Skip to main content

Full text of "David Copperfield"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  before  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 

to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  maiginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  tliis  resource,  we  liave  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 
We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrain  fivm  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attributionTht  GoogXt  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  in  forming  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringement  liabili^  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.   Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 

at|http: //books  .google  .com/I 


Google 


Dit  is  ccn  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generatics  lang  op  bibliothcckplankcn  hccft  gcstaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gcscand  door  Google.  Dat 

docn  wc  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willcn  makcn. 

Dit  bock  is  ua  oud  dat  hct  autcursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  hct  bock  nu  deel  uitmaakt  van  hct  publickc  domcin.  Ecn  bock  dat  tot  hct  publickc 

domcin  bchoort,  is  ccn  bock  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijkc  autcursrcchttcrmijn  is  verlopen.  Hct  kan  per  land 

vcrschillcn  of  ccn  bock  tot  hct  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  ccn  stem  uit  hct  verlcden.  Zc  vormen  ccn  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand.  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  hct  boek  hccft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliothekcn  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseien,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publickc  domcin  behoicn  toe  aan  hct  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
levercn,  hebben  we  maatrcgelcn  genomen  om  misbruik  door  commercicle  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automadsch  zocken. 
Verder  vragen  we  u  hct  volgende: 

+  Gebruik  de  besianden  alleen  voor  niei-commerci^le  doeleinden  We  hebben  Zocken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  pcrsoonlijkc  en  nict -commercicle  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doct  naar  computcrvertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den  tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  Wc  raden  u  aan  hicrvoor  materiaal  uit  hct  publickc  domcin  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hicrmee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watcrmerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zocken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watcrmerk  nict. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  cr  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doct  Icgaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebniikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  mst,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zocken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijkc  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  bchoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  docl  van  Google  is  om  alle  informade  wcrcldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezcrs  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  voUedige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 

op  het  web  via|http:  //books  .google  .coml 


i-:.^: 


^^■X .. 


f?w>.; 


tic     'j-     ■v-'^* 


»«-  •  IS ; 


,6'f_^ 

.4^. 

-/' 

:** :" 

-"'* 

r'».f.,f^ 

,  "■ 

^a^-i: 

-   ■*-* 

''■,'- 

■•    ;»V'  - 

'J 

"' 

h^^    - 


% 


CHARLES  DICKEN! 


(EERSTEDEEL. 


1   L 


0\^ 


\J 


DAVID 


COPPERFIELD 


DOOR 


CHARLES  DICKENS 

I 


-1-- 


EERSTE     DEEL 


fc  '  »  • 


'M- 


•  - 1 1. 


.J » ^  > 


»  <# 


SCHIEDAM 

H.  A.   M.  ROELANTS. 
1882 


THE  T^EW  YORK 

PUBLIC  LIBRARY 

512958ft 

ASTOR,  LENOX  AND 

TILDKN  rOUiNDA'iiON. 

R  1930  i- 


»  ••• 


•  •  •   •    •  •    • 

•  •   •• •  •    •  •, 

•  •  •  •       •  • 


»      •  •• 

A/  • 

•      •  • 

•  •  «•  » 

•  ••    • 

•  •    •» 

•  »      « 

•  •        • 

•••  • 

•  •  • 

•  ••* 

•••  1  •  • 


I 


DAVID    COPPERFIELD. 


I. 

IK   WORD   GEBOREN. 

Of  ik  de  held  van  mijn  eigen  leven  zal  worden,  dan  of  iemand  anders 
dien  rang  zal  bekleeden,  zullen  deze  bladen  moeten  doen  blijken.  Om 
mijn  leven  met  het  begin  van  mijn  leven  te  beginnen,  moet  ik  aanteeke- 
nen,  dat  ik  (gelijk  men  mij  gezegd  heeft  en  ik  ook  geloof)  op  een  vrijdag- 
nacht  ten  twaalf  ure  geboren  ben.  Het  werd  opgemerkt,  dat  gelijktijdig 
de  klok  begon  te  slaan  en  ik  te  schreeuwen. 

Uithoofde  van  den  dag  en  het  uur  mijner  geboorte,  verklaarden  de 
baker  en  eenige  wijze  vrouwen  nit  de  buurt,  die  reeds  verscheidene 
.  maanden,  voordat  er  eenige  mogelijkheid  bestond,  dat  wij  persoonlijk 

f  met  elkander  kennis  maakten,  eene  levendige  belangstelling  in  mij  had- 

l  den  getoond :  vooreerst,  dat  ik  bestemd  was  om  veel  tegenspoed  in  mijn 

kven  te  hebben,  en  ten  tweede,  dat  ik  het  voorrecht  zou  genieten  van 
geesten  en  spoken  te  kunnen  zien ;  daar  beide  deze  gaven.  naar  zij  ge- 
loofden,  onfeilbaar  het  deel  waren  van  alle  ongelukkige  kmderen,  on- 
verschillig  van  welk  geslacht,  die  op  een  vrijdagnacht,  tegen  den  tijd  dat 
het  weder  vroeg  begon  te  worden,  ter  wereld  kwamen. 
Over  het  eerste  punt  behoef  ik  hier  niets  te  zeggen,  dewijl  niets  beter 
I  dan  mijne  geschiedenis  zelve  kan  toonen,  of  die  voorspeUing  door  de 

I  gevolgen  werd  bewaarheid  of  gelogenstrait.  Wat  het  tweede  stuk  der 

vraag  betreft,  wil  ik  slechts  aanmerken,  dat  ik,  indien  ik  dat  gedeelte  van 
mijn  erfeoed  niet  heb  opgemaakt  terwijl  ik  als  kind  in  de  wieg  lag,  het 
Dog  niet  m  bezit  heb  gekregen.  Ik  klaag  er  echter  volstrekt  niet  over,  dat 
Q  mij  dit  eigendom  is  onthouden ;  en  inmen  iemand  anders  tegenwoordig 
in  het  genot  daarvan  mocht  wezen,  laat  ik  hem  hartelijk  gaame  daarin 
W   blijvcn, 

(0       Ik  werd  met  een  helm  geboren,  die  door  eene  advertentie  in  de  cou- 
^  rant,  voor  den  geringen  piijs  van  vijftien  guinjes,  te  koop  werd  geboden. 

DAVm  COPFKRFISLD.  —  L  I 

O 

00 


DAVID  COPPERFIELD. 


Of  zeevarende  lieden  in  dien  tijd  juist  weinig  geld  te  missen  hadden,  of 
dat  het  hun  aan  geloof  ontbrak  en  zij  aan  met  kurk  gevoerde  zwembuizen 
de  voorkeur  gaven,  weet  ik  niet;  al  wat  ik  weet  is,  dat  er  slechts  66n  bod 
werd  gedaan,  en  dit  kwam  van  een  solliciteur,  die  aan  wisselzaken  gewoon 
was ,  en  voorstelde  om  twee  pond  in  contanten  en  het  restant  in  wijn  te 
betalen,  maar  volstrekt  niets  meer  wilde  geven  om  tegen  verdrinken  ge- 
waarborgd  te  zijn.  Dientengevolge  was  met  die  advertentie  slechts  moeite 
en  kosten  verloren  —  want  wat  den  wijn  betrof,  mijne  arme  lieve  moeder 
was  toen  genoodzaakt  haar  eigen  wijn  te  laten  verkoopen  —  en  tien 
jaren  later  werd  die  helm  ergens  bij  ons  in  den  omtrek  verloot  onder 
vijftig  inleggers,  die  ieder  eene  halve  kroon  betaalden,  terwijl  de  winner 
nog  vijf  schellingen  tot  de  vertering  zou  moeten  bijdragen.  Ik  was  zelf 
daarbij  tegen  woordig,  en  herinner  mij  nog  wel  hoe  verlegen  enbeschaamd 
ik  was,  dat  er  aldus  met  een  stuk  van  mij  zelven  werd  gehandeld.  De  helm 
werd,  gelijk  mij  nog  heugt,  door  eene  oude  jufifrouw  met  een  hengel- 
mandje  gewonnen,  waaruit  zij  met  veel  tegenzin  de  bepaalde  vijf  schel 
lingen  haalde,  alles  in  halve  stuivers,  en  derdehalven  stuiver  te  weinig — 
gelijk  men  haar,  met  ontzaglijk  groot  verlies  van  tijd  en  rekenkunst,  ge- 
heel  vruchteloos  poogde  te  bewijzen.  Het  is  een  feit,  dat  in  die  streek 
nog  lang  als  iets  merkwaardigs  in  gedachtenis  zal  worden  gehouden,  dat 
zij  nooit  verdronken,  maar  op  haar  twee  en  negentigste  jaar  zegevierend 
in  haar  bed  gestorven  is.  Ik  heb  gehoord,  dat  zij  zich  tot  in  het  laatst  van 
haar  leven  er  op  beroemde,  dat  zij  nooit  op  het  water  was  geweest,  be- 
halve  op  eene  brug ;  en  dat  zij  onder  haar  kopje  thee  (waarvan  zij  een« 
groote  lief  hebster  was)  insgelijks  tot  op  het  laatst  van  haar  leven,  hare 
verontwaardiging  uitboezemde  over  de  goddeloosheid  van  zeelieden  en 
andere  menschen,  die  roekeloos  genoeg  waren  om  door  de  wereld  rond 
te  zwalken.  Vruchteloos  hield  men  haar  voor,  dat  sommige  aangenaam- 
heden,  een  kopje  thee  misschien  daaronder  begrepen,  zonder  dit  beris- 
pelijke  bedrijf  niet  te  bekomen  zouden  zijn.  Altijd  antwoordde  zij,  met 
nog  grooter  nadruk  en  bij  zich  zelve  evenzeer  overtuigd  van  de  kracht 
barer  tegenwerping :  >Ik  houd  niet  van  dat  rondzwalken." 

Om  zelf  niet  rond  te  zwalken,  en  van  mijn  tekst  te  geraken,  keer  ik  tot 
mijne  geboorte  terug. 

h4Ik  werd  te  of  bij  Blunderstone  in  Suffolk  geboren,  en  was  bij 
mijne  geboorte  reeds  een  halve  wees.  Mijn  vader  had  zijne  oogen  reeds 
zes  maanden  voor  het  licht  dezer  wereld  gesloten,  toen  ik  de  mijne  daar- 
voor  opende.  Er  ligt  zelfs  nu  nog  iets  vreemds  voor  mij  in  de  gedachte, 
dat  hij  mij  nooit  gezien  heeft ;  en  iets  nog  vreemders  in  de  schaduwach- 
tige  herinnering,  die  ik  heb  van  mijne  eerste  kinderlijke  denkbeelden 
over  zijne  witte  grafzerk  op  het  kerkhof,  en  het  onbeschrijfelijk  medelij- 
den,  dat  ik  daarmede  placht  te  gevoelen,  omdat  zij  in  den  donkeren 
nacht  daar  zoo  alleen  lag,  wanneer  wij  in  ons  voorkamertje  licht  en 
warmte  hadden  van  kaars  en  vuur,  en  de  deur  van  ons  huis  —  wat  mij 
somtijds  bijna  onbarmhartig  voorkwam  —  er  voor  gesloten  en  gegren- 
deld  was. 

Eene  tante  van  mijn  vader,  bij  gevolg  eene  oudtante  van  mij,  van  wie 


MUKE   XANTE  KIJKT  DOOR  HEX  RAAM  NAAR  BINNEN. 


ik  straks  meer  zal  te  verhalen  hebben,  was  de  voomaamste  persoon  van 
onre  familie.  Tante  Trotwood,  of  tante  Betsey,  gelijk  mijne  Heve  moeder 
baar  altijd  noemde,  als  zij  ten  minste  hare  vrees  voor  die  geduchte  per- 
sonage genoeg  te  boven  kwam  om  van  haar  te  spreken  (hetgeen  zelden 
gebenrde),  was  met  een  man  getrouwd  geweest,  die  jonger  was  dan  zij  — 
cen  zeer  mooi  man,  behalve  in  den  zin  van  het  ouderwetsche  spreekwoord 
imooi  is,  wie  mooi  doet,"  —  want  hij  lag  erg  onder  verdenking,  dat  hij 
tante  Betsey  wel  geslagen  had,  en  dat  hij  zelfe  eens,  bij  een  geschil  over 
geldzaken^  haastige  maar  zeer  dreigende  aanstalten  had  gemaakt  om 
haar  twee  verdiepingen  hoog  uit  het  venster  te  smijten.  Deze  blijken 
ecner  incompatibiliteit  van  karakter  bewogen  tante  Betsey  om  hem  af  te 
koopen  en  tot  eene  scheiding  met  wederzijdsch  goedvinden  over  te  gaan. 
Hij  begaf  zich  met  zijn  kapitaal  naar  I  n  d  i  ^  en  daar  had  men  hem  eens, 
volgens  eene  in  onze  familie  bewaarde  overlevering,  in  gezelschap  van 
een  baviaan,  op  een  olifant  zien  rijden ;  maar  ik  geloof,  dat  het  een  Indi- 
aan  of  een  Indiaansche  prinses  zal  zijn  geweest.  Hoe  dit  zij,  binnen  de 
tien  jaren  kwam  cr  uit  In  die  tijding  dat  hij  dood  was.  Welken  indruk 
dit  nieuws  op  mijne  tante  maakte,  heeft  niemand  ooit  geweten ;  want  ter- 
stond  na  de  scheiding  had  zij  haar  meisjesnaam  weder  aangenomen,  een 
fauisje  gekocht  in  een  afgelegen  gehucht  aan  de  zeekust,  en  was  daar  met 
-eene  enkele  meid  gaan  wonen  en  in  de  strengste^  afzondering  blijven 
Icvcn. 

Mijn  vader  was  eens  een  gtmsteling  van  haar  geweest^  geloof  ik;  maar 
zijn  huwelijk  had  zij  als  eene  onvergeeflijke  beleedigmg  aangenomen, 
om  reden,  dat  mijne  moeder  >  eene  wassen  pop"  was.  Zij  had  mijne  moe- 
<ier  nooit  gezien,  maar  zij  wist,  dat  zij  nog  geene  twintig  jaren  was.  Mijn 
vader  en  tante  Betsey  zagcn  elkander  nooit  weder.  Hij  was,  toen  hij 
trouwde,  tweemaal  zoo  oud  als  mijn  moeder,  en  had  een  zwak  gestel. 
Hij  stierf  een  jaar  daama  en,  gelijk  ik  reeds  gezegd  heb,  zes  maanden 
voor  dat  ik  in  de  wereld  kwam. 

Zoodanig  was  de  staat  van  zaken  tegen  den  avond  van  dien  vrijdag, 
dien  ik  wel  een  gewichti^en  da^  zal  mogen  noemen.  Ik  kan  mij  dus  niet 
vermeten  te  zeggen,  dat  ik  op  dien  tijd  wist  hoe  de  zaken  stonden,  of  dat 
ik  eenige  op  de  getuigenis  nujner  zinnen  gegronde  geheugenis  heb  van 
wat  ik  nu  zsd  laten  volgen. 

Mijne  moeder  zat  bij  het  vuur,  niet  te  best  van  gezondheid  en  zeer 
neerslachtig,  en  staarde  in  de  gloeiende  kolen,  terwijl  zij  met  angstval- 
lige  bekommeringover  zich  zelve  en  den  kleinen  vreemdeling  dacht,  die 
reeds  door  eenipe  looden  profetische  spelden,  in  eene  lade  boven,  ver- 
welkomd  werd  m  eene  wereld,  welke  zijne  komst  lang  niet  voor  eene 
zaak  van  gewicht  scheen  te  houden;  mijne  moeder,  zeg  ik,  zat  bij  het 
vnor,  op  dien  helderen,  winderigen  Maartschen  namiddag,  zeer  angst- 
vallig  en  treurig,  en  zeer  twijfelachtig  of  zij  de  beproeving,  die  haar  te 
wachten  stood,  ooit  levend  zou  doorkomen,  toen  zij,  hare  oogen,  terwijl 
zij  ze  afdroogde,  naar  het  venster  tegenover  haar  opslaande  eene  vreemde 
dame  door  den  tuin  zag  aankomen. 

Bij  den  tweeden  blik  ontwaarde  mijne  moeder  een  onbedrieglijk  voor- 


DAVID  COPPERTIELD. 


gevoel,  dat  het  tante  Betsey  was.  De  ondergaande  zon  verspreidde,  over 
het  tuinhek  heen,  de  vreemde  dame  met  een  gloeiend  licht,  terwijl  deze- 
met  eene  dreigende  stijfheid  van  houding  en  strakheid  van  gelaat,  die 
niemand  anders  konden  toebehooren,  naar  de  deur  kwam  stappen. 

Toen  zij  het  huis  bereikte,  gaf  zij  nog  een  bewijs,  dat  zij  niemand  an- 
ders kon  wezen.  Mijn  vader  had  dikwijls  met  een  enkel  woord  gezegd^ 
dat  zij  zich  zelden  gedroeg  gelijk  een  gewoon  christenmensch;enna 
kwam  zij,  in  plaats  van  aan  te  schellen,  op  het  venster  af  om  er  doorheen 
te  kijken,  en  drukte  haar  neus  zoo  hard  tegen  het  glas,  dat  hij,  geHjk 
mijne  goede  moeder  placht  te  zeggen,  in  een  oogenblik  geheel  plat  en 
wit  werd. 

Zij  deed  mijne  moeder  zoodanig  ontstellen,  dat  ik  altijd  overtuigd  ben 
geweest,  het  aan  niemand  anders  dan  tante  Betsey  te  danken  te  hebben, 
dat  ik  op  een  vrijdag  ter  wereld  ben  gekomen. 

Mijne  moeder  was  in  hare  ontsteltenis  van  haar  stoel  opgestaan  en 
daarachter  in  een  hoekje  gekropen.  Tante  Betsy  keek  langzaam  zoekende 
in  de  kamer  rond,  aan  den  anderen  kant  beginnende,  en  liet  zoo  hare 
oogen  draaien,  gel^k  een  moorenkopje  op  een  houten  klok,  tot  zij  mijne 
moeder  bereikten.  Toen  gaf  zij  met  een  zuur  gezicht  mijne  moeder  een 
wenk,  gelijk  iemand,  die  gewoon  was  gehoorzaamd  te  worden,  om  haar 
de  deur  te  komen  opendoen.  Mijne  moeder  kwam. 

iMevrouw  David  Copperfield,  naar  ik  meen,"  zeide  tante  Betsey,  met 
een  nadruk,  die  misschien  op  mijn  moeders  rouwgewaad  en  toestand 
doelde.  —  »Ja,"  antwoordde  mijne  moeder  flauw  en  bedeesd. —  >Juf-, 
frouw  Trotwood,"  zeide  tante  Betsey.  >Gij  hebt  wel  van  haar  gehoord^ 
durfikzeggen?" 

Mijne  moeder  antwoordde,  dat  zij  dat  genoegen  had  gehad;  en  zij  had 
daarbij  de  onaangename  bewustheid,  dat  het  scheen  als  wilde  zij  te  ken- 
nen  geven,  dat  dit  genoegen  juist  niet  zeer  groot  was  geweest. 

>Nu  ziet  gij  haar,"  zeide  tante  Betsey. 

Mijne  moeder  boog  haar  hoofd  en  verzocht  haar  om  binnen  te  komen. 

Zij  gingen  naar  de  kamer,  waaruit  mijne  moeder  gekomen  was,  dewijl 
in  de  pronkk^mer,  aan  de  andere  zijde  van  de  gang,  geen  vuur  aan  was 
—  er  was  eigenlijk  sedert  de  begrafenis  van  mijn  vader  niet  gestookt;  ea 
toen  zij  beiden  daar  zalen  en  tante  Betsey  niet  sprak,  begon  mijne  moe- 
der, na  eene  vruchtelooze  poging  om  zich  te  bedwingen,  te  schreien. 

>0,  tut,  tut,  tut!"  zeide  tante  Betsey  haastig.  >Doe  dat  niet.  Kom, 
kom !" 

Mijne  moeder  kon  het  evenwel  niet  laten,  en  schreide  dus  zoo  lang  tot 
zij  had  uitgeschreid. 

>  Neem  uwe  muts  af,  kind,"  zeide  tante  Betsey,  >  en  laat  ik  u  eens  zien." 

Mijne  moeder  was  te  bang  voor  haar  om  dit  zonderlinge  verzoek  af  te 
slaan,  al  was  zij  genegen  geweest  om  dit  te  toen.  Zij  deed  dus  wat  haar 
gezegd  werd,  en  wel  met  zulke  bevende  handen,  dat  hare  haren  (die  bij- 
zonder  welig  en  fraai  waren)  over  haar  gezicht  heenvielen. 

>Wel  lieve  hemel!"  riep  tante  Betsey  uit.  >Gij  zijt  waarlijk  nog  eca 
Idndje,  dat  men  op  schoot  zou  nemen !"  ^     ^ 


&. 


BHJNE  MOEDER  IS  NIET  OP   HAAR  6EMAK. 


Mljne  moeder  zag  er  zeker,  zelfs  voor  hare  jaren,  buitengemeen  jeug- 
-dig  uit.  Zij  liet  haar  hoofd  hangen,  alsof  dit  hare  schuld  was,  arme  vrouw, 
-en  zeide  snikkende,  dat  zij  waarlijk  bang  was  dat  zij  eeneheelkinderach- 
t^e  weduwe  was,  en  ook  eene  heel  kinderachtige  moeder  zou  zijn,  als 
zij  in  leven  bleef.  In  de  korte  poos  van  stilte,  die  hierop  volgde,  verbeeldde 
zij  zich,  dat  tante  Betsey  hare  haren  aanraakte,  en  dat  wel  met  geene  on- 
zachte  hand;  maar  toen  zij  met  schroomvallige  hoop  naar  haar  opkeek, 
zag  zij,  dat  die  juffrouw,  met  den  rand  van  haar  rok  omgeslagen,  hare 
lianden  over  €€ne  knie  gevouwen,  en  hare  voeten  op  den  haardrand^ 
:somber  in  het  vuur  zat  te  staren. 

>In  's  hemels  naam,''  zeide  tante  Betsey  op  eens,  >waarom  Kraaien- 
hof  ?"  —  >Meent  gij  het  huisr"*  vroeg  mijne  moeder.  —  >Waarom 
Kraaienhof?"  herhaalde  tante  Betsey.  »Keukenhof  zou  veel  beter  gepast 
hebben,  als  gij  een  van  beiden  gezonde  denkbeelden  van  het  leven  hadt 
gehad."  —  iCopperfield  heeft  dien  naam  gekozen,"  antwoordde  mijne 
tnoeder.  iToen  hij  het  huis  kocht,  beviel  het  hem  dat  er,  naar  hij  dacht, 
kraaien  in  den  omtrek  nestelden." 

De  avondwind  maakte  juist  zulk  een  gerucht  in  eenige  hooge  olmen 
achter  in  den  tuin,  dat  mijne  moeder  en  tante  Betsey  beiden  niet  konden 
nalaten  daarheen  om  te  kijken.  Terwijl  de  olmen  naar  elkander  overbo- 
gen,  gelijk  reuzen,  die  elkaar  geheimen  toefluisterden,  en,  na  eenige 
seconden  van  zulke  rust,  weder  in  geweldige  beweging  kwamen  en  met 
hunne  wilde  armen  zwaaiden,  alsof  hunnevertrouwelijke  mededeelingen 
waarlijk  van  te  goddeloozen  aard  waren  om  hen  hunne  gemoedsrust  te 
laten  behouden,  zag  men  eenige  oude,  door  het  weder  geteisterde  en  ge- 
havende  kraaiennesten,  die  de  hoogste  takken  bezwaarden,  heen  en  we- 
der slingeren,  gelijk  wrakken  op  eene  stormachtige  zee. 

1  Waar  zijn  de  beesten  ?"  vroeg  tante  Betsey. — >  De  — ?"  Mijne  moeder 
had  aan  lets  anders  zitten  denken.  —  »De  kraaien  —  waar  zijn  zij  geble- 
▼cn  ?"  vroeg  tante  Betsey.  —  >  Er  zijn  er  geen  geweest  zoolang  wij  hier 
gewoond  hebben,"  antwoordde  mijne  moeder.  iWij  dachten  —  mijn 
Copperfield  dacht  —  dat  hier  al  heel  veel  kraaien  nestelden;  maar  het 
waren  zeer  oude  nesten,  die  de  vogels  reeds  lang  hadden  verlaten."  — 
^ David  Copperfield  heel  en  al !"  zeide  tante  Betsey,  i  David  Copperfield 
▼an  top  tot  teen !  Noemt  een  huis  Kraaienhof,  al  is  er  geen  kraai  in  de 
nabijheid,  en  neemt  de  vogels  maar  op  goed  geloof  aan,  omdat  hij  de 
nesten  ziet!"  —  iMijnheer  Copperfield,"  antwoordde  mijne  moeder,  >is 
<lood,  en  als  gij  bij  mij  met  minachting  van  hem  durfl  spreken  — " 

Mijne  arme  moeder  koesterde,  geloof  ik,  voor  een  oogenblik  het 
Toomemen  tot  een  gewelddadigen  aanval  op  mijne  tante,  die  haar 
.^emakkeHjk  met  6€ne  hand  had  kunnen  omgooien,  zelfs  al  was  mijne 
moeder  door  haar  toestand  veel  beter  voor  zoo  iets  geschikt  geweest  dan 
<zij  dien  avond  was.  Maar  terwijl  zij  van  haar  stoel  oprees,  gmg  die  drift 
Toorbij;  zij  ging  zeer  zachtzinnig  weder  zitten  en  yiel  in  flauwte. 

