd, kocht ik in een
eethuis wat koud vleesch, en nam mijne rei^enooten mcde naar huisam
thee te drinken; een bedrijf, moet ik met leedwezen zeggen, dat geens-
«ns de goedkeuring van juf&ouw Cnipp wegdroeg, maar wel vlak het
tegendeet. Ik moet echter ter verklaring van den gemoedstoestand diet
jn&ouw aanmerken, dat zij zich er zeer aan ergerde, dat Feggotty, eer
aij er tien minuten geweest was, hare rouwjapon opspelde, en aan het
werk ging om mijne slaapkamer te stoffen, Dit beschouwde juSrouw
Crupp als eene vrijpostigheid, en eene vrijpostigheid, zeide zij, was iets,
dat zij nooit inschikte.
Baas Feggotty had mij onderweg naar Londen iets medegedeeld
waarop ik met onvoorbereid was, namelijk, dat hij voomemens was om
allereerst mevrouw Steerforth te gaan spreken. Daar ikmv\vet^^^(^X«j(^D!a&
138 DATiD coppntmLD.
om hem hierloe behulpzaam te zijn en 00k om tusschen de twee als bemid-
delaar te dienen, schreef ik, met oogmerk om het gevoel der moeder zoo-
veel mogelijk tc sparen, dien avond nog aan naar. Ik zeide haar, met
zooveel zachtheid als ik koo, welk onrecht hem was wedervaren, en welk
aandeel ik zelf aan het ongeluk had gehad. Ik zeide, dat hij een man
van zeer geiingen stand, maar zeer zachtaardig en rechtschapen was ; en
dat ik durfde hopen, dat zij niet weigeren zou hem in zijne iware droe-
fenis te woord te staan, Ik zeide, dat wij tegen twee uur in den namidda|[
zouden komen, en 2ond dezen brief des morgens met de eeiste dili-
gence af.
Op den bepaaldcn tijd stonden wij v«or de deur — de dem van dat
huis, waar ik weinige dagen geleden zoo vcrgenoegd was geweest, waar
ik mijn jeugdig vertrouwen zoo waar en hartchjk had geschonken, en
dat voortaan voor mij gcsloten, dat thans een bouwval, eene ledige pick,
voor mij was.
Gcen Littimcr vcrtoonde zich. Het aangenamer gezichlje, dat bij ge-
legenheid van mijn laatst bezoek bet zijne had vervangen, liet ona in en
ging ODs vooniit naar het salon. Mevrouw Steerforth zat daar reeds.
Rosa Dartle kwam, toen wij binnentraden, van het andereeind deikamer
aangeslopen, en plaatste zich achter haar stoel.
Ik zag terstond aan het gezicht zijncr moeder, dat zij van hem zelven
wist wat hij gedaan had. Dit gezicht was zeer bleek, en droeg sporen van
diepere aandoening, dan mijn brief alleen, verzwakt doorde twijfelingea,
weUe hare teederheid had moeten opwekken, waarschijnlijk had kimnen
doen ontstaan. Dc vond nu, dat zij meer op hem gelcck, dan ik ooit ge-
dacht had, en gevoelde meer dan ik het zag, dat die gehjkcnis 00k niet
zonder indnik op mijn metgezel bleef.
Zij zat rechtop in haar leuningstocl, met een statig, onbeweeglijk,
hartstochteloos uitzicht, dat niets schecn je kunnen verstoren, Zij zag
baas Feggotty, toen hij voor haar stond, zeer strak aan, en hij zag haar
even strak aan. Rosa Dartle's scheipe blik omvatte ons alien. Een^
oogenblikken lang werd er geen woord gesproken.
Zij wenkte baas Feggotty om zich neer te zetten, Hij antwoordde met
eene zachte stem : > Ik sou het niet natuurlijk vinden, mevrouw, om hier
in huis te gaan zitten. Dcwildeliever blijven staan." En daaropvolgde
weder eene stilte, die zij aldus afbrak :
>Ik weet, tot mijn diep leedwezen, wat u hier beeft doen komen. Wat
wilt ^ van mij P Wat vraagt gij mij te doen ?"
Hij nam zijn hoed onder zijn ann, en in zijne borst naar Emily's brief
gezocht hebbende, haalde hij dien uit, vonwde hem open,engafbcm
haar over,
1 Lees dat, als het u belieft, meviouw. Dat b de hand van mijn nichtje."
Zij las den brief met heUelfde statig, hartatochtelooze gezicht — zon-
der, zoovcr ik lien kon, door den mhoud geroerd te worden — en gaf
hem temg.
>Of luj moet mij als eene dame terugbrengen," zeide baas Peggotty,
die plaats met zijn vinger opioekende. >Ik kom om te weten, mevrooW}
BAAS PEGCOTTY EN STKERFORTU S MOEDER, 1 39
ofbii ziJD woordzalhouden." — ■Neen,"aiitwoorddezij, — iWaarom
niet r" zeide baas Peggotty. — i Dat is onmogelijk. Hij zon zkh zelvea
onteercn. Gij moet toch wel weten, dat zij verbenedenhemis." — iVei-
hoog haar dan !" zeide baas Peggotty. — >Zij is onkimdig en ongema*
nicrd." — iMisschien niet, misschien wel," zeide baas Peggotty. >Ik
denk van neen, mevrouw, maai ik kan over die dingen niet oordeelen.
Leer haar dan beter !" — 1 Daar gij mij noodzaakt om duidelijker te spie-
ken — waartde ik zeer ongenegen ben — hare geringe betrekkingen
zouden de zaak onmogelijkmaken, al wasernietsandera." — iLuister
eens, mevrouw," antwoordde hij langzaam en bedaard. i Gij weet wat bet
is uw kind lief tc hebben. Ik ook. Als zij hondeidmaal mijn kind was, koa
ik haar niet licver hebben. Gij weet niet wat het is uw kind te verliczen.
Ik wel. Al de schatten van de wcreld zouden mij niet tc veel zijn — als ik
ze had — om haar tcriig te koopten I Maai red haar van deze schande,
enzij zal nooit schandc van OQS te wachten hebben. Geen van ons,ondeF
wie zij opgegroeid is, geen van ons, die met haar geleefd hebben en haar
voorhun >alles in allea" hebben gehad, zuUen ooit haar lief gezichtje
weder aanzien. Wij zutlen tevreden zijn met haar te laten blijven wat.zij
is; wij zullen tevreden zijn metindeverteaanhaartedenken, alsofzij
ooder ecn anderen hemel was; wij zullen tevreden zijn met haar aan
haar man — aan hare kindertjes misschien — over te laten — en den tijd
afWachten wanneer wij alien gelijk in rang zullen zijn voor onzen God 1"
De ruwe welsprekendheid, waarmede hij sprak, miste niet eenigen in-
dnik te maken. Zij bewaarde nog hare trotsche houding, maar er was
toch een zweem van zachtheid in bare stem, toen zij antwoordde :
>Ik wil niets rechtvaardigen. Ik wil geene tegenbeschuldigingen doen.
Maar het spijt mij te moeten herhalen, het is onmogelijk. Zulk een huwe-
lijk zou de vooruitzichten van mijn zoon onherstelbaar bederven. Niets
is zekerder dan dat het nooit kan en zal plaats hebben. Als er eene an-
deresoortvan vcrgoedingia,-.''— iDt zie degelijkenisvan eengezicht,"
viel baas Peggotty, met een bedaarden, maar nu vuriger wordenden blik
er op in, >dat mij in mijn huis, bij mijn haard, in mijne boot — enwaar
niet al i — lachend en vriendelijk heeft aangezien, toen het zoo verrader-
lijk was, dat ik half razend word als ik er aan denk. Als de ^elijkenis van '
dat gezicht niet gloeiend rood wordt, bij de gedachte om mij geld aan te
bieden voor de schande en het verderf van mijn kind, is zij even slecht,
Ik weet niet, of zij, als eene dame, niet nog slechter is."
Zij veranderde nu in een oogenbltk. Een toomigc bios oveispreidde
bare trekken, en zij zeide, op een toon vol trotsche verontwaardiging,
met beide handen de voorleuningen van haar steel vastklemmende :
>Welke vergoeding kunt gij mij geven voor het openen van zulk eene
kloof tusschen mij en mijn zoon ? Wat is uwe liefde bij de mijne i Wat ia
owe scheiding bij de onze i"
JufTrouw Dartle raakte haar tacht aan en boog het hoofd om haar ietg
toe te fluisteren; maar zij wilde niets hooren.
>Neen, Rosa, geen woordi Laat de man luisteren naar watikzeg!
I>at mijn zoon, die het doel van mijnlevenisgeweest,aanwvea^k.«\,
140 DAVID COPPXRFIELD.
mijne gedachten had gewijd, wiens wenschenik van een kindafaan
altijd hebt bevredigd, van wien ik van zijne geboorte af nooit was a%e-
scheiden — in een oogenblik zulk een ellendig meisje opneemt en mij
vermijdt ! Dat hij mijn vertrouwen om harentwil met opzettelijk bedrog
beloont, en mij om haar verlaat ! Dat hij deze ellendige gril hooger schat
dan de aanspraken zijner moeder op zijne liefde^ zijne gehoorzaamheid,
zijn eerbied, zijtie dankbaarheid — aanspraken, die elke dag en ieder
uur van zijn leven eene kracht hadden moeten geven, waartegen niets
anders bestand was ! Heb ik dan geene reden tot ongenoegen ?*'
Wederom poogde Rosa Dartle haar ter neer te zetten, maar wederom
Vruchteloos.
» Geen woord, Rosa^ zeg ik ! Als hij alles om het geringste op het spel
kan zetten, kan ik het voor iets grooters doen. Laat hij gaan waarheen
hij wil, met de middelen. die mijne liefde hem verschaft heeft ! Denkt hij
tnij door lange afwezigheid te overwinnen ? Hij kent zijne moeder zeer
weinig als hij dat doet. Laat hij nu van zijne gril afiien, en hij is weder
welkom bij mij. Laat hij nu niet van haar afzien, en hij zal nooit weder
bij mij komen, al was ik stervende, zoolang ik mijne himd kan ophefien
om er een teeken tegen te maken, of hij moet^nadathij voor altijd afetand
van haar heeft gedaan^ nederi^ bij mij komen en mij om vergiflfenis vra-
Sen. Daarop heb ik recht. Dit is de erkentenis^ die ik w i 1 hebben. Dit is
e scheiding, die tusschen ons is gekomen ! En heb ik dan," voegde zij
er bij, haar bezoeker met hetzelfde trotsche ongeduld aanziende waar*
mede zij begonnen was, > geene reden tot ongenoegen ?"
Toen ik de moeder hoorde en za^, terwijl zij deze woorden sprak,
scheen ik den zoon te hooren en te zien, die ze trots bood. Al de eigen-
zinnigheid en onverzettelijkheid, die ik ooit in hem gezien had, zag Uc in
haar. Al het begrip, dat ik nu van zijn karakter en de verkeerde richting
zijner geestkracht had, werd ook een begrip van haar karakter, en over*
tuigde mij dat het, wat deszelfe krachtigste roerselen betrof, hetzelfde was.
Zij zeide no, zich tot mij richtende en overluid, terwijl zij hare vroegere
stijfheid hemam, dat het nutteloos was iets meer te hooren of te zeggen,
en dat zij verzocht een eind aan het gesprek te maken. Zij stond reeds
deftig op om de kamer te verlaten, toen baas Peggotty haar een teeken
. gaf, dat dit niet behoefde.
> Wees niet bang dat ik u meer hinderen zal, mevrouw," zeide hij, ter-
wijl hij naar de deur ging, >ik heb niets meer te zeggen. Ik ben zonder
hoop hier gekomen, en ik neem geene hoop mee. Ik heb gedaan wat ik
dacht dat ik doen moest, maar ik heb nooit gedacht, dat er iets goeds
Van zou komen. Dit is een te boos huis geweest voor mij en de mijnen,
om dat te verwachten, zoolang ik nog bij mijne zinnen ben.''
Daarmede gingen wij been, en lieten haar bij haar leuningstoel staan,
als een model van eene schoone en statige dame.
Wij moesten, om naar de voordeur te komen, eene soort van galerij
doorgaan met een dak en wanden van glas, waartegen een wijngaard
was opgeleid. Deze had reeds groene bladeren, en daar het een zonnige
dag was, stond de glasdeur, me in den tuin uitkwam, open. Van dezen
0
BAAS PEGGOTTY BEGINT Zljin NASPORIHG. 141
kant kwam Rosa Dartle, toen wij dicht daarbij waren, met onhoorbarc
■chreden aan, en £ich tot mij richtende, zeide zij :
> Gij hebt er wel aan gedaan dien kef el hier te brengen I"
Zooveel woede en smaad ats haar gezicht verdonkerdc en m hare kool>
Ewarte oo^ec flikkerde, had ik niet gedacht dat zelfs dit gezicht in staat
was om mt te dnikken. Het litteeken, door den hamer veroorzaakt,
kwam, gelijk doorgaans wanneer hare trekken eenige drift veiriedeQ,
bijzonder sterk uit. Toen die klopping, welke ik vroeger gezien had, er nu
weder in kwam, hchtte ri) waarlijk zel& hare hand op en gaf bet ecn slag,
»Dit is wel ecn kerel,'' zeide zij, »om u aan te trekken en hier te bren*
gen, niet waai f Ge zijt ecn trouwe vriend." — »Juffrouw Dartle," ant-
woordde ik, > gij zijt toch zeker zoo onbillijk niet om ni ij de schuld te
willen gcven!" — iWaarom brengt gij vcrdeeldheid tusschen die twee
razenden?" sntwoordde zij. iWeet gij dan niet, dat zij beiden razend
zijn van trots en eigensinnigheid ?" — > Is het mijne schuld /"antwoordde
ik. — lis het uwe schuld!" liet zij hieropvolgen.iWaarom brengt gij
dien man hierP" — >Hij is eenzwaarbeleedigdman,jufirouw Dartle,"
antwoordde ik. iMisschien weet gij dat niet." — ilk weet, dat James
Stccrforth," zeide zij, met hare hand op de borst, als wilde zij den storm,
die daar becrschte, beletten om uit te barsten, teen valsch en bedorven
hart heeft, en een verrader is. Maar wat behoef ik iets van dien kerel en
rijne gemeene nicht te weten, of wat kunnen zij mij schelcn ?"— »Juf&ouw
Etartle," antwoordde ik, »gij verzwaart de beleediging nog. Zij is reeds
groot genocg. Ik wil tot afscheidallecn zeggen, dat gij hem groot onrecht
doet." — »Ik doe hem geen onrecht," antwoordde zij. iZij lijn een
stechte, gemeene troep. Ik zou haar willen laten geeselcn."
Baas Peggotty ging, zonder ecn woord te spreken, verder op en de
deuruit.
1 0 foei, juflirouw Dartle, schaam u," zeide ik met verontwaardiging,
sHoe kimtgijhelonverdiendeongelukmctvoeten tredenl" — ilkzou
hen alien wel willen vertrappen," antwoordde zij. »Ik wilde zijn huiswel
laten afbreken. Ik wilde haar wel in het gezicht laten brandmcrken, in
vodden steken en koo op straat smijten om te verhongeren. Als ik macht
had om vonnis over h^ te vellen, zou ik dat laten docn ? Laten doen t
Ik zou het zelf doen .' Ik verfoei haar. Als ik haar hare schande maar kon
verwijten, zou ik overal heen willen gaan om dat te doen. Als ik haar
vervolgen kon tot aan het graf^ zou ik het doen. Als er een woord van
troost was, dat haar stervensuur kon verzachten, en het in mijn bezit was,
zou ik het niet a&taan, al was het voor mijn eigen levcn !"
Het geweldige barer woordcn alleen, gevoel ik wel, kan slechts een
zwakken indruk geven van de hartstochtelijke drift, die haar beheerschte
en uit geheel haar voorkomen sprak, hocwel hare stem, in plaats van
Inider, nog dofTer was dan gewoonlijk. Geene beschrijving, dieikvan
haar kon geven, zou haar kunnen vooistellen gelijk ik mij haar herinner,
of een denkbeeld kunnen geven hoe volkomen zij zicb aan hare gram,
schap overgaf. Ik heb hartstochtelijke opgewondenheid in vele gedaan^
ten gezien, maar nooit in eene gedaante ah deze.
142 DATID COPPERFIELD.
Toen ik baas Peg^tty volgde, wandelde hij langzaam en peinzend
den heuvel af. Hij zeide mij, zoodra ik bij hem kwam^ dat hij, nu hij zijn
gemoed had ontlast van wat hij te Lon den had willen doen, dien avond
9op reis" meende te gaan. Ik vroeg hem waarheen hij dacht te gaan. H^
antwoordde niets anders dan : »Ik ga mijn nichtje opzoeken, mijnheer.''
Wij gingennaardekamersbovendenkruidenierswinkei,endaarv(nul
ik gel^^eid om Peggotty over te brengen wat hij mij gez^d had. Z^'
ondemchtte mij daarop, dat hij haar dien morgen hetzelfde l^d geze^.
Zij wist evenmin als ik waarheen hij ging, maar zij dacht, dat hij bij zidi
zelven wel een of ander plan had.
Ik wilde hem onder zulke omstandigheden niet gaame verlaten, en wij
deden te zamen onztn maaltijd met eene biefetuk-pastd — welke een
van de lekkemijen was, waarvoor Peggotty vermaard was — en ctie dit-
maal, gelijk ik mij wel herinner, een bijzonderen smaak had, door den
gemengden renk van thee, koffie, boter, spek, kaas, versch brood, brand-
hout, kaarsen en soja, die bestendig uit den winkel opsteeg. Na den
maaltijd bleven wij nog een uurtje bij het venster zitten, zonder ved te
praten ; en toen stond baas Peggotty op, haalde zijn reiszak en zijn dik-
ken stok, en legde ze op tafel.
Hij nam van zijne zuster eene kleine som op rekening van zijn l^aat
aan ; maar even genoeg zou ik gedacht hebben, om hem eene maand te
onderhouden. Hij beloofde het mij te laten weten, als hem iets overkwam,
en toen hing hij zijn reiszak om, nam hoed en stok en zeide ons vaarweL
> Alle goed zij met u, goede oude vrouw," zeide hij, FcggqtXy omhd-
zende, »en met u ook, mijnheer David !" terwijl hij mij de hand drukte.
>Ik ga haar zoeken, wijd en zijd. Als zij naar huis mocht komen, terwijl
ik weg ben — maar och, dat zal wel niet gebenren ! — of als ik haar
mocht terugbrengen, ben ik van gedachte om ergens met haar te gaan
leven, waar niemand haar iets kan verwijten. Als mij een ongeluk niocht
gebeuren, onthoud dan, dat de laatste woorden, die ik voor haar gelaten
heb, waren : » Ik heb mijn lievelingskind onveranderlijk lieL en ik vergeef
haarr"
Hij zeide dit plechtig, blootshoofds ; en toen zijn hoed opzettende,
ging hij naar beneden en de straat op. Wij volgden hem tot aan de dear.
Het was een warme, dampige avond, juist de tijd wanneer in de groote
straat, waarop dit dwarsstraatje uitliep, voor eene poos eenige stilstand
in den onophoudelijken stroom van voetgangers heerschte, en een
krachtige roode zonneschijn. Hij sloeg^ geheel alleen, den hoek van ons
donker straatje om, en dompelde zich m een gloed van licht, waarin wij
hem verloren.
Zelden kwam dat avonduur tenig, zdden werd ik in den nacht wakker,
zelden zag ik naar de maan of de sterren op, of tuurde ik naar den regen,
of hoorde ik den wind loeien, of ik dacht aan zijne eenzame gestalte,
gelijk hij, arme pelgrim, daar voortzwoegde , en aan ajne laatste
woorden:
>Ik ga haar zoeken, wijd en zijd. En als mij een ongdnk mocht ge-
beuren, onthoud dan, dat de laatste woorden, die ik voor haar gelaten
iqjio lufdb voor dora is nog bvbk tNNic. 143
beb, waren : >Ik heb mijo lievelingakind oDvenuiderlijk lief^ en ik vergeef
Al dien tijd was ik op Dora TCT^efd gebleven, nog CTger dan ooit. Aan
haar te denken was mij eene toevlucht in telcurstelting en droefenu, en
vergocdde mij zelfe eenigszins het verlies van mijn vriend. Hoe meer ik
mij iclven of anderen bekkagde, des te meer lodit ik troost bij de bcel-
tenis van Dora. Hoe grooter de opeenstapeling van bedrog en onnist in
de wereld was, des te heldcrder en rcincr schitterde Dora's ster hoog
boven de wereld. Ik geloof niet, dat ik cen bepaald denkbeeld dat, waar
Dora vandaan kwam, of in welken graad zij met een hooger soort van
wezens was verwant ; maar ik ben verzekerd dat ik de gedachte, dat zij
eenvoudig een menschelijk wezen was, gelijk elkc anderejongejufTer,
met smaad en veiontwaardiging zou hebben verworpen,
Als ik het 100 mag uitdniuen, ik was in Dora geweekt. Ik was niet
alleen tot over de ooren op haar verlicfd, maar gehccl met liefde door-
trokken. Er had mij, zinnebeeldig gesproken, genoeg liefde kunnen tiit-
geperst worden^ om iemand in te verdrinken, en toch zou er nog genoeg
overgebleven zijn om mijn aanzijn geheet te vervullen.
Het eerste dat ik na mijne temgkomst, op mtjne elgene hand deed,
was op eene nachtwandelmg naar Norwood uit te stappen, en daar,
gelijk het ondcrwerp van het eerwaardige raadsel^e mijner kindshod,
gestadig aan Dora denkende ihet huis a1 om en om te gaan^ zonder ooit
het hais te raken." Ik meen, dat de oplossing van dit onbegnjpclijk raad-
sel »de maan" was. Hoc dat zij, ik, de maanzieke slaaf van Dora, zwierf
twee urcn lang om het huis en den tuin rond, door de spleten in de
achutting kijkendc, mijne kin door geweldig rekken boven de roesdge
spijkers op den kant brengende, kusscn naar de lichten voor de vensteis
mtzendende, en zeer romantisch den nacht aanrocpende om mijne
Dora te beschermen — ik weet niet recht waarvoor, maar ik deck
voor brand. Misschien wel voor muizcn, waaraan zij een grooten
bekelhad.
Mijne liefde 1^ mij zoo op het hart, en het was mij zoo natuurlijkPeg-
gottjr in mijn vertrouweii te nemen, toen ik haar op een avond weder
met haar oud stelte^e naaigereedschap bij mij vond, dmk bezig met
mijne garderobe na te zien, dat ik haar, met tamelijk veel omslag, mlin
. ^root geHieim mededeelde. Feggotty hoorde dit met groote belangetd-
hng aan, maar ik kon er haar gebeel niet toe krijgen om de ziak nit mijn
oogpUDt te beden. Zij had een vermetel gimstig vooroordeel voor mij,
en was nheel bmten staat om te begrijpen, wsiarvoor ik angstig of
waarom UE neeralachtig zoo zijn. *De jongejufreTmochtdenken,datzij
cr wel aan toe wai," raerkte zij aan, *met ziUk een vrijer te bebbeo. En
144 DAVID COPPKRnELD.
wat haar pa betrof/^ zeide zij, >wat zou dat heerschap, In 's Kernels
naam, dan wel verwachten !"
Ik merkte evenwel op, dat mijnheer Spenlow's proctoriale tabbaard
en stijve das Peggotty een lager toon deden aanslaan, en haar meer eer-
bied inboezemden voor den man, die met elken dag in mijne oogenmeer
en meer een wezen van verheven aard werd, en van wien voor mij zel&
een glans scheen te stralen, als hij in het Hof statig opgericht tusschen
zijne papieren zat, gelijk eene kleine vuurbaak in eene zee van docu-
menten. En terloops gezegd, ik herinner mij, dat het mij, als ik daar ook
in het Hof zat, bijzonder vreemd placht voor te komen, als ik bedacht,
dat die flauwe oude rechters en doctors, al hadden zij Dora gekend, toch
niet het minste om haar zouden gegeven hebben; dat zij niet zinneloos
van verukking zouden zijn geworden, al was him een huwelijk met Dora
voorgeslagen ; dat Dora had kimnen zingen en op die hemelsche gtdtaar
spelen, tot zij mij op den rand vankrankzinnigheidhadgebracht,zonder
toch een van die talmkousen een duimbreed van zijn weg te lokken !
Ik verachtte hen tot den laatsten man toe. Oude ijskoude tuinlieden
tusschen de bloembedden van het hart, vatte ik een persoonlijken af keer
van hen op. Het geheele Hof was voor mij niets anders dan een troep
gevoellooze muggezifters. De Balie bevatte even weinig po^eof teeder-
heid als de toonbank eener tapperij.
Met niet weinig hoogmoed de zaken van Peggotty zelf in handen
nemende, liet ik het testament beeedigen, maakte eene schikking met het
kantoor voor de rechten op legaten, bracht haar naar de Bank, en had
spoedig alles in orde. Tot alwisseling onder deze rechtsgeleerde bezig-
heden, gingen wij eene verzameling van wassenbeelden in Fleet-Street
(die, hoop ik, al voor twintig jaar versmolten is) en de tentoonsteUing
van Miss Linwood bezoeken (waarvan ik mij herinner, dat het een mau-
soleum van borduurwerk was, zeer geschikt om tot zelfonderzoek en
berouw aan te sporen), den Tower van L o n d e n bezichtigen en den
koepel der St.-Paulskerk beklimmen. Al deze wonderen gaven Peggotty
zooveel vermaak, als zij onder de bestaande omstandigheden kon ge-
nieten ; behalve, geloof ik, de St.-Paulskerk, die door hare lange gehecht-
heid aan haar naaikistje een mededinger van het schilderijtje op het
deksel werd, en in sommige opzichten , begreep zij , door dat kunstwerk
werd overtrofFen.
Toen de zaak van Peggotty, die, gelijk wij in de Commons plachten
te zeggen, tot de gewone loopende zaakjes behoorde (en zoowel winst-
gevend als gemakkelijk waren die loopende zaakjes), geheel in orde was,
bracht ik haar op een ochtend naar het kantoor om hare rekening te
betalen. Mijnheer Spenlow was uitgegaan, zeide de oude Tiffey, om een
heer voor een huwelijkscertificaat te laten beeedigen; maar daar ik
begreep, dat hij spoedig zou terugkomen, verzocht ik Peggotty om te
blijven wachten.
Wij ^eleken in de Commons, als wij testamentszaken behandeldoi)
eenigszms naar aansprekers: daar wij het tot een regel maakten om min
of meer bedrukt te lujken, als wij met clienten in den rouw te doen had-
•
PBGGOTTY BH IK ONTUOETEK tUJNHEKR HURDSTOMB. 1 45 .
den. Een de^lijk gcvoel van kieschheid deed ons met clienten voor
huwelijkscertificaten altijd vroolijk en luchtigzijn. IkgafdusPef^tty
een wenk, dat zij mijnheer Spcntow nu al welbekomen sou vinden van
den scbok, dien het overlijden van Barkis hem gegevenhad; enliij kwam
ook waarlijk aan alsnf hij zclf de bruidegom was.
Maar noch Peggotty noch ik had oogcn voor hem, toen wij, in zijn
gezelschap, mijnheer Murdstone zagen. Hij was zeer weinig veranderd.
Zijn haai scbcen even dicht en was zeker even zwait als ooit; en zijn blik
was even weinig te vertrouwen als voorhecn.
»Ha, Copperfield?" zeide mijnheer Spenlow. »Gij kent dezen beer
wel,geloof ik?"
Ik maaktc cene stijve buiging voor mijnheer Murdstone, en Pcggotty
toonde slechts even, dat zij hem herkende. Hij was in het ecrst ecnigs-
zins ontz«t, dat hij ons beiden daar ontmocttc, maai nam s|>oedig zijn
besluit en kwam naar mij toe.
»Ik hoop," zeide hij, »dat het u wel gaat?" — »Dat kan u bezwaarlijk
interesseeren," antwoordde ik. » Ja, als gij het dan verlangt tc weten."
Wij za^en elkandcr aan en hij keerde zich naar Pcggotty.
>£n gij," zeide hij. >Het spijt mij te zien, dat ^j uw man vedoren
hebt." — >Dat is het eerste verlics niet, dat ik in nujn leven heb gehad,
mijnheer Murdstone," antwoordde Pcggotty, bevende van het hoofd tot
devoeten. ilkbenblijdatikhopenmag, dathiervoorniemaodzichiets
te verwijlen — niemand icts te verantwoorden heeft." — » Ja," zeide hij,
1 dat is eene gedachte die u troosten moet. Gij hebt uw plicht gedaan.' '^
>Ik heb niemand het leven zuur gemaakt," zeide Feggotty, >en ik ben
dankbaar als ik dat bedenk. Neen, mtjoheer Murdstone, ik heb geen
lief jong schepseltje doodgeplaagd en van angst en verdriet in het graf
gebracht,"
Hij zag haar een oogenblik somber aan — met wroegend zelfverwijt,
naar mij dacht^ en zeide toen, zijn hoofd naar mij omkeerende, maar
naar mijne voeten, in plaats van mijn gezicht, ziende :
>Het is niet te denken, dat wij elkander spoedig zuUen wederzien ; —
wat zonder twijfel ons beiden genoegen doet, want zulke ontmoetin^en
Ills deze kunnen nooit aangenaam zijn. Ik verwacht niet dat gij, die U
altijd tegen mijn rechtmatig gezag hebt verzet, dat tot ttw welzijn en uwe
verbetering werd uitgeoeiend, mij thans zult genegen zijn. Er bestaat
eene antipathic tusschen ons ...." — > Eene oude, geloof ik ?" zeide ik,
hem in de rede vallende.
Hij glimlachte, en schoot een blik naar mij, zoo boosaaidig als er een
uit zijne donkeie oogen kon komen,
»Die kookte reeds als kiiul in uwe borst," zeide hij. i Zij verbittcrde
het leven van uwe arme moeder. Gij hebt gelnk. Ik hoop, dat gij u nog
Terbetercn zult."
Hicr maakte hij een einde aan het gesprek, dat zacht in een hoekje
van het buitenkantoor gevoerd was, door de kamer van mijnheer Spen-
low binnen te gaan, en zeide toen overluid op zijn gladsten toon :
> Heeren van mijnheer Spenlow's beroep zijn wel gewoon aan familie-
DAvro coFPBRnKLD. — n. 10
146 DAVID COPPERFIELD.
geschillen , en weten wel hoe ingewikkeld en netelig die altijd zijn V*
Daarmede betaalde hij het certificaat ; en nadat hij die netjes opgevou-
wen van mijnheer Spenlow had ontvangen, met een handdruk en een
beleefden wensch voor zijn geluk en dat zijner aanstaande vergezeld,
ging hij heen.
rk zou misschien moeite.^ehad hebben om onder zijn taal stil te zwij-
gen, indien ik minder moeite had gehad om Peggotty (die, goede ziel,
alleen om mijnentwil boos was) te beduiden, dat dQt geene plaats was om
veiwijten te doen, en dat ik haar bad om zich stil te houden. Zij was zoo
buitengemeen opgewonden^ dat ik blijde was er met eene hartelijke om-
helzing af te komen, waartoe deze herinnering van onze oude grieven
haar opwekte, en de zaak voor mijnheer Spenlow en de klerken zoo goed
mogelijk te verklaren.
Mijnheer Spenlow bleek niet te weten welke betrekking er tusschen
mijnheer Murdstone en mij bestond, waarom ik blijde was ; want als ik
mij het lot mijner arme moeder herinnerde, kon ik het niet op mij ver-
krijgen om die betrekking te erkennen. Mijnheer Spenlow scheen te
denken, indien hij al over de zaak dacht, dat mijne tante aan het hoofd
der regeeringspartij van mijne familie stond, en dat er eene oppositie-
partij was, die door iemand anders werd aangevoerd — zooveel maakte
ik ten minste op uit hetgeen hij zeide, terwijl hij wachtte tot mijnheer
Tififey Peggotty's rekening van onkosten had opgemaakt.
ijuffrouw Trotwood," merkte hij aan, ihceft een vast karakter, dat is
zeker ; en het is niet te denken, dat zij ooit voor oppositie zal wijken. Ik
heb achting voor haar karakter, en ik mag u wel fehciteeren, Copperfield,
dat gij aan den rechten kant zijt. Geschillen tusschen betrekkmgen zijn
zeer te betreuren — maar zij zijn zeer gewoon, en de hoofdzaak is, dat
men zich aan den rechten kant houdt," meenende, naar ik denk, aan
dien kant waar het meeste geld was.
>Een vrij goed huwelijk, geloof ik ?" zeide mijnheer Spenlow.
Ik verklaarde hem, dat ik er niets van wist.
iZoo waarlijk!" zeide hij. >Uit de weinige woorden, die mijnheer
Murdstone zich heeft laten ontvallen — zooals iemand bij zulke gelegen-
heden dikwijls doet — en uit wat juffrouw Murdstone zich heeft laten
ontvallen, zou ik opmaken, dat het een vrij goed huwelijk was." —
iMeent gij dat er geld is^ mijnheer?" vroeg ik. -^ ija," zeide mijnheer
Spenlow, » ik verneem dat er geld is. En schoonheid ook, naar ik hoor." —
>Zoo? Is zijne nieuwe vrouw nog jong?', — »Pasmeerderjariggewor-
den," antwoordde mijnheer Spenlow. » Zoo kort geleden, dat ik haast
zou denken dat zij daarop gewacht hebben." — i God zij haar ^nadic; !"
zeide Peggotty, met zooveel nadruk en zoo onverwacht, dat wij alle £ie
verlegen stilzwegen, tot Tiffey met de rekening binnenkwam.
De oude Tiffey verschecn echter spoedig en gaf de rekening aan mijn-
heer Spenlow om na te zien. Mijnheer Spenlow schikte zijne kin in zijne
das, wreef die zachtjes, keek met een benepen gezicht — alsof alles Jor-
kins' bedrijf was — de posten na, en gaf met een zachten zucht de reke-
ning aan Tiffey terug.
HET PRBROGATIEF-KANTOOR, HCT BEHOUD VAN HET LAND. 1 47
>Ja," leidc hij. >Dat is in orde. Geheel io orde. Ik zou seer gaame,
Copperfield, deze rekcning tot de werkclijke uitschotten beperkt hebben ;
iiuar het is eene onaangename omstandigheid in mijn beroepsleven, dat
ik geene vrijhcid heb om mijn eigcn zin tc docn. Ik heb een conipagnon —
mijnheer Jorkins."
Daar hij dit met eene zachte treurigheid zeide, die bijna evengoed was
alsof hij geheel niets gerekend had, betuigde ik uit naam van Peggotty
mijn dank, en betaaldc Tifiey in banknoten, Daama ging Peggotty naar
huis, terwijl mijnheer Spenlow en ik naar het Hof gingen, waar wij een
proces van echtscheidmg hadden (onder een vernuftig statuuije, tegen-
woordig herroepcri,maar volgens hetwelkik verscheidene huweUjken heb
zien nietig verklaren), waarvan dit de hoofdpunten waren. De man, die
Thomas Benjamin heette, had een huwelijkscertificaat onder den enkelen
naam van Thomas genomen, en het Benjamin weggelaten, voor het
geval, dat het tronwen hem niet loo wel bevaUen mocht ab hij dacht.
Daar het hem werkelijk niet loo wel bevicl als hij dacht, of zijne vrouw
hem begon te vervelen, arme man, kwam hij nu, na een jaar of twee
getrouwd te zijn gewoest, door ccn vriend voor het Hof, en verklaarde,
dat hij Thomas Benjamin heette en dus geheel niet getrouwd was. Het-
geen het Hof, tot zijn groat genoegen, ook bevestigde.
Ik moet zeggen, dat ik eenigszins twijfelde of dit we) strikt rcchtvaar-
dig was, en mij zelfs niet door schrik voot het schepel tarwe, dat aUe
tegcnstrijdigheid verzoent, van mijne twijfelingen liet tenigbrengen.
Doch mijnheer Spenlow beredeneerde de zaak met mij. Hij zeide, als
men de wereld bezag, zoo waser goedenkwaadin; bezag men de kerke-
lijke wet, zoo was daarin ook goed en kwaad. Alles was een deel van een
systeem. Welnu ! Daar had men het !
Ik had de stoutheid-niet om Dora's vader onder het oogte brengen,
dat wij misschien zelfs de wereld eenigszins konden verbeteren, als wij
niaar 'smorgens vroeg opstonden en den rok uittrokken om frischte
kunnen werken; maar ik besloot toch te meenen, dat wij de Commons
wel wal konden verbeteren. Mijnheer Spenlow zeide hierop, dat hij mij
bijzonder zou aanraden om dit denkbecld uit mijn geesi te verbannen,
daar het mijn karakter als gentleman onwaardig was; maar dat hij
toch wel eens van mij wilde hooren voor welke verbetering ik de Com-
mons zou vatbaar achten.
Dat gedeelte van de Commons nemende, dat juist toevallig dichtst bij
ons was — want onze man was nu al weder ongetrouwd, en wij waren
uit het Hof en kiiierden het Prerogatief-kaiitoor voorbij, — zeide ik te
dcnken, dat dit Prerogatief-kantoor eene instelling was waarmede vrij
zonderling werd omgesprongcn. Mijnheer Spenlow vroeg in welk op-
zicht? Ik antwoordde, met alien gepasten eerbied voor zijne meerdere
ondervinding (maar metmeereerbied,VTeesik, voor zijne aandacht als
Dora's vader), dat het misschien eenigszins verkeerd was, dat het archief
van dat Hof, hetwelk de origineele testamenten bcvatte van alle perso-
nen, die sedert drie eeuwen in het ontzaglijk district van Canterbury
goederen hadden nagelaten, een maar voor behutp genomen gebouw
148 DAVID COPPERFIILD.
was, dat nooit daarvoor was bestemd geweest, door de registrators tot
eenig voordcd gchuurd, van het dak tot den kelder met gewichtige
docuinenteD volgepropt, niet eens vcilig veor brand, kortom geheel ea
al eene inhalige speculatie der registrators, die het publiek veel geld
a&atuen en de testamenten van dat publiek ergens wegstopten, hoc en
waar dan 00k, zonder op iets anders te letten dan om er maar goedkoop
vanaftecijn. Dat het misschieaeenigszinsonredclijk was, dat deze regi-
strators, die jaarlijks cene som van acht of negenduizend pond ontvingen
(om nict eens van de winsten der gedeputeerden en nominale klerken te
spreken), niet verplicht waien een weineje van dat geld te besteden om
eene tamelijk veihge bewaarplaats te vinden voor de gewichtige docu-
menten, welke allerlei klassen van menschen, hetzij zij wilden ofniet,
gedwongen waren hun in handen te stellen. Dat het missohien eenigszins
onbillijk was, dat al de groote posten in dit groote kantoor aanzienlijke
ginecuren waren, tenvijl de ongelukkige actieve klerken, in de koude
donkere kamei boven, de slechtst betaaldc en ininst geachte menschen
waren, die in Londen gewichtige diensten verrichten. Dat het mis-
schien eenigszms onbehoorlijk was, dat de voomaamste registrator van
alien, wiens plicht het zou zijn, het publiek, dat daar gedurig komen
moe^ al)e noodig gemak te verschafTen, zijn post voor niets anders dan
eene sinecuur hield (en bovendien misschien nog eenige andere posten
van dien aard kon hebben), terwijl het publiek het ongeriefmoest ver-
dragen, waarvan wij elken namiddag, als het druk was in het kantoor,
een staaltje hadden, en dus wel wistendatondiaaglijkwas. Dat misschien
kortom dit Prerogalief-kantoor van het aartsbisdom Canterbury zulk
eene veribeielijke knoeierij en zulk eene gruwelijke ongerijmdheid was,
dat het indien het niet in een boekje van St. Paul's Kerkhof, dat weinige
menschen kenden, was weggestopt, reeds lang geteden het binnenste
buiten en het onderste boven had moeten gekeerd zijn.
Mijnheer Spenlow glimlachte terwijl ik met bescheiden ijver hierover
sprak, en beredeneerde toen de zaak met mij, gelijk hij de andere had
gedaan. Hij zeide: waarop kwam het eigenlijk neerr Het was eene zaak
van opbie. Indien het publiek dacht, dat hunne testamenten veilig be-
waard werden, en begreep, dat de mrichting niet verbeterd behoefde te
worden, wie werd daardoor benadeeld f Niemand. Wie werd er door
bcvoordeeld? Al de Sinecuristen. WeJnu. Dan had het goede de over
hand. Het was misschien geenvolroaaktsysteem; niets was volmaakt;
maar waar hij tegen had, was het ondermijnen van iets. Met het Prero-
gatief-kantoor was het land bloeiendgeweest OndermijnhetPrerogatief-
kantoor, en het land lou niet bloeiend meer blijven. Hij begreep, dat
een gentleman zicb ten regel behoorde te stellen, de dingen te nemen
gelijk hij ze vond; en hij twijfelde nict of het Prerogatief-kantoor zoo
net onzen tijd wel uitbouden. Ik onder^chikte mij aan dit gevoelen, hoe-
wel ik er bij mij zclvcn zeer aan twijfelde. Ik bevind evenwel, dat hij
gelijk had ; want het heeft het niet alleen tot op den huidigen d^ uitge-
houden, maar het heefl dat ook gedaan in spijt van een groot parlements-
rapport, dat (lang niet zeer gewiltig) achttien jaren geleden is opgemaakt,
IK WORD ANDERMAAL BIJ DEN HBER SPENLOW GENOODIGD. 1 49
als wanneer al die bezwaren van mij in bijzonderheden uiteengezet wer-
den, en men verklaarde dat het bestaande pakhuis van testamenten
nog maar den toevloe4 van slechts derdehalf jaar zou kunnen opnemen.
Wat zij er sedert mede gedaan hebben; of zij er veel van hebben laten
wegraken, of dat zij er nu en dan aan de komenijswinkels van verkoopen,
weet ik niet. Ik ben maar blij dat mijn testament er niet is, en hoop, dat
liet er nog in eenigen tijd niet zal komen.
Ik heb dit alles nu in het hoofdstuk mijner zaligheid geschreven, om-
dat het hier zijne natuurlijke plaats vindt. Toen mijnheer Spenlow en ik
in ditgesprek warei) geraakt, zetten wij het, te gelijk met onze wandeling
voort, tot wij op algemeene onderwerpen kwamen. En zoo gebeurde het
dndelijk dat mijnheer Spenlow mij vertelde, dat het over acht dagen
Dora's verjaardag was, en dat het hem genoegen zou doen als ik bij die
gelegenheid wilde overkomen en aan een landelijk uitstapje deehiemen.
Dl geraakte terstond van mijne zinnen; des anderen daags werd ik stapel-
gek, bij de ontvangst van een stukje postpapier met een uitgeslagen
randje: >Mijn compliment met papa. Ter herinnering;" en den tusschen-
tijd sleet ik in eene sufifende mijmering.
Ik geloof zeker, dat ik, om mij op die gezegende gebeurtenis voor te
bereiden, zooveel zotheden beging, als maar eenigszms mogelijk waren.
Ik word nog gloeiend rood, als ik denk aan de das, die ik kocht. Mijne
laarzen hadden in eene verzameling van marteltuigen kunnen geplaatst
worden. Ik zond daags te voren met de Norwoodsche diligence een keu-
rig mandje, dat op zich zelf, dacht ik, bijna met eene declaratie gelijk
itond. £r waren pistaches in met de teederste deviezen, die voor geld te
krijgen waren. Des ochtends om zes ure was ik al op de markt van
Covent Garden, om een bouquet voor Dora te koopen. Om tien ure
zat ik te paard (ik huurde een vurigen schimmel voor deze gelegenheid)
met het bouquet op mijn hoed, om het frisch te houden, en draafde den
^gnaar Norwood op.
Ik geloof dat ik, toen ik Dora in den tuin zag en mij hield alsof ik haar
nietzag, en het huis voorbij reed terwijl ik deed alsofiker metangstnaar
zocht, twee kleine zotheden beging, die andere jonge heeren in mijne
omstandigheden ook wel konden begaan hebben — omdat ze mij zoo
natuurlijk afgingen. Maar o ! toen ik het huis eindelijk vond, en voor het
toiohek afstapte, en die onbarmhartige laarzen over het grasperk voort-
sleepte naar de bank onder den seringeboom, waarop Dora zat, welk
een schouwspel was zij toen op dien heerlijken ochtend tusschen de ka-
pelletjes, met een wit spanen hoedje en een hemelsch blauw kleedjel
£r was eene andere jonge dame bij haar — bij haar vergeleken reeds
ouoachtig — haast twintig, zou ik zeggen. Zij heette juffirouw Mills, en
Dora noemde haar Julia. Zij was Dora's boezemvriendin. Gelukkige
jnffrouw Mills!
Jip was daar ook, en Jip kon weer niet laten tegen mij te blafifen.
Toon ik mijn bouquet presenteerde, knarsetandde hij van jaloezie. Wel
(nocht hij dat, als hij het minste denkbeeld er van had hoe ^ i\\ii<^
toeesteres aanbad!
150 DAVID COPPKRFIELD.
>0^ ik dank u wel, mijnheer Copperfield! Welke lieve bloemen!'*
zeide Dora.
Ik was vooroemens geweest te zeggen, (en ik had drie mijien ver de
beste uitdrukkingen bestudeerd) dat ik ze schoon had gevonden, eer ik
ze zoo dicht bij haar zag. Maar ik kon het niet uitbrengcn. Zij was al te
verbijsterend. Het was onmogelijk, haar die bloemen tegen hare mollige
kin te zien houden, zonder in weemoedige vermkking alle tegenwoor-
digheid van geest en het geheele spraakvermogen te verliezen. Het ver -
wondert mij^ dat ik niet zeide: iDood mijjuffrouw Mills, alsgijer het
hart toe hebt Laat mij hi^r sterven !"
En toen hield Dora Jip mijne bloemen voor, om cr aan te niiken; en
toen bromde Jip en wilde er niet aan ruiken; en toen lachte Dora, en
hield ze nog wat dichter bij Jip, om het hem toch te laten doen ; en toen
pakte Jip een takje geranium tusschen zijne tanden, en schudde het been
en weer, alsof hij zich verbeeldde dat het eene kat was; en sloeg Dora
hem, en zeide met een pruilend lipje: i Mijne arme mooie bloemen !"
zoo medelijdend, dacht ik, alsof Jip mij zelven had gebeten. Ik wenschte
dat hij het maar gedaan had !
>Gij zult wel blij zijn, mijnheer Copperfield," zeide Dora, >alsgehoort,
dat die knorrige juffrouw Murdstone er niet is. Zij is naar haar broeder
gegaan, om zijn huwelijk bij te wonen, en zal ten minste drie weken>
wegblijven. Is dat niet vemikkelijk ?"
Ik zeide, dat het zeker vemikkelijk voor haar moest wezen, en dat al
wat vemikkelijk voor haar was, ook vemikkelijk voor mij was. Juffrouw
Mills zag ons, met een gezicht alsof zij veel wijzer dan wij en de welwil-
heid zelve was, glimlachend aan.
> Zij is het onaangenaamste schepsel, dat ik ooit gezien heb,'' zeide
Dora. >Gij kunt niet gelooven hoe lastig en slecht van humeur zij is^
Julia." — 1 Ja, dat kan ik wel, lieve," zeide Julia. — i Zeker kunt ^j dat
misschien wel, lieve," antwoordde Dora, hare hand op die van Julia leg-
gende. > Vergeef mij, dat ik u niet terstond heb uitgezonderd."
Ik maakte hieruit op, dat juffrouw Mills in haar wisselvalli^ leven be-
proevingen had ondervonden, en dat ik daaraan misschien die wijsheid
en welwillendheid van haar voorkomen en hare manier van doen moest
toeschrijven, die ik reeds had opgemerkt. In den loop van den dag ver-
nam ik, dat dit werkelijk het geval was : juffrouw Mills was door eene
verkeerd geplaatste genegenheid ongelukkig geworden, en had zich met
haar geduchten voorraad van ondervinding uit de wereld teruggetrok-
ken, maar bleef toch eene kalme belangstelling koesteren voor de nog
onverwoeste hoop en liefde der jeugd.
Doch nu kwam mijnheer Spenlow het huis uit, en Dora ging naar hem
toe, en zeide : » Zie, papa^ welke mooie bloemen !" En juffrouw Mills glim-
lachte peinzend, alsof zij wilde zeggen : >Broze stervelingen, geniet uw
kojtstondig aanzijn in den helderen morgen des levens I" En wij alien
wandelden van het grasperk naar het rijtuig, dat ingespannen stond te
wachten.
Nooit zal ik weder zulk een toertje doen. Nooit heb ik er weder zoo
HIINS yRIUCDE WORDT VBRGAIJ>. 151
ecD gedaan. Zij zaien slechtsmethundrie^nindenphaetoQ, roethunne
mand, en mijn mandje en de guitaarlcist ; en ik reed er achter. en Dora
lat met den rug naar de paarden en haar geiichtje naar mij toe. Zij had
bet bouquet dicht bij zich op het kussen gelegd, en wilde Jip volstrekt
niet aan (iien kant laten litten, uit vrees, dat hij het zou beschadigen.
Dikwijls nam zij het in de hand, en dikwijls vcrkwiktc zij zich met den
gcur derbloemen. Dikwijls ontmoetten onzeoogen elkander: en waa:-
ovcT ik mif zeer verwonder is, dat ik niet over den kop van mijn vurigen
schimincl in het rijtuig tuimelde.
Het stoof, geloof ik. Ik gelool* zelfs, dat het erg stoof. Ik heb er eene
flauwe herinnering van, dat mijnhcer Spenlow mij waarschuwde om niet
zoo in het stof te bhjven rijden, maar ik bemerkte er niets van. Ik wist,
dat er een nevel van liefde en schoonheid om Dora zwecfde, maaranders
niets. Somtijds stond hij op en vroeg mij wat ik van het uitzichi vond. Ik
zeide, dat het heerlijk was, en dat zalhet ook welgeweest zijn;maar
voor mij was het heel en al Dora. De zon scheen Dora, en de vogeltjes
zongen Dora. Het zuidewindjc waaide Dora, en de wilde bloemen in de
heggen waren alien Dora's tot in bet laatste knopje toe. Mijn troost is,
dat jufTrouw Mills mij begreep. Jufirouw Mills allecn kon geheel met mijn
gevoel in stem men.
Ik weet niet hoelang wij onderweg bleven^ entotheden toe weet ik
ook niet waar wij heen reden. Misschien was het naar een park bij
Guildford. Misschien opende een toovenaar, geiijk in de Arabische
Nachtvertellingen, de plaats voor dien dag, en sloot ze toen wij heengin-
gen voor aldjd weder toe. Het was eene groene plek, op een heuvel, met
een tapijt van mcUig gras. Er waren schaduwrijke boomen, en er was
heide, en zoover het oog kon reiken een vrooHjk landschap.
Het was eene zware beproeving, dat ik hier menschen naar ons vond
wachten i en mijne jaloezie, zelfs op de dames, wasgrenzeloos. Maar alien
van mijneeigene sekse — vooralSdnbedrieger, drieofvierjaren ouder
dan ik, met roode bakkebaarden, waarop hij zich zooveel liet voorstaan,
dat het niet om te verdragen was — waren mijne doodvijanden.
Wij ontpakten alien onze manden, en gingen aan het werk om den
maaltijd gereed te maken. Roodbaard bewcerde, dat hij de sla kon aan-
maken (hetgeen ik niet gelooQ, en drong zich aan de algemeene opmerk-
zaamheid op. Eenige der jonge dames waschten de btuw voor hem en
sneden ze onder zijn opzicht klein. Dora behoorde daaronder. Ik ge-
voelde, dat het noodlot mij tegen dezen man in het strijdperk had ge-
roepen, en dat een van ons beiden moest vallen,
Roodbaard maakte zijne sla klaar (ik verwonderde mij hoe men er
van kon eten ; niets zou mij bewogen hebben om ze aan te raken) en
matigde zich toen de zorg voor den wijnkelder aan, dien hij, daar hij een
slim dier was, in den hollen stam van een boom inrichtte, Weldra zag ik
hem, met de grootste porlie van een kreefl op zijn bord, aan de voeten
van Dora zitten eten I
Ik heb er slechts eene onduidelijke herinnering van wat er een tijdlang
gebeurde nadat dit aischuwelijk schouwspel mij In de oogen was gevaUeti.
I $2 DAVID COPPERFIBLD.
Ik was zeer vroolijk, dit weet ik wel ; maar het was eene hartelooze vroo-
lijkheid. Ik voegde mij bij een jong schepseltje in het rosd, met kleine
oogjes, en was desperaat galant voor haar. Zij nam mijne beleefdheid
zeer gunstig op ; maar of dit alleen om mijnentwil was, of omdat zij in-
zichten op Roodbaard had, kan ik niet zeggen. Dora's gezondhdd w^
gedronken. Toen ik ze dronk, veinsde ik mijn gesprek daartoe slechts
even af te breken, en het terstond weder te hervatten. Ik ving Dora's bHk
op toen ik voor haar boog, en meende dat die smeekend was. Maar die
blik bereikte mij over het hoofd van Roodbaard, en ik was diamant.
Het jonge schepseltje in het rosd had eene moeder in het groen ; en ik
geloof^ dat deze ons om staatkundige redenen van elkander scheidde.
Hoe dit zij, het geheele gezelschap verstrooide zich, terwijl het overschot
van den maaltijd werd weggeniiibd ; en ik ging, vol woede en wroeging,
alleen onder de boomen wandelen. Ik overlegde bij mij zelven of ik niet
zou voorgeven, dat ik niet wel was en — ik weet niet waarom — op mijn
vurigen schimmel de vlucht nemen, toen Dora en jufifrouw Mills mij
tegenkwamen.
> Mijnheer Copperfield," zeide juffrouw Mills, > wat zijt gij stil !"
Ik verzocht haar wel verschooning. Geheel niet
»En Dora," zeide juffrouw Mills, igij zijt ook stil."
Wel neen ! In het minste niet.
f Mijnheer Copperfield en Dora," zeide juffrouw Mills, met een bijna
eerwaardig uitzicht. iGenoeg hiervan. Laat geen beuzelachtig misver-
stand de lentebloesems doen verwelken, die eens ontloken en verflenst,
zich nooit kunnen vemieuwen. Ikspreek," zeide juffrouw Mills, »uit on-
dervinding van het verleden — het v^r verwijderd, onherroepelijk verle-
den. De springende bronnen, die in den zonneschijn flikkeren, moeten
niet uit enkel grilligheid verstopt worden ; de oasis in de woestijn van
Sahara moet niet voomiet worden uitgeroeid."
Ik wist bijna niet wat ik deed, zoo gloeide ik overal ; maar ik vatte
Dora's handje en kuste het — en zij liet het mij doen I Ik kuste juffirouw
Mills de hand, en wij schenen alle drie, naar mijne gedachten, rechtnaar
den zevenden hemel op te stijgen.
Wij kwamen niet weder naar beneden. Wij bleven den ganschen avond
daar omhoog. Eerst kuierden wij onder de boomen op en neer : ik met
Dora's arm door den mijnen; en de Hemel weet, welke dwaashdd dat
alles ook was, het zou een gelukkig lot geweest zijn in deze dwaze stem-
ming onsterfelijk te zijn geworden, en voor eeuwig onder dat geboomte
te zijn blijven kuieren !
Maar veel te spoedig hoorden wij de anderen lachen en praten en roe-
pen : > Waar is Dora?" Wij gingen dus terug, en zij wilden, dat Dora zou
zingen. Roodbaard wilde de guitaarkist uit het rijtuig gaan krijgen; maar
Dora zeide hem, dat niemand wist waar hij was, behalve ik. Zoo was
Roodbaard in een oogenblik op zijne plaats gezet : en ik kreeg ze, en
i k deed ze open, en i k nam de guitaar er uit, en i k bleef bij haar zitten,
en i k bewaarde haar zakdoek en hare handschoenen, en i k dronk ieder
toontje barer lieve stem in, en zij zong voor m ij die haar bemmde, en al
IK HIB KBN KURLOKBK KIT. 153
je anderen mochten haar applaudiseereD zooveel zij vilden, maarzij
liadden er nieta mede te maken 1
Ik was dronken van vreugde. Ik vreesde, dat mijii geluk tc groot was
am waar te zijn, CD dat ik weldra in B u c k i n g h a m-S t r e e t zou ontwa-
ken, en ju£fronw Cnipp met het thMgoed hooren rammelen, en het ont-
Irijt klaarzett^n. Maar Dora song en de anderen zongen, en juffnauw Milb
EOng — over de sluimerende echo's in de spelonken dcs gebeugens, alaof
dj honderd jaar oud was — en de avond viel ; en wij dronken thee, teiv
vijl de ketel, als in een kamp van heidens, hing te koken, en ik was nog
;vea gelukkig.
Ik was gelukkiger dan ooit toen het gezelschap scheidde, en de ande-
ren, met den uit het veld gestagen Roodbaard er bij. ieder hunnes weegs
Sjingen, en wij den onzeo insloegen, in den stillen avondstond en het
wegstervende licht, en met de zoete geuren om ons been. Daar mijnheer
spenlow door den champagne wat dodderig was — eere sij den grond,
waar de dniiven groeiden, en de druiven, waarvan de wijn gepersi werd,
31 de zon, die ze deed rijpen, en den koopman, die hem vervalschtc ! —
ni in een hoekje van het rijtuig genist zat te slapen, reed ik er naast ea
praatte met Dora. Zij bewonderdemijnpaardenstreeldehcl — o, hoe
ief en klein was dat handje op een paard ! en haar shawl wilde niet blij-
irenzitien, cnnuendan trokikdienQtetuitgerektenarmomhaardichtj
sn ik verbeeldde mij, dat zel6 Jip begon te rien hoe het was, en te be-
^jpen, dat hij moest besluiten om goede vrienden met mij te worden.
En dan die scherpzinnige juffrouw Mills; die beminnelijke, hoewel ge-
beel versletene kluucnares ; dat patriarchje van nog geen twintig, dat
met de wereld had aigedaan, en de sluimerende echo's in de ^lonken
lies geheugens niet wilde laten wakker maken ; wclk ccne vriendelijkheid
tiewees zij mij I
*Mijnheer Co'ppeifield," zeide juf!ronwMill3,>komeenseenoogen-
blik aan dezen kant van het rijtuig — als gij een oogenblik te misaen hebL
[k moet u even spreken."
Zie mij daar, op mijn vurigenschimmel, naarjuffrouw Mills overge-
bogen, met mijne hand op het portier I
>Dora komt bij mij logeeren. Zij gaat overmorgen met mij mee naar
buis. Als gij eens woudt aankomcn, zal papa u zeker met gcnoegen zien,"
Wat kon ik andcrs docn dan stil een ze^en over het hoofd van juffroilw
Mills inroepen, en haar adres in het veiligste hoekje van mijn geheugen
bergen I Wat kon ik anders doen, dan juf&ouw Mills met dankbare blik-
ten en gloeiende woorden zeggen, hoe hoog ik hare goedheid waar-
leerde, en welk eene onschatbare waarde ik aan hare vriendschap
liechtte!
Daarop gaf jufTrouw Mills mij goedgunitigmijna^heid,zeggende:
>Ga nu weer naar Dora," en ik ging ; en Dora leunde uit het rijtuig om
met mij te praten ; en wij praatten den geheelen weg langs ; en ik reed
met mijn vurigen schimmel zoo dicht bij het rijtuig, dat ik lijn voorpoot
er tegen schaafde, en hem, geiijk de eigenaar zeide, eeneschade van drie
pond en zeven schcllingen toebracht — welke ik betaalde en d«.\'i.\WK
154 DAVID COPPKRFIBI.D.
zooveel ^enot buitengemeen goedkoop vond. Ondertusschen zat juf-
frouw Mills naar de maan te kijken, prevelde verzen bij lich zelve, ea
dacht, geloof ik, aaa de oude dageo, toen zij en de wereld nog iets met
elkander hadden uitstaan.
Norwood was vele mijlen te dJchtbij, en wij bereikten het vele area
te vroeg ; maar mijnheer Spenlow kwara pas kort voor dat wij er kwamea
bij Eich zelven, eCi zeide : » Gij moest binncnkomen, Copperfield, en wat
rustcn;" en daaj ik hierin toestemde, hadden wij nng boteThammetjes
en wijnmet elkander. In de helder verllchtekamerzagdeblozendeDora
er zoo bekoorlijk uit, dat ik mij nict van haar kon losrukken, maar als.
in een droom bleefzittenstaren, tot hetsnorken van mijnheer Spenlov
mij genoeg tot besef bracht om afscheid te nemen. Zoo scheidden wij,
en den geheelen weg naar Lon den gevoelde ik het laatste lichte dnikje
van Dora's handje nog in mijne hand, en herinnerde ik mij nog duizend-
malen ieder woord, dat er gesproken, en alles wat er gebeurd was ■ en
zoo gin^ ik naar bed, zoo vol vemikking, als ooit een jong uilskuiken
geweest is, dat door de liefde zijne zinnen had verloren.
Den volgcnden morgen ontwaakte ik met het vaste besluit om Dora.
mijne liefde te verklaren en mijn lotte weten. Geluk oframpzaligheid
was nu de vraag. Er was, zooveel ik wist, geene andere gewichdgc vraag
in de wereld, en allecn Dora kon daarop antwoord geven. Ik sleet drie
dagen in eene weeldc van ellende, mij zelven maitelende door alles wat
er ooit tusschen Dora en mij was omgegaan op allerlei manieren eene
ongunstige uitlegging te geven. Eindelijk, met groote kosten daartocuit-
gedost, begaf ik mij, met eene verklaring op de lippen, naar de woning
van juifrouw Mills.
Hoe dikwijts ik de straat op en neer en het plein rondging — met eat
smartelijk besef, dat ik ecn veel beter antwoord op het oude raadsel^
was dan het origineele — eer ik er mij zelven toe kon brengen om de
stoep op te stappen en aan te kloppen, doet er nu niet meer toe. Zelfe
toen ik eindelijk had aangeklopt en voor dedeurstondtewachten,kwani
er eene angstige gedachte bij mij op, om (in navolging van den armea
Barkis) te vragen ofik daar bij mijnheerBlackboyterecht was,verschoo—
ning te vragen en weder heen te gaan. Maar ik bield toch stand.
Mijnheer Mills was niet thuis. Ik had ook niet gedacht hem thuis t^^
vinden. Niemand had hem noodig.Juffrouw Mills was welthuis.Jufflrouw^
Mills kon mij wel afwachten.
Ik wtrd in eene kamer boven gelaten, waai ik juf&otiw Mills en Dora
vond. ^ip was er ook. Juffrouw Mills was bezig met muziek te kopieeren
(ik herinner mij, dat het een nienw zangstukje was, getiteld : i Het Graf '
der Liefde") en Dora was aan het bloemen teekenen. Wat gevoeldc ik,
toen ik mijne eigene bloemen herkende, dezelfde bloemen die ikin
Covcnt Garden hadgekocht.Ikkannietzeggen^dat zij er veel van
hadden, of bijzonder op eeoige bloemen geleken, die ik ooit had geiien;
maar ik herkende ze aan het papier, dat er om zat, en dat oauwkeiirig
was gevolgd.
Jutfrouw Mills was zeer verheugd dat ik eens aankwam, en het ipeet
injN GBLUKKIOB TUD. 153
liaar zeer, dat haar papa niet thuis was : hoewel ik dacht, dat wij dit alien
met standvastigheid droegen. Juffrouw Mills was ccnige minuten lang
zeer spraakzaam, en toen hare pen of het Grarder Liefde neerteggende,
stond zij op en ging been.
Ik begOD te denken, dat ik het maar tot morgen wilde uitstellen.
> Ik hoop, dat uw paard, dat arme dier, dien avond niet erg moe was,"
zeidc Dora, hare schoone oogen opslaande. » Het was heel ver voor hem."
Ik begon te denken, dat ik het maar vandaag zou doen.
iVoor hem was het ver," zeide ik, > want hi] had onderweg Diets om
hem te ondersteunen." — iHad hij dan geen voer gehad, het arme
beest ?" vroeg Dora.
Ik begon weder te denken, dat ik het maar tot morgen zou uitstellen,
»Oja," zeide ik, lerwasgoedvoorhemgezorgd. Ikmeen, dathijhet
ODuitsprekelijk geluk niet gevoelde, dat ik had, van loo dicht bij u to
wezen."
Dora boog haar hoofdje over hare teekening, en zeidena een poosje — >
ik had ondertusschen zitten gloeien alsof ik dekoortshad, en eenebij-
zondere stijfbeid in mijne beenen gevoeld : —
>Gijscheenttoch,opzekerentijd van den dag, niet zeer gevoelig voor
dat geluk tezijn."
Ik zag, dat ik er nu aan vast was, en dadelijk zou moeten spreken.
>Dat geluk kon u niet het minste schelen," zeide Dora, hare wen k-
brauwen een weinigje optrekkende en haar hoofd schuddende, >toen ik
u bij juffrouw Kitt zag zitten."
Kitt, moet ik aanmerken, was de naam van het schepseltje in het ros^,
met de kleine oogies.
iHoewcl ik zeker ook nietweet waarom het dat lou doen," zcida
Dora, lof waarom gij het eigcnlijk een geluk zoudt nocmcn. Maar na-
tuurlijk, gij meent ook niet wat gij zegt. En niemand twijfelt er ook aat)
of het staat n vrij om te doen wat u belieft. Jip, gij ondeugd, kom hier."
Ik weet niet hoe ik het deed. Ik deed het in een oogenblik. Ik kwam
Jip voor. Ik had Dora in mijne armen. Ik was vol welspreketidheid. Ik
EOCht nooit naar een woord. Ik zeide haar hoeliefik haar had. Ik seide
haar, dat ik zonder haar zou stervcn. Ik zeide, dat ik haar vergoodde en
aanbad. Jip blafte mij at dien tijd aan alsof hij dol was.
Toen Dora haar hoofdje liet hangen, en srhreide en beefde, werd
mijne welsprekendheid des te grooter. Als zij wilde, dat ik voor haar zou
sterren, had zij maar een enkel woord te zeggen, en ik was gereed. Het
kven zonder Dora's liefde was iets, dat ik volstrekt niet meer wilde heb-
ben. Ik kon en wilde het niet dragen. Ik had haar sedertik haar voor het
eerst had gezien, elke minuutj dag en nacht, liefgehad. Ik had haar op dat
letfde oogenblik wanhopig liefgekregen, Ik zou haaraltijd wanhopig blij •
venliefhebben,V60rmijwarenminnaarsverliefdgeweest, en later zouden
er nog minnaars verliefd zijn, maar geen minnaar zou of kon ooit zoo be-
minnen, als ik Dora berainde. Hoe erger ik raasde, des te harder bJafto
Jip Beidenwerdenwij,iederop zijnemanicr, met ieder oogenblik doUer.
Wei ! Dora en ik zaten weldra, zeer stilletjes, op de sofiu, en ^\v V»%a>
156 DAVID COPPBRFIKLD.
haar schoot en keek mij vreedzaam knipoogend aan. Het was van mijn
hart. Ik was in een staat van volmaakte vemikking. Dora en ik waren
geengageerd.
Ik tlenk wel, dat wij er eenigszins begrip van hadden, dat dit op een
huwelijk moest uiUoopen. Wij moeten dit eenigszins gehad hebben,
dewijl Dora bedong, dat wij nooit zooden trouwen zonder toestemming
van papa. Maar in onze jeugdige verrukking^ geloof ik niet, dat wij wer-
kelijk voor of achter ons zagen, of naar iets anders verlangden dan het
te^enwoordige en zijne onwetendheid. Wij zouden ons geheim voor
mijnheer Spenlow verborgen houdenj maar ik ben zeker, dat het mij
toch nooit in het hoofd kwam, dat daarm iets oneerlijks gelegen was.
Juffirouw Mills was meer dan gewoonlijk nadenkend.^ toen Dora^ die
haar ging opzoeken, haar terugbracht — ik vrees, omdat het gebeurde
de strekking had om de sluimerende echo's in de spelonken des geheu-
gens te doen ontwaken. Maar zij gaf ons toch haar zegen en de verzeke-
ring barer bestendige vriendschap, en sprak ons over het geheel toe ge-
lijk eene Stem uit het Klooster paste.
Welk een ijdele tijd was dat ! Welk een onbestaanbare, gelukkige,
dwaze tijd!
Toen ik de maat nam van Dora's vmgertje voor een ring, die van
vergeet-mij-nietjes moest gemaakt worden, en toen de juwelier, bij vrien
ik dat maatje bracht, mij begreep, en over zijn orderboek stond te
lachen, en mij rekende zooveel hij maar wilde voor het fraaie neste-
rijtje met de blauwe steentjes — in mijne herinnering zoodanig met
Dora's hand vereenigd, dat er, toen ik gisteren bij toeval zulk een ring
aan het vingertje mijner^eigene dochter zag, voor een oogenblik eene
beweging in mijn hart kwam, die iets pijnlijks had !
Toen ik rondwandelde, trotsch op mijn geheim en vol van mijne
eigene belangrijkheid, en z66 zeer de waarde gevoelde, die het mij ga^
dat ik Dora beminde en wederom bemind werd, dat ik, al had ik door de
lucht gewandeld^ mij toch niet meer verheven had kunnen gevoelen
boven de gewone menschen, die op de aarde rondkropen !
Toen wij die ontmoetingen hadden in den tuin van het plein, en in het
vervelooze zomerhuisje zaten, zoo gelukkig, dat ik nog, om geene andere
reden, de Londensche musschen lief heb, en de kleur en pracht der keer-
kringen in hare berooktQ vederen zie!
Toen wij onze eerste groote oneenigheid hadden (binnen eene week
na onze verloving) en toen Dora mij den ring teru^zond, in een wanho*
pig driehoekig briefje gesloten, waarin zij de schnkkelijke uitdrukking
bezigde, dat lonze liefde in dwaasheid begonnen was, en in krankzinnig-
heid eindigde !" welke geduchte woorden mij de haren deden uittrekken
en uitroepen, dat alles gedaan was !
Toen ik, door den nacht beschut, naar juffrouw Mills snelde, die ik
tersluiks in de achterkeuken sprak, waarde mangel stond, en haar bad
om het ttisschen ons bij te leggen en de gedreigde krankzinnigheid te
verhoeden. Toen juffrouw Mills die taak op zich nam en met Dora terug-
kwam, en ons, van den kansel barer eigene bittere jeugd, vermaande, om
JUFFROUW CRUPP KAN PBOGOTTY NIET UnSTAAM. ig;
vanbeiderijdentoegMfltjktezijncDdewoeetijnvanSah&ratevermijden!
Tocn wij schreidcD, en het bijlegden, cd wederom zoo zalig waren, dat
de achterkeuken, met mangel en al, in een tempel der liefde veranderde,
waar wij bet plan tot eene correspondentie a&praken, die door tusschen-
kotnst van juflrouw Mills zou gevoerd worden, en ten minste elken dag
een brief van weerszijden sou moeten bedragen !
Welk ecn ijdele tijd 1 Welk een onbestaanbare, gelnkkige, dwaze tijd t
OndcT al mijne tijden, die de Tijd heeflverzwolgen,isergeen,waarvan
de herinncringmij half zoo dikwijlskandoen glinilachen,ofwaaraanik
met half zooveel teedcrheid lean denken.
xxxrv.
MIJKK TANTR VBRBAAST UIJ.
Ik schrcef aan A^cs zoodra Dora en ik gegngageerd waren. Ik schreef
baar een langen bnef, waarin ikbaarpoogde tedoenbegrijpenhoezalig
ik was, en welk een heerlijk wezen Dora was. Ik smeekte Agnes om dit
niet als een lichtzinntgen hartstocht te beschouwen, die ooitvooreen
■nderen kon plaats maken,ofalseeD vandiejongens-grillen, waarover
wij wel plachten te schertsen. Ik verzekerde haar, dat zijne diepte geheel
onpeilbaarwas^enverklaardemijovertuigd, dat men nooit lets dergelijks
had gekend.
Hoe het ook mocht komen, terwiji ik op een fraaien avond voor mijn
open venster aan Agnes zat te schrijven, en de hennnering aan hare heldere
oogen, haar kalmenblik en baar lief gezichtjcmij bekroop, verspreidde
dit zulk een vreedzamen invloed over de onrustige opgcwondenheid,
waarin ik scdert eenigen tijd had geleetd en waarin zelfs mijn gelnk
eenigszins decide, dat ik er tot zachte tranen door werd bewogen. Ik
weet nog wel dat ik, toen de brief half af was, mijn hoofd op mijoe hand
Het nistCD, en mij verdieple in mijne mijmerende gedachte, dat ik etgen-
lijk bij Agnes thuis behoorde. Alsof in de stille woning, door hare tegen-
woordigheid bijna voor mij geheiligd, Dora en ik gelnkkiger moesten
ziJQ dan ergens elders. Alsof mliefde,blijdschap, smart, boop of teleur-
stetling, bij alle gemoedsbewegingen, mijn hart zichvan zelfdaarheen
moest keeren, en daar eene schuilplaats en de beste vriendin vond.
Van Steerforth zeide ik niets. Ik zeide alleen, dat men tcYarmouth
Iter bedroefd was, doordien Emily de vlucht had genomen ; en dat dit
voorval mij dubbel griefde, uit hoofde van de omstandigheden waar-
Qede het vergezeld ging. Ik wist boe vlug zij altijd was om de waarheid
te raden, en dat zij nooit de eerste zou zijn om zijn naam te noemnn.
Op dezen brief ontving ik met de volgende post een antwoord. Toen
ik dit las, scheen Agnes tot mij te spreken. Het was alsof hare hartelijke
stem mij in de ooren klonk. Wat kan ik meer zeggen !
Terwiji ik b den laatsten tijd veel van huis was geweest, was Traddles
f^^ee- of driemaal aangekomeo. Daar hij Peggotty vond, en van haar
(die dit bericht altijd vrijwiUig aan iedereen medcdeelde, die er maar
t$S DAVip COPPERFIELD.
haar wilde luisteren) vernam, dat zij mijne oude oppasster was, was b^'
tot eene vriendelijke kennismaking met haar gekomen, en blijven zitten
om een praatje over mij met haar te houden. Zoo zeide Peggotty ; maar
ik vrees, dat de praat geheel aan haar kant en van overmatige lengte
was, daar zij, God zegene haar ! zeer moeielijk te stuiten was, als zij eens
over mij aan het praten was gekomen.
Dit herinnert mij niet alleen, dat ik Traddles op zekeren naotiiddag,
die nu gekomen was, volgens eigene afspraak verwachtte, maar ook dat
Jurfifouw Crupp van alles wat tot haar post behoorde (het salaris uitge-
zonderd) had afgezien, tot tijd en wijle dat Peggotty zou wegblijven.
Juf&ouw Crupp had, nadat zij op de trap met eene zeer schelle stem ver-
scheidene gesprekken over Peggotty had gehouden — met een onzicht-
baren gedienstigen geest naar het scheen, want lichamelijk was zij dan
geheel alleen — mij een brief toegezondcn, waarin zij hare begrippen
ontwikkelde. Zij begon met die algemeen toepasselijke stelling, welke zij
bi) alle omstandigheden van haar leven te baat nam, namelijk, dat zij
zelve moeder was, en onderrichtte mij vervolgens, dat zij eens geheel
andere dagen had gekend, maar dat zij in alle tijdperken van haar aan-
zijn een onoverwinnelijken af keer van spionnen, indringers en aanbren-
gers had gehad. Zij noemde niemand, zeide zij ; wie de schoen paste,
mocht hem aantrekken; maar spionnen, indringers en aanbrengers,
vooral in weduwrouw (deze uitdrukking was onderstreept) had zij aldjd
ten diepste veracht. Indien een gentleman het slachtoffer van spion-
nen, indringers en aanbrengers was (nog noemde zij niemand, zoo was
dit zijne eigene verkiezing. Het stond hem vrij zijn zin te doen, en dat
mocht hij dan ook. Al wat zij, juffrouw Crupp, bedong, was dat zij met
zulke lieden niet in »konneksje" zou gebracht worden. Zij verzocht dcr-
halve van alle verdere bediening der bovenkamers verschoond te blij-
ven, totdat alles daar wederom was gelijk voorheen en gelijk zij het kon
wenschen ; en vermeldde verder, dat haar boekje elken zaterdaeochtend
op de ontbijttafel zou worden gevonden, wanneer zij om onmiddellijl^c
afdoening verzocht, met het menschlievend oogmerk om iedereen moeitc
» en displezier" te besparen.
Daarna beperkte zich juffrouw Crupp tot het spannen van valstrikkeu ^
op de trap, voornamelijk door middel van kruiken en kannen, en poogdc
Peggotty aldus de beenen te doen breken. Ik vond het hoogst onaange-
haam in zulk een staat van beleg te leven, maar was veel te bang voo^
juf&ouw Crupp om te weten hoe daaraan een eind te maken.
iMijn beste Copperfield, hoe gaat het ?" zeide Traddles, in spijt van^
deze belemmeringen op den bepaalden tijd mijne deur instappende. — ^^
»Mijn goede Traddles," antwoordde ik, lik ben blij, dat ik u eindelijl^
eens zie, en het spijt mij zeer, dat ik vroeger niet thuis ben geweest Maa^
ik heb het zoo druk...." — »Ja,ja,datbegrijpiknatuurlijk wel,"zeid^^
Traddles. i De uwe woont in L o n d e n, geloof ik." — » Wat meent ge ?"-^^
t Zij — neem mij niet kwalijk — juf&ouw D., weet ge wel," zeide Tradd^
les, blozende van overgroote kieschheid, > woont in L o n d e n, geloo^
ik?" — >0 ja. Dicht bij Londen." — iDe mijne, herinnert gij u mit — '
TRADPLSS BKMINDE, SOHK, EN HARE FAMILIE. 159
achien," reide Traddles met een crmtigen blik, twoont daar ver in
Devonshire — een van tien, Ik heb het dus niet zoo druk als gij — in
-dien zin." — »Ik verwonder mij, hoe gij het kunt uithoiiden,"antwoordde
ik. »om haar zoo zelden te zien." — »Ja!"zeide Traddles nadenkend.
> Dat schijnt ook wel te verwonderen. Het komt daar vandaan, geloof ik,
Copperfield, omdat het niet te veranderea is." — ■ »Misschien weL" "nt-
voorddc ik, met een glimlach en zonder te blozen. lEn omdat gij zoo-
veel geduld en standvastigheid hebt, Traddles." — iHeerel" zeide
Traddles, zich bedenkende ; > vindt gij er dat van, Copperfield i Dat wist
ik waarlijk nog nieL Maar zij is zulk een buitengemeen lief meisje, dat
het wel mogelijk is, dat zij mij iets van die deugden heelt meegedeeld.
Nu gij er van spreekt, Copperfield, zou het mij geheel niet verwonderen.
Ik verzeker ii, zij vcrgect altijd zich zelve om voor de aodcre ncgen te
zorgen." — ilszijdeoudstef"vrocgik. ~»OHcerc,oeen,"antwoordde
Traddles. i De oudate is eene schoonheid."
Hij zag, denk ik, dat ik niet kon nalateft over de eenvoudigheid van
dit antwoord te glimlachen, en vervolgde, met een glimlach op zijneigen
openhartig gezicht:
* Natuurlijk niet, of mijne Sofie — een aardige naam, denk ik altijd,
■Copperfield f" — »Zeer aardig," zeide ik. — > Natuurlijk niet, of Sofie is
ookschoon, inmijneoogen, enmoet,zouikdenken,iniedersoogeneen
van de liefste meisjes wezen, die er ooit zijn geweest. Maar als ik zeg, de
oudste is eene schoonheid, meen ik dat zij" — hij ^cheen met beide han-
den eene wolk om zich te beschrijven : »IVachtig, weet ge ?"zeide Tradd-
les met nadruk. — dnderdaad!" zeide ik. — »0,ik verzeker u," ant-
woordde Traddles, >waarlijk, iets heel ODgemeens. En daardoor, daar
sij geschapen is om in gezelschappen te blinken en bewonderd te worden,
«n daar hunne bekrompene middelen niet toelaten om daarvao veel te
genieten, wordt zij natuurlijk somtijds een wcinigje wrevelig en onge-
makkelijk. Maar Sofie brengt haar altijd weder in eene goede luim.'' —
»Is Sofie de jongstef" waagde ik te vragen. ^»0 Heere, neen," ant-
woordde Traddles zijne kin wrijvende. » De twee jongste zijn pas negen
«Q tien. Sofie zorgt voor hunne opvoeding." — iDe tweede dochter,
I niisschien f" waagde ik nog eens. — » Neen, ' zeide Traddles. » Sara is dc
[ tweede. Sara heeft iets aan de ruggegraat, het arme meisje ! De kwaal zal
langzamerhand uitslijtcn, zeggen de doctors ; maar ondertusschen moet
"j een jaar lang blijven liggen. Sofie past haar op. Sofie is de vierde." —
•Leeft demoederno^?" vroegik. — >Oja,"antwoordde Traddles, vzij
/^eft nog. Zij is eene mtmuntende vrouw, waarlijk, maar de vochtige lucht
^ fcaar gestel nadcelig en — kortom, zij heeft het gcbruik van hare leden
''^T-loren." — iGoede hemell" leidc ik. — i Heel treiirig, niet waar ?"
'■^•■vatte Traddles. » Maar voor het huishouden is het toch zoo erg niet
*ls het wel zijn kon, omdat Sofie hare plaatsvervult Zij isevengoed eene
'^<:>eder voor bar e moeder, als voor de andere negen."
Ik gevoeide de hoogste bewondering voor de deugden dezerjonge
^^*nc; en eerlijk met het oogmerk om zooveel ik kon te verhoeden, dat
^^ goedhartigheid van Traddles tot nadeel van beider vooniitzichten in
l6o DAVID COPPERFIELD.
het leven misbruikt werd, vroeg ik, hoe mijnheer Micawber voer.
»Zeer wel, Copperfield, wel bedankt," zeide Traddles. >Maar ik wood
tegenwoordig niet bij hem." — >Niet?" — »Neen. Gijmoetweten^de
waarheid is," zeide Traddles fluisterend, >hij heeft, om reden van tijde-
lijke ongelegenheden, zijn naam in Mortimer veranderd ; en hij gaat nooit
voor den donker uit — en dan nog met een briL £r is eene executie in
huis geweest, voor de huur. Juffirouw Micawber was in zulk een akeligen
toestand, dat ik waarlijk niet laten kon mijn naam tezetten op dat tweede
wisseltje, waarvan wij toen spraken. Gij kunt u wel verbeelden hoe stree-
lend het voor mijn gevoel was, Copperfield, toen ik zag^ dat de zaak
daarmede geschikt was, en juffi-ouw Micawber weder opgeruimd werd."—
>Hm!" zeide ik. — »Niet dat haar geluk vanlangen duur was," hervatte
Traddles, »want ongelukkig kwam er nog binnen de week eene tweede
executie. Daardoor werd het huishouden opgebroken. Ik heb sedert op
eene gemeubileerde kamer gewoond, en de Mortimer's hebben zich zeer
moeten behelpen. Ik hoop, dat gij het niet eigenlievend ztdt vinden,
Copperfield, als ik er van spreek dat ik de deurwaarder het ronde tafeltje
met marmeren blad, en Sofia's bloempot en standaard liet medene-
men." — > Hoe hard !" riep ik met verontwaardiging uit. — » Het was—
het was een trek!" zeide Traddles, met zijne gewone huivering bij die
uitdrukking. »Ik spreek er evenwd niet van om het iemand te verwijten,
maar met een oogmerk. De zaak is, Copperfield, ik was, toen ze in beslag
werden genomen, niet in staat om ze terug te koopen ; vooreerst omdat
de uitdrager, die den boel weghaalde, begreep dat ik ze gaame wilde
hebben, en ze op buitensporig hoogen prijs taxeerde; en ten tweede
omdat ik — geen geld had. Nu heb ik sedert den winkel van dien uit-
drager in het oog gehouden," zeide Traddles, blijkbaar in zijn schik met
het geheim zijner slimheid, > die aan het eind van TottenhamCourt
Road is, en eindelijk vind ik*ze vandaag te koop gezet Ik heb er maar
aan den overkant van de straat naar gekeken: want als de uitdrager mij
zag, zou hij er ik weet niet hoeveel voor vragcn. Wat mij ingevallen is,
daar ik nu het geld heb, is dat gij er misschien niet tegen zoudt hebben
om die goede oppasster van u te vragen om eens met mij naar dien winkel
te gaan — ik kan ze haar op den hoek van de naaste straat wijzen — eo I
ze zoo goedkoop te koopen als zij kan, alsof het voor haar zelve was!"
De blijdschap, waarmede Traddles mij dit voorstel deed, en zijne
zichtbare ingenomenheid met de buitengemeene slimheid da9rvan,staaD
mij nog zoo levendig voor den geest als weinige andere dingen.
Ik zeide hem, dat mijne oude oppasster hem gaame zou willenhelpen^
en dat wij er alle drie te zamen op uit zouden gaan, maar onder ^
beding.Ditbeding was, dat hij een plechtig besluit zou nemen, om voott-
aan nooit meer zijn naam, of wat het ook wezen mocht aan mijnhe^
Micawber te leenen.
»Mijn beste Copperfield," antwoordde Traddles, »dat heb ikalg^^
daan, omdat ik begin te gevoelen, dat ik niet alleen onachtzaam, maaX^
wezenlijk onrechtvaardig voor Sofie ben geweest. Daar ik mij zdvei^
mijn woord heb gegeven, is er niets meer tevreezen; maar ikverpanc^
HUNK TANTE VKRZOKMT ZICH MET UIJNE
bet ook aan u, met de grootste bereidwilligheid. Die eerste ongelukkige
acceptatie heb ik niet belaald. IktwijfclmetormijnheerMicawberzou
ze betaald hebben ab hij kon^ ma&r hij kon Diet. E£n ding moet ik u leg-
gen, dat mij van mijnheer Micavber zcer bevalt, Copperfield. Helbctrcft
de twcede acceptatie, die nog niet vcrvallcn is. Hij zegt mij niet dat er
voor ^eiorgd is, maar hij zegt, datervooigezorgdzal worden. Dat
vindt ik nn toch zeer eerlijk van hem."
Ik was ongenegen om mijn vriend zijn vertrouwen te benemen, en
stemdc dus hierin toe. Na nog wat gepraat te hebben, giDgenwijnaar
den kruidenicTswinkei, om Peggotty te halen, daar Tmddles weigerde om
den avond bij mij te blijven doorbrengen, niet alleen omdat hij vreesde,
dat iema^id anders misschien zijn eigendom zou koopen, eer hij het
weder in zijn bezit kon brengen, maar ook omdat het de avond was, dien
hij altijd bcstcedde om aan het lie&te meisje van de wereld te schrijven.
Nooit zal ik vcrgeten hoe hij om den hoek der dwarsstraat stond te
kdjken, terwijl Peggotty die kostbare voorwerpen poogde te bedingen,
noch zijne ontroering toen zij, navnichtelooseen bod te hebben gedaan,
langzaam naar ons toe kwam, en door den uitdrager, die berouw kreeg,
nageroepcn, wederom tenigkeerde. Heteindederonderhandelingwas,
dat zij het goed tamelijk goedkoop kocht, en dat Traddles opgetogen
van bHjdschap was,
»Ik ben u waarlijk wel verpUcht," zeide Ttaddles, toen hij hoordc dat
de dingen hem dien avond te htiis gebracht zouden worden. > Als ik u
na nog om eene gunst mocht vragen, hoop ik, dat gij het niet gek van
mij zoudtvinden, Copperfield ?"
Ik leide bij voorraad, zeker niet
1 Als gij dan zoo goed wondt zijn," zeide Traddles tot Peggotty, *om
den bloempot nu te halen, dan zou ik (omdat hij van Sofie is, Copper-
field) hem gra^ zelfnaar hois mcdenemen!"
Peggotty was verheugd, dat zij nog icts voor hem kon doen,en hij
overstelptehaar met dankbetuigingen, en ging daarna zijns weegs, To t-
tenham Court Road af, met den bloempot liefderijk in zijne annen
CD het vergenoegdste gezicht, dat ik ooit gezien heb.
Daarop gingen wij weder naar mijne woning. Daar de winkcls voor
Peggotty eene bekoorlijkheid hadden, welke ik hen in dien graad nooit
voor iemand anders heb zien bezitten, kuierde ik zachtjes voort, mij vcr-
makende met de manier, waarop zij naar de vcnstcrs staarde, en zoo
dikwijla naar haar wachtende als zij maar verkoos. Het duurde dus
tameUjk lasg eer wij de A d e 1 p h i bereikten.
Toen wij naar boven gingen, deed ik Peggotty opmerken, dat de val-
strikken van jnSrouw Cnipp allc verdwenen waren, en ook dat er versche
voetstappcn op de trap waren te zicn. Wij waren beiden zeer verwonderd,
dat wij, toen wij hooger kwamen, mijne buitendeur, die ik gesloten had,
open vondcn, en daarbinnen stcmmen hoorden.
Wj keken elkander aan, zonder te weten wat hiervan te denken, en
stapten de zitkamer binnen. Hoe groot was onze verbazing, toen wij
mijne tantc en mijnheer Dick daar vondeni Mijne (ante zat op een hoop
DAVm COPFBRnXLD. — II. v\
l6l DAVID COFPERFIELD,
begage, met hare twee vogeltjes voor hoar, en hare kat op hare knie,
gelijk een vrouwelijke RobinsoD Crusoe, thee te drinken. Mijnheer Dick
stond nadenkend op een grooten vlieger te leunen, zooals wij er dikwijis
te Kamen een hadden opgelaten, en achter hem lag nog meer bagage
opgestapeld.
l^iBeste tante!"riM)ikuit. (Welkeeneblijdeverrassingl"
Wij omhelsden etkander hartelijk, en mijaheer Dick en ik dmkten
elkander hartelijk de hand, en jufltouw Cnipp, die bezig was met thee
te schenken en niet te gedienstig kon wezen, zeide haitcTijk, dat zij wel
geweten had, dat mijnheer CopperfuUhet hart in den mondzouhcbben,
als hij zijne lieve betrekkmgen zag.
-iHollal" zeide mijnc tante tot Peggotty, die ontzet en bedeesd voor
haar stood, >hoe maakt gij het?" — >Gij kent mijne tante toch wel,
Peggotty ?" zeide ik. — » Om atles wat gocd is, kind," riep mijne tante uit,
>noem de vrouw toch niet bij dicn Zuidzeeschen naami Als ze toch gc-
trouwd is geweest en zich zoo van dien naam hecft afgemaakt, dat wel
het beste was dat zij doen kon, waaiom gunt gij haar dan het voordcd
van die verandering niet? Hoe heet gij nu — Pr' zeide mijne tante, om
den hatelijken naam niet uit te spreken. — iBarkis, juffrouw," ant-
woordde Peggotty nijgende. — »Wcl zool dat is toch menschelijk,"
zeide mijne tante. iHet klinkt minder alsof ge nog een zendeling noodig
hadt. Hoe gaat het, Barkis t Ik hoop dat ge nog wel vaart?"
Door deze vriendelijke woorden en de uitgestokene hand mijner tante
aangemoedigd, kwam Barkis nader, vatte de hand en gafhare daiikbaai>
heid te kennen door nog eens te nijgen.
»Wij zijnouder dan voorheen,zieik," zeide mijne tante. >Wijhebben
elkander in vroeger tijd maar 66ds ontmoet, weet ge wel. Mooie dingen
hebben wij toen gedaan. Trot, beste jongen, nog een kopje."
Ik reikte dit gehoorzaam mijne tante toe, die zich even recht en stijf
hield als gewooniijlk, en waagdc het haar te rede te stellen, dat zij op een
kofier zat.
>Laat ik de sofa hier naar toe schuiven, ofeeo Icuningstoel, tante,"
zeide ik. >Waarom zoudt gij het u zoo ongcmakkelijk maken?" —
tDankje wel, Trot,"antwoorddemijne tante. ilk zitlicveropmijn eigen-
dom." Hier zag mijne tante juffrouw Crupp scherp aan, en zeide : » Wij
behoeVcn u niet lastig te vallen om te wachten, juffrouw." — > Zal ik nog
een beetje thee op den pot doen, eer ik heenga, juffrouw ?" zeide juSrouv
Crupp. — » Neen, juffrouw, wel bedankt," antwoordde mijne tante. —
fWtIt ge mij nog een stukje boter latenhalen, juffrouw ?"hcrvatte juf-
frouw Cnipp, »Of zoudt ge geen trek hebben in een versch eitje? Of
moest ik een reepje spek bakken P Is er niets, dat ik voor uwe lieve tante
doen kan, mijnheer CopperfuU f " — » Niets, juffrouw," antwoordde mijne
Unte. » Ik zal het zoo heel wel stellen. Wel bedankt."
Juffrouw Crupp, die onophoudelijk had geglimlacht, om een engel-
achtig humeur, en onophoudelijk haar hoofd op zijde had laten hangen,
om zwakheid van gestel aan te duiden, en onophoudelijk hare handea
had gewrevcn, ora haar verlangcn uit te drukkeaom alle verdienstelijke
tajm TANTK IS GERUiMEERD. 1 63
personen van dlenst te zijn, gii^ met het hoofd op zijde, glimlachende
CD hare handen wrijvende, Ungzamerhand dc kamer mt.
iDick!" zeide mijne timte. >Gij weet wel wat ik u van oogendienaars
«n geldaanbidders gezegd heb P"
Mijnheer Dick gaf haastig — - maar met een eenigszins vcrschrikt ge-
xicht, alsof hij het vergeten had — een bevestigend antwoord.
ijuffrouw Cnipp is een van die," zeide mijne tante. lEarkis, mag ik u
laslig vallen om eens naar de thee te zien, en mij een ander kopje te geven,
want wat die vtouw geschonken heeh smaakt mij niet,"
Ik kende mijne tante genoeg om te-weten, dat zij iets van gewicht op
bet gemoed had, en deze onverwachte komst eene meer emstige reden
had dan een vreemdeling had kunnen denken. Ikletteerop, hoehaar
oog op mij rustte, ab zq meende, dat mijne aandacht met iets anders
becig was; en welk eene zonderlinge woeling van onzekerheid er in haar
binnenste scheea plaats te hebben, tcrwijl zij voor het uitnendi^e hare
stijfheid en bedaardheid bewaarde. Jk begon na te denken ofik iets ge-
-daan had, dat haar kon verstoren ; en mijn gewcten fiuisterde mij toe,
^t ik haar nog niets van Dora had gezegd. Kon het dat wezen ? dacht ik.
Daar ik wist, dat zij op haar eigen tijd wel zou spreken, ging ik bij haar
-sitten, praatte tegcn de vogcltjcs, speelde met de kat, en scheen zoo lus-
tig als ik wezen kon. Ik was echter verrc van werkelijk gerust, en zou dit
00k niet geweest zijn, al had mijnheer Dick, achter mijne tante over den
grooten vlieger geleund, niet elke ongemerkte gelegcnheid waargenomen
om geheimsinnig zijn hoofd te schudden en met den vinger naar haar te
wijzen.
(Trot!" zeide mijne tante eindelijk, toen zij gedaan had met theedrin-
ken, en nadat zij zorgvuldig haar kleed had gladgestreken en hare lippen
afgeveegd. »Gij behoeft niet heen te gaan, Barkis! — ^ Trot, hebt ge nu
sta&dvastigheid en zelfvertrouwen gekregenP" — >Ik hcop van ja,
tante," — »Maar wat denkt gij f" zeide tante Betsey. — >Ik denk van ja,
tante." ^ i Wel dan, mijn jongen," zeide mijne tante, mij erostig aan-
ziende, iwaarom denkt gij, dat ik van avond liefst op dit mijn eigendom
blijfzittenf"
Ik schudde mijn hoofd, buiten staat om dit te raden.
lOmdat het alles i3,watik heb," zeide mijne tante. *Omdatikgenlt-
neerd ben, mijn jongen."
Indien het huis en wij alien te zamen in de rivier getuimeld waren,
had het mij nauwelijks grooter schok kunnen geven.
I iDick weet het," zeidc mijne tante, hare hand met kalmte op mijn
Khouder leggende. »Ik ben gcriiineerd, beste Trot, Al wat ik in de
wcreld heb, is hier in de kamcr, met uitzondering van het huisje ; en daar
feeb ik Janet gelaten om het te verhurcn, Barkis, ik heb van nacht een
^d voor dezen beer noodig. Om kosten te besparen, kunt ge misschien
Uer wel iets voor mij opmaken. Alies is goed genoeg. Het is maar voor
deaen nacht. Morgen zullen wij er verder over spreken."
"Vol verbaiing. en bekommering voor haar — voor haar, daarvan ben
'k zeker — zat ik vcrsuft te pemzen, toen zij mij deed ontwakfia (l<;y:ix
1 64 DAVID COPPERFIELD.
mij, voor een oogenblik slechts, om den hals te vallen en schreiendnitte
roepen, dat zij alleen om mijnentwil bedroefd was. Nog een oogenbHk,
en zij bedwong hare aandoening, en zeide met een meer zegepralend
en neerslachtig uitzicht :
»Wij moeten onze tegenspoeden moedig onderdeoogenzien^ener
ons niet door laten versQhrikken, beste jongen. Wij moeten het spel Itt-
ren uitspelen. Wij moeten onze rampen overwinnen door ze te overleven,
Trot."
XXXV.
NEERSLACHTIGHEID.
Zoodra ik mijne tegenwoordigheid van geest terug had, die mij bij den
eersten overweldigenden schok van de tijding mijner tante geheel had
verlaten, stelde ik mijnheerDick voor om met mij naar den kniideniers-
winkel te gaan, en daar het bed in bezit te nemen, dat baas Peggotty on-
langs had ledig gelaten. Daar de kruidenierswinkel inHungerford
Market was, en Hunger for d Market er in die dagen geheelanders
uitzag, was er eene kleine houten colonnade voor de deur (niet ongelijk
aan die voor de oude weerhuisjes, waarin het mannetje en vrouwtje pUch-
ten te wonen), waarmede mijnheer Dick bijzonder was ingenomen. De
heerlijkheid om boven dit samenstel te logeeren, zou hem zekermetvele
ongemakken verzoend hebben ; maar dewijl er inderdaad weinig te dra-
gen waren, behalve de mengeling van geuren, waarvan ik reeds melding
heb gemaakt, en misschien het gebrek aan een weinigje meer ruimte,
was hij zeer in zijn schik met zijne woning. Juffrouw Crupp had hem met
verontwaardiging verzekerd, dat er geene ruimte was om eene kat rond
te zwaaien; maar mijnheer Dick maakte, terwijl hij op het voeteneinde
van het bed zijn been zat te wrijven, de zeer juiste opmerking : »Ge weet
wel, Trotwood, ik wil hier geen kat zwaaien. Ik zwaai nooit met eene kat
Wat heeft dat dus voor m ij te beduiden I"
Ik poogde te vememen of mijnheer Dick eenig begrip had van deoor-
zaken dezer plotselinge en groote verandering in de omstandigheden
mijner tante. Gelijk ik wel had kunnen verwachten, begreep hij er niet
het minste van. Het eenige bericht, dat hij er van geven kon, was, dat
mijne tante twee dagen vroeger tegen hem gezegd had: > Wel, Dick, zijt
ge na waarlijk en wezenlijk zulk een philosoof als waarvoor ik u bond ?*^
Dat hij toen gezegd had, ja, dat hoopte hij. Dat mijne tante toen gezegd
had : > Dick, ik ben gerulneerd." — Dat hij toen gezegd had : > 2^oo, waai-
lijk !" Dat mijne tante hem toen ten hoogste had geprezen, waarover hij
zeer verheugd was. £n dat zij toen naar mij toe waren gekomen, en on-
derweg gebottelden porter en boterhammen hadden gehad.
Mijnheer Dick vertelde mij dit zoo weltevreden, terwijl hij ophet voe-
teneinde van het bed zijn been zat te wrijven, en mij met wijd open*
^taande oogen en een verbaasden glimlach aankeek, dat ik mij, tot mijne
7
HUKHKER DICK OHDBR DK VERAMDBRING. 165
spijt, door korzetigheid liet bewegen om hem te zeggcn, dat >gcrtiineerd
z'lju" annoede, gcbrekenhongerlijden beteekendejmaarspoedig wcrd
ik voor dczc hardheid gestraft door te zien hoe hij verblcekte en de tra-
nen over zijnc wangeD rolden^ terwijl htj mij aanzag met een blik zoo vol
onuitsprckelijkcn jammer, dat hij eenveel harder hart dan hetmijnehad
moetcn vcrmurwen. Hct had veel meer moeite in om hem wedcr op te
beuren dan om hem tc beangstigeo, ea weldra begreep ik (gelijk ik ter-
stond had moeten begrijpen), dat hij zoo gerust was geweest, alleen om-
dat hij zich zoo volkomen op de verstandigste en verwonderlijkste van
allc vTouwen vcrlict, en geloofde, dat mijne bekwaamheden mij onbe-
grensde hulpmiddelen aanbodcn. Die bekwaamheden, gcloof ik, achtte
hij voldoendc om allc soort van onhcil, dat nict volstrekt doodelijk was,
te herstellen.
> Wat kunnen wij doen, Trotvood ?" zeide mijnhcer Dick. iDaar is de
Memorie..." — >}a,dieiserzeker,"zeideik. iMaaral watwijnuophet
oogenblik kunnen doen, mijnheer Dick, is een vroolijk gezicht zetten en
mijne tante niet laten zien, dat wij er over denken."
Hij beloofde dit met den meesten emst, en bad mij om hem, als ik
hem maar een duimbreed van den rechten weg zag afdwalen, op ecQ
van die schrandere manieren, die ik altijd wist, weder daarop tenig tc
roepen. Hct spijt mij echter te moeten zeggen, dat de schrik, dien ik hero
gegevcn had, zoo steik bleek te zijn, dat zijne beste pogin^n om dicn
te oDtvcinzcn nict konden baten. Den geheelen avond zwierven zijnc
oogen ^edurig naar mijne tante, met zulk eene akelig anstige uitdrukking,
alsof hij haar nu reeds zichtbaar magerder zag worden. Hij was hicrvan
wel bewust, en hield zijn hoofd in bedwang ; maar dat hij dit onbcwecg-
lijk stilhield, terwijl zijnc oogen heen en wcer gingcn, alsof zij door een
slinger werden gercgeerd, maaktc dc zaak gcheel niet beter. ji zag hem
onder het avondmaal naar het brood kijben (toevallig hadden wij een
Uein broodje) alsof wij nicts anders mecr hadden om ons voor hongers-
nood te bewaren, en betrapte hem er op, dat hij brokken van zijn brood
«n kaas in zijn zak stopte; zonder twijfel met oo^merk om ons met
deten gespaarden schat weder bij te hetpen als wij van honger flauw
vielen.
Mijne tante integendeel toonde eene bedaardheid, die voor ons alien
«cne les was — voor mij zekerlijk. Zij was buitengemeen vriendelijk voor
Peggotty, behalve wanneer ik haar uitonbedachtzaamheid bij diennaam
noemde;enscheen,hoewelik wist dat zij zich in L on den zeervreemd
moest ^evoelen, geheel thuis te zijn. Zij zou mijn bed ncmen, en ik zou
in de zitkamer slapen, om de wacht over haar te honden. Zij toonde er
rich zeer mede ingenomen, dat wij zoo dicht bij dc rivier waren, in geval
van een grooten brand; en ik gcloof waarlijk, dat zij in deze omstandig-
heid zekere gcruststelling vond.
• Trot, beste jongen," zcide mijne tante, tocn zij mij toebereidselen zag
-maken om haar degcwonen slaapdrankvoortezetten.iNeen!" — »Nie-
mendal, tante?" — iGeenwijn, mijn jongen. Bier." — iMaareruhier
■wijn, tante; en gij hebt altijd wijn gedronken." — iBewaar hem.,VQOt Wi
I
l66 DAVID COPPKRFISLD.
geval ran ziekte," zeide miJDc tantc. *Wij moeten hetn nict zoi;geloo» •
opgebniiken, Trot. Geef mij nn bier. Een half pin^."
& dacht, dat mijnheer Dick in zwijm zou zijn gevallen. Daar mijne
tante onverzettelijk bleef, ging ik uit en haaldezelf hetbier, Daaibet laat
begon te worden, namen Peggotty en mijnheer Dick deze gelegcnheii)
waar om te zamen naar den kniidenierswinkel te gaan. Toen ik hem op
den hoek der straat van mij zag afgaan, anne man, met zijn grooten vile-
ger op den rug, was hij een waar toonbeeld van menschelijke ellende.
Mijne tante wandelde, toen ik terugkwam, dekamer op en neer, terwijl
zij de strooken barer nachtmuts met hare vingers opplooide. Ik warmde
het bier en roosterde het brood naar den eisch. Toen het voor haar klaar
was, was zij er ook voor klaar, mel hare nachtmuts op en den rok barer
japon op hare knie^n omgeslagen.
*Hct is vcel beter dan vijn, beste jongen," zeide mijne tante, naereeD
lepeltje van tc hebben gcproefd. »Niet half zoo galachtig."
Ik gcloof, dat ik twijfelachtig keek, want zij vervolgde:
(Kom, kom, kind. Als ons niets crgerB dan bier overkomt, zijn wij er
nog goed aan toe." — tik zou zeker zoo dcnken, tante," zeidc ik. —
1 Wei, waarom denkt gij dan zoo nict?" zeide mijne tante. — lOmdat gi^
en ik zeer verschillende personen zijn," antwoordde ik, — >Gekhe»]^
Trot!" zeide mijne tante hierop.
Zij bleef met eene smakelijkheid en tevrcdenheid, waaiin weinig, zoo-
al ieU, gemaakts was, het warme bier met het thcclepel^e opslurpen cd
de geweekte reepjes brood opeten.
*Trot," zeide zij, idoorgaans houd ik niet van vreemde gezichtcn,
naar die Barkis van u bevalt mij toch wel." — i Het is mij liever dan
honderd pond, dat ik u zoo hoor zeggen !" zeide ik. — i Het is ecne won-
derlijke wereld," merkte mijne tante aan en wreeftegelijkhaarneus;
tmaar hoe toch die vrouw er ooit met dicn naam in kwam, is mij onbe-
grijpelijk. Het zou veel gemakkelijkcr wezen een Jackson, of iets van
dien aard, geboren te wordcn." — tMisscbien denkt zij ook wel zoo; het
is hare schuld niet," zeidc ik. — > Dat zal het wel niet zijn," antwoordde
mijne tante, alsof zij dit eenigszins met wcerzm toestemdc, > maar het is
toch ergerlijk, Evenwel, zij heet nu Barkis. Dat kan eenigszins tot troost
dienen. Barkis houdt ongemeen veel van u. Trot," — Men zou niets van
haar kunnenvergenom dat tebewijzen,ofzij zou het doen," zeide ik. —
>Niets, geloof ik," zeide mijne tante. iDaar immers die maltoot mij al
gesmeektengebedenheeft,dat zijmij watvanhaargeldmochtgeven —
omdat zij er te veel van heeft. Hoe dom!"
Mijne tante liet waarlijk tranen van weemoedige blijdschap in bet
warme bier droppclen.
iZijishetbelachelijksteschepsel, dat er ooit geboren is," zeide mijne
tante. iVanhet eersteoogenblikaf, datikhaarbijdatarmelievewicht,
uwe moedcr, zag, begreep ik al, dat zij de gekstc meid op de wereld was.
Maaj zij heeft toch ook veel gocds, die Barkis."
Zich houdende alsof zij lachte, kreeg zij zoo gelegenheid om hare
hand voor hare oogen te houden. Zich daarmee geholpea hebbende.
MUNI TAMTB WORDT BEKBND VET UIJNI LIEFDE VOOR' DORA. 167
hervatte zij hare rede onder het afwisselende gebniik van het warme
bier,
>Och! Heere bewaar onsi" zeide mijne tante met een zucht. >Ik heb
alles gehoord, Trot. Barkis en ik hebben heel waf afgebabbeld, terwijl
gij met Dick uit waart. Ik heb alles gehoord. Ik voor mij weet niet hoe
die ellendige meisjes zich verbeelden dat het met haar zal afloopen. Ik
verwonder mij, dat zij zich het hoofd niet te berste loopcn tegen — tegen
een schoorsteenmantel," zeide mijne tante; een denkbeeld, waaiop zij
waarschijnlijk door het gezicht van den mijnen werd gebracht. — > Arme
Emily!" zeide ik. — lOch, praat me niet van arm!" liet mijoe tante
bicTop votgen. iDaaraan moest zij gedacht hebben, cer zij zooveel
ellende veroorzaakte. Geef mij een kus, Trot Het spijt mij, dat gij zoo
vroeg zulke ondcrvinding opdoeL"
Toen ik mij naar haar toe boog, zette zij haar glaa op hare knic, om
mij vast te houden, en zeide :
1 0, Trot, Trot ! En zoo vcrbeeldt gij u, dat ge verlicfd zijt. Doet ge ?"~
> Verbeelden, tante I" riep ik uit, zoo rood ab ik maar worden kon. 1 Ik
aanbid haar met geheel mijne ziell" — iDora — wel zool" hervatte
mijne tante. > En gij wilt zeggen, dat dat dingctje heel bekoorlijk is, denk
ik?" — iBeste tante," antwoordde ik, > niemand kan zich cenigszins ver-
beelden wat zij b I" — » Zoo ! En niet kinderachtig ?" zeide mijne tante. —
iKinderach tig, tante!"
Ik geloof emstig, dat het mij nog aooit in het hoofd was gekomen om
te bedenken of zij dat was of niet, Ik ergerde mij natuuilijk aan die ge-
dachte; maar werd er toch eenigszins door gctroffen, als iets geheel
iNiet ijthoofdig?" zeide mijne tante. — iljlhoofdig, tante!" Ik kon
niet anders doen dan deze vermetele uitdnikking herhalen, met hetzelfde
soort van gevoel, waarmede ik de vorige vraag had herhaald. — >Nu,
nu," zeide mijne tante, i ik vraag maar. Ik wil geen kwaad van haar zeg-
gen, Ann paar^c! £n zoo dcnkt ge, dat ge voor elkander geschapen zijt,
en altijd een Icventjezult hebben alsofge met elkander op een souper^e
waart, Trot,"
Zij vroeg mij dit zoo vriendelijk en zacht, met zulk eene mengeling
van scherts en treurigheid, dat ik er waarlijk aangedaan van werd.
*Wij zijn nogjong en onervarcn, tante, dat weet ik wel," antwoordde
ik; *ea wij zullea ook wel veel zeggen en doen, dat niet heel verstandig
is. Maar wij hebben elkander oprecht lief, daarvan ben ik zeker. Als ik
dacht, dat Dora ooit iemand anders kon liefhebben,ofophoudenmij
lief te hebben, of dat ik ooit iemand anders kon liefhebben of ophouden
haar lief te hebben; dan weet ik niet wat ik doen zou — van mijne zinnen
raken, geloof ik." — lOch, Trot I" zeide mijne tante, met een ems^en
tlimla(£ haar hoofd schuddende: iblind, blind, blind I Iemand, dienik
en, Trot," vervolgde mijne tante, na eene poos van stiltc, »hoewel zcer
buigzaam van aard, heeft toch een emst in zijne liefdc, die mij aan dat
arme wicht doet denken. Emst is het wat die iemand moet zoeken, om
zich staande te houden en zich nog te verbeteren. Trot — o^t^'^^^"'^
l68 DAVID COPPERFIBLD.
M
trouwen, vurigen erast!" — »Als gij maar wist hoe emstig Dora is,
tante!" ricp ik uit. — »Och Trot," zeidezijweder, > blind, blind!" en
zonder te weten waarom, gevoelde ik een onbestemd, ongelukkig ^emis
of verlies van iets, dat mij treurig deed worden. > Maar ik ben er met op
uit/' zeide mijne tante, >om twee jongelieden tegen elkander op te sto- ^ I
ken of ongelukkig te maken ; en hoewel het nog maar eene jeugdige ge-
negenheid is, en zulk eene genegenheid zeer dikwijls — let wel op, ik
zeg niet altijd — op niets uitloopt, willen wij ertoch emstig over denken,
en hopen, dat zij eens een gelukkigen uitslag zal hebben. Het zal nog
lang duren eer er lets van komt."
Dit was over het geheel niet zeer troostrijk voor een vemikt minnaar;
maar ik was blijde, dat ik nu mijne tante in mijn vertrouwen had, en
dacht er aan dat zij vermoeid moest wezen. Ik dankte haar dus vurig
voor dit blijk van genegenheid en voor al hare goedheid voor mij, en na
een hartelijk goedennacht, ging zij naar mijne slaapkamer.
Hoe rampzalig gevoelde ik mij, toen ik zelf mij had neergelegd. Hoe
maalde het mij gedurig door het hoofd, hoe ik nu in mijnheer SpenloVs
oogen arm was; hoe ik niet was wat ik dacht te zijn, toen ik Dora mijne
liefde verklaarde; hoe ik verplicht was om Dora de verandering mijner
omstandigheden mede te deelen, en haar, als zij dit goed achtte, van
haar woord te ontslaan ; hoe ik, gedurende den langen tijd, dien ik door
mijn contract gebonden was, zou leven zonder iets te verdienen ; hoe ik
iets doen moest om mijne tante te ondersteunen en geen middel wist om
dit te doen ; hoe ik spoedig zoo ver zou komen, dat ik geen geld op zak
had, een kalen rok moest dragen,DorageenepresentjesmeerkongeveD,
geen viuigen schimmel meer kon berijden en mij niet meer aangenaam
maken I Hoe laaggeestig en eigenlievend ik wist dat het was — en hoe-
zeer die gedachte mij ook kwelde — zooveel over mijn ei^en on^eluk tc
denken, was mijne liefde voor Dora toch de oorzaak, dat ik dit met laten
kon. Ik wist wel, dat het laag van mij was niet meer om mijne tante en
minder om mij zelven te denken ; maar in zooverre was eigenliefde onaf-
scheidelijk van Dora, en ik kon voor niets of niemand in de wereld Dora
verzaken. Hoe diep rampzalig was ik dien nacht !
Wat slapen aangaat, ik droomde van armoede in allerlei gedaanten,
maar scheen te droomen zonder voorafgaande ceremonie van in slaap
vallen. Nu was ik een havelooze bedelaar en wilde Dora zwavelstokken
verkoopen zes bosjes voor een stuiver; dan kwam ik met eene nachtja-
pon en laarzen aan op het kantoor en werd door mijnheer Spenlow be-
rispt, dat ik in die luchtige kleeding voor de clienten verscheen; nu
raapte ik hongerig de kruimels op, die de oude Tiffey van zijne beschuit
liet vallen, welke hij dagelijks regelmati^ at, alsdeklokderSt.-Paulskerk
66n sloeg; dan deed ik hopelooze pogmgen om een certificaat te beko-
men om met Dora te kunnen trouwen, waarvoor ik niets dan een van
Uriah Heep's handschoenen had aan te bieden, welke door de geheele
Commons werd verworpen; en toen bleef ik er altijd min of meer van
bewust, dat ik in mijne eigene kamer was, en lag ik altijd, gelijkeen door
de baren gesold schip, in eene zee vaii\i^^^^^o^^\fcN«Ck^^xv,
ONBAATZUCHTIGHKID IflJNXIt TANTE. 169
Mijne tante was ook onnistig, want ik hoorde haar dikwijls heen- en
weer stappen. Twee- of driemaal in den loop van den nacht verscheen
^j, in ecD langeo llanellen nachtmantel gehuld, waarmede zij zeven voet
luigscheen te zijn, inn)ijnekamerenkwamEachtjesnaaTdesofa,waarop
ik lag. De eerste maal sprang ik verschrikt op, om te vememcn, dat zij
int een bijzonder schijnsel in de lucht opmaakte, dat de Westminster
abdij in brand stond, en met mij wilde spreken over de waarschijnlijk-
heidofdebrand, wanneerde wind draaide.naar Buckingham-Street
zou OTerslaan, Toea ik naderhand stil bleef liggen, bevond ik dat zij zich
naast mij neerzette en bij zich zelve fiuisterde : > Arme jongen !" en toen
maakte het mij nog twintigmaal rampzaliger, dat ik besefle hoe onbaat-
zucbtig zij om mij dacht, en hoe eigenlievend ik om mij zelven dacht,
Het was moeielijk te gelooven, dat een nacht, die mij zoo lang viel,
voor iemand anders kort kon wezen. Deze inval deed mij denken aan
eene hersenschimmige partij, waarop de menschen de uren omdansten,
totdat 00k dit een droom werd, en ik de muziek onophoudelijk dezelfdc
wijs hoorde spelcn, en Dora, zonder eenigszins op mij te letten, onop-
houdehjk denzelfden dans zag dansen. De man, die den geheelen nacht
op de harp had gespeeld, deed vruchtelooze pogingen om ze met eene
slaapmuts van ongewone grootte te bedekken, toen ik ontwaakte, of lie-
ver toen ik er van afzag om in slaap te willen vallen, en eindelijk de zon
door het venster zag schijnen.
Erwasindien tijd aan het eind van een der van het Strand afioopende
straten een Romeinsch bad — misschien is het er nog — waarin ik meni-
Ckouden plomp heb gedaan. Na mij zoo stil mogelijk gekleed te heb-
ging ik uit — - Peggotty latende om voor mijne tante te zorgen —
stortte er mij hals over kop in en deed toen eene wandelingnaar Hamp-
stead. Ik hoopte, dat deze kuur mijn verstand wat zou opfrisschen, en
ik geloof, dat zij er goed aan deed, want weldra kwam ik tot het besluit,
dat de eerste stap, dien ik behoorde te nemen, was, te beproeven of ik
mijn contract niet kon laten ontbioden en de premie terugkrijgen. Ik
had te Hampstead ontbetcn, en stapte langs frisch met water be-
sproeide wegen en door den licfelijken geur der zomerbloemen, die in
ttiintjesgroeidenof door verkoopeis naar de stadwerdengedragen,naaT
Doctors' Commons tenig, met voomemen om terstond te beproeven of
deze eerste poging, om onze zoozeer veranderde omstandigheden te
verbeteren, mij wilde gelukken.
Ik kwam nog zoo vroeg aan het kantoor dat ik wel een half uur moest
blijven randkmeren, eer de oude TifTey, die altijd de eerste was, met den
sleutel aankwam. Toen zette ik mij in mijn donker hoekje, en keek naar
den zonneschijn op de schoorsteenen aan den overk ant en dacht aan
Dora, totdat mtjnheer Spenlow, altijd even net en stijf, binnenkwam.
»Hoe gaat het, Copperfield ?" zeide hij. » Mooi weer van morgen !" —
>EeD faeerlijke ochtend,mijnheer,"zeideik.>Zouikeen woordjemetu
kunnen spreken, eer gij naar Het hof gaat?" — »Wel zeker," zeide hij.
9 Kom maar in mijne kamer."
Ik ging met hem naar zijne kamer, en hij begon zijn tabbaard aax^\^
170 DAVm COPPRRFISLD.
trekken, en voor een spiegeltje, dat hij tegen den binnenkant eener kast*
deur had hangen, zijn toilet nog wat na te zien.
>Het spijt mij te moeten zeggen/' zeide ik, >dat ikvanmijnetante'
een ter neer slaand bericht heb gekregen." — >Zoo!" zeide luj. >M^
hemel! Toch geene beroerte, hoop ik ?'" — »Hct heeft geene betrekkinf
op hare gezondheid, mijnheer," antwoordde ik. >Maarzij heeft zwait
verliezen gehad^ zoo zelfs^ dat zijmaarweinig heeft over^ehouden.'*—
» Gij verbaast mij, Copperfield !** riep mijnheer Spenlow uit
. Ik schudde mijn hoofd.
>Hare omstandigheden zijn zoodanig veranderd, mijnheer," zeide ik,
>dat ik u wilde vragen, of het niet mogelijk zou zijn — natuurlijk met
opofTering van een gedeelte der premie van onzen kant," ik voegde er
dit in den drang van het oogenblik bij, gewaarschuwd ^oor zijn effen en
strak gezicht — >om mijn contract te annulleeren ?"
Wat het mij kostte om dit voorstel te doen, kan niemand zich verbeeir
den. Het was evengoed alsof ik, als eene gunst, verlangde om tot balling-
schap van Dora te worden veroordeeld.
>Uw contract te annulleeren, Copperfield ? Annulleeren ?"
Ik zette hem met tamelijk veel bedaardheid uiteen, dat ik waarlijk niet
wist waar mijne middelen van bestaan zouden vandaan komen, als ik ze
mij zelf niet verschaffen kon. Ik was niet bang voor de toekomst, zeide
ik — en legde grooten nadruk daarop, als om te kennen te geven, dat ik
toch eens een zeer aannemelijk schoonzoon zou zijn - maar voor het
tegenwoordige moest ik zelf aan den kost zoeken te komen.
. » Het spijt mij zeer dit te hooren, Copperfield," zeide mijnheer Spenlow.
>Het spijt mij buitengemeen. Het is niet gebruikelijk een contract om
zulke redenen fe annulleeren. Het is geene regelmatige manier van han-
delen. Het is geheel geen verkieselijk antecedent. Verre van daar. Even-
weL..." — >Gij zijt wel goed, mijnheer," prevelde ik, eene toestemming
te gemoet ziende. — »Toch niet. Spreek er niet van," zeide mijnheer
Spenlow. lEvenwel, wilde ik zeggen, als het mijn lot was geweest de
handen vrij te hebben — als ik geen compagnon had — mijnheer Jor-
kins . . . ."
Mijne hoop werd eensklaps ter neer geslagen, maar ik deed toch nog
eene poging.
> Denkt gij , mijnheer, als ik er mijnheer Jorkins over sprak . . . ."
Mijnheer Spenlow schudde bedenkelijk zijn hoofd. >De hemel ver-
hoede, Copperfield," antwoordde hij, »dat ik iemand onrecht zou doen,
allermmst mijnheer Jorkins. Maar ik ken mijn compagnon, Copperfield.
Mijnheer Jorkins is g e en man om in een voorstel van zoo bmtengewo-
nen aard genoegen te nemen. Mijnheer Jorkins is zeer moeielijk van den
gebaanden weg af tebren^en. Gij weet wel wat hij is."
Ik kan verUaren, dat ik niets van hem wist, behalve dat hij vroeger
alleen in de zaak was geweest, en nu op zich zelf bij Mo ntagu Square
woonde, in een huis, dat erg verveloos was; dat hij da^elijks kwam, maar
zeer laat, en zeer vroeg weder heenging; dat hij nooit over iets geraad-
pleegd scheen te worden, en dat hij boven in een donker achterkamertje
DK ONVBRBIDDKLyKE lORKIHS. 17)
sat, waar nooit ids gedaan werd, en waai zijn lessenaar met een vergeeld
dekblad van kardoespapier was bedekt, dat, naar meo leide, twintig jaar
oud was en nog met geen spatje inkt was bevlekt
> Zoudt gij CT tegen hebben, dat ik er hem van sprak, mijnheer ?"Troeg
ik. — >Niet het minste," antwoordde miinheer Spenlow. iMaar ik heb
cenige ondervinding van mijnheer Jorkins, Copperfield. Ik wenschte wcl,
dat het anders ware, want ik zou u gaarae in alle opzichten genoegen
willen gcven. Ik kan er volstrekt niet tegen hebbcn, dat gij er mijnheer
Jorkins van spreekt, Copperfield, ab gij het de moeite waard acht."
Met vooinemen om van dit verlof, dat mij met een warmen handdnik
gegeven werd, ^ebniik te maken, zat ik aan Dora te denkcn, en naar den
xonneschijn, die van de schoorsteenen afdaalde en over den muur van
het hiiis aan den overkant heenkroop, te turen, tot mijnheer Jorkins
kwom. Toen ging ik naar mijnheer Jorkins' kamer, en deed deien heei
door mijne verschijning blijkbaar zeer verwonderd opzien.
>Kom binnen, mijnheer Copperfield," zeide mijnheer Jorkins. *Kom
binnen !"
Ik trad binnen, ging titten en droeg de zaak aan mijnheer Jorkins voor,
omtrent eveneens als ik ze aan mijnheer Spenlow had voorgedragen.
Mijnheer Jorkins was volstrekt niet de geduchte persoon, dien men zou
verwacht hebben, maar een zwaarUjvig, zachtzinnig man van zestig jares,
met een effen en goedig gezicht, en die zooveel snuif gebruikte, dat er in
de Commons eene overlevering bestond, dat hij voomamelijk daarvan
lecfde.
>Gij zult mijnheer Spenlow wel hiervan gesproken bebben, denk ik i"
zeide mijnheer Jorkins toen hij mij, zeer onrustig, had laten uitspreken,
Ik antwoordde van ja, en voegde er bij, dat mijnheer Spenlow van hem
had gesproken.
1 Hij zeide, dat ik er tegen zou hebben ?" vroeg mijnheer Jorkins.
Ik was genoodzaakt toe te stemmen, dat mijnheer Spenlow dtt waar.
schijnlijk had geacht.
>Het spijt mij te moeteo zeggen, mijnheer Copperfield," zeide mijn-
heer Jorkms, zeer lenuwachtig, > dat ikuwoogmerk niet kan bevorderen,
Be zaak is — maar men wacht mij aan de Bank ; gij zult wel zoo goed
zijn om mij te verschoonen."
Daannede stood hij zeer haastig op en was reeds bijna de kamer nit,
toen ik mij nog verstoutte om te zeggen, dat ik vreesde, dat er dus geeno
manier was om de zaak te schikken.
*Neen[" zeide mijnheer Jorkins, e^ bleef vlak bij de deur staan om
zijn hoofd te schudden. » Wel neen ! Ik heb er tegen, wcet gc." Dit zeide
hij zeer sncl en stapte de deur tiit. > Gij meet weten, mijnheer Copperfield,"
vervolgde hij, onrustig weder naar binnen kijkende, »ala mijnheer
Spenlow er tegen heeft,.,," — tPersoonlijk heeft hij er niet tegen, mijn-
heer," zeide ik. — lOch, persoonlijk I" herhaalde mijnheer Jorkins op
een ongeduldigen toon. >Ik verzeker u, er bestaan bezwaren, mijnheer
Copperfield. Wat gij verlangt kan niet gebeuren. Ik — ik moet waarlijk
teistond naar de Bank." Daarmede ontliep hij mij ; en zooveel ik weeX^
172 DAVm COPPERFIELD.
duurde het drie dagen eer hij zich weder in de Commons vertoonde.
Daar ik niets onbeproefd wilde laten, wachtte ik tot mijnheer Spenlow
terugkwam, en zeide hem toen wat er was omgegaan, waarbij ik hem te
verstaan gaf, dat ik er niet aan wanhoopte, dat hij in staat zou zijn om
den steenharden Jorkins te vermurwen, als hij die taak wilde ondememen.
>Copperfield," antwoordde mijnheer Spenlow, met een schrander
glimlachje, >gij kent mijn compagnon, mijnheer Jorkins, nog zoo lang
niet alsik. Niets is verder van mijne gedachten, dan mijnheer Jorkins de
minste onoprechtheid te willen toeschrijven. Maar mijnheer Jorkins heeft,
als hij iets weigert, eene manier van spreken, die de menschen dikwijls
misleidt. Neen, Copperfield !" zijn hoofd schaddende. > Mijnheer Jorkins
is niet te bewegen, geloof mij !"
Ik was tusschen mijnheer Jorkins en mijnheer Spenlow zoodanig in de
war, dat ik volstrekt niet wist wie van hen beiden de weigerachtige com-
pagnon was^ maar ik zag duidelijk genoeg, dat er ergens m defirmaeene
onverzettelijke onwilligheid bestond^ en er niet aan net terugkrijgen der
duizend pond van mijne tante behoefde gedacht te worden. Met eene
neerslachtigheid, die ik mij met alles behalve zelfvoldoening herinner,
want ik weet wel, dat ik nog veel te veel om mij zelven dacht (hoewd
altijd in betrekking tot Dora)^ verliet ik het kantoor en ging huiswaarts.
Ik poogde mij met de gedachte aan het allerergste gemeenzaam te
maken, en mij de schikkingen, waartoe wij zoaden moeten komen, van
hare donkerste zijde voor te stellen^ toen eene huurkoets, die achter mij
aankwam, en vlak bij mij staan bleef, mij deed opzien. Eene blanke hand
werd uit het portier naar mij uitgestrekt; en het gezichtje, dat ik nooit
had gezien zonder mij vroolijker en gelukkiger te gevoelen (van het
oogenblik af toen het de eerste maal, op de oude eiken trap met de
breede leanings naar mij omkeek, en het mij aan het geschilderde venster
in de kerk deed denken), zag mij glimlachend aan.
» Agnes !" riep ik met blijdschap uit. > O, mijne lieve Agnes, gij daar!
Welk een genoegen u te zien!" — >Is het?" zeide zij met hare hartdijke
stem. — >Ik had zulk een verlangen om u te spreken!" zeide ik. »Het is
zulk eene verlichting voor mijn hart, u maar aan te zien! Als ik een too-
verhoedje had gehad, is er niemand^ die ik hier zou gewenscht hebben,
dan u!" — >Wat?" zeide Agnes. — »Wel! Misschien Dora het ecrst,"
Btemde ik blozend toe. — >Zekerl^*k, Dora het eerst, hoop ik,*' zeide
Agnes lachende. — »Maar toch gij daama!" zeide ik. >Waargaatgij
naar toe?" •
^^j gii^g '^^^i' mijne woning, om mijne tante te bezoeken. Daar het
Weder zeer fraai was, stapte zij gaame uit de koets, die rook (dit had mij
al dien tijd door het hoofd gemaald) als een stal onder een broeiraam
gezet. Ik zond den koetsier heen, en zij nam mij a arm, en wij wandelden
te zamen voort. Het was mij alsof zij de Hoop zelve was. Hoe geheel
anders gevoelde ik mij in een oogenblik, nu ik Agnes bij mij had.
Mijne tante had haar een van die zonderlinge, korte brief jes geschre-
ven — niet veel langer dan eene banknoot — waartoe zij doorgaans
hare correspondentie beperkte. Zij had daarin gezegd, dat zij tegenspoed
LIEVX AGNES. 173
had gebad en Dover voor goed en al rerliet; maar dat zij er sich vol-
komen in geschikt had, en zoo wel was, dat nieinand ongenist over haar
behoefde te zijn. Agnes was daarop naar Louden gekomen om mijne
tante te bezoeken; want tusschen deze twee had leedsvelejarenlang
eene wederkeerige genegenheid bestaan, die eigenlijlE dagteekende van
den tijd toen ik btj mijnheer Wick&eld in huis was gekomen. Zij was niet
alleen, zeide zij. Haar papa was medegekomen — en Uriah Heep.
>En nn zip zij compagnons!"zeideik,>Die verwenschtelcercll" —
>Ja," zeide Agnes. iZij hebben hier zaken te doen, enik maaktedaarvaa
gebniik om 00k hier te komen. Gij moet evenwel niet denken, dat mijn
bezoek geheel vriendschappelijk en belangeloos is, Trotwood, want — ik
VTces datikergbevooroordeeld ben,maariklaatpapanietgaame alleen
met hem gaan." — iHeeft hij nog altijd denzelfden mvloed op mijnheer
Wickfield, Agnes?" — Agnes schudde haar hoofd. >Het is thuis zoo
veranderd," zeide zij, >dat gij hct lieve oude huis haast niet meer zoudt
kenncn. Zij wonen nti bij ons." — 1 Zij?" zeide ik. — » Mijnheer Heep
en zijne moeder. Hij slaapt in uwe kamcr," zeide Agnes, mij aanziende. —
»Ik wenschte, dat ik het bestel over zijne drooroen had," zeide ik, * dan
zou hij daar niet lang blijvcn slapen." — > Ik heb mijn cigen kaniertje
nog," zeide Agnes. >waar ik mijne lessen placht te leeren. Wat vliegt die
tijd! Het hcugt u nog wel ? Dat beschoten kamertje, dat in het salon uit-
komt?" — lOfhctmijnoghcugt, Agnes? Toen iku voor deeerstemaal
die dear zag uitkomen, met dat aardige sleutelmandje opzijde ?" — *Het
ziet er nog juist cvcnecns uit," zeide Agnes met era glimiach. »Ik ben
blijde dat gij er nog met genocgen aan denkt. Wij waren toen zecr geluk-
kig." — >Datwai'enwijwaaTiijk," zeide ik. — >lk hotiddatkamertjenog
voot mij; maar ik kanjufFrouw Keep niet altijd alleen laten,begTijptge
weLEndus,"zeide Agnes zecr kalm,»achtik mij dikwijlsverplicht haar
gezelscbap te houden, ah ik liever alleen zou wilten zijn. Maar anders
heb ik geene reden om over haar te klagcn. Als zij mij somtijds verveelt
met den tof van haai zoon, is dat voor eenc mocdernict meer dan natuur-
lijk. Hij is een heel goed zoon voor haar."
Ik zag Agnes aan toen zij dit zeide, zonder te kunnen ontdekken dat
zij iets van Uriah's oogmcrk veimocddc. Haie zachte maar emstige
oogen staarden met hunne eigenaardige, schoone openhartigheid in de
mijne, en er was geene verandering m haar lief gezichlje te bespeuren.
*De grootste onaangenaamhcid van bun inwonen," zeide Agnes, >is,
dat ik niet zoo dicht bij papa kan blijvcn, als ik wel wenschen zon —
daar Uriah zooveel tusschen ons is — en niet zoo nauw over hem kan
waken, als dat niet te stout gezeKdis,alsikwelwilde. Maar als het op
bedrog of verraad tegen hem worat aangelegd, hoop ik, dat cenvoudige
Ikfde en waarheid emdelijk toch de sterksten zullen zijn. Ik hoop, dat
echte liefde en waarheid eindelijk sterker zijn dan alle kwaad of ongeluk
in de wereld."
Zekere beldere ^mlach, dien ik nooit op eenig andcr gezicht heb
gezien, stierf weg terwijl ik nog dacht hoe scboon zij was, en hoe gcmeen-
zaam zij mij eens was geweest; eo rij vroeg mij, met eene snetle verande-
174 DAVID COPPKRFIELD.
ring van uitzicht (wij waren nu dicht bij de straat waar ik woonde) of ik
ook wist waardoor die verandering in de omstandigheden mijner tante
was teweeggebracht. Toen ik antwoordde, dat zij mij dit nognietgezegd
had, werd Agnes nadenkend, en ik verbeeldde mij, dat ik haararm in den
mijnen voelde beven.
Wij vonden mijne tante alleen,ineen eenigszins opgewonden toestand.
£r was tusschen haar en juffrouw Crupp verschil van gevoelen ontstaan
over een afgetrokken vraagpunt (of het voegzaam was, dat de zachte
kunne op kamers woonde); en mijne tante, geheel onverschillig voor de
zenuwen van juflrouw Crupp, had het geschil afgebroken door deze
dame te onderrichten, dat zij naar brandewijn rook, en zij haar moest
verzoeken om de deur uit te gaan. fieide deze uitdrukkingen had juf-
frouw Crupp voor in rechten vervolgbaar gehouden, en zij had haar
voornemen aangekondigd om ze voor eene »Britsche Judy" te bren-
gen — waarmede zij denkelijk het bolwerk onzer volksvrijheid bedoelde.
Daar mijne tante echter tijd had gehad om te bekoelen, terwijl Pcg-
gotty uit was om mijnheer Dick te laten zien hoe de w^cht bij de H orse
Guards werd atgelost — en bo vendien zeer verheugd was dat zij Agnes
zag — was zij nu eenigszins grootsch op het geheele geval, en ontving
zij ons in eene zeer goede luim. Toen Agnes haar hoed op de tafel had
gelegd, en zich naast mijne tante neergezet, kon ik, op hare zachte oogen
en glanzig voorhoofd lettende, niet nalaten te denken, hoe natuurlijk
het mij voorkwam, dat zij daar bij ons was; hoe gerust, hoewel zij nog
zoo jong en onervaren was, mijne tante haar vertrouwde; hoe sterk zij
waarlijk was in eenvoudige liefde en waarheid.
Wij begonuen over de verliezen mijner tante te spreken, en ik ver-
haalde wat ik dien morgen had pogen te doen.
> Dat was onverstandig, Trot," zeide mijne tante, » maar toch welge-
meend. Ge zijt een edelmoedige jongen — jongmensch zal ik nu wel
moeten zeggen — en ik ben trotsch op u, mijn beste. Zoover goed. Maar
nu, Trot en Agnes, moeten wij de zaak van Betsey Trotwood eens aan-
pakken en zien hoe het er mee staat."
Ik bespeurde, dat Agnes verbleekte, terwijl zij mijne tante bijzonder
oplettend aanzag. Mijne tante zag, terwijl zij hare kat streelde, Agnes
zeer oplettend aan.
•Betsey Trotwood," zeide mijne tante,* die altijd haar geldzaken voor
zich had gehouden — ik meen uwe zuster niet, beste Trot, maar mij
zelve — had zeker vermogen. Het komt er niet op aan hoeveel; genoeg
om van te leven. Meer, want zij had wat overgespaard en deed dat nog.
Betsey hield haar vermogen eenigen tijd in de fondsen, en belegde het
toen, op raad van haar man van zaken, in hypotheek op landeigendom-
men. Dat ging heel goed en gaf heel goeden interest, tot Betsey werd
afbetaald. Ik spreek daar van Betsey alsof zij een oorlogschip was. Nu.
Toen moest Betsey ronkijken om haar geld weder te plaatsen. Zij dacht
nu, dat zij wijzer was dan haar man van zaken, die zulk een man van
zaken niet meer was, als hij placht te zijn — ik spreek van uw vader,
Agnes — en kreeg het in haar hoofd om het zelf te beleggen. Zoo ging
WAARUSDK HVNE TANTZ HAAR VKRUOOBH VKRLOOR. 175
zij met hare varkens naar eene vreemde markt, en eene heel slechte
niarkt bleek het te lijn. Eerst vertoor zij met wijnspeculatien, en toen
verloor zij met duikerspeculatieQ — om schattcn op tc visschen, of zulke
gekheid," voegdc mijne tante tot opheldering er tusschen, en wreet haar
netiSj »cn toen verloor zij weder met wijnspeculatien, en cindelijk, om
alles te bekronen, verloor lij met Bankspeculatien. Ik weet niet hoeveel
de aandeelen van die Bank een poosje lang waard waren." zeide mijne
tante, ihonderd percent was het allerminste, geloof ik; maar de Bank
was aan het andere eind van de wereld, en vloog gehee! van de wereld
tt, zoovcel ik weet; in alien gevalle, zij sprang en zalnooit een halven
scbelling betalen; en Betsey's halve schellingen waren er alien ingezet,
€n daarmec zijn ze weg. Hoc minder ik cr van zeg, dcs te minder heb ik
te verantwoorden."
Mijne tante besloot haar verslag door Agnes, die langzamerhand hare
kleur terug kreeg, met zekere triomr aan te zien.
• Lieve juffrauw Trotwood," zeide Agnes, »is dit nu de geheele ge-
schiedenisP" — >Ikhoop, dat het ^enoeg is, kind," antwoordde miine
taote. » Als er nog meer geld te verhezen was geweest, zou het niet alles
lijn, durfik wel zeggen, Ik twijfel er niet aan, of Betsey zou wel middelen
hebben geweten om het de rest na te gooien, en de geschiedenis nog wat
langer te maken. Maar er was geen geld meer, en zoo is de geschie-
denis uit."
Agnes had in het eerst met ingehouden adem geluisterd Zij werd nog
wel beurtclings rood en bleek, maar haalde toch rtiimer adem. Ik meende
te weten waarom. Ik dacht, dat zij eenigszins gevreesd had, dat haar on-
gclukki^e vader op eene of andere wijs voor het gebeurde te laken
mocht ziJD. Mijne tante vatte hare hand en zeide lachend :
>Is dat nu alles ?" Wel ja, dat is alles, behalve : >En naderhand teefde
zij altijd gelukkig." Misschien mag !k er dat van Betsey nog eens bijvoe-
gen. Nu, A^es, ^ij hebt een wijs hoofd. Gij ook. Trot, in sommige din-
gen, schoon ik u met altijd een compliment kan maken," en hier schud3e
miJQe tante, met geheel eigenaardige hefligheid, zelve haar hoofd tegen .
mij. »Wat nutedoen?Daarismijnhuisje, dat,doorelkandergenomen,
een zeventig pond 'sjaars zal opbrengen. Ik geloof, dat wij het veiUg
daarop mogen schattcn. Wel ! — Dat is al wat wij hebben," zeide mijne
tante, die, evenals sommige paarden, de kuur kon hebben om bot te blij-
ven stilstaan, als zij goed op weg scheen ora nog lang voort te loopen.
•Dan," zeide mijne tante, na eene poos rustens, » is er Dick. Hij brengt
honderd pond 's jaars in, maar dat moet oa'tuurlijk voor hem zclven be-
steed worden. Ik zou hem liever wegzenden, schoon ik weet, dat ik de
eenige ben die hem weet te waardeeren, dan hem bouden en zijn geld
niet voor hem zelf besteden. Hoe kunnen Trot en ikhetmetonzeinkom-
sten best overleggerf Wat zegt gij, Agnes f" — ilk zeg, tante," vielik
er op in, » dat ik lets doen moest," — » Soldaat worden, meent gij f" zeide
mijne tante ongenist. > Of naar zeegaan?Ik wiler niet van hooren. Gij
moet een proctor worden. In d e z e familie moet niemand worden weg-
gegooid, als het u belieft, mijnbeer."
176 DAVID COPPERFIKLD.
Ik wilde juist verklaren, dat ik het zoo niet gemeend had, toen Agnes
vroeg of mijne kamers voor langen tijd gehuurd waxen.
»Gij komt tot de zaak, liefje !'' zeide mijne tante. t Wij kunnen er, in
zesmaanden ten minste, niet van afkomen, of zij moesten weer verhuurd
kunnen worden, en dat geloofikniet. Delaatstehuurderishiergestor-
ven. Vijf menschen van de zes zouden hier, natuurlijk, sterven aan die
vrouw m het nanking met haar flanellen onderrok. Ik heb nog wat con-
tanten ; en ik geef u toe, het beste dat wij doen kunnen is, hier den tijd te
blijven uitwonen, en voor mijnheer IMck dichtbij eene slaapkamer te
nemen."
Ik achtte het mijn plicht van de onaangenaamheid te apreken, waar-
aan mijne tante zich zou blootstellen door in een gedungen staat van
oorlog met juffrouw Crupp te leven ; maar zij ruimde dit bezwaar in eens
uit den weg door te verklaren, dat zij bereid was om, hij het eerste blijk
van vijandelijkheid, juffrouw Crupp voor al haar leven een schrik op bet
lijftejagen.
»Ik heb fi;edacht, Trotwood," zeide Agnes schroomvallig, >als gij tijd
over hadt... — ilk heb veel tijd over, Agnes. Na vieren of vijven ben ik
altijd vrij, en *s morgens vroeg heb Uc 00k tijd. Ik heb dus tijd in over-
vloed,'' zeide ik, bewust van een weinigje te blozen bij de gedacbte hoe
.ik uren aan uren had besteed met door de stad te slenteren en den weg
naar Norwood op en neer te loopen. — > Ik weet wel, gij zoudt er niet
tegen hebben," zeide Agnes, bij mij komende, met eene zachte stem^
zoo vol lieve welmeenendheid en hoop, dat ik ze nog meen te hooren,
»om het werk van een secretaris op u te nemen/' — »£r tegen hebben,
lieve Agnes?" — lOmdat," vervolgde Agnes, idoctor Strong nu, vol-
gens zijn voomemen, van zijne zaken heeft afgezien en te Londenis
komen wonen ; en hij heeft papa ^evraagd, dat weet ik, ofhij hem iemand
kon recommandeeren. Denkt ^j niet* dat hij liever zijn begunstigden
ouden leerling bij zich zou willen hebben, dan iemand andersr' —
1 Lieve Agnes !" zeide ik i Wat zou ik toch zonder u doen ! Altijd zijt ge
mijn goede engel. Dat heb ik u wel gezegd. Nooit denk ik aan u als iets
anders."
Agnes antwoordde met haar welluidend lachje, dat 66n goede engel
(waarmede zij Dora meende) genoeg was ; en herinnerde mij verder, dat
de doctor des morgens vroeg en des avonds in zijne studeerkamerplacht
te zitten werken, en dus waarschijnlijk mijn vrije tijd hem juist wel te pas
zou komen. Ik wist niet wat mij meer verheugde — het vooruitzicht om
mijn eigen brood te verdie^en of de hoop om dat onder mijn ouden
meester te doen. Kortom, op raad van Agnes schreef ik dadelijk een
brief aan den doctor, waarin ik hem mijn verlangen mededeelde, en be-
richtte, dat ik hem den volgenden morgen om tien uur zou komen be-
zoeken. Ik adresseerde dien brief naar Highgate — want in dat voor
mij zoo gedenkwaardig dorp woonde hij — en ging hem zonder een
oogenblik dralens zelf naar de post brengen.
Waar Agnes 00k wezen mocht, overalscheen eenof ander aangenaam
teeken van hare stille tegenwoordigheid van de plaats ona&chddbaar te
HUNHBKR WICKFIELD EN HEKP BRENGEK MIIME TANTE EBN BRZOBK. 1 7 7
moeten blijven. Toen ik terugkwam, vond ik de vogeltjes mijner lante
hangen, juist gelijk lij zoolang in het venster harer voorkamer hadden
gehangen, en mijn leimingstoel, in plaats van dien mijner lante (die veel
gemakkelijker was), eveneens bij het opene venster geiet; lelfs de ronde
groene waaier, dien mijne tante had medegebracht, was op de venster-
bank vastgeschrocfd. Ik vrist wel wie dat alles gedaan had, omdat het
zoo stil van zelf scheen gebeurd te zijn ; en ik zou terstond geweten heb-
ben wie mijne verwaarloosde boeken in de oude orde mijner schoolda-
gcn had geschikt, zelfs al had ik gedacht, dat Agnes mijlen ver weg was,
in plaats van er haar nog mede bezig te zien, glimlachende over de wan-
orde, waarin zij geraakt waren.
Mijne tante sprak zeer genadigover de Teems (die zich ook inderdaad,
door de zon beschenen, zeer wel voordeed, hoewel nict te vergelijken
met de zee voor haar huisje), maarkon zich tochniet met den Londen-
schen rook verzoenen, die, naar ^ij zeidc, » alles bepeperde." De be-
doelde pepcr werd vervolgens door eene gehecle revolutie, waarbij
Peggotty eene groote rol speelde, uit alle hoeken mijner kamere verdre-
ven ; en ik stond daarbij toe te zien, denkende boe wemig zelfs Peggotty
met heel veel diukte scheen uit te richten, en hoeveel Agnes zonder
eenige drukte deed, toen er aan de deur werd geklopt.
• Ik denk," zeide Agnes, verbleekende, » dat papa daar is, Hij heeft mij
beloofd, dat hij zoil komen."
Ik deed de deur open en liet nietalleen mijnheer Wickfield, maar ook
Uriah Heep binnen. Ik had mijnheer WickfielS 15 eenigentijdnietgezien.
Ik was er, door hetgeen ik van Agnes gehoord had, op voorbereid om
eene groote verandering bij hem te vinden, maar zijn voorkomen deed
mij toch ontstellen,
Het was niel zoozeer, dat hij, hoewel nog met de oude netheid en zin-
delijkheid gekleed, vele jaren ouder scheen ; of dat zijn gezicht eene on-
gezond« loodheid had, en zijne oogen ontstoken waren ; of dat zijne hand
eene zenuwachtige beving had, waarvan ik de oorzaak, die tic eenige
jaren aan het werk had gezien, wel kende. Het was niet zoozeer, dat fij
zijn fatsoeolijk en beschaafd voorkomen had verloren, — want dat had
hij niet — maar wat raij het meeste trof, was dat hij, nog in het bezit van
al de blijken zijner verhevenheid van geest en karakter, zich aan die
kniipcnde personificatie der laaghartigheid, Uriah Heep, onderwierp.
De omkeering der wederzijdsche betrekking — Uriah's oppermacht en
mijnheer Wickfield's afhankelijkheid — was een schouwspel, dat mij
pijnlijker aandeed dan ik kan uitdrukken. Indien ik een aap het bevel
over een mensch had zien aanvaarden, had ik dit tooneel bijna niet
mcer vcmederend kunnen vinden,
Hij scheen hiervan zelfs maar al te zeer bcwust te zijn. Toen hij binnen
was, bleef hij met het hoofd gebogen staan, alsof hij dit gevoelde. Dit
duurde stechts een oogenbltk, want Agnes zeide zacht: iPapa,hieris
juffrouw Trotwood — en Trotwood, dien gij in langen tijd met gezien
hcbt," en toen naderde hij, en gaf mijne tante met verlegene stijf heid de
hand; waams hij mijn handdruk met meer hartelijkheid beantwoordde.
DAVn> COFFBRFIILD. — IL \t.
lyS DAVID COPPERFIELD.
In het oogenblik van stilstand^ waarvan ik sprak, zag ik Uriah's gezicht
een allerleelijksten glimlach aannemen. Agnes zag dit ook, geloof ik,
want zij deinsde huiverend van hem tenig.
Wat mijne tante zag of niet zag, had de grootste gelaatkenner nooit
kunnen ontdekken, wanneer zij dit zelve niet wilde. Ik geloof niet, dater
ooit iemand was, die zulk een strak gezicht kon zetten, als zij kon doen
wanneer zij verkoos. Haar gelaat had bij de bedoelde gelegenheid wel
een blinde muur kunnen zijn, zoo weinig licht verspreidde het over hare
gedachten, totdat zij, met hare gewone driftigheid, de stilte af brak.
1 Wel, Wickfield !" zeide mijne tante ; en hij zag nu voor de eerste maal
naar haar op. »Ik heb uwe dochter verteld, hoe knap ik zelf mijn geld
heb uitgezet, omdat ik het u niet kon toevertrouwen, daar gij wat roestig
begint te worden. Wij hebben te zamen raad gehouden, en zijn, alles in
aanmerking genomen, vrij veel gevorderd. Agnes is, naar mijne gedach*
ten, alleen zooveel waard als de geheele firma." — lAlsiknederigdie
aanmerking mag maken,'' zeide Uriah Heep, zich wringende, » ben ik
het volkomen eens met mejuffrouw Betsey Trotwood, en zou ik maar al
te blij zijn als juffrouw Agnes compagnon was." — »Ge zijt zelf compag-
non, zooals ge weet," zeide mijne tante hierop, »en dat is u genoeg, zou
ik denken. Hoe vaart ge nu, mijnheer f "
Op deze vraag, met buitengewone scherpheid gedaan, antwoordde
mijnheer Heep, den blauwen zak, dien hij droeg, met zekeren angst vast-
klemmende, dat hij tamelijk wel voer, bedankte mijne tante en hoopte
dat het met haar eveneens was.
»En gij, jonge heer — mijnheer Copperfield, moet ik zeggen," ver-
volgde Uriah, »ik hoop, dat ik u nog wel zie ! Ik ben waarlijk vemikt u
te zien, mijnheer Copperfield, zelfs onder de tegenwoordige omstandig-
heden." (Ik geloof dit gaarne, want hij scheen er zich zeer in te verheu-
gen). » De tegenwoordige omstandigheden zijn wel niet wat uwe vrienden
u zouden toewenschen, mijnheer Copperfield, maar het is het geld niet,
dat den man maakt; het is — ik ben met mijne nederige vermogens
waarlijk buiten staat om te zeggen wat het is," zeide Uriah, met eene
kruiperig wringende buiging, » maar het is het geld niet."
Nu gaf hij mij de hand, maar niet op de gewone manier. Hij bleef op
een goeden afstand van mij, en lichtte mijne hand op en neer gelijk een
pompslinger, waarvoor hij eenigszins bang was.
>En hoe vindt gij dat wij er uitzien, jonge heer Copperfield — mijn-
heer, moet ik zeggen ?" vervolgde Uriah, op denzelfden kruiperigen toon.
1 Vindt ge niet, dat mijnheer Wickfield zich goed houdt, mijnheer ?De
jaren maken in onze firma niet veel verandering,jonge heer Copperfield,
behalve dat zij de nederigen verheffen, namelijk moeder en mij — en
dat zij," voegde hij er bij als iets, dat hem nog inviel, »het schoone, na-
melijk juffrouw Agnes, doen ontluiken."
Na dit compliment maakte hij zulke onuitstaanbare grimassen en
stuipachtige bewegingen, dat mijne tante, die hem stijf en strak had zit-
ten aankijken, geheel haar geduld verloor.
>Wat drommel scheelt dien man ?" zeide zij barsch. » Wees toch zoo
HirniEER WICKFIKLD EN BJS COMPAQKOK. 1 79
galvanisch Diet, mijnheer." — »Ik verzoekn welcxcuuSjjuffrouwTrot-
wood)" antwoordde Uriah. >Ik weet wel, datgcwat zenuwachtigzijt." —
• Loop heenl" zeide mijne Urnte, lang niet vcrzoend. iHoedumgedat
zeggen i Ik ben alles behatve lenuwachtig. Als gij een aal zijt, mijnheer,
fedraag U dan als een aal ; maar als gij een mensch zijt, houd dan uwe
leden onder bedwang. Wat weei^a !" zeidc mijne tante, met groote ver-
ODtwaardiging, lik zou er razend van worden, als ik dat wnemelen en
wringen nog langer raoest aanzien !"
Mijnheer Heep was, gelijk de meeste menschen ook wel zouden geweest
zijn^cenigszins verbluft door deze uitbarstiDg, waarvan de indmk nog vcr-
sterkt werd door de verontwaardiging, waarmede mijne tante zlch daama
Ophaarstoelverschaofenhaarhoafdschudde^alsofzijophetpuntwasom
op hem toe teschieten. Maar tegenmij zeide hijterzijde en binnensmonds:
»Ik weet welJongehecrCopperfield, dat jufFrouwTrotwood, hocwel
eene uitmuntende vrouw, eenigszins drimg van humeur is (ik meen zel&,
dat ik het genoegen had haar nog vroeger te kennen dan gij, jonge heer
Copperfield, toen ik nog een nederigklerkwas), enhetiszikernietmeer
dan natuurlijk, dat zij door de tegenwoordige omstandigheden nog wat
lichter driftig wordt. Het is zelfs te verwonderen, dat het niet veel erger
is. Ik ben alleen maar hier gekomen om te zeggen, dat als wij, moeder
of ik, of Wickfield en Heep, in de tegenwoordige omstandigheden iets
kondcn doen, wij waarlijk blij zouden zijn. Zoover mag ik wel gaan f "
zeide Uriah, lijncompagnon met eenafzichtelijkenglimlachaanziende, —
»Uriah Heep," leide mijnheer Wickfield, met eene eentonige, gedwon-
gcnestem, nsgeheelmet dezaakbekend, Trotwood. Wathij zegt,stem
ik volkomen toe, Gij weet wel, dat ik altijd veel van u gehouden heb.
Maar behalve dat, stem ik votkomen toe wat Uriah zegt!" — >0, welk
-eene belooning is het," zeide Uriah, een zijner beenen optrekkende, met
gevaar om zich nog een uitval van mijne tante op den hals te halen, 1 om
zoo vertjouwd te worden ! Maar ik hoop in staat te zijn om hem eenigs-
zins van beslommeringen te ontheffen, jonge heer Copperfield !" —
> Uriah Heep is mij eene groote hulp," zeide mijnheer Wickfield met
dezelfde doffe stem. ■ Het oeemt mij een pak van het hart, dat ik zulk een
compagnon heb."
De Toode vos liet hem dit alles zeggen, wist ik wel, om zich voor mij
in het licht te doen plaatsen, dat hij op dien avond, toen hij mijne ntst
vergiitigde, had aangednid. Ik zag wedcr denzelfden leelijken glimlach
op zijn gezicht,en zag ook hoe hij mij bespieddc.
»Gij gaat toch niet been, papa P" zeide Agnes angstig. » Zult ge niet
wachten tot Trotwood mij naar huis brcngt f "
Hij zou naar Uriah hebben omgekeken, geloof ik, eer hij antwoord
gaf, indien deze hem niet was voorgekomen,
*Ik zelf heb nog zaken te doen," zeide Uriah; landers zou ik zeer
gaame bij mijne vrienden zijn gebleven. Maar ik laat mijn compagnon
hier als vertegenwoordiger der firraa. Juffrouw Agnes, altijd uw onder-
danige I Jonge heer Copperiield, ik wensch u goedenmorgen ; juffrouw-
Trotwood, mijn nederig compliment."
l8o DAVID COPPERFIKLD,
Met deze woorden kustc hij zijne groote hand, en grijnzende alsof hi)
een masker voorhad, giug hij heen.
Wij zatcn nog een paar uren over den genoeglijkeo ouden tijd te
Canterbury te pniten. Mijnheer Wickfield, aan Agnes overgelateo,
werd spoedig weder meer wat hij vroeger was ; schoon hem toch eene
neerslachtigheid bijbleef, die hij nooit van zich kon a^crpen. Hij was
echter opgchelderd ; en het deed hem bUjkbaar genoegen ons vele kleitw
voorvaUen utt ons vroeger leven te hooren ophalen, waarvan hij Eich
vcle ook wel heriDnerde. Hij zeide, dat het naar die tijden geleek, eem
wedcT met Agnes en mij alleen te zijn, en wenschte, dat zij nooit veran-
derd waren. Ik ben ovcrtuigd, dat het vreedzame gezichlje van Agnes,
ja zelis de aanraking dcr hand, die zij op zijn arm legde, een invloed
had, die wonderen bij hem werkte,
Mijne tante, welke bijna ai dien tijd met Peggotty in de andere kamer
bczig was, wildc niet met ons medegaan naar het huis waar wij logecr-
den, maar drong er toch op aan, dat ik hen zou biengen. Ik ging dns.
Wij ateo te zamcn ; en na den maaltijd bleef Agnes, als vanouds, bij ons
zittenenschonkhemuit zijne flesch in. Hij dronk watzij hem ga£, en niet
meer — gehjk een kind — en wij bleven met ons drieen voor hetvenster
bij elkander zitten, tot de avond viel. Toen het bijna donker was, ging
hij op de sofa liggen. Agnes schoof hem een ktissen onder het hoofd, en
bleef een poosje over hem gebogen staan ^ en toen zij naar het venster
tenigkwam, was het nog zoo donker niet, of ik kon tranen in hare oogen
zien glinsteren.
Ik bid van den Kernel, dat ik de liefde en oprechte trouw van bet
meisje in dien tijd van mijn leven nooit moge veigeten ; want ab ik dat
deed, zoM ik nabij het einde mocten zijn, en dan zou ik meest verlangen
aan haar te denken! Zij vervulde mijn hart metznlkegoedevoomemens;
zij deelde mijne zwakheid, door haar voorbeetd,zooveclkTachtmede;
zij gaf — ik weet niet hoe, want zij was veel te bescheiden en te zacht
om mij uitdrukkelijk raad te geven — den onbestemden ijver en de wan-
kelende besluiten in mijn binnenste zulk eene richting, dat ik bet weinige
goede dat ik gedaan, en alhetkwaad datik vermedenheb, geloofaan
haar te moeten tocschrijvcn.
En hoe sprak zij met mij over Dora, terwijl wij daar in het donker bij
het venster zatcn ; hoe luisterde zij naar mijne lo^praken over haar; hoe
preeszijhaar weder, en spreidde zij om die kleinereegngestalte een glans
van haar eigen zuiver Itcht, die haar mij nog kostbaarder en onschuldi-
ger deed voorkomen ! O, Agnes, zuster mijner kindsheid, als ik tocn ge-
veten had wat ik lang naderhand wist I
Toen ik heenging stond er een bedelaar op straat; en toen iknogeens
naar het venster opkeek, aan hare kalme, engelachtige oogen denkende^
deed hij mij schrikken door, als eene echo van des morgens, te mompe>
len : >Blind ! Blind ! Blind !"
IK WORD EEN ARBEIDER W HET BOSCH VAM HIHDERNISSKN. l8l
GKtSTVKRVORRDTO.
lit begOD den volgendeo dag met nog cene dompeling in het koude
bad, en staple toen den weg naarHighgale op. Ik wasnu nietneer-
alachtig meer. Ik was niet rneer bang voor een kalen rok, en treurde niet
meer geene vurigc schimmcls meer te kunnen berijden. Ik had op eene
geheel andere manier over ons ongeluk leeren denken. Wat ik te doen
had, was mijoe tante te bewijzen, dat zij hare vraegeregoedKeidvoormij
niet aan een onwaardig, ondankbaar voorwerp had verspild. Wat ik te
doen had, was mij de smartelijke tucht mijner jongere jaren ten nutte te
maken, door nu met een moedig en standvastig hart aan het werk te
gaan. Wat ik te doen had, was mijne houthakkers-bijl in de hand te ne-
men, en mij een weg door het bosch van hindernis te banen, dooral de
boomcn om tc houwcn tot ik aan Dora kwam. En ik staple zoo hard
door, alsof dil al wandelende kon gedaan worden.
Toen ik mij op den bekenden weg naar H i g h g a t e bevond, op lulk
eene geheel andere boodschap uit dan om het vermaak te zoeken, waar-
aan die weg mij deed denken, scheen geheel mijn leven eene volkomene
verandering te hebben ondergaan, Dit ontmocdigde mij echter niet. Met
het nieuwe leven kreeg ik een nieuw doel, nieuwe uilzichten. Groot was
de arbeid, onschalbaar de belooning. Dora was de belooning, en Dora
moesl verdiend worden.
Ik kwam in zulk eene vermkking, dat het mij waarlijk speet dat mijne
jasnietalwatkaalwas. Ik wenschtemaaiaanhet vellen vandieboomen
in het bosch van hindernissen te zijn, om mijne krachten te beproeven.
Ik had veel lust om een oud man, met een schermpje voor de oogen, die
op den weg steenen zat te breken, te vra^n om mij een poosje zijn bamer
te leenen, en mij te laten beginnen met uit vergruisd graniet een pad naar
Dora te banen. Ik bracht mij zelven in zulk eene hitte en zoo buiten
adem, dat het mij was alsof ik al, ik weet niet hoeveel, verdiend had. In
dezen toestand ging ik een huisje binnen, dat ik te hnm- vond staan, en
bezichtigde het met groote nauwkeurigheid — want ik achtte hetnoodig
vooruit te leeren zorgen. Het zou voot mij en Dora uitmmitend geschikt
zijn ; met een tuintje voor de deur, waar Jip kon rondloopen en door het
hekje naar de reizende kooplieden blaffen, en eene heerlijke bovcnkamcr
voor mijne tante. Ik kwam weder buiten, heeter en haastiger dan ooit, en
iiep ioo hard de hoogte naar Highgate op, dat ik een uur te vroeg
kwam ; en al was het niet zoo vroeg geweest, dan had ik toch wat moeten
Tondkuieren om te bekoelen, eer ik eenigszins presentabel was.
Mijne eerste zorg, nadat ik deze noodzakelijke voorbereiding had on-
dergaan, was hel huis van den doctor op te zoeken. Het stond niet in dat
gedeelte van Highgate waar mevrouwSteerforthwoonde,maar geheel
aan het andere eind van het stadje. Toen ik dit ontdekt had, ging ik,
door eene on weerstaanbare neiging gedreven, terug naar een laantje, dat
den tuin van mevrouw Steerforth langs Iiep, en keek aan den hoek over
l8a DAVID COPPERFIELD.
den muur. Zijne kamer was dicht gcsloten. De deuren der oranjerie stoo-
den open, en Rosa Daitle wandelde, blootshoofds, met driftige schredeo.
een pad op -en ncer, dat eene zijdc van het grasperk langs liep, Zij deed
mij aan een wild dier denken, dat op en neer liep zoolang zijne keten
reiite, en zich zelvcn van ongeduld verteerde,
Ik ktom zachtjes van mijn observade-post af en bleef, dien geheelcD
omtrek vermijdende, en isenschende dat ikernietnabij gekomen was,
nog rondwandelen tot het tien uur was. De kerk met bet nutke torentjc,
die nu op den top van den heuvel staat, was er toen nog niet, om mij te
zeggen hoe laat het was. Een oud deftig huis, dat tot school gebniikt
werd, stond toen op die piek ; en zooals ik bet mij berinner, moet het
wel aardig zijn geweest in zulk een deftig oud huis school te gaan.
Toen i het huisje van den doctor naderde — een aardig oud ge-
bouwtje, waaraan hij eenig geld scheen besteed te hebben, als ik naar de
herstellingen en verfraaimgen kon oordeelen, die er uitzagenalsofiij
pas voltooid waren — zag ik hem in den tuin wandelen, met slopkousen
en al, alsof hij, sedert ik zijn teerling was, steeds was blijven voortwande-
len. Hij had ook zijn oud gezelschap nog bij zich ; want er waren hooge
boomen genoeg in de nabijheid, en twee of drie kraaien zateo op het
gras en keken hem na, alsof de kraaien vanCanterbury bun over
hem hadden geschreven, en zij hem dus goed in het oog hielden.
Daar ik wel wist, dat ik niet hopen kon op dien a&tand zijne aandacht
te trekken, nam ik de vrijheid om het bek maar te openen en hem na te
gaan, zoodat ik hem moest tegenkomen als hij zich omkecrde. Toen hij
Hit deed en naar mij toe kwam, zag hij mij eene poos p>einzendasn, blijk-
baar zonder aan mij te denken; en daarop nam zijn goedig gczicht eene
uitdnikking van innig genoegen aan, en vatte hij mij bij beide handen.
I Wel, mijn beste Copperfield," zeide de doctor, age zijt een man ge-
wordenl Hoe vaart ge toch?" Ik ben zeer in mijn sdiik u eens te zien.
Mjn beste Copperfield, wat zijt ge aangekomen!" Ge zijt gehcel — ja —
wdHeere!"
Ik boopte, dat hij nog w^l voer, en mevrouw Strong insgelijks.
»OHeere, ja," zeide de doctor. » Annie is heel wel, en zal ook blij £iji>
U eens te zien. Ge zijt altijd een gimsteling van haar geweest. Dat zeide
zij gisteravond nog, toen ik haar uw brief liet zien. En — o ja — gij her-
i&nert u mijnhecr Jack Maldon nog wel, Copperfield?" ^ iZeer wel,
mijnheer." — i Natuurlijk," zeide de doctor. »Wel zeker. Hij is ook
wel." — lis hij naarhuisgekomen,mijnheerf"vroegik. — lUit Inditf""
entwoordde de doctor, ija. Mijnheer Jack Maldon kon het klimaat niet
verdragen. Mevrouw Markleham^ — gij hebt mevrouw Markleham tock
niet vergetcn f"
Den Ouden Generaal vergeten t En dat in dien korten tijd !
»Mevrouw Markleham," zeide de doctor, ikwelde zich erg over hem,
arme vrouw; en zoo hebben wij hem thuis een postje bezorgd, dat beta
veel beter schikt."
Ik kende mijnheer Jack Maldon genoeg, om hiertiit op te maken, dat
het een postje moest wezen, dat met veel te docD gaf en tamelijk wel
fL
VAN DOCTOR STRONr,,
betaald werd. De doctor bleef met zijne hand op mijn schouder op cm
neer wandclen, terwiji zijn vriendelijk gezicht mij bemoedigend aanzag.
> Nu, mijn beste Copperfield," zeide hij, » wat dat voorstcl van u betreft :
het is zeker zecr vleiend en aangenaam voor mij ; maar denkt ge, dat ge
niel iets bcters zoudt kunnen vinden? Gij hebt u bijzorder ondcrschei-
deo, dat weet ge wel, toen ge bij ons waart. Ge zijt voor vele gewichtine
zaken geschikt. Gij hebt een grondslag gelegd, waarop het grootsie
gcbouw kan worden opgetrokken. En is het dan niet jammer, dal ge den
lentetijd van uw leven zoudt wijden aan zulk eene geringe bezigheid als
ik u kan aanbiedcn ("
Nu begon Jk weder te gloeien, en het was, vrees ik, in een zeer hoog-
dravenden trant, dat ik op n]ijnvoorstel5,androng. Ten slotte herinnerde
ik den doctor, dat ik leeds een beroephad.
» Ja, dat is waar," antwoordde de doctor, i Zeker, dat gij al een beroep
hebt en daarin kunt voortstudeeren, maakt een onderscheid. Maar, mijn
goede jonge vriend, wat is zeventigpond 'sjaars?" — iHet verdubbelt
ons inkomen, doctor Strong," zeide ik, — »Goede Hemel I" zeide de
doctor. iDenk eens aan! Maar ik heb ook niet wiUen zeggen,dat het
inkomen streng tot zeventig pond beperkt was, want ik ben altijd voor-
nemens geweest ora een jong vriend, dieo ik zoo mocht gebrtiiken, ook
nog een douceur te geven. Ja, zeker,' vervolgde hij, nog altijd met zijne
hand op mijn schouder heen en weder wandelende, > ik heb altijd op een
jaarlijksch douceur gerekeod," — » Mijn beste leermeester," zeide ik, (nu
waarlijk zonder eenige overdrevene uitdrukking), »aan wien ik reeds
meer verpjichting heb dan ik ooit kan erken,.," — t Neen, neen," viel de
doctor er op in, tdat moet ge niet zeggen," — »Als gij den tijilwilt
nemen, dien ik over heb, en dat zijn mijne ochtenden en avonden, en
dien zeventig pond 's jaars waardi^ achten, zult gij mij grootcr dienst
bewijzen dan ik kan zeggen.'' — »Mijn Hemel!" zeide de doctor in zijne
eenvoudigheid. > A!s ik denk, dat zoo weinig voor zooveel geteld wordt!
Wel, wel! En als gij iets beters kunt vinden, zult gij het nemen? Op uw
woord, nu ?" zeide de doctor — welke uitdrukkmg hij altijd gebezigd
had, als hij een zeer emstig beroep op het eergevoel van ons jongens
wilde doen. — ■ »Op mijn woord, mijnheer!" antwoordde ik, gelijk ikzou
gedaan hebben toen ik nog op school was, — » Het zij dan zoo !" zeide
de doctor, mij op den schouder kloppendc, en wederom zijne hand
daarop houdende, terwiji wij nog op en neer bleven wandelen. — • £a
ik zal twintigmaal beter tevreden zijn, mijnheer," zeide ik, met eene
kleine — ik hoop onschuldige ^ vleicrij, » als ik mijn tijd aan het Woor-
denboek mag besteden."
De doctor bleef staan, klopte mij nog eens op den schouder, en zeide
met een zegevierenden gliralach, die verrukkelijk was om aan te zien,
alsof ik het toppunt van menschelijke schranderheid had bereikt : )Mijn
beste jonge vriend, gij hebt het geraden. Het is het Woordenboek!"
Hoe kon het iets anders wezen! Zijne zakken waren er even vol van
als zijn hoofd. Het stak aan alle kanten van hem uit Hij zeide mij, dat
hij sedert hij zijne school had vaarwel gezegd, er verbazend medc was
184 DAVID copperfuld.
gevorderd ; en dat Diets hem beter gelegen kon komen dan de voorge-
stelde schikking om des moTgens en dcs avonds te werken, daar hij
gewoon was over dag op en neer te wandelen om al wandelende er over
te denken. Zijne papieren waren eenigszins in de war, doordien niijnhcer
Jack Maldon zich in den jongsten tijd nu en dan als amanuensis had
aangeboden, en niet aan zulke bezigheid gewoon was^ maai wij zoudea
spoedig alles in orde gebracht hebben, en dan met eene vaart vooruit-
gaan. Naderhand, toen wij aan het werk waren, bevond ik, dat bet
geknoei van mijnheer Jack Maldon mij meer last gaf dan ik verwacbt
had, daar hij zich niet had vergenoegd met eene menigtefouten te makcn,
maar 00k, over het achrift van den doctor been, zoovele soldaatjes en
dames poTtretjes had geteekend, dat ik er dikwijls bijna niet uit wijs
kon worden,
De doctor verheiigde zich zeer in het vooruitzicht, dat wij te zamen
aan dat gewichtige werk zouden arbeiden, en wij maakten a&praak om
den volgenden morgen om zeven uur te beginnen. Wij zouden elken
ochtend twee, en elken avond twee of drie uren werken, behaJve des
zaterdags, wanneer ik rust zou hebben. Des zondags, kon ik, natuurlijk,
insgelijks rusten, en ik hield dit voor eene zeer hchte taak.
Toen wij de zaak aldus tot wederzijdsch genoegen hadden geregeld,
bracht de doctor mij in huis, om mij aan mevrouw Strong te presentee-
ren, welke wij in des doctors nieuwe studeerkamer vonden, bezjg met
zijne boeken aS te stoffen — eene vrijheid, welke hij niemand anders ver-
gunde met deze geheiligde lievelingen te nemen.
Zij hadden om mijnentwil het ontbijt uitgesteld, enwij namen te zameo
plaats aan de tafel. Wij hadden nog niet lang gezeten, toen ik aan het
gezicht van mevrouw Strong kon zien, dat er nog ieraand aankwam,
voordat ik er iets van hoorde. Een heer te paard hield voor het hek op,
en zijn paard bij den teugel binnen brengende, aisof hij geheel thuis was,
bond hij het aan een ring in den muur van het ledige koetshuis, en staple,
met de karwats in de hand, de kamer binnen. Het was mtjnheer Jack
Maldon; en mijnheer Jack Maldon was er in Indie lang niet beter op
geworden, naar mij dacht. Ik koesterde evenwel onbarmhartig deugd-
zame gedachten ten aanzien van jongelieden, die niet aan het vellen van
boomen in het bosch van hindemis waren, en dit moet men bij mijn
oordeel in aanmerking nemen.
• Mijnheer Jack!" zeide de doctor. » Copperfield !"
Mijnheer Jack Maldon gaf mij de hand^ maar met niet veel warmte,
geloof ik; en met een air van onverschilhge meerderheid, die ik hei-
mehjk zeer kwalijk nam. Over het geheel was zijne lustelooze onverschil-
liKheid iets verwonderUjks om te zien; behalve wanneer hij tot zijn
nichtje Annie het woord richtte.
» Hebt gij van morgen al ontbeten, mijnheer Jack ?" zeide de doctor. —
■ Ik ontbijt haast nooit, mijnheer," antwoordde hij, met achteroverhan-
gend hoofd in een leuningstoel liggende. iDat vind ik maar een last." —
»Is erwatnieuwsvandaagf"ieidede doctor. — »Niets, mijnheer," ant-
wooiddc mijnheer Maldon. >Een verslag hoe men ergens inhctnoorden
IK WERR ZKER HARD. 1S5
hoDger lijdt en mbnoegd is; maar hierofdaarzijndemenschenaltijd
hongerig en mianoegd."
iSe doctor keck ernstig en zeide, alsof hij op iets anders wenschte te
komen : iDus is er dan geen nieuns; en geene tijding, zegt men,i5goede
tijding." — »Er staat een lang verhaal van een moord in de couranten,
mijnheer,"mciktemijnheerMaldonaan. iMaarerwordtgedungiemand
vermoord, en ik hcb het dus maar niet gelezen."
Eene vertooning van onverschilligheid voor alle menschelijke bedrij-
ven en haitstochtcn werd, geloofik, toen niet voor zulk eene uitstekendc
eigenschap gehouden, als ik later wel heb opgemerkt. Eens heb ik die
onverschilligheid zeer in dc mode gezien, en met iooveel geluk zien ten
toon spreiden, dat ik wel fraaie beertjes en dame^es heb ontmoet, die
evengoed rupsen geboren hadden kunnen zijn. Misschien maakte zulk
■eene vertooning toen mcer indruk op mij, omdat zij nog nieuw voor mij
was; manr zcker strekte zij niet om mijnheer Jack Maldon in mijne schat-
ting le verhoogen, of mij meer vertrouwen op hem in te boezemen,
»Ik benuitgeredenomtevragen, of Annie van avondgaamenaarde
opera zou willcn gaan," zeide mijnheer Maldon, zich naar haar keerende.
»Hel is de laatste goede avond, die erin dilseizoen zal weien, en eris
eene zangeres, die zij wezenlijk eens moest hooren. Zij zingt waariijk uit-
municnd. En bovendien is zij zoo bekoorlijk leclijk," zeide hij, weder in
zijne lustelooaheid verzinkende.
De doctor, ^Itijd ingenomen met hetgeen hij dacht dat zijne jongc
vrouw zou behagen, keerde zich naar haar om en zeide t
»Gij moeigaan, Annie, Gij rooet gaan." — » Lie ver niet," zeide zij tot
den doctor. » Ik blijfliever thuis. Ik wil veel liever thuis blijven,"
Zonder haar neefa^ te zien, keerde zij zich toen naar mij om en be-
^on mij naar Agnes te vragen, en of zij haar niet zou zien, en of zij niet
waarschijnlijk dien dag zou komen; en zij was zoo ontroerd, dat ik mij
verwonderde hoe zelfs de doctor, die zijne boterham smeerde, blind kon
wezen voor iets, dat zoo in het oog liep,
Maar hi] zag niets. Hij zeide haar, met goedhartige vriendehjkheid,
dat zij nog jong was en zich moest vermaken en laten vermaken, en zich
Diet door een suffen ouden man moest laten versuflen. Bovendien, zeide
hij, verlangde hij. dat zij al de aria's van die nieuwe zangeres voor hem
«>u zingen, en hoe kon zij dat doen als zij niet ging ? De doctor blecf er
dus bij om afepraak voor haar te willen maken, en mijnheer Jack Maldon
zou tegen etenstijd tenigkomen. Daarop reed hij weder been, naar zijn
post misschien, maar in alien gevalle zeer lusteloos en onverschillig.
Ik was den volgenden morgen nieuwagierig om te vememen, of zij
naarde opera was geweest. Necn, zij had eene boodschapnaarLonden
gezonden, om haar neef af te zcggen ; en was in den namiddaguitgegaan
om Agnes te bezoeken, en had den doctor overgehaald om mede te
gaan; en zij waren, daar het zulk een heerlijke avond was, vertelde mij
de doctor, over het veld naar huis gewandeld. Ik verwonderde mij toen,
ofzijgegaan zou zijn als Agnes niet in destad ware geweest, en of Agnes
ook op haar een heilzamen invloed uitoefende.
1 86 DAVID COPPERFIELD.
Zij zag er niet uit alsof zij zeer gelukkig was, dacht mij ; maar haar ge-
zichtje teekende veel goeds, of het moest al zeer valsch wezen. Ik lettecr
dikwijls op<) want zij zat den geheelen tijd<, dien wij aan het werk waren^
bij het venster, en maakte het ontbijt gereed, dat wij onder de hand ge-
bruikten. Toen ik om negen uur heenging, knielde zij juist voor den doc-
tor op den grond, om hem zijne schoenen en slopkousen aan te doen.
Haar gezichtje werd zacht beschaduwd door de groene bladeren, die
over het opene venster der lage kamer heen hingen ; en den geheelen
weg over naar Doctors' Commons dacht ik aan den avond, toen ik het,
terwijl hij zat te lezen, naar hem had zien opzien.
Ik had het nu tamelijk druk ; des morgens om vijf uur op en des avonds
om negen of tien uur eer weder thuis. Maar het was eene onbeschrijfelijke
voldoening voor mij, dat ik zooveel te doen had ; en nooit, hetzij ik haast
had of niet, ging ik langzaam ; en met verrukking gevoelde ik, dat ik^
hoe meer ik mij vermoeide, des te meer deed om Dora te vcrdienen, Ik
had mij nog niet in mijn veranderd karakter aan Dora geopenbaard^
dewijl zij over weinige dagen juffrouw Mills zou komen bezoeken. Ik
stelde dus al wat ik haar te vertellen had tot dien tijduit; en onderrichtte
haar slechts in mijne brieven (onze correspondentie werd heimelijk door
juffrouw Mills bezorgd), dat ik haar veel tezeggen had. Intusschen stelde
ik mij zelven op kort rantsoen van pommade, schafte geparfumeerde zeep
en reukwater geheel af, en verkocht drie vesten, met ontzaglijk verlies,
dewijl zij voor mijne strenge Icvenswijs te weelderig waren.
Niet tevreden met dit alles, maar van verlangen brandende om nog
iets meer te doen, ging ik Traddles bezoeken, die nu achter de goot-
lijst van een huis in Castle-Street, Holborn, gelogeerd was.
Mijnheer Dick, die reeds tweemaal met mij maar High gate was ge-
weest, en zijne gezellige wandelingen met den doctor vemieuwd had,
nam ik mede.
Ik nam mijnheer Dick mede, omdat hij, zeer gevoelig voor den tegen-
spoed mijner tante, en oprecht geloovende, dat geen galeislaaf of tuchte-
Img zoo hard werkte als ik, zich er zeer over kwelde dat hij niets nuttigs
te doen had, zoo zelfs, dat hij zijne vroolijkheid en zijn eetlust verloor.
In deze stemming was hij minder dan ooit in staat om de Memorie af te
maken ; en hoe harder hij er aan werkte, des te meermalen kwam daton-
gelukkige hoofd van koning Karel den Eersten er in. Emstig vreezende,
dat zijne kwaal zou verergeren als wij hem niet een onschuldig bedrog
speelden. en hem deden gelooven, dat hij nuttig was, of wel iets aan de
hand deden om werkelijk nuttig te zijn (hetgeen nog beter zou wezen),
besloot ik eens te beproeven of Traddles ons niet kon helpen. Eer wij
gingen schreef ik Traddles een voUedig verslag van al het gebeurde^ en
Traddles schreef mij een heerlijk antwoord terug, waarin medelijden en
vriendschap doorstrailden.
Wij vonden hem bij zijn inktkoker en zijne papieren hard aan het werk,
verkwikt door het gezicht van den bloemenstandaard en het ronde tafel^
in een hoek van het bekrompene kamertje. Hij ontving ons zeer hartelijk,
en was in een oogenblik goede vrienden met mijnheer Dick. Deze be-
MUNHEER DICK KRIJGT WEEtK VAN TRADDLE5. 1S7
ttugde volkomen zeker te zijn, dat hij hern vroeger meer had gezien, ea
wij zeiden beiden : > Wei denkeUjk."
Het eerste onderwerp, waarover ik Traddles had te raadplegen, was
dit : Ik had gehoord, dat vele mannen, die zich in verschillende vakkea
met roem hadden onderscheiden, hunne loopbaan waren begonren met
verslagen der beraadslagingen van het Parlement te schrijven. Daar
Traddles mij van denieuwsbladen had gesproken,alseen vandedingen
waarop hij rijne hoop stelde, had ik het eene met het andere in verband
Sebracht, en Traddles in mijn brief gezegd, dat ikverlangdeteweten hoe
: mij voor deze bezigheldzou kunnen bekwamen. Traddles onderrichtte
mij nil, als uitslag zijner navraag, dat alleen de mechanische oefening,
welke, met zeldzame uitzonderingen, vereischt werd om het geheim van
snelschrifl te schrijven en te tezen geheel meester te worden, ongeveer
gelijk stond met de moeite om zes talen te leeren, en dat dit misschieo,
door volhardende vlijt, in een jaar of wat zou kunnen gedaan worden,
Traddles dacht met reden, dat de zaak hierdoor in eens zou zijn afge-
daan ; maar ik, niets anders gevoelende, dan dat hier nu werkeiijk eenige
hooge boomen omver waren te honwen, besloot terstond aan het werk
te gaan om mij, met de bijl in de hand, door dit kreupelbosch een weg
naai Dora te ban en.
»Ik ben u wel verplichl, roijn beste Traddles," zeide ik. »Ik zal mor-
gen beginnen."
Traddles keek verbaasd, gelijk hij wel mocht; maar hij had nog gecn
denkbeeld van mijn verrukten toestand.
ilk zal een goed handboek voor die kunst koopen," zeide ik, >en
dat in de Commonsbestudeeren, waarikniet halfgenoegtedoen heb;
Hk zal tot oefening de redevoeringen in ons Hof opschrijven, en zoo zal
ik cr wel achter komen." — »Mijn Hemel!" zeide Traddles met wijd
geopende oogen. >Ik had ntet gedacht, dat gij zoo ondememend en
▼oortvarend waart, Copperfield !"
Ik weet 00k niet hoe hij het zou gedacht hebben, want het was voor
mij zelven nog nieuw genoeg. Ik stapte daarvan af, en bracht mijnhecF
Dick op het tapijt.
iZiet ge wel," zeide mijnheer Dick bcnepien, >als ik mij maar rotren
Icon, mijnheer Traddles — als ik maar op eene trom kon slaan — of op
ietsblazen!"
Arme man ! Ik twijfel zeer weinig, of hij zou in zijn hart aan zulk een
werk boven alle andere de voorkeur hebben gegeven. Traddles, die
Toor de geheek wereld niet zou geglimlacht hebben antwoordde zeer
stemmig :
>Maar ge zijt een goed schrijver, mijnheer. Zoo hebt gij mij immers
gei«;d, Copperfieldf" — » Uitmuntend," zeide ik. En dat was hij inder-
aaad. Hij schreef buitengemeen fraaiennet. — iDenktgc niet, dat ge
stukken zotidt kunnen kopieeren, mijnheer, als ik ze u bezorgdef" zeida
Traddles. ~ Mijnheer Dick keek mij twijfelend aan, •He,Trotwoodf"
Jk schudde mijn hoofd; mijnheer Dick deed hetzelfde en zuchtte.
» Vertel hem van de Memorie," zeide mijnheer Dick.
l88 DAVID COPPERFIELD.
Ik decide Traddles mede, dat er eene moeielijUieid bestond om
kODUig Karcl den Eersten er buiten te houden als mijnheer Dick ieO
schreef. Mijnheer Dick keek intusschen leer onderdanig en emstig naai
Traddles en zoog op zijn duim.
>Maar die stukken^ waarvan ik spreek, zijn alreeds gesteld en ge-
schreven," zeide Traddles na eenig bedenken. > Mijnheer Dick zelfheeft
er niets mede te doen. Zau dat geen onderscheid maken, Copperfield?
In alien gevalle, zou het niet goed zijn het eens te beproeven ?"
Dit gaf ons nieuwe hoop. Traddles en ik gingen afzonderlijk met
elkander te rade, terwijl mijnheer Dick ons van zijn stoel met angst lat
gade te slaan; en wij beraamden een plan om hem den volgeoden dag
aan het werk te zetten, hetwelk den beslen uitslag had.
Op eene tafel bij het venster in Buckingham-Street legdenwij
het werk gereed, dat Traddles voor hem bekomen had — het was om ik
weet niet hoeveel afschriften te maken van een rechtsgeleerd document
over een recht van overpad — en op eene andcre tafel legden wij het
laatst begonnen origineel der groote Memorie. Daarop beduiden wij
mijnheer Dick, dat hij letterlijk moest afschrijven wat hij voor zich had,
zonder het ratnst van het origineel af te wijken; en dat hij, als hij zich
genoopt gevoelde om de ^eringste toespelingopkoningKareltemakeiL,
naar de Memorie moest vhegen. Wij vermaanden hem om in dit opiicht
standvastig te zijn, en Ueten mijne tante bij hem om op hem te letten.
Zij verhaalde ons naderhand, dat hij in het begin naar iemand geleek,
die op de pauken speelde, en gedurig zijne aandacht tusschcn de twee
verdeeldc; maar dat hij, ondervindende dit dit hem vermoeide en in de
war bracht, en dat hij zijn model daar duidelijk voor zijne oogen had, a
weldra stil en ijverigaanbleefzilten, en de Memorie tot een meergele-
gen tijd uitsCelde. Kortom, hoewel wij zorg droegen dat hij niet meer te
doen had dan hem dienstig was, en hoewel hij niet met het begin der
week was begonnen, had hij den volgenden zaterdagavond toch tien
schetlingen en negen stuivers verdiend;en nooit, zoolang ikleef, zal ik
vergeten hoe hij al de winkels in de buutt rondliep om zijn schat in halve
schellingen le wisselen, en hoe hij deze naderhand, in den vorm van een
hart op een presenteerblaadje geschikt, met tranen van blijdschap en
trotschheid in de oogen, bij mijne tante bracht. Het wasalsofhij, van
het oogenblik af dat hij nuttig bezig werd gehouden, onder den heilzamen
invloed ecner toovermacht slond ; en indien er dien zaterdagavond Wn
gelukkige op de wereld was, zoo was het zeker de dankbare man, die
mijne tante voor de verwonderlijkste vrouw en mij voor den verwonder-
lijksten jonkman hield.
iNu geen nood van hongerIijden,Trotwood,"zeide mijnheer Dick,mij
in een hoekje de hand dmkkende. »Ik zal wel voorhaar zorgen,mijnheCT!"
en hij liet zijne tien vingers zien, alsof hij ze voor tien goudmijncn hield.
Ik weet bijna niet wie beter in zijn schik was, Traddles of Ik.
»Het heeft mij waarlijk," zeide Traddles eensklaps, een brief uit zijn
zak halende en dien aan mij gevende, i mijnheer Micawber geheel nit
het hoofd gebracht.
KR DOKT ZICH IBTS OP VOOR UyMHEER MICAW6BR. 189
De brief (roijnhccr Micawbcr verzuimde Dooii eene mo^elijke gcle-
genhcid om ecu brief te schrijven) was aan mij gericht en luidde aldus;
iMijn waarde Copperfield.
Gij lult cr mogelijk niet geheel onvoorbcrcid op wezen om bet bericht
te ODtvaDgen, daC zich lets heeft opgedaan. Ik heb u toch bij eene vorige
gelegenheidgemeld^datikm verwachtingvanzulkeeDe gebeutteDis was,
>Ik ben gereed om mij te gaan vestigen in eene der proviDciale sceden
van ons gelukkig eiland (waar de samenleving ais eene gelukkige men-
geling van bet landelijke en geeste'.ijke mag worden beschreven) in
onmiddellijke betrekking tot eeo dergeleerdeberoepcu. MevrouwMi-
cawber en ons kroost zullcn mij vergezellen, Onze asch zal, eenmaal,
waarscbiJDlijk ondereengemengd worden gevonden in bet kerkhof, dat
bet eerwaardige gebouw omringt, bctwctk de plaats die ik bedoel, een
naam beeft docn vcrwerven; zal ik zcggcn van Pool tot Pool?
Het bedendaagsche Babylon vaarwelzeggende, waar wij — ikver-
trouw niet zonder waardigheid — zoovete lotwisselingen hebben onder-
gaan, kunnen mevrouw Micawber en ik ons niet ontvcinzen, dat wij,
misschjen voor jaren en misschien voor altijd zullen scheiden van een
persoon, die door de krachtigste banden van herinnering aan bet altaar
van ona huiaclijk leven is gehecht Indien gij, op den avond voor zulk
een vertrek, onzen wederzijdschen vriend, mijnheer Thomas Traddles,
naar onze tegenwoordige .woning wilt vergezellen, om daar bij deze
gelegcnheid voegzame wenschen te wisselen, zult gij eene gunstbewijzen
aan bem, die zicb teekent
Geheel en altijd de uwc,
> Wilkins Micawber."
Het verbeugde mij te vernemen, dat mijnheer Micawber nu toch nit
stof en ascb was geraakt, en zicb emdelijk inderdaad iets had Opgedaan,
Tan Traddles hoorende, dat de uitnoodiging betrekking bad op den
avond, die reeds half om was, verklaardc ik mij bereid om daaraan te
Toldoen, en gingen wij naar de woning, die mijnheer Micawber als mijn-
heer Mortimer betrokken bad en boven aan Gray's Inn Road
gelegen is.
De niimte dezer woning was loo bekrompen, dat wij de tweelingen,
QU tusschen de acht en negenjaaroud, opeen kennisbedin de huiska>
mer vonden liggen, waar mijnheer Micawber, in eene waschkom, een
brouwsel, gelijk hij het noemde, van den aangenamen drank, waarvoor
hij vennaard was, had gereedgemaakt Ik bad bij deze gelegenheid het
genoegen van mijne kennis met den jongen heer Micawber te vernieu-
wen, dien ik een veelbelovenden knaap van twaalf of dertien jaren vond,
zcer onderhevig aan die nisteloosheid van leden, welke bij jongelingen
van zijn ouderdom geen zeldzaam verschijnsel is.Ook maakteik wederoo
kennis met zijne zuster, jonge juffrouw Micawber, in welke, gelijk mijn-
heer Micawber ons zeide, >bare moeder hare jeugd, gelijk een feniks,
vemieuwde."
190 DAVID COPPERFIELD.
»Mijn beste Copperfield," zeide mijnheer Micawber, »gij en mijnhecr L^
Traddles vindt ons op den oever van eene verhuizing, en zult de kleine
ongeriefelijkheden^ welke zulk een staat van zaken medebrengt, dus wel .j^.
verontschuldigen."
Rondziende terwijl ik een voegzaam antwoord gaf, merkte ik op, dat ^
de goederen der familie reeds gepakt waren, en dat de hoeveelheid van
bags^e geenszins overstelpend was. Ik feliciteerde mevrouw Micawber
met de aanstaande verandering.
»Mijn beste mijnheer Copperfield," zeide zij, »ik ben wel verzekerd
van uwe vriendelijke belangstelling in al onze aangelegenheden. Mijne
familie mag het voor eene ballingschap houden, als zij verkiest ; maar ik -«
ben vrouw en moeder, en ik zal mijnheer Micawber nooit verlaten." I^
Traddles, op wien mevrouw Micawber zich met hare oogen beriep, L
stemde dit met aandoening toe. L
1 Dit is ten minste mijn bepip," zeide mevrouw Micawber, » mijn beste I ^
mijnheer Copperfield en mijnheer Traddles, van de verplichting, die ik L
aanvaard heb met de onherroepelijke woorden: »Ik, Emma, neem u,
Wilkins." Ik heb den vorigen avond het formuliernogeensbij eenblaker
overgelezen, en de slotsom, die ik daaruit opmaakte, was dat ik mijnheer
Micawber nooit kon verlaten. En," vervolgde mevrouw Micawber, »hoe-
wel het mogelijk is dat ik mij vergis in mijn begrip van die plechtigheid,
zal ik het toch nooit doen.*' — »Melieve, zeide mijnheer Micawber,
eenigszins ongeduldig, *ik weet 00k niet, dat er iets van dien aard van
u verwacht wordt." — » Het is mij wel bewust, mijn beste mijnheer Cop-
perfield," vervolgde mevrouw Micawber, »dat ik nu mijn lot onder
vreemdelingen zal gaan werpen j en het is mij 00k wel bewust, dat de
verschillende leden mijner familie, aan welke mijnheer Micawber in de
beleefdste bewoordingen geschreven heeft, om hun van die omstandig-
heid kennis te geven, geene de minste notitie van zijne mededeeling
hebben genomen. Waarlijk, het mag bijgeloovig zijn," zeide mevrouw
Micawber, * maar het komt mij voor, dat mijnheer Micawber bestemd is
om nooit eenig antwoord te ontvangen op de groote meerderheid der
brieven, die hij schrijft. Uit het stilzwijgen mijner familie mag ik wel op-
maken, dat zij het door mij genomen besluit niet goedkeuren ; maar ik
zou mij nooit van het pad van mijn plicht laten aftrekken, mijnheer Cop-
perfield, zelfe niet door mijn papa en mama, als zij nog leefden."
Ik gaf raijne meening te kennen, dat zij op den rechten weg was.
»Het moge eene opoffering zijn," zeide mevrouw Micawber, »zich
zelf in eene bisschopsstad op te sluiten ; maar voorzeker, mijnheer Cop-
perfield, als het voor mij eene opoffering is, is het nog veel meer eene
opoffering voor een man van mijnheer Micawber's bekwaamheden." —
1 Zdo, gaat gij naar eene bisschopsstad ?" zeide ik.
Mijnheer Micawber, die ons nllen uit de waschkom had bediend, ant-
woordde:
» Naar Canterbury. Om u de waarheid te zeggen, mijn beste Cop-
perfield, ik ben in schikkingen getreden, uit kracht van welke ik aan
onzen vriend Heep gecontracteerd en verbonden ben, om hem te dienen
mJNHKER HICAWBRR VKRKLAART WAT HET IS
191
sn behulpzaam te zijn in de bctrckking van — en in alles mij te beschou-
men als — zijn confidentieelen klerk."
Ik zag miJDheer Micairber, die zich zeer met mijne verrassing ver-
maakte, met groote oogen aan.
>Ik ben verplicht u te zeggen," zeide hij, op den deftigen toon eener
Dfficieele mededeeling, >dai de kennls van zaken, die mevrouw Mlcawber
bezic, en hare voorzichtige raadgevingeo, in groote mate tot dezen uit-
Blag hebben bijgedragen. De handschoen, van welken mevrouw Mlcaw-
ber bij eene vorige gelegenheid sprak, is inderdaad in den vorm eener
advertentie neergeworpen, en vervolgeos door mijn vriend Heep opge-
nomen, hetgeen tot eeoe wederrijdsche hcrkenning aanleiding heeft
gegeven. Van mijn vriend Heep," zeide mijnheer Micawber, >dieeen
man van meikwaardige schranderhcid is, verlangik met alien mogelijken
cerbied te spreken, Mijn vriend Heep heeft de positieve belooning op
cen niet al te hoog cijfer bepaald; maar hij heeft, ten aanzien eener ont-
bcHing van den dnik van financieele ongelegenheden, veel van de waarde
mijner diensten laten afhangen, en op de waarde van die diensten stel
ik mijn vertrouwen. Zooveel bekwaamheid en doorzicht als ik toevallig
bezitten mag," zeide mijnheer Micawber, met pochende minachting van
zich zelven en op zijn ouden overdreven fatsoenlijken toon, t zal ten
diensten van mijn vriend Heep gewijd worden, Ik ben reeds eenigszins
met de rechten bekend — als verweerder in civiele zaken — en ik zal
terstood de commentarien van een onzer uitstekendste Engelsche rechts-
geleerden gaan bestudeeren, Ik geloof, dat het onnoodig is er bij te voe-
gen, dat ik mijnheer den rechter Blackstone op het oog heb."
Dezc geiegden — evenals het meeste, dat dien avond gezegd werd —
werden nu en dan afgebroken doordien mevrouw Micawber ontdekte,
dat de jonge heer Micawber met de beenen onder het lijf zat, of zijn
hoofd met bcide handen vasthieid, alsof hij voelde, dat het loszat, of
Traddles onder de tafel bij ongeluk tegen de schencn schopte, of met
zijne voeten overden grond schoffeldc, ofzeonnatuurlijkenschijnbaar
onmogelijk ver uitstak, of zijn hoofd zijdelings op de tafel legde, zoodat
zijne haren In de glazen kwamen, of zijne rusteloosheid van leden op
eene andere, met de algemeene belangen van het gezelschap onvereenig-
bare manier ten toon sprciddc; en doordien jonge heer Micawber d^ze
ontdekkingen telkens zeer kwalijknetnend verkoosop te vatten. Ik zat
mij ondcrtusschen, verbaasd over mijnheer Micawber's ontdekklng. In
gissingen te verdiepen, totdat mevrouw Micawber wederoro het woord
nam en mijne aandacht eischte.
» Wat Ik mijnheer Micawber bijzonder verzoek ora toch vooral voor
te zorgen," zeide zij, imijn beste Copperfield, is, dat hij, door zich op
dat ondergeschikte vak toe te leggen, zich niet buiten staat zal stellen
om eens geheel bovenaan te komen. Ik ben overtuigd, dat mijnheer Mi-
cawber, als hij zich met de borst toele|{t op een vak, dat zoo gunstig is
om zijne vlugheid van geest en vloeiende welbespraaktheid te ontwik-
kelen, daarin zeker moet ultmunten. Bij voorbeeld, nu, mijnheer Tradd-
les," zeide mevrouw Micawber, met een zeer diepzlnnig voorkomen,
192 DAVm COPPERFIELD.
1 een rechter^ of zeg zelfs een kanselier. Zou iemand zich buiten de moge^
lijkheid brengen om eens tot een van die posten op te klinunen^ door
zulk eene betrekking te aanvaarden als mijnheer Micawber nu heeftaan-
genomen?" — >Melieve," liet mijnheer Micawber hieropvolgen — mair
zag Traddles toch ook nieuwsgierig aan, i wij hebben no^ altijd genoeg
voor ons om over die vrac^en te denken." — »Neen, Micawber," ant-
wodrdde zij. >De groote misslag van geheel uw leven is, dat ge niet ge-
noeg vooruit ziet. Gij zijt het aan uwe familie, zoo niet aan u zelven
verplicht, een omvattenden blik te richten naar het verste punt van den
horizon^ waartoe uwe bekwaamheden u kunnen leiden."
Mijnheer Micawber knikte eens en dronk met een uiterst vergenoegd
gezicht zijn gias uit — nog steeds naar Traddles kijkende, alsof hij zyn
gevoelen verlangde te hooren.
t Wei, om de waarheid te zeggen, mevrouw Micawber," zeide Tradd-
les, gezind om haar die waarheid met alle mogelijke zachtheid mede te
deelen, — >ik meen de letterlijke, prozaische waarheid.... — tjuist,
mijn beste mijnheer Traddles," viel mevrouw Micawber er op in. »Over
eene zaak van zooveel gewicht wil ik ook zoo prozalsch en letterlijk spre-
ken als maar mogelijk is." — >De waarheid is dan," zeide Traddles, > dat
deze tak van de rechten, zelfs al was mijnheer Micawber zelf solliciteiir
geworden...." — >Juist," zeide mevrouw Micawber. (»Wilkins,daar
kijkt ge weer scheel ; eens zullen uwe oogen nog z66 blijven staan"). —
iNiet het minste met zoo iets te maken heeft," zeide Traddles. t Alieen
een b arris ter is tot zulke posten benoembaar ; en mijnheer Micawber
zou geen barrister kunnen worden, of hij moest vijf jaren lang bij een
Inn of Court als student zijn ingeschreven." — > Versta ik u wel i'^zdde
mevrouw Micawber op haar vriendelijksten toon, en tevens met eenzeer
ernstig gezicht. tMoet ik begrijpen, mijn beste mijnheer Traddles, dat
mijnheer Micawber, na verloop van dien tijd, tot rechter of kanselier b^
noembaar zou zijn?" — >Ja, dan zou hij benoembaar zijn,*' ant-
woordde Traddles, met bijzonderen nadruk op dat woord. — >Ik dank
u wel," zeide mevrouw Micawber. >Dat is geheel voldoende. Als dithct
geval is, en mijnheer Micawber geenerlei voorrecht verbeurt door die
betrekking te aanvaarden, is mijn gemoed gerustgesteld. Ik spreek, na-
tuurlijk, als eene vrouw," vervolgde zij, > maar ik ben altijd van gevoelen
geweest, dat mijnheer Micawber bij uitstek datgene bezit, wat ik papa,
toen ik nog thuis was, een algemeen genie heb hooren noemen ^ en ik
hoop, dat mijnheer Micawber nu een vak is ingetreden, waarin hij dat
genie zal kunnen ontwikkelen, en zich zoo tot de hoogste posten ver-
heffen."
Ik geloof waarlijk, dat mijnheer Micawber zich in zijne verbeelding
reeds op den wolzak zag zitten. Hij streek vergenoegd met zijne hand
over zijn kaal hoofd, en zeide met pralende gelatenheid :
tMelieve, laten wij de besluiten des noodlots niet vooniitloopen. Als
ik bestemd ben om eene pruik te dragen, ben ik ten minste uitwendig,"
op zijne kaalheid doelende, >op die onderscheiding voorbereid. Ik heb
geen spijt van mijn haar," vervolgde hij, len het is wel mogelijk, datik
KM VUtXTFINT ZUMK ZAKBK. 193
met een bijzonder doel daarvan beroofd ben. Dit kan ik nietzeggeo. Het
is mijn voomemen, mijn beste Copperfield, om mijn zoon voorde Kerk
op te leiden ; en ik wil het niet ontkennen, dat bet mij om zijnentwil eou
verheugen, alsik het tot zulkeenehoogtebracht."^»Voordc Kerk?"
zeide ik, tusschenbeide nog over Uriah Heep nadenkende. — >Ja,"£eide
mijnheer Micawber. >Hij heefl eene buitcngemeene langstem, en zal als
kooTzanger beginnen, Al; nij te Canterbury wonen, zuUen onze
Elaatselijke betrekkingenhem zonder twijfel gelegenheid veischaffenom
ij het corps van de domketk geplaatst te worden, zoudra er eene plaats
vacant komt."
Toen ik den jongen' hcer Micawber wederoro aanzag, roerkte ik in zijn
gezicht iets op, hetwelk mij deed denken, dat zijne stem een sterken
neusklank moeat hebben; en dit bleek 00k het geval te zijo, toenbij
(nadat hem tusschen dit en naar bed gaon de keus was gelaten) het liedje
van > De pikkende Specht" voor ons zong. Na vele complimenten over
dit kuoscstuk, traden wij in een algemeen gesprek ; en daar ik veel te vol
V3in mijn manhaAige voomemens was, om de verandering in mtjne om-
standigheden voor mij zelven te kunnen houden, deelde ik die aan mijn-
heer en mevrouw Micawber mede. Ik kan niet seggen hoe zij beiden
orcetogen waren over het denkbeeld, dat mijne tante zich in oogelegen-
heoen bcvond, en hoe vriendelijk en vertrouwelijk zij daardoor werden.
Toen wij bijna aan het einde van onze punch waren gekomen, richtte
ik het woord tot Traddles, en herinnerde hem, dat wij niet moesten
scheiden, zonder onze viienden gezondheid, welzijn en geluk In hunne
nieuwe loopbaan te wenschen. Ik verzocht mijnheer Micawber om ons
boordevolle glazen te geven, en stelde daama den feestdronk met alle
plecbtigheid m, gaf hem over de tafel de hand, en wierp mevrouw Mi-
cawber, ter eere van deze gelegenheid, een handkus toe. Traddles volgde
mijn voorbeeld in het eerste, maar dacht dat hij nog geen genoegzaam
oud vriend was om ook het tweede te durven doen,
iMijn beste Copperfield," leide mijnheer Micawber, opstaande, met
een duim in ieder van zijne vestzakjes, »de metgeiel mijner jeugd,alsik
mij die uitdiukking mag veroorloven — en mijn hooggeachte vriend
Traddles, als het mij vergund mag zijn hem zoo te noemen — - zullen mij
wel toelaten, om hun, uit naam van mevrouw Micawber, en mij zelven
en OQS kroost, op het hartelijkst en oprechtst voor hunne gaede wenschen
dank te zeggen. Men zai wel mogen verwachten, dat ik op den arond
voor eene reis, die ons in een geheel nieuw aanzijn zal overplaatsen,"
mijnheer Micawber sprak alsofhij vijfmaal honderd duizend mijlen ver
ging, ■ tot twee lulke vriendeo, als ik hier voor mij zie, eenige afscheids-
woorden heb te richten. Maar alles wat ik van dien aard heb te zeggen,
beb ik reeds gezegd. Welken rang in de maatschappij ik ook bereiken
mag, door bemiddeling van het geleerde beroep, waarvan ik een onwaar-
dig medelid zal worden, ik zal pogen dien rang geen schande aan te doen,
en mevrouw Micawber zal hem zeker tot sieraad strekken. Onder den
tijdelijken dnik van tinancieele verplichtingen, aangegaan met uitzicht
op oomiddellijke liquidatie, maar die door een samenloop van omstan-
II. n
194 DAVID COPPERFIBLD.
digheden ongeliquideerd moeten blijven, ben ik in de noodzakelijkheid
gekomen, om een gewaad aan te nemen^ waarvoor mijn natuurgevod
terugbeeft — ik bedoel een bril, — en van een naam gebniik te inaken^
waarop ik geene rechtmatige aanspraak kan bewijzen. Al watiktedezen
aanzien te zeggen heb is^ dat de wolk van het sombere tooneel is wegge-
die ven, en de God des Daags wederom hoog boven de bergtoppen praalt
Aanstaanden maandag, wanneer des namidd^gs om vier ure de diligence
teCanterbury aankomt^ zal m^'n voet wederom den vrijen vaderland-
schen grond dnikken, en mqn naam wederom Micawber zijn.''
B^ het slot dezer redevoering zette mijnheer Micawber zich neer en
dronk achtereen met bijzondere deftigheid twee glazen punch uit. Daama
vervolgde hij op plechtigen toon :
iNog iets heb ik te doen, eer deze scheiding voltooid is, en dat is eene
daad van rechtvaardigheid te verrichten. Mijn vriend, mijnheer Thomas
Traddles, heefl, bij twee verschillende gelegenheden, zijne hand getee-
kend, om die gewone uitdrukking te bezigen, op twee wisselbrieven. Bg
de eerste gelegenheid werd mijnheer Thomas Traddles — laat ik het
kortaf zeggen — in den steek gelaten. De tweede wisselbrief is nog niet
vervallen. Het bedrag der eerste acceptatie" hier keek mijnheer Micaw-
ber zorgvuldig zijne papieren na, »was, meen ik, drie en twintig, vier,
negen en een half; van de tweede, volgens mijne aanteekening, achttien,
zes, twee. Deze sommen te zamen maken, ais mijne berekening juist is,
een totaal van een en veertig, lien, elf en een half. Mijn vriend Copper-
field zal mij misschien het genoegen wel wiilen doen om het eens over
te rekenen ?"
Ik deed zulks en vond de rekening in orde.
» Deze hoofdstad en mijn vriend, mijnheer Thomas Traddles te verla-
ten," hervatte mijnheer Micawber, >zonder mij van het financieele ge-
deelte dezer verplichting te kwijten, zou mij als een ondraaglijke last
op het gemoed drukken. Ik heb dus voor mijn vriend, mijnheer Thomas
Traddles, een document geschreven, waarmede het beoogde doel be-
reikt wordt. Ik verzoek mijn vriend, mijnheer Thomas Traddles, eene
schuldbekentenis ter hand te mogen stellen voor de som van een en
veertig, tien, elf en een half; en het verheugt mij, daarmede het gevoel
mijner zedelijke waarde te herkrijgen, en te weten dat ik nu weder met
opgerichten hoofde voor mijn medemensch kan wandelen !"
Met deze voorafspraak — waardoor hij zelf zeer aangedaan werd —
reikte mijnheer Micawber zijne schuldbekentenis aan Traddles over, en
zeide, dat hij hem in alle levensomstandigheden het beste wenschte. Ik
ben overtuigd, dat dit niet alleen voor mijnheer Micawber volmaakthet-
zelfde was aisof hij het geld betaalde, maar dat ook Traddles zelf be-
zwaarlijk het onderscheid begreep, voordat hij tijd had gehad om er over
te denken.
Uit kra chte van dit deugdzaam bedrijf, wandelde mijnheer Micawber
met een zoo hoog opgericht hoofd voor zijn medemensch, dat zijne borst,
toen hij ons naar benedcn lichtte, wel de helft breeder scheen te zijn ge-
worden. Wij scheidden met groote hartelijkheid van beide kanten ; en
psGGorry ke£rt maar huis terug. 195
toen ik Traddles naar zijne woning had gebracht, en alleen naar de mijne
ging^ dacht ik, onder de andere wonderlijke en tegeusthjdige dingen
waarover ik peinsde, dat, hoe weinig nauwgezet mijnheei Micawber 00k
mocht wcEen, ik het toch waarschijnhjk aan de medelijdende geheuge-
nis, welke hij van lijn kinderlijken inwoner had bewaard, te danken had,
dftt hij mij nooit om geld had gevraagd. Zeker zou ik niet genoeg zede-
lijken moed gebad hebben om het hem te weigeren; en ik twijfel Diet of
hij wist dit (tot zijne eer zij het geschreven) evengoed als ik bet wist.
KENE KLBINB AFKOKLING.
Mijne nieuwe lereoswijs had reeds langer dan eene week geduurd, en
ik gevoelde mij sterker dan ooit in die geduchte besluiten, welke ik ge-
voelde dat de omstandigheden eischten. Ik bleef nog altijd hard loopen
en een algemeen denkbeeld koesteren, dat ik vooniitkwam. Ik maidite
het tot een regel om zooveel van mij zelven te vergen als ik maar met
niDgelijkbeid kon, en bij al wat ik deed al mijne krachten in te spannen.
Zoo maakte ik mij tot een slachtoffer van mijn eigen ijver. Ik dacht er
zel&aanommij zelven op een plantendieette stellen, in het onbepaalde
begrip, dat ik, door voor altijd een kniid- en graanetend dier te worden,
een offer aan Dora zou brengen.
Tot nog toe was Dora geheel onbewust van mijne dolzinnige vastbe-
radenheid, bchalve dat ik die in mijne brieven donker te radengaf. Maar
bet werd wederom zaterdag, en op dien zaterdagavond zou zij bij jufTrouw
Mills wezen ; en als mijnbeer Mills naar zijne whist-club was gegaan
(waarvan ik op straat, door middel van een vogelkooitje in het middelste
venster van het salon, telegrafisch bericbt zou ontvangen) zou ik binnen-
komen om mede thee te drinken.
Wij waxen toen reeds geheel voorgoedinBuckingham-Street
gevestigd, waar mijnheer Dick in zalige tevredenheid aan het kopieeren
bleef. Mijne tante hadeene schitterende zege op juffrouw Crupp behaald,
door haar af te betalen, den eerelen pot, dien zij op de trap zette, uit het
venster te gooien, en eene handlangster, die zij gehuurd had, onder hare
persoonlijke hoede de trap op en af te brengen. Deze krachtige maatre-
gelen vervulden de borst van juffrouw Crupp met lulk een schrik, dat zij
zich in hare keuken verschool, niet anders denkende of mijne tante was
tazend. Daar mijne tante geheel onverschillig voor deze meening was,
en die veelecr begunstigde dan poogde weg te nemen, werd juffrouw
Crupp, kort geleden nog lOO stout, binnen weinige dagen zoo lafhartig,
dat zij, veel liever dan mijne tante op de trap te ontmoeten, hare lijvige
gedaante acbter eene deur trachtte te verber^en — waarbij echter eene
breede streep van haar flanellen onderrok zicbtbaar bleef— of zich in
een donkeren hoek te verschuiten. Dit gaf mijne tante zulk eene onuit-
sprekelijke voldoening, dat ik geloof dat zij er rermaak in schiep om op
196 DAVm COPPERFISLD,
tijden, wanneer het waarschijnlijk was dat juffrouw Crupp in den w^
zou zijn, met haar hoed, alsof zij werkelijk niet bij hare zinnen was, op
de kruin van haar hoofd, al rondloerende de trap op en af te dwalen.
Mijne tante, die buitengemeen handi^, net en schrander was, maakte
zoovele kleine verbeteringen in ons huishouden, dat ik rijker in plaats
van armer scheen geworden. Onder anderen veranderde zij het provisi^
kamertje in eene kleedkamer voor mij ; en kocht zij, ten mijnen behoeve,
een ledikant, dat over dag zooveel naar een boekenkast geleek, als een
ledikant maar doen kon. Ik was het voorwerp barer bestendige zorgen;
en mijne arme moeder zelve had mij niet meer liefde kunnen bewijzen of
er meer op uit kunnen zijn om mijn geluk te bevorderen.
Peggotty achtte het een groot voorrecht, dat zij aan dezen arbeid
mocht deel nemen, en hoewel zij nog iets van haar oudontzag voor mijne
tante behield, had zij van deze reeds zoovele blijken van vertrouwen en
gunst ontvangen, dat zij de best mogelijke vriendinnen waren. Doch nu
was 'de tijd gekomen (ik spreek van den zaterdag, toen ik bij juffronw
Mills zou gaan theedrinken), dat zij naar huis moest terugkeeren, om de
plichten te gaan vervullen, welke zij ten aanzien van Ham op zich had
genomen. »Goedendag dan, Barkis,'' zeide mijne tante, >en pas op u
zelve ! Ik had waarlijk nooit gedacht, dat het mij spijten kon u te ver-
liezen!"
Ik bracht Peggotty naar het diligence-kantoor, en zag haar heenrijden.
Zij schreide bij het afscheid, en beval, evenals Ham gedaan had, haar
broeder in mijne zorg en vriendschap aan. Wij hadden, sedert hij op dien
zonnigen namiddag was heenge^aan, niets van hem gehoord.
lEn nu, mijn lieve David," zeide Peggotty, »als gij, zoolang ge nog in
de leer zijt, geld verlangt om te verteren, of als uw tijd om is, beste jon-
gen, geld noodig hebt om eene zaak te beginnen (en een van beide, of
allebei, moet toch wel zoo zijn), wie heeft dan zooveel recht om het u te
mogen leenen, als de oude domme meid van uwe lieve moeder !"
Mijne zucht naar onaf hankelijkheid maakte mij niet zoo barbaarsch
om iets anders te antwoorden, dan dat ik, als ik ooit van iemand geld
leende, het zeker van haar zou doen. Ik geloof, dat dit Peggotty meer
troostte dan iets anders, dat ik had kunnen doen, of ik had oogenblikke-
lijk eene groote som moeten aannemen.
lEn, mijn beste jongen," fluisterde Peggotty, izeg dat lieve engeltje,
dat ik haar zoo gaame zou gezien hebben, al was het maar voor eene
minuut ! En zeg haar, dat ik, eer zij met mijn jongen trouwt, zal overko-
men en uw huis o zoo mooi maken, als gij het mij maar wilt laten doen !"
Ik verklaarde^ dat niemand anders er aan raken zou; en dit verheugde
Peggotty zoodanig, dat zij nu in eene vroolijke stemming vertrok.
fie vermoeide mij dien dag in de Commons met allerlei uitvindsels,
zooveel ik maar met mogelijkheid kon, en begat mij des avonds op den
bepaalden tijd naar de straat waar mijnheer Mills woonde. Mijnheer Mills,
die na den eten schrikkelijk lang kon slapen, was nog niet uit, en er hing
nog geen vo^elkooitje aan het middelste venster.
Hij liet mij zoo lang wachten, dat ik vurig hoopte, dat de club hem
IK UAAKT DORA VKRSCHRIKT. t97
voor te laat komen zou bebocten. Eindelijk kwam hij de deuruit, en toen
sag ik mijne Dora het vogelkooitje ophaDgen, en over het balkon gluren
om naar mij te kijken, en weder naaj binnen loopen toen zij zag, dat ik
er was, terwijl Jip buiten bleef, om uitdagend te blaffen tegen een geduch-
ten slagershond op straaC, die hem als eenc pU had kunnen inslikken.
Dora kwam mij aan de kamerdeur te gemoet, en Jip kwam naar buiten
haspelen, stniikelende over zijn eigen gebrom, in den waan, datik een
bandietwas;en toengingen vijalledriezeer vergenoegdenliefmetelk-
ander naar binnen. Weldra stortte ik wanhoop in den boezem onzer
vreugde — nict dat ik dit had wilten doen, maar ik was zoo vol van de
zaak — dooT Dora zonder de minste voorbereiding te vragen, of zij wel
«eD bcdelaar kon liefhebben.
Hoe lief en aardig schrikte mijne kleine Dora I Het eenige, waaraan
dit woord haar deed denken, was een geel gezicht met eene slaapmuts,
of een paar knikken, of een houten been, of een hondmet een flesschen-
bakje in den bek, of iels van dien aard; zij staarde mij met vemikkelijke
verwondering aan.
>Hoe kimt ge mij zulk eene i^kke vraag doen i" zeide Dora, met een
pniilend lipje. >Een bcdelaar UefhebbenT" — i Ii^jne Dora, mijne be-
mindel" zeide ik. >Ik ben een bedelaar." — >Hoe kimt ge zoo mal
zijn," antwoordde Dora, mij eenklapjeopdehandgevende,>omdaaT
zulke jokkens te zitten vertellen ? Ik zal Jip op u afeturen om u te bijten 1"
Hare kinderlijke maniertjes vcmikten mij, maarhet wasnoodig dui-
delijk te spreken, en ik zeide dvs zeer plechtig:
iMijne dierbare Dora, ik ben uw geruineerde David!" — >Wees
gewaaischnwd, ik zal Jip u laten laten bijten," zeide Dora, hare knillen
schuddende, > als gij u zoo belachelijk aanstelt,"
Maar ik keek zoo emstig, dat Dora spoedig ophleld met hare krullen
te achudden, haar bevend handje op mijn schouder legde, mij eerst ont-
«teld en angstig aanzag, en toen begon te schreien. Het was vTeeseUjk.
Ik viel voor de sofa op mijne knie^n, lief koosde haar, en smeekte haar
om mij het hart niet te verscheuren^ maar een tijdlang deed de anne
Ueine Dora niets anders dan snikken en jammeren. £d Oj zij was zoo
verschHktl En waar was Julia Mills I En o,zij wilde naarJtiliaMills! En
o, ik moest toch heengaani tot ik bijna niet meer wist wat ik zeide
of deed.
Eindelijk kreeg ik, na vele zielsbenauwde gcbeden en betuigingen,
Dora toch zoover, dat zij mij aanzag, eerst met een gezichtje vol ontzet-
ting, dat echter langzamerhand kalmer werd, tot het alleen vol liefde
was, en hare zachte wang tegen de mijne gedrukt werd. Toen zeide ik
haar, met mijne armen om haar been ^eslagen, hoe ik haar zoo innig, zoo
innig lief had; en hoe ik het mijn plicht achtte haar van haar woord te
ontslaan, omdat ik nu arm was; en hoe ik het nooit zou kunnen dragen
■of te boven komen, als ik haar verloor; en hoe ik niet bang was voor
anno ede, als zij het maar niet was; en hoe ik reeds werkte met een moed,
gelijk allcen een minnaar kende; hoe ik teeds bed achtzaam begon te
woorden en voor de toekomst te zorgen; en hoe een welverdiende koist
I9S J>M.TTD COmSFIlLD.
brood beter mrijitr dan een gterfd ki iliiml; en m^wcelmita^a
daesk aanL, dat ik met ecne mbontm^ van hjniaUM'htfhjke vdsfHckcDd-
beid nitstome; waarofei ik mq zeif Tcnrooderdc boewel & er, sedot
nii|De tante mn zoo irerboasd baii, nadit en dag orer gedacfat had.
>Is mr hart nog bet rnqnc; Hewc DoraP* zcidc ik met TCTrnkking, wnt
aan de tecderheid, waannede z^ zich aan mgvas&ieaide;gen>ddeik
wddatbetditDogwas. — •Oja^^nepDoramL >Oja.gefaeidhctinie.
Maar a, wees met zoo TreesehpL!"
Ik Trecsd^! Voor Dora!
•Spredc met van arm worden en hard woken," zeide Dora, nog didh
terbgrnijicfamvende. •Ocfaneen^ochneenf — >Maar, beta ije;" zeide
ik, leene welverdieDde korsr brood. . ." — >0 ja wd; maar ik wil tcx^
met graag meer van korsten hooren," zeide Dora. >En Jip moetalk
dag om twaalf mir een lamskarbonaadje hebbcn, of blj zon dood*
gaan«''
Ik was vernikt over hare kinderl^ke beftalHgheid, en verzekerde hair
met zoete woordjes, dat Jip met de gewone regelmadgheid z^ lamskar-
bonaadje zou krijgen. Jk teekende een taiereel van onze eenvondige
woning^ waar door mijn arbeid een bescheiden OTervloed zoa beerscheiv
en schetste bet htdsje, dat ikte Highgate had gezien^ met mijne tante
op hare bovenkamer er bij.
»Ben ik nu wel vreeseiijk, Dora?** zeide ik teedcr. — »0, neen,neen!*
riep Dora nit. iMaar ik hoop^ dat uwe tante veel op hare kamer zal bl^
yen ! En ik hoop, dat zij niet knorrig en lasdg van onderdom is!"
Indien het mij mogelijk was Dora nog liever te hebben dan ooit, ben
ik zeker dat ik het deed. Maar ik gevoelde toch, dat zij een weinigje on-
handelbaar was. Het smoorde mijne pas geborene geestdrift. toen ik
bevond, dat het zoo moeielijk was haar die geestdrift mede te deelen. Ik
beproefde het echter nog eens. Toen zij weder geheel bedaard was, en
Jip, die op haar schoot lag, zachtjes aan de ooren zat te trekken, zette ik
een emsdg gezicht en zeide :
> Liefste I Mag ik nog iets zeggen ?" — tOch, wees nu maar niet em-
stig," zeide Dora vleiend, * want daarvan word ik zoo bang." — iHartje-
lie^" antwoordde ik, ter is niets, waarvoor gij bang behoeft te zijn. Ik
wilde maar dat gij geheel anders over de zaak dacht. Ik wilde er u meer
moed en kracht door doen krijgen, Dora!" — »Och, maar dat is zoo
akelig!" riep Dora uit — tWelneen,liefje.Volharding en kracht van
karakter ktmnen ons veel erger dingen leeren dragen." — >Maar ik heb
geheel geen kracht," zeide Dora, hare krullen schuddende. >Kom aaa,
geef Jip een zoentje, en wees pleizierig I"
Het was onmogelijk te weigeren om Jip een zoentje te geven, toen zij
hem tot dat einde aan mij voorhield, en haar eigen rozerood mondje als
tot een kusje samentrok, om mij te beduiden hoe ik die operatie moest
verrichten, die zij verkoos dat, juist afgepast, vlak op het midden van
zijn neus zou plaats hebben. Ik deed wat zij mij gelastte — mij nader-
hand zelf voor mijne gehoorzaamheid beloonende — en zij deed mij, ik
weet niet hoelang, mijn voorgenoraen emst vergeten.
^^^^^^^^^^^^H •
OROOTE WOSHBm VAN JU7FROUW UILLS. I99
■ Maar Dora, mijne bemiDdel" zeide ik, dien eindelijk hememende.
- >Ik had lets willen zeggen."
De rechterinhetl^TOgatieveD-HofhadwelophaarverUefdkiuineii
worden als hij haar zoo hare handjea had ziea vouwen en naar mij opate-
ken, mij biddende en smeekendc om toch niet meer vreeselijk le zijn.
iDat zal ik ook waarlijk niet worden, liefje!" verzekerde ik haar,
iMaar, lievc Dora, als gij somtijds ecus wilt bedenken — niet om udroe-
vigtemaken, verre vaDdaar^maaromuintegendeelaantemoedigen —
als gij somtijds eens wih bedenken, dat gij met cen annen jonkman zijt
geCDgageerd..." — »Ochneen!Ochneen!"riep Dora. "Datiszoo heel
vreeselijk!" — »Geheel niet,mijn hanje!"zeideikopgeruimd.»Alsgij
maar somtijds daaraan wilt denken, en nu en dan eensop het huishouden
van uw papa letten, en uw best doen om u wat tc oefenen — in het reke-
nen en boekhouden, bij voorbeeld."
De anne Dora ontving deten raad met lets, dat half een snik, half een
gil was.
iDat zal ons naderhand zoo nuttig zijn," vervolgde ik. >£n als gij mij
woudt belooncn om een beetje te lezen in — in een kookboekje, dat ik
U dan zou zenden, dat zou voor ons beiden zoo goed kunnen cijn. Want
ons levenspad, mijne Dora," zeide ik^ onder het spreken warm wordende,
>is thans ruw en steenachtig, en het staat aan ons Het te efFenen. Wij
moeten er ons doorheen veditcn. Wij moeten dapper zijn. Er staan hin-
derpalen voor ons. die wij moeten overwinnen en verpletteren !*'
Zoo wilde ik, met geslotene vuist en e;n gezicht vol opgewondene
geestdrift, voort^aan; maar het was geheet niet noodig dat ik voortging.
Ik had genoeg gezegd. Ik had het weder even ver gebracht. 0, zij was
zoo verschrikt ! O, waar was Julia Mills ? O, zij vrilde naar Julia Mills I En
o, ik moest toch maar heengaan! Zoodat ik, kortom, geheel niet meer
wist wat ik zeide of deed, en als razend door de kamer vloog.
Ik dacht, dat ik haar ditmaal den dood had berokkend. Ik sprenkelde
haar water in het gezicht. Ik viel op mijne knieen. Ik trok mij bij de
haren. Ik noemde mij zelven een gevoeUoos batbaar en redeloos dier,
Ik bad haar om vergifTenis. Ik smeekte haai om maar op te zien. Ik
baalde juffrouw Mills werkdoosje overhoop om naar een reukfleschje te
zocken, en in mijn zielsangst nam ik daarvoor een ivorcn naaldenko-
kertje en stortte al de naalden over Dora uit. Ik schudde mijne vuisten
tegen Jip, die even razend was als ik, Ik bedreef alie buitensporigheden,
die ik maar kon bedrijven, en was zeer ver van bij mijne zinnen, toen
juffronw Mills de kamer binnenkwam.
• Wieheeftdatgedaanf'riepzij uit, hare vriendin te hulp snellende. —
Ik antwoordde: >Ik, jufirouw Mils! Ik heb het gedaan! Zie hierden
moordenaarl ' ot zoo iets van dien aard — en verborg mijn gezicht voor
het daglicht in het canap^ kussen.
In het eerst dacht juffrouw Mills, dat wij ongenoegen hadden en aan
den zoom der Woesti'jn van Sahara waren; maar weldra begreep zij
hoe de zaak gelegen was, want mijae lieve, teerhartige Dora omhelsde
haar, en begon uit tc rocpen, dat ik » een arm daglooner" was, en schreide
aoo DAVID COPPERFIBLD.
toen over mij, en omhelsde mij, en vroeg mij of ik al haar geld wilde
hebben, dat zij mij gaame wilde g^ven, en viel toen weder juffrouw Mills
om den bals, en scbreide alsof baar baitje zou breken.
Juffrouw Mills moet geboren zijn geworden om ens tot een zegen te
wezen. Zij liet mij met weinige woorden zeggen wat dat alles beduidde,
trooste Dora, en overtuigde baar langzamerband, dat ik geen daglooner
was — uit mijne majiier vans preken bad Dora opgemaakt, dat ik een dijk-
werker was geworden, en den gebeelen dag met een kruiwagen over eene
smalle plank moest been en weer loopen — en bracbt ons weder vreed-
zaam bij elkander. Toen wij gebeel bedaard waren, en Dora naar boven
was gegaan, om bare oogen met rozenwater te wasscben, scbelde jiif-
rouw Mils voor de tbee. & den tusscbentijd zeide ik jufirouw Mills, dat
zij voor eeuwi^ mijne vriendin was, en mijn bart zou moeten opbouden
te kloppen eer ik bare bartelijkbeid voor ons kon vergeten.
Daarop zette ik voor juffrouw Mills uiteen, wat ik zoo ongelukkig ge-
poogd bad voor Dora uiteen te zetten. Juffrouw Mills antwoordde in bet
algemeen, dat een butje met vergenoegen beter was dan een paleis met
koude pracbt en dat waar liefde was, alles was.
Ik zeide, aat dit zeer waar was, en vroeg, wie bet beter moest weten
dan ik, die Dora beminde met eene liefde gelijk no^ nooit een sterveling
bad gevoeld. Docb toen juffrouw Mills met treungen emst aanmerkte,
dat bet voor sommige barten wel gelukkig zou zijn als dit zoo ware, ver-
zocbt ik te mogen verklaren, dat ik mijne aanmerking tot stervelingen
bet mannelijk geslacbt beperkte.
Daarop dirong ik juffrouw Mills om te zeggen, of er naar bare meening
al of niet eenige waarde was te becbten aan betgeen ik van bet rekenen,
bet buisbouden en bet kookboek bad willen aanraden.
Na eenig bedenken, antwoordde jufirouw Mills aldus :
>Mijnbeer Copperfield, ik wil oprecbt met u spreken. Zielelijden en
beproevingen vervullen voor sommige gemoederen de plaats van jaren,
en ik zal zoo oprecbt met u spreken, alsof ik eene abdis was. Neen. Die
raad is niet voor onze Dora gescbikt. Onze lieve Dora is een troetelkind
der natuur. Zij is een scbepsel van licbt en vreugde. Ik wil bekennen, dat
bet goed zou zijn, als bet kon gedaan worden, maar..." En juffrouw Mills
scbudde baar boofd.
Ik werd door bet laatste gezegde van juffrouw Mills, waarbij zij mij
tocb eeni^zins gelijk gaf^ aangemoedigd ombaarte vragen, ofzij, om
Dora's wil, als zij eene gelegenbeid vond om haar zoetvoerig op zulk
eene voorbereiding voor een emstig leven bare aandacbt te doen vesti-
gen, daarvan wel gebniik zou willen maken. Juffrouw Mills beloofde dit
zoo gereedelijk, dat ik baar verder vroeg of zij bet kookboek in bewaring
zou willen nemen, en indien zij bet Dora onder de oogen kon brengen,
zonder baar al te veel te doen scbrikken, mij ook dien gewicbtigen dienst
zou willen bewijzen. Juffrouw Mills nam ook deze taak op zicb, maar
durfde er niet veel van bopen.
£n Dora kwam terug, en zag er zoo bekoorlijk kinderlijk uit, dat ik er
werkelijk aan twijfelde of zij wel met zulke alledaagscbe dingen moest
DORA LOST ALLt ZVARIGBKDIN OP. 90I
worden lastig gevallen. En zij was eoo lief voor mij, en zoo aanvallig
(vooral tocn zij Jip op zijnc achterpooten liet staan voor eenstukje brood,
en deed alsof zij zijn neus tegen den hcetcn trekpot duwdc, tot straf voor
rijnc onwilligheid) dat het mij, als ik bcdacht dat ik haar had doen schrik-
ken en schreien, tc moede was, alaofikeen soort van monster was, dat
in bet bloemenpaleis eener kleine fee was gekomen.
Ka de thee werd de guitaar voor dco dag gehaald, en zong Dora die
zelfde aatdige oude Fransche liedjes over de onmo^hjkheid om ooit
jets anders te doen dan dansen, Tra la la, Tra la la, tot ik mij zelven voor
een nog veel grooter monster hield dan te voren.
Slechts eene enkele maalwerdoBsgenoegengestoord,enditgebetirde
eene korte poos voordat ik a&cheid nam, toen juf&ouw Mills bij toeval
iets van morgenochtend zeide, en ik mij bij ongeluk liet ontvallen, datik
tegenwoordig verplicht was om v66r vijven op te staan. Of Dora zich
verbeeldde, dat ik nachtwacht was geworden, weet ik niet recht ; maar
het maakte een diepco indruk op haar, en lij wilde niet meer spelen of
MDgen.
Het lag haar nog op het hart toen ik haar gocdcnnacht wenschte, en
zij zeide, op haar aardigen, vleienden toon — alsof ik hare pop was !
ptacht ik te denken :
■ Nil moet ge maar niet voor vijven ops^n, ondeugende jongen. Dat
vind ik zoo gek." — >Maar, lieQe," zeide ik, lik ga vroeg aan het
verk." — iMaar doe dat dan niet," zeide Dora, i Waarom zoudt ge i"
Het was mtj, toen ik dat lieve, verwonderde gezichtje aanzag, onmo-
gelijk, anders dan op een luchtigen en schertsenden toon te zeggen, dat
wij moesten werken, om te leven.
» Och, welke gekheid !" riep Dora uit, — » Hoe lullen wij anders leven,
Dora?" zeide ik. — »Hoef Wei, dat komter niet op aan," zeide Dora.
Zij scheen tc denken, dat zij de zaak daannede geheel had afgedaan,
en gaf mij zulk een zegevierend kusje, dat recht uit haar onschuldig
hartjekwam, dat ik haar voor al de schatten derwereldhaieingenomen-
heid met haar antwoord niet had willen benemen.
Wclnul Ik beminde haar met geheel inijn hart, en bleefin dieliefde
verzonken. Maar ik bleef toch ook vrij hard aan het weik, en hield al de
ijzers, die ik nu in het vuur had, bestendig gtoeiend ; en zH} zat ik dikwijis
des avonds tegenover mijne tante te denken, hoe ik DoraWn had doen
schrikken, en hoe ik best met eene guitaar-kist door het bosch van hin-
deniis zou doordringen, tot ik mij begon te verbeelden, dat mijne haren
«Tgnjs vanwerden.
XXXVffl.
EBNB COMPACNIESCHAP ONTBONDEM.
Ik liet mijn voomemen om mij in het snelschtijven te oefenen niet
koud worden. Dit was een van de ijzers, die ik gestadig gloeiend hield
-en gedurig op bleef hameren, met eene volharding, die ik zelf oprecht
302 DAVm COPPBRFIKLD.
mag bewonderen. Ik kocht een grondig onderricht in de stenographk
(dat mij tien en een halven schelling kostte) en stoitte mij ineene zeeyan
verbijsterende regelen^ die mij in weinige weken op den oever der waan-
zinnigheid brachten. De veranderlijke beteekenis der sdppea. die i66
geplaatst dit, en z66 geplaatst geheel iets anders moesten bedniden ; de
wonderlijke kuren^ die de drkelljes speelden ; de onverklaarbare gevolgen
van zekere naar vliegepootjes gelijkende teekentjes; de geduchte uit-
werkselen van eene bocht op eene verkeerde plaats ; dat alks vervolgde
mij niet slechts in mijne wakende uren^ maar kwam mij zel6 in den slaap
weder voor den geest. Toen ik bHndelings rondtastende door deze
moeielijkheden was heen gekomen, en het alphabet had bemeesterd, dat
op zich zelf een Egyptische tempel was, verscheen er eene nieuwe pro-
cessie van ijselijkheden, willeketirige teekenen genoemd — de meestdes-
potische teekenen, die ik ooit gekend heb, en die bij voorbeeld wilden,
dat een ding, naar het beginsel eener spinneweb gelijkende, verwachting
beduidde, en dat een met inkt geschetst vunrpijltje voordeelig wildezeg-
§en. Toen ik mij deze gruwelijkheden in het hoofd had geprent, bevond
L, dat zij al het andere er weder uitgejaagd hadden ; toen nog eens
van voren af beginnende, vergat ik ze weer; terwijl ik ze wederom op-
zocht, liet ik de andere brokken van het stelsel nog eens vallen ; kortom,
het was bijna hartbrekend.
Het zou geheel en al hartbrekend zijn geweest, als ik Dora niet gehad
had, die het plechtanker mijner door storm geslingerde bark was. leder
krabbeltje in het systeem was een knoestige eik in het bosch van hinder-
nis, en ik bleef ze den een na den ander omverhouwen, met znlk een ijver,
dat ik in drie of vier maanden in staat was om de proef tq nemen of ik
een der duidelijkste en langzaaroste sprekers in het Parlement kon bij-
houden. Zal ik het ooit vergeten, hoe die spreker mij al een eind vooruit-
schoot eer ik nog begon, en mijn onervaren potlood hem over het papier
nahaspelde alsof het de stuipen had.
Zoo ging het niet aan, dit was duidelijk. Ik wilde te hoog vliegen^ en
zou op die manier nooit verder komen. Ik zocht raad bij Traddles, die
er van sprak, dat hij mij redevoeringen zou dicteeren, zoo langzaam en
met zulke tusschenpoozen als mijne zwakheid in de kunst vereischte. Zeer
dankbaar voor zijne vriendeliike hulp, nam ik het voorstel aan, en ge-
ruimen tijd lang hielden wij, avond aan avond. nadat ik van den doctor
was thuis gekomen, inBuckingham-Street een soort van lief heb-
berij Parlement.
Ik zou wel eens ergens anders zulk een Parlement willen zien ! Mijne
tante en mijnheer Dick zaten daar als vertegenwoordigers van het gon-
vemement of de oppositie (gelijk de gelegenheid vereischte) en Traddles
donderde, met behulp van E n f i e I d *s S p e a k e r , of een deel met Parle-
ments redevoeringen, de geduchtste strafredenen tegen hen uit. Bij de
tafel staande, met zijn vinger op de bladzijde^ om bij de plaats te blij ven,
en zijn rechterarm boven het hoofd zwaaiende^ schreeuwde Traddles,
als Pitt, Fox, Sheridan, Burke, Castlereagh, Sid mouth, of Canning, zich
zelven gloeiend warm en overhoopte mijne tante en mijnheer Dick
WIf HOUDKN THUIS PARLBUENTAIRE REDBVOERINGEH. 303
met sDcq>cnde verwijten van snoodheid en slechtheid ; terwijl ilc gewoon-
lijk op eenigen afstand zat, met mijn Banteekenbockje op de knie, en hem
met alle macht poogde bij te houden. In inconsequentie en doldrif^igheid
bad Traddles door geen echten staatsman overtroffen kunnen worden.
Binnen den tijd van eene week koos hij voor allerlei polideke stelsels
paittj, en spijkerde allerlei soorten van vlaggcn aan allerlei soorten van
masten. Mijne tante, die zeer veel naar een onvei^toorbaar kanselier der
schatkist ^eek, wierp er nu en dan, wanneer de rede dit scheen te ver-
eischen, eene uitroeping tusschen, zoodls » Hoor !" of » O ! " hetgeen voor
mijoheer Dick (die volkomen de rol van een laadedelman speetde) altijd
het sein vas om luidkeels denzelfden kreet aan te heffen. Doch mijnheer
Dick werd in deie ujne parlementaire loopbaan van zulke dingen be-
scbuld^fd, en voor zulke geduchte gevotgen verantwoordelijk gesteld,
dat hij er somtijds ongenist onder werd. Ik geloof, dat hij werkelijk begon
te vreezen wezcniijk iets gcdaan te hebben, dat tot vemietiging der Brit-
sche constitutic en tot verderf des lands zou strekkcn.
Dikwijls zetten wij deze debatten voort tot de klok twaalf wees, en de
kaarseo in de pijp gebrand waren. Het gevolg van zooveel oefening was,
dat ik Traddles weidra tamelijk wel kon bijhouden, en volkomen tevre-
den zou zijn geweest, als ik maar eentgszins had konnen bcgrijpen wat er
in mijne aanteekeniugen geschreven stand. Maar wat het lezendier rede-
voeringen betreft nadat ik ze had opgeschrcven, had ik evengoed de
Chinee&die opschriften op eene verzameling van theekisten, ofdegou-
den karakters op al de groote groene en roode flesschen in de apothe-
kerswinkels kunnen kopieeren.
Er was niets anders aan te doen dan weder van voren af te beginnen.
Dit was hard, maar ik deed het toch, schoon met een beklemd hart, en
kroop nog eens met slakken^ng denzelfden vervelenden grond over,
telkens stibtaande om ieder stipje op mijn weg nauwkeurig van alle kan-
ten te bezichtigen, en razende inspannmgen doende om die lastige tee-
kenen. als ik ze weder ontmoetie, op het aanzien te herkennen, Ik was
altijd op mijn tijd aan het kantoor en 00k bij den doctor ; en waailijk,ik
werkte, gelijk men wei zegt, als een paard.
Sens, toen ik volgens gewoonte naar de Commons ging. vond ik mijn-
heer Spenlow, met een zeer emstig gezicht en bij zich zelven mompe-
lende, in de deur staan. Daar hij wel gewoon was over hoofdpijn te kla-
een — de natuur had hem een korten hals gegeven, en ik geloof waarlijk,
oat hij al te veel stijfse! in zijn linnengoed liet doen ~ schrikte ik eerst
van de gedachte, dat het in ditopzJchtnietrichdg methem was; maar
hi) onthief mi] spoedig van mijne ongerustheid.
In plaats van mijn »goedenmorgen" met zijne ^wone vriendelijkheid
te beantwoorden. zag hij mij met stijve deftigheid aan, en verzocht mij
om hem naar zeker koffiehuis te ver^ezellen, hetwelk in dien tijd eene
deur had, die in de Commons, even binnen de poort op St. Paul's kerk-
hof, uitkwam. Ik gehoorzaamde, zeer slecht op mijn gemak, en met een
warm en prikkelend gevoel over al mijne leden, alsof mijne vrees door
de huid wilde uitslaan. Toen fk hem, om denauwtevanden weg.,e.«,%
204 DAVm COPPSRFIELD.
weinigje liet vooniitgaan^ merkte ik op, dat hij zijnhoofd meteenestatig-
heid droeg, die bijzonder weinig goeds beloofde, en werd ik zeer benanwd
dat hij iets van Dora 6ntdekt zou hebben.
Als ik dit onderweg naar het kofiehuis niet had geraden, had ik toch
niet wel kunnen missen te begrijpen hoe de zaak stond, toen ik hem naai
eene bovenkamer volgde, en daar juffrouw Murdstone vond, afstekende
tegen den achtergrond eener buffettafel, waarop verscheidene omg^
keerde bierglazen stonden, met citroenen er bovenop, en twee van die
buitengemeene bakjes, met hoeken en randen overal, om messen en vor-
ken tusschen te zetten, welke thans, gelukkig voor het menschdom. nit
de mode zijn.
Juffrouw Murdstone gaf mij hare koude vingertoppen en bleef staak-
recht zitten. Mijnheer Spenlow sloot de deiu-, wees mij om een stoel te
nemen, en bleef op het haardkleedje voor den schoorsteen staan.
iWees zoo goed om mijnheer Copperfield te laten zien," zeide mijn-
heer Spenlow, 1 wat gij in uwe reticule hebt, juffrouw Murdstone. "
Ik geloof, dat het dezelfde oude reticule met stalen beugel uit mijne
kindsheid was, die zoo bijtend toeknipte. Hare lippen toeknijpende, als
uit sympathie met den beugel, opende juffrouw Murdstone de reticule—
te gelijk haar mond een weinigje openende — en haalde mijn laatsten
brief aan Dora er uit, vol uitdrukking van de teederste en viuigste gen^
genheid.
>Ik geloof, dat dit uw schrift is, mijnheer Copperfield ?" zeide mijohcff
Spenlow.
Ik was gloeiend heet, en de stem, die ik hoorde, geleek zeer weinig
naar mijne eigene, toen ik zeide: ija, mijnheer.'' — t Als ik mij nietb^
drieg," hervatte mijnheer Spenlow, toen juffrouw Murdstone een ^eheel
pakje brieven, met het allerliefete blauwe lintje samengebonden, mt hare
retitule haalde, tzijn deze insgelijks van uwe pen, mijnheer Cop-
perfield ?"
Ik nam ze met een allerjammerlijkst gevoel van haar aan, en met een
blik naar de bovenste woorden, zooals : i Mijne dierbare Dora," >Mijn
beminde Engel," > Mijne eeuwig gezegende," en dergelijke, kreeg ikeen
hoogen bios en boog mijn hoofd.
>Neen, ik dank u," zeide mijnheer Spenlow koeltjes, toen ik ze hem
werktuigelijk wilde teruggeven. tik wil er u niet van berooven. Juffirouw
Miu-dstone, wilt ge zoo goed wezen om voort te gaan }"
Nadat dit zachtaardige wezen eene poos nadenkend naar het vloer-
kleed had gestaard, sprak zij met zekere droge zalving aldus :
ilk moet bekennen, dat ik juffrouw Spenlow reeds eenigen tijd ten
aanzien van David Copperfield heb verdacht gehouden. Ik had jufirouw
Spenlow en David Copperfield in het oog gehouden, toen zij elkander
voor de eerste maal zagen ; en de indruk, toen op mij gemaakt, was niet
aangenaam. De bedorvenheid van het menschelijk hart is zoo..." — >Gij
zult mij genoegen doen, juffrouw," viel mijnheer Spenlow er op in, » als
gij bij de zaak blijft."
Juffrouw Murdstone sloeg hare oogen neer^ schudde haar hoofd, als
JV'S ONBISCHK[DEtniK[D UAAKT ONS OHCKLUKKJG. 30$
«□ deze onvoegEsme stoomis te protesteeren, en hervatte, met
impeld voorhoofd en nog grooter deftiglieid :
IT u mij dan tol de zaak moet bepalen, zai ik die zoo droog ver-
I ab mij mogelijk is. Misschien til dat het aangenaamste zijn. Ik
kIs gczcgd, mijnheer, dat ik jufTrouw Spenlow, ten aanzien van
Copperfield, sedert eenigen djd verdadit had. Ik heb dikwijb
;d ecne beslissende bevesdging vanmijneverdenkingte vinden,
oodcT vTucht. Ik heb mij dus onthouden om juffrouw Spenlow's
laarovcr te sprcken," hicr zag zij hem met barschheid aan, >wel
t hoc weinig men in zulkc gevallcn doorgaans gencgen is om
:moedelijke plichtvervuUing te crkcnnen."
heer Spenlow scheen door dc mannelijke deftigheid van haar
erlegen te worden, en hare strengheid te willen verbidden door
nend met de hand te wuiven.
m ik na mijne afwezigheid ter gelegenheid van mijn broeden
k te Norwood tenigkwam," vervotgde juffrouw Murdstone,
ne stem vol verontwaardiging en minachting, »cntoen juffrouw
w van haar logeercn bii hare vriendin juffrouw Mills terugkwam,
Idde ik mij, dat de manieren van juffrouw Spenlow mij nog meer
Cot achterdocht gaven dan te voren. Ik gafduszeernauwkcurig
lievc teerhartige Dora, zoo argeloos ondcr dc oogcn van zulk een
mwel," hervatte juffrouw Murdstone, ivond ik geen bewijs voor
rond. Het kwam mij voor, dat juffrouw Spenlow aj te veel brieven
re vriendin juffrouw Mills ontving; maar dewijl juffrouw Mills met
oedkeuring van haar papa hare vriendin was," nog een vinnige
op mijnheer Spenlow, » paste het mij niet mij daarmede te
ien. Indien ik geenc toespeling op de verdorvenheid van het
lelijk hart mag makcn, zal het — moct het mij toch wcl vergund
zoo vcrre van verkeerd geplaatst vertrouwen te sprcken."
heer Spenlow prevelde eene verontschuldigende toestemming.
teravond na de thee," vervolgde juffrouw Murdstone, * zag ik het
opstuiven en brommend door de kamer springen met iets, dat hij
te willen verscheuren. iDora," zeide ik tegen juffrouw Spenlow,
eefl de honddaar in zijn bek? Is het een papier?" Juffrouw Spen-
eg dadelijk hare hand aan haar kleedje, gaf op eens een gil en schoot
hondje toe. Ik kwam er tusschen en zeide : >Dora-lief, gij moet
miteeren." "
J, ellendige hond, dat ongeluk was dus uw bcdrijf !
rouw Spenlow," vervolgde juffrouw Murdstone, i beproefde mi]
tsjes, werkdoosjes en kleine juweelsieraden om te koopen —
n zwijg ik natuurlijk. Het hondje kroop, toen ik hem nabijkwam,
de sofa, en werd met groote moeite met de tang daar vandaan
1. Zel& toen hij er vandaan werd gej:iagd, hield hij nog den brief
bek ; en toen ik hem dien poogde afte nemen, met groot gevaar
beten te worden, hield hij hem zoo haidackkif^ t:uss£.VAui.\\'cvt
306 DAVID COPPERFIBLD.
tanden geklemd, dat hi] zich, aao dat document hangende, in dc lucbt
liet ophalen. Eindelijk kreeg ik het in bezit. Na het gelezen te hebbcn,
acide ik juffrouw Spenlow onbewimpeld, dat lij nog meer lulke brievea
in haar bezit had, en eindelijk kreeg ik van haar bet pakje, dat David
Copperficld nil in de hand heeft."
Hier zweeg zij, knipte hare reticule weder dicht, sJoot haar mond en
keek, alsof men haar wel kon breken, maar met doen buigen.
> Gij hebt juffrouir Murdstone gehoord," zeide mijnheer Spentow, zich
naarmij keerende. ilk verzoeku temogenvragenmijnhcerCoppcrfield,
of gij iets te antwoorden hebt i"
Het tafereel dat tk voor mij had van mijne lieve kleine Dora, dea
geheelen nacht snikkemie en schreiende — zoo geheel alleen in haar
angst en hare droefheid; de gedachte, datziidatgevoellooze wijfzoo
jammeTlijk gestneekt en gebeden had om haar te vergeven — dat zij
haar vruchteloos die kusjes, werkdoosjes en snuistertjtjes had aangebo-
den — dat zij in zulk eene benauwdheid moest wezen, en dat alles om
mijnentwil — gaf een grooten schok aan het weinijpe manhattigheid,
dat ik had kunnen aannemen. Ik vreesdatikeenenunuutlangofdaai-
omtrent erg stond te beven, schoon ik mijn best deed om dit te
vcrbergcn.
»Ik heb niets te zeggen, mijnheer," antwoorddeik, ibehalvedatde
schuld geheel aan mij ligt Dora..." — ijuftouw Spenlow, als bet u
belieft," zeide haar vader zcer statig. — »..,is doormij overreed," ver-
volgde ik, die koude benaming inslikkende, lomindezegeheimhouding
te bewilLi^en, en ik heb bitter berouw." — »Gij zijt zeer te laken, mijn-
heer," zeidc mijnheer Spenlov, op het haardkleedje heen en wea
ttappende en ztjne woorden nadruk gevende door eene beweging van
geheel zijn Lichaam in plaats van zijn hoofd, waarvan de stijf heid van
zijnedasenzijneruggegraatdeoorzaak was. >Gij hebt iets oncerlijks en
onbehoorlijks gedaan, mijnheer Copperfield. Wanneer ik een gentle-
man bij mij in huis laat koraen, onverschillig, of hij negentien, negcn
en twintig of negcntig is, doe ik dat in een geest vap vertrouwen. Indien
hij dat vertrouwen inisbruikt, pleegt hij eene oneerlijkheid, mijnheer
Copperfield," — »Ik gevoel het wel, mijnheer, dat verzeker ik u,"
antwoordde ik. iMaai voorheen heb ik nooit daaraan gedacht. Oprecht
en eerlijk, mijnheer Spenlow, ik heb er te voren nooit aan gedacht Ik
bemin juffrouw Spenlow zoo vurig..." — »Och,zottemij!" zeide mijn-
heer Spenlow, rood wordende. i Zeg mij toch niet in mijn gezicht, mijn-
heer Copperfield, dat gij op mijne dochter verliefd zijt!" — iZou ik
mijn gedrag kunnen verdedigen, als het niet zoo was, mijnheer i" ant-
woordde ik met alle nederigheid. — i Kunt gij u verdedigen, als het wel
zoo is i" zeide mijnheer Spenlow, en bleef op het haardkleedje stilstaan.
iMebt gij bedacht hoe oud gij zijt, mijnheer Copperfield, en hoeoud
mijne dochter is? Hebt gij overwogen wat het zegt het vertrouwen te
ondermijnen, dat er tusschen mijne dochter en mij moest bestaan f Hebt
gij bedacht tot welke klasse in de maatschappij mijne dochter behoort,
welke vooruitzichten ik voor haar mag koesteren, welke testameotaiie
MUNUEER SPEKLOW'S TKSXaUGNT. IO?
inzichten ik ten hares aanzien kan hcbben ? Hebt gij ieta daarvan over-
w<^en mijnheer Copperficld?" — •Zcer weinig, mijnbeer, vrees ik,"
antwoordde ik, loo eerbiedig en dioevig sprekcndc als niijn hart mtj
ingaf. >Maar ik bid u, geloof mij, ikheb mijne eigenepositieweioverwo-
gen. Toen ik u die mcdedeclde, waren wij reeds geengagrerd..." — »Ik
verzoek," zeide mijnheer Spenlow, meer naar Punch gelijkcnde dan
k hem nog ooit had zien doen, terwijl hij zijne ecne hand met kracht in
de andere slocg — ik kon zelfe in mijne iranhoop niet nalaten daarop
te Ictten — idat ge mij niet van engagement spreekt, mijnheer
Copperfield."
I>e anders loo onverschillige juffirouw Murdstone liet een kort, min-
achtend lachje hooren.
*Toen ik u mijne veranderde positie medeelde, mijnheer," begon ik
weder, een nieuwen vorm van uitdmkking kiezende voor den vroeger
gebezigden, die hem zoo ongevallig was, • was die geheimhouding, waar-
toe ik jufirouv Spenlow zoo ongelukkig bewogen heb, reeds bcgonnen.
Sedert ik mij in die veranderde positie bevind, heb ik al mijne krachten
' m vermogens ingespannen om ze te verbeteren. Ik ben er zeker van,dat
ik ze door den tijd zal verbeteren. Wilt ge mij toestaan — hoe lang hij
ook zijn magP Wij zijn beiden nog zoo jong, mijnheer..." — iGijhebt
gelijk," viel mijnheer Spenlow hierop in, eene menigtc malen met zijn
hoofd knikkkende, en een zeer douker gezicbt zetlende. iGij zijt beiden
nog zeer jong. Het is alles dwaasheid. Laat het met die dwaasheid
gedaanzijo. Neemdiebrievenmedeenwerpzeinhet vuur. Geefmijde
brieven van juffrouw Spenlow om ze in het vuur te werpen; en hoewel
onzeomgangvoortaan. gelijk ge wel begrijpt, tot de Commons hiermoet
beperkt blijven, zullen wij afspreken, dal er geene verdere melding van het
verledene zal gemaakt worden. Kom aan, mijnheer Copperfield, het ont-
breekt u niet aan vcrstand, en dit isde verstandigste manier van handelen."
Neen, ik kon er niet aan denken om daaiin toe te stemmen. Het speet
mij zeer, maar er was iets, dat hoogere eischen had dan het verstand.
De liefde ging boven alle aardsche bedenkelijkheden, en ik aanbad
Dora, en Dora beminde mij. Ik zeide dit niet zoo ronduit; ik verzachtte
het zooveel ik kon; maarikgafhettochduidelljkgenoeg tekennenen
bleeferstandvastigbij. Ikgeloofniet, datikmij zeerbelachelljkmaakte,
maar ik weet wel, dat ik standvastig was.
iZeer wel, mijnheer Copperfield," zeide mijnheer Spenlow. >Dan
meet ik mijn invloed op mijne dochter beproeven."
Juffrouw Murdstone gaf door een bijzonder geluid, eene langgerekte
ademhaling, die noch zuchten noch stenen was, maar iets van allebei
had, hare mcening te kennen, dat hij dit het eerst had moeten doen.
>Dan moet ik mijn invloed op mijne dochter beproeven," herhaalde
mijnheer Spenlow, door dezen bijval in zijn besluit bevestigd. > Verkiest
gij die brieven niet tenig te nemen, mijnheer Copperfield ?" want ik had
ze op de tafel gelegd.
Neeo. Ik hoopte, dat hij het niet kwalijk zou nemen, maar ik kon ze
onmogelijk van juffrouw Murdstone aannemen.
ao8 DAVID COPPBRFIELD.
>Ooknietvan mij f" zeide mijnheer Spenlow,
1 Neen," antwoordde ik met den diepsten eerbied. » Ook niel van u."
1 Zeer wel !" zeide mijnheer Spenlow.
Er volgde eene poos van stilte; ik wist niet of ik zou heengaanof
blijven. Eindelijk ging ik zachtjes naar de deur, met vooroemeDomie
ieggen, dat ik misschien zijn gevoel het meest zou ontzien door mij tt
verwijderen; toen hij, met de handen in zijnerokiakken, waarinhijie
maar met moeilekon krij^en, enmeteen^ezicht, dat ik niet ardcradtt^
VTOOm wcet te noemen, zeide:
>Het is u waarschijnlijk wd bewust, mijnheer Copperfield, dat ik niel
geheet van aardsche goedercn ben ontbloot, cd dat mijnc dochteidc
naaste en dierbaarste mijner bctrekkingen is?"
Ik gaf hem haastig ten antwoord, dat ik hooptc dat de dwaling, waar-
toe ik door mijne vurige liefde was verleid, hem nict zou bcwegen on
mij ook voor baatzuchtig te houden.
ilk spreek niet van dezaakuit dat oogpuntbeschouwd," zeide nujn-
heer Spenlow. > Het zou voor u zelven en ons alien beter zijn, aU gij
werkelijk baatzuchtie waart — ik meen, als gij meer bedachtxaun waait
en u minder door al zulkc jeugdige dwaasheid Het regceren. Neen, ik
zeg alleen, met eene geheel andere bedoeling, het is u waarschijnlijk wd
bewust, dat ik mijn kind eenig vermogen heb na te laten ?"
Zekerlijk dacht ik dit weL
»En gij kunt u bezwaaiHjk andere verbeelden,"ieide mijnheer Spen-
low, idaar wij hier in de Commons ondervindbg, dagelijksche onder-
vinding hebben, hoe onverklaarbaar achteloos en tegenatrijdig de
menschen dikwijls ten aannen van testamentaire beschikkingen hande-
len — onder alle dingen misschien dat, waarbij men de zonderliagste
blijken van inconsequentie ontmoet — of de mijne zijn bekoorU}k
gemaakt?"
Ik boog toestemmend mijn hoofd.
>Ik sou nooit wiUen," zeide mijnheer Spenlow, blijkbaar met eene
aanwakkering van vroom gevoel, en langzaam zijn hoofd schuddende,
terwijl hij zich beurtelings op de teenen en de hielen liet balanccoeUi
1 dat ik, bij het beschikken eener voegzame verzorging voor mijn kind,
een trek van jeudige dwaasheid, gelijk de tegenwoordige, eenige invloed
op mij Uct uitoefenen. Het is niet meer dan eene dwaasheid. Overkorten
tijd zal zij lichtcr wegen dan een veertje. Maar ik zou er, als dezc lotic
historie niet gehccl aan een eind kwam, in een oogenblik van bckonnne-
ling toe kimnen overgaan om haar door zekerc voorzieningen te beboe-
den tegen de gevol^cn eener dwaze huwelijkskeus. Nu hoop ik, mijnbnr
Copperfield, dat gij mij niet zult noodzaken om, zelb maar voor een
kwartier uurs, dat gesloten blad in mijn levensboek te openen, en om,
zel& maar een kwartier uurs, emstige, reeds lang bestelde taken weder
om in overwegiog te nemen."
Dit werd gezegd met eene kalmte, eene helderheid, een voorkomeo,
dat mij aan den glans der ondergaande zon deed denken en mij waartijk
ontroerde. Hij was zoo vreedzaam en gemoedigd — had blijkbaar lijoe
IK BEN GEHEKL WANHOPIG. 209
zaken op zulk cen vasten en geregelden voet gebracht — dat ccn man
als hij, aangedaao moest worden aJs hij aan zoo iets dacht. Ik geloot
vaarlijk, dat ik tranen in zijne oogen zag, uit de diepte van zijn gevoel
opgeweld.
Maar wat kon ik doen i Ik kon Dora en mijn eigen hart toch niet ver-
loochenen. Toen hij mij zeide, dat ik eene week tijd moest nemen om
raij te bedenken op hetgeen hij gezegd had, hoc kon ik toen zeggen, dat
ik dit niet wilde doen, en hoe kon ik toch anders dan weten, dat geen
vertoop van weken eenigen invloed kon hebben op eene liefde als de
mijne r
> Spreek ondettusschen eens met jufirouw Trotwood, of met iemand
anders, die de wereld en het leven keot," zeide mijnheer Spenlow, met
beide handen zijne das te recht schikkende. iNeem eene week bedenk-
tijd, mijnheer Copperfield."
Ik onderwierp mij, en met een gezicht, dat zooveel droevigej wanho-
pige stand vastigheid uitdnikte, als mij maar mogelijk was, ging ik de
kamer uiL Juffronw Murdstone's donkere wenkbrauwen volgden mij
naar de deur — ik zeg hare wenkbrauwen in plaats van hare oogen,
omdat zij in haar gezicht zooveel sterker uitkwamen — en zij zag er zoo
geheel eveneens uit, als zij er op dat uur van den ochtend in onze
zijkamer te Blunderstone placht uit te zien, dat ik mij welhadkun-
nen verbeelden dat ik weder in mijne les was blijven steken, en de
zwaarte, die mij op het hart drukte, het gewicht van dat gruwelijke oude
spelboek was, met de ovale houtsneden, die voor mijne jeugdigeverbeel-
ding het fatsoen van brilleglazen hadden.
Toen ik in het kantoor was gekomen en, den oudcn TifTe^ en al de
anderen met mijne handen voor mij verbergende, in mijn eigen afge-
zonderd hoekje voor mijn lessenaar over deze onverwachte aardbeving
zat te denken, en in de bitterheid van mijn geest den ongelukkigen Jip
verwenschte, begon ik mij zoodarig over Dora te kwellen, dat het mij
verwondert, dat ik mijn hoed niet opn am en als razend naar Norwood
vioog. Het denkbeeld, dat men haar zou beangstigen en doen schreien,
en dat ik niet hij haar was om haar te troosten, was zoo onuitstaanbaar,
dat het mij dwong een wilden brief aan mijnheer Spenlow te schrijven,
waartn ik hem smeekte om de gevolgen van het ongeluk, waarvoor het
noodlot mij had bestemd, niet aan haar te bezoeken. Ik bad hem om
haar zacht geraoed te sparen — om die teedere bloem niet te vertreden —
en voerde, zoo goed ik mij nog hertnner, in het algemeen eene taal alsof
hij, in plaats van haar vader, eenMenschenvreter, ofweldeDraak van
Wantley was geweest. Dezen brief legde ik eer hij nog tetuekwam ver-
zegeld op zijn lessenaar; en toen hij kwam, zag ik hem (Hrar de half
openstaande deur mijn geschrift opnemen en lezen.
Hij zeide er den geheelen morgen niets van ; maar eer ik des namid-
dags hcenging, riep hij mij binnen, en zeide mij, dat ik mij geheel niet
ongerust over het geluk zijner dochter behoefde te maken. Hij had haar
verzekerd, zeide hij, dat het alles dwaasheid was \ en meer had hij haar
niet te zeggen. Hij meende een toegeeflijk vader te zijn (gelijk hij inder-
DAviD corpiaratLD. — D. \^
2IO DAVID COPPKRFIELD.
daad was) en ik kon mij alle bekommering om harentwil besparen.
>Gij kunt het noodzakelijk doen worden, als gij onverstandig of stijP
hoofdig zijt, mijnheer Copperfield," merkte hij nogaan, tdatikmijne
dochter wederom voor eenigen tijd buitenslands zend ; maar ik beb
betere gedachten van u. Ik hoop, dat gij over eenige dagea wel wijzer
zult zijn. Wat juffrouw Murdstone betreft" (want ik had in mijn brief op
haar gezinspeeld), tik heb achting voor de werkzaamheid dier dame en
reken mij aan haar verplicht ; maar zij heeft stelligen last om het onder-
werp te vermijden. Al wat ik verlang, mijnheer Copperfield, is, dat het
vergeten worde. Al wat gij te doen hebt, mijnheer Copperfield, is het tc
vergeten."
Alles! In het briefje, dat ik aan juffrouw Mills schreef, kwam ik met
bitterheid op dit gezegde terug. Al wat ik te doen had, zeide ik^metsom-
bere spotternij, was Dora te vergeten. Dat was alles, en wat was dat! Ik
smeekte juffrouw Mills om mij haar dien avond te laten spreken. Indien
dit niet met bewilliging en goedkeuring van mijnheer Mills kon geschi^
den, verzocht ik om eene heimelijke samenkorost in de achterkeuken,
waar de mangel stond. Ik berichtte haar, dat mijne rede op haar troon
zat te waggelen, en dat alleen zij, juf&ouw Mills, kon verhinderen dat zij
daarvan afstortte. Ik teekende mij t waanzinnig de hare ;" en kon, toen
ik dit geschrift, eer ik het met een boodschaplooper verzond, nog eens
overlas, niet nalaten te gevoelen, dat het eenigszins in den trant van
mijnheer Micawber was.
Ik zond het even wel. Des avonds begaf ik mij naar de straat waar juf-
frouw Mills woonde, en wandelde daar op en neer, tot ik door hare ka*
menier tersluiks werd ingelaten en door het onderhuis naar de achter-
keuken gebracht. Ik heb sedert reden gevonden om te gelooven, dat er
niets ter wereld bestond om mij te verhinderen de voordeur in te gaan
en in het salon te worden ^elaten, hehalve de zucht van juffrouw Mills
voor het romaneske en geheimzinnige.
In de achterkeuken ging ik zoo razend te werk als in mijn toestand
paste. Ik ging er been, denk ik, om mij gek te kunnen aanstellen, eo ik
ben volkomen zeker dat ik dit ook deed. Juffrouw Mills had een haaslig
brieije van Dora ontvangen, met bericht dat alles ontdekt was, en verdcr
zeide : t Och, ik bid u, kom bij mij, Julia !" Doch juflfrouw Mills, zich niet
zeker achtende of hare komst de hoogere machten wel aangenaam zott
zijn, was nog niet gegaan ; en wij waren alien in de Woestijn van Sahara
door den nacht overvallen.
Juffrouw Mills bezat een verbazenden rijkdom van woorden en had
behagen in het uitstorten van dien overvloed. Ik kon niet nalaten te ge-
voelen, dat zij, hoewel zij hare tranen met de mijne vermengde, een ak^
lig genot in onze rampen vond. Zij troetelde ze, om zoo te zeggen, ^
poogde ze zoo groot te doen schijnen als maar mogelijk was. Eene diep^
kloof, zeide zij, had zich tusschen mij en Dora geopend, en de liefd^
alleen kon die met haar regenboog overspannen. De liefde wasindj
barre wereld tot lijden gedoemd ; dat was altijd zoo geweest en zoualtijd
zoo zijn. Maar dat kwam er niet op aan, zeide juffrouw Mills. HarteD?
9
SCHRIKKELUKE BERICHTEN OMTRENT UQMHUR SPENLOW. 2 1 1
door spinnewebbeo omklemd, moesten eindelijk barsten, en dan was de
liefde gewroken.
Dit was een groote troost, inaar jufTrouw Mills wilde ^eDebedrieglijke
hoop aanmoedigen. Zij maakte mij nog veel rampzahger dan te vorec,
£11 ik gevoelde (en verzekerde haar dit met de innigste dankbaaiheid)
jat zij waailijk eene vriendin was. Wij besloten, dat zij des morgens zoo
rrocg mogelijk naar Dora zou gaan en zich gelegenheid verschafTen om
tiaar, hctzij door woorden of blikken, van mijne trouw en ellende te ver-
Eckercn. Wij scheidden, overstelpt van smart, en ikgeloof dat dit voor
jufirouw Mills het grootste genot was.
Toen ik thuis kwam, vertrouwde ik alles aan mijne tante ; en in weer-
wil van al wat zij mij zeggen kon, gingik wanhopig naar bed. Wanhopig
itond ik weder op, en wanhopig ging ik uit. Het was zatcrdagochten<^
en ik gin^ dus recht naar de Commons.
Toen ik ons kantoor in het oog kreeg, verwonderde het mij te zien,
iat de boodschaploopers in een troepje voor de deiir stonden te praten,
en eenige voorbij gangers naar vensters bleven kijken, die nog gesloten
waren. Ik veisnelde mijne schieden, en tusscben ben doorgaande, ver-
wonderd over de manier waarop zij mij en elkander aankeken, staple ik
blnntn.
De klerken waren cr, maar niemand voerde iets uit. De oude Tifiey
cat, voor het eerst van zijn leven zou ik denken, op den stoel van een
under, en had zijn hoed niet opgehangen.
>Een schrikkelijk ongeluk, mijnheer Copperfieldl" zeide hij toenik
binnentrad. — t Welf" riep ik uit. »Watis ergebetird?" — >Weetgijhet
oog nieti"' riepen Tiffey en al de andercn, om raij been koroende. —
»Neen," zeide ik, van het eene gezicht naar het andere ziende. — i Mijn-
heer Spenlow," zeide Tiffey, — » Wat van hem f" — »Hij is dood !"
Ik dacht dat het kantoor waggelde, en niet ik,toen een van de klerken
mij vastgreep. Zij zetten mij op een stoel, maakten mijne das los en gaven
mij wat water. Ik heb er geen denkbeeld van of daarraede al of niet
eenige tijd verliep.
iDood ?" zeide ik. — • Hij was ^teren in de stad blijven eten, en reed
met den pha£ton alleen naar huis," zeide Tiffey, twant hij had zijn
rijknecht met de diligence naar huis gezonden, gelijk hij somtijds deed,
zooals ge weet.,.." — »Welf" — >De phaeton kwam zonder hem thuis.
De paarden bleven voor den stal stilstaan. De knecht ging met eene ian-
taarn naar buiten. Niemand in het rijtuig." — > Waren zij op hoi ge-
wecstf" — »Zij waren niet warm," zeide Tiffey, zijn bril opzettende,
»niet warmer, naar ik hoor, dan zij zouden geweest zijn, als zij op een
gewonen draf hadden geloopen. De leisels waren gebroken, maar zij
hadden over den grond gesleept. Het geheele.huis werd terstond opge>
roepen, en zij gingen met hun drie^ uit en den weg langs. Zij vonden
hem eene mijl ver." — » Meer dan eene mijl ver, mijnheer Tiffey," viel
een jonger klerk er op in. — » Was het? la, ik geloof dat gij gelijk hebt,"
zeide Tiffey — imeer dan eene mijl ver — dicht bij de kerk — voor-
overliggen, half op den kant van den weg en half op het voetpad. Of hi|
212 DAVm COPPERFISLD.
«r met een toeval uitviel, of er uitstapte omdat hij zich ongesteld ge-
voelde eer het toeval hem overkwam — zelfe of hij toen al geheel dood
was, schoon er geen twijfel aan is of hij was geheel bewusteloos — schijnt
niemand te weten. Als hij al ademhaalde, is het toch zeker, dat hij niet
meer gesproken heed. Geneeskundige hulp werd zoo spoedig mogelijk
gehaald, maar was geheel nutteloos/'
Ik kan den gemoedstoestand niet beschrijven, waarin dit bericht mij
verplaatste. De schok van zulk eene gebeurtenis, zoo onverwacht — zuXk
een ongeluk, aan iemand overkomen met wien ik eenigszins in ongenoe-
gen was geweest — de akelige ledigheid der kamer, waar hij, zoo kort
geleden, had gezeten, waar zijn stoel en tafel naar hem schenen te wach-
ten, en zijn handschrift van gisteren naar een spooksel geleek — de
bnverklaarbare onmogelijkheid om hem van die plaats los te maken, en
als de deur opengin^, het gevoel te verbannen, alsoi hij nogkon binnen-
komen — de trage stilte, die in het kantoor heerschte, en de onverzade-
lijke lust waarmede onze lieden er over praatten, en andere lieden den
geheelen dag in- en uitliepen, en met gretige nieuwsgierigheid naar alle
omstandigheden vemamen — dit zal iedereen zich gemakkelijk kunnen
voorstellen. Wat ik niet beschrijven kan is, hoe ik in den diepsten schuil-
hoek van mijn eigen hart eene geheime jaloezie op den Dood zelven met
mij omdroeg. Hoe het mij was alsof hij mij uit Dora's gedachten zou ver-
dringen. Hoe ik met eene verdrietelijkheid, waaraan ik geene woorden
weet te geven, op hare smart wangunstig was. Hoe de gedachte mij ont-
rustte, dat zij bij anderen schreide en door anderen getroost werd. Hoe
ik een gretig en gierig verlangen koesterde om iedereen, behalve mij
zelven, van haar af te sluiten, om alles in alles voor haar te zijn, en dat
wel vooral op dezen ontijdigen tijd.
In de rusteloosheid van dezen gemoedstoestand — die, hoop ik, niet
uitsluitend de mijne was, maar ook aan anderen bekend is — ging ik
dien avond naar Norwood; en van een der dienstboden, toen ik aan
de deur navraag deed, vememende, dat jufTrouw Mills daar was, haalde
ik mijne tante over om een brief, dien ik schreef, aan haar teadresseeren.
Ik bejammerde daarin den dood van mijnheer Spenlow met hartelijke
oprechtheid, en schreide tranen onder het schrijven. Ik bad haar om
Dora te zeggen, indien Dora in staat was om het te hooren, dat hij met
de grootste goedheid en vriendelijkheid met mij gesproken had, en haar
naam niet anders dan met teederheid, zonder een enkel hard of verwij-
tend woord, had genoemd. Ik weet wel, dat ik dit uit zelfzucht deed, om
mijn naam voor haar te brengen ; maar ik poogde mij zelven te doen
gelooven, dat het was om zijne nagedachtenis recht te doen. Misschien
geloofde ik het werkelijk.
Mijne tante ontving des anderen daags eenige regelen tot antwoord,
van buiten aan haar, van binnen aan mij geadresseerd. Dora was over-
stelpt van smart, en toen hare vriendin haar vroeg of zij mij hare groete
zou zenden, had zij slechts uitgeroepen, gelijk zij gedurigdeed: »Och
mijn lieve papa! Och, mijn arme papa!" Maar zij had toch geen Neen
gezegd, en daarroede troostte ik mij zooveel ik kon.
ER IS GBEN TESTAMENT VAN DEN HEER SPENLOW. 213
Mijnheer Jorkins, die sedert het gebeurde te Norwood was geweest,
kwam eenige dagen later weder naar het kantoor. Hij en Tififey zaten
eene poos bij elkander opgesloten^ en toen keek Tififey om de deur en
wenkte mij om binnen te komen.
»Och !" zeide mijnheer Jorkins. » Mijnheer Tiffey en ik, mijnheer Cop-
perfield, wilden den lessenaar, de laden en anderezulkebewaarplaatsen
van den overledene nazien., om zijne particuliere papieren te verzegelen,
en naar een testament te zoeken. £r is aan zijn huis nergens een spoor
van te vinden. Gij zoudt ons wel kunnen helpen, als het u belieft."
Ik had er met smart naar verlangd om iets te weten te komen van de
omstandigheden, waarin mijne Dora zich voortaan zou bevinden —
onder wiens voogdij^ en zoo verder — en dit zou mij misschien daartoe
gelegenheid geven. Wij begonnen terstond te zoeken ; mijnheer Jorkins
sloot de laden en lessenaars open^ en wij haalden de papieren er uit De
papieren van het kantoor werden aan den eenen kant gelegd^ de particu-
liere papieren (die niet talrijk waren) aan den anderen. Wij waren zeer
emstig, en wanneer wij een cachet, een potloodpennetje, een ring of iets
van dien aard vonden, dat ons meer bijzonder aan hem deed denken,
spraken wij zeer zacht.
Wij hadden verscheidene pakjes verzegeld, en gingen nog stil en stof-
ferig voort toen mijnheer Jorkins, juist dezelfde woorden van zijn over-
leden compagnon gebruikende, die zijn overleden compagnon van hem
gebruikt had, tot ons zeide :
» Mijnheer Spenlow was zeer moeielijk van den gebaanden wegte
brengen. Dat weet gij wel. Ik ben geneigd om te denken, dat hij geen
testament gemaakt heeft." — »Wel neen. Ik weet zeker dat hij er een
gemaakt heeft," zeide ik.
Beiden staakten hunne bezigheid en zagen mij aan.
1 Juist op den dag toen ik hem voor het laatst gezien heb," zeide ik,
>heeft hij mij gezegd, dat hij het gedaan had, en dat zijne zaken reeds
sedert lang besteld waren.''
Mijnheer Jorkins en Tiffey schudden gelijktijdig het hoofd.
tDat belooft niet veel," zeide Tiffey. — t Integendeel," liet mijnheer
Jorkins er op volgen. — tMaar gij zuli toch niet twijfelen," begon ik. —
»Mijn goede mijnheer Copperfield!*' zeide Tiffey, zijne hand op mijn
arm leggende, en beide oogen dichtknijpende, terwijl hij nog zijn hoofd
bleef schudden, lindien ge zoo lang in de Commons waart geweest als
ik, zoudt ge wel weten, dat er geen opzicht is, waarin de menschen zoo
inconsequent en zoo weinig te vertrouwen zijn." — » Maar, mijn hemel,
dat is juist hetzelfde wat hij mij gezegd heeft !" zeide ik, nog onverzette-
lijk in mijne overtuiging — tik zou bijna zeggen, dat dit de zaak afdeed,"
merkte Tiffey aan. »Mijn gevoelen is — geen testament."
Het kwam mij verbazend voor, maar het bleek toch, dat er g e e n
testament was. Hij had er zelfs nooit aan gedacht om er een te maken,
zoover zijne papieren daarvan eenig bewijs leverden ; want er werd gee-
nerlei schets of aanteekening gevonden, die op een testament betrekking
had. Wat mij nauwelijks minder verbaasde was, dat zijne xak^t^vcv ^«!l
^14 DAVID COPPERFIELD.
7eer verwarden toestand waren. Het was zeer moeielijk, hoorde ik, op te
maken wat hij schuldig was, of wat hij betaald had, ofwathijbijzijn
overlijden eigenlijk bezat Het werd voor waarschijnlijk gehouden, dat
hij zelf reeds sedert jaren geen duidelijk begrip daarvan moest gehad
hebben. Langzamerhand kwam het uit, dat hij, om den wedstrijd »in
fatsoen houden en vertooning maken," welke toen in de Commons ten top
gevoerdwerd, te kunnen volhouden, mecr verteerd had dan het kantoor
hem opbracht, hetgeen niet zeer veel was, en zijn bijzonder vermogen,
indien het ooit aanzienlijk was geweest (hetgeen zeer twijfelachtig was) op
zeer weinig na had uitgeput. £r had te Norwood eene verkooping van
meubelen en vaste goederen plaats ; en Tiffey vertelde mij, weinig den-
kende hoeveel belang ik in de zaak stelde, dat hij, na het betalen van al
de rechtmatige schulden des overledenen, en na aftrek van zijn aandeel
in de nog uitstaande kwade en twijfelachtige schulden der firroa, geen
duizend pond zou willen geven voor al wat er van den boedel overbleef.
Dit was na afloop van omtrent zes weken. Ik had al dien tijd eene mar-
teling geleden, en dacht, dat ik waarlijk geweldige handen aan mij zelven
zou moeten slaan, toen jufifrouw Mills mij nog steeds bleef berichten, dat
mijne zielsbedroefde Dora, als er van mij gesproken werd, maar niets
anders wilde zeggen dan: tOch, mijn arme papa!"tOch, mijn lievc
papa!" Ook dat zij geene andere betrekkingen had dan tweetantes,
ongehuwde zusters van mijnheer Spenlow, die te P u t n e y woondcn cd
sedert vele jaren bijna geen omgang met haar broeder hadden gehouden.
Niet dat zij ooit geschil hadden gehad (onderrichtte mij jufFrouw Mills);
maar dewijl zij, bij gelegenheid van Dora's doopfeest, op thee waren ge-
vraagd, terwijl zij zich gerechtigd achtten om ten eten gevraagd te wor- ^
den, hadden zij in geschrifte van hare meening kennis gegeven, dat het ^ ^^
»met het oog op het geluk van beide partijen" best zou zijn, dat zij vaB^
wegbleven ; sedert dien tijd waren zij hari^ weegi gegaan, en haar bree-
der den zijnen.
Deze dames kwamen nu uit hare afzondering, en stelden voor ^^
Dora te P u t n e y bij zich te nemen. Dora viel beiden om den halsen i^'^^j
schreiend uit: tO ja, tantes! Neem Julia Mills en mij en Jip toch ^^^
mee naar Putney!" En zoo waren zij kort na de begrafenis te zan^^
vertrokken. ^^
Hoe ik tijd vond om naar Putney te gaan weet ik waarlijk niet; mi^^\\j
ik verschafte mij toch op eene of andere wijs gelegenheid om vrij dikwi^
in den omtrek rond te dolen. Juffrouw Mills hield, om hare vriendscha]
plichten des te stipter te kunnen vervullen, een dagboek, en placht
somtijds op de gemeene weide op te wachten, om het voor mij te lezet^^^^n
of (als zij daartoe geen tijd had) het mij te leenen. Welk een schat wareP ^^!
voor mij die aanteekeningen, waarvan ik hier eenige staaltjes laat volgen
»Maandag. Mijne lieve D. no^ zeer neerslachtig. Hoofdpijn. Opmerk*
zaam gemaakt op J., zoo glanzig en glad. D. liefkoosde J. De aldus O]
gewekte herinnenng opende de fonteinen der smart. Aan uitbarsting van^^^
droefheid overgegeven. Zijn tranen de dauwdroppels des harten ? J. M.)>^^^
1 Dinsdag D. zwak en zenuwachtig. Schoon in hare bleekheid. (Mer-
DAGBOEK VAN JUFFROinV BULLS. 215
ken wlj dit ook niet bij de maan op i J. M.). D. J. M. en J. uit^ereden om
een toertje te doen. J. uit het portier kijkende^ blafte geweldig tegen een
aschman^ en een gUmlachje overspreidde de trekken van D. (Uit zulke
geringe schakels is de keten des levens samengesteld ! }. M.)
sWoensdag. D. tamelijk opgeruimd. Voor haar ^ezongen, als met
hare stemming strookende, De avondklokken. Werkmg niet vervroolij-
kend, maar het tegendeel. D. onbeschrijfelijk aangedaan. Naderhand
snikkend in hare kamer gevonden. Verzengereciteerd^doelendeophaar
zelve en de jonge gazelle. Vnichteloos. Ook gesproken van het Geduld
op een Monument. (Vr. Waarom juist op een Monument ? J. M.)
iDonderdag.D. zichtbaar verbeterd. Betere nacht. Flauw rozenblosje
op de wang. Besloten den naam van D. C. te noemen. Voorzichtig te pas
|;ebracht op ons toertje. D. terstond overstelpt. t O, lieve, lieve Julia. O,
ik ben een slecht, ongehoorzaam kind geweest!'' Met liefkoozingen tot
bedaren gebracht. Een ideaal tafereel geschetst van D. C. op den rand
des grafs. D. wederom overstelpt i O, wat zal ik doen, wat zal ik doen ?
O, bren^ mij toch ergens !" Zeer ontsteld. D. flauw gevallen, en een glas
water mt eene herberg. (Poetische overeenkomst. Bont geschilderd
teeken op den deurpost ; even bont is het menschelijk leven. Helaas !}. M.)
»Vrijdag. Een dag vol gebeurtenissen. Een man komt in de keuken
met een blauwen zak, »om dameslaarsjes om te achterlappen." De meid
antwoordt : tNiet besteld !" De man blijft er bij. De meid gaat vragen en
laat den man alleen met}. Toen de meid terugkomt, blijft de man er nog
bij, maar gaat eindelijk heen. J. vermist. D. wanhopig. Bij de politie aan-
gegeven. Man te kennen aan een breeden neus en geweldig dikke bee-
nen. Overal gezocht. Geen J. D. bitter schreiende en ontroostbaar. Nog
eens van de jonge gazelle gesproken. Wei toepasselijk, maar vnichteloos.
Tegen den avond een jongen gekomen. In de zijkamer gelaten. Breede
neus, maar geen dikke beenen. Zegt, dat hij een pond wil hebben en een
hondje weet. Het pond door D. gegeven, brengt hij de meid naar een
huisje, waar }. ligt, vastgebonden aan een poot van de tafel. Blijdschap
van D., die om J. heen danst, terwijl hij aan het eten is. Aangemoedigd
door deze gelukkige verandering, spreek ik boven van D. C. D. schreit
opnieuw en roept jammerend uit : » Och neen, och neen ! Het is zoo . lecht
aan iets anders te denken behalve mijn armen papa!" omhelst J. en
schreit zich in slaap. (Moet D. C. zich niet op de breede slagpennen van
den tijd verlaten ? J. M.)"
Juffrouw Mills en haar dagboek waren in dien tijd mijn eenige troost
Haar te zien, die Dora nog maar kort te voren gezien had — de voorlet-
ter van Dora's naam op hare medelijdende bladen te volgen — mij door
haar hoe langer hoe rampzaliger te laten maken — dit was mijn eenige
troost. Het was mij te moede alsof ik in een kaarten-paleishadgewoond,
dat omgevallen was, en mij met juffrouw Mills alleen te midden der ver-
woesting had laten staan ; alsof een booze toovenaar een tooverkring om
de schuldelooze godin van mijn hart had getrokken, waarin ik waarlijk
alleen door die slagpennen, die in staat zijn om zooveel menschen over
zooveel been te dragen, zou kunnen doordringen.
2l6 DAVm COPPERFIELD.
XXXIX.
WICKFIELD EN KEEP.
Mijne tante, die zich, denk ik, emstig ongenist begon te maken over
mijne langdurige neerslachtigheid, veinsde verlangend te zijn dat ik eens
naar Dover zou gaan, om te zien of haar huisje, dat nu verhuurd was,
behoorlijk bewoond werd, en om met denzelfden huurder een accoord
voor langer tijd te sluiten. Janet was bij mevrouw Strong in dienst geko-
men, waar ik haar dagelijks zag. Toen zij D o v e r moest verlaten, waszij
besluiteloos geweest, of zij de afzwering van het mannelijk geslacht^
waarin zij was opgevoed, al of niet zou bekronen door met een loods te
trouwen. Zij had echter van dit waagstuk afgezien, niet zoozeer oni hare
beginselen getrouw te blijven, geloof ik, als omdat zij bij toeval geen zin
in dien vrijer had.
Hoewel het mij moeite kostte om juf&ouw Mills te verlaten, schikte ik
mij vrij gewiilig naar het verlangen mijner tante, schoon ik wel zag, dat
het slechts een verzinsel was, dewijl ik mij daardoor gelegenheid zou
verschaffen om eenige rustige uren met Agnes door te bren^en. Ik raad-
pleegde den goeden doctor over eene afwezigheid van dne dagen : en
daar de doctor zelf wenschte, dat ik zulk eene uitspanning zou nemen —
hij wenschte zelfs, dat ik meer tijd zou nemen, maar dit kon mijn ijver
niet dulden — nam ik het besluit om te gaan.
Wat de Commons betrof, behoefdeik mij niet zeer stipt aan den regel
te houden. Om de waarheid te zeggen, wij begonnen onder de proctors
van den eersten rang in geen zeer goeden reuk te komen, en waren spoe-
dig tot eene vrij dubbelzinnige positie gedaald. Onder mijnheer Jorkins,
v66r den tijd van mijnheer Spenlow, had het kantoor maar zeer middel-
matige zaken gedaan ; en hoewel deze door een nieuw beheer en door
de vertooning, die mijnheer Spenlow maakte, waren aangewakkerd,
waren zij toch niet op zulk een vasten grondslag gebouwd, dat zij zonder
schok zulk een slag als het verlies van den eigenlijken bestuurder was,
konden verduren. Zij verminderden zeer. Mijnheer Jorkins was, in weer-
wil van den naam, dien hij in de firma had, een man die weinig geest-
kracht of bekwaamheid bezat, en wiens naam niet geschikt was om dien
van het kantoor te schragen. Ik kwam nu geheel onder hem, en als ik
zag hoe hij zat te snuiven en de zaken maar liet loopen, had ik nog meer
spijt dan ooit van de duizend pond mijner tante.
Maar dit was het ergste nog niet. Er waren een aantal handlangers en
beunhazen in de commons, die, zonder zelven proctors te zijn, alledaag-
sche zaakjes waarnamen, en deze door wezenlijke proctors, die voor
een aandeel in de buit hunne namen leenden, lieten bezorgen ; en van
zulke proctors waren er ook genoeg. Daar ons kantoor zich thans, hoe
dan ook, zaken moest verschaffen, voegden wij ons bij dit edele gezel-
schap, en lokten de handlangers en beunhazen om met hunne zaakjes
bij ons te komen. Huwelijkscertifi eaten en kleine beeedigingen waren
al wat wij hiervan verwachtten, en wat ook het best betaald werd; en om
IK MAAK EEN REISJE NAAR DOVER. 217
deze dingen werd ook hard gevochten. Aan alle ingaDgcn viin de Com-
saoDS stonden wervers en lokvogels op de wacht, met last oni hun best
te doen om alle in rouw gekleede personen cn alle heeren met lets ver-
legens in hun uitzicht, aan te houden en naar het kantoor van hun pa-
troon te brengen; aan welken last zoo wel voldaan werd, dat ik zelf, eer
men mij van aanzien kende, tweemaal het kantoor van onzen voor-
naamsten medcdinger werd binnengedrongen. Daar de strijdige belan-
gen dezer oppasssers zeer geschikt waren om de drifien in werking te
brengen, werden zij nict zelden handgemeen; en eens moest de Com-
mons cr zich zelfs aan ergeren, dat onze voornaamste werver (die voor-
heen in den wijnhandel en naderhand uitdrager was geweest) eenige
dagen lang met een blauw oog rondliep. Een van die verspieders maakte
nooit bezwaar om eene oude dame in het zwart zeer beleefd uithaar
rijtuig te helpen, een proctor, naar wien zij vroeg, voor dood en zijn
eigen patroon voor diens wetligen opvolger en vertegenwoordiger te
verklaren, en de oude dame (somtijds zeer aangedaan) naar het door
hem bediende kantoor te brengen. Vele gevangenen werden mij op deze
manier gebracht. Wat huwelijks certi6caten becrof sleeg de wedijver zoo
hoog, dat een bedeesd heer, die zulk een stuk noodig had, niets anders
doen kon dan zich maar aan den eersten werver overgeven, of om zich
laten vecbten en de buit van den sterkste te worden. Een van onze kler-
ken placbt, aJs er zulk een gevecht aan den gang was, met zijn hoed op te
blijven ziiten, om, wanneer ons slachtofFer gebracht werd, dadelijk naar
buiten te kunnen stuiven en er mede naar een beambte van becediging
te gaan. Dit stelsel van werven en pressen blijft, geloof ik, nog tot heden
toe in stand. De laatsle maal dat ik in de Commons was, schoot een man
met een beleefd uitzicht, eene knappe houding en een wit voorschoot
voor, uit eene deur op mij toe, fluisterde mij het woord ttrouw-ccrtifi-
caat" in het oor, en Het zich slechts met moeite weerhouden van mij in
zijne armen op te nemen en zoo bij een proctor binnen te brengen.
Laat ik mij na deze uitweiding naar Dover begeven.
Ik vond het huisje in alle opzichten in voldoenden siaat cn kon mljne
tante verheugen met het bericht, dat haar huurder hare veete had over-
genomen en een onophoudelijken oorlog tegen de ezels voerde. Na de
kleinigheid, die ik daar te verrichten had, te hebben afgedaan, en er een
nacht te hebben geslapen, wandelde ik des mo rgens vroeg naar Can-
terbury, Het was nu wederoni winter, en de frissche koude dag, met
het gezicht over het golvend duinland vereenigd, deed mijne hoop
ccnigszins herleven.
Canterbury binnengekomen, kuierdeik door de straten metzeker
stemmig genoegen, dat mijn geest bedaarde en mijn hart vcrruimde.
Daar zag ik nog de oude uithangborden, de oude namen bovcn de win-
kels en de oude menscheii, die er in hiejpen. Het scheen zoo lang gele-
den dat ik daar schooljongen was geweest, dat ik mij verwonderde de
plaats zoo weinig veranderd te zien, tot ik bedacht hoe weinig ik zelf
veranderd was. Hoe vreemd het luide, die siille invloed, die in mijne
gedachten onafscheidelijk van Agnes was, scheen zeV{%&^%\»&'N%:ai'L'i\
ai8 DAVID COPPBRFIBLD.
woonde te vervullen. De eerwaardige torens der dotnkerk, en de oode
kraaiei) en kauwen, vier stemmeD hoog in de lucht het nog stiller mask-
ten dan volmaakte stilte zou geweest zijn, de geachondenc portalen, eeu
vol standbcelden, die reeds voor lang waren neergeworpen en totstot
vergaan, evenals de pelgrims, die ze met eerbiedhaddenaangestaard;
de sdlle hoekjes waar het eeuwen oude klimop over vervallene gevels en
mnrenkroop; de ouderwetsche huizen, het landelijk uitzicht over tuinen
boomgaarden en velden ; overal en in alles vond ik dszelfde helderheid,
denzeffden kalmen, peinzenden, verteederenden geest.
Bij mijnheer Wickfield aan huis gekomen, vond ik in het benedenka-
inertje, waar Uriah Heep vanouds placht le zitten, thans mijnheer Mi-
cawber gevestigd, en met alien ijver aan het schrijven. Hij had een zwait
pak aan, dat er zeer rechtsgcleerd uitzag, en scheen in dat bekrampene
kantoortje veel grootei en breeder dan voorhecn.
Mijnheer Micawber was zecr verheugd mij daar te zien^ maar ook
eenigszins verlegen. Hij had mij dadelijk naar Uriah Heep willen breo-
gen, maar ik bedfankte daarvoor.
>Ik ken het huis nog vanouds, gelijk ge weet," zeide ik, >en lal den
weg wel naar boven vtnden. Hoe bevallen u de rechten, mijnheer Mi-
cavber P" — » Mijn beste Copperfield," antwoordde hij, > voor een man,
met eene hooge vlucht van verbeelding begaafd, heefl de studie der
rechten -dit bezwaar, dat er zulk eene menigte van details bij in acbt ge-
nomen moet worden. Zelfs in onze cones pondentie," zeide mijnheer
Micawber, naar eeni^e brieven wijzende, die hij geschreven had, »heeft
de geest geene vrijheid om tot verhevene vormen van uitdrukking op te
zweven. Maar bet is toch een edel beroep. Een edcl beroep!"
Daarop vertelde hij mij, dat hij het oude huis van Uriah Heep had
gehuurd en dat mevrouw Micawber vcrrukt zou zijn als zij mij nog 'ecus
onder haar dak mocht ontvangen.
»Het is zeer nederig," zeide mijnheer Micawber, »om eene gelief-
koosde uitdrukking van mijn vriend Heep tebezigen; maar het kande
eerste stap wezen tot eene domiciliaire vestiging van hooger rang."
Ik vroee hem of hij tot dusverre reden had om met de manicr, waarop
zijn vriend Heep hem behandelde, tevreden te zijn. Hij stond op om zich
te verzekeren of de deur wel goed gesloten was, eer hij, zachterspre-
kende, ten antwoord gaf:
iMijn beste Coperfield, iemand, die onder den druk van finantieele
ongelegenheden gebukt gaat, bevindt lich tegenover de meeste meo-
sclien in eene nadeeligc positie. Dezepositie wordier niet door verbc-
terd, wanneer die druk hem in de noodzaketijheid brengt om ziJM
gestipuleerde emolumenten te verzoeken, voordat dcze cmolumentcn
eigcnlijk gezegd vervalien en betaalbaar zijn. Al wat ik zeggen kan i^
dat mijn vriend Heep zulke verzoeken, waarvan ik niet duidelij^f'
behoef te spreken, steeds heeft beantwoord op eene manier, die njn
hoofd en zijnhart evenzeerlot eerstrekt." — » Ik zou toch niet ged»cbl
hebben, dat hij heel mild met zijn geld was," merkte ik aan. — »Va'
schooning!" zeide mijnheer Micawber, met iets gedwongcns in lij"
SnUWIJGBNDHRID VAN HICAWBER OVER BGROBPSZAKBK 219
voorkonien, lik spreek van mijn vriend Heep gelijk ik ondervinding
van hem hcb." — »Het verhcugt mij, dat uwe ondervinding zoo gunstig
is," antwoorddc ik. — »Ge zijt we! verplichtcnd, mijn beste Copper-
field," leidc mijnheer Micawber, en neuriede een wijsje. — tZietge
mijnheer Wickfield vecl ?" vroeg ik, cm op iets anders te komen. —
iNict veel," antwoorddc mijnheer Micawber, met zekere minachting.
> Mijnheer Wickfield, mag ik wcl zeggen, is een man, die het wel meent;
maar — kortom, hij ia eigenlijk eene nul in het cijfer." — »Ik vrees, dat
zijn compagnoQ hem daartoc zockt te maken," leide ik. — » Mijn beste
Copperfield !" antwoorddc mijnheer Micawber. na eenige unnistige
cvoluticin op zijn stoel; ilaat ik U iets mogen zeggen. Ikbenhiereen
vertrouwd pcrsoon, Ik ben hier in een post van vertrouwen. Het spreken
over sommige zaken, zelis met mevrouw Micawber (zoo lang deelge-
DOOt van mijne verschillende lolwisselingen, en eene vrouw met een
builengemeen helder verstand), is, moet ik denken, onvereenigbaar met
de betrekking, die mij thansis opgedragen. Ik wllde dus de vrijheid nemen
om u in overweging te geven, dat wij in onzen vriendschappelijken om-
gang — dien ik vertrouw dat nooit zal worden afgebroken — eene lijs
treluen. Aan den eencn kant dezer lijn," zeide mijnheer Micawber, en
gaf te geiijk eene zichtbare voorstelhng daarvan door de liniaal op den
lessenaar te leggen, >ligt de geheele omvang van alles waarmedehet
menschelijk verstand zich kan bezig houden, met eenegeringeiiitzonde-
ring; aan den anderen kant licht die uitzondenng; dat is te zeggen,
liggen de zaken van de heeren Wickfield en Heep, met al wat daartoe
behoort. Ik vertrouw, dat de metgezel mijner jeugd het mij niet
kwalijk zal nemen, als ik dit voorstel aan zijn bedaarder oordeel
onderwerpf"
Hoewel ik bij mijnheer Micawber zekere ongemakkelijkheid op-
meikte, alsof zijn nieuwe post hem knelde, achtte ik mij niet gerechtigd
om zijn voorstel kwalijk te nemen. Dat ik hem dit zeide scheen eene ver-
aderoing voor hem te tijn, en hij drukte mij met warmte de hand.
ilk ben zeer ingenomen, Copperfield," zeidehi),»laatik dit mogen
verzekeren, met juffrouw Wickfield. Zij raunt ver bovcn de meeste jonge
dames uit, zoowel in schoonheid en bevalHgheid als in deugden. C^
mijne eer," zeide mijnheer Micawber, een handkus in de lucht werpende
en metzijnesierlijkstebuiging, »ik breng juffrouw Wickfield mijne hulde!
Km!" — iDat verheugt mij ten minste," zeideik. — » Als gij ons niet
verzekerd hadt, mijn beste Copperfield, bij gelegenheid van dien aange-
namen avond, dien wij het genoegen hadden bij u door te brengen, dat
D, uwe beminde letter was," zeide mijnheer Micawber, idan zou ik
zondereenigen twijfelgedacht hebben, dat het A. mocstwezen,"
Alle menschen hebben wel eens een gevoel ontwaard, dat ons som-
tijds overvalt, alsof datgene wat wij zeggen en doen reeds lang geleden
nog eens gezegd en gedaan was — alsof wij in een schemerachtig
verwijderden rijd nog eens door dezelfde personen, voorwerpen en om-
Etandigheden omringd waren — alsof wij zeer wel wisten wat er vcrvol-
gens zalgezegd worden, alsof ons dit eensklaps'NedeI^,e^n&'[v&T^V\ivnl^
a 20 DAVID COPP£RFI£LD«
Nooit in mijn leven heb ik dien raadselachtigen indruk sterker gevoeld
dan een oogenblik voordat hij deze woorden sprak.
Ik nam voor het oogenblik afscheid van roijnheer Micawber, nadat ik
hem met mijne hartlijke groeten voor alien thuis had belast. Toenik
hem verliet, met de p>en in de hand weder op zijn kantoorstoel gezeten,
terwijl hij zijn hoofd in zijne stropdas heen en weder schoof, cm het in
eene bonding te krijgen waarin hij gemakkelijker kon schrijven,, zag ik
duidelijk dat er, sedert hij zijn nieuwen post aanvaardde, iets tusschen
ons in gekomen was, hetwelk ons belette om elkander te naderen gelijk
wij vroeger plachten te doen^ en onzen omgang geheel van aard deed
veranderen.
£r was niemand in het ouderwetsche salon, hoewel ik sporen zag dat
juffrouw Keep er niet lang geleden geweest was. Ik keek het kamertje
binnen, dat Agnes nog behouden had, en daar zag ik haar bij het vuar,
aan een fraai ouderwetsch lessenaartje, dat zij had, zitten schrijven.
Dat ik het iicht verdonkerde deed haar opzien. Hoe streelend was het
de oorzaak te zijn van die heldere verandering in datpeinzendegezichtje
en het voorwerp van die aanvallig vriendelijke welkomst !
»Ach, Agnes!" zeide ik, toen wij naast elkander zaten, »ikhebuin
den laatsten tijd zoo gemist." — • Waarlijk?" antwoordde zij. » Alweder!
En zoo gauw ?"
Ik schudde mijn hoofd.
»Ik weet niet hoe het is, Agnes. Er schijnt mij een geestvermogen te
ontbreken, dat ik moest bezitten. Gij placht in die gelukkige oude dagen
hier zooveel voor mij te denken, en het was mij zoo natuurlijk naar u
te komen om raad en hulp, dat ik waarlijk denk, dat ik het daardoor
niet heb gekregen." — »Wat is het dan ?" zeide Agnes opgeruimd. —
»Ik weet niet hoe ik het noemen zal," antwoordde ik. » Ik denk, dat ik
emst en volharding genoeg heb?" — >Daarvan ben ik zeker," zeide
Agnes. — » En geduld, Agnes ?" zeide ik eenigszins aarzelend. — » Ja,"
antwoordde Agnes lachende. »Nog al veel." — »En toch," zeide ik,
> ben ik dikwijls zoo verdrietig en moedeloos, en heb ik zoo weinig
macht over mij zelven om bedaard en rustig te blijven, dat mij zeker iets
moet ontbreken — zal ik het zelfvertrouwen noemen ?" — >Noemhet
zoo, als gij wilt," zeide Agnes. — tWelnu," hervatteik. >Ziehierdan!
Gij komt naar L o n d e n, en ik vertrouw op u, en ik heb terstond een
doel en weet wat ik te denken heb. Er treedt mij iets in den weg, en ik
word diep neerslachtig ; ik kom hier, en op het oogenblik gevoel ik mij
een geheel ander wezen. De orastandigheden, die mij bedroefden, zijn
niet veranderd, sedert ik hier in de kamer kwam; maar in dien korten
tijd overmeesterd mij een invloed, die mij geheel anders, en o hoeveel
beter doet worden ! Wat is uw geheim, Agnes ?"
Zij bleef met gebogen hoofd in het vuur zitten turen.
>Het is altijd zoo," zeide ik. >Lach niet, als ik zeg dat het altijd zoo
is, in kleine zoowel als groote dingen. Mijne oude bezwaren waren
dwaasheid, en nu zijn zij ernstig; maar telkens als ik niet bij mijne aan*
genomene zuster was..."
OOKDnf RAAD VAN AONES. 331
Agnes sag op — met zulk een hemelsch gezichtje I — en gaf mij hare
hand^ waarop ik een kus dnikte.
iTelkens als ik u niet had, Agnes, om mij in het begin uw raad en uwe
goedkeuring te geven, scheen ik altijd op hoi te gaan en mij zelven in
allerlei bezwarcn te brengeo. Als ik dan eindelijk bij u kwam, gelijk ik
altijd gedaan heb, vond ik weder geluk en vrede. Nu kom ik naar huts,
als een vcrmoeid reiziger, en vina wederom ziilk een zalig gevoel van
rust!"
Ik gevoelde zoo diep wat ik zeide, het roerde mij zoodanig, dat mijne
stem bleef steken, en ik mijne handen voor mijn gezicht hield en in tra-
nen uitbarstte. Ik schrijf de waarheid. Welke tegenstrijdigheden ik in
mijn binnenste had, gelijk zoovele menschen hebben; wat er bij mij
geheel anden en veel beter had kunnen zijn; waarin ik hardnekkig
tegen de stem van mijn eigen hart had gehandeld — daarvan wist ik
niets. Ik wist alleen, dat ik ernstig en diep gevoelde welk eene nist en
vrede de nabijheid van Agnes mij aanbracht.
Door haar lieven zusterlijken toon, met hare streelende oogen, met
hare stem vol tecder gevoel, en met die zachte kalmce, welke reeds voor
langen tijd het huis, dat haar bevatte, tot eene heilige plaats voor mij
gemaakt had, hiclp zij mij deze zwakbeid spoedig te boven, en lokte zij
mij uit om haar alles te verhalen wat er sedert onze laatste ontmoeting
gebeurd was.