Toen  zij  weder  bij  zich  zelve  kwam.  of  tante  Betsey  haar  had  bijgehol- 
pen,  hoe  het  dan  ook  was,  zag  zij  de  laatste  bij  het  venster  staan.  De 
«chemering  ging  nu  reeds  in  duistemis  over;  en  hoe  flauw  zij  elkander 


DAVID  COPPERPIELD. 


ook  zagen,  hadden  zij  dit  zonder  de  hulp  van  het  vuurniet  kunnendoen*. 

tWel?"  zeide  tante  Betsey,  naar  haar  stoel  terugkomende,  alsof  zif 
maar  eens  even  had  gaan  uiticijken ;  >  en  wanneer  rekent  gij . . .  /'  —  >Ik 
beef  overal,"  stamelde  mijne^moeder.  ilkweetnietwatmijoverkomU 
Ik  zal  zeker  sterven."  —  >Neen,  neen,  neen,"  zeide  tante  Betsey.  >  Gij 
moest  maar  wat  thee  drinken."  —  9  Och  Heere,  Heere,  denkt  gij,  dat  die 
mij  goed  zal  doen?"  riep  mijne  moeder  radeloos  uit,  —  i  Wei  zeker," 
antwoordde  tante  Betsey.  >Het  is  niets  anders  dan  verbeelding.  Hoe 
moet  ik  uw  meisje  noemen  ?"  —  >Ik  weet  nog  niet  of  het  wel  een  meisje 
zal  zijn,"  antwoordde  mijne  moeder  onnoozel. — i  God  zegen  het  kind  !*^' 
riep  tante  Betsey,  en  herhaalde  aldus  de  tweede  spreuk  op  het  spelden- 
kussen  boven  in  de  lade,  die  zij  echter  op  mijne  moeder,  in  plaats  van 
mij,  toepaste.  iDat  meen  ik  niet  Ik  meen  uw  dienstmeisje."  —  >Peg- 
gotty,"  zeide  mijne  moeder.  —  >Peggotty !"  herhaalde  tante  Betsey  met 
zekere  verontwaardiging.  >Wilt  ^e  mij  ze^gen,  kind,  dat  er  ooit  een 
menschelijk  wezen  naar  eene  chnstenkerk  is  ge|;aan  en  zich  Peggotty^ 
heeft  laten  doopen?"  —  >Dat  is  haar  van,"  zeide  mijne  moeder  be- 
schroomd.  iMijn  Copperheld  liet  haar  daarbij  noemen,  omdat  zij  den- 
zelfden  doopnaam  had  als  ik."  —  >Hier,  Peggotty !"  riep  tante  Betsey^ 
de  kamerdeur  openende.  9  Geef  thee.  Uwe  meesteres  is  niet  al  te  wel^ 
Talmniet!" 

Nadat  zij  dit  bevel  had  uitgevaardigd,  met  zooveel  gezag  alsof  zij  eene 
erkende  autoriteit  in  huis  was  geweest,  zoolang  dat  huis  gestaan  had,  en 
eens  had  uitgekeken  om  zich  aan  de  verbaasde  Peggotty  te  laten  zien^ 
die  op  het  geluid  eener  vreemde  stem  met  eene  kaars  de  gang  door- 
kwam,  sloot  tante  Betsey  de  deur  weder  en  zette  zich  weder  neer,  evenals- 
te  voren,  met  de  voeten  op  den  haardrand,  den  rok  van  hare  japon  om— 
geslagen  en  hare  handen  over  66ne  knie  gevouwen. 

9  Gij  hebt  zoo  daar  even  gezegd,  dat  ge  niet  wist  of  het  wel  een  meisje 
zou  zijn,"  zeide  tante  Betsey,  ilk  twijfel  er  niet  aan  of  het  zal  een  meisje 
wezen.  Ik  heb  een  voorgevoel,  dat  het  een  meisje  wezen  moet.  Nu  kindy. 
van  het  oogenblik  af,  dat  dat  meisje  in  de  wereld  is. ..."  —  Of  misschien 
jongen,"  nam  mijne  moeder  de  vrijheid  om  er  tusschen  te  voegen. — >Ik 
zeg  u,  ik  heb  een  voorgevoel,  dat  het  een  meisje  moet  wezen,"  ant- 
woordde tante  Betsey.  iSpreek  mij  toch  niet  tegen.  Van  het  oogenblik 
af,  dat  dat  meisje  in  de  wereld  is,  ben  ik  voomemens  haar  mij  aan  te 
trekken.  Ik  wil  hare  peet  zijn,  en  ik  verzoek  u  haar  Betsey  Trotwood 
Copperfield  te  laten  noemen.  Met  deze  Betsey  Trotwood  moeten  geene 
verkeerdheden  plaats  hebben.  Met  haar  hartje,  arme  lieve  kleine,  moet 
geen  spel  gedreven  worden.  Zij  moet  verstandig  worden  groot  gebracht: 
en  wel  gewaarschuwd  om  geen  dwaas  vertrouwen  te  bewijzen,  waar  men 
dat  niet  verdient.  Dat  moet  ik  tot  mijne  zorg  maken." 

Na  ieder  van  deze  geze^den  gaf  tante  Betsey  een  ruk  met  haar  hoofd^ 
alsof  hare  eigene  oude  gneven  in  haar  binnenste  woelden,  en  het  haar 
veel  zelfbedwang  kostte  om  daarvan  niet  duidelijker  te  spreken.  Zdo 
dacht  mijne  moeder  ten  minste,  terwijl  zij  haar  bij  het  schijnsel  van  het 
bijna  uitgebraude  vuur  gadesloeg ;  te  bang  voor  tante  Betsey,  te  vol  pijui 


L. 


MXJNE  MOEDER  GEVO&LT  ZICH  ONPASSELIJK 


cn  onnist,  en  veel  te  verlegen  en  verward,  om  iets  zeer  duidelijk  te  kun- 
Dcn  waamemen  of  te  weten  wat  zij  zeggen  moest 

lEn  was  David  goed  voor  u,  kind  f"  vroeg  tante  Betsey,  toen  zij  een 
poosje  had  gezwegen  en  die  bewegingen  met  haar  hoofd  langzamerhand 
hadden  opgehouden.  >Hadt  gij  een  vergenoegd  leven  met  elkander  ?" — 
fWij  zijn  zeer  gelukkig  geweest,"  antwoordde  mijne  moeder.  iMijn 
Copperield  was  maar  al  te  goed  voor  mij."  —  >Zoo !  Hij  heeft  u  dus 
bedorvea,  zou  ik  denken  ?"  hervatte  tante  Betsey.  —  »  Om  in  deze  barre 
werdd  weder  geheel  alleen  te  zijn  en  op  mij  zelve  te  staan ;  ja,  ik  vrees, 
dat  hij  dat  waarlijk  gedaan  heeft,"  snikte  mijne  moeder.  — iWelnu, 
schrei  maar  niet!"  zeide  tante  Betsey.  >Gij  waart  niet  gelijk  gepaard, 
kind  —  als  ooit  twee  menschen  gelijk  gepaard  kunnen  zijn —  en  daarom 
YToeg  ik  dat.  Gij  waart  eene  wees,  niet  waar  ?"  —  >Ja."  —  >En  eene  gou- 
vemante  ?"  —  >Ik  was  bij  de  kleine  kinderen  in  eene  familie,  waar  mijn 
Copperfield  dikwijls  kwam.  Hij  behandelde  mij  heel  vriendelijk,  scheen 
bijzonder  op  mij  te  letten,  bewees  mij  vele  beleefdheden  en  vroeg  mij 
eindelijk.  Ik  gaf  hem  het  jawoord.  £n  zoo  werden  wij  getrouwd,"  zeide 
mijne  moeder  zeer  eenvoudig.  —  >  Ja !  Arm  kind !"  zeide  tante  Betsey 
peinzende,  terwijl  zij  nog  met  een  betrokken  gezicht  in  het  vuur  keek. 
>Verstaat  gij  iets?"  —  iNeem  mij  niet  kwalijk,"  zeide  mijne  moeder 
haperend.  —  >Van  huishouden,  bij  voorbeeld?"  vervolgde  tante  Bet- 
sey. —  iNiet  veel,  vrees  ik,"  antwoordde  mijne  moeder.  >Niet  zooveel 
als  ik  wel  wenschen  zou.  Maar  mijn  Copperfield  leerde  mij . . . ."  —  >Hij 
wist  er  zelf  veel  van,"  merkte  tante  Betsey  terloops  aan.  —  >En  ik  hoop, 
dat  ik  er  wel  in  gevorderd  zou  hebben,  want  ik  was  zeer  verlangend  om 
te  leeren,  en  hij  zeer  geduldig  om  mij  te  onderrichten,  als  die  groote 
ramp  van  zijn  sterven , , ."  Hier  bleef  mijne  moeder  steken  en  kon  geen 
woord  meer  uitbrengen.  —  »Nu,  kom,  kom !"  zeide  tante  Betsey.  —  ilk 
hield  geregeld  mijn  huishoudboekje  en  zag  het  elken  avond  mtt  mijn 
Copperfield  na,"  riep  mijne  moeder,  met  eene  nieuwe  uitbarsting  van 
droefheid,  en  bleef  toen  weder  steken,  —  »  Nu,  kom !"  zeide  tante  Betsey, 
iSchrei  nu  maar  niet  meer."  —  lEn  ik  kan  u  verzekeren,  dat  wij  nooit 
een  woord  van  verschil  daarover  hadden,  behalve  als  mijn  Copperfield 
cr  tegen  had,  dat  mijne  drieen  en  vijven  te  veel  op  elkander  geleken,  of 
dat  ik  krulstaarten  aan  mijne  zevens  en  negens  maakte,"  hervatte  mijne 
moeder  met  eene  vemieuwde  uitbarsting,  en  bleef  alweder  steken. — 
tOij  zult  u  zelve  ziek  maken,"  zeide  tante  Betsey,  >en  gij  weet  toch  wel, 
dat  dit  voor  u  en  mijn  pleegdochtertje  niet  zou  deugen.  Kom,  kom !  Dat 
moet  ge  niet  doen." 

Deze  dwangreden  bracht  iets  toe  om  mijne  moeder  te  doen  bedaren, 
hoewel  hare  toenemende  onpasselijkheid  er  misschien  nog  meer  toe 
bijdxoeg.  £r  volgde  eene  poos  van  stUte,  slechts  nu  en  dan  door  eene  ge- 
mompelde  uitroeping  van  tante  Betsey  afgebroken,  die  met  hare  voeten 
op  dai  haardrand  bleef  zitten. 

>  David  had  zijn  geld  op  lijfirente  uitgezet,  dat  weet  ik,"  zeide  zij,  na. 
verloop  van  eenigen  tijd.  t  Wat  heeft  hij  voor  u  gedaan  ?"  —  >Mijn  Cop- 
perfield," zeide  mijne  moeder,  die  tamelijk  veel  moeite  had  om  antwoord 


8  .  DAVID  COPPERFIELD. 


te  geven,  i  is  zoo  goed  en  zorgNruldig  geweest  om  een  gedeelte  daarvan 
op  mij  te  laten  overschrijven."  —  >Hoeveel?"  vroeg  tante  Betsey. — 
>Honderd  en  vijf  pond  's  jaars,"  antwoordde  mijne  moeder. — >Hethad 
erger  kunnen  zijn,"  zeide  mijne  tante. 

Het  woord  %  erger"  kwam  op  het  oogenblik  juist  van  pas.  Mijne  moe- 
der was  onder  het  spreken  zooveel  erger  geworden,  dat  Peggotty,  die 
methettheeblad  en  de  kaarsen  binnenkwam,  terstond  zag  hoe  ongesteld 
zij  was  —  gelijk  tante  Betsey  reeds  vroeger  had  kunnen  zien,  als  het 
maar  licht  genoeg  was  geweest  —  en  haar  met  alien  spoed  naar  boven 
en  naar  bed  hielp.  Terstond  daarop  zond  zij  Ham  Peggotty,  haar  neef, 
die  eenige  dagen  lang,  zonder  dat  mijne  moeder  het  wist,  in  huis  ver- 
scholen  was  geweest,  ten  einde  in  geval  van  nood  als  renbode  te  kunnen 
dienen,  uit,  om  de  baker  en  den  dokter  te  halen. 

Deze  verbondene  mogendheden,  die  weinige  minuten  na  elkander 
aankwamen,  waren  niet  weinig  verbaasd,  toen  zij  eene  onbekende  dame 
van  een  geducht  voorkomen  voor  het  vuur  vonden  zitten,  die  haar  hoed 
aan  haar  linkerarm  had  hangen  en  bezig  was  hare  ooren  met  watten  vol 
te  stoppen.  Daar  Peggotty  niets  van  haar  wist,  en  mijne  moeder  niets  van 
haar  zeide,  was  hare  aanwezigheid  in  de  voorkamer  een  geheimzinnig 
raadsel ;  en  de  omstandigheid,  dat  zij  een  magazijn  van  watten  in  haar 
zak  had,  en  dit  goed  op  die  manier  in  hare  ooren  stopte,  verminderde 
zelfe  de  statigheid  van  haar  voorkomen  niet. 

Toen  de  dokter  naar  boven  was  geweest  en  weder  beneden  was  geko- 
men,  en  zich,  naar  ik  meen,  had  overtuigd,  dat  er  waarschijnlijkheid  be- 
stond,  dat  die  onbekende  dame  en  hij  eenige  uren  bij  elkander  zouden 
moeten  zitten,  begon  hij  lijn  best  te  doen  om  beleefd  en  gezelli^  te  we- 
zen.  Hij  was  een  manueke  zoo  zachtzinnig  en  bedeesd,  als  er  lemand 
onder  geheel  het  mannelijk  geslacht  te  vinden  is.  Hij  ging  zijdelings  de 
kamer  uit  en  in,  om  minder  plaats  te  beslaan.  Hij  stapte  zoo  zacht  als  de 
geestin  Hamlet,  en  nog  langzamer.  Hij  hield  zijn  hoofd  op  zijde,  gedeel- 
telijk  uit  bescheidene  kleinachting  van  zich  zelven,  gedeeltelijk  om  alle 
andere  menschen  met  bescheidenheid  om  eene  verschoonende  behande- 
ling  te  verzoeken.  Het  zou  te  weinig  zijn  te  zeggen,  dat  hij  geenhond  een 
kwaad  woord  zou  hebben  gegeven.  Hij  zou  dit  zelfs  een  doUen  hond 
niet  gedaan  hebben.  Hij  had  zich  misschien  kunnen  verstouten  om  hem 
een  goed  woord  te  geven,  of  een  half  woord,  of  een  stukje  van  een  woord, 
want  hij  sprak  even  langzaam  als  hij  ging ;  maar  hij  had  hem  voor  niets 
op  de  wereld  ruw  of  driffig  kunnen  toespreken. 

Dokter  Chillip  zag  mijne  tante  met  bedeesde  vriendelijkheid  aan,  met 
zijn  hoofd  op  zijde,  maakte  eene  bulging  voor  haar,  en  zeide,  op  de  wat* 
ten  doelende,  terwijl  hij  even  zijn  linkeroor  aanraakte : 

9  Eene  plaatselijke  irritatie,  mejuffrouw  ?" — >  Wat !"  zeide  mijne  tante, 
en  trok  te  gelijk  het  watje  uit  haar  oor,  alsof  het  eene  kurk  was. 

Dokter  ChUlip  schrikte  zoodanig  van  hare  driftigheid  —  gelijk  hij 
mijne  moeder  naderhand  zeide  —  dat  het  waarlijk  een  geluk  was,  dat  hij 
zijne  tegenwoordigheid  van  geest  niet  geheel  en  al  verloor.  Hij  herhaalde 
echter,  zeer  zoetsappig : 


I. 


MIJNE  XANTE  VKRDWUNT  WKDER. 


lEene  plaatselijke  irritatie,  mejufFrouw?"  —  iWat  zottemij!"  ant- 
woordde  mijne  tante,  en  kurkte  zich  in  eens  weder  toe. 

Dokter  Chillip  kon  daarop  niets  anders  doen,  dan  stil  blijven  zitten  en 
haar  bedeesd  aankijken,  terwijl  zij  stil  bleef  zitten  en  in  het  vuur  staarde, 
tot  hij  weder  naar  boven  werd  geroepen.  Na  ongeveer  cen  kwartier  uurs 
afwezig  te  zijn  gebleven,  kwam  hij  terug. 

»Wcl!"  zeide  mijne  tante,  het  watje  uit  het  oor  trekkende,  dat  het 
dichtst  naar  hem  toe  was.  —  iWel,  mejuflfrouw,"  antwoordde  dokter 
Chillip,  >wij  vorderen  langzamerhand,  mejuffrouw,"  —  >Ba-a-ah"  zeide 
mijne  tante  met  een  langen  tremulant  op  die  minachtende  uitroeping,  en 
kurkte  zich  weder  toe  gelijk  te  voren. 

Waarlijk  —  waarlijk  —  gelijk  dokter  Chillip  mijne  moeder  zeide,  hij 
was  er  bijna  van  ontzet ;  zeUs  alleen  als  man  van  het  vak  sprekende,  was 
hij  er  waarlijk  bijna  van  ontzet.  Doch  hij  bleef  haar,  niettemin,  bijna  twee 
uren  lang  zitten  aankijken,  terwijl  zij  naar  het  vuur  zat  te  staren,  tot  hij 
weder  naar  boven  werd  geroepen.  Nogmaals  kwam  hij  na  eene  poos  van 
afwezigheid  terug. 

1  Wei  ?"  zeide  mijne  tante,  wederom  het  watje  uit  haar  oor  halende.  — 
>Wel,  mejuffrouw"  antwoordde  dokter  Chillip,  i  wij  vorderen  —  langza- 
merhand." —  1  Ja-a-ah !"  zeide  mijne  tante.  Zij  gaf  hem  zulk  een  snauw, 
dat  dokter  Chillip  het  werkelijk  niet  verdragen  kon.  Het  was  waarlijk  ge- 
nocg  om  hem  geheel  van  stuk  te  brengen,  zeide  hij  naderhand.  Hij  ging 
liever  buiten  de  kamer  op  de  trap  zitten,  in  het  donker  en  in  een  sterken 
tocht,  tot  hij  wederom  geroepen  werd. 

Ham  Peggotty,  die  op  de  volksschool  ging  en  een  baas  in  zijn  cate- 
dusmus  was,  en  wien  men  dus  voor  een  geloofwaardig  getuige  mag  hou- 
den,  verklaarde  des  anderen  daags,  dat  hij,  toenhij  een  uur  later  toe vallig 
ccns  door  de  kamerdeur  binnenkeek,  dadelijk  door  tante  Betsey  werd 
ontdekt,  die  toen  onrustig  heen  en  weer  stapte,  en  hem  vastgreep  eer  hij 
rich  kon  wegmaken.  Dat  er  nu  boven  in  huis  tusschenbeide  een  geluid 
van  voetstappen  en  stemmen  werd  gehoord,  hetwelk  hij  meende  dat  die 
wa^  niet  konden  afsluiten,  daar  het  duidelijk  bleek^  dat  de  dame  hem 
gepakt  had  om  een  slachtoflfer  te  hebben,  waartegen  zij,  wanneer  die  ge- 
faiiden  zich  het  hardst  lieten  hooren,  hare  overmatige  onrustkon  uitlaten. 
Dat  zij  hem  bij  zijn  kraag  vasthield  en  zoo  gedurig  op  en  neer  liet  stap- 
pen  (aJsof  hij  te  veel  opium  had  gebruikt)  en  bij  bovengemelde  gelegen- 
heden  zijne  haren  in  de  war  haalde,  zijn  linnen  kreukelde,  z  ij  n  e  ooren 
dichtstopte,  alsof  zij  die  met  hare  eigene  verwarde,  en  hem  op  andere 
manieren  havende  en  mishandelde.  Dit  werd  gedeehelijk  door  mijne 
tante  bevesdgd,  die  hem  tegen  half  een,  kort  na  dat  hij  was  losgelaten, 
wedereag,  en  verklaarde,  dat  hij  toen  even  rood  was  als  ik. 

De  zachtzinnige  dokter  Chillip  kon  op  zulk  een  tijd  —  zoo  al  Doit  — 
niet  haatdragend  zijn.  Hij  ging.  zoodra  hij  gemist  kon  worden,  naar  de 
▼oorkamer,  trad  zijdelings  de  deur  binnen,  en  zeide  op  zijn  zoetsappig- 
stentoon: 

»Wel  mejufifrouw,  het  doet  mij  genoegen  u  te  mogen  feliciteeren."  — 
tWaarmee  ?"  zeide  mijne  tante  scherp. 


XO  DAVID  COPPERFIELD. 


Dokter  Chillip  ontstelde  alweder  van  hare  buitengemeene  barschheid 
en  drifligbeid.  Hij  boog  dus  maar  eens  en  glimlachte  eens,  om  haar  wat 
zachter  te  stemmen. 

t  Wei,  goede  hemel,  wat  scheelt  dien  man  toch  ?"  riep  mijne  tante  onge- 
duldig  uiL  9  Kan  hij  niet  spreken  ?"  —  >Wees  bedaard,  fievejuffrouw,'^ 
zeide  dokter  Chillip  op  zijn  zachtsten  toon.  >Er  bestaat  geene  reden  meer 
om  u  ongerust  te  maken,  mejuffrouw.  Wees  bedaard." 

Men  heefl  het  sedert  bijna  voor  een  wonder  gehouden,  dat  mijne  tante 
hem  niet  aanpakte  en  been  en  weer  schudde,  om  zoo  uit  hem  te  schud- 
den,  wat  hij  te  zeggen  had.  Zij  schudde  slechts  haar  eigen  hoofd,  maar 
dit  deed  zij  op  eene  manier,  die  hem  bijna  deed  bezwijmen. 

t  Wei,  mejuffrouw,"  hervatte  dokter  Chillip,  zoodra  hij  er  moeds  ge- 
noeg  toe  had,  het  doet  mij  genoegen  u  te  mogen  feliciteeren.  Alles  is  af* 
geloopen,  mejuflfrouw,  en  dat  wel  gelukkig  afgeloopen," 

Gedurende  de  vijf  minuten,  of  daaromtrent,  die  dokter  Chillip  aan  het 
uitspreken  dezer  redevoering  wijdde,  hield  mijne  tante  hem  strak  in  het 
oog. 

>  Hoe  gaat  het  haar  ?"  zeide  mijne  tante,  hare  armen  over  elkander 
slaande,  met  haar  hoed  nog  aan  den  linker  hangende.  —  i  Wel,  mejuf- 
frouw, zij  zal  spoedig  geheel  op  haar  gemak  zijn,  hoop  ik,"  antwoordde 
dokter  Chillip;  izooveel  op  haar  gemak  als  men  kan  verwachten, dat 
eene  jonge  moeder,  onder  zulke  treurige  huiselijke  omstandigheden,  zal 
wezen.  Er  behoeft  volstrekt  geen  bezwaar  gemaakt  te  worden,  dat  gij 
haar  zoo  met  een  eens  gaat  zien,  mejuffrouw.  Het  zal  haar  misschien 
goeddoen."  —  >En  z  ij.  Hoe  is  z  ij  ?"  zeide  mijne  tante  scherp. 

Dokter  Chillip  hield  zijn  hoofd  nog  wat  meer  op  zijde  en  keek  mijne 
tante  aan  ^elijk  een  mak  vogeltje. 

>  De  kleme,"  zeide  mijne  tante. »  Hoe  is  zij  f " — i  Ik  meende,  dat  gij  het 
al  wist,  mejuflfrouw,"  antwoordde  dokter  Chillip.  iHet  is  een  jongen.'* 

Mijne  tante  sprak  geen  woord  meer,  maar  nam  haar  hoed  bij  de  linten, 
bijwijze  van  een  slinger,  deed  daarmede  een  slag  naardesdokters  hoofd ^ 
zette  hem  op,  zoo  verbogen  als  hij  was,  ging  naar  buiten  en  kwam  niet 
terug.  Zij  verdween  gelijk  eene  onvergenoegde  fee;  of  gelijk  een  van  die 
wezens,  welke  ik,  volgens  het  volksvooroordeel,  moest  kunnen  zien,  en 
kwam  nooit  weder  terug. 

Neen.  Ik  lag  in  mijn  wiegje,  en  mijne  moeder  lag  in  haar  bed;  maar 
Betsey  Trotwood  Copperfiield  bleefvooraltijdinhetlandderdroomea 
en  schimmen,  het  geduchte  gewest,  waaruit  ik  zoo  pas  was  komen  aan- 
reizen ;  en  het  licht,  dat  uit  het  venster  onzer  kamer  straalde,  bescheen 
de  laatste  aardsche  rustplaats  van  al  zulke  reizigers  en  den  heuvel,  die 
het  stof  bedekte  van  hem,  zonder  wien  ik  er  nooit  zou  zijn  geweest. 


i. 


BERSTB  INDRUKKEN.  n 


n. 

IK  BEGIN  OP  TE  MERKEN. 