> £n nu heb ik geen woord meer te zeggen, Agnes," zeide ik, toen ik
ten einde was gekomen. » Nu vertrouw ik op u." — » Maar het moet niet
op mij wezen, Trotwood," zeide Agnes, met een schertsend glimlachje,
»Het moet op iemand anders zijn." — »0p Dora f" zeide ik. — >Wel
zeker." — > Maar heb ik u niet gezegd, Agnes," zeide ik, een weinig ver-
iegen, tdat Dora eenigszins mocielijk — ik wilde voordegeheelewereld
niet zeggen, te vertrouwen is, want zij is de blanke oprechtheid zelve —
maar veeleer moeielijk — ik weet het waarlijk haast niet uit te dnikken,
Agnes. Zij is een weekhartig schepseltje, dat zeer gemakkelijk schrikt en
bang wordt Eenigen tijd geleden, voor haar vaders dood, achtte ik mij
verplicht haar te zeggen — maar als gij gediild wilt hebben ora het aan
te hooren, zal Ik vertellen hoe het was."
Ik vertelde dus van mijne verklaring van armoede, van het kookboek,
het huishouden en al het andere.
»0, Trotwood," zeide zij, met een berispend glimlachje, »uwe
onde onsluimigheid ! Gtj hadt toch wel ernst kunnen maken van uwe
pogtngen om m de wereld vooruit te komen, zonder een angstvallig,
teerbajtig en onervaren meisje zulk een schrik aan te jagen ! Arme
Dora!"
Ik hoorde nooit eene stem zooveel liefderijke verschoonende goedheid
uitdrukken, als zij bij dit antwoord in de hare legde. Het wasalsofik
haar Dora met bewondering en teederheid zag omhelzen, en mij door
hare vriendelijke bescherming stikwijgend hestrafTen overde onbesuisde
haastigheid, waarmedeik dat teedere hartjehadverschrikt. Hetwasalsof
ik Dora, met al hare betooverende argeloosheid, Agnes zag liefkoozen
222 DAVID COPP£RFIELD.
en danken, en zich vleiend tegen roij op haar beroepen, en mij toch met
al hare kinderlijke ondoozelheid liefhebben.
Ik kan niet zeggen hoe dankbaar ik Agnes was en hoe ik haar bewon-
derde ! Ik zag in een helder verschiet die twee bij elkander, twee zoo wd
bij elkander passende vriendinnen, en die elkander zoo tot sieraad
strekten.
» Wat behoor ik dan te doen, Agnes ?" zeide ik, nadat ik eene poos in
het vuur had zitten kijken. iWat zou het rechte zijn?" — ilkdenk,"
zeide Agnes, »dat het eeriijkste en oprechtste zou wezen, aan die twee
dames te schrijven. Dunkt u ook niet, dat eene heiroelijke manier van
handelen altijd iets laags heeft ?" — Ja, als gij zoo denkt," zeide ik. —
>Ik ben niet zeer bevoegd om over zulke dingen te oordeelen," ant-
woordde Agnes met zedigen schroom, »maar ik gevoel toch — kortom
ik gevoel, dat gij, als gij heimelijk en tersluiks te werk gaat, u zelven niet
gelijk blijft." — > Mij zelven niet gelijk blijft, volgens de al te hooge mee-
ning, die gij van mij hebt, Agnes, vrees ik," zeide ik. — » Niet gelijk blijft,
wat de gewone oprechtheid van uw karakter betreft," antwoordde zij ;
>en daarom zou ik aan die twee dames schrijven. Ik zou, zoo duidelijk
en onbewimpeld als maar mogelijk was, allesvertellen water heeft plaats
gehad, en vrijheid verzoeken om nu en dan een bezoek te komen bren-
gen. Daar gij nog jong zijt en nog naar eene plaats in de maatschappij en
.een bestaan moet zoeken, denk ik, dat het goed zou zijn te zeggen, dat
gij gaarne in alle voorwaarden wilt berusten, die zij u mochten stellen.
fit zou ze dringen om uw verzoek niet af te wijzen, zonder er Dora over
te hooren, en er met haar over te spreken wanneer zij het daartoe een
gelegen tijd achten. Ik zou niet te heftig zijn," zeide Agnes zacht, >of te
veel vragen. Ik zou mij op mijne eigene trouw en standvastigheid — en
op Dora verlaten." — i Maar als zij Dora weder deden schrikken met er
van te spreken," zeide ik. ȣn als Dora dan maar schreide en niets van
mij zeide." — ils dat waarschijnlijk ?" vroeg Agnes, met dezelfde lieve
bedachtzaamheid in haar gezichtje. — > Och mijn hemel, zij schrikt even
licht als een vogeltje," antwoordde ik. »Het zou heel welkunnen zijn.
Of als die twee jufTrouwen Spenlow (bejaarde dames van dat soort zijn
somtijds wonderlijke schepsels) eens geene menschen waren om op die
manier iets van te krijgen ?" — >Ik geloof niet, Trotwood," zeide Agnes,
hare zachte oogen naar de mijne opslaande, > dat ik daaraan zou denken.
Misschien zou het best wezen alleen te bedenken of het recht is zoo te
doen ; en is het dat, het dan ook te doen."
Ik twijfelde niet langer. Met een verlicht hart, hoewel met een diep
gevoel van het gewichtige mijner taak^ besteedde ik den geheelen na-
middag aan het opstellen van dien brief, tot welk belangrijk doel Agnes
mij haar lessenaartje overliet. Doch eerst ging ik naar beneden om mijn-
heer Wickfield en Uriah Heep te zien.
Ik vond Uriah in bezit van een nieuw, naar kalk riekend kantoor, dat
in den tuin was uitgebouwd. Hij zat daar tusschen hoopen boeken en
papieren, en zag er bijzonder gemeen uit. Hij ontving mij op zijne ge-
wone kruipende manier, en veinsde nog niets van mijne komstvemomen
0 W''^''-^
DK HBEP3 DOODR1H3KN HBT HUIS VAN M^NHEbJt WICKFIBLD. 333
te hebben j een voorwendsel, hetwelk ik dc vrijhcid nam om niet te ge-
looven. Hif ging met mij naar de kamer van mijoheer Wickfield, die ik
btjna niet meer herkende — daar zij, ten gerieve van den nieuwen com-
pagDOD, van verschillende gemakken was ontbloot — en bleefvoor het
vuur zijn rug staan warmen, met zijne beenderige hand zijne kio schra-
pende, terwijl mijnheer Wickfield en ik elkander begroetten.
Gij logeeit immers bij ons, Trotwood, zoolang gij te Canterbury
blijfl?" zeide mijnheer Wickfield, niet zonder een blik naar Uriah, om
tczienofdezeditvoorstelgoedkeurde. — ilserplaatsvoor mij P" zeide
ik. — » O^ zeker, jonge hcer Copperfield — ik moest mijnheer zeg^en,
maai het is mij nog zoo gewoon," zeide Uriah ; — >ik zou met pleizier
uwe oude kamer ontnimen, als u dat aangenaam was." — > Neen, neen,"
zeide mijnheer Wick5e1d. iWaarom zoudt gij gestoord worden ? £r is
Do^ eene kamer. Er is nog eene kamer." — *0,maargij weetwel," zeide
Uriah grijnzende, >ik zou het waarhjk met alle pleizier doen."
Om de zaak kort af te maken, zeide ik, dat ik die andere kamer zou
nemen, of geheel geen : en zoo werd het bepaald, dat ik de andere zoil
hebben, en tot etenstijd a&cheid van de firma nemeode, ging ik weder
naar boven.
Ik had gehoopt geen ander gezelschap te hebben dan Agnes. Doch
joffrouw Heep vroeg vcrlof om in die kamer met haar brciwerk bij hel
vuur te komen zicten, ooder voorwendsel dat het daar, met dien wind,
voor hare rhumatiek betcr was dan in de eetkamer of de zijkamer. Hoe-
wel ik haar bijna zonder wroeging op de hoogste spits der domkerk aan
de barmhartigheid van den wind had kunnen overgeven, maakte ik van
den nood eene deugd, en ontving haar met een vriendelijken groet.
>Ik ben unederigdankbaar, mijnheer," zeide jufTrouw Heep, tot ant-
woord op mijne navraag naar hare gezondheid, i maar ik ben maar zoo
tamelijk. Ik kan er niet veel op roemen. Als ik mijn Uriah nog maar goed
gevestigd zag, zou ik niet veel levensgenot meer kunnen verwachten.
Hoc vindt ge dat mijn Uriah er uitziet, mijnheer f"
Ik vond, dat hi; er zoo schurkachtig uitzag als ooit, en antwoordde dat
ik geen verandering bij hem zag.
» Zoo, vindt gij niet dat hij veranderd is f" zeide juffrouw Heep. » Dan
moetikwelnederi^veriofverzoekenom van uteverschillen.i Vindt ge
niet, dat hij mager is ?" — » Niet magerder dan gewoonlijk," antwoordde
ik. — »Niet!" zeide juffrouw Heep. > Maar gij let ook niet op hem met
cen moeders oog !"
Zijn moeders oog, hoe liefderijk ook voor hem — en ik geloof, dat zij
en haar zoon werkelijk aan elkauder gehecht waren — was een boos oog
voor anderen, dacht ik, toen dat oog het mijne ontmoette. Het gleed mij
voorbij en dwaalde naar Agnes.
tZiet gij niet, dat hij wegteert, juf&ouw Wickfield?" zeide juffrouw
Heep. — >Neen," antwoordde Agnes, stil inet haar werk voortgaande.
>Gij bekommert u te veel over hem. Hij is heel wel."
Juffrouw Heep haalde verbazend hard haar neus op en hervatte haar
breien.
224 DAVID COPPERFIELD.
Zij staakte dit werk geen oogenblik en verliet ons evenmin. Ik was
vroeg op den dag gekome«i, en wij hadden voor den eten nog drie of vier
uren tijd; maar daar bleef zij zitten en bewoog hare breipennen zoo een-
tonig als een uurglas het zand zou laten loopen. Zij zat aan den eenen
kant van het vuur ; ik zat daartegenover voor het lessenaartje<) en Agnes
zat verderop aan den anderen kant. Wanneerik,overmijn brief pein-
zende, mijne oogen opsloe^, en de heldere oogen van Agnes, met hunne
hemelsche uitdrukking, mij bemoediging en hoop zag toestralen, was ik
er telkens van bewust, dat het booze oog mij voorbijgleed, naar haar
dwaalde, naar mij terugkwam en dan weder tersluiks op het breiwerk
werd geslagen. Wat dit breiwerk was weet ik niet, daar ik van die zaken
geen verstand heb, maar het zag er uit als een net, en terwijl zij met hare
lange dikke breipennen daaraan zat te werken, geleek zij in het licht van
het vuur naar eene afzichtelijke tooverheks, tot nog toe door de stralende
deugd tegenover haar in haar boozen toeleg te leur gesteld, maar toch
weldra gereed om haar net uit te werpen.
Onder den maaltijd bleef zij op dezelfde wijs spionneeren. Na den
maaltijd kwam haar zoon aan de beurt, en toen ik met mijnheer Wick-
field en hem alleen gebleven was, zat hij mij aan te gluren en zich te
wringen, tot ik het nauwelijks meer kon uithouden. In het salon zat zijne
moeder weder te breien en de wacht te houden. Al den tijd dat Agnes
speelde en zong, zat de moeder bij de piano. £ens vroeg zij om zekere
romance, waarvan haar Ury (die in een leuningstoel zat te geeuwen) zoo-
veel hield ; en bij tusschenpoozen keek zij naar hem op en gaf dan Agnes
bericht, dat hij verrukt was over de muziek. Zij sprak bijna nooit — ik
twijfel zelfe of zij het wel ooit deed zonder melding van hem te maken.
Het was mij duidelijk, dat dit de haar opgedragene taak was.
Dit duurde tot het tijd was om naar bed te gaan. Die moeder en dien
zoon, als twee groote vleermuizen, over het geheele huis te zien zweven
en het met hunne leelijkheid verdonkeren, had mij zoo onrustiggemaakt,
dat ik liever beneden had willen blijven, met breiwerk en al, dan naar
bed te gaan. Ik kon bijna geheel niet slapen. Des anderen daags begon
het breien en wachthouden alweder en duurde den geheelen dag.
Ik had geene gelegenheid om Agnes tien minuten lang te spreken. Ik
kon haar maar even mijn brief laten lezen. Ik stelde haar voor om te
zamen eene wandeling te gaan doen ; maar daar jufifrouw Heep bij herha-
ling klaagde, dat zij erger was, bleef Agnes uit medelijden thuis, omhaar
gezelschap te houden. Tegen schemeravond ging ik alleen uit, peinzende
over wat ik doen moest, en of het mij wel vrijstond Agnes langer te ont-
houden wat Uriah Heep mij te L o n d e n gezegd had ; want dit begon
mij wederom zeer te verontrusten.
Ik had no^ niet ver genoeg gegaan om geheel buiten de stad te ko-
men — ik wilde den weg naar Ramsgate op, die een goed voetpad
had — toen ik in de schemering door iemand achter mij werd aangeroe-
pen. Ik bleef stilstaan, en Uriah Heep kwam op mij toe.
»Wel?" zeide ik. — »Wat loopt gij hard!'* zeide hij. » Mijne beenen
zijn tamelijk lang, maar gij hebt ze waarlijk moeite gegeven." — » Waar
' URIAH HEKP BESCHOirWT MIJ ALS Z(JN MEDEMINNAAR. 235
gaat gij naar toef" zeide ik. — >Ikwildemetu medegaan,jongeheer
Copperfield, als ge mij het plebier wilt gunnen om nog eens met een
ouden kcnnis tc wandelen," Kt zeggende, met eene stuipachtige bulging,
die voor onderdanigheid of voor spottemij kon gehouden worden, viel
hij haast mij in den pas. — (Uriah!" zeide ik, na eene poos van stilte,
zoo beleefd als mij mogelijk was. — »Jonge heer Copperfield !" zeide
Uriah. — ■0mudew3aTheidtezeggen(datgewel niet kwalijk zult ne-
men) ben ik uitgegaan om eens alleen te wandelen, juist omdat ik zoo-
veel gezelschap gehad heb."
Hij zag mij schuins aan en zeide met zijo leelijksten grijns : • Gij mecnt
moederr' — »Nu ja!" zeide ik, — tOch, maargij wect wij zijn zoo nc-
derig," antwoordde hij. * En daar wij onze eigenc nederigheid zoo goed
kennen, moeten wij waarlijk oppasscn om door menschen, die nict
nedcrig zijn, niet op zijde te worden gedrong^i. Alie krijgslisten zijn in
de liefde geoorloofd, mijnheer."
Zijne groote handen opheffende, totzijbijnaEijnekinraakten,wreef
bij ze zachtjes en grimiikte daarbij ; ik vond dat hij, dit doende, zoo sterk
naar een kwaadaardigen baviaan geleek ab voor een menschelijk wezen
maar mogelijk was.
>GijzietweV'£eidchij,zichnogopdiehatelijkemamerverkneukelcnde,
en zijn hoofdtegen mij schuddende, igijzijt waarlijk een gevaarlijk me-
deminnaar, jonge beer Cop^rfield. Dat zijt gij altijd geweest, weet ge
wel." — »Is het danommijnentwildat gijeenachildwachtbijjufirouw
Wickfield zet, en haar in hare eigene kamer hare vrijheid niet laat V
zeide ik. — »0, jonge heer Copperfield, dat zijn zeer harde woorden,"
zeide hij. — »Gij weet wcl wat ik meen, evengoed als ik. Uriah," zeide ik
daarop, »Brcng het zclf in woorden zooals ge maar wilt." — » 0 neen !
Gij moet dat in woorden brengen. Dat zouik waarlijk zelf nict kunnen
docn." — >Dcnkt gij dan," zcide ik. mij om Agnes' wil dwingende om
geheel bedaard te blijvenj idatikjufirouw Widkfield in eenander licht
bcschouw dan als eene dierbare zusterP" — iWel,jon^heeTCopper-
field," antwoordde hij, > gij begrijpt wcL, dat ik met verphcht ben om die
vraag te beantwoorden. Misschien doet ge dat niet Ji^ar, ziet ge, het is
ook mogelijk dat gij wel zoo doet."
lets, dat met de gemeene sluwheid van zijn uitzicht was tevergelijken,
heb ik nooit gezien,
>Kom aan dan,'' zeide ik. iTer wille van juEfrouw Wickfield." —
>Mijne Agnei l"riep hij uit, met eene akeligehoekigeverdraaiingzijner
leden. >^udt ge zoo goed willen zijn om haar Agnes te noemen, jonge
heer Copperfield!" — >Ter wille van Agnes Wickfield — dcHemcl
zegene haar I" — > Ik dank u voor dien wenich, jonge heer Copperfield,"
voegde hij er tiuschen. — > Zal ik u zeggen, wat ik onder andere omstan-
digbeden even gaame aan — aan Jack Ketch lou verteld hebben." —
> Aan wien, mijnheer?" zeide Uriah, zijn langen hals uitrekkcnde en de
band achter het oor houdende. — >Aan den beul," antwoordde ik.
> Aan den onwaaischijnlijksten persoon, dien ik bedcnken kon." Hoewel
zijn eigen gezicht mij die ge(^hte zeer natuurlijk had doen invaUsa..
DAvm GOPFuriKLD. — n. \^
ia6 DA\1D COPPERFIELD.
ilk ben met eene anderejonge dame geengageerd. Ik hoop,datgijdaAr-
mede tevreden zijt," ^ » Bij uwe ziel t" zeide Uriah,
Ik was op het punt om met verontwaardiging de door hem geeischte
bevestigingtegeven,toenhijmij bij de hand vatte en dcze eene kneepgaf.
>0,jongeheerCopperiield," zeide hi], » Ala gij maar de nederbuigend*
goedheid hadt gehad om mijn vertrouwen te beantwoorden, toen ik de
volheid van mijn hart voor u uitstortte, op dien avond toen ik u zoo
lastig viel door dea nachts bij het vuur Jn uwe zitkamer le blijvep slapen, .
zou ik nooit aan u getwijfeld hebben. Nu zal ik dadelijk mijite moeder
laten heengaan, en dat met groot genoegcn. Ik weet, dat gij de voonor-
gen dcr liefde wel zultveroDtschuldigeti,zultzemet? Hoe jammer Jonge
neer Copperfield, dat gij niet de vriendelijkheid hebt gehad om mijn vcr-
tiouwen te beantwoorden. Ik ben toch zeker, dat ik u daartoe alle gele-
genheid heb gegevcn. Maar gij zijt nooit zoo vriendelijk voor mij ge-
wecst, als ik wel zou gewenscht hebben. Ik weet wel, dat gij nooit zoo-
vecl van mij gehouden hebt als ik van u !"
Al dien tijd knecp hij mijne hand tusschen zijne vochtige, vischachtige
vingers, terwijl ik die, zooveel ik maar voegzaam kon, poogde los te
trekken. Maar dit gelukte mij niet. Hij trok ze onder de mouw van zijne
bruinroode overjas, en ik wandelde, bijna tegen wil en dank, arm in
ann met hem voort
■ Zullen wij omkeeren?" zeide Uriah, weldra rechtsomkeert met mij
makende naai de stad, thans door de maan beschenen, die de vensten
in de verte verzilverde. — lEer wij van dit onderwerp afttappen," zeide
ik, eene vrij lange stilte afbrekende, >moet gij wel vcrstaan, dat Agnes
Wickfield, naar mijne gedachten, zoo hoog boven u verheven en zoo va
buiten het bereik van uwe wenschen is, ats de maan zdve!" — »Zoo
vreedsaami Niet waart" zeide Uriah, tja, dat is zij. Maar bekennu toch
miar, jonge heer Copperficld, daC gij nooit zooveel van mij gehouden
hebt als ik van u. Het zou mij niet verwonderem, als ge mij altijd voor al
te nederig hadt gehouden." — »Ik houd niet vecl van pronken met nede-
righeid," antwoorddc ik, » cvenmin als met iets anders." — » Daar nu !"
zeide Uriah, met zijn in den maneschijn loodkleurig gezdchL iDacbt ik
het niet? Maar hoc weinig verbeeldtgij u, jonge heer Copper^eld, hoe
nederig iemand van mijn stand wel behoort te zijn. Vader en ik zijn alle-
bei in eene fundatie -school voor jongens opgebracht, en moeder is ook
in eene soort van liefdadige sticbting groot geworden.' Daar heeft men
ODS alien van den ochtond tot den avond geleerd, dat wij nederig moes-
ten zijn — en niet veel anders, zooveel ik weet. Wij moesten ons nederig
voor mijnheer die houden, en nedeng voor mevrouw die ; en voor den
ccn onze pet afhemen en voor de andere nijgen ; en altijd onze plaats
kennen en onze meerderen laten voorgaan. En wij hadden zulk een troep
meerderen 1 Vader kreeg voor zijne nederigheid de monitors-medaille.
En ik ook. Vader kwam door zijne nederigheid aan het postje van dood-
graver. Hij had onder de groote lui zulk een naam van ordentelijkbdd,
dat zij niemand anders dan hem wilden aangesteld hebben. > Wees maar
nederig, Uriah," zeide mijn vader tegen mij, >en gij iiilt wel voonntko
* T- -■— -
HOE URIAH HEEP NKDERIGHEID LEERDK.
men. Dat is u en mij op deschool altijd ingestampt, en dat is het ook wat
men het licfet van ons hceft. Wees maar nederig," icide mijn vader, > en
hct zal u gocd gaan." £n hct is mij waarlijk niet kwaad gegaan."
Dit was dc ccrstc maal dat het mij inviel, dat dit verfoeilijke getecm
van valsche nederigheid wel eene iamiliekwaal kon zijn. Ik had den oogst
gczien, maar nooit aan het zaad gedacht.
• Tocn ik nog een kleinejongen was," zeidc Uriah, >ondervond ikal
wat nederigheid voor iemand deed, en hield er mij dus bij. Ik kreeg zelfs
liefhebberij io de nederigheid. In het leerenbleef^ op een nederig trapje
staan, en zeide: *Nu niet verderl" Toen ge mij het aanbod deedt oro
latijn te leeren, wist ik wel beter. >De menschen geroelen zich gaame
boven u," zeide vader, >houd u dus nederig." Ik ben nog tot op dit
oogenbhk heel nederig, jonge heer Copperfield. Maai ik heb toch een
beetje macht gekregen !"
En hij zeide dit ailes — dit sagikinden maneschijnaanzijngezicht —
om mij te doen begrijpen, dat hij voomemens was sidi zelven schadeloos
te steUen door van zijne macht gebruik te maken. Ik had nooit aan zijne
laaghartigheid, listigheid en boosaaidigheid getwijfeld, maar ik begreep
nu eeret ten voile, hoe laag, onmeedoogend en wraakzuchtigzijn gemoed,
door het langdurige bedwang, dat hij zich had aangedaan, moest zijn
geworden.
Dit verslag, dat luj van zich zelveo gaf, had in zooverre iets aange-
naams, dat het hem mijn arm deed loslaten om nog eens in zijne handen
te kunnen wrijven. Eens van hem los, was ik voomemens van hem los te
blijven ; en zoo stapten wij naast elkander voort, zonder onderweg veel
meer te zeggen.
Of hij door de mededecling, die hij mij gedaan had, dan wel door de
herinneringen waarvan hij gesproken had, was opgewonden, weet ik
niet; maar er was iets, dat hem levendiger maakte dan gewoonlijk. Hi)
praatte onder den maaltijd meer dan gewooDhjk, vroeg zijne moeder
(die van het oogenblik dat wij weder thuis kwamen haar wachtpost ver-
liet) of hij niet te oud begon te worden om no(f langer ongetrouwd te
blijven, en keek eens Agnes op zulk eene mamer aan, dat ik al wat ik
bezat,hadwilIenopofferen voor het vcrlofom hem een slag tegeven dat
bij er van neerviel.
Toen wij drie mannen na den maaltijd alleen blcven, werd hij nog
stouter. Hij had weinig of geen wijn gedronken; ik denk dus, dat het
alleen zijne onbeschaEundheid was, die hem dre^om met zijne zegete
willen pralen, misschien door mijne tegcnwoordigheid bij zonder dasutoe
uitgelokt.
Ik had den vorigen dag opgemerkt, dat hij mijnheer Wickfield tot
drinken poogde uit te lokken ; en den bUk begrijpende, dien Agnes mij
bij het heengaaa had toegeworpen, had ik mij tot een enkel glas beperk^
en toen voorgestcid om haar te volgen. Thans had ik dit weder willen
doen, maar Uriah was mij te gauw.
> Wij zien onzen tegenwoordigen ^ast zoo zelden, mijnheer," zeide hij,
mijnheer Wickfield aansprekenae, die — welk een contrast met hem! —
328 DAVID COPP£RFl£LD.
aan het eind der tafel zat^ > dat ik wilde voorstellen om hem met nog eea
paar glazen welkom te heeten, als gij er niet tegen hebt Mijnheer Cop-
perfield, op uwe gezondheid en welvaart I''
Ik was genoodzaakt te doen alsof ik de hand vatte, die hij mij over de
tafel toestak ; en daarna drukte ik, met geheel andere gewaarwordingen,
den ongelukkigen ouden man, zijn compagnon, de hand.
iKom, compagnon/' zeide Uriah, lals ik zoo vrij mag wezen — nu
moest gij eens het een of ander instellen, dat bij Copperfield te pas komt.'*
Ik ml slechts even aanstippen, hoe mijnheer Wickfield mijne tante,
en toen mijnheer Dick, en toen Doctors* Commons^ en toen Uriah
instelde, en alles tweemaal dronk ; hoe hij zelf van zijn zwak bewust was,
en vruchteloos daartegen worstelde ; hoe de schaamte over Uriah's ge-
drag en zijn verlangen om dezen te vriend te houden in zijn binnenste
streed ; en hoe Uriah zich boog en wrong om hem met blijkbare opgeto-
genheid in zijne zwakheid ten toon te steilen. Het beklemde mij het hart
toen ik het zag, en mijne pen weigert het uitvoeriger te beschrijven.
>Kom aan, compagnon !" zeide Uriah eindelijk, >nu zai ik nog eene
gezondheid instellen, en ik verzoek nederig om rouge-bords, want ik
ben voornemens, dat het de goddeUjkste van hare sekse zal wezen."
Haar vader had zijn ledig glas in de hand. Ik zag het hem neerzetten
en naar het portret staren, dat zoo bijzonder op haar geleek, zijne hand
aan zijn voorhoofd brengen, en zich als het ware in zijn leuningstoel
verschuilen.
>Ik ben wel een nederig persoon om hare gezondheid in te steilen,"
vervolgde Uriah, i maar ik bewonder, ik aanbid haar toch...."
Geene lichamelijke smart, die het grijze hoofd van haar vader had
kmmen dragen, had mij vreeselijker ktmnen voorkomen dan het zieleleed,
dat ik hem nu tusschen zijne beide handen zag drukken.
> A^es," zeide Uriah, zich niet aan hem storende, of niet begrijpende
wat zijn gebaar beteekende, Agnes Wickfield, maf ik gerust zeggen, is
de goddeUjkste van hare sekse. Mag ik onder vrienden ronduitspreken ^
Haar vader te zijn is iets om trotsdh op te wezen, maar haar echtgenoot
le zijn . . . ."
Ik hoop nooit weder zulk een schreeuw te hooren als die was, waar-
mede haar vader van de tafel opstond !
>Wat scheelt er aan?" zeide Uriah, doodsbleek wordende. >Gezijt
toch niet razend geworden, mijnheer Wickfield, hoop ik ? Als ik zeg, dat
ik naar de eer verlang om uwe Agnes tot mijne Agnes te maken, heb ik
evenveel recht daartoe als iemand anders. Ik denk zelfe, dat ik er meer
recht op heb dan iemand anders."
Ik hield mijnheer Wickfield in mijne armen vast, hem bij al wat ik be-
denken kon, meest bij zijne liefde voor Agnes, bezwerende om te beda-
ren. Hij was voor het oogenblik razend ; hij rukte zich de haren uit, sloeg
met zijn hoofd, poogde mij met geweld weg te duwen en zich van mij los
te ruU^ spiak geen woord, zag niemand, worstelde blindelings, met
een pijnlijk verwron^en gecicht en strak starende oogen, zonder te weten
ivaartoe — een akelig schouwspel.
UIJKHBER WICKnKLD GBHEBL IM DE HACHT VAN URUH. 2 19
Ik bezwoer hem, met vcrwardc woorden, maar hartstochtelijken aan-
dtang, om zich niet aan zijne onstuimighcid over te geven, maar naar
mij te luisteren. Ik bad hem om aan Agnes tedenlcen,om in zijne ge'
dachten mij met Agnes te vcrbindcn, om zich te herinneren hoe Agnes
«n ik te zamen waren opgegrocid, hoc ik haar had vereerd en liefgehad,
en hoe zij zijn trots en lijnc bhjdschap was. Ik poogde met geweld haar
beeld hem voor den geest te brengen ; ik vcrweet hem zel6 gcene vast-
heid genoeg te hebben om haar zulk een tooneel te sparcn. Misschien
vermocht ik iets op hem, of deed afmatting zij'ne drift bedaren, maar
langiaraerhand werden zijne bewegtngen minder wocst en begon hij mij
aan te zien — eerst vreemd, daama met oogen, die mij herkenden. Eindc-
lijk zeide hij: »Ik weet wel, Trotwood! Mljn kind en gij — datwcetik
wtV. Maar zie hem daar!"
Hij wees naar Uriah, die bleek in een hoek stond,blijkbaar zeerverrast
■en uit het veld gestagen, maar toch nog met iets dreigends in zijneoogen.
»Zie daar mijn booze geest !" vervolgde hij. iScdert hij bij mij is, heb
.ik stap voor stap een goeden naam, rust en vredc, huisenhofmoeten
verzaken." — >Ik hebuweeer en goeden naam voor ubewaard, en uwe
nist en vrede, en huis en goed ook," zeide Uriah op een stroeven toon,
«n met de verlegendheid en haastigheid van iemand, die gaame tot een
vergelijk wil komen om iets gevaarUjks of onaangcnaams te smoren.
• Wees niet dwaas, raijnheer Wickfield. Als ik wat verder bengegaan
dan gij gedacht hadt, kan ik immers wel weer teruggaan ? Er is nog geen
kwaad gcbeard." — »Ikiochta!tijdnaariemandsbeweegredenen, zeide
mgnheer Wickfield, »en ik was er gerust op, dat ik hem met redencn van
eigenbelang aan mij verbonden had. Maar zie wat hij is — o, zie wat hij
is!" — »Breng hem lievcr tot iwijgen, als gij kunt, Copperfield," riep
Uriah, met zijn langen voorvinger naar mij wijzende. >Hij zal anders
nog iets zeggen — pas op ! — dat hem naderhand zal spijten gezegd te
hebben, en dat u zal spijten gehoord te hebben." — »Ik zal alles zeg-
gen!" riep mijnheer Wickfield met een blik vol woeste wanhoop.
• Waarom zou ik niet iedcreen macht over mij geven, daar ik toch m
uwe macht ben f" — iPasop.zegiku!" zeide Uriah, mij nog blijvende
waarschuwen. > Als ge zijn mond niet dicht houdt, sijt ge zijn vriend niet!
Waarom gij niet iedereen macht over u zoudt geven, mijnheer Wick-
field? Omdat gijeenedochlerhebt. Gijenikwetenwatwijweten, doen
wij niet ? Laat slapende honden maar liggen — wie wil ze wakkcr hebben?
Ik niet. Kunt ge niet zien, dat ik zoo nederig ben als ik maar wczen kan ?
Ik zeg u, dat ik te ver ben gegaan, en dat het mij spijL Wat zoudt ge nog
nicer willen hebben, mijnheerf" — »0, Trotwood, Trotwood I" riep
mijnheer Wickfield, zijne handen wringendc. »Waartoe ben ikalver-
vallcn, sedert ik u hier in huis voor de ecrste maal zag! Ik was toen al
aan het dalen, maar welk een akcligen, gcdtichten weg ben ik sedert
afgegaan. Mijne zwakhcid heeft mij bedorven. Mijne zwakheid om altijd
aan alles te willen denken, mijne zwakhetd om alles te willen vergeten.
Mijne natuurlijke droefhcid over de moeder van mijn kind werd eene
Jcwaal; mijne nataurlijkeliefde voor mijn kind wcrdcene^u^.'^^n!^
230 DAVID COPPERFIELD.
alles besmet wat ik aanraakte. Ik heb ellende gebracht over wat mij het
dierbaarste is, dat weet ik — dat weet gij 00k! Ik achtte het mogelijk,
dat ik 66n wezen op de wereld waarlijk zou kunnen lief hebben, zonder
iets anders lief te hebben; ik achtte het mogelijk waarlijk te treuren
over 6€n wezen, dat de wereld verlaten had, zonder eenig aandeel te
nemen aan alien die treuren. Zoo heb ik de lessen van mijn leven mis-
bruikt. Ik heb mijn eigen lafhartig hart verteerd. Eigenlievend en laag-
hartig in mijne liefde, eigenlievend en laaghartig in mijne poging om te
vergeten wat in beide donker en dreigend was — o, zie waartoe ik ver-
vallen ben, en haat mij, veracht mij!"
Hij zonk op een stoel en snikte als een kind. De opgewondenheid,
waann hij geraakt was, begaf hem. Uriah kwam uit zijn hoek.
>Ik weet Diet alles wat ik in mijne verdwaasdheid gedaan heb," zeide
mijnheer Wickfield, zijne handen uitstekende, als ware het om mij te
verbidden. »Hij weet het best," Uriah bedoelende, » want hij is altijd bij
mij geweest en heeft mij alles ingefluisterd. Gij ziet wel welk een molen-
steen hij om mijn hals is. Gij vmdt hem in mijn huis, gij vindt hem in
mijne zaken. Gij hebt hem daar zoo even gehoord. Wat behoef ik mcer
te zeggen?" — »Gij hadt niet eens zooveel behoeven te zeggen, en niet
half zooveel; gij hadt zelfe niets behoeven te zeggen," liet Uriah, op een
half uitdagenden, half kruipenden toon, hierop volgen. »Gij zoudthet
niet zoo hebben opgenomen, als het niet door den wijn was geweest Gij
zult er morgen wel beter over denken, mijnheer. Als ik te veel gezegd heb,
of meer dan ik meende, wat maakt dat uit? Ik ben er 00k niet bij
gebleven."
De deur werd geopend, en Agnes kwam binnenzweven, zonder eenig
spoor van kleur op hare wangen. Zij sloeg haar arm om zijn hals en zeide
met eene vaste stem: >Papa, ge zijt niet wel. Kom met mij mee!" Hij
liet zijn hoofd, alsof de schaamte hem overstelpte, op haar schouder
zinkeu, en ging met haar been. Hare oogen ontmoetten de mijne slechts
even, maar ik zag toch hoeveel zij van het voorgevallene wist.
>Ik had niet gedacht, dat hij zoo ruw zou uitvallen, jonge heer Cop-
perfield," zeide Uriah. » Maar het heeft niets te beduiden. Ik zal morgen
weder goede vrienden met hem zijn. Het is tot zijn bestwil. Ik ben nede-
rig verlangend om zijn welzijn te bevorderen."
Ik gaf hem geen antwoord, en ^g naar boven naar de stiUe kamer,
waar Agnes zoo dikwijls onder mijn schoolwerk bij mij had ^ezeten.
Niemand kwam bij mij voor laat in den avond. Ik nam een boek en
beproefde te lezen. Ik hoorde de klok twaalf slaan en zat nog te lezen,
zonder te weten wat ik las, toen Agnes mij aanraakte.
»Gij zult morgen vroeg heengaan, Trotwood. Laten wij elkanderna
vaarwelzeggen."
Zij had geschreid^ maar toen was haar gelaat weder zoo kalm en
schoon !
»God zegene u!" zeide zij, mij hare hand gevende. — iDierbare
Agnes," zeide ik. »Ik zie wel, gij wilt dat ik niet van dezen avond ral
spreken — maar kan er niets gedaan worden?" — lOpGodvertroo-
IK BEZWBER ACNBS ZICH TOCH NIET OP TE OFFEREN. 23I
wen," antwoordde eij. >Kan ik nietsdoen — ik, die met mijne geringe
bezwaren bij ubengekomenf" — lEnde mijne zoovcelhebtverlicht"
antwoordde zij. iNeen, beste Trotwood." — »Lieve Agnes,"hemam
it, thctiswelverwaandvanroij, diezooarmbenin alles waarin gij zoo
rijk zijt — in goedheid, beradenheid en alle edelc eigenschappen — ,
aan u te twijfelen of u tc willen raadgeven — maar gij weet wel hoe ik u
liefheb, en hocveel ik u verschuldigd ben. Gij zult u lelve toch nooitaan
een verkeeid gcvocl van plicht opoffcren, Apiea?"
Voor een oogenblik meer ontroerd dan ik haar ooit gezien had, ont-
trok zij mij haxe hand en deed een stap achterwaarts.
>Zeg, dat gij niet aan zoo iets denkenkunt,heve Agnes! Veel meer
don zuster! denk aan de onwaardeerbare gift van zulk een hart als bet
uwe, van zulk eene hefde als de uwe."
O, nog lang, lang naderhand zag ik dat gezichtje voor mij oprijzen,
met de uitdnikking van dat oogenblik, niet verwonderd, niet beschul-
digend, niet verwijtend. O, no^ lang, lang naderhand zag ik dien blik,
gelijk nu, in den innemenden ghmlach overgaan, waarmede zij mij zeide,
dat zij voor zich zelve niets vreesde — dat ik niets voor haar behoefde
te vreezen — en mij vaarwelzeide met den naam van Breeder, en
vcrdwecn !
Het was des ochtends nog donker, toen ik voor de deur der herberg
op de diligence klom, De dag brak juist aan toen wij zouden afrijden, en
terwijl ik aan haar zat te denken, kwam door die meogeling van dag en
nacht het hoofd van Uriah vlak naast mij naar boven.
»Copperfield," zeide hij, half fluisterend, terwijl hij op het wiel stond
en zichaaneeiiijzervasthield, likdacht dathetupleizierzoudoeonog
te hoorcn eer gij vertrekt, dat wij geene glazen hebben ingegooid. Ik
ben al in zijne kamer geweest, en wij hebben alles bijgelegd. Ja, al ben
ik nederig, ik ben hem toch nuttig, weet gij; en hij verstaatzijnbelang
wel, als hij niet bestoven is! Welk eenpleizierigmanishij toch,jonge
heer Copperiield !"
Ik dwong mij zelven om te zeggen, dat ik blijde was dat hij zich had
verontschuldigd.
»Och, wel zeker," zeide Uriah. > Als iemandnederigis,watis dan eene
verontschuldiging P Zoo gemakkelijk! Zeg eens. Gij zult," dit zeide hij
met een nik, »wel eens eene peer geplukt hebben eer zij rijp was, jonge
heer Coppetfieldf" — •Wclmogclijk,"antwoorddeik. — iDatheb ik
gisteravond willen doefi," ^eide Uriah. iMaar zij zalnogwelrijpworden.
£r moet maar op gepast worden. Ik kan wel wachten!"
Met een vloed van afscheids^oeten, klom hij af toen de voerman
opstapte. Misschien kauwde hijietsalsbehoedmiddeltegendeninvloed
der gure ochtendlucht; maar hij maakte eene beweging met zijn mond
alsof de peer al rijp was en hij er naar watertandde.
232 DAVID COPPERFIELD.
XL.
DE ZWERVELING.
Wij hadden dien avond in Buckingham- Street een ernstig
gesprek over de huiselijke orostan^heden en voorvallen^ die ik in het
laatste hoofdstuk verhaald heb. Mijne tante toonde zich die zeer sterk
aan te trekken, en bleef naderhand meer dan twee uren lang met over
elkander geslagen armen de kamer op en neer stappen. Wanneer zij
bijzonder ontstemd was, verrichtte zij altijd zulk een vermoeiend kunst-
stuk, en de mate barer gemoedsbeweging kon altijd naar den duur barer
wandeling worden berekend. Bij dezegelegenheid was hare ongenistheid
zoo groot, dat zij het noodig vond de deur der slaapkameropentezetten
en zich een wandelperk te verschaffen, dat de voile lengte der slaapver-
trekken van den eenen muur tot den anderenbevatte;enterwijlmijn-
heer Dick en ik stil bij het vuur bleven zitten, stapte zij, met altijd even
vasten tred, langs dit pad gedurig in en uit, met de regelmatigheid van
den slinger eener klok.
Toen mijnheer Dick heenging, en mijne tante en ik dus alleen bleven,
zette ik mij om mijn brief aan de twee oude dames in het net te schrijven.
Tegen dien tijd was zij moede van het wandelen geworden^ en nam zij
plaats bij het vuur, met haar rok opgeslagen, gelijk gewoonlijk. Maar in
plaats van op hare gewone manier te zitten met haar glas op hare knie,liet
zij dit onopgemerkt op den schoorsteenmantel staan, en terwijl zij haar
linkerelleboog op haar rechterarm, en hare kin op hare linkerhand liet
rusten, zat zij mij oplettend aan te staren. Zoo dikwijls ik mijne oogen
van mijn schrift opsloeg, ontmoette ik de hare. »Ik ben in het allervrien-
delijkste humeur, beste jongen," verzekerde zij mij dan met een knikjc;
»maar ik ben onrustig en bedroefd!"
Ik was te druk bezig geweest om vroeger dan toen zij reeds naar bed
was gegaan op te merken, dat zij haar slaapdrank, gelijk zij dat glas altijd
noemde, onaangeroerd op den schoorsteenmantel had laten staan. Toen
ik aanklopte om haar met deze ontdekking bekend te maken, kwam
zij weder naar de deur, met een gezicht, dat nog vriendelijker stond dan
gewoonlijk, maar zeide slechts: »Dc heb van avond het hart niet om te
drinken. Trot," schudde daarop haar hoofd en ging weder naar binnen.
Des morgens las zij mijn brief aan de twee oude dames, en zeide, dat
zij dien zeer goed vond. Ik bestelde hem op de post, en had toen niets
anders te doen dan, zoo geduldig als ik kon, op antwoord te wachten.
Ik was bijna eene week in dien staat van verwachting gebleven, toen ik
op een sneeuwachtigen avond den docter verliet om naar huis te gaan.
Het was een vinnig koude dag geweest, en een tijdlang had er eene
scherpe noordoostenwind gewaaid. Tegen den avond was de wind gaan
ligeen, en toen begon het te sneeuwen. Het was eene aanhoudende zware
bm, met groote vlokken, herinner ik mij, en de sneeuw lag reeds vrij
hoog. Het gerucht van rijtuigen en voetgaiigers was zoo geheel gesmoord,
alsof de straten zoo hoog met vederen bestrooid waren.
OMVERWACHTI, DOCH KORTE VERSCHUNING VAN BAAS PECCOTTV. 233
Mijn kortste weg Daar hms — en op znlk een avond nam ik natuurlijk
den koTtsten weg^gingdoor Saint Martin's Lane. Nustondde
kerk, nsiar welke die stceg benaamd is, toen minder vrij dan thans ; er
was geene opene niimtc voor, en dc steeg liep met eene bocht naar het
Strand. Toen ik de trap voorbijkwam, viel mij op den hoek een vrou-
wengezicht in het oog. Het zag mij aan, ging de smallc steeg in en ver-
dween. Ik herkende~het. Ik had het ergens gezien, maar kon mij niet
besinnen waar. Het wekte eene herinnering bij mij op, die mij deed ont-
Toeren; maar toen ikhetzagdachtikjttistaanietsanders, en daardoor
was ik verbijsterd.
Op de trap voor de kerkdeur zag ik de gebukte gedaante van een
man, die iets, dat hij droeg, in de sneeuw had neergelegd om het beter
vast te binden. Op het oogenblik toen ik hem zag, zag hij mij ook. In
mijne veirassing geloof ik niet, dat ik bleefstihtaan; maar toen ikverder
ging, richtte hij zich op en kwam naar mij toe. Ik zag baas Peggotty
voor mij staan!"
Nu herinncrde ik mij de vrouw. Het was Martha, aan welke Emily
dien avond in de keuken geld had gegevcn. Martha Endell, met welke
hij, gehjk Ham zeide, niet voor de schatten, die ooit in zee verzonken
"waren, zijne licvc nicht had willen zien spreken.
Wij drukten elkander hartelijk de hand. In het cerst konden wij geen
-van beiden een woord spreken.
1 Mijnheer David !" zeide hij mijne hand nog vaster klgmraende. > Het
doct mijn hart goed u eens weer te zien, mijnheer. Wei ontmoet, wel
ontmoet!" — »Wel ontmoet, mijn goede oude vriend!" antwoordde
ik. — >Ik had gedacht om van avond naar u te komen vragen, mijn-
heer," zeide hij ; » maar daar ik weet, dat uwe tante bij u woont — want
ik ben daar naar toe geweest — op weg naar Yarmouth — wasifc
bang, dat het al te laat was. Ik zou morgen vroe^ zijn gekomen, mijn-
heer, eer ik heenging." — »Alweerheen?" zeide ik. — ija, mijnheer,"
antwoordde hij, geduldig zijn hoofd schuddende. »ik gamorgenweer
heen," — lEn waar loudt ge nu naar toe gaan?"vrocgik. — lOch."
antwoordde hij, de sneeuw uit zijne langeharen schuddende, »ikwilde
nu ergens onder dak zien te komen."
In die dagen had het stalplein van het Gouden Kniis — die herberg,
welke in betrekking tot zijn ongeluk zoo gedenkwaardig voor mij was —
een achteringang bijna vlak tegenover de plek waar wij stonden. Ik wees
hem de poort, stak mijn arm door den zijnen, en wij stapten er heen.
Twee of drie ^meene kamers kwamen op het stalplein uit, en toen ik
^een daarvan binnenkeek, en zag dat ze ledig was en er een goed vtiur
ibrandde, bracht ik hem daarbinnen.
Toen ik hem in het licht zag, merkte ik op. dat niet alleen zijne haren
lan^ en verwilderd waren, maar dat ook zijn gezicht door de zon was
brum gebrand. Hij was grijzer, de rimpels in zijn gezicht en voorhoofd
waren dieper, en het was duidelijk te zien, dat hij door allerlei weder
had rondgezworven; maar hij scheen nog forsch en sterk te zijn, als een
man, die door een standvastig voomemen werd ondersteund en doot
234 DAVID COPPERFIELD.
niets kon worden afgemat. Hij sloeg de sneeuw van zijn hoed en zijne
kleeren, en veegde ze van zijn ^ezicht^ terwijl ik bij mij zelven deze op-
merkingen maakte. Toen hij zich tegenover mij aan de tafel had gezet,
met zijn rug naar de deur waardoor wij waren binnengekomen, stak h^
zijne ruwe hand nog eens uit om met warmte de mijne te vatten.
ilk zal u vertellen, mijnheer David/' zeide hij, iwaar ik geweest ben
en wat wij al gehoord hebben. Ik ben ver geweest^ en wij hebben weinig
gehoord; maar ik zal het u vertellen.'^
Ik schelde om ons wat warms te drinken te laten brengen. Hij wilde niets
krachtigers hebben dan bier, en terwijl dit gehaald en bij het vuur g^
warmd werd, zat hij te peinzen. Zijn gezicht vertoonde een deftigen erast,
dien ik niet durfde storen,
iToen zij een kind was," zeide hij, het hoofd oprichtende zoodra wy
weder alleen waren, >placht zij veel van de zee te praten, en over die
kusten waar de zee donkerblauw werd en in den zonneschijn giinsterde
en flikkerde. Ik dacht somtijds, dat zij zooveel daaraan dacht, omdat
haar vader verdoiiken was. Ik weet het niet, ziet ge, maar misschien ge-
loofde zij — of hoopte zij — dat hij naar die streken heen was gespoeld,
waar de bloemen altijd bloeien en de lucht altijd helder is." — i Waar-
schijnlijk was het maar eene kinderlijke inbeelding," antwoordde ik. —
iToen zij — verloren was," her vatte baas Peggotty, iwistik bij mij rel-
ven wel, dat hij haar naar die Ian den zou brengen. Ik wist bij mij zelven
wel, dat hij haar de wonderen van die landen zou verteld hebben, en hoe
zij daar eene dame zou worden, en hoe hij haar met zulke dingen het
eerst er toe gekregen zou hebben om naar hem teluisteren. Toen wij
zijne moeder zagen, begreep ik wel dat ik gelijk had. Ik stak het Kanaal^
over naar F r a n k r ij k, en stapte daar aan land alsof ik uit de lucht was
neergevallen."
Ik zag de deur bewegen en de sneeuw binnenwaaien. Ik zag ze nog
wat meer bewegen en eene hand er tusschen komen om ze opente
houden.
»Ik zocht daar een Engelsch heer op, die zeker gezag had," vervolgde
baas Peggotty, >en zeide hem, dat ik mijn nichtje wilde gaanzoeken.Hij
bezorgde mij de papieren, die ik noodig had^ om verder te komen — ik
weet niet recht hoe ze genoemd worden — en hij had mij ook geld willcn
^even, als ik niet dankbaar geweest was, het niet noodig te hebben. Maar
ik bedankte hem vrieudelijk voor al wat hij gedaan had. ilk heb over u
geschreven," zeide hij, len ik zal over u spreken met ieder, die dien w^
opgaat, en gij zult er veel vinden, die u kennen, heel ver van hier, als ^j
daar zoo alleen reist." Ik zeide hem, zoo goed ik kon, hoe dankbaar ik
was, en ging toen verder geheel Frankrijk door." — » Alleen en te
voet?" zeide ik. — iMeestal te voet," antwoordde hij, i somtijds met
eene kar, die naar de markt reed, en somtijds met een ledig rijtuig mee.
Maar vele mijlen daags te voet, en dikwijls met een arm soldaat, die zijnj^
familie ging bezoeken. Ik kon wel niet met hem praten," zeide baas Peg-
gotty, len hij ook met mij niet; maar wij waren toch gezelschap voor
elkander langs de stofferige wegen."
ESNE LUISTBRAARSTER NAAR HLT VERHAAL ZUNER REIZEN. 235
Dit had ik uit zijn vriendelijken toon wel kunnen weten.
> Als ik aan eene stad kwam," vervolgde hij, i zocht ik de herberg op en
wachtte bij de deur tot zich iemand opdeed (gelijk meestal gebeurde),
die Engelsch verstond. Dan zeide ik hoe ik op reis was om mijn nichtje
te zoeken, en zij zeiden mij welke menschen er in huis waren, en ik bleef
staan wachten om te zien of er ook iemand, die op haar geleek, in- of
tdtging. Als het Emily niet was, ging ik weer verder. Langzamerhand, als
ik aan een nieuw dorp of zoo onder de arme lieden kwam, vond ik, dat
zij al van mij wisten. Zij beduidden mij om bij hen aan de huisdeur te
komen zitten, en gaven mij allerlei te eten en te drinken, en wezen mij
eene plaats om te slapen, en menige vrouw, mijnheer David, die eene
dochter van omtrent Emily's jaren had, heb ik naar mij vinden wachten
bij het Kruis buiten het dorp, om mij op die manier vriendschap te be-
wijzen. Sommigen hadden dochters, die dood waren. En God alleen
weet, hoe goed die moeders voor mij waren )"
Het was Martha daar aan de deur. Ik zag nu duidelijk haar vervallen,
luisterend gezicht. Ik vreesde maar dat hij zijn hoofd eens zou omkeeren
en haar ook daar zien.
>Dikwijls zetten zij hare kinderen op mijne knie, vooral de kleine meis-
jes." zeide baas Peggotty, len menigmaal, als de avond viel, hadt ge mij
200 voor eene deur kunnen zien zitten, bijna alsof het kinderen van mijne
lieveling geweest waren. O, mijne lieveling !"
Eensklaps door zijne smart overweldigd, begon hij luid te snikken. Ik
legde mijne bevende hand op de hand, die hij voor zijn gezicht hield.
iWel bedankt, mijnheer," zeide hij. »Let er maar niet op."
Na eene zeer korte poos nam hij zijne hand weder weg, stak ze in zijne
borst en vervolgde zijn verhaal.
•Dikwijls gingen zij," zeide hij, >des morgens een paar mijlen ver met
mij den weg op ; en als wij scheidden en ik zeide : ilk ben u wel dank-
baar! God zegene u!" schenen zij het altijd te verstaan, en gaven zij
vriendelijk antwoord. Eindelijk kwam ik aan de zee. Het was niet
moeielijk, kunt ge wel denken, voor een varensman zooals ik, om voor
zijn werk vrijen overtocht naar 1 1 a 1 i e te l^rijgen. Toen ik daar gekomen
was, ging ik weer verder. De menschen waren evengoed voor mij ; en ik
zou van stad tot stad misschien het geheele land zijn doorgegaan, als ik
geene tijding van haar had ^ekregen, dat men haar in de Zwitsersche
bergen had gezien. Iemand, die zijn knecht kende, had hen alle drie daar
gezien, en vertelde mij hoe zij reisden en waar zij waren. Toen ging ik
op die bergen af, mijnheer David, dag en nacht door. Hoe verder ik
kwam, hoe verder die bergen van mij vandaan schenen te schuiven.
Maar eindelijk kwam ik er toch aan en overheen. Toen ik dicht bij de
plaats kwam, waarvan men mij verteld had, begon ik bij mij zelven te
denken : » Wat zal ik doen, als ik haar zie ?"
Het luisterende gezicht, gevoelloos voor het gure winterweder, bleef
nog aan de deur en de handen baden mij — smeekten mij — om haar
niet weg tejagen.
>Ik heb nooit aan haar getwijfeld," zeide baas Peggotty. iNeen, geea
236 DAVID COPPERFIELD.
oogenblik. Laat zij mijn gezicht maar zien — laat zij mijne stem max
hooren — laat ik maar voor haar staan, om haar het huis dat zij ontvlucht
is, en het kind dat zij geweest is, in gedachten te brengen — en al was t^
eene koninklijke dame geworden, zij zou voor mijne voeten xijn nec^g^
vallen ! Dat wist ik wel ! Dikwijls in mijn slaap heb ik haar »Oom !" hoo-
ren roepen, en als dood voor mij zien neervallen. Dikwijb in mijn slaap
heb ik haar opgebeurd en haar toegefluisterd : » Emily, lieQe,ik ben g^
komen om u vergiffenis te brengen en u mee naar huis te nemen !*' "
H ij zweeg, schudde zijn hoofd, en vervolgde met een zucht :
>Hij was niets voor mij. Emily was alles. Ik kocht eene boerinnen-
kleeding om haar aan te trekken ; en ik wist wel, dat zij, eens gevondeiv
met mij zou meegaan over die steenige wegen, waarheen ik maar wilde,
en mij nooit, nooit meer verltften. Haar dat kleed aan te trekken, en dat
zij droeg weg te werpen — haar weder a^n mijn arm te nemen, en den
weg naar hms met haar op te gaan — somtijds onderweg op te houden,
om haar gewonde voeten te verbinden en haar nogerger gewond hart te
genezen — dat was alles waaraan ik nu dacht Ik geloof niet, dat ik hem
zelfs eens zou hebben aangezien. Maar, mijnheer David, het moest niet
zoo wezen — nog niet ! Ik kwam te laat, en zij waren al heen. Waarheen,
Icon ik niet vememen. Sommigen zeiden hierheen, anderen daarheen. Ik
reisde hierheen en daarheen, maar ik vond geene Emily, en zoo reisdeik
weder naar huis.*' — » Hoelang geleden ?** vroeg ik. — »Nog maar vier
dagen," zeide baas Peggotty. »Ik kreeg na den donker de oude schuit
weder in het oog, en zag het licht door het venster schijnen. Toen ik
dichterbij kwam en door de ruiten keek, zag ik dat trouwe schepsel, vrouw
Gummidge, alleen bij het vuur zitten, zooals wij hadden afgesproken. Ik
riep haar toe: >Schrik maar niet! Het is Daniel!" en ging binnen. Ik had
nooit kunnen denken, dat de oude schuit mij zoo vreemd zou zijn !"
Uit een zak indeborst van zijne jas haalde hi; zeer behoedzaam een bun-
deltje papieren, dat uit twee of drie brie ven bestond, en legde het op de tafcl.
»Deze eerste," zeide hij, hem uit de anderen zoekende, >kwam cer ik
nog eene week was weg geweest. E^ne banknoot van vijftig pond, in een
blad papier, aan mij geadresseerd en des nacht onder de deur gestoken.
Zij had haar schrift onkenbaar willen maken, maar voor mij kon zij dat
niet doen."
Hij vouwde banknoot en papier, zeer zorgvuldig en geduldig, weder
in dezelfde plooien, en legde ze ter zijde.
»Dezen kreeg vrouw Gummidge," zeide hij, een anderen brief ope-
nende, itwee of drie maanden geleden." Nadat hij het geschrift even had
Ingezien, gaf hij het mij over , er met eene zachte stem bij voegende :
» Wees zoo goed om het te lezen, mijnheer."
Ik las het volgende :
»0, wat zult gij gevoelen als gij dit schrift ziet, en denkt dat het van
mijne goddelooze hand komt ! Maar beproef, beproef — niet om mijnent-
wil, maar omdat oom zoo goed is, beproef uw hart, maar voor kort, heel
Tcort, een weinigje te verzachten. Ik bid u, wees barmhartig voor een
ft ^"-^
HIJ EINDIGT ZIJN VERHAAL EN GAaT WEDER OP REIS. 337
ellendig meisje, enschrijf Op een stukje papier of hij wel is, enwaihij vaa
mi} zeide, eer het ouder u verboden werd om ooit weder mijn naara te
noemen — en of^j des avonds, als het miJD oude tijd van thuis komen
is, hem ooit ziet kijlcen alsof hij aan haar dacht, die hij placht zoo lief te
hebben. 0, het hart breekt mij als ik daaraan denk ! Ik kniel voor u neer,
om u te bidden en te smeeken, dat gij toch niet zoo hard voor mij wilt
zijn ab ik verdicD — als ik wel, maar al te wel weet te verdienen — maar
dat ^ toch zoo goed en menschlievend wilt zijn om iets van hem te
schnjven en het mij te zenden. Gij behoeft mij niet Kleine te noemen,
gij behoeA mij den naam niet te geven, dicn ik geschandvlekt heb j maar
o, luister naar den angst mijner ziel, en heb in zooverre bannhartigbeid
met mij, dat ge mij ecnigc woorden schrijft van oom, die mijne oogen in
deic wereld nooit, nooit zullen wederzien.
>Lievc, als uw hart haid voor mij is — billijk hard, datweetik — maar
luister, als het hard is, viaag dan hem, dien ik het mcest vcTOngelijkt
heb — hem, wiens vrouw ik zou geworden zijn — eer gij besluit om mijn
angstig, nederig gebed geheel niet te willen hooren 1 Als hij zoo medelij-
dead mocht zijn om te zeggen, dat gij mij wcl iets mocht schnjven — ik
denk dat hij dit wel doen zou, o, ik denk dat hij dit wel doen zou, als gij
het hem maar woudt vragen, want hij was aldjd zoo manhaMg en zoo
vergevensgezind — zeg hem dan (maar anders niet) dat, als ik des nachts
den wind hoor waaien, het mij is alsofhij toomig van hem en oom afkwam,
m naar God tegen mij oprees. Zeg hem, ds ik niorgen moest sterven
[en o, als ik er maar geschikt voor was, zou ik zoo gaame sterven), dat
it hem en oom dan met mijne laatste woorden zou zegenen, en met mijn
iiatsten adem bidden, dat hij een gelukkig thuis mocht hebben."
Ook in dezen brief was eenig geld ingeslotcn. Vijf pond. Het was^
;venals de vroeger ontvangene som, onaangeroerd gebleven, en hij
'Ouwde het papier eveneen's weder op. Bij dit schnjven was een omatan-
lig bericht over het adresseeren van een antwoord gevoegd, waardoor
Mt, hoewel de brief zcker door verschillende handen had moeten gaan,
m het moeiclijk daaniit was op te maken waar zij zich verborgen hield,
X>ch niet onwaarschijnlijk werd, dat zij van die plaats had geschreven,
max men zeide haar gezien te hebben.
>Welk antwoord werd daarop gegeven?" vroegik. — iDaarvrouw
^ummidge," antwoordde baas Feggotty, >niet te best daarmee over
veg kan, was Ham zoo goed om het op te stellen, en toen schreef zij het
oaaar af. Zij zeiden haar, dat ik vertrokken was om haar op te zoeken,
CD wat mijne laatste woorden waren geweest," — >Is dat nog een brief^
dat ge daar in de hand hebt?" vroeg ik. — >Het is geld, mijnheer,"
leide hij, het papier even openvouwende. >Tien pond, ziet ge. En daar<
binnen geschreven, >van een waren vriend," evetials het eerste. Maar het
xntt werd onder de deur gestoken, en dit is eergisteren met de post ge>
(omen. Ik ga op het postmerk af naar haar zoeken."
Hij liet het mij zien. Het was eene stad aan den Boven-Rijn. Hij had
cYarmoutb eenige vreemde handelaren gevooden, die met die streek
ajS DAVID COPPERFIKLD.
bekend waren, en zij hadden op een stuk papier eene niwe kaart voor
hem geteekend. wanrop hij zeer wel le recht kon konicn. Hij legdedie ^
lusschen ons oy de tafel, na lerwijl hij zijae kia op de eeae Jumd ii«t mr-
ten, wees hij mij met de andere zijn weg.
Ik vioeg hem hoe Ham het maakte. Hij schudde zijn hoofd.
iHij werkt zoo feim als iemand maar doen kan," antwoordde hij.
iZijn naam is daar overal zoo goed aU die van iemand ergensopde
wereld. ledereen is gewillig om hem te helpcn, verstaat ge, en hij is g^
willig omhen te helpen. Men heeft hem nooithoorenklagen.MaarmiJDt
zuster geloafl toch (tusschcn ons), dat hct hem dicp getroffen beeft." —
>Armc jongen, ik kan het wel gelooven !" — iHij geeflniets, mijnbeei
David," zeide baas Peggotty, zacht en emstig fluistcrend, > hij geefl niets
mecr am zijn leven. Als er iemand noodig is voor zwaien dienst in slechl
wecr, daar is hij. Als er lets moeielijks en gevaarlijks moet gedaan wor-
den, komt hij vooruit voor al zijne kameraads. En toch is hij zoo zachi-
zmnig als een kind. En er is geen kind in Varmoutb,dathemmet
kenL"
Hij schoof zijne brievei^ peinzend bij elkander, streek ze met zijne
hand glad, maakte er weder een pakje van en stak het beboedzaam
weder in zijne borst. Hct gezicht aan de deur wis vcrdwenen. Ik zag de
sneeuw nog binnenwaaien ; maar anders was er niets.
1 Wel," zeide hij, naar zijn reiszak kijkende, mu ik u van avondgezieD
hcb, mijnheer David (en dat doet mij goed), zal ik morgenochtend maar
vroeg hcengaan, Gij hebt gezien wat ik hier heb ;" daarbij legde hij de
hand op de borst waar het pakje zat. > Al wat mij kwelt is, te denken, dat
mij lets zou kunnen overkomen eer dat geld was teruggegeven. En als ik
sterven mocht, en het gestolen werd, of anders wegraakte, en hij nooit
anders wist of ik bad het aangenomen, dan geloof ik, dat de andcre
wereld mij niet zou kunnen vastbouden. Ik geloof, dat ik zou moetcD
terugkomen !"
Hij stond op en ik insgelijks. Wij gaven elkander nogmaals de band,
eer wij naar buiten gingen.
>Ik zou den duizend mijlen ver loopen," zeide hij, >ik zou loopen tot
ik doodviel, om dat geld voor hem neer te leggen. Ab ik dat inaar doe
en mijne Emily vind, ben ik tevreden. Als ik haar niet vind, zat zij mis-
scbien toch eens hooren, dat haar liefhebbende oom niet eer opgehou-
den heeft naar haar te zoeken, dan toen het met zijn leven gedaan was:
en als ik haai ken, zal juist dat haar eindelijk naar tiuis doen komen."
Toen wij in den guren win terarond naar buiten gingen^zag ik de een-
zame gedaante voor ons uitzweven. Ik bedachtspoedigietsomhemte
doen omkijken, en hield hem aan de praat tot zij verdweoen was.
Hij sprak van eene herberg aan den weg naar Do ver, waar hij goed-
koop en zindelijk nachtverblijf kon vinden. Ik ging met hem de West-
minster-brug over, en nam eerst aan den overkant afecheid van hem.
Voor mijne verbeelding was hct alsof het uit eerbied voor hem was, dat
alles zulk eene diepe stilte bewaarde, toen hij door de muUe sneeuw lijn
eenzamen tocht hervattc.
IK GA MET TRADDLES NAAR DORA'S TAlfTES. 239
Ik keerde naar de herberg teruz waar wij metelkanderhaddenge-
sproken, en nog aan het gezicht denkende, dat mij zoo getroffen had,
keek ik met zekercn angst daamaar rood. Het was er nict meer. De
sneeuw had onze laatste voelstappcn reeds overdekt ; alleen het nieuwe
spoor, dat ik gemaakt had, was nog zichtbaar; en zelfs dit begon, toen
ik er over mijn schouder naar omkeek, reeds te verdwijnen — zoo hard
sneeuwde het,
DORA S TANTES,
Eindcliik kwam cr antwoord van de twee oude dames. Zij maakten
mijnheer Coppcrfield hare comphmenten, en hadden de eer hem te mcl-
den, dat zij >[net het oog ophctgeluk vanbeidepartijcn"zijnbricfm
rijpe overweging hadden genomen. Ik votid deze uitdnikking tamelijk
onnistbarend, met alleen omdal zij daarvan in betrekking tot het vroeger
gemetde familie-geschil reeds gebniik hadden gemaakt, maar omdat ik
00k ondervonden had (gelijk ik later, geheel mijo leven door, nog ge-
daan heb), dat dergelijke algemeene spreekwijzen slechts vuurwerkjes
zijn, die men zeer gemakkelijk afsteekt, en die daama eene menigte van
vormen en kleuren kunnen aannemen, waaraan men in het eerst geheel
niet zou denken. De jufTrouwen Spenlow voegden er nog bij, dat zij ver-
zochten zich te mogen verschoonen van ischriftelijk" eenig gevoelen
over het onderwerp van mijnheer Copperfield's missive uittedrukken;
maar dat, indien mijnheer Copperfield haar op zekeren dag met een be-
zoek wilde vereeren (in gezelschap, als hij dit goed vond, van een ver-
trouwd vriend), zij gaame met hem over de zaak wilden spreken.
Op dit antwoord gaf mijnheer Copperfield onmiddellijk wederom ten
antwoord, dat hij de eer zou hebben om op den bcpaalden tijd zijne op-
wachting blj de juffrouwen Spenlow te ntaken — in gezelschap, volgens
hare bewilliging, van zijn vriend, mijnheer Thomas Traddles van den
Inner Temple. Na het afzenden van dezen brief verviel mijnheer
Copperfield m een staatvanzenuwachtigeonnist, diebleefvoortduren
tot de bepaalde dag verscheen
Het strekte zeer tot vergrooting mijner ongenistheid, dat ik in dat
netelig tijdsgewricht van de onschalbare diensten van juf&ouw Mills was
verstoken. Maar mijnheer Milb, die altijd het een of ander deed om mij
te plagen — of wel het was mij alsof hij dit deed, hetgeen op hetzelfde
neerkwam, — had nil zijn hatclijk gedrag ten top gevoerd, door in zijn
hoofd te krijgen om naar I n d i € te gaan. Waarom zou hij naar I n d i if
gaan, behalve om mij te kwellen i Wel is waar, hij had niets met eenIg
ander deel der wereld, en met dit deel tamelijk veel uitstaan ; daar hij in
den Indischen handel was, wat dit dan ook wezen mocbt (ik dacht daarbij
duisteraan gouden shawls en oUfantstanden), in zijne jcugdte Calcutta
was geweeat, en nu wcder daarheen wilde om de zaken van het kKn.V:y3i^
240 DAVID COPPERFIELD.
waarin hij aandeel had, te beter te behardgen. Maar dit had voor mij
niets te beduiden. Evenwel, voor hem had het zooveel te beduidea, dat
hij naar Indie ging en Julia zou medenemen. Julia was naar' buiten om
a^heid van hare familie te nemen ; en het huis was geheel in plakbiljet-
ten gedost, om aan te kondigen, dat het te huur of te koop was, en dat
de meubelen (met mangel en sd) tegen taxade konden worden overgeno-
men. Dit was dus nog eene aardbeving, waarvan ik het spel werd, eer ik
nog den schok van de vorige was te boven gekomen !
& was het met mij zelven niet eens, hoe ik mij op den gewichtigen dag
zou kleeden, daar ik wankelde tusschen het verlangen om mij gunsdg
voor te doen en de vrees om iets aan te trekken, dat mijn kanJcter als
een degelijk en emsdgdenkend jongmensch in de oogen der juffrouwen
Spenlow zou kunnen benadeelen. Ik poogde een gelukkigen middelweg
tusschen deze twee uitersten te vinden ; mijne tante schonk hare goed-
keuring aan den uitslag, en mijnheer Dick wierp mij en Traddles, toen
wij de trap afgingen, een zijner schoenen na, om ons fortuin te doen
hebben.
Voor welk een besten jongen ik Traddles ook hield, en met hoeveel
warmte ik aan hem gehecht was, kon ik toch bij deze teedere gelegenheid
niet nalaten te wenschen, dat hij zich nooit mocht hebben aangewend
om zijn haar zoo steil overeind te kammen. Dit gaf iets verwonderds,om
niet te zeggen iets borsteligs aan zijn uitzicht, hetwelk ik vreesde dat ons
noodlotdg zou kunnen zijn.
Ik nam de vrijheid om er onderweg naar Putney van te spreken, en
te zeggen, dat, sds hij het maar een weinigje zou willen gladstrijken ....
>Mijn beste Copperfield," zeide Traddles, zijn hoedafiiemendeen zijn
haar op allerlei manieren wrijvende, »dat zou ik met alle pleizier willen
doen. Maar het laat het zich niet doen." — » Wil het zich met laten neer-
strijken ?" [zeide ik. — >Neen," antwoordde Traddles. >Dat wil het met
alle geweld niet. Al droeg ik er een gewicht van vijftig pond op, den ge-
heelen weg over naar Putney, zou het toch dadelijk weer overeind gaan
staan. Gij kunt u niet verbeelden welk stroef en weerbarsdg haar ik heb,
Copperfield. In dat opzicht ben ik waarlijk een stekelvarken."
ik was eenigszins verdriedg, dit moet ik bekennen, maar werd toch
door zijne goedhartigheid weder geheel tevreden gesteld. Ik zeide hem
hoe hoog ik die goedhartigheid achtte, en dat zijn haar alle stroefheid
mt zijn karakter moest hebben gehaald, dewijl hij zelf daarvan niets had.
»0," antwoordde Traddles lachende, »ik kan u verzekeren, dat ik al
dikwijls van mijn on^elukkig haar heb moeten hooren. De vrouw van
mijn oom kon het met uitstaan. Zij zeide, dat het haar netelig maakte.
Het is mij ook erg in den weg geweest, toen ik pas met Sofie begon te
verkeeren. Heel erg I" — >Had zij er zooveel op tegen ?" — >Z ij niet,"
antwoordde Traddles; >maar hait oudstezuster — die de belle is —
stak er aldjd den gek mee, naar ik gehoord heb. Om de waarheid te tcs-
gen, al de zusters lachen er mij nog om uit." — > Heel pleizierig I" zei&
ik. — 'JA)" antwoordde Traddles met de grootste onnoozelheid, >wij
hebben er aldjd aardighdd mee. Zij zeggen, dat Sofie er eene lok van in
9 n^.-i-^^
IKRAADPLBEG TRADDLES OVEK SEN HUWELVKSVOORSTEL. 34I
haar lessenaar heeft, en het in een boek met kiuppeo moct bewaren, om
het naar beneden te houden. Wij hebben er gedurig pret mee." — » A
propoa, miJD beste Traddles," zeide ik, >uwe ondcrtdnding zal mij mis-
schien iets aan de hand kunnen doen. Hebt ge bij het begin van uw
engagement met de jonge juffer, die ge daar zoo even genoemd hebt,
een formeel voorstel aan hare familie gcdaan ? Hceft er, bij voorbeeld,
iets van dien aard plaats gehad als wij vandaag zuUen hebben ?" voegde
ik er met zenuwachtige onnist bij. — »Wel," antwoordde Traddles,
wiens oplettend gezicht eenigszms betrokken was, ■ dat was in mijn geval
eene tamelijk onaangename omstandigheid , Copperfield. Gij begrijpt
wel, daar Sofie van zooveel nut in het huishouden was, kon geen van
alien er aan denken, dat zij ooit zou trouwen. Eigenlijk hadden zij het
onder elkander geheel uitgemaakt, dat zij nooit zou trouwen, en noem-
den haar daarom de oude vrijster. Toen ik er dus, met de grootste voor-
zichtigheid, mevrouw Crewler van sprak... ," — iDe mama?" zeide
ik. — iDe mama," zeide Traddles. >De eerwaarde heer Horace Crewler
is haar papa. Toen ik er mevrouw Crewler met de grootste voorzichtig-
heid van sprak, gaf het haar zulk een schok, dat sij een gil gaf en dauw
viel. Ik durfde in geene maanden weer van de zaak spreken." — >Maar
eindelijk deedt ge dat toch weer?" zeide ik. — »De eerwaarde hecr
Horace deed het," antwoordde Traddles. >Hij is een uitmuntend man,
een voorbeeldig man in alle opzichten; en hijbracht haar onder het oog,
dat zij zich als eene chriatinne met die opoffering behoorde te verzoenen
(vooral daar die nog zoo onzeker was) en geene onchristelijkegezindheid
jegens mij te koesteren. Wat mij zelven bctreft, Copperfield, ik geefu
mijn woord, het was mij te moede alsof ik voor die &milie niets anders
d^i een roofVogel was." — »De zusters trokken toch partij voor U, hoop
ik?" - - »Dat kan ik juist niet zeggen," antwoordde hij. »Toen wij er
mevrouw Crewler eenigzins mede verzoend hadden, moesten wij het
Sara bekend makcn. Gij herinnert u wel, die Sara, van wie ik u gezegd
heb dat haar iets aan de ruggegraat scheelt f " — » ja wel, volkomen," —
»Zij kneep hare handen dicht," zeide Traddles, mij met een gezicht
vol ontzetting aanziende, >sloot hare oogen, werd blauw'bleek en geheel
stijf, en kon twee dagen lang niets gebruiken dan broodwater, dat haar
met een theelepeltje werd ingegeven." — iWelk een onaangenaam
schepsel !" merktc ik aan. — >0, ikverzoek u wel excuus, Copperfield!"
zeide Traddles hierop. »Zij is een heellief meisje, maar zoo uiterstge-
voeiig. Dat zijn zij eigenlijk allemaal. Sohe vertelde mij naderhand, dat
zij met geene woorden het zclfverwijt zou kunn«i beschrijven, dat zij ge-
voelde terwijl zij Sara oppaste. Hoe streng dat moet geweest zijn kan ik
uit mijn eigen gevoel wel opmaken, Copperfield, want het was mij alsof
ik een moord had begaan. Toen Sara weder beter was, moesten wij het
nog de andere acht bekend maken, en de mdruk dien het op deze
teweegbracht, was wel zeer verschillend, maar toctr bij alien van den
aandoenlijksten aard. De twee kleinsten, die door Sofie worden opge-
voed, zijn nu pas zoover gekomen, dat zij mijn gezicht niet meer ver-
foeicn." — >In alien gevalie zijn zij er nu toch alien mede verzoend.,
DAVID COfPERFtKLD. — II, \S>
243 DAVID COPPSRFIELD.
hoop ik ?"zeicle ik. — > Ja — ik zou wel zeggen^ dat zij er over het geheel
in berusten," antwoordde Traddles op een toon van twijfel. > Om de waar-
heid te zeggen, wij spreken zoo weinig mogelijk van de zaak, en zij viD-
den een grooten troost in mijne onvaste vooruitzichten en onvoordeelige
omstandigheden. Als wij eens trouwen, zal het een jammerlijk tooneel
geven. Het zal meer naar eene begrafenis dannaareenebruiloftgelijken,
en zij zullen het mij nooit kunnen vergeven, dat ik haar heb weggehaald.**
Zijn eerlijk gezicht toen hij mij met een comisch-ernstig hoofdschud-
den aankeek, maakt thans in de herinnering meer indruk op mij, dan het
toen in werkelijkheid deed, want ik bevond mij op dat oogenblik in zulk
een uitersi verbijsterden en angstvalligen gemoedstoestand, dat ik geheel
buiten staat was om mijne aandacht ergens op te vestigen. Toen wij het
huis naderden, waar de jufirouwen Spenlow woonden, was ik, wat mijn
uitzicht en tegenwoordigheid van geest betrof, zoo verbenedenpari
^ezonken, dat Traddles mij het gebruik van een zacht prikkelend middel
m den vorm van een glas bier voorsloeg. Toen dit mij in eene naburige
herberg was toegediend, geleidde hij mijne wankelende schreden naar
de deur der juflfrouwen Spenlow.
Ik had eene flauwe bewustheid van, om zoo te zeggen, te kijk te staan,
toen de meid de deur opende, en van, zonder recht te weten hoe, door
een voorhuis, waar een weerglas hing, naar een beneden achterkamertje
te wag^elen, dat op een netten tuin uitzag. Ook van daar op eene sofa te
gaan zitten, en van Traddles' haar, toen hij zijn hoed afiiam, te zien op-
springen, even als die schrik aanjagende popjes met veren, die uit eene
valsche snuifdoos springen, als men het deksel er afheemt. Ook van eene
ouderwetsche pendule op den schoorsteenmantel te hooren tikken alsof
zij met het kloppen van mijn hart wilde gelijk blijven — dat haar toch
met gelukte. Ook van in de kamer rond te zien naar eenig spoor van
Dora, zonder iets te vinden. Ook van eens te denken, dat ik Jip in de
verte hoorde blaffen en dat hij terstond door iemand gesmoord werd.
Eindelijk werd ik er van bewust, dat ik Traddles achteruit in den haard
duwde, terwijl ik in de uiterste verlegenheid voor twee uitgedroogde,
tamelijk bejaarde dametjes stond te buigen, die beiden in het zwart ge-
kleed waren, en er uitzagen alsof zij naar het model van den overledenen
mijnheer Spenlow waren geknipt.
» Wees zoo goed om plaats te nemen," zeide een van die dametjes.
Toen ik gedaan had met over Traddles te struikelen, en op iets was
gaan zitten dat geen kat was — gelijk mijne eerste zitplaats was — kreeg
ik in zooverre mijn gezicht teru^, om te bespeuren, dat mijnheer Spenlow
blijkbaar de jongste van de familie was geweest ; dat er tusschen de twee
zusters een verschil van zes of acht jaren bestond ; en dat de jongste de
woordvoerster bij het gesprek scheen te zullen zijn, daar zij mijn brief —
zoo bekend kwam die mij voor en toch zoo wonderlijk vrcemd ! — in
hare hand had, en door een leesglas daarin tuurde. Zij waren eveneens
gekleed, maar deze zuster droeg hare kleeding toch jeugdiger dan de
andere, en had ook misschien een weinigje meer opschik — een strookje.
kraagje, speld of bracelet, of iets van dien aard — dat iets meer levendigs
WU HEBBBN EEH OMDERHOUD HKT DORAS TANTES, 343
aan haar voorkomen jaf. Zij hidden zich beiden zeer recht en stijf, en
scheoen altijd even stil en bedaord te moeten zijn. De zuster, die mijn
brief Diet had, hield hare armen dwars over haie borst geknilst, gelijk
men wel eens afgodsbeeldjes ziet.
iMijnheer Copperfieid, geloof ik," zeidc de zuster die mijn brief had,
tot Traddles het woord richtende,
Dit was een schrikkelijk begin. Traddles had nu aan te duiden, dat ik
mijnheer Copperfield was, en ik had dit te bevestigen, en zij hadden zich
te ontdoen van het vooroordeel, dat Traddles mijnheer Copperfield was,
en zoo waren vij alien van de wijs. Oni ons nog meer daarvan af te brcn-
gen, hoorden wij Jip duidelijk twee korte blaffen geven, en wederom
smoren.
» Mijnheer Copperfield," zeide de zuster met den brief.
Ik deed iets — hoog waarschijnlijk — toen de andere zuster er op
inviel.
> Daarmijne zuster Lavinia," zeide zij, > meer met zaken van dlen aard
bckend is, zai zij zeggen wat naar ons begrip meest berekend is om het
geluk van beide partijen te bevorderen."
Ik ontdekte naderhand, dat aan jufTrouw Lavinia zooveel kennis van
zaken, die het hart betrolTcn, wcrd toegeschreven, om reden dat er in
vToeger tijd zekere mijnheer Hdger had bestaan, die een groot vriend
van kort whist was, en van wien men meende dat hij op haarverliefd was
geweesL Mijn geheim gevoelen is, dat deze meening geen den minsten
grond had, en mijnheer Pidger geheel onschuldig was aan zulkeaandoe-
ning of gezindheid — welke hij , zooveel ik kon vememen, nooit op
cenigerlei manier had geuit. Beide juffrouwen Lavinia en juffrouw Cla-
rissa koesterden echter een bijgeloof, dat hij zijne liefde v/ti zou verklaard
hebben, indien hij niet in zijne jeugd (op ongeveer zestig) was afgesneden,
door zijne ongelukkige gcwoonte om meer te drinken dan voor zijn ge-
stel diensdg was, en eene ongelukkige poging om door het overdreven
iiuwelgen van Bath-water beterschap te zoeken. Zij schenen iel& eeoigs-
zins te vermoeden, dat hij aan geheime liefde gestorven was; hoewelik
moet zeggen, dat er in huis een portret van hem hing met een purperen
neus, hetwelk lang niet scheen aan te duiden dat hij een slachtofier van
de tering was ge word en.
•Wij willen ons niet met het vroeger gebeurde bezig houden," zeide
juflrouw Lavinia. >De dood van onzen ongelukkigen broeder Francis
heeft dat uitgewischt." — »Wij waren niet gewoon," zeide juffrouw Cla-
rissa, iveel verkeer met onzen broeder Francis te houden ; maarer was
toch eigenlijk geen ongenoegen of verwijdering tusschen ons. Francis
ging zijn weg, en wij den onzen. Wij meenden dat dit het geluk van beide
partijen zou bevorderen, en dat deed het ook."
Beide zusters bogen zich een weinigje voorover om te spreken, schud-
den als zij gesproken hadden het hoofd, en richtten zich weder rechtop
als zij zwegen. Jufi'rouw Clarissa bewoog nooit hare annen. Somtijds
speelde zij er wijsjes op met hare vingers — menuetten en marschen, zou
ik denken — maar zij bewoog ze nooit.
244
DAVID COPPERFIELD.
» De positie, of verraeende positie van ons nich^e is door den dood
van onzen broeOer Francis zeei veranderd," zeide juffrouw Lavinia; leo
derhalve begrijpen wij, dat rie gevoelens van on/.en breeder ten aanzien
van hare positie iosgelijks veranderd zijn. Wij hebben geeae reden om '
er a2n te twijfelen, mijnheer Copperfield, dat gij een jong heer zijt, die
goede eigenschappen en een eervollen naam bezit, ofdatgijgenegeii-
heid voor ons nichtje hebt — often voile overtuigd siijt, dat gij genegen-
held voor haar hebt."
Ik antwoordde, gelijk ik doorgaans deed als ik daartoe gelcgen-
heid had, dat niemand ooit iemand anders zoo liefgehad had aJs ik
Dora had.
Traddles kwam mij met een bevestigend gemumiel te hulp.
Juflrouw Lavinia wilde daarop een wederantwoord geveo, tooi juf-
fronw Clarissa, die den lust niet scheen te knnoen wederstaan om telkeos
van haar breeder Francis te spreken, er nogmaals op inviel.
»Als Dora's mama," zeide zij, itoen zij met onzen broeder Francis
trovwde, tcrstond gezegd had, dat er voor de familie geene ptaats was
aan het diner, zou het voor het geluk van alle partijen beter zijn ^
wecst." — »Zu3ter Clarissa," zetdejufTrouw Lavinia hierop, imisschicn
behoeven wij dit nu niet in aanmerking te neraen." — » Zuster Lavinia,"
antwoordde juffrouw Clarissa, >het behoort tot de zaak. Met uw gedeelte
van de zaak, waaiover gij alleen bevoegd zijt te spreken, zou ik er niet
aan denken om mij te bemoeien. Maar over dat gedeelte van de zaak
heb ik ook mijn oordeel. Het zou voor het geluk van alle partijen beta
zijn gewecstj a!s Dora's mama, toen zij met onzen broeder Frandi
trouwde, dmdelijk gezegd had wat hare inzichten waren. Wij zouden
dan gezegd hebben: >Wees zoo goed, en verzoek ons dan maar in het
gehcel niet^" en daarmede zou alle mojjelijkheid van misverstandvei-
meden zijn geweest."
Tocn juffrouw Clarissa haar hoofd had gcschud,nam jufirouw Lavinii
weder het woord, nogmaals door haar lecsglas naar mijn.brief tureDdt
Zij hadden, terloops gezegd, beiden heldere, ronde, flikkerende ooges,
die vogtl'Oogjes geleken. Over het geheel hadden zij veel van vogeltjo
over zich ; zekere schielijkheid, slimheid en driftigheid in al wat cj
deden en eene aardige manier om zich in soramige houdingen te zetten,
evenals kanarietjes.
Juffrouw Lavinia, gelijk ik gezegd heb, nam weder het woord.
>Gij verzoekt verlof aan mijne zuster Clarissa en mij, mijnheer Cop-
perfield, om hier aan huis als geaccepteerd minnaar van onsnicht^
visites te mogen afleggen." — »AIs onze broeder Francis," zddejof-
frouw Clarissa, nogmaals uitbarstende, indien ik iets,datzoo zachteo
kalm was, een uitbarsten mag noemen, > zich met een atmospheer van
Doctors' Commons, en niets anders dan Doctors' Commons, wenschtt
te omgeven, welk recht of verlangen hadden wij om ons daartegen K
kanten ? Geen het minste, voorzpker. Wij zijn er altijd ver vandaan gf
weest om ons aan iemand te willen opdringen. Maar waarom hei dai
niet te zeggen i Onze broeder Francis en zijne vrouw konden hun eigcn
WQ OHDIRHAMOBLCH. *iS
TOO omgang hebben ; en mijne zuster Lavinia en ik insgelijks. Wij
n Eclven wel gezelschap vindcD, louikbopwl"
T dit tot Traddles en mij scheen gericbt te zijn, gaven Traddles en
len zeker soort van antwoord. Dat van Traddles was onhoorbaai.
' seide, ^loof ik, dat bet alle belanghebbenden zeer tot eer Btrekte ;
vat ik eigenlijk meende, weet ik volstrekt niet
ster Lavinia," zeide juf&ouw CUiissa, die nu haar gemoed had
t, >gij kunt voortgaan, melieve."
rouw Lavinia vervolgde :
jnhecr Copperfield, mijne zuster Clarissa en ik bebben dezen brief
iaad zeer ernstig in overweging genomen ; en dat hebben wq niet
a zonder bem ook aan ona nichtje te laten zien, en er met ons
! over te spreken. Wij twijfelen er niet aan, of gij denkt dat glj zeer
an baar houdt" — »Denken, mejuffrouw!" begon ik met ver-
g. »0!"
IT toen jufirouw Clarissa mij ecn btik toewierp (juist gelijk eea
anarietje) als een verzoek om bet orakel niet in de rede te valkn,
:Jit ik om verscbooning.
sbechtbeid," zeide ju&ouw Lavinia, naar hare zustn omziende,
rlangde zij eene bevesdging, welke deze ook aan het slot vm ieder
le met een boofdknikje gaf, irijpe gebecbtheid, zelfopoficrende
valt het niet gemakkelijk zich te uiten. Hare stem is zacbt. Zij ts
en schuw; zij houdt zich verscholen en wacht geduldig opgelegen-
Dit is dc rijpe vnicht. Somtijds glijdt het gebeele leven voorbij,
I zij nog in de schaduw blijft rijpen."
legrecp natnurlijk niet, dat dit eene toepasaing op hare vermeende
rinding van den verUefden Pidger was; maar aan dendefti^en
waarmede jufTrouw Clarissa knikte, zag ik dat er groot gewicht
»e woorden werd gehecht.
! lichte — want ik noem ze, met znlke gevoelens vergeleken, de
— ^enegenheden van nog zeer jonge menscben," vervol^e juf-
Lavinia, izijn als stof^ bij rotsen vergeleken. Het is te wijten aan
teielijkheid om te weten ofzijwaarschijnlijkzuUen stand houden
■ij een wesenlijken grondslag hebben, dat mijne zuster ClarlasB
lug niet tot een besluit hebben kunnen komen hoe wij moetten
Id, mijnbeer Copperfield en mijnheer..." — iTraddles," zeide
rriend, toen hij bevond dat men hem aanug. — ilk verzoek wel
lOODing. Van den Inner Temple, geloof ik?" zeide jufi^uv
la, nog eens mijn brief inziende. — ijuist," zeide Traddles, en
laaibij tamelijk rood.
^el ik nog geene eigenlijke aanmoediging had ontvangen, ver-
le ik mij aan de twee zustertjes vooral aan jiSrouw Lavinia te eien,
in dit nieuwe en vruchtbare onderwerp van belangstelling een uit-
id genot vonden, er zich toe zetten om bet zoolang mogelijk te
3, en genegen waren om bet met troetelende zachtheid te behan-
DitaUes gafmij veclboop. Ikmeendetebcspenren, datjuf&ouw
ia er ongemeen veel bebagen in zou bebben om twee jonge gelie-
ivn> coPFERFiBLD. — n. \t?
r
2*46 DAVm COPPERFIKLD^
ven, gelijk Dora en ik, onder haar opzicht tehouden;endatjt]fiiroaT
Clarissa er bijna evenveel behagen in zou hebben om haar dit te zjen
doen, en nu en dan, wanneer zij zich daartoe gedrongen gevoelde^ ids
over haar gedeelte van de zaak te zeggen. Dit gaf mij moed om met groote
heftigheid te betuigen, dat ik Dora meer lief had, dan ik zeggen of iemaod
gelooven kon; dat al mijne vrienden wel wisten hoe lidf ik haar had;
dat mijne tante, Agnes, Traddles en alien, die mij kenden, wel wista j
hoe emstig ik door mijne liefde was geworden. Voor de waarheid hier- 1
van beriep ik mij op Traddles. En Traddles, vuur vattende alsof hij od
in een parlements-debat stortte, hield zich nu waarlijk ^oed, en Ix^
vestigde mijne verklaringen met de krachdgste bewoordingen, en op
een eenvoudigen en verstandigen toon , <lie blijkbaar een gunsdga
indruk maakte.
>Ik spreek, indien ik mij vermeten mag zoo te zeggen, als iemand,
die eenigszins ondervinding van zulke zaken heeft," zeide Traddles,
» daar ik zelf met eene jonge dame ben geengageerd — een van de tien,
daar ergens in D e v o n s h i r e — en op het oogenblik geene waarschijn-
lijkheid zie, dat ons engagement ooit tot een besluit zal komen/' — >Dns
zult ge, mijnheer Traddles," zeide jufirouw Lavinia, die nu blijkbaar
meer belangstelling voor hem opvatte, »misschien wel in staat zijn omte
bevestigen wat ik zoo even ^ezegd heb van die gehechtheid, die zich
zedig schuilhoudt en geduldig bhjft wachtenf" — > Volkomen, mejuf-
frouw," antwoordde Traddles.
Jufirouw Clarissa zag juffirouw Lavinia aan, en schudde emstig haar
hoofd. Juffirouw Lavinia zag juffi*ouw Clarissa aan alsof zij haar maaral
te wel begreep en slaakte een zuchtje.
>Zuster Lavinia," zeide juffi-ouw Clarissa, »neem mijn reukfleschje
eens."
Juffi*ouw Lavinia versterkte zich door den geur van den aromatischen
azijn op te snuiven, terwijl Traddles en ik met groote bekommering toe-
keken, en vervolgde toen, met eenigszins flauwe stem :
> Mijne zuster en ik, mijnheer Traddles, zijn zeer in twijfel geweesthoc
wij behoorden te handelen ten opzichte van eene genegenheid, of ing^
beelde genegenheid, tusschen twee nog zoo heel jonge menschen als
mijnheer Copperfield en onsnichtje. — »De dochter van onzen breeder
Francis," merkte juffi-ouw Clarissa hierop aan. > Indien devrouwvan
onzen broeder Francis bij haar leven had kunnen goedvinden om de
familie op een diner te verzoeken (hoewel zij ontwijfelbaar recht had om
te handelen gelijk haar best voorkwam), zouden wij de dochter van
onzen broeder Francis tegenwoordig beter gekend hebben. Ga voort,
zuster Lavina."
Juffi-ouw Lavinia keerde mijn brief om, zoodat zij den kant met het
adres voor zich kreeg, en keek door het leesglas naar een lijstje van aao-
teekeningen, dat zij op de ledige ruimte had geschreven.
>Het komt ons voorzichtig voor, mijnheer Traddles," zeide zij, >oni
deze gevoelens op de proef van onze eigene waameming te stellen. Voor
het oogenblik weten wii er no^niets van^en zijn wij niet in staat omte
DK OtlDKRBANDELDrC KOHT TOT BEN OKWBNSCHT EtMDE, 347
beoordcelen hoeved wezenlijks cr in kan zijn. Wij zijn dus genegen om
in zooverre het voorstel van mijnheer Copperfield te beamen, dat wij
hem vrijheid ge?en ora hier aan huis visiles te maken." — »Nooit, lieve
dames, riep ik uit, von een geduchten last van vrees on th even, izalik
uwe goedheid vergeten!" — »Maar, vcrvolgde juifrouw Lavinia, »wij
zouden het er vooreerst licver voor willen houden, mijnhecr Traddles,
dat de visites ons zelven gelden. Wij moeten ons wachten om eenig stel-
lig engagement tusschen mijnheer Coppcrfield en ons nichtjc te erken-
nen, totdat wij gelegenheidgchadhebben...." — iTotdat gij gelegenhcid
hebt gehad, zustcr Lavinia," zeide juffrouw Clarissa. — iHetzijzoo,"
zeide juffrouw Lavinia met een zncht, itotdat ik gelegenheid heb gehad
om hen waar le ncmcn." — » Coppcrficld," zeide Traddles, lich tot mij
keerende, >gij gevoelt zeker wel, datnietsbillijkerorvriendeliikerzou
kunnen zijn." t- »Neen!" riep ik uit. >Datgevoelik tendiepste." —
>Bij dezen staat van zaken," zeide juffrouw Lavinia, wederom hare aan-
teekeningen aanziende, i en terwijl wij zijne visites aUeen met deze bepa-
ling veroorloven, moeten wij van mijnheer Copperfield eene bepaalde
verzekering, op zijn woord van eer, verlangen, dat er buiten ons weten
geen verkeer van eenigen aard tusschen hem en ons nichtjc zal plaats
nebben. Dat er geen plan hoegenaamd ten aanzien van ons nich^e zal
worden beraamd, zonder eerst aan ons te worden voorgelegd..." —
>Aanu, zuster Lavinia," vieljuf&ouw Clarissa hierop in. ^ — »Het lij eoo,
Clarissa!" zeide juffrouw Lavinia berustend, » zonder eerst aan mij te
worden voorgelegd en onze goedkeuring te ontvangen. Wij moeten dit
tot eene allcremstigstc en uitdrukkelijke bepaling maken, die om gee-
nerlei rcden mag verbroken worden, Wij verlangden, dat mijnheer Cop-
perfield vandaag door een vertrouwd vriend vergezeld werd," met eene
hoofdbuiging naar den kant van Traddles, die daarop insgelijks boog,
>opdat er in dit opiicht geen twijfel of misverstand zou ktmnen plaats
hebbcn. Indien mijnheer Copperfield, ofindien gij, mijnheer Traddles,
het minste bezwaar gevoelt om deze beloftc te geven, verzoek ik u tijd
te ncmen om er over te denken,"
Ik riep vol ijver en verrukking uit, dat het niet noodig was mij een
oogenbhk te bedenken. Ik legde met hartstochtelijk vuur de verlangde
belofte at, riep Traddles op om daarvan getuige te zijn, en verklaarde:,
dat ik de gniwelijkste booswicht zou zijn, indien ik in het allerminste
daarvan afweek.
1 Wacht eens even !" zeide juffrouw Lavinia, hare hand opstekende.
> Eer wij faetgenoegen hadden u beiden te ontvangen, mijne heercn, had-
den wij besloten u een kwartierums alleen te laten om u op dit punt te
bedenken, Gij zult ons wel vergunnen om zoo lang been te gaan."
Het was vruchteloos te zeggen, dat ik mij niet behoefde te bedenken.
Zij wilden volstrekt voor zoolang heengaan. De beide vogettjes wipten
dus met groote defligheid de deur uit, en lieten mij tijd om de felicitatien
van Traddles aan te hooren, met een gevoel alsof ik reeds iudegewesten
der zaligen verplaatst was. Precies na verloop van het kwartieruurs ver-
schenen zij weder met even groote deftigheid als zij verdwenen waren
248 DAVID COPPIRFIKLD.
Zij waren ritselend heengegaan, alsof hare kleedjes van her&tbladeiai
waren gemaakt, en eveneens ritselende kwamen zij weder tenig.
Ik verbond mij toen nog eens aan de voorgeschrevene voorwaardeo.
1 Zuster Clarissa^" zeide juf&ouw Lavinia, »het overige staat aan u."
Juf&ouw Clarissa, nu voor het eerst hare armen uit elkander slaande^
nam de aanteekeningen over en keek ze even in.
> Het zal ons genoegen doen," zeide jufirouw Clarissa, »mijnheerCop-
perfield elken zondag op het diner te zien, als hem dit gelegen koml
Onze tijd is drie ure/'
Ik boog.
»Door de week," zeide jufifrouw Clarissa, > zal het ons aangenaam njn
mijnheer Copperfield op de thee te zien. Onze tijd is half zeven."
Ik boog wederom.
»Tweemaal in de week," zeide juf&ouw Clarissa, imaar in den legel
niet meermalen."
Ik boog nogmaals.
» Jufifrouw Trotwood," zeide jufifrouw Clarissa, »in den brief van mijn-
heer Copperfield genoemd, zal ons misschien weleenskomen opzoeken.
Als visites te maken beter is voor het geluk van alle partijen, ontvangen
en beantwoorden wij ze zeer gaame. Als het voor het geluk van alle Par-
tijen beter is, dat er geene visites plaats hebben (zoods in het geval van
onzen broeder Francis en zijn huisgezin), dan is het lets anders."
Ik zeide, dat het voor mijne tante eene eer en genoegen zou zijn met
haar kennis te maken; hoewel ik zeggen moet, dat ik er mij niet gehed
zeker van achtte of zij wel goed met elkander overweg zouden kunnoi.
Daar de voorwaarden nu waren afgehandeld, betuigde ik mijn harteli}-
ken dank, en de hand, eerst van jufifrouw Clarissa en daama van jufifrouw
Lavinia vattende, drukte ik ze een voor een aan mijne lippen.
Toen stond jufirouw Lavinia op, en mijnheer Traddles verzoekende
om ons voor een oogenblikje te verschoonen, noodigde zij mij uit om
haar te volgen. Ik gehoorzaamde haar al bevende, en werd naar eene
andere kamer gebracht. Daar vond ik mijne bemindeachterdedeur;
zij hield hare oortjes dicht en had haar lief gezichtje tegen den muur ge*
drukt; Jip zat in den borden warmer met zijn kop in een handdoek
gewikkeld.
O, hoe schoon was zij met haar zwart kleedje, en hoe schreide eo
snikte zij in het eerst, terwijl zij maar niet achter de deur vandaan wilde
komen ! Hoe teer waren wij voor elkander, toen zij er eindelijk vandaan
kwam ; en hoe zalig was mijn toestand, toen wij Jip uit den bordenwar-
mer namen, hem duchtig niezende, aan het licht teruggaven, en alle drie
weder vereenigd waren !
> Mijne dierbare Dora ! Nu zijt ge toch waarlijk de mijne voor eeuwig !" —
lOch neen," smeekte Dora. iDat toch niet." — iZijt ge dan met de
mijne voor eeuwig, Dora?" — »Och ja, dat ben ik zeker I" riep Donu
>Maar ik ben toch zoo geschrikt!" — > Geschrikt, liefje ?" — »Welja!
Ik houd niemendal van hem," zeide Dora. » Waarom gaat hij niet heen t** —
1 Wie, mijn hartje ?" — > Die vriend van u," antwoordde Dora, i Hij heeft
IK OMHELS MIJNE BEMINDE. Z4g
er niets mede te maken. Wat moet hij domzijn!" — >0, mijnliefjel"
(Niets was ooit vleiender dan hare kinderlijke maniertjes.) > Hij is ztilk
een allerbest mensch !" — >Och, maar wij hebben hier zulke allerbeste
menschen niet noodig," zeide Dora met een pruilend lipje. — »Beste,"
zeide ik emstig, > gij zult hem spoedig beter leeren kennen, en dan zeker
veel van hem houden. En mijne tante zal spoedig eens hier komen: en
gij zult zeker ook veel van haar houden, als gij haar kent." — >Och
neen, breng haar maar niet hier," zeide Dora, mij een angstig kusje ge-
vende en hare handjes vouwende. »Dat toch niet. Ik weet wel vooruit,
dat zij een ondeugend oud ding is, dat maar kwaad zal stoken. Laathaar
niet hier komen, Doady !" hetwelk eene verbastering van David was.
Tegenspraak kon op het oogenblik niet baten; ik lachte dus maar,
en bewonderde haar, en was zeer verliefd en uiterst gelukkig; en zij liet
ihij het nieuwe kunstje van Jip zien om in een hoek op zijne achter-
pooten te staan — hetgeen hij omtrent zoo lang deed als het flikkeren
van een bliksemstraal duurt, eer hij weder neerviel — en ik weet niet
hoelang ik daar nog zou gebleven zijn, zonder om Traddles te denken,
als juflfrouw Lavinia niet binnengekomen was om mij weg te halen. Juf-
frouw Lavinia hield bijzonder veel van Dora (zij vertelde mij, dat Dora
predes was wat zij zelve op hare jaren was — zij moest dus veel veran-
derd zijn) en behandelde Dora eveneens als ware zij een speelpopje
geweest. Ik wilde Dora overhalen om Traddles te komen zien, maar
teen ik daarvan sprak. Hep zij weg naar hare eigene kamer en sloot zich
daarin op. Ik ging dus zonder haar naar Traddles, en stapte met hem
been alsof ik door de lucht zweefde.
>Het had niet beter kunnen afloopen," zeide Traddles^* en het zijn
heel aardige oude dames, dat moet ik zeggen. Het zou mij geheel niet
vcrwonderen, als ge nog jaren v66r mij getrouwd waart, Copperfield." —
^Speelt uwe Sofia ook op een of ander instrument, Traddles f" vroeg ik,
in den trots van mijn hart — »Zij weet genoeg van de piano om hare
kleine zusjes daarop te leeren," zeide Traddles. — > Zingt zij ook ?*' vroeg
ik. — >Zij zingt wel eens eene romance, om de anderen op te frisschen
als zij niet recht in hun schik zijn," antwoordde Traddles; >maar geheel
niet naar de kunst." — » Zingt zij wel bij de guitaar?" vroeg ik. — >0
Heere neen!" zeide Traddles. — iTeekentzij welf" — > Geheel niet,"
antwoordde Traddles.
Ik beloofde Traddles, dat hij Dora zou hooren zingen en hare bloem-
teekeningen zien. Hij zeide, dat hij dit zeer gaame zou willen, en wij
gingen arm in arm en zeer vergenoegd naar huis. Ik moedigde hem aan
om van Sofie te spreken, hetgeen hij deed met een liefdevol vertrouwen
op haar, dat ik ten hoogste bewonderde. Ik vergeleek haar bij mij zelven,
met innerlijke tevredenheid, met Dora; maar stemde toch ook bij mij
zelven oprechtelijk toe, dat zij voor Traddles een uitmuntend meisje
scheen te wezen.
Natuurlijk werd mijne tante dadelijk van den gelukkigen afloop der
onderhandeling, en van alles wat in den loop daarvan gezegd en gedaan
was, onderricht. Zij was verheugd, omdatz\)m\)zoo\ei^^M^^x"^%^^'^
250 DAVID COPPERFIiXD.
beloofde de tantcs van Dora zonder uitstdtegaanbezoeken.Muiii
deed toch dien avond, tertrijl ik Agnes zat te schrijven zulk eeneku^
wandelmg door de kamers op en neer, datik begontedenkeQ<iii4
voomemcDs was tot aan den ochtend te blijven wandelen.
Mijn brief aan Agnes, waarin ik baar mededeelde welk ecn getukkigo
uitslag het had gehad, dat ik baar raad had gevolgd, was vol milt
dankbaarheid. Zij antwoordde mij terstond. Haar brief was ernsug,iW
blijmoedigen vol hoop. Zij was van dien tijdaf attijdblijmocdig. I
Ik had de handen nu voller dan ooit. Mijn dagelijksche riJEOiW I
High^ate In aanmcrking nemcndc, was Putney zeer afgelegeD;^ I
natuurlijk verlangde ik zoo dikwijls ik maar kon daarheen te pif- 1
Daar het voorgestelde koraen theedrinken geheel ondoenlijk was, slod I
ik met juSirouw Lavinia een vergelijk, waarbij nog werd toegcstaan dka 1
zaterdagmiddag een bezoek te koraen brengen zonder da^rdoor miJM I
bevoorrechte zondagen te verbeuren. Zoo was het slot vanelkewe^ 1
een venukkelijke tijd voor mij; en het overige der week kortte ik mij 1
door daamaar nit te zien.
Het was eene groote geruststelling voor mij toen ik zag, dat Don's
taotes en de mijne, alles m aanmerkmg nemende, veel beter met elkan- !
der te recht kwamen dan tk had kunnen denken. Weinige dagen na bet '
beschrevene onderhoud bracht mijne tante het beloofde bezoek, en
weinige dagen daania kwamen Dora's tantes, met alle behoorlijke
staatsie, een tegenbezoek afleggen. Dergelijke maar meer vriendschap-
pelijke uitwisselingen van bezoeken hadden ook naderhand plaats,
dooTgaans met tusschenpoozen van drie of vier weken. Ik weet, dat
mijne tante Dora's tantes zeer bedroefde, door niet te willen begrijpen,
hoe deftig het wezen zou zich met eene vigilante te laten brengen, cd
door op allerlei buitengewone tijden, kort na het ontbijt of vlak voor de
thee, te voet naar Putney tekomen;alsmede door haar hoed tedra-
gen op zulke manier als haar op bet oogenblik het gemakkelijkst voor-
kwam, zonder zich eenigszins aan de vooroordeelen der beschaving in dit
opzicht te storen. Dora's tantes werden het echter weldra met elkander
eens om mijne tante te beschouwen als eene zonderlinge en eenigszins
mannelijke dame, van btiitengewoon verstand; en hoewel mijne tante
Dora's tantes somtijds aanstoot gaf, door hare kettersche gcvoelcns ten
aanzien van sommige punten van belcefdheid, had zij mij veel te lief om
niet eenige van hare kleine eigenaardigheden aan de algemeene hti-
monie ten offer te brengen.
Het eenige lid onzer kleine maatschappij, dat volstandig weigerde on
zich naar de omstandigheden te schikken, was Jip. Hij kon mijne taott
nooit zien zonder dadelijk al zijne tanden te laten zien, onder een stoel
te kniipen en onophoudclijk te brommen, met nu en dan een jammerlijk
gehuil daartusschen, alsof zij hem waarlijk al te onuitstaanbaar wis-
Allerlei soort van behandeling werd met hem beproefd : strcclen, bekij-
ven, klappen geven, hem naar Buckingham-Street brengen (wau
hij, tot schnk van alle aanschouwers, oogenblikkelijk op de twee kattoi
aanvloog) ; maar nooit kon hij er zich zelven toe brengen om het geiel-
DSNKBKELDSN VAN DORA OMTRXNT HUISHOUDING. 2$ I
mijner tante te verdragen. Somtijds verbeeldde hij zich, dat hij
igenzin te boven was gekonien, en was hij eenige minuten lang
idijk; maar dan stak hij weder zijn mopneus in de lucht, en begon
nig te huilen, dat er uiets anders aan te doen was dan hem te blind-
n en in den bordenwarmer te zetten. Eindelijk wikkelde Dora hem
dd in een handdoek en sloot hem daar op, zoodra zij mijne tante
J deur hoorde.
1 ding was er dat mij nog zeer ontruste, nadat wij op dezen rustigen
iraren gekomen. Het was, dat Dora door iedereen als een aardig
of ander stuk speelgoed scheen beschouwd teworden. Mijne tante,
relke zij langzamerhand gemeenzaam werd, noemde haar altijd
isempje; en juffrouw Lavinia kende geen grooter vermaak dan
:e bedienen, hare haren te krullen, kleiiie sieraden voor haar te
I en haar als een troetelkindje te behandelen. Wat juffrouw Lavinia
deed hare zuster insgelijks; dit was iets wat van zelf sprak. Ik vond
onderlijk; maar alien schenen Dora, in hare soort, omtrent even-
i behandelen als Dora Jip in de zijne behandelde.
nam het besluit om Dora hierover te onderhouden; en eens toen
ne wandeling deden (want juffrouw Lavinia had ons na eene poos
gegeven om met ons beiden alleen te gaan wandelen) zeide ik
dat ik wel wenschte, dat zij ze kon bewegen om op eene andere
r met haar om te gaan.
ant ge weet wel, mijn liefje," zeide ik, eenigszins berispend, >ge
ch geen kind meer." — >Daar!" zeide Dora. »Nu zult gegaan
;n!" — >Knorren, miju hartje?" — >Zij zijn toch heel goed voor
lat weet ik wel," zeide Dora, >en ik ben heel wel tevreden." —
•, hartjelief," zeide ik, i gij zoudt ook heel wel tevreden en gelukkig
n zijn, en toch als een redelijk mensch behandeld worden."
a gaf mij een verwijtenden blik — zulk een allerlie&ten blik! —
;on toen te snikken. Als ik geen zin in haar had, zeide zij, waarom
c dan zoo heel gaame met haar geengageerd willen worden? En
m ging ik nu niet heen, als ik haar niet kon uitstaan ?
t kon ik anders doen, dan hare tranen wegkussen en haar zeggen,
haar boven alles lief had.
heb u heel lief, dat mag ik wel zeggen," zeide Dora, >maar wees
ik niet wreed voor mij, Doady !" — > Wreed, maar kostbaar Uefje !
ik wreed voor u zou wttlen, of kunnen zijn !" — >Zeg dan ook niet,
I iets tegen mij hebt," zeide Dora, haar mondje tot een rozeknopje
ide, >dan zal ik goed oppassen."
Idra verrukte zij mij door mij van zelve te vragen, om haar dat
>oek t^ geven, waarvan ik eens gesproken had, en haar te wijzen
ij moest boekhouden, gelijk ik eens beloofd had te doen. Ikbracht
lokboek bij mijn volgend bezoek mede (ik had het eerst fraai laten
Q, om het minder droog en meer uitlokkend te maken)^ en onder
indelen liet ik haar een oud huisboekje van mijne tante zien, en gaf
^n zakboekje, en een fraai potloodpennetje met een doosje stif jes,
:h in de huishoudelijkheid te oefenen.
252
DAVID COPPERFIKLD.
jr J»?i'-»"
Maar het kookboek deed Dora hoofdpijn krijgen, en de cijfers bradi- 1
ten haar aan het schreien. Zij wilden zich niet laten optellen, zeide i^. |
Zij veegde ze dus weder uit, en teekende het zakboekje vol ruikertjesen *
portretjes van mij en Jip.
Toen beproefde ik, als wij des zaterdagsmiddags wandelden, hair
mondeling op eene spelende roanier in huiselijke zaken te onderrichteD.|
Bij voorbeeld, als wij een slagerswinkel voorbijkwamen, zeide ik soms'J
> Verbeeld u nu eens, lief je, dat wij getrouwd waren, en dat gij eca
schapebout zoudt gaan koopon, zoudt ge dan weten hoe gij dien koopes
moest ?" !
Dan betrok Dora's lief gezichtje eenigszins, en trok zij haar mondjc
weder tot een rozeknopje saraen, alsof zij mijn mond veel Uever met ecn
kusje had willen sluiten dan zulk eene vraag beantwoorden.
> Zoudt ge dan wel weten hoe gij er een moest koopen, lief je ?*' her-
haalde ik dan, misschien, als ik zeer onverzettelijk was.
Dora dacht een weinig na en antwoordde, misschien, met groote
zegepraal :
iOch,de slager zou wel weten hoe hij er een verkoopen moest, en wat
behoef ik het d^ te weten? O, gij onnoozele jongen."
Toen ik Dora zoo eens vroeg, met een oog op het kookboek, wat aj^
wel doen zou, als wij getrouwd waren en ik zeide, dat ik het vleescb
gaarne eens lekker op zijn lersch gesmoord zou willen hebben, aafei
woordde zij, dat zij dan de meid zou zeggen om het zoo klaar te mayiJ
en toen sloeg zij hare handjes om mijn arm en lachte zoo bekoorlijk, dm
zij mij meer dan ooit verrukte. m
Het voomaamste gebruik, dat van het kookboek gemaakt werd, HH
dus, dat het in den hoek werd gelegd om er Jip op te laten opstaan. Mafl
Dora was zoo in haar schik toen zij hem gewend had om er opte blijvM
staan zonder er te willen af komen, en te gelijk het potloodje in zijnbH
te houden, dat ik toch zeer blijde was het gekocht te hebben. "m
£n dan hadden wij weder de guitaarkist, en het bloemteekenen, en «
liedjes dat men nooit moest ophouden met dansen, Tra, la, la! enHH
waren zoo gelukkig als de week lang was. Somtijds wenschte ik wm
juffrouw Lavinia een wenk te durven geven, dat zij de lieveling van mn
hart wat al te veel als een stuk speelgoed behandelde; en somtijds ora
waakte ik, als het ware, om mij te verwonderen, dat ik ook tot het algM
meene gebrek vervallen was, en haar insgelijks als een speelpopje had!
behandeld — maar niet dikwijls. J
EINDE VAN HEF TWEEDE DEEL.
•
) CHARLES DICKENS
fffr.
_ J
e:SCHIEDAM. H.A.Nl.ROtV.KHA^ .
I
DAVID
COPPERFIELD
CHARLES DICKENS
DERDE DEEL
SCHIKDAU
H. A. M. ROELANTS
i88>
DAVID COPPERFIELD.
KWAADSPREKBK.
Het is mij alsof het mij niet vdegde, hoewel dit geschrift voor gecne
andere oogen dan mijne eigene is bestcmd, om hier aan teteekenen hoe-
reel moeite ik mij, in mijn gevoel van verantwoordelijkheid aan Dora en
hare tantes, met dat geduchte snelschrijven en alle daartoe behoorende
oefeningen ^af. Bij hietgeen ik reeds geschreven heb van mijne volhar-
ding in dac tijdpcrk van mijn leven, en van de geduldige en aanhoudende
vlijt, die ik mij coeo begon eigen te maken, en waarin ik weet dat mijne
STOotste kracht bestaat, mdien ik eenige kracht heb, wil ik nu alleen nog
noaar bijvoegen, dat ik, wannecr ik terugiie, daarin de bron van mijn
woorspoed vind. Ik ben in wereldsche zaken zeer gelukkig geweest ; velen
tubben veel harder gewerkt enhetniet halfzoo vergebracht; maarik
Iliad nooit kunnen doen wat ik gedaan heb, zonder die gewoonte van
Qauwkeurigheid, orde en geregelde werkzaamheid, zonder dienregel
om mijne aandacht met alle kracht op i^n onderwerp te vestigen, onver-
schillig hoe snel het door een opvolger moest veidrongen worden, welke
ik mij toen tot eene wet leerde stellen. De hcmel weet, dat ik dit niet in
een geest van eigenlof schrijf. De man, die lijn eigen leven herdenkt, ge-
I ijk ik het mijne doc, terwijl ik hier van bladzij tot bladiij voortga, moet
"me] deugdzaam geweest zijn, om voor de kweUende bewustheid bewaard
*e blijven, dat hij ve!e talenten heeft verwaarloosd, vele gelegenheden
"Verzuimd, dat vele verkeerde en berispelijke aandoeningen in zijne borst
^gedurig tegen de betere kampten en ze menigmaal overwonnen. Ik bezit
seene enkelc natuurlijke gaaf, moet ik wel bekennen, die ik niet dikwijis
leb misbruilEt. Ik wil alleen maar zeggen, dat ik, bij alles wat ik in mijn
leven heb willen doen, steeds met al mijn hart gepoogd heb om het wel
te doen ; dat ik mij aan alles wat ik mij ten oogmerk stelde, het mocht
^root of gering wezen, altijd door en door in emst ben geweest ; dat ik
liet nooit mogelijk geacht heb, dat eenige natuurliikco(doQtQe.te&VE>i^
MviD cofTMtrjMiJi. — m, \
DAVID COPPERFIKLD.
verworvene bekwaamheid, indien zij haar doel wU hopen te berdken,
het geleide van standvasdge vlijt en eenvoudige degelijkheid kan missen.
Niets op de wereld heeft zooveel macht iets tot stand te brengen. Ecn
gdukkig talent en eene gunstige ^elegenheid mogen de twee stijlen van
de ladder vormen, waarop soromige menschen omhoog klimmen, maar
de sporten van die ladder moeten uit eene stof bestaan, die drukkingen
slijting kan velen ; en niets kan een doorzettenden, vurigen en oprechten
emst vervangen. Nooit maar 66nt hand naar iets uit te strekken, ip^aarop
ik mij met alle kracht kon werpen, en nooit te doen alsof ik mijn werk,
wat het ook wezen mocht, gering achtte ; dit bevind ik nu dat mijne gol-
den regels zijn geweest
Hoeveel van die gewoonte, welke ik zoo even in een stelregel heb ^c-
bracht, ik aan Agnes verschuldigd ben, wil ik hier niet uiteenzetten. Mijn
verhaal gaat met dankbare liefde tot Agnes over.
Zij kwam voor veertien dagen bij den doctor logeeren. Mijnheer
Wickfield was een oud vriend van den doctor, en de doctor wenschte
met hem te kunnen praten en hem nuttig te kunnen zijn. Daarover was
toen met Agnes het laatst in de stad gesproken, en dit bezoek was het
gevolg. Zij en haar vader kwamen te zamen. Het verwonderde mij niet
zeer te hooren, dat zij op zich gencrmen had om in de nabijheid eene
woning voor juffrouw Heep te zoeken, wier rheumatische kwaal veran-
dering van lucht vereischte, en die gaame in haar gezelschap wilde blij-
ven. Evenmin verwonderde het mij, dat Uriah, als een oplettend zoop,
zijne waardige moeder reeds den volgenden dag kwam brengen om die
woning in bezit te nemen.
>Gij begrijpt wel, jonge heer Copperfield," zeide Uriah, nadat hij mij
zijn gezelschap had opgedrongen om des doctors tuin eens rond te wan-
delen, > als iemand betnint, is iemand een weinigje jaloersch — ten minste
wil hij gaame de beminde een weinigje in het oog houden." — >Opwicn
zijt ge nu jaloersch ?" vroeg ik. — >Na de vriendelijke opheldering, die
ge mij laatst gege ven hebt, jonge beer Copperfield," antwoordde hij, » op '
niemand in het bijzonder meer — ten minste op geen mannelijk p^'
soon." — > Meent ge daarmee, dat gij op een vrouwelijk persoon jaloers^
zijtf"
Hij keek mij met zijne akelige oogen schuins aan en begon te lach^^*^
> Waarlijk, jonge heer Copperfield," zeide hij — ik moest mijnh^^^j
zeggen, maar ik weet wel, dat ge mij dat aanwendsel niet kwalijk z^^^
nemen — gij weet mij alles uit te pompen ! Welj ik heb er niet tegen o^^
het u te zeggen;" daarmede legde hij zijne vischachtige hand op C^
mijne, >Ik ben over het geheel bij de dames niet zeer gezien, mijnheer
en vooral ben ik dat bij mevrouw Strong nooit geweest."
Zijne oogen schenen nu groen te zijn, terwijl hij met schelmsche loos^
heid in de mijne gluurde.
>Wat meent gij ?" zeide ik. — iWel,hoewelikeenrechts^eleerdeben^
jongeheer Copperfield," antwoordde hij met een droog gegnnnik, > meen
ik op het oogenblik juist wat ik zeg." — lEn wat meent ^j met uw uit-
zicht ?" iiervatte ik bedaard. — iMet mijn uitzicht f Mijn heve tijd, Cop-
HKZR DAN OOrr KOESTER IK AFKEKR URIAH. 5
perfield, dat is toch wax veet ^vraagd I Wat ik met mijn uitzicht meen i" —
>Ja," zeide ik. • Met uw uitzicht,"
Hij scheen dit zeer grappig te viEdeo^cD lachtczoohartelijkalshet
hem mogelijk was tc lacben, Na eene poos met zijne hand over zijne kin
gcschrapt te hebben, zeide hij — met neergeslagene oogen en nog altijd
scbrappende — zeer Ungzaam :
iToen ik nog een nederig klerk was, heeft zij altijd laag op mij neer-
geden. Zij wilde mijne Agnes gedurig bij zich aan hois hebben, en voor
u was zij 00k altijd eene vricndin, jonge beer Copperfield ; maar ik was
te ver beneden haar, om op mij te letten." — iWelnuf" zeide ik, »Als
dat nu zoo was i" — »En beneden hem ook," vervol^de Uriahj zeer dui-
■dclijk, maar op zekeien peinzenden toon, en nog altijd zijne km schrap-
pende. — »Kent gij den doctor niet beter?" zeide ik. iDenktgedan,
dat hij nog van uw bestaan bewust zou zijn als gij niet vlak voor hem
rtaat?"
Hij wierp wederom znlk een schuinschen blik naar mij, en rekte zijn
l^cht zoo lang mogelijk uit, om gema^kelijker te kmmcn schrappen,
terwijl hij antwoordde :
lO mijn tijd, ikspreek niet van den doctor! Wei Deen,anne man I Ik
mecn mijnheei Matdon I"
Het hart kromp mij weg. Al mijne oude vermoedens en bekommerin-
gen in dit opzicht, dcs doctors geluk en zielsniat, al de verwarde moge-
Ujkheden van onschuld en meerdere of mindere schuld, die ik niet kon
ontwarren, zag ik in een oogenblik aan de laaghartigheid van dezen
kerel prijs gegeven.
■ Hij Icon nooit in het kantoor komen zonder mij wat te belasten of
ceo duw tc geven," zeide Uriah.iHij was een zwierigjongheer.Ik was
heel zachtzinnig en nederig — en dat ben ik nog. Jlaar zoo iets beviel '
mij toch niet — ^ en dat doet het nog niet."
Hij hield nu op met zijne kin te schrappen, en zoog zijne wangen in
lot zij van binnen tegen elkander schenen te komen, mij ondertusschen
steeds schuins in het oog houdende.
> Zij is een mooi en teer dametje," vervolgde hi], * en zal icmand zooals
ik ben niet voorspreken, dat weet ik wel. Zij is juist iemand om mijne
J^gnes eene grootere partij in het hoofd te brengen. Nu weet ik mij wel
niet aangenaam bij de dames te maken, jonge heer Copperficid ; maar ik
fceb toch al langen tijd oogen in het hoofd gehad. Wij nedcrige lieden
bebben meestal oogen in het hoofd — en daar kijken wij mee."
Ik poogde mij te houden alsof ik niets begreep en geheel onvcrschillig
lileef; maar ik zag aan zijn gezicht, dat mij dit slecht gelukte.
>Nubeniknietvoornemensommijtelatenomverloopen,Copperfield,''
-vervolgde hij, dat gedeelte van zijn gezicht, waar zijne roode wenkbrau-
-wen zoudcn geweest zijn, als hij ze gehad had, met boosaardige zege-
prsal optrekkende, >en ik zal doen wat ik kan om een eind aan die
■vriendschap te maken. Ik kan ze niet goedvinden. Ik wil u bekennen,
4at ik ecnigszins kwaaddenkend ben, en ik wil alle geheime vijanden
den pas afsnijden. Ik zal mij, als ik het vooniit weet, niet aan het gevaar
DAVID COPPKKFIXLD.
blootstellen, dat cr tegen mij geintrigeerd wordt." — >Gv zijtaltifdidr .
aan het intngeeren, en brengt u zelven daArom in de verbcelding, dit
iedaeen hetiielfde doet, geloof ik," voegde ik hem toe. — »Misschioi.
wel, jonge beer Goppcilield," antiroordde hij. iMiar ik heb eeoebe-
wee^vden, zookIs mijn compagDoo pUcht te zeggen, en ik zal er met
hsndcD en tanden om vcchtcn. Men moet mij, omdat ik loo nederig ben,
niet al te veel wiUcn verdmkken. Ik kan hct niet zoo mwu aanaien, dat
menachen m^ in den weg blijven littea. Necn, dan moeten zij wcrkelijk
er uit, joDge heer Copperfield !" — » Dt begrijp u niet," zeide ik. — > Toch
niet?" ze^e hij, met cen van zijne stuipachdge bewegingen. ■ Dat ve>
baast [oij, jooge beer Coj^erfiekl, daar gij gewoonlijk zoo schimnder zijl!
Ik lal mijn best doen in het vervolg duidelijkei te spreken. — Is dat niet
ntijnheer Haldon te paard, die d^ar aanhethekscbelt,mijnheeT?" —
>Hij lijkt het wel te zijn," antwoordde ik, zoo onverschillg als ik kon.
Urifih bleef staan, stak zijne handen tusschen zijne dikkc, knobbelige
knie^n, en boog zich gcheel kiom van het lachen. Dit lachcn was echter
griieel stil; geeo geluid ontsoaptehcm. Zijnhatclijkgcdrag, vootaldit
laatste voorbecld daarvan, sluittc mij zoodanig, dat ik mij zondcr com-
plioMnten van hem ofkeerde, en hem, zoo krom gebogeo, gelijk een
meengezakten vogelverschrikker, in bet midden van den Win liet staan,
Het was niet op dien avond, maar, gelijk ik mij wel heiinner, op den
tweeden daama, en op ecn zaterdag, dat ik Agnes naar Dora medcnam.
Ik had dit beioek te voren met JuSiouw Lavinia a^esproken, en Agna
wtf d op thee verwacht.
Ik beefdc van trotschheid en vrees ; trotschheid op mijne lieve Udne
veiioofde, en vrees dat zij Agnes niet zou bevallen. Den geheelen weg
over naar Putney, terwtjl A|;nes in de diligence en ik bovenop zat,
sctuldcrdc ik Dora uit met al die verschillende lieve gezichtjes, die ik lOO
wel kende ; nu denkende, dat ik lie&t lou willen dat zij er juist zoo uitzag
als zij op zulk een tijd deed, en dan weder twijfelende of ik niet tiever lOQ
wiUcn, dat zij er uitzag gelijk zij op een anderen tijd deed, en mij zcWa>
daarmede zoodanig afcobbende, dat ik er bijna de kooits van krecg.
Ik werd door geen twijflel gekweldofzij zouin allengevaUe Ecetbe-
v^igwezen^maarhct gebeurde juist,datikhaaTernognooitzoo goed
had zien uitzien. Zij was niet in de zijkamer toen ik Agnes aan de tao-
letjes presenteenk, maar bleef uit blooheid weg. Ik wist nu echter wel
waar ik haai moest zoeken ; en zeker, daar vond ik haar wederom, met
hare handen voor hare oorco, achter die zelfde stomme oude dcur.
In het eerst wilde zij gehcel niet medekomen, en toen bad dj nog om
vijf minuten, op mijn horloge a£ Toen zij eindelijk haar ann door den
mijoen stak, om zidi ooar de zijkamer te laten brengen, had haar be-
koorlijk gezkhtje een hoogen bios, en had zij er nooit boo lief uitg^esien.
Maar toen wij de kamer inkwamen, en lij op ecns bleek werd, was sij
BOg duizendmaal bevalliger.
Dora was bang voor Agnes. Zij had mij gezcgd wd te wctek,dat
Agaes ta] te kaap" was, Maar toen zij zich te gelijk lOO nool^ en zoo
enHtig, (00 aadenkcDd en zoo viieodeKjk sag axngeaen, gaf xq e«n
DC BRXNCt AONIS KN DORA VIS ZLKANDSR. 5
fl&ttw gilletje van bUjde verrassing, sloeg terstond hare zachte annen om
Agnes' hals en legde hare onschuldige Tang tegen de hare,
Nooit was ik zoo vergenoegd. Nooit was ik zoo in mijn scbik, als toen
ik die twee daar naast elkander zag zitten: als toen ik mijoe kldne
bemindc zoo vcrtrouwelijk naar die haitelijke oogen zag opzien ; als
toen ik den teederen, hemelschen blik zag, dien Agnes op haar geves-
tigd hield.
Jnffirouw Lavioia en juSrouw Clarissa namen beiden, op hare maoter,
in mijne blijdschap deel. Het was de genoeglijkste theetafel, die er zijn
kon. Juffironw Clarissa schonk thee. Ik aoeed en presecteerde den anijs-
koek — de zustertjes hadden eene vogeUtchtige lief hebberij in het zaad-
je^pikken en suiker-knabbelen ^ jufTronw Lavinia zag ods met beschcr-
mende welwillendheid aan, alsof onze gelukkige liefde geheel haar werk
was;enwij warenmet onszelvenenelkanderte^reden.
Dezachteblijnioedigheid van Agnes opende alter hartcn. Hare kalme,
TTiendelijke belangsCetling in alles waarin Dora eenig belang stelde;
hare manier, om met Jip (die haar dadelijk gehoor gaO kcnnis te maken;
hare aardigheid toen Dora beschaamd was am op hare gewone plaats
naast mij tc komen ritten; hare bescheidene Trijmoedighcid en onge-
dwongenheid, welke Dora een aantal blozende blijkjes van vertrou-
Tcn ontlokten, schcnen alles aan te vullen wat tr aan onsen kring kon
hebben ontbrokcn.
ilk ben zoo blijde dat gij van mij houdt," zeide Dora, na de thee. »Ik
had niet gedacht, dat ge dat zoodt doen, en ikverlangdeertochnog
meer dan ooit naar, du Julia Mills weg is."
A propos, dit heb ik verzuimd te vermelden. Juffronw Mills was nitge-
zeild j en Dora en ik waren te Gravesend aan boord van een grooten
Oostmdievaarder geweest, om haar nog eens te zien ; en wij waren op
-een collation met ingemaakte gember, en guava, en andere lekkemijen
-van dien aard onthaald; wij hadden juffrouw Mills schreiende op een
-Youwstocltje op het halfdek laten zitten, met een groot nieuw dagboek
onder haar arm, waarin origineele bespiegelingen, door de beschouwin-
gen van den oceaan opgewekt, veilig acbter slot lOuden bewaard
-worden.
A^es zeide te vreezen, dat ik niet veel goeds van haar moest beloofd
hebben, maar Dora sprak dit aanstonds tegen.
»0 neen," reide zij, hare krullen tegen mij schuddende, » het was alles
lof wat hij van u zeide. Maar hij hecht zoo veel waarde aan uwe meening,
dat ik waarlijk bang voor n was."— > Mijne goede meening kan zijne
gehechtheid aan sommige menscfien, die hij wel kent, toch nietver-
grooten," zeide Agnes met een glimlach, >en dus is zij bun dgenlijk
-Diets waardig." ~ ■ Maar geef ze mij toch," zeide Dora op haar vleienden
toon, I als gij kunt."
Wij maakten er ons vroolijk mede, dat Dora zoo gaame had, dat
iedereen van haar hield, en Dora zeide, dat ik een ail was, en zij in alien
gevalle van mij niet hield, en de korte avond vloog met donzen vleu-
gelen om. De tijd was ophanden, dat de diligence ons zou koca.«ti%!CKi^ex^
DAVID COPPERFISLD.
Ik stond alleen voor het vuur, toen Dora zachtjes naar mij toe kwim
sluipen, om mij dat gewone kostbare kusje te geven eer ik heeoging.
»Denkt ^j niet, als ik haar lang geleden tot vriendin had gehad,
Doady/' zeide Dora, met bijzonder helder schitterende oogen, terwql
haar rechterhandje met een der knoopen van mijn rok speelde, » dat ft
dan misschien knapper zou geweest zijn f* — »Maar mijn lief je,** zeide
ik, » welke gekheid !" — » Denkt ge dat het sekheid is ?" hervatte Don^
zonder mij aan te zien. » Weet ge dat zeker?" — » Wei, dat spreekt ?an
zelf !" — >Ik heb het vergeten," zeide Dora, nog den knoop cm- en om-
draaiende, >hoe ver Agnes familie van uis,gijlieve,ondeugendejoih
gen." — »£igenlijk geen fiamilie," antwoordde ik, »maar wij zijn te
zamen als broeder en zuster groot gebracht." — » Ik ben verwonderd
waarom gij ooit op mij verliefd zijt geworden!" zeide Dora, aan een
anderen knoop van mijn rok beginnende. — » Misschien omdatika
niet kon zien, zonder op u te verUeven, Donu" — »Maar als ge mij na
eens nooit gezien hadtr" zeide Dora, tot een anderen knoop ova<-
gaande. — »Maar als wij nu eens nooit geboren waren!" zeide ik
schertsende.
Ik verwonderde mij waarover zij peinsde, terwijl ik stil bewonderend
naar het zachte handje keek, dat langs mijne rij knoopen opklom, ea
naar de krullende lokken, die tegen mijne borst lagen, en naar de wim-
pers barer neergeslagene oogen, die zachtjes oprezen terwijl zij hire
treuzelende vingertjes volgden. Eindelijk werden hare oogen nair
de mijne opgeslagen en hief zij zich op de teenen op, om mij, meer
nadenkend dan gewoonlijk, dat kostbare kusje te geven — eens, twe^,
driemaal — en ging de kamer uit.
Binnep de vijf minuten kwamen zij alien te zamen tenig, en Dorai
buitengewone nadenkendheid was toen geheel verdwenen. Al lachexuie
wilde zij }ip, eer de diligence kwam, nog eens al zijne kunstjes laten fct-
richten. Daartoe was nog al tijd noodig, niet zoozeer omdat die kuns^
zoo talrijk waren, als omdat }ip er zooveel tegen had; en zij warenno^
niet afgeloopen, toen men de diligence voor de deur hoorde. Dories
Agnes namen haastig maar hartelijk afscheid ; en Dura zou aan Agnes
schrijven (die er maar niet op letten moest als zij malle brieven schreet,
zeide zij) en Agnes zou aan Dora schrijven ; en zij namen nog eens voor
de tweede maal a&cheid aan het portier der diligence, en nog eens vo^
de derde maal, toen Dora, in spijt der tegenspraak van juffrouw Lavin^^
weder naar buiten kwam loopen, om Agnes door het raampje been ^^
het schrijven te herinneren en tegen mij, die op den bok zat, harekrull^
te schudden. ^^
De diligence zou ons bij Covent Garden afzetten, waar wij ccl^^
andere moesten nemen om ons naar Highgate te laten brengen. ^^
verlangde ongeduldig naar de korte wanc^eling in den tusschentijd, oJ^
Dora door Agnes te hooren prijzen. O, welkeenprijzen wasdatlM^^
hoeveel liefde en vuur beval zij het lieve meisje, welks hart ik gewonnc^^
had, en welks kunstelooze bevalligheid zij zoo wel wist te doen uitkomcn^
aan mijne teederste zorg ! Hoe bedachtzaam herinnerde zij mij, zonde^
I
AGHES SCHUNT OOK DORA S BKSCHKRICBNGEL. 7
dit eigcniijk met opzet tc docn, aan deverantwoording,welkeik voor
dat wccsje op mij had genoniei 1
Nooit, nooit had ik Dora roo tccder en oprecht bemind, als ik haar
dien avond bemindc. Tocn wij weder warcn afgestapt en in het sterren-
licht den sttllen weg langsgingen, die naar het huis des doctors leidde,
zeidc ik Agnes, dat dit haar bedriif was.
»Tocn gij naast haar zat," zeide ik, ischeent gij niet minder haar
beschermengel dan de mijne te zijn, en zoo schijnt ge mij nil nog,
Agnest" — »Een anne beschermengel,'' antwoorddc lij, vmaar toch
trouw."
De hetdeie klank barer stem, die mij tot in het harte doordrong, gaf
mij de natuurlijkste aanleiding om te zeggen :
> De blijmoedigheid, die u eigen is, Agnes (en niemand anders, die ik
ooit gekend heb), is zoo geheel teruggekomen, heb ik vandaag opge-
merkt, dat ik begin te hopen, dat gij thuis gclukkiger zijt." — ilk ben
voor mij zelve gclukkiger," zeide zij; likben geheel vroolijk en on-
bezorgd."
Ik lag naar het hclderc gelaat, dfltzijnaarbovenhief, endachtdat
het de stcrren warcn, die het zoo icts cdcls gaven.
iTbuis b geenc vcrandering gcwccst," icide Agnes, eenigeoogenblik-
ken later. — » Nietsmeergezcgd," zeidc ik,» over — ikzouunietwillen
bedroeven, Agnes, maar ik kan het niet laten er naar te vragen — over
datgene waarvan wij spraken, tocn wij laatst afscheid namen ?"— »Nccn,
nieta," antwoorddc zij. — ■ ilk heb er zooveel aan gedacht," — »Gij
mocst er niet zooveel aan denken. Bcdenk, ik geloof dat ecnvoudige
licfde en waarheid cindclijk zutlen zegcpralen. Wees niet bang voor mij,
Trotwood," vervolgde zij cen oogcnblik later \ > de stap, dien gij vreest
dat ik doen zal, zal ik nooit doen."
Hoewel ik geloof dat ik er, wanneer ik koel nadacht, nooit werkelijk
voor gevreesd had, was het toch eene onuitsprekelijke verademing voor
mij, deze verzekcring van hare ei^nc waarheidlievende lippen te ont-
vangen. Ik zeide haar dil met hartebjken emst.
>En als uw logeerttjd om is," zeide ik, — >want mogelijkzullen wij
Diet meer met elkander alleen zijn — hoelang zal het dan waarschijnlijk
duren,lieve Agnes, eer gij weder naar Lon den komt?" — » Waarschijn-
lijk vrij lang," antwoordde zij. »Ik geloof dat het — om papa's wil —
best zal weien thuis te blijven. Het is waarschijnlijk, dat wij elkander een
tijdiang niet zuUen wederzien; maar ik zal eene dnikke bricfwisscling
met Dora houden, en op die manier zullen wij dikwijls van elkander
hooren."
Wij stonden nu op het voorplcintjc van des doctors huis. Het begon
laat te worden. Er scheen ticht door het venster van mevrouw Strong's
kamer ; en daamaar wijzcnde, wenschtc Agnes mij goedennacht.
>Maak ti niet onrustig," zeidc zij, mij hare band gevende, loveronie
rampen en bckommeringen. Niets kan mij gclukkiger maken dan uw ge-
luk, Als gij mij ooit hulp kunt gcven, kunt gij cr op aan, dat ik er U om
.zal vragen. God zegene u altijd !"
S DAVID COPPKRFIKLD.
Bij haar hdderen gliinlach en bij dese laatste klanken harer blijIDO^
dige stem, scheen ik mijne Dora weder in haar gesebchap te sen. Ik
bleef nog eene poos voor de dear, met een hart vol liefde en dankbiar-
heid, naar de sterren staan opxien) en ging toen langzameifaand heealk
had in een OEOsoenlijk bierhuis in de nabgheid een bed besteld, en wilde
jnist het hek nitgaan, toen ik toevallig omkijkende, in de stadeerkamer
des doctors licht zag. Eene half verwijtende gedachte kwam my toot
den geest, dat hij zonder mijne hulp aan het woordenboek had nXaoL
werken. Om te zien of dit zoo was en hem in alle gevallen goedenacht te
wenschen, als hij nog bij zijne boeken zat, keerde ik tenig, ging cacfat
het voorhuis door, deed even zacht de dear open en keek binnen.
De eerste persoon, dien ik, tot mijne verwondoing, bij het licht der
met een schermpje overdekte lamp herkende, was Uriah. Hij stond dicht
daarbij, met eene zijner knokkelachtige handen voor eijn mend, tenr^
hij met de andere op de tafel leunde. De doctor zat in zijn studeerstod,
met de handen voor het gezicht Mijnheer Wickfield, die zeer onthotst
en bedroefd scheen te zijn, boog zich voorover en raakte aarzelend des
doctors arm aan«
Een oogenblik verbeeldde ik mij, dat de doctor ongesteld was. In die
verbeelding trad ik haastig een stap nader , toen mijn blik dien vas
Uriah ontmoette, en nu zag ik wat er te doen was. Ik had weder
willen heengaan, maar de doctor gaf mij een wenk om te blijven, enik
bleef.
>In alien gevalle," zeide Uriah, zich a£dchtelijk wringende, »ktiD]ien
wij de deur wel dicht houden. Wij behoeven het niet deganschestad
bekend te maken."
Dit zeggende ging hij op de teenen naar de deur^ welke ik had open-
gelaten, en sloot ze zeer zorgvuldig. Toen kwam hij terug en nam zijne
vorige bonding weder aan. In zijne stem en bewegingen lag eeneg^
maakte vertooning van medelijdende welwillendheid , die — mij teo
minste — ondraaglijker was dan elke andere bonding, welke hij hsd
kunnen aannemen.
»Ik heb mij genoopt geacht, jonge heer Copperfield," zeide Uriahs
»om doctor Strong iets onder het oog te brengen, waarover gijenik |
reeds hebben gesproken. Maar gij hebt mij toen niet recht verstaiQi |
niet waar ?"
Ik gaf hem een blik, maar ^een ander antwoord, en naar mijn goeden
ouden meester gaande, zeide ik eenige woorden, waarmedeikhemwiide
troosten en bemoedigen. Hij legde zijne hand op mijn schouder, gcti)^
hij gewoon was te doen toen ik nog een kleine jongen was, maar hicf b^^
grijze hoofd niet op.
> Daar ge mij toen niet verstaan hebt, jonge heer Copperfleld," herva^
Uriah op denzelfden gedienstigen toon, > mag ik wel de vrijheid nent^^^
om nederig aan te merken, daar wij toch onder vrienden zijn, dat ikdc^^^^
tor Strong onder de aandacht heb gebracht hoe mevrouw Strong zi^^;
aanstelt. Ik verzeker u, Copperfield, het is zeer tegen mijn zin, dat ik n^-j
met iets zoo onaangenaams inlaat ; maar zooals het nu b, zijn wij waarli^
URIAH TRACHT HET GIUOKD VAN DEN DOCTOR TC VKRCmiGBK. 9
alien mtn of mcer betrokken in iets, dat niet deugt. Dat was mijoe mee-
niag, mijnheer, toen gc mij niet kondt begrijpen."
A venronder mij du, als ik mij zijn gturenden blik herinner, datik
hem niet bij den krakg greep en poogde hem den hals om te dnuiten.
iDt moet zeggen, dat ik mij toen niet leer dviidelijk hcb uitgedrukt,"
vervolgde hij, len gij ook niet, Natuurlijk waren wij beidcn gcnegen om
tnaar van dat onderwerp af te blijven. Evenwel, eindelijk heb ik tocbbe-
slotenomronduittesprekcn, en ik hcb doctor Strong geicgd — z^gij
iets, mijnheer t"
Dit was tot den doctor gcricht, die cen kermenden zncht slaakte. Het
geluid had ieder hart moeten trcfTen, dacht ik ; maar het maakte op Uriah
niet den minsten indnik.
» — Doctor Strong geeegd," vervolgde hij, »dat iedereen zien kan,
dat Maldon en de bekoorlijke en innemende dame, die met doctor Strong
getrouwd is, veel te vriendelijk voor elkandcr zijn. Waarlijk, de tijd is
gekomen (daar wij tegenwoordig alien eenigszins betrokken zijn in iets
wat niet deugt) dat het doctor Strong gezegd moet worden, dat dit al,
voordat mijnheer Maldon naar I n di d S^^ii ^^'^^ iedereen zoo duidelijk
was ala de zon ; dat mijnheer Maldon om geene andere reden voorwend-
sels zocht om tcnig te komen, en dat hij om geene andere reden altijd
bier is. Toen gij binnenkwaamt, mijnheer, wilde ik juist mijn compa^-
non,"naaT wien hij zichnukeerde,>aifvragen, om doctor Strong op zijn
woord van eer te zeggen, of dIt ook niet voor lang zijn gevoelen was ge-
weest, of niet. Kom aan, mijnheer Wickfield 1 zoudt gc too goed willen
zijn om ons dat te zeggen ? Ja of neen , mijnheer. Kom aan, compag-
non!" — »0m Gods wil, beste doctor," zcide mijnheer Wickfield,
wederom zijne aarzclcnde hand op des doctors arm leggende, >hecht
niet al te veel gewicht aan dc vermoedens, die ik mag gekoesterd heb-
ben !" — >Daar !" zeide Uriah, zijn hoofd schuddcnde. iWclk eenetren-
Tige bevestiging, niet waar P Hij 1 Zulk cen ond vriend I Och Heere, toen
ik nog niet mcer was dan klerk op zijn kantoor, Coppeifield, heb ikhem
twintigmaal, zoogoed ats eens, geheel van zijn streek er van gezien — er
woedend over gezien, moet ik zeggen (en voor hem als vader mocht hij
dat ook wel, ik kan het waarlijk niet in hem laken), als hij dacht dat juf-
frouw Agnes zich zou laten betrekken in iets dat niet deugde." — >Mijn
beste Strong," zeide mijnheer Wickfield met eenebevende stem, > mijn
goede vriend, ik behoef u niet te zeggen, dat het attijd mijn gebrek ge-
weest is bij iedereen naar eene ot andere voomame maar geheime be-
weegreden te zoeken, en al wat hij deed daaraan te toetsen. Die vcr-
keerdbeid kan mij wel op zutke twijfelingen gebracht hebben als ik gehad
heb." — »Gij hebt twijfelingen gehad, Wickfield," zeide de doctor, zon-
der het hoofd op te beuren, »gij hebt twijfelingen gehad." — »Spreek
op, compagnon," drong hem Uriah. — >Een3 heb ik die zeker gehad,"
zeide mijnheer Wickfield. »En ik dacht — God vergeve mij — dat gij
«r ook hadt." — »Neen, neen, neen!" antwoorddc de doctor op een
toon vol roerende smart. — »Ik dacht eens," zeide mijnheer Wickfield,
*dat het uw verlangen was mijnheer Maldon buitenlands te zenden.,oni
r
lO DAVID COPPERFIBLD.
eene scheiding tot stand te brengen, die u wenschelijk voorkwam." —
iNeen, neen, neen!" antwoordde de doctor. »0m Annie genoegente
geven, door den speelgenoot barer kindsbeid op eene of andere wijs aan
een bestaan te belpen. Anders niet !" — » Zoo bevond ik bet ook," zcide
mijnbeer Wickfield. »Ik kon er niet meer aan twijfelen^ toen gij bet mi)
zelf gezegd badt. Maar ik dacbt — ik bid u, ontboud tocb welke bekrom-
penbeid van denkwijs altijd mijn grootste gebrek is geweest — dat, in
een geval waar zulk eene ongelijkbeid van ouderdom bestond-." —
>Dat is de manier om bet voor te stellen, riet ge, jonge beer Copperfield!'^
merkte Uriab met kruipend en batelijk mede^ijden aan. — ».»eene
dame, die zoo jong en bekoorlijk was^ boeveel eerbied zij ook werkelijk
voor u koesterde^ zicb misscbien alleen door wereldscbe inzicbten tot een
buwelijk bad laten bewegen. Ik dacbt niet om de ontelbare neigingen en
omstandigbeden, die alien ten goede konden samenloopen. Om 's Kernels
wil, vergeet dat niet." — >Hoe zacbt en vriendelijk weet bij bet voor te
stellen!" zeide Uriab, zijn boofd scbuddende. — »Haar altijd uit bet-
zelfde oogpunt bescbouwende," zeide mijnbeer Wickfield ; »maar bij al
wat u dierbaar is, mijn oude vriend, bid ik u om te bedenken wat dat oog-
punt was — ben ik nu ^enoodzaakt om te bekennen, dat ik niet andeis
kan..." — >Neen! Het is niet meer te vermijden, mijnbeer Wickfield,"
merkte Uriab aan, >nu bet zoo ver gekomen is." — »...dat ik werkelijk
aan baar twijfelde,'' zeide mijnbeer Wickfield, zijn compagnon een
angstigen, verbijsterden blik toewerpende, >en dacbt dat zij baar plicht
jegens u te kort deed; en dat ik somtijds, als ik allesze^gen moet,er
tegen bad, dat Agnes in zulk eene gemeenzame betrekkmg met haar
stond, en dus zou moeten zien wat ik zag, of door mijne verkeerde denk-
wijs misleid, mij verbeeldde te zien. Ik beb nooit daarvan met iemand
gesproken. Ik dacbt nooit, dat bet iemand bekend was. En boe schrik*
kelijk bet voor u mag zijn dit te booren," zeide mijnbeer Wickfield,
gebeel van zijn stuk gebracbt, — » als gij wist boe sebrikkelijk bet voor
mij is bet u te moeten zeggen, zoudt ge medelijden met mij bebben."
In de volbeid zijner goedbartigbeid, stak de doctor zijne band uit
Mijnbeer Wickfield bield die, met gebogen boofd eene poos in de zijne.
»Ik weet wel," zeide Uriab, die zicb onder die stilte als eene slang had
staan wringen, »dat dit voor iedereen eene zaak vol ongenaambeid is.
Maar nu wij zoo ver gekomen zijn, moet ik de vrijbeid nemen om te
zeggen, dat Copperfield bet ook beeft opgemerkt"
Mij driftig naar bem omkeerende, vroeg ik boe bij zoo iets durfde
zeggen.
>0, bet is beel vriendelijk van u, Copperfield," antwoordde Uriah,
zicb in allerlei bocbten wringende, >en wij weten allemaal wel welkeen
goedaardig karakter gij bebt ; maar gij weet tocb ook wel dat, zoodra
ik er u laatst op een avond van sprak, gij ook dadelijk wist watik
meende. Gij weet wel, dat gij dadelijk wist wat ik meende, Copperfield.
Ontken bet maar niet ! Het is met de beste inzicbten, dat gij bet ontken-.
nen wilt, Copperfield, maar ik zou bet u tocb niet raden."
Ik zag de zacbte oogen des goeden ouden doctors even naar mij op-
DOCH HET IS ESN EDEL GEMOED. XI
geslagen, en ik gevoelde dat de bekentenis mijner oude herinDeringea
en bekomineringen al te duidelijk op mijn gezicht geschreven stond om
er zich in te vergissen. Het baatte niet, dat ik in drift uitbarstte. Ik koa
dien indruk niet uitwisschen. Wat ik ook zeide, ik kon die bekentenis niet
herroepen.
Het werd weder stil, en bleef zoo, tot de doctor opstond en een paar
malen de kamer op en neer ging. Weldra keerde hij terug naar de plek
waar zijn stoel stond ; en op den rug daarvan leunende, en nu en dan
zijn zakdoek naar zijne oogen brengende, met eene eenvoudigheid^ ea
oprechtheid, die hem, naar mijne gedachten, meer tot eer strekte, dan
wanneer hij zijne aandoening had willen smoren of ontveinzen, zeidehij:
»Ik ben zeer te laken geweest. Ik geloof, dat ik zeer te laken ben ge-
weest. Ik heb eene vrouw, die mijn hart dierbaar is, aan beproevingea
en vemederingen blootgesteld — ik noem het eene vemedering, dat
iemand zoo iets maar heimelijk heeft kunnen denken — waaraan zij, als
ik er niet geweest was, nooit ten deel zou hebben gestaan."
Uriah Heep haalde snuivend zijn neus op. Ik denk om medelijdea
aan te duiden.
> Waaraan mijne Annie,'* hervatte de doctor, tals het niet door mij
geweest was, nooit ten doel had kunnen staan. Mijne heeren, ik ben nu
cud, gelijk gij weet; en van avond is het mij niet te mqede alsof ik nog
veel had om voor te leven. Maar mijn leven — mijn leven — stel ik voor
de trouw en de eer dier dierbare vrouw, die het onderwerp van dit
gesprek is geweest"
Ik denk niet, dat het beste model van ridderdeugd, het origineel der
manhafdgste en meest romaneske gestalte, die zich ooit een schilder
heeft voorgesteld, dit met meer aandoenlijken nadruk en edeler deftig-
heid had kunnen zeggen, dan de eenvoudige oude doctor deed.
>Maar ik wil niet ontkennen," vervolgde hij, »misschienzalikzel6
eenigermate moeten toestemmen — dat ik die vrouw, zonder het te
weten of te willen, heb bewogen om een ongelukkig huwelijk aan te gaan«
Ik ben iemand, die geheel ongewoon is om anderen waar te nemen ; en
ik ben wel gedwongen te gelooven, dat waamemingen van verscheidene
menschen, van verschillenden ouderdom en positie, die alien maar al te
duidelijk op hetzelfde uitloopen (en dat zoo geheel van zelf), meer aC-
doen dan de mijne."
Ik had dikwijls, gelijk ik reeds elders heb gezegd, de zachte welwil-
lendheid bewonderd, waarmede hij zijne jeugdige vrouw behandelde;
maar de hoogachting en teederheid, welke hij thans ten haren opzichte
aan den dag legde, en de bijna eerbiedige zorgvuldigheid, waarmede hij
zelfs den ^eringsten twijfel aan hare deugd van zich verwijderde, gaf zijn
karakter, m mijne oogen, iets nog veel meer verhevens.