De  eerste  voorwerpen,  die  een  duidelijken  vorm  voor  mij  aannemeD^ 
als  ik  ver  terug  in  het  ledige  mijner  vroegste  kihdsheid  zie,  zijn  mijne 
moeder  met  hare  fraaie  haren  en  haar  jeugdig  figuurtje,  en  Peggotty,  met 
geheel  geene  figunr,  oogen  zwart,  zoodat  zij  hunne  geheele  nabijheid  in, 
haar  gezicht  schenen  te  verdonkeren,  en  wangen  en  armen  zoo  hard  en 
rood,  dat  ik  mij  verwonderde  dat  de  vogels  niet  liever  aan  haar  pikteiv 
dan  aan  appelen. 

Ik  meen  mij  deze  twee  nog  te  kunnen  herinneren  op  eenigen  afstand. 
tegenover  elkander,  in  mijne  oogen  veel  kleiner  geworden  doordat  zij 
bdLten  of  op  den  grond  knielden,  terwijl  ik  wa^gelend  van  de  eene  naar 
de  andere  liep.  £r  is  mij  nog  eene  voorsteUmg,  die  ik  niet  van  eene 
wezcnlijke  herinnering  kan  onderscheiden,  bijgebleven  van  Peggotty'a. 
voorvinger,  dien  zij  mij  placht  toe  te  steken,  en  dat  die  ruw  was  van  het 
naaien,  evenals  een  muskaatraspje. 

Dit  kan  wel  verbeelding  zijn,  hoewel  ik  denk,  dat  het  geheugen  der 
meeste  menschen  verder  in  de  kindsheid  kan  teruggaan  dan  men  veelal 
meent;  evenals  ik  geloof^  dat  het  waamemingsvermogen  bij  vele  nog 
zeer  jonge  kinderen  een  waarlijk  verwonderenden  trap  van  scherpheid 
en  juistheid  bezit  Ik  ben  zelfe  van  gedachte^  dat  men  van  de  meeste  voU 
wassenen,  die  in  dit  opzicht  uitmunten,  met  meer  juistheid  zou  kunnen 
zeggen^  dat  zij  dit  vermogen  niet  verloren,  dan  dat  zij  het  verworven  heb'* 
ben;  des  te  meer,  daar  ik  doorgaans  opmerk,  dat  zulke  menschen  zekere 
frischheid,  zachtaardigheid  en  vatbaarheid  voor  genoegens  behouden^ 
die  insgelijks  een  erfgoed  zijn,  dat  zij  uit  hunne  kindsheid  hebben  be- 
waard. 

Ik  zou  wel  kunnen  vreezen,  dat  ik  aan  het  >rondzwalken''  ben,  terwijl 
ik  mij  ophoud  om  dit  te  zeggen,  indien  het  mij  niet  tot  de  opmerking 
voerde,  dat  ik  dezt  besluiten  gedeeltelijk  op  mijne  eigeneinnerlijkeerva« 
ring  heb  gegrond ;  en  wanneer  het  uit  iets,  dat  ik  in  dit  verhaal  aanteeken^ 
mocht  blijken,  dat  ik  als  kind  een  buitengemeen  waamemingsvermogen 
bezat,  of  dat  ik  als  man  eene  levendige  herinnering  van  mijne  kindsheid 
bewaard  heb,  maak  ik  zonder  twijfel  aanspraak  op  beide  deze  eigenaar« 
dige  begaafdheden. 

Wanneer  ik,  gelijk  ik  zeide,  in  het  ledige  mijner  vroegste  kindsheid 
terugzie,  zijn  oe  eerste  voorwerpen,  die  ik  mij,  als  afgezonderd  van  eenQ 
verwarring  van  allerlei  dingen  en  op  zich  zelven  staande,  kan  herinne* 
ren,  mijne  moeder  en  Peggotty.  Wat  herinner  ik  mij  nog  meer  ?  Laat 
eenszien. 

Uit  den  nevel  komt  nog  ons  huis  —  niet  nieuw  voor  mij,  maar  mij  zel& . 
in  de  vroegste  herinnering  daarvan  gemeenzaam  bekend.  Beneden  ia. 
Peggotty's  keuken,  die  op  eene  achterplaats  uitkomt ;  met  een  duivenhok, 
zonder  duiven^  op  een  paal  in  het  midden ;  een  groot  hondenhok,  zonder 
hond,  in  een  hoek,  en  een  aantal  kippen,  die  mij  geducht  groot  voorko% 


t2  DAVID  COPPERFIELD. 


toen  en  op  eene  woeste,  dreigende  manier  rondstappen.  Er  is  een  haan, 
die  op  een  paal  vliegt  om  te  kraaien,  en  bijzonder  op  mij  schijnt  teletten 
als  ik  door  het  keukenraam  naar  hem  kijk,  en  mij  dan  doet  beven,  zoo 
kwaadaardig  als  hij  er  uitziet.  Van  de  ganzen  buiten  het  zijpoortje,  die 
mij  met  uitgestrekte  halzen  komen  nawaggelen  als  ik  dien  kant  heen 
kom,  droom  ik  des  nachts,  gelijk  iemand,  door  wilde  dieren  omringd, 
van  leeuwen  zou  droomen. 

Hier  is  een  lange  gang  —  welk  een  verbazend  vergezicht  maak  ik  er 
van  —  die  van  Peggotty's  keuken  naar  de  voordeur  loopt.  Eene  donkere 
provisiekamer  komt  daarin  uit,  en  dat  is  eene  plaats  om  des  avonds  hard 
voorbij  te  loopen ;  want  ik  weet  niet  wat  er  tusschen  die  tonnen,  potten 
en  oude  theekisten  mag  schuilen,  als  er  niet  iemand  met  een  flauw  lichje 
in  is,  en  de  duffe  lucht,  die  een  reuk  van  zeep,  ingemaakt  goed,  peper, 
kaarsen  en  koffie,  alles  in  eens,  heeft,  de  deur  laat  uitkomen.  Dan  zijn  er 
twee  voorkamers :  de  voorkamer,  waar  wij  des  avonds  zitten,  mijne  moe- 
der  en  ik  en  Peggotty  —  want  Peggotty  komt  ons  altijd  gezelschap  hou- 
den,  als  haar  werk  gedaan  is  en  wij  alleen  zijn —  en  de  beste  voorkamer, 
waar  wij  des  zondags  zitten,  deftiger,  maar  niet  zoo  genoeglijk.  Die  kamer 
heeft  iets  naargeestigs  voor  mij,  want  Peggotty  heeft  mij  verteld  —  ik 
weet  niet  wanneer,  maar  het  schijnt  eeuwen  geleden  —  van  mijn  vaders 
begrafenb,  en  dat  de  menschen,  die  medegingen,  daar  hunne  zwarte 
mantels  omkregen.  Op  een  zondagavond  leest  mijne  moeder  in  die 
kamer  voor  Peggotty  en  mij,  hoe  Lazarus  uit  den  dood  werd  opgewekt. 
En  ik  word  zoo  angstig  daarvan,  dat  zij  mij  naderhand  uit  het  bed  moe- 
ten  nemen,  en  mij  uit  het  venster  der  slaapkamer  het  stille  kerkhof  laten 
zien,  waar  de  dooden,  onder  den  plechtigen  maneschijn,  alien  in  hunne 
graven  liggen  te  rusten. 

Er  is  nergens  iets  half  zoo  groen,  dat  ik  weet,  als  het  gras  van  dat 
kerkhof;  niets  half  zoo  lommerrijk  als  de  boomen,  die  daar  staan ;  niets 
half  zoo  rustig  als  de  grafzerken.  De  schapen  grazen  daar,  alsik  des  mor- 
gens  vroeg,  in  mijn  bedje,  dat  in  een  afgeschoten  kamertje  achter  de 
kamer  mijner  moeder  staat,  op  mijne  knieen  overeind  kom  om  er  naar 
te  kijken  5  en  dan  zie  ik  het  roode  licht  op  den  zonnewijzer  schijnen,  en 
denk  bij  mij  zelven :  »Is  de  zonnewijzer  blij,  dat  zou  ik  wel  eens  willen 
weten,  dat  hij  weer  kan  zeggen  hoe  laat  het  is  ?" 

Hier  is  onze  bank  in  de  kerk.  Welk  een  hoog  beschot  heeft  die  bank ! 
Dichtbij  is  een  venster,  waaruit  men  ons  huis  kan  zien,  en  00k  onder  den 
ochtendgodsdienst  dikwijb  door  Peggotty  wordt  gezien,  die  zich 
gaame  zooveel  zij  kan  verzekert,  dat  het  niet  bestolen  wordt,  of  niet  in 
brand  staat.  Maar  hoewel  Peggotty's  oogen  zwerven,  neemt  zij  het  zeer 
kwalijk  als  de  mijne  dat  doen,  en  beduidt  zij  mij,  als  ik  opdebankopsta, 
met  een  donkeren  blik,  dat  ik  naar  den  doming  moet  kijken.  Maar  ik 
kan  niet  altijd  naar  hem  kijken  —  ik  ken  hem  ook  wel  als  hij  dat  witte 
ding  niet  aanheeft,  en  ik  ben  bang,  dat  hij  zich  zal  verwonderen  waarom 
ik  hem  zoo  aanstaar,  en  misschien  onder  den  dienst  zal  ophouden  om  mij 
dat  te  vragen  —  en  wat  zal  ik  dan  doen  ?  Gapen  is  eene  ijselijkheid,  maar 
ik  moet  het  toch  somtijds  doen.  Ik  kijk  naar  mijne  moeder,  maar  zij 


L 


VROEGSTE   HERINNERINGEN. 


n 


houdt  zich  alsof  zij  mij  niet  zag.  Ik  kijk  naai'  een  jongen  in  de  verte,  en 
hij  trekt  gezichten  tegen  mij.  Ik  kijk  naar  den  zonneschijn,  die  door  d^ 
openstaande  deur  van  het  portaal  binnenkomt,  en  daar  zie  ik  een  dwa« 
laid  schaap  —  ik  meen  geen  zondaar,  maar  een  wezenlijk  schaap  —  dat 
half  gezind  is  om  in  de  kerk  te  komen.  Ik  gevoel  dat  ik,  als  ik  langer 
daamaar  kijk,  in  verzoeking  zal  komen  om  hardop  iets  te  zeggen ;  en  hoe 
zou  het  dan  met  mij  gaan !  Ik  kijk  omhoog  naar  de  grafschr^en  aan  de 
muren,  en  poog  aan  mijnheer  Bodgers,  in  leven  ingezetene  van  dit  kerspel, 
te  denken,  en  hoe  mevrouw  Bodgers  het  zich  moet  hebben  aangetrok^ 
ken,  toen  mijnheer  Bodgers  met  zware  ziekte  werd  bezocht  en  alle  ge- 
neesmeesters  nutteloos  waren.  Ik  ben  benieuwd  of  zij  dokter  Chillip  er 
bij  geroepen  hebben,  en  of  hij  ook  nutteloos  was ;  en  zoo  ja,  hoe  het  hem 
dan  bevalt  eens  in  de  week  daaraan  herinnerd  te  worden.  Ik  kijk  van 
dokter  Chillip,  met  zijne  zondagsche  das,  naar  den  preekstoel,  en  denk, 
welk  een  goed  plaatsje  die  zou  zijn  om  in  te  spelen,  en  welk  een  kasteel 
hij  zou  wezen,  als  een  andere  jongen  de  trap  opkwam  om  het  aan  te  val- 
len,  en  hem  dan  het  fluweelen  kusseh  met  kwasten  op  zijn  hoofd  werd 
gegooid.  Door  den  tijd  vallen  mijne  oogen  langzamerhand  dicht;  en 
nadat  ik  mij  eerst  verbeeld  heb  den  doming  in  de  warmte  een  slaperig 
liedje  te  hooren  zingen,  hoor  ik  niets  meer,  tot  ik  met  een  smak  van  de 
bank  val,  en  meer  dood  dan  levend  door  Peggotty  word  weggebracht. 

En  nu  zie  ik  de  buitenzijde  van  ons  huis,  met  de  klapvensters  der  slaap- 
kamers,  die  openstaan  om  de  geurige  lucht  binnen  te  laten,  en  de  geha^ 
Tcnde  oude  kraaiennesten,  die  nog  in  de  olmen  aan  het  eind  van  den 
tain  v66r  het  huis  hangen  te  schommelen.  Nu  ben  ik  in  den  tuin  achter 
het  huis,  voorbij  de  plaats  met  het  ledige  duiven-  en  hondenhok  —  eene 
warande  voorkapelletjes,  herinner  ik  mij,  met  eene  hooge  schutting,  een 
poortje  en  een  hangslot;  waar  het  fruit  aan  de  boomen  hangt,  rijper  en 
ovcrvloediger  dan  ik  sedert  ooit  het  fruit  in  eenigen  anderen  tuin  heb  ge» 
zien,  en  waar  mijne  moeder  er  van  plukt  in  een  mandje,  terwijl  ik  er  bij 
sta,  haastig  de  gesnoepte  aalbessen  verzwelg,  en  dan  mijn  best  doe  om  te 
kijken  alsof  ik  nergens  van  wist.  £r  komt  een  sterke  wind  op,  en  de  zo« 
mer  is  in  een  oogenblik  om.  Wij  spelen  in  de  winteravondschemering  en 
dansen  in  de  voorkamer  rond.  Als  mijne  moeder  buiten  adem  is  en  in 
een  leuningstoel  zit  te  rusten,  blijf  ik  staan  kijken  hoe  zij  hare  glanzige 
knillen  om  hare  vingers  windt,  en  het  lijQe  van  hare  japon  naar  omlaag 
trekt,  en  niemand  weet  beter  dan  ik,  dat  zij  er  gaame  zoo  goed  uitziet,  en 
grootsch  is  dat  zij  zoo  mooi  is. 

Dit  behoort  onder  mijne  vroegste  herinneringen.  Dit,  en  eene  bewust- 
heid  dat  wij  beiden  eeni^zins  ban^  voor  Peggotty  waren,  en  ons  in  de 
meeste  dingen  aan  haar  wil  onderschikten,  behoorden  onder  de  vroegste 
meeningen  —  indien  zij  zoo  mogen  genoemd  worden  —  die  ik  ooit  uit 
datgene,  wat  ik  zag,  ontleende. 

P^lgotty  en  ik  zaten  op  een  avond  alleen  bij  het  vuur  in  de  voorka- 
mer. Ik  had  Peggotty  van  krokodillen  voorgelezen.  Ik  moet  bijzonder 
dnidelijk  hebben  gelezen,  of  de  goede  ziel  moet  met  bijzonder  veel  be* 
laogsteUing  hebben  geluisterd,  want  ik  herinner  mij,  dat  zij,  toen  ik  ge« 


DAVID  COPPERFIELD. 


daan  had,  zich  nevelachtig  voorstelde  dat  zij  eene  soort  van  groente  wa- 
I^en.  Ik  was  moede  van  het  lezen  en  halfdood  van  den  vaak ;  zoaar  daar 
ikj  als  eene  bijzondere  gtmst,  verlof  had  bekomen  om  op  te  blijven  tot 
mijne  moeder  thuis  kwam,  die  bij  buren  den  avond  doorbracht,  had  ik 
(natuurlijk)  liever  op  mijn  post  willen  sterven  dan  naar  bed  gaan.  Ik  was 
tot  een  trap  van  slaperigheid  gekomen,  waarop  Peggotty  zich  hoe  langer 
hoe  meer  scheen  uit  te  zetten  en  vervaarlijk  poot  te  worden.  Ik  hield 
cchter  mijne  oogleden  met  mijne  twee  voorvingers  omhoog,  en  keek 
haar.  terwijl  zij  zat  te  naaien^  strak  aan ;  en  te  gelijk  keek  ik  naar  het 
eindje  waskaars,  dat  zij  gebrmkte  om  haar  draad  door  te  halen  —  hoe 
oud  scheen  het  te  zijn,  overal  zoo  ingekorven !  —  naar  het  huisje  met  een 
Btrooien  dak,  waarin  haar  elleraaatje  woonde ;  naar  haar  naaikistje,  met 
een  schuifdeksel,  en  een  gezicht  der  St.  Paulskerk  (met  een  rozerooden 
koepel)  daarop  geschilderd ;  naar  den  koperen  vingerhoed  aan  haar  vin- 
ger,  en  dan  weder  naar  haar  zelve,  die  ik  voor  mooi  hield.  Ik  gevoelde 
mij  zoo  slaperig,  dat  ik  wel  wist  dat  ik  weg  zou  zijn,  zoodra  ik  maar  iets 
tiit  het  gezicht  verloor. 

t  Peggotty,"  zeide  ik  eenskkps,  9  zijt  ge  wel  ooit  getrouwd  geweest  ?" — 
tWel  Heere,  jonge  heer  David,"  antwoordde  Peggotty,  >hoe  komt  u  dat 
Inhethoofd!" 

Zij  antwoordde  met  zulk  een  opvliegen,  dat  ik  er  geheel  wakker  van 
werd.  Toen  hield  zij  op  met  naaien  en  keek  mij  aan,  terwijl  zij  hare 
baald  nitgetrokken  hield  zoo  lang  de  draad  was. 

tMaar  z  ij  t  ge  dan  ooit  getrouwd  geweest,  Peggotty  ?"  begon  ik  weder. 
>Ge  zijt  immers  mooi  genoeg  —  heel  mooi  zelfe  r 

Ik  vond  wel,  dat  zij  er  geheel  anders  uitzag  dan  mijne  moeder,  maar 
beschouwde  haar  toch  als  een  volmaakt  voorbeeld  van  eene  andere  soort 
van  schoonheid  Er  stond  in  de  beste  voorkamer  een  rood  fluweelen 
voetbankje,  waarop  mijne  moeder  een  bloemruiker  had  geschilderd.  De 
grond  van  dat  voetbankje  en  Peggotty's  kleur  kwamen  mij  juist  eveneens 
voor.  Het  voetbankje  was  glad  en  Peggotty  was  niw,  maar  dat  maakte 
geen  verschil. 

>  Ik  mooi,  David !"  zeide  Peggotty.>  Wel  Heere  neen,  mijn  jongen.  Maar 
hoe  komt  gij  over  trouwen  te  denken?"  —  >Dat  weet  ik  zelf  niet !  — 
Maar  gij  moogt  met  niet  meer  dan  66n  man  te  gelijk  trouwen  —  mag  dat 
wel,  Peggotty?"  —  >Wel  zekerniet,"  antwoordde  Peggotty,  zeermel 
beraden.  —  »Maar  als  gij  met  iemand  trouwt,  en  die  man  sterft,  dan 
tnoogt  ge  wel  met  een  ander  trouwen,  niet  waar,  Peggotty  ?"  —  Dat 
m  a  g,"  antwoordde  Peggotty,  >  als  men  verkiest.  Dat  is  naar  men  er  over 
denkt."  —  >Maar  hoe  denkt  gij  er  over,  Peggotty?"  zeide  ik. 

Ik  zag  haar  bij  die  vraag  nieuwsgierig  aan,  omdat  zij  mij  zoo  zonder- 
ling  aankeek. 

ilk  kan  er  niets  van  zeg^en,"  antwoordde  zij,  terwijl  zij  hare  oogen,  na 
eene  korte  besluiteloosheid,  van  mij  afwendde  en  weder  met  haar  werk 
voortging,  >dan  dat  ik  zelf  nooit  getrouwd  ben  geweest,  jonge  heer 
David,  en  niet  geloof,  dat  ik  er  ooit  toe  zal  komen.  Dat  is  al  wat  Qc 
w  van  weet." 


L 


DE   HESR   MIT  DE  ZWARTE  BAKKEBAARDEN.  15 


>Gc  «jt  toch  niet  boos,  Peggotty,  niet  waar  ?"  zeide  ik,  nadat  ik  een 
poosje  stil  was  blijven  zitten. 

Ik  dacht  inderdaad,  dat  zij  boos  was,  omdat  zij  mij  zoo  kortaf  ant- 
woord  had  gegeven;  maar  ik  had  het  geheel  verkeerd;  want  zij  legde 
haar  werk  neer  (eene  kous,  die  zij  stopte)  en  hare  arnfca  wijd  uitsprei- 
dende,  nam  zij  mijn  krullebol  daartusschen  en  gaf  dien  een  stevigen  druk. 
Ik  weet,  dat  het  een  stevigen  druk  was,  omdat  zij,  daar  zij  zeer  gezet  was, 
nadat  zij  was  aangekleed  nooit  eene  krachtige  beweging  kon  maken, 
zonder  dat  er  van  den  rug  van  hare  japon  eenige  knoopjes  afsprongen. 
£q  ik  herinner  mij  dat  er,  terwijl  zij  mij  zoo  omhelsde,  twee  naar  den 
anderen  kant  der  kamer  vlogen. 

»Laat  mij  nu  nog  wat  van  de  kurken-dillen  hooren,"  zeide  Peggotty, 
'die  den  naam  nog  met  recht  had  gevat ;  >  want  ik  heb  er  nog  niet  half  ge- 
noeg  van  gehoord." 

Ik  kon  niet  recht  begrijpen  waarom  Peggotty  zoo  wonderlijk  voor  zich 
keek,  of  waarom  zij  zoo  gaame  weer  op  de  krokodillen  wilde  komen.  Wij 
keerden  echter,  met  vemieuwde  wakkerheid  van  mijne  zijde,  naar  die 
monsters  terug  en  lieten  hunne  eieren  in  het  zand  liggen.  om  ze  door  de 
ion  te  laten  uitbroeden ;  en  wij  liepen  voor  hen  weg  en  lopten  hen  door 
gedurig  om  te  keeren,  hetgeen  zij,  uithoofde  van  hunne  logheid  en  on- 
bmgzaamheid,  niet  zoo  gauw  konden  doen ;  en  wij  liepen  hen,  als  inboor- 
lingen,  in  het  water  na,  en  stakenhunscherpeeindenhoutindekeel; 
kortom,  wij  deden  alles  met  de  krokodillen  wat  er  maar  mede  te  doen 
was.  Ik  deed  dit  ten  minste ;  maar  ik  twijfelde  aan  Peggotty,  die  zich  al 
dien  tijd  peinzend  met  hare  naald  hier  en  daar  in  haar  gezicht  en  hare 
armen  zat  te  prikken. 

Wij  hadden  met  de  krokodillen  afgedaan  en  waren  aan  de  kaaimans 
b^onnen,  toen  er  aan  de  tuinschel  werd  getrokken.  Wij  gingen  naar  bui- 
ten  om  open  te  doen*,  en  daar  stond  mijne  moeder,  die  er  buitengemeen 
lief  oitzag,  naar  mij  dacht,  en  bij  haar  was  een  heer  met  fraai  zwart  haar 
en  bakkebaarden,  die  den  vorigen  zondag  met  ons  uit  de  kerk  naar 
bms  was  gegaan. 

Toen  mijne  moeder  op  den  drempel  bukte  om  mij  in  hare  armen  op 
te  ncmen  en  een  kus  te  geven,  zeide  die  heer,  dat  die  kleine  jongen  groo- 
ter  voorrechten  had  daji  een  koning,  of  lets  van  dien  aard;  want  ik  ge- 
Toel  wel,  dat  mijn  later  begrip  mij  hier  te  hulp  komt. 

»  Wat  wil  dat  zeggen  ?"  vroee  ik  hem,  over  haar  schouder. 

Hij  klopte  mij  op  mijn  hoofd ;  maar  hoe  het  wezen  mocht,  ik  had  maar 
geen  behagen  in  hem  of  zijne  zware  stem,  en  was  bang,  dat  zijne  hand 
die  van  mijne  moeder  zou  aanraken,  terwijl  ze  mij  aanraakte  —  hetgeen 
zij  werkelijk  deed.  Ik  schoof  ze  weg  zoo  goed  ik  kon. 

»0  David,*'  zeide  mijne  moeder  berispend.  —  > Lieve  jongen !"  zeide 
die  heer.  »Ik  kan  mij  niet  verwonderen,  dat  hij  zoo  gehecht  is." 

Ik  had  nog  nooit  zulk  eene  fraaie  kleur  op  mijn  moeders  gezicht  ge- 
2ien.  Zij  beknorde  mij  in  het  vriendelijke  omdat  ik  zoo  lomp  was,  en  mij 
dicht  tqgen  haar  schawl  dnikkende,  keerde  zij  zich  naar  dien  heer  om  en 
bedankte  hem,  dat  hij  zich  zooveel  moeite  had  gegeven  om  haar  thuis  te 


1 6  DAVID  COPPERFiELD. 


brengen.  Zij  stak  hem  onder  het  spreken  hare  hand  toe,  en  terwijl  hij  die 
in  de  zijne  nam,  keek  zij,  naar  mij  dacht,  naar  mij. 

J  Laten  wij  elkander  goedennacht  zeggen,  aardig  knaapje,"  zeide^die 
heer,  toen  hij  zijn  hoofd  -  dit  zag  ik  —  over  het  handschoentje  mijner 
moeder  gebogen  had.  —  » Goedennacht!"  zeide  ik.  —  iKom!  Wij  moe- 
ten  de  beste  vrienden  van  dewereldworden,"  zeide  hij  lachend,>Gcef 
mij  de  hand." 

Mijne  rechterhand  was  in  de  linker  mijner  moeder  gesloten;  dus  gaf 
ik  hem  de  andere 

1  Wei,  dat  is  de  verkeerde  hand,  David,"  zeide  hij,  alweder  lachende. 

Mijne  moeder  duwde  mijne  rechterhand  vooruit,  maar  om  bovenge- 
melde  reden  wilde  ik  hem  volstrekt  niet  geven,  en  deed  dit  ook  niet.  Ik 
gaf  hem  de  andere,  en  hij  schudde  die  hartelijk,  en  zeide,  dat  ik  een  ferme 
jongen  was,  en  ging  heen. 