>Ik trouwde met die dame," zeide de doctor, ttoen zij nog zeer jong
was. Ik nam haar tot mij toen haar karakter nog nauwelijks gevormd
was. Zoover het ontwikkeld was, had ik er een genot en mijn geluk in
gevonden, het te vormen. Ik kende haar vader wel. Ik kende haar wel.
Ik had haar, ter liefde van al hare schoone en deugdzame eigenschap>
I a DAVID COPPBRFIKLD.
pen, alles geleerd wat ik kon. Als ik haar onrecht aandeed, gelijk ik
Trees dat ik gedaan heb door van hare dankbaarheid en gen^ienhdd
misbruik te maken (hoewel dat toch nooit mijne bedoeling was), daa
vraag ik haar in mijn hart om vergiffenis."
Hij ging de kamer nog eens op en neer, kwam weder naar dexdfde
plaats tenig, en hield zijn stoel weder vast met eene hand, die, evenals
lijne stem, van aandoening beefde.
>Ik beschouwde mij zelven als eene toevlucht voor haar, voorde
gevaren en onheilen des levens. Ik overreedde mij zelven, dat zij, hoe
ongelijk van jaren wij ook waren, toch gerust en tevreden met mij zoo
leven. Ik sloot den tijd niet uit mijne gedachten wanneer ik haar wedfi
vrij zou laten, nog jong en nog schoon, maar met een meer gerijpt ver-
•tand — neen, mijne heeren — bij mijne waarheid, dat deed ik niet.^
Zijn eenvoudig gezicht scheen door zijne trouw en edelmoedighad
een glans af te strsden. Elk woord, dat hij sprak, had eene kracht, weUs
door geene andere eigenschappen daaraan had kunnen medegedeeld
worden.
9 Mijn leven met deze dame is zeer gelukkig geweest. Tot dezen avond
toe heb ik zonder ophouden reden gehad om den dag te zegenen,
waarop ik haar zoo groot een onrecht aandeed."
Zijne stem, die bij het uitspreken dezer woorden al meer en meer ge-
haperd had, bleef voor eene korte poos geheel steken; daama ver^
volgde hij :
»£ens uit mijn droom ontwaakt — ik ben in een of anderopzichtmijn
leven lang een droomer geweest — zie ik wel hoe natuurlijk het is, dat
zij met zeker droevig gevoel aan haar ouden speelmakker en gelijke
moet denken. Dat zij, als zij hem ziet, zeker onschuldig leedwezen ge-
voelt, zekere onberispelijke gedachten heeft van wat had kunnen zijn,
als ik er niet geweest was, is, vrees ik, maar al te waar. Veel, dat ik gezien
maar niet opgemerkt had, is mij in dit laatste bange uur met nieuwe be-
teekenis weder te binnen gekomen. Maar verder dan dit, mijne heeren,
moet de naam dier dierbare dame nooit aan eenig woord, aan eenigege-
dachte van twijfel gepaard worden."
Voor eene korte poos schitterden zijne oogen en werd zijne stem vast;
voor eene kortepoos zweeg hij weder. Weldra vervolgde hij gelijk te vorcn :
»Mij blijft mets anders over, dan de kennis van het verdriet, dat ik
veroorzaakt heb, met zooveel onderwerping te dragen als ik kan. Zij is
het, die mij verw^ten moest doen ; niet ik. Haar voor verkeerde oordeel-
vellingen, harde oordeelvellingen, die zelfe mijne vrienden niet hebbcn
kunnen vermijden, te bewaren, wordt nu mijn plicht Hoe stiller en een-
zamer wij leven, des te beter zal ik dien vervuUen. En wanneer de tijd
komt — moge hij, als het Zijn genadig welgevallen is, spoedig komen —
wanneer mijn dood haar van dien dwang zal ontslaan, dan zal ik, met
onbegrensd vertrouwen en liefde, voor het laatst naar haar geeerdgelaat
opzien en mijne oogen sluiten, en haar, dan met geene smart verlaten
om gelukkiger en helderder dagen te verwachten."
Ik kon hem niet zien door de tranen, welke zijne hartelijke goedheid
i
DKIAH SCRIMET lOJ TSRCIFFEHI3. 1}
en ernst, wur het e«ivoudi^ lijner manierea evenseer siera&d aan ver-
leende aJs deraad van ontvrng, mij in de oogen bnchten. Hij was reedi
naar de deur gegaan, toen hij er nog bijroegde :
>Mijne heereD^ Uc beb a mijn hait laten zien. Ik bond mij overtuigd,
dat gij dat eerbiedigen zolt. Wat wij ran avond gezegd bcbben, inoet
nooit weder getegd wordeo. Wickfield, geef mij doi aim van tea oud
vricDd, om naar boven te gaan."
Hijnheer Wickfield kwam haastig naar hem toe. Zonder een woord
te wissclen gingen zij langzaam te zamen de kamer uit, temijl Uriah hen
bteef staan nakijken.
> Wei, jonge heer Coppcr&eld," zeidc Uriah, lich met een loetsappig
gcEJcht naar mij omkeeroade. iDe laak heelt eigenlijk niet die wendmg
gcQOmeo, die men had mogen verwachten ; want de oude professor —
welk een uitmuntend man 1 — is zoo blind als een mol. Maar d 1 e familie
is toch uit den weg, dcnk ik t"
Niets anden dan de klank zijnei stem was er noodig om mij zoo n>
zend van drift te doen worden, als iL te voren nog nooit geweest was, en
naderhand nocHt we6a geworden boi.
■Gij scburki" teide ik. >Wat heeft dat te bedmden, dat gij mij den
sdiijn geeft ora u bij uwe streken te helpen i Hoe durfi gij mij daarbij
roepen,gijvalscheschavuit,aIsofwijietstezamen overlegd hadden P"
Terwijl wij zoo vlak tegenover elkander stonden, zag ik duidelijk aan
de gluquche opgetogenheid in zijn gezicht, wat ik te voren zoo duidelijk
had geweten ; ik meen, dat faij mij, opzettelijk om mij te kwellen en va-
driet aan te doen, zijn vertrouwen opdwong, en mij juisl in dit geval met
voordacht een strik had gespuinen. Dit was meer dan ik kon verdragen.
Ik zag eijne geheele becaderige wacg uitlokkend voor mij, en ik gaf er
met mijoe vlakke hand een slag op, met zooveel kracht, dat mijne vin-
gers tinteklen alsof ik ze gebrand had.
Hij greep mijne hand met de zijne, en zoo stonden wij elkander eeoe
poos aan te zien. Wij blcven lang genoeg zoo staan, om de witte sporen
mijncr vingers uit het donkere rood zijner wang te zien opkomen en die
Dog donkerder rood te zien worden.
iCopperfield," zeide hij eindelijk, bijna fluisterend, *hebt gij a&cheid
van uwe zinnen genomen ?" — >Ik heb a&cheid van u genomen," ant-
woordde ik, mijne hand losnikkende. > Ik wil niets meer van u weten, gij
bondsrot." — > Niet i" z^e hij, door de pijn van zijne wang gedwongen
om er zijne hand op te leggen. > Misschien zolt ge dat wel niet kunnen
laten. Is dit au niet ondankbaar van u?" — >Ik heb udikwijls genoeg
getoond," antwoordde ik, > dat ik u verachL Nu beb ik u nog duidelijker
getoood, dat ik dat doe. Waarom zou ik vreezen, dat gij tegen alien om
D boea het ergst doen xnlt wat gij kunt ?" Wat doet gij ooitandersf"
Hij begreep deie toespeling op de redmen, die mij tot dnsverre had-
dcB genoopt om mij ten zijiKzi aanzien te bedwii^cn, volkomeo. Ik ge-
loaf eeoigSEinE, dat ik mij noch tot dicn slag, noch tot dit gezegde zon
bebbcB latcB veivoeran, zonder de verzekering welke ik dien arcaid -na
Agaea had befcoaieR. Uaair dit is van geen belang.
14 DAVID COPPERFIELD.
£r volgde wederom eene lange poos van stilte. Zijne oogen schenen,
lerwijl hij mij aanzag, elken trap van kleur aan te nemen, die oogen kt-
lijk kunnen maken.
»Copperfield," zeide hij, zijne hand van zijne wang wegnemende, >g^
zijt altijd tegen mij geweest Ik weet wel, dat gij bij mijnheer \^ckfidd
altijd tegen mij placht te zijn." — » Gij kunt van mij denken wat gij wilt,"
zeide ik, nog in blakende woede. » Als het niet waar is, des te beterpast
het u dan." — »£n toch heb ik altijd van u gehouden, Copperfidd!**
zeide hij.
Ik verwaardigde hem niet met eenig antwoord hierop, m^ar nam mijn
hoed en wilde heengaan, toen hij tusschen mij en de deur kwam.
»Copperfield," zeide hij, »er moeten er twee zijn om ruzie te hebbeo.
Ik wil de eene niet zijn." — >Gij kunt naar den duivcl loopen," zeide
ik. — » Zeg dat niet !" antwoordde hij. » Ik weet, dat het u naderhand zal
spijten. Hoe kunt gij u zelven zoo ver beneden mij stellen, om zulk een
skchten geest te toonen? Maar ik vergeef u!" — >Gij mij vergeven!"
herhaalde ik met minachting. — Dat doe ik, en dat kunt ge mij niet b^
letten," antwoordde Uriah. »Te denken, dat gij mij zoo behandelt, die
altijd een vriend voor u geweest ben ! Maar er kan geen geschil wezen of
er moeten twee partijen voor -zijn, en ik wil de eene niet zijn. Ikwileea
vriend van u wezen, tegen wil en dank. Dus weet ge nu, wat ge te ver-
wachten hebt."
De noodzakelijkheid om dit gesprek (waarbij hij zeer langzaam, ik
zeer snel sprak) zeer zacht te voeren, om het huis niet op zulk een ontij-
dig uur te ontrusten, verbeterde mijn humeur niet, hoewel mijne drift nn
aan het bekoelen was. Hem alleen zeggende, dat ik van hem verwachten
zou wat ik altijd verwacht en altijd gekregen had, opende ik de deur, hoe-
wel hij er nog voor stond en dus tusschen deur en muur bekneld rsiakte,
alsofhij eene grootenoot was, die ik wilde kraken, en ging heen.Dochhij
sliep ook buitenshuis, in een van de voor zijne moeder gehuurde kamers,
en eer ik vele honderd schreden ver was, kwam hij mij achterop.
>Gij weet wel, Copperfield," siste hij mij in het oor (ik keerde mijn
hoofd niet om), »dat ^j in eene geheel valsche positie zijt;" hetgeen ik
zoozeer gevoelde, dat ik daardoor des te wrevehger werd. »Gij kunt dit
niet tot iets dappers maken, en gij kunt niet beletten, dat ik u vergeef. Ik
ben niet voornemens er moeder of iemand anders van te spreken. Ik ben
vast besloten om u te vergevea Maar het verwondert mij, dat gij uwe
hand opheft tegen iemand, die gij wist dat zoo nederig is !"
Ik gevoelde mij maar weinig minder laag dan hij zelf was. Hij kende
mij beter dan ik mij zelven kende. Als hij mij driftiggeantwoordof open-
lijk getard had, zou dit eene verademing en eene rechtvaardiging voor
mij zijn geweest; maar hij had mij op een langzaam vuur gelegd, waarop
ik den halven nacht lag te branden.
Des morgens, toen ik buiten kwam, luidde de klok voor de vroegkerk,
en wandelde hij daar met zijne moeder op en neer. Hij sprak mij aan
alsof er niets gebeurd was, en ik kon niets anders doen dan antwoord
geven. Ik had hem hard genoeg geslagen om hem kaakpijn te doen krij •
DOCTOR STRONG VUJFT EVEN WELWILLEHD VOOR ZlJtK VROUW. IJ
gm, geloof ik. In alien gevalte, hij had een zwait zijden dock om lijo ge-
zicht gebonden, en zija hoed daarbovenop gezet, hetgeen zijn voorkomen
-alles behatve verfraaide. Ik hoorde, dat hij maaDdagochtend naai een
^tandmeesCer te L on den ging en sich een tand liet Crekken. Ik hoop,
dat hct eene kies was.
De doctor gaf voor, dat hij niet recht wel was, en blcef^ zoolang hij
zijne logeergastcn nog had, ccn groot gedeelte van den dag alleen. Agnes
en haar vadcr waren reeds eene week veitrokken, voordat wij onzen ge-
wonen arbeid weder opvatten. Op den dag voordat wij dit deden, gaf dc
-doctor tnij eigenhandig een toegevouwenmaar niet gecachetecTd brief je,
aan tnij geadresseerd, waarin mij, met weinige hartelijke woorden, belast
werd om nooit weder over de zaak van dien avond te spreken. Ik had ze
aan mijne tante toevertrouwd, maar aan niemand anders. Het was iets,
waarover ik met Agnes niet spreken kon, en Agnes had ook geen het
minste vermoeden van wat er was voorgevallen.
Ook mevrouw Strong, daarvan hield ik mij overtuigd, vermoedde
tocn nog niets daarvan. Het duurde verscheidene weken eer ik de minste
verandering in haar 2ag. Deze ontstond langzaam, gelijk eene wolk in
■eene stille lucht Eerst scheen zij zich te verwonderen over het teedcic
medehjden, waarmede de doctor tot haai sprak, en over zijn verlangen,
dat zij hare moeder zou laten komen, om de doffe eentonigbeid van haar
leven te verminderen. Dikwijls, wanneer wij aan het werk waren, en zij
er bij zat, zag ik haar hare bezigheid staken en met dat gezicht, dat mij
nog in het geheugen lag, naar hem opzien. Naderhand lette ik er op, dat
zij somtijds Dpstond en met de oogen vol tranen de kameruitging.Lang-
zamerhand begon eene ongelukkige schaduw, die met elken dag don-
keider werd, hare schoonheid te benevelen. Mevrouw Maikleham
woonde toea voor vast in huis, maai zij babbelde maar voort en zag
niets.
Terwijl deze verandering over Annie kwam, die eens de zonneschijn
in des doctors huis scheen te zijn, werd het uitzicht des doctors emstiger
en verouderde hij al meer en meerj maar de zachtheid van zijn humeur,
de kalme vriendelijkheid van zijn toon en zijne welwillende bezorgdheid
voor haar schenen, indien zij konden toenemen, nog toe te nemen. Eens
zag ik hem, vroeg op den raorgen van haar verjaardag, toen zij bij het
venster kwam zitten, tcrwijl wij aan het werk waren, (hetgeen zij altijd
gedaan had, maar nu met eene schroomvalligheid enonzekerheid begon
te doen, die ik zeer aandoenlijk vond) haar voorhoofd tusschen zijne
handen nemen, een kus daarop dnikken, en haastig heengaan, te zeer
ontroerd am te blijven, Ik zag haar op de plek waai hij haar getaten had,
■als een standbeeld bhjven staan, en toen haar hoofd nederbuigen, hare
handen samenvouwen en schreien, ik kan uiet zeggen hoe droevig.
Somtijds, daama, verbeeldde ik mij, dat zij mij witde aanspreken, als
wij eens even alleen waren; maar nooit bracht zij een woord uit. De
doctor had telkens een of ander plan om haar met hare moeder aan ver-
maken buitenshuis te laten deel nemen; en mevrouw Markleham, die
.zeer op vermaken gesteld was, en welke alle andere dingen zeer spoedig
1 6 DAVm COPPSRFIKLD.
verveelden, liet dit zich gaame welgevallen en was zeer luid in haar \oL
Annie daarentegen liet zich, lusteloos en verdriedg, slechts brengen wa»
men wilde, en scheen voor niets meer eenigen smaak te hebboi.
Ik wbt niet wat te denken. Mijne tante wist dit evenmin, en moetin
hare onzekerheid van tijd tot tijd wel honderd mijien ver gewandekl
hebben. Het vreemdste van alles was, dat de eenige werkelijke verade*
ming, die in het verborgene gewest van dit huiselijk ongeluk acheen door
te dringen, door mijnheer Dick daarin gebracht werd.
Wat hij van de zaak dacht, of wat hij opmerkte, kan ik evenmin duide-
lijk maken, als hij voorzeker in staat zou geweest zijn om mij in die taak
te helpen. Maar^ gelijk ik reeds in het verhaal mijner schooldagen heb
aangeteekend, zijn eerbied voor den doctor was onbeperkt ; en ware ge-
hechtheid heeft, zei& wanneer zij door een der lagere dieren voor den
mensch wordt gekoesterd, eene vlugheid van begrip, weike het verhe-
venste verstand achter zich laat. Door dit begrip van het hart, als ik bet
zoo mag noemen, ving mijnheer Dick eene heldere straal van waar-
heid op.
Hij had met zekeren trots zijn voorrecht hemotnen om in vele zr}ner
ledige uren met den doctor in den tuin op en neer te wandelen, evenals
hij gewoon was geweest langs de Doctors- wandeling te Canterbury
mede te stappen. Doch niet zoodra waren de zaken in dezen staat geko-
men, of hij wijdde al zijn ledigen tijd aan deze wandelingen, en stood
zelfs, om meer tijd te hebben, vroeger op. Indien hij nooit zoo verge-
noegd was geweest als wanneer de doctor hem uit dat verbazende mees-
terwerk, het Grieksche Woordenboek, voorlas, thans was hij zeer ver-
drietig wanneer de doctor niet een brok daarvan uit zijn zak haalde en
begon te lezen. Hij nam nu ook de gewoonte aan om, wanneer de doctor
en ik aan het werk zaten, met mevrouw Strong op en neer te wandelen,
en haar te helpen om hare geliefde bloemen op te binden en de bedden
te wieden. Ik durf wel zeggen, dat hij zelden een dozijn woorden in het
uur sprak; maar zijne stille belangstelling en zijn welwillend, oplettend
gezicht vonden weerklank in beider hart ; beiden wisten, dat de ander
van hem hield en dat hij beiden lief had, en zoo werd hij — wat niemand
anders wezen kon — een band van vereeniging tusschen hen beiden.
Als ik mij hem voorstel, hoe hij met zijn ondoordringbaar wijs gezicht
naast den doctor op en neer wandelde, en er een genot in scheen te vin-
den als de onverstaanbare klanken van het Woordenboek hem om de
ooren gonsden ; als ik mij hem verbeeld, hoe hij Annie de zware gieters
nadroeg ; hoe hij, met dikke lompe handschoenen aan, ^eknield lag om
tusschen de teederste blaadjes een microscopischen arbeid te verrichten ;
hoe hij, gelijk geen wijsgeer het had kunnen doen, in al wat hij deed zijn
bescheiden veriangen te kennen gaf om hsuur vriend te wezen ; hoe hij uit
ieder gaatje van den gieter medelijden, vertrouwen en genegenheid
scheen te laten uitstroomen* als ik mij voorstel hoe die betere stemming
van zijn geest, waarin het ongeluk deelneming kon vinden, hem nu nooit
begaf^ hoe hij nooit den ongelukkigen koning Karel in den tuin bracht,
nooit weifeLde in zijne dankbare dienstbetooning, nooit zijne kennis dat
IK OMTVANG EKK BRIEF VAH UEVROUW UICAWBKR. 1 7
er iets met naar bchooren was en zijn verlangen om dit te recht te bren-
gen uit hct oog vcrloor — > dan schaam ikmij waarlijkbijnabijdege-
dachte^ dat hij Diet rccht bij zijn verstand was, ;^s ik bet boogste m reke-
ning breng, dat ik met mijn verstand heb gedaan.
»Niemand dan ik alleen^Trot, weet wat die manis,"zeidemijnetante
met trotschheid, ala wij hieroverspraken. tDick lainogeerbehalenl"
Ik moet, eer ik dit hoofdstuk besluit, nog van iets bijionders melding
maken. Terwijl de doctor zijne togeergasten nog had, merkte ik op, dat
de brievenbesleller elken morgen twee of drie brieveo voor Uriah Hcep
bracht, die, daar hct geen dnikke tijd was, te Highgate bleeftotdat
ook de andere vertrokken ] ea dat bet adres van deze brieven akijd door
' mijnheer Micawber was geschreven, die nu de ronde hand van een pro-
cureursklerk had aangenomeo. Het verheugde mij uit deze geringe aan-
duidingen te kunnenopmaken, dat het mijnheer Micawber welgmg, en
het verwonderde mij dus ten hoogste tegen dezen tijd den volgenden
brief van zijne goede vrouw te ontvangen.
) C a n t e r b u r y , maandagavond.
1 Het zai u londer twijfel verwonderen, waaide mijnheer Copperfield,
deie missive te ontvangen. Nog nieer, door haar inhoud. Nog meerdoor
de voorwaarde van het volstrektste stilzwijgen, die ik verzoek u te mogen
opleggen, Maar ik moet mijn gevoel als vrouw en moeder lucht gevcn ;
en daat ik mijne familie niet wensch te raadplegen (die het gevoel van
mijnheer Micawber reeds ten diepste heeft gekwetst), weet ik niemand
wien ik beterom raadkon vragendanmijn vrienden vroegerhuisgenoot.
■ Het zal u wel bekend zijn, mijn waarde mijnheer Copperfield, dat er
tusschen mij en mijnheer Micawber (dicn ik nooit zal verlaten) altijd een
geest van wederzijdsch veitrouwen is bewaard gebleven. Mijnheer Mi-
cawber mag somtijds een wissel hebben uitgegeven zonder mij te raad-
plegen, of mij misleid hebben ten opzichte van den tijd waarop zulkeene
acccptalie zou vervallen. Dit is werkelijk wel eens gebeurd. Maar in het
algemeen heeft mijnheer Micawber geene geheimen gehad voor den
boezem zijner liefde — ik bedoel zijne gade — en wanneer wij ons te
rust begaven, nooit gemist de gebeurtenissen van den dag ter sprake te
brengen.
»Gij zult u dus wel kunnen verbeelden, mijn waarde mijnheer Copper-
field, hoe grievend het gevoel moet zijn, waatmede ik genoodzaakt ben
u te berichten, dat mijnheer Micawber geheel veranderd is. Hij is stil-
zwijgend en achCerhoudend geworden. Zijn leven is een geheimzinnig
raa(bel geworden voor de deetgenoote zijner vreugde en smart — we-
derom bedoel ik sijne gade — en indien ik u verzekerde dat ik, behalve
dat ik weet dat bij het van den ochtend tot den avond op het kantoor
sUjt, er tegenwoordig nog minder van weet dan van den man in het zui-
den, ten aanzien van wiens mond de gcdachtelooze kinderen een ijdel
sprookje yan koude praimenpap vertellcn, zou ik ilechts een volksvoor-
oordeel aanwenden om cene werkelijke daadzaak aan te duiden.
>Maar dit u allcs nog niet. Mijnheer Micawber is stroef en knorri^
DAvn> copPEUmcLO. — in. %
I
1 8 DAVID COPPERFISLD.
geworden. Hij is geheel vervreemd van zijn oudsten zoon en dochter,
hij is niet trotsch meer opzijne tweelingen, hij ziet zelfs met een oog vio
koude onverschilligheid op het schuldelooze vreemdelingetje neer, die
het jongst bijgekomene lid van onzen kring is. De financieele middeko
om onze onkosten te bestrijden^ tot den uitersten penning besnocid,
worden slechts met groote moeite van hem verkregen, en zel6 met
schrikkelijke bedreigingen, dat hij zich zelVen zal van kant maken (ditis
zijne uitdrukking) ; en onverbiddelijk weigerthijeenige ophelderingte
geven van zulk eene angstaanjagende manier van handelen.
»Dit is zwaar om te dragen. Het is hartverscheurend. Als gij^ mijne
zwakke vermogens kennende gelijk zij zijn, mij raad wilt geven hoe gij
denkt dat ik die in zulke on^ewone en netelige omstandigheden best zid
kunnen aanwenden, zult gij nog eene vriendschappelijke verplichtii^
voegen bij de menigte, die gij mij reeds bewezen hebt. Met hartelijke
groeten van de kinderen ep een lachje van het gelukkig nog van niets
wetende vreemdelingetje, blijf ik, mijn waarde mijnheer Copperfield,
>Uwebedroefde
»Erama Micawber."
Ik achtte mij niet bevoegd om eene vrouw van mevrouw Micawber's
ondervinding een anderen raad te geven, dan dat zij trachten moest,
(gelijk ik wist dat zij toch reeds doen zou) om mijnheer Micawber met
geduld en zachtheid te recht te brengen; maar haar brief gaf mij toch
aanleiding om veel over hem te denken.
XLm.
NOG EEN TERUGZICHT.
Laat ik nog eens bij een gedenkwaardig lijdperk van mijn leven blij-
ven vertoeven. Laat ik ter zijde blijven staan, om de verschijnselen dier
dagen te zien voorbijzweven, door eene schim van mij zelven in den
nevelachtigen stoet vergezeld.
Weken, maanden, jaargetijden glijden voorbij. Zij schijnen weinig
meer dan een zomerdag en eenwinteravond. Nustaatdegemeeneweidc,
waarover ik met Dora wandel, geheel in bloei, een veld van schitterend
goud ; en nu hgt het heidekruid onder hoopen sneeuw begraven. Een
ademtocht, en de rivier, die door onze zondagswandeling stroomt, flik*
kert in de zomerzon, wordt door den najaarswind gerimpeld, of door
drijvende ijsschotsen opgestopt. Sneller dan ooit eene rivier naar de tec
stroomde, flikkert alles op, verdonkert het zich weder en snelt voorbij.
Niet het minste is er veranderd in het huis der twee vogelachtige da*
metj^s. De pendule tikt op den schoorsteenmantel, het weerglas hang^
in het voorhuis. Noqh de pendule noch het weerglas gaan ooitgoed;
maar wij gelooven toch cerbiedig aan beide. . .
Ik ben wettig tot mannelijke jaren gekomen. Ik heb de waardighci^
HKT GAAT MU VRIJ GOED. 1 9
van een en twintig bereikt. Dit is echter eene soort van waardigheid^ die
iedereen kan worden opgedwongen. Laat mij bedenken wat ik zelf ver-
worven heb.
Ik heb dat geduchte geheim der stenographic bemeesterd. Ik heb mij
daardoor een fatsoenlijk inkomen verschaft. Ik ben met roem bekend
voor mijne bekwaamheid in al wat tot die kunst behoort, en met nog elf
anderen aangesteld om verslagen van de zittingen des parlements voor
een ochtendblad te schrijven. Avond aan avond teeken ik voorspellingen
op, die nooit vervuld worden, betuigingen, die nooitbewaarheid worden,
ophelderingen, die tot niets anders dienen dan om te verdonkeren en te
misleiden. Ik flodder in woorden. Brittannia, die ongelukkige vrouw,
staat altijd voor mij als een voor de braadpan gereed gemaakte vogel ;
overal met kantoorpennen doorstoken en aan handen en voeten met
rood band gebonden. Ik ben genoeg achter de schermen om de waarde
van het poHtieke leven te kennen. Ik ben in dit opzicht een volslagen
ongeloovige, en zal mij nooit laten bekeeren.
Mijn beste oude vriend Traddles heeft van hetzelfde vak de proef ge-
nomen, maar het is zijne zaak niet. Hij is zeer weltevreden onder deze
teleurstelling, en herinnert mij, dat hij zich zelven altijd voor dom heeft
gehouden. Nu en dan heeft hij werk voor hetzelfde nieuwsblad om de
stof voor artikelen over droge onderwerpen bij elkander te zoeken,
welke dan door geestiger schrijvers bewerkt en opgesierd wordt. Hij is
voor de balie benoemd, en heeft met bewonderenswaardige vlijt en zelf-
verloochening nogmaals honderd pond te zamen geschraapt tot premie
voor den procureur bij wien hij in de zaken komt Bij zijne benoeming
werd veel heete portwijn gedronken, maar de betaalde som in aanmer-
king nemende, geloof ik, dat er nog van is overgebleven.
If* fi heb nog iets anders bij de hand gevat. Tot vreezen en beven heb ik
mij aan het auteurschap begeven. Eerst schreef ik in sdlte eene kleinig-
heid, zond het stuk aan een tijdschrift, en het werd daarin geplaalst.
Sedert heb ik moed gekregen om een vrij groot getal kleine stukjes te
schrijven. Tegenwoordig wordt ik er geregeld voor betaald. Over het
Reheel ben ik er wel aan toe ; als ik op de vingers mijner linkerhand mijn
mkomen optel, kom ik den derden vinger voorbij tot aan het tweede lid
van den vierden.
Wij zijn uit Buckingham-Street verhuisd naar een aardig buitentje,
dicht bij dat^ waamaar ik eens stond te kijken toen mijne geestdrift pas
vuur vatte. Mijne tante evenwel (die het huis te D o v e r verkocht heeft)
zal hier niet blijven, maar is voomemens naar een nog kleiner buiten-
woninkje zeer dichtbij te verhuizcn. Wat moet dit voorspellen ? Mijn
hawelijk ? Ja !
Ja! Ik zal met Dora trouwen! Juflfrouw Lavinia en juffrouw Clarissa
hebben hare toestemming gegeven ; en als ooit kanarievogeltjes het dnik
hadden met fladderen en rondhuppelen, hebben zij het. Juffrouw La-
vinia, door zich zelve tot het toezicht over de garderobe mijner beminde
aangesteld, knipt aanhoudend kurassen van grauw papier, en heeft;
gedurig verschil met een hoogst fatsoenlijk jongmensch, met een pale
20 DAVID COPPKRFIBLD.
goed en eene el onder den arm. Bene woUenaaister, die altijd eenenaald
met een draad als een dolk in de borst heeft steken, heeft kost en inwo-
ning in huis, en schijnt, hetzij zij eet^ drinkt of slaapt, nooit haar vinger*
ho^ af te nemen. Zij maken mijn bef je tot een ledepop. Gedurig lates
zij haar halen om iets aan te passen. Wij kunnen des avondsgeeneviX
minuten vergenoegd bij elkander zitten, of een lastig vrouwspasooa
klopt aan de deur en zegt: »Och, als 'tu belief juffrouw Dora wilt ge
ecns even boven komen ?"
Juffrouw Clarissa en mijne tante dwalen geheel L o n d e n door om
huishoudelijke benoodigdheden op te zoeken, waamaar ik dan met Don
moet gaan zien. Het zou beter zijn als zij het goed dadelijk kochteo,
zonder de ceremonie van bezichtiging ; want eens uitgaande om naar
haardgereedschap voor de keuken te kijken, ziet Dora een Chineesch
huisje voor }ip, met klokjes aan het dak, en wil dit veel liever hebbeo.
Het vereischt een langen tijd om Jip aan zijne nieuwe woonplaats, nadit
wij die gekocht hebben, te gewennen; want hij kan er niet uit of in komeo
zonder al de klokjes te doen klinken, en wordt dan schrikkelijk angsdg.
Peggotty komt om ons te helpen en gaat terstond aan het werk. Hire
taak schijnt te zijn alles scboou en nog eens schoon te roaken. Z^' boent
alles wat maar geboend kan worden, tot het van het aanhoudend wrijven
blinkt gelijk haar eigen eerlijk voorhoofd. £n nu is het, dat ik haar een-
zamen breeder des avonds door de donkere straten begin te zien gaan
en onder het gaan naar de dwalende gezichten kijken. Ik spreek hem op
zolk een tijd nooit aan. Ik weet maar ad te wel, als zijne emstige gedaante
verder gaat, wat hij zoekt en wat hij vreest.
Waarom kijkt Traddles zoo bq zonder deftig, wanneer hij mij dien
namiddag in de Commons komt opzoeken, waar ik nog, fatsoenshalve,
somtijds been ga als ik tijd heb ? De verwezenlijking mijner jeugdige
droomen is ophanden. Ik ga eene trouwpermissie halen.
Het is een klein stukje papier om zooveel kracht te hebben; en
Traddles beschouwt het, terwijl het opmijnlessenaarligt,half metbc-
wondering, half met ontzag. Daar staan de namen, in de dierbarebetrek-
king, die mijne verbeelding mij zoo dikwijls heeft afgeteekend, David
Copperfield en Dora Spenlow; en daar in den hoek is die vaderlijke
instelling, het zegelkantoor, dat in de verschillende omstandigheden des
menschelijken levens zulk een wilwiUend belang stelt en op onze ver-
eenigingnederziet; en daar is de aartsbisschop van Canterbury, die
ons in druk zegen toebidt, en dat zoo goedkoop doet als men maar
eenigszins kan verwachten.
Evenwel ben ik een droom, een onrustigen, gejaagden, gelukkigen
droom. Ik kan niet gelooven, dat het gebeuren zal; en toch kan ik ook
niet gelooven ofiedereen^ dien ik op straat voorbijkom, moet het eenigs-
zins gewaar worden, dat ik overmorgen zal gaan trouwen. De smrogaat
kent mij wel, als ik voor hem kom om beeedigd te worden, en helpt mij
zoo gereedelijk^ alsof er eene ma^onische verstandhouding tusschen ons
was. Traddles is er geheel niet bij noodig, maar blijft tochbg mij, of
het noodig mocht zijn.
IK ZAL HIT DORA TKOTTWEN. tl*
*Ik hoop als gij weder hier komt^beste vriend," zeg ik tot Traddles,
->dat het dan met dczelfde boodschap voor u zelven zal zijn. Ed ik hoop,
-dat het spoedig magwezen." — >Ik danku vooruwegoede wcnscfaoi,
mijn beste Copperfield," antwoordt hij. »Ik hoop het ook. Het is eene
genistheid te weten, dat zij naar niij zal wachten, al was het nog zoo
lang, en dat zij waarlijk het allerltefste meiaje is..." — » Wanneer nioet
gij liaar van de diligence afhalen?"vroe^ik. — »OiEzevcnuur,"zegt
Traddles, op zijn oud zilrcren horloge kijkendc — hetzeirde horloge,
waaniit hij op school eens een rad had genomcn, om cr een watermo-
lentje van temaken.iDatisookomtrentde tijdjdatjuffrouw Wickfield
■moet aankomen, niet waar?" — iZij komt eerst later. Tegen half
uegen." — »Ik venekeru, beste jongen," zeidc Traddles, »ik ben haaat
«veneens in mijn scbik alsofik zelfzou gaan trouwen,alsik bedenk, dat
Toor U alles zoo gelukkig is afgeloopen. En waarlijk, de groote vriend-
schap en achting om bij deze heugelijke ^elegenheid aan Sofie te denken,
•CB haar met juffrouw Wickfield tot bruidsjuffer te verzoeken, vereischt
mijne warmste dankbetuiging. Ik ben zeer gevoelig daaivoor."
Ik hoor hero aan en drukhemdehandjen wijpraten,en wandelen,
en dineeren, en zoo voort; maar ik geloof bet nog nieL Er is nicts
van waar.
Op den bepaalden tijd komt Sofie bij Dora's tantes aan huis. Zij heeft
een allerinnemendst gezichtje — niet eigenlijk schoon, maar buitenge-
fDeen behaaglijk — en is een van de harteliikste, ongemaaktste, vroo-
lijkste, bcvalligstc meisjes, die ik ooit gezien heb. Traddles presenteert
liaar aan ons met groote troschheid, en wrijfl tien minuten lang, op de
klok af, in zijne handen, terwijl ieder haartje van zijn hoofd op de tcenen
staat als ik hem met zijne keus feliciteer.
Ik heb Agnes van de diligence gehaald, en voor de tweede maal zien
wij haar hemelsch vroolijk gezit^tje onder ons. Agnes is zeer met
Traddles ingenomen, en het is vemikkelijk de ontmoeting van die twee
te zien, en op te merken hoe opgetogen Traddles is terwijl hij het aller-
lie&te meisje van de wereld in hare genegenheid aanbeveelt.
Nog ^loof ik het niet Wij hebben een vemikkelijken avond en zijn
overmatig gelukkig ; maar nog geloof ik het niet. Ik kan niet tot bezin-
□ing komen. Ik kan mijn geluk niet bevatten. Ik ben zoo beneveld en
iluizelig, alsof ik een paar weken geleden des morgans zeer vroeg was
opgestaan, en sedert niet weder naar bed was geweest. Ik kan mij niet
voorslellen wanneer het gisteren was. Ik schijn reeds maanden lang met
die trouw-permissie in mijn zak te hebben geloopen.
Ook den volgenden dag, wanneer alien in een troep het huis — ons
hnis — Dora's en mijn huis — gaan zien — is het mij onmogelijk mij
voor den meester daarvan te houden. Ik schijn daar maar met verlof
van iemand anders te wezen. Ik verwacht half en half, dat de werkelijke
meester spoedig thuis zal komen en mij welkom heeten. Zulk een fraai
fauisje als het is, met zoo fonkelnieuwe karaers, met de bloemen op de
tapijtcn, alsof zij zoo versch geplukt waren, en de groene blaadjes op de
liehangsels alsof zij zoo pas waren uitgekomen; met de heXdneXkCNj^-
22 DAVID COPPERFIELD.
dbeksche gordijnen, en de blozend rooskleurige meubelen, en Don's
tuinhoed met het blauwe lint —^ weet ik het nog wel, hoe lief ikhaar
vond met zulk een hoed op, toen ik haar pas leerde kennen ! — die reeds
aan zijne pen hangt; de guitaarkist overeind in een hoek, alaof zij reeds
geheel thuis was; en iedereen struikelende over Jip's pagode die veelte
groot voor het huis is.
Nog een genoegl\jke avond, die even onwezenlijk is als al het andere>
en ik sluip eer ik heenga de gewone kamer binnen. Doraisernietik
denk, dat zij nog niet met aanpassen gedaan hebben. Juffrouw Lavinift
komt binnenkijken, en zegt op een geheimzinnigen toon, dat het niet
lang duren zal. Zij blijft echter nog tamelijk lang weg. Maar eindelijk
hoor ik aan de dear iets ritselen en daarop eenige malen aankloppeo.
Ik zeg ibinjien !'' maar er wordt nog eens geklopt.
Ik ga naar de deur, benieawd wie er zijn zal ; daar ontmoet ik een pair
heldere oogen en een blozend gezichtje ; het zijn Dora's oogen en g^
zichtje, en jufTrouw Lavinia heeft haar gekleed gelijk zij morgen zijn zal,
met hoed en al, om mij haar zoo te laten zien. Ik druk mijn vrouw^ aao
mijn hart; en juffrouw Lavinia geeft een gilletje, omdat ik den hoedeeoe
deuk geef, en Dora lacht en schreit te gelijk, omdat het mij zoo wel b^
valt: en ik ^eloof het minder dan ooit
f Vindt gij het lief, Doady ?" zegt Dora.
t Lief! dat zou ik nog al gelooven !''
t£n beval ik u zoo ?" zegt Dora.
Deze vraag brengt zooveel gevaar voor den hoed mede, dat juffrouw
Lavinia wederom een gilletje geeft, en mij verzoekt te begrijpen, dat
Dora alleen bekeken, maar volstrekt niet aangeraakt mag worden. Dora
staat daar een paar minuten met verrukkelijke verlegenheid, om zich te
laten bewonderen, en neemt dan haar hoed af — en ziet er dan zoo na-
tuurlijk uit ! — en loopt heen met den hoed in de hand ; en komt weder
naar beneden huppelen in hare gewone kleeding, en vraagt Jip of ikgeen
mooi vrouwtje krijg, en of hij het haar vergeeft, dat zij gaat trouwen, en
knielt om hem op het kookboek te laten opstaan, voor de laatste maalin
haar ongehuwden staat.
Ik ga naar huis, nog ongelooviger dan ooit, naar eene kamer, die ik
dichtbij genomen heb ; en sta des morgens zeer vroegop om naar Hig^
g a t e te rijden en mijne tante te halen.
Ik heb mijne tante nog nooit in zulke staatsie gezien. Zij isinbruingel^
zijde gekleed, en heeft een witten hoed op — verbazend. Janet heeft ha**
gekleed, en is daar om mij nog eens te zien. Peggotty is gereed om na^
de kerk te gaan, voornemens om de plechtigheid op de galerij aao ^
zien. Mijnheer Dick, die mijne beminde voor het altaar aan mij zal ov^I
geven, heeft zijn haar laten krullen. Traddles, dien ik volgens afisprai^
aan het tolhek heb opgenomen, vertoont eene oogverblindende men^^
ling van roomkleur en lichtblauw; en beiden, hij en mijnheer Die
maken een algemeenen indruk alsof zij geheel en al handschoen ware
Zonder twijfel zie ik dit, omdat ik weet dat het zoo is ; maar ik ben z
verward, dat ik niets schijn te zien. En ik geloof ook aan niets er van
nC BEN WXUCBLVK GXTROUWD. 1$
Evenwel is, terwijl wij in cen open rijtuig hcenrijden, dit tooverhuwelijk
wezenlijk genoeg om mij met cen sooit van verwonderd medelijden te
vervuUen met de ongelukkigcn, die er geen deel san hebbcn, maar de
winkels aanvegen of naar faunnc dagelijksche besigheden gaan.
Mijne tante lit den gcheelen weg over met mijne hand in de hare.
Wanneer wij op korten a&tand van de kerk sdlhouden, Dm Pe^otty,
die wij op den bok hebben medegcnomen, af tc zetten, geeft zij die hand
een druk en mij een kus.
* God zegene u. Trot ! Mijn eigen zoon kon mij nooit dierbaarder zijn.
Ik denk van morgen aan dat anne lieve kind." — i Ik ook. En aan alles
wat ik u te danken heb, lieve tante." — >Och,kind.'"zegt mijoetante, -
en geeft met overstroomende bartelijkheid tutre hand aan Traddles^
die dan de zijne aan mijnheer Dick geeft, die dan de zijne aan mij
gcefl, die dan de mijne aan Traddles geef, en zoo komen wij aan de
kerkdeur.
De kcrk is stil genoeg, voorzeker; maar zij kon ook wel eenc Stoom-
weverij in voUen gang wezen, zoo gering is haar bedaiende invloed Op
mij. Daarvoor ben ik te ver weg.
Het overige is alles een meer of minder verwaide droom.
Een droom, dat zij met Dora binnenkomenl datdestoelenzetsterons,
gelijk een sergeant, die recruten drill, voor het altaarhek in gelid zet;
dat ik mij zel& op dat oogenblik verwonder, waarom stoelenzetsters
altijd de hatelijkste wijven moeten zijn, die men maar kan vinden, en of
er eene godsdienstige vrees voor eene heillooze besmetting van goede
luim bestaat, die het onvermijdelijk maakt zulke vaten vol azijn langs
den weg ten hemel te zetten.
Dat de geestehjke en de voorzanger aankomen, dat er eenige boots-
lieden en andere menschen komen binnenkuieren, dat er een oude zee-
man achter mij staat, die de kerk een sterkcn getir van rum mededeelt;
dat het formulier met eene zware stem-begint, en wij alien zeer oplet-
tend zijn.
Dat jufirouw Lavinia, die den post van assistent-bruidsjufferwaameemt,
de eerste is, die begint te schreien en, naar ik het begrijp, eene snikkende
hulde aan de nagedachtcnis van Pidger brengt; dat juflrouw Clarissa
haar reukfleschje te baat neemt; dat Agnes voor Dora zorgt, dat mijne
tante poogt zich als een voorbceid van stugheid te vertoonen, terwijl de
Iranen over hare wangeo rollen ; dat kleine Dora geweldig breft en
zachtjes fluisterend hare antwoorden uitbrengt.
Dat wij naast elkander knielen ; dat Dora al minder en minder beeft,
maar altijd de hand van Agnes vastklemt; dat het formulier kalmen
emstig ten einde locpt; dat wij alien elkander in een April-staat van
Ischjes en tranen aanzien, alshetvoorbij is; dat mijne jonge vrouw het
in de kerkekamer op de zenuwen krijgt, en om haar papa, haar lieven
papa roept.
Dat zij zich spoedig weder laat opbeuren en wij alien het register tee-
kenen. Dat ik naar de galerij ga om Peggotty te halen en haar te laten
teekenen ; dat Peggotty mij in een hoek in hare armen knelt, en mij zegt,
24 DAVID COPPSRFIKLD.
dat zij mijne eigene lieve moeder heeft zien trouwen ; dat het is afgeioo-
pen^ en wij heengaan.
Dat ik zoo vol trots en teederheid met mijne lieve vrouw aan den ann
den middelgang langs ga, door een nevel van halfgeziene toekijkav
preekstoelen, monumenten, banken, doopvonten, orgels en kerkvensten,
hetwelk mij alles flauw herinnert aan mijn kinderlijk kerkgaan thms,xoo
lang geleden.
Dat zij, als wij voorbijgaan, fluisteren welk een jong paartje wij zijn en
welk een mooi vrouwtje zij is. Dat wij alien onder het tenigrijden xoo
spraakzaam en vroolijk zijn. Dat Sofie ons vertelt, hoe zij, toen zij Tradd-
les (wien ik de permissie had toevertrouwd) daarom zag vragen, bijm
flauw was gevallen, daar zij zich overtuigd hield, dat hij ze zou verloren
hebben of zich uit den zak laten roUen. Dat Agnes blijmoedig lacht, en
dat Dora zooveel van Agnes houdt, dat zij zidi niet van haar wil laten
scheiden, maar nog hare hand blijft vasthouden.
Dat er een ontbijt komt, met overvloed van allerlei lekkers en voed-
zaams om te eten en te drinken, waarvan ik mede gebruik, gelijkikin
een anderen droom zou doen, zonder het minste van den smsuik gewaar
te worden ; daar ik, om zoo te zeggen, niets dan liefde en huwelijk^ok
eet en drink, en aan die spijzen evenmin geloof als aan iets anders.
Dat ik op dezelfde droomerige manier eene aanspraak houd, zonder
het minste te weten van wat ik zeggen wil. Dat wij alleen zeer gezellig en
eenvoudig vergenoegd zijn ^maar toch altijd in een droom) en dat
Jip een stuk bruidstaart knjgt, en hem dat naderhand niet goed
bekomt.
Dat er een paar postpaarden gereed staan, en dat Dora heengaat om
zich te verkleeden. Dat mijne tante en juffi-ouw Clarissa bij ods blijven,
en wij in den tuin gaan wandelen, en mijne tante, die bij het ontbijt eene
geheele rede voering over Dora's tantes heeft gehouden, nu zelve daarom
lacht, maar er toch een weinigje trotsch op is.
Dat Dora gereed is, en jufTrouw Lavinia nog met haar doende blijft,
ongenegen om het aardige speelpopje los te laten, dat haar zooveel ge-
noeglijke bezigheid heeft gegeven. Dat Dora eene lange reeks van ver-
rassende ontdekkingen doet, dat zij nog allerlei kleinigheden heeft ver-
geten, en iedereen overal been loopt om ze te halen.
Dat alien zich om Dora heendringen, toen zij eindelijkbegintafscheid
te nemen, en de geheele groep, met de heldere kleuren van kleedjes en
linten, naar een bloembed gelijkt. Dat mijne beminde bijna onder de
bloemen wordt gesmoord, en er eindelijk, te gelijk lachende en
schreiende, onder uitkomt, in mijne verlangende armen.
Dat ik Jip (die met ons medegaat) wil dragen, en Dora >neen" ze^
en dat zij hem moet dragen, of dat hij anders zal denken, dat zij met
meer van hem houdt, nu zij getrouwd is, en dat hem het hart zal breken*
Dat wij arm in arm heengaan, en Dora nog eens staan blijft en omkijkt,
en zegt: i Als ik ooit onvriendelijk of ondankbaar voor iemand geweest
ben, onthoudt het dan niet langer!" en in tranen uitbarst.
Dat zij met haar handje wuift en wij nog eens heengaan. Dat zij nog
WII HKBBEN VOLSTRIKT GBEN VESRTAND TAW HUISHOUDEN. 35
«eiis blijft stilstaan'en omkijkt, en naar Agnes snelt, en Agnes, boveo
-slle anderen, hare laatste kussen en a&cbeickwoorden geeft.
Emdelijk rijden wij te zamen voort, en ontwaak ik uit den droom. Ik
-geloof het eindelijk. Het is mijn dierbaar, dierbaar vrouwtje naast nuj,
cUt ik zoo liefheb.
»Zijt ge nu terreden, gijiiiaIlejongen?"EegtDora. lEnveetgewel
zeker, dat ge geen berouw zult hebben i"
Ik ben ter zijde blijven staan, om de schimmendierdsKentelaten
voorbijzweven. Zij zijn verdwenen, en ik hervat de reis van niijn verhaal.
ONS HUISHOUDSH.
Het was een vreemde staat van taken toen ik mij, nadat de witte-
broodsweken om en de bniidsjuffertjes naar huis waren, met Dora in ods
huisje vond zitten; gcheel buiten werk gezet, om dit zoo te zeggen, wat
mijne oude vermkkelijke bezigheid van vrljen betrof.
Het scheen icts zoo zonderlings Dora daar altijd bij mijtebebben.
Het was iets zoo onverklaarbaars, niet te behoeven uitgaan om baar te
lien, gcenc reden te hebben om mij over haar te kwellen, niet aan haar
te moeten schrijvcn, gecne gelegenheden te moeten opioeken en ver-
ziunen om met haar allecn tc zijn. Als ik dcs avonds van mijn schrijfwerk
opkcek en haar tegenover mij zag zitten, leunde ik somtijds achterover
in mijn stoel en dacht hoe wonderlijk het was, dat wij daar zaten, met
elkander alleen, als iets dat van zelf sprak — waarmede uiemand meer
iets te maken had — al het romaneske van ons engagement indekas
gelegd, om daar te liggen roesten — niemand te behagen dan elkan-
der — elkander te behagen, ons levcn lang.
Als het Parlement sitting had en ik laatuitbleer,washetmij, onder
het naar huis gaan, zoo vreemd te kunnen denken, dat Dora thuis zat!
Het was in het eerst iets zoo wonderlijks, dat zij zachtjes naar bcneden
kwaro, cm nog wat met mij te praten, terwijl ik mijn avondmaal ge-
bniikte. Het was iets zoo verbazends nu zeker te weten, dat zij hare
haren in papiltotten zette. Vooral was het iets verbazends haar c^t zelf
te zicn docn I ,
Ik twijfel er aan of twee jonge vof^eltjes wel minder van huishouden
hadden ktmncn weten, dan ik en mijne lieve Dora deden. Wij hadden
natuurlijk eene meid. Zij hietd voor ons huis. Ik koester nog cen geheim
geloof^ dat zij eene vermomde dochler van juffrouw Cruppmoetgeweest
zijn, zulk een geduchtcn tijd hadden wij met die Mary Anne.
Zij heette een Juweel, en toen wij haar huurden werd het ons voorge-
daan, dat haar naam nog maar een flauw denkbeeld gaf van haar aard.
Zij had een getuigschrift zoo groot als eene proclamatie, en vol^en& ^
26 DAVID COPPERFISLD.
document, kon zij alle huishoudelijke werkzaamheden venichtec, waar
van ik ooit gehoord had, en nog vele waarvan ik nooit had gehoord. Z^
was eene vrouw op het best van haar leven; van een barsch uitzichten
onderhevig (vooral op hare armen) aan een soort van aanhoudende
mazelen of overloop van gal. Zij had een neef bij de Garde^ met zaike
lange beenen, dat hij naar de avondschaduw van iemand anders geleeL
Zijn monteeringrokje w^ hem zooveel te klein als hij te groot voor oiue
woning was. Hij deed het huisje nog kleiner schijnen, dewijl hij zoo
onevenredig daaraan was. Bovendien waren de muren niet dik, en ab
hij bij ons aan huis den avond sleet, werden wij altijd daarvan verwittigd
door het hooren van een aanhoudend gebrom in de keuken.
Men had ons Juweel als nuchter en ieerlijk gewaarborgd. Ik was dis
wel genegen om te gelooven datzijeentoevalhad, toen wijhaarinde
keuken op den grond vonden liggen, en dat de vermiste theelepeltjes
aan den aschman waren te wijten.
Maar zij was ons toch eene schrikkelijke kwelling. Wij gevoelden ons
gebrek aan ondervinding, en wisten geen raad. Wij zouden geheel van
hare barmhartigheid hebben afgehangen, als zij iets daarvan gehad had;
maar zij had ^ene de minste barmhartigheid. Zij was de oorzaak van
onze eerste kleme oneenigheid.
iLiefje," zeide ik eens tegen Dora, >denkt ge wel dat Mary Anne
eenig denkbeeld van den tijd heeft ?" — * Waarom, Doady ?" vroeg Dora,
zeer onnoozel van hare teekening opkijkende. — t Omdat het al vijf onr
is, lieve ; en wij zouden om vier uur hebben gegeten,"
Dora keek angstvallig naar de pendule en meende dat zij misschieD
voorging.
tintegendeel, liefje," zeide ik, op mijnhorlogekijkende; >zijisilog
eeni^e minuten achter."
Mijn vrouwtje kwam naar mij toe, zette zich op mijne knie, om nij
met vleien stil te houden, en trok met haar potlood eene streep recht
over het midden van mijn neus naar beneden ; maar daarmede, schooo
het heel aardig was, had ik nog niets te eten.
t Denkt ge niet, lieve," zeide ik, i dat het beter zou zijn er Mary Anne
eens over te onderhouden?" — lOch neen, blief. Dat zou ik niet kon-
nen, Doady,** zeide Dora. — iWaarom niet liefje?" vroeg ikvricn-
delijk. — lOch, omdat ikzulk een gansje ben," antwoordde Dora,* en
zijditwelweet!"
Ik vond deze meening zoo onvereenigbaar met het mvoeren vaa ]
eenigen regel voor Mary Anne's willekeur, dat ik mijne wenkbrainr^
eenigszins samentrok. ^,i
t O, welke leelijke rimpels heeft mijn stoute jongen op zijn voorhoofd -
zeide Dora, en nog op mijne knie zittende, trok zij ze met haar potlo^^
na, de punt nu en dan tusschen hare roode lipjes brengende omt^^
merk zwarter te maken; en zoo werkte zij aan mijn voorhoofd met z^^^^
een comischen kinderlijken schijn van vlijt en ijver, dat ik er tegen i^g
en dank om moest lachen. — * Nu is hij een zoet kind," zeide Dora. *^^
heeft een veel mooier gezichtje als hij zoo lacht." — iMaar liefje!" zei(f ^
DK GKDUCHTB MARY ANNE, 37
>Neeii,DeeD! Blicf!"riep Dora met eenkusje. iWeesgeenstome
baard! Wees Diet cmstig!" — iMaar, mijn Vostbaar vTOUwtje,**
ik, > men moet somtijds 00k eens ernstig wezcn. Kom, ga hier op
Coel zitten, dicht bij mij. Geefmij hetpotloodlDaar! Laten wijiiii
'Crstandig praten. Gij wcet wel, lief je" (hoc tcer waa dat handje
vattea, en hoeklein wasdietrouwiingi) iGij wcet wrl, lief jehet
t niet aangenaam, om zonder eten te moeten uit^aan. Is het
— iNe-neneen!" antwoordde Dora flauw, — »Mijn lief je, hoe
je zoo f" z— » Omdat ik weet, dal gij mij zult gaan beknorren," riep
schreiend nit. — )Maar, mijn hartje, ik wil maar redeneeren." —
maar redeneeren is nog erger dan knorren," riep Dora wanhopig
\ ben niet .getrouwd om met mij te laten redeneeren. Als ge met
en arm klein dingetje als ik ben hadtwillen redeneeren, hadtge
t vooraf moeten zeggen, gij wreede jongen !"
ioogde Dora te bevredigen, maar lij keerde haar gezichtje van mij
schudde hare krullen van den eeoen kant naar den anderen, en
zoo dikirijls: >Gij wieede, wreede jongen!" dat ik waarlijk niet
meer wist wat te doen. Ik ging du!: in mijne besluiteloosheid een
aalcn de kamer op en neer, en kwam toen weder tcnig.
>ra, mijn lievclingetje !" — »Ncen, ik ben uw lievelingetje ntet.
het m o e t u wel spijten, dat ge mij getrouwd hcbt, of anders zoudt
t met mij redeneeren!" antwoordde Dora.
gevoelde mij door het onbillijke dier beschuldiging zoodanig ge-
, dat zij mij moed gaf om ernstig te zijn.
aar, lieve Dora," zeide ik, mu zijtgij toch heel kinderachtig,en wat
^ is mailigheid. Ge zult toch zeker wel ODthouden hebben, dat ik
;n al mpest uitgaan eer wij half gedaan hadden met eten ; en dat ik
gisteren ongesteld van werd, doordien ik in groote haast half on-
talfsvleesch had moeten eten: vandaag blijft het diner geheel in
teek — en ikdutfniet zeggen hoelang wij naar het ontbijthebbea
:ht — en toen kookte het water niet eens. Ik wil u gccne verwijten
liefje, maar dat is toch niet aangenaam." — >0 gij wreede, wreede
1, om zoo te zeggen dat ik eene nare vrouw ben !" riep Dora nit. —
f, lieve Dora, gij moet toch wel weten, dat ik nooit zoo lets gezegd
— »Gij legt immers, dat het niet aangenaam isl" zeide Dora. —
teide ik van die manier van huishouden." — » Dat is juist evcneens !"
)ora uit En blijkbaar dacht zij ook zoo, want zij schreide aller-
!t.
ging nog eens de kamer op en neer, vol liefde voor mijn bevallig
■tje, en door zelfverwijt gedreven om met mijn hoofd tegen de deur
pen*.
png weder zitten en zeide ;
geef u geheel geene schuld, Dora, Wij hebben beiden nog veel te
. Ik wilde u maar bcwijzen, liefje, dat gij u waarlijk" {ik bad beslo-
t niet op te geven) ■ moet gewenncn om Mary Anne na te gaan, en
en weinigje voor u zelve, en voor mij, moet leeren zorgen." — »Ik
■nder mij waarlijk, hoe gij zoo ondaokbaai kunt a^ieten " ^■tofc
38 DAVID C0PFBRFI8LD.
Dora. > Gij weet immers we], dat ik laatst, toen gij gezegd hadt dat ^j
gaame een moolje visch zoudt willen hebben^ — - dat ik toen zcl?e ben
uitgegaan en mijlen ver heb geloopen oiu het te bestellen, om er u mede
le verrassen." — ►Dat was heel goed van u, raijo liefje," antwoorddeit
»En ik gevoelde het zoo diep, dat ik er volstrekt niet van had willen
spreken, dat gij een heelen zalm hadt gekocht — veel te veel voorlret
personen — of dat hij een pond en zes schellingen kostte — dat meeris
dan wij voor zoo iets kunnen betalen," — iGij heb er toch heel smlk^ "*
lijk van gegeten," snikte Dora, »en gezegd. dat ik een Rotje was." —
»En dat zeg ik nog ecns, liefje," antwoorddc ik, » wel duizcndrnxal !"
Maar ik had het zachtje hartje van Dora al tc gcvoelig gekwetst, en 15
vilde zicb niet laten troosten. Haar snikken en klagcn was zoo aandoen-
lijk, dat het mij was alsof ik haar ik wcet niet wat voor leed gedaan htd.
Ik was gcDoodzaakt om haastig uit (e gaan, moest'laat uitbhjven, en ge-
voelde den geheelen avond cene wroeging, die mij dieprampzalig maaktc
Ik had het geweten van een moordenaar to werd door eeue onbestemde
bewustheid van snoodheid en wreedheid gemarteld.
Het was twee of drie ure in den nacht toen ik naar huis kwam, en mqne
tante, bij mij aan huls, vond opzitlen om naai mij te wachten.
»Scheelt er iets aan, tante ^' vroeg ik ongerust. — »Niets, Trot,"int-
woordde zij. ■ Ga zitten, ga zitten. Bloesempje is wat van haar streek gt
weest, en ik heb haar gezelschap gehouden, Anders niet."
Ik liet mijn hoofd op mijne hand zinken ; en terwiji ik zoo in het thut
zat te kijken, gevoelde ik mij treuriger en oeerslachtiger dan ikgedadit
had, dat zoo kort na de vervuUitig mijner schoonste hoop mogelijk had
kunnen zijn. Terwiji ik zoo zat te denken, ontmoette ik toevallig denblik
mijner tante, die op mij gevestigd was. Er was iets angstigs in haar oit-
zicht, dat echter terstond weder ophelderde.
»Ik verzeker u, tante," zeide ik, >ik ben zelf den geheelen avond mi»-
moedig geweest, alleen omdat ik denken moest, dai Dora bedroefd was.
Maar ik was niets anders van zin, dan om zacht en vriendelijk over onie
huiselijke zaken met haar te sprekcn."
Mijne tante krikte bemoedigend.
jGij moet geduld hebben. Trot," zeide zij, — iNattmrlijk ! De heme!
Weet dat ik niet onrcdelijk wil wezen, tante." — » Wel neen !"zeide mijne
tante. >Maar ons Bloesempje is een heel teer bloesempje, en de wind
moet zach^es met haar omgaan."
Ik dankte mijne gocde tante in mijn hart voor hare teederheid vooi
mijne vrouw ; en ik hield mij overtuigd, dat zij wel wist dat ik dit deed.
iDenkt gij niet, tahte," zeide ik, nadat ik nog cene poos in het vunr
had gekeken, 1 dat gij Dora, tot ons wederzijdsch bestwil, nu en dan een
weinigje raad en onderricht zoudt kunnen geven ?" — »Trot,"antwoordde
mijne tante met zichtbareaandoening; »neen!"Vraag mij zooiets niet!"
Haar toon was zoo ernstig, dat ik verwonderd opkeek.
»Ik zie op mijn lewen terug, kind," zeide mijne tante, »endenk aan
lommigen, die nu in het graf liggen en met wie ik wel op vriendelijker
Toet had mogen zijn. Als ik hard over de dwaze huwelijken van anderea
TU HKBBEN OHZE BBItSTB KLEINE ONEEHIGHUD GEHAD. 2$
heb geooideeld, kao het wel geweest ziJD, omdat ik bittere rcdcnco had
om hard over mijn eigen te oordeelen. Zwijgea wij daarvan. Ik ben een
goed OAiital jarcD Ung cene wonderlijke, dhftige, eigenzinnige soort van
VTOUw gewecst. Dat ben ik nog en zal ik wel attijd blijven. Uaar gij en ik
hebben elkander toch wat goeds gedaan, Trot; — in alien geTalls, g^
hebt mij goedgedaan, beste jongen; en er moet nu zoo laat geene ver-
deeldtieid tussdien ods komen." — > Verdeeldheid tusschen o n s I" riep
ik uit. — >Kind, kind!" zeide mijne tante, haar kleedgladstrijkende;
>hoe gauw die tusschen ons zou kunnen komen, of hoe ongelukkigik
ons Bloesempje zou kunaen maken, als ik mij met iets bemoeide, zou
geen profeet kunnen zeggen. Ik verlang niets anders dan dat ods liefje
veel van mij zai houden en zoo vroolijk wezen als een vlindertje. Denk
aan uw eigen ouderlijk huis en dat tweede huwelijk; en doe haar en mij
nooit zoo veel kwaad als gij daarvan gesproken hebt,"
Ik begreep terstond, dat mijne tantegelijkbad;enbegreepookten
voile welk eene edelmoedige welwillendheid voor qijne dierbare vrouw
haar bezielde.
>Hetianogvroeg, Trot," vervolgdezij, >en Romeisnietop^^n dag
gebouwd, en ook niet in ^n jaar. Gij hebt uwe vrije keus gedaan" (voor
een oogenblik betrok haar gezicht eenigszins, naar mij dacht) len gij
hebt een zeer lief en een zeer liefderijk vrouwtje gekozen. Hct zai uw
plicht zijn, en het zai ook uw genoegen zijn — dat weet ik wel ; en ik wil
geene preek voor u houden — haar te waardeeren (geiijk gij haar geko-
een hebt) naai de hoedanigheden, die zij heeft, en niet uaar de hoedanig-
heden, die zij mogelijk niet hteft. Die laatsten moet gij in haar ontwik-
kelen, als gij kunt. En als gij dat niet kunt, kind," (hierwreef zij haar
neus) imoet gij u maargewennenomheterbuitentedoen.Maarbedenk,
bests jongcn, uwe toekomst ligt tusschen u beiden. Niemand kan u hel-
pen ; gij moet u zelven te recht helpen. Zoo is het huwelijk, Trot ; en de
Hemel zegene u beiden, die als getrouwde liedcn nog zoo naar de twee
kindertjes m het bosch gelijkt."
Mijne tante zeide dit op een vroolijken toon, en gaf mij een kus, om
dien zegen te bekrachtigen.
iSteek nu mijn lanCaarntje aan," zeide zij, >en breng mij langshet
ttunpad naar mijne lintendoos." Er was door de tuinen een pad tusschen
onze woningen aangelegd. >Doe Bloesemtje, als gij teragkomt, de vrien-
delijke groete van Betsey Trotwood; en wat ge ook doen moogt, Trot,
denk er nooit aan om Betsey tot een vo^elverschrikster te gebmiken,
want als ik haar ooit in een spiegel heb gezien, ziet zij er, zooals zij nu is,
al ijselijk genoeg uit I"
Daarmede bakerde mijne tante haar hoofd in den zakdoek,waannede
zij gewoon was het bij zulke gelegenheden in te pakken, en ik bracht
\iaai naar huis. Toen zij in hakr tuin stood, en het lantarentje omhoog
lield, om mij temg t^ lichten, meende ik wederom iets angsCigs te zien in
iea blik, dien zij op mij veat^de ; maar ik was te vol van he tgeen zij mij ge-
tegdhad,entezeerdowdrongra — voor de eerste maal werkelijk door-
dioDgen van de overtuiging, dat Dora en ik aan oote eigene toekomst
JO DAVID COPPERFIBLD.
moesten arbeiden, en dat niemand ons daarin kon helpen, om ved
daarop te letten.
Dora kwam, nu ik. alleen was, op hare pantoffeltjes naar benedes
sluipen, en schreide aan roijn hals, en zeide, dat ik hardvochtig en q
stout geweest was; en ik zeide nagenoeg hetzelfde, geloof ik; en wij leg-
den het weder bij, en beloofden elkander, dat deze eerste oneenigbad
onze laatste zou zijn, en dat wij er nooit weder eene zouden hebbenal
werden wij honderd jaar oud
De volgende huiselijke beproeving, die wij doorstonden, was de >mo-
den-proef." Mary Anne's neef deserteerde in ons kolenhok, en wcrd,tot
onze groote verbazing, door een piket zijner wapenbroeders daanst
gehaald, die hem geboeid wegbrachten in een stoet, welke ons ttiinpid
inet schande bedekte. Dit gaf mij kracht en moed om Mary Anne wegte
zenden, die, toen zij haar loon ontving, zoo zachtzinnig heenging, datik
er mij over verwonderde, tot ik dat van de theelepeltjes ontdekte,cB
ook van verschillende kleine sommen hoorde, die zij op mijn nAam,
roaar zonder mijn last, bij winkeliers had geborgd. Nadat vnj ons eene
poos met vrouw Kidgerbury hadden beholpen — de oudste bewoneres
van Kentish Row, geloof ik, die uit werken ging, hoewel zij al lasg
te zwak was om meer te werken — vonden wij wederom een juwcel, een
van de zachtzinnigste meiden,' maar die doorga^ns, als zij aardewerk
droeg, de keukentrap op- en afviel, en bijna altijd met het theegoed de
zijkamer kwam inplompen^ alsof het in een bad was. Daar de verwoestm-
gen, door deze ongelukkige aangericht, het noodig maakten haar weg
te zenden, werd zij (met tusschenpoozen van vrouw Kidgerbury) door
eene lange reeks van onbruikbare meiden gevolgd, eindigende met een
jong din^etje, dat er zeer fatsoenlijk uitzag en met Dora's hoed op naar
de kermis van Greenwich ging. Na deze jonge juffrouw herinner ik
mij niets meer, dan dat al de meiden, die wij kregen, omtrent even wein^
deugden.
ledereen, met wien wij iets te doen hadden, scheen ons te bedriegen.
Onze verschijning in een winkel was het teeken om dadelijk de bescha-
digde goederen voor den dag te halen. Als wij een kreeft kochten, was
hij vol water. Al ons vleesch was taai, en wij hadden bijna geen korst
aan ons brood. Naar een regel zoekende om een stuk vleesch zoodanig
te braden, dat het gaar genoeg en niet al te gaar was, zag ik zelf het
kookboek na, en vond de bepaling van een kwartieruurs vooriedcr
pond en nog een kwartier daarenboven. Zekere vreemde noodlottigheid
scheen echter dezen regel bij ons altijd te doen mislukken, en wij kon-
den nooit het midden treffen tusschen half rauw en zwart gebrand.
Ik had reden om te gelooven, dat deze mislukkingen ons veel duurder
te staan kwamen dan eene reeks van zegepralen zou gedaan hebben.
De winkelboekjes naziende kwam het mij voor, dat wij de keldervcr-
dieping wel geheel met boter hadden kunnen bes^ieren. zooveel werd
daarvan bij ons gebruikt. Ik weet niet of de registers van net tolkantoor ]
in dien tijd eene vermeerdering van de vraag naar peper deden blijken;
maar als ons verbruik de markt niet deed rijzen, zou ik zeggcn, dat
i
IKDBKIKN BKDRIEGT ONS. 3 1
rele buishoudcDS het gebniik geheel moeten hebben afgeschaft. En bet
verwonderlijkste van aUcs was, dat wij toch nooit iets in huis hadden.
Dat de waschvrouw het goed verpandde, en in een staat van boetvaar-
dise dronkenschap daarvoor vergifTenis kwam vragen, geloof ik dat
ieoerecn verscheidene raalen had kunnen gebeuren. Eveneens is het met
brand in den schoorsteen, de brandspuit van het kerspel en een valscheo
eed van den beadle. Maar ik vrees, dat wij al bijzonder ongelukkig
moesten zijn om juist eene meid te huren, die zooveel smaak in hartster-
kende middelen had, dat zij onze loopende rekening voor bier in de
herberg deed zwellen door zulkcoDverklaarbarepostcnals: iKwartje
rum (Mis. C), Half kwartje jcnever met kraidnagelen (Mrs. C), Glas
mm met peperment (Mis. C.)," weike letters tusschen twee haakjes altijd
op Dora doelden, die men, gelijk bij de opheldering bleek, venneeade,
dat al deze ververschingeo in eigen persoon had gebruikt.
Een van onze eerste kunststukken in het huishouden was een dinertje
aao Traddles. Ik ontmoette hem in de stad en vroeg om des namiddags
met mij te gaan wandelen. Daar hij gereedelijk hierin bewilligde, schreef
ik aan Dora dat ik hem zou meebrengen. Het was fraai wcder, onder-
weg maaktcn wij mijn huiselijk geluk tot onderwerp van ons gesprek.
Traddles was geheel vol daarvan ; en zeide dat hij, als hij lich verbeeldde
dat hij zelfzulk eenthuishadenSofiehemdaarverwachtteenvoorzijn
maaltijd zorgde, zicb niets zou kunnen voorstellen, dat er nog ontbntk
om zijn zaligheid te votmaken.
Ik had geen aardiger vrouwtje kunnen wenschen om tegenovcr mij
aan tafel te zitten, maar zeker had ik, toen wij aangezeten waren, w<d
wat meer niimte kunnen wenschen. Ik weet niet hoe het kwam, maar,
boewel wij slechts met ons beiden waren, hadden wij toch altijd dadehjk
plaatsgebrek, en toch hadden wij altijd plaats genoeg om alles te laten
zoek Taken. Ik vermoed, dat het daardoor kan geweest zijn, dat niets
eene vaste plaats had behalve Jip's pagode, die altijd vlak in den weg
Stond. Bij deze gelegenb^id was Traddles zoodanig tusschen de pagode,
en de guitaarkist en Dora's bloementafeltje ingeklemd, dat ik er ernstig
aan twijfelde of het hem wel mogelijk was mesen voik te gebruiken;
maar hij betuigde met zijne gewone tevredenheid : >Een oceaan van
plaats CopperSeld ! Ik verzeker u, een oceaan !"
Er was nog iets, dat ik had kunnen wenschen, nameiijk dat men Jip
nooit had aangewend om onder het eten vrij over het tafellaken te
loopen. Ik begon te denken, dat het iets onordelijks was hem zoo op
tafel te hebben, zelfs al was hij niet gewoon geweest om zijn poot in
het zout of de gesmolten boter te zetten. Bij deze gelegenheid scheen hij
rich te verbeelden, dat hij opzettelijk daar was om Traddles bang te
makenj en hij bleef met talk eene onversaagde volharding tegen mijn
ouden vriend blafFen, en telkens opnieuw op zijn bord aanvliegen, dat
hij het gesprek, om zoo te zeggen, voor zich alleen bield.
Evenwel, daar ik wist hoe teerhartig mijne lievc Dora was, en hoe ge-
voelig zij zou wezen voor het geringste blijk van minachting voor haar
gunstelmg, maakte ik er geen aanmeiking op. Om dergelijke redenen
32 DAVID COPPERFIELD.
sprak ik geen woord van de over den grond dwalende borden, of vanhet
ergerlijke olie- en azijnstel, waarin alles zoo in de war stond, dat het wd
dronken scheen; of van het hoe langer hoe dichter blokkeeren vaa
Traddles met zwervende groentenschotels en kannen. Ik kon niet nali-
ten mij zelven te verwonderen, terwijl ik den voor mij staanden gekook-
ten schapebout beschouwde, eer ik hem aansneed, hoe het toch kwam,
dat al onze stukken vieesch zulke buitengewone fatsoenenhadden—
en of onze slager ook een accoord had gemaakt voor al de mismaakte
schapen, die er ter wereld kwamen ; maar ik hield deze overdenkisgen
voor mij zelven.
iLiefje," zeide ik tot Dora, i wat hebt ge daar in dien schotel ?"
Ik kon niet begrijpen waarom Dora snoepige gezichtjes tegen mij had
zitten trekken, alsof zij mij wilde kussen.
lOesters, lieve," zeide Dora schroomvallig. — ils datuwinvalg^
weest f" zeide ik verheugd. — ij — ^ja, Doady," zeide Dora. — iGij hilt
er geen beter kunnen hebben," riep ik uit, voorsnijmes en vork neerl^-
gende. i Er is niets waar Traddles zooveel van houdt." — > J — ja, Doady,**
zeide Dora, ten zoo heb ik een heerlijk tonnetje gekocht, en de man
zeide. dat ze heel goed waren. Maar ik — ik vrees^ dat er iets aan scheelt
Het schijnen de rechte niet te zijn." Hier schudde Dora haar hoofdje^
en er flonkerden diathanten in hare oogen. — * Zij zijn wel opengemaakt^
maar nog niet afgedekt," zeide ik. iNeem de bovenste schulp er maar
af, liefje." — iMaar zij wil er niet af, zeide Dora, al hare krachten in-
spannende en zeer bedroefd kijkende. — » Weet ge wat, Copperfield,"
zeide Traddles vroolijk, nadat hij de oesters had bezichtigd, likgeloof
dat het daaraan ligt — het zijn heerlijke oesters, maar ik geloof dathet
daaraan ligt — dat ze nog geheel niet zijn opengemaakt.''
Zoo was het ook ; en wij hadden geene oestermessen, en hadden ze
niet eens ktmnen gebruiken, al hadden wij ze gehad. Wij keken dus maar
naar de oesters en aten den schapebout. Ten minste wij aten zooveel
daarvan als er gaar genoeg van was, en voor de rest kappers. Als ik het
hem had toegelaten, ben ik zeker dat Traddles zich tot een wildeman
gemaakt en een bordvol rauw vieesch zou hebben opgegeten, om te be-
wijzen, dat de maaltijd hem smaakte ; maar ik wilde van geen zoodanig
offer op het altaar der vriendschap weten, en in plaats daarvan hadden
wij een tweede gerecht van spek, dewijl er gelukkig en toevallig koud
spek in de provisiekast was.
Mijn arm vrouwtje was zoo bedroefd toen zij dacht dat ik verdriedg
zou zijn, en zoo verheugd toen zij zag dat dit niet zoo w;)s, dat de ver-
drietelijkheid, die ik werkelijk gevoeld maar bedwongen had, zeer spoe-
dig verdween, en wij een zeer genoeglijken avond hadden. Dora bleef
met haar arm op mijn stoel bij ons zitten, terwijl Traddles en ik een glais
wijn dronken, en nam elke gelegenheid waar om mij in het oor te fluiste-
ren, dat het zoo goed van mij was, dat ik geen wreede, knorrige oude
jongen was. Daama schonk zij thee voor ons ; en het was zoo aardig haar
dit te zien doen, alsof zij met een kinderserviesje speelde, dat ik niet bij-
zonder oplette of zij lekkere thee schonk of niet. Daama speelden
I
MIJN KIND-VROUWTJE. 33
Traddles en ik een paar partijtjes cribbage, en daar Dora ondeitusschen
bij de guitaar zong, waa het mij atsof ons engagement en ods huwelijk
slechts een streelende droom van mij geweest waren, en de ayond, toen
ik voor het cerst naar hare stem luisterde, nog oiet oni was.
Toea Traddles heenging, en ik, na hem te hebben uitgelaten, weder
in de zijkamer kwam, zette mijne vrouw haar stoel dicht bij den mijnen
en kwam naast mij zitten.
»0, het spijt mij zoo," leidezij.t Wilt gijbeproevenom mij teleeren,
Doady?" — »Ik moet cerst zelfnogleeren, Dora," antwoorddeik.»Ik
heb, even weinig ondervirding als gij," — ■ ija, maar gij kimt leeren,"
zeide zij, ten gij zijt buitendien een knap, heel knap man." — >Welke
gekheid, mijn hartjc !" zeide ik. — »Ik wenschte," hemam mijne vrouw
□a eene lange poos van stilte, idaCik voor een geheeljaar naar buiten
bad kunnen gaan, en bij Agnes wonen."
Hare handjes waren over mijn schouder gestagen, en zij liet hare kin
daarop rusten en hare blauwe ooeen zagen stil in de mijne.
» Waarom f " vroeg ik, — » Ik denk, dat zij mij wel had kunnen verbe-
teren ; ik denk, dat ik van haar wel had kunnen leeren," zeide Dora. —
lAlles doordentijd,lielje. Agnes heeftalzoovele jaren voor haar vader
iDoeten zorgen, moet ge bedenken.Zclfs toen zij nog maar een kind was,
was zij al de Agnes, die wij nu kennen," zeide ik. — »Wiltgemijweleen
naam geven, dien ik gaame zou hebben dat ge mij gaaft ?" zeide Dora,
zonder zich te bewegen. — » Wat zou dat zijn r" vroeg ik, met een gUm-
lach. — »Het is een malic naam," zeide zij, voor een oogenblik hare
krullcn schuddende. »Kind'Vrouwtje."
Ik vroeg mijn kind'Vrouwtje lachcnde, waarom zij lust had om zoo ge-
noemd te worden. Zij antwoordde zonder zich te bewegen, behalve dat
dc arm, dien ik om haar heen sloeg, hare blauwe oogen nog wat dichter
bij mij bracht :
>Ik meen niet, malle jongen, dat gij dien naam moet gebruiken, in
plaats van Dora. Ik meen maar, dat ge mij bij u lelven zoo moet nocmen,
en zoo aan mij denken. Als gij boos op mij gaaC worden, zeg dan bij u
zelven:»Het ismijn kind-vrouwtjemaar!" Alsikuerginietstcleurstel,
zeg dan :)lk heb at lang gcweten, dat zij maar een kind-vrouwtje zou
lijn !" Als gij iets mist, dat ge gaarne zoudt willen datik was, en datik
denk dat ik nooit kan wezen, zeg dan: ■ Mijn onnoozel kind-vrouwtje
heeft mij toch lief!" Want dat doe ik waarlijk."
Ik was nog niet emstig geweest, daar ik mij tot op het oogenblik niet
verbecldde, dat zij emstig was. Maar haar Ilefderijk gemoed werd zoo-
danig verheugd door hetgeen ik haar met geheel mijn hart zeide, dat
haar gezichtje zich tot lachen zette, en hare schitterende oogcn wcder
droog waren. Spoedig was zij weder geheel en al mijn kind-vrouwtje. Zij
zctte zich bij het Chineesche huisje op den grond, en liet al de klokjcs
klingelen, om Jip voor zijn laatstc wangedrag te strafTen, terwijl Jip, met
zijn kop er buiten, in de deur lag teknipoogen,telui zelfsora zich te
laten plagen.
Die gezegden van Dora maakten een diepen indruk op mij. Ik ver-
DAV1D COPFERriKLD. — III, "i
34 DAVm COPPtRFIELD.
pkats mij weder in den tijd wa^van ik schrijf; ik roep de 9chi
geda^nte van haar, die ik zoo teeder liefhad, uit de nevelen van bet'
ledene op, om het lieve gezichtje nog eens naar naij om te kceren;eni
kan nog verklaren, dat die eene, korte toespraak mij gedurig in btif
heugen bleef. Ik heb mij die rnisschen niet zoo ten nutte gemaallihi
hadkunnpndoen.Ik wasnogjongen onervaren ; tnaarik hebtocbuoci
voor die vleiende bede mijne ooren gesloten.
Dora zeide mij korl daarop, dat zij nu eene uitmuntende huishoodsK
zou gaan wordeo. Zij maakte dus de blaadjes van haar Eakboe^idMca^
puntte het potlood aan, kocht een vervaarlijk opschrijfbock, UpKwl
tiaald en draad zecr zorgvuldig a\ de bladen van het kookboek, ditjip
gescheurd had, en deed eene geweldige poging om *braaf te zijn,";^
zij het noemde, Maar de cijfers hadden de oude koppige weolnniif
heid — zij wilden zich niet laten optellen. AIs zij met groote mocite eti
paar poaten in haar opschrijfbock had aangeteekend, kwam Jip kwi^
Btaartende over het blad kuicren en veegde alles uit. De middelraigo
van haar rechterhandje wcrd geheel met inkt doortrokken, en ik getoo^
dat dit bet eenige bepaalde gevolg barer inspanningen was.
AIs ik des avonds thuis en aan het werk was — wantik schrecfona-
melijk vecl en begon als auteur eentgszins in naam te komen — legiei
somtijds mijne pen neer om op te letten hoemijnkind-vTonwijehw
best deed ombraaf te zijn. Vooreeisthaaldezijhetvervaarlijkeopsdiiiit
boek vooT den dag en legde het met een zwaren zucht op de taJTel. Dm
aloegzij het opien bij de plaats, diejipdcnvorigenavondonleesbaarhid
gemaakt, en Hep Jip om zijne wanbedrijven aan te zien. Dit garunla*
ding om wat met Jip te stoeien, en somtijds om zijn neus tot straf nKt
inkt te besmeren. Dan beval zij Jip om dadelijk >als een leeuw" opde
tafel tc gaan liggen — hetgeen een van zijne kunstjes was, hocwel ik niti
zeggen kan, dat hij zoo hggende veel op een leeuw geleek — en aU hij
juist eene gehoorzame bui had,gehoorzaamdehij, Dannatn zijdepen
op, begon te schrijven, en bevonddat cr een haartjc in was. Dan nam lij
eene andere pen, begon weder te schrijven, en vond dat zij sprikketde.
Dan nam zij weder eene andere pen, begon nog eens te schrijven, en
zeide : > O^ die pen krast, en dat zal Doady hinderen !" En dan ug lij a
als eene onmogelijkheid van af, en legde het opschrijfbock weder weg,
nadat zij den leeuw er kwansuis onder had doodgcdnikt.
Of als lij cens zecr bedaard en emstig gestemd was, zette zij rich am
de tafel, met haar zakboekje en een mandje met rekeningen en anden
documenten, die meer naar papillottcn dan ietsanders gelekcn, enb^
ptoefde daaruit iets bij clkander te brengen. Nadat zij het eene pafKi
met het andere had vergeleken, en aanteekeningen in haar boekje ge-
maakt ^n ze weder ui^eveegd, en al de vingers barer linkerhand vooniii
en achteruit nog eens en nog eens overgeteld had, werdzij zoo verdrictig
en moedeloos, en keek zij zoo bedroefd, dat bet tnij smartte haar heldtt
gezichtje zoo bene veld te zien — en dat om mijnentwil ! — enikiacbtje
naar haar toe ging en zeide : » Wat scheelt er aan, Dora P"
Dan keek Dora hopeloos op en antwoordde : i Zij willen niet uitkoa)C°-
MUN K1ND-VROUWT7B HELPT MU- 35
tk krijg er zoo'n boofdpijn van. En zij willen niet doen wat ik er van wi I
hebben !"
Dan zeid^ ik : » Laten wij bet eens te samen probeeren. Laat ik het n
eens wijzen, Dora."
Dan begon ik een practisch ondciricht, waaraan Dora, misscbien vijf
ouDUtcD lang, de groutste aandacht wijdde ; maar dan begon het haar
Bchrikkelijk te vervelen, en poogde zij het onderwerp wat te veraanzC'
namen door mijn haar te krullen, of te beproeven hoe mijn gezicht zich
voordeed als mijne boordjes omgeslagen waren. Alsik deze spcclschheid
stilzwijgcnd tegenging, en volhield, keek zij, naarmate zij meer en meer
in de war geraakte, zoo angstig en droevig, dat de herinnering, hoe
vroolijk zij altijd was tocn ik haar pas leerde kennen, en dat zij toch mijn
Idnd-vrouwtje was, verwijtend voor mij oprees, en ik het potloodje neer-
l^;de en naar de guitaar vrocg.
Ik had vtel werk en ook vele zorgen, maar dezelfde rcdenen deden
mi) dievoormijzelvenhouden. Ikbennulangnietzeker, ofikdaaraan
wH deed, maar ik deed het uitHerde voor mijn kind-vrouwtje. Ik door-
zoek mijn hart, en vertrouw deszel^ geheimen, als ik ze weet, zonder
eenig voorbehoud aan dil papier. Het oude ongelukkige verlies of gemis
van Kts onbepaalds deed Eich, dit weet ik wel, nog in mijn hart gevoelen,
maar toch niet genoeg om mijn leven te verbitteren. Als ik met fraai
weder eene eenzame wandeling deed, en aan de zomerdagen dacht toen
de gehcele lucht van mijne jongelings-herscnschimmen wemelde, miste
Dc iets in de verwezenlijking mijner droomcn ; maar ik dacht, dat het
slechts de zachte glans van het vcrledene was, die hettegenwobrdige
onmogelijk kon bezitten. Ik gevoelde somtijds, voor een poosje, dat ik
wel had kunnen wenschcn dat mijne vrouw mijne raadgee&ter was ; dat
xij meer karakter en vastheid van geest had gehad, om mij te ondersteu-
nen en te verbcteren ; dat zij het vermogen had bezeten om de ledigheid
te vervtillen, die nog ergens voor mij scheentebestaan; maar het was
mij tevcns aJsof dit eene bovenaardsche volmaakcheid van gcluk was,
die voor gcen mensch bestemd was en nooit ergens had kunnen bestaan.
Ik was, hocwel een getrouwd man, nog maar een jongeling in jaren.
Ik had nog geen anderen verzachtcnden invlocd van smart of ondervin-
diog gckend, dan die in deze bladen is opgeteckcnd. Indien ik iets ver-
keerd deed, gelijk ik misschienveclgedaan heb, deed ik het uitverkeerde
liefde en uit gebrek aan verstand. Ik schrijf de zuivcre waarheid.Hetzon
mij nu niet meer baten, iets te wiUen vcrgoelijken.
Zoo kwam het, dat ik den arbeid en de zorgen van ons leven geheel
op mij nam en niemand daarin liet deelen. Wij leefden omtrcnt eveneens
B& te voren, wat ons ongeregeld htiishouden betrof^ maar ik was daaraan
gewoon geworden, en Dora was in haar schik mij nu maar zelden ver-
drietig te zien. Zij was opgeruimd en vroolijk op hare oude kindcrlijke
manier, had mij teeder lief en vermaakte zich met hare beuzelingen.
Als de zittingen van het Parlement lang duurden en ik !aat thuis kwam,
kon Dora nooit hare rust houdcn, als zij mijn voetstap hoorde, maar
kwam dan altijd benedea om mij welkom te hceten. Als mijne avondea
36 DAVm COPPKRFIELD.
niet aan den arbeid werden besteed, waartoe ik mij met zooveel moeiie ]
had bekwaam gemaakt, maar ik thuis aan het schrijven was, bleef i^sdL ]
bij mij zitten^ hoe laat het 00k mocht worden, en bewoog zich zoo wo-
nig, dat ik dikwijls dapht dat zij in slaap was gevallen. Maar als ikda
opkeek, zag ik doorgaans hare blauwe oogen, met die stiUe aandidi
waarvan ik reeds gesproken heb, op mij gevesdgd.
>0, hoe moe is mijn jongen !" zeide Dora op een avond, toen ik haar,
terwijl ik mijn lessenaar sloot, in de oogen zag. — »£n hoe moe is mp
meisje !" zeide ik« >Dat komt er meer op aan. Gij meet op een andera
avond naar bed gaan, lief je. Het is veel te laat voor u." — » Neen, ofld
mij niet naar bed," smeekte Dora, naar mij toe komende, > Och, doe dit
toch niet r — » Dora!"
Tot mijne verbazing was zij mij snikkend om den hals gevallen.
» Niet wel, lief je, of niet welte vreden ?" — » O ja, heel wel, en heel wd-
tevreden," zeide Dora. >Maar zeg, dat ge mij zult laten opblijven omn
te zien schrijven!" — »Welk een gezicht voor zulke heldere oogen te
middemacht !* antwoordde ik. — » Zijn ze toch nog helder ?" zeide Don
lachende. >Daar ben ik blij om, dat zij nog helder zijn." — >0, dieijdd*
held!" zeide ik.
Maar het was geene ijdelheid ; het was niets anders dan schuldelooze
blijdschap, dat zij mij behaagde. Ik wist dit zeer wel, eer zij het mij nog
zeide.
>Als gij ze inooi vindt, zeg dan, dat ik altijd mag opblijven om u te
zien schrijven,'' zeide Dora. » Vindt gij ze mooi?" — »Heel mooien
lief." — >Laat ik dan altijd opblijven om u te zien schrijven." — »ft
vrees, dat ze daardoor juist niet helderder zullen worden, Dora." — >Ja»
dat zullen zij wel ! Want, gij knappe jongen, dan zultge mij niet vergeteo,
terwijl ge zoo vol stille denkbeelden zijt. Zult gij het kwalijk nemen ak
ik iets heel onnoozels zeg ? — no^ onnoozeler dan anders ?" zeide Dora,
mij over mijn schouder in het gezicht kijkende. — » Wat voor verbazcDd
ding zal dat wezen?" zeide ik. — »Blieft, laat mij de pennen houdcn,"
zeide Dora. »Ik wilde zoo gaame iets te doen hebben metal die vde
uren, wanneer gij zoo vlijtig zijt. Mag ik de pennen houden }*'
De herinnering van hare beminnelijke blijdschap toen ik ja zeide, doet
mij de tranen in de oogen komen. Toen ik de volgende maal zat te
schrijven, en geregeld naderhand, zat zij op hare oude plaats, met een
bos pennen in voorraad naast haar. Hare opgetogenheid over die b^
trekking tot mijn werk, en hare vreugde als & eene andere pen moest
hebben — hetgeen ik veinsde zeer dikwijls noodig te zijn — deed mij
aan eene nieuwe manier denken om mijn kind-vrouwtje genoegen te
geven. Nu en dan veinsde ik, dat ik een afschrift van een paarbladzijden
schrifts noodig had. Dan was Dora in haar glans. De toebereidselen, die
zij voor dat groote werk maakte, de schortjes, die zij voordeed, de voor-
speldoekjes, die zij uit de keuken leende om zich voor inktspatten te be-
hoeden, de tijd dien zij gebruikte, de ontelbare malen die zij ophield om
€r met Jip over te lachen, alsof hij alles begreep, hare overtuiging dat
Jiaar werk niet geheel af was als zij het niet met haar naam ondertee-
DE OUDE GSN1£RAAL DOKT DIENST. 37
kende, en de manier waarop zij het mij kwam brengen, alsof het een •
.schoolschrift was, en mij dan, als ik het prees, om den hals viel, zijn voor ,
mij aandoenlijke herinneringen, hoe onbeduidend zij andere menschen
00k mogen voorkomen.
Kort daama nam zij de sleutels in bewaring, en liep, met den ^eheelen
bos in een mandje om haar tenger middeltje gebonden, al nnkelend
door het huis. Ik vond zelden dat de deuren, waarop zij pasten, gesloten
waren, of dat zij toteenig ander gebniik dienden dan tot speelgoed voor
Jip — maar Dora was er mede in haar schik, en dit verheugde mij. Zij
was volkomen overtuigd, dat zij door dit spelletje van huishoudelijkheid
zeer veel uitrichtte, en zoo vroolijk alsof wij voor de grap een poppen-
lioishoudentje hadden opgezet.
Zoo leefden wij voort. Dora was voor mijne tante bijna even hartelijk
"als voor mij, en vertelde haar dikwijls hoe zij eens bang was geweest, dat
^ij >een oude knorrepot" was. Ik zag mijne tante nooit voor iemand
anders zoo opzettelijk hare manieren verzachten. Zij poogde Jip tot
yriend te maken, hoewel Jip zich nooit met haar wilde inlaten ; zij luis-
terde dag aan dag naar de guitaar, hoewel ik vrees, dat zij geen smaak
voor muziek had ; zij zeide nooit iets van onze meiden, schoon die ver-
zoeking zeer sterk moet zijn geweest; zij ging te voet verbazende einden
ver, om, als verrassinkjes, kleinigheden te koopen, die zij ontdekt had
dat Dora gaame wilde hebben ; en zij kwam nooit door den tuin in huis
en miste haar dan uit de kamer, of zij riep, onder aan de trap, met eene
stem die vroolijk door het geheele huis klonk : > Waar is Bloesempje !"
XLV.
BWJNHEER DICK VERVULT DE VOORSPELLING MUNER TANTE.
Het was nu eenigen tijd, dat ik niet meer bij den doctor werkte ; maar
daar ik in zijne buurt woonde, zag ik hem toch dikwijls, en wij waren
twee- of driemaal te zamen bij hem ten eten of op thee geweest. De Oude
Generaal had zich nu voor vast onder des doctors dakmgekwartierd. Zij
was nog juist dezelfde als voorheen, en dezelfde onsterfelijke kapelletjes
zweefden boven hare muts.
Gelijk sommige andere moeders, die ik in den loop van mijn leven
gekend heb, was mevrouw Markleham veel meer op vermaken gesteld
dan hare dochter. Zij had behoefte aan veel amusement, en als een ge-
slepen Oud Generaal veinsde zij, terwijl zij hare eigene neigingen bevre-
digde^ zichgeheel en al aan haar kind toe te wijden. Het verlangen
des doctors, dat Annie veel uitspanning zou genieten, was dus deze
voortrefFelijke moeder bijzonder aangenaam, en zij vond om die reden
den doctor een zeer verstandig man.
Ik twijfel er zelfs niet aan of zij tastte den doctor dikwijls, zonder het
te weten, zeer pijnlijk in het gewonde hart. Niet meer kwaad bedoelende,
-dan zekere gerijpte lichtzinnigheid en eigenUefde.^metall\\dotidfikOwtvi-
38 DAVID COPPERFIELD.
I
baar van rijpe jaren, haar ingaven, geloofikdatzij, doorzijnegezind-
heid om den levenslast harer dochter te verlichten zoo luid te pnjzcn,
hem versterkte in zijne vrees, dat hij zijne jonge vrouw werkelijk tot last
was, en er geene overeenstemming van gevoel tusschen hen bestond.
> Mijn goede man," zeide zij eens tot hem in mijn bijzijn, > gij weet toch
wel, het zou voor Annie een beetje duf zijn om hier altijd opgesloten te
zitten."
De doctor knikte met zijn welwillend hoofd.
>Als zij tot haar moeders jaren komt," zeide mevrouw Markleha%
met haar waaier wuivende, »zal het iets anders wezen. Gij zoudt mij in
eene gevangenis mogen zetten, als ik maar fatsoenlijk gezelschap had en
een partijtje whist kon spelen, en het zou mij niet kunnen schelen of ik er
ooit weder uitkwam. Maar ik ben Annie niet, weetge; en Annie is hare
moeder niet." — »Zekerlijk, zekerlijk," zeide de doctor. — »Gij zijtde
beste mensch op de wereld — neen, ik verzoek wel excuus" (want de
doctor maakte een ^ebaar om dien lof van zich af te wijzen) ; >maar ik
moet het in uw gezicht zeggen, evenals ik altijd achter uw rug zeg, dat
gij de beste mensch op de wereld zijt ; maar natuurlijk kunt gij geen lust
en behagen hebben in dezelfde dingen waarin Annie lust heeft — kunt
ge wel ?" — »Neen," zeide de doctor op treurigen toon. — »Neen, na-
tuurlijk niet," liet de Oude Generaal daarop volgen. >Neem^ bij voor-
beeld, uw Woordenboek. Welk een nuttig werk is een Woordenboek!
Welk een onmisbaar werk I Wat de woorden beduiden ! Zonder doctor
Johnson, of iemand van die soort, hadden wij tegenwoordig een strijk- '
ijzer wel een ledikant kunnen noemen. Maar wij kunnen niet verwachten,
dat een Woordenboek — vooral als het nog pas gemaakt wordt — ved
pleizierigs voor Annie zal hebben, niet waar ?"
De doctor schudde zijn hoofd.
ȣn daarom ben ik zoo tevreden,"zeidemevrouwMarkleham, hem
met haar waaier op den schouder tikkende, »over uwe bedachtzaamheid
voor haar. Zij bewijst, dat gij niet verwacht, gelijk vele bejaarde men-
schen doen, dat er een oud hoofd op jonge schouders zal zitten. Gij hebt
Annie's karakter bestudeerd, en gij verstaat het Dat is het wat ik zoo
charmant vind."
Zelfs het kalme en geduldige gezicht van doctor Strong drukte naar mij
dacht, eenig gevoel van pijn uit, onder de marteling dezer complimenten.
» Daarom, mijn beste doctor," zeide de Generaal, hem verscheidene
vriendelijke tikjes gevende, > kunt gij altijd over mij beschikken en beve*
len. Onthoud nu maar, dat ik altijd tot uw dienst ben. Ik ben gereed om
met Annie naar opera's, concerten, tentoonstellingen, en allerlei dingen
te gaan, en gij zult mij nooit moede zien worden. Plicht, mijn b^te
doctor, gaat voor alles in de wereld !"
Zij hield getrouw haar woord. Zij was een van die menschen, die eene
groote portie vermaak kunnen verdragen, en nooit bezweek hare volhar-
ding in dit opzicht Zij nam zelden een nieuwsblad in handen (en dage-
lijks plantte zij zich twee uren lang op den zachtsten stoel in huis, om er
een door een leesglas te lezen) of zij ontdekte iets, dat Annie zeker
MIJIIHEER DICK IS ZUN TOESTAND VOLKOMgN BEWUST. 39
gaarne zou willen zten. Het was vnichtcloos, dat Annie betuigdc zulke
dingen al moede lezijn. Haremoederbrachtaltijddaaitegcnm:>Dat
weet ik wel beter ; eo ik moet u zeggen, liefje, dat gij zoodoende doctor
Strong eene slechte belooning voor zijne goedheid geeft."
Dit werd doorgaans in des doctors bijzijn gezegd, en kwam mij voor
de voomame reden te zijn waarom Annie hare tegcnwerpingen, wanneer
zij die al maakte, weder tenigtrok. Maar doorgaans gaf zij zich geheel
aan hare moeder over en ging waar de Oude Generaal wilde.
Het gebeurde thans zelden, dat mijnheer Maldon deze twee verge-
zelde. Somtijds werdeo mijne tantc en Dora daartoe uitgenoodigd en
namen zij de uitooodiging aan. Somtijds weid Dora alleen gevraagd. Er
was een tijd geweest toen ikhaarongaame had latenmedegaan; maar
het nadenken over hetgeen er dien avond in des doctors studeerkamer
had plaats gehad, had eene verandering in tnijn wantrouwen teweegge*
bracht. Ik gcloofde du, dat de doctor gelijk had, en vermoedde niets
ergers.
Mijne tante wreef, als zij met mij alleen was, somtijds haar neus, en
zeide dat zij er nict uit wijs kon worden, Zij wenschte dat zij gelukkiger
waren ; zij dacht niet, dat onze militaire vriendin (zoo noemde zij den
Ouden Generaal altijd) de zaak eenigszins beter maakte. Verder was
mijne tante van meening, dat, i als onze militaire vriendin, die kapelletjes
afknipte en ze aan de schoorsteenvegers gaf om er op Meidag mee te
pronken, dat naar het begin van iets verstanUigs bij haar zou geiijken."
Doch vooral hoopte zij op mijnheer Dick, Die man had blijkbaar een
denkbeeld in het hoofd, zeide zij, en als hi] dat maar eens in een hoek
kon jagen en opvangen, waarmede hij altijd de meeste moeite had, zou
htj zich zeker op eene bijzondere manier onderscheiden.
Onbewust van deze voorspelling, bleef mijnheer Dick op volmaakt
denzelfden voet met den doctor en mevrouw Strong verkecren, Hij
scheen nict nader te komen en zich niet terug te trckken. Hij scheen
zich, evenals een gebouw, op zijn eersten grondslag te hebben vastge-
plant, en ik moet bckennen, dat mijn geloof dat hij zich ooit zou bewegen,
niet veel grooter was, dan alsof hij werkelijk een gebouw ware geweest.
Doch op een avond, toen ik, na cenige roaanden getrouwd te zijn
geweest, alleen in de zijkamer zat te schrijven (Dora was met mijne tante
uitgegaan om bij de twee kanarietjes thee te drinken), slak mijnheer
Dick zijn hoofd binnen de deur, en zeide, met een nadrukkelijk kuchje :
ilk vrecs, Trotwood, gij zoudt niet eens met mij kunnen spreken zon-
der u alte veel op tehoudenf' — iWel neen, mijnheer Dick,"zeideik.
>Kom bianen!" — iTrotwood," zeide mijnheer Dick, zijn vingcrlangs
zijn neus leggende, nadat hij mij de hand had gegeven. lEerikgazitten,
wensch ik eene opmerking te maken. Gij kentuwe tante wel f"^»Een
weinigje," antwootdde ik. — » Zij is de verwonderlijkste vrouw van de
wereld, mijnheer i"
Na dit gezegde, dat hij ttitscboot alsof hij er mede getaden was ge-
weest, ging mijnheer Dirk met grooter deftigheid dan gewoonlijk zitten
en keek mij aan.
40 DAVID COPPERFIELD.
»Nu jongen," zeide mijnheer Dick, »zal ik u eene vraag doen." —
iZooveel ge maar wilt," zeide ife. — » Waarvoor houdt ge mij, mijnhecrf^
VToeg mijnheer Dick, zijne armen over elkander slaande. — » Voor ecn
dierbaar oud vriend," zeide ik. — > Wei bedankt, Trotwood," antwoordde
mijnheer Dick lachend en reikte mij, zeer in zijn schik, over de tafel de
hand. > Maar ik meen, jongen," vervolgde hij, zijn emst hememendc,
» waarvoor houdt gij mij in dit opzicht?" En hierbij raakte hij zijn voor-
hoofd aan.
Ik was verle^en om te antwoorden, maar hij hielp mij aan een woord.
»Zwak?" zeide mijnheer Dick. — >Nu ja," antwoordde iktwijfd-
achtig. >Eenigszins." — »Juist!" riep mijnheer Dick, die geheel verrokt
over mijn antwoord scheen. »Dat is, Trotwood, toen zij dat gemaal uit
ge weet wel wien zijn hoofd namen, en het gij weet wel waar staken,
kwam er een..." Mijnheer Dick liet zijne handen een groot aantal malen
snel om elkander draaien, en daama nog eens anders om, om het denk-
beeld van verwarring aan te duiden. >Toen gebeurde er, ik weet niethoe,
zoo iets met mij. Niet waar ?*'
Ik knikte en hij knikte wederom.
iKortom, jongen," zeide mijnheer Dick, en liet zijne stem tot een ge-
fluister dalen, >ik ben simpel."
Ik wilde eene verzachtende wijziging bij die uitdnikking voegen,
maar hij stuitte mij.
> Ja, dat ben ik ! Zij houcft zich alsof ik het niet was. Zij wil er niet van
hooren; maar ik ben het toch. Ik weet wel dat ik het ben. Als zij mij niet
had geholpen, mijnheer, zou ik al jaren lang vastgezeten en een akelig
leven geleid hebben. Maar ik zal ook voor haar zorgen, mijnheer ! Ik
verteer dat kopieergeld nooit Ik steek het in eene bus. Ik heb een testa-
ment gemaakt. Ik zal haar alles nalaten. Zij zal rijk worden — adelijk
zelfs I"
Mijnheer Dick haalde zijn zakdoek uit en veegde zijne oogen af. Toen
vouwde hij dien zorgvuldig weder op, drukte hem tusschen zijne handen
plat, stak hem in zijn zak, en scheen te gelijk mijne tante weg te steken.
»Nu zijt gij een knappe jongen, Trotwood," zeide mijnheer Dick.
>£en heel knappe jongen zijt ge. En gij weet welk een geleerd man, en
welk een groot man de docter is. Gij weet hoeveel eer hij mij altijd
bewezen heeft. Niet trotsch op zijne wijsheid, Nederig^ altijd nederig —
vriendelijk zelfs voor den armen Dick, die simpel is en niets weet. Ik heb
zijn naam, op een stukje papier, langs Het touw naar den vlieger opge-
zonden, als hij hoog in de lucht stond tusschen de leeuwerikken. De
vlieger is er blij mee geweest, mijnheer, en de lucht is er helder door
geworden."
Ik verheugde hem door van ganscher harte te ze^gen, dat de docter
onzen diepsten eerbied en onze hoogste achting verdiende.
»En zijne schoone vrouw is eene ster," zeide mijnheer Dick : >£ene
blinkende ster. Ik heb haar zien blinken, mijnheer. Maar," hij schoof
zijn stoel naderbij ^n legde zijne eene hand op mijn knie, >wolken, mijn-
heer— wolken!"
HQHHEER DICK NEEMT SEHK GEWICHTICK TAAR OP ZICH. 4I
Ik beantnroordde de bekommcring, weike lijn gezicht uitdrukte, door
dezelfde uitdnikking aan het mijnc tc geven en mijn hoofd te schudden.
» Wal voor wolkeo i" zeide mijnheer Dick.
Hij zag mij zoo oplettend aan en scheen zoo verlangend om dit wel
te begrijpen, dat ik mij moeite gaf om dtiidelijk en langzaam te sprekcn,
alsof ik een kind eene opheldeiing had willen geven.
i£rbestaateeneongelukkigcverwijderingtU3schenhen,"aDtwoordde
ik. lEene ofandere droevige redenvan vervreemding. Een geheim.
Misschien is het een onvermijdelijk gevolg van hun verschilinjaren.
Misschieo is het ook uit eene kleinigheid, uit bijnaniets, voortgekomen."
Mijoheeer Dick, die ieder gezegde met een nadenkend knikje had
toegestemd, bleef, toen ik gedaan had, met zijne oogen strakop demijne
gevestigd en zijne hand op mijne knie, zitten peinzen.
> Doctor is niet boos op haar, Trotwood ?" zeide hij, naeenigen tijd. —
iNeen. Hceft haar hartelijk lief." — »Dan heb ik het gevonden jongeni"
leide mijnheer Dick.
De vervoering van blijdschap, waarmede hij mij een slag op de knie
gaf en daarna, met de wenkbrauwen zoo hoog mogelijk opgetrokken, in
lijn stoel achtcroverieunende bleef zitten, deed mij dcnken, dat hij zijn
veistand voot een oogenblik nog minder meester was dan ooit. Eens-
klaps wcrd hij weder erastig, en wederom, evenals te voren, voorover-
leunende, zeide hij — eerst met zekereneerbied zijn zakdoekuithalende,
alsof deze werkelijk een plaatsvervanger van mijne tante was:
»Die verwonderlijkste vrouw van de wereld, Trotwood. Waarom hceft
zij niets gedaan ora die zaak te recht te brengen ?" — »De laak is te
kiesch en te nctelig, dan dat iemand als mijne tante er kon tusschenko-
mcn," — lEn die knappe jongen," zeide mijnheer Dick, mij met zijn
vinger aanrakcnde. > Waarom heeft hij niets gedaan P" — >Om dezelfde
rcden," antwoordde ik, — »Dan heb ik het gevonden, jongen!" zeide
mijnheer Dick. Hij stond op en bleef voot mij staan, met een gezicht
dat nog mecf opgetogenheid aanduidde dan te voren. Hij knikte zoo
aanhondend met zijn hoofd, en sloeg zich zoo dikwijls met de hand op
de borsi, dat men zou gedacht hebben dat hij er geheel van buiten adem
moest geraken. >Een arnie kerel, daar eene streep door loopt, mijnheer,"
zeide mijnheer Dick, teen onnoozele bloed, meer dan half simpcl,
iemand die een zwak hoofd heeft — hier tegenwoordig, weet ge !" daarbij
gaf hij zich nog een slag, >mag iets doen dat verwonderlijke menschen
niet mogen doen. Ik zal hen weder bijelkander brengen, jongen. Ikzal
het ten minste beproeven. Zij zullen het mij niet kwalljk nemen. Zij
zullen er niet tegen hebben, dat ik er mij mee bemoei. Zij zullen er niet
om geven, dat i k iets doe dat niet in den haak is. Ik ben maar mijnheer
Dick. Wie let er op Dick f Dick is nieraand. Fu — iet !" Hij blies fluitend
zijn adem uit, alsof hij zich zelven wegblies.
Het was getukkig, dal hij zoo ver met de mededeeling van zijn ge-
heim was gekomen, want nu hoorden wij de koets, waarmede Dora en
mijne tante naar huis kwamen, voor het tuinhek stilhouden.
1 Geen woord, jongen !" fluisterde hij nog. *Laat de schuld maar op
4* DAVID COPPERFIELD.
Dick komen — simpele Dick — gekke Dick. Ik heb al eenigen tijd ge-
dacht, mijnheer, dat ik bet wel zou vinden, en nu hcb ik het gevonden.
Nu ge mij dat gezegd hebt, ben ik er zeker van dat ik het gevonden heb.
Het zal wel te recht komen !"
VcrdcT sprak mijnheer Dick gecn woord meer van de zaak; maamog
een half uurlang maakte hij (waarmede hij degcmoedsrust inijnertante
niet weinig stoorde) zich zelven tot eene telegraaf, om mij eenoDSchend-
baai stilzff ijgen op te le^gen .
Tot mijne verwondenng hoorde ik twee of drie wekcn lang nietsmeei
hiervan , hoewel ik niet weinig belan^ in den afloop zijner poginges
stelde, daar ik in de slotsom, waartoe hij gekomen was, een blijk van gt
zond verstand meende op te merken, dat mij zeer bevreemdde — zijoe
welwillendheid bevreemdde mij niet het minste, want die had hij altijd
getoond. Eindelijk begon ik te gelooven, dat hij door zijne wispclturig-
heid en ijlhoofdigheid zijn vootnemen had vergeten of opgegeven.
Op een fraaien avond, toen Dora geen lust had om uittegaan, win-
deldc ik met mijne tanle naar de woning des doctors. Het was in het
□ajaar, toen er geene parte men tsdebatten waren om mij hetgenotder
avondlucht te ontzeggen ; en ik herinner mij nog wel hoe het kniid, dit
wij onder onze voeten vertraden, een geur uitwasemde getijk onie tuin
te Blunderstone, enhocbeCoude, ongelukkigegevoelophetzuchije
van den wind scheen weg te vliegen.
Het was scbemeravond toen wij het buitentje bereikten. MevroQ"
Strong kwam juisi' den tuin uit, waar mijoheer Dick, die den tubmin
hielp en Juist bezig was om staken met zijn mes te punten, nog bleefdnt-
len. De doctor had iemand in zijne studeerkamer bij zich ; maar due
vreemdeling zou terstond heengaan, zeide mevrouw Strong, en zij vei-
zocht ons dus om te blijven tot de doctor ons kon spreken. Wij ging«
met haar de zijkamer binnen en namen in de schemering bij het vemltt
plaats. Bij de bezoeken van zulke oude viienden en buren als wij mtiot
maakte men nooit eenigen omslag.
Wij hadden daar nog maar kort gezeten, toen mevrouw Markleham,
die doorgaans iets wist te vinden om beweging over te maken, met hut
courant in de hand, zeer driftig binnenkwam, en zeide, alsof zij bnitni
adcm was: iMijn lieve hemel, Annie, waarom hebt ge mij niet gezegd,
dat erieroand in de studeerkamer was!" — >Lievemama,"aQtwoordde
zij zeer bedaard, ihoe kon ik denken, dat ge dat zoudt verlangente
weten!" — »Verlangen te wetcn!" zeide mevrouw Markleham, op dc
sob neerzinkende. > Ik heb nooit in mijn leven zulk eene ontroering gt
had!" — >Zijt ec dan naar de studeerkamer geweest, raamaf" vioeg
Annie. — »0f ik daar geweest ben, melieve!"antwoorddezij metluj-
zonderen nadruk. >Ja, waarlijk. En daar vond ik dien uitmuntenden
man — gij kant u mijne aandoening wel verbeelden, juffrouw Trotwood
en David — juist aan bet maken van zijti testament."
Hare dochter, die uit het venster keek, zag snel naar haar om.
»Juist bezig, lieve Annie," hervatte mevrouw Markleham, de courant
als een servet op hare knieen uitspreidende en met hare handen daarop
t>
I>OCTOR STRONG MAAKT ZIJN TBSTAMRNT. 43
kloppcnde, 1 met hct makcn van zijn laatslen wil en testament Hoe be-
dacfatzaam en liefderijlE van dicn goeden man I Ik moet u zeggen hoehet
was. Waarlijk, om den allerlielsten man — want dat is hij — de eer te
geven die hem toekomt, raoct ik u vertellcn hoe het was. Misschien weet
gij wel, juffrouw Trotwood, dat cr hier in huis nooit eenc kaars wordt
opgestoken, voordat jemand letterlijk de oogen uit het hoofd springen
'van,de inspuining die het kost omdecourant Iclezen.Endat ergeen
stoel in huis is, waarop men behoorlijk op zijn gcraak de courant kan
lezen, behalve een in de studeerkamer. Dit bracht mij dus naar de stu-
deerkamer, waar ik ticht zag. Ik deed de deur open. Bij dendoctor zaten
twee heeren, die duidelijk rechtsgeleerde heeren waren, en zij stondea
alle drie bij de tafel : die lieve doctor met de pen in de hand. >Dit is dus
een duidelijk bewijs," zeide de doctor — Annie, lieve, let op de woor-
den — »dit is dus, mijnc heeren, een duidelijk bewijs van het vertrouwen,
dat ik in mevTOUw Strong stel, en gecfhaaralleszondereenigbedingof
voorbchoud f'Een van die heeren zcidc toen : »En geef haar illes zonder
eenig beding of voorbchoud." En daarop zeidc &, met het natuurlijke
gevoel eener moedcr: >Goede God, ik vcrzockwcl verschooning!"eQ
stniikelde over den dorpel, en ging door het achlergangetje, waar de
provisiekamer is, heen."
Mevrouw Strong opende de glasdcur en ging onder dc veranda, waar
zij tegen een pilaar bleef staan leunea.
1 Maar is het nu niet, juffrouw Trotwood, is het nu niet zielverheffend,
David," zeide mevrouw Markleham, haar werktuiglijk met hare oogen
Tolgende, >als men ziet, dat iemand op den leeftijd van doctor Strong
kracht van geest genoeg heeft om zoo iets te doen i Het bewijst alleen
hoe groot gelijk ik had. Ik zeide tegen Annie, toen doctor Strong mijdie
vereerende visitie kwam breogeo en haar lot onderwerp van eene decla-
ratie en een aanzoek maakte, — toen zeidc ik: iKindlief, er is,naar
mijne gedachten, volstrekt nietaantetwijfelcn, of wat het makcn eener
behoorlijke voorziening voor u betreft, zal doctor Strong mecrdoen dan
hij zich verbindt om te doen." '
Hier werd er gescheld, en daarna hoorden wij de voetstappen der
heengaande vrcemdelingen,
>Het is nu zeker gedaan," zeide de Oude Generaal, na geluisterd te
hebben; de gocde man heeft geteekend en gezegeld, en zijn hart is ge-
lust Wel mag het dat wezen ! Welk een hart I Annie, kindlief, ik ga naar
de studeerkamer met mijne courant, want zonder nieuws ben ik een on-
gelukkig raensch. Jutfrouw Trotwood en David, kom nu maar mee naar
den doctor."
Ik merkte, toen wij met haar medegin^en, nog op, dat mijnheer Dick,
die dicht bij de veranda was gekomen, zijn mes dichtknipte, en dat mijne
tantc geweldig haar neus wreef, ats een onschuldig middcl om hare eTger-
nia over onze militairc vriendin lucht tc geven; maar wie het eerst de
studeerkamer binnentrad, of hoc mevrouw Markleham in ccn oogenbKk
in haar leuningstoel kwam te zitten, of hoe het kwam dat mijne tante en
ik te zamen bij de deur blcven staan (of het moet wezen, dat hare oogea
44 DAVm COPPERFIILD.
schielijker waren dan de mijne^ en zij mij terughield), heb ik vergeten,
als ik het ooit geweten heb. Maar dit weet ik wel^ dat wij den doctor—
die bedaard aan zijne tafel zat, tusschen de folianten, waarin hij zooveel
behagen had^ en zijn hoofd op zijne hand liet rosten — zagen, eerhijom
zag ; dat wij op hetzelfde oogenblik mevrouw Strong, bleek en bevende,
zagen binnenkomen ; dat mijnheer Dick haar met zijn arm onderstetmde,
dat hij zijne andere hand op des doctors arm legde, en dezen verstro^d
deed opkijken ; dat, toen de doctor het hoofd oplichtte, zijne vronw op
eene knie voor hem neerzonk, en hare handen smeekend opheffende,
hem wederom aanzag met dien gedenkwaardigen blik, dien ik nooitver-
geten had; dat mevrouw Markleham op dit gezicht hare courant lietval-
len, en het aanstaarde, meer gelijkende naar een stevenbeeld voor een
schip, dat de Verbazing zou moeten heeten, dan naar iets anders, dat ik
kan bedenken.
De zachte vriendelijkheid van des doctors verwonderingj^ de stadgheid,
waarmede de smeekende bonding zijner vrouw gepaard gmg, de wdwil-
lende bezorgdheid van mijnheer Dick, en de emst, waarmede mijne
tante bij zich zelve zeide, > d i e mangek !" — en waaruit hare trotsche
blijdschap sprak, dat zij hem voor de ellende van een krankzinnigenhuis
had bewaard — dit zijn dingen, die ik onder het schrijven veeleer wedcr
hoor en zie, dan mij herinner.
> Doctor !" zeide mijnheer Dick. > Wat is het toch waaraan hethapert?
Zie eens hier." — » Annie !" riep de doctor uit. »Niet aan mijne voetcn,
lieve !" — »Ja !" zeide zij. >Ik bid en smeek, datniemanddekameruitga,
O, mijn man en vader, verbreek dit lange stilzwijgen. Laten wij beiden
we ten wat er tusschen ons is gekomen !"
Mevrouw Markleham, die thans haar spraakvermogen herkreeg, en
van familietrots en moederlijke verontwaardiging scheen tezwellen,riep
nu uit: > Annie, sta dadelijk op, en wees iedereen, dieaanu|;eparenteerd
is, niet tot schande door u zoo te vemederen, als ge met wilt dat ik
dadelijk mijn verstand zal verliezen." — »Mama!"antwoordde Annie,
>Verspil geene woorden aan mij, want ik beroep mij nu op mijn man,
en zelfs gij zijt hier niets." — »Niets!" riep mevrouw Markleham uit » Ik
niets ! Het kind is van hare zinnen geraakt. Och, haal mij toch een glas
water."
Ik lette te veel op den doctor en zijne vrouw, om naar dit verzoek tc
luisteren, en het maakte even weinigindruk opiemandanders; mevrouw
Markleham bleef dus maar zitten hijgen, staren en zich waaien.
» Annie!" zeide de doctor, met teederheid hare handen vattende.
f Melieve, als er door verloop van tijd eene onvermijdelijke verandering
in ons huwelijksleven is gekomen, zijt gij niet te laken. De schuld ligt
aan mij, ^eheel aan mij. £r is geene verandering in mijne genegenheid,
bewondenng en achting gekomen. Ik wensch u gelukki^ te maken. Ik
heb u waarlijk lief en vereer u oprecht. Sta op, Annie, bid ik u !"
Maar zij stond niet op. Na hem eene poos te hebben aangezien, schoof
zij dichter bij hem, legde haar arm over zijne knie, liet haar hoofd daarop
neerzinken en zeide :
imtra TANTE SCHERMUTSELT MET DE OUDE GENERAAL. 45
> Als ik hiei een vriend heb, die voor mij, of voor mijn man, kan spre-
kcn; als ik hier een vriend heb, die woorden kan geven aan een ver-
moeden, dat mijn bait mij somtijds heefttoegcduisterd; als ik hier een
vriend heb, die mijn echtgenoot hoogacht, of die ooit iets om mij gege-
ven hcef^ en die iets weet, onverschillig wat, dat baten kan om onze
vcrwijdering te docn ophouden, dan smeek ik dien vriend om te
spreken."
Er volgde eene diepe stilte. Na eene poos van pqnlijke aarzeling nam
ik het woord.
iMevrouw Strong," zeide ik, *ik weet iets, dat doctor Strong mij
emstig verzocht beeft om verborgen te houden, en ik ook tot op dezen
avond verborgen heb gehouden. Maar ik geloof, dat nu de tijd is geks-
men, waarop het eene verkeerde trouw en valsche kieschheid zou zijn
het langer le verbergen, en dat uw verlangen mij van zijn verbod
ontheft."'
Zij keerde voor een oogenblik haar gelaat iiaar mij om, en ik zag dat
ik w^l deed. Ik had het smeekende van haar bhk niet kunncn weder-
staan, al was de zekerheid, die hij mij gaf, minder overtuigend geweest,
> Onze gemoedsrust voor de toekomst," zeide zij, > is misschien in uwe
handert. Ik vertrouw, dat gij niets zult achterhouden. Ik weet vooruit dat
niets, wat gij of iemand anders mij kunC zeggen, het edele van mijn
eehtgenoot in een aoder hcht zai plaatsen dan ik het altijd gezien heb.
Hoe het mij ook mochc schijnen te treffen, let er niet op. Ik zal zelve ook
spreken, eerst voor hem en naderhand voor God."
Zoo emstig gedrongen, veizocht ik den doctor niet eens om verlof^
maar verhaalde, zonder anders van de waarheid af te wijken dan dat ik
de grofheid van Uriah Hecp eenigszina verzachte, onbewimpeld wat cr
in die zelfde kamer was voorgevallen. Het staren van mevrouw Markle-
ham gcdurende dit geheele verhaal, en de schetle uitroepingen, waar-
mede zij het nu en dan afbrak, tarten alle beschrijving.
Toen ik gedaan had, bleef Annie nog eene poos stil en met gebogen
hoofd op de knieen liggen, gelijk ik haar beschreven heb. Daarop nam
zij des doctors hand (hij zat nog in dezelfde bonding als toen wij de
kamer binnentraden) en drukte die aan hare borst en aan hare lippen,
Mijnheer Dick hielp haar zachtjes op; en zij stond, toen zij begon te
spreken, op zijn arm te leunen, en zag zoo op haar echtgenoot neer, van
wien zij hare oogen niet afwendde.
1 Al wat ik ooit op het gemoed h( b gehad, zoolang ik getrouwd ben,"
zeide zij met eene zachte stem, vol onderdanigheid,>zalikvoaruopen-
leggen. Ik zou, nu ik weet wat ik weet, niet kunnen leven als ik iets
achterhield." — >Neen, Annie," zeide de doctor vriendehjk, likheb
nooit aan u getwijfeld, mijn kind. Het behoeft niet, het is niet noodig,
lieve." — iHet is leer noodig," antwoordde zij op denielfden toon,
idatikgebeel mijn hartopen voor een man, die de oprechtbeid en edel-
moedigheid zelf is, en dien ik jaar op jaar, en dag aan dag, meer heb
leeren liefhebben en verecren, gelijk de Hemel weet!" ~ »WaarHjk,"
viel mevrouw MarktehamernQopin, »alsikeenigdoorzichtheb..." —
46 DAVID COPPKRFIELD.
iMaar dat hcbt gij niet, gij bemoeial," fluisterde mijne tante met veront-
waardiging. — ...moet ik aanmerken, dat het volstrekt gecn rcrcischte
kan wczen in deze biJEOoderheden te treden." — iNiemanddanniJD
man kan daarover oordeelen, mama," zeide Anoie, zonder hare oogen
TanzijngeUataftewenden, lenhtjzalmij welaanhooren. Alsikietsug
wat u smart, mama, vergeef het mij dan. Ik zelf heb al zoo dikwijlsen
zoo Ung smart gedragen." — >Op mijn woordl" bracht ntevTon*
Marklcham hijgend uit. — iToen ik nog heel jong was," seidc Annie,
inog maar een klein kind, was het eerste, dat ik van kennis kerde,
geheel onafscheidbaar van een geduidig vriend en leermeester—
de vriend van mijn gestorven vader — die mij allijd dierbui
•was. Ik kan mij niets, dat ik weet, hcrimieren zondcr te gelijk un
hem te denken. Hij verrijkte mijn geest met zijne eerste schatten,
en liet op allcs den mdnik van zijn kaiakter na. Zij haddcn mij,geW
ik, nooit van zooveel nut en waarde kutinen zijn, als zij gewecst lijn,
mdien ik ze uit andere handen had ontvangen." — > Tell hare moeder
voor nietsl" ricp mevrouw Markleham uit, — »Neen, mama," zeiit
Annie, imaar ik tel hem voor wat hij was. Dat moet ikdoen. Toenik
ojpgroeide, bleef hij nog dezelfde pWts bekleeden. Ik was trotschop
zijne belangstelling, met innige teederheid en dankbaarheid aanhcm
gehecht. Ik zag naar hem op, ik kan bijna niet zeggenhoe — ab«D
vader, als een leidsman, als iemand, wiens lof anders klonk dan alle
andere lof, als iemand, op wien ik mij verlaten en vertrouwen kon, il
had ik aan de geheele wereld getwijfeld. Gij weet wel, mama, hoe jong
en onervaren ik nog was, (oen gij mij hem op eens als een minnaar deedt
voorkomen," — »Dat heb ik icdcreen hier ten minste wel vijftigmwl
gezcgd!" zeide Mevrouw Markleham. — »Houd dan nu, in 's Hemfli
naam, den mond, en sprcek er niet meer van," mompetde mijne tantc—
>Het was zoo groot ecne verandering, zoogroot een verlies, voor mijn
gevoel, in het ecrst," zeide Annie, nog met drnzelfden toon, idat ikn
door ontroerd en bcdroefd werd. Ik was nog maar een meisje; maU
toen er zulk eene verandering kwam in het karakter, waarin ik zooUofl
naar hem had opgezien, geloofik, dat het mij speet. Maar niets kon hem
weder gemaakt hebben tot hetgeen hij placbt te zijn; en ik wase'
Irotsch op, dat hij mijzoo waa^digachtte,enwijwe^dengetrouwli."—
»In de St.-Alphaguskerk, te Canterbury, merkte mevrouw Marklt'
ham aan. »Dat drommetsche wijf 1" zeide mijne tante, »wil zij zich dw
nietstilhouden!" — »Ikdachtnooit,"vervolgde Annie, met verhoogde
kleur, laan een wereldsch voordeel, dat mijn cchtgenoot mij lon
aanbrengen. Mijn jeugdig hart had in zijne hulde gcene plaats voor inlk
eene lage gedactite. Mama, vergeefhet mij als ik zeg, datgij het waut,
die voor het eerst de gedachte bij mij deedt opkomen, dat iemand heoi
en mij door zulk eene wreede verdenking kon verongelijken." — >Ik!"
riep mevrouw Markleham uit. — >Ja zeker, gij," merkte mijne tante au;
len dat kunt geniel wegwaaien, mijnemilitaire vrieodini" — iDatwi^
de eerste onaangenaamheid in mijn nieuwen levensstaat," zeide Annie.
*Hetwasde grond voor ieder ongelukkig oogenblik, dat ik later gekeod
MEVBOUW STRONS HKU>ERT ALLES OP. 47
heb. Ik heb sedertonlangs meer van die oogenblikken gehad dan ik kan
tellen, maar niet — mijn cdelmoedige echtgenoot 1 om de reden, die gij
rermoedt; want ikhebin mijn hart geene gedacfate, herinnering ofhoop,
die bet vemiogen heeft ora mij van u te vervreemden !"
Zij sloeg hare oogen op, vouwde hare handen, en zag hem aan, dacht
mij, zoo vol trouw en onschuld, als een engel doen kon. De doctor sag
haar voortaan even strak aan ab zij hem deed.
iHet kan mama niet verweten worden," vervolgde zij, »dat zij u ooit
iets voor haar zeive heeft gevergd, en wat hare gezindheid betreft, heeft
zij geene de minste schuld, daarvan ben ik overtuigd — maar tocnik zag
boevele lastige aanspraken, die eigenlijk geene aanspcaken waren, u in
mijn naam werdea opgedrongen, hoe men in mijn naam voardcel van u
poogde te trekken, en ho: mijnheer Wickfield, die zich uv welzijn aan-
trok, zich daarovec verstoorde ; toen kwam het eerste gevoel bij mij op
van de Uge verdenking, waaraan ik werd blootgesteld, alsof ik mijne
teederheid had laten vcrkoopen — en dit wel aan u laten verkoopen —
ah eene onverdiende schande, waarin ik u noodzaakte te deeten. Ik kan
u niet zeggen wat het was — mama kan zich niet verbeelden wat het
was — dien angst altijd op het gemoed te hebben, terwijl ik toch in mijne
ziel wist, dat ik op mijn troundag de liefde en eer van mijn leven de
kroon had opgezet." — lEen staaltje van den dank, dien men krijgt,"
riep mevrouw Markleham met tranen uit, >als men voor zijnefamilie
lorgt Ik wenschte dat ik een Tuik was !" - (>Dat nenscbte ik ook, met
al mijn hart, en dat gij in uw vaderland waart," zeide mijne tante.) —
>Het was in dien tija dat mama de meeste moeite voor neefMaldon
deed. Ik had heel veel van hem gehouden." Zij zeide dit zacht, maar
zonder de minste aarzeling. > Wij waren eens kinderlijke gelieven, Als er
geene anderc omstandigheden hadden plaats gehad, hadik er toekunnen
Komen om mij zelve te overreden, dat ik hem waarlijk liefhad, en zou ik
hem misschien getrouwdhebbenenrampzalig zij ngeworden.Erkan geene
ongelijkheid in het huwelijk zoo groot zijn als wanneer geest en aanlcg
niet bij elkander passen."
Ik bleef, zelfe terwijl ik met aandacht op het volgende lette, over deze
woorden peinzen, alsof zij zeker bijzonder gewicht hadden, of ep iets
toepassefijk waren, dat ik niet raden kon. >£r kan geene ongelijkheid in
het huwelijk zoo groot zijn als wanneer geest en aanleg niet bij elkander
passen" — geene ongelijkheid zoo groot als wanneer geest en aanleg
niet bij elkander passen,"
»Er is niets," zeide Annie, >dat wij met elkander ^eroeen hebben. Ik
heb reeds lang ondervonden, dat er niets is. Als ik mijn echtgenoot voor
niets meer dankbaar ware, in plaats van voor zooveel meer, zou ik hem
nog dankbaar zijn, dat hij mij bewaard heeft voor de eerste blinde nei-
ging van mijn onervaren hart."
Zij stond voor den doctor en sprak met een emst, die mij doordrong.
Evenwel was hare stem even zacht als te voren.
iTerwijl hij wachtte om het voorwerp vannwe weldadi^heid te wor-
den, die om mijnentwit zoo mild werd uitgeoefend, en terwijl ik verdrie -
48 DAVID COPPERFIELD.
tig was over den schijn van baatzucht, dien ik moest dr&gen^ dacht ik
dat het hem beter zou gepast hebben zich zelven met werken vooitte
belpen. Ik dacht dat ik, als ik in zijne plaats ware geweest, dit zou beprodd
hebben^ al ware het ook nog zoo bezwaarlijk geweest. Maar erger dacht
ik niet over hem, tot des avonds voor zijn vertrek naar In die. Dien
avond leerde ik welk een valsch en ondankbaar hart hij had. Toen zaf
ik eene dubbele beteekenis in de manier, waarop mijnheer Wickfidd mij |
in het oog hield. Toen bespeurde ik voor het eerst de zwarte achterdocht, |
die mijn leven verdonkerde." — » Achterdocht, Annie !" zeide de doctor.
»Neen, neen, neen!" — >In uw gemoed bestond cr geen, dat wect ik,
mijn echtgenoot!" antwoordde zij. ȣn toen ik dien avond tot u kwam,
om geheel mijn last van schaamte en smart voor u neer te leggen, en b^
dacht — hoe ik u te zeggen had, dat er onder uw eigen dak een van mijne
verwanten, voor wien gij uit liefde voor mij een weldoener waart geweest,
woorden tot mij gesproken had, die hij nooit had moeten uiten, al ware
ik zoo ellendig zwak en zoo verachtelijk baatzuchtig geweest als hij
dacht, huiverde ik om van zoo iets schandelijks te spreken. Het wasalsof
ik mij door het overbrengen van zulke woorden zou besmetten. Zij b^
stierven mij op de lippen, en nooit heb ik iemand er iets van gezegd.
Mevrouw Mark]eham Het zich met een zucht in haar leuningstoel ach-
teroverzinkeO) en verschool zich achter haar waaier, alsof zij er nooit
weder achter vandaan zou komen.
»Ik heb na dien tijd nooit dan in uwe tegenwoordigheid een woord
met hem gewisseld, behalve daaalleen wanneer het noodig was om deie
opheldering te vermijden. Jaren zijn verloopen sedert hij van mij vemam
op welk een voet hij hier stond. Alles wat gij uit goedheid heimelijkvoor
zijne bevordering deedt, om het mij als eene aangename verrassing te
ontdekken, heeft slechts ^ediend, gelijk gij wel gelooven zult, om mijn
verdriet en den last van mijn geheim te verzwaren."
Zij zonk weder voor des doctors voeten neer, hoewel hij alles deed
wat hij kon om haar daarin te verhinderen, en zeide, met tranen naar
hem opziende :
» Spreek nog niet ! Laat mij nog iets meer zeggen ! Ik mag er w^l of
niet w^l aan gedaan hebben : als ik het nog eens moest overdoen, ik ge-
loof datik weder eveneens zou handelen. Gij kunt nooit weten wat het
voor mij was, met die oude herinneringen zoo trouw aan ugehechtte zijn
en toch te moeten bevinden, dat men hard genoeg kon zijn om te denken
dat ik de reinheid van mijn hart verkocht had, en dat ik door een schijn
was omringd, die dat geloof moest bevestigen. Ik was nog zeer jong, en
had niemand om mij te raden. Tusschen mama en mij bestond in alles
wat u aanging een groot verschil van gevoelen. Indien ik mij in mij zdve
verschool en de beleediging, die mij was aangedaan verborgen hield,
was het omdat ik u zoo hoogachtte, en zoozeer wenschte, dat gij mij zoudt
achteri!" — >Annie,reme ziel !" zeide de doctor. >Mijne lieve vrouw!"—
> Nog iets I Nog maar weinig ! Ik placht te denken, dat er zoovele waren,
die gij hadt kunnen trouwen, en die u niet zooveel last en beziHraar zon-
den veroorzaakt, en uw huis veel meer tot eer zouden gestrekt hebb^
ROKUVOLLE UITSLAG VOOR IIUNHBBR DICK. 49
Ik placht te vreezen, dat het beter zou gewecst zijn uwe leerlinge, bijna
uw kind, te blijveD. Ik placht te vreezen, dat ik bij uwe geleerdheid en
wijsheid zoo weinig voegde. Indien dat alles rnij in mij zclve deed ver-
schuilen (gelijk het werkelijk deed) toen ik u dat te zeggen had, was het
nog omdat ik u zoo hoogachtte, en hoopte, dat er nog eens een dag zou
komen, dat gij mij ook zoudt achten." — >Dic dag heeft reeds aldientijd
geduurd, Annie," zeide de doctor, >en kan maor ^^n langen nacht heb-
ben," — » Nog een woord ! Ik was naderhand voornemens, vast voome-
mens, de geheele Kwaarte der kennis, dat iemand, voor wien gij zoo goed
. waart geweest, die goedheid geheel onwaardig was, alleen te dragen. En
nu nog een enkel woord, dierbaarste van alle vrienden ! De oorzaak der
verandering in u, die ik met looveel smart en leedwezen heb aangezien,
en somtijds aan mijne oude vrees — soraiijds aan gehcime vermoedcns,
die de waarheid naderbij kwamen — heb toegeschreven, is mij van
avond duidehjker geworden ; en door een toeval ben ik ook van avond
te weten gekomen hoe volkomen uw edelmoedig vertrouwen op mij, in
weerwil van die dwaling, nog gebleven is. Ik durf niet hopen, dat de
licfde en trouw. die ik u daarvoor kan bewijzen, mij dat onwaardeerbare
vertrouwen ooit zuUen waardig maken ; maar terwiji ik dit alles nu zoo
weet, kan ik mijne oogen naar dit dierbare gelaat opslaan, dat ik eerbie-
dig gelijk dat van een vader, en liefheb als dat van een echlgenoot, in
mijne kindsheid mij heilig als bet gelaat van een vriend, en plechlig ver-
klaren, dat ik u nooit zelfs met mijne vluchtigste gedachten heb veron-
gelijkt ; iiooit gewankeld heb in de liefdc en rrouw, die ik u schuldig ben."
Zij had hare armen om des doctors hals geslagen, en hij het zijn hoofd
naar haar neerzinken, en vertnengde zijne grijze haren met hare don*
kerbruine lokken.
lO, houd raij aan uw hart gcdrukt, mijn echtgenoot ! Verban mij nooit
van u! Denk aangeene ongelijkbeid tusschcn ons, want die bestaat er
niet, behalve in mijne menigvuldige onvolmaaktheden. Metiederjaar
beb ik dit beter leeren weten, terwiji ik u hooger en hooger leerde ach-
ten. O, druk mij aan uw hart, mijn echtgenoot, want mijne liefde was op
eenc rots gegrond, en zij blijft stand houden I"
In de stilte, die hierop volgde, ging mijne tante deftig naar mijnheer
Dick, zonder zich eenjgszins te haasten, sloot hem in hare armen en gaf
hemeenklinkenden kus.Om zijne eer op te houden, was hetwaarlijkzeer
getllkkig dat zij dit deed ; want ik ben overtuigd dat ik hem op dat oogen-
blik op toebereidselen betrapte om op zijn d6ne been tegaan staan,alsof
dit de meest gepaste manier was om zijne blijdschap uit te drukken.
*Gij zijt een uitstekend man, Dick!"ieidemijnetante, opeen toon
van voile goedkeuring, > en houd u maar nooit alsof gij iets anders waart,
want ik weet wel beter."
Daarmede trok mijne tante hem bij de mouw en knikte zij tegen mij ;
en wij slopen alle drie zachtjes de kamer uit en gingcn been.
iDat is eene beslisscnde nederlaag voor onze militaire vriendin, in
alien gcvallc," zeide mijne tante, onderweg naar huis. > Daarom atloQn
zou ik al botcr slapen, al ware er geenc andere reden om blij te lijn." —
DAVm COPPKItFIBLD. — III. 1,
50 DAVID COPPRRFIELD.
»Zij was geheel en al kapot^ vrees ik," zeide mijnheer Dick zecr mede-
lijdend. — »Wat ! Hebt gij ooit ^n krokodil kapot gezien ?" vroeg miJDC
tante hierop. — >Ik geloof niet dat ik ooit een krokodil gezien heb," ant-
woordde mijnheer Dick zachtzinnig. — > £r zou nooit iets gehaperdbeb-
ben, zonder dat oude gedierte," zeide mijne tante met krachtigen nadnik.
>Het zou zeer te wenschen zijn, dat sommige moeders hare dochters na
haar huwelijk maar met vrede lieten en niet zoo geweldig liefderijk waren.
Zij schijnen te denken, dat de eenige belooning, die zij kunnen krijgen
omdat zij een meisje in de wereld hebben gebracht — de Heer bewaar
mij, alsof het kind gevraagd had om er in gebracht te worden, of er ooit.
naar verlangd had ! — voile vrijheid is om er haar met haar gepUag
weder uit te helpen. Waaraan denkt gij zoo, Trot ?"
Ik dacht aan alles wat er gezegd was. Sommige uitdrukkingen, die er
gebezigd waren, bleven mij nog voor den geest. »Geene ongelijkheid in
het huwelijk kan zoo groot wezen als wanneer geest en aanleg niet bij
elkander passen." »De eerste blinde neiging van een onervaren hart"
> Mijne liefde was op eene rots gegrond." Doch wij waren thuis; ende
vertrapte bladeren lagen onder onze voeten, en de najaarswind waaide.
XLVL
TUDING.
Ik moet, als ik op mijn slecht geheugen voor datums kan afgaan, om-
trent een jaar getrouwd zijn geweest, toen ik op een avond, van eene
eenzame wandeling terugkeerende, terwijl ik over een boek, dat ik toen
schreef, nadacht — want met mijne gestadige vlijt was de bijval, dicn ik
behaalde, ^estadig grooter geworden, en ik was toen aan mijn eersten
roman bezig — het huis van mevrouw Steerforth voorbijkwam. Ik was
het, dewijl ik in die streek woonde, dikwijls voorbijgekpmen, hoewcl
nooit wanneer ik een auderen weg kon nemen. Het gebeurde echter
somtijds, dat het niet gemakkelijk was een anderen weg te vinden zonder
een langen omweg te neraen; en zoo was ik over het geheel vrij dikwijk
daar langs gekomen.
Ik had nooit meer gedaan dan even naar het huis omgezien, terwijl ik
het met versnelde schreden voorbijging. Het zag er altijd even stil en
somber uit. Geen van de aanzienlijkste karaers lag aan den weg ; en de
"smalle, ouderwetsche ven3ters, nooit zeer vroolijk, hadden met neergcla-
ten valgordijnen een allerakeligst voorkomen. Er was een boogpoorljc,
dat over een beslraat pleintje naar een ingang leidde, die nooit gebruikt
werd ; er was een rond trapvenster, bij de andere vensters afetekendeen
het eenige zonder neergelaten gordijn, maar dat er toch even onbewoond
uitzag. Ik herinner mij niet, dat ik ooit licht zag in het geheele huis. Als
ik een toevallig voorbijganger ware geweest, zou ik waarschijiilijk ge-
dacht hebben, dat daar het lijk van iemand, die zonder kinderen wasge-
storven, boven aarde stond. Als ik gelukkig onbekend met de plaats ware
geweest, en ze dikwijls in dien onveranderlijken toestand had gexien^
JUFFROirW DARTLE WINSCHT WJ TE SPREKKK. 51
20uik mijne verbeelding waarschijnlijk met een aantal schnuidere gissin-
gen hebben laten spelen.
Thans dacht ilc er zoo weinig om als ik kon. Maar mijn geest kon het
hois niet voorbijgaan en er zich van afwraden, gelijk mijn lichaam deed,
en doorgaans wekte het eene lange reeks van overpeinzingen bij mij op.
Daar het zich op den avond, dien ik bcdoel, met het onderwerp veree-
nigdc waarmede mijne gedachten zich hadden bczig gehouden, met kin-
derlijke herinneringen en latere gewrochten mijner verbeelding, schitn-
men van half gevormde hoop en donker gevoelde teleurstellingen, waarin
waarheiden verdichting zich tot een geheel vereenigden, gaf het mijnog
meer dan anders stof tot pcinzen. Al mijmereDd stapte ik voort, tot eene
stem, vlak naast mii, mij met zekeren schrik deed opzien.
Het was eene vrouwenstem, en het duurdemetlangofikherkende
het kamermeisje van mevrouw Steerforth, dat voorheen blauwe linten op
hare muts had gedragen. Zij had zc er nu afgenomen, cm zich, denk ik,
Daar de veranderde stemming van het huis te voegen, en droeg thans
slechts een paar stemmige, naargeestig bruine strikjes.
>Als het u belieft, mijnheer, loudt ge zoo goed willen zijn om eens
binnen tc komen, bij juffrouwDartlef" — •HeeftjuffrouwDartleuom
mij gezonden P" vroeg ik, — » Van avond niet, mijnheer, maar dat is
toch hetzelfde. Juffrouw Dartle zag u een paar avonden gclcden voorbij-
gaan ; en ik moest met mijn werk op de trap blijven zittcn, en als ik u
weer zag voorbijgaan, u vragen om bij haar binnen te komen,"
Ik keerde terug en vroeg mijoe geleidster onderweg, hoe mevrouw
Steerforth voer. Zij antwoordde, dat hare mevrouw niet al te wel was, en
vcel in hare kamer bleef.
Toen wij aan het huis kwamen, wees zij mij juifrouw Dartle in den tuin
en liet het aanmij over om haar zelf van mijne tegenwoordigheidtever-
wittigen. Zij zat op. eene bank aan het einde van een soort van terras, dat
het uitzicht had over de groote stad. Het was een sombere avond, met
een dof gloeiend Hcht in de lucht ; en naar het naargeestig nevelachtige
verschict omziende, waar zich hier en daar een grooter voonverp in dien
drcigenden gloed aan het oog opdrong, verbeeldde ik mij, dat net licht
niet slecht met de hermnering dezer woest hartstochtelijke vrouw zou
moeten strooken.
Zij zag mij aankomen en stond even op om mij te ontvangen. Ik vond
haar nog bleeker en magerder dan toen ik haar het laatst had gezien ; de
flikkerende oogen nog hetderder, en het litteeken nog duidelijker.
Onze ontmoeting was niet hartelijk. Wij waren de laatstc maalin onge-
noegen gescheiden, en zij had iets minachtends over zich, dat zij de
moeite met nam om te verbergen,
>Men heeft mij gezegd, dat ge mij verlangt te spreken, juffrouw
Dartle," zeide ik, bij haar blijvende staan, met mijne hand op de leuning
der bank, nadat ik hare uitnoodiging om mij neer te zetten, die zij mij
met een wenk gegeven had, had afgewezen, — » Als het u beheft," zeide
zij, »Ik wilde u vragen : is dat meisje gevonden f" — »Neen." — »En zij
is toch weggeloopen 1"
^2 DAVID COPPERFIELD.
Ik zag hare dunne lippen trekken terwiji zij mij aanzag, alsof het haar
tnoeite kostte haar niet met smaadwoorden te overladen.
> Weggeloopen ?" herhaalde ik. — >JaI Van hem," zeide zij met een
lach. » Als zij nog niet gevonden is, zal zij misschien nooit gevonden
worden. Zij kan wel dood zijn."
De barbaarsche, tergende blijdschap, waarmede zij mijn blik ont-
moette^ zag ik nooit zoo op eenig ander gezicht uitgedrukt.
• Haar dood te wenschen," zeide ik, »kan misschien wel de vriende-
lijkste wensch zijn, die iemand vkn hare eigene sekse voor haar doen
kan. Het verheugt mij, dat de tijd u in zooverre verzacht heeft, juffrouw
Dartle."
Zij verwaardigde zich niet om hierop eenig antwoord te geven, maar
zich met nog een smadeh'jken lach naar mij toekeerende, zeide zij :
>De vrienden van die uitmuntende en zwaar verongelijkte jongedame
zijn vrienden van u. Gij zijt hun kampvechter en komt voor hunne rech-
ten op. Verlangt gij niet te weten wat er van haar bekend is ?" — > Ja,'*
zeide ik.
Zij stond met een hatelijken glimplach op, en eenige schreden naar
eene heg van hulstdoorn doende, die de wandeldreef van den moestuin
afscheidde, zeide zij, hare stem verhefFende : >Komhier!" op een toon
alsof zij een onrein dier geroepen had. > Gij zult hier uw ijver als kamp-
vechter of wreker wel willen betoomen, mijnheer Copperfield ?" zeide
zij, met denzelfden glimlach over haar schouder naar mij omziende.
Ik boog het hoofd, zonder te weten wat zij meende. Zij zeide nog eens
>kom hier !" en kwam toen terug, gevolgd door den fatsoenlijken mijn-
heer Littimer, die even deftig als ooit voor mij boog en zich achter haar
plaatste. De sierlijke bonding, vol boosaardige zegepraal, en die toch,
vreemd genoeg, iets vrouwelijk aanvalligs en lokkends had, waarmede
zij zich tusschen ons op de bank neervlijde en mij aanzag, was eener
wreede Prinses in een bakersprookje waardig.
»Nu!" zeide zij, op een gebiedenden toon, maar zonder hem aan te
zien, en de oude wond aanrakende, die wederom klopte, thans misschien
meer van blijdschap dan van pijn. » Vertel mijnheer Copperfield van de
vlucht." — » Mijnheer James en ik mejuflfrouw..." — >Spreek niet tegen
mij!" viel zij er met een gefronst voorhoofd op in. — > Mijnheer James
en ik, mijnheer..." — > Tegen mij ook niet, als het u belieft," zeide ik.
Zonder zich eenigzins van zijn stuk te laten brengen, gaf Littimer door
eene geringe buiging te kennen, dat alles wat ons het aangenaamst was
ook hem het aangenaamst was, en begon nog eens :
» Mijnheer James en ik zijn met dat meisje op reis geweest, al den tijd
sedert zij onder bescherming van mijnheer James van Yarmouth
vertrok. Wij zijn hier en daar geweest, en hebben vrij veel vreemde Ian-
den gezien. Wij zijn naar Frankrijk, Zwitserland en Italie ge-
weest, kortom, bijna overal."
Hij keek naar de rugleuning der bank, alsof hijdaartegensprak, en
speelde zachtjes met zijne vingers daarop, alsofhij op eene piano naar
accoorden zocht
EEN ACHTEN5WAARDIC (jRTUIGR. 53
iMijnheer James bleef oagemeen aan dat meisje gehecht, en leefde
■een tijdlang veel geregdder dan ik van hem gezien hcb, xoolang ik bij
hem in dienst ben geweest. Het meisje was bijionder IceTuuun en spralc
<1 de talen; men zou haar niet voor dezelfde boerendochtei gekend heb-
ben, Ik heb opgemerkt, dat Eij overal waar wij kwamen leer bewonderd
werd."
JnSrouw Dartle legde hare hand op hare zijde. Ik zag hem tersluika
een blik op haar werpen en even bij zich zelven glimlachen.
» Zeer bewonderd, gelijk ik zeg, werd dat meisje. Door hare kleeding,
en door de lucht en de zon, en doordien er zoovee! werk van haar ge-
maakt werd, en door het een en ander, trokken hare verdiensten wer-
kelijk aJgcmeene aandacht."
Hij zwceg even. Zij liet hare oogen rustcloos door het vcrschiet
zwervcn, en beet op hare onderlip om de krampachdge bewegjng van
haar mond te doen ophouden.
Zijne handen van de bank nemende en in elkander leggende, terwijl
hi] zich op ^^n been liet overzakken, vervolgde Littimer, met neer^esla-
gene oogen en zijn deftig hoofd een weinigje voorover en een wemigje
op zijdc :
iZoo ging het met dat meisje eenigen tijd; tusschenbeide was zij wat
seerslachtig, tot dat zij, geloof ik, mijnheer James begon te vervelen
door zich aan die neerslachtigheid en andcre zulke humeuren over le
geven; en toen bleven de zaken niet op zulk een goeden voet, en werd
mijnheer James weder onnistig. Hoe onrustiger hij werd, des te slcchter
van humeur werd zij ; en ik mag wel zeggen, dat ik met die twee een
moeiehjken tijd heb gehad. Evenwel werden de zaken verscheidene
malen weder bijgelegd; en ik mag wel zeggen, dat de bctrekking over
het geheel veel langer duurde dan iemand had kunncn verwachten."
Hare oogen nu van het vcrschiet afwendende, zag zij mij weder met
haar vorig uitzicht aan. Ijttimcr schraapte zijne keel achter zijne
band met een hoogst fatsoenlijk ' kuchje, verwisselde van been en
vervolgde:
lEindelijk toen er eens tamelijkhooge woordenenverwijtenhadden
plaata gehad, ging mijnheer James op een ochtend uit, toen wij in de
nabijheid van NapeU waren, waar wij eene villa hadden (daar het
meisje bijzonder veel van de zee hield), en onder voorwendsel van over
cen dag of twee terug te komen, liet hij mij den last om haar te zeggen,
-dat hij, om het geluk van alle belanghebbenden te bevorderen, haar"' —
bier brak hij met een kuchje even af — ihaar verlaten had. Maar mijn-
heer James, dat moet ik zeggen, heeft zich toch als een man van eer
gedragen; want hij liet voorstellen, dat het meisje met een zeer fatsoenlijk
man zou trouwen, die ten voile bereid was om het verledene door de
vingers te zien, en ten minste evengoed was als dat meisje in haar stand
had kunnen verwachten, want zij was maar van zeer gemeene afkomst."
Hij verwisselde nog eens van been en bevochtigde zijne lippen.Ik
was er van overtuigd, dat de scha*uit van zich zelven sprak, en zag mijne
-overtuiging in den blik van jufirouw Darlle afgespiegeld.
54
DAVID COPPER HELD.