Nog  op  dit  oogenblik  zie  ik  hem  zich  in  den  tuin  omkeeren,  en  ons- 
een  laatsten  blik  geven  met  zijne  onheilspellende  zwarte  oogen,  eer  de 
deur  gesloten  werd. 

Peggotty,  die  geen  woord  gesproken  en  geen  vinger  bewogen  had,, 
schoof  terstond  de  grendels  op,  en  wij  gingen  alien  naar  de  voorkamen 
Mijne  moeder  bleef,  in  plaats  van  naar  den  leuningstoel  bij  het  vuur  te 
komen,  tegen  hare  gewoonte,  aan  den  anderen  kant  van  de  kamer,  ea 
zat  daar  bij  zich  zelve  te  zingen, 

»Hoop  dat  gij  een  pleizierigen  avond  hebt  gehad,  ihevrouw,"  zeide- 
Peggotty,  die  met  een  blaker  in  de  hand,  zoo  stijf  als  een  staak  —  of  lie- 
ver  als  eene  ton  —  midden  in  de  kamer  bleef  staan.  —  >  Wei  bedankt, 
Peggotty,"  antwoordde  mijne  moeder  met  eene  vroolijke  stem.  >Ik  heb 
een  heel  pleizierigen  avond  gehad."  —  >E^n  vreemdeling  kan  eene 
aangename  verandering  maken,"  merkte  Peggotty  aan.  —  i  Ja,  eene  zeer 
aangename  verandering,"  antwoordde  mijne  moeder. 

Peggotty  bleef  onbeweeglijk  midden  in  de  kamer  staan,  mijne  moeder 
be^on  weder  te  zingen,  en  ik  viel  in  slaap,  schoon  niet  zoo  vast  in  slaap, 
of  ik  kon  stemmen  hooren,  zonder  te  verstaan  wat  zij  zeiden.  Toen  ik. 
uit  dezen  onrusti^n  sluimer  half  wakker  werd,  vond  ik  mijne  moeder  en 
Peggotty  beiden  m  tranen  en  beiden  aan  het  praten. 

»Niet  zoo  een  als  deze  zou  mijnheer  Copperfield  hebben  aangestaan,'* 
zeide  Peggotty.  >Dat  zeg  ik  en  dat  wil  ik  bezweren." —  >Goedehemel!" 
riep  mijne  moeder  nit,  >gij  zult  mij  nog  razend  maken !  Is  ooit  een  onge- 
lukkig  meisje  zoo  door  hare  dienstboden  mishandeld  als  ik  het  word  i 
Maar  waarom  doe  ik  mij  onrecht  aan  door  mij  zelve  een  meisje  te  noe- 
men?  Ben  ik  dan  niet  getrouwd  geweest,  Peggotty?  —  iGod  weetwel 
van  ja,  mevrouw,"  antwoordde  Peggotty.  —  >Hoe  durft  gij  dan,"  zeide 
mijne  moeder,  —  >gij  weet  wel,  ik  meen  niet  hoe  gij  kunt  durven,  Peg- 
gotty, maar  hoe  gij  het  hart  kunt  hebben,  om  mij  zoo  onrusti^  te  maken 
en  mij  zulke  scherpe  dingen  te  zeggen,  terwijl  gij  wel  weet,  dat  ik,  behalve- 
bier,  geen  enkel  vriend  heb,  tot  wien  ik  mij  wenden  kan."  —  >  Zooveel 
te  meer  reden,"  antwoordde  Peggotty,  lomte  zeggen  dat  het  niet  aan- 
gaat.  Neen !  Het  gaat  niet  aan,  en  het  zal  nooit  aangaan.  Neen  I"  Ik  dftcht. 


L. 


MIJNE   MOEDER  £N   PEGGOTTY  HKBBEN  VERSCHIL.  1 7 

dat  Peggotty  den  blaker  zou  hebben  neergesmeten,  zoo  zwaaide  zij  daar- 
mee.  —  >Hoe  kunt  ge  toch  zoo  onredelijk  zijn,"  zeide  mijne  moeder, 
terwijl  de  tranen  haar  nog  harder  over  de  wangen  rolden,  »om  er  zoa 
over  te  spreken !  Hoe  kunt  gij  er  over  aangaan  alsof  alles  al  vast  en  zeker 
was,  terwijl  ik  u  nog  eens  en  nog  eens  zeg,  gij  wreedaardige  meid,  dat  er 
niets  anders  heeft  plaats  gehad  dan  de  allergewoonste  beleefdheden.  Gij 
praat  er  van,  dat  ik  mij  laat  bewonderen.  Wat  moet  ik  dan  doen?  A  Is  de 
menschenonnoozel  genoeg  zijn  om  dat  te  doen,  is  het  dan  mijne  schuld? 
Wat  moet  ik  dan  doen,  vraag  ik  u?  Zoudt  ge  willen,  dat  ik  mijne  haren 
a£meed,  of  mijn  gezicht  zwart  maakte,  of  het  met  eene  brandwond,  of 
zoo  lets,  ontsierde  ?  Dat  zoudt  ge  wel  willen,  Peggotty,  Daarin  zoudt  ge 
wcl  vermaak  hebben." 

Peggotty  scheen  zich  dit  verwijt  zeer  aan  te  trekken,  naar  mij  dacht. 

lEn  mijn  lieve  jongen,"  riep  mijne  moeder  uit,  naar  den  leuningstoel 
komende,  waarin  ik  zat  en  mij  liefkoozende,»  mijn  kleine  David  !Zal  men 
mij  te  verstaan  geven,  dat  ik  mijn  kostbaarsten  schat,  het  dierbaarste 
kind  dat  er  ooit  geweest  is,  niet  genoeg  liefheb!"  —  »Niemand  heeft  ooit 
zoo  lets  te  verstaan  willen  geven,"  zeide  Peggotty.  —  >Dat  hebt  gij  ge- 
daan,  Peggotty,"  antwoordde  mijne  moeder.  iDat  weet  gij  zelve  weL 
Wat  kon  ik  met  mogelijkheid  anders  uit  uw  zeggen  opmaken,  gij  onge- 
voelig  schepsel;  terwijl  ge  toch  evengoed  weet  als  ik,  dat  ik  nog  met  het 
laatste  vierendeeljaars  alleen  om  hem  geen  nieuwe  parasol  wilde  koopen, 
boewel  de  oude  haast  overal  is  doorgesleten  en  de  franje  er  uitziet  alsof 
er  de  mot  in  was.  Gij  weet  wel  dat  het  zoo  is,  Peggotty.  Gij  kunt  het  niet 
ontkennen."  En  zich  toen  liefderijk  naar  mij  keerende,  met  hare  wang 
tegen  de  mijne.  >Ben  ik  eene  booze  mama  voor  u,  David?  Ben  ikeene 
Icclijke,  harde,  eigenlievende,  slechte  mama?  Zeg  het  maar,  mijn  kind, 
rcg  maar  t  ja,"  lieve  jongen,  dan  zal  Peggotty  u  lief  hebben,  en  Peg^otty's 
liefde  is  veel  beter  dan  de  mijne,  David.  I  k  heb  u  in  het  geheel  met  hef, 
niet  waar?" 

Daarop  gingen  wij  alien  te  zamen  aan  het  schreien.  Ik  geloof,  dat  ik 
de  luidruchtigste  van  de  drie  was,  maar  ik  ben  overtuigd,  dat  wij  het 
alien  even  oprecht  meenden.  Ik  was  geheel  buiten  mij  zelven,  en  ik  vrees, 
dat  ik  in  de  eerste  vervoering  mijner  gewonde  teerhartigheid  Peggotty 
ecn  ibeest"  noemde.  Dat  goede  schepel  was  diep  bedroefd,  herinner  ik 
mij  wcl,  en  moet  bij  deze  gelegenheid  geheel  knoopeloos  zijn  geworden; 
want  er  ging  een  salvo  van  die  kleine  kanonschoten  af,  toen  zij,  na  het 
met  mijne  moeder  te  hebben  bijgelegd,  voor  den  leuningstoel  knielde, 
om  het  ook  met  mij  bij  te  leggen. 

Wij  gingen  diep  bedrukt  naar  bed.  Mijn  snikken  hield  mij  langen  djd 
wakker;  en  toen  een  bijzonder  krachtige  snik  mij  geheel  in  het  bed  op- 
hkf  bemerkte  ik,  dat  mijne.moeder,  over  mij  heengebogen,  op  den  rand 
van  mijn  ledikantje  zat.  Daama  viel  ik  in  hare  armen  in  slaap  en  sliep 
gerost. 

Of  het  den  volgenden  zondag  was  dat  ik  dien  heer  wederzag,  dan  of 
cr  ecn  langer  tijd  verliep  eer  hij  zich  weder  vertoonde,  kan  ik  mij  niet 
h^nncTcn.  Ik  wil  niet  zeggen,  dat  de  daliuns  mij  nog  duidelijk  voor  den 

DAVm  COPPERFIKLD.    —  I.  2 


1 8  DAVID   COPPEREIELD. 


geest  staan.  Maar  daar  was  hij,  in  de  kerk,  en  ging  naderhand  met  ons 
naar  huis.  Hij  kwam  ook  binnen  om  naar  den  vermaarden  geranium  te 
kijken,  dien  wij  voor  het  venster  hadden  staan.  Hij  scheen  er  niet  veel  op 
te  letten,  maar  eer  hij  heenging  vroeg  hij  mijne  moeder  om  hem  een  takje 
er  van  te  geven.  Zij  verzocht  hem  om  er  zelf  maar  een  te  kiezen,  maar 
hij  wilde  dit  niet  doen  —  ik  kon  niet  begrijpen  waarom  —  en  dus  plukte 
zij  er  een  voor  hem  en  gaf  hel  hem  in  de  hand.  Hij  zeide,  dat  hij  ernooit, 
nooit  weder  van  zou  scheiden ;  en  ik  dacht  dat  hij  wel  een  groote  domkop 
moest  zijn  om  niet  te  weten,  dat  het  over  een  paar  dagen  zou  verwelken 
en  de  bloem  uitvallen. 

Peggotty  begon  des  avond  minder  bij  ons  te  zitten,  dan  zij  vroeger 
altijd  had  gedaan.  Mijne  moeder  gaf  haar  veel  toe  —  meer  dan  gewoon- 
lijk,  kwam  het  mij  voor  —  en  wij  waren  alle  drie  uitmuntende  vrienden ; 
maar  wij  waren  toch  anders  dan  wij  plachten  te  zijn  en  niet  zoo  genoeglijk 
onder  elkander.  Somtijds  verbeeldde  ik  mij,  dat  Pe^jgotty  er  tegen  had, 
dat  mijne  moeder  al  de  mooie  kleedjes  droeg,  die  zij  in  hare  laden  had, 
of  dat  zij  zoo  dikwijls  naar  dien  buurman  ging;  maar  ik  kon  het  niet  met 
mij  zelven  eens  worden,  hoe  het  eigenlijk  was. 

Langzamerhand  werd  ik  er  aan  gewoon  om  dien  heer  met  zijn  zwarten 
bakkebaard  te  zien.  Ik  had  niet  meer  behagen  in  hem  dan  in  het  eerst, 
en  bleef  dezelfde  angstige  jaloezie  behouden ;  maar  indien  ik  eenige  rede- 
nen  daartoe  had,  behalve  den  instinctmatigen  afkeer  van  een  kind  en 
een  onbepaald  denkbeeld,  dat  Peggotty  en  ik  genoeg  werk  van  mijne 
moeder  konden  maken  zonder  dat  iemand  ons  hielp,  was  het  zeker  die 
reden  niet,  welke  ik  had  kunnen  vinden  indien  ik  ouder  was  geweest. 
Zoo  iets  kwam  mij  volstrekt  niet  in  het  hoofd,  zelfs  niets,  dat  er  eenigszins 
naar  geleek.  Ik  kon  als  het  ware  bij  kleine  stukjes  waamemen  en  opmer- 
ken;  maar  van  een  aantal  dezer  stukjes  een  net  te  maken  en  daarin 
iemand  te  vangen,  dit  was  tot  nog  toe  boven  mijn  vermogen. 

Op  een  herfstochtend  was  ik  met  mijne  moeder  in  den  tuin  voor  het 
huis,  toen  mijnheer  Murdslone  —  ik  kende  hem  nu  bij  dien  naam  —  te 
paard  voorbijkwam.  Hij  hield  zijn  paard  in  om  mijne  moeder  te  groeten, 
en  zeide,  dat  hij  naar  Lowestoft  reed,  om  eenige  vrienden  tebezoeken, 
die  daar  met  een  jacht  lagen.  Ten  slotte  deed  hij  lachende  het  voor- 
stel  om  mij  voor  zich  op  het  paard  te  nemen,  als  ik  lust  in  een  toertje 
had. 

De  lucht  was  zoo  helder  en  frisch,  en  het  paard  zelf  scheen  zooveel 
lust  in  het  toertje  te  hebben,  terwijl  het  voor  het  tuinhek  stond  te  brie- 
schen  en  te  stampen,  dat  ik  zeer  veel  zin  kreeg  om  mede  te  gaan.  Ik  werd 
dus  met  Peggotty  naar  boven  gezonden  om  wat  opgeknapt  te  worden, 
en  intusschen  stapte  mijnheer  Murdstone  af,  en  wandelde,  metdeteugels 
van  zijn  paard  over  zijn  arm,  langzaam  buiten  de  eglantierheg  op  en 
neer,  terwijl  mijne  moeder  aan  den  binnenkant  op  en  neer  wandelde  om 
hem  gezelschap  te  houden.  Ik  herinner  mij  nog,  dat  Peggotty  en  ik  uit 
mijn  venstertje  naar  hen  uitkeken;  ik  herinner  mij  nog,  hoe  dicht  zij 
onder  het  voortwandelen  de  heg,  die  tusschen  hen  in  was,  schenen  te 
bekijken ;  en  hoe  Peggotty,  die  eerst  in  een  engelachtig  humeur  was  ge- 


lajNHEER  MURDSTONE  NKEMT  MU  MBDE  OP  EEN  RIJTOERTJB.  1 9 


^eest,  in  cen  oogenbl^  geheel  daaruit  geraakte  en  mijn  haar  geweldig 
hard  den  verkeerdcn  kant  op  schuierde. 

Mijnheer  Murdstone  en  ik  reden  weldra  been  en  draafden  over  het 
.groene  gras  langs  den  kant  van  den  weg.  Hij  hield  inij  met  66n  arm 
Inchtig  vast,  en  ik  geloof  niet,  dat  ik  anders  zoo  onnistig  was;  maar  ik 
kon  niet  zoo  voor  hem  zitten,  zonder  nu  en  dan  mijn  hoofd  om  te  draaien 
«n  naar  zijn  gezicht  op  te  zien.  Hij  had  die  soort  van  glazige,  zwarte 
oogen  —  ik  weet  geen  beter  woord  om  oogen  aan  te  duiden,  die  geene 
■dieptc  hebben,  waarin  men  zien  kan  —  die  dooreeneafandereeigen- 
aardigheid  van  het  licht,  als  zij  verstrooid  vobr  zich  kijken,  nu  en  dan 
cen  oogenblik  scheel  schijnen  te  zien.  Verscheidene  malen  merkte  ik, 
als  ik  hem  aanzag,  deze  bijzonderheid  met  zekere  angstige  ontzettingop, 
en  verwonderde  mij  waarover  hij  zoo  ingespannen  nadacht.  Zijn  haar  en 
bakkebaard  waren,  zoo  nabij  gezien,  nog  zwarter  en  dichter  dan  zelfs 
mijne  verbeelding  ze  gemaakt  had.  lets  breeds  en  hoekigs  in  het  bene- 
^enste  gedeelte  van  zijn  gezicht,  en  de  gestippelde  sporen  van  den  zwa- 
ren,  zwarten  baard,  dien  hij  dagelijks  glad  afschoor,  herinnerden  mij  aan 
<ie  wassen  beelden,  die  een  half  jaar  vroeger  bij  ons  te  zien  waren  geweest. 
Dit,  zijne  regelmatige  wenkbrauwen,  en  het  heldere  blank  en  bruin  van 
^jne  kleur  —  verwenscht  zij  zijne  kleur  en  zijne  gedachtenis !  —  deden 
mij  hem,  in  weerwil  van  mijn  tegenzin,  voor  een  zeer  knap  man  houden. 
Ik  twijfel  er  niet  aan,  dat  mijne  goede,  lieve  moeder  hem  ook  daarvoor 
hield. 

Wij  reden  naar  een  logement  bij  den  zeekant,  waar  twee  heeren  in 
«ene  kamer  alleen  sigaren  rookten.  Zij  lagen  ieder  op  ten  minste  vier 
stoelen  en  hadden  wijde,  ruige  buizen  aan.  In  een  boek  lag  een  hoop 
schippersjassen  en  mantels,  en  eene  vlag^  alles  op  elkander  gesmeten. 

Beiden  lieten  zich  op  eene  onbehoudene  manier  van  hunne  stoelen 
roUen,  toen  wij  binnenkwamen,  en  zeiden:  > Holla,  Murdstone!  Wj 
-dachten  dat  se  doodwaart." — >  Nog  niet,"  zeide  mijnheer  Murdstone. — 
>En  wie  is  dat  gastjei"'  zeide  een  van  de  heeren,  mij  aanpakkende. — 
«Dat  is  kleine  David,"  antwoordde  mijnheer  Murdstone.  ■ —  >  David 
wie?"  vroeg  deandere  heer.  > Jones?"  —  >Copperfield,"  zeide  mijnheer 
Murdstone.  —  >  Wat !  Het  zoontje  van  die  betooverende  mevrouw  Cop- 
perfield?"  riep  de  andere  heer  uit.  >Dat  aardige  weeuwtje?"  —  >Qui- 
nion,"  zeide  mijnheer  Murdstone,  >pas  op  als  het  ubelieft.  Zekeriemand 
is  geslepen."  —  >  Wie  dan  ?"  vroeg  de  andere  heer  lachende. 

Ik  keek  snel  op,  want  ik  was  nieuwsgierig  om  het  te  weten. 

» Brooks  van  Sheffield  maar,"  antwoordde  mijnheer  Murdstone. 

Het  was  eene  verademing  voor  mij  toen  ik  hoorde,  dat  het  maar 
Brooks  van  S  h  e  f  f  i  e  1  d  was ;  want  in  het  eerst  dacht  ik  werkelijk,  dat  ik 
het  was. 

Er  scheen  iets  zeer  comisch  aan  den  naam  van  mijnheer  Brooks  van 
S  h  e  f  f  i  e  1  d  verbonden  te  zijn,  want  beide  heeren  lachten  haitelijk  toen 
hij  genoemd  werd,  en  mijnheer  Murdstone  lachtemede.  Natehebben 
uitgelachen,  zeide  de  heer,  dien  hij  Quinion  had  genoemd : 

lEn  hoe  denkt  Brooks  van  Sheffield  over  de  voorgenomene: 


20  DAVm  COPPERFIELD, 


zaak  ?"  —  1  Wei,  ik  geloof  niet,  dat  Brooks  er  op  het  oogenblik  nog  veel 
van  begrijpt,"  antwoordde  mijnheer  Murdstone.  >Maar  over  het  geheel 
IS  hij  er  niet  voor,  geloof  ik." 

Daarop  werd  er  nog  meer  gelachen,  en  mijnheer  Quinionzeide,  dat  hij 
eens  zou  schellen  en  sherry  laten  komen  om  op  Brooks  te  drinken.  Dit 
deed  hij ;  en  toen  de  wijn  gebracht  was,  gaf  hij  er  mij  wat  van,  met  een 
beschuitje,  en  moest  ik,  eer  ik  dronk,  opstaan  en  zeggen:  >Naar  de 
weerga  met  Brooks  van  S  h  e  f  f  i  e  1  d !"  Dezc  toast  werd  met  toejuiching 
opgenomen,  en  men  lachte  zoo  hartelijk,  datikzelfmedelachte;  waar- 
over  toen  nog  meer  gelachen  werd.  Kortom,  wij  vermaakten  onsbuiten- 
gemeen. 

Daama  gingen  wij  op  de  rotsen  wandelen,  en  op  het  gras  zitten,  en 
keken  in  de  verte  door  een  verrekijker  —  ik  kon  er  niets  door  zien  toen 
hij  voor  mijn  oog  werd  gehouden,  maar  hield  mij  toch  alsof  ik  wel  wat 
zag,  —  en  daama  kwamen  wij  naar  het  logement  terug  om  te  eten.  Al 
den  tijd,  dien  wij  buiten  waren,  rookten  de  twee  heeren  onophoudelijk ; 
en  naar  den  reuk  van  himne  ruige  jassen  te  oordeelen^  dacht  ik,  moesten 
zij  dit  aldoor  gedaan  hebben  sedert  de  jassen  van  den  kleermaker  thui^ 
kwamen.  Ik  moet  niet  vergeten,  dat  wij  aan  boord  van  het  jacht  gingen^ 
waar  alle  drie  in  de  kajuit  afklommen  en  met  eenige  papieren  bezig 
waren.  Ik  zag  hen  druk  aan  het  werk,  toen  ik  door  de  openstaande  Ian- 
taren  naar  beneden  keek.  Zij  lieten  mij  zoolang  bij  een  heel  aardig  man 
met  een  zeer  groot  hoofd  met  rood  haar,  en  een  zeer  klein  blinkend 
hoedje  daarop.  Hij  had  een  hemd  of  vest  met  dwarsloopende  strepen 
aan,  waarop  over  de  borst  met  grootedruklettersiLeeuwerik"stond. 
Ik  dacht,  dat  hij  zoo  heette,  en  dat  hij,  daar  hij  aan  boord  woonde  en 
geene  straatdeur  had  om  zijn  naam  op  te  zetten,  die  maar  daar  op  zijne 
borst  had  gezet ;  maar  toen  ik  hem  mijnheer  Leeuwerik  noemde,  zeide 
hij  mij,  dat  daarmede  het  vaartuig  werd  bedoeld. 

Ik  merkte  den  geheelen  dag  op,  dat  mijnheer  Murdstone  veel  rustiger 
en  bedaarder  was  dan  de  twee  andere  heeren.  Zij  waren  zeer  vrooHjk  en 
luchtig.  Zij  maakten  allerlei  grappen  met  elkander,  maar  zelden  met 
hem.  Het  kwam  mij  voor,  dat  hij  schranderder  en  koeler  was  dan  zij,  en 
dat  zij  hem  eenigszins  met  hetzelfde  gevoel  als  ik  beschouwden.  Ik  merkte 
een  paar  malen  op,  dat  mijnheer  Quinion,  terwijl  hij  aan  het  praten  was, 
mijnheer  Murdstone  zijdelings  aankeek,  als  om  zich  te  verzekeren,  dat 
hij  het  niet  kwalijk  nam :  en  dat  hij  eens,  toen  mijnheer  Passnidge  (de 
andere  heer)  bijzonder  vroolijk  was,  dezen  op  zijn  voet  trapte  en  met 
zijne  oogen  eene  heimelijke  waarschuwing  gaf  om  op  mijnheer  Murd- 
stone te  letten,  die  stroef  en  stil  zat  te  kijken.  Ook  herinner  ik  mij  niet^ 
dat  mijnheer  Murdstone  den  geheelen  dag  lachte,  behalve  over  die  aar- 
digheid  met  Brooks  van  She  f  f  ie  Id  —  en  deze  aardigheid  was  van  hem 
zelven  afkomstig. 

Wij  reden  des  avonds  vroeg  weder  naar  huis.  Het  was  een  fraaie  avond^ 
en  mijne  moeder  en  hij  wandelden  nog  eens  langs  de  rozenhaag  op  en 
neer,  terwijl  ik  in  huis  werd  gezonden  voor  mijn  avondeten.  Toen  hij  weg 
^as,  vroeg  mijne  moeder  mij  zeer  omstandig  naar  den  dag  dien  ik  had 


Id 


IK  VERTEL  MUNE  MOEDER  WAT  ZIJ  VAN  H A AR  GEZEGD  HEBBEN,       2 1 


.^ehad,  en  wat  zij  gezegd  en  gedaan  hadden.  Ik  vertelde  wat  zij  van  haar 
hadden  gezegd,  en  zij  lachte  en  zeide  mij,  dat  zij  onbeschaamde  kerels 
waren,  die  maar  gekheid  praatten  —  maar  ik  wist,  dat  het  haar  streelde. 
Ik  wist  dat  toen  evengoed  als  ik  het  nu  weet.  Ik  nam  de  gelegenheid  waar 
om  haar  te  vragen  of  zij  ook  iets  van  mijnheer  Brooks  van  S  c  h  e  f  f  i  e  1  d 
wist,  maar  zij  antwoordde  >Neen,"  behalve  dat  zij  dacht,  dat  hij  een  fa- 
l)rikant  moest  wezen,  die  messen  en  vorken  maakte. 