»Dit had ik ook in last haar merte te deelen, Ik wilde gaame >Uet
Horn w,t ik knn nm m;inh,-^r Tflmr^^ .li! ^iin^ mceieliike nnsitietere*
<im,r- ■'..' : ...u.. ...■! I I. ■■■■■■Ir.-njkemoe-
dcr, dieora zijnentwil al zooveel had uitgestaan. Ik nam dua de boodschip
op mij. De onstuimigheid van het raeisje, toen eij weder bijkwatn, nidit
ik haar zijn vertrek had bekecid gemaakt, ging alle vertvachting te bo-
ven. Zij was geheel razend, en moest met geweld wordm vastgehoudoi;
of als zij geen raes had kunnen krijgen, of niet aan dc zee hod kunno
kotnen, zou zij haar hoofd tegen den marmeren vioer hcbben gesUgen."
Juffrouw Dartle, die zich met een glans van gcnoegcn op haar geiicfat
op de bank liet achteroverleuncn, scheen de klanken, die de bocnwidit
uitte, als het ware le lief koozen.
>Maar toenik tot het tweededeelkwamvanwatmij wasopgcdrageo,"
zeide Liltimer, onnistig zijoe handen wrijvende, ivaarvan iemaadioa
denken, dat zij ten rainste de gocde mcening zou hebben gewaardeod,
toen vertoonde het mcisje eerat haar waren aard. Kwaadaardiger ea op-
loopender heb ik nog nooit iemand gezien, Zij gedroeg zich verbaiend
slecht. Zij had even wcinig dankbaarheid , even weinig gevoel, even
weinig geduld, zij verstond even weinig rede, als een stuk hout of een
Steen. Als ik niet op mijne hoede ware geweest, ben ik overtuigd, dat het
mijn btoed zou gekost hebben." — > Dat doet mij dea te beter over hur
denken," zeide ik met vcrontwaardi ging.
Littimer boog zijn hoofd, als wilde hij zeggcn : > Inderdaad, mijnbeer?
Maar gij zijt nog jong !" en vervolgde zijn verhaal.
I Het was, kortom, een tijdlang noodighaarallesaftenemen, waar-
mede zij zich zelve of iemand anders kon beschadigen, en haar zorgyol-
dig opgesloten te houden. Evenwel wist zij eensopeennachtnaarbuiten
te komen. Zij brak een zonneblind open, dat ik zelf had toegespijkerd,
liet zich langs een wingerd af, die onder het venster was opgeleid,ai
sedertheeftmen,zooverikweet,nietsmeervanhaargehoordofgezien."—
»Zij is dood misschien," zeide juffrouw Dartle, met een glimplach, alsof
zij het lijk der ongelukkige wel met den voet had kunnen schoppen. —
>Zij kan zich verdronken hebben, mejuffrouw," ant woordde Littimer,
deze gelegenheid om tot iemand het woord te richten terstond waanl^
mende. iDat is wel mogelijk. Ofzij kan ook bijstand hebben gekrega
van de visschers en hunne vrouwen en kinderen. Daar zij bijzonderop
gemeen gezelschap gesteld was, had zij zich gewend om op het strand
dikwijls met hen te praten, juffrouw Dartle, en bij hunne booten te gam
zitten. Ik heb haar dit, alsmijnheerjameswegwas, wclgeheeledagen
lang zien doen. Mijnheer James was er lang niet over in zijn schik, toen liii
hoorde, dat zij de kinderen verteld had, dat zij eene visschersdochtcf
was en dal zij in haar eigen land, lang geleden, evcnals zij, langs brt
strand had gezworven."
Ach, Emily ! Ongelukkige schoonhcid ! Welk een tafereel rees er voor
mij op, gelijk zij daar zat aan dat vergelegene strand, onder kinderen g^
lijk zij zelve toen zij nog onschuldig was, naar stemmetjes luisterende als
die haar ) moeder' hadden kunnen Qoemen, indien zij de rrouw van een
UBDEDEELINCKK VAN DEN ACHTKNSWAARDICBH GBTUIGB. 55
armen visscber was geworden, en naar de ontuiglijke stem der zee, met
haar ceuwig ; * Nimmermeer !"
»He[ bleck duidelijk, daternietsaanledoenwasJufTrouwDartle..." —
> Heb ik niet gezegd am niet tegen mij te ^reken i" zeide zij, met stugge
minachtiDg. — * Gij hebt tegen mij gesproken, mejuffrouw/'antwoorade
hij. )Neem mij dat niet kwalijk.Maarhetismijn post tegehoorzamen." —
>Doe dat dan," zeide iij. iBreng uw verhaal ten einde, en ga been," —
»Toen het duidelijk bleek," hervatte hij, met onbeschrijfeiijke fatsoen-
lijkheid en eene gedienstige bulging, >dat zij niet te vinden was, ging ik
naai mijnheer James, naar de plaats waar ik hem volgens afspraak zott
schrijven, en onderrichtte hem wat er was voorgevallen. Het kwam daar-
Dver tot woorden tusschen ons, en ik achtte bet mijn fatsoen verpHcbt te
zijn hem te vertaten, Ik kon veel van mijnheer James verdragcn, en heb
veel van hem verdragcn ; maar hij beleedigde mij al te erg. Hij krenkte
mij. Bekend met het ongelukkige gcschil tusschen zijne moeder en hem,
en wel welende hoe ongenist en angstig zij waarschijnlijk ^ou zijn, nam
ik de vrijheid om naar EngeLand en naar huis te komen, en daar te
vertellen.. .." — »Voor geld, dat ik bem betaald heb," zeide juffrouw
Dartle tot mij. — >Juist, mejuffrouw — en te vertellen wat ik wist. Ik weet
niet," zeide Littimer,naeenoogenblikbedenkens,>dater nog ietsmeer
is, Ik ben tegenwoordig buiten betrekking, en zou gaame eene fatsoen-
lijke plaats wenschen te vinden."
Juffrouw Daitle zag mij aan, alsof zij mij wilde vragen of er nog iets
was, dat ik verlangde tc vernemen. Daar mij jtiist nog iets was ingevallen,
zeide ik tot antwoord :
»Ik zou wel van — dien kerel willen weten," ik kon er mij niet toe
brengen om ecn meer vereerend woord uit te spreken, » of men ook ecn
brief heeft upgevangen, die haar van huis gezonden is, dan of hij denkt
dat zij dien ontvangen beeft,"
Hij bleef kalm en zwijgend staan, met de oogen op den grond (jeves-
tigd, en de vingertoppen der lechterhand zeer zachtjes en voorzicbtig
tegen de vingertoppen der linker gedrukt.
Juffi'ouw Dartle keerde met minachting haar hoofd naar hem om.
iNeem mij niet kwalijk, mejufirouw," zeide hij, uit zijne verstrooiing
ontwakende, >maar hoe onderdanig ook voor u, heb ik, schoon een
knecht, tocb ook mijne positie. Mijnheer Copperheld en gij, meju&rouw,
zijt verschillende personen.Indien mijnheer Copperfield iets van mij ver-
langt te weten, neem ik de vrijheid om mijnheer Coppperfield te herin-
neren, dat hij mij eene vraag kan doen. Ik moet mijn fatsoen bewaren."
Na een oogenblik van innerlijken tweestrijd zag ik naar hem om en
zeide : >Gij hebt mijne vraag gehoord. Houd ze voor aan u gericht, als
gij verkiest. Wat antwoordl gij f " — » Mijnheer," antwoordde hij, zijne
bjne vingertoppen nu eens van elkander scbeidende, dan weder samen-
voegende, imijn antwoord moet naar de omstandigbeden gewijzigd zijn,
want bet vertrouwen van mijnheer James aan zijne moeder te verraden,
is geheel anders dan bet aan u te verraden. Het is niet denkelijk, geloof
ik, dat mijnheer James het ontvangen van brieven zou bevorderen, die
56 DAVID COPPERFIELD.
waarschijnlijk tot het vergrooten van neerslachtigheid en onaangenaatm^
heden zouden bijdragen ; maar verder dan zoo ver, mijnheer, zou ik met
wenschen te gaan."
>Is dat alles?" vroeg jufFrouw Dartle mij. — Ik antwoordde, dat ik
niets meer te zeggen had. »Behalve/' vervolgde ik^ toen ik hem zagheen-
gaan^ »dat ik de rol, die deze kerel in die goddelooze historie gespeeld
heeft, wel begrijp, en dat ik, daar ik ze aan den braven man, die van hare
kindsheid af haar vader geweest is, zal bekend raaken, hem zou aanraden
om zich niet te veel in het openbaar te vertoonen.
Hij was, zoodra ik begon te spreken, blijven staan, en had met zijne
gewone gerustheid geluisterd.
» Ik dank u, mijnheer,'' zeide hij nu. » Maar gij zult mij wel verschoonen,
mijnheer, als ik zeg, dat er in dit land geeneslavenofslavenmeesters
zijn, en dat niemand zich bo ven de wet mag stellen. Als iemand dat doet,
is het, geloof ik, gevaarlijker voor hem dan voor anderen. Bij gevolg ge-
sproken, mijnheer, ben ik geheel niet bang om te gaan waar ik lust heb."
Daarmede maakte hij eene beleefde buiging voor mij, en met nog eene
buiging voor jufFrouw Dartle, ging hij heen door de opening in de hcg,
waardoor hij gekomen was. Juffrouw Dartle en ik zagen elkander eene
poos stilzwijgend aan. Haar uitzicht was hetzelfde als toen zij dien man
had laten te voorschijn komen.
»Hij zegt bovendien," zeide zij, terwijl hare lip langzaam opkrulde,
> dat zijn meester, naar hij hoort, de kust van S p anje bevaart, en daama
nog verder heengaat om zijn smaak voor het zeeleven te voldoen tot hij
het moede wordt. Maar dat is van geen belang voor u. Tusschen die twee
trotsche menschen, moeder en zoon, is de kloof nog grooter dan te voren,
en er bestaat weinig hoop op toenadering, want zij zijn 66n van hart, en
de tijd maakt beiden nog hardnekkiger en heerschzuchtiger. Dit is ook
van geen belang voor u, maar het brengt mij tot wat ik wilde zeggen. De
duivelin, waarvan gij eene engelin maakt, ik meen die gemeene meid, die
hij uit het zeeslijk heeft opgeraapt,'* met hare zwarte oogen strak op mij
gevestigd en haar vinger hartstochtelijk opgestoken, »kon nog wel in
leven zijn — want ik geloof, dat sommige gemeene dingen moeielijk
sterven. Als zij no^ leeft, zult gij wel verlangen, dat zulk eene kostbare
parel gevonden en m goede bewaring genomen wordt. Wij verlangen dat
insgelijks, opdat het toeval hem niet weder tot hare prooi mag maken.
In zooverre hebben wij hetzelfde belang, en daarom is het dat ik, die
haar gaame alle kwaad zou willen doen, dat zulk een grof schepsel in
staat is om te gevoelen, u heb laten komen om te hooren wat gij gehoord
hebt."
Ik zag door de verandering op haar gezicht, dat er iemand achter mij
aankwam. Het was mevrouw Steerforth, die mij nu hare hand reikte, met
meer koelheid dan te voren, en met nog meer statigheid dan gewoonlijk
in hare houding ; maar toch, dit bespeurde ik — en ik werd er door gc-
troffen — met eene onuitwischbare herinnering van mijne oude gehecht-
heid aan haar zoon. Zij was zeer veranderd. Hare sierlijke gestalte was
iang zoo recht niet meer, hare fraaie trekken hadden diepe plooien en
ZIJNK MOEDBR. 57
liare haren waren bijna grijs. Maar toen zij daar op dc bank zst, was zij
nog eene bevallige dame ; en wel kende ik het heldere oog, met den fie-
len blik, dat op school, zeHs in mijne droomen, ecn licht voor mij was
• Is raijnheer Copperficld van alles ondenicht, Rosa?" — »Ja." —
»En heeft hij Littimer zelf gehoord f" — ija. Ikheb hemgezegdwaarom
gij dat hadt verlangd." — » Gc zijc een goed meisje, Ik heb eene geringc
correspondentie met uw voormaligen vriend gehad, mijnheer," ver-
volgdc zij^ het woord tot mij richtende.tmaar zij heeft hem nietweder
tot gevoel van zijn en onze natuurlijke betrekking kunnen brengen. Ik
heb dus hiermede geen ander oagmerk dan wat Rosa gezegd heeft. Als
dalgene, waardoor mijn soon uit de strikken eener listige vijandin gered
wordt, te gelijk het gemoed van dien ordenlelijken man, dien gij hi»
gebracht hebt, kan geruststellen — zoo is het mij wel. Het spijt raij voor
hem — meer kan ik niet zeggen."
Zij richtte zich op en bleef recht voorzich in de verte zitten turen.
>Mevrouw," zeide ik meteerbied, tikbegrijpu. Ik verzekcm, datik
geen gevaar loop om uwe beweegredenen eene verkeerde verklaring te
geven. Maar ik moet zelfs u zeggen, daar ik deze beleedigde familie van
mijne Itindsheid af heb gekend, dat indien gij denkt, dat dit zoo zwaar
verongelijkte meisje niet wreed bedrogen is, en zij nu niet liever honderd
dooden zou willcn sterven, dan uit de hand van uw zoon een bckcr
waters aannemen, gij eene schrikkelijke dwaling koestert." — iStil,
Rosa, stil !" zeide mevrouw Steerforth, toen juffrouw Dartle hierop wilde
invallen. » Het is onverschillig. Last het maar zoo zijn. Gij zijt getrouwd,
mijnheer, naar men mij gezegd heeft ?"
Ik antwoordde, dat ik sedert eenigen tijd getrouwd was.
* En gaat het u wel i Ik hoor weinig, btj het stille leven dat ik leJd, maar
ik vemeem, dat gij beroemd begint te worden,"— ilkbenzeergelukkig
geweest," zeide ik, len bevind, dat mijn naam metzckercnlofgenoemd
wordt." — »Gijhebtgeenemoedermeerf"zeide zij met eene verzachte
stem, — »Neen." — »Dat is jammer," antwoordde zij. Zij zou trotsch
op U geweest zijn. Goedenavond !"
Ik vatte de hand, die zij mij met onbuigzame deftigheid toereikte, en
zij lag zoo kalm in de mijne, als ware haar hart geheel in rust geweest.
Het bleek, dat haar trots zelfs haar polsslag kon bedwingen, zoowel als
een sluier van vreedzaiiie onverschilligheid vooi haar gelaat schuiven,
waardoor zij recht voor zich in de verte zat te staren.
Terwijl ik, het terras langs, van hen afging, kon iknietnalatenop te
merken hoe strak zij beiden naar het uitzicht zaten te turen, en hoe dit
zich om haar been al meer en meer verdonkerde en vcmauwde. Hier en
daar zag men in de afgelegene stad eenige vroeg aangestokene lantarens
flikkeren, en aan den gezichteinder bleef nog dat zelfde dofroode schijn-
sel zweven. Maar uit het grootste gedeelte van het breede tusschengele-
gene dal rees een nevel op gelijk eene zee, die, terwijl hij zich met de
duistemis vereenigde, het deed schijnen alsof de oijkomende wateren
haar zouden insluiten. Ik heb reden om mij dit te heiinneren en denk er
58 DAVID COPPBRFIELD.
met ontzetdng aan ; want eer ik deze twee weder zag, was eene stormach-
tige zee tot aan hare voeten opgerezen.
Nadenkende over hetgeen mij aldus ter kennisse was gebracht, achtte
ik het noodig het aan baas Peggotty mede te deelen. I>en volgendeo
avond ging ik L o n d e n in oin hem op te zoeken. Hij zwierf gedurig van
plaats tot plaats, altijd met dat ^ne doel om zijne nicht op te zoeken^
maar was toch meer in L o n de n dan elders. Dikwijls had ik hem in het
holste van den nacht langs de straten zien gaan , onder de weinigen, die
op zulk een ontijdig uur buitenshuis bleven dwalen, rondzoekende naar
hetgeen hij vreesde te zullen vinden.
Hij hield een kamertje in huur boven het kruidenierswinkeltje in
Hungerford Market, waarvan ik reeds meer dan eens heb moeten
melding maken, en van waar hij op zijn tocht van barmhartigheid was
uitgegaan. Daarheen richtte ik mijne schreden. Toen ik naar hem vrocg,
vemam ik van de lieden in huis, dat hij nog niet was uitgegaan en ik hem
boven op zijne kamer zou vinden.
Hij zat bij het venster, waarvoor hij eenige bloemen had staan, te
lezen. De kamer was zeer net en knap. Ik zag terstond, dat zij altijd voor
hare ontvangst gereed werd gehouden, en dat hij nooit uitging zonder
het mogelijk te achten^ dat hij haar naar huis zou medebrengen. Hij had
mij niet aan de deur hooren kloppen, en sloeg zijne oogen pas op toen
ik mijne hand op zijn schouder legde.
»Mijnheer David ! Dank, mijnheer^ hartelijk dank voor dit bezoek.Ga
zitten. Gij zijt vriendelijk welkom, mijnheer ?" — tBaas Peggotty," zcide
ik, op den stoel plaats uemende, dien hij voor mij zette, t gij moet niet te
vcel verwachten. Maar ik heb wat nieuws gehoord," — > Van Emily!"
Hij legde op eene zenuwachtige manier de hand op den mond en ver-
bleekte terwijl hij mij in de oogen zag.
» Men kan er niet uit raden waar zij is, maar zij is niet meer bij hem.'*
Hij bleef mij strak zitten aanzien en in diepe stilte luisteren naar al wat
ik te zeggen had. Wei herinner ik mij den indruk van waardigheid, van
schoonheid zelfs, dien de geduldige ernst van zijn gelaat op mij maakte,
toen hij, langzaam zijne oogen van de mijne afwendende, met het voor-
hoofd op de. hand geleund, voor zich neer zat te staren. Hij maakte
geene beweging om mij in de rede te vallen, maar bleef geheel rocrloos
zitten. Hij scheen door het geheele verhaal heen alleen hare gedaante in
het oog te houden, en elke andere te laten voorbijgaan alsof zij voor
hem niet bestond.
Toen ik gedaan had, hield hij zijne hand voor zijn gezicht en bleef
nog zwijgen. Ik keek eene poos uit het venster en hield mij met de bloe-
men bezig.
> Wat zegt uw gevoel er u van, mijnheer David ?" vroeghij eindelijk.^
»Ik denk dat zij nog leeft," antwoordde ik. — > Ik weet het niet. Mis-
schien was de eerste schok al te erg, en in de wildheid van haar hart — •'
Dat blauwe water, waarvan zij zoo placht te spreken I Zou zij zoovdc
jaren lang altijd daaraan gedacht hebben, omdat het eens haar graf
moestwezen!'*
i
*T
BAAS PBGGOTTY BN IK ZOEKEN lEMAND DIE VKRMIST IS. 59
Hij icide dit peinzende, met eene zachte, angstigc stein, en ging eens
door het kamertje op en neer.
>£n toch,'* vervolgde hij, imijnheer David, heb ilc er mij zoo zcker
van gevoeld, dat zij nog leeMc — ik heb, wakend en slapend, allijd ge-
weten, dat het zoo waar was dat ik haar vinden zou — ik ben daardoor
100 vooTtgeleid en ondersteund — dat ik niet gelooven kao, dat ik mij
zou bedrogen hebbcn. Neen ! Emily leeft nog I"
Hij plaatsle zijne hand vast op de tafel, en zijn gebniind gezicht nam
eene uildrukking van moedige beradenheid aan.
■ Mijne nicht Emily leeft nog, mijnheer," zeide bij op vasten toon, die
weet niet waar het vandaan koint, of het is, maar het wordt mij
g e z e g d , dat zij nog leeft."
Het was bijna alsof eene boogere ingeving hem deed spreken, toenhij
dit zeide, Ikwachtte eene poos, tot hij mij zijne onverdeelde aandacht kon
geven, en nam toen het woord om hem mede te deelen, welke voorzorg
mij reeds den vorigen avond was ingevallen dat wij thans behoorden
te nemen.
>Nu, beste mend," begon ik. — tDank, dank, mijnheer," zeide hij,
mijne hand tusscbec beide zijne handen vattende. — »AlsiijnaarLon-
den mocht komen, dat wel waarschijnlijk is — want waar zou zij zich
zoo gemakkelijk kunnen verschuilen ^s in deze groote stad, en wat zou
zij anders willen doen dan cich verschuilen en verborgen houden, als zij
niet naar huis gaat i" — > £n zij zai niet naar huis gaan," viel hij hierop
in, treurig zijn hoofd schuddende. • Ab zij uit eigene beweging van hem
af was gegaan, zou het wel kunnen zijn, maar nu niet, mijnheer." — >Als
zijhier mocht komen," vervolgde ik, igeloof ik dat er icmand is, die
mecT kans heeft om haar te ontdekken dan iemand anders in de wereld.
Weet gij nog wel — hoor met bedaardheid en standvastigheid wat ik
zeggen moel — denk aan het groote doel, dat gij op het oog hebt —
weet ge nog wel van Martha ?" — »Bij ons uit de stad f"
Ik had geen ander antwoord noodig dan zijn gezicht.
>Weet gij wel, dat zij in Londen is?" — >lk heb haar op straat ge-
zien,''antwoorddehij met eene huivering. — • Maar gij weet niet," zeide
ik, idatEmily,langvoordatzi;devlucht nam, haar eens, met hulp van
Ham, weldadigheid heeft bewezen; en ook niet, dat, toen wij elk'ander
opdienavondontmoet haddenenindiekamerindeherbergmetelkan-
derspraken, zij aan de deur stond te lusteren." ■ — iMijnheer David!"
Hep hij met verbazing uit. iDien avond toen het zoo hard sneeuwde?" —
iDien avond. Ik heb haar sedert niet wedergezien. Ik ging toen, nadat
ik afscheid van u had genomen, terug, om haar aan te spreken, maar zij
was al weg. Ik was ongenegen om u van haar te spreken, en dat ben ik
nu nog; maar zij is de persoon, die ik bedoel en met nie ik denk dat wij
a&praak moesten maken. Begrijpt ge mij ?" ^ »Maar al te we!, mijn-
heer," antwoordde hij. Wij hadden onze stemmen tot een gefluisterlaten
dalen en bleven op dien loon spreken. — ^ iGij zegt, dat gij haar gezien
hebt. Denkt gij, dat ge haar zoudt kunnen vinden i Ik zou alleen op een
(Oeval kunnen hopen." — >Ik denk, mijnheer David, dat ik wel weet
6o DAVID COPPERFIELD.
waar ik moet zoeken." — » Het is donker. WiUen wij van avond nog
uitgaan, daar wij nu toch bij elkander zijn, en beproevenofwijhaar
kunnenvinden?"
Hij bewilligde hierin en maakte zich gereed om mij te vergezeUen.
Zonder te laten blijken, dat ik lette op hetgeen hij deed, zag ik hoe zorg-
viildig hij het kamertje in orde bracht, de kaars en het noodige om ze
te kunnen aansteken gereed zette, het bed schikte en eindelijk een ym
hare kleed jes (ik herinnerde mij het haar te hebben zien dragen) mt de
latafel nam en netjes opgevouwen met eenige andere kleedingstnkken
en een hoed op een stoel legde. Hijspraknietvandiekleederenenik
evenmin. Daar hadden zij zonder twijfel reeds menigen avond naar hasr
liggen wachten.
>Er is een tijd geweest, mijnhecr David," zeide hij, toen wij naa^b^
neden gingen, »toen ik dat meisje, die Martha, bijna als het sHjk onder
Emily's voeten achtte. God vergeve mij, het is nu anders !"
Gedeeltelijk om hem in gesprek te houden, gedeeltelijk om mijne
belan^stelling te voldoen, vroeg ik hem onderweg naar Ham. Hij zeide,
met bijna dezelfde woorden als te voren, dat Ham nog dezelfde was, dat
hij maar voortleefde alsof het leven hem onverschillig was, maar dat hij
nooit morde of klaagde, en dat iedereen van hem hield.
Ik vroeg hem in welke gemoedsstemming hij dacht dat Ham ver-
keerde ten aanzien van hem, die de oorzaak van hun ongeluk was. Of hg
dacht, dat die gevaarlijk was. Wat hij, bij voorbeeld, dacht, dat Ham
wel zou doen, als hij en Steerforth elkander ooit mochten ontmoeten.
>Ik weet het niet mijnheer,'' antwoordde hij. »Ik heb er zeer dikwijb
over gedacht, maar ik kan er nooit uit wijs worden.''
Ik herinnerde hem aan den ochtend na haar vertrek, toen wij met ods
drieen op het strand waren. »Weet gij nog wel," zeide ik, »metwelkeene
zonderlinge woestheid hij toen in zee keek en van het einde sprak?" —
>Ja zeker doe ik," antwoordde hij. — »Wat denkt gij dat hij toen
meende?" — >Mijnheer David," zeide hij, >dat heb ik mij zelven al zoo
dikwijls gevraagd, maar nooit een antwoord gevonden. En er is nog iets
zoo zonderline — dat ik, al is hij nog zoo bedaard en zachtzinnig, hem
toch niet wel naar zijne meening zou durven vragen. Hij heeft nooit een
woord tegen mij gezegd, dat niet eerbiedig en onderdanig was, en het is
niet denkelijk, dat hij nu op een anderen toon zou gaan spreken; maar
het is ver van effen water in zijn gemoed, waar die eedachten Hggen. Het
is diep, mijnheer, en ik kan niet op den bodem zien." — >Gij hebtge-
lijk," zeide ik, »en dat heeft mij somtijds angstig gemaakt." — > En mij
ook, mijnheer David," antwoordde hij. »Zelfs nog meer, dat verzcker
ik u, dan zijne tegenwoordige roekeloosheid om zich in gevaren te wa-
j;en, hoewel het allebei tot de verandering behoort, die hem overkomen
IS. Ik weet niet of hij somtijds tot geweld zou komen, maar ik hoop, dat
die twee van elkander zuUen blijven."
Wij waren door Temple Bar inde City gekomen. Nu niet mecr
sprekende, maar stil naast mij gaande, gafhij zich geheel aan het ^^
doel van zijn leven over en stapte voort, met die strakke aandacht op
I
wn VINSXM WAT WIJ ZOBKEN. 6(
ees enkel pimt, welke hem in het drukste gewoel eenzaam zou hebbeo
doen blijven. Wij waren niet ver van Black friars- burg, toen hij omkeek
en naar eene eenzame vrouwelijke gedaante wees, die aan den overkant
der straat voorteleed. Ik eag terstond dat zij het was, die wij zochten.
Wij stapten de straat over en haastten ons reeds om haar in le halen,
toen het mij inviel, dat zij zich misschien gemakkelijker tot belangstel-
ling in het verlorene meisje zou laten bewegen, als wij haar op eene
stillere plaats aanspraken, waar wij buiten het gewoel waren en minder
opgemerkt konden worden. Ik raadde daarom mijn mctgesel, haar nog
met aan te spreken, maar haar te volgen; waarmedeik tegelijktoegaf
aan een onbcpaald verlangcn om te weten waar zij heenging.
Daar hij hierin bemstle, volgden wij haar op een afstaod, zonder haar
llit het oog te verliezen, maar nooit zeer dichtbij willende komen, daar
zij dikwijb omkeek. Eens bleef zij stilstaan om naar een troep muzikan-
ten te luisteren, en toen blevcn wij oak stilstaan.
Zij ging nog ver voort; wij insgelijks. Uit den spoed, waarmede zij
doorstapte, was duidelijk op te maken, dat zij op eene bepaalde bestem-
nung afging. Dit, en dat zij steeds in de drukste straten bleef, en ook,
zoo ik denk, het vreemde en verlokkende om iemand zoo heimelijk te
volgen, deed mij bij roijn eerste voomemen blijven. Eindelijk sloeg zij
eene stille donkere straat in, waar zij uit het gerucht en gewoel geraakte.
> Nu kimnen wij haar aanspreken," zeide ik, en onze schreden versnel-
lende, stapten wij haar achtema.
Wij waren nu in Westminster gekomen. Wij waren omgekeerd
om haar te volgen, daar zij ons eerst was tegemoet gekomen; ende
Westminster- Abdij was het punt waar zij het licht en het gerucht der
gcootc straten verliet. Zij ging, toen zij eens door de twee stroomen van
voctgangere been was, die van en naar de brug drongen, zoo snel voort,
dat wij daardoor en door het eind, dat zij ons in het begin vooruit was>
io eene smalle, langs het water loopende straat bij Millbank waren,
eer wij haar inhaalden. Op dat oogenblik stapte zij de dwarstraat over,
als om de voetstappen le vermijden, die zij zoo dicht achter zich hoorde
en g^g, zonder om te kijken, nog sneiler voort.
Het uitzicht op dc rivicr door de donkere poort eener wcri, waar eenige
wagens stonden, scheen mijne voeten tc boeien. Ik sliet mijn metgezicl
zonder spreken aan, en beiden hegrepen wij, haar niet op den voet te
mocten volgen, maar bleven, zoo stil als wij konden, in de schaduw der
huizen aan den overkant der straat, maar toch zeer dicht bij haar.
Ec stond, en er staat nu ik dit schrtjl, aan het eind van die zeer la^g
Uggende straat, een vervallen houten gebouwtje, waarschijnlijk tegea-
woordig een veermajoshuisje. ^let staat juist op het punt waar de dubbed
6« DAVID COPPKRFIELD.
rij hutzen ophoudt en de weg tusschen eene enkele rij en de rivier Tooit-
toopt. Zoodra zij hier kwam en het water zag, bleef zjj staan, abofq
hare bestemming had bereikt; en weldra ging zij, langs den oeverdet
rivier, en strak oaar het water kijkende, laagzaam voort.
Den geheelen weg langs had ik gedacht, dat zij naar een of andahuB
ging, had ik ztAfs eene onbepaalde hoop gekoesterd, dat dit htiis in eenig
verband met de vertorene zou staan. Maar die cnkcle bhk op dedonkot
rivier door die poort had er mij ioGtinctmatig op voorbereid, dat zij niet
verder zou gaan.
Deze buurt had in dien tijd een akeli^ voorkomen ; zij was des luchii
zoo eenzaam en naargeestig als er eene in den omtiek van Londenkcn
wezen. Er waren noch werven noch huizen langs het verwaarloosdeeiDiI
wegs voorbij de groote sombere gevangenis. Eene traag stroomei]<le
gracht liet bij de muren der gevangcnis hare modder bezinken. Gnj
gras en geil onkruid bedekten al de moerassige landen in de nabijheid
Op eene plek stonden rompen van huizen, op een ongelukkigen tijd b^
eonnen en nooit afgebouwd, tc verrotten. Op eene andere was de giDod
bedekt met roestige ijzeren monsters, stoomketels, wielen, knikko,
pijpen, fomuizen, waterraderen, anken, duikerklokken, rootenwiekeD,
en ik weet niet wat al vreemde voorwerpen, door een of ander speculut
bijeengebracht, en daar blijven liggen, waar zij zich — door hunneeigenc
zwaarte in den weeken grond gezonken — vruchteloos onder de larde
«chenen te willen verbergen. Hel gekletter en de vurigegloed vaneenige
&brieken langs den waterkant stoorden in den stillen nacht alles behalve
den zwaren rook, die uit de schoorsteenen oprees, Ghbberige paden,
tusschen oude houtstapels doorslingerende, waaraan eene walgelijke
zelfstandigheid, die naar groen haar geleek, kleefde, en de overblij^ni
van Dude biljetten, uitlovingen van belooningen voor het vindcn vis
drenkelingen, die boven het hoogwaterpijl fladderden, voerden d(W
plassen en slib naar den waterkant. Er hep een verhaal, dat een da
putten voor de lijken in den tijd der Groote Pest hier ergens was g^i>-
ven; en een heilloozen invloed scheen zich van daar af over degeheele
[>lek tc hebben verspreid. Of anderszagzij er uit alsof zij door degeda-
rige overstroomingen van den onreinen vloed langzamerheid in diea
afzichtelijken toestaod was gebracht.
Alsof ook zij tot het opgeworpene ontuig behoorde en daar vcrwaar-
loosd zou moeten vergaan, dwaalde het meisje, dat wij volgden, tot vl»k
aan den kant, en bleef, te midden van dat nachttooneel, cenzaam en stil
naar het water staan turen.
Er zaten eenigc schuiten en booten in de modder op het strand, n
deze gaven ons de gelegenheid om, zondcr gezien te worden, tot op »«■
nige schreden afstands van haar te komen. Toen gafik baasPeggOttj
een teeken om te blijven waar hij was, en trad alleen uil de schadu* oi"
haar aan te spreken. Niet zonder beven naderde ik hare eenzaIneg^
daante: want dit sombere einde barer lange en blijkbaar opzettelijke
wandeling, en de bonding waarin zij daar stond, bijna in dc dreigewie
ichaduw der ijzeren brug, naar de lichten starende, die als dwarreiende
ONZE ONTUOKTtNG UET MARTHA. 63
strepen door den snelstroomenden vloed werden teruggekaatst, deden
eene akelige vrees bij mij oplcomen.
Ik geloof, dat zij bij lich zelve sprak, Zcker weet ik dat zij, hoewel zij
strak in het water bleef turen, haar omslagdoek van hare schouders nam
en op zekere onbestetnde verbijsterde manier hare handen daarin wik-
kelde, meer alsof zij eene slaapwandelares was, dan alsof zij waakte. Ik
weet ook, en kan het nooit vergeten, dat zij in hare woeste bewegingen
lets had, waardoor ik mij utet zeker kon achten dat zij niet voor roijne
oogen zou wegzinken, voordat ik haar bij den arm had gegrepen.
Op hetzelfde oogenblik leide ik : » Martha !"
Zij gaf een gi) van schrik, en worstelde met mij met zulk eene kracht,
-dat ik er aan twtjfel of ik haar wel alleen had kunnen vasthouden. Doch
eene sterkere hand dan de mijne had haar gevat; en toen zij hare ver-
schnkte oogen opsloeg en zag wie het was, deed zij nog maar eene en-
kele poging en zonk toen tusschen ons necr. Wij droegen haar van den
waterkant naar eene piek waar eenige droge steenen lagen, en legden
haar daar necr. Zij schreide en kennde eene poos, kwam toen half over-
eind, hicld haar hoofd met beide handen vast en bleef zoo tusschen dc
steenen zitten.
»0, die rivier!" riep zij hartstochtelijk uit. lO, dierivier!" — tStil!
slil!"zeideik. iBedaar watl"
Maar zij bleef nog steeds dezelfde woorden herhalen en riep al gedu-
rig: »0, die rivier!"
»Ik weet datzij mij gelijkt!"riep zij uit.ilk weet dat ik haar toekom.
Ik weet dat zulke als ik daar behooren ) Zij komt van buiten tusschen
velden en dorpen, waar er eens geen kwaad in was — en zij kruipt door
de akelige straten, ontreinigd en ellendig — en zij loopt, evenals mijn
leven, naar de grootc zee, die altijd onrustig is — en ik voel dat ik met
haar mee moet !"
>Ik kan er niet vandaan blijven. Ik kan ze niet vergeten. Zij is mij nacht
«ii dag voor den geest, Zij is het eenige in de geheele wereld, dat voor
mij deugt of waar ik voor deug. O, die schrikkelijke rivier !"
De gedachte kwam bij mij op, dat ik op het gezicht van mijn metgezel,
terwijl hij haar sprakeloos en roerloos aanstaarde, de geschiedenis zijner
nicht had kunnen lezen, al had ik er niets van geweten. Nooit zag ik, op
eene schilderij of in de werkelijkheid, afgrijzen en medelijden zoo tref-
fend vereenigd, Hij beefdealsofhij zou neervallen-.enzijne hand — ik
laakte ze met de mijne aan, want zijn voorkoraen deed mij ongerust
worden — was doodelijk koud.
> Zij is nu buiten zich zelve," fluisterde ik hem toe. a Zij zal meteen wel
anders spreken."
Ik weet niet wat hij tot antwoord wilde zeggen. Hij maakte eenige be-
beging met zijn mond en scheen te denken dat hij gesproken had, maar
deed niets anders dan met uitgestrekte hand naar haar wijzen.
Zij barstte opnieuw in tranen uit, verborg nog eens hoar gezicht tus-
DAVID COPFBRFIELD.
schen desteeiMii,enlagdaarvooroiisabeeDbeeldvanvernederiiigoi
jammer. Wei wetende, dat deze toestand moest voorbijgaao eer wij hur
met eenige hoop op goed gevolg konden aanspreken, waagdeikhelhoi
tegen te houaen, toen hij haar wilde opbeuren ; en zoo bleven wij stil b^
haar staan, tot zij bedaarder wcrd. F
>Manha," zeide iktoen, bukkeode en haai helpende om op te stun
(zij scheen te willen opstaan om heeo te gaan, maar zij was daartoe Mi
te zwak en bleef tegen eene boot leimen.) > Weet gij wel wie bet is, did
ik daar bij mij heb r" — Zij antwoordde flauw : » Ja." — > Weet gij wd,
dai wij u van avond een heel eind ver zijn nagegaan ?"
Zij schudde haar hoofd. Zij sag noch hem noch mij aan, maai bled
bcschaamd voor ons staan, haar hoed en dock in de eene hand hoo-
dende, zonder dat zij dit scheen te weten, en dc andere dichtgcknepo
tegen haar voor hoofd dnikkende.
>Zij( ge nu bedaard gcnoeg," zeideik, »om overietstesprekcn, dtl
u zooveel belong inboezemdc — ik hoop dat de Hemel bet gcdachl^
zal zija — op dien avond toen het zoo hard sneeuwde ?"
Zij begon opnieuw te snikken, en prevelde eenige verwarde dankbe-
tuigingen dat ik haar toen niet van de deur had gejaagd.
>Ik wil niets voor mij zelve zeggen/ zeide zij, na eene korte poos. ■&
ben slecht. Ik beti verloren. Ik heb geheel geene hoop meer. Maai zeg
hem toch, mijnheer." (zij was angstig van hem afgedeinsd] lals gij Diet
te hard over mij denkt om dat te doen, dat ik nooit op eeoige manier de
oorzaak van zijn ongeluk ben geweest," — iGij zijter ook nooit vin
beschuldigd," antwoordde ik even crnstigalszij. — > Gij waait het, ils
ik mij niet bediieg," zeide zij, met eene haperende stem, *dien>k in de
ketiken zag komen, op dien avond toen zij zooveel medelijden met mij
had; en zoo zacht voor mij was; en niet van mij gruwde, zooals de andC'
ren, en mij zoo vriendelijk hieip ! Waart gij dat niet, mijnheer ?" — »J».
dat was ik," zeide ik. — >Ik zou al lang in de rivier zijn geweest, zeide
zij, met een akeligen blik daarnaar omziende, lals ik eene schuld tegen
haar op mijn geweten had gehad. Ik had er geen enkelen wintemacht uit
kunnen biijven, als ik daarvan niet geheel vrij wasgeweesL"»Deoor-
zaak van hare vlucht is maar al te wel bekend," zeide ik. i Gij zijt ^eb«l
onschuldig daaraan — dat gelooven en dat weten wij." — >0, ikh*d
dooT haar veel beter kunnen worden, als ik een betcr hart had gehad,"
riep het mcisjc, met jammerlijk berouw, iwant zij was altijd goed voor
mij. Zij hceft nooit een woord tegen mij gesproken, dat niet goed en
vriendelijk was. Is het te denken, dat ik haar zou willen maken wai Ik
zelf ben, daar ik zoo wel weet war ik ben 1 Toen ik allcs vcrloor wat bet
levcndierbaartnaakt, was het ergste van almijncgedachten, dat ik voor
altijd van haar af was."
Baas Peggotty, met de eene hand op den rand der boot leunende,
hield de andere hand voor zijn gezieht.
> En toen ik, voor den avond toen het zoo sneeuwde, van ieniand oil
onze atad hoorde wat er gebeurd was," riep Martha uit, »was mijue bit-
terste gedachte, dat de menschen zouden bedenken dat ik geielschip
mVLOKD VAN BAAS PEGGOTTY OP UAttTHA. 65
met haai had gchouden, en zeggen, dat ik haar bedorven had ! En de
Hemel weet, dat ik had willen sterven om haar haar goeden naam tenig
te geven !"
Lang zelfbedwang ontwend, was hare wroeging en zielesmart schrik-
kelijk om aan te zien.
1 Te sterven zou niet veel geweest zijn — wat kan ik zeggen f — Ik had
willen leven !" riep zij uiL » Ik had willen bUjvcn leven tot ik oud werd,
op die ellendigc straten — om in den donker, door iedereen gemeden,
rond te zwerven — om den dag op die akelige rijen huizen te zien aan-
breken, en tc bedenken hoe dezelfde zon in mijn kamertje placht te
schijnen en mij te wekken — zelfs dat had ik willen doen om haar te
redden !"
Op de steenen neerzinkende^ nam zij eenige in elke hand en klemde
ze tusschen hare vingers, abof zij ze wilde vermalen. leder oogenblik
wrong zij zich in eene nieuwe houding, nu hare armen strak uitstekende,
dan wedcr ze voor haar gezlcht krommende^ als om het weinige licht,
dat er was, van hare oogenaftewereD,tenvijl zij haar hoofd liet zinken,
alsof het door ondraaghjke herinneringen bezwaard werd.
* Wat zal ik doen ?" zeide zij, zoo met hare wanhoop kampende. > Hoe
kan ik zoo voortleven als ik ben, een eenzame vloek voor mij zelve, eene
levende schande voor ieder dien ik nabij kom !" Zich eensklaps naar
mijn metgezelkeerende:»Vertrap mij !Dood mij! Toen zij uw trots was,
zoudt gij gedacht hebben dat ik haar kwaad had gedaan, als ik haar op
straat met mijne kleeren had aangeraakL Gij kunt toch geen woord ge-
loovcQ — waarom zoudt gij ? — dat uit mijn mond korat. Het zou eene
gloeiende schande voor u zijn, zelfe nu nog, als zij en ik een woord wis-
selden. Ik kiaag niet. Ik zeg niet, dat zij en ik gelijk staan — ik weet wel,
dat er nog een ven'e,ven'eweg tusschen ons is, Ik zeg maar, met almijne
scbuld en ellende op mijn hoofd, dat ik haar met geheel mijne ziel dank-
baar ben en haar liefheb. O^ denk niet dat alle vermogen dat ik had om
iets lief te hebben, geheel versleten is ! Werp mij weg, gelijk de geheele
wereld doet. Dood mij, omdat ik ben wat ik ben, en haar oott gekend
heb ; maar denk dat toch niet van mij !"
Hi] zag haar, toen zij hem dit smeekend toeriep, met verbijsterde
droefheid aan ; en toen zij zweeg, beurde hij haar zacht van den grond op.
1 Martha," zeide hij, iGod verhoede, dat ik u zou oordeelen. God ver-
hoede, dat i k bovensd dat doen zou, meisje ! Gij weet niet half welk eene
verandering er door den tijd in mij gekomen is, als gij dat voor denkelijk
houdt. Wel !" Hij bedacht zich een oogenblik en vervolgde toen : » Gij
begrijpt nog niet hoe het komt, dat deze heer en ik u rerl^gden te spre-
ken. Gij begrijpt nog niet wat wij willen. Luister dan nu !"
Zijri invloed over haar was volkomcn, Zij bleef bevende voor hem
staan, alsof zi) bevrcesd was omzijneoogenteontmoeten; maar hare
hartstochtelijke smart was nu geheel bedaard.
>Al9 gij er iets van gehoord hebt," hervatte hij, > wat toen tusschen
mijnbeerDavid en mij is omgegaan, op dien avond toen het zoo sneeuwde,
dan weet gij, dat ik overal naar toe ben geweest om mijne dierbare nicht
DAvm coppuFiBLD. — m. ^
66 DAVID COPPERFIELD.
te zoeken. Mijne dierbare niclit," herhaalde hij op vasten toon.tWitfl
zij is mij nu nog dierbaarder, Martha, dan zij ooit te voren gewecstis." I
Zij hield hare handen voor haar gezicht, maar bleef anders stfl. I
>Ik heb hooren zeggen," hervatte hij, > dat gij vroeger zonder vadff I
of moeder zijt gebleven, zonder vriend om op ruwe zeemans-masier I
hunne plaats te vervuUen. Misschien kunt gij u wel verbeelden, datgi, I
als gij zulk een vriend hadt gehad , door verloop van tijd van h« I
hadt leeren houden, en dat mijne nicht zoogoed als eene dochtertoor I
mij was." I
Terwijl zij stil stond te beven, sloeg hij haar doek zorgvuldig om htf I
heen, nadat hij dien eerst daartoe van den grond had opgenomen.
>En daarbij weet ik," vervolgde hij, >zoowel dat zij tot aan het versa
eind van de wereld met mij zou meegaan, als zij mij maar eenskonveer-
zien, als dat zij tot het verste eind van de wereld zou vluchten om nq |
maar niet te zien. Want hoewel zij geene reden heeft om aan mijne lidi(k
te twijfelen, en dat ook niet doet — en dat ook niet doet," herhaalde hq
met geruste zekerheid van de waarheid van hetgeen hij zeide, »is c
toch de schaamte nog, die tusschen ons in komt"
Ik vond in ieder woord, dat hij zoo duidelijk en nadrukkelijk sprak,
een nieuw bewijs, dat hij het 66ne onderwerp, hetwelk hem altijd vcr-
vulde, uit alle oogpunten die het maar kon aanbieden, had beschouwd
> Volgens onze rekening," vervolgde hij, >die van mijnheer David hicr
en van mij, is het denkelijk, dat zij eens arm en eenzaam naar Londen
zal komen. Wij gelooven — mijnheer David en ik, en wij alien — dat g^
aan alles, wat haar overkomen is, zoo onschuldig zijt als een ongeboreo
kind. Gij hebt er van gesproken, dat zij goed en vriendelijk en zacht voor
u geweest is. God zegen haar, dat wist ik ook wel ! Ik wist wel, dat zij dat
altijd was, voor iedjereen. Gij zijt haar dankbaar, en gij hebt haar lie£
Help ons zooveel gij kunt om haar te vinden, en God moge u belooncn!**
Zij zag hem haastig en voor de eerste maal aan, alsof zij twijfelde aan
hetgeen hij zeide.
» Wilt gij mij dan vertrouwen ?" vroeg zij, met eene zachte stem vol
verbazing. — »Ten voile!" zeide baas Peggotty. — >0m haar aan te
spreken, als ik haar ooit mocht vinden; om haar schuil plaats tegeven,
als ik eene schuilplaats met haar te deelen heb; en dan, zonder dat zij bet
weet, naar u toe komen, en u bij haar te brengen ?" vroeg zij haastig. —
» Ja !" antwoordden wij beiden te gelijk.
Zij hief hare oogen op eo betuigde plechtig, dat zij zich met ijver en
trouw aan die laak zou toewijden. Dat zij nooit daarin zou wankelen,
zich nooit daarvan laten aftrekken, noch er van zou afzien, zoolang er
eenige kans en hoop was. Als zij niet trouw daarin was, mocht dan het
doel, dat zij nu in het leven had en dat haar aan iets hechtte dat geen
kwaad inhield, haar wederom ontzinken en haar nog ellendiger en wan-
hopiger laten, zoo het mogelijk was, dan zij dien avond op den oever der
rivier was geweest; en mocht dan alle hulp, goddelijke en menschelijke,
haar voor altijd ontzegd worden !"
Zij verhief hare stem niet harder dan fluisterend, en richtte ook niet
h
MARTHA DOET EENE PLECHTIGE BELOFTE. 67
liet woord tot ons, maar sprak als het ware tot den nachthemel, en blcef
toen stil naar het somber water staan turen.
Wij achtten het thans raad^aam haar alles te zeggen wat wij wisten,
«n ik deelde Haar dit uitvoerig mede. Zij luisterde met groote aandacht,
«n met een gezicht dat dikwijls veranderde, maar toch met al die ver-
schillende uitdrukkingen steeds dezelfde gezindheid aanduidde. Somtijds
vulden hare oogen zich met tranen, maar deze bedwong zij. Het scheen
alsof zij een geheel anderen geest gekregen had en nu niet te sdl
kon zijn.
Zij vroeg, toen alles gezegd was, waar zij ons, als zij daartoe reden
kreeg, eene boodschap konbrengen. Onder eene flauw brandende straat-
lantaren schreef ik onze twee adressen op een blaadje in mijne porte-
feuille, dat ik uitscheurde en haar overgaf, en dat zij met eene bevende
hand in hare borst stak. Ik vroeg haar waar zij zelve woonde. Zij ant-
woordde, na een oogenblik bedenkens, nergens lang. Het was beter het
niet te weten.
Baas Peggotty fiuisterde mij iets toe, dat mij ook reeds wasingevallen,
•en ik haalde mijne beurs uit; maar ik kon haar niet overreden om geld
•aan te nemen, en haar ook geene belofte afpersen dat zij dit op een
anderen tijd zou doen. Ik hield haar voor, dat baas Peggotty, voor
iemand van zijn stand, niet arm kon heeten; en dat het denkbeeld, dat
zij van dat zoeken werk zou maken, terwijl zij van hare eigene middelen
afhing, ons beiden tegen de borst was. Zijbleefstandvastig. Inditop-
zicht was zijn invloed op haar even krachteloos als de mijne. Zij dankte
hem met aandoening, maar bleef onverzettelijk.
>Er is misschien nog werk te krijgen," zeide zij. >Ikzalhetbeproe-
ven." — »Neem ten minste eenigen bijstand aan," antwoordde ik, > tot
gij dat beproefd hebt." — tWat ik beloofd heb zou ik niet voor geld
kunnen doen," zeide zij hierop. >Ik zou het niet kunnen aannemen, al
leed ik honger. Als ge mij geld gaaft, zoudt ge mij uw vertrouwen weder
ontnemen, het doel wegnemen, dat ge mij gegeven hebt, het eenige
zekere ding wegnemen, dat mij voor de rivier bewaart." — tin den
naam van dien grooten Rechter," zeide ik, » voor wien gij en wij alien
eens op zijn geduchten tijd moeten verschijnen, verban die verschrik-
kelijke gedachte ! Wij kunnen alien nog iets goeds doen, als wij willen."
Zij beefde, hare lippen trilden, en haar gezicht was nog bleeker, toen
zij antwoordde :
» Dit is u misschien in het hart gegeven om een ellendig schepsel te
redden en tot berouw te brengen. Ik ben bevreesd om zoo te denken ;
het schijnt al te vermetel. Als er nog eens iets goeds van mij mocht
komen, i ou ik misschien beginnen te hopen; want tot nu toe is van al
wat ik gedaan heb nooit iets anders dan kwaad gekomen. Men kan mij
nu, voor het eerst in langen tijd, met mijn ellendig leven vertrouwen, om
reden van datgene wat gij mij hebt gegeven om te beproeven. Ik weet
niet meer, en ik kan niets meer zeggen.
Wederom bedwong zij de tranen, die begonnen tevloeien;enhare
bevende hand uitstekende om baas Peggotty aan te raken« alsof hij eene
68 DAVID COPPERFIKLD*
genezeude kracht bezat, ^g zij eenzaam haars weegs. Zij was ziekg^ I
weest, waarschijnlijk geruimen tijd. Toen ik scherper op haar leie, ]
merkte ik op, dat zij er vermagerd en vervallen uitzag, en dat hare ing^ ]
zonkene oogen ontbering en lijden aankondigden.
Wij volgden haar op korten afstand, daar onze weg in dezelfde richtio| |
liep, tot wij weder aan de lichte en woelige straten kwamen. Ik stekk
zooveel vertrouwen in hare verklaring, dat ik baas Peggotty in bedcs*
king gat, of het niet zou schijnen alsof wij haar reeds van den eerstentf
wantrouwden, als wij haar nu nog verder volgden. Daar hij van hetzdMe
gevoelen was en haar evenzeer vertrouwde, lieten wij haar haar eigen
weg gaan en namen den onzen, die naar Highgate liep. Hij blecf
mij een goed eind ver gezelschap houden; en toen wij scheidden, met
een gebed voor het gelukken dezer nieuwe poging, straalde er een nieov
gevoel, eene peinzende meewarigheid bij hem door, dat mij niet moeieli^
viel te verklaren.
Het was middemacht toen ik thuis kwam. Ik had mijn eigen turn-
hek bereikt en stond naar den zwaren galm van de klok der Si*
Paulskerk te luisteren, welker klank ik mij verbeeldde dat mij door de
menigte van slaande klokken werd toegevoerd, toen het mij eenigzios
verwonderde te zien, dat de deur van het huisje mijner tante nog open*
stond en er een flauw licht uit het voorhuis naar buiten scheen.
Denkende dat mijne tante weder door eene barer oude vlagen vai^
angst overvallen mocht zijn en misschien den voortgang van een denk-
beeldigen brand in de verte zat waar te nemen, ging ik er been om met
haar te spreken. Het was met groote verbazing dat ik in haar tuintje een
man zag staan.
Hij had een glas en eene fiesch in de hand en was juist bezig met
drinken. Ik bleef buiten tussschen het dichte gebladerte staan, wantde
maan was nu op, hoewel door wolken verduisterd, en herkende den man,
dien ik eens voor eene hersenschim van mijnheer Dick had gehouden,
en eens met mijne tante in de City op straat had ontmoet*
Hij was aan het eten zoowel als aan het drinken, en scheen dit met
uitgehongerde gretigheid te doen. Hij scheen ook het huisje nieuwsgierig
te bekijken, alsof het de eerste maal was dat hij het zag. Nadat hij gebokt
had om de flesch op den grond te zetten, keek hij naar de vensters op
en daama in het rond, maar als het ware tersluiks en met ongeduld,
alsof hij verlangde om maar weg te komen.
Het licht in de gang werd op het oogenblik, verdonkerd, en mijne
tante kwam buiten. Zij was ontroerd en telde hem geld in de hand. Ik
hoorde het klinken.
9 Wat baat mij dat?" zeide hij. — [»Ik kan niet meer missen,"ant-
woordde mijne tante. — »Dan kan ik niet gaan," zeide hij. tHier! Gi|
kunt het terugnemen." — »Gij slechte man," antwoordde mijne tante
met diepe aandoening. »Hoe kunt gij zoo met mij handelen ? Maar wat
vraag ik i Het is omdat gij weet hoe zwak ik ben. Wat heb ik te doen om
mij voor altijd van uwe bezoeken te bevrijden, dan u over te laten aan
^et lot dat gij verdiend hebt ?" — »£n waarom laat ge mij dan niet daar-
IK ZIE DEN VREEMDEN BEZOEKER MIJNER TANTE. 69^
aan over?" zeide hij. — »Gij vraagt mij waarom!" antwoordde mijne
tante. » Welk een hart moet gij hebben !"
Hij stond onvergenoegd met het geld te rammelen en zijn hoofd te
schudden, tot hij eindelijk zeide :
tis dat dan al wat ge mij geven wilt ?" — > Het is al wat ik u geven
kan^" zeide mijne tante. >Gij weet wel, dat ik verliezen heb gehad en
armer ben dan voorheen. Dat heb ik u gezegd. Nu gij dit hebt, waarom
•doet ge mij nu nog het verdriet aan om u nog een oogenblik voor mij te
anoeten hebben en te zien wat gij geworden zijt ?" — >Ik zie er smerig
genoeg uit, als ge dat meent/' zeide hij. >Maar ik leid ook een leven als
een tiil." — iGij hebt mij het grootste gedeelte afgehaald van wat ik
•ooit gehad heb," zeide mijne tante. »Gij hebt mijn hart tegen de geheele
wereld gesloten, jaren en jaren lang. Gij hebt mij valsch, ondankbaar en
wreed behandeld. Ga heen en heb berouw daarvan. Voeg niet nog meer
kwaad bij de lange lijst van het kwaad, dat ge mij gedaan hebt I" — » Ja
wel !" antwoordde hij. >Dat is alles heel mooi ! — Nu ! Ik zal heter voor-
•eerst maar mee moeten doen zoo goed ik kan, denk ik."
Tegen wil en dank scheen hij echter door de verontwaardigde tranen
mijner tante beschaamd te worden, en met neerhangend hoofd sloop hij
den tuin uit. Een paar snelle stappen doende, alsof ik zoo pas aankwam,
ontmoette ik hem bij het hek en trad bmnen toen hij juist naar buiten
kwam. In het voorbijgaan zagen wij elkander oplettend en lang niet
vriendelijk aan.
» Tante," zeide ik haasti^. »Heeft die man u alweer ontrust P Laat ik
met hem spreken. Wie is hij ?" — »Kind," antwoordde mijne tante, mij
bij den arm vattende, >kom binnen, en spreek eens een kwartier lang
niet tegen mij."
Wij gingen in het zijkamertje zitten. Mijne tante verschool zich achter
den grooten groenen waaier van vroeger tijd, die nu aan de leuning van
een stoel was geschroefd, veegde nu en dan hare oogen af, en bleef
omtrent een kwartier uurs zitten. Toen kwam zij daar vandaan en nam
•een stoel naast mij.
•Trot," zeide mijne tante bedaard, >het is mijn man." — >Uw man,
tante f Ik dacht dat hij dood was !" — »Dood voor mij," antwoordde
mijne tante ; >maar toch nog in leven."
Ik bleef in stille verbazing zitten.
t Betsey Trotwood ziet er niet zeer naar uit alsof zij voor een teederen
hartstocht vatbaar was," zeide mijne tante met bedaardheid, »maar er is
toch een tijd geweest, Trot, toen zij dien man blindelings geloofde en
Yertrouwde — toen zij hem innig lief had. Trot — toen er geen bewijs van
gehechtheid was, dat zij hem niet zou gegeven hebben. Hij beloonde
haar door haar bijna arm te maken en haar bijna het hart te breken. Dus
^topte zij al die soort van teerhartigheid voor eens en altijd in een graf,
en gooide het vol en trapte het plat." — » Mijne lieve, goede tante !" —
ilk heb mij edelmoedig getoond toen wij scheidden," vervolgde mijne
tante, hare hand, volgens hare gewoonte, op de mijne leggende. tikmag
na verloop van zooveel tijd wel zeggen, Trot) dat \km\\tA&Vcw^^^%^l5t-
70 DAVID COPPERFIELD.
toond heb. Hij had mij zoo slecht behandeld, dat ik op eene voor
zeer gunstige wijs eene scheiding had kunnen krijgen ; maar dat deedik
niet. Hij maakte spoedig alles op wat ik hem gegeven had<, zonk dieper
en dieper, trouwde met eene andere vrouw, geloof ik, werd een avontn
rier, een speler en een zwendelaar. Wat hij nu is, ziet gij. Maar toenik
met hem trouwde was hij een man, die er knap uitzag,'' zeide mijne taDte,
met een weergalm van vroegere trotschheid en ingenomenheid in haar
toon, » en ik geloofde — ik was eene zottin — dat hij een man van
eer was."
Zij gaf mijne hand een druk en schudde haar hoofd.
>Hij is nu niets meer voor mij. Trot — nog. minder dan niets. Maar
liever dan hem voor zijne misdrijven te straffen (gelijk gebeuren zou als
hij hier door het land bleef zwerven) geef ik hem meer geld dan ik missen
kan, als hij zich bij tijden weer vertoont, om maar weer been te gaan.lk
was eene zottin toen ik hem trouwde ; en in zooverre ben ik in dat op-
zicht eene onverbeterlijke zottin, dat ik, uit teerhartigheid voor wat it
hem geloofde te zijn, zelfs die schim mijner ijdele verbeeldingnietgaarae
hard behandeld zou willen hebben. Want ik was in emst. Trot, ^s ooit
eene vrouw dat geweest is."
Met een zwaren zucht stapte mijne tante als het ware van de zaak af.
»Daar, beste jongen," zeide zij, haar rok gladstrijkende. »Nu weetgij
het begin, het midden en het einde, en alles er van. Wij zullen de zaak
nu niet meer voor elkander ophalen, en natuurlijk zult gij er ook niemand
anders van spreken. Dit is mijne miserabele historie, Trot, en wij zullea
ze maar voor ons zelven houden."
XLVm.
HUISELIJKE ZAKEN.
Ik werkte ijverig aan mijn boek voort, zonder mij echter daardoor in
de geregelde waarneming mijner betrekking als snelschrijver te laten
hinderen ; en het kwam in het licht en maakte grooten opgang. Ik werd
niet bedwelmd door den lof, die mij in de ooren galmde, hoewel ik tocb
zeer gevoelig daarvoor was, en mijn werk — hieraan twijfel ik bijna
niet — nog meer waarde toeschreef dan iemand anders deed. Ik heb
altijd opgemerkt, dat iemand, die goede reden heeft om in zich zelven te
gelooven, zich nooit voor anderen te pronk stelt opdat zij ook in hem
zouden gelooven. Zoo was het juist mijn gevoel van eigenwaarde, dat
mij bescheiden deed blijven; en hoe meer lofikverwierf,deste meer
poogde ik het te verdienen.
Het is mijn oogmerk niet, in deze aanteekeningen, hoewel zij anders
mijn geschreven geheugen zijn, over de geschiedenis van mijn letter-
kundigen arbeid uit te weiden. Mijne verdichte verhalen spreken voor
zich zelven, en ik laat hen dus aan zich zelven over. Als ik er ter loops
eenige melding van maak, is het alleen omdat zij tot den gang mijoer
ontwikkeling behooren.
ONZE PACE, 71
Daar ik thans eenigen grond had om te gelooven, dat aanleg en toeval
mij tot een schrijver hadden gemaakt, volgde ik met vertrouwen deze
roeping. Zonder zulke verzekering lou ik er zeker van hebben afgezien
en mijne krachten aan iets anders besteed bebbea. Jk zou gepoogd heb-
ben te vinden wat aanleg en toeval mij werkelijk gemaakt hadden, om
dan dat en niets anders te wezen.
Ik had in de courant en elders met zooveel bijval geschrevcn, dat ik,
toen ik mijne nieuwe zege had behaald, eene billijke reden meende te
hebben om mij aan die vervelende Parlements-zittirgen te onttrekken.
Op een heuglijken avond noteerde ik dus voor de laatste maal de muziek
van den parlementairen doedelzak, en sedert heb ik die nooit weder ge-
hoord ; hoewel ik den ouden dreun, zonder eenige wczenlijke verande-
ring (behalve dat hij nog langer gerekt wordt) de gansche lange zitting
door nog in de nicuwsbladen terugvind.
Ik schrijf nu van den tijd, toen ik, naar ik denk, omirent anderhalf
jaar getrouwd was. Na eene verscheidenheid van proefnemingen hadden
wij van alle htiishoudelijke zorgen afgezien^ als iets dat toch niet baatte.
Wij lieten het huishouden voor zich zelven zorgen en hieiden om ons te
bedienen een page. De voornaamste bezigheid van dezen dienaar was
met de keukenraeid te kijven; in welk opiicht hij een volmaakte Wit-
tington was, hoewel zonder kat, en zonder de geringste kans om ooit
Lord Mayor te worden.
Het is mij, alsof hij in een hagel van sauspandekselljes moet geleefd
hebben. Geheel zijn leven was een vuistgevecht, Bij de meest ongepaste
gelegenheden — zooals wanneer wij een d i n e r t j e, of desavonds eenige
vrienden hadden — gilde hij om hulp, en kwam dan, met ijzeren projec-
tielen hem achtema vliegende, de keuken uitstuiven. Wij wilden hem wcl
wegienden, roaar hij was veel te veel aan ons gehccht en wilde nietheen-
gaan, Hij was een teerhartige jongen, en barstte fn zulke jammerlijke
weeklachten uit, als er een woord van het ophouden onzer betrekking
werd gesproken, dat wij we! genoodzaakt waren hem te houden. Hij had
geene moeder, en gecne andere betrekkingen, zooveel ik kon ontdekken,
behalve eene zuster, die de vJucht naar Amerikanam, zoodrawijhem
haar hadden afgenomen, en hij zat ons dus op den hals alsof hij een wis-
Bclkind was. Hij had een levendig gevoel van zijn ongelukkigcn loesland,
en stond altijd zijne oogen met de mouw van zijn buisje te wrijven, of ge-
bukt zijn neus te snuiten in het uiterste puntje van een zakdoekje, dat hij
nooit geheel uit zijn zak haalde, maar waaivan hij altijd een soort van
geheim maakte.
Deze ongelukkigc page, in een heilloos uur voor zes pond 'sjaarsin
dienst genomen, was eene bron van bestendige onnist voor mij. Ik lag
hem groeien — en hij groeide als klimboonen — met pijnlijken angst
voor den tijd wanneer hij zich zou beginnen te scheren, ja zelfs voor de
dagen wanneer hij kaal of grijs zou worden. Ik zag geen voomitzicht om
hem ooit kwijt te raken ; en als ik mij de toekomst voorstelde, placht
ik te denken welk een overlast hij wezen zou als hij een oud man ge-
worden was.
72 DAVID COPPKRFIELD.
Nooit had ik iets minder verwacht dan de manier, waarop deze ongt-
lukkige mij uit mijne verlegenheid redde. Hij stal Dora's horloge, dat,
gelijk alles wat ons toebehoorde, geene bijzondere vaste plaats had,
maakte er geld van, en verteerde de opbrengst (hij was altijd een jongeii
van zwak verstand geweest) met onophoudelijk buiten op de diligena
tusschen LondenenUxbridge heen en weder te rijden. Na het vol-
brengen van zijne vijftiende reis, als ik mij wel herinner, werd hij door
de politie opgepakt, en toen vend men nog vier en een halven schclling
en een uit de hand gekochten flageolet, waarop hij niet spelen kon, in
zijn bezit.
Deze verrassing en de gevolgen daarvan zouden veel minder onaan-
genaam zijn geweest, als hij niet zoo boetvaardig geweest was. Maar h^
was zeer boetvaardig, en dat op eene bijzondere manier — niet bij den
hoop in eens af, maar bij termijnen. Bij voorbeeld, daags nadat ik genood*
zaakt was om tegen hem te komen getuigen, deed hij openbaringen aan-
gaande zekere mand in den kelder, die wij geloofden dat vol wijn was,
maar niets meer bevatte dan fieschen en kurken. Wij dachten, dat hij nn
zijn gemoed had ontlast en het ergste gezegd wat hij van de keukenmeid
wist ; maar een paar dagen later begon zijn geweten opnieuw te knagen
en openbaarde hij hoe zij een meisje had, dat elken morgen vroeg ons
brood weghaalde, en ook hoe hij zelfzichhadlaten verleidenomden
melkman van steenkolen te voorzien. Nog twee of drie dagen later werd
ik door de rechterlijke macht onderricht, dat hij aanleiding had gegeven
tot het ontdekken van osseribben in de pottenkast en beddenlakens in
den voddenzak. Eene korte poos later kwam hij met geheel iets nieuws
voor den dag en bekende zijne wetenschap van een voomemen om bij
ons in huis in te breken, hetwelk de bierjongen, die terstond gevat werd,
had gekoesterd. Ik werd zoo beschaamd, dat ik mij zoodanig had laten
beetnemen, dat ik hem wel geld had willen geven om maar zijn mond te
houden, of iemand had willen omkoopen om hem te laten wegloopen.
Het verergerde de zaak nog meer, dat hij daarvan geheel geen denkbeeld
had, maar begreep, dat hij mij met elke nieuwe ontdekking eene vergoe-
ding gaf, om niet te zeggen, mij met verplichtingen overlaadde.
Eindelijk liep ik zelf weg, als ik een zendeling der politie met een nieaw
bericht zag aankomen, en hield mij zooveel mogelijk schuil tot hij te
recht gesteld en tot deportatie veroordeeld was. Zelfe toen kon hij zich
nog niet stilhouden, maar schreef ons gedurig brieven, en verlangde zoo
zeer om Dora nog eens te zien eer hij heenging, dat Dora hem ging be*
zoeken, en flauw viel toen zij zich achter ijzeren trali^n za^. Kortom, ik
had geene rust eer hij uit het vaderland verwijderd en (gelijk ik naderhand
hoorde) ergens ver weg — ik heb geen het minste geographische denk-
beeld waar — schaapherder was geworden.
Dit alles voerde mij tot eenige emstige overdenkingen en deed mij
onze verkeerdheden uit een nieuw oogpunt beschouwen ; gelijk ik niet
kon nalaten mijne Dora, in weerwil van mijne teederheid voor haar, op
zekeren avond mede te deelen.
iLieQe," zeide ik, ihet is eene pijnlijke gedachte voor mij, dat ons ge-
IK B£PROEF DEN GEEST VAN MUN KIND-VROUWTJE TE VORMEN. 73
»rek aan orde en overleg niet alleen ons zelven (wij zijn emu aan gewoon
peworden) maar ook andere menschen nadeelig is." — »Gij hebt u lang
tilgehouden," zeide Dora, ten nu zult ge gaan knorren." — iNeen,
iraarlijk niet, liefje. Laat ik maar eens duidelijk maken wat ik meen." —
Ik geloof, dat ik het haast niet noodig heb te weten," zeide Dora. —
»Maar gij hebt het wel wezenlijk noodig te weten, liefje. Zet Jipeens
leer."
Dora duwde zijn neus tegcn den mijnen en zeide »Boe !"om mijn emst
;e verdrijven ; ms^r daar dit niet gelukte, zond zij hem naar zijne pagode
5n bleef mij toen met gevouwen handen en de allerdiepste berusting op
laar gezichtje zitten aankijken.
»De zaak is, melieve," begon ik, twij hebbeneenesmetstofbij ons,
raarmede wij alien om ons heen aansteken.''
Ik had op dezen figuurlijken trant kunnen voortgaan, indien Dora's
gezichtje mij niet gewaarschuwd had, dat zij zich met alle macht ^at te
irerwonderen, of ik haar misschien eene nieuwe soort van vaccine, of
eenig ander geneesmiddel, tegen deze ongezonde eigenschap van ons zou
nrillen voorslaan. Ik brak dus af, en maakte mijne meening duidelijker*
iHet is niet alleen, mijn hartje," zeide ik, >dat wij ons geld te zoek
maken, onze genoegens verminderen en somtijds zelfs uit ons humeur
geraken, omdat wij niet zorgvuldiger leeren zijn ; maar wij beladen ons
levens met de emstige verantwoordelijkheid, dat wijiedereen, diebij ons
in dienst komt of iets met ons te maken heeft, bederven. Ik begin te vree-
zen, dat de schuld niet geheel aan 66n kant is, maar dat al die menschen
zich zoo slecht houden, omdat wij zelven ons niet heel goed houden." —
»0, welk eene beschuldiging I" riep Dora uit, hare oogen wijd openzet-
tende, > zoo te zeggen, dat gij mij ooit gouden horloges hebt zien weg-
nemen. O !" — » NGar, liefje," bracht ik hiertegen in, » praat nu toch geen
gekheid! Wie heeft er in het minst op gouden horloges gedoeld ?" —
tDat hebt gij gedaan," antwoordde Dora. »Dat weetgij zelfwel.Gij hebt
gezegd, dat ik mij ook niet goed had gehouden, en mij met hem verge-
leken." — » Met wien ?" vroeg ik. — »Met dien page," snikte Dora. »0,
gij barbaar, om uwe lief hebbende vrouw met een gedepprteerden page
te vergelijken I Waarom hebt gij mij niet gezegd hoe gij over mij dacht,
eer wij nog getrouwd waren ? Waarom hebt ge mij niet gezegd, gij ge-
voellooze, dat ge mij voor nog erger hieldt dan een gedeporteerden
page ? O, welke schrikkelijke gedachten van mij ! O, mijn hemeltje !" —
iMaar, lieve Dora," antwoordde ik, en beproefde zachtjes den zakdoek
weg te trekken, dien zij voor hare oogen hield, % dit is niet alleen heelbe-
lachelijk van u, maar heel verkeerd. Vooreerst is het niet waar." — > Gij
hebt altijd gezegd, dat hij een jokkenaar was," snikte Dora. »En nu zegt
gij dat ook van mij. O, wat zal ik doen ! Wat zal ik doen !" — > Maar, lief
meisje," hemam ik, »ik moet u waarlijk bidden om toch redelijk te zijn
en te hooren wat ik gezegd heb en nog zeg, Mijne lieve Dora, als wij
onzen plicht niet leeren doen ten aanzien van hen, die wij gebruiken,
zullen zij nooit hun plicht bij ons leeren doen. Ik vrees, dat wij de men-
schen gelegenheden aanbieden om kwaad te doen^dkK\M\TkOO\l\xsa^v
(
74 DAVID COPPERFIELD.
ten aangeboden worden. Zelfs indien wij uit vrije verkiezing zoo achte^
loos in al ons doen waren — dat xeker zoo niet is — zelfe als ons dat b^
viel en wij het aangenaam vonden zoo te wezen — dat wij zeker nict
doen, ben ik overtnigd, dat het ons toch niet zou vrijstaan om zoo voort
te gaan. Wij bederven waarlijk de menschen. Wij zijn verplicht daarom
te denken^ Ik kan niet nalaten daarom te denken, Dora. Het is eene g^
dachte, die ik niet van mij kan verdrijven en die mij somtijds zeer onnis-
tig maakt. Daar, lieve, dat is nu alles. Kom aan nu ! Wees nu niet dwaas^
Dora wilde mij langen tijd den zakdoek niet laten wegtrekken. Zij zat
daarachter te snikken en te prevelen — als ik onnistig was, waarom wis
ik dan ooit getrouwd ? Waarom had ik niet, zelfs daags voor dat wij naar
de kerk gingen, nog gezegd, dat ik wel wist dat ik onnistig zou zijn, «
liever niet wilde ? Als ik haar niet kon uitstaan, waarom zond ik haar
dan niet weg naar hare tantes te Putney, of naar Julia Mills in Indie?
Julia zou blij zijn als zij haar zag, en zou haar geen gedeporteerden page
noemen; Julia had haar nooit iets anders van dien aard genoemd
Kortom, Dora was zoo bedroefd, en maakte mij zoo bedroefd door hare
droef heid, dat ik begreep, dat het niet baten zou zulk eene poging, al
was het ook met nog zooveel zachtheid, te herhalen, en dat ik iets anders
moest beproeven.
Wat kon ik anders beproeven ! Haar >geest te vormen ?" Dit was eene
gewone spreekwijs, die een fraaien en veel belovenden klank had, en ik
besloot Dora's geest te vormen.
Ik begon terstond.Als Dora zeer kinderachtig was, en ik haar veel
liever in die stemning had willen voorthelpen, beproefde ik emstig te
zijn — en bracht aldus haar en ook mij zelven geheel van de wijs. Ik
sprak met haar over de onderwerpen, die mijne gedachten bezighielden;
ik las haar uit Shakspeare voor — en verveelde haar daarmede schrik-
kelijk. Ik gewende mij om haar, als ware het toevallig, kleine lessen en
onderrichlingen te geven — en zij schrikte daarvan als ik ze losliet, alsof
ik zwermen had afgestoken. Hoe ongemaakt en natuurlijk ik den geest
van mijn vrouwtje ook poogde te ontwikkelen, ik kon niet nalaten te
zien, dat zij altijd instinctmatig begreep wat ik bedoelde, en steeds
ijselijk bang daarvoor was. Vooral was het mij duidelij^, dat zij Shaks-
peare voor een vreeselijk man hield.
Ik preste Traddles, zonder dat hij dit wist, in mijn dienst, en als hi}
ons kwam bezoeken, liet ik mijne mijnen tegen hem springen, om Dora
zijdelings te onderrichten. De voorraad van practische wijsheid, dien ik
Traddles aldus mededeelde, was ontzaglijk groot en van de beste soort;
maar op Dora maakte dit alles geen anderen indruk dan haar hare vroo-
lijkheid te benemen en zenuwachtig te doen worden van angst, dat het
vervolgens hare beurt zou worden. Zoo dwong ik mij zelven tot de taak
van schoolmeester, valstrik, of vogelknip; gedurig speelde ik voor
spinnekop bij Dora's vliegje, en telkens kwam ik, tot hare ontsteltenis,
uit mijn schuUhoek schieten.
Doch steeds over dit tusschentijdperk heen vooruitziende naar den
tijd wanneer er eene volmaakte sympathie tusschen Dora en mij zoQ
9
DOCH HOKT HET OPGEVEN. 7}
bestaan, en ik haar geest geheel naar mijn genoegea zou gevoimd heth'
bcD, blcef ik, zelfs maanden lang, zoo voortgaan. l5aarikechtereindeUjl(
bevond dat ik, hoewel ik al dien tijd naar een egel of stekelvarken had
geleken (altijd in de wapeos en op de wacht), Coch eigenlijk niets had
uitgeiicht, b«gon het mij in de gedachten le komen, dat Dora's gees^
misschicn alreeds gevormd was.
Bij verdcT nadenken kwaro mij dit zoo waarschijnlijk voor, dat ik
mijn plan, dat zich id woorden veel beter liet aanzien dan in werkelijk-
heid, liet varcn, en het besluit nam om voortaan maar met mijn kind-
vrouwtje tevreden te zijn, zonder meer te beproeven haar tot iets andera
te maken. Ik was het hartelijk moede altijd alleen wijs en voorzichtig te
zijn, en mijne lleveling onder een angstig bedwang te zien. Dus kocht
ik een paar fraaie oorbellen voor haar en een halsband voorjip, en
kwam op een dag naar huis met het voornemen om mij weder aange-
naam te maken.
Dora was veifaeugd over de presentjes en kuste mij vroolijk; maar er
bleef toch eene schaduw tusschen ons, hoe gering ook, en ik had mij
vooTgenomen dat die er niet meer zou zijn. Als er ergens nog zulk eene
scbaduv mocht wezen, zou ik die voortaan in mijneeigene borst houden,
Ik zette mij naast miJD vrouwtje op de sofa en deed haar betletjes in de
ooren ; en toen zeide ik haar, hoe ik vreesde dat wij sedert eenigen tijd
niet zulk pleizierig gezelschap voor elkander geweest waren als wij
plachten te zijn, en dat de schuld bij mij lag; hetgeen ikoprechtge*
voelde en ook werkelijk zoo was.
»De waarheid is, Dora, mijn liefje," zeide ik, >ik heb wijs willen
zijn." ~ »En mij ook wijs willen maken," zeide Dora beschroomd,
»Hebtgij niet,Doady?"
Ik knikte toestemmend op de aanvallige vraag der opgetrokkene
wenkbrauwen en kuste hare geopcnde lipjes.
> Het baat gcen zier," zeide Dora, haar hoofd schuddende, dat de bel>
letjes rinkelden. > Gij weet wel welk een klein dingetje ik ben, en hoe ik
van den eersten af gewild heb dat ge mij zoudt noemen. Als gij dat niet
kunt doen, vrees ik dat gij nooit van mij houden zult. Zijt ge wel zeker,
dat ge somtijds niet denkt, dat het beter zou geweest zijn als ge maar..." —
»Wat gedaan had liefje?" Want zij scheen niet te willen voortgaan. — >
» Niets !" zeide Dora. — » Niets ?" herhaalde ik.
Zij sloeg hare armen om mijn hals, en lachte, en gaf zich zelven haar
geliefkoosden scheldmam van gansje, en verborg haar gezich^e op
mijn schouder, in zulk een ovcrvloed van krullen, dat ik mocite had zb
genoeg weg te strijken om het te kuonen zien.
• Of ik met denk, dat het beter zou geweest zijn niets te doen, dan den
geest van mijn vrouwtje te willen vormen f" zeide ik bij mij zelven
kchende. »Is dat de vraag f Ja, waarlijk, dat denk ik nu ook." — )Hebl
gij dat willen doen f" riep Dora uit. i O, welk een ijselijke jongen !" —
1 Maar ik zal het nooit weder beproeven," zeide ik, » Want ik heb haar
hartelijk lief zooals zij nu is." — »Zonder jokken — waarlijk f" zeide
Dora, dichter bij mij schuivende. — iWaaromzouikzoekenleveran^
76 DAVID COPPERFIELD.
deren/' zeide ik, twat mij al zoolang dierbaar is geweest! Gijknotil
tiooit beter voordoen dan gij natuurlijk zijt, mijne lieveDora;enijfl
zullen geen verwaande proeven meer nemen, maar weder op onsal
ouden weg voortgaan en gelukkig wezen." — »En gelukkig wocn?l
antwoordde Dora. >}a! Alle dag. En. gij zult er u niet aan storenofde 1
dingen een klein ziertje verkeerd gaan, somtijds ?" — » Neen, ncen," I
zeide ik. >Wij moeten ons best maar doen." — »Eu gij zult mij nietmefl I
zeggen, dat wij andere menschen slecht maken, zult ge wel ?" zeide Don ]
Vleiend. >Want, weet ge, dat is zoo schrikkelijk knorrig/* - iNea I
Heen," antwoordde ik. — >Het is beter voor mij dom te wezen dan vff- 1
drietig, niet waar?" zeide Dora. — > Beter om natuurlijk Dora te weaa
dan iets anders in de wereld." — iln de wereld! O, Doady, dat iseeoe j
grooteplek!"
Zij schudde haar hoofd^ zag met hare heldere verheugde oogen in de
mijne, kuste mij, barstte in een vroolijk lachen uit en sprong been oo
Jip zijn nieuwen halsband om te doen.
Zoo eindigde mijne laatste poging om eenige verandering in Dorate
maken. Ik was onder die poging ongelukkig geweest; ik kon mijoe
eigene eenzame wijsheid niet uitstaan; ik kon die niet overeenbrcn-
gen met hare vroegere aandoenlijke bede, om haar voor mijn kind-
vrouwtje te houden. Ik besloot om zelf in stilte te doen wat ik kon,om
onze huiselijke zaken op eenbeteren voettebrengen; maarik voorzag
dat het meeste dat ik doen kon zeer weinig zou zijn, of ik zou mij zelven
Weder tot een spinnekop moeten maken, en altijd op de wacht zitten.
En de schaduw, waarvan ik gesproken heb, die niet meer tusschen ons
tnoest komen, maar geheel op mijn eigen hart blijven rusten — hoeging
het daarmede ?
Het oude ongelukkige gevoel bleef mij altijd bij. Indien het maar
eenigsjins veranderde, werd het sterker ; maar het bleef even onbepaald
als ooit, en^deed mij aan gelijk de klank van treurige muziek, flauw inde
stilte van den nacht gehoord. Ik had mijne vrouw teeder lief en was ge-
lukkig; maar het geluk, dat ik eens duister had te ^emoet gezien, was
niet het geluk dat ik genoot, en altijd ontbrak er nog lets aan.
Ter vervulling van het verdrag, dat ik met mij zelven heb gemaakt,
om mijn geest op dit papier te laten afspiegelen, doorzoek ik dien nog
eens nauwkeurig, om al de geheimen van mijn gemoed aan het licht te
brengen. Wat ik miste beschouw ik nog — beschouwde ik altijd — als
iets, dat een droom mijner jeugdige verbeelding was geweest; iets, dat
voor geene verwezenlijking vatbaar was ; iets, waarvan ik nu ontdekte
dat het zoo was, en waarbij ik natuurlijk leedwezen gevoelde, gelijk met
iedereen het geval was. Maar dat het beter voor mij zou geweest zijn,
indien mijne vrouw mij meer had kunnen helpen, en de menigvuldi^
gedachten met mij deelen, waarin ik nu geen deelgenoot had, en dat dut
zoo had kunnen zijn, dit wist ik wel.
Tusschen die twee onvereenigbare gevolgtrekkingen — de eene, dat
Wat ik gevoelde algemeen en onvermijdelijk was ; de andere, dat het mij
bijzonder eigen was en ook anders had kunnen zijn — bleef ik op eene
K SCHK UIJ IN DK OUSTANDIGHEDEN. 77
zooderlinge wijs been en weder slingeren, zonder bepaalde bewustheid
dat zij met elkander strqdig waren. Als ik aan de lucbtige droomen dei
jeugd dacht, die niet verwezenlijkt kunnen worden, dacht ik ook aan deo
beteren staat, vddr den mannelijken leeftijd, dien ik ontgroeid was ; ea
dan rezen de tevredene dagen met Agnes, in het dierbare oude huis, voof
mij op, gelijk schimmen van dooden, die in eene andcre wereld konden
herleven, maar hier nooit, nooit weder beiield konden worden.
Somttjds kwam de gedachte bij mij op : wat had er kunnen gebeuren,
of wat iou er gebeurd zijn, als Dora en ik elkander nooit gekend haddenr
Maar zij was zoodanig met mijn aanzijn saamgeweven, dat dit de ijdelsta
van alle inbeeldingen was, en zich spoedig, gelijk eenin de lucht zwevend
Spinragdraadje, bniten mijn oog en mijn bereik veihief.
Ik had haar altijd lief. Wat ik hier beschrijf sluimerde in de diepste
schuilhoeken van mijn gemoed, om somtijds ten halve te ontwaken en
dan weder in te stuimeren. Het deed zich door niets bij mij blijken ; ik
weet van geen invloed dien het had op iets dat ik zeide of deed. Ik draeg
de zwaarte van al onze kleine zorgen en van al mijneplannen;Dora
hield de pennen; en wij gevoelden beiden, dat ons aandeel naar eisch
van zaken was afgepast. Zij was waarltjk ionig aan mij gehecht en trolscb
op mij ; en wanneer Agnes in hare brieven aan Dora eenige haitelijke
woorden liet invloeien over de trotschheid en de belangstelling, waar-
mede mijne oude vrienden van mijn toenemeDden roem hoorden en
mijn boek lazen alsof zij mij hoorden spreken, las Dora mij dit voor met
tranen van blijdschap in de heldere oogen, en zeide dat ik een lieve,
oude, schrandere, beroemde jongen was.
1 De eerste blindc neiging van een onervareD haTt"Deze woorden van
mcvrouw Strong kwamen mij in dien tijd gedurig in de gedachte, stondea
mij bijna altijd voor den geest. Dikwijls werd ik des nachts er mede wak-
ker ; ik herinner mij, dat ik ze in mijne droomen wel op de muren van
huizen gcschreven heb gezico. Want ik wist du, dat mijn eigen hart nog
onervaren was toen het eerst opDora verliefde;en dathet,indienhet
door ervaring wijs was geworden toen wij getrouwd waren, nooit had
kunnen gevoelen wat bet heimelijk had gevoeld.
iGecne ongelijkheid in het huwelijkkan zoo groot zijn, dan wanneer
geest en aanleg niet bij elkander passen." Deze woorden herinnerde ik
mij ook. Ik had gepoogd Dora zich naar mij te doen voegen, en had dit
onmogelijk bevonden. Wat mij overschoot was, mij zelven naar Dora te
voegen; met haar te deelen wat ik kon, en tevreden te zijn; o^ mijne
eigene schouders te dragen wat ik moest, en toch tevreden te zijn. Dit
was de ervaring, waardoor ik mijn hart tot wijsheid poogde te brengen,
toen ik daarovei begon na te denken. Zij maakte mijn tweede jaai veel
gelukkiger d^n het eersle \ en wat nog beter was, maakte Dora's leven
geheel zonneschijn.
Maar toen dat jaar ten einde begon te loopen, was Dora niet sterk
meer, Ik had gehoopt, dat Uchtere handen dan de mijne zouden helpen
om haar karakter te vormcn, dat het lachje van een wichtje aan hare borst
mijn kind-vrouw^e in cene nouw zou herscheppen. Dit mocht niet zoo
^8 DAVID COPPERFIELD.
Eijn. Het zieltje toefde een oogenblik op den drempel der kleine^cvtn-
genis, en nam, zonder nog van gevangenschap te weten, de vlucht naar
boven.
»Als ik weer kan rondloopen zooals ikplachtte doen, tante," zeidc
Dora, >zal ik Jip w^t laten rennen. Hij wordt erg lui en loom." — ilk
denk, lieQe," zeide mijne tante, die stil bij haar zatte werken, »dathj
nog eene ergere kwaal dan luiheid heeft. Ouderdom, Dora." — Denkt
gij dat hij oud is ?" zeide Dora met verbazing. »0^ hoe wonderlijk komt
het mij voor, dat Jip oud zou worden !" - - »Dat is eene kwaal waaraan
wij alien onderhevig zijn, klemtje, als wij maar voortleven," zeide mijne
tante vroolijk. tik gevoel er mij niet vrijer van dan ik placht te doen^dat
vcrzeker ik u." — »Maar Jip," zeide Dora, hem met medelijden aas-
ziende. >Zelfs kleine Jip ! Arm diertje !" — »Hij zal het nog een langen
tijd uithouden, denk ik, Bloesempje," zeide mijne tante, Dora de wang
streelende, terwijl zij, op de sofa liggende, overleunde om naar Jip te
kijken, die zich voor hare oplettendheid dankbaar toonde door op zijoe
achterpooten te gaan staan en eenige pogingen aan te wenden om tegen
haar op te klouteren, die hem echter door kortademigheid mislukten.
iHij moet dezen winter een lap flanel in zijn huisje hebben, en dan zou
het mij niet verwonderen als hij er in de lente, met de bloemen^ gchccl
frisch weder uitkwam. Hoor nu eens dat hondje!"riep mijne tante oiL
Als hij zooveel levens had als eene kat, en op het punt was om ze alkn
te verliezen, zou hij met zijn laatsten adem nog tegen mij blaffen, g^
loofik."
Dora had hem op de sofa geholpen, waar hij werkelijk mijne tante zoo
woedend uitdaagde, dat hij niet overeind kon blijven, maar zich zelvcn
overzijde blafte. Hoe meer mijne tante hem aankeek, des te erger ging
hij te werk ; want sedert eenigen tijd had zij een bril opgezet, en omecne
of andere ondoorgrondelijke reden hield hij dien bril voor iets personeeb.
Dora bewoog hem met vele goede woorden om naast haar te gaan
liggen ; en toen hij stil was, haalde zij een van zijnelangeooren door hare
hand en herhaalde eenige malen peinzend: >Zelfs kleine Jip I Arm
beestje !"
> Zijne long is nog goed genoeg," zeide mijne tante vroolijk, »en zijne
diift is nog lang niet zwak. Hij heeft nog een aantal jaren voor zich, daar-
aan twijfel ik niet. Maar als gij een hond wilt hebben om mee te rennen,
Bloesempje, daarvoor heeft hij te goede dagen gehad, en dan zal ik era
wel een geven." — iDank u, tante," zeide Dora flauw.» Maar doc hrt
toch maar niet, blief!" — iNiet?" zeide mijne tante, haar bril afoe-
mende. — >Ik zou geen ander hondje willen hebben dan Jip,"zeidc
Dora. > Het zou zoo hard voor Jip wezen ! Buitendien, ik zou nooit zulke
vrienden met een ander hondje kunnen zijn ; want hij zou mij nietgekend
hebben eer ik getrouwd was, en Doady niet hebben aangeblaft toen h$
het eerst bij ons aan hui^ kwam. Ik zou van geen ander hondje kunnen
houden, vrees ik, tante." — »Wel zeker," zeide mijne tante, wederom
hare wang streelende, »gij hebt^elijk." — » Ge zijt toch niet boos, nwt
Waar?" zdde Dora. — iHo^lt-ei ^stocKdat hartje !" riep mijne tanteoH,
0
GOKDBNHACHT BLOESEMPJE. 79
zich liefderijk over haar been buigende. >Te denken dat ik booszou
kunnen lijn!" — »Neen, neen, ik dacht dat niet wezenlijk," antwoorddc
Dora, » maar ik ben een beetje moe, en hct maakte mij voor een oogen-
blik een bee^e onnoozel — ik ben altijd een onnoozel dingelje, dat weet
ge, maar dat maakte mij nog oonoozeler — dat ik zoo over Jip praatte.
Hij heeft mij gekend onder alles water gebeurd is, niet waarJip?Enik
zou het niet van mij kunnen verkrijgen, om hem achteraf te zetten, om-
dat hij een beetje verouderd is — zou ik wel, Jip f"
Jip kroop dichter bij zijne meestercs en likte traag hare hand.
1 Ge zijt nog zoo oud niet, Jip, niet waar, om uwe mcesteres nu al te
gaan verlatenf" zeide Dora. > Wij kunnen elkandernog <vat langer ge-
zelschap houden."
Mijne heftalUgeDora! Tocnzij den volgendenzondagbenedenkwam
om te eten, en zoo blij was den oudbekenden Tradlles te zien (die op
zondag altijd bij ons ten eten kwam), dachten wij dat zij binnen weinige
dagen weder >zou mndloo^n gelijk zij placht te doen." Maar men zeide
wederom: wacht nog eenige dagen — en toen wederom: wacht nog
eenige dagen — en nog liep zij met, wandelde selfe niet eens. Zij zag er
allerhefet uit en was seer viooUjk ; maar de voetjes, die zoo vlug plachten
te ziJQ als sij om Jip in het rond huppelden, bleven loom en roerloos.
Ik begon haar elken ochtend naar beneden en elken avond weder
naar boven te dragen. Zij sloeg hare armen om mijn hals en lachte on-
dertuschen, alsof ik het om eene weddenschap deed. Jip sprong dan
blaffende om ons heen, en liep vooruit, en bleef hijgend op het portaal
staan om ons te zien aankomen. Mijne tante, dc beste en vroolijkste
ziekenoppasster, kwam achterons aan zwoegen, ala een wandelende berg
van omslagdoeken en kussens. Mijnheer Dick had zijn post als kaarv
drager aan niemand willen afstaan. Traddles stond dikwijls onder aan
de trap te kijken, en ontving zoo nog scheitsende boodschappen van
Dora aan het allerlie^te meisje van de wercld. Wij maakten er een vroo-
lijken optocht van, en raijn kind-vrouwtje was de vroolijkste van alien.
Maar soratijds, als ik haar opnam en voelde dat zij llchter in mijne
armen werd, overviel mij een gevoel van doodsche kilheid, alsof ik een
nog onzichtbaar ijs-gewcst naderde, dat mij het bloed in de aderen deed
stoUen. Ik durfde dit gevoel geen naam geven of er over denken; tot
eens op een avond, toen het zeer sterk bij mij was, en ik, nadat mijne
tante was heengegaan met den afscheidsroep : iGoedennacht, Bloe-
sempje I" alleen voor mijn lessenaar bleef zitten schreien bij de gedachte,
welk een noodlottige naam dit was, en hoe de bloesem nog in het ont-
luiken verwelkte !
So DAVID COPPERFIELD.
XLK.
GEHEIMEN EN RAADSELS.
Op zekeren morgen ontving ik over de post den volgenden brid!^
van Canterbury gedagteekend en aan mij in Doctors' Commons
geadresseerd, dien ik met vrij veel verwondering las:
t Mijn waarde heer !
»Omstandigheden, geheel buiten mijn individueel vermogen gelegen,
hebben gedm-ende een aanmerkelijk verloop van tijd eene scheiding
bewerkstelligd van dien vertrouwelijken omgang, welke, bij de bekrom-
pene gelegenheden, mij te midden mijner beroepsplichten toegestaan,
om de tooneelen en gebeurtenissen van het verledene, door de prisma-
tische kleuren des geheu^ens overgoten, te beschouwen^ steeds de stre^
lendste aandoeningen bij mij heeft opgewekt en steeds m geene gewone
mate zal blijven opwekken. Deze omstandigheid, mijn waarde heer, ver-
eenigd met de uitstekende hoogte waartoe uwe talenten u hebben ver-
heven, schrikt mij af van de vermetelheid om nog de vrijheid te dmrcn
nemen om den metgezel mijner jeugd met de gemeenzame benaming
van Copperfield aan te spreken! Het zij genoeg te weten, dat denaam,
waarop ik het mij tot eene eer reken te mogen doelen, aldjd onder de
schatten van ons huis zal worden bewaard (ik bedoel daarmede de
archieven betrekkelijk onze vroegere huurders, door mevrouw KCcawbcr
onder hare hoede eenomen) en wel met gevoelens zoowel van hoogach-
ting als genegenheid.
9 Het voegt niet aan iemand, die door zijne vroegere dwalin^en en
door een toevalligen samenloop van ongimstige omstandigheden m den
toestand is geraakt van eene gestrande bark (indien het hem vrijstaat
zulk eene maritieme benaming op zich toe te passen), en die thans de pen
opneemt om u te schrijven — het voegt niet, zeg ik, aan iemand in zulb
omstandigheden den toon van compliment of felicitatie aan te slaan. Dit
laat hij voor bekwamer en reiner lumden over.
1 Indien uwe meer gewichtige bezigheden u mochten toelatenomdeze
onvolmaakte letteren ooit tot zooverre te ontcijferen — hetgecnalof
niet zal kunnen plaats hebben, naar gelan^ van omstandigheden — zult
gij natuurlijk vragen door welk oogmerk ik dan genoopt wordt om den
tegenwoordigen ten papiere tebrengen? Vergun mij tezeggen,datik
de billijkheid dier vraag volkomen toestem en overga tot eene uitvoerige
beantwoording daarvan, vooraf echter aanmerkende, dat het geen
oogmerk van financieelen aard is.
»Zonder meer onbewimpeld te spreken van een geheim vermogen,
dat misschien aan mijne zijde kan bestaan, omdenbliksemschichtte
zwaaien en het wrekende en verteerende vuur op iemands hoofd te doen
neerkomen, zal het mij welvergimdzijninhetfoorbijgaanaantemer-
ken, dat mijne schoonste droomen voor altijd verdwenen zijn — dat
mijne zielsrust venaoiie\d^ e^i^x m\\tL<^ N^ib^axheid voor alle gunst ver-
f ^
DE BRIEVEN VAN MIJNHEER EN MEVROUW MICAWBER. 8 1
woest is — dat mijn hart niet meer op de rechte plaats zit — en ik niet
meer met opgerichten hoofde voor mijn evenmensch kan wandelen.
De kanker is in de bloem. De beker is bitter tot aan den rand. De worm
is aan den arbeid, en zal weldra haar slachtofifer bemeesteren. Hoe eer
hoe beter. Maar ik wil niet uitweiden.
> In een buitengemeen smartelijken gemoedstoestand verplaatst, buiten
bereik zelfs van mevrouw Micawber's balsemenden invloed, schoon
in de dubbele hoedanigheid van vrouw en moeder uitgeoefend, is het
mijn voomemen voor een korten tijd mij zelven te ontvlieden, en een
verlof van acht en veertig uren te wijden aan een bezoek der tooneelen
van vroeger genot in Engelands hoofdstad. Onder de andere havens
van huiselijke rust en zielevrede zuUen mijne schreden zich ook natuur-
lijk naar de KingsBench-gevangenis richten. Het bericht, dat ik mij
overmorgen, precies des avonds om zeven uur, aan de buitenzijde van
den zuidelijken muur dier plaats van hechtenis in burgerlijkegedingen
zal bevinden, is het eigenlijke doel van dit schrijven.
>Ik durf mij niet aanmatigen mijn vroegeren vriend mijnheer Cop-
perfield, of mijn vroegeren vriend mijnheer Traddles van den Inner
Temple, indien deze heer nog in leven en wezen is, te verzoeken de
goedheid te willen hebben om mij daar te ontmoeten en (voor zooverre
dit mogelijk is) de betrekking van vroeger tijd weder aan te knoopen.
Ik beperk mij tot de vluchtige aanmerkmg, dat te genoemder plaatse
en op den aangeduiden tijd de verwoeste sporen zullen te vinden zijn,
die thans nog overblijven van
Een Gevallen Toren,
iWilkens Micawber.
>P. S. Het zou raadzaam kunnen zijn bij het bovenstaande nog te
voegen, dat mevrouw Micawber niet in vertrouwen van mijne voor-
nemens is onderricht."
Ik las dezen brief verscheidene malen over. Hoewel ik mijnheer Mi-
cawber's verheven trant om zich uit te drukken, en de buitengewone
liefhebberij waarmede hij bij alle mogelijke en onmogelijke gelegenhe-
den lange brieven ging zitten schrijven, behoorlijk in aanmerking nam,
fi;eloofQe ik toch, dat er op den bodem dezer omslachtige mededeeling
lets gewichtigs moest verborgen liggen. Ik legde den brief neeromer
over te denken, nam hem weder op om hem nog eens te lezen, en was
nog daarmede bezig en nog even verle^en, toen Traddles binnenkwam.
>Beste vriend," zeide ik, »ik ben nooit meer in mijn schik geweest ute
zien. Gij komt juist gelegen om mij met uw nuchter oordeel bij te staan.
Ik heb een allerzonderlingsten brief van mijnheer Micawber ontvan-
gen." — >Wat ?" riep Traddles uit. >En ik heb er juist een van mevrouw
Micawber gekregen !"
Daarmede haalde Traddles, die warm en rood was van de wandeling,
en wiens haar overeind stond alsof hij een vrooHjk spook had gezien,
zijn brief te voorschijn en wisselde dien tegen den mijnen uit. & bleef
hem aanzien, tot hij in het hart van mijnheer Micawber's brief was ge-
DAVID COPPERFIKLD, — III, ^
82 DAVID COPPERFIELD.
komen en beantwoordde den blik van verwondering, waarmede hq
zeide : »Den bliksemschicht zwaaien en het wrekende en verterende todt
op iemand doen neerkomen ! — Wei mijn hemel) Copperfield !*' en begofi
toen mevrouw Micawber's brief te lezen. Deze luidde aldus :
»Mijne nederigste groete aan mijnheer Thomas Traddles^enabhq
zich nog iemand mocht herinneren, die vroeger het geluk had van wd
met hem bekend te zijn, mag ik hem dan verzoeken om eenige oogen-
blikken van den tijd, dien hij overheeft f Ik verzeker mijnheer T. T. dit
ik zijne goedheid niet zou durven misbruiken, indien ik mij in eenigen
anderen toestand bevond dan op het punt om razend van wanhoop te
worden.
>Hoewel het mij de ziel verscheurt van zoo iets te moeten melding
maken, is mijnheer Micawber's vervreemding van zijne vrouw en zijn
huisgezin de oorzaak, die mij doet wagen mijne jammerklacht tot mijn-
heer Traddles te richten en om zijn vriendelijk mededoogen te biddoi.
Mijnheer T. kan zich onmogelijk een voUedig denkbeeld vormen vande
verandering in mijnheer Micawber's gedrag, van zijne woestheid en
oploopendheid. Deze is langzamerhand zoo zeer toegenomea, dat zij nn
den schijn van verstandsverbijstering aanneemt. £r verloopt bijna geen
dag, kan ik mijnheer Traddles verzekeren, dat er geene uitbarsting plaats
heeft. Mijnheer Traddles zal mij niet vergen hem mijn gevoel te schilde-
ren, wanneer ik hem onderricht, dat ik gewoon ben geworden mijnheer
Micawber te hooren verklaren, dat hij zich aan den D. heeft verkocht
Eene raadselachtige achterhoudendheid is sedert lang de voomaamste
trek van zijn karakter, heeft sedert lang het vroegere onbeperkte ver-
trouwen vervangen. De geringste aanleiding, zelfe de vraa^ wat hij lie6t
zou willen eten, noopt hem het verlangen naar eene scheidmg te kennen
te geven. Gisteravond bewoog hem een kinderlijk verzoek om een dub-
beltje, ten einde citroen-bommetjes — eene hier verkrijgbaresnoeperij —
te koopen, om de tweelingen een oestermes voor te houden !
»Ik smeek mijnheer Traddles mij ten goede te houden, dat ik in zulke
bijzonderheden treed. Zonder deze zou het mijnheer Traddles waarlijk
moeielijk zijn het flauwste begrip van mijn hartverscheurenden toestand
te vormen.
»Mag ik het nu wagen mijnheer T. het oogmerk van mijn brief te ver-
trouwen ? Wil hij mij nu vergunnen zijne vriendelijke belangstelling in te
roepen ? O ja, want ik ken zijn hart !
»Het snelle oog der liefde is niet gemakkelijk te verblinden, vooral
niet dat eener vrouw. Mijnheer Micawber begeeft zich naar Lon den.
Hoewel hij opzettelijk zijne hand verborgen hield, toen hij dezen morgea
voor het ontbijt het adreskaartje schreef, dat hij aan het bruine valiesje
van gelukkiger dagen vastmaakte, zag de arendsblik der echtelijke be-
kommering hem duidelijk de letters d, o, n schrijven. De herberg, waar
de diligence in bet W e s t - E n d ophoudt, is het Gouden Kruis. Durf ik
mijnheer Traddles vurig smeeken om mijn verdoolden echtgenoot op te
zoeken en met hem te redeneeren? Durf ik mijnheer T. verzoeken zijn
WU BESLUITKN KR GIVOLG AAH TK OXVEK. 83
best te willen doen om mijnheer Micawber weder met zijne lielsbedroefde
fiunilie te vereenigen i O neen, want dat eou te veel zlja I
ilndien mijnheer Copperfield lich nog icmand mocbt herioDeren, die
onbekcod met roem is gebleven,'wil mijnheer Traddles hem dan mijne
onverandeTlijke achting betuigen en heiielfde verzoek overbrengen ? In
alien gevalle,wilhijde menschlievendheid hebben om deze mededeeling
als geheel vertrouwclijk te beschouwen, en om geenerlei reden daarvan
lets hoegenaamd aan luijnheer Micawber te laten blijken i Indien mijn-
heer T. ooit eenig antwoord daaiop mocht geven (hetgeen ik nietanders
dan zeer onwaarschijnhjk kan achten), ul een brief, aan M. E. Postkan-
toor Canterbury geadresseerd, minder smartelijke gevolgen na zich
slepen dan een rechtstreeks geadresseerde brief aan haar, die zicb in
grooten nood en droefbeid teekent,
■ Mijnheer Thomas Traddles' eerbiedige vriendin en suppliante,
lEmma Micawber."
>Wat denkt gij van dien brief?" zeide Traddles, zijne oogen naarmij
opslaande, toen ik die tweemaal had geleien. — iWat denkt gij van den
anderen i" zeide ik, want hi] was nog met gefronste wenkbrauwen aan
het lezen. — >Ik denk, dat die twee met elkander, Copperfield," an t-
woordde Traddles, imeer beduiden dan de brieven van mijnheer en
mevrouw Micawber doorgaans doen — maar wat zij beduiden, weet ik
niet. Zij zijn beide ter goeder trouw, zonder alspraak met elkander ge-
schreven, daaraan twijfel ik nict. Arme vrouw!" hij doelde nu op den
brief van mevrouw Micawber, en wij stonden naast elkander, de twee
met elkander verge lij kende ; >hetzal in alien gevalleeeneweldaad zijn
haar te schrijven, dat wij niet zullen verzuimen mijnheer Micawber op te
aoeken."
Ik stemde hierin des te gereedelijker toe, omdat ik mij zelven nu ver-
wijdngen deed, dat ik haar vori^en brief wat al te luchtig had behandeld.
Die brief had mij toen, gelijk ik ook gemeld hcb, wel tamelijk veel jtof
tot nadenken ge^even; maar mijne eigene bezigheden, mijne ondervin-
ding van de familie en dat ik verder niets mecr hoorde, hadden mij de
zaak langzamerhand uit het hootd doen zetten, Ik had dikwijls om de
Micawber's gedacht, maar voomamelijk om mij te verwonderen hoe zij
nu te Canterbury weder aan ifinanciceleverbintenissen"kwamen,
«n mij te herinneren hoe schuw mijnheer Micawber voor mij was, toen
hij klerk bij Uriah was geworden,
Evenwel, ik schrecf nuin ons beidernaam een troostbrief aan mevrouw
Micawber, en wij onderteekenden dien ook beiden. Toen wij de sCad
inwandelden om hem naar de post te brengen, hadden Traddles en ik
nog een lang gesprek en verdiepten wij ons in alterlei bespiegelingen,
die ik hier met behoef te herhalen. In den namiddag gingen wij ook met
mijne tante te rade ; maar het eenige bepaalde besluit, waartoe wij kwa-
men, was dat wij niet zouden verzuimen om ons op de plaats, door mijn-
heer Micawber bepaald, te laten vinden.
Hoewet wij daar een kwartieruurs voor den tijd verschenen, vonden
84 DAVID COPPKRFIKLD.
wij er mijnheer Micawber toch reeds. Hij stond met over elkandeTg^
sliigene armen tegenover den muur naar de ijzeren pennen daarborcBop
te kijken, met ziSk een sentimenteel gezicht, alsof zij de door elkaixkr
geslingerde takken der boomen waren, die hem in zijne jeugd hadda
beschadawd.
Toen wij hem aanspraken, toonde hij zich eenigzins verlegen en niet
zoo overdieven welgemanierd als voorheen. Hij had voor dit uitsta^
zijn rechtsgeleerd zwart pak afgelegd, en droeg de oude spanbroek,
maar niet geheel met zijn ouden zwier. Langzamerhand herkreeg hj
echter wat meer van zijn vroeger voorkomen, terwijl wij met hem praat-
ten; maar zel& zijn lorgnet scheen minder ongedwongen te hangen, cd
zijne boordjes, hoewel van de vorige geduchte breedte, hingen eenigs-
zins slap.
>Mijne heeren/' zeide mijnheer Micawber, >gij zijt wel vriendeDin
den nood en vrienden inderdaad. Laat ik u mijne informaties mogen
aanbieden naar hetlichamelijk welzijn van mevrouw Copperfield in esse
en mevrouw Traddles in posse — vooronderstellende namelijk^dat
mijn vriend mijnheer Traddles nog niet in lief en leed met het voorwerp
zijner genegenheid is vereenigd."
Wij bedankten hem voor zijne beleefdheid en gaven voegzame ant-
woorden. Nu vestigde hij onze aandacht op den muur en begon: »Ik
verzeker u, mijne heeren..." toen ik het waagde mijn bezwaar tegen deze
stijve beleefdheid in te brengen en te verzoeken, dat hij ons op de oude
manier zou aanspreken.
iMijn beste Copperfield/' antwoordde hij, mij de hand drukkende,
luwe hartelijkheid overstelpt mij. Deze ontvangst van een verbrijzeld
brokstuk des tempeb, eenmaal Man geheeten — als ik mij zoo mag uit-
drukken — geeft een hart te kennen, dat onze orde van wezens tot eer
strekt. Ik wilde juist opmerken, dat ik wederom de heldere plek aan-
schouw, waar eenige der gelukkigste uren van mijn aanzijn voorbijge-
vloten zijn." — >Die dat zeker door mevrouw Micawber werden
gemaakt," zeide ik. >Ik hoop, dat zij nog wdlvaartf" — > Ik dank u,
antwoordde mijnheer Micawber, wiens gezicht op dit gezegde eenigszins
betrok, >zij is maar zoo- wat. En dit," vervolgde hij, treurig knikkende,
>is dan weder de Bench — waar, voor de eerste maal in vele wisselende
jaren, de overstelpende drang van financieele verbintenissen mij niet
dagelijks in de ooren werd gegalmd door onbescheidene stemmen, die
mijn gang niet wilden ruimen; waar geen klopper aan de deur was, dien
een schuldeischer kon oplichten ; waar men op geene oproepingen be-
hoefde te verschijnen en dagvaardingen slechts aan het hek werden
afgegeven. Mijne heeren," vervolgde hij, wanneer de schaduw van dat
ijzerwerk op den top van dat steenen gevaarte op het kiezelgruis der
wandelplaats viel, heb ik mijne kinderen door het vlechtwerk van het
ingewikkelde patroon zien trippelen, er een spelletje van makende om
de donkere strepen niet te raken. Ik ben gemeenzaam bekend met elken
steen daarbinnen. Als ik eenige zwakheid verraad, zult gij die wel weten
te verschoonen." — >Wij zijn alien sedert een stap verder gekomen,
9
UtlNHEKR UICAWBBK IN EBN TOBSTAMD VAN HOBDBLOOSHEID. $$
mijnheer Micawber," leideik. — >MijnheerCopperfield,"antwoor(lde
hij met bitterheid, >toeii ik een bewoner van die schuilplaats was, kon
ik mijii evenmensch in het aangeeicht den, en hem een gat in het hoofd
slaan als hij mij beleedigde. Mi;n evenmensch en ik staan nict meer op
dien glorierijken voet met elkander." »
Zecr neerslachtig van het gebouwafkeerende, nam mijnheer Micaw<
ber mijn aangeboden arm aan deo cenen, en den aangeboder arm van
Traddles aan den anderen kant aan en wandelde tusschenonsbeiden
voort
>Er zijn eenige merkpalen op den wegnaor het graf,"£eide mijnheer
Micawber, met teedere aandoening over zijn schouder omziende, > welke
iemand, ala die wensch nietzondigwas, welzouwenschenDooitvoor-
bijgekomen te zijn. Zulk een merkpaal op mijne wisselvallige loopbaan
b de Bench." — iGe zijt melancholisch, mijnheer Micawber," begon
Traddles. — » Dat ben ik, mijnheer," viel mijnheer Micawber er op in. —
>Ik hoop," zeide Traddles, "dat het niet is omdatgij een tegenzin in de
rechten hebt gekregen — want ik ben zelf in dat vak, wect ge."
MiJDheer Micawber gaf geen antwoord.
iHoevaartonzevriendHeep. mijnheer Micawber ?"zeide iknaeene
poos van stilte. — j Mijn besteCopper£eld,"antwoordde mijnheer Mi-
cawber, verbleekende en met alte blijken van groote ontroering, > als gij
aaaj mijn patroon vraagt als uw vriend, dan spijt het mij wel: als ge naar
hem vraagt als mijn vriend, dan antwoord ik slechts met een sardoni-
schen ghmlach. In welken zin gij ook naar mijn patroon vraagt, verzoek
ik, als gij het niet kwalijk neemt, mijn antwoord hiertoe te mogen beper-
ken — dat, in welken staat zijne gezondheid zich ook mag bevinden,
rijn uitzicht vosachtig, om niet te zeggen duivelachtig is. Gij zult mij wel
vergunnen, als privaat persoon, met verder over een onderwerp te
spreken, dat mij in mijne beroepsbetrekking alreeds tot den uitersten
rand van vertwijfeling heefl gedreven."
Ik gaf mijn leedwezen te kennen, dat ik, zonderhet te willen, een on-
derwerp had aangeroerd, dat hem zoo ongevallig was. iMagikook
vragen," zeide ik, >zonder gevaar om weder in denzelfden misslag te
vervallen, hoe mijne oude vrienden mijnheer en juf&ouw Wickfield
varcn!" — tjuffrouw Wickfield." antwoordde mijnheer Micawber, nu
rood wordende, » is gelijk zij altijd geweest is, een model en een schitte-
rcnd voorbeeld, Zij is, mijn beste Copperfield, het eenige zonrige plekje
in een jammerlijk aanzijn. Mijne achting voor die jonge dame, mijne
bewondering voor haar karakter, mijn eerbied voor hare ouderliefde en
opiechtheid en deugd I — Breng mij een straatje om," zeide m'jnheer
Micawber, >want, bij mijne ziel, in mijne tegenwoordige gemoedsge-
steldheid ben ik niet daartegen bestand."
Wij sloegen eene smalle straat methemin. waarhij lijnzakdoekuit-
haalde en met zijn rug tegen een muur ging staan. Indien ik hem even
emsdg aankeek als Traddles deed, moet hij ons gezelschap lang niet
opbeurend hebben gevonden.
iHet is mijn lot," zeide mijnheer Micawber, ongeveinsd snikkende.
86 DAVID COPPBRFIBLD.
maar zelfs dit doende met een zweem van zijne oude zucht om zich wd-
gemanierd te toonen; >het is mijn lot^ mijne heeren, dat de schoonste
aandoeningen van het mcDSchelijk hart mi j tot een verwijt zijn geworden.
Mijne hulde aan juffrouw Wickfield is eene vlucht pijlen op mijne borst
gericht. Verlaat mij liever maar, als het u belieft, om als een vagebond
over de aarde te dolen. De worm zal mij wel spoedig tot zijn eigendom
hebben."
Zonder naar dit verzoek te luisteren bleven wij bij hem staan, tot nij
zijn zakdoek wegstak, zijne boordjes ophaalde, en om iemand, die in de
nabijheid op hem gelet mocht hebben, te misleiden, met zijn hoed sterk
opzijde een deuntje neuriede. Niet wetende wat er het gevolg van zou
kunnen zijn, als wij hem nu uit het oog verloren, zeide ik, diat het mi)
veel genoegen zou doen hem met mijne tante bekend te maken, als hij
met ons mede naar Highgate wilde rijden, waar een bed tot zijn
dienst was.
>Gij zult ons dan een glas van uwe eigen punch gereedmaken, mi)n-
heer Micawber," zeide ik, >en wat gij nu op het gemoed hebt in aange-
namer herinneringen vergeten." — >0f als het u meer zou verlichten
iets aan uwe vrienden mede te deelen, kunt gij dat aan ons doen, mijn-
heer Micawber," liet Traddles voorzichtig hierop volgen. — >Mipe
heeren," antwoordde mijnheer Micawber, >doe met mij gelijk gij wilt!
Ik ben een strootje op het vlak des oceaans, overal door de seldrem^-
ten rondgeslingerd — tieem mij niet kwalijk, ik had elementen willen
zeggen."
Wij wahdelden gearmd verder, vonden de diligence op het punt om
af te rijden en kwamen te Highgate zonder eenige bezwaren te ont-
moeten. Ik was bij mij zelven zeer ongerust en twijfelachtig wat best te
zeggen en te doen was, en Traddles blijkbaar insgelijks. Mijnheer Mi-
cawber bleef meestal in somber gepeins verzonken. Nu en dan deed hij
eene poging om zich op te knappen en een brok van een wijsje te
neurign; maar dat hij zijn hoed overdreven opzijde zette en zijne
boordjes tot zijne oogen optrok maakte de diepe neerslachtigheid,
waarin hij telkens weder verzonk, slechts des te drukkender.
Wij gingen naar de woning mijner tante, liever dan naar de mijne,
dewijl Dora niet wel was. Mijne tante kwam zoodra zij geroepen werden
beetle mijnheer Micawber met vriendelijke hartelijkheid welkom. Mijn-
heer Micawber kuste haar de hand en begaf zich vervolgens naar het
venster, waar hij, zijn zakdoek uithalende, wederom een zielestrijd had.
Mijnheer Dick was thuis. Hij was zoo medelijdend met iedereen, die
niet wel op zijn gemak was, en zoo vlug om zoo iemand te ontdekken^
dat hij mijnheer Micawber ten minste zesmaal in de vijf minuten de hand
drukte. Voor mijnheer Micawber was deze hartelijkheid van een vreem-
deling zoo aandoenlijk, dat hij telkens niets anders kon zeggen dan:
>Mijn waarde heer, gij overstelpt mij !*' Hetgeen mijnheer Dick zoo zeer
streelde, dat hij alweder met nog meer ijver zijne hand begon te schudden.
>De vriendelijkheid van dezen heer," zeide mijnheer Micawber tot
mijne tante, >smijt mij overhoop, — als ge mij vergunnen wilt, mejuf-
UIJNMUR MICAWBBR IN VBRTWUPBUNG. 87
frouw, om eenc uitdnikking uit het wooTdenboek onzer eenigszins rawe
nadonale lichaamsoereningen te bezigen. Voor lemand, die onder een
opgestapelden last van onrust en verlegenhedcn zwoegt, is zulk eene
ontvangst zeer treffend, dat verickcr ik u." — iMijn vriend mijnlieer
Dick is geen gewoon mensch," antwoordde mijne tante, met niet weinig
trotschhdd. — >Daarvan ben ik overtuigd," zeide mijnheer Micawber,
•Mijn waarde heer," want inijnheer Dick stond alveder zijne hand te
schudden, lik ben diep gevoelig vooruwehartelijkheid!'* — iHoege-
TOelt gij u nu f " zeide mijnheer Dick met een bekotnmerd gezicht. —
*Maar zoo tamelijk, mijn waarde heer," antwoordde mijnheer Micawber
met een zuchL — » Gij moet maar meed houden," zeidr mijnheer Dick,
ten het a zon aangenaam maken als gij kunt."
Deze vriendelijke woorden en dat hi) de hand van mijnheer Dick
alweder in de zijne vond, verteederde mijnheer Micawber geheel en al.
iHet is mijn lot geweesL,"zeidehij,>in het afwisselende panorama des
menschelijken levens nu en dan eene oase te ontrooeten, maarnooiteene
zoo groen en welig als deze !"
Op een anderen tijd zou ik mij hiermede zeer vennaakt hebben, maar
ik gevoelde wel dat wij alien gespannen en ongemst waren, en sloeg
inijnheer Micawber, onder zijn wankelcn tusschen eene geneigdhetd om
iets te ontdekkcn en eene tegenstrijdigc geneigdhetd om niets te ontdek-
ken, zoo angstig gade, dat ik koortsig van ongeduld werd, Traddles, die
op het kantje van zijn stoel zat, met de oogcn wijd open en de haren nog
Stciler overdnd dan ooit, staarde beurtelings noar den grondennaar
mijnheer Micawber, zonder eene poging te doen om een woord uit te
brengen. Mijne tante, hoewel ik zag dat zij al hare opmerkzaamheid
inapande om haar gast te doorgronden, toonde meer tegenwoordigheid
van gcest dan een van ons bciden, want zij hield hem in gesprek en
Qoodzaakte hem dus om te praten, hetzij hij daartoe gezind was of niet,
iGe zijt een heel oud vriend van mijn neef, mijnheer Micawber,"zeide
2^. >Ik wenschte, dat ik al vroeger het genoegen had gehad van u te
zien." — »Mejuffrouw," antwoordde mijnheer Micawber, >ik wenschte,
dat ik de eer had gehad van u in een vroeger tijdperk te kennen. Ik ben
niet altijd de schipbreukeling geweest, dien gij thans aanschouwt," —
>Ik hoop, dat mevrouw Micawber en uwe kleine familie nog wel zijn,
inijnheer," zeide mijne tante. — > Mijnheer Micawber boog zijn hoofd.
>Zij zijn zoo wel, mejuffrouw," antwoordde hij, na eene poos van stilte
wanhopig uitbarstende, >als ballingen en verworpelingen oolt kunnen
hopen te zijn." — >Godzegenu, mijnheer!" Hep mijne tantemethare
gewone heftigheid uit. iWat praat gij toch?" — iHet bestaan van raijn
huisgezin, mejuffrouw," antwoordde mijnheer Micawber, ihangtaan een
haartje, Mijn patroon . . . ."
Hier brak mijnheer Micawber, als ware het om onsteplagen, af en
begon de citroenen te schillen, die ik, met de andere benoodigdheden
om punch te maken, voor hem had laten zetten.
»Uw patroon, » weet ge wel," zeide mijnheer Dick, hem tot herinnering
aan den arm stootende. — iMijn goede heer," antwoordde mijnheer
88 DAVID COPPERFIELD.
Micawber, >gij brengt het mij weder te binnen. Ik ben u wel verplicht"
Zij gaven elkander nog eens de hand. iMijnpatroon/' mejuffrouw —
mijnheer Heep — heeft mij eens de ^nst bewezen van aan te merken,
dat ik, als ik het salaris niet meer ontving, hetwelk aan mijne betrekking
bij hem verbonden is, waarschijnlijk als potsenmaker door het land ioq
moeten zwerven, om degenklingen in de keel te stekenenhetverterende
element te eten. Voor zoover ik zien kan is het nog waarschijnlijk, dat
mijne kinderen genoodzaakt zullen zijn om met ledenverdraaien den kost
te winnen, terwijl mevrouw Micawber hunne onnatuurlijke kunsten meet
bijstaan door op een draaiorgel te spelen."
Door een onbestemden maar veel beteekenenden zwaal met zijn mes
gaf mijnheer Micawber te kennen, dat men deze kunstverrichtingen te
verwachten zou hebben als hij niet meer in leven was, en begon toen
weder met een gezicht vol wanhoop aan het citroenen schillen.
Mijne tante liet haar elleboog op het ronde tafeltje rusten, dat zij ge-
woonlijk naast zich had staan, en zag hem oplettend aan. Hoewel ik een
tegenzin had in het denkbeeld om hem door list of overreding tot eene
ontdekking over te halen, waartoe hij niet vrijwiUig geneigd was, zou ik
hem nu toch hebben aangesproken, indien ik niet gezien had welke
vreemde dingen hij juist uitvoerde, waaronder vooral behoorde, dat hij
de citroenschillen in den ketel en de suiker in het snuiterbakje deed, de
rum in de ledige kan schonk, en met goedgeloofbeproefdekokend water
uit een kandelaar te schenken. Ik zag wel, dat de crisis ophanden was,
en zij kwam nu ook. Hij wierp al zijne ingrediSnten en gereedschappen
kletterend door elkander, stond van zijn stoel op, haalde zijn zakdoek
te voorschijn en barstte in tranen uit.
>Mijn beste Copperfield," zeide mijnheer Micawber achter zijn zak-
doek, > dit is eene bezigheid, die bovenal een onberoerden geest en ge-
voel van eigenwaarde vordert Ik kan ze niet verrichten. Het gaat niet"—
>Wat is er te doen, mijnheer Micawber ?" zeide ik. >Spreek toch op. Gij
zijt hier onder vrienden." — >Onder vrienden, mijnheer!" herhaalde
mijnheer Micawber, en alles wat hij had opgekropt barstte nu los. > Goede
hemel, het is vooral omdat ik onder vrienden ben, dat mijn gemoeds-
toestand is gelijk hij is. Wat er te doen is, mijne heeren f Wat is er niet
te doen f Schurkerij is er te doen, slechtheid is er te doen ;ora bedriegcn,
bestelen en schelmsche komplotten maken is het te doen ; en de naam
dier geheele opeenstapeling van snoodheid is — Heep !"
Mijne tante sloeg hare handen samen, en wij alien sprongen van ver-
bazing overeind.
>De worsteling is voorbij !" zeide mijnheer Micawber, heftigegcbaren
met zijn zakdoek makende en van tijd tot tijd zijne armen uitslaande,
alsof hij onder bovenmenschelijke moeielijkheden aan het zwemmen
was. »Ik wil niet langer zulk een leven leiden. Ik ben eenrampzalig
wezen, van alles afgesneden wat het leven draaglijk maakt. Ik ben in den
dienst van dien helschen schavuit onder een Taboe geweest. Gecf mij
mijne vrouw terug, geef mij mijne kinderen terug, stel weder een Micaw-
ber in de plaats voor den jammerlijken ellendeling, die in de laarzen
UllNHEKR MICAWBER GAAT HBEH. 89
TondwEmdelt, wclke ik tegenwoordig aan de beenen heb, en roep mij
morgen om een degen in te Ewelg«D, en it zal het doen. Met lust 1"
Nooit in mijn leven zag ik iemand zoo vurig. Ik poogde hem te beda-
ren, opdat wij tot iets redelijks en verstaanbaars mochten komen, maar
hij werd hoe langer hoe vtiriger en wilde geen woord hooren,
•In niemands hand zal ik mijne hand leggen," zeide mijnhcer Micaw-
ber, hijgende, blazende en snikkende, zoodat hij naar iemand geleek,
die in koud waterligttespartclcn, ivoordatikhem — temorselenheb
getrapt — dien — veribeilijken — verradcr — Heep ! Van niemands
gastvrijheid zal ik gebniik maken voordat ik een — Vesuvius — heb
laten opvliegen — onder — dien godveigeten booawicht — Heep ! Alle
verversching — he ! — onder dit dak — vooral punch — lou he ! — mij
doen stikken — voordat ik — de oogen uit den kop — heb doen puilen
van dien — eindeloozen bedrieger en logenaar — Heep ! Ik — he ! —
wil niemand kennen — en — he! — niets zeggen — en — he! — ner-
gens wonen — totik de asch in den wind gestrooid heb — -van dien —
overgegeven huichelaar en valschen eedzweerder — Heep I"
Ik was werkelijk cenigszins bevreesd, d^t mijnhcer Micawber op de
plek zou dood blijven. De manier, waarop hij zich door die maar half
verstaanbarc gczegden heen worstelde, en als hij gevoelde dat hij den
naam Heep naderbijkwam, daar naar toe spartelde, er flauw en afgemat
op aanvloog, en hem dan uitbracht met een geweld, dat aan het wondei-
I»re grensde, was iets ijselijks. Maar toen hij nu dampend op zijn stoel
zonk, en ons aankeek met allerlei kleuren in zijn gezicht, die er maar
niet op konden behooren, en telkens een brok in de keel kreeg, die hem
het zweet van benauwdheid op het voorhoofd deed parelen, had hij
waarlijk het voorkomen van op zijn uiterste te zijn. Ik wilde hem te hulp
komen, maar hij wenkte mij om van hem afte blijven en wilde geen
woord hooren.
» Neen, Copperfield ! Geenc opheldering ^ he ! — voordat — juf&ouw
Wickfield vergoeding voor het onrecht van dien doortrapten schelm —
Heep !" (Ik ben overluigd, dat hij geene drie woorden had kunnen uit-
brengen, zonder de verbazende kracht, die het hem gaf als hij dien naam
voelde aankomen.) > Onschendbaar geheim — he! — voor de geheele
wereld — he! — geen uitzondering — vandaag over acht dagen —
he ! — UUT van ontbijten — he ! alien daar bij elkander — (ante ingeslo-
ten — he ! — en die ongcmeen vriendelijke heer — in het togement te
Canterbury — he! — waar — mevrouw Micawberenik — Auld
Lang Syne gezongen — en dan opeolijk ten toon stetlen — dien gniwe-
lijkcn booswicht — HeepI Niets meer te zeggen — he!^ ofnaarnieta
luisteren — dadelijk heen — niet in slaat — he ! — ongeschikt voor ge-
zelschap — op het spoor van den gedoemden verrader — Heep !"
Met de laatste herhaling van dit tooverwoord, dat hem kracht had ge-
gtvea om zooveel te zeggen, en waarbij hij al zijne vroegere inspannm-
^en overttof, vloog mijnheer Micawber de dcur uit, tn liet ons acbter
in een loestand, weinig beter dan de zijne. Maar zclfe toen was zijne
zucht om brieven te schrij ven, hem te sterk : want terwijl wij nog buitetv
90
DAVm COPPERFIELD.
ons zelven waren van verbazing^ angst en hoop, werd mij het volgende
briefje gebracht uit eene naburige herberg, waar hij was ingeloopen oa|
het te schrijven :
>Geheim en in het diepste vertrouwcn. *
>Mijn waarde heer !
>Ik verzoek door uwe tusschenkomst uwe hooggeachte tante m^
verontschuldiging te mogen aanbieden voor mijneopgewondenheid?u
daar straks. Bene uitbarsting van een smetilenden, lang gesmoorden
vulkaan was het gevolg van een innerlijken strijd, dien men zich gemak*
kelijker kan verbeelden dan beschrijven.
>Ik vertrouw, dat ik duidelijk genoeg heb gesproken oro te doen ver*
staan, dat ik eene samenkomst verlangde op heden over acht dagen, des
morgens, in het logement te Canterbury^ waar me vrouwMicawber
en ik eens de eer hadden om onze stemmen te vereenigen in het wcIIk-
kende lied van den onsterfelijken accijns-beambte, die ten noorden vas
de Tweed werd opgekweekt. (De Schotsche dichter Bums.)
>Na het vervullen van dien plicht en het geven van vergoeding, wdke
mij alleen kan in staat stellen om mijn evenmensch wederonderde
oogen te zien, zal men niets meer van mij hooren. Ik zal dan alleen nog
verzoeken in die plaats van algemeene samenkomst te worden neder-
gelegd, waar
> > Voor altijd in hunne enge legerstee
» »De ruwe vaadren van het dorpje slapen,*'
> Met het eenvoudig opschrift
> Wilkins Micawbcr.**
k
2
lid
F
1 *^
>f
k:
\k
111
M
a
L.
BAAS PEGGOTTY's DROOM KOMT UFT,
Thans waren sedert ons gesprek met Martha op den oever der rivier
eenige maanden verloopen. Ik had haar in al dien tijd niet weder gezien^
maar zij had verscheidene malen met Baas Peggotty gesproken. Hare
ijverige bemoeiingen hadden echter nog geen gevolg gehad ; en ik koo
ook uit hetgeen hij mij zeide niet opmaken, dat men eenig spoor van
Emily's lot had ontdekt Ik moet bekennen, dat ik aan haar wedervioden
begon te wanhopen en al meer en meer te gelooven dat zij dood was.
Zijne overtuiging bleef echter onveranderd. Zooverikweet — cnik
geloof dat zijn oprecht hart geheel voor mij openlag — wankelde hij
nooit in zijne plechtige verzekerdheid van haar te zullen vinden. Zijng^
duld werd nooit moede. En hoewel ik beefde voor de zielesmart, die het
hem eens zou kosten, wanneer die krachtige verzekerdheid met ^n slag
vergruisd werd, had zij toch iets zoo godsdienstigs, lets dat zoo roefend
bewees hoe zij in de reinste diepte van zijn edel hart geworteld was, dat
VIRTROUWBN VAN BAAS PBGGOTTY. 9I
de achting eneerbied, die ik hem toedroeg, met elken dag grooter
^irerden.
Zijne verzekerdheid was geen traag vertrouwen, dat slechts hoopte en
niets meer deed. Hij was altijd een man vol ijver en werkzaamheid ge-
weest, en hij wist wel, dat hij in alles waarin hij hulp verlangde ook ge-
trouw het zijne moest doen en zich zelven helpen. Ik weet dat hij eens,
l>evreesd dat het licht voor het venster der oude schuit bij toeval niet
mocht branden, in den nacht is opgestaan en te voet naar Yarmouth
ging. Ik weet dat hij, in eene courant iets lezende, dat haar kon aangaan^
zijn stok opnam en eene reis van zestig of tachtig mijlen ging doen. Na
het verhaal gehoord te hebben, dat jufTrouw Dartle voor mij had laten
doen, begaf hij zich over zee naar N a p e I s, en kwam toen weder terug.
Al deze reizen deed hij zonder ongemak of vermoeienis te ontzien ; want
altijd bleef hij bij zijn voomemen om zijn geld voor Emily, wanneer zij
zou gevonden zijn te sparen. Onder al die teleurstellingen heb ik hem
nooit hooren morren, hem nooit hooren zeggen , dat hij vermoeid of
moedeloos was.
Dora had hem sedert onshuwelijk dikwijls gezien en hield zeer veel van
hem. Ik verbeeld mij hem nog voor mij te zien staan bij hare sofa^ met
zijne ruige muts in de hand en de blauwe oogen van mijn kind-vrouwtje
met beschroomde verwondering naar hem opgeslagen. Wanneer hij
somtijds tegen schemeravond met mij kwam praten, placht ik hem te
overreden om in den tuin, terwijl wij daar langzaam op en neer wandel-
den, zijne pijp te rooken ; en dan kwam het tafereel van zijne oude wo-
ning, en het genoeglijk aanzien, dat hij in mijne kinderlijke oogen placht
te hebben, als des avonds het vuur brandde en de wind er omheen
loeide, mij weder levendig voor den geest
Wij waren eens zoo bij elkander, toen hij mij vertelde, dat hij den
vorigen avond, toen hij buiten kwam, Martha hem had vinden wachten,
en dat zij hem gevraagd had om L o n d e n vooral niet te verlaten, eer
hij haar nog eens had gezien.
> Zeide zij u niet waarom ?" vroeg ik. — > Dat vroeg ik h^r wel mijn-
heer David," antwoordde hij, > maar zij spreekt altijd maar heel weinig«,
en zij wilde niets anders dan dat ik haar dat zou beloven, en ging zoo
weder been." — > Zeide zij dan ook niet wanneer gij kondt verwachten
haar weer te zien?" vroeg ik. — >Neen, mijnheer David," antwoordde
hij, peinzend met de hand over zijn gezicht strijkende. > Dat vroeg ik
ook wel ^ maar zij kon het niet zeggen, zeide zij."
Daar ik mij sedert lang had onthouden van eene hoop bij hem aan te
moedigen, die slechts aan een enkelen draad scheen te hangen, zeide ik
hierop niets anders dan dat ik dacht, dat hij haar wel spoedig zou weer-
zien. Wat ik verder dacht hield ik voor mij zelven, en het was ook
weinig genoeg.
Omtrent veertien dagen later wandelde ik op een avond alleen in den
tuin. Ik herinner mij dien avond nog wel. Het was de tweede in de week,
welke mijnheer Micawber ons in zulk eene spanning liet doorbrengen*
Het had den geheelen dag geregend en de lucht was zeer vochtig. Het
ft"
£r was naast ons huisje een open pri^ltjevanlatwerk^metl
begroeid, waardoor ik uit den tuin^ waar ik wandelde op den w
zien. Toevallig wendde ik, terwijl ik over alleVlei dingen nadacht
oogen daarheen, en zag door die opening eene gedaante, metocn:
om. Zij boog zich met drift naar mij over en wenkte mij.
> Martha!" zeide ik, er naar toegaande. — >Kunt gij meeko
fluisterde zij met zekeren angst. Ik ben bij hem geweest, maar
niet thuis. Ik heb opgeschreven waar hij komen moest, en beb (
op zijne tafel gelegd. Zij zeiden, dat hij niet lang zou uitblijveD.
tijding voor hem. Kunt gij terstond meegaan ?"
Mijn antwoord was, dat ik dadelijk naar boiten kwam. Zij i
haastig eene beweging met hare hand, als om mij geduld en sdb
te verzoeken, en keerde zich naar de stad, van waar zij, gelijk ai
kleeding te zien was, te voet was gekomen.
Ik vroeg haar of Londen niet onze bestemming was? To(
antwoordde, met dezelfde haastige beweging als tevoren,hield
ledige koets aan, die juist voorbijreed, en wij stapten er in. Ik vro
waar de koetsier ons moest brengen; zij antwoordde: >£rgers<
Golden Square! En schielijk!" — kroop toen in een ho
eene bevende hand voor haar gezicht, en maakte met de andere k
die beweging, alsof zij het geluid eener stem niet verdragen kon,
Onrustig en verbijsterd, daar ik niet wist of ik iets te hopen o1
zen had, zag ik haar aan en wilde om opheldering vragen. M
ik zag hoe zeer zij verlangde dat ik zou stilzwijgen, en ook zel
omstandigheden de meeste neiging daartoe had, bedacht ik m
reden voort zonder dat er een woord werd gesproken. Somtijds
uit het portier, alsof zij vond dat wij langzaam gingen, schoon v
daad hard reden ; maar anders bleef zij in dezelfde houding zitu
Wij stapten bij een der ingangen van het door haar genoemdt
af, waar ik den koetsier eelastte om te wachten. daar ik niet wist
IK TERGEZKL MARTHA NAAR HARE WONING. 93
kh wij aodere menschen voorbij, die Daar beneden giDgen. Van
1 Tia?x boven kijkende, eer wij bmncntraden, had ik vrouwen en
ren over bloempotten hccn zien liggeo, en wij schencn htmne
'Sgiei^heid te hebben opgewckt, want dezc warcn het voomamelijk
it dc deuren kwamen kijkcn. Het was eene breede trap, met eene
! balustrade van donker hout, kroonlijsten boven de deuren, met
Idhouwde vmchten en bloemen versierd, en breede vensteibanken.
al deze sporen vai vrocgere statigheid waren thans etlendig in
1 en afzichtelijk momg; ouderdom en vochtigheid hadden de vloer
akt, zoodat bij op vele plaatsen zelfs onveiljg was. Er waren, gelijk
merkte, pogingen gedaan om het verzwakte gestel van het gebouw
iragen, door het kostb^re oude houtwerk hier en daar met gemeen
hout te lappen; maar dit geleek naar een huweltjk tusscheneen
lien edelman en eene arme gen)eene vrouw, en beide leden der
;giame vereeniging hadden zich weder zoo ver mogelijk van elkan-
erwijderd, Vcrscheidene achtervensters op de trap waren verdon-
of geheel toegemetseld; in de overgebleven was bijna geenglas
; en door de vermolsemde kozijnen, waardoor altijd vuilc lucht
n binnen te komen en nooit uit te gaan, zag ik, door andere vensters
iT glasniiten been, in andere dergelijke huizen en in duizelingwek-
; diepte op eene binnenplaats neer, die de algemeene vuilnisboop
j klommen tot naar de bovensle verdieping. Onderweg meende ik
of driemalen in het schemerachtlge licht den rok eenCr vrouw te
die voo^ ons uit naar boven ging. Toen wij eenhoek omgingen
de laatste trap tusschen ons en het dak, kregen wij bij eene deur
ged&ante voor een oogenblik geheel in het gezicht. Zij draaide de
Dm en ging binnen.
''at is dat }" zeide Martha duisterend. > Zij is in mijne kamer gegaan.
a haar niet I"
kende haar, Ik had tot mijne verbazing jufTrouw Bartle herkend.
zeide mijne geleidster met weinige woorden, dat het eene dame
lie ik wel meer had gezien, en nauwelijks had ik dit gedaan of wij
len in de kamer hare stem, schoon wij, waar wij stonden, niet kon-
erstaan wat zij zeide. Martha herbaalde met een bUk van verbazing
vorige beweging, en bracht mij zachtjes de trap op en toen door
chterdeurtje, dat geene sluiting scheen te hebben, en dat zij met
tnd openduwde, een ledig vlierinkje binnen, dat een schuin dak
^n weinig beter was dan eene kast. Tusschen dit hok en de kamer,
: zij dc hare noemde, was eene deur, die half open stood. Hier bleven
aan, buiten adem van het klimmen, en zij legde bare hand even op
lippen. Ik kon van de andere kamer niets anders zien, dan dat zij
ijk groot was, dat er een ledikant in stond en dat er eenige prcnten
chepen aan den muur hingen. Ik kon jufTrouw Dartle met zien en
oin den persoon, tot wien wij haar hadden hooren spreken. Zeker-
ja mijne gezellin dit ook niet, want mijne plaats was de beste.
le poos lang heeischte er eene doodsche sdlte, Martha hield
94 DAVID COPPKRFIELD.
mij de eene hand voor den mond en de andere luisterend omhoog.
>Het kan mij weini^ schelen of zij niet thuisia," zeide Rosa Dartle
trotsch. >Ik ken haar met eens. Het is om u, dat ik kom.'* — » Om m^f
zeide eene zachte stem.
Op den klank dier stem ging er eene rilling door al mijne leden, want
het was de stem van Emily.
>Ja^" antwoordde juffrouw Dartle, >ik wilde u komen zien. Wat? Gq
schaamt u toch niet over het gezichtje, dat zooveel gedaan heeft ?"
De koude scherpheid^ de bittere hatelijkheid en ingehoudene woede
van haar toon stelden mij haar voor de oogen, alsof ik haar in het voUe
licht had zien staan. Ik zag de flikkerende zwarte oogen, de door haxti-
tochtelijke aandoenin^en verteerde gestalte^ en ik zag het litteeken met
de witte streep hare hppen doorsnijden, en trillen en kloppen terwijl iq
sprak.
>Ik wilde het liefje van James Steerforth eens komen zien/' zeide z$;
>de meid, die met hem is weggeloopen en in hare geboorteplaats het
praatje van het gemeenste voUc is ; de onbeschaamde, doortrapte bijzit
van zoo iemand als James Steerforth. Ik wilde weten hoe zulk een ding
er uitziet."
£r kwam een geritsel, alsof het ongelukkige meisje, dat het voorwerp
dezer smaadredenen was, naar de deur liep, en de spreekster zich snd
daarvoor plaatste. Daarop volgde weder eene poos van stilte.
Toen juffrouw Dartle wederom sprak, was het tusschen hare op elkaa-
der geklemde tanden en met haar voet op den grond stampende.
iBlijf hier !" zeide zij, > of ik zal u door het geheele huis en de geheele
straat bekend maken ! Als gij m ij poogt te ontloopen, zal ik u vasthouden,
al moest het bij de haren zijn, en ze& de steenen tegen u uit den grond
kalen!"
Een verschrikt geprevel was het eenige antwoord, dat mijne oorenbe-
feikte. Er volgde eene stilte. Ik wist niet wat te doen. Hoezeer ik ook
verlangde een einde aan dit tooneel te maken, gevoelde ik toch, dat ik
het recht niet had om mij daar te vertoonen ; dat baas Peggotty de eenige
was, die haar daar moest zien en haar daar vandaan halen. Zou hij dan
nooit komen ? dacht ik ongeduldig.
>Zoo zie ik haar dan eindelijk,** zeide Rosa Dartle met een schampe-
ren lach. > Hij moet wel onnoozel zijn geweest om zich door die gemaakte
zedigheid en zulk een hangend hoofd te laten foppen !" — >0m 'sHemels
wil, spaar mij I" riep Emily uit. >Wie gij ook zijt, gij kent mijne jammer-
lijke geschiedenis, en om 'sHemel wil, spaar mij, als gij zelve gespaard wilt
worden I" — > Als i k gespaard wil worden !" zeide de andere met wocste
drift. » Wat hebben w ij met elkander gemeen, denkt gij ?'^ — > Niets andeis
dan ons geslacht," antwoordde Emily, in tranen uitbarstende. — »£n
dat,'' zeide Rosa Dartle, » geeft zulk een schandelijk wezen zooveel aan-
spraak, dat het daarentegen, ab ik nog een ander gevoel dan verachting
en afschuw voor u koesterde, hetgeheelzouuitdooven. Onsgeslacht!
Gij zijt wel eene eer voor ons geslacht !" — >Ik heb dit verdiend," riep
Emily uit ; » maar het is vreeselijk ! Ach, lieve mevrouw of juffrouw, bedenk
TWKK STBHHEK IM MARTHA's KAMCR. 9S
^rat ik geteden heb en hoc ik gevallen ben. O, Martha, kom toch lenig I"
Ju&ouw Dartle plaatste zich op ecn stoci, in het gezicht van de dnir,
«n zag naar beneden, alsof Emily voor haar op den grond kroop, Uaar
xij nu tusschen mij en het licht was, kon ik hare opgeknilde Up zien, en
lure onbarmhaitige oogen met hateUjk welgevallen strak op Mne plaats
^[evestigd.
>Luister naar wat ik zeg !" zeide zij, len bewaar uwe valsche kunsten
voor hen. die zich daardoor laten foppen. Hoopt ge m ij met uwe tranen
teroeren?EvenminalsgiimiimetuwelachjeskuntbekoreQ,gijgekochte
slavin." — »0, heb toch bannhartigheid met mij !"riep Emily uit.iToon
mij eenig medelijden, of ik lal krankzinnig sterven !" — »Dat zou gecne
^oote boete voor uwe misdaden lijnf" an twoordde Rosa Dartle, »Weet
^e wel wat gij gedaan hebt ( Denkt gij ook aan het huis dat gij verwoest
bebt ?" — »0, is er ooit een nacht ofdag, dat ik ernict aan denk f" riep
£imlyiiit;ennukonikhaarevenzien,op bare knie^nliggende, met het
hoofd achterover, het bleeke gczichtje omhoog, hare handen met woesten
^^^ gevouwen en opgestoken, en hare lokken over hare schouders
cwierende. >Ia er ooit eene minuut geweest, wakendeofslapende, dat
het oiet voor mij stood, gelijk het placht te zijn in die veitoren dagen,
toen ik het voor altijd den rug toekecrde ! Ach, dat huis, dat huis ! O,
mijn lieve oom, indien gij hadt kunnen weten weike zielesmart uwe liefde
mij zou veroorzaken, als ik van het goede afdwaalde, zoudt ge mij die
nooit zoo trouw hebben getoond, hoe diep gij ze ook mocht gevoelen ;
maar zoudt ten minste eens in uw leven boos op mij zijn geweest, opdat
ik ecnigen troost mocht hebben ! Maar ik heb geen troost, geen troost op
de wereld, want alien hadden mij altijd even liefl" Zij het zich voorover-
zakken, voor de trotsche gedaante op den stoel, met eene poging om
smeekend den rand van haar kleed te vatten.
Rosa Dartle bleef op haar neerzien, zoo onbui^zaam als ware zij een
metalen beeld geweesL Zij hield hare lippenstijrdichtgeknepen, alsof zij
wist, dat zij zich zelve in bedwang moest houden — ik schrijt wat ik op-
recht geloof — of dat zij in verzoeking zau komen om de schoone smee-
kelinge met den voet te schoppen. Ik zag haar duidelijk, en de geheele
uitdrukking van haar gelaat en houding scheen dit aan te duiden.—
Zou hij dan nooit komen i
>De ellendige ijdelheid van die aardwormen!" leide zij, toen zij het
toornige zwoegen barer borst in zooverre bedwongen had, dat zij zich
kon vertiouwen om te spreken. > Uw huis ! Verbeeld gij u dat ik daaraan
denk, en meent gij dat gij dat gemeene huis iets kwaads kunt gedaan
hebben, dat men niet rijkelijk met geld kon vergoeden ? Uw huis ! Gij
waart een deel van de negotie van uw huis en werdt gekochten verkocht
evenals de andere dingen, waarmede uwe huisgenooten handelen." —
>0, dat niet I" riep Emily uit. iZegalles van mij, maar werp mijne schande
niet meer dan ik reeds gedaan heb op menschen, die evenveel eer hebben
als gij I Heb eenige achting voor hen, daar gij eene lady zijt, al hebt gij
geene barmhartigbeid voor mij." — )Ikspreek,"zeidezij, zonder zich
e verwaardigen om op die smeekende toespiaalt te\tUea.,civVbax^^>!tt&
96 DAVID COPPERFIBLD.
wegtrekkende alsof Emily's aanraking het zou besmetten, > ik spreek van
zijn huis — waar ik woon. Hier/' zeide zij, met een smadelijken lach
haie hand uitstrekkende en op het voor haarliggende meisje neerziende,
>hier is de waardige oorzaak van verdeeldheid tusschen eene moeder en
een zooa, die adeUijk bloed in de aderen hebben ; van smart in een huis,
waar zij niet als keukenmeid zou zijn toegelaten ; van gramschap, verdriet
en verwijten. Dit stuk vuiL, van den waterkant opgeraapt, cm voor een
uurtje tot iets groots gemaakt te worden en dan weder te worden neer-
geworpen waar het vandaan kwam !" — >Neen, neen !" riep Emily uit^
hare handen samenslaande. >Toen hij mij het eerst in den weg kwam —
o, dat die dag nooit was aangebroken, en hij mij ontmoet had terwijl ik
naar het graf werd gedragen ! — was ik zoo deugdzaam groot gebracht
als gij of eenige dame kunt wezen, en zou ik de vrouw worden van zulk
een braaf man als gij of eenige dame in de wereld ooit kunt trouwen. Als
gij in zijn huis woont en hem kent, dan weet gij misschien wat zijne macht
over een zwak en ijdel meisje kon wezen. Ik verdedig mij niet, maar ik
weet weL, en hij weet 00k wel, of zal het weten als hij eens op sterven ligt
en zijn gemoed er door bezwaard wordt, dat hij al zijne vermogens ge-
bruikte om mij te bedriegen, en dat ik hem geloofde, hem vertrouwde
en hem liefhad !"
Rosa Dartle sprong van haar stoel op, deinsde teru^, en gaf te gelijk
een slag naar haar, met een gezicht zoo vol kwaadaardigheid^ zoodanig
door woeste drift verdonkerd en misvormd, dat ik mij bijna tusschcD
beiden had geworpen. De slag, in het wilde gegeven, ging in de lucht
Terwijl zij nu daar stond te hijgen, haar aanziende met al de verachting,
die hare trekken in staat waren om uit te drukken, en van het hoofd tot
de voeten bevende van woede, dacht ik dat ik nooit zulk een schouwspel
had gezien en er nooit weder zoo een kon zien.
> G ij hem lief hebben ? G ij ?" riep zij uit, hare gebalde vuist opheffendc^
die trilde als had het haar slechts aan een dolk outbroken om het voor-
werp barer gramschap te doorsteken.
Emily was achteruitgeweken, zoodat ik haar niet meer zien kon, en
gaf geen antwoord.
>£n dat mij te zeggen," vervolgde zij, >met uw schandelijken roond.
Waarom geeselt men zulke schepsels niet ! Als ik het kon gelasten, zoa
ik die meid laten doodgeeselen."
En dat zou zij zeker gedaan hebben, daaraan twijfel ik niet. Ik had
haar zelfs geene pijnbank willen toevertrouwen, zoolang die woedende
blik duurde.
Langzaam, zeer langzaam barstte zij ineengelachuit,enweesmet
hare hand naar Emily, alsof hare schande een schouwspel voor de g^
heele wereld was.
>Z^ liefhebben ?" zeide zij. >Dat kreng ! En zij zou mij nog wel wiHen
zeggen, dat hij ooit iets om haar gaf? Ha, ha ! Welke logenaarsters zip
die gemeene schepsels !"
Hare spottemij was nog erger dan hare onverbloemde woede. Als ik
tusschen de twee had moeten kiezen, had ik veel liever het voorwerp der
ROSA DART!.! TEOKNOVtR EMILY. 97
laatste willen zijn. Mbot toen lij die had laten losbreken, was het slechts
voor eea ooKcnbtik geweest. Zij had ze weder in boeien geslagen, en hoe
zij haar ook inwendig mocht teisteren, ze hield ze toch in bedwaug.
ilk ben hier gekomen, gij rcine bron van Hefde," zeidezij, >om te
zien — gctijk ik ti in het begin hebgezegd — hoezulkeen dinger uitzag.
Ik wa^ nieuwsgierig. Ik ben voldaan. Ook om ute zeggen, dat gij best
zoudt doen met alien. spoed dat Kuis van u te gaan opzoeken, en uw
hoofd te verbergen onder die brave lieden, die u verwachten en die uw
geld wel zal troosten. Als het alles op is, kunt gij weder gaan getooven,
vertrouwen en liefhebben, weet gij I Ik dacht, dat gij een gebroken stuk
speelgoed waart, dat zijn tijdhadgeduurd; een snuisteiijtje van klater-
goud, dat dof geworden en weggeworpen was. Maar nu ik bevind, dat
gij echt goud, eene edele dame en eene mishandetde onschuldige ziji,
met een frisch hart vol liefde en vertrouwen — waamaar gij wel uitziet,
en dat ook wel met uwe historic strookt ! — heb ik nog iets meer te zeg-
gen. Let er op, want wat ik zeg, zal ik doen ! Hoort ge mij, gij engelin ?
Wat ik zeg, meen ik ook te doen."
Harewoedeovermee3tcTdehaarvooreenoogenblik,maarvloogslecht$
als eene stuiptrekking over haar gezicht, en toen glimlachte zij weder.