Kan  ik  van  haar  gezicht  —  zoo  veranderd  als  ik  het  mij  helaas  kan 
herinneren  en  tot  stof  vergaan  als  ik  weet  dat  het  is  —  zeggen,  dat  het 
verdwenen  is,  terwijl  het  op  dit  oo^enblik  voor  mij  komt,  zoo  duidelijk 
als  eenig  gezicht,  dat  ik  in  eene  woelige  straat  verkies  aan  te  zien  ?  Kan  ik 
van  hare  onschiildige,  kinderlijke  schoonheid  zeggen,  dat  zij  eens  ver- 
welkte  en  niet  meer  te  vinden  is,  terwijl  ik  haar  adem  nu  nog  tegen  mijne 
wang  voel,  gelijk  ik  hem  dien  avond  voelde?  Kan  ik  zeggen,  dat  zij  ooit 
veranderd  is,  wanneer  mijne  herinnering  haar  alleen  gelijk  zij  toen  was 
in  het  leven  herroept,  en  getrouwer  aan  die  liefelijke  jeugd,  dan  ik  geweest 
^n,  of  een  man  ooit  is,  nog  vasthoudt  wat  zij  toen  boven  alles  liefhad  ? 

Ik  schrijf  van  haar  gelijk  zij  was  toen  ik  na  dit  gesprek  naar  bed  was 
gegaan,  en  zij  mij  goedennacht  kwam  wenschen.  Zij  knielde  schertsend 
naast  mijn  bed  neder,  en  hare  kin  op  hare  handen  leggende,  zeide  zij 
lachend: 

1  Wat  hebben  zij  ook  gezegd,  David?  Zeg  het  mij  nog  eens.  Ik  kan  het 
niet  gelooven."  —  iDie  betooverende,"  begon  ik. 

Mijne  moeder  hield  hare  handen  voor  mijne  lippen  om  mij  te  stuiten. 

iHetwaszeker  geen  betooverend,''  zeide  zij,  lachende.  >Het  kan  geen 
betooverend  zijn  geweest,  David.  Dat  weet  ik  zeker."  —  >  Ja,  dat  was  het 
weL  iBetooverende  mevrouw  Copperfield,"  herhaalde  ik  stoutweg.  lEn 
taardig."  —  >Neen,  neen,  aardig  was  het  zeker  niet,'*  viel  mijne  moeder 
er  weder  op  in,  en  legde  nogmaals  hare  vingersop  mijne  lippen.  —  ija, 
dat  was  het  wel.  Dat  aardige  weeuwtje.**  —  iHoe  gek  en  hoe  onbe- 
schaamd!'*  riep  mijne  moeder  lachend  uit  en  hield  hare  handen  voor 
haar  gezicht.  »Ik  vind  die  heeren  al  heel  belachelijk.  Gij  ook  niet?  Maar 
no,  lieve  David...*'  —  i  Wel  ma?"  —  i  Vertel  het  maar  niet  aan  Peggott)r; 
zij  zou  zich  misschien  boos  op  hen  maken.  Ik  ben  zelf  geweldig  boos  op 
hen;  maar  ik  had  toch  liever  dat  Peggotty  het  niet  wist." 

Ik  beloofde  natuurlijk  te  zwijgen;  en  wij  kusten  elkander  nogmaals  eo 
nogmaals,  en  ik  viel  spoedig  gerust  in  slaap. 

Het  komt  mij,  na  zulk  een  tijdsverloop,  voor,  alsof  het  des  anderen 
daags  was,  dat  Peggotty  het  buitengemeene  en  avontuurlijke  voorstel 
opperde,  waarvan  ik  nu  melding  moet  maken;  maar  waarschijnlijk  was 
het  ongeveer  twee  maanden  later. 

Wij  zaten,  gelijk  te  voren,  op  een  avond  (terwijl  mijne  moeder,  gelijk 
te  voren,  uit  was)  bij  elkander,  m  gezelschap  van  de  kous,het  ellemaatje, 
het  stukje  was,  het  naaikistje  met  de  St-Paulskerk  op  het  deksel,  en  het 
krokodillenboek,  toen  Peggotty,  nadat  zij  mij  verscheidene  malen  had 
aangezien  en  haar  mond  s^eopend  alsof  zij  wilde  spreken,  zonder  ditech- 
ter  te  doen  —  hetgeen  ik  voor  gapen  hield,  of  ik  zou  er  mij  eenigs- 


2  a  DAVID   COPPERFIELD. 


zins  ongenist  over  gemaakt  hebben  —  op  een  vleienden  toon  zcider 
>  Jonge  heer  David,  zdudt  ge  niet  wel  lust  hebben  om  eens  voor  een 
veertien  daag met mij naar mijn broeder te  Yarmouth  te gaan ?  Zou 
dat  geen  pretje  zijn  ?"  —  >Is  uw  broeder  een  vriendelijkman^Peggotty  ?'* 
vroeg  ik  bij  voorraad.  —  i  O,  wat  een  vriendelijk  man !"  riep  Peggotty 
uit  en  stak  daarbij  hare  handen  omhoog.  >£n  dan  is  daar  de  zee;  en  d& 
booten  en  de  schepen;  en  de  visschers;  en  het  strand;  en  Am  om  mede 
te  spelen." 

Peggotty  mecnde  hear  neef  Ham,  van  wien  in  het  eerste  hoofdstuk 
meldmg  is  gemaakt,  maar  was  gewoon  zeer  willekeurig  met  de  letter  h 
om  te  springen. 

Deze  optelling  van  vermakelijkheden  deed  mij  een  gloed  in  het  gezicht 
komen,  en  ik  antwoordde,  dat  dit  wel  pleizierig  zou  zijn ;  maar  wat  zou 
mijne  moeder  er  van  zeggen? 

>Wel,  ik  durf  er  wel  een  guinje  onder  verwedden,"  zeide  Peggotty,, 
scherp  op  mijn  gezicht  lettende,  %  dat  zij  ons  zal  laten  gaan,  Ik  zal  het 
haar  vragen,  als  ge  wilt,  zoodra  zij  thuis  komt.  Ziedaar !"  —  >Maar  hoe 
zal  zij  het  maken  terwijl  wij  weg  zijn  ?"  zeide  ik,  mijne  kleine  ellebogcn 
op  de  tafel  plantende,  om  over  dit  punt  te  redeneeren.  >Zij  kan  toch  niet 
aUeen  blijven." 

Indien  Peggotty  zoo  op  eens  naar  een  gaatje  in  de  kous  keek,  moet 
het  wel  een  heel  kleintje  zijn  geweest  en  het  stoppen  niet  waard. 

ilk  zeg,  Peggotty,  zij  kan  toch  niet  alleen  blijven;  dat  weet  ge  wel." — 
>Och  Heere  mijn  tijd!"  zeide  Peggotty,  mij  eindelijk  weder  aanziende- 
J  Weet  gij  het  dan  nog  niet?  Zij  zal  voor  veertien  da^en  bij  mevrouw 
Grayper  gaan  logeeren.  Mevrouw  Grayper  krijgt  een  huis  vol  gasten/* 

O,  als  dat  zoo  was,  zou  ik  gaame  gaan.  Ik  wachtte  met  het  grootste- 
ongeduld  tot  mijne  moeder  van  mevrouw  Grayper  thuis  kwam  (want 
deze  was  de  meermalen  gemelde  buurvrouw),  om  te  vememen  of  wij 
verlof  zouden  krijgen  om  dat  groote  plan  ten  uitvoer  te  brengen.  Lang, 
niet  zoozeer  verrast  als  ik  verwacht  had,  gaf  mijne  moeder  gereedelijk 
hare  toestemming;  en  alles  werd  dien  avond  afgesproken.  Zoolang  ik. 
daar  logeerde  zou  er  kost  en  inwoning  voor  mij  betaald  worden. 

Spoedig  kwam  de  dag  van  ons  vertrek.  Hij  was  zoo  nabij,  dat  hij  zelfe- 
voor  mij  spoedig  kwam,  hoewel  ik  bijna  de  koorts  had  van  ongeduld,  en 
half  en  half  bang  was,  dat  er  eene  aardbeving,  of  een  vuurspuwende 
berg,  of  eene  andere  groote  stuiptrekking  der  natuur  tusschen  beiden 
zou  komen  om  de  reis  te  beletten.  Wij  zouden  met  eene  voermanskar 
medegaan,  die  des  morgens  na  het  ontbijt  afreed.  Ik  had  er  veel  geld 
voor  willen  geven  om  mij  dien  nacht  in  eene  deken  te  mogen  rollen  en 
met  mijn  hoed  op  en  laarzen  aan  te  slapen. 

Het  ^aat  mij  nu  aan  het  hart,  schoon  ik  het  zoo  luchtig  vertel,  als  ik 
mij  hermner  hoe  verlangend  ik  was  om  mijn  gelukki^  moederlijk  huis  te 
verlaten,  als  ik  bedenk  hoe  weinig  ik  vermoedde  wat  ik  voor  alti  jd  verliet. 

Dc  verheug  mij  nog  in  de  herinnering,  dat  er,  toen  de  kar  voor  het  hek . 
was  en  toen  mijne  moeder  mij  stond  te  kussen,  eene  dankbare  teederheid 
voor  haar  en  de  oude  woning,  die  ik  nog  nooit  den  rug  had  toekeerd,  bij. 


N. 


k 


WU  RIJDEN  MBT  DEN  VOERMAN   NAAR  YARMOUTH.  23 


mij  opkwam  en  mij  deed  schreien,  Dc  denk  er  met  blijdschap  aan, 
dat  niijne  moeder  ook  schreide  en  ik  haar  hart  tegen  het  mijne  voelde 
kloppen. 

Ik  verheug  mij  nog  in  d^  herinnering,  dat,  toen  de  voerman  voortreed, 
mijne  moeder  het  hek  kwam  uitloopen  en  hem  toeriep  om  te  wachten, 
dat  zij  mij  nog  een  kus  kon  geven.  Met  eene  streelende  aandoening  denk 
ik  aan  de  hartelijkheid  en  teederheid,  waarmede  zij  mijn  gezichtje  naar 
het  hare  optilde  en  mij  dien  laatsten  kus  gaf. 

Toen  wij  haar  op  den  weg  lieten  staan,  kwam  mijnheer  Murdstone 
naar  haar  toe,  en  scheen  er  haar  over  te  onderhouden^  dat  zij  zoo  ont- 
roerd  was.  Ik  keek  om  het  zeil  van  de  kar  heen,  en  verwonderde  mij  wat 
hem  dit  aanging.  Peggotty,  die  aan  den  anderen  kant  omkeek,  scheen 
alles  behalve  vergenoegd,  gelijk  het  gezicht,  dat  zij  weder  binnen  de  kar 
haalde,  aanduidde. 

Ik  zat  Peggotty  eene  poos  aan  te  kijken,  terwijl  ik  peinsde  over  dit  als 
mo^elijk  onderstelde  geval :  of  ik,  indien  zij  was  uit^ezonden  om  mij  te 
verbezen,  geluk  de  kleine  jongen  in  het  sprookje,  m  staat  zou  zijn  om 
den  weg  naar  nuis  te  vinden  op  het  spoor  der  knoopen,  die  zij  zou  laten 
Tallen? 


m. 

IK  ONDERVIND  VERANDBRINGEN. 

Het  paard  var  den  voerman  was  het  luiste  paard  van  de  wereld,  zou 
ikhopen,  en  sjokte  met  een  hangenden  kop  voort,  alsof  het  er  vermaak  in 
bad  om  de  menschen,  aan  wie  de  pakjes  geadresseerd  waren,  te  laten 
wachten.  Ik  verbeeldde  mij  werkelijk,  dathetsomtijds  hoorbaar  over  die 
gedachte  grinnikte,  maar  de  voerman  zeide,  dat  het  maar  eene  kuch  had. 

De  voerman  had  eene  manier  om  zijn  hoofd,  evenals  zijn  paard,  te 
laten  hangen,  en  terwijl  hij  mende,  slaperig  voorover  te  zakken,  met  een 
ann  op  elke  knie.  Ik  zeg,  dat  hij  >  mende,''  maar  het  kwam  mij  voor,  dat 
de  kar,  zonder  hem,  even  goed  te  Yarmouth  zou  zijn  gekomen,  want 
het  paard  liep  maar  zooals  het  wilde ;  en  wat  conversatie  aangaat,  daar- 
van  had  hij  geen  denkbeeld,  behalve  dat  hij  somtijds  wat  floot. 

Peggotty  had  eene  mand  met  ververschingen  op  hare  knieen,  waar- 
mede wij  rijkelijk  zouden  zijn  toegekomen,  al  hadden  wij  naar  L  o  n  d  e  n 
moeten  rijden.  Wij  aten  veel  en  sliepen  veel.  Als  Peggotty  in  slaap  viel, 
het  zij  hare  kin  altijd  op  het  hengsel  der  mand  zakken,  dat  zij  altijd  even 
itev^  vasthield;  en  ik  had  nooit  kunnen  gelooven,  als  ik  het  niet  van  haar 
gefaoord  bad,  dat  6€nt  weerlooze  vrouw  zoo  kon  snorken. 

Wij  reden  zoo  dikwijls  bezijden  af,  een  dwarsweg  op  en  weer  terug,  en 
hielden  ons  zoo  lang  op  om  aan  een  herberg  een  ledikant  af  te  laden  en 
op  andere  plaatsen  boodschappen  te  doen,  dat  ik  zeer  moede  enzeer 
blijde  was,  toen  wij  Yarmouth  za^en.  Het  zag er  tamelijk  sponsachtig 
en  sopperig  uit,  dacht  mij,  terwijl  ik  mijne  oogen  over  de  groote  een- 


24  DAVID   COPPERFIKLD. 


tonige  wildemis  liet  gaan,  die  aan  den  o verkant  der  rivier  lag ;  en  ik  kon 
niet  nalaten  mij  te  verwonderen,  indien  de  aarde  werkelijk  zoo  rond  wis 
als  mijn  geographie-boek  zeide,  hoe  dan  een  gedeelte  daarvan  zoo  plat 
kon  wezen.  Maar  ik  bedacht  mij,  dat  Yarmouth  wel  aan  een  der  polen 
kon  liggen ;  hetgeen  de  zaak  zou  verklaren. 

Toen  wij  wat  naderbij  kwamen,  en  het  geheele  omliggende  land  als 
eene  lage,  rechte  streep  onder  den  hemel  zagen  liggen,  gaf  ik  Peg- 
gotty  te  kennen,  dat  een  berg  of  zoo  iets  het  wel  zou  verfraaid  hebben; 
en  ook  dat,  indien  het  land  wat  meer  van  de  zee  was  onderscheiden 
geweest,  en  de  stad  en  de  vloed  niet  zoo  ondereen  gemengd,  gelijk  een 
watersop  met  brokken  brood,  het  mooier  zou  zijn  geweest.  Maar  Peg- 
gotty  zeide,  met  grooter  nadruk  dan  gewoonlijk,  dat  wij  de  dingen  moes- 
ten  nemen  zooals  wij  ze  vonden,  en  dat  zij,  wat  haar  betrof,  er  trotsch  op 
was  zich  een  Yarmouther  Panharing  te  noemen. 

Toen  wij  in  de  straat  kwamen  (die  er  mij  vreemd  genoeg  uitzag)  en  de 
visch,  het  pek,  het  werk  en  het  teer  roken,  en  de  matrozen  zagjen  rond- 
loopen,  en  de  karren  over  de  steenen  hoorden  ratelen,  begreep  ik,  dat  ik 
zulk  eene  levendige  plaats  onrecht  had  gedaan,  en  zeide  ik  dit  ook  tegen 
Peggotty,  die  mijne  uitdrukkingen  van  opgetogenheid  met  innig  genoe- 
gen  aanhoorde,  en  mij  zeide,  dat  het  wel  bekend  was  (ik  denk  onder  hen, 
die  het  geluk  hadden  van  geboren  Panharingen  te  zijn),  dat  Yarmouth, 
over  het  geheel,  de  fraaiste  stad  van  de  wereld  was. 

>Daar  is  mijn  Am!"  gilde  Peggotty  uit.  iZoo  gegroeid,  dat  ik  hem 
haast  niet  meer  zou  kennen." 

Hij  stond  werkelijk  bij  de  herberg  naar  ons  te  wachten,  en  vroeg  mij, 
als  een  oude  kennis,  hoe  het  mij  ging.  Ik  kon  in  het  eerst  niet  zeggen,  dat 
ik  hem  zoo  goed  kende  als  hij  mij  deed,  daar  hij  sedert  den  nacht,  waarin 
ik  geboren  werd,  niet  weder  bij  ons  in  huis  was  gekomen,  en  hij  natutir- 
lijk  iets  op  mij  voor  had.  Doch  onze  gemeenzaamheid  werd  er  zeer  door 
bevorderd,  dat  hij  mij  op  zijn  rug  nam  om  mij  zoo  naar  huis  te  dragen. 
Hij  was  nu  een  groote,  forsche  gast  van  zes  voet  lengte,  breed  in  evenre- 
digheid  en  rond  van  schouders,  maar  met  een  onnoozel,  zoetsappig  jon- 
gensgezicht  en  licht  krullend  haar,  dat  hem  een  zeer  schaapachtig  uitzicht 
gaf.  Zijne  kleeding  bestond  uit  een  buis  van  zeildoek,  en  zulk  eene  stijve 
broek,  dat  zij  evengoed  alleen  overeind  had  kunnen  staan,  zonder  dat  er 
beenen  in  staken.  Ook  had  men  niet  zoozeer  kunnen  zeggen,  dat  hij  een 
hoed  droeg,  als  dat  hij,  gelijk  een  oud  gebouw,  voor  behulp  met  iets  was 
gedekt,  dat  met  pek  scheen  doortrokken. 

Ham  droeg  mij  op  zijn  rug  en  een  koffertje  van  ons  onder  den  arm, 
Peggotty  droeg  een  ander  koffertje,  en  zoo  gingen  wij  eenige  straatjes 
door,  die  met  houtspaanders  en  zandheuveltjes  warenbezaaid,  en  voor  bij 
gasstokerijen,  lijnbanen,  scheepstimmerwerven,  sloopers-werven,  kal- 
faatplaatsen,  tuigage-loodsen,  smederijen  en  een  warboel  van  dergelijke 
plaatsen,  tot  wij  aan  de  eentonige  zandvlakte  kwamen,  die  ik  reeds  in  de 
verte  had  gezien ;  en  toen  zeide  Ham : 

>Daar  gmder  is  ons  huis,  jonge  heer  David." 

Ik  keek  naar  alle  kanten  rond,  zoover  mijne  oogen  over  de  wildemis 


L 


M1JNHEER  PKGGOTTY  HEEFT  EEN  PLEIZIERIG  HUIS.  25 

konden  reiken,  en  nu  nog  verder  over  de  zee  en  de  rivier,  maar  ik  kon 
geen  huis  ontdekken.  £r  lag  eene  zwarte  schuit  of  ander  soort  van  afge- 
dankt  vaartuig,  niet  veraf,  hoog  en  droog  op  het  land,  waaruit  eene  ijze- 
ren  kachelpijp,  bij  wijze  van  schoorsteen,  opstak  en  zeer  genoeglijk 
rookie;  maar  niets  anders,  dat  naar  eene  woning  geleek,  was  er  voor  mij 
zichtbaar. 

>Dat  is  het  toch  niet?''  zeide  ik.  iDat  ding,  dat  zfoo naar  een  schip 
gcHjkt?" 

>  Ja,  dat  is  het,  jonge  heer  David,"  antwoordde  Ham. 

IncHen  het  Aladdin's  paleis  was  geweest,  met  het  ei  van  den  vogel  Rock 
en  alles,  geloof  ik  dat  ik  niet  meer  ingenomen  had  kunnen  zijn  met  het 
romaneske  denkbeeld  om  er  in  te  wonen.  £r  was  eene  alleraardigste 
denr  op  zijde  in  gemaakt,  en  het  had  een  dak,  en  er  waren  venstertjes  in; 
maar  wat  het  vooral  zoo  wonderbaar  en  betooverend  maakte,  was,  dat 
het  eene  echte  visschersschuit  was,  die  zonder  twijfel  honderden  malen 
op  het  water  was  geweest,  en  nooit  gebouwd  was  om  er  op  het  land  in  te 
wonen.  Dit  was  het,  wat  dit  huis  vooral  zoo  uitlokkend  voor  mij  maakte. 
Indien  men  bij  het  bouwen  ooit  gedacht  had  er  zoo  in  te  wonen,  zou  ik  het 
misschien  bekrompen,  ongemakkelijk  of  eenzaam  hebben  gevonden ; 
maar  nu  het  nooit  daarvoor  bestemd  was  geweest,  werd  het  in  mijne 
oogen  eene  onverbeterlijke  woning. 

Zij  was  van  binnen  zeer  zindelijk  en  zoo  net  ingericht  als  maar  moge- 
lijk  was.  £r  was  eene  tafel  en  een  hangklok,  en  eene  latafel,  en  op  die 
latafel  stond  een  theeblad  met  een  schilderijtje  er  op  van  eene  dame  met 
eene  parasol,  die  eene  wandeling  deed  met  een  kleinen  jongen,  die  een 
soldatenpakje  aanhad  en  met  een  hoepel  speelde.  Dit  theeblad  werd 
door  een  bijbel  voor  omvallen  bewaard ;  en  indien  het  was  omgevallen 
zou  het  een  aantal  kopjes  en  schoteltjes  hebben  gebroken,  die  met  een 
trekpot  er  bij  om  het  boek  stonden  geschikt.  Aan  de  muren  hingen  eenige 
|emeene  gekleurde  prenten  van  bijbelsche  historien  in  lijst  en  glas,  die 
i  later  nooit  weder  m  de  handen  van  prentenkooplieden  heb  gezien,  of 
ik  had  ook  weder  op  eens  het  geheelebinnenhuis  van  Peggotty's  bree- 
der voor  mijne  oogen.  Abraham  in  het  rood,  die  Isaslk  in  het  blauw  ging 
offeren,  en  Daniel  in  het  geel,  in  een  hoi  met  groene  leeuwen  geworpen, 
staken  het  meest  daaronder  uit.  Boven  het  schoorsteenmanteltje  hing 
eene  afbeelding  van  den  logger  i  de  Sara  Jane,''  te  Sunderland  gebouwd, 
met  een  echten  houten  spiegel  daaraan:  een  kunstwerk,  dat  schilder-  en 
dmmerwerk  te  zamen  vereenigde,  en  ik  voor  een  der  meest  benijdens- 
waardi^e  bezittingen  hield.  die  de  wereld  kon  opleveren.  Er  zaten  eenige 
haken  m  de  balken  van  aen  zolder,  welker  eebruik  ik  toen  niet  kon  ra- 
den ;  en  er  waren  eenige  kastjes  en  kistjes  en  dergelijke  dingen,  welke  als 
l>ankjes  dienen  konden  om  op  te  zitten  als  er  stoelen  te  kort  kwamen. 

Dit  alles  zag  ik  met  den  eersten  blik  nadat  ik  den  drempel  over  was  — 
met  het  eigenaardige  waamemingsvermogen  van  een  kind,  volgens  mijne 
theorie  —  en  toen  deed  Peggotty  een  deurtje  open  en  wees  mij  mijne 
Blaapkamer.  Het  was  het  kompleetste  en  pleizierigste  slaapkamertje,  dat 
men  ooit  crgens  zag  —  in  den  achtersteven  van  het  vaartuig;  met  een 


a6  DAVID  COPPERFIELD. 


vcnstertje  op  de  plek,  waar  het  roer  voorheen  doorkwam;  een  spiegel^, 
juist  op  de  rechte  hoogte  voor  mij  tegen  den  muur  gespijkerd,  met  eea 
rand  van  oesterschelpen  er  om  been ;  een  bedje,  dat  juist  ruimte  genoeg 
had  om  er  in  te  komen ;  en  een  niiker  van  zeeplanten  in  eene  blauwekan 
op  het  tafeltje.  De  muren  waren  zoo  wit  als  krijt,  en  de  lappendeken,  die 
ah  sprei  op  het  bed  lag,  deed  mijne  oogen  schemeren  door  zijne  heldere 
kleuren.  lets,  dat  in  dit  pleizieri^e  huisje  vooral  mijne  aandacht  trok,  was 
de  vischlucht,  die  zoo  doordrmgend  was,  dat  ik,  toen  ik  mijn  zakdoek 
uit  mijn  zak  haalde  om  mijn  neus  te  snuiten,  bevond,  dat  deze  eveneens 
rook  alsof  men  hem  om  een  kreeft  had  gewikkeld.  Toen  ik  deze  ontdek- 
king  in  vertrouwen  aan  Peggotty  mededeelde,  onderrichtte  zij  mij,  dat 
haar  broeder  in  kreeften,  krabben  en  aiidere  schaalvisschen  handelde ; 
en  naderhand  bevond  ik,  dat  er  doorgaans  een  hoop  van  deze  dieren  — 
op  eene  verwonderlijke  mauier  aan  elkander  klevende,  daar  zij  nooit 
loslieten  wat  zij  eens  hadden  vastgepakt  —  gewoonlijk  in  een  schuurtje 
lag,  waar  de  potten  en  pannen  bewaard  werden. 