»Verberg u," vervolgde zij, >zoo nietthuis, dan ergensanders, Laat
het ergens buiten mijn bcreik zijn, in een onbekend leven, of beter nog
in een onbekenden dood. Het verwondert mij, als uw liefdevol hart niet
wil breken, dat gij nog geen middel hebt gevonden om het tot stilte te
brcngen. Ik heb wel eens van zulke middelen gehoord. Ik gcloof dat zij
gemakkelijk te vinden zijn."
Het zachte schreien van Emilystuitte haar hier. Zij hield Open luis-
terde er naar alsof het muxiek was.
>Ik ben misschien zonderling," vervolgde Rosa Dartle, imaar Ik kan
niet vrij ademhalen in de lucht, die gij inademt. Ik vind zc walgelijk.
Ik wil ze dus van u gezuiverd hebben. Als gij morgen nog hier sijt, zal ik
uwe geschiedenis en uw karakter op de gemeene trap laten bekend ma-
ken. Er zijn ordentelijke vrouwen in huis, is mij gesegd ; en het eou jam-
mer zijn, dat zulk een licht als gij zijt onder die vrouwen zou wezen en
verborgen blijven. Als gii hier vandaan gaat en ergens in de stad schuil-
plaats zoekt, in ecnige andere gedaante behalve uwe ware gedaante (die
moogt ge vrij vertoonen, zonder dat ik u zal hinderen), zal u denzelfden
dienst bewezen worden, zoodra ik van uw verblijf hoor. Daar ik geholpen
word door een hcer, die nog niet lang geleden naar de eer van uwe hand
heeft gestaan, hoop ik dat mij dit altijd zal gelukken."
Zou hij dan nooit, nooit komenf Hoelang moestik dit verdragen?
Hoetang kon ik dit verdragen i
lO, wee mij, wee mij!" riep de rampzalige Emily uit, op een toon,
dien ik dacht dat het harchte hait had moeten treffen ; maar Rosa Daitle's
glimlachbleef even bitter. >Wat, wat zal ik doen!" — iDoen?"zeide de
andere. >Gelukkig in uwe herinneringcn levenl Uw aanzijn wijden aan
de geheugenis van Steerfortfa's tcederheid — hij had u de vrouw van zijn
k&echt willea maken, niet waar i — of aan de dankbaarheid voor dien
DAvnj coppiRFtBLD. — m. 1
98 DAVm COPPERFIELD.
braven en verdienstelijken man, die u als zijn geschenk had wiUen aas-
nemen. Of als die trotsche herinneringen, en de bewustheid van owe
eigene deugden en van den eervoUen rang^ waartoe zij u in de oogennn
alle menschen verheven hebben, u niet kunnen vermaken, tronw du
dien ^oeden man, en wees blijde dat hij u nog die gunst wil bewijzen. Ab
gij dit ook niet doen wilt, sterf dan! £r zijn wel middelen tot znlkecn
dood en aschhoopen voor zulk eene wanhoop — zoek er een en viar
ten hemel !"
Ik hoorde in de verte op de trap een voetstap. Ik herkende dien; dui-
van was ik zeker. Het was, Goddank, de zijne.
Zij ging, toen zij dit gezegd had, langzaam van de deur af en geraakte
zoo uit mijn gezicht
^ >Maar onthoud!" vervolgde zij dreigend, terwijl zij de andere dear
opende om been te gaan, >ik heb besloten, om redenen die ik heb, omn
nergens rust te laten, of gij moet geheel buiten mijn bereik vluchten, of
uw schoonschijnend masker laten vallen. Dit is het wat ik te zeggen had;
en wat ik zeg, meen ik ook te doen !"
De voetstap op de trap kwam nader en nader — ging haar, terwijl zq
naar beneden ging, voorbij — kwam haastig de kamer in !
>Oomr
Een akelige gil volgde op dat woord. Ik wachtte nog een oogenblik,
en binnenkijkende, zag ik hem hare bewustelooze gedaante in zijne
armen houden. Eene korte poos staarde hij haar gezichtje aan;toen
bukte hij om het te kussen — o, hoe teeder ! — en spreidde er een zak
doek overheen.
>Mijnheer David," zeide hij met eene zachte, bevende stem, toenhj^'
het bedekt had. tik dank mijn Hemelschen Vader, dat mijn droom is
uitgekomen ! Ik dank Hem hartelijk, dat Hij mij langs Zijne eigene we-
gen naar mijne lieveling heeft gevoerd !
Met deze woorden nam hij haar in zijne armen op ; en met het bedekte
gezichtje tegen zijne borst liggende en naar zijn gezicht gekeerd, droeg
hij haar, roerloos en bewusteloos, naar beneden.
LI.
HET BEGIN EENER NOG LANGERE REIS.
Het was nog vroeg in den ochtend van den volgenden dag, terwijl ik
in den tuinmet mijne tante rondwandelde (die thans weinig andere b^
weging nam daar zij zooveel bij mijne lieve Dora bleef) toen mij gezegd
werd, dat baas Peggotty mij verlangde te spreken. Hij kwam mij, toen
ik naar het hek ging, halverwege in den tuin te gemoet en ontbloottciijn
hoofd, gelijk hij altijd deed als hij mijne tante zag, voor welke hij de
hoogste achting koesterde. Ik had haar alles verteld wat er den vorigcn
avond gebeurd was. Zonder een woord te spreken, ging zij met een g^
zicht vol hartelijkheid naar hem toe, gaf hem de hand en klopte hem op
BAAS PEOCOTTY VCRTSLT ONS HARX GBSCHIEDBNIS. 99
den ann. Zij deed dit met zootccI uitdnikking, dat het inderdaad niet
noodig was een woord te sprekcD. Baas Peggottyverstondhaar even-
goed dsof £ij er duizend had gezegd.
>Ik zal nu naar binnen gaan, Trot," zeide mijae tante, len naar Bloe-
sempje kijken, die zoo meteen wel zal willen opstaan." — 'Tochniet
omdat ik hier ben, hoop ik J ufTrouw ?" zeide baas Peggotty. lAIsmijne
vijf zionen van morgen niet heel en al loopen spelen — is hct om mij dat
gij wilt heengaan?" — >Gij hebt lets tc zeggen, gpede vriend," aot-
woordde mijne tante, >en dat zult ge beter zonder mij kunnen doen," —
>Met uw verlof^ jufFrouw," zetde baas Peggotty hierop, >als mijn
gebabbel u maar niet hindert, zal ik het voor eene goedhied van u
hondcn als gij hier blijft." — >Zoudt ge i" zeide mijne tante, kortaf maar
leer Tricndelijk. » Dan wil ik ook wel !
Zij stak dus haar arm door dien van baas Peggotty en wandelde naar
ecn prieeltje aan hct eindc van den tuin, waar zij lich op eene bank lette,
en ik naast haar. Er was ook plaats voor baas Peggotty, maar hij bleef
liever staan, met Ac hand op het rustieke tafeltje letmende. Terwijl hij
zoo stood en voor een poosjc naar zijne muts keek, eer hij begon te
^>reken,konik niet nalaten op te merken, wclk eene kracht van karakter
zijne gespierde hand uitdrukte, en hoe wel die bij zijn eerlijk gezicht en
ijze^rauwe haren paste.
*& heb mijn lief kind," begon baas Peggotty, zijne oogennaarde
«nze opslaande, >gisteravond naar mijne kamer gebracht, waar ik haar
allang verwacht had en die voor haar klaar was. Het duurde uren lang
eer ze roij recht kende, en toen zij dat deed knielde zij voor mij, en zeide
mij, haast alsof zij haar gebed deed, hoe alles gebeurd was. Gij moogt
mij gelooven, toen ik hare stem hoorde, die ik thuis zoo vroolijk had
gehoord — en haar zoo verncderd zag, als ware het in het stof, waarin
onze Hciland eens metujngezegendehandschreef^ — voeldeikeensteek
door mijn hart gaan, te midden van al mijne dankbaarheid.
Hij streek met zijne mouw over zijn gezichtj zonder eenigszins te
willen ontveinzen waarom, en schraapte daama zijne keel.
>Het duurde niet lang dat ik dat zoo voelde, want zij was toch gevon-
den. Ik behoefde er maar aan te denken, dat zij gevonden was, en het
was voorbij, Ik weet waarlijk zelf niet eens, waarom ik er nu nog van
spreek. Ik dacht er een oogenblik geleden niet aan om een woord van
mij lelven te zeggen; maar het kwam zoo natuurlijk bij mij op, dat ikhet
deed eer ik het wist." — »Gij zijt gewoon u lelvcn tc verloochencn,"
zeide mijne taate, >eii gij zult daarvoor beloond worden."
Baas Peggotty, wien de schaduwcn van hct gebladerte over het ge-
pcht speelden, boog met zekere verwondering zijn hoofd naar den kant
Tan mijne tante, als om haar voor hare goede meening te danken, en
vatte toen den losgelaten draad zijncr rede wcder op.
~>Toen mijne Emily de vlucht nam," zeide hij, voor het oogenblik
met barsche gramschap, >uit hct huis waar die bonle slang haar gevan-
gen hield, die mijnhccr David gezien heeft — en wat hij vcrteld hceft is
de waarheid, en moge God cr hem voor straffen ! — nam zij des nachts
lOO DAVm COPPERFIELD.
de vlucht Het was een donkere nacht, maar met veel sterrenlicht Z^
was wild. Zij liep het zeestrand langs, geloovende dat de oude schoit
daar was; en riep ons toe om ons gezicht af te keeren, want dat zij voor-
bijkwam. Zij hoorde zich zelve roepen, alsof zij iemand anders was, en
kwetste zich aan de scherpgepunte steenen en rotsen, en voelde het even
weinig als ware zij zelve rots geweest. Zoo liep zij heel ver, en zij had
een vuur voor hare oogen en een gebulder in hare ooren. — Op ecns —
of zoo dacht zij verstaat ge wel — brak de dag aan, nat en winderig,
en zij lag neergerallen op een hoop steenen op het strand, en er was
eene vrouw, die tegen haar sprak en haar in de taal van het land vroeg
wat haar zoo erg overkomen was."
Hij zag alles wat hij verhaalde. Het ging hem, terwijl hij sprak, zoo
levendig voorbij, dat hij, in zijn emst en ijver, datgene wat hij beschreef
mij duidelijker voorstelde dan ik het kan uitdrukken. Ik kan, nu ik het
zoo lang naderhand schrijf, bijna niet gelooven, dat ik niet zelf werkelijk
bij die tooneelen tegenwoordig was; met zulk een verbazenden zweem
van getrouwheid zijn zij mij bijgebleven.
>Toen Emily's oogen, die donker waren, deze vrouw beter zagen,"
vervolgde baas Peggotty, >kende zij haar voor eene van die, met welke
zij dikwijls op het strand had gesproken. Want al had zij ook, gelijk ik
zeide, in den nacht nog zoo ver geloopen, zij was dikwijls, hetzij te voet,
met eene boot of met een rijtmg, even ver geweest, en kende het land
mijlen en mijlen ver. Zij had geene kinderen, die vrouw, want zij was
nog Jong getrouwd, maar zij dacht er eerlang een te krijgen. £n mogen
mijne gebeden ten hemel opgaan, dat het een geluk voor haar zal zijn,
en een troost en eene eer al haar leven! Moge het haar liefhebben en
eeren in haar ouderdom, haar helpen en bijstaan tot het laatste toe, een
Engel voor haar wezen, hier en namaals!" — >Amen!" zeide mijne
tante. — >Zij was zoo bedeesd en beschroomd geweest," zeide baas
Peggotty, >en was eerst een eindje ver aan haar spinnen, of zulk werk
als het was, blijven zitten, toen Emily met de kinderen praatte. Maar
Emily had op haar gelet en was haar gaan aanspreken ; en daar die jonge
vrouw zelve veel van kinderen hield, waren zij spoedi^ vriendinnen
geworden, zoo zelfe dat zij, als Emily dien weg kwam, Emily altijd bloe-
men gaf. Deze was het, die Emily nu vroeg wat haar zoo erg overkomen
was. Emily zeide het haar en zij — nam haar in huis. Dat deed zij waarlijk.
Zij nam haar in huis," zeide baas Peggotty en hield zijne hand voor
zijn gezicht.
Hij was door dit blijk van menschlievendheid dieper aangedaan,
dan ik hem sedert den nacht toen zij verdween ooit door iets aangedaan
had gezien. Mijne tante en ik wachtten ons wel om hem te storen.
> Het was een klein huisje, kunt gij wel denken," vervolgde hij weldra^
> maar zij vond er toch plaats voor Emily in — haar man was op zee —
en hield het geheim, en overreedde de buren, die zij had (er waren er niet
veel dichtbij)^ om het ook geheim te houden. Emily kreeg erg de koorts.
en — wat mij heel vreemd voorkomt, maar misschien voor gdeerden
niet zoo vreemd zal wezen — de taal van het land ging haar geheel uit het
VKRVOLO HARBR GESCHIEDENIS. lOt
hoofd, en zij kon alleen hare eigene taal spreken, die niemand vcrstond.
Zij herinnert zich, alsof zij het gedroomd had, dat ztj daar lag, en aldjd
hare eigene taal sprak, en altijd geloofde dat de oude schtiit om denaaste
punt in de baai lag, en bad en smeekte dat zij daarheen zouden zenden
en laten zeggen hoe zij lag te sterven, en eene bopdschap van vergjfTenis
teragbrengen, al was het maar een enkel woord. Bijna den geheelen tijd
dacht zij : nu dat hij, van wien ik zoo even gesproken heb, onder haar
venstei loerde ; dan weder dat hij, die haai daaitoe gebracht had, in de
kamer wasj en riep dan tegen diegoedejonge vrouw, dat zijhaarniet
zoii overgcven, en wist te gelijk, dat zij haar niet kon verstaan, en was
bang, dat zij weggehaald zou worden. Ook was dat vuur nog voor hare
oogen en dat gebulder in hare ooren; en er was geen vandaag, geen
gisteren en geen morgen; maar alles in haar leven wat er ooit geweest
was of ooit wezen (fon, en alles wat er nooit geweest was en nooit wezen
kon, overstelpte haar alles te gelijk, en niets was duidelijk en niets wel-
kom, en toch zong zij en lachte zij er omi Hoelang dit duurde, weet ik
niet; maar toen kwam er een slaap, en in dien staap zonk zij, die eerst
veelmalen sterker was geweest dan zij zelve eigenlijk was, tot de zwak-
faeid van het kleinste kind."
Hier zweeg hij, alsof hij eerst van de akeligheden zijner eigene be-
schrijving moest bekomen. Na eene poos gewadit te hebben, vervolgde
hij zijn verhaaL
>Het was een fraale namiddag toen zij wakker werd, en zoo stil, dater
geen geluid was behalve het kabbeten van die blauwe cee zonder getij,
tegen de kust Zij geloofde in het eerst, dat zij thuis was op een zondag-
inoTgen \ maar de wijngaardbladeren, die zij voot het venster zag, en de
heuvelen verderop waren niet van thuis en spraken dat tegen. Toen kwam
bare vriendin binnen om bij haar bed te waken, en toen wist zij wel, dal
de oude schuit niet om de naaste punt in de baai, maar ver weg was, en
toen wist zij wel waar zij was en hoe zij daar kwam, toen schreide zij aan
de borst van die goede jon^ vrouw, waar ik hoop dat nu haar kindje ligt
en haar met zijne lieve oogjes vervroolijkt !"
Hij kon van deze vriendin van Emily niet spreken londer dat de tra-
nen hem over de wangen rolden. Het was vrucbteloos dat hij zich wilde
bedwingen. Hij begon te snikken, toen hij eene zegpnbede over haar
poogde uitte spreken.
iDat deed mijne Emily goed," hervatte hij, na eene vlaagvanaandoe*
ning, die ik niet kon aanzien zonder er in te deelen ; en wat mijne tante
betreft, zij schreide van ganscher harte; »dat deed Emily goed, en zij
begon te beteren. Maar de taal van dat land was haar geheel ontgaan,
en zij was genoodzaakt om teekens te maken. Zoo ging zij voort, van
dag tot dag beterende, langzaam maar zeker, en zij deed haar best om
we^er de namen van gewone dingen te leeren — namen, die zij nooit in
haar leven scheen te hebben gehoord — tot er een avond kwam toen zij
voor het venster zat en naar een klein meisje keek, dat op het strand
speelde. En op eens stak dat kmd haar handje uit en zeide, wat in het
Engebch wezen zou: iVisschersdochter, hier is eene schelp !" want ^i
109 DAVID COPPBRFIEW.
moet weteOy dat zij haar eerst > mooie dame !" plachten te noemen, geEjk
het gewone gebrmk in dat land is, en dat zij hun geleerd had om haar in
plaats daarvan >visschersdochter'' te noemen. Zoo zeide dat kind dta
op eens: >Visschersdochter, hier is eene schelp!" En toen verstond
Emily haar, en gaf antwoord, en barstte in tranen uit ; en toen kwam het
haar alles weder te binnen.
tToen Emily weder sterk werd,'' zeide baas Peggotty, na nog eene
korte poos van stilte, >dacht zij er aan om die goede vrouw te verlatcn
en weder naar haar eigen land te gaan. De man was toen thuis gekomen,
en die twee hielpen haar aan boord van een koopvaardijscheepje, dat
naar Livorno en vervolgens naar Frankrijkbestemd was. Zijhad
weinig geld, maar het was minder dan weinig, dat zij wilden aanncmm
voor al wat zij gedaan hadden. Ik ben haast bHj daarom, hoewel zij xoa
arm waren. Wat zij gedaan hebben, is opgelegd dddr waar geene moden
of roest verteren, en waar geene d[ieven doorbreken of stelen. Mijnheer
David, hetzal langer duren dan alle schatten van de wereld.
> Emily kwam naar F r a n k r ij k, en nam dienst om de reizende dames
te bedienen in eene berbery aan de haven. Daar komt, eens op een dag,
die schavuit. — Laat hij mij nooit nabij komen. Ik weet niet wat ik hem
misschien doen zou ! — Zoodra zij hem zag, zonder dat hij haar nog za^
kwam al hare vrees en wildheid tenig, en zij vluchtte voor de lucht, die
hij geademd had. Zij kwam naar Engeland, enwerdteDoveraan
land gezet.
tik weet niet zeker," vervolgde baas Peggotty, >wanneer de moed
haar begoc te ontzinken ; maar den geheelen weg naar Engeland had
zij gedacht om naar huis. te komen — haar dierbaar huis. Zoodra zij in
Engeland was, richtte zij zich daarheen. Maar de vrees, dat zij ^eene
vergiffenis zou vinden, de vrees, dat men haar met vingers zou nawijien^
de vrees, dat sommigen van ons door haar toedoen zouden gestorven
zijn, de vrees voor allerlei dingen deed haar, als het ware met geweld,
onderweg omkeeren. >Oom, oom !*' zeide zij tegen mij, tde vrees, datik
niet waardig was om te doen wat mijn verscheurd en bloedend hart zoa
verlan^de te doen, was de schrikkelijkste vrees van alien ! Ik keerdeom,
toen mijn hart vol was van het gebed, dat ik maar in den nacht naar den
ouden drempel mocht kruipen, mijn met schuld beladen hoofd er op
neerleggen, en daar des morgens dood gevonden worden."
>Zij kwam," vervolgde baas Peggotty, en liet zijne stem tot een ont-
zetting aanduidend gefluister dalen, >te Londen. Zij — die het nooit
in hai leven gezien had — alleen — geheel zonder geld — jong — zoo
bevallig — kwam te L o n de n. Bijna op hetzelfde oogenblik dat zij hier
aankwam, eenzaam en verlaten, vond zij (geloofde zij) eene vriendin;
eene fatsoenlijke vrouw, die met haar sprak over het naaiwerk waartoe
zij groot gebracht was^ en zeide, dat zij haar daarvan genoeg te doenkon
bezorgen, haar voor dien nacht huisvesting zou geven, en des acderen
daags in stilte onderzoek doen naar mij en alien thuis. Toen mijn kind,*^
vervolgde hij overluid, en met een vuur van dankbaarheid^ dat hem van
het hoofd tot de voeten deed trillen, > op den rand stond van meer danik
UASTHA HKEFT HAAK VAN MOG ERGXR GERED, I03
zeggen of dcnken kan — heeft Martha, getrouw aao hue belolte, haar
gered!"
Onwillekeurig baistte ik in een vieugdekieet uit.
>Mijnheer David," zeide hij, mijoe hand in zijue forsche handvat-
tende, »gij zijt het, die mij het eersl van haar gesproken hebt. Ik dimk
a, mijnheer. Zijmeendeheternstig. Zij had uitbittereondervindingge-
Icerd, wdlr zij moest oppassen en wat zij tedoenhad.DathadEijgedaan,
En de Heer was boven alles ! Zij kwam, bleek en vol haast, bij Emily in
haar slaap. >Sta op van erger dan dedood," zeide zij, lenkom met mij
mede." Zij, die daar in huis behoorden, wilden haar wel tegenhouden,
maar zij hadden evengoed de zee kunnen stuiten. iBlijfvan mijaf,"zeide
zij, »ik ben een spook, dat haar van haar open graf oproept!" Zij zeide
Emily, dal zij mij gezien had, en wist dat ik haar nog lief had en haar ver-
gaf. Zij deed haar haastig hare kleeren aao. Zij nam haar, flauw en be-
vende, onder den arm. Zij gaf evenmin om wat men zeide, alsof zij geene
ooren had. Zij ging met mijn kind tusschen ben door, alleen om haar
denkende; en bracht haarveilig, in het hokt van den nacht, uitdien
zwarten afgrond van verderf.
> Zij bleef op Emily passen," zeide baas Peggotty, die mijne band weder
had losgelatcn en de zijnc op zijne iwoegende borst gelegd, ibleef tot
des anderen daags laat op mijne Emil^ passen, die geheel afgemat bleef
liggen en tusschenbeide ijlde. Toen ging zij mij opzoeken, en daama n,
mijnheer David. Zij zeide Emily niet waarom zij uitging, uit vrees dat
haar den moed zou ontzinken, en zij er weder aan zou denken om zich
te vcrbergen. Hoe die wreede dame wisl dat zij daar was, kan ik niet
zeggen. Of hij, van wien ik zoo dikwijls gesproken heb, haar toevallig
daar had zien ingaan, dan of hij het (gelijk ik denk dat meest waarschijn-
lijk is) van die vrouw had gehoord, daarnaar vraag ik niet veel. Mijn
nichtje is gevonden.
iDen geheelen nacht door," hervatte baas Peggotty, »zijn wij bij elk-
ander geweest, Emily en ik. Het is weinig (voor zu!k een tijd), dat zij met
woorden gezegd heeft, onder die zielsbedroefde tranen ; en het is nog
minder, dat ik van haar liet gezichtje heb gezien, dat aan mijn hart van
een kindergezichtje een volwassen meisjesgezicbtje is geworden. Maar
den geheelen nacht door heeft zij hare aimen om mijn hals gehad, en
heeftliaar hoofd hier gelegen ; en wij weten heel wel, dat wij nu elkander
weer voor altijd kunnen vertrouwen."
Hij hield op met spreken, en zijne hand op de tafel btcef daar rustig
liggen, met eene vastberadenheid, die in staat zou zijn geweest om leeu-
wen te bedwingen.
»Het was een lichtstraal voor mij, Trot," zeide mijne tantc, hare oogen
afdrogende, » toen ik het besluit nam om peet van uw zusje Betsey Trot-
wood te worden, die mij zoo te leur stelde ; maar daarna zou bijna niets
mij scooter genoegen hebben gegevcn, dan peet over het kindje van die
goeoe jonge vrouw te worden."
Baas Peggotty knikte, alsof hij het gevoel mijner tanle wel begrcep,
maar het zich niet durfde vertrouwen om iets over hetvoorwerpvaa.
I04 DAVID COPPSRFIKLD.
haar lof te zeggen. Wij bleven alien zwijgeii) ieder met zijne eigene ^
dachten bezig (mijne tante gedurig hare oogen afdrogende, nu stmp-
achdg snikkende, dan weder lachende en zeggende, dat zij eene zottin
was) tot ik het woord nam.
>Gij hebt zeker al een bepaald besluit voor de toekomst genomoi,
goede vriend ?'' zeide ik tot baas Peggotty. > Dat behoef ik u haast niet
te vragen." — >Ja, mijnheer David," antwoordde hij, >en het Emily ook
gezegd. £r zijn nog groote landen ver van hier. 0ns toekomstig levea
Ugt over zee." — > Zij zullen te zamen emigeeren^ tante," zeide ik. —
> Ja !" zeide baas Peggotty, met een glimlach vol hoop. >In Australie
kan niemand mijne Beveling iets verwijten. Daar zullen wij een niemr
leven beginnen."
Ik vroeg hem of hij al wist wanneer hij waarschijnlijk zou vertrekken.
>Ik ben van morgen vroeg naar de dokken geweest, mijnheer," ant-
woordde hij, > om naar de schepen te vememen. Over zes weken of twee
maanden zal er een nitloopen. Ik heb het van morgen gezien -> ben aan
boord geweest — en daarmede zullen wij de reis doen," — > Zoo geheel
alleen?" vroeg ik. — tja, mijnheer David," antwoordde hij. >KCjnc
zuster, ziet ge, houdt zooveel van u en de uwen, en is zoo gewoon om
alleen aan haar eigen land te denken, dat het haast niet billijk zou zijn
haar te laten medegaan. Bovendien is er iemand voor wien zij zorgcp
moet, mijnheer David, en die ook niet moet vergeten worden." — >Die
arme Ham!" zeide ik. — > Mijne goede zuster neemt zijn huishouden
waar, ziet ge, juffrouw, en hij houdt veel van haar," zeide baas Peggotty,
om mijne tante in te lichten. >Hij kan bedaard met haar zitten praten,
als hij geen lust zou hebben om tegen iemand anders den mond open te
doen. Arme jongen!" zeide baas Peggotty zijn hoofdschuddende,* hij
heeft zooveel niet overgehouden, dat hij het weinige, dat hij heeft, nog
zou kunnen missen." — > En juffrouw Gummidge?" zeide ik. — >Wel,
wij hebben veel hoofdbreken over vrouw Gummidge gehad, moet ik a
zeggen," antwoordde baas Peggotty, met een verlegen gezicht, dat
echter, terwijl hij voortsprak, langzamerhand ophelderde. tGij weet
wel, als vrouw Gummidge aan den ouden begint te denken, kan men
eigenlijk niet zeggen, dat zij pleizierig gezelschap is. Tusschen u en mij,
mijnheer David — en u, juffrouw — als vrouw Gummidge aan het grie-
nen gaat, zou zij door menschen, die den ouden niet gekend hebben, al
licht voor lastig van humeur worden gehouden. Nu heb ik dien ouden
gekend, en ik weet welk een braaf man hij was, en dus begrijp ik haar
wel; maar met anderen, ziet ge, is dat niet heel enalzoo — kan het
natuurlijk zoo niet wezen."
Mijne tante en ik stemden dit beiden toe.
>Daardoor kon mijne zuster," zeide baas Peggotty, — >ik zeg niet dat
zij zou^ maar kon toch wel — ondervinden, dat vrouw Gummidge haar
nu en dan wat ongemak gaf. Daarom is mijn voomemen niet, vrouw
Gummidge bij die twte te vertuien, maar haar een plaatsje te bezorgen
waar zij op zich zelve kan omtobben. Daarom meen ik haar, eer ik ver-
trek, eene toelaag te geven, waarmee zij het tamelijk ruim kan hebben.
0
BAAS PEGOOTTY ZAL MET BMtLV HAAR AUST1lAu£ VER.TREXKKK. 105
Zij is een trouw schepsel, maar het is natuurlijk op hAre jaren, en vooral
daar zij altijd zoo jamiQerlijk ongelukki^ is, niet te verwachten, dat zij
zich er naar kan schikkcn om op een setup en in de bosschen en wilder-
nissen van een nieuw en zoo ver gelegen land rond tc iwalken. Dus is
het dat, wat ik met haar denk te doen."
Mij vergat niemand. Hij dachtaan iedersaansprakencn verdiensten
behalve zijne eigene.
»Emily," vervolgdehij, izalbij mijblijven — arm kind! Zij hecftwcl
rust en vredenoodig — tot wijopreis gaan. Zijzalaandekleerennaaien,
die er gemaakt moeten worden ; en ik hoop, dat haar lecd langer geleden
zal scbijnen dan het te voren deed, als zij wedcr bij haar niwen maar
liefhebbendcn oom is. "
Mijne (ante knikte ter bevestiging van deze hoop, en deed baas
Peggotty daarmede groot genoegen.
>£r is nog iets, mijoheer David," zeide hij, de hand in zijn borstzak
stekcnde en met een eraslig gezicht het roUetje papier uithalende, dat ik
te voren had gezien, en dat hij vervolgens op de tafet uitspreidde. ■ Mier
zijn die banknoten — vijftig pond, en tien. Daarbij wensch ik het geld
te voegen, dat zij medegenomen heeft, toen zij heenging, Ik heb haar
daamaar gerraagd (maar zonder te zeggcn waarom) en heb er bij opge-
teld. Ik ben geen knap rekenaar. Zoudt ge zoo gocd willen wezcn om te
zicn of het zoo uitkomt?"
Hij gaf mij, met verontschuldiging van zijn schiift, een stukje papier over
en zagmij optettend aan terwijl ik het nakeek. Het was volkomen in orde.
> Wei bedankt, mijnheer," zeide hij, het temgnemende. iDat geld, als
gij er niet tegen hebt, mijnheer David, zal ik even voor dat ik vertrek
m een omslag doen, aan hem geadresseerd, en dan In een anderen doen,
aan zijne moeder geadresseerd. Ik za! haar zeggen , met niet meer woor-
den dan ik nu tot u spreek, waarvan het de pnjs is, en dat ikvertrokken
ben en het mij niet meer teruggezonden kan wordcn."
Ik zeide hem dat dit, naar mijne gedachte, w^l gedaan zon zijn — en
dat ik daarvan volkomeif overtuigd was, daar hij gevoeldc dat het zoo
wezen zou.
> Ik zeide dat er nog iets was," hervatte hij met eenernstigenglimlach,
terwijl hij het bundeltje weder bij zich stak, imaar er waxen eigenlijk
nog twee dingen. Jk was het van morgen, toen ik uitgmg, niet met mij
zelveneens, of ik welzelf naar Ham kon gaan en hem zeggen wat zoo ge-
lukkig gebeurd is. Zoo schieef ik, terwijl ik uit was, een brief en bestelde
hem op de post, om hem te zeggen hoe alles nu is, en dat ik morgen zou
komen om mijn gemoed te ontlasten van het weinige, dat daar nog bc-
hoefl gedaan te worden, en denkelijk mijn laatste afscheid van Yar-
mouth te nemen." — >En zoudt ge nu verlangen, dat ik met u
meegingf" zeide ik, daar ik zag, dat hij iets achterhield. — lAlsgemij
die vriendetijkheid kondt bewijzen, mijnheer David," antwoordde htj.
>Ik weet, dat uw gezicht hem een beetje zou opvrdoUjken."
Daar mijne Dora bijzonder wel was, en zeer verlaogend dat ik gaan
zou — gehjk ik bevond toen ik er met haar over sprak — verbondik mij
Io6 DAVID COPPERFIBLD.
gereedelijk om hem volgens zijn verlangen te vergezellen. Den volgen-
den morgen zaten wij dus op de diligence naar Yarmouth, en reden
den ouden weg nog eens langs.
Toen wij in den avond de welbekende straat doorkwamen — baas
Peggotty droeg, in spijt van alle tegenspraak, mijn reiszak — keekik
den winkel van Omer en Joram binnen, en zag daar mijn ouden vriend,
mijnheer Omer, zijne pijp zitten rooken. Ik gevoelde een tegenzin om
er bij te zijn wanneer baas Peggotty zijne zuster en Ham voor het eerst ont-
moette, en gebruikte mijnheer Omer tot voorwendsel om achter te blijven.
>Hoe vaart mijnheer Omer na dien langen tijd ?" zeide ik, binnen-
komende.
Hij waaide den rook zijner pijp weg, om mij beter te kunnen zien, en
herkende mij weldra met groote blijdschap.
> Ik zou wel opstaan, mijnheer, om de eer van dit bezoek te erkennen,"
zeide hij, >maar mijne beenen zijn eenigszins onbruikbaar, en ik laat mij
tegenwoordig rondkruien. Met uitzondering evenwel van mijne beenen
en mijne borst, ben ik zoo frisch als iemand wezen kan, moet ik met
dankbaarheid zeggen."
Ik feliciteerde hem met zijn vergenoegd uitzicht en zijne vroolijkheid,
en zag nu, dat zijn leuningstoel op wieltjes stond.
>Dat is eene schrandere uitvinding, niet waar i" zeide hij, de richting
mijner oogen volgende, en terwijl hij met zijn arm de zijleuning boende.
>Dat loopt zoo licht als een veer^e en blijft zoo goed in het spoor als een
postwagen. Mijne kleine Minnie — mijn kleindochtertje, weet ge, Min-
nie's kind — zet hare kleine kracht maar tegen den rug, geeft een duwtje,
en daar gaan wij, zoo vroolijk en aardig als gij iets kunt zien. En ik zal a
eens wat zeggen — het is een allerheerlijkste stoel om eene pijp in te
zitten rooken,"
Ik zag nooit iemand zoo knap om zich in iets te schikken en er nog
vermaak in te vinden, als die goede oude mijnheer Omer. Hij was zoo
weltevreden, alsof zijn stoel, zijne borstkwaal en de lamheid zijner beenen
verschillende deelen eener groote uitvinding waren om het genot van
eene pijp te verhoogen.
vlk zie in dezen stoel meer van de wereld, kan ik u verzekeren/' zeide
mijnheer Omer, >dan ik ooit er buiten heb gezien. Gij zoudtu verwonde-
ren over de menigte van menschen^ die op een dag bij mij binnenkomen
om een praatje te maken. Dat zoudt gij waarlijk ! Er staat, sedert ik op
dezen stoel blijf zitten, tweemaal zooveel in de courant, dan er vroeger
in placht te staan. Wat boeken lezen betreft, het is verbazend welk een
hoop ik daarvan dfdoe ! Dat is het wat ik zoo gevoel, weet ge ! Als het
mijne oogen geweest waren, wat zou ik dan gedaan hebben ? Als het
mijne ooren geweest waren, wat zou ik dan gedaan hebben ? Maar nu het
mijne beenen maar zijn, wat beteekent het nu ? Wel, mijne beenen maak-
ten mijn adem nog maar korter, toen ik ze nog gebruikte. En alsik nuuit
wil gaan, op straat of naar het strand, heb ik Dick, Joram's jongste leer^
ling, maar te roepen, en daar rijd ik been met mijne eigene koets, gelijk
de Lord Mayor van L o n d e n."
mjNHBKR OMKR IS TBVRXDeN UKT Zipl LOT. tOf
Hier bracht hij zich door zijn lachen in gevaar van te stikken.
>Och Heere!" zeide mijnheer Omer, zijne pijp weder opnemende,
>iemand moet het vet met het mager eten: daar moet iemand zich in dit
levcn maar naar schlkken. Joiam doet goede zaken. He-erlijke zaken !" —
»Het doet mij genoegen dat te hooren," zeide ik. — >Dat wistik wd,"
zeide mijnbeer Omer. > En Joram en Minnie zijn nog als vrijer en vrijstcr.
Wat kan iemand meerverlangen? Wat zijn daar bijeenpaarbeenenj"
Zijne trotsche minachting voor zijne eigene beenen, terwijl hij daarzat
te Tooken, was een van de aardigste zonderlingheden, die ik ooit ont-
moet heb.
> En sederi ik aan het boeken leien ben gcgaan, zijt gij aan het boekea
schrijven gegaan, mijnheer f" zeide mijnheer Omer, mij met bewondering
bekijkende. iWelk eenmooiboek wasdatvanu! Welkeuitdrukkingcn
CT in. Ik heb het heel en al doorgclezen — van woord tot woord. En sU-
pcrig worden I Geen oogenblik I"
Ik betuigde hem lachende mijne tevredenheid, maar moet toch be-
kennen, dat de loop, dien zijne gedachten namen. mij eenigszins trof.
ilk geef u mijn woord van eer, mijnheer," zeide mijnheer Omer, >ala
ik dat boek op de tafel leg en het zoo van buiten bekijk, die drie stevige
deelen een voot een — een, twee, drie, ben ik er grootsch op als ik dei^
dat ik eens de eer had de klandizie van uwe familie te hebben. En och
Heere, wat is dat allanggeleden,nietwaarPDaartcBtunderstODe,
met dat kleine lijkje daar bij het andere in de groote kist. En gij to«n ook
nog zoo klein. Wei, well"
Ik bracht hem van dit onderwerp af door van Emily tespreken.Ifc
hem verzekerd te hebben, dat ik met vergeten had hoeveel belong h^
altijd in haar gesteld, en hoe goed hij haar altijd bchandetd had, gaf ik
hem een algemeen verslag hoe haar oom haar met hulp van Martha had
wedergevonden, waarover ik wel wist dat de oude man zich ton verheu-
"^en. Hij luisterde met de grootste aandacht, en toen ik gedaan had, zeide
ij met gevoel ;
1 Dat verheugt mij buitengemeen, mijnheer I Het is het beste nieuws,
dat ik in langen tijd gehoord heb. Wel, wel, wel ! En wat zal er nil voor
dat ongelukkige meisje, die Martha, gedaan worden?" — iDaarroert
gij ieta aan, dat mij al sedert gisteren geduHg in gedachte is gekomen,
maar waarover ik u toch nog geene inlichdng kan gevcn, mijnheer
Omer," zeide ik. > Baas Peggotty heeft er niet van gesproken, en ik was
uit kieschheid beschroomd om er het eerst van te spreken. Maar ik ben
wel verzekerd, dat hij het niet vergeten heeft. Hij verged nicts, dat edel-
moedig en goed is." ^ »Want gij moet weten," zeide mijnheer Omer,
zijne rede opvattende waar hij die gelaten had, t wat er ook gedaan wordt,
ik Eou er gaarne deel aan willen hebben. Schrijf mij maar op voor zoo-
veel als gij dcnkt dat w^l zal zijn, en laat het raij maar weten. Ik heb
nooit dat meisje voor heel en al slecht kunnen houden, en het verheugt
mij nu ik vemeem, dat zij dat ook niet is. Mijne dochter Minnie zal er
ook blij om zijn. Jonge vrouwen zijn in sommige opzichten vol tegoi-
strijdigheden — hare moeder was juist evenecns als zij — maar het hart
^i
lo8 DAVID COPPKRFIBLD.
is toch zacht en goed. Het is alles maar vertooning met Minnie, orer
Martha. Waarom zij het noodig vindt ztilk eene vertooning te maken,
zou ik waarlijk niet durven zeegen. Maar het is toch alles maar vertoo-
ning, dat is zeker. In het gehelm zou zij haar zooveel goed willen dooi
als zij maar kon. Schrijf mij dus maar op voor wat gij denkt dat wd is;
wilt ge zoo goed wezen? £n laat mij met een regeltje weten waar ik het
zenden moet. Och Heere/' zeide mijnheer Omer, >als iemand dien tijd
van het leven nadert, waar de twee einden van het leven tot elkander
komen ; als hij vindt dat hij, hoe frisch en gezond hij ook is, voor de
tweede maal in een soort van rolwagentje wordt rondgereden, moet hij
blijde zijn als hij wat ^oeds kan doen. Hij heeftzelf zooveel goedheid van
anderen noodig. £n ik spreek niet van mij zelven in het bijzonder, mijn-
heer ; want de manier waarop ik het beschouw is, dat wij alien, hoe cud
of jong wij ook zijn mogen, naar het graf gaan, omdat de tijd voor geen
enkel oogenblik stilstaat. Laten wij dus aldjd maar weldoen, en er blij
mede wezen. Wei zeker !"
Hij klopte de asch uit zijne pijp en legde ze op een richeltje achter in
zijn stoel, dat daartoe opzettelijk gemaakt was.
> Daar is Emily's neef, hij, met wien zij getrouwd zou zijn,'' zeide mijn-
heer Omer, in zijne handen wrijvende, > zulk een knappe jongen als er
een in Yarmouth is. Hij komt des avonds met mij praten of voor mij
lezen, somtijds een uur achtereen. Dat is eene goedheid, zou ik zeggen.
Geheel zijn leven is goedheid." — >Ik ga nu naar hem toe," zeide ik. —
tDoet ge?" zeide mijnheer Omer. >Zeg hem dan, dat ik frisch ben en
dat ik hem hartelijk laat groeten. Minnie en Joram zijn naar een bal. Zij
zouden even blij zijn u te zien als ik ben, als zij maar thuis waren.^Cnnie
wil haast geheel niet uitgaan, ziet ge, >om haar vader," zooals zij zegt
Dus zwoer ik van avond, dat ik al om zes ure naar bed zou gaan, als zij
niet ging. En dientengevolge" (mijnheer Omer deed zich zelven en zijn
stoel schudden van het lachen over het gelukken van zijne list) tzijn zij
en Joram naar een bal/'
Ik gaf hem de hand en wenschte hem goedennacht.
> Nog een oogenblikje, mijnheer," zeide mijnheer Omer. > Alsge woudt
heengaan zonder mijn olifantje te zien, zoudt gij het beste verzuimen.
Gij heb nooit zoo iets gezien I Minnie !"
Een welluidend stemmetje antwoordde ergensvanboven: >Ikkom,
grootvader!" en weldra kwam een aardig klein meisje, met lang, licht-
blond krullend haar, den winkel inloopen.
>Dit is mijn olifantje, mijnheer," zeide mijnheer Omer, het kind lief-
koozende. >Siameesch ras, mijnheer. Kom aan, olifantje !"
Het olifantje zette de deur der binnenkamer open, en gaf mij zoo ge-
legenheid om te zien, dat deze thans in eene slaapkamer voor niijnbeer
Omer was veranderd, die niet gemakkelijk naar boven kon gebracht
worden. Daama verborg zij haar effen voorhoofd tegen den mg
van mijnheer Omer's stoel, zoodat hare lange krullen er langs
zwierden.
>De olifant stoot met den kop, mijnheer, weet ge wel," zeide mijnheer
IN DE WONINO VAN HAU. IO9.
Omer knipoogende, lals hij bet op icts gemunt heeft Pas op, oli&nt,
een — twee — drie !"
Op dit sein dradde het olifontje, met eene voor zvHk een klein dier^
veTwonderlijke behendigheid, den sloel met mijnheer Omer er in rood,,
en reed hem, op een t&afje, zonder een deurpost te raken, de kamer
binnen. Mijnheer Omer had onbcschijfelijkveclvermaak in dit kunststuk,
en keek onderweg segevierend naar mij om, alsofdithet was, datden
arbeid von geheel zijn leven de kroon opzette.
Na de stad eens te hebben rondgewandeld, gbg Ik naar de woning
van Ham. Peggotty was nu voorgoed hierheen verhuisd, en had haar
eigen huia aan den opvolger van Barkis in zijn bedrijf veihuurd, die haar
zeer goed voor de klanduie, de kar en het paard belaald had, Ik geloof^
dat hetMlfde luie paard, dat Barkis gereden had, nog aan het werk was.
Ik Tond hem in de ncttekeuken, in gezelschap vanjufirouwGum-
mid«e, die door baas Peggotty zelf uit de oude schnit was gehaald, Ik
twijfel of zij wel door iemand anders had kunnen bewogen worden om
haar post te verlaten. Hi] had blijkbaar alles verhaald. Peggotty en juf-
frouw Gummidge hadden beiden haar voorschoot voor de oogen, en
Ham was even uitgegaan lom eens langshet strand te wandelen. Wel-
dra kwam hij thuis, en was zeer blijde mij te zien. Ik hoop, dat het hun
alien eenig goed deed, dat ik daar was. Wij spraken met iets dat naar
apgeruimdheid zweemde, over de vooruitzichten van baas Peggotty, hoe
rijk hij in het nieuwe land zou worden, en welke wonderen hij in zijne
t>rieven zou beschrijven. Wij noemden Emily's naam niel, maar spraken
K>ch meer dan eens in de verte van haar. Ham was de opgeruim<^te van
het gezelschap.
Maar Peggotty zeide mi], toen zij mij naar het karaertje Uchtte, waar
itt krokodiUen-boek voor mij op de Ufel gereed lag, dat hij altijd even-
jena was. Zij getoofde (zeide zij mijsctireiende), dathetverdriethem.
Ktmelijk verteerde, schoon hij zich altijd even moedig hield en altijd
nren zachtzinnig was, en ijveriger en beter werkte dan eenig scheeps-
immerman op eenige werf in die geheele streek. Het gebeurde wel eens,
teide zij, dat hij des avonds van hun vroeger leven in de schuit begon te
Epreken; en dan sprak hij van Emily als kind; maar nooitmaakte hij .
xnige melding van haar als volwassen meisje.
Ik meende op zijn gezicht te hebben gelezen, dat bij mij gaame alleen
son willen spreken. Ik nam mij dus voor om hem den volgenden avond,
lis hij van zijn werk kwam, te gemoet te gaan. Dit besloten bebbende,
rkl ik in slaap. Dien nachtwerd, voor de eerste maal in al die vele nach-
Sde kaars voor het vensterweggenomen. Baas Peggotty lag in zijno
e hangmat in de onde schuit, en de wind suisde met het oude geluid
)m zijn hoofd.
Den gebeelen volgenden dag was hij druk bezig. Hij verkocht zijne
>oot en zijn vischtuig, en paktedateene van zijne kteinemeubelen,wat
lij dacht dat hem van dienst zouKimnen zijn^bijeen, om hetmetden
rrachtwagen naar L o n d e n te zenden ; het ovenge deed hij van de hand
if schonk hetaanjuffrouwGummidge. Deze bleefden geheelendagbi}
IIO DAVID COPP£RFIELD.
hcnu Daar ik een treurig verlangen koesterde om de oude woning nog
eens te zien, eer zij gesloten werd^ maakte ik afepraak om hen des avonds
d«ar te komen opzoeken. Maar ik schikte het zoo, dat ik le voren Ham
nog moest ontmoeten.
Het was gemakkelijk hem tegen te komen, daar ik wist waar hij werkte.
Ik ontmoette hem op eene weinig bezochte plek van het strand, wdke
ik wist dat hij moest overkomen, en ging met hem terug, opdat hij tijd
zou hebben om met mij te spreken, als hij dit werkelijk verlangde. Ik
had mij niet in de uitdrukking van zijn gezicht vergist. Wij hadden nog
maar kort naast elkander gegaan, toen hij, zonder mij aan te zien, zeide:
t Mijnheer David, hebt gij haar gezien ?" — > Maar voor een oogenbKk,
terwijl zij flauw was," antwoordde ik zacht.
Wij gingen nog wat verder, en hij zeide :
> Mijnheer David, zult gij haar nog zien, denkt gij ?" — >Dat zou mis*
schien te pijnlijk voor haar wezen," antwoorde ik. — >Dat heb ik ook al
gedacht, mijnheer," liet hij daarop volgen. tDat zou het ook, dat zou het
ook." — >Maar, Ham," zeide ik, even zacht, >als er iets is, dat ik haar
voor u zou kunnen schrijven, ingeval ik het niet kon zeggen ; als er iets
is, dat gij haar door mij mocht willen doen weten, zou ik dat houden voor
lets, dat mij in heilig vertrouwen is opgedragen." — > Daar houdik mij
ztker van. Ik dank u wel, mijnheer, heel vriendelijk. Ik denk dat er iets
is, dat ik zou wenschen gezegd of geschreven te hebben." — t Wat is dat?**
Wij wandelden nog wat verder in stilte voort, en toen sprak hij :
>Het is niet dat ik haar vergeef. Dat is het zoozeer niet Het is meer,
dat ik haar bid om mij te vergeven, dat ik haar mijne genegenheid heb
opgedrongen. Somtijds denk ik wel eens, mijnheer, dat, als ik haar niet
had doen beloven om met mij te trouwen, zij mij als vriend wel zooveel
vertrouwd zou hebben, dat zij mij gezegd zou hebben welk een strijd z^
in haar gemoed had, en met mij raad zou hebben genomen, en ik haar
had kunnen redden.
Ik drukte hem de hand, >Is datalles?" — ^Erisno^ietsanders,"
antwoordde hij, >als ik het maar zeggen kan mijnheer David."
Wij stapten voort, verder dan wij noggedaan hadden, eer hij wederom
sprak. Hij schreide niet bij de tusschenpoozen, die ik door strepen zal
aanduiden. Hij bedacht zich maar, om zoo duidelijk te spreken als hij kon.
>Ik had haar lief — en ik heb nog hare gedachtenis lief — al te vecl—
om in staat te ^ijn haar te willen doen gelooven, dat ik een gelukUg
mensch ben. Ik zou alleen gelukkig kunnen zijn — als ik haar vergat—
en ik vrees, dat ik niet in staat zou kunnen zijn om haar te laten zeggen,
dat ik dat gedaan had. Maar als gij, die zooveel geleerd hebt, mijnheer
David, iets kondt bedenken, dat gij zoudt kunnen zeggen om haar te
doen gelooven, dat ik het mij niet zoo erg had aangetrokken : dat ik haar
nog wel liefheb en om haar treur ; maar zoo iets, waaruit zij zou gelooven
dat ik toch mijn leven niet moede was, en hoopte dat ik haar nog eens
zonder vlek zal wederzien, waar de goddeloozen niet meer woelen, en
de vermoeiden rust hebben — iets, dat haar droevig gemoed kon ver-
fichten, en haar toch niet doen denken dat ik ooit zou kunnen trouwtn,
9
APSCHEIDSWOORDEH VAN HAU KN EMILY AAN BAAS FBGGOTTY. IXI
of dat het mogelijk was dat eene andere ooit voor mij wezen Icon wat zii
was — dan zou ik u vragen om dat te ze^gen — met mijoc gebeden voor
haar — die mij zoo dierbaar was."
Ik drukte wederom zijne mannelijke hand, en zeide dat ik mij wUde
belastea om dit te doen zoo goed ik kon.
ilk dank u, mijnheer," antwoordde hij. >Het was wcl vriendclijk van
u mij tegen te komen. Het waswelvriendelijkvanuhemhlcrnaartoe
gezelschap te houden. Ik begrijp heel wel, mijnheer David, schoon mijne
tante nog eens naar Londen zal gaan eer zij uitzeilen, en zij nog eens
bij elkander zuUen komen, dat ik hem toch denkelijk niet zal weerzien.
Ik ben er zoogocd als zeker van. Wij zeggen dat niet, maar het zal toch
zoo wel zijn, en het is zoo bcter. Het laatst dat gij hem ziet — het aller-
laatst — wilt gij hem den hartelijksten dank overbrengen van den wees,
voor wien hij altijd mecr dan een vadcr is geweeatf"
Dit bcloofdc ik ook getrouw te zullen doen.
ilk dank u nogmaals, mijnheer, zeide hij, mij hartelijk de hand schud-
dende. ilk wect wel waar gij naar toe gaat. Vaarwell'
Even metdehandwuircnde,al3wilde hij daarmcde aanduiden, dat hij
de ouda woning niet kon binnentreden, keerde hij zich om. Toen ik
hem nakeck, terwijl hij alleen in den maneschijn het strand langs ging,
zag ik hem het hoofd omdraaien naar de zilveren lichtstreep op de zee,
en daamaar turende voortstappen, tot hij in de verte als ecne schim
verdween.
De deur der woonschuit stond open toen ik nadcrdc ; en toen ik bin-
nentrad vond ik ze van allc meubelen ontlcdigd, met uitzondering van
een der oude bankjes, waarop jufirouw Gununidge, met een mandje op
den schoot, baas Peggotty zal aan te starcn. Hij stood met den clleboog
op den schoorsteenmantel te leunen, en tuurde naar de weinige bijna
uitgebrande kolcn in den haard ; maar toen ik binnenkwam hief hij moe-
dig het hoofd op en sprak op vroolijken toon :
>Gij komt, zooals ge beloofd hebt, om er nog eens aischeid van
te nemen, niet waar, mijnheer David !" zeide hij, de Icaars opnemende.
>Kaal genoeg nu, niet waarf" — iWaarlijk, ge hebt uwtijdwclge-
bruikt," zeide ik. — »Ja, wij hebben niet sdlgezeten, mijnheer. Vrouw
Gummidge heeft gewerkt ab een — ik weet niet hoe vrouw Gummidge
niet gewerkt heeft," zeide baas Peggotty, haar aanziende, vcrlcgen om
cene vergelijking te vinden, die zijne tevredenheid genoegzaam nit-
drukte.
Juffrouw Gummidge bleef op haar mandje zitten leunen, en zeide niets.
» Daar is het bankje, waarop ge met Emily placht te zitten," zeide baas
Pe^otty fiuisterend. »Dat zal ik nog medenemcn, het laatst van alles.
En hier is uw oud slaapkamertje, zie, mijnheer David i Maar van avond
det het CT naar genoeg uit !"
Inderdaad, het geluid van den wind, hoewel niet stcrk, had iets plech-
ti^, en zuchtte door het vcrlatene huis met een fluisterenden klaagtoon,
die mij allerdroevigst aandeed. AUes was weg, zelfs het spiegeltje met
den rand van oesterschelpen. Ik dacht aan mij zelven, gelijk ik daar ge-
112 DAVm COPPKRFIKLDw
legen had, toen thuis die eerste groote verandering plaats had. Ik dacfat
aan het meisje, met hare blauwe oogjes, dat mij zoo betooverd had. Ik
dacht aan Steerforth; en eene dwaze, vreesachtige mbeeldmg kwam bij
mij op, dat hij dicht bij de hand was en ik hem terstond zou kminen
ontmoeten.
>Het zal denkelijk lang duren," zeide baas Peggotty zacht, >eer de
schuit weder nieuwe bewoners vindt. Zij wordt hier nu voor ongelakkig
gehouden." — >Behoort zij aan iemand hier dichtbij?" vroeg iL —
> Aan een mastenmaker in de stad," antwoordde baas Peggotty. > Ik zal
hem van avond den sleutel overgeven."
Wij keken in het andere kamertje, en kwamen naar jufib-ouw Gum-
midge terug, die nog op het bankje zat Baas Peggotty zette het licfat
op den schoorsteenmantel en verzocht haar op te staan, om het buiten
* te brengen eer hij de kaars uitdeed.
> Daniel," zeide jufTrouw Gummidge, eensklaps haar mandje loslatende
en zijn arm vastgrijpende, >mijn beste Daniel, de laatste woorden, die
ik in dit huis spreek, zijn, dat ik niet moet achtergelaten worden. Denk
er toch niet aan om mij achter te laten, Daniel ! O, doe dat toch nooit!"
Baas Peggotty, zeer verwonderd, keek van juffrouw Gummidge naar
mij, en van mij weder naar haar^ alsof hij pas uit een slaap ontwas^t was.
>Doe het toch niet, beste Daniel, doe het toch niet !" riep juffrouw
Gummidge met vuri^en aandrang. »Neem mij raede, Daniel, neem mij
mede met u en Emily! Ik zal uwe dienstmeid wezen, stand vastig en
trouw. Als er slaven zijn in dat land waar gij naar toe gaat, zal ik mij als
slavin aan u laten binden en er blij om zijn, maar laat mij niet achter,
Daniel^ beste man!" — >Maar goede ziel," zeide baas Peggotty zijn
hoofd schuddende, >gij weet niet welk eene verre reis en welk een moei^
lijk leven het is !" — >Ja, dat weet ik wel, Daniel ! Ik kan het wel radcn!"
riep jufirouw Gummidge. >Maar mijne laatste woorden onder dit dak
zijn: Ik zal naar het armhuis gaan en daar sterven, als ik niet meegeno-
men wordt Ik kan wel spitten, Daniel. Ik kan wel werken. Ik kan wd
ongemak lijden. Ik kan nu zachtzinnig en geduldig zijn — meer dan ^j
denkt, Daniel, als ^e mij maar probeeren wilt Ik zou die toelaag met
aanraken, niet al stierf ik van gebrek, Daniel Peggotty; maar ik zal met
u en Emily meegaan, als gij het maar wilt hebben, tot aan het eind van
de wereld ! Ik weet wel hoe het is; ik weet wel, gij denkt dat ik zoo jam-
merlijk on^elukkig ben; maar och, beste man, dat ben ik niet meer ! Ik
heb hier met zoo lang over uw verdriet zitten denken, zonder dat het
mij goedgedaan heeft. Mijnheer David, doe toch een goed woord voor
mij I Ik ken zijne manieren, en die van Emily ook, en ik weet hun ver-
dnet, en ik kan nu en dan een troost voor hen wezen, en altijd voor hen
werken ! Daniel, laat mij met u meegaan !"
En jufirouw Gummidge vatte zijne haind en kuste die met eene onge
maakte aandoening, met eene ongemaakte verrukking van liefde en
dankbaarheid, die hij wel verdiende.
Wij brachten het bankje naar buiten, deden de kaars uit, sloten de
deur, en lieten de oude schuit ledig en eenzaam, eene donkere pick in
; NAAK CANTERBITRY BEGBVEN.
den benolkten nacht. Toen wij des andcren daags met de diligence oaai
L o n d e n reden, lat jufiJx>uw Gummidge met haar mandje op de achter-
bank, en was vergenoegd.
K WOOD EKNK UITBARSTINC BU-
Toen de tijd, dien mijnheer Mioawber op lulk cene raadselachdge,
geheimzinnige manier bepaald had, binncD de vier en twintig uren op-
handen was, gingen mijne tance en ik met elkander te lade hoe wij het
zouden maken, want zij was zeer ongeaegen om Dora alleen te laten.
Ach, hoe geraakkelijk droeg ik Dora nu de trap op en af !
Hoewel mijnheer Micawber de aanwezigheid mijner tante had bedon-
gen, waren wij zeer ^ezind om te bepalen, dat zij thuis zou blijven en
zich doOr mijnheer Dick en mij laten vertegenwoordigen. Kortom, wij
hadden besloten om het zoo te schikken, toen Dora ons weder in ons
voomemen deed wankelen door te verklaxen, dat zij het zich zelve en
ook haar ouden goeden jongen nooit veigevcn zou, aU mijne tante,
waarom dan ook, thuis bleef.
ilk zal niet tegen u sprekeu," zeide Dora, en schudde hare knillen
tegen mijne tante. > Ik zal zoo onaangenaam zijn als ik maar kan. Ik lai Jip
den ganschen dag tegen u laten blaffen. Ik zal denken, dat gij waarlijk
een lastig oud portret zijt, als gij niet gaat." — >Kom, kom, Bloesempje !"
zeide mijne tante lachende. >Gij wect wel, dat ge niet buiten mij
kunt." — >Ja, dat kan ik wel," zeide Dora. iGc zijt mij gansch van geen
nut Gij loopt nooit den geheelen dag voor mij trap op en af. Gij zit mij
nooit lustonetjes van Doady te vertellen, toen zijne schoenen zoo ver-
sleten waren en hij zoo bestoft was — och, wat een arm, nietig jongetje !
Gij doet nooit iets om mij tepleizieren, doet ge wel, lievef" Dora haaslle
zich om mijne tante een kus te geven en te zeggen: tja, dat doet gij wel!
Ik steek er den gek maar meel" uit vrees dat mijne tante zou denken,
dat zij het werkelijk meende. • Maar, tante, luister nu eens," zeide Dora
vieiende. ■ Gij moet gaan. Ik zal u zoolang plagen tot ge mij daarin mijn
zin geeft. Ik zal het mijn ouden goeden jongen zoo lastig maken, als
hij niet maakt dat gij gaat. Ik zal mij zoo onaangenaam maken — en
dat zal Jip ook. Gij zult, o zoo lang nog, wenschen, dat ge maaf zoel ge-
wcest en gegaan waart, als ge niet gaat. Buitendien," zeide Dora hare
haren wegstrijkcnde en mijne tante en mij verwonderd aankijkende,
* waarom zoudt ge niet gaan? Ik ben toch niet heel ziek. Ben ik wel?" —
» Wel wat eene vraag !" riep mijne tante uit. — » Welk eene inbeeldiuK !"
zeide ik. — »Ja, ik weet wel dat ik een onnoozel dinge^e ben," zeide
Dora, langzaam van den een naar den ander ziende, en toen hare lieve
lipjes uitstekende om ons te kussen, gelijk zij daar op haar nistbed lag.
iNu, dan moet gij gaan, of ik zal unietgelooveniendanzalikgaan
schreien !"
- III. %
114 DAVID COPPEKTIBLD.
Ikr zag^aaiThM'getidirmijnetfUiftte; datzijnii begon te^z^cfaten; en
DonlVgiteichtj^ heldeitte weder ojj t6eti%ij dit>o^ zHg.
>Gij zuU zooveel te vertellen hebben, als ge tetligkomt," zeldeDbra,
>dat er ten minste eene week noodig zal zijn om het mij te doen begrij-
pen. Want ik weet wel, ik zal het in langen tijd niet kunnen begrijpen,ais
er van geldzaken in komt. £n er zal zeker van geldzaken in komen ! £n
ook, als er iets in op te tellen is, weet ik niet wanneer ik het klaar zal
krijgen ; en dan zal mijn ondeugende jongen al dien tijd zoo jammerlijk
kijken! Daar! Nu zult ge toch wel gaan, niet waarr Gij zult maard^o
nacht uitblijven, en Jip zal wel op mij passen terwijl ge weg zijt. Doady
zal mij naar bo ven dragen eer hij heengaat, en dan wil ik niet weer be-
neden komen eer gij terugkomt, en gij zult Agnes een ijselijk boozen brief
van mij brengen, omdat zij ons nooit eens is komen zien !"
Wij kwamen zonder verder beraad overeen, dat wij zooden gaan en
dat Dora eene kleine bedriegster was, die zich maareen beetfeziek hield,
omdat zij gaame getroeteld werd. Zij was daarmede zeer in haar schik
en zeer vrOOlijk, en wij met ons vieren, namelijk mijne tante, mijnheer
Did^ Traddles en ik, reden dien avond met de diligence naar Canterbury.
In het logement, waar mijnheer Micawber ons verzocht had hem te
verwachten, en waar wij in het midden van den nacht, met eenige moeite,
te recht kwamen, vond ik een brief, die ons berichtte dat hij den volgen-
den morgen precies om negen ure zou verschijnen. Daama begaven wij
ons, op dat onpleizierige uur, ieder naar ons bed, verscheidene bedompte
g^ngen door, die een reuk hadden, alsof zij eeuwen lang in eene oplos-
sing van soep en staldamp waren gekweekt.
Vroeg in den ochtend wandelde ik, in de schaduw der eerwaardige
poorten en kerken, de oude, stille straten nog eens langs. De kraaien
zwierden om de torens der domkerk been ; en de torens zelven, over
menige lange onveranderde mijl van het vruchtbare land en de heldere
stroomen rondziende, verhieven zich in de zuivere morgenlucht, alsof er
niets, dat naar verandering geleek, op de wereld was. £n toch herinner-
den de klokken, toen zij zich lieten hooren, op eene treurige wiize aan
verandering in alles; zij spraken van haar eigen ouderdom en van de
jeugd mijner lieve Dora, en van de velen, nooit oud geworden, die ge-
leefd hadden, en bemind hadden en gestorven waren, terwijl de klank
dier klokken door het roestige harnas van den Zwarten Prins hadden
getrild, dat daarbinnen ophing, en zich, als stofjes in de draaikolk des
Tijds, in de lucht hadden verloren, gelijk de kringen in het water.
Ik za^ naar het oude huis op den hoek der straat, maar ging er niet
nader bij, uit vrees dat ik^ opgemerkt wordende, het oogmerk, dat ik
kwam bevorderen, misschien onwetende zou benadeelen. De ochtend-
zOn scheen met schuinsche stralen op de gevels en klapvensters, en
deelde ze een gouden glans mede ; en die stralen schenen ook iets van
den ouden vrede aan mijn hart mede te deelen.
Ik wandelde voor een uurtje ofzoohet veld in, en keerde toen door
de hoofdstraat terug, welke in dien tijd den slaap van den laatsten nacht
had afgeschud. Onder hen, die in de winkels bezig waren, zag ik mijn
WU Zljti IN SPANOTNC OVER DE DINGEN DIE KOUCK ZULLEH. 1 15
-oudeo vijand den stager, thans tot kaplaarzen en een bakerkindje geko-
tnen, en in zijne eigen zaak. Hij suste het wich^, en scheen een zeer
jfoedaardig lid der maatscbappij te zijn.
Onder het ontbijt werden wij alien angstig en ongeduldig. Toen het al
-dichter en dichter bij halfticobegonleworden, werdonsonrustiguit-
xien naar mijnheer Micawber hoe langer hoe duidelijker merkbaar. Ein-
■delijk veinsden wij niei eens meet ons met het ontbijt beiig te houden,
dat wij, met uitzondering van mijnheer Dick, van den eersten af slcchts
voor de leus hadden gedaan. Mijne tante staple de kamer op en neer,
Traddleszat op de sofa, en deed alsof hij decourant las, maarhield zijne
oogencaarden zoldergericht: en ik keek uit het vcnster, om terstondte
waarschuwen als mijnheer Micawber aankwam. Ik bchoefde niet lang
op de wacht le staan, want met den eersten slag van het half uur ver-
toonde hij zich op straat.
iDaarkomt hij," zeideik^ien niet in zijn rechtsgeleerdcostuum."
Mijne tante strikte de linten van haar hoed vast (zij was met haar hoed
op aan het ontbijt gekoraen) en sloeg haar doek om, alsof zij gereed was
voor alles wat maar forsch en kordaat was. Traddles knooptc met eeo
^ezicht vol vastberadenheid zijne jas dicht. Mijnheer Dick, door deze
geduchie verschijnselen ontrust, maar het loch noodig achtende het ge-
geven voorbeeld te volgen, trok zijn hoed met beide handen zoo vastab
hij met mogelijkheid kon over de ooren, en nam hem dadelijk weder af,
om mijnheer Micawber te verwelkomen.
»Mijne heeren en mejuflrouw," zeide mijnheer Micawber, »goedcn-
morgen f Mijn waarde heer," tot mijnheer Dick, die hem beltigde handen
schudde, »gij wjtbuitcngemeengoed." — iHebtgij alontbetenf" zeide
mijnheer Dick. »Necm eene karbonade." — • Voor de geheele wereld
niet, mijn goede heer I" riep mijnheer Micawber uit, hem tegenhoudende
terwijl hij naar de schel wildegaan.»Deeetlust en ik, mijnheer Dixon,
lijn sedert lang vreemdelingen geweeat"
Mijnheer Dixon was zoo in zijn schik met zijn nieuwen naam, en scheen
het zoo beleefd van mijnheer Micawber te vinden hem dien te geven, dat
Jtij hem nog eens de handen schudde en eenigszins kinderachtig lachte.
»Dick," zeide mijne tante^ 1 aandacht !"
Mijiiheer Dick herstelde zich biozend.
»Nu, mijnheer," zeide mijne tante tot mijnheer Micawber, terwijl zij
hare handschoenen aantrok, tzijn wij gereed voor den berg Vesuvius,
of voor andere dingen, zoodra het u maar belieft." — »MejufFrouw,"
antwoordde mijnheer Micawber, »ik vertrouw, dat gij wcldrs getuige
van eene uitbarsting zult zijn. Mijnheer Traddles, ik heb uw veriof, ge-
loof ik, om hier te vermelden, dat wij met elkander in overleg zijn ge-
weeat."' — »Dat is 00k inderdaad zoo, Copperiield," zeide Traddles,
wien ik verwonderd aanzag. iMijnheer Micawber heeft mij overhetgeen
hij vooraemens is geraadpleegd, en ik heb hem naar mijn beste vermo-
gen van raad gediend." — ilndien ik mij niet zeer bedrieg, mijnheer
Traddles," vervolgde mijnheer Mcawber, »is datgenc, wat ik op het oog
heb, eene ontdekking van Umelijkgewichtigenaard."--»VaaKcio^
Il6 DAVID COPPRFIBLD.
gewichtigen aard," zeide Traddles. — »Misschien, mejufFrouw en mijne
heeren/' zeide mijnheer Micawber, >zult ge mij onder zulke omstandig-
heden wel de gunst willen bewijzen om u zelven voor het oogenblik
onder de leiding te stellen van iemand, die, hoezeer ook onwaardig om
in eenig ander licht beschouwd te worden dan ah een aangespoeld wrak
op het strand der menschheid, toch uw medemensch blijft, hoewel door
persoonlijke dwalingen en de opeengestapelde macht van een samenloop
van omstandigheden zoodanig verpletterd, dat hij zijne oorspronkelijke
gedaante heeft verloren." — »Wij stellen het volste vertroHwen in i^
mijnheer Micawber," antwoordde ik, » en willen doen wat u maar bc-
lieft." — » Mijnheer Copperfield," hervatte mijnheer Micawber, >uw vcr-
trouwen is in het bestaande tijdsgewricht niet verkeerd geplaatst. Ik
wilde verzoeken om mij op de klok af vijf minuten vooruit te laten
gaan, en dan bet.tegenwoordige gezelschap, naar juffrouw Wickfield
vragende, aan het kantoor van Wickfield en Heep, wier geemployeerde
ik ben, te mogen ontvangen."
Mijne tante en ik zagen Traddles aan, die goedkeurend knikte.
>Ik heb voor het oogenblik niets meer te zeggen," merkte mijnheer
Micawber aan.
Daarmede maakte hij, tot mijne onbeschrijfelijke verrassing, eene bul-
ging voor ons alien in het gemeen, en vertrok. Zijne bonding was op het
laatst zeer stijf, en zijn gezicht zeer bleek geweest.
Traddles glimlachte slechts en schudde zijn hoofd (waarop de haren
tot aan de kruin steil overeind stonden) toen ik hem aanzagom ophelde-
ring te vfagen ; ik haalde dus mijn horloge uit en telde, daar ons niets
anders overschoot, de vijf minuten af. Mijne tante deed, met haar horloge
in de hand, hetzelfde. Toen de tijd verloopen was, gaf Traddles haar zijn
arm, en gingen wij alien te zamen naar het oude huis, zonder onderweg
een woord te spreken.
Wij vonden mijnheer Micawber aan zijn lessenaar in het torenkamer^e,
ijverig aan het schrijven, of wel zich houdendealsofhijijverigschree£
Hij had de groote kantoorliniaal in zijn vest gestoken, maar niet z66 wel
verborgen, of nog meer dan een voet van dit werktuig bleef, als een nieuw
soort van jabot, uit zijne borst uitsteken.
Daar het mij voorkwam, dat men van mij verwachtte dat ik zou spre-
ken, zeide ik overluid : » Hoe vaart ge, mijnheer Micawber ?" — » Mijn-
heer Copperfield," antwoordde mijnheer Micawber zeer deftig, >ikhoop
u nog w^l te zien f" — »Is juffrouw Wickfield thuis ?" zeide ik. — > Mijn-
heer Wickfield ligt ziek te bed aan eene rheumatische koorts, mijnheer,*'
antwoordde hij ; » maar juffrouw Wickfield, twijfel ik niet, zal zich ver-
heugen hare oude vrienden te zien. Wilt gij binitengaan, mijnheer ?"
Hij ging ons voor naar de eetzaal — het eerste vertrek, dat ik in dat
huis was binnengekomen — en de deur van mijnheer Wickfield's gewc-
zen kantoor wijd openzettende, zeide hij met eene klinkende stem :
> Juffrouw Trotwood, mijnheer David Copperfield, mijnheer Thomas
Traddles en mijnheer Dixon !"
Ik had Uriah Heep sedert den tijd van dien slag niet wedergezien. Ons
ONS BKZOEK VERRAST URIAH HUP.
bezoek verbaasde hem blijkbaar, vooral niet minder omdat wij er zelven
over verbaasd waren, Hij trok zijne wenkbrauwen niet samen, want hij
had er geen om van te sprekeo ; maar hij trok toch zijn voorhoofd zoo
sterk Daar beneden, dat hij zijne kleioe oogen bijna dichtkneep, terwijl
de haastige bewc^g, waarmede zijne dorre hand naar zijne kin tastte,
zekere verle^nheid en verrassing verried. Dit was echter slechts zoo op
het oogenbhk, toen wij dc kamer binnentraden en ik hem over den
schouder mijner tantc heen even tc zien kreeg. Een oogenblik later was
hij weder zoo kruipend vriendelijk en zoo nederig als ooit.
>Wel, waarlijk!" zctde hij. iDatisinderdaadeenonverwachtgenoe-
gen ! Al mijne Londensche vrienden, als ik zoo zeggen mag, op eens te
zien, is eene ongehoopte verrassing ! Mijnheer Copperiield, tk hoop U
w61 te zien, en — als ik mij nederig zoo mag uitdiukken — vriendschap-
pelijk voor hen, die altijd uwe vrienden zijn, g!j moogt het gelooven of
niet. Mevrouw Copperfield, mijnheer, ik hoop dat zij vooruitgaaL Wij
hebben ons sedert eenigen tijd waarlijk ongerust gemaakt over de be-
richtcn, die wij van haar kregen, dat verzeker ik u."
Ik schaamde mij, dat ik hem mijne hand liet vatten, maar ik wist toch
niet anders te do en.
) Het is hier wat verandcrd in dit kantoor, juffrouw Trotwood, sedert
ik een nederig klerk was en uw hit vaslhield, niet waar f " zeide Uriah,
met zijn walgelijksten glimlach. — > Maar i k ben niet veranderd, jufirouw
Trotwood," — »Wcl. mijnheer," antwoordde mijne tante, »om ude
waarheid te ^eggen, ik geloof dat gij tamelijk trouw hebt gehouden wat
uwe jeugd beloofde, als dat u eenig genoegen doet." — >Ik dank u wel
voor uwe goede meening, jufirouw Trotwood," zeide Uriah, zich op zijne
afzichtelijke manier wringende. iMicawber, zeg ze eens, dat ze juffrouw
Agnes waarschuwen — en moeder. Moeder zal waarliik opgetogen zijn,
als zij dit gezelschap ziet," zeide Uriah, stoelen ^ereed zettende. — »Gij
hebt het toch niet te druk, mijnheer Heep f " zeide Traddles, wiens oog
het valsche roode oog toevallig opving, terwijl het ons te gelijk bespiedde
en ontweek. — »Neen, mijnheer Traddles," antwoordde Uriah, zich '
weder op zijn kantoorstoet plaatsende, en zijne beenderigehanden, palm
tegen palm gedrukt, tusschen zijne knokkige knieSn knijpende. »Niel
zoo diuk, als ik wel kon wenschen, Maar rechtsgelecrden, haaien en
bloedzuigers zijn niet licht tevreden, gelijk geweet! Niet dat mijnheer
Micawber en ik onzc handen niet doorgaans lamclijk vol hebben, om
reden dat mijnheer Wickfield haast tot geene bczighei(lmeer in staat is.
Maar het is een vermaak zoowel als een plicht, dat is het waarlijk, voor
hem te werken. Gij hebt mijnheer Wickfield niet gemeenzaam gekend,
naar ik dcnk, mijnheer Traddles? Ik geloof, dat ik zelfmaar eens deeer
heb gehad van u te zien ?" — > Neen, ik heb mijnheer Wickfield niet ge-
meenzaam gekend," antwoordde Traddles, lofikzouu misschien reeds
voor lang een bezoek gebracht hebben, mijnheer Heep."
Er was iets in den toon van dit antwoord, dat Uriah den spreker nog
eens deed aankijken, en wet met een zeer donkeren en achterdochtigcn
blik. Maar toen hij niets anders zag dan Traddles, met zijn goedig ge-
IlS DAVID COPPBRFIELD.
zicht, zijq eenvoudig voorkomen en zijne steil opstaande haren, zette h^
het zich ait het hoofd, terwijl hij^ met een schokkend wringen van geheel
zijn Hchaam, vooral van zijne keel, antwoordde :
»Dat spijt mij wel, mijnheer Traddles. Gij zoudt hem even hoogge-
schat hebben als wij alien doen. Zijne kleine gebreken zouden heim u
maar des te dierbaarder hebben gemaakt. Maar als gij eene welsprekende
lofrede op mijn compagnon mocht willen hooren, moet ik u naar mijn-
heer Copperfield verwijzen. Die familie is een onderwerp, waarover bij
met buitengemeene kracht kan spreken, als gij hem nog nooit gehoord
hebt."
Ik werd door het binnenkomen van Agnes, die nu door mijnheer Wr
cawber werd ingeleid^ verhinderd om dit compliment van mij af te
wijzen — indien ik dit al zou gedaan hebben. Zij was niet zoo kalm als
gewoonlijk, dacht ik, en had blijkbaarangsten vermoeienisdoorgestaaiL
M^r hare ernstige hartelijkheid en zachte schoonheid schitterden daar-
door met des te meer luister.
Ik zag Uriah haar bespieden terwijl zij ons groette, en hij deed mijaan
een leelijken boozen geest denken, die een engel bespiedt. Ondertusschen
was er tusschen mijnheer Micawber en Traddles even een teeken gewis-
seld ; en Traddles ging, zonder dat iemand behalve ik dit opmerkte, naar
buiten.
iBlijf niet wachten, Micawber," zeide Uriah.
Mijnheer Micawber bleef, met de hand op de liniaal in zijne borst,
rechtop voor de deur staan, en zag onmiskenbaar een zijner evenmen-
schen, en dat wel zijn patroon, in het gezicht.
iWaamaar wacht gijr" zeide Uriah. > Micawber, hebt ge mij niet hoo-
Ten zeggen, dat ge niet behoeft tewachtenr*" — »Ja!" antwoordde de
onverzettelijke mijnheer Micawber. — >Waarom blijft ge dan toch
wachten ?" zeide Uriah. — tOmdat ik — kortom, verkies," antwoordde
mijnheer Micawber, heftig uitbarstende.
Uriah's wangen verloren hare kleur, en eene ongezonde bleekheid^
nog met een fiauwen zweem van zijn eigenaardie rood gemengd, over-
spreidde ze. Hij zag mijnheer Micawber oplettend aan, terwijl hij met al
de trekken van zijn gezicht kort en snel scheen adem te halen.
> Ge zijt een dronken lap, gelijk iedereen weet," zeide hij, met eene
poging om te gUmlachen, ten ik vrees dat ge mij zult noodzaken om a
weg te zenden. Ga heen ! Ik zal straks met u spreken." — > Als er een scha-
vuit op de wereld is," zeide mijnheer Micawber, eensklaps weder met de
grootste heftighlsid uitbarstende, >met wien ik al veel te veel heb gespro-
ken, is de naam van dien schavuit — Heep I"
Uriah deinsde terug, alsof hij een slag of een steek had gekregen. Ons
langzaam in het rond aanziende, met de dreigendste en kwaadaardigste
nitdrukking, die zijn gezicht kon vertoonen, zeide hij zachter :
>Zoo, zoo ! Dit is een komplot. Gij zijt met afspraak hier bijeengeko-
men. Gij speelt een doorstoken spel met mijn klerk, doet ge, Copj)er-
field ? Pas maar op. Het zal u niet lukken. Wij verstaan elkander, gij en
ik. Wij kunnen elkander niet lijden. Gij zijt altijd een hoogmoedige zots-
URIAH RBBP IN MOEIEUJKHKDtN. II9
kap gewKst, van dat gij pas bier kwaamt af , en gij benijdt mij miine ver-
heffiog, nict waar ? Beproef maar geene komplotten tegen mij ; ik zcl ze
te schande makcn. Micawber, inaak dat gij weg komt. Ik zal straks met
u spreken." — ■ Mijnheer Micawber," leide ik, er is eene plotselinge ver-
andering in dien kerel, in nog meer opzichten dan het buitengcwone, dat
hij in ^^c bijzondcrheid de waarheid spreekt, die mij verzckcrt, dat hij
nu tot staan ^ebracht is. Handel met hem gelijk hij verdient." — ■ Ge
zijt een mooi paar, niet waar i" zeide Uriah, met dezelfdc doffe stem en
in een klam zwcet uitbarstende, dat hij met lijne lange dorre hand van
zijn voorhoofd veegdc. >Mijn klerk cm te koopen, die tot het uitvaagicl
der maatschappij behooTt — gelijk gij zclf ook deedt, Copperfield, dat
wect gc wel, voordat icmand u uit barmhartigheid opnam — om mij met
zijnc logens tc bekladden? JuffrouwTrotwood, ge zoudtbeterdoendit
te ^iteii; of ik zal uw man scherper laten nazien dan u lief zal zijn. Ik
wil nict vooraiet in mijn vak met uwe geschiedenis bekend zijn gewor-
den, oude juffrouw. Juffrouw Agnes, als gij nw vader liefhebt, zult gij beat
doen u ntet met dien troep in te laten. Ik zai hem niineeren, als ge
dat doet. Komt nu maar op I Ik heb sommigen van tt onder den duim.
Bedenk u nog, gij Micawber, als gij niet vennorseld wilt worden. Ikraad
u om been te gaan en atraks met u te laten spreken, gij gek, tennjl het
nog tijd is om tcrug te trcden. Waar is moeder r" zeide hij, terwijl bij met
schrik de afwczigheid van Traddles scheen op te merkcn en naar de
schelkoord grcep. >Mooic dingcnin iemands eigenhuisl" — ■> Juffrouw
Ucep is hicr, mijnheer," zeide Traddles met de waardige moeder van
een woardigen zoon tcrugkomende. >Ik heb de vrijheid genomen om mij
aan haar bekend te maken." — > Wic zijt gij om u aan haar bekend te
makenf" liet Uriah hierop volgen. »En wat moelgij hier hebbenf" —
>Ik ben de agent en de vriend van mijnheer Wickfield, mijnheer," ant-
woordde Traddles, zoo bedaard alsof hij slechts eene gewone vraag be-
antwoordde, die hem in zijn beroep werd gedaan.; > en ik heb eene vol-
macht als procureur van hem in mijn zak, om in alle zaken voor hem te
handelen," — >De oude ezel heeft zich auf gedronken," zeide Uriah, nog
leelijker wordende dan te voren, i en die volmacbt heeft men met bedrog
van hem gekregen." — > lets heeft men met bedrog van hem gekregen,
dat weet ik," antwoordde Traddles, zeer kocl, > en dat weet gij ook, mijn-
heer Keep. Wij zullen die zaak, met uw believen, voor mijnheer Micaw-
ber overlaten." — >Uri.„r' begon juffrouw Heep met angstige geba-
ren. — > Houd uw mond, moeder," antwoordde hij. »Die het minste zegt,
heeft het minste te vcrantwoorden.' » Maar mijn Uri...!" — 1 Wilt gij uw
mond wel houden, moeder, en het voor mij overlaten !"
Schoon ik lang geweten had, dat zijne slaafsche gedienstighdd valsch
en al zijne zoetsappigheid schurkerij en bedrog was, had ik toch nooit
een voUedig begnp van de uitgestrektheid zijner huichelarij gehad, tot
ik hem nu het masker zag afwerpen, De vlugheid, waarmede hij dtt deed,
toen hij beapeurdc dat het hem nutteloos was ; de kwaadaardigheid, on-
beschoftheid en hatelijkhcid, die hij ten toon spreidde ; de gluipende
booaheid, waarmede hij zich een oogenblik verheugde in hetkwaad^
dat hi] gedaan had — tcrwijl hij nu toch wanhopig was, en niets meer wist
te verzinnen om ons te overbltilTeD — hoewel volkomcn strookeode met
de ondervinding die ik van hem had, verrasten in het eerst zeUs mij, die
hem zoo \aiig gckend bad en zulk ecn haitelijken a^huw van bcm had.
Ik leg niets van den blik, dien hij mij gaf, terwijl hij ons een voor ecn
stond aan te zien ; want ik had altijd wel begrepen, dat hij mij Haatte, en
herinnerde mij hct teeken van mijnc hand op zijne wang. Maai toen zijne
OOgen naar Agnes dwaatden, en ik de woede zag waarmede hij zich zijne
macht over haar roelde ontglippen, terwijl in zijne teleurstelling nog zoo
duidchjk de vtiige hartstochten spraken, die hem naar bet bezit ecner
vrouw hadden doen haken, welker deugden hij nooit kon waardeeren,
ontzettc ik van de gedachte, dat zij zelfs maar een uur lang met zalk een
man onder 66a dak was gebteven.
Nadat hij nog wat zijne kin had gewreven en ons nog wat over zijne
knokkige vingers been had aangekeken, sprak hij mij, op een half hni-
lenden, half hoonenden toon, nog eens aan :
iHoudt g!j hel voor geoorloofd, gij Copperfield, die 200 trotsch zijt
op uw gevoel van eer en dat alles, om mij in mijn eigen huis na te sluipoi
en mij met mijn klerk te bespionneeren f Als i k het geweest was, eou hct
mij niet verwonderd hebben, want ik geefmijnietvoor een gentleman
nit (hoewel ik nooit langs de straat heb loopen schooien, zooals ^j, vol-
gens Micawber, gedaan hebt), maar nu gijbetzijt! — En gij zijt toch
Diet bang daarvoor? Gij denkt er geheel niet aan wat ik daartegen ul
doen, of dat gij voor komplotteeren en zoo voort in moeite zolt komen f
Heel goed ! Wlj zullen zien ! Mijnheer — hoe heet gij 00k wecr — gij
woudt zekere vraag voor Micawber overlaten. Daar staat hij, Waarom
laat gij hem niet spreken ? Hij heefl zijne les geleerd, zie ik."
Toen hij zag, dat al wat hij zeide geen den minsten indruk op mij of
iemand van ons maakte, zette hij zich, met de banden in de zakken en
zijne leelijke beencn om elka.ider geslingerd, op den rand der tafel, en
bleef met norsche stugheid afwachten wat er zou volgen.
Mijnheer Micawber, wiens onstuimigheid ik tot dusverre met de
grootste moeile had bedwongen, en die telkens de cerste lettergreep van
net woord schavuit had uitgestooten, zonder tot de tweede te komen,
trad nu drifdg vooruit, trok de liniaal uit zijne bot^t (als een verdedigend
wapen naar het scheen) en haaldedaama eenopschrijfpapiergc-schreven
en m den vorm van een grooten brief gevouwen document uit zijn zak. Dit
geschrilt met zijn ouden zwier openslaande, en den inhoud overziende,
al;.of hij voor den stijl van dat opstel de bewondering eens kunstenaan
koesterde, begon hij te lezen :
■ iWaarde mejuffrouw Trotwood en mijne heeren." "
»Heb ik ooit ;;ulk een man!" riep mijne tante bij zich zelve uit. iHij
zou brieven schrijven bij den riem, al stond er de dood op."
Mijnheer Micawber vervolgde, zonder haar te hooren :
> > VooT u verschijnende als aanklager van waarschijnlijk den snood-
sten booswicht, die ooit in de wereld heeft bestaan," (hier wees hij, ion*
der zijne oogen van den brief op te slaan, met de liniaal naar Uriah Heep)
UI/NHEER MICAWBEr'S AKTE VAN BESCHULDIOtNO. 131
> maak ik op geene verschooDing voor mij zclven aanspraak. Van mijne
irieg af het slachtoffer van financieete verplichtingen, waaraan ik buiten
staat was te votdoen, ben ik steeds de speelbal ran vemederende omstan-
dighedeo geweest. Schande, Gebrek, Wanhoop en Razemij waren, geza-
menlijk of afzonderlijk, de metgezellen op mijne loopbaan." "
De zelfVoldoening, waa.rinede mijoheer Micawber zich zelven als een
slachtoffer dezer akeligheden ten toon steldc, kon door nietsgeevenaard
worden dan door den nadnik, waarmcde hij zijn brief voorlas, en de
soort van hulde, welke hij door een zwaai met zijn hoofd daaraan bewees^
wanneer hij dacht dat hij een bijzonder fraaien volzin had ge-
schreven.
> tOnder eene opeenstapeling van Schande, Gebrek, Wanhoop en
Kazernij, trad ik in het kantoor — of gelijk onze levendige Gallische
naburen zouden zeggen, het bureau — der firtna, in naam gevoerd onder
den titel van Wickfield en — Heep, doch werkelijk door — Heep alleen
beheerd. Heep, en Heep alleen, is de drijver dier machine. Heep, en
Keep alleen, is de falsaris en de zwendelaar." "
Uriah, meer blauw dan wit bij deze woorden, school op den brief toe,
als om hem in stukken te scheuren. Mijnheer Micawber trof, door een
wonder van bchendigheid of geluk, zijne vooruiikomende knokkels met
de liniaal en verlamde zijne rechterhand, die bij het gewricht slap neer-
viel, alsof zij gebroken was. De slag klonk alsof hij op bout was neerge-
komen.
) De duivcl haalu !" zeide Uriah, zich op eenenieuwe roanier wringende
vandcpijn. ilk zal hetu wel betaald zetten." — tGenaakmij nogeens,
gij — gij Heep — gij hoop van schandetijkheden," bracht mijnheer
Mcawber hijgcnd nit, » en als uw hoofd menschetijk is, zal ik er een gat
in slaan. Kom maar op, kom maar op '."
Ik geloof dat ik nooit iets belachetijkers zag — ik gevoelde het, zelfs
op dat oogenblik — dan zooals mijnheer Micawber daar met de liniaal
stond te schermen en >kom maar op!" te roepen, terwijl Traddles en ik
hem achtemit in een hoek duwden, waar hij, als wij hem erinhadden,
telkens weder uitbrak.
Zijn vijand haatde, na eene poos bij zich zelven gemompeld en djne
gekwetste hand gewreven te hebben, zijn zakdoek uit en wond er dien
oniheen;daam3bleefhij ze met de andere hand vasthouden en met een
dreigend gezicht naar den grond zitten kijken.
Toen mijnheer Micawber genoeg bekoeld was, ging hij weder voort
met zijn brief.
> >DegeldeIijkebelooning,uit aanmerking van welke ik in dienst trad
-bij — Heep," (altijd wachtte hij even voor dat woord en slieihet danmet
verbazende kracht uit), twas niet vast bepaald, boven het armelijke
salaris van twee en iwintig en een halven schelling in de week. Het
overige was afhankelijk gelaten van de waarde mijner diensbetooning in
mijne betrekking, met andere en duidelijker woorden, van de laagheid
van mijn gemoed, de baatzucht mijner drijfveeren, de armoede van mijn
huishouden, de algemcene moreele (of Jiever inmoreele) overeenkomst
f33 DATID COPPEKFIELD'.
tusschen mij en — Heep. Behoef ik te zcggen, (kt ik mij weldra in de
noodzakelijicheid bevond om bij — Heep — aanzoek te docn om finan-
cieele voorschotten tot ondeihoud van mevrouw Micawber en mijae on-
gelukkige, maar voorspoedig opnassende familieP Behoef ik te z^gcn^
dot deM noodzakelijkheid door — Heep — voorzien was f Dal deze voor-
schotten gedekt werden door schuldbekentenissen en dergelijke ^cschrif-
ten, onder de wetdge instelUngen van dit land bekend ? £n dat ik aldns
ingewikkeld werd in een net, dat tot mijnc ontvangst ^eknoopt was f "
Mijnheer Micawber's genot in de welaprekcndhcid , waarmcde hij
dezen ongelukkigen staat van zaken beschrerC, scheen werkelijk opte
wegen tegen alle smart en angst, die de werkclijkheid hem kon veroor-
zaakt hebben. Hij las voort:
> >Toen was het dat — Keep — mij met juist zooveel van zijn ver-
trouwen begon te begunstigen, als tcr uitvocring zijner helsche wcrk-
zaaraheden noodig was. Toen was het dat ik, indien ik mij zoo
Shakesperiaansch mag uitdrukken, begon te verkwijnen en te versmd-
ten. Ik bevond, dat mijne diensten gestadig gevergd werden om de zaken
te vervalschen en de oogen te verbhnden van zeker persoon, dien ik hier
als mijnheer W. zal aanduiden. Dat mijnheer W. op alle mogelijke wij^eo
misleid, in onwetendhcid gchouden en bedrogen werd, terwiji onder
tusschen die booswicht — Heep — eeneonbegrensdedankbaarheideo
vriendschap voor dien zwaar benadeelden beer betuigde. Dit was e^
genoeg; maar gelijk de wijsgcerige Decn opmerkt^ met die algemcene
toepasselijkheid, welke dat doorluchdg sicraad der eeuw van Elisabcdi
onderscheidt, er schict nog erger over." "
Mijnheer Micawber was zoo ingenomen met de manier, waarop hij
deze aanhaliog had te pas gebracht, dathijzichzelvenenonshetge-
nocgen gaf van den geheelen zm nog eens te leien, onder voorwendiel
van niet meer te weten waar hij gebleven was.
* >Het is mijn voomemen niet," vervolgde hi), voortlezende, ibinneo
den omvang van dezen tegenwoordigen brief in eeneuitvoerigeopgaaf
te treden (hoewel zij elders gereed ligt) van de verschillende kwade-
prakUjken van geringen aard, ten nadeele van den persoon dien ik mijn-
beer W. genoemd heb, aan welke ik stilzwijgend deelachtig ben geweed.
Mijn oogmerk, toen de strijd in mijn binnenstc tusschen salaris en gecn
salaris, bakker en geen bakker, bestaan en geen bestaan, ophield,wts
partij te trekken van mijnc gelegeoheden tot het ontdekken en aan den
dag brengen der vooniaamste kwade practiiken, tot grievende schade
en nadeel van gezegden heer, door — Heep gepleegd. Aangespoorddoor
den stillcn vermancr van binnen, en door eene niet minder roerende en
dringende vermaanster van buiten — welke ik kortelijk als mejuffronw
W. wil aanduiden — aanvaardde ik eene niet onarbeidzame taak van
heimelijk onderzoek, thans volgens mijn beste weten, meenen en gcloo-
ven, zich uitgestrekt hebbende over een tijdperk van meer dan twaalf
achtereenvolgende maanden." "
Hij las dit voor alsof het uit eene akte vanhetParleinent wasenscbecn
door den klank der woorden verkwikt en bemoedigd te worderu
VtRVOLG TAN UlJMtlBER UICAWBER'S BBSCHULDIGINGEN. tJJ
i>Mijne bezwarcn tegen — Heep" (bij wierp al voortlezei^de eea
blik noar bem en schoof den liniaal zoodanjg ondcr zijn linkerarpi,
dat hi] ze in geval van nood dadelijk geieed kon bebben). >zjijn de
volgende :" "
Wij hielden alien onzen adem in, deck ik. Ik ben er zeker van d^t
Uriah het deed.
• » Vooreerst," zeidc mijnheer Micawber. iToen mijnheer W's geheO'
gen en vermo^ens voor itjne zaken, door oorzaken waaiin het voor mij
niet noodzakelijk of doelmatig is te treden, verward en verzwakt wcrdeb,
heeft — Heep — de zaken van het kantoor met opzet in een ingcwik-
kelden en duisteren staat gebracht Wanneer mijnheer W. minst ge-
schikt was om zaken te behandelen, was — - Heep — er altijd op uit oib
hem daartoe te dwingen. Onder zulkc omstandigheden verkreeg bij
mijnheer W's handteekeningen ondei documenten van gewichL, ter-
wijl hij het deed voorkomen, dat het andere documenten van geen
gewicht waren. Aldus bewoog hlj mijnheer W. om hem te machtigen tot
het losmaken eener bijzondere som tocvertrouwd geld, ten bedrage van
twaalfduizend zeshonderd en veertien pond, twee schellingen en negen
stuivers, en gebruikte die som om voorgewende schulden en tekorten
van het kantoor te dekken, welke 6f reeds gedekt waren, 6f die nooit
werkelijk hadden bestaan. Hij gaf dezcn maatrcgcl geheel en al den
schijn, alsof hij uitmijnheer W's eigenoneerlijkbcdrijt wasuitgcvoerd;
en heeft scdert dien djd gedurig daarvan _gebruik gemaakt om hem te
martelen en te dwingen."'
>Dat zult ge bewijzen, gij Copper6eld!" zeide Uriah, dreigendiijn
hoofd schuddende. iWacht maarl" — »Vraag — Heep — mijnheer
Traddles," zeide mijnheer Micawber, zijn lezen stakende, >nie er nx
hem in zijn huis heeft gewoond. Wilt ge wel?" — >DegekzeIf — en hij
woont er nog in," antwoordde Uriah met smadelijke minachting. —
»Vraag — Heep — of hij in dat huis ooit een zakboekje heeft gehad,"
zeide mijnheer Micawber. »Wiltgewel?"
Ik zag Uriah's knokkige hand onwilleketmg ophouden met het schra-
pen zijner kin.
lOf vraag hem," vervolgde mijnheer Micawber, tofhij daar ooit een
lAboekje verbrand heefl Indien hij ja zcgt, en u vraagt waar de asch is,
verwijs hem dan naar Wilkcns Micawber, en hij zai iets hooren, dat hem
lang niet tot voerdeel zal strekken I"
De zegepralende bonding, waarmede mijnheer Micawber dcze woor-
den uitsprak, maakte zooveel indruk op de rooedcr, dat zij ontsteld
uitriep :
iUri, Uri! Wees toch nederie, en gooi het op een accoordje, lieve jon-
geni" — »Moeder,wiItgijwerstilhouden!"antwoordehiibits. iGezijt
verschrikt en wcet niet watge zegtofmeent Ncderig!" hcrhaalde hi},
mij kwaadaardig aauziende; >ik heb sommigen van dien troep weten te
krijgen, zoo nederig alsik was."
Mijnheer Micawber schiktc met zekerc gemaakte deftigheid de kin
in zijne das en vervolgde zijne Iczing :
114 DAVID COPPBttrULD.
1 >Tei) twecdc. Heep heeft bij verschillende gelegenheden, volgecs
inijn beste weten, meeneD en gelooven^." "
*Maardat zal niet opgaan," mompelde Uriah, genistgesteld^iMoc-
der boud u stil." — > Wij zuUen ons b^ doen om zeer spoedlg icts voor
den dag te brengen, dat wel zal opgaan en a er geheel ondcr hdpcn,
mijaheer," antwoordde mijnheer Micawber.
>>Ten tweede. Heep heeft bij verschillende gel egenhedcn, volgens
uijn beste weten, cneenen en gelooven, opzeltelijk en met misdadige
oogmerken in verschillende geschtiften, boeken en documentcn eene
vaJsche handteckening van mijnheer W. geEet,enheeftEulksbepaaldelijk
gedaan in 66n geval, dat ik in staat ben te bewijien. Te weten, op de vol-
gende wijie, namelijk aldus :" "
Nog eens, mijnheer Micawber had een bijiondercn smaak voor dil
noodelooze opeenstapelen van woordcn, waarin, moet ik eeggen, boe-
wel het bij hem bij^onder belachelijk klonk, hij toch lang de eenige met
is. Ik heb dit, in den loop van mijn leven, bij een aantal menschen opge-
merkt. Het komt mij voor een algemeene legel te zijn. Bij het afleggen
van wettige eeden, bij voorbeeld, schijnt het hen, die dezc moeten aSeg-
gen, bijzonder te behagen als zij aan eene reeks van krachtige woordoi
komen, die hetzelfde denkbeeld moeten uitdrukken, zooals dat lij gehed
en al verfoeien,verafschuwen en afzweren; deoude anathema's werdeo
op dezelfde manier smakelijk gemaakt. Wij spreken van de tirannie no
woorden, maar wij tiranniseeren toch ook gaame over hen ; wij hebben
gaarne een grooten overtolligen stoet van woorden om ons bij groote
gelegenheden op te wachten ; wij meenen, dat dit gewichtig staat en&ui
klinkt. Evenals wij niet nauwziende zijn op de beteekenis onzer livreieii
bij gelegenheden van staatsie, als zij maaj* moui en talrijk genoeg zijoi
zoo is ook'de beteekenis en de noodzakelijkheid onzer woorden een
punt van ondergeschikt belang, als er maar eene groote staatsie mede
gemaakt wordt En evenals somtnigen in ongelegenheid komen door te
groote vertooning met livreien te maken, of gelijk slaven, wanneer zij il
te talrijk zijn, tegen hunne meesters opstaan, zoo mecnikeenvolkie
kunnen noemen, dat in groote ongelegenbeden is geraakt, en in nog
vele grootere zal komen, omdat het een te grooten stoet van wooiden
onderhoudt.
Bijna met zijne lippen smakkende, las mijnheer Micawber voort :
> >Te weten, op de volgende wijze, namelijk aldus. Daar mijnheer
W. ziekelijk was, en het binnen de grenzen der waarschijnlijkheid scheen
te liggen, dat zijn overlijden aanleidtng zou kunnen geven tot zekere ont-
dekkmgen en tot vernietiging der macht van — Heep — over de femutit
W. — gelijk ik, Wilkens Micawber, de ondergeteekende, venncen—
tenzij de kinderliefde zijner dochter door huiselijken invloed koo
bewogen worden om haar niet te doen toelaten , dat er ooit eei^
onderzoek van de zaken dercompagnieschapplaats had, achttedegc-
zegde — Heep — het raadzaam eene schuldbekentenis tc bezitten, in
schijn van mijnheer W. afkomstig, voor de bovengemelde som van twaalf
duizend zeshonderd en veertien pond, twee schellingenennegenstui-
HOC UEER BBSCHULDIGISCEN, II5
vers, met interest, waarin teveos verklaard werd, dat deze som door —
Heep — aan mijnheer W. was geschoten ten einde mijnheerW. voor
openbare schande te bewaren; ofechoon werkelijk die som nooit door
hem eeschoten, en toch sedert Jang aangevuld was. De ondertcekcningen
van dit document, hetwelk volgens den inhoud door mijnheer W. uit-
gevaardigd en door Wilkens Micawber als getuige bekrachtigd zou
moeteo weien, zijn valsch en door — Heep — gefabriceerd. Ik heb in
mijn bezit, in zijne hand en in zijn zakboekje, verscheidene dergelijke
nabootsingcn van mijnheer W's handteekening, hier en daar door het
vuur bcschadigd, maar toch nog voor iedereen duidelijkleesbaar. Ik heb
nooit zoodanig document als getuige geteekend. En ik heb dat docu-
ment zclf in mijn bezit." "
Uriah Heep sproog met een schrik op, haalde een bos sleutels uit zijn
zak en opende zckerc lade; tocn bedacht hij zich eensklaps wat hij wilde
gaan doen en keerde zich weder naar ons om, zonder er in te kijken.
» » En ik heb het document zelf," " las mijnheer Micawber nog eens,
in het rondkijkende,alsofhetdeteksteenerpreek was, lin mijn bezit, —
dat is te zeggen, ik had het dezen morgen vroeg, toen dit geschreven
werd, maar heb het sedert aan mijnheer Traddles overgegeven." — » Dat
is ook zoo," zeide Traddles. — »Uri, UriI"riepdcmocdcr,» wees toch
ncderig en maak een accoordje. Ik weet, dat mijn zoon wcl nedcrig zal
zijn, heeren, als gij hecn maar tijd wilt laten om zich te bedenken. Mijn-
heer Copperfield, gij weet zeker nog wel, dat hij altijd heet nederig was,
mijnheer."
Het was zonderling te zien hoe de moeder nog bij het oude kunstje
wilde blijven, toen de zoon het als nutteloos had laten varen.
»Moeder," zeide hij, ongeduldig in den lakdoek bijtende, die om zijne
hand gewikkeld was, »gc zoudt beter een geladen geweer nemen en op
mij afschieten." — »Maarikhcbu lief, Uri,"riepjuffrouw Heep. Enik
twijfel er niet aan of zij dit deed, of dat hij haar liefhad, hoe vreemd dit
ook mag schijnen ; maar zij waren ook een paar, dat volkomen bij elkan-
der paste. lEn ik kan het niet uitstaan, dat gij die hecrcn zoo uittart en
u zelven nog meer in gevaar brengt. Ik heb dien beer terstond gezegd,
toenhij mij boven zeide, dat het aan den dag gekomen was.datik vooru
wilde msCaan dat gij nederig zoudt zijn en boete doen. O, zict hoe nede-
rig ik ben, mijne heeren, en let niet op hem. ' — '• Wel moeder, daar
staat Copperfield," antwoordde hij gramstorig, met zijn dorren vinger
naar mij wijzende, op wien hij vooral gebeten was, daar hij mij voor den
eersten aanlegger dezer ontdekking hield ; en ik liet hem in dien waan ;
»en die Copperfield had u wel honderd pond willen gevcn om veel min-
der te zeggen dan gij hebt uitgeflapt." — > Ik kan het niet helpen, Uri,"
riep zijne moeder. > Ik kan u niet in gevaar zien loopen, door uw hoofd
zoo hoog te willen houden. Wees liever nederig, zooals gij altijd ge-
weest lijt."
Hij bteef eene poos op zijn zakdoek bijten en zeide toen, mij kwaad-
aardigaanziende: tWathebtgenogmeer in tebrengen? Alsernogiets
is, kom er dan mee op. Waarom ziet ge mij zoo aan f"
126' DAVID COPPSRnSLD.
Mijhheer Micawber keek spoedig weder in zijn brief, maar al te blijde
dat liij de voorlezing van een opstel Icon vervolgcn, waarover hij zoo
ttitmiintend voldaan was.
,> 'sTeu derde en ten laatste. Ik ben thans in staat om te doen blijken,
door — Heep's - — valsche boeken en — Heep's — werkelijke geheime
aanteek^ningen, beginnende met het gedeeltelijk verbrande zaJLboekje
(hetwelk ik buiten staat was tel)egrijpen, ten tijde van deszelfs toevallige
ontdekking door mevrouw Micawber, bij het betrekken onzertegen-
woordige woning, in den bak of het hok, gewijd aan de opname der asch
in onzen huiselijken haard gebrand), dat de zwakheden, de gebreken, ja
zelfs de deugden, de vaderlijke ^enegenheid en het eergevoel van den
ongelukkigen mijnheer W. sedert jaren tot de slechte oogmerken van —
Keep — misbruikt zijn geworden. Dat mijnheer W. sedert jaren bedro*
gen en geplunderd is, tot verrijking van den valschen, schraapzuchtigen
en inhaligen — Heep.Dat het voomaamste doel van Heep — behalve
dit geldelijke voordeel^ was, mijnheer en mejuffrouw W. (van zijne ver-
dere inzichten ten aanzien van deze laatste zeg ik niets) geheel onder zijne
macht te brengen. Dat zijn laatste bedrijf^ slechts eenige maanden gele-
den voltooid, was, mijnheer W. te bewe^en tot het teekenen van een
afstand van zijn aandeel in de compagmeschap, en zelfs van een yer-
koopbrief der meubelen van zijn huis,uitaanmerkingvanzekerjaargeld,
door — Heep — stiptelijk en getrouwelijk te betalen op de vier gewone
kwartaaldagen van elk en ieder jaar. Dat deze strikkcn (beginnende met
vervalschte en onrustbarende rekeningen van het landgoed, waarvan
mqnhecr W. rentmeester is, op een tijd toen mijnheer W. zich in onover-
legde en onvoorzichtige speculaties had gestoken, en misschien de gel-
den, waarvoor hij wettig en zedelijk verantwoordelijk was, niet voor-
handen had ; voortgaande met gewaande geldleeningen tegen ontzet-
tenden interest, werkelijk van — Heep — df komstig, en door — Heep—
bedriegel^'k van mijnheer W. bekomen of aan hem onthoudeq, onder
voorwendsel van zulke speculaties of op andere manieren; aan den^g
gehouden door eene geheele reeks van andere gewetenlooze bedne^^
rijen^ langzamerhand nauwer werden toegehaald, tot de ongelukkige
mijnneer W. geheel ten einde raad was. Een schipbreukeling, naar hij
geloofde, evenzeer in vermogen als in alle hoop en m eer, was zijn eenige
toeverlaat dit monster in het gewaad van een mensch" — mijnheer Mi-
cawber was blijkbaar zeer ingenomen met deze uitdrukking, ab geheel
nieuw — >dat, door zich onmisbaar bij hem te maken, hem zijn verderf
had berokkend. Dit alles neem ik aan te bewijzen. Waarschijnlijk veel
meer !" "
Ik fluisterde Agnes, die naast mij zat te schreien — half van blijdschap
en half van droefheid, — eenige woorden toe ; en er kwam eenige bcwc-
ging onder ons, alsof mijnheer Micawber nu gedaan had. >Verschoo-
ning!" zeide hij met buitengemeene deftigheid, en ging toen, met eene
mengeling van de diepste neerslachtigheid en het innigste genoegen, tot
het slot van zijn brief over.
9 Ik heb nu besloten. Wat mij nog overblijft is alleen deze beschuldi-
BKSLurr dA' bAchulsicingen. 137
^gec te sUven, eh dan, met raijne door het 'noodlot vcrvolgde faniilie,
nit hct Undschap te verdwijnen, waaHn wij sleChts cen overtollige over*
]ast schijnen te £ijn, Dit lal spocdig geftchied zip. Het is r(;delijkerwijie
te verwachten, dat onsjon;ste wicht, alshet zwakstelidvanonzenkring,
bet eerat uit gcbrek aan voedsel den geeat lal gevcn, en dat onic twee-
lingen daarop Id rangorde zullen volgen. Het'zij zoo! Wat mij zelven'be-
treft, mijn pclgrimstocht naar Canterbury heeft veel gedaan ; eCne
hechtenis volgcns dc burgerlijke rechtspraktijk en gebrek zullen sp6e-
dig nog meer doen. Ik vertrouw, dat de arbeid en het gevaar vtu een
onderzoek, — waartran de geringste uitkomsten, onder den dran? van
moeielijke werkzaambeden, onder de kwellin^ van financieelc beKom-
meringeti, bij het aanbreken van den morgen, in den bedauvden avond-
stond, in de schaduwen van den nacht, langzaam opgezameld en in ver-
band gebracht hebben moeten worden, onder het Traakzaam oog van
hem, wien het overtoil!^ zou zijneenDuiveltenoemen — vereeni^d
met den zel&trijd der huisvaderlijke armoede, om het, toen het voltooid
was, ten meesten voordeele aan te wenden, aan het sprenkelen van eeni^e
weinige droppelen wehiekend water op mijn lijkstapel zal mogen gehjk
zijn. Ik vraag niet meer. Laat bet, om mij recht te laten wedervaren,
slechts van mij gezegd worden, gelijk van een dapper en uitstekend zee-
held, met wien ik mij niet vermeet te wedijveren, dat ik, wat ik deed, ge-
-daan heb, in spijt van alle baatzuchtige en eigenlievende oogmerken,
For England, home and Beauty.
» > Altijd blijvende enz. em. Wilkins Micawber." "
Zeer aangedaan, maar toch buitengeroeen vergenoegd en over zich
zelven tevreden, vouwde mijnhecr Micawber den brief op en gaf hem met
eene buiging aan mijne tante over, als iets dat zij misschien gaame zou
willen bewaren.
Er was, gelijk ik bij mijn eerstebezoek lang geleden had opgemerkt,
eene ijzeren brandkast in de kamer. De sleutel stak er in. Een haastig
vermoeden scheen bij Uriah op te komen, en met een blik naar mijnheer
Micawber ging hij naar de kast en smeet dedeuren klinkend open. Zij
was ledig.
iWaar zijn de boeken!" riep hij, met een gezicht vol ontzettisg en
woede. »Er is een dief geweest, die de boeken heeft gestolen !"
Mijnheer Micawber dkte zich met de liniaalopdeborst.Dathebik
gedaan, toen ik van morgen votgens gewoonte — maar een beetje vroe-
ger — den sleutel bij uhaalde en de kast opendeed." — »Weesnieton-
eerust," zeide Traddles. iZij zijn in mijn bezit gekomen. Ik zal ze in
bewaring honden, x'olgens de volmacht waarvan ik gesproken heb." —
»Gij neemt dus gestolen goed in bewaring f" riep Uriah uit. — >Onder
zuike omstandigheden, ja," antwoordde Traddles.
Hoe groot was mijne verbazing toen ik mijne tante, die zeer stit en op-
lettend was geweest, op Uriah Heep zagtoeschietenenhemmetbeide
handen bij den kraag pakkcn.
>Gij weet wel wat ik nu moet hebbenl" zeide mijne tante. — lEen.
128 DAVID COPPERFIELD.
kamertje inhet gekkenhuis," zeide hij. >Neen. Mijn eigendom!" ant*
woordde mijne tante. > Agnes, melieve, zoolang ik geloofde dat het wer-
kelijk door nw vader was te zoek gemaakt, heb ik er geen woord van
willen spreken, dat ik het hier had gegeven om voor mij te beleggen —
en dat neb ik ook niet gedaan, niet eens tegen Trot, zooals hij wel weet.
Maar nu ik weet, dat deze kerel er verantwoordelijk voor is, wil ik het
terughebben ! Kom aan, Trott, neem het hem af !"
Of mijne tante voor het oogenbhk meende, dat hij haar eigendom in
zijne das had, weet ik waarlijk niet, maar zij trok er zekerlijk aan alsof
zij zoo dacht. Ik haastte mij om tusschen hen te komen en haar te verze-
keren, dat wij alle zorg zouden dragen om hem alles, wat hij zich on-
rechtmatig had toegeeigend^te doenteruggeven. Hierdoor en door eenige
oogenblikken van nadenken kwam zij tot bezinning ; maar zij was vol*
strekt niet verlegen met hetgeen zij gedaan had (hoewel haar hoed er de
sporen van behield) en ging zeer bedaard weder zitten.
Onder dit alles had juffrouw Heep haar zoon met veel luidruchtigheid
vermaand om toch >nederig" te zijn, en was zij voor ons alien een voor
een op de knie^n gevallen, onder het doen van de dolste beloften. Haar
zoon zette haar nu op zijn stoel, en haar bij den arm vasthoudende, maar
zonder hardheid of ruwheid, zeide hij mij, terwijl hij mij een kwaadaar-
digen blik toewierp :
> Wat wilt gij dan gedaan hebben ?" — >Ik zal u zeggen wat er gedaan
moet worden," zeide Traddles. — > Heeft die Copperfield geen tong ?"
mompelde Uriah. >Ik zou veel voor u willen doen, als ge mij zonder lie-
gen kondt zeggen, dat iemand die had uitgesneden." — > Mijn Uriah zal
wel nederig wezen !'* riep zijne moeder. >Let er toch niet op wat hij rcgt,
goede heeren!" — >Wat er gedaan moet worden," zeide Traddles, > is
dit Vooreerst moet de akte van a^tand, waarvan wij gehoord hebben,
mij worden overgegeven — hier, en terstond.*' — » Maar als ik die nu
niet heb," viel Uriah er op in. — >Gij hebt ze," zeide Traddles, en dus
storen wij er ons niet aan of gij zoo iets zegt»" £n ik kan niet nalaten te
bekennen, dat dit de eerste maal was dat ik het heldere verstand en de
eenvoudige, bedaarde manier van handelen van mijn ouden schoolmak-
ker werkelijk recht liet wedervaren. >Dan," zeide Traddles, >moet gij u
gereed houden om alles uit te leveren wat uwe roofzucht zich heeft toe-
ge^igend en alles tot den laatsten penning terug te geven. Al de boeken
en papieren der compagnieschap moeten in ons bezit blijven, en ook al
uwe boeken en papieren, alle gelden en geldswaarden van welken aard
ook. Kortom, alles wat hier is." — >Moet het? Dat weet ik nog niet,"
zeide Uriah. >Ik moet tijd hebben om daarover te denken." — > Zeker-
lijk.," zeide Traddles, »maar ondertusschen en totdat alles naar ons ge-
noegen geschikt is, zuUen wij al die dingen in bewaring houden, en u
verzoeken — om kort te gaan, noodzaken — om in uw eigene kamer tc
blijven en met niemand eenige gemeenschap te houden." — >Dat wil ik
niet," zeide Uriah, met een vloek. — > De gevangenis van Maidstone
is eene veiliger plaats van verzekering," merkte Traddles aan, »en schoon
de wet misschien langer tijd zal noodig hebben om ons recht te ver-
TRASDLBS TRBBDT OP VXRRASSCNDE WQZE OP DKM VOORCROND. 129
s<dta£fen, en misschien niet in staat tal zijn om dat eoo volkomentedoeD
als gij het kunt, is er geen twijfel aaa oizij zal u straffen. Och Heere, dat
wcet gij evengoed als ik [ Coppcr£eld, wilt gij eensoaarde Guild hall
gaan en een paar poIitiedienarcD meebrengen f "
Hier barsttejuffrouw Hecp wederom uit en bad Agues op hare IcniecD
om toch voor hem te spreken, uitroepende dat hij heel nederig was, en
dat het alles waar was, en dat, als hij niet doen wilde wat wij verlangden,
zij het wel zou docn, en nog vcel meer van dien aard ; wantde angst voor
haar lieveling deed haar half razend worden. Te vragen wat hij kon ge-
daan hebbcn als hij eenige stoutheid had gehad, zou eveneens wezen als
te vragen wat een bastcrd-rekel zou docn ab hij den geest van een ttjger
had. Hij was eCn lafaard van het hoofd tot de voeten, en toonde de laf-
heid van zijn aard door zijnc wrevcligheid en stugheid heen, even duide-
lijk als op eenigen tijd van zijn verachtclijk Icven.
aSlijf maarl" bromde hij mij toe, en veegde zijn heet gezicht met zijne
hand af. i Maak zoo'n leven niet, nioeder. Wel ! Laten zij die akte dan
hebbcn. Ga zemaarhalen!" — iGaeensmecomhaartehetpen,mijn-
heer Dick, als het u belieft," zeide Traddles.
Trotsch op zijne taak, die hij zeer wel begreep, ging mijnheer Dick
met haai mede getijk een herdershond met een gchaap zou doen. Doch
juffrouw Keep gaf hem weinig moeite, want zij kwam niet allecn met
de akte tenig, maar ook met het kistje, waarin zij lag en waarin wij nog
een geheim kasboek vonden , benevens eenige andere papieren, die ons
naderhand dienstbaar waren.
»Goed!" zeide Traddles, toenhem dit gebrachtwerd. »Nu, mijnheer
Heep, kunt gij gaan nadenkcn ; maar onthoud wel, als het, u belieft, dat
ik ml naam van alle aanwezigen verklaar, dat er maar 66n ding te doen
is, namelijk wat ik u gezegd heb, en dat dit zonder uitstel moet gedaan
worden."
Zonder zijne oogcn van den grond op tc heffen, slofte Uriah, met de
handaande kin,dekamer door, bleef bij de dcur staanen zeide:
iCopperfield, ik heb u altijd gehaat. Ge zijt altijd een ingebeelde zot
eneenindringer gewccst,en hebt mij altijd tegengewerkt" — - iGelijk ik
u meer meen gezegd te hebben," antwoordde ik, >zijt gij het zelf, die u
met uwe inhaligheid en valschheid iedereen tot vijand hebt ^emaakt.
Het kan u voor het vervolg nuttig zijn te bedenken, dat inhaligheid en
valschheid altijd tc veel willen doen en zich zelven bedriegen. Dat is zoo
zeker als de dood." — »Ofzoo zeker als men van negenen tot elven op
school placht te leeren, (dczelfde school waar ik zooveel nederigheid heb
opgcdaan) dat het werken een vloek was, en van elven tot eenen, dat het
een zegcn en een genot, en eene eer, en ik weet niet wat al mccr was, he ?"
zeide hij smalend. >Gij preekt omtrent even consequent als zij deden.
Helpt nederigheid niet ? Ik zou mijn voomamen compagnon zonder die
nederigheid niet zoo ver gekregen hebben, zou ik denken. Micawber, gij
bnitale rekel, u zalik wel betalen !"
&Gjnheer Micawber beantwoordde dit dreigement en zijn uitgestrekten
vioger met een trotschen, uitdagenden blik, en zette, tot UriaJi de dcur
DAVID coppKRnsLn. — m, <)
130 DAVID COPPERFIELD.
was uitgeslopen, eene geweldig hooge borst. Toen keerde hij rich tot mij
en bood mij het genoegen aan om >getuige te zijn der herstelling vanhet
wederzijdsche vertrouwen lusschen hem en mevrouw Micawbo-." Ver-
volgens noodigde hij 00k het gezelschap in het algemeen uit om dit aan-
doenlijk schouwspel bij te wonen.
iDe sluier, die lang tusschen mevrouw Micawber en mij heeft gehan-
gen, is nu weggeschoven," zeide hij, >en mijne kinderen en de oorzaak
van hun aanzijn kunnen thans weder op gelijken voet met elkander in
aanraking komen."
Daar wij hem alien hartelijk dankbaar waren, en alien, zooveel onze
ontroering dit veroorloofde, hem dit wenschten te toonen, zouden wij
zeker alien zijn medegegaan, indien het niet noodig geweest was dat
Agnes naar haar vader terugkeerde, die nog niet in staat was om meer
dan een zweem van hoop te verdragen, en dat er 00k iemand anders
achterbleef om op Uriah te passen. Traddles bleef dus met dit laatste
oogmerk, om weldra door mijnheer Dick te worden afgelost ; en mijnheer
Dick, mijne tante en ik gingen met mijnheer Micawber naar huis. Toen
ik een haastig afscheid nam van het lieve meisje, waaraan ik zooved
verschuldigd was, en dacht waarvoor zij misschien dien morgen was be-
waard, gevoelde ik mij oprecht dankbaar voor de ellenden mijner kinds-
heid, die mij met mijnheer Micawber in kennis hadden gebracht.
Zijn huis was niet veraf^ en daar de straatdeur in de huiskamer uit-
kwam, en hij met zijne eigenaardige onstuimigheid binnenstoof, bevon-
den wij ons op eens in den schoot van zijn gezin. Met den uitroep:
>£mma, mijn liefste leven !" vloog mijnheer Micawber in mevrouw Mi-
cawber's armen. Mevrouw Micawber gaf een gil en strengelde hare
armen om hem been. Jonge juffrouw Micawber, die den van niets be-
wusteu kleinen vreemdeUng uit mevrouw Micawber's laatsten brief aan
mij zat te sussen, was gevoelig aangedaan. Het vreemdelingetje sprong
op. De tweelingen legden door verscheidene lastige maar onschuldige
demonstration hunne blijdschap aan den dag. Jonge heer Micawber^
wiens j^emoed door vroege teleurstellingen verbitterd scheen en die een
stuursch uitzicht had gekregen, zwichtte voor zijn betergevoelenhuilde.
>£mma !" zeide mijnheer Micawber. »De wolk is van mijn geest weg-
gedreven. Het wederzijdsch vertrouwen, zoo lang eens tusschen ons b^
waard, is hersteld, om nooit weder gestoord te worden. Welkomnu,
armoedel" riep mijnheer Micawber met tranen uit. > Welkom ellendc,
welkom huisloosheid, welkom honger, lompen, storm en bedelstaf ! Het
wederzijdsch vertrouwen zal ons tot het einde toe onderschragen !"
Met deze uitroepingen plaatste mijnheer Micawber zijne gade op een
stoel en omhelsde al zijne kinderen in het rond, eene verscheidenheid
van akelige vooruitzichten welkomheetende, die, zooveel ik kon oor-
deelen, hun alles behalve welkom schenen te zijn: hen eindelijk verma-
nende om in de stad Canterbury uit te gaan en koorzangen te loopen
zingen, daar hun niets anders overbleef om van te leven.
Daar echter mevrouw Micawber door overmaat van aandoening was
flauw gevallen, was het eerste dat er geschieden moest, eer men zelfe het
MIJNHEEIl KN MSYROIFW HICAWBER EH FAHILIE. Ijl
koor voor complect kon houden, haar wedcr bij te helpen. Dit verricht-
ten raijnc tante en mtjnhecr Micawber ; en daarop ward mijne tante ge-
presenteerd, en herkende mcvrouw Micawber mij.
»Neeni mij niet kwalijk, licve mijnhcer Copperfietd," zeide de anne
TTOUw, mij hare hand gevende;»maarik ben niet sterk;en dit ophejfen
van bet jongste misverstand tusschen mijnhcer Micawber en mij was mij
in het eerst te machtig." — iIs dat alles van u, mevrouw i" leide mijne
tante. — iVoDreerstzijnernog niet mecr," an twoordde mevrouw Micaw-
ber. — • Heere bewaar ons, dat mecnde ik niet, mevrouw," zeide mijne
tante. >Ik meen of die alien van u zijn." - — ■ Alles ona echtelijk kroost,
mejuffrouw," antwoordde mijnheer Micawber. — lEn die ondstejonge
heer, nu,"zeide mijne tante peinzende.* Waarvooris hij grootgebracht?"—
■ Het was mijne hoop, toen ik hier kwam," antwoordde mijnheer Micaw-
ber, 1 dat Wilkins in de kerk zou geplaatst worden : of misschien zal ik
mijne meaning met meer juistheid uitdrukken, ah ik zeg in het koor.
Doch er was geene vacante plaats voor een tenor in het eerwaardige
febouff, waarvoor deze stad met zooveel recht beroemd is; en hij heeft —
ortom hij is meer gewend in gemeene herbergen dan op gewtjde plaat-
Ben te lingen." — »Maar hij meent het toch goed," zeide mevrouw
Micawber met moederlijke teederheid. — *Ik wil wel gelooven, me-
tteve," antwoordde mijnheer Micawber, idat hij het bijzonder wel
meent; maar ik heb uog niet bevonden, dat hij die meening in een of
ander opzicht heeft doorgezet"
Jonge heer Micawber hcmam daarop jijne stuurschheid van uitzicht,
en vrocg tamelijk netelig, wathijdandoen moest. Ofhijmeereen tim-
merman of rijtuigschilder, dan een vogel geborcn was. Of hij maar in de
Daaste straat kon gaan en een apothekerswinkel opzetten. Of hij bij de
Tolgende zitting van het gerechtshof de zaal kon invliegen en zeggen
'dat hij een advocaat was. Of hij zich met zijne vuisten eene plaats m de
opera kon verschaffen en zich met gewetd doen apptaudiseeren. Of hij
het een of ander kon doen, zonder tot iets te zijn groot gebracht.
Mijne tante bedacht zich een poosje en zeide toen :
. iMijnheer Micawber, het verwondert mij dat genooitaanemigreeren
hebt gedacht." — tMejuffrouw," antwoorde hij, idat was dedroom
mijner jeugd en de bedriegelijke hoop van mijn rijper leeflijd." Ik ben,
terloops geicgd, volkomen overtuigd, dat hij er nooit in zijn leven aan
gedacht had. — >Ja f" zeide mijne tante, mij even aanziende. » Wel, hoe
goed zou het dan voor u lelven en uw huishouden zijn, mijnheer en me-
vrouw Micawber, als gij nu besloot om te emigreeren." — »Het kapitaal,
mejuffrouw, het kapitaal!" zeide mijnheer Micawber op somberen
toon. — » Dat is het voomaamste, ik mag wel zeggen het eenige bezwaar,
mijn lieve mijnheer Copperfield," voegde zijne vrouw er bij. — iHet
kapitaal!" riep mijne tante uiL iMaar gij hebt ons een grooten dienst
willen bewijzen — hebt ons een grooten dienst bewezen, mag ik wel
zeggen, want er zai leker veel uit den brand gered worden — en wat
zouden wij beter voor u kunnen doen dan u het kapitaal te bezorgen ?" —
>Ik zou het niet als een geschenk kunnen aannemen," antwoordde mijn-
132 DAVID COPPKRFIELD.
heer Micawber vol vuur en driftig, >maar als er eene voldoende soo^
zegge tegen vijf percent 's jaars, kon geschoten worden, opmijneper-
soonlijke zekerheid — zegge op briefjes van mijne hand, op twaalf,
achttien en vier en twintig maanden, respectievelijk, cm mij tijd te lata
dat zich ondertusschen lets kon opdoen..." — > Voorgeschoten worden?
Het kan en zal gebeuren, zoodra gij maar wilt en op awe eigene con-
dities," antwoordde mijne tante. »Denkter met ubeideneens over. £r
zijn eenige menschen, die David kent^ die binnen kort naar Au st r alie
vertrekken. Als gij er toe besluit^ waarom zoudt ge dan niet met het-
zelfde schip gaan? Misschien kunt gij elkander helpen. Denktereess
over, mijnheer en mevrouw Micawber. Neemt er tijd toe om het te ovcr-
wegen." — >£r is maar eene vraag, lieve jufTrouw, die ik u zou wenschen
te doen," zeide mcvrouw Micawber. >Het klimaat is, ^loof ik, g^
zond." — >Het beste van de wereld," antwoordde mijne tante. —
» Juist," hervatte mevrouw Micawber. » Dan komt mijne vraag. Zijn nn
de omstandigheden in dat land van zoodanigen aard, dat iemand van
mijnheer Micawber's bekwaamheden eenige gunstige kans zou hebben
om op de ladder der maatschappij op te klimmen? Ik wil voor hettegen-
woordige niet zeggen: Zou hij kunnen hopen om Gouvemeur of iets van
dien aard te worden; maar zouden zijne talenten eene redelijke gelegen-
heid vinden om zich te ontwikkelen — dat zou ruim voldoende zijn —
en zich een eigen werkkring te zoeken ?" — >Nergens beter vooruitzidi-
ten,^' zeide mijne tante, >voor iemand die zich wel gedraagt en vlijtig
is." — >Voor iemand die zich wel gedraagt en vlijtig is^" herhaalde
mevrouw Micawber op haar duidelijksten redeneertrant > Juist. Dan is
het mij 00k gebleken, dat Australie het land is waar mijnheer Mi-
cawber zijn behoorlijken werkkring zal vinden." — >Ik koester de over-
tuiging^ mejuffrouw," liet mijnheer Micawber hierop volgen, idathet,
onder de bestaande omstandigheden, werkelijk het land, het eenige land
voor mij en mijn huisgezin is, en dat zich op die kusten iets van buitenge-
meenen aard zal opdoen. Het is niet heel ver — vergelijkenderwijzc ge-
sproken; en hoewel de vriendelijkheid van uw voorstel vereischt het in
overweging te nemen, verzeker ik u, dat dit niets meer dan eene forma-
liteit is."
Zal ik ooit vergeten hoe hij in een oogenblik de gelukkigste aller men-
schen was geworden en zich reeds zeker hield van zijn toekomsdg
fortuin; of hoe mevrouw Micawber weldra over de levenswijs van den
kangoero zat te redeneeren ! Zal ik mij ooit die straat van C a n t erburj
op een marktdag herinneren^ zonder 00k aan hem te denken, gelijk hij
met ons terugwandelde; hoe hij in den forschen ongelijken tred, dien hij
aannam, reeds de losse onverschilligheid van iemand, die slechts voor
een korten tijd in het land meende te vertoeven, poogde te doen uitblin-
ken, en de stieren, die voorbijgedreven werden, reeds met het oog van
een Australischen veehoeder scheen te bezichtigen!
1
TOKSTAND VAN IDJK KIND-VROUWTJE.
NOG KEN TERUGZICHT.
Ik most nog eens blijveD toeven. O, mijn kind-vrouwtje! Er is onder
den woeligen drom, die mijn ^eheugen vervult, eene gedaantc, sdl en
Ueek, die mij met onschuldige liefde en kinderlijke schoonhcid toeroept:
Su stil om um mij te deoken — keer u om en zie naar het bloesemp^e,
dat als een zwevend sneeuwvlokje naar de aarde daalt.
Ik blijf stilstaan, Al het overige verflauwt en verdwijnt. Ik ben weder-
om met Dora in ons huisje. Ik weet niet hoelang lij riek geweest is. Ik
ben er voor mijn gevoel zoo aan gewoon, dat ik den tijd niet kan berc-
kenen. Het is niet werkelijk lang, bij weken of maanden ; maar in mijnc
gewoonte en voor mijn gevoel is het een akclig, akelig Unge tijd.
Men heefl opgehoudcn mij te zeggen *dat ik nog cenige dagen moet
wachten." Ik begin heimetijk te vreezen, dat de dag nooit zal aanbreken,
wanneer ik mijn kind-vrouwtje weder met haar oudcn vriend Jip in den
zonneschijn zal zien roudloopen.
Hij is, als ware het eensklaps, zeer oudgeworden.Hetkanzijn, dat
hij met zijne meesleres iets mist, dat hem verlevendigde en jonger maakte ;
maar hij is dniilig, slecht van gezicht en zwak op de pooten, en het spijt
mijne tante, dat hij geen hekel meer aan haar heeft, maar naar haar toe
kraipt, als hij bij Dora op het bed ligt en zij daamaast zit, en zachtzmnig
hare hand likt.
Dora ligt ons glimlachend aan te zien en isaltijdschoon; zij uit geen
woord van ongeduld of beklag. Zij zegt, dat wij heel goed voor haar
zijn; dat haar oUde, lieve, zorgvuldige jongenzichaftobt, dat weet zij;
dat mijne tante geen slaap heeft, en toch altijd even wakker, vlug en
vriendelijk is, Somtijds komen de vogclachtigc damctjes haar bczoeken,
en dan praten wij over onzen trouwdag en dien geheelen gelukkigen tijd,
Welk cene vreemde rust ;n stilstand in mijn leven schijnt er te zijn —
en in alle leven, binnen- en buitenshuis — als ik in de stille, half donkere,
ordelijke kamer zit en de blauwe oogen van mijn kind-vrouwtje mij aan-
staren, met hare vingertjes om mijne hand geklemd! Meniguur zitik
zoo ; maar van al die tijdcn zijn drie mij het Icvendigst in het geheugen
gebleven.
)Het is ochlend; en Dora, door mijne tante zoo ne^ opgeknapt,
wijst mij hoe hare fraaie lokken nog over het kussen w i 1 1 e n krullen, en
hoe lang en glanzig dat haar b, en hoe zij het liefst zoo los opgestoken
heeft onder het ne^e dat zij draagt.
>Niet omdat ik er nu nog grootsch op ben, gij spotzieke jongen," zegt
zij als ik glimlach, > maar omdat gij placht te zeggen, dat gij het zoo mooi
vondt ; en omdat ik, toen ik pas om u begon te denkcn, in den spiegel
placht te kijken met benieuwdheid of gij er waarlijk zoo heel gaame eene
lok van zoudt willen bebben. O, hoe mal hebt gij u aangesteld, Doady,
toen ik er u een gaf." — > Dat was op dien dag toen gij aan het tcekenen
134 DAVID COPPERFIELD.
waart van die bloemen, die ik u gegeven had, Dora, en toen ik u zeidfr
hoe verliefd ik was." — >0, maar ik wilde utoennietze^gen/'z(^
Dora, >hoe ik er over geschreid had, omdat ik dacht dat gij werkeli^
van mij hieldt. Als ik weer kan rondloopen, zooais ik placht te doen,
Doady, laten wij dan nog eens al die plaatsen gaan zien waar wij zulkeen
onnoozel paartje geweest zijn, zullen wij ? £n nog eens onze oude wande-
lingen gaan doenr En dien armen papa niet vergeten ?" — »Ja, dat willen
wij, en dan zullen wij eenige vergenoegde dagen hebben. Gij meet u dos
maar haasten om geheel beter te worden, liefje." — >0, dat zal ik wd
gauw doen ! ik ben al zooveel beter — dat weet ge niet !"
Het is avond ; en ik zit op denzelfden stoel, bij hetzelfde bed, met het-
zelfde gezichtje naar mij toegekeerd. Wij hebben eene poos niet gespro-
ken, en er komt een glimlach op haar gezichtje. Ik heb opgehouden mija
lichten last naar boven en naar beneden te dragen. Zij ligt hier nu den
geheelen dag.
>Doady !" — iLieve Dora !" — >Gij zult het immers niet onredelijk
vinden wat ik ^a zeggen, omdat ge mij zoo kort geleden verteld hebt,
dat mijnheer Wickfield niet wel is ? Ik zou Agnes gaame willen zien." —
tik zal aan haar schrijven, liefje." — >Wilt ge?" — >Terstond." —
> Welk een goede, lieve jongen ! Doady, neem mij eens in uw arm. Waar-
lijk, beste, het is geen kuurtje. Het is geene dwaze inbeelding. Ik heb
waarlijk behoefle om haar te zien." — >Ik houd mij overtuigd, datik
haar dit maar behoef te schrijven, en zij zal zeker komen." — >Gij ge-
voelt u heel eenzaam tegenwoordig, als ge naar beneden gaat ?" fluistert
Dora, met haar arm om mijn hals. — » Hoe kan het anders wezen, lieve,
als ik uw ledigen stoel aanzie ?" — >Mijn ledigen stoel !" Zij klemt zich
een poosje stil aan mij vast >£n gij mist mij waarlijk, Doady?" met een
helderen glimlach naar mij opziende. >Zelfs mij, datdomme,kinderach-
tige dingetje ?" — > Mijn hartje, wie is er op de wercld, die ik zoo zoo
missen ?" — >0, mijn lieve man ! Ik ben zoo blij, en toch zoo bedroefd !"
Zij kruipt dichter naar mij toe en sluit mij in beide hare armen. Zij lacht,
en snikt, en wordt dan stil en is geheel tevreden. — > Geheel tevreden,"
zegt zij. »Maar doe Agnes mijne hartelijke, liefderijke groete, en zeg
haar, dat ik zoo naar haar verlang en zulk eene behoefte heb om haar te
zien ; en dat mij anders niets meer te wenschen overblijft." — >Behalve
om weer beter te worden, Dora." — > Ach, Doady, ik denk wel eens —
gij weet, ik ben altijd een onnoozel dingetje — dat dit nooit zal gebeu-
ren !" — iNeen, zeg dat niet, Dora, en denk ook zoo niet, liefje." — > Dat
zal ik ook niet, als ik het maar laten kan, Doady. Maar ik ben heel tevre-
den ; — en mijn lieve jongen heeft het toch zoo eenzaam bij den ledigen
stoel van zijn kind-vrouwtje !"
Het is nacht, en ik ben nog bij haar. Agnes is gekomen, is den geheelen
dag en avond bij ons geweest. Zij, mijne tante en ik hebben sedert den
ochtend te zamen bij Dora gezeten. Wij hebben niet veel gesproken,
maar Dora is heel tevreden en opgeruimd geweest. Wij zijn nu alleen.
MUM KIND-VROUWTje CAAT VAN MU WEG. 135
Weet ik het nu, dat mijn kind-vrouwtje mtj spoedig zal verlaten i Men
beeft mij zoo gezegd ; men beeft mij naar mijne gedachten niets nieuws
gezegd ; maar ik ben veire van zeker, dat ik die waarheid ter harte heb
genomen. Ik kan zc mij nict eigen maken. Ik ben dien dag verscheidene
malen allcen gegaan cm te sdireien. Ik heb mij hetinnerd W;e er eens
fescbreid heeft over eene scheiding tusschen de levenden en de dooden.
k heb die geheele aantrekkelijke en aandoenlijke geschiedenis over-
dacht. Ik heb gepoogd tc berusten en mij te troosten ; en ik hoop dat mij
dit eenigszins gelukt is; maar wat ik mij niet vast in het ^emoed kan
prenten is, dat het einde onvermtjdelijk meet komen. Ik sluit hare hand
m de mijne; ik sluit haar hart inhet mijne; ikziebareliefde voormij,
levend in al hare kiacht Ik kan diebleeke, nogaltijd toevendeschim
van geloof, dat zij nog gespaard zal worden, niet van mtj verwijderen,
t& moet eens met u spreken, Doady. Ik zal U lets zeggen, waaraan ik
sedert eenigen tijd dikwijls gedacht heb. Gij zult het u immers niet aan-
trekkenf'iegtiijmetecntcederenblik,— »Aantrekken,lieve]ingetje?" —
>Omdat ik niet weet wat gij denken zult, of wat gij misschiensomtijdsal
gedacht hebt. Misschien zult gij dikwijls hetzelfde gedacht hebben.
Doady, lieve, ik vrees dat ik te jong was."
Ik leg mijn hoofd op het kussen naast het hare, en zij ziet mij in de
oogen en spreekt zeer zacht. Langzamerhand, terwijl zij voortgaat, ge-
voel ik met een beklemd hart, dat zij van zich zelve spreekt alsof zij er
reeds niet meer ware.
ilk vrees, lieve, dat ik te jong was. Ik meen niet in jaren alleen, maar
in ondcrvinding, en gedachten, en alles. Ik was nog zulk een onnoozel
schepscltje! Ik vrees, dat het beter zou geweest zijn, als wij elkander
maar als kinderen hadden liefgehad en het weer vergeten hadden, Ik be-
gin te denken, dat ik niet geschikt was voor eene getiotiwde vrouw.
Ik poog mijne tranen te bedwingen en anlwoord : lOch, iieve Dora,
evengoed als ik voor een getrouwd man !" — »Dat weet ik nog niet,"
zegt zij, nog eens als vanouds hare kniUen schuddende. iMaaralsik
meer geschikt ware geweest om te trouwen, had het u 00k meerzoo kim-
nen maken. Behalve dat, gij zijt heel schrander, en dat ben ik ngoit ge-
weest." — » Wij zijn heel gelukkig geweest, lieve Dora." — >Ik was heel
gelukkig, heel gelukkig. Maar in latere jaren zou mijn lieve jongen zijn
kind-vrouw^e moede zijn geworden. Zij zou al minder en minder gezel-
schap voor hem zijn geweest. Hij zou al meer en meer gevoeld hebben
wat er in zijn huts ontbrak. Zij zou er niet beter op zijn geworden. Het
is beter gelijk het is." — i Ach, Dora, lie&le, spreek zoo niet tegen mij.
leder woord schijnt een verwijt !" — > Neen, geen enkel woordje," ant-
woordt lij, mij een kus gevende. lO, mijn lieve, dat hebt gij nooit ver-
diend, en ik had u veel te lief om u in ernst een woord van verwijt te ge-
ven — dat was al de verdienste die ik had behalve dat ik mooi was — of
dat gij mij daarvoor hieldt. Is bet eenzaam beneden, Doady ?" — > Heel
eenzaami" — >Schrei niet IStaat mijn stoel daarnog?" — >Opdeoude
plaats." — lAch, hoe schreit mijn arme jongeni Stil, stil I Doe mij nu
Mne belofle. Ik moet Agnes spreken. Als gij beneden komt, leg dat dan
136 DAVID COPPERFIELD.
aan Agnes en laat haar bij mij boven komenj en terwijl ik methaar
spreek, laat dan niemand komen — zelfs tante met. Ik moet Agnes alleen
spreken — geheel alleen."
Ik beloof hoar dat ik Agnes dadelijk zal zenden, maar ik kan haar mt
droefheid nog niet verlaten.
>Ik zeide dat het beter was gelijk het is," fluistert zij, mij nog in hare
armen sluitende. > O, Doady, over meer jaren hadt gij uw kind-vrouw^
nooit liever kunnen hebben dan gij nu doet ; en over nog meer jaren zoa
zij u zooveel geduld gevergd en te leur gesteld hebben, dat gij haar mis-
schien niet hsdf zooveel meer hadt kunnen liefhebben ! Ik weet wel dat
ik te jong en te onverstandig was. Het is veel beter gelijk het is !"
Agnes is in de voorkamer, als ik beneden kom ; en ik doe haar de
boodschap. Zij gaat been en laat mij alleen met Jip.
Zijn Chineesch huisje staat bij het vuur; en hij hgt daarin op zijn bedje
van flanel, en beproeft den slaap te vatten, maar is daartoe te onrusti|^
De maan staat hoog en helder aan den hemel. Terwijl ik in den nadA
uitzie, vloeien mijne tranen hoe langer hoe sterker, en wordt mijn ODg^
louterd hart zwaar — zeer zwaar getuchtigd.
Ik zet mij bij het vuur en denk met dofTe wroeging aanaldieg^
heime aandoeningen, die ik sedert mijn huwelijk heb gekoesterd. Ik deok
aan elke kleinigheid tusschen mij en Dora, en gevoel diep de waarheid,
dat kleinigheden de som des levens uitmaken. Geduri^ rijst uit de zee
mijner herinnering het beeld van het lieve kind op, gehjk ik haar eeist
leerde kennen, door mijne en hare eigene jeugdige liefde opgetooid met
al de betooverende sieraden, waarin zulk eene liefde zoo rijk is. Zoa het
waarlijk beter zijn geweest, als wij elkander maar als kinderen hadden
liefgehad en het weder vergeten hadden? Ongelouterd hart, geefant-
woord !
Hoe de tijd verloopt weet ik niet, tot ik door den ouden speelmakker
van mijn kind-vrouwtje uit mijn gemijmer word gewekt. Nog onrustiger
wordende, kruipt hij uit zijn huisje, ziet mij aan, krabbelt naar de deuren
jankt om naar boven te komen.
> Van avond niet, Jip ! Van avond niet !"
Hij komt zeer lan^zaam naar mij terug, likt mij de hand en slaat zijne
flauwe oogen naar mij op.
» O, Jip ! Mogelijk nooit weer !"
Hij legt zich voor mijne voeten neer, strekt zich uit als om te gaan sUr
pen, en met een klagenden schreeuw is hij dood.
> O, Agnes ! Zie, zie hier !"
Dat gezichtje, zoo vol smart en medelijden, die tranenstroom^ die em-
stig zwijgende blik, die plechtig naar den hemel opgehevene hand !
> Agnes?"
Het is voorbij. £r komt mij eene duistemis voor de oogen ; en voor
«en tijd is alles uit mijn geheugen uitgewischt.
. BUITKN&LAIIDS GAAN.
MUNHEER )4ICAWBBR'S 0PERATI£N.
Dit is geen tijd om over mijn gemoedstoestand onder de zwaarte van
mijn lecd uit te weidcn. Ik kwam tot de gedachte, dat de toekomst voor
mij was toegemuurd, dat allc lust, belangstellmg en werkzaamheid in het
leveo voor mij ten einde waren, dat ik nergens toevtucht kon vinden dan
in het graf. Ik kwam tot die gedachte, zeg ik^ maar niet onder den eersten
achok van mijn leed. Het kwam eerst langzamerhand daartoe. Indien de
^beurtenissen, welke ik nu verhalen moet, mij niet hadden ovcrstelpt,
in het eerst om mijne smart tc bedwclmcn, en eindelijk om die nog te
vergTOOten, is het wel mogelijk (schoon ik het niet waaischijnlijk acbt)
dat ik terstond in dien toestand sou zijn vervallen. Thans verliep er een
tosschentijd eer ik mijn verlies ten voile begreep; een tusschentijd,
waarin ik zslh dacht dat het ergste geleden was, en ik mijn gemoed zel6
kon troosten door te blijven stilstaan bij al het onschuldigste en schoon-
ate in die teederc geschiedenis, die nu voor altijd was gesloten.
Wanneer het mij eerst werd aangeraden om buitenslands te gaan, of
wij het onder elkander eens werden, dat ik door reizen en verstrooiingen
mijnc gemoedsTUst moest zoeken te herstellen, weet ik zel& nu nog niet
duidelijk. De geest van Agnes heerscbte zoodanig in alles wat wij dicn
tijd van droefheid dachten, zeiden en deden, dat ik meen dit voonicmen
aan haar invlocd te moeten tocschrijven. Maar haar invloed was zoo on-
merkbaar, dat ik er niets meer van weet.
Ik begon nu werkelijk te denken, dat het spel mijner verbeelding, het-
welk haar eens met die glorie, die ik mij uit hetgeschilderdekerkvenster
hcrinnerde, had omgeven, een profetisch voorgevoel wasgeweestvan
hetgeen zij eens voor raij wezen zou onder de ramp, die mij, wanneer de
lijd geiijpt was, moest oveikomen. In al die droefenis, van het onvei^c-
telijk oogenblik af toen zij met hare opgehevene hand voor mij stond,
was zij in mijn eenzaam huis eene heilige weldoenster en troosieres. Toen
de Engel des doods het bezocht, viel mijne Dora — zoo verhaaldc men
mi) toen ik in staat was het te hooren — aan hare borst met een glimlach
in slaap. Toen ik uil mijnc bczwijming ontwaakte was haic weldadige
nabijheid het eerste waarvan ik weder bewust werd — hare medelijdende
tranen, hare woorden van hoop en vrede, haar liefderijk aangezicht, dat
zich, als uit reiner en hooger gewest, over mijn wederstrcvig hart neder-
boog en zijne smart verzachtte.
Laat ikvoortgaan.
Ikzounaarhelbuitenland gaan. Dit scheen van den eersten af onder
ons besloten te zijn. Mu de aarde het stofiielijk overschot mijner lieve
overledene bedek tc, wachtte ik slechts naar de > vermorseling van Hecp,"
gelijk mijnheer Micawber zeide, en naar het vertrek der emigrantcn.
Op verzoek van Traddles, den hartelijksten en trouwsten vricnd in
mijne droefheid, kcerden wij naar Can terburyterugiikiDcenmijne
tante, Agnes en ik. Wij begaven ons volgens afspraak rechtstrceks naar
138 DAVID COPPBUnELD.
bet huis van mijnheer Micawber. Daar, en bij mijnheer Wickfield ud
hois, vas mijn vnend, sedert onze onstuimige bijeenkomst, onaTgebroken
irerkzaam gcwcest. Toen mevrouw Micawber inij met mijne twaite
Icleeren zag binnenkomen, was zijgcvoeligaangedaan.Erwasveelgoedi
in haar hart, dat er in al die jaren nog ntet door de ruwheid van drm-
gende schuldcischers was uitgejaogd.
>Wel, mijnheer en mevrouw Micawber," waren de eerste woordes
miJQcr tantc, toen wij plaats genomen hadden, >hebt gij nu over dat
voorstel van mij nagedacht i" — >Beste jufTrouw," antwoordde mijohecr
Micawber, > misschien kan ik het besluit, waartoe mevrouw Micawber, inr
onderdanige dienaar, en ik mag er bijvoegen onze kinderen, zoowel afioD-
derlijk als gezamenlijk gekomen xijn, niet beter uitdrukken dan door de
taal van een vertnaard dichter te leenen, en te antwoorden, dat onze boot
aan het strand en onze bark op de zee ligt," — » Best !" zeide mijne tante,
•Ikdurfmijvaauwverstandigbesluitallesgoedsvoorspellen." — iMejuf-
frouw, gij doet ons z^cr veel eer aan," antwoordde hij. Oaama raid-
pleegde hij een Ujstjs met aanteekeningea >W3t de financieele hulp be-
treft, die ons in staat zal stellen om onze broze kano op den oceaan der
onderaeming te laten uitloopen, zoo heb ik dit gewichtig punt nognuali
in overweging gcDOmcn, en wilde ik u voorstellen om briefjes van my
aan te nemen — geschreven,gelijk noodeloos is te vermelden, op legel-
. tjes van zulk bedrag als bij vcrschiUende aklen van het Parlement rev
pecdevelijk voor geschriften is bepaald — op achttien, vierentwintigai
derdg maanden. Het voorstcl, dat ik u vroeger heb aangebodcn, wu
twaalf^ achttien en vier en twintig maanden ; maar ik vrees, dat zolk eene
schikking mij misschien geen tijd genoeg lou laten om te wacbten tot
zich iets opdeed. Wij zouden misschien," vervolgde mijnheer Micawber,
in dekamerrondziendealsofbijverscheidenehonderd bunders van bet
bcste bouwland om zich had liggen, >als de eerste acceptatie verviel,
ongelukkig met onzen oogstkusnen geweest zijn, ofooknog geenooj^
bebben ingehaald. Arbcid, geloof ik, is somtijds moeiclijk te bekomenio
dat gedeelte van onze koloniale bezittingen, waar het ons lot zal cijn met
den wcligen grond te kampen." — iSchikdatjuist zooalshetu belicA,
mijnheer." zeide mijne tante. — iMejufTrouw," antwoordde hij, (me-
vrouw Micawber en ik zijn diep gevoelig voor de allerwelwillendste
goedhcid onzer vrienden en beschermers. Wat wij wenschen, isallesin
behoorlijke orde te doen en stipt ons woord te houden. Nu wij, gelijkwq
op het punt zijn om te doen, een geheel nieuw blad omslaan, en ^ het
ware tenigtreden om een sprong van geene gewone grootte te nemen, ii
het voor mijn gevoel van eigenwaarde van hoog gewicbt, en bovendun
een voorbeeld voor mijn zoon, dat deze schikkingen zoodanig geregdd
worden als tusschec meusch en mensch."
Ik weet niet, dat mijnheer Micawber aan deze laatste uitdnikking
eenige beteekcnis hecbtte, 00k weet ik niet, dat iemand dit ooit doet d
gedaan heefl ; maar hij scheen er buitengemeen veel smaak in te vinda
en herhaalde, met een nadrukkelijk knikje: >als tusschen mensch es
mensch."
micawber's schikrinoen als tusschsn mensch en mensch. 139
>Ik heb wisseltjes voorgesteld," zeide mijnheer Micawber, »wissel-
tjes — een gerief voor den handel, dat wij, geloof ik, oorspronkelijk
aan de Joden hebben te danken, die het mij voorkomt^ dat er altijd
drommels veel mee gedaan hebben — omdat zij geSscompteerd kunnen
worden. Maar als men aan eene schuldbekentenisofanderesoort vai|
verzekering de voorkeur zou geven, ben ik gaarne bereid om zulk een
document te onderteekenen ^- als tusschen mensch en mensch."
Mijne tante zeide te gelooven, dat het in een ^eval, waarin beide par-
tijen genegen waren om alles toe te stemmen, met moeielijk zou zijn dit
punt te beslissen. Mijnheer Micawber was van dezelfde meening.
> Wat onze huiselijke toebereidselen betrefl, mejuf&ouw," zeide mijn-
heer Micawber met zekere trotschheid. »omdebestemmingtegemoet
te gaan, waaraan wij ons nu hebben toegewijd, daarvan verzoek ik u
verslag te mogen doen. Mijne oudste dochter begeeft zich elken morgen
om vijf ure naar een naburig etablissement, om de kunst — indien het
kunst mag genoemd worden — van koeienmelken te lee^en. Mijne jon-
gere kinderen worden aangespoord om, zoo nauwkeurig als de omstan-
digheden zulks veroorloven, m de arme gedeelten dezer stad de zeden
en gewoonten van varkens en hoenders gade te slaan, eene studie,
waarbij zij een paar malen in dreigend gevaar zijn geraakt om overreden
te worden. Ik zelf heb gedurende de laatste week mijne aandacht op de
kunst van broodbakken gevestigd: en mijn zoon Wilkins is met een wan*
debtok uit^egaan, en heeft helpen veedrijven, wanneer hem door de
ruwe huurhngen, die de zorg daarvoor is opgedragen, werd veroorloofd
om in dit opzicht zijne vrijwillige diensten te verleeneu — between ik
met leedwezen, voor de eer des menschdoms, moet zeggen dat met dik-
wijb gebeurde, daar hij'gewoonlijk met verwenschin^en gewaarschuwd
werd om het te laten." — > Alles heel goed," zeide mijne tante aanmoe-
diffend. ȣn mevronw Micawber is zeker 00k bezig geweest, daaraan
twijfel ik niet. — >Lieve juffrouw," antwoordde mevrouw Micawber zeer
emstig, >ik wil wel bekennen, dat ik mij niet heb bezig gehouden met
aangelegenheden, die onmiddellijk met den landbouw of de veehoederij
in verband staan, schoon ik wel weet, dat op eene vreemde kust beide
mijne aa'ndacht zullen vereischen. Den tijd, dien ik van mijne huiselijke
plichten heb kunnen afzonderen, heb ik aan eene eenigszins breedvoe-
rige correspondentie met mijne familie gewijd. Want ik moet bekennen,
het komt mij voor, mijn beste mijnheer Copperfield," zeide mevrouw
Micawber, die zich altijd, uit oude gewoonte denk ik, m het vervolg
barer rede tot mij wendde, tot wien anders zij 00k in het begin het woord
mocht gericht hebben, >dat nu de tijd gekomen is waarop het verledene
in vergetelheid moest begraven worden; waarop mijne familie mijnheer
Micawber bij de hand moest nemen en mijnheer Micawber mijne familie
bij de hand moest nemen; wanneer de leeuw zich naast het lam moest
nederleggen, en mijne familie weder op een goeden voet met mijnheer
Micawber komen."
Ik zeide, dat ik dit 00k zoo vond.
iDit is ten minste het licht, mijn beste mijnheer Copperfield," ver-
140 DAVID COPPSRFIELD.
volgde mevrouw Micawber, > waarin ik de zaak beschouw. Toen ik nog
thuis was bij papa en bij mama, was mijn papa gewoon te vragen, also
in onzen beperkten kring een of ander pnnt in behandeling was: >Ii
welk licht beschouwt mijne Emma dezaak?" Dat niijn papa al te ▼«!
met mij ingenomen was, weet ik wel; maar over zulk een puntabde
ijskoude koelheid, die altijd tusschen mijnheer Micawber en mijoe
femilie heeft bestaan, heb ik toch noodzakelijk eene meening gevonnd,
al mag het eene onjuiste zijn." — »Zondertwijfel. Natuurlijkmoetge
dat gedaan hebben, mevrouw !" zeide mijne tante. — » Juist," hervatte
mevrouw Micawber. >Nu kunnen mijne redeneering en mijn besluit wd
verkeerd wezen; het is zelis wel waarschijnlijk; maar mijn persoonlijk
gevoelen is, dat de kloof tusschen mijne familie en mijnheer Micawber
kan worden toegeschreven aan eene vrees, door mijne familie gekoesterd,
dat mijnheer Micawber finandeelen bijstand zou kunnen verlangen. Ik
kan niet nalaten te denken," zeide mevrouw Micawber^ en zette daarbq
een zeer schrander gezicht, tdat er leden van mijne familie zijn, die be-
ducht zijn geweest dat mijnheer Micawber hun om hunne namen son
verzoeken. Ik meen niet om bij den doop aan kinderen te worden g^
schonken, maar om op wisseltjes geschreven en op de geldmarkt gene-
gotieerd te worden."
De blik van scherpzinnigheid, waarmede mevrouw Micawber deie
ontdekking aankondigde, alsof niemand ooit voorheen aan zoo iets g^
dacht had, scheen mijne tante eenigszins te verbazen, zoodat zij tameHjk
drifdg antwoordde: >Wel mevrouw, over het geheel zou het mij niet
verwonderen als gij gelijk hadt" — >Daar mijnheer Micawber nugereed
staat om de financieele kluisters af te werpen, die hem zoolang gekndd
hebben," zeide mevrouw Micawber, » en eene nieuwe loopbaan te begin-
nen in een gewest, dat zijne bekwaamheden eene genoegzame ruimte
aanbiedt — het geen, naar mijn gevoelen, van buiten^emeen gewichtis,
daar mijnheer Micawbers' bekwaamheden vooral ruunte vereischen —
komt het mij voor, dat mijne familie deze gelegenheidmoestwaainemeD
om tot eene toenadering te komen. Wat ik zou verlangen, zou eene
samenkomst van mijnheer Micawber en mijne familie zijn^ bij een
feestelijk onthaal, op kosten van mijne familie gegeven; waarop,waih
neer mijnheer Micawber's gezondheid en voorspoed door een der voor-
naamste leden mijner familie werden ingesteld, mijnheer Micawber
gelegenheid zou hebben om zijne inzichten te ontwikkelen." — »Beste,'*
zeide mijnheer Micawber met eenige warmte, >het zal best voorm^*
wezen maar terstond en duidelijk te zeggen, dat indien ik voor die ver-
zamelde groep mijne inzichten ontwikkelde, zij mogelijk zouden blijkeD
van een ongevalligen aard te zijn, daar mijn gevoelen is, dat uwe fismiilie
te zamen genomen impertinente opsnijders, en hoofd voor hoofd over-
gegevene schobbejakken zijn.*' — >Neen, Micawber, neen," antwoordde
mevrouw Micawber, haar hoofd schuddende. iGij hebt hen nooitbeg^^
pen, en zij hebben u nooit begrepen."
Mijnheer Micawber kuchte.
»Zij hebben u nooit begrepen, Micawber,'* zeide zijne gade. t Mis-
TRADDLES ROBUT HUNHBER HICAWBER. I4I
schien zijn zij daartoe buiten staat Zoo ja, dan is het bun ongeluk, en
kan ik medelijden daarmedc tiebben." — >Het spijt mij zeer, lieve
Emma," leide mijnheer Micawber vermurwd, > dat ik mij tot uildnikkin-
gen heb laten vcrvoeren, die ulfs maar in de verte den schijn van sterke
aitdrukkingen hadden. Al wat ik zeggen wilde is, dat ik wel buitensUnds
kan gaao, zonder dat uwe familie mij met hunne toenadering begnn-
■tigd — korlom, zonder dat ik iets ran hen zie of hoor ; en dat ik over
het gebeel liever En gel and wil rerlaten zoo als ik hier ga en sta, dan
van hen nog een duwtje te krijgen om geholpen te wor£n. Evenwel,
melievc, als zij de goedtuid mochten hebben om op uwe mededeelingen
te antwoordcQ — hetgeen onze vereenigde ondervinding zeer onwaar-
schijnlijk maakt — is het ver btiiten mijne gedache om uwe wenschen te
willen vcrijdelcn,
Toen de zaak aldus was bij'gcl^gd, gaf mijnheer Micawber zijne vrouw
den arm, en naar den hoop boeken en papieren zicndc, die voor Tradd-
les op de tafel lag, zeide hij, dat zij ons nu alleen zoudcn laten ; hetgeen
zij dakrop met vcel plechtigheid deden.
>Beste Coppcrfield," zeide Traddles, zich in zijn stoel achteroverwer-
pende toen zij de deur uit wares, en mij aanziende met eene hartelijkhcid,
die zijne oogen rood deed worden en zijn haar naar alle kanten deed
uitsteken, >ik zoek geene verontschuldiging om u met zaken lastig te
valleOj omdat ik weet. dat gij er groot belang in stelt en ze uwe gedach-
ten misschien zuUen verstrooien. Ik hoop, dat ge niet al te veel zijt afge-
tobd,bestejongen?" — ilkbennu weerheel wel,"antwoorddeik. iWij
hebben meer reden om aan mijne tante te denken, dan aan iemand
anders. » Gij weet hoeveel zij gedaan heeft." — » Wel zeker, wel zeker,"
zeide Traddles. > Wie kan dat vergeten !" — * Maar zelfe dat is nog niet
alles," zeide ik. >In de laatste veerdendagen heeft een nieuwheswaar
haar gedrukt, en is zij iedercn dag naar Londen enteruggeweest. Ver-
Gcheidene malen is zij vrocg uitgegaan ea tot des avonds uitgebleven.
Gisteravond, Traddles, toen zij deze reis voor zich had, washetbijna
middemacht toen zij thuis kwam. Gij weet wel hoe bezorgd zij voor an-
deren is. Zij wil mij niet zeggen wat haar drukt."
Mijne tante, zeer bleek en met diepe plooieninhetgeEicht,bleef on-
beweeglijk zitten tot ik gedaan had. Toen rolden er eenige tranen over
hare wangen en stak zij hare hand in de mijne.
>Het is nicts, Trot; het is niets. Er zal niets meer gebetiren. Gij zult
het spoedig weten. Nu Agnes, liefje, laten wij eens aan de zaken gaan."
»lk moet tot eer van mijnheer Micawber zeggen," begon Traddles,
>dat hij, schoon het schijnen zou, dat hij voor zich zelvcn nooit met
voordeel heeft gewerkt, waailijk onvermoeid is als hij voor anderen
werkL Ik heb nooit zoo iemand gczien. Als hij altijd zoo doet, moet hij,
wat dat betreft, tegenwoordig omtrent tweehonderd jaar oud wezen. De
drift waarin hij zich gedung brengt ; de onstuimigheid waarmede hij
nacht en dag onder boeken en papieren heeft gewoeld ; om niet te spre-
ken van de menigte brieven, die hij mij tusschen dit huis en dat van mijn-
heer Wickfield heeft geschieven, ja dikwijls over de tafel. als hij tegen-
T
1-42 DAVID COPPERFIELD.
over mij zat en veel gemalckelijker had kunnen spreken — het is waarlijk
verbazend!" — iBrieven!" riep mijne tante uit. >Ik geloof, dathijin
brieven droomt/' — lEn mijnheer Dick heeft ook wonderen gedaan^"
zeide Traddles. iZoodra hij van zijn wachtpost bij Uriah Heep was ont*
slagen, wien hij zoo nauw in het oog heeft gehouden, dat ik het nooit
beter heb zien doen, wijdde hij zich geheel aan mijnheer Wickfield. En
waarlijk, zijn verlangen om zich bij de nasporingen, die wij gedaan heb-
ben, nuttig te maken, en de wezenlijke diensten, die hij met uittreksds
maken, kopieeren, en halen en brengen heeft bewezen, waren inderdaad
een prikkel om ons aan te vuren." — iDick is een zeer opmerkenswaar-
dig man," riep mijne tante uit, ten dat heb ik altijd gezegd. Gij weet het
nog wel, Trot !" — i Met blijdschap mag ik zeggen, juflfrouw Wickfidd,"
vervolgde Traddles, te gelijk met groote kieschheid en met grooten emst,
>dat mijnheer Wickfield gedurende uwe afwezigheid aanmerkelijk in
beterschap is gevorderd. Ontslagen van den beul, die hem zoo lang g^
marteld heeft, en van den akeligen angst waarin hij leefde, is hij bijna
dezelfde mensch niet meer. Nu en dan was zelfs zijn verzwakt vermogen
om zijn geheugen en zijne aandacht op bijzondere punten van zijne zaken
te bepalen weder veel sterker ; en zoo is hij in staat geweest om ons som-
mige dingen duidelijk te maken, die wij zonder hem zeer moeielijk, zoo
niet hopeloos, zouden gevonden hebben. Maar wat ik nu te doen heb is
tot de resultaten te komen, die kort genoeg zijn; want ik wil niet uitwei-
den over al de gunstige omstandigheden, die ik heb opgemerkt en die
voor de toekomst hoop geven, of ik zou nooit gedaan hebben."
Zijn natuurlijke toon en zijne innemende eenvoudigheid lieten duide-
lijk blijken, dat hij dit zeide om ons moed te geven en het Agnes moge-
Kjk te maken om met kalmte over haar vader te hooren spreken ; maar
bet was ons daarom niet te minder aangenaam.
iLaat mij nu zien," zeide Traddles, de papieren op de tafel doorkij-
kende. i Nu wij ohze balans hebben opgemaakt, en vooreerst eene gc-
weldige massa van onopzettelijke verwarring, en ten tweede opzettelijkc
verwarring en vervalsching in orde hebben gebracht, houden wij het
voor bewezen, dat mijnheer Wickfield thans zijne zaken zou kmmen
Hquideeren en verantwoording van zijne administrate doen, zonder dat
er iets te kort kwam of vermist werd." — lO, God zij dank !" riep Agnes
met aandoening uit. — iMaar," zeide Traddles, ihet saldo, dat hem ab
middel van bestaan zou overblijven — en ik vooronderstel, dit zeggende,
dat zelfs het huis verkocht wordt, — zou zoo gering wezen (naar alle
waarschijnlijkheid niet meer dan eenige honderd pond), dat juflfrouw
Wickfield er misschien wel eens over mocht denken of hij niet de admi-
nistratie zou kunnen behouden van het landgoed, waarvan hij zoo lang
rentmeester is geweest. Zijne vrienden zouden hem met hun raad kunnai
bijstaan ; weet ge, nu hij vrij is. Gij zelve, juffrouw Wickfield — Copper-
field — ik...." — ilk heb er over gedacht, Trotwood," zeide Agnes, mg
aanziende, ten ik gevoel, dat het zoo niet wezen mag en niet weita
moet ; zelfe niet op aanbeveling van een vriend, wien ik zooveel ver-
fchuldigd en zoo daiiVbaaxYiwi" — 'k^^w^TvvsXxe.^^en^dat ik het aan-
TRADDLES ROEMT URIAH HEEP NIST. I43
Taad,'' merkte Traddles aan. i Ik acht mij verplicht om er van te spreken.
Meer niet.*' — i Het doet mij genoegen u dit te hooren zeggen," ant-
woordde Agnes kalm en bedaard, i want het geeft mij hoop, bijna zeker-
heid, dat wij eveneens denken. Beste mijnheer Traddles en mijn beste
Trotwood, nu papa met eere vrij komt, wat zou ik nu nog meer kunnen
wenschen ! Ik heb altijd gehoopt dat ik, als hij uit het net, waarin hij ver-
strikt was, verlost kon worden, hem een klein gedeelte van de liefde en
zorg, waarvoor ik hem te danken heb, zou kunnen vergoeden en mijn
leven aan hem toewijden. Dit is jaren lang het toppunt van mijne hoop
geweest. Voortaan zelve voor hem te zorgen zal het grootste geluk zijn — ;
na dat groote geluk hem van alle verantwoordelijkheid ontslagen te
zien — dat ik ooit kan kennen." — iHebt gij al bedacht hoe gij dat zuh
doen, Agnes ?" — iDikwijls ! Ik ben niet bang, beste Trotwood. Ik houd
mij zeker, dat het zal gelukken. Zooveel menschen zijn er hier, die mij
kennen en genegen zijn, dat ik er geheel zeker van ben. Wantrouw mij
maar niet. Wij hebben niet veel noodig. Als ik het lieve oude huis huur
en daar eene school houd, zal ik nuttig werkzaam en gelukkig zijn."
De kalme nadruk harer vroolijke stem bracht mij zoo levendig eerst
het lieve oude huis zelf, en daama mijne eenzame woning voor den geest,
dat mijn hart te vol was om te spreken. Traddles hield zich eene poos
alsof hij druk onder zijne papieren zocht.
iVervolgens, jufFrouw Trotwood," zeide Traddles, >dat geld van
u." — 1 Wei, mijnheer," zeide mijne tante, met een zucht. i Al wat ik er
van te zeggen heb is, als het weg is, kan ik het dragen, en als het niet weg
is, zal ik blij zijn het terug te krijgen." — iHet was oorspronkelijk, naar
ik meen, achtduizend pond, geconsolideerde schuld?" zeide Traddles. —
> Juist," antwoordde mijne tante. — i Ik kan er niet meer dan vijf te recht
brengen," zeide Traddles met een verlegen gezicht. — iDuizend^"
vroeg mijne tante met ongemeene bedaardheid, i of pond?" — >Vijf
duizend pond," zeide Traddles. — > Dat is al wat er was," liet mijne
tante daarop volgen. ilk heb er zelf drie van verkocht. Een duizend heb
ik voor uw contract betaald, Trot, beste jongen ; en de twee andere heb
ik nog. Toen ik de rest verloor, achtte ik het verstandig niets van die
som te zeggen, maar ze stil voor een kwaden dag te bewaren. Ik wilde
eens zien hoe gij de proef zoudt doorstaan, Trot;endathebtgij edel
fedaan — met volharding, zelfvertrouwen en zelfverloochening ! Zoo
eefl Dick ook gedaan. Spreek nu niet tegen mij, want ik vind mijne
zenuwen een beetje geschokt."
Niemand zou dat gedacht hebben, die haar zoo met over elkanderge-
slagene armen stijf rechtop zag zitten ; maar zij had eene verbazende
zelfbeheersching.
iDan verheugt het mij te mogen zeggen," riep Traddles met een van
blijdschap stralend gezicht, idat wij al het geld terug hebben!" — >Fe-
liciteer mij niet, geen van alien!" zeide mijne tante. iHoe zoo, mijn-
heer?"— iGij dacht,dat mijnheer Wickfield het zich had toegeeigend?"
zeide Traddles. — i Natuurlijk," antwoordde mijne tante, ten liet mij
daarom gemakkelijk tot zwijgen brengen. Agnes, geen woord !" — lEn
144 DAVID COPPERFIELD. ■
het werd ook inderdaad losgemaakt," zeide Traddles, »uitkrachtiil
de volmacht, die hij van u had ; maar ik behoef niet te zeggen door wis I
en op wiens eigenlijke handteekening het losgemaakt werd. Naderhioi I
maakte die schurk mijnheer Wickfield wijs — en bewees het ook net 1
cijfers — dat hij dat geld had gebniikt (op algemeenen mondelijkra^ I
beweerde hij) om andere tekorten en bezwaren verborgen te hooda
Mijnheer Wickfield was in zijne handen zoo zwak en weerloos, dat hij c '
naderhand nog verscheidene malen intrest betaalde van een vermeeai
kapitaal, hetwelk hij wist dat niet bestond, en zich daardoor, ongelukki|,
medeplichtig maakte aan het bedrog." — i£n eindelijk nam hij zdfdr
schuld op zich," voegde mijne tante er bij, »en schreef oiij eendoQa
brie^ waarin hij zich zelven diefstal en allerlei ongehoorde misdrijva
ten laste legde. Daarop ging ik hem op een ochtend een bezoek bres*
gen, vroeg om eene kaars, verbrandde den brief, en zeide hem dat I4
als hij ooit mij en zich zelven recht kon doen, het dan doen moest;a
als hij dat niet kon, dat hij zich dan om zijn dochters wil moest stilhoi-
den. — Als iemand een woord tegen mij spreekt, ga ik heen !*'
Wij hielden ons alien stil ; Agnes bedekte haar gelaat.
>Wel, lieve vriend," zeide mijne tante, na eene poos van stilte, >es
hebt gij hem werk^lijk het geld weder afgeperst ?" — » Wei, gij moct
weten," antwoordde Traddles, i mijnheer Micawberhield hem zoo vast
en was telkens weder met zooveel nieuwe punten gereed als de oudeniet
wilden helpen, dat hij niet van ons kon loskomen. lets opmerkelijks is,
dat ik waarlijk niet geloof dat hij die som zoozeer ter bevrediging zijner
hebzucht, hoe onverzadelijk die ook wezen mag, had opgestoken, als wd
uit haat tegen Copperfield. Hij heeft mij dit duidelijk gezegd. Hij zeide,
dat hij zelfe evenveel had willen uitgeven, om Copperfield te benade^
len." — iZoo !" zeide mijne tante, peinzend hare wenkbrauwen samen-
trekkende en even naar Agnes omziende. 9 En waar is hij nu gebleven?"—
>Dat weet ik niet Hij is de stad uit," antwoordde Traddles, » met zijne
moeder, die al dien tijd niet heeft opgehouden met bidden, jammeren cd
geheimen verklappen. Zij zijn met een der nachtdiligences naar Loo-
den vertrokken, en meer weet ik niet van hem, behalve dat hij nog Ihj
het afecheid op eene werkelijk vermetele wijs zijne kwaadaardigheid
toonde. Hij scheen te denken, dat hij bijna niet minder aan mij dan aan
mijnheer Micawber te danken had; hetgeen ik — gelijk ik hem ook
zeide — voor een compliment hield." — 1 Denkt ge dat hij nog geld heeit,
Traddles?" vroeg ik. — >0 Heere ja, dat zou ik wel denken," ant-
woordde hij, emstig zijn hoofd schuddende. >Ik zou zeggen, dat hij op
eene of andere manier nog veel moet hebben opgestoken. Maar ik denk,
Copperfield, als gij gelegoiheid had om hem in het oog tehouden, zoudt
ge bevinden, dat het geld dien man nooit van kwaaddoen zal afhouden
en hij eindelijk daardoor in zijn ongeluk zal loopen. Hij is zoo door en
door een huichelaar, dat hij alles, waarop hij afgaat, langs kromme
wegen moet zoeken te bereiken. Dat is hem de eenige vergoeding voor
het bedwang, dat hij zich aandoet. Altijd langs den grond kniipend
naar een of ander gericht doel, wordt alles wat hij onderweg net door
OVBKWEGIHOEN TEN AANZUN VAH UVNHEBR HICAWBKR. 14$
: zijne verbeelding vergroot, en daarom moet hij iedereen verdenken en
: hatcn, die hem op de onschuldigste manier in den weg komt. Zoo wor-
den de kromme wegen, ieder oogcnblik en om dc minste reden, of ook
. gcheel zonder reden, nog krommer. Men behoeft slechts te bedenken,
-hoe het bier met hem gegaan is, om dattebegrijpen."— ^iHijiseeo
monster van laaghaTtigheid!"£eidemijnetante.— iDatweetikwaarlijk
DOg zoo niet," merkte Traddles peinzend aan. i Vele menschen kunncD
. al zeer laaghartig wezen ala zij er zich op willen toeleggen." — ■ En nu
over mijnhcer Wficawber," zeide mijne tantc — iWel, waarlijk," ant-
woordde Traddles zeer vraolijk, i ik moet mijnbeer Micawber nogmaals
den hoogsten lof geven. Als hij niet zulk een langen tijd zoo geduldig en
ijrerig ware geweest, hadden wij nooit kunnen hopen lets noemenswaar-
digs uit te richten. En ik meen dat wij behoorden in aantnerking te
nemen, dat mijnheer Micawber niet alleen gedaan heeft wat recht is,
maar dat ook uit zucht voor recht en gerechtigheid heeft gedaan, als wij
bedenken welke bedingen hij met Uriah Heep zelfhad kunnen maken,
als hij maar had willen stihwijgen." — » Zoo denk ik ook," teide ik. —
• Wat zoudt ge hem dan nu willen geven ?" vroeg mijne tante. — » 0 ! eer
gij daaraan komt," zeide Traddles eenigzins becfremmeld, »vrees ik nog
te mocten zeggen, dat ik bij het maken van deze onwettige schikking in
eene moeielijke zaak — want allea is van het begin tot het einde geheel
onwettige vooTzichtig heb geacht (daar ik niet in staat was alles te dwin-
gen) om twee punten over te slaan. Die brief jes, die mijnheer Micawber
hem voor voorschotten heeft gegeven..." — » Wei ! Die moeten betaald
worden," zeide mijne tante. — »Ja, maar ik weet niet wanneer zij inge-
vorderd zullen worden of waar zij zijn," antwoordde Traddles, met wijd
geopende oogen, i en ik voorzie, dat mijnheer Micawber, tusschen dezen
tijd en zijn vertrek, gedurig gearresteerd zal worden en zijn goed met
beslagbelegd zal worden." — »Dan moet hij telkenswederbevrijd wor-
den en zijn goed insgelijks," zeide mijne tante. iHoe groot is het bedrag
in het geheel f'' — » Mijnheer Micawber heeft zijne operation, — lOO
Doemt hij ze — zeer nauwkeurig en omstandiggeboekt," antwoordde
Traddles met een glimlach, > en hij stelt het bedrag op honderd en drie
pond en vijf schellmgen." ^ > Wat zullen wij hem dan geven, die som
mgeslotenP" zeide mijne tante. » Agnes, melieve, overdeverdeeling kun-
nen wij oaderhand wclj praten. Hoeveel zou het moeten zijn f Vijfhon-
derd pond ?"
Nu namen Traddles en ik beiden te gelijk het woord. 0ns beider raad
was eene kleine som in geld, en de betaling, zonder dit mijnheer Micaw-
ber vooraf te zeggen, van Uriah's vorderingen naannate zij opkwaraen.
Verder stelden wij voor, de uitrusting en den overtocht voor de familie
te bekostigen en daarbij nog honderd pond te voegen ; en mijnheer Mi-
cawber's beschikkingen voor het terugbetalen dier uitschotten met alien
emat te behandelen, daar het voor hem zelven heilzaam zou kunnen zijn
te denken, dat hij onder zulk eene veranlwoordelijkheid lag. Hierbij
gaf ik in ovcrwcging om baas Peggotty met zijn karakter en zijne ge-
schiedenis bekend te maken, en dezen, op wien ik wist dat men zich
DkYttt cxtpPEanKLD. — m, 'v^
146 DAVID COPPERFIELD.
verlaten kon, in stilte volmacht te geven om hem nog honden ,
voor te schieten. Verder stelde ik voor om mijnheer Micawber eenigil
belangstelling voor baas Peggotty in te boezemen, door hem zooyed'
van de gescUedenis van dien braven man mede te deelen als ik meauk
hem te mogen verhalen, of raadzaam mocht achten; en te beprcena
om beiden tot wederzijdsch voordeel met elkander in gemeenschap te
brengen. Wij alien schonken deze inzichten onze hartelijke goedkeuring;
en ik mag hier meteen wel zeggen, dat de hoofdpersonen ze kort nader
hand 00k tot de hunne maadkten, en zich tot eene vriendschappelijke
samenwerking verbonden.
Daar ik za^, dat Traddles mijne tante nu wederom met zekeren angst
aankeek, hermnerde ik hem aan het tweede en laatste punt, waarvan hq
gesproken had.
iGij en uwe tante zult mij wel verschoonen, Copperfield, alsikeen
pijnlijk onderwerp aanroer, gelijk ik zeer vrees te zullen doen," zdde
Traddles aarzelende, i maar ik acht het toch noodig er u aan te herinoe-
ren. Op den dag van mijnheer Micawber's gedenkwaardige memorie
van beschuldiging heeft Uriah Heep eene dreigende toespeling uitgestoo-
ten op — den echtgenoot van uwe tante."
Mijne tante, die even stijf en schijnbaar koel bleef zitten, antwoordde
met een toestemmend knikje.
1 Misschien," zeide Traddles, i was dit slechts eene beleediging, die ven-
der niets te beteekenen had ?" — i Neen," antwoordde mijne tante. —
lEr was dus — neem mij niet kwalijk — inderdaad zulk een persoon,
en die persoon was eenigszins in zijne macht?" zeide Traddles b^
schroomd. — » Ja, mijn goede vriend," antwoordde mijne tante.
Traddles, wiens gezicht aanmerkelijk langer werd, verklaarde nu, dat
hij deze aangelegenheid niet had kunnen aanroeren ; dat zij dus, eventls
de schulden van mijnheer Micawber, niet begrepen was in de door hem
gemaakte bedingen ; dat wij nu geen gezag meer over Uriah Heep had-
den, en dat deze, als hij iemand van ons eenig kwaad of eenige onaang^
naamheid kon berokkenen, dit zeker niet zou laten.
Mijne tante hield zich stil, tot er wederom eenige tranen over hare
wangen rolden.
1 Gij hebt volkomen gelijk,'' zeide zij. i Het was zeer bedachtzaam van
u er van te spreken." — » KLan ik — of Copperfield — iets doen ?" zeide
Traddles zacht. — i Niets," antwoordde mijne tante. 9 Ik dank u no^
maals en nogmaals. Trot, beste jongen, een ijdel dreigement! Laten wy
mijnheer en mevrouw Micawber terug laten komen. En spreek geen van
alien tegen mij !" Daarmede streek zij hare japon glad en bleef, stijf
rechtop, naar de deur zitten kijken.
>Wel, mijnheer en mevrouw Micawber," zeide mijne tante toen zij
binnenkwamen. >Wij hebben over uw emigreeren gesproken, en verzo^
ken u wel verschooning, dat wij u zoo lang buiten de kamer hebben ge>
houden. En nu zal ik u zeggen welke schikkingen wij voorstellen."
Deze schikkingen zette zij daarop uiteen, tot onbegrensde blijdschap
van het geheele gezin — want al de kinderen waren er ook bij — en tot
ALLE ZAKEH ZIJN OEREGELD. 147
znlke tevredenhcid van mijnhecr Micawber, die hicrin bet begin eener
geheele reeks van wissel- opera tign zag, dat hij zich nict wUde laten ont-
raden om terstond heen te Snellen en zegcltjes voot zijne briefjes te koo-
pen. Zijne blijdschap werd echter zeer spoediggedempt, want bin nen
vijf minutenkwain hij onder de hoede van een deurwaarder tenig en on-
derrichtte ons met een stroom van tranen, dat allcs verloren was, Wij,
die op deze gebeurtenis, dienatuurlijkhetbedrijf van UiiahHeep was,
wel waren voorbereid, betaalden spocdig het geld; en binnen nog vijf
miQUten zat roijnheer Micawber aan de tafcl de zegeltjes te beschrijven,
met zulk een innig genoegen op zijn gczicht, als alleen die aangename
bezigheid, of het maken van punch, in voile mate daarop kon te voor-
schijn roepen. Te zien hoe hij die zegcltjes met het genot van een kunste-
naar cat te beschrijven, optoetste alsof het teekeningen waren, ze van
nabij, van verre en van ter zijde bekeek, met plechtigen emst de sommen
CD de datums in zijn zakboekje aanteekende, en toen alles gedaan was
ze nog tens met diep gevoel hunner kostbare waardij beschouwde, was
een tooneel, dat inderdaad de moeite waard was om er naar te komen
kijkcn.
>Het bcste dat gij nu doen kunt, mijnbeer, als ge mij wilt veroorlovcu
om u raad te geven," zeide mijne tante, na dat alles stilrwijgend te hcbben
aangezien, »i3, dat werk voor altijd af te zweren." — »Mejuf&ouw,"
antwoordde mijnheer Micawber, »het is mijn vooraemen zulk ecne ge-
lofte op het nog maagdelijke blad der toekomst aan te teekenen. Me-
vTouw Micawber zal getui^e daarvan zijn. Ik vcrtrouw," vervolgde hij
plechtig, dat mijn zoon Wilkins altijd onthouden zal, dat hij oncindig
beter zou doen met zijne vuist in het vuur te steken, dan ze tc gebruiken
om de adders te hanteeren, die bet hartebloed van zijn ongelukkigen
vader hebben vergiftigd !" Diep geroerd, en in een oo^enblik in een beeld
der wanhoop herschapeo, beschouwde mijnheer Micawber die adders
met een blik van soraberen aischuw (waarin echter zijne bewondering
van zoo even nog niet geheel gesmoord was), vouwde ze op en stak ze
in zijn zak.
Daarmede was het werk van dien avond afgeloopen.Wij waren moede
en den rolgenden dag zouden mijne tante en ik naar L o n d e n tenig-
keeren. Er werd nog afgesproken, dat mijnheer en mevrouw Micawber
ons zouden volgen, nadat zij hun ^oed aan een uitdrager hadden ver-
kocht ; dat de zsiken van mijnheer Wtck&eld, met alien mogelijken spoed,
onder het toezicht van Traddles geliquideerd zouden worden, en dat
Agnes, terwijl dit plaats had, ins^elijks naar L o n d e n zou komen. Wij
sleten den nacht in het oude huis, dat, van de tegenwoordigheid der
Heep's bevrijd, van eene besmettelijke ziekte gezuiverd scheen tc zijn,
en ik sliep in mijne oude kamer, gelijk een eindelijk weder thuis gekomen
schipbreukeling.
Des anderen daags gin^en wij terug naar het huis mijner tante — niet
naar het mijne ; en toen zij en ik, als vanouds, voordat zij naar bed ging,
bi) elkander zaten, zeide zij :
iTrot, verlangt gij waarlijk te weten wat ik in den laatsten tijd op het
148 DAVm COPPERFIELD.
hart heb gehad?" — »}a, waarlijk, tante. Als het mij ooit spijti
dat gij een verdriet of eene bekommering hadt, waarin ik met dASi
zou het nu zijn." — 1 Gij hebt al smart en verdriet genoeg gehad, kmd,'
zeide mijne tante yriendelijk, >zonder dat er mij ne kleine ellendenooi
bij komen. Ik kon geene andere reden hebben, Trot, cm iets voor ug^
heim te houden." — iDatweetikweVantwoorddeik. »Maarzeghet
mij niu" — iZoudt ge morgenochtend wel een eindje met mijwiDoi
gaan rijden?" vroeg mijne tante. — iNatuurlijk." — >0m negenuur,"
zeide zij. iDan zal ik het u zeggen, beste jongen.''
Om negen uur stapten wij dus in een wagentje en reden naar L o n den.
Wij reden nog ver door de straten, tot wij aan een der groote gasthmza
kwamen. Voor het gebouw stond eene eenvoudige lijkkoets. De yoenDan
herkende mijne tante, en op een wenk met hare hand reed bij lang«iam
voort. Wij volgden.
»Gij begrijpt het nu wel, Trot," zeide mijne tante. >Hij is dood!" —
>Is hij in het gasthuis gestorven ?" — 1 Ja."
Zij zat onbeweeglijk naast mij, maar wederom zag ik die enkele traneo
op hare wangen.
>Hij was daar te voren nog eens geweest," zeide mijne tante kort
daarop. >Hij was lang ziekelijk geweest — al sedert vele jaren was zijn
gestel ondermijnd. Toen hij in zijne laatste ziekte zijn toestand begreq),
vroeg hij om mij te laten roepen. Toen had hij berouw, diep berouw."—
iGij zijt er naar toe gegaan, dat weet ik wel, tante." — > Ja. Ik ben na-
derhand veel bij hem geweest." — >Hij stierf des avonds voordat wij
naar Canterbury gingen ?" zeide ik. — Mijne tante knikte. iNiemand
kan hem nu meer kwaaddoen," zeide zij. 9 Het was een ijdel dreigement"
Wij reden de stad uit naar het kerkhof te H o r ns e y.
>Beter hier dan tusschen de huizen," zeide mijne tante. »Hij was hier
geboren."
Wij stapten af^ en volgden de eenvoudige doodkist naar een hoekje,
dat ik mij nog wel herinner, en waar de lijkc&enst gelezen werd.
>Vandaag voor zes en dertigjaren, beste jongen," zeide mijne tante,
toen wij weder naar het rijtuig gingen, i werd ik getrouwd. God vergerc
ons alien !"
Wij namen stilzwijgend plaats, en zoo bleef zij, mij bij de hand vast-
houdende , lang naast mij zitten. Eindelijk barstte zij eensklaps in tranen
uit en zeide:
1 Hij was een schoon man toen ikmet hem trouwde, Trot — enhig
was droevig veranderd !"
Dit duurde niet lang. Nadat zij door tranen verademing had gekregen,
werd zij spoedig bedaard, zelfs opgeruimd. Hare zenuwen waren een
weinigje geschokt, zeide zij, of zij zou zich niet daaraan hebben overge-
geven. God vergeve ons alien!
Zoo reden wij naar haar huisje te H i g h a t e terug, waar wij den vol-
genden brief vonden, die met de ochtendpost van mijnheer Micawber
^as gekomen.
f LEtDIHG VOOR DB GBWAARWORDINOtH VAN IiigNHKKS HICAWBKR. 149
Jh- »Canterbury,Vrijdag.
f* J Waarde mejuftouw, en mijnheer Copperfield !
> Het schoone land van beloftc, aan den geEichteinder opdoemende,
is weder in ondoordringbaren nevel gebuld en voor altijd aan de oogen
ODttrokken van dcndobbercnden eUendcling, wicns Noodlotverzegeldis!
> Een ander dwangbcvel is uitgevaardigd (door lijncrMajesteits Hooge
Hof van King'sBench te Westminster) inceneanderezaak van
Heep contra Micawber, en dc verwecrder in dat geding is de prooi van
den sheriff, die wettige rechtsmacht in dit baljuwschap heelt.
> Boeien en slavemij 1 Daartoe en tot een spoedig einde verwezen
(want zielemarteling is niet boven een zeker piint tc vcrdragen, en ik gc-
voel, dat ik dit punt bereikt heb), is mijne loopbaan afgeloopen. Weest
gezegend, weest gezegend I Een of ander toekomstig reiiiger, die uit
beweegredenen van nieuwsgierigheid, niet ongemengd, willen wij hopen,
met medelijden, de plaats van hechtenis bezoekt, welke in deze stad
aan schuldenaren is toebedeeld, zal, vertrouw ik, in peinzend nadenken
vcrzinken, als bij op haar muur, met een roestigen spijkcr geschreven,
de sporen nagaat der >HaIf onherkenbare voorletters
.W.M.
>P. S. Ik open dezen weder om te zeggen, dat onze wederzijdsche
vriend, mijnheer Thomas Traddles (die ons nog niet verlaten heeft en
<r buitengemeen goed uitziet), de schuld met de kosten, in den edeten
naam van jufironw Trotwood, heeft betaald, en dat ik en mijn gezin ons
op het toppunt van aardsche zaligheid bevinden."
Ik nader nu eene gebeurtenis in mijn leven, zoo onuitwischbaar, zoo
geductat, met zulk eene oneindige menigte van banden gehecht aan alles
wat haar in deze bladen beeft voorafgegaan, dat ik haar, van het begin
van mijn verhaal af, terwijl ik vonlerde, al grooter en grooter heb zieo
worden, evenala een booge toren op eene vlakte, en zel& op de voorval-
len mijner kindsche dagen vooruit hare schaduw heb zien werpen.
Nog jaren nadat zij had plaats gehad, droomde ik er nog dikwijls van.
Ik ben met een schrik er van opgesprongcn, dat haar geweld in den Stil-
len nacht nog in mijne eenzame kamcr scheen te woeden. Ik droom er
zelfs nu nog somtijds van, schoon met lange en onzekere tusschentijden.
Ik denk er telkens weder aan, als ik de wind boor loeien of maar van het
zeestrand hoor spreken. Even diudelijk als ik nu nog zie wat er gebetirde,
wil ik het pogen te beschrijven, Ik herinner het mij niet, maar ik zie het
voor mij, alsof alles nog eens gebeurde.
Daar de tijd, waarop bet schip met emigranten zou uitzeilen, met snel-
beid naderde, kwam mijne goede oudc oppasster (wie het hart bijna van
droefheid over mij brai,toenwijclkanderpaswederzagen)naarLon-
150 DAVID COPPERFIELD.
d e n. Ik was gedurig bij haar en haar breeder en de Micawber's (daar a|
veel bij elkander waren) ; maar Emily zag ik nooit.
Op een avond, toen de tijd dicht ophanden was, zat ik alleen metPei
gotty en haar breeder. Het gesprek kwam op HaixL Zij verhaalde wot
een hartelijk afscheid bij van haar genomen, en hoe mannelijk en be-
daard hij zich gehouden had ; vooral in den laatsten tijd, toen zij g^
loofde dat hij op de zwaarste proef werd gesteld. Dit was een onderwerp^
waarvan de goede vrouw nooit moede werd ; en de belangstelling waar-
mede wij de vele voorbeelden daarvan aanhoorden, welke zij^ die zoo-
veel bij hem was, te vertellen had, stond volkomen gelijk met die, waar-
mede zij ze vertelde.
Mijne tante en ik hadden in dien tijd de twee huisjes te Highgate ont-
ruimd ; daar ik voomemens was om op reis te gaan, en zij om weder haar
huis te Do ver tebetrekken. Wij hadden voor eene poos in Co vent
Garden kamers gehuurd. Toen ik na het gesprek van dien avond daar-
heen ging en nadacht over hetgeen er tusschen Ham en mij was omge-
gaan, toen ik het laatst te Yarmouth was, begon ik te wankelen in mijn
vroeger voomemen om een brief voor Emily over te geven als ik aao
boord van het schip afscheid van haar 00m nam, en dacht ik dat het
beter zou zijn nu aan haar te schrijven. Zij kon verlangen, dacht ik, na-
dat zij mijne mededeeling had ontvangen, nog een afscheidswoord aan
haar ongelnkkigen minnaar te zenden. Ik behoorde haar daartoe gele-
genheid te geven.
Ik zette mij dus, eer ik naar bed ging, in mijne kamer neer om aan
haar te schrijven. Ik zeide haar, dat ik hem gesproken had, en dat hij
mij verzocht had haar te zeggen, wat ik reeds te zijner plaatse in deze
bladen heb aangeteekend. Ik bracht het getrouwelijk over. Ik behoefde
er niet over uit te weiden, al had ik 00k daartoe recht gehad. De trouw-
hartige goedheid van die gezegden behoefde niet door mij of iemand
anders te worden opgesiercL Ik liet dien brief liggen, met een regel^
aan baas Peggotty, waarmede ik verzocht haar dien te geven, en ging
met het aanbreken van den dag naar bed.
Ik was zwakker dan ik toen wist ; en niet in slaap vallende voordat de
zon reeds op was, bleef ik des anderen daags lang slapen, zonder dat mij
dit verkwikte. Ik werd gewekt door de stille tegenwoordigheid mijner
tante voor mijn bed. Ik gevoelde die in mijn slaap, gelijk ik meen dat w^
alien zulke dingen gevoelen.
>Trot, beste jongen," zeide zij toen ik de oogen opsloeg, lik kon er
niet toe besluiten om u te storen. Baas Peggotty is hier. Moet hij maar
boven komen ?"
Ik antwoordde van ja en weldra vertoonde hij zich.
>Mijnheer David,'' zeide hij, nadat wij elkander de hand hadden ge-
drukt, lik heb Emily uw brief gegeven, mijnheer, en zij heeft dezen ge»
schreven ; en mij gebeden u te vragen om hem te lezen, en als gij er
geen kwaad in ziet, zoo goed te willen zijn om hem te bezorgen.** —
>Hebt gij hem gelezen ?" zeide ik.
Hij knikte treurig. Ik opende den brief en las het volgende :
IK REIS IS EEN STORMACHTIGKN NACHT. 15I
^ ilk heb uwe boodschap ontvan^en. O, wat kan ik schrijven om u te
^anken voor tiwe gezegende goedheid vocr mij !
1 Ik heb de woorden dicht aan mijn hart gedrukt Ik zal ze daar houden
tot ik sterf. Zij zijn scherpe doornen, maar zij zijn toch zulk een troost.
Ik heb er over gebeden, o, ik heb zooveel gebeden ! Als ik ondervind
wat gij zijt, en wat oom is, denk ik wat God moet wezen, en kan ik tot
Hem roepen.
1 Vaarwel voor altijd. Vaarwel nu, mijn dierbare vriend, voor altijd in
deze wereld. In eene andere wereld, als ik verge ving vind,zal ik misschien
als een kind ontwaken en tot u komen. Dank en zegen. Vaarwel voor
altijd!"
Dit, met tranen bevlekt, was de brief.
iMag ik haar zeggen dat gij er geen kwaad in ziet, en dat ge zoo goed
zult zijn om hem te bezorgen, mijnheer David ?" zeide baas Peggotty,
toen ik gelezen had. — i Wei zeker," zeide ik. iMaar mij dunkt. ..." —
1 Wat, mijnheer David ?" — iMij dunkt," zeide ik, » dat ik nog eens naar
Yarmouth zal gaan. £r is nog tijd in overvloed om te gaan en terug te
komen eer het schip uitzeilt. Hij komt mij in zijne eenzaamheid gedurig
voor den geest Hem dezen brief, dien zij geschreven heeft, nu te over-
handigen en u in staat te stellen om haar op het oogenblik van vertrek te
zeggen, dat hij hem gekregen heeft, zal eene weldaad voor beiden zijn.
Ik heb die taak plechtig op mij genomen — brave, goede jongen ! — en
ik kan ze niet te volkomen vervullen. De reis heeft voor mij niet te be-
duiden. Ik ben onnistig, en het is beter dat ik in beweging ben. Ik zal
van avond nog gaan."
lioewel hij zijn best deed om mij dit te ontraden, zag ik wel dat hij van
mijne gedachten was ; en dit zou genoeg zijn geweest om mij in mijn
voomemen te bevestigen indien dit nog noodig ware geweest. Hij ging
op mijn verzoek naar het diligence-kantoor en nam voor mij eene plaats
op den bok. Des avonds reed ik zoo den weg weder langs^ dien ik onder
zoovele lotwisselingen had bereisd.
iVindt ge dat niet eene vreemde lucht?" zeide ik tot den koetsier,
eer wij nog een station van L o n d e n af waren. 9 Ik kan mij niet herinne-
ren er ooit zoo een gezien te hebben." — ilk ook niet — ten minste z66
niet," antwoordde hij. iDat beduidt storm, mijnheer. Er zullen binnen
kort ongelukken op zee gebeuren, denk ik."
Het was een donkere chaos van vliegende wolken — hier en daar met
eene kleur overtogen gelijk die van den rook van vochtige brandstoffen —
tot zonderling gevormde klompen opgestapeld, waarvan men zou gezegd
hebben dat hunne toppen tot grootere hoop;ten stegen dan er onder hen
diepten waren tot op den bodem van de diepste holten der aarde ; door
welke de wilde maan blindelings scheen voort te hollen, alsof zij uit angst
voor eene schrikkelijke stoomis van de wetten der natuur van haar spoor
geraakt en verbijsterd was. Het had den geheelen dag gewaaid, en de
wind stak toen nog meer op, met buitengewoon groot gerucht. In nog
een uur was de lucht nog meer betrokken en waaide het inderdaad hardl
153 DAVm COPPKRTIKLD.
Doch naarmate het later in den nacht werd, sioten de wolken ddiil
meei en meer aaneen en overdekten dc geheele lucht,zoodathetnn3dk-
donlcer werd, en te gelijk nam de wind al meer en meer toe. Dit biecf
zoo voortgaan, totdat onze paaidennauwelijks meer tegen den vindn
koDden. Verscheidene malen in het donkerste van den nacht (bet was
last in S^tember, wanneer de nacbten niet kort zijn) kecrdcn dc voor-
paarden zich om, ofbleven zij plotseling staan, en dikwijlswarenwijem-
sti^ beducht dat het rijtuig omver^ewaaid zou worden. Gejaagde regcn-
biuen vlogen voor desen stormwmduit,alsofbeteenstalen bagel was;
en wanneer wij onder de bescbutting van boomcn of mureD konden
komen, bleven wij liefst maar stilataan, daar het tocb oDmogetijk was
dien kamp voort te zetten.
Toen de dag aanbrak, begon het nog harder tewaaien. Ik was wdte
Yarmouth ge weest wanneer dc leelieden zeiden dat het stormdc, maar
iets dei^elijks had ik nog nooit bijgewoond. Wij kwamen te Ipswicb—
zeer laat, daar wij, sedert wij tieo mijlen butten Londen waren, elken
duim gronds hadden moeten bcvechten; en vonden op de markteen
troep menschen, die uit vrees voor vallende schoorsteenen in den nacfat
uit het bed waren gekomcn. Sommi^en van hen, die naar de herberg
kwamen, terwijl wij van paarden verwisselden, vertelden ons van groote
bladen lood, die van den boogen kerktoren waren afgescheurd en in
eene achterstraat ncergesmeten, wclhe zij nu verstopteo. Anderen wislen
van landlieden te vertellen, die van de nabur^e dorpen waren gekomcn
en groote uit den grond gerukte boomen en geheele hooibergcn over
velden en wegen vcrstrooid hadden zien liggen. Evenwel bedaorde de
storm nog niet, maar stak zelfs nog meer op.
Terwijl wij al voortworstelende, nader en nader bij de zee kwamen,
uit welke deze geduchtc wind vlak op dc kust blies, werd zijne kradit
hoe langer hoc vrecselijkcr. Lang voor dat wij de zee zageo, ]>roefden
wij haar schuim en vloog ons een zoute regcn in het gezidit. Mijlen ver
stond het vlakke land in den omtrck van Yarraouthonder water, en
elke plas en pod teisterdc zijnc ocvers en rolde met eene kleine branding
op ous aan. Toen wij dc zee in het oog kregcn, geleken de golven in de
verte, welke wij nu en dan over de tuimclendc branding te zien kr^OL
naar eene andere afgelcgenc kust met gebouwen en torcns. Toen wi)
eindelijk de stad inreden, kwamen de menschen, gehcel schuins orerge-
bogen en met vliegend haar, hunne deuien uit, en vcrbaasden uch, dat
de diligence in zulk een nacht was doorgereden.
Ik nam mijn intrek in de oude herberg, en ging uit om naar de zee te
zien ; langs de straat voortwaggelende, die met zand en zeegewsssen was
bestrooid, en waarover de schuimvlokken heenvlogen; bevreesdvoor
vallende leien en pannen ; en mij op tochtige hoekcn aan de menschen,
die ik tegenkwam, vasthoudende. Toen ik bij het strand kwam, lag ik
niet alleen de zeelieden, maar de helfl van de bevolking der stad, acnter
gebouwen schuilende, staan uitkijken. Nu en dan tarttcn creenigede
woede van den storm, om vlak in zee te zien, en werden, 1
'wilden tenigkomen, geheel uit hun koers gewaaid.
NOG KEN STORIUCHTIGBN NACHT. 153
Mi] bij deze groepen voegende, vond ik janunercnde Troawen, wier
manncQ met haring- of oesterbooten uit waren, welke men maar al te
TCel reden had om te denken dat omgeslageii cd gczonken waien eer zij
lich er^ens konden bergen. Oude grijzc Ecelieden warcn er onder het
Tolk, die het hoofd schudden, als zij van hct water naar de lucht zagen;
Kheepsreeders in angstige spanning ; kindercn, die samenschoolden en
oudere lieden naar de oogen tuurden ; zelfs stoute zeelieden, die onnistig
CD angstig, uit een of anderen schuilhoek, hun venckijker op de zee
richtten, alsof zij een vijand bespiedden.
De geduchte zee zelve, wanneer ik, tusschen den verblindenden wind,
de vliegende steenen en zand en het ontzettende gebulder, een oogenblik
gdegenheid kon vinden om uit te zien, deed mij versteld staan, Wanneer
de hooge watermuren kwamen opdringeu^en op bet hoogst gekomen in
schuitn neerploften, hadden zij een aannenalsofdeminstevanhende
stad moest overstelpen. Wanneer de gebrokene golf met een scborge-
bnil weder ailiep, scheen zij diepe kiulen in het strand te delven, alsof
zij ten doel had de aarde te ondermijn en. Wanneer eenige witgekuifde
baren donderend kwamen aantuimelen en zich, eer zij het land bereikten,
in stukken sloegen, scheen ieder deel van het gewezen geheel nog met dc
voile woede daarvan bezield, en snelde het voort om zich met de andcrc
tot het samenstetlen van een ander reusachtig monster te verzamelen,
Golvende heuvelen werden in valleien, golvende valleien (waardoor
soifltijds een enkele stormvogel heengierde) in heuvelen herschapen ;
bergen van water verbrijzelden zich en deden het strand dreunen van
den schok ; alles wat gedaante had rolde, zoodra het ontstaan was, on-
stuimig voort, om van voim en plaats te verwisselen en iets anders te
TCrdringen en te vernielen; de hersenschimmige kust lungs den gezicht-
einder, met hare gebouwen en torens, rees op en viel neer- de wolken
vlogen en joegen elkander: het was als zag ik de geheele natuur in een
woestcn kampstrijd.
Daar ik Ham niet vond onder de menschen, die deze gedenkwaardige
storm — want hij wordt daar nog in geheugen gehouden als dc zwaarste
dien men op deze kust ooit heefl beleefd — bij elkander had doen
komen, begaf ik mij naar zijn huis. Het was gesloten ; en daar niemand
op mijn kloppen antwoordde, glng ik door achterstraten en bijpaden
naardewerfwaarhijwerkte. Daar vemamik, dat hij naar Lowestoft
was om aan een schip, dat gerepareerd moest worden, iets te verrichto),
waartoe zijne bekwaamhcid vereischt werd; maar dat hij den volgenden
ocbtend bijtijds tenig zou zijn.
Ik ging weder naar de herberg; en toen ik mij gewasschen en geklecd
had, en vrtichtcloos gepoogd had een slaapjc te doen, was het vijfure
geworden, Ik had nog geene vijf minuten bij het vuur in de koffiekamer
gezeten, toen de knechl, die het vuur kwam oppoken, als een voorwend-
sel om een praa^'e te maken, mij vertelde dat eenige mijlen verderop
twee kolenschepen met man en muis vergaan waren, en dat men op de
reede nog eenige schepen had gezien, die, zwaar geteisterd, al het moge-
Jijke deden om van de kust tc blijven. De Hemel mocht hun en alleaime
154 DAVID COPPERFIELD.
zeelieden genadig wezen, zeide hij, als wij nog een nacht hadden geli^
de vorige !"
Ik was zeer ter neer geslagen, en maakte mij veel ongeruster over de
afwezigheid van Ham dan de gelegenheid scheen te vereischen. Ik was
door de jongste gebeurtenissen sterk aangetast^ zonder zel£s te weten
hoeveel ; en dat ik zoo lang aan dien geweldigen wind was blootgestdd
geweest, had mij geheel verbijsterd. Er heerschte zulk eene verwarripg
m mijne gedachten en herinneringen, dat ik alle duidelijk begrip vantijd
en afstand geheel had verloren. Zoo zou het, indien ik in de stad ware
uitgegaan, mij niet verwonderd hebben, denk ik, als ik iemand had ont-
moet» dien ik wist dat in Londen moest wezen. Om zootezeggen,
mijn geest had in dit opzicht eene zonderlinge onoplettendheid; en toch
was hij te gelijk vervuld met al de herinneringen, die de plaats natuurlijk
moest opwekken, en waren deze zelfs bijzonder duidelijk en levendi^.
In dezen toestand paarde het treurige bericht, dat de knecht mij van
de schepen mededeelde, zich, zonder dat mijn wil daarop eenigeinvloed
had, aan mijne ongerustheid over Ham. Ik vreesde, dat hij over zee van
Lowestoft zou willen terugkeeren en daarbij zou omkomen. Deze
vrees werd zelfs zoo sterk bij mij, dat ik besloot v66r den eten nog eens
naar de werf te gaan en den eigenaar te vragen, of hij het eenigszins
waarschijnlijk achtte, dat Ham over zee zou terugkomen. Indien hij mij
de minste reden gaf om dit te denken, wilde ik zelf naar Lowstoft
gaan en hem daarin verhinderen door hem mede te nemen.
Ik bestelde haastig een eenvoudigen maaltijd en ging nog eens naar
de werf. Ik kwam geen oogenblik te vroeg, want de eigenaar was, met
eene lantaarn in de hand, juist bezig om de poort te sluiten. Hij lachte
toen ik mijne vraag deed, en zeide, dat men daarvoor niet behoefde te
vreezen; niemand, hetzij hij zijne zinnen had of niet, zou in zulk een
storm afsteken, vooral Ham Peggotty niet, die bij de zeevaart was groot
geworden.
Ik had dit vooraf zoo wel geweten, dat ik mij waarlijk schaamde iets
te doen dat ik toch niet kon latcn. Ik ging dus naar de herberg tenig.
Indien zulk een storm kon toenemen, geloof ik dat hij nog toenam Het
huilen en bulderen, het klapperen van deuren en vensters, het loeien in
de schoorsteenen, het schijnbaar wiegen van het huis, dat mij schuil-
plaats verleende, het verbazende woelen der zee, alles was nog geduchter
dan des morgens. Maar het was bovendien zeer donker, en (fit zette den
storm nieuwe ijselijkheden bij, zoowel ware als ingebeelde.
Ik kon niet eten, ik kon niet stilzitten, ik kon mij met niets eenigszins
aanhoudend bezig houden. lets in mijn binnenste, een flauwe zweem
van den storm van buiten, woelde de diepte van mijn geheugen om en
bracht al mijne herinneringen in oproer. En toch bleven, in al het gewoel
mijner gedachten, even woest als de bulderende zee, de storm en mijne
ongerustheid over Ham altijd op den voorgrond.
Mijn eten werd bijna onaangeroerd weder weggenomen, en ik be-
proefde mij met een paar glazen wijn te verkwikken. Vruchteloos. Ik
viel voor het vuur iiUende \tie€.ti^do€[^slu.vmering^ zonder dcbewust-
^ ' -—- —
IK BEN 2KER OMCERUST. I5S
heid te verlieten hetzij van het oproer der natuur buitenshuis of van de
plaats waar ik was. Beiden werden door eeoe nleuwe onbestemde afgrij-
selijkheid overschaduwd ; en toen ik wakker werd — of Uever toen ik de
bedwelmming afwierp, die mij op mijn stoel vasthietd — deed eene
vrees, waajvan ik lelf de reden niet begreep, mij over alle leden beven.
Ik staple op en neer, poogde in een ouden courantentolk te lezen,
luisterd^ naar het ontiaglijke gerucht, keek naar gezichten eo tooneelen
in het vuur, Eindelijk begon het gestadige getik der door niets gestoorde
klok aan den muur mij zoodanig te martelen, dat ik besloot om naar
bed te gaan.
Het was in zulk een nacht eene geruststelling te hooren dat eenige
bedienden tiit de herberg met elkander hadden afgesproken om tot dea
ochtend op te blijven. Ik ging naar bed, zeer vermoeid en slaperig;
maar toen ik mij had neergelegd, verdween dat gevoel gehcel en al, als
door tooverij, en bleef ik hclder wakker, terwijl al mijne zinnen nog ver-
scherpt schenen.
Uren lang lag ik daar naar den wind en de gotven te luisteren ; mij nu
verbeeldende, dat ik op zee hoorde schreeuwen, dan dat ik duidelijk
noodschoten hoorde doen, dan weder dat ik in de stad hulzen hoorde
invallen. Ik stond verscheidene malen op en keek naar buiten ; maar ik
kon niets zien, behalve de spiegeling in de venstertiiten van de flauwe
kaars, die ik had lattn branden, en van mijn eigcn bleek gezicht, dat mij
uit de zwaite duistemis scheen aan te starcn.
Eindelijk werd mijne rusteloosheid zoo erg, dat ik haastig mijne klee<
ren aanschoot en naar bcneden ging. In de groote keuken, waar ik sttik-
ken spek en ritsen uien, die aan den zolder hingen, maar ftauw kon
onderscheideo, zaten de wakers in verschillende houdingen om eene
tafel, welke men opzettelijk van den grooten schoorsteen af en dichter
bij de deur had geschoven. Een aardig meisje, dat hare ooren met baar
voorschoot toestopte en hare oogen op de deur hield, gaf een gil toen ik
mij vertoonde, daar zij dacht dat ik een spook was ; maar de anderen
hadden meer tegenwoordigheid van geest, en waren blijde met deie ver-
meerd^ring van hun gezelschap. Een knecht, over het onderwerp, dat
juist in behandeling was, voortsprekende, vroeg mij, of ik ook niet dacht,
dat de zielen der kolenschippers, die verdronken waren, in den storm
rondwaarden i
Ik bleef daar, naar ikdenk,wel twee uren. Eens opende ik de bmten-
deur en keek de ledige straat op. Zand, zeegewassen en schuimvlokken
vlogen mij voorbij, en ik moest om hu)p roepen, om de deur, tegen het
geweld van den wind in, weder te sluiten.
£r heerschte eene sombere duistemis in mijne eenzame kamer, toen
ik eindelijk daarheen terugkeerde, maar ik was nu geheel afgemat, en
toen ik weder in bed lag, viel ik — van een toren en eene stcilte af — in
een diepen slaap. Het is mij bijgebleven, dat het nog lang, s'choon ik
droomde dat ik ergens anders en zelfs op allerlei plaatsen was, in mijn
droom toch altijd stormde. Eindelijk verioor ikdie^auwebewustheid
van de werkelijkheid, en was met twee dierbarc vrienden (maar wie lij
156 DAVID COPPERFIELD.
w^en weet ik niet) bij het beleg van eene stad, onder het gebulder van
een bombardement.
Het gedonder van het geschut was zoo aanhoudend en geweldig, dat
ik lets, dat ik zeer verlangde te hooren, volstrekt niet hooren kon, en dit
duurde zoolang tot ik eene groote inspanning deed en ontwaakte. Het
was helder dag en — acht of negen ure ; de stormwind woedde, in plaats
van de batterijen ; en er stond iemand aan mijne deur te klopp^n en te
roepen.
» Wat is er te doen ?" riep ik. — »Een schip ^strand , dichtbij !"
Ik sprong het bed uit en vroeg welk een schip.
>£en schoener, van Spanje of Portugal, met eene lading vnichten
en wijn. Haast u, mijnheer, als gij het nog zien wilt ! Men denkt op het
strand, dat het ieder oogenblik in stukken zal geslagen worden."
De stem ging nog luidruchtig roepende de trap af. Ik wierp mij zoo
snel ik kon in de kleeren en liep de straat op.
Eene menigte van menschen was daar reeds v66r mij, en alien renden
naar het strand. Ik liep denzelfden weg op, velen voorbij, en kreeg spoe-
dig de onstuimige zee in het oog.
De storm mocht nu eenigszins bedaard zijn, maar niet meer dan alsof
bet bombardement, waarvan ik gedroomd had, verflauwd was door het
swijgen van een half dozijn stukken geschut uit eenige honderden. Maar
de zee, door de woeling van den geheelen racht nog meer opgestuwd,
was oneindig schrikkeUjker dan toen ik haar het laatst had gezien. Al
wat men zag wekte het denkbeeld van gezwollen op, en de hoogte
waartoe de baren zich verhieven, over elkander heenkeken, op elkander
neertuimelden, en in oneindige opvolging over het strand rolden, was
ontzettend om aan te zien.
Door de moeielijkheid om iets anders te hooren dan den storm en de
golven, bij de onbeschrijfTelijke verwarring van dien menschendrom. en
mijne eerste ademlooze po^ngen om tegen het weder stand te houden,
was ik zoo verbijsterd, dat ik, naar de zee uitkijkende om het schip te
zoeken, niets anders zag dan de schuimende toppen der groote baren.
Een halfgekleed visscher, die naast mij stond, wees met zijn blooten arm
(eene daarop ingeprikte bijl wees in dezelfde richting) linksaf. Toen,
o groote Hemel, zag ik het, dicht bij ons !
De eene mast was kort afj^ebroken, zes of acht voet boven het dek, en
hing over het boord, in zeilen en touwen verward ; en die geheele vicct
beukte, bij het slingeren en stampen van het schip, tegen de zijde, alsof
zij die wilde doen barsten. Zelfe toen nog werden pogingen gedaan om dit
gedeelte van het wrak af te kappen, want toen het schip zich onder het
slingeren naar ons toekeerde, zag ik duidelijk de bemanning met bijleD
aan het werk, vooral eene ranke gestalte, met langkniUend haar, die
boven de anderen uitstak. Doch een geweldige kreet, die zclfs boven
den wind en de golven te hooren was, ging op dit oogenblik van het
strand op ; de zee, over het stampende wrak heen slaande, rukte alleslo6
en slingerde menschen, rondhouten, vaten, planken, verscfaanangen,
een geheelen hoop van zulk speeltuig, in de kokende branding.
(f ^^p .
HAU RN HBT GBSTRANDX SCHIP.
De tweede mast stond nog, met de lappen van een gescheurd leil en
een netwerk van afgebiokene touwen, dat in den wind slingerde. Het
schip had eens gestooten, schreeuwde dezelfde visscher mij met eene
schorre stem in het oot, was toen weder losgeraakt en had nog eens ge-
stooten. Ik verstond ook van hem, dat het middenscheeps uit elkander
week, en ik kon dit gereedelijk denken, want het stooten en stampen was
zoo gedncht, dat geen menschenwerk er lang tegen bestand kon zijn.
Terwijl hij nog sprak, klonk er wederom een jammerkreet van het strand.
Yier raannen rezen met het wrak uit de diepte op, zich aan het want van
van deu nog overgebleven mast vasthoudende; bovena^nderanke ge-
daante met het krullende haar.
Er was eene Uok aan boord, en terwijl het schip rolde en werkte, ab
een razend wanhopig schepsel, ons nu eeas het gcheele dek, dan weder
de kiel vertoonende, naarmate het naar de kust toe vooroverdook of
weder als dol eeewaarts overstoof, luidde die klok ; en deze klanken, het
doodgelui dier ongelukkigen, werden door den wind naar ons toege-
voerd. Wederom verloren wij het geheele wrak nit het oog en wederom
kwam het bo vcn. Twee mannen waren verdwenen. De angst op het strand
nam toe. De mannen stonden met gevouwene handen te 7uchten ; de vrou-
wen gilden en keerden het hoofd ora. Sommigen liepen woest het strand
op en neer, en riepen om hulp waar niemand hulp kon geven. Ik zelf wag
een van deie en bad een troepje zeeliedeii, die ik kende,met waanzinnigen
aandrat^, om die twee menschen niet voor onze oogen telaten omkomen.
Zij beduidden mij, vol ontroering — ik weet niet hoe, want ik was
nauwelijks bedaard genoeg om hetweinige dat ik hooren kon, te ver-
staan — dat de reddingsboot al een uur geleden dapper bemand was en
niets kon uitrichten ; en dat, daar niemand zoo roekeloos zou zijn om
met een touw naar bet schip te willen waden en aldiis een middel van
gemeenschap met de kust tot stand te brengen, er niets meer overschoot
om te beproeven; toen ikopmerkte, dat eene nieuwe aandoeningde
toeschouwers op het strand in beweging bracht. Ik zag hen uit elkander
wijken en Ham door hen heen naar voren komen.
Ik liep naar hem toe, gelijk ik nog wel weet, om bij hem mijn aanzoek
te vemieuwen. Maar, zoo verbijsterd als ik door een voor mij zoo nieuw
CD schrikkelijk schouwspel ook was, deed toch de strakheid van zijn op
de zee gevestigden blik — dezelfde blik, dien ik mij van den morgen na
Emily's vlucht hcrinnerde — mij tot de bewustheid van zijn gevaar ont-
waken. Ik hield hem met beide armen vast, en bad de mannen met wie
ik hem had zien spreken om niet naar hem te luisteren, om geen moord
te plegen, om hem geen voetstap verder te laten doen.
Wederom ging er een krect op, en toen wij naar het wrak omkeken,
zagcn wij dat het onbarmhartige zeil met slag op slag den laagsten der
twee mannnen losslocg, en toen als zegepralend opvloog om de ranke
gedaante, die zich nog ^een aan den mast vasthield.
Tegen zutk een schouwspel, en tegen zulk eene rastberadenheid als
die van den kalm wanhoptgen man, die steeds gewoon was de helfl der
aanwezigen in alles voor te gaan, mocht ik evengoed den stormwind zel-
158 DAVID COPPERFIELD.
ven hebben aangeroepen. »Mijnheer David," zeide hij, mij welgemocd
bij beide handen vattende ; > als mijn tijd gekomen is, dan is hij gekomen.
Zoo niet, dan zal ik hem afwachten. De Heer daarboven zegene u en
alien ! Maats, maakt mij klaar ! Ik ga er op af."
Ik werd, maar niet met niwheid, op eenigen afstand weggebracht,
waar de lieden, die mij omringden, mij deden blijven ; zeggende, geHjk
ik verward begreep, dat hij toch wilde gaan, hetzij met of zonder hulp,
en dat ik de voorzorgen voor zijne veiligheid zou verijdelen, als ik dieg^
nen belemmerde, die ze moesten behartigen. Ik weet niet wat ik daarop
antwoordde, of wat zij wederom zeiden ; maar ik zag beweging op het
strand en mannen, die met touwen kwamen aanloopen van een kaap-
stander die daar stond, en er mede in den kring van menschen gingen^
die hem voor mij verborg. Toen zag ik hem staan in een matrozenbuis
en broek, met een touw in de hand of om zijn arm gewonden, een andcr
om zijn lijf, en op eenigen afstand eenige van de knapste mannen, die dit
laatste vasthielden, dat hij zelf in slappe bochten voor zijne voetenopbet
strand uitlegde.
Zelfs voor mijne ongeoefende oogenwashetduidelijk, dathetwrak
bezweek. Ik zag, dat het in het midden uit elkander week en dathetleven
van den eenzamen man in den mast aan een draadje hing. Maar nog
klemde hij er zich aan vast. Hij had eene zonderlinge roode muts op —
geen matrozenmuts, maar van fraaier kleur; en terwijl deweinigebe-
zwijkende planken tusschen hem en het verderf slingerden en bogen, en
zijne doodklok reeds bij voorraad luidde, zagen wij alien hem met die
muts wuiven. Ik zag hem dit nu weder doen, en dacht mijne zinnen te
verliezen, toen dit bedrijf mij de oude herinnering van een eenmaal dier-
baar vriend voor den geest bracht.
Ham stond, geheel alleen, naar de zee te staren, met de stilte van
ingehouden adem achter en den storm voor hem, tot er eene grootebaar
terugliep, toen hij, even naar hen omziende, die het om zijn lijf geknoopte
touw vasthielden, die baar na-rende ; en een oogenblik later kampte hij
tegen het water ; met de heuvelen oprijzende, met de dalen neerzinkende,
onder het schuim bedolven ; toen weder naar land gesleept. Zij haalden
hem haastig in.
Hij was bezeerd. Ik zag bloed op zijn gezicht, van de plek waar ik
stond ; maar hij lette er niet op. Hij scheen hun haastig te beduiden, dat
zij hem meer vrijheid moesten laten — of zoo begreep ik uit de bewegiDg
van zijn arm — en snelde weder heen gelijk te voren.
En nu hield hij op het wrak aan ; met de heuvelen rijzende, met de
dalen zinkende, onder het schuim bedolven, naar het strand terug en
weder voorwaarts naar het schip geslingerd, forsch en dapper kampende.
De afstand was niets, maar de kracht van zee en wind maakte dien strijd
tot een doodstrijd. Eindelijk naderde hij het wrak. Hij was zoo nabij,
dat hij met nog een van zijne forsche slagen er zich aan kon vastklem-
men — toen eene hooge, groene, geduchte heuvelhellin^ van water van
voorbij het schip op het land aankwam. Hij scheen er zich met een ge-
weldigen sprong in le Tier^etv.^ wiV'tx v^Nc^^^&N^xd^«v<Mil
MAM BN STEEKPORTH GELOKTtJDlO OMGBKOUEN. 159
E^Jiige dwarrelende brokken zagikindezee, alsofer maareeneton
aan duigen was gestagen, toen ik naar de piek Hep waar men bezig ws
met inlillen. Ontsteltenis stond op ieders gezicht. Zij sleepten hem vUk
voor mijne voeten — bewusteloos — dood. Hij werd naar het naaste
huis gedragen, en daar memand mij nu verhinderde, bleef ikbijhetn,
mede helpende, terwijl men al'ie middelen beproefde om hem te doen
bijkomen. Maar hij was door die groote baar doodgeslagen, en djn edel
hart stond voor altijd stil.
Terwijl ik bij het bed zat, toen de hoop opgegeven en alles gedaan
was, kwam een visscher, die mij reeds gekend had toen Emily en ik nog
kinderen waren, aan de deiir en fluisteide mijn naam.
(Mijnheer," zeide hij, mettranenopzijoedoorhetwedergeteistetde
wangen, die nu, evenals zijne bevende tippen, doodsbleek waren, >wilt
gij eens daar gincis komen i"
De oude heriDDering, die bij mij was opgekomen, tag in zijn blik. Ik
VToeg hem verschrikt, op den arm leunende dien hij uitstak om mij te
ondersteunen :
I Is er een lijk aan land gekomen ?" — » Ja I" antwoordde hij. — » Ken
ik het f" vroeg ik toen.
Hij antwoordde niet
Maar hij bracht mij naar het strand. En op dat gedeeltc daarvan, waar
zij en ik als kmderen naar schelpen hadden gezocht — op dat gedeelte
waar eenigc lichte stukkeo van de oude woonschuit, den vorigen nacht
ingewaaid, door den wind verstrooid waren — tusschen die overblijfeelen
van het vcrwoeste huis, dat hij onteerd had — zag ik hem liggen met het
hoofd op den arm, gelijk ik hem dikwijls op school had zien hggen.
DB NIKirWK WOND EN DB OUDE.
Gij hadt niet, o Steerforth, behoeven te zeggen, toen wij voor het laatst
met elkander spraken, in dat uur dat ik zoo weinig voor ons afscheidaaui
hield — gij hadt niet behoeven te zeggen : ■ Denk aan mij op mijn best I"
Dat had ik altijd gedaan; en kon ik nu anders, nu ik dit schouwspel
aanzag?
Zij naalden eene berrie, legden hem daarop, bedekten hem met eene
t1^, namen hem op en droegen hem naar de huizen. Al de mannen,
cUe hem droegen, hadden hem gekend, en hadden met hem gevaren, en
hadden hem vroolijk en moedig gezien. Zij droegen hem door het woest
gebulder — stil werd het op hun weg te midden van al dat inmoer — en
brachten hem naar de hut waar de dood recda was.
Maar toen zij de berrie voor den drempel hadden neergezet, zagen z^
elkander en mij aan, en Suistcrden.Ikwistwelwaarom. Hetwashunte
moede alsof het niet' welgedaan zou zijn, hem in dezelfde stille kamec
neer te leggen.
l6o DAVID COPPERFIELD.
Wij gmgen naar de stad en brachten onzen last naar de herberg.
dra ik mijne gedachten eenigszins kon venamelen, liet ik Joram r<
en yerzocht hem een rijtuig te bezorgen om het lijk in den nacht
Lon den te yervoeren. Ik begreep^ dat de zorg daarvoor en de harde
plicht om zijne moeder op de ontvangst yoor te bereidea, op niemaod
anders dan op mij konden rusten, en mlde dien plicht zoo getrouw ver-
vullen als ik kon.
Ik koos den nacht voor de reis, opdat er, als ik de stad verliet, minder
nieuwsgierigheid zou heerschen. Maar hoewel het bijna middemacbl
was, toen ik in eene sjees het stalplein der herberg afreed, gevolgd door
datgene wat ik onder mijne hoede had^ stonden er vele menschen.tc
wachten. Hier en daar in de stad, en zelis een eind ver op den w^, zag
ik er nog meer ; maar eindelijk had ik niets dan den barren nacht en het
opene veld om mij heen, en de asch mijner jeugdige vriendschap.
Op een zachten najaarsdag, tegen den middag, terwijl de grond met
geurige, afgevallene bladeren bestrooid lag, en er nog veel meer, met de
fraaiste dnten van geel, rood en bruin gekleurd, aan de boomen hingeo,
door welke de zon hare stralen lietvallen,kwamikteHighgate.Ik
had de laatste mijl te voet gegaan, onderweg denkende over hetgeen ik
te doen had, en het rijtuig, dat mij den geheelen nacht was gevolgd,
laten staan, om te wachten tot het eene boodschapkreegom op te rijden.
Het huis zag er, toen ik het nabijkwam, nog eveneens uit. Geen val-
gordijn was opgehaald ; geen teeken van leven zag ik op het bestrate
plein^'e met het poortje, dat naar de on^ebruikte deur leidde. De wind
was nu geheel bedaard, en niets bewoog zich.
Ik had in het eerst den moed niet om aan het hek te schellen, en toen
ik dit deed scheen de klank der schel reeds mijne boodschap aan te
kondigen. Het kamermeisje kwam naar buiten met den sleutel in de
hand ; en mij, terwijl zij het hek opendeed, emstig aanziende, zeide zij :
iNeem mij niet kwalijk, mijnheer. »Zijt ge ziek?" — »Ik heb veelont-
roering gehad en ben vermoeid." — ilserietsgebeurd, mijnheer? —
Mijnheer James ....?" — i Stil !" zeide ik. » Ja, er is iets gebeurd, dat ik
mevrouw Steerforth moet bekend maken. Zij is immers thuis ?"
Het meisje antwoordde met bedruktheid, dat hare meesteres t^en-
woordi^ zelden uitging, zelh met rijtuig; dat zij hare kamer hielden
geene visites ontving, maar mij toch wel zou willen zien. Hare meesteres
was op, zeide zij, en jufTrouw Dartle was bij haar. Welke boodschap
moest zij doen ?
Haar streng gelastende om toe te zien hoe zij zich hield, alleen maar
mijn kaartje over te geven en te zeggen dat ik bleef wachten, zette ik mij
in het salon (dat wij nu bereikt hadden) neer, tot zij zou terugkomen.
Het vroegere voorkomen van genoeglijke bezigheid, dat dit vertrek
eigen was, was verdwenen, en de vensterluiken waren half gesloten. De
harp was in vele dagen niet aangeraakt Zijn portret als kind hing er nog.
Het kastje, waarin zijne moeder zijne brieven bewaarde, stond er nog.
Ik verwonderde nuj of zij ze nu nog ooit las,ofzijzeooitwederzoa
lezen.
IK MAAK MEVROUW STRERFORTK HET TREURIGE NIEUWS BEKEND. l6l
Het huis was zoo stil, dat ik den lichten voestap van het meisje op de
trap hoonJe. Toen lij tenigkwam, bracht zij de boodschap,dat mevrotiw
Stcerforth zwakkelijk was en niet beneden kon komen, maar dat zij, als
ik fact ten goede wilde houden, dat zij in hare kamer bleef, mij gaarde
wilde spreken. 'Weinige oogenblikken later stond ik voor haar.
Zij was m zijne kamer, niet in hare eigene. Ik begreep, natuurlijk, dat
zij die tcr gedachtenis van hem had betrokken, en dat de vele blijken
van zijne oude vermaken en talenten, die haar omringden^ om dezelfdc
rcden daar bleven gelijk hij ze gelaten had. Zij prevelde echter,bijna.
zoodra zij mij zag, dat zij niet in hare eigene kamer was, dewijl deze eenc
Ug^g had, die haar in hare zwakheid niet voordeelig was ; en met haar
statigen bKk schcen zij het geringste vennoeden van dewaarheidte
witlen verbieden.
Bij haar stoel stond, volgens gewoonte, Rosa Dartle, Van het eerite
oogenblik, dat hare zwarte oogen op mij rustten, zag ik dat zij wel be-
greep, dat ik de brenger van slechte tijding was. Het htteeken viel ter-
stond slerker in het oog. Z\} ging een stap terug achter den stoel, opdat
raevTOUW Stcerforth haar gezicht niet zou ktmnen waamemen, en scbeen
in mijne gedachten te willen lezen met een doordringcnden blik, die
nooit wera neergeslagen, nooit minder vast werd.
»Het spijt mij op te merken, dat gij in den rouw zijt, mijnheer," zeide
mevrouw Stcerforth. — »Ik ben ongelukkig weduwnaar geworden," ant
woordde ik. — i Gij zijl nog zeer jong om zulk een groot vcrlies te ken-
ncn," herratte zij. » Het doet mij zeer leed het te hooren. Ik hoop, dat de
tijd goed voor uzalzijn."^ ilk hoop," zeide ik, haar aanziende,*dat
de tijd voor ons alien goed zal zijn. Lieve mevrouw Stcerforth, wij mot-
ten alien daarop vertrouwen, bij ooze zwaarste rampen."
Het emstige van mijn toon en de tranen in mijne oogen deden haar
ongenist worden. De geheele loop harcr gedachten scheen te blijven
stilstaan en eene andere richting te nemen.
Ik poogde mijne stem in bedwang te houden terwijl ik zacht lijn naam
uitsprak, maar zij beefde toch. Zi; herhaalde dien naam twee- of drie-
maal binnensmonds. Toen mij aanspiekende, zeide zij met gedwon^ne
kalmte :
iMijn zoon is ziekf" — »Zeer zick." — *Gij bebthem gezien?" —
>Dat heb ik." — »Zijt g-j verzoend f"
Ik kon niet ja zeggen, ik kon niet neen zeggeo. Zij keerde haar hoofd
eenigszins om naar de pick waar Rosa Dartle aan haar elleboog hsd
gestaan, en in dat oogenblik zeide ik, door de beweging mijncr lippen,
tot Rosa: »Dood!"
Opdat mevrouw Steerforth niet gcheel achter zich om zou zien, en
duidelijk datgene lezen waarop zij nog met was voorbereid, ving ik snel
haar blik op; maar ik had Rosa Dartle met woeste wanhoop en ontzet-
ting hare handen zien opsteken en ze daama voor haar gezicht slaan.
De statige schoone dame — zoo gelijkend, o zoo gelijkend ! — ZAg
mij met een strakken blik aan en bracht hare hand aan haar voorhoord..
Ik bad haar om bedaard te blijven, en zich voor te bereiden om te dra-^
DAVID coppEKFiBLD, — m. II
l62
DAVID COPPERFIELD.
gen wat ik te zeggen had; maar ik had haar liever moeten bidden omte
schreien, want zij zat daar als een steenen beeld.
»Toen ik laatst hier was/' bracht ik haperend uit, 9 verhaalde mij jd-
frouw Dartle, dat hij hier en daar heenzeilde. Eergistemacht was het
schrikkelijk weder op zee. Als hij in dien nacht op zee was en dicht l^
eene gevaarlijke kust^ gelijk men zeide dat hij was ; en ab het schip wer-
kelijk dat schip mocht wezen, dat..." — >Rosa !" zeide mevrouw Steer-
forth. >Kom bij mij !"
Zij kwam, maar niet met medelijden of welwillende zachtheid. Met
oogen, die als kolen gloeiden trad zij voor de moeder, en barstte in ees
sclmkkelijken lach uit.
»Is uw trots nu voldaan, gij razende?" zeide zij. Nu heeft hij boete
voor u gedaan — met zijn leven ! Hoort gij wcl? — Zijn leven !'*
Mevrouw Steerforth, stijf achterover in haar stoel gezonken, en geeD
geluid gevende dan een dof gekreun, zag haar met wijd geopende oogcn
starend aan.
ija!" riep Rosa, zich met hartstochtelijke woestheid op de boot
sla^mde. >Zie mij maar aan! Kerm en zucht, en zie mij aan! Zie hier!*
Een slag op het litteeken gevende. »Het is het werk van uw dooden
zoon !"
Het kermende geluid, dat de moeder nu en dan liet hooren, sneed nuj
door het hart. Mtijd hetzelfde. Altijd dof en gesmoord. Altijd met
dezelfde onzekere beweging van haar hoofd gepaard, maar zonder dat
er in haar gezicht eenige verandering kwam. Altijd door dien strakken
mond en tusschen de vast geslotene tanden uitgestooten , alsof eene
pijnlijke kramp hare kaken samenklemde en hare trekken versteend
waren.
>Heugt het u wel wanneer hij dit deed ?" zeide zij. >Heagt het u wel
wanneer hij, die uw karakter had ge^rfd en wiens trotschbeid en drift
door u werden gevoed, dit gedaan en mij voor geheel mijn leven mis-
maakt heeft? Zie mij aan, tot aan mijn dood met het teeken van zgn
hoogmachtig ongenoegen gemerkt, en kerm en zucht over hetgeen g^
hem gemaakt hebt 1" . — i Juffrouw Dartle 1" smeekte ik haar. i Om 'sH^
mels wil...'' — >Ik wil spreken !" zeide zij, zich met hare bliksemeode
oogen naar mij toekeerend. »Zwijg, gij! Zie mij aan, zeg ik,trotsche
moeder van een trotschen, valschen zoon! Kerm er over, dat gij hem
zoo bedorven hebt, kerm over uw verlies, kerm over het mijne !"
Zij klemde hare vuisten dicht, en geheel hare vermagerde gestahe
beefde abof hare hartstochten haar langzaam doodmartelaen.
»Gij zijne eigenzinnigheid kwaUjk nemen!" riep zij uit. »Gij doorzijoe
trotschheid beleedigd! Gij, die, toen uwe haren grijs werden, tegen dv
eigenzinnigheid en trotschheid dezelfde eigenschappen hebt overg^
steld, die gij hem bij zijne geboorte hadtgegeven! »Gij, diehemvan
zijne wieg af hebt opgekweekt tot wat hij was, en hem belet te worden
wat hij worden moest ! Zijt ge nu beloond voor uwe jaren van arbeid?"--
»0 foei, juffrouw Dartle! Hoe onmenschelijk !" — >Ik zeg u," ant-
woordde zij, »ik wil tegen haar spreken. Greene macht op aardexoa
JUFFROUW DARTLK EN ZHNB MOEDER. 1 63
het mij beletten, terwiji ik hier stond. Heb ik al die jaren gezvegen, en
zttl ik nu niet spreken? Ik had hem licver dan gij ooit gedaan hcbt !"
riep zij uit, lich met woestheid naar haar omkeerende. ilk had hem kun-
nen liefhebben en geene vergelding eischen, Ala ik lijne vronwware
geweest, had ik de slavin zijner luimen kunnen zijn voor i6n woord van
liefde in het jaar. Dat zou ik geweest zijn. Wie weet het beter dan ik f Gij
waart veel vergend, trotsch, lichtgeraakt, zelfEUchtig. Mijne liefde zou
zelfveiloochenend zijn geweest — zou uw ellendig gejank met voeten
hebben getreden!"
Met flikkerende oogen stampte zij op den grond alsof lij het werkelijk
deed.
iZiehier!" zeide zij, wedero,m met ongeoadige hand ecu slag op het
litteeken gevende. >Toen hij eoo grool werd^ dat hij beter teerde begrij-
pcD wat hij gedaan had, zag hij het en had er berouw van ! Ik kon voor
hem zingen, en met hem praten, en de vurige belangstelling tooncn, die
ik gevoelde in al wat hij deed, en met arbeid en moeite die kundjgheden
verwerven, waarin hij het meeste belang stelde; en ik trok hem aan,
Toen hij nog onbedorven was had hij mij lict J&, dat deed hij. Menig
maal, als hij met een gering woord werd aigescheept, heeft hij mij aan
zijn hart gedrukt."
Zij zeide dit in hare razemij — want zij was wcinig minder dan ra-
zend — met een sarrenden hoogmoed, en toch 00k met zekeren gretige
herinnering van dien tijd, waarin de smetdende vonken van een zachter
gevoel voor het oogenblik weder gloeiden,
ilk daalde al — gelijk ik wel had kunnen weten dat ik doen zou, in-
dien hij mij niet met zijne joDgensviijage verblind had — tot ecne pop,
een stuk speelgoed om er zicn in een ledig uur mede bezig te houden,
om het neer te werpen en weder op te nemen en er mede te beuzelen
gelijk zijne ongestadige luimen hem mgaven. Toen zijne ingenomenheid
wegstierf, had ik evenmin willen beproeven om de macht, die ik noghad,
te versterken, als ik hem had willen trouwcn indien hij gedwongen was
teworden om mij tot zijfle vrouw te maken. Wij lieten elkander los zon-
er een woord te spreken. Misschien zaagt gij dat wel en speet het u niet
Sedert ben ik tusschen u beiden niets anders dan een beschadigd en ont-
Bierd meub^lstuk geweest, dat geene oogen of ooren, geen gevoel of her-
innering had. Kermen ^ Kerm over wat gij hem gemaakt hebt, niet over
uwe lieHe. Ik zeg u, dat er een tijd was toen ik hem vecl beter liefhad
dan gij hem ooit gedaan hebt !"
Zij stord met hare toomig schitterende oogen tegenover dien wijd
starenden btik en dat strakke gczicht, en tiet zich, toen dat kermen
weder herhaald werd, er evenmin door vermurwen, als ware dat gezicht
eene schilderij geweest.
ijuffrouw Dartle," zeide ik, »als gij zoo hard kunt zijn om niets voor
deze bedroefde moeder te gevoelen..." ■ — • Wie gevoeltcr voor mij?"
antwoordde zij scherp. iZijheendilgezaaid.Laat zij kermen over den
oogst dien zij vandaag inzamciL" — » En als zijne gebreken,.."begon
ik. — iGebrekcn!" nep zij uit, in hartstochtelijke tranen uitbarstende.
164 DAVID COPPBRPIKLD. ■
> Wie durft er kwaad van hem spreken ? Hij had eene ziel zooved mlB
als millioenen van die vrienden tot wienhij zich vemederde T -- l^B
mand kan meer van hem gehoaden hebben dan iL, niemandkanqfl
nagedachtenis dierbaarder zijn/' antwoordde ik. 9lk wilde zegge&|M
gij geen medelijden met zijne moederhebt^ofals zijoegebieken— m
hebt er met bitterheid van gesproken^." — > Dat is niet waar !" riepM
hare zwarte haren losrukkende. >Ik had hem lief?** — >...iDzuIke8l
uur niet uit uw geheugen kunnen verbannen worden^** vervolgde ik^'irl
dan naar deze vroaw, zclh al ware het iemand^ die gij vroegernooitbiil
gezien^ en bewijs haar eenige hulp !" I
Al dien tigd bleef die gedaante geheel onveranderd, en scheeDOOokl
te zullen verandercn. Roerloos, strak, wezenloos starende; na adal
dof kermende, met dezelfde onzekere beweging van het hoofd; mtf |
geen ander teeken van leven gevende. Eensklaps knielde juf&oaw ) ink 1
voor haar neer en begon haar kleed los te maken. I
> Vloek over u!" zeide zij, naar mij omziende met eene gemengdeisl- j
dmkking van woede en smart in hare trekken. » Het was ter kwademit i
dat gij ooit hier zijt gekomen ! Vloek over u ! ga been !''
Toen ik de kamer reeds uit was, kwam ik nog haastig tertig om aan dt
schel te trekken, en zoo de dienstboden des te spoediger te waand»
wen. Zij had toen de bewustelooze gedaante in hare armen genomen^ ca
nog op hare knie^ liggende, schreide zij over de ongelukkige moedo,
kuste haar^ riep haar, wiegde haar als een kind aan hare borst, en poogde
door alle hefderijke middelen de slapende zinnen weder te wekkea Niet
meer bevreesd om haar alleen te laten, ging ik stil weder been, en waar-
schuwde, terwijl ik het huis verliet de overige bewoners.
Later op den dag kwam ik terug, en wij legden hem in de kamer zijoer
moeder. Zij was nog eveneens, zeide men mij ; juffrouw Dartle verHd
haar niet; dokters waren er bij, en men had yele middelen beprodB;
maar zij lag als een steenen beeld, behalve dat zij nu en dan dat dois
geluid liet hooren.
Ik ging het akelige huis door en sloot de vensterluiken. In de kamer
waar hij lag deed ik dit het laatst. Ik Hchtte de loodzware hand op en
drukte ze aan mijn hart; en de geheele wereld scheen eene enkele dood-
sche stilte, alleen afgebroken door het gekerm zijner moeder.
LVII.
DE LANDVERHUIZERS.
Nog ^^n ding had ik te doen, eer ik mij aan den schok dezer aando^
ningen overgaf. Dit was, het gebeurde voor hen, die op het punt warcn
om te vertrekken, te verbergen, en te zorgen dat zij hunne reis in g^
lukkige onwetendheid aanvingen. Hiertoe moest geen tijd verzoimd
worden.
Ik nam nog denzelfden avond mijnheer Micawber ter zijde, envcr-
^
DE MICAWBERS ALS LANDVERHUIZERS. 1 65
trouwde hem de taak toe om zich tusschen mijn vriend Peggotty en het
bericht van het ongeluk te plaatsen. Hij nam die vol ijver op zich, en
beloofde ieder nieuvrspapier op te vangen, waardoor het hem anders
had kunnen bereiken.
>Als het tot hem doordringt, mijnheer," zeide mijnheer Micawber,
zich op de borst kloppende, >moet het eerst door dit lichaam gaan !"
Mijnheer Micawber moet ik aanmerken, had, om zich naar een nieuwen
maatschappelijken toestand te voegen,een onversaagdboekaniers-gezicht
leeren zetten, niet volstrekt barbaarsch, maar stout en wakker, alsof hij
ieder oogenblik op zelfverdediging bedacht was. Men had hem voor een
zoon der woestijn kunnen houden, lang gewoon om buiten de grenzen
der beschaving te leven, en nu op het punt naar de wildemis, die hem
had zien geboren worden, terug te keeren.
Hij had zich onder anderen voorzien van een voUedig costuum van
olie-doek en van een stroohoed met een lagen bol en van buiten gepekt
of geteerd. In deze ruwe kleeding, met een gewonen scheepskijker onder
den arm, en met een reeds verkregen aanwendsel om met het 66ne oog
schuins naar de lucht te kijken, alsof hij slecht weder verwachtte, zag hij
-er op zijne manier veel meer zeemanachtig uit dan baas Peggotty zelf.
Zijne geheele familie was, om mij zoo uit te drukken, gereedgemaakt
om dadelijk met den vijand aan den slag te gaan. Ik vond mevrouw
Micawber met een allemauwst sluitenden, ijzersterken hoed, onder de
kin vastgemaakt, en met een omslagdoek waarin zij als eene baal goed
was ingepakt, (gelijk mijne tante mij had gedaan, toen ik pas bij haar
kwam) en die op haar rug met een sterken knoop was bevestigd. Jonge
juffrouw Micawber vond ik eveneens op stormweder voorbereid, zonder
ergens iets overtolligs te hebben. Jonge heer Micawber was nauwelijks
zichtbaar in het niigste zeemanspak dat ik ooitgezienheb;endekin-
-deren waren, evenals ingemaakte spijzen, in voof water en lucht ondoor-
dringbare bussen gesloten. Mijnheer Micawber en zijn oudsten zoon
gingen beiden met de mouwen luchtig opgeslagen, als gereed om overal
waar het noodig mocht zijn een handje te helpen.
Zoo vonden Traddles en ik hen tegen het vallen van den avond op de
houten trap, in dien tijd onder den naam van Hunger ford Stairs
bekend, naar het afvaren eener boot kijkende, die met een gedeelte van
hun goed beladen was. Ik had Traddles de schrikkelijke gebeurtenis
medegedeeld, die hem geweldig had getroffen, maar er was niet aan te
twijfelen of het zou best wezen het gebeurde geheim te houden, en hij
was medegegaan om mij daartoe behulpzaam te zijn. Het was hier dat
ik mijnheer Micawber ter zijde nam en die belofte van hem ontving.
De familie Micawber was gelogeerd in een morsig, bouwvallig her-
bergje, dat in die dagen dicht bij gemelde trap stond, en welks opbalken
uitgetimmerde bovenkamers over de rivier heen hingen. Deemigran-
ten trokken zoeveel toeschouwers dat wijblijde waren naar hunnekamer
de wijk te kunnen nemen. Dit was een dier uitgetimmerde bovenkamers,
waaronder het water doorstroomde. Mijne tante en Agnes waren daar,
ibezig met nog eenige kleeren voor de kinderen te maken^ die^ schoon
1 66 DAVID COPPERFIELD.
niet volstrekt noodig, hun op reis wel zouden te pas komen. Peggot^
was daarbij behulpzaam, met hetoude^gevoelloozenaaikistje, ellemaatje
en eindje waskaars v66r haar, die reeds zooveel overleefd hadden.
Het was geene gemakkelijke taak hare vragen te beantwoorden, en
nog minder baas Peggotty, toen mijnheer Micawber hem binnenbracht,
toe te fluisteren, dat ik den brief had overhandigd en dat alles wel wa&
Maar ik deed toch beide en maakte hen daardoor zeer vergenoegd.
Indien ik eenig blijk toonde van hetgeen ik gevoelde, was mijn eigen
leed voldoende om dit te verklaren.
>£n wanneer zal het schip zeilen, mijnheer Micawber?" vroeg mijne
tante.
Mijnheer Micawber achtte het noodig mijne tante of wel zijne vrouir
langzamerhand voor te bereiden, en antwoordde^ > eerder dan liij giste-
ren had gedacht." — iDe boot heeft u denkelijk eene boodschap ge-
bracht ?" zeide mijne tante. — » Ja , juffrouw," was het antwoord. —
iWel?" hervatte mijne tante. »Enhetzeilt...." — iMejuffrouw,"ant-
woordde hij, >ik ben onderricht, dat wij stellig morgenochtend v66r
zevenen aan boord moeten zijn." — » Wel zoo !" zeide mijne tante. iDat
is al gauw. En dan meteen naar zee, mijnheer Peggotty ?" — » Ja, juflfrouw.
Het gaat dan met het getij de rivier af. Als mijnheer David en mijne zus-
ter overmorgen na den middag teGravesend aan boord komen, zullen
zij ons nog eens voor het laatst kunnen zien." — > En dat zullen wij zeker
doen," zeide ik, — >Tot dan, en totdat wij in zee zijn," merkte mijnheer
Micawber aan, mij een blik van verstandhouding gevende, > zullen mijn-
heer Peggotty en ik te zamen ons goed in het oog houden. Emma, lieve
vrouw," vervolgde hij, op zijne deftige manier dekeel schrapende, >mijn
vriend, mijnheer Thomas Traddles, is zoo beleefd om mij in het oor te
Huisteren, dat hij gaame het voorrecht zou willenhebben om het noodige
te willen bestellen tot het toebereiden eener matige portie van dien
drank, die ons zoo eigenaardig aan hetroastbeefvanOud-Engeland
doet denken. Ik bedoel, om kort te gaan, punch. Onder gewone omstan-
digheden zou ik bezwaar maken om de mschikkelijkheid van juflfrouw
Trotwood en juffrouw Wickfield te verzoeken, maar...." — > Ik voor
mij kan niet anders zeggen," viel mijne tante hierop in, »dan dat ik met
het grootste genoegen op uw geluk en voorspoed zal drinken, mijnheer
Micawber." — >En ik ook," zeide Agnes met een glimlach.
Mijnheer Micawber ging terstond naar de buffetkamer, waar hij gehetf
thuis scheen te zijn, en kwam weldra terug met eene dampende lum. Ik
kon niet nalaten op te merken, dat hij de citroenen met zijn eigen knip-
mes had geschild, hetwelk, gelijk het mes van een rechtgeaard landver-
huizer paste, omtrent een voet lang was, en dat hij, niet geheel sender
zekere vertooning te maken, op de mouw zijner jas afveegde. Ik bevond
nu ook, dat mevrouw Micawber en de twee oudste kinderen met der^
lijke geduchte instrumenten waren voorzien>; terwijl elk der jongere kin-
deren een houten lepel had, met een sterktouwom het lijf vastgebondeny
Het was inaf;elijks in het vooruitzicht op het ongeregelde leven aan boord
en in het biimenland, dat mijnheer Micawber, in plaats van zijne vronir
MUNHEER MICAWBER RIBDS By VOORBAAT BURGBR VAN HEX WOUD. 167
en oudste kinderen de punch in wijnglazen toe te dienen, gelijk hij ge-
makkelijlc had kunaen doen. want er was eene ku-vol in de kamer, dit
in gemeene tinnen kroezen deed ; en ik zag hem nooit zooveel smaak in
iets hebben aJs in het drinken uit zijn eigen kroes, dien hij, toen de avond
om was, in zijn zak stak.
» Alle weelde van het oude land," zeide mijnheer Mica wber met innige
zelfvoldoening , iverzaken wij. Als burgers van het woud kunnen wij
natuuriijk niet verwachten Unger dcel te hebben aim de beschaafde ge-
riefclijkheden van het land der vrijcn."
Hier kwam een jongen binnen om te eeggen dat er beneden iemand
naar mijnheer Micawber vroeg.
>Ik heb een voorgevoel," zeide mevrouw Micawber, haar kroes neer-
jettende, >dat het een lid van mijne famiUeis!" — »Zoo ja, melieve,"
zeide mijnheer Micawber, eensklaps warm wordende, gelijk doorgaans
wanneer er van de familie zijncr yrouw gesproken werd, 1 dandunkt mij,
daar dat lid van uwe famiUe — wie hij ofzijookwetenmag — onstame-
lijk lang heeft laten wachten, dat dat Lid misschien nu wet wachten kan
tot hel m ij gelegen komt." — » Micawber," zeide zijne vtouw zacht, op
znlk een tijd alsdeze...." — »Voef[thetniet,"viel mijnheer Micawber
er op in en stondte gelijk op, » aan kleme beleedigingen te denken , Emma, •
ik gevoil mi} berispt." — » Het verlies, Micawber," merkte zijne vrouw
aan, » is aan den kant van mijne familie, niet aan uw kant geweest. Indien
mijne familie eindelijkgevoeligwordtvoor het gemis.waaraanhun eigen
vroeger gedrag hen heeft blootgestetd, en nu vcrlangt de hand van
broederschap aan te bieden, laat zij dan niet temggestooten worden," —
• Zoo zij het, melieve," antwoordde hij. — » Zoo niet om hunnentwil, dan
om mijnentwil, Micawber," zeide zijne vrotiw. — » Emma," antwoordde
hij, » dat oogpunt der zaak is op dit oogenbhk onweerstaanbaar. Ik kan,
leUs nu, mij niet uitdrukkelijk verbinden om uwe famile om den hals te
vallen ; maar het lid van Uwe familie, dat nu staat te wachten, zal zijne
vricndschappelijke warmte niet door mij voelen bevriezen."
Mijnheer Micawber ging heen en bleef eenigen tijd weg, terwijl
mevrouw Micawber niet geheel vrij bleef van de vrees, dat er tusschen
hem en het Lid woordenmochten zijn gekomen.Eindclijk kwam dezelfde
jongen tcmg en gaf mij een met potlood geschreven brief je, dat inrechts-
geleerden stijl ten opschrift had: »Hecp contra Micawber," Uit dit
docmnent vemam ik, dat mijnheer Micawber wederom gearresteerd, en
in eene nuemij van wanhoop vervallen was ; en dat hij mij verzocbt om
met den brenger zijn mes en zijn tinnen kroes tezenden, daar£ijhem|;e-
durende het korte overschot van zijn aanzijn, in degevangenis, misschien
van nut konden zijn. Hij verzocht ook als een laatste bewijs van vriend-
tchap, dat ik djne famiUe naar het Werkhuis zou geleiden en vergetcn
dat er ooJt zulk een Wezen had bestaan.
Natuuriijk beantwoordde ik dit briefje door met den jongen naar be-
oedeo te gaan om het geld te betalen. Ik vond daar mijnheer Micawber
in een hoek zitten, den deurwaarder, die hem in hechtenis had genomen,
met donkere blikken aanstarende. Na zijne bevrijding omhebde hij mij
l68 DAVID COPPERFIKLD.
met vuur, en teekende deze nieuwe schuld in zijn zakboekje aan, waarl^
hij, dit herinner ik mi; nog wel, zeer bijzondere aanmerking maakte op
een halven stuiver, dien ik bij mijne opgaaf van het bedrag verwaar-
loosd had.
Dit gewichtige zakboekje herinnerde mij hem bijtijds aan eene andere
ongelegenheid. Toen wij weder boven waren gekomen (waar,hij zijne
afwezigheid verontschuldigde door te zeggen, dat deze door omstandig-
heden veroorzaakt was, waarover hij geen bedwang had) nam hij uit dit
zakboekje een groot blad papier, klein gevouwen en geheel met langc,
zorgvuldig uitgewerkte sommen overdekt. Naar hetgeen ik er met een
enkelen blik van zag, moet ik zeggen dat ik nooit, behalve in het djfer-
boek van een schooljongen, zulke sommen heb gezien. Deze, bleek het,
waren berekeningen van oploopenden interest over het totaal bedrag,
gelijk hij zeide, van leen en veertig, tien, elf en een half," voor verschil-
lende tijdperken. Na deze berekeningen zorgvuldig overwogen en zyne
middelen en vooruitzichten even zorgvuldig in oogenschouw te hebbca
genomen, was hij tot het besluit gekomen om die som te kiezen welke
het totaal was van het bedrag met den oploopenden interest van twee
jaren, vijftien maanden en veertien dagen. Daarvan had hij een keorig
net geschreven wisseltje gemaakt, hetwelk hij thans aan Traddles met
vele dankbetuigingen overgaf, tot voile Ifwijting zijner schuld als tusschen
mensch en mensch.
ilk heb er nog een voorgevoel van," zeide mevrouw Micawber, pein-
zend haar hoofd schuddende, > dat mijne familie aan boord zal komen
eer wij uitzeilen."
Mijnheer Micawber had blijkbaar ook een voorgevoel in dit opzicht,
maar hij verzwolg het met eene teug uit zijn tinnen kroes.
> Als gij op reis gele^enheid hebt om brieven naar huis te zenden, me-
vrouw Micawber," zeide mijne tante, i moet gij ons toch vooral van a
laten hoorien." — Lieve juffrouw Trotwood," antwoordde zij, >hetzai
mij maar al te zeer verheugen als ik denken mag, dat er iemand is die
van ons verlangt te hooren. Ik zal niet verzuimen te schrijven. Mijnheer
Copperfield, vertrouw ik, als een oud en gemeenzaam vriend, zal er niet
tegen hebben om nu en dan zelf bericht te ontvangen van iemand, die
hem gekend heeft toen de tweelingen nog niet konden praten ?"
Ik zeide, dat ik hoopte van haar te hooren, wanneer zij maar gelegen-
heid had om te schrijven.
lOch Heere, er zullen ^elegenheden genoeg zijn," zeide mijnheer
Micawber. »De oceaan is m dezen tijd eene enkele vloot van schepeo,
en het kan bezwaarlijk missen of wij zullen op ons overstapje een aantil
ontmoeten^ Het is maar een overstapje," zeide hij, met zijn lorgnet spt-
lende, » maar een overstapje. De afstand is geheel denkbeeldig."
Het valt mij nu pas in, hoe wonderlijk het was, maar hoe het ook in
mijnheer Micawber's karakter lag, dathij^ toen hij, van Lon den naar
Canterbury verhuisde, er van sprak alsof hij naar de uiterste einden
deraardeging,entoenhijvan£ngeland naar Australiereisde,alsof
hij maar even het Kanaal zou oversteken.
HET IS IfAAR EEN OVERSTAI^B. 169
> Op de reis, zeide inijnheer Micanber ■ zai ik pogen au en dan eene
zeemans-vertelting te doen, en ik veitrouw dat de mnziek van mijn xoon
Wilkins het samenzijn bij het kombuis-vuur zal veraangenamen. Als me-
vrouw Micawber hare zeebeenen heeft — eene uitdrukking waarin ik
hoop dat nieta onvoegiaams is gelegen — zal aj denk ik, lich wel eens
ten dans laten leiden. finimvisschenendolfijnen, gcloofik,£Ullenzich_
dikwijls Toor onzen boeg laten zien, en betzijaanstunrboordofbaki
boord za] men gedurig belangwekende voorwerpenontdekken. Kortom,'
zeide mijnheer Micawber met zijn onden galmenden toon en eleganten
zwier, »het is zeer waaischijnlijk datdegebeelereis zooonderhoudend
zal wezen, dat het ons verbazenzalalsdewachtin denmasttopiLand!"
roept."
Daaimede dronk hij zijn krocs ledig, alsof hij de Tcis al gedaan had en
TOor de hoogstc autoriteiten in zeezaken een examen voot de eeiste
klasse had afgelegd.
»Wat ik vooral hoop, mijn bestc mijnheer Copperficld," wide me-
vTouw Micawber, lis, dat wij in sommige takken van onze familie nog
cena weder in het oude land zuUen herleven. Frons Uw voorhoofd niet,
Micawber ! Ik spreek niet van mijne eigene familie, maar van de kinderen
onzer kinderen. Hoe krachtig de oude spruit mag wezen," zeide me-
VTOuw Micawber, haar hoofd schuddende, >ik kan den ouden stam niet
verge ten j en wanneer ons geslacht eena tot aanzien en vermogen geraakt,
moet ik bckcnnen te wenschen dat dit vermogen in de schatkist van
Br-r-it-tannia mocht vloeien." — »Lieve vrouw," zeide mijnheer Micaw-
ber hierop, »Brittannia moet zelve maar zien hoe zij het raaakt Ik moet
zeggen dat zij nooitveel voor mij gedaan hecfl en dat ik in dit opzicht
gecn bijzonder verlangen heb." — »Micawber,"antwoordezijne vrouw,
idaarin hebt gij ongelijk. Gij begeeft ti, Micawber naar dat afgelegene
gewest om de betrekking tusschen u en Albion te versterken, niet om
zc te vcrzwakken." — »De bedoclde betrekking, Ueve," lict mijnheer
Micawber nu volgen, > heeft mij, herhaal ik, niet onder zulk een last van
verplichting gelegd, dat ik eenigazing begeerig ben om wederom eene
betrekking aan te knoopen."^ ■ Micawber," zeide zijne vrouw, >daarin,
herhaal ik, hebt gij ongelijk. Gij kent uwe eigene kracht niet, Micawber.
Zij b het die, zelfs door den stap dien wij weldra zullen doen, de betrek-
king tusschen u en Albion zal versterken."
Mijnheer Micawber bleef met opgetrokken wenkbrauwen in zijn
leuningstoel zitten, de inzichlen, die zijnc vrouw ontwikkelde, half aan-
nemende, half tenigwijzende, maar blijkbaar erkenitendc hoeveel door-
zicht zij aanduidden.
iMijn beste mijnheer Copperfield," zeide mevrouw Micawber, >ik
wensch dat mijnheer Micawber zijne posicie zal beseffen. Het komt mij
hoogst gewichtig voor, dat mijnheer Micawber, van het uur zijner inscbe-
ping af, zijne positie zal beseffen. Uwe oude kennis van mij, mijn beste
mijnheer Copperfield, zal u wel gezegd hebben, dat het niet in mijn aard
ligt, gelijk in dien van mijnheer Micawber, om altijd het beste te hopen
en te gelooven. Mijn aanleg is, als ik het zoo zeggen mag, bij nitstek
170 DAVID COPPERI-'IELD.
A
practicaal. Ik weet dat dit eene knge reisis. Ik weet dat-zij vele onge-
makken en ontbering zal medebrengen. Ik kan mijne oogen niet voor
die waarheden sluiten. Maar ik weet 00k wat mijnheer Micawber is. Ik
ken de vermogens, die in mijnheer Micawber schuilen; en daarom adit
ik het van het alleruiterste gewicht, dat mijnheer Micawber zijne positie
zal beseffen." — »Melieve," zeide hij nu, »misschien zult ge mij wel vcr-
gunnen aan te merken, dat het wel roo^elijk zou kimnen zijn dat ik op
dit tegenwoordig oogenblik mijne positie besef." — >Datdenkikniet,
Micawber^" antwoordde zij, > Niet ten voile. Mijn beste mijnheer Cop-
perfield, mijnheer Micawber's is geen gewoon geval. Mijnheer Micawber
begeeft zich naar een vergelegen land, uildrukkelijk opdat hij daar voor
de eerste maal ten voile begrepen en gewaardeerd zou worden. Ik
wensch, dat mijnheer Micawber zich op den Steven van dat schip zal
planten en met vastheid zeggen : > Dit land kom ik veroveren ! Hebt gij
eerambten ? Hebt gij schatten ? Hebt gij posten met voordeclige emolo-
menten ? Breng ze dan hier. Zij zijn de mijne !" "
Mijnheer Micawber, ons alien in het rond aanziende, scheen te denken
dat dit denkbeeld zoo kwaad niet was.
>Ik wensch, dat mijnheer Micawber, als ik mij duidelijk genoegmt-
dnik," vervolgde mevrouw Micawber op haar redeneerenden toon, »de
Cesar van zijn eigen fortuin zal wezen. Dat, mijn beste mijnheer Copper-
field komt met zijne ware positie voor. Van het eerste oogenblik dezer
reis af, wensch ik dat mijnheer Micawber op den boeg van dat schip zal
staan en zeggen: >Genoeg van dralen! G^noeg van teleurstellingen!
Genoeg van bekrompene middelen. Dat was in het oude land. Dit is het
nieuwe. Geef mij vergoeding ! Breng ze mij hier !" "
Mijnheer Micawber sloeg met vastberadenheid zijne armen over elkaa-
der, alsof hij reeds op den boeg stond.
>En wanneer hij dat doet," zeide mevrouw Micawber, >wanneer hij
zijne positie beseft, heb ik dan geen gelijk met te zeggen, dat mijnheer
Micawber zijne betrekking met Brittannia zal versterken, niet verzwak*
ken ? Wanneer hij zich in dat halfrond tot een gewichtig openbaar per-
soon verheft, zal men mij dan zeggen, dat zijn invloed niet in het vader-
land zal gevoeld worden r Kan ik zoo zwak wezen om mij te verbeelden,
dat mijnheer Micawber, in Australia den staf der macht zwaaiende,
in Engeland niets zal beteekenen ? Ik ben maar eene vrou w ; maar ik
zou mij zelve en mijn papa onwaardig zijn, als ik aan zulk eene onge-
rijmde zwakheid schuldig was.
Mevrouw Micawber's overtuiging, dat hare redenen onwederlegbaar
waren, gaf haar toon eene zedelijke verhevenheid, die ik nooit te voren
daarin meende ^ehoord te hebben.
>£n daarom is het," mevrouw Micawber, »dat ik des te meer wensch,
dat wij in een toekomstig tijdperk weder op den vaderlijken grond
zullen wonen. Mijnheer Micawber kan — ik kan mij zelve de waarschijn-
lijkheid niet ontveinzen, mijnheer Micawber zal een blad der geschie-
dienis worden ; en dan behoort hij vertegenwoordigd te word^ in het
land^dat hemlaetaatii\\\\^eTi%t^Tv^\ifcxM^^d%^£l" — >Melieve," zeide
HET SCHIP MET DE LAHDVERHUIZBR5 ZEILT UIT. 171
miJDheer Micawber nu, ihetismijonmogeUjk, nietdooruwegenegCD-
facid gctToffen te worden. Ik ben altijd genegen mij aan uw verstand le
onderscbikken. Wat geschieden moet, zal ook gescbieden. De Hemel
, verboede, dat ik het land mijner geboorte ecn gedccite van deo rijkdou
zou niisguanen, die misschien door onze abtamnielingeD zai worden op-
gestapeld," — »Dat is wi\ gezegd, zeidc mijne tante, baas Peggotty, toe-
knikkende, en ik drink op mijne vriendschap voor u, en dat alle zegen,
en voorspoed u mogen vergezellcn !"
Baas Peggotty zette de twee kinderen neer, die hij op de knieen had
gezet, om met mijnbeer en mevrouw Micawber op ons aller welzijn tc
drinken ; en toen hij en mtjnheer Micawber elkander als kameraden de
hand ^aven, en zijn bruin geiicht door een gUnilach werd verhelderd,
hield ik mq overtuigd dat het hero, waarheen hij ook ging, goed zou
gaan, en hij overal een gocden naam zou verwerven en bemind worden.
Zelfs de kinderen moeslen ieder een houten lepel in mijnheer Micaw-
ber's kioes stekAi en zoo ons welzijn drinken. Toen dit gebeiird was,
Btonden mijne tante en Agnes op en namen afscheid van de landver-
huizers. Het was een droevig a&cbeid. Alien schreiden ; de kinderen
hidden Agnes tot het laatste oogenblik vast; en wij lieten de arme me-
vrouw Micawber in een zeertreurigen toestand. Zij zatbij eeneflauwe
kaars te snikken, zoodat de kamer er, van de rivier af, als eene kleioe
vuurbaak vol jammer moet hebben uitgezien.
Ik ging er des morgens nog eens heen, om te zien of zij weg waren. Zij
waren reeds om vijf ure met eene boot vertrokken. Het was voor mij een
treffend voorbeeld van de ledigheid, die zulke scheidingen veroorzaken,
dat, hoewel ik hen niet anders dan gisteravond in dat bouwvallige her-
bergje en op die houten trap had gezien, beide roij eenzaam en verlatco
voorkwamen, nu zij er niet meer waren.
In den namiddag van den volgenden dag gingen mijne oude oppasster
en ik te zamen naar Gravesend. Wij vonden het schip, door een
geheelen troep booten oraringd op de rivier liggen ; er woei een gunstige
wind ; het sein om af te zeilen wapperde aan den mast. Ik huurdedadelijk
eene boot en wij voeren er heen. Ons door de kleine draaikolk van ver-
vnuring, waarvan het schip het middelpunt was, heenwerkende, kwamen
wij aan boord.
Baas Peg{|otty stond op het dek naar ons te wachten. Hijzeide mij, dat
mijnheer Micawber zoo even nog eens (en voor de laatste maal) ten ver-
/oeke van Heep gearresteerd was, en dat hij volgens a&praak het geid
lietaald had, hetwelk ik hem nu teruggaf. Vervolgens bracht hij ons tus-
-chendeks ; en aldaar werd mijne bekommering, dat hij nog een gerucht
van het gebeurde mocht gehoord hebben, geheel verdreven, daar mijn-
heer Micawber, uit de duistemis te voorschijn komende, hem met zefcer
voorkomen van vriendelijke bescherming bij den arm nam en mij zeide,
dat zij sedert gisteravond bijna geen oogenblik van elkander af waren
gewcest.
De plaats wai mij soo vreemd, en zoo bekrompen donlcer, dat ik in
het eeret bijna niets kon onderscheiden ; maarlangzamcrhand werd het
2 72 DAVm COPPERFIKLD.
helderder, naarmate mijne oogen zich meer aan de dnistemis gewenden,
en toen scheen ik midden in eene schilderij van Ostade te staan. Tusschen
de groote balken en schoorhouten van het schip, en de kooien, vaten,
pakken en hoopen van allerlei bagage — hier en daar door eene slinge-
rende lantaarn verlicht, en elders door het gele daglicht, dat door een
windzeil of een luik binnendwaalde — waren dicht op elkander gedron-
gene groepen van menschen, die aischeid namen of nieuwe vriendschap
s^oten^ aan het praten, lachen, schreien, eten en drinken ; sommigen,
reeds in het bezit van eeni^e voeten niimte gevestigd, waar zij htm klein
huishouden reeds hadden mgericht en hunne kleine kinderen op bankjes
of stoeltjes neergezet; anderen, die wanhoopten om een rustplaats te
vinden, en neerslachtig rondwandelden. Van twee wichtjes, die pas een
paar weken levens achter zich hadden, tot gekromde oude mannen en
vrouwen, die nog maar een paar weken levens voor zich schenen te
hebben; en van ploegknechts. die werkelijk iets van den Engelschen
grond aan hunne laarzen wegdroegen, tot smeden, die staaltjes van £n-
gelsch roet en rook op de huid medenamen ; scheen elke leeftijd en
leder beroep in de nauwe niimte van het tusschendek te zijn opeengepakt
Toen ik hier mijne oogen liet rond^aan, meende ik, bij een open luik,
met een van de kleine Micawber's bij zich^ een gedaante gelijk die van
Emily te zien zitten. Zij trok het eerst mijne aandacht doordien eene
andere gedaante met een kus afscheid van haar nam, en toen zij vervol-
gens met kalme bedaardheid door het gewoel heen zweefde, mij aan
Agnes herinnerde. Maar in de snelle beweging om mij heen en in de ver-
bijstering van mijne eigene gedachten, verloor ik haar weder, en wist ik
alleen dat de bezoekers reeds gewaarschuwd waren om van boord te
gaan ; dat mijne oppasster bij mij op eene kist zat te schreien, en dat
juffrouw Gummidge, geholpen door eene jongere vrouw in het zwart,
die juist bukte, dbruk bezig was met het goed van baas Peggotty te
bergen.
>l5 er nog een laatste woord, mijnheer David ?" zeide hij. >Isernog
iets vergeten eer wij scheiden f" — > Een enkel ding !** zeide ik. > Martha !"
Hij tikte de jonge vrouw, van wie ik gesproken neb, op den schouder,
en Martha stond voor mij.
>De Hemel zegene u, gij brave man !" riep ik uit > Gij neemt haar das
mee !"
Zij antwoordde voor hem door in tranen uit te barsten. Ik kon op dat
oogenblik niets meer zeggen, maar drukte hem de hand; en als ik ooit
iemand heb liefgehad en hooggeacht, deed ik het dien man met geheel
mijne ziel.
De vreemdelingen maakten haast om het schip te ruimen. Mijne
zwaarste taak schoot nog over. Ik zeide hem wat de edele geest, die ver-
scheiden was, mij belast had hem tot afscheid te zeggen. Het trof hem
diep. Maar toen hij mij daarentegen met vele boodschappen van gene-
genheid en beklag voor die doove ooren belastte, trof het mij nog dieper.
De tijd was gekomen. Ik omhelsde hem, nam mijne schreiende oppas-
ster aan den arm, en ging. Op het dek nam ik nog afscheid van de arme
DIEPK MBBRSLACHTIGHEID MAAKT ZICH VAN HIJ MEESTZR. 1 7}
mevTouw Micawber. Zij keek, zelb toen nog, met angsdg verlangen naai
hare familie rond ; en hare laatste wourden tat inij wareo, dat lij mijnheer
Micavber nooit zou verlaten.
Wij sta^n in onze boot en bleven op eenigen a&tand liggen om bet
schip te uen heenvaren. Dc zon ging helder onder. Het schip lag tns-
schen ons en het roode licht; en elke dunne IIJD en ranke spar was tegen
dien g'.oed zichtbaar. £en schouwspel te gelijk too schoon, zoo treurig
en zoo vol hoop als het trotsche schip daar stil op het kabbelende water
liggende, terwijl al wat aan boord leefde naar de verschan&ing drong en
daar voor een oogenblik blootshoofds en zwijgend staan bleef, heb ik
nooit geuen.
Zwijgend, doch maar voor een oogenblik. Toen de zeilen door den
wind werden gevutd en het schip zich begon te bewegen, gingen van al
de booten drie luide kreten op, welke door hen aan boord werden be-
xntwoord, en die nogmaab en nogmaals weergalmdcn. HcC hart werd
mij vol toen ik dat gejuich hoordeendatwuivenmethocden enzak-
doeken zag ; — en toen zag ik haar !
Toen zag ik haar staan, naast haar oom, met de bevende hand op zijn
schouder mstende. Htj wees naar ons met driftig uitgestokene hand ; en
zij zag ons en wuifde mij haar laatst vaarwel toe. Ja, Emily, schoone en
kwijnende Emily, houd u aan hem vast met het volste vertrouwen van uw
gewond hart : want htj heeft aan u vastgehouden met al de kracbt zijner
grooteliefde!
Door den rooden ^lana omschenen, van de anderen afgezonderd, hoog
op het dek staande, zij o^ hem letmende en hij haar vasthoudende, dreven
zij sUtig been. Toen wij aan wal roeiden was de nacht reeds nederge-
daald op de heuvelen van Kent — en voor mij was het een donkere
nacht.
Afwkzighud.
Het was een lange ensomberenacht,dievoormijdaalde, en vaaria
dc schimmen van menige hoop, menige dierbare herinnering, menige
dwaling, menig nutteloos beklag en beroutr omwaarden.
Ik verliet E ng e 1 a nd, niet wetende, zella toen nog nJet, hoe groot dt
schok was, dien ik te dragen had, Ik verliet alien die mij dierbaar waren,
engingheen, geloovendedatikhetzwaarstegedragenhadenhetvoorbij
was. (£lijk iemand op een slagveld eenedoodelijke wondkanontvangen
en nauwelijks weten dat hij getroffen b, zoo had ik, toen ik met mijn
ongelouterd en eigenwillig hart alleen gelaten verd, geen begrip van de
wond, die ik mededroeg.
Ik verkreeg die kennis, niet spoedig, maar beetje bij beetje, grein voor
grein. Het treurige gevoel, waarmede ik vertrok, werd met ieder uur
Bterker en duideUjker. In het eerst was het eenedolTegewaarwordingvaa
r
174 DAVID COPPRRFIBLD*
verlies en smart, waarin ik weinig anders kon onderscheiden. Met
onmerkbare trappen werd het eene hopelooze bewustheid van alles wat
ik verloren had — liefde, vriendschap, belangstelling ; van alles wat ver-
woest was — mijn eerste vertrouwen, mijne eerste genegenheid, het ge-
heele luchtkasteel van mijn leven ; van al wat er overschoot — eene
ledige woestijn, die ver uitgebreid, onafgebroken om mij heen lag, tot
aan den donkeren gezichteinder.
Indien mijne smart eigenlievend was, wist ik toch niet dat zij dit was.
Ik treurde over mijn kinderUjk vrouwtje, zoo jong uit hare blodende
wereld weggenomen. Ik treurde over hem, die de lidfde en bewondering
van duizenden had kunnen winnen, gelijk hij de mijne gewonnen had. Ik
treurde over het gebroken hart, dat in de stormende zee rust had ge-
vonden ^ en over de zwervende ballingen uit het eenvoudige huis, waar
ik, toen ik een kind was, den nachtwind had hooren waaien.
Eindelijk had ik geene hoop meer om van de opgestapelde treurigheid,
waaronder ik verzonken was ooit weder ontslagen te worden. Ik zwierf
van plaats tot plaats, overal mijn last met mij mededragende. Ik gevoelde
nu zijne geheele zwaarte ; ik ging daaronder gebukt, en ik zeide in mijn
hart, dat hij nooit kon verlicht worden.
Toen deze neerslachtigheid op het ersst was, geloofde ik, dat ik
spoedig zou sterven. Somtijds dacht ik, dat ik gaame thuis zoa willen
sterven, en keerde werkelijk onderweg om, om spoedig daar te komen.
Op een anderen tijd reisde ik verder door, van stad tot stad, zoekende
ik weet niet wat, en alsof ik iets — ik weet evenmin wat — poogde achter
te laten.
Ik heb het vermogen niet om al de akelige toestanden, waarin de droef-
heid mijn gemoed bracht, een voor een te beschrijven. £r zijn sommige
droomen , die slechts onduidelijk en onvolkomen kunnen beschreven
worden ; en wanneer ik mij dwing om naar dien tijd van mijn leven terug
te zien, schijn ik mij zulk een droom te herinneren. Ik zie mij zelven dan
onder al het nieuwe van vreemde steden, paleizen, kerken, tempels,
schilderijen, kasteelen, grafteekenen, schilderachtige straten — de oude
woonplaatsen der geschiedenis en der verbeelding — als een droom^
omzwerven, overal mijn smartelijken last mededragend, en nauwelijks
van de voorwerpen bewust wanneer zij reeds voor mij verdwenen. Onvat-
baarheid voor alles behalve mijmerend verdriet, was de nacht, die op
mijn nog ongelouterd hart nederdaalde. Laat mij daaruit — gelijk ik, den
Hemel zij dank, eindelijk deed — en uit den langen, akeligen droom van
dien nacht, naar den dageraad opzien.
Vele maanden lang bleef ik met die zich steeds verdonkerende wolk
over het gemoed aan het reizen. Eenige blinde redenen die ik had om
niet terug te keeren — redenen, die ik mij toen vruchteloos duidelijker
poogde te maken — verlengden steeds mijn pelgrimstocht. Somtijds had
ik rusteloos van plaats tot plaats gezworven, zonder mij ergens opte
houden; somtijds was ik lang op 66nt plaats blijven dralen. Ik had
nergens een doel, nergens iets dat mij opbeurde, 00k niet in mijn
binnenste.
LANGZAUCRHAND VERDWIJNT mune BEDRUKTB CEMOEDSSTEHUINC. 175
Dc was inZwitserland, ik was over de groote passen <ler Alpcn trit
Italic gekomen, en sedert met een gids door de bijwegen van het ge-
bergte blijven dwalen. Indien dc ptechtige eensaanibeid dier grootsche
oatmirtooDeeleii tot mijn hart had gesproken, wistik dittochniet-Ikhad
verhevenbeid en verbazing in die ontzaglijke hoogten en diepten, in de
bniisende stroonien en de woestenijen van ijs getronden, maar tot nog toe
hadden zij mtj niets anders geleerd.
Dc daalde op een avond voor het ondergaon der zon in ecne vallei af,
waar ik nisten zou, Terwijl ik het slingcrende pad langs den berg afging,
en die lachende vallei in dc vertc zag, gcloof ik, dat zekcr lang ontwend
gevoel van schoonheid en kalnite,zekerever£achtendeinvloed, door het
needzame vandifschoiiwspetopgewekt,zichflauwinmijneborstbegoD
te bewegen, Ik herinner mij, dat ik eens bleef stilstaan met eene sooit van
smart, die niet geheel drukkend,nietgcheelwanhopi^ was. Ik herinner
mij toen bijna gehoopt te hebben, dat er ecne vcrandenng tot betersch^
in mijn binnenste mogelijk was.
Ik kwam het dal in toen de avondzon de afgelegenesneeuwtoppenbe-
scheen, die het, alsofhet eeuwige wolkcn waren, insloten. De voeten do*
bergen, welke de enge diepte vormden waarin het dorpje lag, wann
bisch groen; en hoog boven dezen weligen plantengroei verhteven nch
bosschen van donkere pijnboomen, die als tnaschenindnngende wiggen
de van boven dreigende sneeuvrvelden tenighielden. Daar boven ug ik
reeks op reeks van klippigc steilten, grauwe rots, hclder blinkend ijs cn
groene plekjes weideland, zich langzamerhand in de alles bekronende
sneeuw verliezende. Als vlekjes op de berghellingen, ieder vlekje eene
menschelijke woning, If^en ecnzame houten hutten, door de reusachtige
hoogte zoo verkleind, dat zij bijna te klcin voor speelgoed schenen, Dil
■cheen zel& het bijeengedrongene dorpje in de vallei, met zijnc houten
bmg over den stroom, waar die stroom over gebrokene rotsen stortte en
dan tusschen het geboomte verder bruiste. In de stille lucht hoorde men
nit dc vcrtc gezang klinkcn — de stemmen van herders — maar tem^I
eene enkele helderc avondwolk langs de berghelling, in het midden der
hoogte, voorbijdreef, bad ik bijna kunnen gelooven, dat het geluid van
daar kwam en geene aardsche muziek waa. Op eens, waar alles zoo heldcr
en vreedzaam was, sprak de groote natuur tot mij, en bewoog mij door
haar troostenden invloed om mijn vermoeid hoofd ophetgrasneerte
leggen en te schreien, gelijk ik sedert Dora's sterven niet geschreid bad !
Ik had slechts eentge minuten vroeger een pakje brieven gevonden,
dat mij wachtte, en was, terwijl mijn avondmaal gereedgemaakt werd,
het dori) nitgewandeld om ze te lezen Andeie brieven hadden mij ge-
mist, enik had erinlangentijdgeenontvangen, Ik had geene geestkradit
genoeg gehad om sedert mijn vertrek van huis een brief tc si^jven, be-
halvc een paar regeb om te berichten, dat ik wel en hier of daar aange-
komen was.
Ik had het pakje in de hand, opende het, en las het schrilt van
Agnes.
Zij was gelukkig en nuttig werkzaam, en het ging haar zoo voorspoedig
176 DAVID COPPERFIELD.
als zij gehoopt had. Dit was alles wat zij mij van haar zelve schreef. Het
overige betrof mij.
Zij gat mij geen raad ; zij hield mij geene plichten voor ; zij zeide mij
slechts, op haar eigenaardigen, hartelijken toon, wat zij van mij ver-
trouwde. Zij wist (zeide zij) hoe zulk een karakter als het mijne de dree-
fenis tot iets heilzaams zou maken. Zij wist hoe beproevingen en gc-
moedsbewegingen het verhe vener en krachtiger zoaden doen worden. Zij
hield zich verzekerd, dat al mijne bedoelingen, door het leed^ dat ik had
doorsestaan, eene vastere en hoogere richting zouden verkrijgen. Zij^
die zich zoo verheugd had in mijn roem^ en zoo verlangend hoopte dit
die roem zou toenemen, tot ik voor mijn arbeid gezegend, bemind en
geeerd zou worden, wist wel, dat ik zou voortwerkent Zij wist, dat in mijn
hart, ^lijk in ieder hart, dat groot en goed was, de smart geene zwakhad
kon zijn, maar eene kracht moest wezen. Gelijk het leed mijnerkindsche
dagen had bijgedragen om mij te maken wat ik was, zoo zouden grootere
rampen mij kracht geven om nog beter te worden dan ik was; en evenals
zij mij geleerd hadden zou ik anderen leeren. Zij beval mij aan God, die
mijne schuldelooze beminde in Zijne rust had gebracht; en met hare
zusterlijke liefde bleef zij altijd aan mij gehecht en was zij altijd bij mij,
waar ik 00k heenging, trotsch op hetgeen ik gedaan had, maar nog on-
eindig trotscher op hetgeen nog voor mij was weggelegd om te doen.
Ik stak den brief in mijne borst, en dacht aan hetgeen ik een uur gele-
den geweest was ! Toen ik de stemmen hoorde wegsterven, en die vreed-
zame avondwolk zag verflauwen, en al de kleuren in de vallei verbleeken,
en de gouden sneeuw op de bergtoppen met den blauwen nachthemel
samensmehen, en toch gevoelde dat de nacht van mijn gemoed w^;trok
en al zijne duistemis zich verhelderde, kon ik geen naam vinden voorde
liefde, die ik haar toedroeg, welke mij voortaan dierbaarder was dan ooit
te voren.
Ik las haar brief verscheidene malen. Ik schreef aan haar eer ik ging
slapen. Ik zeide haar, dat ik hare hulp zeer van noode had gehad ; dat ik
zonder haar niet was, waarvoor zij mij hield; maar dat zij mij moed
inboezemde om dat te worden, en dat ik het zou beproeven.
Ik beproefde het Ovgr nog drie maanden zou er sedert het be^^in van
mijn leed een jaar verloopen zijn. Ik besloot voor het einde dier drie
maanden geene vaste voomemens te vormen, maar slechtste beproeven.
Ik bleef dien geheden tijd in dat dal en in de nabijheid.
Toen die drie maanden om waren, besloot ik no^ wat langer van huis
te blijven; mij vooreerst mZwitserlandte vestigen, dat mij door de
herinnering van dien avond dierbaar werd; mijne pen weder op te vat-
ten — te werken.
Ik begaf mij nederig daarheen waar Agnes mij geraden had ; ik zocht
de natuur op — nooit vruchteloos ; en ik opende mijne borst weder voor
belangstellinfl; in de menschheid, waarvoor ik die een tijdlang had ge-
sloten. Het duurde niet lang of ik had in het dal bijna evenveel vriendeo
als te Yarmouth, en toen ik het voor het begin van den winter verliet,
om mij naar Geneve te begeven, en in de lente terugkwam, had hun
BESPtEGELlNG OVKR DE BETREKKING TUSSCHEN MU EN AGNES, I77
groct in mijne ooren een bekenden en beminden klank, al hoorde ik
geene Engelsche wo or den.
Ik werkte vroeg en laat, met geduldenijver. Ikschreefecnvcrhaal,
waarvan de strekking in geen verwijderd verband met mijae ervaring
gtond, en zond het Traddles. Hij maakte eene voor mij zeer voordeelige
schikking met een uitgever ; en de tijdingen van mijne toenemende ver'
maardheid begonnen mij door reiiigers, die ik toevallig ontmoette, te
bereiken.Na wat rust en uitspanning ging ik weder met mijn oudeuijver
aan het uiiwerken van een nieuw denkbeeld, dat mij langzameihand ge-
hec( vervulde. Noarmate ik met deze taak vorderde, gevoelde ik dit meer
en meer, en spande ik mijne uiterste krachten in cm ze wel te voltooien.
Dit was mijn derde werk van verdichting. Het was nog niet half afge-
schreven, toen ik, in eene tusschenjHios ran nist, er aan dacht om naar
huis terug te keereo.
Schoon ik geduldig studeerde en werkte, had ik mij nil sedert lang
aan forsche lichaamsbeweginggewend.Mijnegezondheid,£eerverzwakt
toen ik Engeiand veriiet, was geheel hersteld. Ikhad veel gezien.Ik
had vele landen bezocht en, hoop ik, mijn schat van kennis vergroot.
Ik heb nu alles aangeteekend wat ik noodig acht hier van dit tijdpcTk
van uitlandigheid aan te teekenen — met ^^ne uitzondering. Ik heb die
tot dusvetre gemaakt, zonder evenwel voornemens te zijn om iets van
mijne gedachten terug te houden, want, gelijk ik elders gezegd heb, dit
verhaalis mijn geschreven geheugen. Ik verlangde slechtshetgeheimstc
van mijn gemoed afzonderlijk en tot het laatste te bewaren. Ik ga er mi
aan beginneo.
Ik kan het raadsel van mijn etgen hart niet zoo geheel optossen, om
te weten wanneer ik bcgon te denken, dat ik mijne vroegste en schoonste
hoop wel op Agnes had mogen stellen. Ik kan niet zeggen in welk tijdperk
mijner smart zij zich het eerst vereenigde met de gedachte, dat ik, in
mijne eigenzinnige jongensjaren, den schat barer liefde had weggewor-
pen. Ik geloof, dat ik reeds een gefluister van die verwijderde gedachte
mag vernomen hebben in het oude ongelukkige verlies ofgebrekvan
iets, dat ik nooit kon bekomen. Ma^rde gedachte kwam mij tochalseen
•nieuw verwijt en verdriet voor den geest, toen ik zoo treurig en eenzaam
in de wereld was gebleven.
Indien ik in dien tijd veel bij haar ware geweesi, zou ik dit, in de zwak-
heid mijner neerslachtigheid, wel verraden hebben. Het was dit wat ik
heimelljk vreesde, toen ik mij in het eerst gedrongen gevoelde om uit
Engeiand teblijven. Ik had het niet kunnen diagen, het geringste deel
van hare zusterlijke gencgenheid te verliezen ; en toch zou ik, door dit te
verraden, eene tot nog toe onbekende atijfheid en gedwongenheid tus-
schen ons veroorzaakt hebben.
Ik kon niet vergeten dat het gevoel, waarmedc zij mij nu beschouwde>
door mijne eigene vrije keus was ontstaan, Dat, indien zij mij ooit eene
andere liefde nad toegedragen — en somtijds dacht ik, dat er eens een
tijd was geweest toen zij dit misschien deed — ik die liefde had wegge-
worpen. Het beteckende nu niets meer, dat ik, toen wij beiden nog kin-
-111. 11
178 DAVID COPPERFIELD.
deren waren, mij gewend had aan haar te denken als eene, die ver btdten
bet bereik mijner kinderlijke gedacbten was. Ik had mijne hartstochte-
Ujke teederheid aan een ander voorwerp gewijd ; watik had kunnen doen,
had ik niet gedaan ; ^n wat Agnes voor mij was, hadden ik en haar eigen
edel hart haar gemaakt.
In het begin der verandering, die er langzamerhand in mij plaats had^
toen ik poogde mij zelven^beter te leeren verstaan en een beter mensch
te worden, zag ik, door een onbepaalden proeftijd been, naar een tijdperk
uit wanneer ik mogelijk hopen kon het verkeerde verledene uit te delgeii,
en zoo gelukkig te zijn om haar te huwen. Maar toen de tijd verliep, be-
gaf mij die flauwe hoop. Als zij mij toen ooit had bemind, moest ik haar
des te heiliger achten, denkende aan het vertrouwen, dat ik in haar ge-
steld had, aan hare kennis van mijn dwaalziek hart, aan de opofTeriDg^
die zij moest gedaan hebben om mijne vriendin en zuster te worden, en
aan de overwinning, die zij behaald had. Als zij mij nooit bemind had,
kon ik dan gelooven, dat zij mij nu zou beminnen ?
Ik had altijd mijne zwakheid gevoeld, bij hare standvastigheid verge-
leken, en gevoelde die nu meer en meer. Wat ik 00k voor haar modil
geweest zijn, of zij voor mij, als ik lang geleden haar meer waardig was
geweest, ik was dit nu niet, en zij was het niet. De tijd was voorbij.Ik had
dien laten ontglippen en haar, gelijk ik wel verdiende, verloren.
Dat ik in dezen zelfstrijd veel geleden had^ dat hij mij met verdriet en
berouw vervulde, en dat ik evenwel ondersteund werd door de bewost-
heid, dat rechtschapenheid en eer mij geboden mij met schaamte te ver-
wijderen van de gedachte om mij nu, in het verwelken mijner hoop, tot
het lieve meisje te wenden, van hetwelk ik mij lichtzinnig had afgewend,
toen die hoop nog frisch en helder was — hetgeen de grond was van elke
gedachte, die ik aan haar koesterde — is alles even waar. Ik poogde het
mij zelven nu niet meer te verbergen dat ik haar beminde, dat mijn ge-
heel gemoed aan haar was toegewijd ; maar ik dwong mij zelven om te
berusten in de overtuiging, dat het nu te laat was, en de betrekking St
zoolang tusschen ons bestaan had^ ongestoord moest blijven.
Ik had veel en dikwijls gedacht, hoe mijne Dora mij had afgeschaduwd
wat er had kunnen gebeuren in die jaren, die bestemd waren om ons niet
op de proef te stellen; ik had overwogen hoe de dingen^ dienooitgebea-
ren, dikwijls evenzeer werkelijkheden voor ons zijn, in hunne gevolgen,
als die wezenlijk hebben plaats gehad. Die jaren, waarvan zij gesproken
had, waren nu werkelijkheden geworden, tot mijne tuchtiging, en zouden
dit 00k eens geworden zijn, een weinig later misschien, al waren wij in
onze vroegste dwaasheid gescheiden. Ik poogde datgene, wat tusschen
mij en Agnes had kunnen bestaan, in een middel te veranderen om tot
meer zelfverloochening en standvastigheid te komen, om mij zelven en
mijne dwalingen en gebreken beter te leeren kennen. Zoo kwam ik, door
de overweging van hetgeen had kunnen zijn, tot de overtuiging, dat het
nooit meer zoo zijn kon.
Dit waren de afwisselingen^ vol verwarring en tegenstrijdigheid. in
mijn gemoed, tusschen den tijd van mijn vertrek en mijn terugkomst,
IK KEER TERUG IH M^N VADBRLAND. I79
dric jaren later. Drie jaren waren vedoopen sedert het schip met land-
vcrhuixers was uitgexeild, toen ik op hetzelfdc uur, bij het ondergaan
der zoa en op dezelfde plaats, op het dek der pakketboot stond, die mij
huiswaaits Tosude, en op de rood verlichte golven tuurde, waarin ik het
beeld van dat schip had zien apiegelcD.
Drie jarcn. Long, zoo te xamenge vat, schoon korttenrijlzijvcrliepcn.
En mijn vaderland was mij dierbaar, en Agnes ook — maar aij wasde
inijne niet — zij £oa nooit de mijne wezen — zij had het kunnen zijn,
maar dat was voorbij !
LIX.
TBRUOKOMST.
Op een winterachtigen najaarsavood staple ik teLondenaan wal.
Het was donker en regenachtig;enikzaKtneeneminitut meermisten
modder daniktevoreninecn jaargezien had. Ik gnig van het Custom
House tot aan het Monument eerikeenekoetsvond; en hoewdzelfs
de gevels der huizen, op de overloopende goten aitziendej naar oude
vrienden voot mij gelekcn, moest ik toch bekennen, dat zi} zeer vnile
vrienden waren.
Ik heb dikwijis opgemerkt — en ik denk, dat iedereen dit wel zal ge-
daan hebben — dat het schijnt alsof iemanda vertrek van eene bckende
plaats het teeken voor veranderingen daarin moest wesen. Toen ik uil
het portier keek en zag, dat een oudhuis op Fish-Street Hill, dat
bonderd jaren lang, onaan^roerd door schilder of timmerman, was
blijven Btaan, in mijne afweiigheid was afgebroken, en dat eene nabnrige
straat, van oud-eerwaardige ongezondheid en ongemakkelijkheid, ver-
breed en verbeterd was, verwachtte ik bijna de St-Panlskerk veroudt;rd
tevinden.
Op ecnige verandering in het lot van mijne vrienden was ik voorbe-
reid. Mijne tante was reeda lang weder te D o ver gevestigd, cnTraddles
had kort na mijn vertrek wat praktijk voor de balie gekregen. Hij had
nu kamers in Gray'sinn, en had mij in zijne htatste h ieven geschre-
ven, dat hij niet zander hoop was om spoedig met h*' /cfste meisje van
de wercld vereenigd te worden.
Zij verwachtten mij voor Kerstmis thuis, maar hadden geene gedachte
dat ik zoo spoedig zou komen. Ik had hen met opzet misleid, om het
vermaak te hebben van hen te verrassen. En toch was ik onredelijk ge-
Doeg om mij te leur gesteld te gevoelen dat ik geeae welkomst vond, en
alleen en stil dnor de mistige straten reed.
De welbekende winkels, met hiu vroolijk licht, bielpen mij ecbter
eenigszins ; en toen ik voor Gray's Inn Kofiiehuis afsiapte had ik roijne
opgeniimdheid herkrcgcn. Het herinnerde mij wel aan den zoo geheel
andercn tijd toen ik voor het Gouden Kruis was afgestapt, en daardoor
aan de veranderingen, die sedert waren voorgevallen; maar dat was
natuorUjk.
l8o DAVID COPPERFIELD.
> Weet gij ook waar mijnheer Traddles woont in de I n n ?" vroeg ik
denknecht, terwijl ik mij bij het vuur in de kofBekamer warmde. —
•Holborn Coujt, mijnheer. Nommer twee." — > Mijnheer Traddles
begint ohder de rechtsgeleerden in naam te komen^geloof ik?"zeide
ik — >Wel te denken, mijnheer," antwoordde deknecht; tinaarzelf
weet ik het niet"
De knecht, een mager manneke van middelbare jaren, keek om hulp
om naar een anderen knecht van meer gezag — een zwaarlijvig oud
man^ met eene onderkin, korte broek en zwarte kousen — die uit een
hokje kwam, dat naar eene kerkmeestersbank geleek, aan het einde van
de koffiezaal, waar hij op de geldlade en een adresboek, eene zittingslijst
en andere boeken en papieren zat te passen.
. » Mijnheer Traddles," zeide de magere knecht. > Nommer twee in het
Court."
De deftige knecht wenkte hem ter zijde en keerde zich ernstig naar mij.
. >Ik vroeg," zeide ik, >of mijnheer Traddles niet vrij wat naam onder
de rechtsgeleerden begint te krijgen." — >Nooit zijn naam gehoord,"
zeide de knecht met een deftig heesche stem.
Ik werd waarlijk verlegen voor Traddles.
>Hij is zeker nog een jong mensch ?" zeide de zwaarlijvige knecht, mij
streng aanziende. > Hoelang is hij al in de I n n ?'* — > Niet boven de drie
jaren," zeide ik.
De knecht, die waarschijnlijk boven de veertig jaren in dat hokje had
gewoond, kon zulk een onbeduidend onderwerp niet vervolgen. Hij
vroeg mij wat ik voor diner wilde hebben.
Ik gevoelde dat ik weder inEngeland was, en maakte mij waarlijk
zeer bedroefd over Traddles. £r scheen geene hoop voor hem te zijn. Ik
bestelde ootmoedig een mootje visch en een biefstuk, en bleef voor het
vuur over zijne onbeduidendheid staan peinzen.
Toen ik den opper-knecht met mijne oogen volgde, kon ik niet nala-
ten te denken, dat de tuin, waarin hij langzamerhand tot zulk eene bloem
was gegroeid, eene plaats was waarin het moeielijk was te tieren — zoo
stijf deftig, lang gevestigd en ouderwetsch zag het er hier uit. Ik keek in
de zaal rond, welker vloer ongetwijfeld juist eveneens met zand was
bestrooid toen de oude knecht nog een jongen was — als hij ooit een
jongen was geweest, hetgeen onwaarschijnlijk scheen — naar de glanzige
tafels, waar ik mij zelven in de effene diepten van het mahonie zag spie-
gelen ; naar de lampen^ onberispelijk schoongemaakt en afgeknipt ; naar
de warme groene gordijnen, met hare blinkende koperen roeden, die
alien tocht over de beschotjes verhinderden ; naar de twee groote vuren.
die helder brandden ; naar de rijen karaffen, die er zoo rond en genoeglijk
uitzagen, als wisten zij, dat er beneden vaten vol ouden kostlmen port*
wijn lagen ; en het kwam mij voor, dat zoowel Engelandals het recht
zeer moeielijk met storm te nemen moesten zijn. Ik ging naar mijne
slaapkamer, om mijne natte kleeren uit te trekken ; en de reusachdge
grootte van dat oude, met eikenhout beschotene vertrek (dat boven de
poort naar de I n n lag, herinner ik mij), de deftige breedte van het
HARTELUKE OHTHOETING MET TRADDLSS. . l8l
^taatsie-ledikant, en deonverzettelijkeernstigheidderlatafel,alIesscheen
zich te vereeaigcD oniTrsddles, ofeenig ander euo vermetel jong menscb,
dreigend voor zijn lot te waarschuwen. Ik ging weder naar bcneden om
te ecen ; en zel& de goede, maar langzame bediening en de ordelijkc
stilte van het vcitrek — waar bijna geene gastcn waren, daar de lange
vacantie nog niet om was — lieten zich we Ispre Lend hooren overderoe-
keloosheid van Traddles en zijne gerioge hoop ominoog twbtigjaren
een bestaan te krijgen.
Ik had sedert mijn vertrek niets dergelijks gezien, en het sloeg mijnc
hoop voor mijn vriend gebeel ter neer. De oude knecht had genoeg van
mij. Hij kwam mij niet nicer nabij, maar wijdde zich geheel aan een oud
heer met hooge stopkousen, voor wien van zelf ceo pin^e van zekeren
bijzonderen wijn uit den kelder scheen te komen, want hij bestelde niets.
De tweede knechl onderrichtte mij fluisterend, dat die oude heer een
oudnotaris was, die verbazend veel geld had, hetwelk men dacht dat
hij aan de dochter zijner waschvrouw zounalaten^insgelijk zeide het
genicht, dat hij in een bureau een zilveren tafelservies had, geheel be-
slagen van het liggen, hoewel geen sterfelijk oog er ooit meer dan een
lepel en vork van hadgezien. Nuhieldik Traddles voor geheel verloren,
en begreep ik, dat er niets meer voor hem te hopen was.
Daar ik evenwel zeer verlangend was om den goeden jongen te lien,
bespoedigde ik mijn maaltijd, op eene manier lan^ niet geschikt om mij
in de schalting van den ouden knecht te doen rijzen, en haastCe mij de
achterdeur uit. Spoedig kwam ik aan nommer twee in het C o u r t, en
daar een opschrift op den deurpost mij berichtte, dat mijnheer Traddles
op de bovenste verdieping woonde, klom ik de trap op. Ik vend het
eene wrakke oude trap, op elk portaal flauw verlicht met een veikoold
nachtpilje, dat in den kerker van een morsig glas wegstierf.
Terwijl ik naai boven strompelde verbeelde ik mij den klank van een
smakelijk gelach te hooren, niet het gelach van een advocaat of procu-
ceur, of van een advocaats-of procureursklerk,maarvantweeofdrie
vroolijke meisjes. Daar ikechter, toenikbleefstilstaanomteluisteren,
juist met mijn voet in een gat kwam, dat de achtingswaardige agenten
van Gray's Inn in eene plank hadden gelaten, deed ik met vrij wat
geracht een val, en toen ik weder was opgestaan was alles stil.
Ik zocht voor het overige van den tocht voorzichtiger naar den weg,
en mijn hart klopte sneller toen ik de buitendeur, waarop > Mr. Traddles"
geschilderd was, open vond. Ik klopte. Er volgde een aanmerkelijk ge-
schoffel van binnen, maar andcrs niets. Ik klopte dus nog eens.
Een kteine wakkere jongen, half loo pjongen half kleik, die zeerbuiten
adem was, maar mij aankeek alsof hij mij tartte omditwettigtebewijzen,
vertoonde zich.
I Is mijnheer Traddles hier ?" zcide ik. — » Ja, mijnheer, maar hij heeft
bezigheden." — »Ik wenschte hem toch te sprekeo."
Na mij nog even tehebbenopgenomen,beslootde wakkere jongen
om mij binnen te laten, en de deor daartoe wat wijder openende, liet hij
mij eerst in een hokje van een portani, en toen in een bekrompen zit-
l8a DAVID COPPERFIELD.
kamer^, waar ik mija onden vriend vond (insgelijks buiten odem) over
pApieren gebogen aan eene taiel gezeten.
»GocdeHemel!"riepTraddl«,opkijkende.«HetisCopperfieldrfli
vloog mij in de armcn, waar ik hem stijfvasthield. — >Alles wel,mijii
beste Traddles?" — lAlles wel, inijnbeste, be3teCoppeTfield,en[iifa
dan goed nieuws I"
Wij schieiden van blijdschap.
>Mijn goede jongen," zeide Traddles, in ziJDC verbijstering sijn bau
dooi clkander wrijvende, hetgeen lets zeeionnoodigs was, imijnbestc
Copper^eld, mijn lang verioren en allerwelkomste vriend, wat ben ik blij
tt te zien I Wat zijt ge twuin geworden ! Wat ben ik blij ! Op mijnc eer en
mijn Icven, ik ben nooit zoo blij geweest, mijn goede Copperfield, nooit !"
Ik was evenieer verlegen ora woorden voor mijne aandocning te
vinden. In het eerst kon ik geheel niet spreken.
iMijn beste jongen!" zeide Traddles. > En zoo beroemd geworden!
Copperfield een beroemd man! Wei mijn Memel, wanneer zijtge
gekomen, en waar komt ge vandaan, en wat hebt gij uitgeri^ht?"
Zonder antwoord af te wachten op iets dat hij zeide, bleef Traddles,
die mij bij het vuur ineenleuningstoel hadgeduwd, al dien tijd metde
eene hand het vuur oppoken en met de andere aan mijne das trekken, in
de verbeelding dat het eene overjas was. Zander den pook neer te leggen
sloot hij mij nu nog cens in zijne armen, en ik hem ; en beiden Lachende,
enbeiden onzeoogen afvegende,gingenwijbeidenwederzittetieDgaven
elkander dwars voorbij den haard de hand.