Wij  werden  verwelkomd  door  eene  zeer  beleefde  vrouw  met  een  wit 
voorschoot,  die,  toen  ik,  op  den  rug  van  Ham,  bijna  nog  een  half  kwar- 
tier  ver  was,  reeds  aan  de  deur  had  staan  nijgen,  en  insgelijks  door  een 
buitengemeen  schoon  klein  meisje  (of  dat  ik  daarvoor  hield)  met  een 
snoer  blauwe  kralen  om  den  hals,  dat  zich  niet  door  mij  wilde  laten  kus- 
sen  toen  ik  dit  wilde  doen,  maar  wegliepom  zich  te  verschuilen.  Nader- 
hand,  toen  wij  een  heerlijken  maaltijd  hadden  gedaan  (gekooktebot,met 
gesmolten  boter  en  aardappelen,  en  eene  karbonade  voor  mij)  kwam  er 
een  bijzonder  harig  man  met  een  zeer  goedhartig  gezicht  thuis.  Daar  hij 
Peggotty  meid  noemde  en  haar  een  hartelijk  smakkenden  kus  op  de  wang 
gaf,  twijfelde  ik  niet,  daar  zij  zich  anders  zeer  zedig  gedroeg,  of  hij  was 
haar  broeder ;  en  dit  bleek  hij  ook  te  zijn,  daar  hij  mij  weldra  als  baas 
Peggotty,  de  heer  des  huizes,  werd  gepresenteerd. 

iWelkom  hier,  jonge  heer,"  zeide  baas  Peggotty.  iGijzultonswat 
grof  vinden,  jonge  heer,  maar  hartelijk." 

Dc  bedankte  hem  voor  zijne  vriendelijke  welkomst,  en  zeide,  dat  ik  het 
in  zulk  een  pleizierig  huis  zeker  wel  naar  mijn  zin  zou  hebben. 

>Hoe  vaart  uw  mama,  jonge  heer,"  hervatte  baas  Peggotty.  i  Hield  zij: 
2ich  nog  knapjes  bij  uw  heengaan  f " 

Dc  gaf  baas  Peggotty  te  verstaan,  dat  zij  zich  zoo  knapjes  had  gehoo- 
den  als  ik  kon  verlangen,  en  dat  zij  haar  compliment  had  verzocht  — 
hetgeen  een  beleefd  verdichtsel  van  mij  was. 

»Ik  verzoek  haar  wel  te  bedanken,"  zeide  baas  Peggotty.  tNu,  jonge 
heer,  als  gij  het  hier  met  haar,"  naar  zijne  zuster  knikkende,  >en  Ham  en 
kleine  Emily,  een  veertien  daag  kunt  uithouden,  zuUen  wij  vereerd  zijn 
met  uw  gezelschap." 

Na  mij  met  zulk  eene  gulheid  te  hebben  verwelkomd,  ging  baas  Peg- 
gotty naar  buiten  om  zich  met  een  ketel  vol  heet  water  te  wasschen,  met 
de  aanmerking,  dat  hij  zich  met  koud  nooit  kon  schoon  boenen.  Weldra 
kwam  hij  terug  en  zager  nu  beter  uit,  maar  zoo  rood,  dat  ik  niet  kon  na- 
laten  te  denken,  dat  zijn  gezicht  dit  met  kreeften  en  krabben  en  gamalen 


IK   HKB   KEN  VERTROUWELIJK   PRAATJE  MET  BAAS  PEGGOTTY.      37 


gemeen  had — dat  het  heel  zwart  in  het  heete  water  ging  en  er  heel  roo4 
weder  uitkwam. 

Na  de  thee,  toen  de  deur  gesloten  en  alles  goed  dicht  gemaakt  waa 
(daar  de  avonden  nu  koud  en  mistig  waren)  vond  ik  het  huis  de  aange- 
naamste  schuilplaats,  die  menschelijke  verbeelding  kon  uitdenken.  Te 
hooren  hoe  de  wind  uit  zee  opkwam,  te  weten  hoe  de  mist  buiten  over  de 
harre  vlakte  kroop,  en  dan  naar  het  vuur  te  kijken,  en  te  denken,  dat  er 
geen  ander  huis  in  de  nabijheid  was  dan  dit  eene,  en  dat  dit  eene  oude 
schnit  was,  geleek  wel  naar  een  tooversprookje.  Kleine  Emily  was  hare 
schuwheid  te  boven  gekomen,  en  zat  naast  mij  op  het  laagste  en  kleinste 
der  bankjes,  dat  juist  groot  genoeg  voor  ons  beiden  was  en  juist  in  den 
hoek  naast  den  schoorsteen  paste.  Jufifrouw  Peggotty  met  haar  wit  voor-r 
schoot,  zat  aan  den  anderen  kant  van  het  vuur  te  breien.  Peggotty  en 
haar  naaiwerk  waren  daar  met  de  St.-Paulskerk  en  het  eindje  waskaar^ 
100  goed  thuis,  alsof  zij  nooit  een  ander  dak  hadden  gekend.  Ham,  die 
met  een  spel  smerige  kaarten  mij  mijne  eerste  les  in  kaartspelen  had  ge* 
gegeven,  poogde  zich  eene  manier  te  herinneren  om  uit  de  kaart  waar  te 
z^gen,  en  liet  op  elke  kaart,  die  hij  omkeerde,  een  visschig  afdruksel 
van  zJjn  duim  achter.  Baas  Peggotty  zat  zijne  pijp  te  rooken.  Ik  gevoelde^ 
dat  het  nu  tijd  was  voor  een  vertrouwelijk  praatje. 

iMijnheer  Peggotty !"  zeg  it  —  i  Jonge  heer !"  zegt  hij.  —  >Hebt  gij 
nw  zoon  den  naam  van  Ham  (Cham)  gegeven,  omdat  gij  in  eene  soor^ 
vanarkwoont?" 

Baas  Peggotty  scheen  dit  een  diepzinnig  denkbeeld  te  vinden,  maaF 
antwoordde : 

>Neen,  jonge  heer.  Dcheb  hem  geheel  geen  naam  gegeven,"  —  i  Wie 
heeft  hem  dan  dien  naam  gegeven  ?"  zeide  ik,  de  vrijheid  nemende  om 
baas  Peggotty  de  tweede  vraag  uit  den  catechismus  voor  te  stellen.  — i 
»Wel,  jonge  heer,  dat  heeft  zijn  vader  gedaan,"  antwoordde  baas  Peg- 
gotty. —  >Ik  dacht,  dat  gij  zijn  vader  waart!"  —  iMijn  broeder  Jo  was 
z  ij  n  vader,"  zeide  baas  Peggotty.  —  i  Dood,  mijnheer  Peggotty  ?"  vroeg 
ik  half  fluisterend,  na  eene  poos  van  eerbiedige  stilte.  —  t  Verdronken," 
zeide  baas  Peggotty. 

Ik  was  zeer  verwonderd,  dat  baas  Peggotty  Ham's  vader  niet  was,  en 
begon  te  denken,  dat  ik  mij  wel  in  zijne  betrekkin^  tot  al  de  anderen 
daar  in  huis  kon  vergist  hebben.  Ik  was  zoo  nieuwsgierig  daamaar,  da^ 
ik  besloot  het  maar  in  eens  met  baas  Peggotty  uit  te  maken. 

>Maar  kleine  Emily,"  zeide  ik,  naar  haar  omkijkende.  >Zij  is  tocb 
owe  dochter,  niet  waar,  mijnheer  Peggotty  ?"  —  iNeen,  jonge  heer.  Mijn 
schoonbroeder,  Tom,  was  haar  vader." 

Ik  kon  het  niet  laten.  iDood,  mijnheer  Peggotty?"  vroeg  ik  weder 
half  fluisterend,  na  nog  eene  poos  van  eerbiedig  stilzwijgen.  — iVer* 
dronken,"  zeide  baas  Peggotty. 

Ik  vond  het  wel  moeielijk  de  zaak  weder  op  te  vatten,  maar  ik  had  ze 
nog  niet  doorgrond,  en  dat  moest  ik  toch  op  de  eene  af  andere  manier 
doen.  Ik  zeide  dus : 

»Hebt  gij  dan  geene  kinderen,  mijnheer  Peggotty  ?"  —  >Neen,  jonge 


firS  DAVID  COPPERFIELD. 


heer,"  antwoordde  hij  eventjes  lachende.  >Ik  ben  nog  ongetrouwd,"  — 
lOngetrouwd !"  herhaalde  ik  verbaasd.  >Maar  wie  is  dat  dan,  mijnheer 
Peggotty  ?"  en  daarbij  wees  ik  naar  de  juffrouw,  met  l\et  witte  voorschoot, 
die  zat  te  breien.  —  i  Dat  is  juffrouw  Gummidge,"  zeide  baas  Peggotty — • 
>  Guramidge,  mijnheer  Peggotty  ?" 
Maar  op  dit  oogenblik  begon  Peggotty  —  ik  meen  mijne  eigene  Peg- 

{jotty  —  mij  zoo  nadrukkelijk  te  wenken  om  niet  verder  te  vra^en,  dat 
k  niet  anders  doen  kon  dan  het  zwijgende  gezelschap  even  stil  zitten 
lumkijken,  tot  het  tijd  werd  om  naar  bed  te  gaan.  Toen,  met  mij  alleen  in 
tnijn  kamertje,  onderrichtte  zij  mij,  dat  HamenEmilyeenneefennichtje 
waren,  die  hunne  ouders  hadden  vcrloren,  en  die  mijn  gastheer,  toen  zij 
hulpeloos  achterbleven,  als  zijne  kinderen  had  aangenomen ;  en  dat  juf- 
"frouw  Gummidge  de  weduwe  was  van  iemand,  die  met  hem  eigenaar  van 
-eene  boot  was  geweest  en  doodarm  was  gestorven.  Hij  was  zelf  niet  rijk, 
zeide  Peggotty,  maar  zoo  goed  als  goud  en  zoo  trouw  als  staal  —  dit 
waren  hare  vergelijkingen.  Het  eenige,  waarover  hij  zich  ooit  driftig 
maakte  of  zich  een  vloek  liet  ontvallen,  was,  onderrichtte  zij  mij,  als  men 
van  die  edelmoedigheid  van  hem  sprak.  Als  iemand  van  hen  maar  een 
woord  daarvan  zeide,  gaf  hij  met  zijn  rechterhand  een  harden  slag  op  de 
tafel  (hij  had  eens  bij  zulk  eene  gelegenheid  het  blad  doen  splijten)  en 
deed  een  ijselijken  vloek,  dat  hij  igeblekt"  wilde  worden,  zoo  hij  niet 
voor  altijd  wegliep,  als  men  ooit  weder  daarvan  praatte.  Uit  de  antwoor- 
den  op  mijne  navraag  bleek  het,  dat  niemand  eenig  denkbeeld  had  van 
de  afleiding  van  dit  schrikkelijk  lijdende  werkwoord  >geblekt  worden," 
maar  dat  zij  alien  het  voor  eene  geduchte  verwensching  hielden. 

De  goedhartigheid  van  mijn  gastheer  trof  mij  diep,  en  ik  luisterde  in 
^eene  streelend  weemoedige  stemming,  die  nog  door  mijne  slaperigheid 
werd  verhoogd,  hoe  de  vrouwen  in  een  tweedekamertje,gelijk  het  mijne, 
aan  het  andere  einde  der  boot  naar  bed  gingen,  en  hoe  hij  en  Ham  een 
paar  hangmatten  voor  zich  ophingen  aan  de  haken,  die  ik  in  de  zolder^ 
balken  had  opgemerkt.  Terwijl  de  slaap  mij  langzamerhand  bekroop, 
hoorde  ik  den  wind  zoo  geweldig  over  de  zee  en  de  vlakte  loeien,  dat  er 
eene  droomerige  vrees  bij  mij  opkwam,  dat  de  ^oote  oceaan  in  den 
nacht  het  geheele  land  zou  overstroomen.  Maar  ik  bedacht  mij,  dat  ik 
"dan  toch  in  eene  schuit  was,  en  dat  het,  indien  er  iets  gebeurde,  niet 
kwaad  was  zoo  iemand  als  baas  Peggotty  aan  boord  te  hebben. 

Er  gebeurde  echter  niets  ergers  dan  dat  het  weder  ochtend  werd.  Bijna 
zoodra  de  morgenzon  de  oesterschelpen-rand  van  mijn  spiegeltje  be- 
Bcheen,  was  ik  uit  mijn  bed  en  met  kleine  Emily  naar  buiten,  om  op  het 
strand  steentjes  op  te  rapen. 

>Gij  zult  zelve  wel  een  halve  matroos  zijn^  denk  ik?"  zeide  ik  tot 
Emily.  Eigenlijk  dacht  ik  dit  in  het  geheel  met,  maar  ik  meende  uit 
galanterie  toch  iets  te  moeten  zeggen ;  en  daar  een  schitterend  wit  zeil 
dicht  bij  ons  op  dat  oogenblik  zulk  een  aardig,  verkleind  beeld  van  zich 
zelf  in  haar  helder  oog  maakte,  kwam  het  mij  in  het  hoofd  om  dit  te  zeg- 
gen. —  tNeen,"  antwoordde  Emily,  en  schudde  haar  hoofdje.  ilk  ben 
bang  voor  de  zee."  —  iBang !"  zeide  ik  met  voegzame  onverschrokken- 


D£  KLEINE  EMILY   EN   IK.  29 


held,  en  keek  daarbij  zeer  trotsch  naar  den  machtigen  oceaan.  »Ik 
niet !"  —  iMaar  o,  zij  is  zoo  wreedaardig,"  zeide  Emily,  ilk  heb  wel  ge^- 
zien  hoe  wreedaardig  zij  voor  ons  visschers  kan  zijn.  Ik  heb  haar  een^ 
scbuit,  zoo  groot  als  ons  huis,  geheel  in  stukken  zien  slaan/'  —  ilk  hoop, 
dat  het  die  schuit  niet  was,  waarmee ..."  —  jMijn  vader  verdronken  is r" 
zeide  Emily.  >Neen,  die  niet.  Die  schuit  heb  ik  nooit  gezien."  —  >En 
hem  ook  niet?"  vroeg  ik. 

Kleine  Emily  schudde  haar  hoofdje.  iNiet  dat  mij  heugt." 

Daar  vond  ik  eene  onverwachte  dvereenkomst  tusschen  onsbeider 
lot.  Ik  vertelde  haar  terstond  hoe  ik  ook  nooit  mijn  vader  had  gezien ; 
en  hoe  mijne  moeder  en  ik  altijd  zoo  vergenoegd  als  maar  mogelijk  was 
met  elkander  alleen  hadden  geleefd,  en  nog  zoo  leefden,  en  altijd 
meenden  te  leven ;  en  hoe  mijn  vaders  graf  op  het  kerkhof  wais,  dicht  bij 
ons  huis,  in  de  schaduw  van  een  boom,  onder  wiens  takken  ik  op  menio 
gen  vroolijken  ochtend  had  gewandeld  en  de  vogeltjes  hooren  zingen. 
Maar  het  bleek  toch,  dat  er  tusschen  Emily's  lot  en  het  mijne  eenig  ver- 
schil  bestond.  Zij  had  hare  moeder  verloren  nog  v66r  haar  vader,  en 
waar  haar  vaders  graf  was  wist  niemand,  behalve  dat  het  ergens  in  de 
diepte  der  zee  moest  wezen. 

iBuitendien,"  zeide  Emily,  terwijl  zij  naar  schelpen  en  keisteentjes 
zocht,  >uw  vader  was  een  heer  en  uwe  moeder  is  eene  dame;  en  mijn 
vader  was  een  visscher  en  mijne  moeder  eene  visschersdochter,  en  miin 
com  Dan  is  ook  een  visscher." — iDat  is  mijnheer  Peggotty,  niet  waar?" 
zeide  ik.  —  i  Oom  Dan  —  daar  ginder,"  antwoordde  Emily,  knikkend 
naar  de  woonschuit  omkijkende.  —  >Ja.  Hem  meen  ik  ook.  Hij  moet 
een  heel  goed  man  wezen,  zou  ik  denken  ?"  —  iGoed  ?"  zeide  Emily, 
>  Als  ik  eene  dame  mocht  worden,  zou  ik  hem  een  hemelsblauwen  rok 
met  diamanten  knoopen  geven,  en  eene  nankinsche  broek,  een  rood 
fluweel  vest,  een  driekanten  hoed  met  goud,  een  groot  goud  horloge, 
eene  zilveren  pijp  en  eene  kist  met  geld.'* 

Ik  zeide,  dat  ik  niet  twijfelde  of  mijnheer  Peggotty  die  schatten  wel 
verdiende.  Ik  moet  bekennen  dat  ik  het  eenigszins  moeielijk  vond  mij 
voor  te  stellen,  dat  hij  zeer  op  zijn  gemak  zou  zijn  in  de  kleecUng,  die  zijn 
dankbaar  nichtje  hem  toedacht,  en  dat  ik  vooral  betwijfelde  of  die  drier 
kanten  hoed  met  goud  hem  wel  goed  zou  staan ;  maar  ik  hield  deze  ge* 
dachten  voor  mij  zelven. 

Kleine  Emily  was  blijven  stilstaan  om  naar  omhoog  te  staren,  terwijl 
zij  deze  fraaiigheden  opttlde,  alsof  zij  eene  heerlijke  verschijning  in  de 
lucht  waren.  Wij  gingen  weder  voort,  onder  het  rapen  van  schelpen  eq 
keitjes. 

iZoudt  ge  gaame  eene  dame  willen  zijn  ?"  vroeg  ik. 

Emily  zag  mij  aan,  lachte  en  knikte  van  ja. 

iHeel  gaame.  Dan  zouden  wij  allemaal  heeren  en  dames  worden.  Ik, 
en  oom,  en  Ham  en  juffrouw  Gummidge.  Dan  zou  het  ons  niet  kunnen 
schelen  als  er  stormachtig  weer  kwam.  —  Niet  voor  ons  zelven,  meen  ik^ 
Voor  de  arme  visschers  zou  het  ons  wel  kunnen  schelen,  en  wij  zoudeu 
hen  helpen,  met  geld,  als  zij  een  ongeluk  hadden  gehad." 


Jo  DAVID  COFPKRFIKLD. 

Dit  was  naar  myne  gedachte  een  leer  billijke  wensch,  en  de  vervulling 
daarvan  gcheel  met  ODwaarschiJDlijk.  Ik  zdde  Emily,  dat  ik  het  volko- 
tnen  met  haar  eens  was,  en  toen  werd  zij  stout  genoegomtezeggen, 
hoewel  eenigszins  bedeesd : 

>  Denkt  ge  nu  nog,  dat  ge  niet  bang  voor  de  zee  zijt  ?" 

De  zee  was  stU  genoeg  om  mij  genist  te  stellcn ;  maar  ik  twijfe!  niet  of 
ik  zoil,  als  ik  eene  matig  hoogc  golf  had  zien  komen  aanrollcn,  terstond 
het  hazenpad  hebben  gekozen,  met  ccneangstigeherinneringaan  hare 
verdronkene  bloedverwanten.  Ik  zeide  evcnwel  »neen,"  en  voegdeer 
bij :  »Gij  schijnt  het  ook  niet  te  wezen,  hoewel  ge  zegt,  dat  gij  het  zijt;" 
want  zij  gtng  vcel  te  dicht  langs  den  rand  van  een  ouden  houten  steiger, 
dien  wij  waren  opgewandeld,  en  ik  was  bevreesd,  dat  zij  er  af  zou  valten. 

>0p  die  manier  ben  ik  niet  bang,"  zeide  kleine  Emily.  iMaaralshet 
hardwaattkanikniet  slapen,  endanbeefikalsikaanoomDanenHam 
denk,  en  verbeeld  ik  mij,  dat  ik  hen  omhulphoorroepen.Daaromis 
het,  dat  ik  eoo  gaame  eene  dame  zou  willen  zijn.  Maar  op  die  manier 
ben  ik  niet  bang.  Geheel  niet.  Kijk  maar  eens !" 

Zij  sprong  van  mij  af  en  liep  op  eenbalfvergaan  stukhout^datvan 
de  plek  waar  wij  stonden  tamelijk  hoog  boven  het  diepe  water  uitstak  en 
Vraarop  men  zich  aan  niets  kon  vasthouden.  Dit  voorval  is  mij  zoodanig 
in  het  geheugen  geprent,  dat  ik,alsik  eenteekenaar  was,  het,naarmij 
dunkt,  nog  zou  kunnen  teekenen  gelijk  ik  het  toen  zag ;  hoe  Emily  haar 
verderf  (naar  het  mij  voorkwam)  te  gemoet  huppelde,  met  een  blik,  dien  ' 
ik  nooic  zal  vergeten,  ver  vooruit  op  de  zee  gevestigd. 

be  kleine,  lichte,  vermetele,  fladderende  gedaante  kwam  veilig  bij  mij 
terug,  en  spoedig  lachte  ik  over  inijn  angst  en  over  den  schreeuw  dien  ik 
gegeven  had,  en  die  in  alien  gevalle  nutteloos  zou  zijn  geweest,  want  er 
was  ntemand  in  de  nabijheid.  Maar  in  mijn  mannelijken  leeftijd  is  het 
frel  gebeurd,  dikwijls  gebeurd,  dat  ik  dacht :  Zou  het  mogelijk  zijn,  onder 
alle  verborgene  mogelijkhedeo,  dat  die  plotseUnge  roekeloosheid  van 
het  meisje  en  haar  wilde,  in  de  vcrte  starendc  bUk  gevolgen  waren  van 
een  geheimen  invloed,  die  haar  dooden  vader  genadig  werd  vergimd, 
om  haar  in  het  gevaar  te  lokken  en  eene  kans  te  geven  om  haar  leven 
dien  dag  te  eindigen  ?  Het  is  gebeurd,  dat  ik  mij  verwonderde  of  ik,  indiea 
het  leven,  dat  voor  haar  lag,  mij  in  een  oogenblik  had  kunnen  geopen- 
baard  worden,  zoodanig  geopenbaard,  dat  een  kind  het  ten  voile  kon 
begrijpen,  en  haar  behoud  van  eene  cnkele  beweging  mijner  hand  had 
afgehangen,  ik  die  dan  wel  had  moeten  uitsteken  om  haar  te  redden.  Er 
is  sedert  een  tijd  geweest  —  ik  zcg  niet,  dat  hij  lang  duurde,  maar  hij  is 
cr  toch  geweest  —  toen  ik  mij  zelvcn  de  vraag  deed,  of  het  niet  beter 
voor  kleine  Emily  zou  geweest  zijn,  als  zij  op  £en  ochtend  voor  mijne 
oogen  in  de  golven  was  vcrzonkcn;  en  toen  ik  antwoordde:  Ja,  dat 
zou  het, 

Dit  is  misschien  voorbarig,  Mogelijk  heb  ik  het  te  vrocg  geschreven. 
Laat  het  nu  echter  maar  blijven  staan. 

Wij  dedcn  eene  verre  wandelin^,  en  bevrachtteo  ons  met  allerld  din- 
gen,  die  wij  voor  zcldzaamheden  hielden,  en  plaatsten  ecnige  zeesterren^ 


k 


DB  VKRDRIETELIJRHEDEN  VAN  JUFFROUW  GUMMIDGE.  31 


die  op  het  droge  waren  geraakt,  zeer  behoedzaam  weder  in  het  water 
—  ik  weet  zelf  nu  nog  niet  &;enoeg  van  dat  soort  van  dieren  om  er  zeker 
van  te  zijn  of  zij  reden  hadden  om  ons  daarvoor  dankbaar  te  wezen,  of 
het  tegendeel  —  en  keerden  toen  naar  huis,  dat  is  naar  de  woning  van 
baas  Peggotty,  tenig.  Achter  het  kreeftenschuurtje  bleven  wij  staan  om 
ecn  onschuldigen  kus  te  wisselen,  en  toen  stapten  wij,  blozende  van  ge- 
zondheid  en  vroolijkheid,  binnen  om  te  ontbijten. 

iGelijk  twee  jonge  lijsters,"  zeide  baas  Peggotty,  hetgeen  ik  als  een 
compliment  opvatte. 

Natuurlijk  was  ik  op  Emily  verliefd.  Ik  ben  o  vertuigd,  dat  ik  dat  kleine 
mei^  even  oprecht,  even  teeder,  met  meer  reinheid  en  onbaatzuchtig- 
heid  liefhad,  dan  de  reinste  Uefde  van  later  levenstijd,  zoo  edel  en  ver- 
edelend  als  zij  is,  kan  bevatten.  Mijne  verbeelding  omhulde  dat  tengere, 
nietige  schepseltje,  met  hare  blauwe  oogjes,  met  iets,  dat  haar  iets 
hemelsch  gaf  en  haar  bijna  tot  een  engel  maakte.  Indien  zij  op  een  zon« 
nigen  voormiddag  een  paar  vlerkjes  had  uitgespreid  en  voor  mijne  oogen 
was  weggevlogen,  geloof  ik  niet,  dat  ik  dit  voor  zooveel  meer  zou  hebben 
gehouden  dan  voor  iets,  dat  ik  wel  had  mogen  verwachten. 

Wij  plachlen  uren  aan  uren  zoo  als  kinderlijke  gelieven  over  die  een- 
tonige  vlakte  bij  Yarmouth  met  elkander  te  wandelen.  De  dagen 
hoppelden  ons  voorbij,  alsoi  ook  de  tijd  nog  niet  groot  geworden  was, 
maar  zelf  een  kind  en  altijd  aan  het  spelen  was.  Ik  zeide  Emily,  dat  ik 
haar  aanbad,  en  dat  ik,  als  zij  niet  bekende,  dat  zij  mij  ook  aanbad,  in  de 
iKxxlzakelijkheid  zou  gebracht  worden  om  mij  met  een  degen  dood  te 
steken.  Zij  zeide,  dat  zij  het  deed,  en  ik  twijfel  er  niet  aan  of  zij  deed 
het  ook. 