* Als ik denk," zeide Traddles, > dat ge zoo dicht bij huis moe( geweest
iijn, mijn beste oude jongen, en toch cr niet bij!" — iWaarbiJP" —
• Goede Hemel!" riep Traddles uit, op zijne oude manier zijne oogen
openzettende. > Hebt ge dan mijn laatsten brief niet ^ekregen i" — > Zcker
met, als daorin van icts bijzonders stond, waar ik bij had moeten zijn." —
1 Wei, mijn beste Copperfield,' zeide Traddles, eerst met beide handen
zijne haren opstrijkende, en toen die handen op mijne knieen zettende,
»ik ben getrouwd !" — » Getrouwdl" riep ik met blijdc verrassing uit. —
»Wel Hcere, ja!" zeide Traddles — idoorden eerwaarden heer Ho-
race, — met Sofie — daar in Devonshire. Wei, mijn beste jongen,
zij staat daar voor het venster achter dat gordijn I Kijk maareens !"
Tot mijnc verbazing kwam het liefste meisje in de wereld op hetzelfde
oogenblik uit haar schuilhoek. Een vrooUjker, beminnelijker, goediger,
vergenoegder en frisscher bmidjeofjongvrouw^e, geloorik,(gelijkik
niet nalaten kon dadelijk te zeggen) heeft de wereld nooit geuen. Ik gaf
haar een kua, gelijk een oude kennis behoorde en wenschte hun met alle
macht van mijn hart gcluk.
»Wel Heerej" zeide Traddles, iwatis dat eengelukkigeavondlWat
ziji ge geweldig bruin geworden, mijn beste Copperfield ! WeL, wat ben
ik vergenoegd !*' — »En ik ook," zeide ik. — >En ik waarlijkook,"
zeide de blozcnde en lachende Sofie. — > Wij zijn alien zoo vergeoo^pl
ab maar mogelijk is," zeide Traddles. (Zelfs de mei^es zijn vergcnocgd.
Wei Heere, ik heb ze waarlijk vcrgeten !" — •Vergetenf'ieideft,—
TRADDLES IS GrXROUWD EM HEBFT VKRSCHEIDENELOGBBRGASTEN. 183
»De meisjes," zeide Traddles. iDe lUsters van Sofie, Zij logeerde bij
ons, Zij zijn Londen eens komen binnenkijkeo, Om de waarheid te
zeggeD, toen — waarl gij dat, die de trap zoo kwam optuimelen, Copper-
field?" — >Ja, dat was ik," zeide ik lachende. — iWelnu dan," zeide
Traddles, » toen gij de trap zoo kwaaint optuinaelen^ was ik met de meisjes
aan het stoeien. Eigenlijk speclden wij stuivertje-wisselen. Maar daar dat
in Westminster Hall niet goed zoustaan, ennietin den regel zou
schijnen alaecn client het rag, hebbcn zij zichuilde voe ten gcmaakt.Ec
nu zijn zij — aan het luisleren, daar twijfelik niet aan," zeide Traddles,
naar de deur eener andere katner omkijkende. — » Het spijlmij," zeide
ikj opnieuw lachende, >dat ik zulk een schrik heb veroorzaakL" — >Op
nnjn woord," zeide Traddles zeer opgetogen, * als gij ze hadt zien weg-
loopen, en weer terug komen loopen toen gij al hadt aangeklopt, om de
kammetjes op te rapen, die zij uit het haar hadden laten vallen en zich
had zien aanstellen alsof zij dol waren, zoudt ge dat niet gezegd hebben.
IJcve, wilt gij de meisjes eens halen f "
Sofie trippelde heen, en wij hoorden haar in de andere kamer met een
schaterend gelach ontvangen.
» Recht muzikaal, niet waar, mijn beste Copperfield ?" zeide Traddles.
> Het is allerpleizieri^st om te hooren. Het vervroolijkt dezeoudc kamers
geheel en al. Voor lentand, die al een oud vrijer be^on te worden en al
zijn leven alleen is gcweest, weet ge, is het waarlijk lets heerlijks. Arme
kinderen, zij hadden veel aan Sofie verloren — die, ik verzeker u, Cop-
perfield, het allerliefste meisje is en altijd geweest is — en het streelt mij
boven alle beschrijving, dat zij zoo vroolijk zijn. Het gezelschap van
meisjes is toch allerpleizierigst, Copperfield. Het is niet in den regel, moar
het is heel pleizierig,"
Opmerkende dat hij eenigszins haperde. en bcgrijpcnde dat hij in de
goedheid van zijn hart bevreesd was mij door het gezegde eenigszins ge-
kwetst te hebben, gaf ik mijne instemming daarmede te kennen meteene
hartelijkheid, die hem blijkbaar geruststelde en streelde.
iMaar," zeide Traddles, *onze hi]iselLjkeinTichtingis,omdewaarheid
te zeggen, geheel buiten den regel, mijn beste Copperfield. ZelfsdatSofie
hier is, is met in den regel. En wij hebben toch geene andere woning. Wij
zijn in een roeibootjc in zee gestoken, maar wij zijn bereid om het uit te
harden. En Sofie heeft een buitengemeen overleg! Gij zoudt u ver-
wonderen, hoe die meisjes geborgen worden. li: weet waarlijk zelf baast
niet hoe het gebeurt." — > Hebt ge velen van dc jonge dames bij u ?"
vroeg ik. — »Deoudste, deb ell e is hier," zeide Traddles zacht en ver-
trouwelijk — iCaroline. En dan is Sara hier— die, van wieik zeide, dat
er iets aan hare ruggegraat scheelde. Oneindig veel beter ! En de twee
jongsten, die Sofie opvoedde, zijn hier. En dan is Louise nog hier." —
> Waarlijk !" riep ik uit. — » Ja !" zeide Traddles. » Nu hebben wij m alles
maar drie kamer;, maar Sofie weet het voor de meisjes verwonderlijk te
overleggenj en z\] slapen zoo goed als maar mogelijk is. Diie in die
kamer, zeide hij wijzende.»Twee in die."
Ik kon niet nalaten eens opiettend rond te kijken, om te zien weike
f
I
1^4 DAVID COPPERFIELD.
plaats er voor mijuheer en mevrouw Traddles overbleef. Traddles be-
greep raij.
iWel," zeide Traddles, >wij behelpen ons raaarwat,endelaatsteweek
hebben wij een bed hier op den grond geimproviseerd. Maar er is nog
een kamertje onder het dak — een heel aardig kamertje als men eens
daar boven is — dat Sofie zelve behangen heeft om mij te verrassen; en
dat zal nu ons kamertje worden. Het is waarlijk een aardig hutje, en men
heeft er een heerlijk uitzicht." — iDus zijt ge dan eindelijk getrouwd,
mijn beste Traddles," zeide ik. >Ik ben er waarlijk verrukt over." —
iWel bedankt, mijn beste Copperfield," zeide Traddles, terwijl wij elkan-
der nog eens de hand gaven. » Ja, ik ben zoo gelukkig als men maar met
mogelijkheid kan wezen. Daar is uw oude vriend, ziet ge ;" daarbij wees
hij zegevierend naar den bloemenstandaard, >en daar is het tafel^e met
het marmeren blad. Al de andere meubelen zijn eenvoudig en stcvig,
gelijk ge ziet, Wat zilverwerk betreft, och Heere, wij hebben zelfe gecn
thcdcpeltje." — >Alles nog te verdienen?" zeide ik opgeruimd. —
ijuist," antwoordde Traddles, >alles nog te verdienen. Wij hebben
natuurlijk wel theelepeltjes, want wij roeren onze thee toch ; maar zij zijn
van Brittannia-metaal." — >Het zilver zal zooveel te mooier zijn als het
komt," zeide ik. — >Dat zeggen wij ook !" riep Traddles uit. »Gij moet
weten, mijn beste Copperfield," wederora een zachten vertrouwelijken
toon aannemende, » toen ik mijne rede in Jipes contra Wigzell had ge-
houden, die mij in het vak veel goed heeft gedaan, ging ik naar Devon s
hire, en had een ernstig geheim gesprek met den eerwaarden heer
Horace. Ik weidde er over uit, dat Sofie, — die ik u verzeker dat bet
liefste meisje is ! . . . ." — » Daarvan ben ik zeker," zeide ik. — i Dat is zij
waarlijk !" hervatte Traddles. i Maar ik vrees, dat ik van de zaak afdwaal
Heb ik den eerwaarden heer Horace al genoemd ?" — > Gij hebt gezegd,
dat ge over iets hebt uitgeweid." — > Dat is ook waar ! Ik weidde er over
uit, dat Sofie en ik al lang geengageerd waren, en dat Sofie, met toestem-
ming van hare ouders, gereed was om mij hare hand te geven, al had ik
ook geen zilveren theelepeltje in mijn huishouden," zeide Traddles met
zijn ouden rondborstigen glimlach. »Welnu. Toen stelde ik den eer-
waarden heer Horace voor — die een uitmuntend predikant is, Copper-
field, en bisschop behoorde te wezen, often minste genoeg te hebben om
te leveh zonder zich te bekrimpen — dat als ik het in een jaar, zegge, tot
tweehonderd vijftig pond kon brengen, en er tamelijk vast op kon
rekenen, dat ik het aanstaande jaar even ver of nog wat verder brengen
zou, en bovendien een woninkje als dit eenvoudig kon meubileeren, dat
dan, in dat geval, Sofie en ik vereenigd zouden worden. Ik nam de vrij-
heid om hem voor te houdeh, dat Sofie en ik al een goed aantal jarenge-
duld hadden gehad, en dat de omstandigheid, dat Sofie thuis baitenge-
woon nuttig was, bij hare liefderijke ouders geene reden behoorde tezijn
waarom zij geen eigen huishouden zou beginnen — ziet ge dit wel ?*' —
>Dat behoorde het zeker niet," zeide ik. — >Ik ben blij, dat ee zoo
denkt, Copperfield," hervatte Traddles, »omdat ik denk, zonder lets op
den eerwaarden heer Horace te willen zeggen, dat ouders, en zoo voort,
TRADDLBS EN ZUNX VROUW BEWIJZEN ALLS UR AAN DE BKILE. 185
in zulkc gevallen somtijds wel wat zelfzuchtig zijn. Welnu ! Ik zeide ook,
dat het mijn ernatig verlangen was de familie van dienst te zijn, en dat,
■»ls tk in de wereld vooruitkwam, en hem ieta overkomen mocht — ik
meet) den eerwaarden hecr Horace ...." — • Dat begrijp ik," leide ik. —
• Of 00k mcvTouw Crewler — het mijne hoogste wenschen lOU be-
vtedigen, als ik vooi de meisjes een vader kon zijn. Hij antwoordde mij
uitmuntend, op eene manier die mijn gevoel vaarlijk streelen moest, en
nam op zich om de bewilliging van raevrouw Crewler te bekomen. Zij
hadden een schrikkeltjken tijd met haar. Het klomhaaiuit dcbeenen
Baar de borst, en toen naar het hoofd...." — »WatkIom erf" vroeg
ik. — »Hare droefheid," antwoordde Xriddles, leer emstig ziende.
>Hare aandoening over het geheel. Gelijkiku vroegereensgeiegdheb,
aij is eene zeer knappe vrouw, raaar zij heeft het gebniik van bare leden
verloren. Wat er gebeurt dat haar aandoet, zet zich gewoonlijk in hare
beenen, maar bij dcze gelegerheld klom het naar debont — en toen
naat het hoofd, kortom, vioog op eene onrustbarendc manier door het
geheelc gestel heen. Maar zij hielpen het haar, door de onverflauwdste
en tiefderijkste oplettendheid, toch te boven, en gisteren voor zes weken
lijn wij getrouwd, Gij hebt er geen denkbeeld van, Copperfield, welk een
monster ik mij gevoeide, toen ik de gehcele familie aan alle kanten zag
schreien en flauw vallcn ! Mevrouw Crewler kon mij niet zien eer wij ver-
trokken; zij kon het mij toen nog niet vergeven, dat ik haar van haar
kind beroofde ; maar zij h een goed schepsel, en heefl het later toch ge-
daanj Ik heb van morgen een allerliefsten brief van haar gehad." —
iKojtom, beste vriend," zeide ik, »gij gcvoelt u zoo lalig ah gij ver-
dicn !" — »Och, dat zegt uwe partijdigheid maar," zeide Traddles
lachende. >Maar waarlijk, ik ben benijdenswaardig. Ik werk hard en
sttideer onverzadelijk. Ik sta elken ochtend om vijfuurop, en datkan
mij volstrekt niet schelen. Ik stop de meisjes over dag weg en ben des
avonds met haar vroolijk. En ik verzeker u, het spijt mij zeer, dat ztj
dinsdag weder naar huis gaan, omdat woensdag de zittingen weder bc'
ginnen. Maar daar zijn de meisjes!" zeide Traddica, nu weder haidop
sprekende, en noemde ze mij een voor een.
Zij zagen er uit als rozen, zoo gezond en frisch. Zij waren alien be-
vallig, en Caroline waarlijk schoon, maar Sofia's gezichtje had iets vroo-
lijks, liefderijks en huiselijks, dat betcr dan schoonbeid was en mij verze-
kerde, dat mijn vriend eene goede keua had gedaan. Wij plaatsten ons
alien om het vuur, terwiji de wakkerc jongen, dien ik nu raadde dat bni-
ten adem was geraakt met de papieren op de tafel te strooien, ze weder
wegniimde en het theegocd gereed zette, Daama ging hij voor dien
avond heen en trok de buitendeur met een slag dicht.Nadat roevrouw
Traddles, wie genoegen en kalmte uit de huiselijke oogen straalden, thee
gezet had, ging zij stil in een hoekje bij het vuur het brood zitten roos-
teren.
Zij had Agnes gezien, vertelde zij mij onder dat roosteren. »Tom"
had haar naar K.ent gebracht, tot een howelijksrei^ en daar had zij
mijne tante ook gezien, en beiden, mijne taste en Agnes, waien zeer wel.
X86 DAVID COPPERFIELD.
en zij hadden van niets gq>raat dan van mij. »Tom" had mij nooitoit
zijne gedachten gehad/ geloofde zij waarlijk^ al den tijd dienikweg
was. >Tom" was hare autoritdt voor alles. >Tom"fi-asblijkbaarhair
afgod, dien nooit eenige schok op zijn voetstuk kon doen wankekn, <fie
altijd met al de trouw van haar hart geloofd en gehuldigd moest worden,
wat er ook gebeuren mocht.
De onderdanigheid, welke zij en Traddles aan de b e 1 1 e bewezea, be-
haagde mij buitengemeen. Ik weet niet^ dat ik die onderdanigheid juist
zeer redelijk vond, maar ik vond dat ze alleraardigst was en juist met him
karakter strookte. Zoo Traddles ooit voor een oogenbUk de theelepeit^
miste, die nog verdiend moesten worden, was het zonder twijfel toen hij
de b e 1 1 e haar kopje overreikte. Als zijne zachtaardige vrouw ooit te^gen
iemand eenige aanmatiging had kunnen doen blijken^ ben ik overtuigd,
dat het alleen kon geweest zijn omdat zij de zuster der belle was. Eenige
kleine blijken van ver wendheid en grilligheid, die ik bij de b e 1 1 e waar*
nam, werden door Traddles en zijne vrouw ontwijfelbaar als haar ge-
boorterecht en eene door de natuur geschonkene gave beschouwd.
Indien de belle eene geborene bijenkoningin en zij werkbijen waren
geweest, hadden zij daarvan niet dieper overtuigd kunnen zijn.
Maar hunne zelfvergetelheid bekoorde mij. Hunne trotschheid op de
meisjes en hunne inschikkelijkheid voor al hare grillen was de aardigste
getuigenis van htmne eigene waarde, die ik had kunnen verlangen te
zien. Ten minste twaalfmaal in een uur gebeurde het, dat Traddles door
de eene of andere zijner schoonzusters »lieve jongen" werd genoemd en
, gevraagd, om iets te halen of weg te zetten, of iets op te nemen, iets neer
te zetten, iets te zoeken of iets te doen. Evenmin konden zij iets uitrichten
zonder Sofie. lemands haar ging los, en niemand dan Sofie kon het weder
opsteken. Iemand was vergeten hoe zeker wijsje giog, en niemand dan
Sofie kon het haar recht voorzingen. Iemand wilde zich den naam eener
plaats in Devonshire herinneren, en alleen Sofie wist dien naam te
noemen. Er moest iets naar huis geschreven worden, en het was alleen
Sofie te vertrouwen om morgenochtend voor het ontbijt te schrijven.
Iemand raakte met een breiwerk in de war, en niemand dan Sofie was in
staat om haar te recht te helpen. Zij waren daar meesteressen, en Sofie
en Traddles bedienden ze. Hoeveel kinderen Sofie al in haar leven kon
hebben opgepast, kan ik mij niet verbeelden, maar het schecn bekendte
wezen, dat zij alle liedjes kende, die ooit een kind in het Engelsch zijn
voorfi;ezongen, en zij zong ze bij dozijnen, met het helderste stemmetje
van de wereld, achtereen af — daar elke zuster om een ander liedje vroeg
en de belle doorgaans nog achteraankwam — zoodat het mij geheel
betooverde. Het beste van alles was, dat al de zusters, hoe veelvergend
zij ook waren, zeker de ^rootste liefde en achting voor Sofie en Traddles
hadden. Toen ik afscheid nam en Traddles mede zou gaan, om mij naar
het koffiehuis te brengen, dachtik waarlijk, dat ik nooit zulk een weet-
barstig hoofd met haar, of eenig ander hoofd met haar, in zulk een storm
van kussen had zien rondslingeren.
Over het geheel was het een schouwspel, waaraan ik niet nalaten kon
9
IK ONTMOBT UUN 0UDSTE:< BEKENDB. 187
nog long nadat ik terug was en Traddles gocdennacht had gewenscht,
mei genoegen te denken. Als ik duizend rozen op ecne zDlderkamer
van die Gray's Inn had zien bloeien, haddea zij dieniethah'zoovcel
kunnen ophelderen. Het denkbeeld van die vroolijke landmeisjes tus-
schen dc droge kautoren van advocaten en procureurs; van thee met
geroosterd brood, en kinderliedjes in dicn duffen atmospheer van perke-
ment, rood band, ouwels, inktkruilcen, schrijf- en kladpapier, rapporten,
dagvaardingen, declaraties en rekeningen, kwam mij bijna eoo grillig
comisch voor, alsof ik gedrpomd had, dat de vermaaide aultans-familie
op de rol der praktizijns was gebracht, en den sprekenden vogel, den
zingenden boom en het gouden water medenaarGray'sInnhadge-
bracht. Hoe het dan ook mocht komen, ik voiid, toen ik Traddles voor
dien avond had verlaten, datikxaet veel minderneerslachtigheidover
hem dacht dan te voren. Ik begon te denken, dat hij wel zou voomit
komen. In spijtvan aide vele rangen van opper-knechtsin EngeUnd.
Mij op een stocl voor een der vsren in de koffiezaal gezet hebbende,
om op mijn gemak over hem te denken, ging ik van de beschouwiug van
zijn geluk langzamerhand tot de leekeningen in degloeiendekolenover,
en dacht, terwijl zij veranderden en verdwenen , aan de voomaamste
afwisselingcn en scheidingen, die mijn leven hadden ^ekenteekend. lie
had geen kolenvuur geiien sedcrt ik Engeland, dne jaren geleden,
verUet; schoon ik in menig houtvuur had zitten turcn tot het in den
grauwea aschhoop wegzonk, die voor mij, in mijne neerslachtigheid, het
zinnebeeld mijner eigene vemietigde hoop was.
Ik kon nu aan het verledenc denken, met ernst, maar zonder bitter-
heid, en de toekomst onbevreesd te gemoet zien. Een thuis,in den besteo
zin, bestond voor mij niet meer. Zij die ik eenc liefde van leederen aard
had kuoncn inboezemen, had ik gelecrd als mijne zuster te beschouwen.
Zij zou trouwen, nicuwe rechten op hare liefde geven, en dit doende zou
zij nooit de liefde kennen, die in mijn hart voor haar was ontstaan. Het
was billijk, dat ik voor mijn onberaden hartstocht boette. Wat ik oogstte,
had ik gezaaid.
Ik zat te denken, of ik waarlijk mijn hart zoo ver bedwongea had, ol
ik dit met standvastigheid zou kunnen dragen, en met kalmte in haar
huisdeplaatsbeslaan, die zij zoo kalra in het mijne had vervuld; toen ik
vond, dat ik een gezicbt voor de oogen had, dat wel, door mijne vroegere
herinneringen getoepen, uit het vuur kon zijn opgerezen.
De kleine dokter Chillip, aan wiens goede diensten ik in het allereerste
hoofdstuk dezer geschiedenis verplichting had, lat in de schaduw van
een hoek eene courant te Iczen. Hij was nu tamelijk ver op jaren gevor-
derd ; maar daar hij een zachtzinnig, gelijkmaedig manncke was, hadden
die jaren hem zoo welnig gedeerd, dat ik dacht, dat hij er op dat oogen-
blik misschien eveneens uitzag als toen hij in onzc voorkamer ut af te
wachten dat ik geboren zou worden.
Mijnheer Chillip had voor zcs of teven jaren B Inn der stone vei-
laten^ en ik had hem sedert niet gezien. H\'f zat vreediaam tijne counat
te lezen, met zijn hoofd een weinig op zijde en een glas warmen wijn
l88 DAVID COPPERFIELD.
naast hem. Hij was zoo uiterst beleefd, dat hij zelfe de courant
nkig scheen te vragen voor de vrijheid om ze lezen.
Ik ging naar hem toe en zeide : » Hoe vaart ge, mijnheer Chillip ?"
Hij werd zeer verlegen over deze onverwachte toespraak van ecn
vreemdeling, en antwoordde met zijne gewone langzaamheid : »Zeer
verplicht, mijnheer, Ge vaart ook wel, hoop ik." — »Gij herkentmij
jiiet?" zeide ik. »Wel, mijnheer," antwoordde hij, mij aanzfende en met
ten bedeesd lachje zijn hoofd schuddetide, »het staat mij voor, dat uw
gezitht mij eenigszuis bekend is, mijnheer; maar ik kan waarlijk niet op
uw naam komen." — »En toch hebt ge dien wel geweten, lang voor dat
ik htem zelf wist," antwoordde ik. — »Heb ik waarlijk^ mijnheer ?" zeide
mijnheer Chillip. »Is het mogelijk, dat ik de eer had van behulpzaam te
zijn, toen...." — » Ja," zeide ik, — »Wel, mijn hemel ! * riep hij uit, » Maar
ge zijt zonder twijfel sedert dien tijd veel veranderd, mijnheer ?" — » Waar-
sichijnlijk," antwoordde ik, — »Wel, mijnheer,*' hervatte mijnheer Chil-
lip, »ik hoop, dat ge het niet kwalijk zult nemen, als ik zoo vrij moet
wezen om naar uw naam te vragen."
Toen ik hem mijn naam zeide, was hij waarlijk aangedaan. Hij schudde
mij werkelijk de hand — hetgeen voor hem lets ongemeensen geweldigs
was, daar hij anders gewoon was een lauw vischmootje ongeveer twee
duim voor zijne heup uit te steken en de grootste benauwdheid aan den
(lag te leggen als iemand dat wat hard aanvatte. Nu zelfs stak hij zijne
hand, zoodra hij ze weder kon loskrijgen, in zijn rokzak en scheen blij te
zijn dat hij ze veilig terug had.
iLieve Hemel, mijnheer !" zeide mijnheer Chillip, mij met een op zijde
h&ngend hoofd aankijkende. t En is dat mijnheer Copperfield ? Wel, mijn-
heer, ik denk, dat ik u wel zou gekend hebben als ik de vrijheid had ge-
nomen om u wat scherper aan te zien. Gij gelijkt sterk op uw goeden
vader, mijnheer." — »Ik heb nooit het geluk gehad van mijn vader te
zien," merkte ik aan. — »Wel waar, mijnheer," zeide mijnheer Chillip,
op een troostenden toon. »En zeertebetreurenwasdat,inalleopzichten!
Wij zijn in onze streek van het land niet onbekend met uw roem, mijn-
heer," zeide hij, nog eens langzaam zijn hoofdje schuddende. Ejt moet
daar veel excitatie zijn, mijnheer," daarbij tikte hij met zijn voorvinger
tegen zijn voorhoofd. > Gij moet net eene afmattende bezigheid vinden,
mijnheer !" — »In welke streek van het land woont gij nu ?" vroeg ik,
mij naast hem neerzettende. — »Ik ben nu op eeni^e mijlcn afstands van
Bury St. Edmunds gevestigd, mijnheer," zeide hij. »Toen mijne
vrouw in die streek een eigendommetje van haar vader hadgeerfd, kocht
ik daar eene praktijk, waarin het mij zeer goed gaat. Mijne dochter be-
gint nu al een groot meisje te worden, mijnheer." Daarbij schudde hij
nog eens zijn hoofdje. tHare moeder heeft nog verleden week eoa
opnaaisel in hare jurken uitgelegd. Zoo verloopt de tijd, ziet ge, mijnheer !"
Daar het manneke met deze woorderi zijn nu ledig glas aan de lippen
bracht, stelde ik hem voor het nog eens te laten vullen : dan wilde ik hem
met een ander gezelschap houden. »Wel, mijnheer," antwoordde hij,
even langzaam als gewoonlijk, »het is meer dan ik gewoon ben, maar ik
LAATSTE BERICUTEN VAX BUJKHEER MURDSTONE KN Z^NE ZUSTER. 189
kan mij het genoegen van wr bijzijn met weigeren. Hetisalsofhetpas
gisieren was, dat ik de cer had om u in de mazelen bij te staan. Gij hebt
u cr heerlijk in gehouden, mijnheer."
Ik bedankte voor dit compliment en bestelde den warmen wijn, die
spoedig ^ebracht werd.
>Het IS eene geheel ongewone onmatigheid," seide Oiijnheer Chiltip,
zijn glas omroerende, imaar ik kan het bij zulk eene builehgemeene ge- -
legenheid niet weigeren. Gij hebtgeenhuishouden, mijnheer?"
Ik schudde mijn hoofd.
>Ik wist wel, dat gij voor cenigentijdeenverlieshadtgeleden,"zeide
hij, »Dat hoorde ik van uw stiefvadets schoonzuster. Eenwergedeci-
deerd kankter, mijaheerl" — >Ja,"zeidcik, tgedecideerdgenoeg. Waar
hebt gij haar gezien, mijoheer Chillip i" — • Gij weet dus niet, mijnheer,"
zeide hij, met zijn ailervreedtaamst lachje, >dat uw stiefvader wederom
een buurman van mij is?" — »Neen," antwoordde ik. — »Dat is hij
werkelijk, mijnheer," zeide mijnheer Chillip. > Met eene jonge dame nit
die streek getrouwd, die een aardig eigendommetje had, arm schep-
seltje. — En die inspanniog van hersecen, mijnheer. Vindt ge niet, dat
zij u aHnat i" zeide hij, mij aankijkende gelijk een roodborstje, dat iets
bewondert.
Ik liet deze viaag onbeantwoord en kvam op de Murdstone'e teni^.
ilk wist wel, dat hij weder getrouwd was," zeide ik. »Komt gij erm
huis?" — >Niet geregeld,"antwoorddehij^ tmaarikben erweleensge-
roepen. Krachtige ontwikkeling van het orgaan van vastheid bij mijn-
heer Murdstone en zijne zuster, mijnheer."
Ik antwoordde met een btik zoo vol uitdrukking, dat mijnheer Chillip
daardoor, en door den wannen wijn, stout genoeg werd, om verscheidene
malen zijn hoofd tescbudden en peinzend tezeggen: lOch Heere! Wij
denken aan den ouden tijd, mijnheer Copperfield!" — »Enbroederen
zuster gaan weder hun ouden gang, niet waar !" zeide ik. — ■ Wel, mijn-
heer," antwoordde hij, leen dokter, die zooveel m allerlei huishoudens
komt, behoorde eigenlijk voor niets buiten zijn vak oogen of ooren te
hebben. Maar ik moet tocb zeggen, mijnheer, zij zijn lee'r streng, zoowel
voor dit leven als voor het toekomstige." — >Het toekomstige zai wel
geregetd worden zonder er hen veel naar te vragen," antwoordde ikj
vmaar wat doen zij is dit ?'
Mijnheer Chillip schudde zijn hoofd, roerde zijn wijn om en nam een
teiigje.
>Zij was eene lieve vronw, mijnheer I" zeide hij op een klagenden
loon. — iDe tegenwoordige mevrouw Murdstone?" — lEeneallerliefste
vrouw, mijnheer," zeide mtjnheeT Chillip; »zoobeminneUjk, durfikwel
zeggen, als eene vrouw maar wezen kan. Mijne vrouw is van gedachten,
dat zij sedert haar trouwen geheel zwaarmoedig, zoo niet krankzinnig b
geworden. En de dames," merkte hij schroomralligaan,>kunnenscherp
waamemen, mijnheer." — ilk denk, dat zij in bun verfocielijken vorra
moest gedwongen worden; de Hcmel sta haar bij!" zeide ik. — i Wel,
mijnheer, er waren eerst hevige woordenwisselingen, dat verzeker ik u,"
190 DAVID COPPERFIBLD*
2ode mijnheer Chillip, >maar zij is nu eene schiro van wat zij vn
was. Zou ik wel durven zeggen, in vertrouwen tusschen u en niij,^
heer, dat sedert de zusteris komen helpen, breeder en zuster haar met
him beiden bijna simpel hebben gemaakt?"
Ik zeide hem, dat ik dit gemakkelijk kon gelooven.
>Ik nia;ik geen bezwaar, mijnheer," zeide mijnheer Chillip, zich met
nog een teugje sterkende, om tosschen ons te zeggen, dat het hare
moeder den dood heeft gedaan, en dat dvnngelandij en plagerij mevroav
Murdstone bijna geheel suf hebben doen worden. Zij was een levendig
meisje voor haar trouwen, mijnheer, en hunnestrengheid en somt>erheid
hebben haar geest nitgebhischt Zij gaan nn met haar om, meeraltofz^
haar wachters en oppassers, dan haar man en schoonzuster waren. Dat
zeide mijne vrouw mij nog verleden week. £n ik verzeker u, mijnheer, de
dames kunnen scherp waamemen. Mevrouw Chillip vooral kan scherp
waamemen !" — »G^ft hij zich nog voor zoo somber godsdienstiguit?'*
vroeg ik. »Ik schaam mij bijna om die woorden zoo bijeente voegen."—
>Gij neemt mij de woorden uit den mond, mijnh^r," zeide mijnheer
Chillip, wiens oogleden door den ongewonen prikkel rood begonnen te
worden. »Dat was juist het opmerkelijkste dat mijne vrouw zeide. Zij
electriseerde mij waarlijk," zeide hij zoo kalm en langzaam als maar
mogelijk was, >toen zij mij deed opmerken, dat mijnheer Murdstone een
beeld van zich zelven voor het beeld der Godheid wil uitgeven. Gij hadt
mij met eene penneveer plat op den rug kunnen gooien, mijnheer, dat
verzeker ik u, toen mijne vrouw dat zeide. De dames kunnen toch scherp
waamemen, niet waar, mijnheer ?" — > Dat is haar instinct," zeide ik, tot
zijn buitengemeen genoegen. — »Het verheugt mij zeer, mijnheer, dat
gij mijn gevoelen bijvalt," hervatte hij. »Het gebeurt niet dikwyls^ dat ik
het waag buiten mijn vak mijn gevoelen te uiten, verzeker ik u. Mijnheer
Murdstone houdt nu en dan openbare redevoeringen, en men zegt -—
kortom, mijne vrouw zegt — hoe gru welijker tiran hij in den laatsten tijd
geweest is, des te barbaaxscher is zijne leer geworden." — »Ikgeloof dat
mevrouw Chillip volkomen gelijk heeft," zeide ik. — > Zij zegt zelfe,"
hervatte het bedeesde manneke, hierdoor aangemoedigd," dat wat zulke
menschen hunne godsdienstigheid noemen, niets anders is dan een
middel om hun hoogmoed en hun k waad humeur lucht te geven. £n weet
ge we], mijnheer^ ik moet zeggen," vervolgde hij, zijn hoofd op zijde hou-
dende, »dat ik m het Nieuwe Testament geene bewijspiaatsen voor de
leer van mijnheer en juffrouw Murdstone vind." — »Ik 00k niet," zeide
ik. — tOndertusschen, mijnheer," hervatte hij, » heeft men algemeen een
hekelaan hen; en daar zij iedereen, die niet van hen houdt, voor het
eeuwige verderf bestemmen, doen zij dithaast onzegehedestreek.Even-
wel, gelijk mijne vrouw zegt, zij worden cr 00k op den duur voor ge-
straft, want zij vreten hunne eigene harten op, en hunne eigene har^
moet een slechte kost zqn. Maar nu, mijnheer, uwe hersenen als ge niet
kwalijk neemt dat ik daarop terugkom. Stelt gij ze niet aan wat heel ved
exdtatiebloot?"
Daar mijnheer Chillip's eigene hersenen niet weinig door den warmen
LIBFDSRIJKE ONTVANGST DOOR MIJNE TANTR EN PBGGOTTY. 19 1
wijn ge^xciteerd waren^ was het mij niet moeielijk zijne aandacht van dtt
onderwerp op zijne eigene zaken over te brengen^ waarbver hij nog een
half uur zeer woordenrijk bleef voortpraten ; mij onder anderen mede-
deelende, dat hij nu naar L o n d e n was ^ekomen om in zijn vak getui-
genis af teJeggen in de zaak van iemand die door overmatig drinken tot
geestverbijstering was vervallen, en daarom onder opzicht zou gesteld
worden.
»£n ik verzeker u, mijnheer, zeide hij, »ik ben bij zulk eene gelegen-
heid altijd erg zenuwachtig. Ik kan er niet tegen, dat men mij hard aan*
spreekt, zooak bij zulk een verhoor dikwijls gedaan wordt. Dat bren^
mij geheel van streek. Weet gij wel, dat het een heelen tijd duurde, eer ik
den schrik te boven was Aran die onrustbarende dame, op den avond toen
gij gcboren werdt, mijnheer CopperfTeld ?"
Ik zeide hem, dat ik den vol^enden morgen mijne tante, die hem zulk
een schrik had aangejaagd, gmg bezoeken, en d^ z$ de beste en teer-
hartigste van alle vrouwen was, gelijk hij o<^ wd zon zeggen als hij haar
beter kende. Het enkele denkbeeld der mogelijkheid om haar ooit weder
te zien, scheen hem te doen ontstellen. Hij antwoordde met een ftauw
glimlachje: »Is zij dat werkelijk, mijnheer? Waarlijk ?" riep bijna ter-
stond daarop om eene kaars en ging naar bed, alsof hij nergens anders
recht veilig was. De warme wijn deed hem wel niet zwaaien, maar ik zou
tQch denken dat zijn bedaard polsje twee of drie slagen meer in de mi-
nuut deed dan het ooit gedaan had sedert den avond toen mijne tante,
in hare teleurstelling, met haar hoed naar hem'^loeg. .
Zeer vermoeid ging ik, te middemacht, ook naar bed. Den volgenden
morgen nam ik plaats op de diligence naar Dover; tegen den avond
kwam ik de voorkamer mijner tante binnenstuiven toen zij juist aan de
thee zat (zij droeg nu een bril), en werd door haar en mijnheer Dick, en
de lieve oude Peggotly, die nu dauar huishoudster was^ met opene armen
en tranen van blijdschap ontvangen. Toen wij bedaard aan het praten
waren, lachte mijne tante hartelijk over mijne ontmoetin^ met mijnheer
Chillip en dat hij haar nog in zulke geduchte geheugenishield ; en beiden,
zij en Peggotty, hadden veel te zeggen over den tweeden man mijner
arme moeder en t dat moorddadige wijf van eene zuster," — aan wieik
geloof dat mijne tante, welke straf of boete er ook op gestaan had, nooit
eene andere benaming had willen geven.
LX.
AGNES.
Mijne tante en ik bleven, alleen gelaten, tot laat in den nacht zitten
praten. Hoe de emigranten nooit anders dan op een vroolijken toon
naar huis schreven en vol hoop en moed bleven ; hoe mijnheer Micawber
werkelijk kleine sommen had overgemaakt, op rekening van die »finan-
deele verbintenissen,"die hg met zooveel zorg had geregeld; hoe Janet,
192 DAVID COPPKRFIELD.
bij mijne tante na hare terugkomst te D o v e r weder in dienst gekoroen,
hare afzwering van het mannelijk geslacht had bekrachtigd door met
een welgesteld herbergier in het huwelijk te treden, en hoe mijne tante
haar zegel daarop had gezet door de bruid een tiitzet te geven en de
trouwplechtigheid met hare tegenwoordigheid te vereeren — dit waxen
onder anderen onze onderwerpen, mij alien min of meerbekenduitde
brieven^ die ik ontvangen had. Ook mijnheer Dick werd niet vergeten.
Mijne tante onderrichtte mij hoe hij zich gestadig bezig hield metalleste
copieeren wat hij maar in handen kreeg^ en koning Karel den Eersten
door dezen schijn van werkzaamheid op een eerbiedigen a&tand hield;
hoe het onder hare grootste redenen van blijdschap behoorde en eene
ware belooning voor haar was, dat hij vrij en geltikkig was, in plaats van
in eene vervelende opsluiting te verkwijnen; en hoe (als eene geheel
nteuwe gevolgtrekking) niemand dan zij ooit geheel weten kon wat
hij was.
ȣn wanneer, Trot," zeide mijne tante, mij op de hand tikkende, ter-
wijl wij op onze oude manier voor het vuur zaten; »wanneergaatgij
naar Canterbury?" — >Ik zal morgen een paard nemen en er eens
heen rijden, tante; of gij moest met mij willen medegaan." — >Neen!"
zeide zij met hare gewone kortheid. »Ik meen te blijven waar ik ben."
Dan zou ik het doen, zeide ik. Ik had dien dag Canterbury niet
zonder stilhouden kunnen doorrijden, als ik naar iemand anders was ge-
gaan behalve haar.
Zij was in haar schik, maar antwoordde : »Kom, kom, Trot; ik oude
vrouw had wel tot morgen kunnen wachten ;" en tikte naij weder zachtjes
op de hand, terwijl ik peinzend in het vuur zat te staren.
Peinzend, want ik kon niet weder hier en zoo dicht bij Agnes wezen,
zonder dat er iets van dat naberouw ontwaakte, dat mij al zoo lang had
vervuld. Het mocht een zachter naberouw zijn, dat mij leerde wat ik niet
had kunnen leeren toen geheel mijn jeugdig leven nog voor mij lag, maar
het was toch naberouw. fO,Trot !"scheen ik mijne tante weder te hooren
zeggen, en ik verstond haar nu beter : » Blind, blind, blind !"
Wij zwegen beiden eene poos. Toen ik mijne oogen opsloeg, bevond
ik dat zij mij strak aanzag. Misschien had zij den loop mijner gedachten
gevolgd, want deze scheen thans gemakkelijk na te gaan te zijn, hoe
wispelturiff die vroeger ook geweest was.
»Gij ztat haar vader nu een afgeleefd oud man vinden," zeide mijne
tante, »schoon in alle opzichten een beter man — geheel te recht geko-
men. Gij zult hem nu alle menschelijke belangen, alle vreugde en leed,
niet meer met zijn enkden bekrompen maatstaf zien meten. Geloofmij,
kind, zulke dingen moeten zeer kriropen eer zij 200 gemeten kunnen
worden." — »Dat moeten zij waarlijk," zeide ik. — »Gij zult haar," ver-
volgde mijne tante, »even goed, even schoon, even hartelijk, even be-
laugeloos vinden als zij ooit geweest is. Als ik hooger lof wist, zou ik
haar dien geven."
Er was geen hooger lof voor haar, geen grooter verwijt voor mij. O^
hoe was ik zoo ver weggedwaald !
VERMOEDEN MIJNER TAI«TE OMTRBMr ACNES, I93
>Als lij de jonge meisjes, die zij omzich heeft,zoo oproedtdatzij
haar gclijk worden," zeide mijne tante, met ^ooveel tiartelijkheid, dat
,hare oogen zich met tranen vulden, > dan weet de Hemel^ zal haar leven
welbesleed zijn ! Nuttig en gclukkig, gelijk zij toen zcide ! Hoc kon dj
jSadera dan nuttig en gelukkig weien !" — Heeft Agnes een — " Ik dadit
ei^nlijk hardop, zonder juist te willen spreken. — i Wei f Wat?" zeide
mijne tante driftig. — »Een minnaar," zcidc ik. — »Weltwintig."riep
mijne tante met zekere trotschlieid uit. iZijhad, sedcTtgeheengegaan
2ijtalweltwintigmaalkunnentrouwen,mijnjongen!" — »Zondertwijfel,"
zeide ik. iZonder twijfel. Maar heeft zij een minnaar die harer waardi^
is f Agnes lou geen anderen kunnen liefhebben."
Mijne tante zat een poosje met de kin op de hand te peinzen. Toen
langzaam hare oogen naar de mijne opslaande, zeide zij :
»Ik vermoed dat zij eene genegenheid heeft, Trot." — >Die eene goede
uitkomst beloofdP'' zeide ik. — >Datkaniknietzeggen,"antwoordde
mijne tante emstig. >Het staat mij zelfs niet vrij u zooveel te zcggeb. Z|i
heeft hel mij nooit toevertrouwd, Maar ik vermoed het,"
Zij sag mij zoo oplettend en angslig aan {ik zag haar zelfs beven), dat
ilc nu meer dan ooit gevoelde Hat zij mijne laatste gedachten had nage-
gaan. Ik riep mij al de besluitcn te binnen, die ik die vele dagen en ,
nachten genoraen had, en al dien strijd van mijn hart
»Als het zoo wezenniocht, begonik,"»enik hoop van ja..." — ilk
wcct niel of het zoo is," zeide mijne tante korzelig. iGij moet niet op
mijne vermoedensafgaan.Gij moet ze geheim houden. Zij zijnmisschien
maax zcer los. Het staat mij niet vrij er van tespreken. tAls het zoo
wezen mocht," hervatle ik, zai Agnes het mij op haar eigen tijd wel
zeggen, Eene zuster, aan wie ik zooveel vertrouwd heb, tante, zal niet
schroomcn om zich aan mij te vertrouwen."
Mijne tante wenHde hare oogen even langzaam van de mijne af als zij
le naar mij had loegekeerd. en hielderpeinzendharehandvoor.Weldra
legde zij hare andere hand op mijn schouder, en zoo zaten wij beiden,
zooder een woord meer le spreken, in het verleden te Wren, tot wij voot
dien nacht afscheid namen.
Den volgenden morgen reed ik vroeg uit, om het tooneel mijner oude
schooldagen te bezoeken. fk kan niet zeggen, dat ik nog volkomen ge-
lukkig was in de hoop dat ik eene overwinning op mij zclven zou behalen,
zelfs in het vooruitzicht am haar zoo spoedig weder te zien.
De welbekende weg was spoedig afgelegd, en ik kwara ir de stille
straten, waar ik elken steen van buiten had geleerd. Ik ging te voet naar
ht't oude huts, en ging weder heen, daar het hart mij te vol was om binnen
te gaan. Ik kwam lenig, en dnor het venstervanhet torenkamertjekij-
kende, waar eerst Uriah Heep, en vervojgens mijnheer Micawber had
gezeten, zag ik dat het nil een spreekkamertjc was en er geen kantoor
meer werd gehouden. Anders was het deftigc huis nog even zindelijk en
wel onderhouden als toen ik hel voot de eerste maal zag. Ik verzocht de
nieuwe meid, die mij inliel, juffrouw Wickfield te zeggen, dat er een heer
was, die van een vriend buitenslands kwam ; en ik werd de deftige oudc
Dtvm COFFERFIKLD. — M. '3
194 DAVID COPPKRFIBLD.
trap op (gewaarschuwd voor detreden, dieikzoowe]kende)naarhet
onveranderde salon gebracht De boeken, die Agnes en ik zamen hadcfan
gelezen, stonden op hunne planken, en het lessenaartje waarvoor ik zoo
inenigen avond aan mijne lessen had zitten werken, stood nog op dm-
zelfden hoek van de oude tafel. Al de kleine veranderingen^ die ingeslopen
waren terwijl de Heep*s er waren^ waren wederom veranderd. Alles wis
gelijk het placht te zijn in den gelukkigen tijd.
Ik stond voor een venster en keek over de straat naar de huizec aan
den overkant, mij herinnerende hoe ik er op regenachtige namiddagen
naar had getuurd, toen ik pas daar kwam ; en hoe ik placht te denken
over de menschen, die zich voor de vensters vertoonden, en hen met
mijne oogen trap op en trap af, te volgen, terwijl de vrouwen met hare
klapperende overschoenen langs de straat gingen, en de regen met een-
tonig schuinsche strepen neerviel en het water uit die goot daarginds
overliep. Hetgevoel waarmede ik de landloopers placht na te kijken als
zij op zulke natte avonden tegen de schemering de stad inkwamen, en
met hun druipnat pakje aan een stok over den schouder voorbijstrom-
pelden, kwam mij evenals toen weder te binnen^ vergiftigd met den reuk
van vochtige aarde en bladeren^ en het ^evoel zelfs van den wind, die
mij op mijne eigene moeielijke reis aanwaaide.
Het openen der deur in den beschoten wand deed mij schrikken en
omzien. Hare schoone heldere oogen ontmoetten de mijne toen zij naar
mij toekwam. Zij bleef stilstaan en legde hare hand op de borst; ik ving
haar in mijne armen. ,
» Agnes ! . Meisjelief ! Ik heb u al te veel verrast " — » Neen, neen ! Ik
ben zoo verblijd u te zien, Trotwood !*' — »Lieve Agnes, welk een gelok
is het voor mij u nog eens weer te zien !"
Ik sloot haar aan mijn hart, en eene poos lang zwegen wij beiden«
Weldra zaten wij naast elkander, en was haar engelachtig gezichtje naar
mij toegekeerd met de welkomst, waarvan ik, wakend en slapend^ jaren
lang gedroomd had.
Zij was zoo trouw, zij was zoo schoon, zij was zoo goed — ik was haar
zooveel dank schuldig, zij was mij zoo dierbaar, dat ik geene woorden
kon vinden voor hetgeen ik gevoelde. Ik poogde haar te zegenen, ik
poogde haar te danken, ik poogde haar te ze^gen (gelijk ik in brieven
dikwijls gedaan had) welk een invloed zij op mij had, maar al raijne po*
gingen waren vruchteloos. Mijne liefde en blijdschap waren stom.
Met hare eigene lieve bedaardheid bedaarde zij mijne ontroering. Zij
voerde mij terug naar den tijd van ons scheiden ; zij sprak mij van
Emily, die zij in stilte dikwijls bezocht had; zij sprak met weemoedigheid
van Dora's graf. Met het nimmer dwalend instinct van haar edel hart
raakte zij de snaren van mijn geheugen zoo zacht aan, dat geen daarvan
een wanklank gaf ; ik kon naar de treurige muziek luisteren, zonder voor
lets te huiveren dat zij deed ontwaken. Hoe kon ik dat doen, daar zij
zelve, de en^el van mijn leven, met dat alles vereenigd was ?
»En gij, lieve Agnes," zeideikeindelijk. »Vertel mij nu van u zelve.
Gij hebt mij bijna nog niets van uw eigen leven gezegd, in al dien langen
AGNKS m IK, IN DC VCKVLOOIN TQD, It^J
tijdl" — *Wat ion ikiivettelIeii?''aiitwoaTddeztj, mfcthaarbcMeren
flimlacK iPapais wcl. Gijzietonshier, nudginonseigenhais — onse
bekommeringen weggcnomen, ona hnis ons teniggeven — en nn gij dat
wcct, Trotwood, weet gij allcs." — i AUes, Agues?" rcide iV.
Zij zag mij aan, met i^erc bedeesde bewondcring in haar genichtje.
1 la er niets anders, iitster ?" zeide ik.
Hare kleur, die sooeven verschoten was, kwam tenig en venchoot we-
■der.Zijgtim]acbte,metstiI1etreurigheiil,dachtmtj,enschuddehaarhoofd.
Ik had haar willen leiden tot datgene waarvan mijne tante mij een
irenk had gegcren ; want hoe pijnlijk het voor mij zijn moest haar ver-
trouwen te ontvangen, ik wilde mijn hartleeren bedwingencnmijn plicht
jegens haar TervuUen. Ik zag evenwel dat zij onrustig werd, en liet het
dus blijven.
> Gij hebt veel te doen, lieve Agnes?" — ■ Met mijoe school i zeide lij,
wederom opzicnde, met al bare helderc kalmte. — i Ja. Die geeft n vcel
werkj niet waar?" — »Het werk is zoo aangenaam," antwoonlde zij,
idat net haast ondankbaar van mij is het dien naam te geven." — (Niets
irat raaar goed is, is moeielijk voor u," xeideik.
Hare kleur verschoot nog eens en kwam nog eens terug; en wederom
zag ik, toen zij het hoofd boog, denzelfden treurigen glimlach.
» Gi] zult nu toch wachten om papa le zicn," zeide Agnes vroolijk, • en
<len dag bij ons doorbrengen i Misschien bhjft ge wel in uwoud kamertje
alapen Fwij noemen het altijd nog het uwe."
Ik kon dit niet doen, daar ik mijne tante beloofd had des avondsterug
te komen, maar ik wil gaame den dag blijven doorbrengen.
ilkmoet mij nog eens een poosjeindeschoolopsluiten," zeide Agnes,
• maar hier zijn de onde boeken, Trotwobd, en de oudemuiiek." —
» Zelfs de oude bloemen zijn nog hier," zeide ik rondziendc, » of de oude
SOOTten," — >Het is mijn vennaakgeweest,"antwoordde Agnes glim^
lachend, *om terwijl gij weg waart alles te houden gehjk het placht te
ujn toen wij nog kinderen waren. Want wij waren toen zeer gelukkig,
denk ik." — Dal weet de Hemel !" zeide ik. — » En elke kleinigheid, die
mij aan mijn broeder herinnerde," zeide Agnes, mij met hare hartelijke
oogen vroolijk aanziende, iwas mij een aangenaam gezelschap. Zdb
dit," mij het mandje vol sleutels toonende, dat itj nog op zijde had,
> schtjnt een oud wijsje te rinkelen 1"
Zij glimlachte weder, en ging de deur uit waardoor zij gckomen was.
Het was mijn plicht deie zusterl^ke genegenheid met godsdtenstige
zorg te bewaren. Het was al wat ik mij telven had overgelaten, en het
was een schat Als ik eens de grondalagen van het hcitige vertrouwen en
de streelende gewoonte schokte, uit kracht waarvan die genegenheid mij
was gegeven, was zij verloren, en kon zij nooit herwonnen worden. Ik
hield mij dit duideltjk en bepaald voor. Hoe lieverik haar had, des te
meet voegde het mij het nooit te vergcten.
Ik wandelde de straten iangs, en mijn ouden vijand, den alager, ziende —
tegenwoordig een constable, die zijn staf in zijn winkelhadhangen —
ging ik eens naar de piek kijken, waar ik met hem gevochten had ; en
.196 DAVip COPPERFIELD.
daar peinsde ik over julfrouw Shepherd en de oudste juffrouw Larkins>
en al de ijdelheden, die in dien tijd mijn gemoed hadden bewogen. Niets
scheen dien tijd overleefd te hebben behalve Agnes, en zij, altijd eene
ster ver boven mij, was nu nog hooger en helderder.
Toen ik terugkwam. was mijnheer Wickfield thuis gekomen van een
tuin, dien hij een eind buiten de stad had, en waar hij nu bijna dagelijks
bezig was. Ik vond hem gelijk mijne tante hem beschreven had. Wij
zaten met een half dozijn kleine meisjes aan tafel, en hij scheen slechts
de schaduw van zijn portret aan den wand te zijn.
De rust en vrede, welke in mijn geheugen vanouds tot die stille plaats
behoorden, schenen er wederom te heerschen. Na den maaltijd gingen
wij, daar mijnheer Wickfield gecn wijn dronk en ik er geen verlangde,
naar boven, waar Agnes en hare voedsterlingen speelden, zongen en
werkten. Na de thee gingen de kinderen been, en bleven wij met ons
driec^ over yroegere dagen, zitten praten.
. »Mijn deel daaraan," zeide mijnheer Wickfield, zijn grijs hoofd schud-
dende, >geeft veel reden tot spijt — tot diepe spijt en diep berouw, Trot-
wood, dat weet ge wel. Maar ik zou het niet willen uitwisschen, al was
dat in mijn vermogen."
Ik kon dit waarHjk wel gelooven, toen ik naar het gezichtje naast
hem zag.
> Als ik dat deed," vervolgde hij, % zou ik te gelijk zulk een geduld,
zulk eene kinderlijke trouw en zelfopoffering, zulk eene liefde uitwisschen,
als ik nooit moet vergeten, neen ! Zelfs niet om mij zelven te vergeten."—
»Ik begrijp u, mijnheer," zeide ik zacht, tik heb altijd eerbied voor die
liefde gekoesterd." — tMaar niemand weet, zelfs gij niet," ant\voordde
hij, »hoeveel zij gedaan heeft, hoe veel zij gedragen heeft, hoe zwaar zij
gestreden heeft ; die lieve Agnes !"
Zij had hare hand smeekend op zijn arm gelegd om hem te stuiten, en
waszeerbleek.
»Wel, wel!" zeide hij met een zucht, en zweeg, dat zag ik, van eene
beproeving die z^' gedragen had, of nog zou moeten dragen, en die met
datgene wat mijne tante mij gezegd had in verband stond. >Ik hebu
nooit van hare moeder verteld, Trotwood ? Of heeft iemand anders ?" —
» Nooit, mijnheer." — >Het is niet veel — schoon het veel was om te
lijden. Zij trouwde met mij tegen den wil van haar vader, en hij verzaakte
haar. Zij bad hem om haar te vergeven, eer mijne Agnes ter wereld kwam.
Hij was een zeer hardvochlig man, en hare moeder was lang dood. Hij
stiet haar terug. Hij brak haar het hart."
Agnes leunde tegen zijn schouder en sloeg haar arm om zijn hals.
Zij had een zacht en liefderijk hart," zeide hij, ten zoo werd het ge-
broken. Ik wist wel hoe teer het was. Niemand kon dat weten, als ik het
niet deed. Zij had mij in nig lief, maar zij was toch nooit gelukkig. Altijd
kwelde haar heimelijk dat verdriet; en daar zij bij die laatste afwijzing—
want het was op velen na de eerste niet — bijzonder gevoelig en zwakkelijk
was — kwijnde zij weg en stierf. Zij liet mij Agnes, twee weken oud — en
dat grijze haar,waarmede gij u mij herinnert,toengepasbijonskwaamt"
I MU VOOR, NAA'R BOVKH WIJZBHDX. I97'
■ Hi] drukte Agnes cen kus op de wang.
iMijne liefde voor mijn dicrboAr kind was eene ziekelijke liefde i maar
mijne geheele ziel was toea ziek. Ik zeg daarvan niets meer. Ik spreek
niet van mij zelven, Trotwood, maar van hare moeder en baar. Als ik u
maar laat raden wat ik ben ofgeweestbeD,zultgijhet vanzelf wdbe-
grijpen. Wat Agnes is, bchoef ik niel tc zeggen. Ikheb altijd iets van de
geschiedenis harer arme moeder in haar karakter gevonden ; en daarom
zeg ik u dit van avond, nu wij met ons drie^n weder bij elkander zijn, na
ziilke groote veranderingen. Ik heb nu alles ge^egd."
Zijn gebogen hoofd, en haar engelachtig gezichtje en hare kindcrlijke
trouw, kregen hierdoor nog aandoenlijker beteekenis voor mij dan zij .
vraeger gehad hadden. Als er nog iets ontbroken had om dezea avond
oaiet hereeniging te kenteekenen, zou ik het hierin gevonden hebben.
Agnes stond weldra op, en zachtjes naar de piano eaande, spcelde zij
«enige van de oude wijsjes, waarnaar wij daar zoo dikwjjls haddcnge-
laisterd.
» Zijt ge voomemens om weder op reis te gaan P" vroeg Agnes mij,
terwijl ik bij haar stond. — »Wat zegt mij.ic zuster daarvan r' — »lk ■
hoop van neen." — » Dan ben ik het 00k niet voornemens, Agnes." —
*Ik denk, daargij het mij vraagt, dat gij het niet moetdocn, Trotwood,"
zeide zij zacht. tUwe toeneroende vermaardheid en de bijval dien gij
vindt, vergrooten uw vermogen om nut te doen ; en ajs i k mijn broedei '
al kon missen," (daarbij zag zij mij aan) > zou het publiek dat mi.schicn
niet kunnen." — » Wat ik ben, hebt gij mij gemaakt, Agnes. Gij moet het
best wcten." — »Ik u gemaakt, Trotwood?" — >Ja, Agnes, mijn lief
meisjel" zeide ik, over haar heen gebogen. >Ikh;buvandaag,toen wij
elkander wederzagen, al iets willen zeggen, dat mij in de gedachten is
geweest zoolang Dora gestorven is. Gij weet nog wet, toen gij bij mij id
onze kamer kwaamt — naar boven wijzcnde, Agnes?" — lO Trotwood !"
antwoordde zij, terwijl hare oogen zich met tranen vulden. iZoo vol
liefde en vertrouwen, enzoojong! Kanik het ooit vergetcn ?" — »Wat
gij toen deedt, mijnc zuster, hebt gij allijd gedaan — zoo heb ik scdert
dikwijls gedacht — mij altijd naar boven gewezen, Agnes, mij altijd tot
iets bcters geleld, altijd mijne gedachten op iets hoogers gericht."
Zij schudde met haar hoofd ; door hare tranen hecn zag ik denzelfden
zachten, treurigen glimlach.
>£n ik ben u zoo dankbaar daarvoor, Agnes, zoo aan u verbonden,
<lat ik geen naam weet te geven aan de verkleefdheid van mijn hart. Ik
wilde u doen welen, en toch weet ik niet hoe het u te zeggen, dat ik mijn
leven tang naar u zal opzien en mij door u laten leiden, gelijk ik door de
duisterais, die nu voorbij is, door u geleid ben. Wat er ook gebeuren
mag, welke nienwe banden gij moogt knoopen, welke veranderingen er
tusschen ons mogen komen, ik zal altijd naar u opzien en u liefhebben,
^tijk ik nu doe en altijd gedaan heb. Gij zult altijd mijn troost en toe-
vlucht wezen, gelijk gij albjd geweest sijt. Totdat ik slerf, mijnc dier-
bue zuster, z^ ik u altijd voor mij zien — naar boven wijzende!"
Zij tegde bare hand in de mijnc en zeide, dat zij trotsch was op mij en
198 DAVID COPPERFDELD,
op hetgeen ik gezegd had, schoon ik haar ver boven waarde had gcpn-
zeo. To^n g^ng zij zachtjes voort met spelen, maar zonder hare oogeiv
van mij aite wenden.
»Weet gij wel, wat ik van avond gehoord hebvAgnes,'* zeide iky
»schijnt op eene zonderlinRe manier reeds een deel uitgemaakt te heb-
ben van het gevoeL, waarmede ik u beschouwde, toen ik u voor hel eerst
zag — waarmede ik in mijne ruwe schooldagen naast u zat" — > Gij wist^
dat ik geene moeder had," antwoordde zij met een glimlach, >en hadt
daarom medelijden met mij/' — »Meer dan dat, Agnes* Ik wist, bijna
alsof ik deze geschiedenis gehoord had, dat er ietsonverklaarbaarzachts-
en veriachtends om u been was: iets, dat bij iemand anders treurig had
kunnen zijn (gelijk ik nu begrijp aat het was), maar niet zoo bij u was."
Zij speelde zachtjes voort, mij nog steeds aanziende.
» Zult gij er om lachen, dat ik zulke inbeeldingen koesterde, Agnes," —
> Neen !" — »Of als ik zeg, dat ik toen reeds waarlijk geloofde te gevoe*
len, dat gij tegen al wat u moest ontmoedigen in trouw zoudt kunnen
lief hebben, en nooit daarmede ophouden, tot gij ophieldt te leven ? Zult
ge niet lachen om zulk een droom ?' — t O neen ! O neen !"
Voor een oogenblik kwam er eene droevige schaduw over haar ge-
zicht, maar reeds in den schrik, dien dit mij gaf^ was die verdwenen en
speelde zij weder voort, mij nog met haar kalmen glimlach aanziende.
Toen ik in den eenzamen avond terugreed. en de wind mij voorbij-
snelde gelijk een rusteloos geheugen, dacht ik hieraan en vreesde dat zij
niet gelukkig was. I k was niet gelukkig ; maar tot dusverre had ik ge-
trouwelijk het zegel op het verledene gezet, en mij haar voorstellende
gelijk zij mij naar boven wees, dacht ik aan die nog niet geopenbaarde
toekomst, waarin ik haar nog zou kunnen liefhebben met eene liefde,
die op aarde onbekend is, en haar zeggen kon welk een strijd er in mijn
binnenste had geheerscht, toen ik haar hier beneden liefhad.
LXI.
MEN LAAT MIJ TWEK BELANGWEKKBND8 fiOBTELINGEN ZIKN.
Voor een tijd — in alien gevalle tot mijn boek afgewerkt zou zijn, dat
nog verscheidene maanden zou duren — nam ik mijn intrek bij mijne
tante te Dover; en daar, voor het venster gezeten, waaruit ik naar de
maan en dezee had lutgezien, toen dat dak mij voor het eerst eene
schuilplaats verleende, vervolgde ik rustig mijne taak.
Mijn voomemen getrouw blijvende om van mijne eigene verdichtin-
gen dan alleen te spreken, als zij toevallig met den loop mijner geschie-
denis in verband staan, weid ik niet uit over het genot en de angsten,.
de hoop en zegepralen mijner kunst. Dat ik mij waarlijk met mijn krach-
tigsten emst daaraan toewijdde en er al de vermogens van mijn geest
aan besteedde^ heb ik reeds vroeger gezegd. Indien de boeken, die ik
gcschreven heb, eenige waarde hebben, zullen zij het overige aanvullen^
HOB GILUKKIG GEVOELT ZICU DU OORDE TRADOLIS. I99
Anden zal ik met leer weintg vrncht ^cschreven hebben, en zal het
ovcrige voor niemand van eenig beUng aja.
Nu en dan giag iknaarLonden, omimjdaaiinhctgewoeltever-
lieien of met Traddles over leta te raadplegen, Hij hul, gcanrende mijne
afweugheid, mtjne zaken met veel overleg behaitigd, en naar de wereld
gmg het mij xeer voorspocdig. Daai mijne vennaaidheid mij eene verbsr
zende mcnigte van brieven begon te bezor^en van menscben, die ik niet
kendc — doorgaans over niemendal en mterst moeiclijk te bcantwoor-
den — iprak ik met Traddles afom mijnnaamopzijnedeurtelatcn
zetten. Daar gaf de ongelukki^ besteller van die wijk schepels brieven
voor mij af | en daar weikte ik er mij ran tijd tot tijd doorheen, gelijk
een Secretans van Staat zonder ularis.
Onder deze correspondentie kwam mij zeer dikwijls een verplichtend
voorstel ter hand van een der talrijke bennhazen, die altijd om de Com-
mons rondloeren, om onder het dekkleed van mijn naam te praktizeeren
(als ik de noodige stappen witdc doen om mij tot een proctor te maken)
en mij een gedeelle van de wins! te geven. Maar ik wees deze aanzoeken
a£, daar ik wist dat er reeds genoeg zulke vermomde praktiiijnsbeston-
den, en dacht, dat het met de Commons al erg genoeg gesteld was, zon>
der dat Ik iets deed om ze nog erger te maken.
De meisjes waren reeds naar huis, toen mijn naam op de deur van
Traddles begon te prijken ; en de wakkere jon^n keek den geheelen
dag alsof hij nooit iets van Sofie had gehoord, die in eene achterkamer
zat opgesloten en van baar werk op een zwart berookt lapje tiiin, met
eene pomp er in, neerzag. Maar daar vond ik haar toch altijd, hetzeUde
hetderc huisvrouwtjc, dikwijls hare landeUjke balladen neurignde, als er
geen vreerode voet de trap opkwam, zoodat de wakkere jongen er in zijn
kantoortje nog wakkerder van werd.
Ik veiwonderde mij in het eerst, waarom ik Sofie zoo dikwijb in een
schrift vond schrijven, en waarom zij het, ats ik kwam, altijd toeslocg en
Echielijk in de lade van de tafel stopte. Maar het geheim kwam weldra
aan bet licht. Eens nam Traddles (die juist door eene sneeuwbui van het
Hof naar huis gekomen was) een papier uit zijn lessenaar en vroeg mij
wat ik van het schrift vond.
lOch neen, Tom!" riep Sofie, die voor het vuur zijne pantoffels
warrode. — >Maar liefje waarom niet p" antwoordde Tom, met groote
pret. iWat zegt ge van dat schrift, CopperiieldP"* Het zietcrbtiitenge-
raeen rechtsgclecrd uit," zeide ik.>Ikgeloofniet,.datikooitzulkeene
stijve hand heb gezien." — > Het getijkt niet naar eene damesband, niet
waai i" zeide Traddles. — >£enedameshand,"he[haaldeik. iKalken
steen gclijken evenveel naar eene dameshand."
Traddles barstte in een schaterend lachen tiit, en onderrichtte mij,
dat het schrift van Sofie was ? dat Sofie beweerd had dat hij spoedig een
klerk zou noodig hebben, en dat zij die klerk wilde zijn ; dat zij deze hand
naar een model had gevormd, en dat zij, ik weet niet hoeveel bladen in
een uur kon volscbrijven. Sofie was er zeer mee verlegen, dat mij dit alles
gezcgd werd, en zeide dat, als » Tom" eens rechter was, hij het niet meer
aqo , DAvm copperfjeld,
zoo zon uitbazuineii, helgeen >Toni" ontkende, bcwerende dat ^
altijd even trotsch op zou zijn.
» Welk een door en door goed en lief vrouwtje is zij toch, mijn beste 1
Traddiea!" zeideik,toenzijlachendwasheengegaaii. »MijnbesteCop- 1
perfield," antwoordde Traddles, • zij is, zondcr eenige uitzoaderiiig, het }
allerlie&te meisje ! Dc manicr waarop lij hier huishoudt \ hare optettend-
hcid, huishoudelijkhcid, zuinigheid en geregeldheid ; en hare vroolijk-
heid, Copperfield!" — iGij hebtinderdaad redenom haar tc prijzen,"
zeide ik. iGe'Eijleengeiniikigejongen, Ikgeloof, dalgij u zelven en elk-
ander twee van dc gelukkigste menschen van de wereld maakt — >Ik
weet ten minste zcker, dat wij twee van de gelukkigste menschen van de
wereld z ij n," antwoordde Traddles. » Wei mijn Hemel, als ik haar met
deze donkere ochtcnden bij de kaars zie opstaan, alles voor (ien heelen
dag in orde brengen, naar dc marktgaan eerde klerken naardelnn
komen, zonder zich aan het weer te storen, de heerlijkste dinertjes
verzinnen van de eenvoudigste dingtn, poddingen en taarten makeo,
aUes op zijne vaste plaats houden, zeff altijd zoo netjes en knap, 's avoodi
bij mij blijven opzitten, hoe laat het wczen mag, altijd vroolijk en lief
van humeur, en dat alles voor mij, dan kan ik het somtijds waarlijk niet
gelooven, Copperfield !"
Hij behandelde de pantoffels, die zij gewarmd had, met zekcrc bchoed-
zaamheid, toen hij ze aantrok, en rekte met innig genoegen zijne bcenen
uit om zijne voeten op den haardrand'te zetten.
>Ik kan het somtijds waarlijk niet gelooven," zeide Traddles, lEodiui
onze vermaken! Och Heere, ze zijn goedkoop, maar zc zijn toch ver-
wonderiijk ! Als wij hier des avonds thuis zitten, en de buitendeuisltuten,
en die gordijnen dichtschniven, die zij gemaakt heeft, waar konden wij
dan warmer enaardigerzitlenr Alshetmooiweeris, cnwijdeaavondi
eene wandeling gaan doen, hebben de straten een overvloed van genot
voorons.Wijkijkennaardeglinsteiendevenstersvanjuwelier5winkels;en
ik wijs Sotie, welke van die slangen met diamancen oogen, op een grood
van vit satijn opgerold, ik haar geven zou als ik er geld voor had; en
So&e wijst mij, welk van die horloges, geciseleerd en met robijnen en al
de nieuwste uitvindingen, zij voor mij koopen zou atszijer geld voor had;
en wij zoeken de lepels en vorken, de vischscheppers, botermessen en
suikertangen uil, die wij beiden liefet wilden hebben als wij ze konden
koopcn ; en als wij heen gaan is het waarlijk evengoed alsof wij ze hadden.
En dan wandelen wij langs de pleinen en de groote straten, en zien een
huts te huur staan, en bekijken het somtijds, en zeggen hoe het ons zou
aanstaan als ik een rechter werd. En dan verdeelen wij het — zulk eene
kamer voor ons, zuike kamers voor de meisjes, en zoo voort — tot wij
bet eens zijn of het zou schikken of niet schikken, naar het uitvalt. Som-
tijds gaan wij voor half geld naar een theater, in het parterre — waarvan
de reuk alleen, naar mijne gcdachten, goedkoop is voor het geld — en
daar ^enieten wij het stuk volkomen, waarvan Sofie gclooil, dat alles
waar is, en ik ook. Als wij naar huiis gaan koopen wij misschicn een
stukje van het een of andcr bij een gaarkok, of een kreeftje bij een visch-
.Ol/DE KENNISSEN. 301
kooper, en nemeii het hier meeenmakenereenheeriijksoupertje
v«n, terwiji wij praten over hetgeen wij gezicn hebben. Nu weet ge wel,
Copperfield, als ik lord-kaoselier was, konden wij datnict doen!" —
>Wat gij ook wezcD mocht, iniJDbesteTraddlcs,"dachtik, ige zoudt
altijd ieis doen dat aardig en iDnemend was. — »Apropos,"zeidetk
hardop, >ik deok, dat ge nu nooit meer geraamten teekent?" —
• Waarlijk,'' antwoorddc Traddles,lacbendeenblozende,)ikkanhetniet
gehcel ontkennen, mijn beste Copperfield. Want toeniklaatst in King's
Bench op eeD van de acljterste rijen zat, met de pea in de hand, kwam
mij de gril in het hoofd omtebepioevenofikdit talent nog bcwaard
had. En ik v^ees, dat er nog een xeraamte — met eene pruik op — op
dielessenaarstaat."
Nadat wij beidcn haitelijk gelachen hadden, bcsloot Traddles met
glimlachend in het vuur te kijken, en op zijn vergevingsgezinden toon te
zeggen: lOudeCreakle!"
»Ik heb bier ecn brief van dien oudcn — schavuit," zeidc ik. Want ik
was nooit minder genegen om hem zelfte vergcven. — >Van Creakle
den schoolmeesterr" riep Traddles uit. >Toch niet?" — >Onderde
personen die, nu ik foituin begiii te maken, door mijn naam worden aan-
getrokken," zeide ik, mijne brieven nakijkende, len die ontdekken, dat
zij altijd zecr aan mij gehccht zijngeweesL, is die zelfde Creakle. Hij is nu
geen schoolmeester meer, Traddles. Hij teeft nu van zijn geld, en is in
de magistraat van Mi d d le s e x."
Ik dacbt, dat Traddles hierover verwondcrd zou lijo, maar dit was hij
geheel niet.
iHoe denktgij, dat hij lid van de magistraat geworden is ?"zeideik. —
lOch Heere!" antwoordde Traddles ;» die vraag zou rooeielijk tebeant-
woorden zijn. Misschienhceft hij vooriemandgcstemd, ofiemandgeld
geleend, of icts vaniemandgekocht, of andersiemandietsgedaanofmet
lemand geknoeid, die iemand kende die denluitenantvanhetgraafschap
bewogcn heeft om hem te benoemen." — >Hijisinaltengevallebc-
□oemd," Ecide ik. > En bier scbrijft hij mij, dat hij mij gaame de werking
wil latenzien van het eenige warestelselvangevangenistnchtjdeeenige
onberispelijke manier om oprechte en duurzame boetelingen en bekeer-
Imgen te maken — hetgeen, gelijk ge weet, door eenzame opsluiting
geschiedt. Wat zegt gij ervan?" — >Van hetstelsel?" zcide Traddles,
zeer ernstig kijkende. — tNeen. Van het aanbod — omhetaantencmen
en mede te gaan ?" — >Daar heb ik niet tegen," zeide Traddles. — »Dan
zai ik hcra dat scbrijven, Gij weet denkelijk wcl — om niet van onze be-
handeling tc spreken — hoe die zelfde Creakle zijn zoon de deur heefl
uitgcjaa,?d, en welk een leven hij lijne vrouw en dochter placht tc doen
icidenf" — »Zekerlijk," antwoorde Traddles. — >En tocli,ais ge zijn
brief leest, zult ge zien hoe tecrhartig hij is voor gevangenen, die van
eenegeheele lijst van misdaden overtuigd zijn," zeide ik, iscboon ikniet
kan vinden, dat zijne teerhartigheid zich tot eenige andere klaase van
gescbapene wczens uitstrekt."
Traddles haalde zijne schouders op eu was geheel niet verwonderd.
30a DAVID COPPBRFIBLD.
Ik had nietgedacht^dathijditnlnzou^enwaszelfooknietverwonderd —
of ik had al zecr weinig ondervinding van zulke practische satires moeten
hebbeiL Wij bepaalden den tijd van ons bezoek, en ik schreef dien avond
oog aan mijnheer Creakle. ,
Op den bepaalden tijd — ik meen, dat het 's anderen daags was, maar
dit doet er niet toe — begaven Traddles en ik ons naar de gevangenia
waar mijnheer Creakle gezag voerde. Het is een uitgebreid en stevig ge-
bouw, met groote kosten gesticht Toen wij de poort naderden, kon ik
niet nalaten te denken, welk eene opschtidding er in het land zou ge-
weest zijn, als een verdwaasd man had voor geslagen om half zooveel
geld aan het stichten eener instructie school voor jongelieden, of van een
toevluchtsoord voor verdienstelijke oude lieden te besteden.
In een kantoor, dat in de benedenverdieping van den toren van Babel
had kunnen zijn, zoo massief was het gebouwd, werden wij aan onzen
ouden schoolmeester voorgesteld, die een deel uitmaakte van eenegroep,
welke uit twee of drie van de ijverigste leden der magistraat en eenige
door hen medegelN'achte bezoekers bestond. Hij ontving mij als een man,
die in vroeger jaren mijn geest had gevormd en mij altijd teeder had
liefgehad. Toen ik Traddles introduceerdegaf mijnheer Creakle even-
eens, maar in minder graad, te kennen, dat hij altijd Traddles' >leidsman.
en vriend was geweest/' Onze eerwaardige onderwijzer was veel verou-
derd, maar zijn voorkomen was er niet op verbeterd. Zijn ^ezicht was-
even vurig als ooit ; zijne oogen waren even klein en lagen dieper in het
hoofd. Het schrale haar, dat ik mij van hem herinnerde, was bijna ver-
dwenen, en de dikke aderen op zijn kaal hoofd waren daarom niet be*
haaglijker voor het oog.
Na een gesprek onder deze heeren, waaniit men had kunnen opmaken
dat men biUijkerwijze op niets in de wereld had mogen acht geven dan
om gevangenen, voor hoeveel geld ook, een goed leven te bezorgen, en
dat er op de geheele wereld buiten de deuren eener gevangenis niets te
doen was, begonnen wij onze inspectie. Daar het juist etenstijd was,
gingen wij eerst naar de keuken, waar men bezig was het middagmaal
van elken gevangene, dat hem in zijne eel zou worden gebracht, met de
uiterste zorg gereed te zetten. Ik fluisterde Traddles toe, dat ik mij vcr-
wonderde of het niemand inviel, dat er een stuitend contrast bestond
tussch^n deze overvloedige portien van het keurigste voedsel en de maal-
tijden, niet eens van behoeftigen, maar van soldaten, matrozen, arbeiders
en de massa der eerlijk werkende maatschappij, waarin niet ^n man van
de vijfhonderd ooit zoo goed at Maar ik vernam, dat >het stelsel" een
voedzaam dieet vereischte ; en kortom, om > het stelsel" voor eens en voor-
goed af te handelen, ik bevond, dat in dit opzicht en alle andere opzichten
9 het stelsel" een eind aan alle twijfelingen maakte en alle bezwaren uit
den weg ruimde. Niemand scheen het minste denkbeeld te hebben, dat
men eenig ander stelsel dan > h e t stelstel" behoefde in acht te nemen.
Terwijl wij door eenige prachtige gangen gingen, vroeg ik mijnheer
Creakle en zijne vrienden, wat men wel voof de voornaamste deugden
van dit alles beheerschende en overheerschende stelsel hield. Ik vond dat
9
*Mn ST£UEL." 2«J
zij bestooden in de volkomene aiionderiDg der geTangenen, zoodat
menuuid, die daar was opgesloten, iets van ecn ander wist, en in het
daaruit voortvlociende gcvolg, dat de gevangenen in eene heilEame
gemocdsgesteldheid gebracht werden, die tot oprccht berouw en waie
verbetering voerde.
Nu viel het roij in, toen wij de gevangenen in hunne cetlen bezochten,
en men ons de manier verklaarde waaiop zij naar de kapel en elders
heen gingen, dat het zeer waanchijnlijk was, dat lij vrij veel vanelkander
wisten, en er cen tamelijk vollcdig stelscl van verkcer tusschen hen be-
stond. Nu ik dit schrijf u het, geloof ik, beweien, dat dit inderdaad het
geval was ; tnaar daar het eene ergerlijke lastering tegen >het stcl3el"zou
geweest zijn toen een wenk van zoo ieta te geven, zocht ik zoo viijdg als
ik kon naar boetvaardigbeid.
En bier bad ik wederom groote bedenkelijkhedea Ik vond eene mode
in den vorm der boetvaardigbeid heenchen, evenalsik buiten eene mode
in de fatsoenen van rokken en vesten voor de vensters der kleeienwinkels
had getien. Ik vond veel uitwendige vertooning, leer weinig verschillend
van aard, zeer weinig verschillend lelfs in bewoordingen — heigeen mij
biJEonder verdacht voorkwam. Ik vond een groot aantal vossen, die ge-
hcele wijngaarden vol onbereikbare dniiven verachtten ; maar ik vond
zeer weinig vossen, die ik bianen bereik van een tros zou vertrouwd
hebben. Vooral vond ik dat tij, die de grootste vertooning maakten,
ook de tneeste belangstelling opwekten; en dat hunne inbeelding, hunne
ijdelheid, bun gebrek aan bezigheid en hunne zucht om te bedriegen
(die bij vclen bijna ongelooflijk groot was, gehjk uit hunne geschiedenis
bleck) alles samenliep om hen tot dat vertooningmaken aan te sporen,
en alles er door bevredigd werd.
Ik hoorde echter ooder ons rondgaan zoo dikwijb van zekerNommer
Zeven en Twintig, die de gunsteling was, en werkelijk een model van een
eevangene scheen te zijn, dat ik besloot mijn oordeel op te schorten tot
ik Zeven en Twintig gezien had. Acht en Twintig, hoorde ik, was ook
eene heldere ster; maar het was zijn ongeluk datzijnglanseenigszins
vcrdonkerd werd door den buitengemeenen luister van Zeven en Twin-
tig. Ik hoorde zooveel van Zeven en Twintig, van zijne vrome vermanin-
gen aan ieder om hem heen, en van de mooie brieven die hij gedurig aan
lijne moeder schreef (welke hij scheen te denken dat op cen zeerslechten
weg was), dat ik werkelijk ongeduldig werd om hem te zien.
Ik moest mijn ongeduld een ti]dlangbetoomen,daar Zeven en Twintig
voor het laatst werd bewaard, om het geheel tcbekronen, Eindelijk kwa-
men wij echter aan de deur zijncr eel, en mijnheer Creakle, die door een
gaatje daarin keek, gaf ons, met bewonderende opgctogenheid, bericht,
dat hij in een gezangboek zat te lezen .
Oogenblikkelijk kwam er zulk een toestroom van hoofden, om Nom-
mcr Zeven en Twintig in zijn gezangboek te zien lezen, dat het gaatjc
zea of zeven hoofden diep verstopt werd. Om dit ongemak te verhelpcn,
en ons gelegenheid te geven om met Zeven en Twindg in al zijne rcin-
heid te spreken, gaf mijnheer Creakle last om de deur lijner eel te ont*
294 DAVID COPPKRFIELD.
sluiten en Zeven en Twmdg'te verzo^en om buiten in de gang te
komen. Dit geschiedde ; en wien moesten Traddles en ik toen, tot onze
verbazing, in dit bekeerde Nommer 2^ven en Twintigaanschouwen?
Niemand anders dan Uriah Heep !
Hij herkende ons terstond, en zeide, terwijl hij naar buiten k warn, zich
op zijne oude manier wringende :
>Hoe vaart ge, mijnheer Copperfield? Hoe vaart ge, mijnheer
Traddles?"
Deze herkenning veroorzaakte eene algemeene bewondering onder
het gezelschap. Ik dacht eenigszins, dat 'het iedereen trof dat hij niet
trotsch was en ons wel wilde kennen.
, >Wel, Zeven en Twintig," zeide mijnheer Creakle. hem met trcurige
bewondering aanziende. >Hoe bevindt gij u vandaag r" — »Ik ben zecr
nederi^, mijnheer," antwoordde Uriah Heep. — » Dat zijt gij altijd, Zeven
en Twmtig," zeide mijnheer Creakle.
Hier vroeg een ander heer met groote bekommering :
>Hebt gij het wel goed? Zijt ge wel geheel tevreden ?" — >Ja wd,
mijnheer: zeer verplicht," antwoordde Heep, naar zijn kant omziende.
>Ik ben nier veel rustiger, dan ik ooit daarbuiten was. Ik zie nu mijne
dwaasheden in, mijnheer. Dat maakt mij zoo rustig."
Verscheidene heeren waren zeer aangedaan, en een derde vrager, die
zich naar voren drong, zeide met veel gevoel: >Hoe vindt gij het
vleesch?" — »Wel bedankt, mijnheer," antwoordde Uriah, in de richting
dezer nieuwe stem omkijkende. >Het was gisteren taaier dan ik wel had
kunnen wenschen ; maar het is mijn plicht te dragen. Ik heb dwaasheden
begaan, mijne heeren," zeide Uriah, met een zoetsappigen glimlach om
zich heen ziende, > en ik behoor de gevolgen zonder morren te dragen."
Toen een gemompel, gedeehelijk van genoegen over Zeven en Twin-
tig's hemelschen gemoedstoestand, gedeeltelijk van verontwaardiging
over den leverancier, die hem eene reden tot klagen gaf (waarvan mijn-
heer Creakle dadelijk aanteekening maakte), weder b^daard was, bleef
Zeven en Twintig in het midden van ons staan, alsof hij gevoelde, dat hij
het voornaamste voorwerp van verdienste in een hoogst verdienstelijk
museum was. Opdat wij, de nieuwelingen, op eens met een ovcrvlocd
van licht zouden beschenen worden, gaf men last om ook Acht en Twin-
tig buiten te laten.
Ik had mij reeds zoo verbaasd,dat ik slechts eene soort van berustende
verwondering gevoelde, toen mijnheer Littimer naar buiten stapte, in
een goed boek lezende.
> Acht en Twintig^" zeide een heer met een bril, die nog niet gesproken
had, 9 gij hebt verleden week over den cacao geklaagd, goede man. Hoe
is die naderhand geweest?" — >Ik dank u wel, mijnheer," antwoordde
Littimer. >Hij is beter klaargemaakt geweest. Als ik de vrijheid mocht
nemen om dat te zeggen, mijnheer, geloof ik niet dat de melk, waarmee
hij gekookt wordt, geheel onvervalscht is; maar ik weet wel, mijnheer,
dat de melk in L o n d e n erg vervalscht wordt en dit vocht moeielijk in
zuiveren staat te bekomen is."
, HBIRLUKK PROEF VAN »HKT STELSBL,". 205
Het kwara mij voor, dat de heer met den bril ajn Acbt en Twindg
tegen miJDheer Creakle's Zeven en Twintig wilde laten moDSteien, w^ut
ieder nam nu zijn eigen gunsteling onder handen.
)Hoe is de gesteidheid vanuwgemoed,Acht en Twintig ?"zeidede
heer met den bril. — >Ik dank u wcl, mijnheer," antwoor<kle Littimcr,
ilk zie nu mijne dwaasheden in, mijnheer. Ik ben wel eens zeer onrustig
als ik aan de zonden mijner vroegere deelgenooten daarin denk, mijn-
heer, maar ik vertrouw dat zij de vergeving zullen vinden." — • Gevoelt
gij zelf u geheel geLukkigP" zeide de vrager, met een aanmoedigend
knikje. — > Ik ben u wet zeer verpllcht, mijnheer," antwoordde Lictimer.
iVoLkomen." — )Ia er 00k iets, dat genu op het gemoed hebtf" zeide
de vrager. » Zoo ja, zeg het dan, Acbt en Twintig." — » Mijnheer," leide
Littimer, zonder op te zien, »a1s mijne oogen mij niet bedriegen, iser
een heer hier tegenwoordig, die mij in raijn vroeger leven gekend heeft.
Het kan dien heer nuttig djnteweten, dat ik mijne vorige dwaasheden
§eheel en.at daaraan toeschrijf, dat ik in dendienst van jongelieden zon-
er nadenken heb voottgeleefd, en mij door hen tot zwakheden beb laten
verleiden, wa^aan ik de kracht niet had om te wederstaan. Ik hoop, dat
die beer zich zal laten waarschuwen, mijnheer, en zich niet boos maakt
over mijne vrijpostigheid. Het is totzijnbestwil. Ikbenwelbewustvan
mijne eigene vroegere dwaasheden. Ik hoop, dat hij berouw mag hebbeo
van a) de goddeloosheid en zonde, waaraan hij deelgenomen heeft."
Ik merkte op, dat verscheidene hceren de ecne hand boven de oogen
hielden, alsof zij zoo pas in de kerk waren gekomen.
iDit doet u eer aan, Ach en Twintig," antwoordde de vrager. »Ik eou
het ook wel van u verwacht hebben. Is er nog ietsandcrs i" — > Mijnheer,"
antwoordde Littimer, zijne wenkbrauwen eenigszins optrekkende, maar
2onder zijne oogen op te slaan, * er was ^n jong meisje, dat tot een los-
bandig leven verviel, en dat ik poogde te bewaren, mijnheer, maar niet
redden kon. Ik verzoek dien heer, als het in zijn vermogen is, dat meisje
van mij te berichten, dat ik haar haar slecht gedrag ten opzichte van mij
zelven vergeef, en dat ik haar tot berouw vermaan — als hij zoo goed
wil zijn." — »Ik twijfel er niet aan, Acht en Twintig," zeide de vrager,
lofdeheer, dien gij bedoelt, gevoelt zeer diep — gelijk wij alien moeten
doen — wat gij zoo welgepastgezegdhebt. Wij willen u niet langerop-
houden." — >Ik dank u wel, mijnheer," zeide Littimer. tMijne heereo,
ik wenscb u ^oedendag, en hoop dat gij en de uwen ook uwe goddeloos-
heid zultinnen, en ubeteren!"
Hiermede ging Nommer Acht en Twintig been, nadat er tusschen hem
en Uriah een blik was gewisseld, alsof zij elkander, door een of ander
middel van gemeenschap, niet geheel onbekend waren; en terwijl de
deur achter hem gesloten werd, Hep er door de groep een gemompel
rond, dat hij eenalleriatsoenlijkst man eneeneheerlijke proef van *hcl
stelsel" was.
> Nu, Zeven en Twintig," zeide mijnheer Creakle, die ihans voor 1 ij n
harddraver de baan vrij had; »is er lets, dat iemand voor u doen kanf
Zoo ja, zeg het." — *Vc wildeunederigverlofvragen, mijnheer," ant-
SCO DATID OOPPBRnSLD.
woordde Uriah, met cene stuipachtige beweging van zijn kwaadaardiga
kop, torn nog eens aan moeder te schrijven." — * Dat zal zekerlijk war-
den toegestaan," zeide mjjnheer Creakle. -- > Wei bedankt, mijnheer.
Ik ben bekommerd over moeder. Ik vrees* dat zij niet veilig is." —
leraand vroeg onvoorzichtig: 9Waarvoor? maar daarop volgde een
gefluister van ergemis — >Str' — Onsterfemk vdlig, mijnheer," ant*
woordde Uriah, zich naar den kant, waarvan de stem kwam, omwrin-
gende. >Ik zou wenschen, dat moeder tot mijn staat kwam. Ik zou nooit
in mijn tegenwoordigen staat geraakt zijn, als ik niet hier ware gekonien.
Ik wenschte, dat moeder hier gekomen ware. Met zou voor iederteo
beter zijn als men hem oppakte en hier bracht/'
Dit gezegde gaf algemeene voldoening — grootere voldoening, geloof
ik, dan iets dat er nog was omgegaan.
> £er ik hier kwam," zeide Uriah, tersluiks een blik naar ons werpende,
alsof hij de buitenweiekl, waartoe wij behoorden, had willen verdelgeo,
>was ik aan dwaasheden overgegeven, maar nu heb ik gevoel van mijre
dwaasheden. £r is veel zonde daarbuiten^Er is veelzondebij moeder.
Er is niets dan zonde overal — behalve hier." — Gij zijt dus geheel ver-
anderd r" zeide mijnheer Creakle. — >0 He^e, ja, mijnheer !" riep zijn
veelbelovende boeteling uit — >Gij zoudt niet weerden verkeerden weg
opgaan als gij hier uit kwaamt ?*' vroeg iemand anders. — > O Heeie^
neen, mijnheer." — » Wei !" zeide mijnheer Creakle ; > dit is zeer streeknd.
Gij hebt mijnheer Copperheld aang^proken, Zeven en Twintig. Wenscht
gij hem verder nog iets te zeggenr" — iGij hebt mij gekend, lang voor
'dat ik hier kwam en veranderd werd^ mijnheer Copperfield," zeide
Uriah, mij aanziende, en gemeener en kwaadaardiger uitdrukking zagik
nooit, t/sVk niet van zijn gezicht. >Gij hebt mij gekend, toen ik, in spijt
van mijne dwaasheden, nederig was onder de trotschen en zachtmoedif?
onder de driftigen. Gij zijt zeLfdriftigtegen mij geweest, mijnheer Cop-
periield. Gij hebt mij eens een slag in het gezicht gegeven, weet gij we! r
Algemeen mededoogen. Verscheidene blikken van verontwaardiging
op mij gericht.
>Maar ik vergeef u, mijnheer Copperfield," zeide Uriahs en maakte
zijne vergevensgezindheid tot het onderwerp eener ontzettende godslas
terlijke vergelijking, die ik niet wil opteekenen. tik vergeef iedereen.
Het zou mij slecht passen haatdragend te wezen. Ik vergeef u van harte,
en ik hoop, dat gij voortaan uwe driften zult betooraen. Ik hoop, dat
mijnheer W. berouw zal hebben, en juffrouw W. ook^ en al die zondige
troep. Gij zijt met droefenis bezocht geworden, en ik hoop, dat het u
goed zal doen ; maar het zou best voor u zijn als gij hier kwaamt Voor
mijnheer W. zou het ook best wezen als hij hier kwam, en voor jufl^ouw
W. ook. De beste wensch, dien ik voor u kan doen, mijnheer Copperfield,
en voor u, heeren, allemaal, is dat gij kondt opgepakt en hier gebracht
worden. Als ik denk aan mijne vroegere dwaasheden en mijn tegenwoor-
digen staat, ben ik zeker, dat dit het beste voor u zou zijn. Ik beklaag
alien, die niet hier gebracht worden !"
^ Hij sloop zijne eel weder bmnen, onder een kleinen koorzang van lof;
UTS VAM jrUFFROUW MOWCHER. S07
■en Twaddles en ik gevoelden bdden eene groote vendeming toen hij
weda opgeiloten wai,
Deze boetvaardigheid had looveel eigcnaardigs, dat ik belust werd om
te vragen wat die Iwee lieden toch gedaan hadden oro daar gebracht te
irorden. Dit scheen het allerta&tste tc wezen vaarover sij tets te zeggen
haddeDi Ik vervoegde mij tot een der twee oppassen, die ik, uit Eckerc
kleine aanduidingen in htin gezicht, vermoedde dat tameltjk wel wisten
hocveel al die bewegiDg te beduiden had,
iWect gij 00k," zeide ik, tenrijl wij de gang langs gingen, >welke
schUTkenstreek Nomnier Zcvcn en Twintig's laatste dwaashud wai I"
Het antwoord was, dat hij in een geval met de Bank was betnMen
^eweest.
>Oplichterij ten nadeele van de Bank van £ngeland?''vroegik, —
»Ja, mijnhecr. Een komplot met valschc papieren en verklaringen. Hij
«n eenige anderen. Hij had de anderen 0[%ezet. Het was een stim kom-
plot voor eene groote som. Het vonnis, levenslange deportatie. Zeven en
Twintig was de slimste vogel van den troep en had lich bijna buiten ge-
vaar gehouden, maar loch niet geheel en al. De Bank was juist in staat
om hem lout op den staart te leggen — maar toch moar even." — En
veet gij 00k wat Acht en Twintig gedaan heefl ?" — > Acht en Twintig,"
antwoOTdde de bcrichtgever, zadit spiekende en over lijo schoudcr om*
kijkende, om op te passen dat Crcakle en de anderen hem niet zoo onge-
oorloofd over die brave lieden hoorden spreken; i Acht en Twintig (ook
deportatie) was kamerdienaar en bestal lijn jongen meester voot twee-
honderd vijrtig pond aan geld en kostbaarheden, des av(»]ds voordat lij
eene buiten landsche reis loaden gaan doen, ik herinncr mij dat geval
^00 bijzonder, omdat hij door eene dwergin werd aangehouden," —
>E)ooi een wat ?" — »Itoor een heel klein vrouwtje. Haar naam is mij
ontschoten." — Toch niet Mowcher?" — > Dat is het I Hij was het ont-
anapt, en lou naar A m e r i k a gaan, met eene pruik en valache bakke-
baarden, zoo goed vermomd als gij ooit in uw leven gezien hebt, toen
dat kleine vrouwtje juist teSouthamptonkwamenhemoveistraat
zag gaan. Met hare oogjes herkende zij hem dadelijk, Uep hem tusschen
■de becnen, om hem te doen vallen — en hield hem vast alsof zijde
ijsbare dood was." — »Brave juffrouw Mowcher!" riepik uit. — »Dat
zoudt ge nog wet eens gezegd hebben als ge haar, bij zijn proces, op een
stoel in de getuigenbank hadt lien staan," zeide mijn vricnd. > Hij had
haar gezicht geheel opengehaalden haarbeestachtig getrapt en geslagen,
toen zij hem pakte, maar zij had niet losgelatcn eer hij opgestoten was.
Zoo stijf hield zij hem vast, dat de politiedienaren hen allebei te uunen
moesten inpakken. Zij gaf hare geiuigenis zoo knap als maar mogelijk
was, en werd door den rechtertcn hoogstegcprezenenmetgrootgejuich
naar huis gebtacht. Zij zeide voor het Hof, dat zij hem geheel alleen zoQ
hebben ingepakt (om hetgeen zij van hem wist) al ware hij een Simson
geweest. En ik geloof dat zij het zou gedaan hebben."
Ik geloofde het ook en achtic er haar zeer hoog om.
Wij hadden nu alles gezien wat eriezienwas.Hetzouvnichtelooa
2o8 DAYIO COPP^RFIELD.
geweest zijn zulk een man als den achtbaren beer Creakle voor te hoc-
den, dat Zeven en Twintig en Acht en Twintig hunne oude rol maar
voortspeelden en geheel onveranderd waren ; dat zi) datgene wat zij
waren altijd waren geweest ; dat zulke huichelachtige schurken juist ge-
schikt waren om zulk eene ve'rtooning van berouw te maken ; dat zij ten
minste evengoed als wij wisten hoe voordeelig dit berouw nog voor hen
wezen zou als zij buitenslands werden gezonden ; kortom, dat alles valsch
was en er nooit iets goeds van zou komen. Wij Ueten de heeren aan hun
stelsel en zich zelven over, en gingen vol verwondering naar huis.
> Misschien is het maar goed, Traddles/' zeide ik, > dat een gevaarlijk
stokpaardje hard gereden wordt, des te eerder is het doodgereden.*' —
> Ik hoop van ja," antwoordde Traddles.
Lxn.
KR SCHIJNT EKN LIGHT OP MUN PAD.
Het jaar verliep tot het Kerstmis werd en ik over de twee maanden
thuis was geweest. Ik had Agnes dikwijls gezien. Hoe luid de stem van
het publiek mij ook aanmoedigde, en tot welke inspanningen mij ditook
aanspoorde^ ik hoorde toch haar minste woord van lof, alsof ik nog niets
anders had gehoord.
Ten minste eens in de week, en dikwijls raeermalen, reed ik daarheen
en sleet er den avond. Gewoonlijk reed ik in den nachtwedertenig, want
het oude ongeiukkige gevoel bleef mij nu weder bij — het droevigst als ik
haar verliet — en ik wilde liever op en in de vrije lucht zijn, dan ruste-
loos wakker liggende of in ellendige droomen het verledene weder door-
leven. Ik sleet het langste gedeelte van menigen woesten en treurigen
nacht zoo te paard, mij onder het rijden de gedachten weder te binncn
roepende, die mij gedurende mijne uitlandigheid hadden bezig gehouden.
Of als ik liever zeide, dat ik naar den nagalm van die gedachten luis*
terde, zou ik beter de waarheid uitdrukken. Zij spraken mij uit de verte
toe. Ik had ze van mij verwijderd en mij op mijne onvermijdelijke plaaXs
gesteld. Als ik Agnes voorlas wat ik schreef ; als ik haar luisterend ge-
zichtje zag, haar tot lachjes of tranen bewoog en hare hartelijke stem zoo
emstig hoorde spreken over de hersenschimmige gebeurtenissen der
denkbeeldige wereld waarin ik leefde, dacht ik welk een lot het mijne
had kunnen zijn ; maar ik dacht slechts zoo, gelijk ik, toen ik met Dora
getrouwd was, dacht, wat ik had kunnen wenschen dat mijne vrouw
voor mij ware.
Mijn plicht jegens Agnes, die mij lief had met eene liefde, welke ik
niet kon verstoren, zonder haar uit zelfzucht onrecht te doen, en dan
nooit kon hcrstellen ; mijne gerijpte overtuiging, dat ik, die mijne eigene
bestemming had bewerkt en datgene gewonnen waarop ik zoo driftig
mijn hart had gesteld, geen recht had om te morren en geduldig moest
dragen; dit omvatte alles wat ik gevoelde en geleerd had. Maar ik be-
limNE LIEFDE EN MIJN PLIGHT. IO9
Diinde haar; en nu werd het zel& zekere troost voor mij, tnjj onbestemd
ccD ver vetwijderden dag voor te stellen, wanneer ik dat onberispelijk
zou mogen bekeoDcn; wanneer dit alles voorbij lou zijn i wanneer ik
zeggen kon : > Agnes, zoo was het toen ik thuis kwam ; en nu ben ik oud,
en ik heb noott weder bemindl"
Zij toonde mij geene enkele maal eenige verandering in zich zelve,
Wat zij altijd voor mij geweest was dat was zij nog, geheel onverandcrd.
Tusschen mijne tanteenmijhadinditopzicht,sedertdenavondmijner
tenigkorast, iets bestaan, dat ik niet zoozeer terughouding ofgedwongcn
stilzwijgen kan noemen, als wel eene stille bewustheid dat wij er te zamen
aan dachten, maar onze gedachten geene woorden gavcn. Als wij, vol-
gens onze oude gewoonte, des avonds voor het vuur zaten, kwamen wij
oikwijis hiertoe, zoo natuurlijk en dit zoo wel van elkander wetende alsof
wij het openlijk gezegdhadden. Maar wij bewaarden altijd het stilzwij-
gen. Ik geloofdc dat zij dien avond, geheel of gedeeltelijk, mijne gedach-
ten had gelezen ; en zij begreep ten voile waarom ik die gedachten niet
duidelijk te kennen gaf,
Toen deze kersttijd gekomen was en Agnes mij geen nieuw vertrouwen
had geschonken, begon eene twijfeting, die reeds verscheidene roalen in
mijn gemoed was opgekomen — of zij eenig bcgrip van den waren loe-
fltand van mijn hart kon hebben, en wederhouden werd door dc vrees
van mij leed te doen - — mij zwaar te dnikken. Als dat zoo ware, dan be-
teekende mijne opoffering niets, dan was mijne dutdelijkste verplichting
jegens haar onvervuld en deed ikop denduurdatgene watikzooge-
vreesd had te doen. Ik beslooC dit biiiten alien twijfet testellen. en als er
zulk ecn scheidsmuur tusschen ons bestond, dien met vaste hand afte
breken.-
Hetwas — welke duurzame reden heb ik omhet mijteherinneren! —
een koude, gure winterdag. Er was eenige uren vroeger sneeuw gevallen,
en deze lag, niet diep, maar hard bevroren op den grond. Over de zee,
voor mijn venster, blies de wind onstuimig uit het noorden, Ik had er
aan gedacht, hoe hij over die sneeuwwoestijnen op de Zwitsersche bergen
moest gieren, die nu voor elken menschelijken voet ontoegankelijk wa-
ren, en wat eenzamer was, die barre gewesten of de verlatenc oceaan.
• Vandaag uitrijdSn, Trot f" zeide mijne tante, haar hoofd binnen de
deurstekende. — »Ja,"zeide ik, tik wileens naar Canterbury. Het is
eengoededag voor een rit." — >Jk hoop, dat uw paard crook zoo over
mag denken," zeide mijne tanle, * maar op het oogenblik laat het kop en
ooren hangen, en siaat daar voor dedeur alsof het zijnstalveelbeter
lou vinden."
Mijne tantc, moct ik aanmerken, liet mijn paard wel op den verboden
grond komen, maar was voor ezels vobtrekt niet inschikkelijker ge-
worden.
>Het zai zoo metcen frischgeooegworden!" zeide ik.^iE^n rit zal
zijn meester in alien gevalle goeddoen," merkte mijne tante aan, naar de
papieren op mijne tafel ziende, >0 kind, wat zit ge daar lang; ik dacht
nooit, als ik vroeger boeken las, welk een werk men had om ze te schrij-
DAvm coPFKRFmD. — m. ^.^
2IO DAVID COPPERFIELD.
ven." — ^Men heeft somtijds werk genoeg.om ze te lezen," antwoordde
ik ; > en wat het schrijven betreft, dat heeft zijne eigenaardige bekoor-
lijkheden, tante." — >Ja, dat zie ik," zeide zij. lEerzucht, verlangen om
zich mede te deelen, en nog veel meer, denk ik? Nu, rijd maar been!"—
1 Weet gij niets meer," zeide ik, bedaard voor haar staande — zij hadmij
op den schouder geklopt en was op mijn stoel gaan zitten, > van diegcne-
genheid van Agnes ?"
Zij zag mij een poosje in het gezicht eer zij ten antwoord gaf :
>Ik geloof wel van ja, Trot" — En is uwe eerste gedachte bevestigd }"
vroeg ik. — ^Ik geloof ook van ja, Trot."
Zij zag mij zoo strak aan, meteene soort van twijfel, of medelijden,
of onrust, dat ik mij nog vaster voomam een geheel vroolijk gezicht te
toonen.
^En wat meer is, Trot..." zeide mijne tante. — >Ja — wel ?" — >Ik
denk, dat Agnes zal gaan trouwen." — >God zegene haar," zeide ik
blgmoedig. — > God zegene haar," zeide mijne tante, > en haar man ook!"
Ik herhaalde dit laatste, groette mijne tante, ging vlug de trap af, steeg
op en reed been. Er bestond nu nog meer reden dan te voren om te doen
wat ik voomemens was.
Hoe wel herinner ik mij nog dat wintertochtje ! De ijsdeeltjes, door
den wind van het gras afgeveegd en mij in het gezicht gewaaid ; hetharde
gekletter der hoeven van mijn paard, die een wijsje op den grond stamp-
ten ; de stijf bevrorene voren op het bouwland, de in den wind rond-
dwarrelende sneeuw in den kalkput; de dampende paarden voor den
hooiwagen, die op den heuveltop bleven stilstaan om adem te halen, en
welluidend hunne bellen lieten klingelen ; de witte omtrekken der duinen
tegen de donkere lucht afstekende, alsof zij op eenereusachtigelei waren
geteekend.
Ik vond Agnes alleen. De kinderen waren nu naar huis, en zij zat een-
zaam bij het vuur te lezen. Zij legde haar boek neer, toen zij mij zag
binnenkomen, en mij naar gewoonte verwelkomd hebbende, nam zij
haar werkmandje en zette zich in een der ouderwetsche uitstekvensters.
Ik zette mij naast haar, en wij praatten over mijn werk, en wanneer het
af zou zijn, en hoeveel ik sedert mijn vorig bezoek gevorderd was. Agnes
was zeer opgeruimd, en voorspelde lachend, dat ik weldra te beroemd
zou zijn om over zulke dingen met mij te praten.
>Ik neem dus den tijd maar waar, ziet ge," zeide Agnes, len praat met
u terwijl ik nog mag."
Ik beschouwde haar gezichtje vol edele schoonheid, terwijl zij op haar
werk lette, toen zij hare zachte, heldere oogen opsloeg, en bemerkte dat
ik haar aanzag.
> Gij zijt nadenkend vandaag^ Trotwood !" — > Agnes, zal ik u zeggen
waarom ? Ik ben gekomen om het u te zeggen."
Zij legde haar werk neer, gelijk zij gewoon was als wij emstig overiets
spraken, en gaf mij hare geheele aandacht.
>Lieve Agnes, twijfelt gij er aan of ik u trouw ben ?" — >Neen !" ant-
woordde zij met een blik van verbazing. — t Twijfelt gij er aan of ik nog
IK HEB EEN KRt4SnG ONDBRllOUD I
ben wat ik altijd voor u gcwcest ben ?" — »Neen !" antwoordde zij gelijk
te voren. — » Weet gij nog wel, dat ik, toen ik thuia knam, u heb willen
zeggen, welk eene schuld van dankbaarheid ik aan u had en hoe vurig
mijngcvoel voor u was;" — »Dat weet ik nog heel wel," antwoordde zij
zacht en vricndelijk. — >Gijhebteengeheim,"zeideik (Laatmijdaarin
declen, Agnes."
Zij sloeg hare oogen neer en beefde.
> Ik kon bijna niet missen te weten, al had ik het uiet gehoord — maar
uit een anderen mend dan den uwen, Agnes, dat vreemd schljnt — dat
er ieinand is aan wien gij den schat van uwe tiefde hebt geschonken. Sluit
inij oiet uitvan iets, datuw gelukzoonabijbelrefllAlsgemijvertrouwen
kuDt, gelijk gij zegt, en gelijk ik weet dat gij wel moogt, laat mij dan, in
dit opzicht bovenal, uw vriend, uw breeder zijn !"
Met een smeekenden, bijna verwijtenden blik stood zij van de vcnster-
bank op, en haastig dekainer doorgaande,alsof zij niet wist waarheen,
hield zij hare handen voor haar gezicht, en barstte in zulke tranen uit,
dat ik er geheel van ontroerde.
En toch deden die tranen iets bij mij ontwaken, en schenen zij mijn
hart iets te beloven. Zonder dat ik wist waaroni, verbonden die tranen
zich met den zachten, treurigen glimlach, die mij zoo vast in het ge-
heugen was gebleven, en deden zij mij meer van hoop dan van vrees of
medelijden beven.
» Agnes! Zustpr! Liefste! Wat heb ik gedaan !" — > Laat mij heengaan,
Trotwood. Ik ben niet weL Ik ben mij zelve niet meester. Ik zal slraks —
op een anderen tijd met u spreken.Ik zal U schrijven. Spreek qu niet tegen
mij. Och neen ! Och neen !"
Ik poogde mij te herinneren wat zij, toen ik den vorigen avond met
haar sprak, gezegd had van eene genegenheid, die geenebeanlwoording
noodig had, Het scheen een geheele wereld te zijn, die ik in een oogen-
blik moest doorzoeken.
» Agnes, het is mij niet mogelijk u zoo te zien en te moeten denken,
dat ik er de oorzaak van ben. Liefet meisje, mij veet dierbaarder dan
iets anders in het leven, als gij ongelukkig zljt, laat mij dan in uw ongeluk
deelen. Als gij hulp of raad noodig hebt, laat mij dan beproeven ze u te
Seven. Als gij werkelijk een last op het hart hebt, laat mij dan beproeven
ien te verlichten, Voor wie leef ik nu nog, Agnes, als het niet voor u
is!" — »0, spaar mij. Ik ben niet recht bij mij zelve. Een andermaal!"
was al wat ik verstaan kon.
Was het eene eigenlievende dwaling, die mij verleidde? Ofopende
zich werkelijk een uitzicht voor mij, waaraan ik niet had durven denken ?
>Ik moet meer zeggen. Ik kan u zoo niet laten heengaan. Om 'sHemels
wil, Agnes, laten wij elkander na al deze jaren, en na al wat zij hebben
medegebracht, niet mis verstaan. Als gij nog eenigszins denkt dat ik het
gcluk, dat gij schenken zult, zou kunnen benijden — dat ik u niet aan
cen dierbaarder beschermer, van uwe eigene keus, zou kunnen af-
Btaan — dat ik niet uit de verte een tevreden getuige van uwe btijd-
Bchap zou kunnen zijn — verwijder die gedachte, want ik verdien ze
212 DAVID COPPERFI£LD.
niet ! Ik heb niet geheel ttvergeefs geleden. Gij zijt mij niet geheel tever-
geefs ten voorbeeld geweest. £r is geen zweem van zelfzucht in hetgeen
ik voor u gevoel."
Zij was nu kalm. Weldra keerde zij haar bleek gezichtje naar mij toe,
en zeide met eene zachte, nu en dan haperende, maar toch heldere stem:
>Ik ben het aan uwe zuivere vriendschap voor mij verschuldigd, Trot-
wood — waaraan ik waarlijk niet twijfel — u te zeggen, dat gij u vergist
Meer kan ik niet doen. Als ik somtijds, in den loop van jaren, hulp en
raad heb noodig gehad, zijn ze mij toegekomen. Alsik mij somtijdsonge-
lukkig heb gevoeld, dat gevoel is weder voorbijgegaan. Als ik somtijds
een last op het hart heb gehad, die is mij verlicht geworden. Als ikeenge-
heim heb, is het — geen nieuw geheim, en het is — niet wat gij denkt Ik
kan het niet ontdekken of laten deelen. Het is lang het mijne geweest, en
moet het mijne blijven." — ^ Agnes ! Wacht ! Een oogenblik !"
Zij wilde heengaan, maar ik hield haar terug. Ik sloeg mijn arm om
haar middel. ^In den loop van jarenl'S Geen nieuw geheim !"Nieuwe
gedachten dwarrelden door mijn hoofd, eene nieuwe hoop vervulde mijn
gemoed en deed de geheele kleur van mijn leven veranderen.
> Dierbaarste Agnes ! Die ik zoo eerbiedig en vereer — die ik zoo innig
liefheb ! Toen ik vandaag hierheen kwam, dacht ik, dat niets mij die be-
kentenis zou kunnen ontwringen. Ik dacht, dat ik die ons leven lang in
mijne borst zou houden opgesloten, tot wij oud waren geworden. Maar
Agnes, als ik waarlijk eene nieuwe hoop heb, dat ik u ooit meer dan
Zuster zal mogen noemen, iets geheel anders dan Zuster!"
Hare tranen stroomden weder, maar zij geleken niet naar die, welke
zij zoo pas had gestort, en ik zag mijne hoop daarin schitteren.
* Agnes ! Altijd mijne geleidster en beste steun ! Als gij u meer om u
zelve hadt bekommerd, en minder om mij, toen wij hier te zamen
opgroeiden, denk ik dat mijne loszinnige verbeelding nooit van u zou
zijn afgezworven. Maar gij waart zooveel beter dan ik, mij zoo noodig
bij elke kinderlijke hoop en teleurstelling, dat het mij eene behoefte en
gewoonte werd u te hebben om alles toe te vertrouwen en mij in alles op
te verlaten, en daardoor mijne eerste en'grootere behoefte verdrongen
werd om u zoo lief te hebben als ik u werkelijk liefheb !"
Nog schreiende, maar niet droevig — van blijdschap ! en in mijne
armen gesloten gelijk zij nog nooit geweest was, en gelijk ik dacht dat zij
nooit zou worden !
^Toen ik Dora lief had — teeder, Agnes, gelijk gij weet — " — ija,"
zeide zij emstig. >En ik ben blijde dat ik dat weet." — > Toen ik haar
liefhad, ze\h toen zou mijne liefde onvolkomen zijn geweest, zonderuwe
sympathie. Ik kreeg die, en zij was volmaakt geworden. En toen ik haar
verloor, Agnes, wat zou ik toen weder zonder u geweest zijn !"
Vaster in mijne armen, dichter aan mijn hart, met hare bevende hand
<op mijn schouder, terwijl hare lieve oogen door hare tranen been de
mijne aanstraalden !
9 Ik ging been, dierbare Agnes, vol liefde vooru. Ikbleefweg,vol
liefde voor u. Ik kwam terug, vol liefde voor u I"
BKVESTIGING VAN HET VERMOEDXN MIJNKR TANTE, 313
£d nu ^ogdeik hau te verhalen van den zelfetrijd dien ik gchad had, en
het besluit waartoe ik gckomcn was. Ik poogde mijs gcmoed geheel voor
haar open te iegget]. Ik poogde haar te toonen, hoe ik tot betere kennis
van mij zelven en haar hoopte te komen, en hoe ik, getrouw aan mijn
voornemen, dien dag zelfs daar gekomen was. Als xij mij zoo liefhad,
zeide ik, dat lij mij tot haar echtgenoot kon nemen, kon zij dit om geene
verdienste van mij doen, bchalve om de oprechtheid vanraijnehefde
voor haar, en het leed, waaronder die gerijpt had tot hetgeen zij was \ en
daarom was het dat ik haar die openbi^de. En o, Agnes, uit Uwe trouwe
oogen zag te gelijk de geest mijner kinderUjke vrouw mij aan, zeggende
dat bet zoo goed was, en mij door u tot de teederste herinneringen lok-
kende vanhetBloesempje, datinden bloei wasverwelkt!
ilk ben zoo zalig, Trotwood — mijn hart is zoo overvol — maar er is
lets, dat ik vooral zeggcn moet." — * Wat is dat , liefste ^'
Zij legdehare handen zacht op mijnc schouders en zag mij kalm in de
oogen.
>Kunt gij nog niet radsn wathetisf" »Ik ben bang omverkecrdte
raden. Zeg het mij maar, liefste." — >Ik heb U al mijn leven liefgehad !"
C, wij waren gelukkig, wij waren gelukkig 1 Onze tranen vloeiden niet
over de beproevingeo (de hare zoovee) grootcr), waardoor wij hiertoe
gekomen waren, maar uit verrukking dat wij zoo vereenigd waren om
nooit meer te scheiden !
Wij wandelden op dien winteravond te zamen door het veld, en aan
de gezegende kalmte in ons binnenste scheen zelfs de heldere lucht deel
te nemen. De vroegste sterren begonnen te blinken toen wij daar nog
tocfden, en daamaar opziende, dankten wij onzen God, dat hij ons tot
deze rust had gevoerd.
Later, toen de maan scheen, slonden wij te zamen in hetzelfde ouder-
wetsche vensteruitstek \ Agnes met hare oogen naar de maan opgestagen.
en ik haar bhk volgende. Lange mijlen weegs openden zich toen voor
mijn geest, en ik zag een haveloozcn knaap, verstooten en verwaarloosd,
voortzwoegen, die toch eens het hart, dat nu tegen het mijne klopte, zijn
eigendom zou noemen. .
Het was des anderen daags bijna etenstijd, toen wij voor mijne tante
verschenen. Zij was, zeide Peggotty, boven op mijne studeerkamer, die
het haar trots was voor mij in orde en gereedheid te houden. Wij vonden
haar met haar bril op bij het vuur zitten.
»Wel goedheidl" zeide mijne tante, door de scheraering turende.
aWie is dat, die ge daar meebrengt?"- — > Agnes," antwoordde ik.
Daar wij haddcn afgesproken om eerst niets te zeggen, was mijnc tante
niet wcinig in de war. Zij wierp mij een blik van hoop toe, toen ik
>Agnes" zeide; maar ziende, datikereveneensuitzagalsgewoonlijk,
nam zij in wanhoop haar bril af en wreef er haar neus mede.
Zij groette Agnes evenwel hartelijk, en weldra zaten wij beneden, in
214 DAVTD COPPERFIKLD.
de verlichte voorkamer, aan tafel. Mijne tante zette twee- ofdriemaal
haar bril op, om mij nog eens aan te zien, maar nam hem even dikwijls,
teleurgesteld, weder af en wreef er haar neus made — tot groote versla-
genheid van mijnheer Dick, die wel wist dat dit een slecht teeken was.
% A propos, tante," zeide ik na den maaltijd, 9 ik heb met Agnes g^
sproken over wat ge mij gezegd hebt." — >Dan, Trot," zeide mijne
tante, hoogrood wordende, thebt ge zeer verkeerd gedaan en uw woord
gebroken." — > Maar ge zijt er toch niet boos om, tante, hoop ik. En dat
zult ge zeker niet wezen, als ge hoort dat Agnes niet ongelukkig is met
eene genegenheid." — >Praatjes en malligheid!" zeide mijne tante.
Daar mijne tante verdrietig scheen te zijn, dacht ik het best spoedig
een eind aan hare verdrietelijkheid te maken. Ik bracht Agnes aan mijn
arm achter haar stoel, en daar bleven wij beiden over haar been gebogen
staan. Mijne tante keek door haar bril even naar ons op, sloeg hare han-
den samen en kreeg het, voor de eerste en eenige maal zoolang ik haar
gekend heb, dadelijk op de zenuwen.
De zenuwen deden Peggotty verschijnen. Zoodra mijne tante weder
bijgekomen was, vloog zij op Peggotty aan, noemde haar eene malle
oude meid, en sloot haar met alle macht in de armen. Daama omhebde
zij mijnheer Dick (die ten hoogste vereerd, maar zeer verwonderd was)
en daama zeide zij hun waarom. Toen waren wij alien te zamen gelukkig.
Ik kon niet ontdekken, of mijne tante in haar laatste gesprek met mij
een vroom bedrog had te baat genomen, dan of zij zich werkelijk in den
staat van mijn gemoed had vergist. Het was voldoende, zeide zij, dat zij
mij gezegd had, dat Agnes zou gaan trouwen, en dat ik nu beter dan
iemand wist, hoe waar dit was.
Wij werden binnen de veertien dagen getrouwd. Traddles en Sofia en
doctor en mevrouw Strong waren de eenige genoodigden bij de stillc
plechtigheid. Wij verlieten hen vol blijdschap en reden te zamen been.
In mijne armen gesloten hield ik de bron van elke edele zucht, die ik
ooit gedaan had, het middelpimt van mij zelven, de kring van mijn leven,
mijne vrouw, welke ik liefhad met eene liefde die op eene rots was ge-
vestigd.
sLiefste man!" zeide Agnes. 9Nu ik u bij dien naam mag noemen,
heb ik u nog 66n ding te ze^gen." — >Laat mij hooren, lieve." — >Het
is uit den nacht toen Dora stierf. Zij liet mij roepen." — > Dat deed zij.**—
> Zij zeide mij, dat zij mij iets naliet Kunt gij bedenken wat het was ?"
Ik geloofde van ja. Ik trok de vrouw, die mij zoo lang had liefgehad,
dichter bij mij.
>Zij zeide, dat zij mij een laatst verzoek had te doen, eene laatste het-
lige taak op tedragen." — En dat was..." — ^ Dat ik eens dczeledigc
plaats zou vervullen.*'
En Agnes legde haar hoofd op mijne borst en schreide, en ik schreide
met haar, schoon wij zoo gelukkig waren.
BAAS PEGGOTTY NOG KEKMAAL.
EEN BBZOEK.
Mijne aanteekeningcn zijn bijna voltooid ; maar er Ugt mij toch nog
eene gebeurCenis in het geheugen, waarbij het dikwijis met genoegen
blijft sdlstaan, en iionder welke iin draad van de streng, die ik gevloch-
ten heb, een uitgerafeld einde zou hebben.
Ik was rijker geworden in roera en vermogen, mijne huiselijke blijd-
schap was volkomen, ik was tien gelukkige jaren getrouwdgeweest."
Agnes en ik zaten bij het vuur, in ons huis te L o n d e n, op een avond in
het voorjaar, en drie van onze kinderen waren in de kamer aan het spc-
len, toen men mij kwam zeggen dat een vreemdeling mij verlangde te
spreken.
Menhadhemgevraagdofhij om zaken kwam, en hij hadNeengeant-
woord ; hij kwam om het pteizier van mij te zten en was van heel ver ge-
komen. Hij was een oud man, zeide de meid, en zag er uit als een boer.
Daar dit den kindeten geheimzinnig in de ooren klonk, en bovendien
naar het begin van een geliefkoosd sprookje geleek, dat Agnes hun
placht te vertellen, van eene oude fee met een mantel, die alle menschen
haatte, bracht het eenige opschudding teweeg. Een van onze knaapjes
legde zijn hoofd in moeders schoot om buiten nnod te zijn, en kleine
Agnes (ons oudste kind) liet hare pop op een stoel zitten, om hare plaats
te vervullen, en stak haar hoofdje met blonde knillen tusschen de ven-
stergordijnen uit, om te zien wat er verder zou gebeuren.
> Laat hem maar hier komen," zeide ik.
Weldra verscheen een rustig oud man met grijs haar, en bleet,binnen-
komende, in de donkere deur staan. Kleine A^nes, door zijn voorkomen
aan^elokt, was komen toeloopen om hem m te halen, en ik had zijn
gezicht nog niet duidelijk gezien, toen mijne vrouw opsprong, en mij
mel eene stem vol blijde ontroering toeriep, dat het baas Peggotty was.
Het was ook baas Peggotty — een oud man nu, maar nog krachrig,
gezond en frisch in zijn ouderdom. Toen onze eersteaandoeningbedaard
was, en hij voor het vuur zat, met de kinderen op zijne knieen en het
gchijnsel der vlam in het gezicht, kwam hij mij zulk een forsch en stevig,
en bovendien zulk een schoon oud man voor, als ik ooit gezien had.
> Mijnheer David," zeide hij ; en de oude naam met den ouden klank
klonk mij nog zoo gewoon in de ooren !»Mijnheer David, het is een vroo-
lijk uur dat ik u nog eens zie, met uwe eigene echte-vrouw 1" — » Waarlijk
een vroolijk uur, oude vriend I" riep ik uit — lEn die lieve kleintjes!"
zeide baas Peggotty. i Als ik die bloempjes aanzie! Wei, mijnheer David,
ge waart nog maar zoo groot als de kleinste van deze, toen ik u voor de
eerste maal zag ! Toen was Emily ook niet grooter, en onze arme jongen
was nog maar een jongen!" — >De tijd heeflmij sedertmecr doen ver-
anderen dan u," zeide ik. > Maar laat die lieve schelmpjes naar bed gaan,
en daar gij ingeenanderhuisinEngelanddan cUt moetstapen,zeg
mij waai ik uwe bagage kan laten halen — ik ben benieuwd of de oude
2l6 DAVID COPPERFIBLD.
zwarte zak, die zoo ver gereisd heeft, er bij is — en dan zuUen wij, bij een
glas Yarmouther grog, over het nieuws van tien jaren praten." — »Zijt
gij alleen ? vroeg Agnes. — »Ja, mevrouw," antwoorde hij, haar dehand
kussende, » geheel alleen."
Wij plaatsten hem tusschen ons beiden in^ niet wetende hoe hem g^
noeg te toonen dat hij welkom was, en toen ik naar zijne oude bekeode
stem luisterde, had ik mij kunnen verbeelden dat hij nog op rets was om
zijne geliefde nicht te zoeken.
» Het is een machtige plas water," zeide baas Peggotty, » om over te
komen, en maar vier weken te blijven. Maar water — vooral het zoute—
is mij niet vreemd en vrienden zijn mij dier, en ik ben hier — £n datis
een versje," zeide baas Peggotty, verwonderd dat hij dit ontdekte, »il
had ik het zoo niet gemeend." — » Gaat ge zoo spoedig die vele doizend
mijlen weer terug?" vroeg Agnes. — »Ja, mevrouw," antwoordde hij.
Dat heb ik Emily beloofd, eer ik heenging. Ziet ge, ik word er met de
jaren niet jonger op, en als ik nu niet was gezeild, zou ik het denkelijk
nooit gedaan hebben. En het heeft mij altijd op het hart gelegen, dat ik
m o e St overkomen om mijnheer David te zien, en u zelve in uw lieven
bloei en uw huwelijksgeluk, eer ik er te oud voor werd."
Hij zag ons aan, alsof hij zijne oogen niet genoeg aan ons kon ver-
gasten. Agnes streek lachend eenige zwervende lokken van zijn grijs
haar weg, opdat hij ons beter zou kunnen zien.
»En vertel ons nu alles," zeide ik, »hoe het u gegaan is." — » Dat is
gauw verteld," antwoordde baas Peggotty. » Wij zijn nergens gekomen
of het heeft ons goed gegaan. Altijd heeft het ons goed gegaan. Wij
hebben gewerkt zooals wij moesten en misschien hebben wij het eerst
wel een beetje zwaar gehad, maar altijd h^eft het ons goed gegaan. Met
de schapenfokkerij, en met het planten, en met allerlei heeft het ons zoo
goed gegaan als het maar kon. Er is eene soort van zegen op ons," zeide
baas Peggotty, eerbiedig zijn hoofd buigende, » en wij hebben niets anders
dan voorspoed gehad. Dat is, op den duur — zoo niet ^steren, dan van-
daag zoo niet van daag, dan morgen." — » £n Emily ? zeide Agnes en ik te
gelijk. — » Emily," antwoordde hij, »nadatgij van haar waart afgegaan —
en ik heb haar nooit des avonds haar gebed hooren doen, aan den ande-
ren kant van het scherm, toen wij in de wildemis woonden, ofhoordenw
naam — en zij en ik mijnheer David uit het oog hadden verloren, toen
de zon zoo helder onderging — was zij eerst zoo neerslachtig, dat ik ge-
loof, als zij toen geweten had wat mijnheer David zoo vriendelijk en be-
dachtzaam voor ons stilhield, zou zij er onder zijn weggekwijnd. Maar
er waren eenige arme lieden aan boord, die zieken onder zich hadden,
en zij paste die op ; en er waren kinderen bij ons, en daarvoor zorgdezij,
en zoo kreeg zij het druk, en maakte zich nuttig, en dat hielp haar." —
f Wanneer heeft zij er het eerst van gehoord ?" vroeg ik. — »Ik hield het
nog voor haar stil, nadat ik het gehoord had," antwoordde baas Peg-
gotty. » Wij woonden toen op eene eenzame plek, tusschen de prachtigste
boomen, en waar rozen tot aan het dak van ons huisje groeiden. Daar
kwam eens op een dag, toen ik uit was om op het land te werken, een
0
BERICHTBN IHT DE KOLONIC
TcUiger aan uit ons eigcn NorfolkofStiffolk inEngelaod — ik
wect niet recht meer waar vandaan — en wii namcnhem Datuurlijkinen
gaven hem te eten en te drbken, en toonden hem dat hij welkom was.
Dat doen wij allemaal, de geheele kolonie door. Hij had eene oude
couraot bij zich, en nog eenandergedniktbericht van den storm. Zoo
hoorde zij het. Toen ik 's avond thuis kwam, vond ik dat zij het wist,"
Hij liet bij deze woorden zijne stem dalen, en de cmst, dien ik mij zoo
wel herinnerde, overspreidde ztjn gezicht,
• Deed het haar veel veranderen f" vroegen wij. — > Ja, een heelen tijd
Ung/' antwoordde hij, r.ijn honfd schuddende, »zoo niet tot opdit oogcn-
blik toe. Maar ik denk, dat de eenzaamheid haar goedgedaan heeft. En
zij had veel te zorgen voor het gevogelte en zoo al meer, en daarvoor
zorgdezij, en zoo kwam zij het te boven. Maarikbenbenieuwd,mijnheer
David," zeide hij nadenkend, lalsgemijneEmilynukondtzien^ofge
haar nog kennen zoudt!" — »Is zij zoo veranderd f" vroeg ik. — »Dat
weet ik ni'et. Ik zie haar alledagen, en daaromweetik het niet; maar
somtijds heb ik het wel gedacht, Een tenger figuurtje," zeide baas Peg-
gotty, in het vnur starende, > eenigszins uitgeteerd ; zachte. treurige blauwe
oogen; een fijn gezichtjej een aardighoofdje, een weinigjeneergezakt;
eene zachte stem, en in liare manieren — vreesachtlg bijna. Dat is
Emily !"
Wij sloegen hem stilzwijgend gade. terwijl bij nog in het vuur bleef
itaren.
■ Sommigen denken," zeide hti, >dat hare genegcnheid te leur gesteld
werd; sommigen, dat haar huwelijk door den dood werd afgebroken.
Niemand weet hoe het is. Zij had nog goed kunnen trouwen, heel dik-
wijls; » maar,oom," legt ze tegen mij, »dat is voor altijd gedaan." Vroolijk
bij mij; stilalseranderenbij Kijn;gaamegewilligom, alishetnogzoo
ver, (e gaan om een kind te leeren of een ziekeop tepassen,of eene
viiendschap te doen aan een Jong meisje, dat gaat trouwen — en dal
heeft zij dikwijls gedaan, maar nooit is zij bij het trouwen gebleven ; —
liefdenjk teer voor haar oom; geduidig; bemind bij Jong en oud: opge-
zocht door ieder, die een verdriel heeft. Dat is Emily !"
Hij streek met zijnehandover zjjn gezicht, en keek met een half ge-
araoorden lucht van het vuur op,
»Is Martha nog bij u?" vroeg ik. — i Martha," antwoordde hij, > is
getiouwd, mijnheer David, in het tweede jaar, Een jongmensch,een
boerengast, die met de wagens van zijn meester bij ons voorbijkwam op
weg naar de markt — eene reis van vijfhonderd mijien heen en tenig —
vroeg haar om zijne vTouwteworden — vrouwen zijn daar heel schaara —
en dan met hun beiden alleen in de wildemis te gaan wonen. Zij sprak
mij aan om hem hare ware gescbiedenis te vertellen. Dat deed ik. Zij
werden gctrouwd, en zij wonen nu vierhonderd mijien ver van alle
stemmen af behalve hunne eigene en die van de zangvogeltjes." — Vrouw
Gummidge ?" zeide ik.
Deze snaar moest een vroolijken klankhebben, want baas Peggotty
barstte eensklaps in een schaterend gelach uit, en wreef zijne hsnden
2l8 DAVID COPPERFIELD.
langs zijne beenen op en neer, gelijk hij placht te doen als hij zich inde
lang vergane boot met iets vermaakte.
»Zoudt gij hat gelooven ?" zeide hij. t Wei, er is waarlijk iemandgeko-
men, die haar wilde trouwen ! Zoo waar ! als er niet een scheepskok, die
planter geworden was, mijnheer David, gekomen is om juffrouw Gom-
midge tot vrouw te vrag'en, dan mag ik geblekt worden — en mecr kan
ikniet zeggen!"
Ik heb Agnes nooit zoo zien lachen. Deze plotselinge vernikking van
baas Peggotty vond zij zoo aardig, dat zij maar niet kon ophouden oKt
lachen ; en hoe meer zij lachte, des te meer hielp zij mij aan het lachen,
en des te grooter werd baas Peggotty's verrukking, en des te harder
wrcef hij zijne beenen.
»En wat zeide vrouw Gummidge daarop ?" vroeg ik, toen ik weer cm-
stig genoeg was. — »Ge moogt mij gelooven," antwoordde baas Peg-
gotty; »in plaats van te zeggen: twel bedankt, ik ben u zeer verplicht,
maar ik zal op mijne jaren niet meer van staat veranderen," nam vroaw
Gummidge een emmer op, die daar stond, en sloeg er den scheepskok
mede om de ooren, tot hij om hulp schreeuwde en ik binnenkwam om
hem te ontzetten."
Baas Peggotty barstte wederom in een geschater uit, en Agnes en ik
hielden hem gezelschap.
»Maar dit moet ik van het goede schepsel zeggen," hervatte hij, rijn
gezicht afvegende, toen wij geheel waren afgemat > Zij is alles voor ens
geweest wat zij zeide dat zij voor ons wezen zou, en nog meer. Zij is dc
gewilligste, trouwste, hulpvaardigste vrouw geweest, mijnheer David, die
ooit ademgehaald heeft. Ik heb haar nooit een oogenblUc jammerlijk on-
gelukkig gekend, zelfs niet toen de geheele kolonie voor ons lag, en wq
er nog nieuw in waren. En aan den oude te denken, is iets dat zij nooit
gedaan heeft, verzeker ik u, zoolangzijbuitenEngelandis." — »Nii
de laatste, maar niet de minste — mijnheer Micawber," zeide ik. iHq
heeft hier al zijne financieele verplichtingen afgedaan — zelfe tot dc
rekening van Traddles toe, weet ge wel, lieve Agnes — en dus mogen wq
gelooven, dat het hem welgaat. Maar wat is het laatste nieuws van hem i^
Baas Peggotty stak met een glimlach de hand in zijn borstzak,en
bracht een pakje papieren te voorschijn, waaruit hij zeer behoedzaam
een klein, op eene wonderlijke manier gedrukt, nieuwsblad nam.
»Gij moet weten, mijnheer David," zeide hij, > dat wij, nu het ons zoo
goed ging, de wildernis hebben verlaten, en recht naar Port Mi ddle-
bay H arbour zijn gegaan, waar iets ligt, dat wij eene stad noemen."—
lis mijnheer Micawber in de wildernis bij u geweest ?" vroeg ik. — tlM
zou ik denken," antwoordde baas Peggotty, »en hij heeft lustig gewerkt
ook. Ik wensch nooit beter gentlemante zien, wat lusdg werken be-
treft Ik heb dat kale hoofd van hem in de zon zien zweeten, mijnheer
David, tot ik haast dacht dat het zou wegsmelten. En nu is hij lid van de
niagistraat." — »Lid van de magistraat?" herhaalde ik.
Baas Peggotty wees naar zeker artikel in het nieuwsblaadje, en ik las
overluid het volgende uit den »Port Middlebay Times":
BEN FEESTHAAL IN'PORT MIDDLEBAY. _ II9
iHet openbare feestmaal, aan onzen uilstekenden stadgenoot, WUkins
Micawber Esquire, lid van demagistraatinhetdistrictPort Middle-
bay, aangeboden, heeft gisterenplaatsgehadindegrootezaal van het
hotels die tot sdkkens toe vol was. Men verncemt, dat niet minder dan
' seven en veerrig personen daar te gelijker lijd hebben aangezeten, onge-
rckend het gezelschap in de gang en op de trap. De schoonen en aan-
zienlijken van PortMiddlebay waren toegesEroomd om een zoo naar
waarde geacht, met zulke edele talenten begaafd en zoo algemeen bc-
mind persoon te vereeren. Doctor Mell (directeur der dag- en kostschool
Colonial SaSem House) presideerde, en aan zijn rechterhand zat de aan-
zienlijke ^aat Nadat het tafellaken was weggenomen en het danklied
Non Nobis gezongen (uitmuntend uitgevoerd, en waarbij het ons niet
moeietijk was de glasheldere tonen van dien begaafden liefhebber, Wil-
kins Micawber, Enquire, Junior, te onderscheiden), werden de gewonc
konmgsgezinde en vaderlandlievende loasten ingesteld en met geestdrifl
ontvan^en, Daama stelde Doctor Mell, in eene rede vol gevoel, de ge-
zondheid in van » onzen aaniienlijken gast, het sieraad onter stad, Moge
hij ons nooit veriaten dan om zijn lot te verbetcren, en moge zijn voor-
spoed onder ons zoo groot zijn, dat hij nergens beter lot kan vinden !"
De toejuiching, waarmede deze toast werd ontvangen. gaat allebeschrij-
ving te boven. Nogmaals en nogmaals steeg en daalde het gejuich, gelijk
de baren des oceaans, Eindelijk ging het in stilte over, en stond Wilkins
Micawber, Esquire, op om zijn dank te betuigen. Verre zij het van ons,
bij den tegenwoordigen onvolkomen staat der hulpmiddelen onzer
inrichting, onzen aanzienlijken stadgenoot te willen volgen door de sier-
lijk vloeiende volzinnen zijner gekuischte en schitterende rede ! Het zij
voldoende aan te merken, dat zij een roeesterstuk van welsprekendheid
was, en dat die plaatsen vooral, waarin hij zijne eigene voorspoedige
loopbaan tot aan de bronnaspoorde, enhetjeugdigegedeeUevanzijn
gchoor waarschuwde om zich nooit met financieelc verbintenissen tebe-
zwaren, tot welker liquidatie zij buiten staat waren, in de mannelijkste
oogen onder de aanwezigen een traan deed opwellen. De overige toasten
waren ; Doctor Mell ; inevrouw Micawber (welke door eene sierlijke bul-
ging haar dank betuigde bij de zijdeur, waai een sterrenhemel van
schoonheid op de stoelen was verheven, om het streelende tooneel bij te
wonen en te versieren) ; mevrouw Ridger Begs (geboren juffrouw Micaw-
ber) ; mevrouw Mell ; Wilkins Micawber, Esquire, Junior (die het gezel-
schap deed schateren door luimig aan te merken, dat hij zich buiten
staat gevoelde om in eene aanspraak zijn dank te betuigen, maar dit,
met hun verlof, in een liedje zou doen)! mevrouw Micawber 's familie
welbekend, dit is noodeloos aan te merken, in het moederland), enz.,
cnz., enz. Ten slotte verdwenen de tafels als door tooveraij, om niimte te
maken voor den dans. Onder de vereerders van Terpsichore, die zich
bleven vertustigen, tot Apollo waarschuwde dat het tijd werd om te ver-
trekken, werden Wilkins Micawber, Esquire, Junior, en de benunnelijke
en rijkbegaafdc Miss Helena, vierdc doditer van doctor Mell, inzonder-
heid opgcmerkt."
220 DAVm COPPERFIELD.
Ik staarde nog op dien naaxn van doctor MeU, mij verheugende datik
mijnheer Mell, den armen, geplaagden ondermeester bij het tegenwoor-
dige medelid der magistraat van Middlesex, in zooveel gelukkiger
omstandigheden wedervond, toen baas Peggotty mij eene andere plaats
van het blad wees, en daar mijn eigen naam mij in het cog vieL Ik Us
het volgende :
t Aan David Copperfield, E^uire,
»den vermaarden schrijver.
tWaardeheer.
» Jaren zijn verloopen sedert ik gelegenheid had om met eigene oogea
de gelaatstrekken te beschouwen, welke thans der verbeelding van een
aanzienlijk gedeelte der beschaafde wereld gemeenzaam zijn.
» Maar, waarde heer, hoe wel vervreemd (door de macht van omstandig-
heden buiten mijn bedwang) van het persoonlijk gezelschap van deD
vriend mijner jeugd, heb ik niet nagelaten zijne verhevene vlucht gade
te slaan, en ben ik ook niet verstoken gebleven, »Schoon d' oceaan ons
scheiden mocht" (Bums), van de deelneming aan de intellectueele feest-
malen, die hij ons heeft voorgezet.
»Ik kan derhalve niet toelaten dat een persoon, wien wij beiden even-
veel achting toedragen, van deze plaats vertrekt, zonder, waarde heer,
deze openbare gelegenheid waar te nemen om u in mijn naam, en ik mag
er bijvoegen ook in dien der gezamenlijke inwoncrs van PortMiddle-
bay, dank te zeggen voor het genot, dat gij ons verschaft hebt.
» Vaar voort, waarde heer ! Gij zijt hier niet onbekend^ niet ongewaar-
deerd. Schoon »ver verwijderd," zijn wij niet »eenzaam," of tdroevig,"
en (mag ik er bijvoegen) ook niet t traag." Vaar voort, waarde heer, in
uwe adelaars- vlucht 1 De inwoners van PortMiddlebay mogen zich
ten minste vermeten om die met blijdschap, vermaak en genot gade te
slaan.
» Onder de oogen, van dit gedeelte des aardbols naar u opgeslagen,
zal men altijd, zoolang het licht en leven heeft, kunnen vinden
» Het oog, behoorende aan
»Wilkins Micawber, Magistraat."
Ik bevond, toen ik het overige van het nieuwsblad doorzag, dat mijn-
heer Micawber een ijverig en hooggeacht correspondent daarvan was.£r
stond nog een brief van hem in over eene brug; er stond eene advertentie
in van eene verzameling van dergelijke brieven van hem, die eerstdaags,
»aanmerkelijk vermeerderd," in een boekdeel zou worden uitgegeven;
en als ik mij niet zeer bedrieg, was het hoofdartikel insgelijks van hem.
Wij praatten nog veel over mijnheer Micawber op de andere avonden,
die baas Peggotty bij ons doorbracht. Hij bleef bij ons wonen zoolang
hii in het land bleef — iets korter dan eene maand, naar ik meen — en
zijne zuster en mijne tante kwamen naar L on den om hem te ziea
Agnes en ik scheidden eerst van hem aan boord van het schip toen hij
vertrok, en op aarde zullen wij hem nooit wederzien.
ESN LAATSTB TERUGBLIK.
Doch ccT hij vertrok, ginfi bij met mij naar Yar mouth, om den steen
te zicn, dien ik ter gedachteois van Ham op het kerkhof had laten plaatsen.
Terwijl ik op zijn verzoek het eenvoudige opschrifl afschreef, zag ik hem
bukken eneenplukjegrasmeteen weinigaarde van het graf nemen.
> Voor Emily," zeide hij, het in zijne borst stekende. >Dat had Jk be-
loofd, mijnheer David.
EtN LAATSTE TERUGZICHT.
Hier eindigt nu mijne geschrevene geschtedenis. Ik zie nog eens —
voor de laatste maal — tenig, eer ik deze bladen sluit.
Ik zie mij zelven, met ^nes aan mijne zijde, den levensweg bereizen.
Ik zie onze kinderen en ooze vrienden om ods heen, en ik hoor het ge-
rucht van vele stemmen, die mij niet onverschillig zijn.
Weike gezichten zijn voor mij de duidelijkstein dewemelendemenigtef
Zie daar die alien, die zich naar mij toekeeren als ik mijne gedachlen
deze vraag doe I
Hier is mijne tante, met een sterker bril, eene oude vrouw van over de
tachtig, maar die zich nog recht houdt en in winterweer nog anderhalf
UUr ver met'een stevigen tied kan gaan.
Altijd hij haar, komt daar Feggotty, mijn goede oude oppasster, ook
met een bril, gewoon haar naaiwerk des avonds zeer dicht bij de lamp te
houden, maar zich nog noott daartoe zettende zonder haar eindje was-
kaars, haar ellemaatje in een huisje, en haar naaikistje mel de St.-Fai^ls-
kerk op het dekseU
De wangen en armen van Pegeotty, zoo hard en rood in mijne kindsche
dagen, toen ik mij verwonderae dat de vogels er niet tiever aan pikten
dan aan appelen, zijn nu gerimpeld, en hare oogen, die alles in de nabij-
heid plachtcn te verdonkeren, zijn flauwcr geworden, hoewel zij nog
glinsteren; maar haar mwe voorvinger, dien ik eens bij een muskaat-
raspje vergeleek, is nog eveneens, en wanneer ik mijn kleinste kind dien
zie pakken, ab het van mijne tante naar haar toe waggelt, denk ik aan
ons voorkamertje thuis, toen ik nog nauwelijks kon loopen. De oude
teleurstelling mijner tante is vergoed. Zij is nu peet geworden van eene
weTkelijke, levendc Betsey Trotwood, en Dora (de volgende in jaren) zcgt,
dat zij haar bederft.
Peggotty beeft altijd iets diks in haar zak. Het is niets kleiners dan het
Krokodillenboek, dat eriiutamelijkverhavenduitziet,metverscheidene
gescheurde en weer aan elkander genaaide bladeu, maar dat Peggotty de
kinderen toch als een reliek laat zien. Ik vind het vreemd als mijn eigen
kindergczichtje mij uit de krokodillen- histories aankijkt, en mij aan mijn
oudcn kcnnis, Brooks van Shel%cld, herinnert,
Onder mijne jongens zie ik met deze zomerviicantie een oud roan, die
reusachdge vliegers voor hen maakt en er in de lucht naar staat te turen^
222 DAVID COPPERFIELD.
met eene blijdschap waarvoor geene woorden te vinden zijn. Hij grt)ct
mij met verrukking, en fluistert, met vele knikjes en wenken : » Trotwood.
het zal u wel pleizier doen te hooren, dat ik de Memorie zal afechrijvcn
£Oodra ik niets anders te doen heb, en dat uwe tante de verwonderlijkste
vrouw van de wereld is, mijnheer !"
Wie is die gebogene dame, die op een stok leunt, en een gelaat toonl
dat nog eenige sporen van vroegere trotschheid en schoonheid hecft,
fiauw strijdende tegenstompzinnige, wreveligegeestverbijsteringPZijis
in een tuin, en bij haar staat eene donkere, geheel verwelkte vrouw, schap
van uitzicht en met een wit liteeken op de lip. Laat mij hooren watiij
zeggen.
»Rosa, ik heb den naam van dien heer vergeten/'
Rosa buigt zich over haar heen en roept haar toe : » Mijnheer Copper-
field." — »Het verheugt mij u te zien, mijnheer. Het spijt mij datgeic
den rouw zijt. Ik hoop dat de tijd u goed zal doen !*'
Hare ongeduldige geleidster bekijft haar, zegt haar, dat ik niet in des
rouw ben, beveelt haar nog eens te zien, poogt haar wakker te maken.
» Gij hebt mijn zoon gezien, mijnheer," zegt de oudste dame. »Zijt gij
nuverzoend?"
Mij strak aanziende, brengt zij hare hand aan haar voorhoofd en zucht
Eensklaps roept zij met eene aJcelige stem: yRosa, kom bij mij. Hij is
dood !" Rosa, aan hare voeten geknield, bekijft en liefkoost haar Imj
beurten ; voegt haar nu driftig toe : » Ik heb meer van hem gehouden dan
gij ooit gedaan hebt," — poogt haar dan, als een ziek kind, aan hare
borst in slaap te sussen. Z6o laat ik die twee ; zoo vind ik die twee altijd:
zoo verslijten zij haar tijd van jaar tot jaar.
Wat schip komt daar uit I n d i e herwaarts zeilen, en welke Engelschc
dame is dat, getrouwd met een brommigen ouden Schotschen Cresus.
met groote lappen van ooren. Kan dit Julia Mills wezen ?
Het is waarlijk Julia Mills, heel mooi en heel onvergenoegd, met een
zwarten knecht om haar kaartjes en brieven op een gouden presentecr-
blaadje te brengen, en eene koperkleurige meid in het wit, met een bontcn
doek om het hoofd, om haar in hare kleedkamer haar ontbijt voor te
dienen. Maar Julia houdt in deze dagen geen dagboek, zingt geen Lijk-
zang der liefde meer, en heeft gedurig woorden wisselingen met den oudcn
Schotschen Cresus, die een soort van gelen beer met eene gelooide huid
is, Julia zit tot de ellebogen in het geld, en spreekt en denkt over niets
anders. In de woestijn van Sahara beviel zij mij beter.
Of misschien is d i t de woestijn van Sahara! Want hoewel Julia ccn
deftig huis heeft, en groot gezelschap ziet, en alle dagen een kostbaar
diner heeft, zie ik niets bij haar groeien — niets, dat ooit tot vrucbt of
bloem kan komen. Wat Julia debeaumonde noemt, zie ik, en daar-
onder mijnheer Jack Maldon, met zijn post bij de octrooien, smaloide
op de hand welke hem dien gegeven heeft, en die mij van den doctor
spreekt als » zoo aardig ouderwetsch. "Maar wanneer t beschaaide wereld**
de naam is voor zulke vervelende heeren en dames, Julia, en hare be*
schaving bestaat in eene pralende onverschilligheid voor alles wat den
IK BESLUIT UIJNE OESCHIEDENIS.
vooniitgang des tnenschdoms kan bevordcTCn of vertragen, denk ik dat
in de woestijn van Sahara moeten verdwaaid rijn, en liefet moesten
zoeken er uit te komen.
En ziet, de doctor, altijd onzegoede vriend,'aan zijn Woordenboek
werkende (ergens in de letter D) en gelukkig in zijne stiUe levenswijs en
zijne vrouw. En ook de Oude Generaal, die tegeowoordigvrijwat minder
te zeggen heeft dan in vroeger tijd !
Op zijne kamers in den Temple aan het werk, altijd zeerdruk, en
met haar (waar hij niet kaal is), weerspanniger dan ooit, door de gedurige
schuring zijner rechtsgeleerde pruik, kom ik, in later tijd, bij mijn besten
ouden Traddtes. Zijne tafel is met hooge stapeb papieren bedekt, en in
bet ronde ziende, zeg ik :
• Als Sofie tegenwoordig uw kterk ware, Traddles, zou zij genoeg te
doen hebben!" — »Dat moogl ge wel zeggen, mijn beste Coppcrfield !
Maar dat waren toch heerlijke dagen,daar in Holborn Court! Niet
waarf" — >Toen zij leide, dat gij rechterzoudt wordenPMaartoen
was dat het praatje van de.stad nog niet." — > In alien gevalle," zeide
Traddles, als ik dat ooit wordt. . . " — t Maar gij weet immere wel, dat ^j
het worden zulL" — • Wel, mijn beste Copperfield, a 1 s ik het ben, zal ik
de historie vertetlen, zooals ik gezegd heb dat ik doen zou."
\Vij staptcn arm In arm been. Jk ga bij Traddles op een familie-diner.
Het is Sofia's verjaaardag, en onderwegspreekt Traddles over den voor-
spoed, dien hij gehad heeft.
iHet is mij waarlijk gelukt, mijn beste Copperfield, om alles te doen
waarop ik het meest mijn hart had gesteld. Daar is de eerwaarde heer
Horace nu bevorderd tot die plaats van vierhonderd vijftig pond 's jaars ;
daar zijo onze twee jongens, die de allerbeste opvoedlng krijgen, en zich
onderscheiden door bun goed karakter en vlijtig leeren; daar zijn drie
van de meisjes heel goed getrouwd; daar zijn er nog drie, die bij ons
wonen, en nog drie, die sederl het overlijden van mevrouw Crewler bij
den eerwaarden heer Horace het huishoudenwaamemen; en alien ge-
lukkig.'' — iBehalve! ... ." zeide ik zacht. — »Behalvedebelle,"zeide
Traddles. >}a, het was heel ongelukkig dat zijzulk een deugniettrouwen
moest. Maar hij had iets blinkends en schitterends over zich, dat haar
verblindde. Evenwel, nu wij haar veilig bij ons in huis hebben en van
hem af zijn, moeten wij haar maar weer opvroolijkcn."
Het huis van Traddles is een van die zelfde huizen — of had het licht
kunnen zijn — welke hij en Sofie op hunne avondwandeling plachten te
bekijken en te verdeelen. Het is een groot huis; maar Traddles bewaart
zijne papieren in zijne kleedkamer en zijne laarzen bij zijne papieren ; en
hij en Sofie behelpen zich in de bovenste kamers, en latende beste slaap-
kamers aan de belleen de meisjesover. Erschietgeenekamerinhuis
over, want door eene of andere toevalligheid zijn er altijd mecr van de
meisjes, dan ik wei tellen kan. Zoodra wij binnentreden, komt een troep
er van naar de deur loopen en geefl Traddles rond om te kussen, tot hij
buitenademis.Hier,voor vast gevestigd, is deongelukkige belle, eene
wcduwc met een dochtertje ; hier, op Sofia's verjaardag ter maaltijd, zijn
224
DAVID COPPERFISLD.
de drie getrouwde meisjes, met hare drie mannen, en een broeder van
een man, en een neef van een ander, en eene zuster van den derden^ die
met den neef ge^gageerd schijnt te wezen. Traddles, nog even eenvoti-
dig en ongemaakt als ooit, zit als een patriarch aan het eind der groote
tafel ; en Sofie straalt hem van het ander eind aan, over eene vroolijke
tusschenruimte, waarin het zeker geen nieuw zilver is wat er blinkt.
En nu, terwijl ik mijne taak besluit^ en mijn verlangen bedwmg om
nog langer te toeven, verdwijnen al diegezichten. Maareen^ezidi^
dat mij aanstraalt gelijk een hemelsch licht, waarbij ik alle andere voor-
werpen zie, blinkt boven alles uit. En dit blijft.
Ik keer mijn hoofd om en zie het, met zijne helderheidenschoonheid,
naast mij. Mijne lamp brandt duister, en ik ben tot laat in den nachtblij-
ven schrijven, maar de dierbare, zonder welke ik niets zou zijn, houiU
mij nog gezelschap.
O Agnes, o mijne ziel, zoo moge uw gezichtje bij mij zijn als ik waarlijk
mijn leven besluit; zoo moge ik, als de werkelijke wereld voor mij ver-
dwijnt, gelijk de schaduwbeelden, die ik nu vaarwelzeg, u nog bij mij
vinden, om mij naar boven te wijzen !
EINDE.
/
■ , ;.!■ '■- I
■~ ■>•
>»■>
PJ
fi'. *:•■
r' ■
#■■.
■**■
?•
" , '"ft
..^