Wat  gedachten  aan  onze  ongelijkheid  van  stand,  onzejeugdof  andere 
hezwaren  betrof,  daardoor  werden  kleine  Emily  en  ik  niet  geplaagd; 
want  wij  dachten  aan  geene  toekomst.  Wij  waren  de  troetelkindertjes 
▼an  juffiouw  Gummidge  en  Peggotty,  die  ons  maar  niet  genoeg  konden 
bewonderen,  ab  wijdes  avonds  zoo  verliefd  op  ons  bankje  zaten,  en 
elkander  dikwijls  toefluisterden :  tOch,  is  dat  niet  lief!"  terwijl  baas  Peg- 
gotty al  rookende  met  een  glimlach  naar  ons  zat  te  kijken  en  den  ge- 
heelen  avond  grinnikte  en  niets  anders  deed.  Zij  hadden,  naar  ik  denk, 
eenigermate  hetzelfde  soort  van  vermaak  in  ons,  als  zij  in  een  fraai  stuk 
speelgoed  of  in  een  miniatuurmodel  van  het  Colosseum  zouden  gehad 
hebben. 

Weldra  bespeurde  ik,  dat  jufifrouw  Gummidge  zich  niet  altijd  zoo  aan- 
genaam  maakte,  als  men,  de  omstandigheden  barer  inwoning  bij  baas 
P^otty  in  aanmerkin^  nemende,  wel  had  mogen  verwachten.  Juffrouw 
Gummidge  was  eenigszms  verdrietig  van  humeur,  en  huilde  dikwijs  meer 
^  in  zulk  eene  kleine  woning  voor  anderen  verkieslijk  was.  Ilet  speet 
mij  zeer  voor  haar;  maar  er  waren  oogenblikken,  wanneer  het,  naar  mij 
,wht^aangenamer  zou  zijn  geweest  als  juffrouw  Gummidge  eene  eigene 
hamer  had  gehad,  waar  zij  zich  kon  afzonderen,  en  daar  gebleven  was 
tot  zij  wat  opgeruimder  was  geworden. 

Baas  Peggotty  ging  nu  en  dan  naar  eene  herherg,  het  Crewillige  Hart 


j2  DAVID  COPPERFIEU). 

geheeten.  Ik  ontdekte  dit,  toen  faij  op  den  twecden  of  derden  avond  dat 
wij  daar  waren,  uitbleef^  en  juflrouw  Gummidge  tusschen  acht  en  negm 
uur  op  de  klok  keek  en  zeide,  dat  tiij  daar  was,  en  dat  zij,  wat  meer  was, 
des  morgens  al  geweten  had,  dat  hij  daaiheen  zou  gaan. 

JufTrouv  Gummidge  was  den  geheelen  dag  zeer  neerslachtig  gcweest, 
en  was  des  morgens  in  tianen  uitgebaisten  toen  het  vuur  rookte.  *Ik  bei^ 
toch  een  jammerlijk,  ongelukkig  scbepsel,"  waren  hare  woorden,  toen 
die  onaangename  omstandigheid  plaats  had,  >en  altijd  heb  iknieuwe 
□arigheid."  —  »Och,  het  zal  gauw  ophouden,"  zeide  Peggotty  —  ik 
meen  wederom  onte  Peggotty  — ■  »en  buitendien,  weet  ge,  is  het  voor  a 
niet  lastiger  dan  voor  ons." — »Ja,  maar  ik  voel  het  erger,"  zeide jufirouw 
Gummidge. 

Hetwaseenzeerkoudedag,metscherpewindv1agen.JufirouwGummid- 
ge's  hoekje  van  den  haard  kwam  mij  voor  het  warmste  en  meest  beschutte 
plaatsje  van  het  geheele  vertrek  te  zijn,  evenals  haar  stoel  zeker  de  ge- 
makkelijkste  was,  maar  dien  dag  was  zij  er  geheel  niet  mede  tevreden. 
Zij  klaagde  gedurig  over  de  koude,  en  dat  deze  haar  een  ongemak  in 
den  rug  veroorzaakte,  dat  zij  >  eene  kruiping"  noemde.  Eindelijkvergoot 
zij  tranen  daarover,  en  zeide  wederom,  dat  zij  een  jammerlijk  ongelukk^ 
schepsel  was  en  dat  zij  altijd  nieuwe  narighcid  had. 

>Het  is  zeker  bijzonder  koud,"  zeide  Peggotty,  >dat  moetiedereen 
wel  voelen."  —  »Ja,  maar  ik  voel  het  erger  dan  andere  menschen," 
zeide  juflrouw  Gummidge. 

Zoo  weer  hij  den  maaltijd,  wanneer  juffixjuw  Gummidge  altijd  de 
eerste  na  mij  werd  bediend,  aan  wien,  als  een  gast  van  aanzien,  de  voor- 
rang  werd  ge^even.  De  visch  was  klein  en  gratig,  en  de  aaidappeleit 
waren  een  weinig  aangebrand.  Wij  erkenden  alien,  dat  wij  hct  eene  te- 
leurstelling  vonden;  maar  juffrouw  Gummidge  zeide,  dat  zij  het  erger 
proefde  dan  wij,  en  vergoot  wederom  tranen,  en  herhaalde  met  zeerveel 
bitterheid  hare  vorige  verklaring. 

Zoo  zat  dus,  toen  baas  Peggotty  tegen  negen  uur  thuis  kwam,  die  on- 
gelukkige  juffrouw  Gummidge  in  haar  hoekje  in  een  zeer  ellendigen  en 
rampzabgen  staat  te  breien.  Peggotty  had  vergenoegd  zitten  werken. 
Ham  had  een  paar  groote  waterlaarzen  gelapt;  en  ik  had,  metkleine 
Emily  naast  mij,  de  anderen  zitten  voorlezen.  juffrouw  Gummidge  had 
na  het  theedrinken  niets  laten  hooten  dan  een  jammerlijken  zucht,  en 
hare  oogen  niet  opgeslagen. 

*Wel,  maatjes,"  zeide  baasFeggotty,  zichbij  onsneerzetteDde,iho& 
gaat  het  ?" 

Allen  zeiden  wij  iets  om  hem  te  verwelkommen,  of  toonden  met  onze 
oogen  dat  wij  dit  deden,  behalvejuffrouw  Gummidge,  die  slechts  over 
haar  breiwerk  haar  hoofd  schudde. 

1  Wat  scheelt  er  aanP"  zeide  baas  Peggotty,  en  klapte  te  gelijk  in  zijne- 
handen.  »Beur  u  wat  op,  moedertje." 

Juflrouw  Gummidge  scbeen  niet  in  staat  om  zicb  op  te  beiiren.  Zij 
haalde  een  ouden,  zwarteo  zijden  doek  uit  en  veegde  hare  oogen  af  ^ 
maar  in  plaats  van  hem  weder  in  haar  zak  te  steken,  bleef  zij  er  mede 


k 


ZIJ   HEEFT  AAN  DEN  OUDEN  ZITXEN  DENKEN.  35 


zhten,  veegdc  nog"eens  hare  oogen  af,  en  hield  hem  weder  in  haar  hand 
tot  gebniik  gereed. 

»Wat  scheelt  er  aan,  vrouwtje?"  zeide  baas  Peggotty.  —  iNiets," 
antwoordde  juffrouw  Gummidge.  iGij  komt  uit  het  Gewillige  Hart, 
Dan?"  —  » Ja,  ik  ben  daar  van  avond  een  poosje  blijven  plakken,"  zeide 
baas  Peggotty.  —  iHet  spijt  me,  dat  ik  u  daar  naar  toe  jaag,"  hervatte 
jnftouw  Gummidge.  —  ijagen!  Ik  behoef  niet  gejaagd  te  worden"  ant- 
woordde  baas  Peggotty  met  een  gullen  lach.  ilk  ga  maar  al  te  gewillig." 
—  iHeel  gewillig,"  zeide  JufFrouw  Gummidge,  wederom  haar  hoofd 
schuddende  en  hare  oogen  afvegende.  >  Ja,  ja,  heel  gewillig.  Het  spijt 
mij  wcl,  dat  het  om  mij  is,  dat  ge  zoo  gewillig  zijt."  —  lOm  u?  Het  is 
niet  om  u,"  zeide  baas  Peggotty.  »Dat  moet  ge  geheel  niet  gelooven." — 
•Ja,  ja,  dat  is  wel  zoo,"  hervatte  juftrouw  Gummidge.  ilk  weet  wel  wat 
ik  ben.  Ik  weet  wel,  dat  ik  een  jammerlijk,  ongelukkig  schepsel  ben,  en 
dat  ik  niet  alleen  nieuwe  narigheid  heb,  maar  ook  iedereen  narigheid 
geef.  Ja,  ja.  Ik  voel  alles  erger  dan  andere  menschen,  en  laat  het  meer 
blijken.  Dat  is  mijn  ongeluL" 

Ik  kon  werkelijk,  terwijl  ik  naar  dit  alles  zat  te  luisteren,  niet  nalaten 
te  denken,  dat  dit  ongeluk  zich  ook  tot  andere  leden  van  het  gezin, 
behalve  jufifrouw  Gummidge,  uitstrekte.  Doch  baas  Peggotty  zeide  niets 
van  dien  aard,  maar  antwoordde  slechts  met  een  nieuw  verzoek  om  zich 
wat  op  te  beiu-en. 

•Ik  ben  niet  wat  ik  zelf  wel  zou  wenschen  dat  ik  was,"  antwoordde 
jaflfrouw  Gunmiidge.  tDat  scheelt  veel.  Ik  weet  wel  wat  ik  ben.  Mijne 
ongelukken  hebben  mij  naargeestig  doen  worden.  Ik  gevoel  mijne  on^e- 
hiUcen  en  zij  maken  mij  naargeestig.  Ik  wenschte  wel,  dat  ik  ze  met 
gevoelde,  maar  dat  doe  ik  toch.  Ik  wenschte,  dat  ik  er  mij  tegen  kon 
verharden,  maar  dat  kan  ik  toch  niet.  Ik  maak  het  huis  hier  verdrietie, 
en  dat  verwondert  mij  niet.  Ik  heb  uwe  zuster  den  heelen  dag  verdrietig 
gemaakt,  en  jongen  heer  David  ook." 

Hier  werd  ik  eensklaps  zoo  geroerd,  dat  ikzielsbedroefduitbulkte: 
•Necn,  dat  hebt  ge  niet,  jufFrouw  Gummidge."  —  i  Het  is  heel  verkeerd, 
dat  ik  dat  doe,"  vervolgde  juffrouw  Gummidge.  •  Het  is  een  slechte  dank, 
dien  ik  geei.  Ik  moest  liever  naar  het  werkhuis  gaan  en  daar  sterven.  Ik 
ben  een  jammerlijk,  ongelukkig  schepsel,  en  moest  mij  zelve  hier  niet 
tot  een  last  maken.  Als  ik  toch  van  alles  narigheid  moet  hebben,  en  zelf 
narigheid  geven,  laat  ik  dat  dan  mijn  kerspel  doen.  Daniel,  het  zou  veel 
beter  zijn,  dat  ik  in  het  werkhuis  ging  en  daar  stierf  en  men  mij  zoo 
kwijt  was." 

]u£Erouw  Gummidge  ging  met  deze  woorden  been  en  begaf  zich  naar 
bed.  Toen  zij  weg  was,  keek  baas  Peggotty,  die  geen  ander  gevoel  dan 
bet  diepste  medelijden  had  laten  blijken,  ons  in  het  rond  aan,  knikte  eens 
met  zijn  hoofd,  terwijl  eene  levendige  uitdrukking  van  hetzelfde  gevoel 
nog  zijne  trekken  bezielde,  en  zeide  fluisterend : 
>Zij  heeft  aan  den  ouden  zitten  denken." 

Ik  kon  niet  recht  begrijpen  welke  oude  het  was,  op  wien  men  meende 
dat  juffirouw  Gtmimidge  hare  gedachten  gevestigd  had,  totdat  Peggotty 

DAVID  COPPERFIELD,  —  L  3 


34  DAVID  COPPERFIELD. 


mij,  bij  het  naar  bed  brengen,  verklaarde,  dat  dit  de  overledene  baas 
Gummidge  was;  en  dat  haar  broeder  dit  bij  zulke  gelegenheden  altijd 
voor  eene  ontwijfelbare  waarheid  hield,  en  bet  hem  altijd  zeer  weekhar- 
tig  maakte.  Dien  zelfden  avond  hoorde  ik  hem,  toen  hij  eene  poos  in 
zijne  hangmat  had  gelegen,  tegen  Ham  zeggen:  >  Anne  vrouw;  zij  heeft 
weer  aan  den  ouden  zitten  denken!'*  En  wanneerjuf&ouw  Gummidge 
zulk  eene  bui  had  (hetgeen  gedurende  den  tijd  van  ons  verblijf  nog 
eenige  malen  gebeurde)  zeide  hij  altijd  hetzelfde  tot  hare  verontschuldi- 
ging,  en  altijd  met  het  teederste  mededoogen. 

Zoo  gingen  de  veertien  dagen  voorbij,  zonder  andere  afwisselingmede 
te  brengen  dan  die  van  het  getij,  waardoor  de  tijd,  waaropbaas  Peggotty 
uitging  en  terugkwam,  verplaatst  werd,  en  ook  de  bezigheden  van  Ham 
werden  gewijzigd.  Wanneer  deze  geen  werk  had,  ging  hij  somtijds  met 
ons  uit  om  ons  de  booten  en  schepen  te  wijzen,  en  een  paar  malen  nam 
hij  ons  op  een  roeitochtje  mede.  Ik  weet  niet  waarom,  wanneer  men  aan 
eene  of  andere  plaats  denkt,  de  herinnering  van  zekere  gerin^e  omstan- 
digheid,  welke  daarmede  in  betrekking  staat,  ons  eerder  dan  lets  anders 
in  het  geheugen  komt,  hoewel  ik  geloof  dat  dit,  vooral  wat  herinnerin- 
gen  uit  de  kindsheid  betreft,  met  de  meeste  menschen  het  geval  is.  Ik 
kan  den  naam  van  Yarmouth  nooit  hooren  of  lezen,  of  ik  denk  aan 
zekeren  zondagochtend  op  het  strand,  toen  de  kerkklokken  luidden, 
kleine  Emily  op  mijnschouderstond  te  leunen.Hamdroomerigsteentjes 
in  het  water  zaMe  gooien,  en  de  zon,  over  de  zee,  juist  door  den  zwaren 
mist  heenbrekende,  ons  de  schepen  deed  zien,  sdsof  zij  schimmen  van 
zich  zelven  waren. 

Eindelijk  kwam  de  dag  om  naar  huis  te  gaan.  Ik  hield  mij  goed  bij  het 
scheiden  van  baas  Peggotty  en  juffrouw  Gummidge,  maar  mijne  ziele- 
smart  toen  ik  kleine  Emily  moest  verlaten  was  geducht.  Wij  gingen  arm 
in  arm  naar  de  herbergjvaar  de  voerman  stalde,  en  onderweg  beloofde 
ik,  haar  te  zullen  schrijven.  (Ik  vervulde  die  belofte  naderhand  met  let- 
ters, grooter  dab  die,  waarmede  men  doorgaans  eene  aankondi^g 
schrijft  om  kamers  te  huur  te  zetten.)  Wij  waren  bij  het  scheiden  beiden 
buiten  ons  zelven;  en  indien  ik  ooit  in  mijn  leven  eene  ledigheid  in  mijn 
hart  gevoelde,  deed  ik  dit  op  dien  dag. 

Nu  was  ik,  al  den  tijd  van  mijn  logeeren,  wederom  ondankbaar  voor 
het  moederlijke  huis  ^eweest,  en  had  zelden  of  nooit  daaraan  gedacht. 
Maar  niet  zoodra  was  ik  weder  daarheen  op  reis,  of  mijn  kinderlijk,  kna- 
gend  geweten  scheen  met  onafgewenden  vinger  dien  weg  op  te  wijzen 
en  ik  gevoelde,  des  te  meer  omdat  ik  zoo  neerslachtig  was,  dat  ik  daar 
thuis  hoorde  en  mijne  moeder  mijne  troosteres  en  vriendin  was. 

Ditgevoel  werd  sterker  naarmate  wij  vorderden;  zoodat  ik,  hoe  nader 
wij  kwamen  en  hoe  gemeenzamer  de  voorwerpen,  die  wij  voorbijreden, 
mij  werden,  des  te  meer  begon  te  verlangen  om  daar  te  komen  en  in  hare 
armen  te  vliegen.  Doch  Peggotty,  in  plaats  van  deze  verukking  te  deelcn, 
poogde  ze  (hoewel  zeer  vriendelijk)  te  betoomen,  en  keek  alsof  zij  ver* 
legen  en  verdrietig  was. 

Kraaienhof  moest  echter.  haars  ondanks  in  het  gezicht  komen  wan* 


THUIS  ALLES  ZBBR  VERANDERD.  35 


neer  het  des  voennans  paard  beliefde,  en  dit  deed  het  ook.  Hoe  we] 
beiinner  ik  het  mij  nog  op  dien  kouden  grauwen  namiddag,  met  die 
betrokkene^  met  regen  dreigende  lucht! 

De  deur  werd  geopend,  en  ik  keek,  half  lachende,  half  schreiende  van 
blijde  aandoening,  naar  mijne  moeder  uit.  Ik  zag  haar  niet,  maar  eene 
vreemde  meid. 

•Heere,  Peggotty!"  zeide  ik  droevig.  >Zou  zij  nog  niet  weer  thuis 
zijn?*'  —  >Ja,  ja,  jonge  heer  David,"  antwoordde  Peggotty.  >Zij  is  wel 
thuis.  Wacht  eens  even,  jonge  heer  David ;  ik  moet  —  'Sl  moet  u  nog  wat 
icggen." 

Hare  aandoening  en  natuurlijke  onbehendigheid  deden  Peggotty, 
terwijl  zij  uit  de  kar  klom,  de  allerwonderlijkste  houdingen  aannemen; 
maar  ik  was  te  zeer  onthutst  om  haar  dit  te  zeggen.  Toen  zij  beneden 
was  gekomen,  nam  zij  mij  bij  de  hand,  bracht  mij,  die  zeer  verwonderd 
was  naar  de  keuken  en  sloot  de  deur. 

•Peggotty!"  zeide  ik,  nu  werkelijk  verschrikt  enbeangst.  > Watscheelt 
«r  toch  aan?"  —  >  Wei  mijn  tijd!  lieve  jonge  heer  David,  er  scheelt  nie- 
mendal  aan,"  antwoordde  zij,  met  gemaakte  vroolijkheid.  —  >£r  moet 
zeker  iets  aan  schelen.  Waar  is  mama?"  —  >  Waar  uwe  mama  is,  jonge 
heer  David!"  —  >Ja.  Waarom  is  zij  niet  buiten  aan  het  hek  gekomen,  en 
waarom  zijn  wij  hier  gegaan?  O  Peggotty!"  Mijne  oogen  schemerden, 
«n  het  was  mij  alsof  ik  zou  neervallen.  —  »  God  zegen  ons,  beste  jongen!" 
riep  Peggotty,  mij  vastgrijpende.  »  Wat  schort  u ?  Spreek  toch,  mijn  hart!" 
—  >Immers  ook  niet  dood!  O,  zij  is  immers  niet  dood,  Peggotty?"  — 
•Neen!"  riep  Peggotty,  op  eens  haar  toon  verbazend  uitzettende;  en  liet 
xich  toen  op  een  stoel  vallen,  begon  te  hijgen  en  zeide,  dat  ik  haar  een 
jchrik  op  het  lijf  had  gejaagd. 

Ik  omhelsde  haar  om  dien  schrik  weder  weg  te  nemen,  of  wel  om  haar 
•een  nieuwen  schrik  op  het  lijf  te  jagen,  en  bleef  toen  voor  haar  staan,  haar 
angstig  vragend  aanziende. 

»  Gij  moet  weten,  lieve  jongen,  ik  had  het  u  al  vroeger  moeten  zeggen," 
begon  Peggotty,  >maar  ik  heb  er  nog  geene  gelegenheid  toe  gehad. 
M^schien  had  ik  er  eene  gelegenheid  voor  moeten  maken,  maar  eigenlijk 
kon  ik  er  niet  wel  toe  besluiten."  —  »Ga  toch  voort,  Peggotty,"  zeide  ik, 
nog  meer  beangst  dan  te  voren.  —  > Jonge  heer  David,"  hervatte  Peg- 
gotty, met  eene  bevende  hand  haar  hoed  losmakende  en  sprekende  alsof 
zij  buiten  adem  was.  >Wat  dunkt  u?  Gij  hebt  weer  een  vader  gekregen!" 

Ik  beefde  en  verbleekte.  lets  —  ik  weet  niet  wat  of  hoe  —  dat  met  het 
graf  op  het  kerkhof  en  het  opwekken  der  dooden  in  verband  stond,  kwam 
mij  in  het  hoofd  en  deed  mij  sidderen. 

>Een  nieuwen  vader,"  zeide  Peggotty.  —  >Een  nieuwen  vader  ?"  her- 
haaldeik. 

Peggotty  maakte  een  benauwd  geluid,  alsof  zij  een  harden  brok  door- 
zwolg,  stak-mij  toen  hare  hand  toe  en  zeide : 

>Kom,  ik  zal  u  bij  hem  brengen."  —  >Ik  wil  hem  niet  zien."  —  »En 
bij  uwe  mama,"  zeide  Peggotty. 

Ik  trok  niet  meer  achteruit.  Zij  bracht  mij  naar  de  beste  voorkamer  en 


36  DAVID  COPPERFIELD. 


liet  mij  daar  alleen  staan.  Aan  den  eenen  kant  van  het  vuur  zat  mijne 
moeder,  aan  den  anderen  kant  mijnheer  Murdstone.  Mijne  moeder  legde 
haar  werk  neder  en  stond  haastig  op,  maar  schroomvallig,  naar  mij  dacht. 

»Nu,  lieve  Clara,"  zeide  mijnheer  Murdstone.  >Bedenk!  Houduin 
bedwang^  altijd  in  bedwang !  David,  jongetje,  hoe  gaat  het  ?" 

Ik  gaf  hem  mijne  hand.  Na  een  oogenbUk  van  onzekerheid  ging  ik 
naar  mijne  moeder  en  kuste  haar;  zij  gaf  mij  een  kus,  klopte  mij  zacht 
op  den  schouder  en  zette  zich  weder  aan  haar  werk.  Ik  kon  haar  niet 
aanzien ;  ik  kon  hem  niet  aanzien.  Ik  wist  heel  wel,  dat  hij  ons  beiden 
aanzag,  en  ik  keerde  mij  naar  het  venster  en  keek  daar  buiten  naar  eenige 
heesters,  die  in  de  koude  het  hoofd  lieten  hangen. 

Zoodra  ik  kon  wegsluipen,  sloop  ik  naar  boven.  Mijne  oude  Ueve 
slaapkamer  was  veranderd,  en  ik  moest  ver  van  mijne  moeder  gaan  sla- 
pen.  Ik  zwierf  beneden  rond  om  iets  te  vinden,  dat  nog  naar  zich  zelf 
geleek,  zoo  geheel  veranderd  scheen  alles  te  zijn ;  en  zoo  dwaalde  ik 
naar  de  plaats.  Zeer  spoedig  liep  ik  met  schrik  daar  vandaan,  want  het 
ledige  hondenhok  was  nu  met  een  grooten  hond  gevuld  —  met  eene 
zware  stem  en  zwart  haar,  evenals  hij  —  en  toen  hij  mij  zag,  werdhij  heel 
kwaad,  en  schoot  uit  om  mij  te  pakken. 


IV. 

IK   VAL   IN   ONGENADE. 

Indien  de  kamer,  waarheen  mijn  ledikantje  verplaatst  was,  een  den- 
l^end  en  gevoelend  wezen  was,  dat  getuigenis  kon  geven,  zou  ik  er  mij 
nu  nog  op  kunnen  beroepen  —  ik  zou  wel  eens  willen  weten,  wie  er  nu 
slaapt !  —  om  getuigenis  te  geven  met  welk  een  beklemd  hart  ik  haar 
binnentrad.  Ik  ging  er  naar  toe  —  onderweg  op  de  trap  hoorde  ik  den 
hond  mij  nog  nablaffcn  —  en  de  kamer  even  vreemd  aankijkende  als  zij 
mij  aankeek,  zette  ik  mij  neer,  met  mijne  handjes  over  elkander,  en  ging 
aan  het  denken, 

Ik  dacht  aan  de  wonderlijkste  diugen.  Aan  het  fatsoen  der  kamer,  aan 
de  reten  in  den  zolder,  aan  het  behangsel  op  den  muur,  aan  de  striemen 
in  de  vensterruilen,  die  rimpels  en  dwarrelingen  in  het  uitzicht  maakten, 
aan  het  waschtaffeltje,  dat  op  zijne  drie  pooten  niet  vast  scheen  te  staan 
en  iets  onvergenoegds  over  zich  had,  dat  mij  aan  juffrouw  Gummidge 
deed  denken,  als  zij  den  oude  in  het  hoofd  had.  Ik  schreide  al  dien  tijd, 
maar  behalve  dat  ik  voelde,  dat  ik  koud  en  neerslachtig  was,  dacht  ik  er 
zeker  niet  eens  aan  waarom  ik  schreide.  Eindelijk  begon  ik  in  mijne 
zwaarmoedrgheid  te  overwegen,  dat  ik  schrikkelijk  op  kleine  Emily  ver- 
liefd  was  en  van  haar  was  afgerukt  om  hier  gebracht  te  worden,  waar 
niemand  naar  mij  scheen  te  verlangen  of  half  zooveel  om  mij  te  geven, 
als  zij  deed.  Dit  maakte  mijn  geheelen  toestand  zoo  jammerlijk,  dat  ik 
mij  in  een  hoek  van  de  deken  rolde  en  mij  in  slaap  schreide. 

Ik  werd  eerst  wakker  toen  iemand  zeide : »  Hier  is  hij !"  en  mijn  gloeiend 


MIJN  NIEUWE   VADER.  37 


iioofd  ontblootte.  Mijne  moeder  en  Peggotty  waren  mij  komen  zoeken^ 
en  het  was  een  van  de  twee,  die  dit  gezegd  en  gedaan  had. 

>  David,"  zeide  mijne  moeder,  >  wat  scheelt  er  aan  ?" 

Ik  vond  het  zeer  vreemd,  dat  zij  mij  dit  vroeg,  en  antwoordde :  >  Niets.  *^ 
Ik  keerde  mij  om,  dat  heugt  mij  nog  wel,  om  mijne  bevende  lippen  te 
verbergen,  die  haar  met  meer  waarheid  beantwoordden. 

>  David,"  zeide  mijne  moeder,  >  David,  mijn  kind !" 

Geene  woorden.  die  zij  had  kunnen  spreken,  hadden  mij  zoo  kunnen 
treffen,  dan  dat  zij  mij  haar  kind  noemde.  Ik  verborg  mijne  tranen  onder 
iiet  dek,  en  duwde  haar  met  mijne  hand  van  mij  af,  toen  zij  mij  wilde 
optillen. 

>Dat  is  uw  bedrijf,  Peggotty,  gij  ongevoelig  schepsel!"  zeide  mijne 
moeder.  >Daar  twijfel  ik  geheel  niet  aan.  Hoe  kunt  gij  het  voor  uw  ge- 
weten  verantwoorden,  dat  gij  mijn  eigen  kind  tegen  mij  opzet,  of  tegen 
demand,  die  mij  dierbaar  is  ?  Waarom  doet  gij  dat,  Peggotty  ?" 

De  arme  Peggotty  hiet  handen  en  oogen  op,  en  antwoordde  slechts 
met  uitdrukkingen,'die  zij  van  het  tafelgebedje,  dat  ik  na  den  maaltijd 
opzeide,  scheen  te  ontleenen : 

>De  Heer  yergeve  u,  mevrouw  Copperfield,  en  ik  hoop,  dat  gij  nooit 
recht  berouw  moogt  hebben  over  wat  ge  daar  gezegd  hebt."  —  >Het  is 
waarlijk  genoeg  om  mij  buiten  mij  zelve  te  brengen,"  riep  mijne  moeder 
uiu  >£n  dat  in  deze  dagen,  nu  mijn  ergste  vijand  mij  wel  mocht  ontzien, 
zou  men  denken,  en  mij  een  beetje  ^eluk  en  rust  niet  misgunnen.  David, 
gij  ondeugende  jongen !  Peggotty,  gij  ongevoelig  schepsel!  OchHeere!" 
riep  mijne  moeder  uit,  zich  met  de  ongeduldige  drift  van  een  verwend 
kindje  van  den  een  naar  den  ander  keerende,  >  welk  een  lastige  wereld 
is  dit  toch,  nu  iemand  juist  zou  mogen  verwachten,  dat  het  er  eens  recht 
aangenaam  in  zou  wezen." 

Ik  voelde  mij  door  eene  hand  aanraken,  die  ik  wel  wist,  dat  niet  de 
hare  of  die  van  Peggotty  was,  en  Iiet  mij,  terstond  opstaande,  van  het  bed 
glijden.  Het  was  de  hand  van  mijnheer  Murdstone,  en  hij  hield  mijn  arm 
daarmede  vast,  terwijl  hij  zeide : 

>Wat  is  dit?  Clara,  liefste,  hebt  gij  al  vergeten ?  Vastheid,  lieve !"  — 
9  Het  spijt  mij  zeer,  Edward,"  zeide  mijne  moeder.  >Ik  had  mij  heelgoed 
willen  houden,  maar  ik  ben  zoo  van  mijn  stuk."  —  >  Waarlijk  I"  ant- 
woordde hij,  >Zoo  spoedig  ?  Dat  is  eene  slechte  tijding,  Clara !"  —  >Ik 
vind  het  wel  hard,  dat  ik  dit  nu  al  moet  wezen,"  zeide  mijne  moeder  met 
-een  pruilend  lipje ;  >en  het  is  werkelijk  hard  —  vindt  gij  dat  ook  niet  ?" 

Hij  trok  haar  naar  zich  toe,  fiuisterde  haar  iets  in  het  oor  en  kuste 
haar.  Ik  wist,  toen  ik  zag  hoe  mijne  moeder  haar  hoofd  op  zijn  schouder 
Iiet  zinken  en  haar  arm  om  zijn  hals  sloeg,  evengoed  als  ik  nu  weet  dat 
hij  het  wist,  dat  hij  haar  buigzaam  gemoed  kon  kneden  in  welken  vorm 
liij  maar  wilde. 

»Ga  gij  nu  maar  heen,  Ueve,"  zeide  mijnheer  Murdstone.  >  David  en  ik 
2ullen  te  zamen  beneden  komen.  Meisje,"  en  hier  keerde  hij  zich  met 
een  donker  gezicht  naar  Peggotty,  nadat  hij  mijne  moeder  met  een  knikje 
en  een  glimlach  had  zien  heengaan,  >weet  gij  wel  hoe  uwe  meesteres 


38  DAVID  COPPBRFIELD. 


heet  ?"  —  >  Zij  is  al  lang  mijne  meesteres  geweest,  mijnheer,"  antwoordde 
Peggotty.  >Ik  behoor  het  dus  wel  te  weten."  —  >Dat  is  waar,"  hervatte 
hij.  >Maar  ik  meende,  toen  ik  naar  boven  kwam,  dat  ik  u  haar  met  een 
naam  hoorde  aanspreken,  die  de  hare  niet  is.  Zij  heeft  den  mijnen  aaoge- 
nomen,  gelijk  gij  weet.  Zult  gij  dat  onthouden  ?" 

Peggotty  ging,  nadat  zij  een  paar  malen  een  onrustigen  blik  naar  mij 
had  geworpen,  zonder  antwoord  te  geven,  al  nijgende  de  kamer  uit,  daar 
zij  wel  zag,  naar  ik  denk,  dat  men  dit  verlangde  en  zij  geen  voorwendsel 
had  om  te  blijven.  Toen  wij  met  ons  beiden  alleen  waren,  sloot  hij  de 
deur,  zette  zich  op  een  stoel,  plaatste  mij  vlak  voor  hem  en  zag  mij  strak 
in  de  oogen.  Daar  de  mijne  door  de  zijne  schenen  te  worden  aangetrok- 
ken,  zag  ik  hem  niet  minder  strak  aan.  Als  ik  mij  herinner  hoe  wij  zoo 
elkander  aanstaarden,  is  het  mij  alsof  ik  weder  mijn  hart  hoor  kloppen, 
gelijk  het  toen  deed. 

>  David,"  zeide  hij,  zijne  Uppen  samenknijpende,  zoodat  zij  nog  veel 
dunner  werden  dan  anders,  >als  ik  met  een  koppig  paard  of  een  onwilli- 
ligen  hond  te  stellen  heb,  wat  denkt  gij,  dat  ik  dan  doe  ?'* —  >Dat  weet  ik 
niet"  -  >Dan  geef  ik  hem  slaag." 

Ik  had  iluisterend  geantwoord,  daar  het  mij  aan  adem  ontbrak  om 
overluid  te  spreken,  maar  ik  voelde  nu,  terwijl  ik  zweeg,  dat  mijn  adem 
nog  veel  korter  werd. 

>Dan  laat  ik  hem  voelen  wat  pijn  is.  Dan  zeg  ik  bij  mij  zelven :  >  Ik  zai 
dien  rekel  wel  klein  krijgen;"  en  almoest  het  hem  al  het  bloed  kosten 
dat  hij  heeft,  ik  zou  het  doen.  Wat  is  dat  op  uw  gezicht  ?"  —  »Vuil," 
zeide  ik. 

Hij  wist  evengoed  als  ik,  dat  het  de  sporen  van  tranen  waren.  Maar  al 
had  hij  het  mij  twintigmaal  gevraagd,  telkens  met  twinti|  slagen,  geloof 
ik  toch,  dat  mijn  kinderlijk  hart  zou  gebarsten  zijn,  eer  ik  het  hem  had 
willen  zeggen. 

>  Gij  hebt  verstand  genoeg  voor  een  kleinen  jongen,"  zeide  hij,  met 
een  emstigen  glimlach,  die  hem  eigen  was,  >en  gij  hebt  mij  zeer  wel  be- 
grepen,  zie  ik.  Wascji  dat  gezicht  af,  en  kom  met  mij  naar  beneden." 

Hij  wees  naar  het  waschtafeltje,  waarin  ik  eene  gelijkenis  op  jufFrouw 
Gummidge  had  gevonden,  en  wenkte  mij  met  de  hand  om  terstond  te 
gehoorzamen.  Ik  twijfelde  er  toen  weinig,  en  twijfel  er  nu  nog  minder 
aan,  of  hij  zou,  als  ik  geaarzeld  had,  mij  zonder  het  minste  bezwaar  een 
slag  hebben  gegeven,  dat  ik  er  van  neerviel. 

>  Clara,  melieve,"  zeide  hij,  toen  ik  zijn  bevel  had  gehoorzaamd,en  hij 
mij,  altijd  met  zijne  hand  om  mijn  arm,  naar  de  voorkamerhadgebracht^ 
>gij  zult  nu  niet  meer  van  uw  stuk  gebracht  worden,  hoop  ik.  Wij  zullen 
ons  jeugdig  humeur  spoedig  verbeteren." 

Goede  God,  ik  had  voor  geheel  mijn  leven  verbeterd,  ikhad  misschien 
voor  geheel  mijn  leven  een  geheel  ander  mensch  ktmnen  worden,  als 
men  mij  toen  een  goed  woord  had  gegeven.  Een  woord  van  bemoedi* 
ging  en  ophelderin^,  van  medelijden  met  mijne  kinderlijke  onwetendheid^ 
van  welkomst  thuis,  van  geruststelling,  dat  ik  daar  werkelijk  thuis  wasy 
had  mij  in  mijn  hart,  in  plaats  van  slechts  huichelachtig  voor  het  uitwen- 


ZIJNE  ZUSTER  KOMT  BIJ   ONS  INWONEN.  39 


dige,  gehoorzaam  voor  hem  kunnen  maken^  en  mij  hem  doen  achten  en 
eerbiedigen  in  plaats  van  haten.  Ik  dacht,  dat  het  mijne  moeder  be- 
droefde,  mij  daar  zoo  vreemd  en  bedeesd  te  zien  staan,  en  zij  mij  daarop, 
toen  ik  naar  een  stoel  sloop,  met  nog  droeviger  oogen  nazag  —  daar  zij 
misschien  zekere  vrijheid  in  miin  kinderlijken  tred  miste ;  —  maar  het 
woord  werd  niet  gesproken,  en  ae  tijd  daartoe  was  voorbij. 

Wij  aten  alleen  met  ons  drieen.  Hij  scheen  zeer  hartelijk  voor  mijne 
moeder  te  zijn  —  ik  vrees,  dat  ik  daarom  niet  te  meer  van  hem  hield,  — 
en  mijne  moeder  was  zeer  hartelijk  voor  hem.  Uit  hetgeen  zij  zeiden 
maakte  ik  op,  dat  eene  oudere  zuster  van  hem  bij^ien  zou  komen  inwo- 
nen,  en  dat  zij  dien  avond  verwacht  werd.  Ik  ben  er  niet  zeker  van  of  het 
toen  of  naderhand  was  dat  ik  ontdekte,  dat  hij  zonder  werkzaam  aandeel 
in  handelszaken  te  nemen,  toch  aandeelhouder  was  in  een  kantoor  te 
L  o  n  d  e  n,  dat  in  wijnen  handelde,  en  waarin  zijne  familie,  van  zijn  over- 
grootvaders  tijd  af»  betrokken  was  geweest,  of  wel  eene  jaarlijksche  uit- 
keering  daarvan  te  vorderen  had,  en  dat  zijne  zuster  dergelijke  inkom- 
sten  bexat;  maar  hetzij  ik  dit  vroeger  of  later  vemam,  ik  teeken  het  nu 
maaraan. 

Toen  wij  na  den  maaltijd  bij  het  vuur  zaten,  en  ik  op  een  middeldacht 
om  naar  Peggotty  te  vluchten,  zonder  evenwel  den  moed  te  hebben  om 
weg  te  loopen,  daar  ik  vreesde  den  heer  des  huizes  te  zuUen  verstoren, 
bield  er  eene  koets  voor  het  tninhek  op  en  ging  hij  naar  buiten  om  het 
bezoek  te  ontvangen.  Mijne  moeder  volgde  hem.  Toen  ik  haar  be- 
schroomd  nasloop,  keerde  zij  zich  bij  de  kamerdeur  in  het  donker  om^ 
sloot  mij  in  hare  armen  gelijk  zij  placht  te  doen,  en  fluisterde  mij  toe,  dat 
ik  mijn  nieuwen  vader  moest  hefhebben  en  hem  gehoorzaam  zijn.  Zij 
deed  dit  haastig  en  heimelijk,  alsof  het  kwaad  was,  maar  met  liefderijke 
teederheid;  en  hare  hand  achter  zich  uitstekende,  hield  zij  de  mijne 
daarin  vast,  tot  wij  bij  de  plek  kwamen  waar  hij  stond ;  toen  liet  zij  mij 
los  en  stak  haar  arm  door  den  zijnen. 

Het  was  juf&ouw  Murdstone,  die  gekomen  was,  en  eene  sombere 
dame  bleek  te  zijn ;  donker  van  kleur,  gelijk  haar  broeder,  op  wien  zij  in 
gezicht  en  stem  sterk  geleek ;  en  met  zeer  zware  wenkbrauwen,  die  boven 
haar  grooten  neus  bijna  tot  elkander  kwamen,  alsof  zij,  door  een  onrecht- 
vaardig  op  hare  sekse  gelegd  verbod  verhinderd  om  bakkebaarden  te  dra- 
gen,  ze  daarom  naar  haar  voorhoofd  had  verplaatst  Zij  bracht  twee  onge- 
nadig  harde  zwarte  koffers  mede,  met  hare  voorletters,  met  harde,koperen 
spijkers,  op  het  deksel.  Toen  zij  den  koetsier  betaalde,  nam  zij  het  geld  uit 
eene  harde  stalen  beurs,  en  die  beurs  bewaarde  zij  in  eene  gevangenis- 
achtige  beugeltasch,  die  aan  een  zwaren  ketting  aan  haar  arm  hing,  en 
toeknipte  ahof  hij  iemand  wilde  bijten.  Ik  had  toen  nog  nooit  zulk  eene 
metaalachtige  dame  gezien  als  juffirouw  Murdstone  over  het  geheel  was. 
Zij  werd  met  vele  blijken  van  welkomst  in  de  voorkamer  gebracht,  en 
daar  erkende  zij  mijne  moeder  plechtig  als  eene  nieuwe  en  nauwe  ver- 
wante.  Toen  zag  zij  mij  aan  en  zeide : 
>Is  dat  uw  jongen,  schoonzuster  ?" 
Mijne  moeder  erkende  mij. 


40  DAVID  COPPERFIELD. 


>Over  het  algemeen  houd  ik  niet  van  jongens,"  zeide  juflfrouw  Murd- 
stone.  >Hoe  vaart  ge,  jongen  ?" 

Onder  deze  aanmoedigende  omstandigheden,  antwoordde  ik,  dat  ik 
zeer  wel  voer  en  van  haar  hetzelfde  hoopte ;  maar  deed  dit  met  zoo 
weinijg  innemendheid,  dat  jufifrouw  Murdstone  met  twee  woorden  mijn 
vonnis  velde : 

»Geene  manieren." 

Nadat  zij  dit  zeer  duidelijk  verstaanbaar  had  gezegd,  verzocht  zij  vrien- 
delijk,  dat  men  haar  hare  kamer  zouwijzen,  welke  vandien  tijdafeene 
plaats  van  vrees  en  schrik  voor  mij  werd,  waarin  de  twee  zwarte  kistennooit 
open  werden  gezien  of  ongesloten  bleven^  en  waar  doorgaans  (want  een 
paar  malen  kwam  ik  even  inkijken,  terwijl  zij  uit  was)  een  aantal  stalen 
kentinkjesen  slootjes^waarmedejuffrouw  Murdstone  zich  opsierde  als  zij 
gekleed  was,  in  eene  geduchte  rij  boven  den  spiegel  hingen. 

Zooveel  ik  begrijpen  kon,  was  zij  gekomen  om  bij  ons  te  blijven,  en 
had  zij  geen  plan  om  ooit  weder  heen  te  gaan.  Den  vol^enden  morgen 
begon  zij  mijne  moeder  te  helpen,  en  den  geheelcn  dag  hep  zij  de  provi- 
siekamer  uit  en  in,  bracht  alles  naar  haar  zin  in  orde^  en  smeet  alle  oude 
inrichtingen  overhoop.  Bijna  de  eerste  merkwaardigheid,  die  ik  bij  juf- 
frouw  Murdstone  opmerkte  was,  dat  zij  gedurig  door  een  vermoeden 
werd  gekweld,  dat  de  meiden  ergens  in  huis  een  man  hadden  weggestopt. 

Onder  den  invloed  van  dit  zelfbedrog  vloog  zij  op  de  ontijdigste  uren 
naar  het  kolenhok,  en  bijna  nooit  opende  zij  de  deur  eener  donkere  kast, 
zonder  die  terstond  weder  toe  te  slaan,  in  het  geloof,  dat  zij  hem  daar 
betrapt  had. 

Hoewel  jufirouw  Murdstone  anders  niets  luchtigs  over  zich  had,  kon 
zij,  wat  vroeg  opstaan  betrof,  met  den  leeuwerik  wedijveren.  Zij  was 
altijd  v66r  iemand  anders  in  huis  het  bed  uit,  en  zocht  dan,  gelijk  ik  tot 
heden  toe  geloof,  naar  dien  man.  Peggotty  zeide,  dat  zij  zeker  met  ^6n 
oog  open  sliep ;  maar  ik  kon  niet  met  dit  denkbeeld  instemmen ;  want 
nadat  ik  er  van  had  hooren  spreken,  beproefde  ik  het  zelf  eens,  en  be- 
vond  toen,  dat  het  niet  te  doen  was. 

Op  den  eersten  morgen  na  hare  aankomst  was  zij  bij  hethanengekraai 
reeds  op  en  trok  aan  hare  schel.  Toen  mijne  moeder  beneden  kwam  om 
te  ontbijten  en  thee  wilde  zetten,  gaf  juffrouw  Murdstone  haar  een  soort 
van  pik  op  den  wang,  hetgeen  hare  manier  was  om  een  kus  te  geven,  en 
zeide : 

>Nu,  lieve  Clara,  ben  ik,  gelijk  ge  weet,  hier  gekomen  om  u  zooveel 
mogelijk  van  alle  moeite  te  onthefien.  Gij  zijt  veel  te  mooi  en  uwhoofdje 
is  veel  te  los"  —  mijne  moeder  bloosde,  maar  lachte  te  gelijk,  en  het  ge- 
zegde  scheen  haar  niet  te  mishagen  —  >om  u  met  eenige  plichten  be- 
zwaard  te  laten,  die  ik  op  mij  kan  nemen.  Als  ge  zoo  goed  wilt  zijn  om 
mij  uwe  sleutels  te  geven,  melieve,  zal  ik  voortaan  op  al  die  dingen 
passen." 

Van  dien  tqd  af  hield  juffrouw  Murdstone  de  sleutels  den  geheelen 
dag  in  hare  beugeltasch  gevangen  en  den  geheelen  nacht  onder  haar 
kussen,  en  had  mijne  moeder  er  even  weinig  mede  te  doen  als  ik. 


Li 


MUNK  ARMS  MOEDERWORDT  HET  BBHBER   ONTNOMEN.  4 1 

Mijne  moeder  liel  zich  echter  niet  zonder  een  zweem  van  protest  haar 
gezag  on^lippen.  Op  een  avond  toen  juffrouw  Murdstone  haar  breeder 
zekere  huiselijke  plannen  had  medegedeeld,  waarover  hij  zijne  goedkeu- 
ring  te  kennen  gaf,  begon  mijne  moeder  te  schreien,  en  zeide  dat  zij 
dadit,  dat  men  haar  toch  ook  wel  had  mogen  vragen. 

>Qara!"  zeide  mijnheer  Murstone  met  barschen  emst.  > Clara!  ik 
vcrwonder  mij  over  u."  —  »0,  gij  hebt  heel  goed  zeggen,  dat  gij  u  ver- 
wondert,  Edward,"  riep  mijne  moeder  uit,  >  en  gij  kunt  ook  heel  goed 
over  vastheid  van  karakter  spreken:  maar  het  zou  u  zelf  toch  niet  be- 
vallcn." 

Vastheid  van  karakter,  moet  ik  hier  aanmerken,  was  de  verhevene 
eigenschap,  waarmede  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  zich  vooral 
sterk  maakten.  Hoewel  het  mij  toen  misschien  moeilijk  zou  zijn  geweest 
mijn  begrip  daarvan  uit  te  drukken,  indien  men  mij  daamaar  gevraagd 
had,  begreep  ik  echter  op  mijne  eigene  manier  zeer  duidelijk,  dat  die 
vastheid  slechts  een  andere  naam  voor  dwingelandij  was,  en  voor  zekere 
sombere,  heerschzuchtige,  duivelachtige  manier  om  hun  humeur  te  too- 
Den,  die  beiden  eigen  was.  Hunne  geloofsartikelen,  gelijk  ik  ze  nu  zou 
opgeven,  waren  de  volgende.  Mijnheer  Murdstone  was  vast ;  niemand  in 
<k  wereld  moest  zoo  vast  wezen  als  hij ;  niemand  anders  in  zijne  wereld 
moest  eigenlijk  vast  wezen,  want  iedereen  moest  voor  zijne  vastheid  bui- 
gen.  Ju&ouw  Murdstone  was  eene  uitzondering.  Zij  mocht  ook  vast 
wezen,  maar  slechts  betrekkelijk  vast,  in  een  minderen  en  aan  hem  on- 
dergeschikten  graad.  Mijne  moeder  was  eene  tweede  uitzondering;  zij 
mocht  en  moest  ook  vast  wezen ;  maar  alleen  in  het  verdragen  van  hunne 
vastheid,  en  in  het  vaste  geloof  dat  er  op  aarde  geenq  andere  vastheid 
bestond. 

>Het  is  wel  hard,"  zeide  mijne  moeder,  >dat  ik  in  mijn  eigen  huis..." — 
>Mijn  eigen  huis?"  herhaalde  mijnheer  Murdstone.  >Clara!"  —  >Ons 
dgen  huis,  meen  ik,"  zeide  mijne  moeder,  blijkbaar  verschrikt  —  >ik 
boop,  dat  gij  wel  weten  moet  wat  ik  meen,  Edward  —  het  is  wel  hard, 
dat  ik  in  uw  eigen  huis  geen  woord  over  huiselijke  zaken  mag  te  zeggen 
hebben.  Ik  ben  overtuigd  dat  ik,  eer  wij  getrouwd  waren,  heel  goed  met 
het  huishouden  te  recht  kon.  Er  zijn  getuigen  van,"  zeide  mijne  moeder 
sikkende.  >Vraag  het  Peggotty  maar,  of  ik  alles  niet  heel  wel  deed, 
toen  men  mij  ongehinderd  liet  begaan."  —  >  Edward,"  zeide  juffrouw 
Murdstone,  >laat  dit  gedaan  wezen.  Ik  vertrek  morgen."  —  >Jane  Murd- 
stone," antwoordde  haar  broeder,  >  zwijg !  Hoe  durft  gij  er  een  schijn  van 
gcven,  dat  gij  mijn  karakter  niet  beter  kent  dan  uwe  woorden  zouden 
aanduiden  ?"  —  »Ik  verlang  waarlijk  niet,  dat  er  iemand  vertrekt,"  ver- 
volgde  mijne  arme  moeder,  erg  uit  het  veld  geslagen  en  met  vele 
tranen.  >Ik  zou  zeer  bedroefd  en  verdrietig  zijn  als  er  iemand  vertrok. 
Ik  vraag  niet  veel.  %  ben  niet  onredelijk.  Ik  verlang  maar,  dat  men 
mij  somtijds  ook  mijne  gedachten  vraagt.  Ik  ben  er  dankbaar  voor  als 
iemand  mij  helpt,  en  ik  wilde  maar  enkel  uit  beleefdheid  ook  geraad- 
pleegd  worden^i  somtijds.  Ik  dacht,  dat  gij  er  vroeger  beha^en  in  hadt, 
Uinrdf  dat  ik  nog  een  weinig  onbedreven  en  kinderachtig  was  —  ik 


42  DAVID  COPPERFIELD. 


weet  zeker,  dat  gij  zoo  gezegd  hebt  —  maar  nu  schijnt  gij  er  mij  om  te 
minachten,  zoo  streng  zijt  gij."  —  > Edward,"  zeide  juffrouw  Murdstone 
wederom,  >laat  dit  gedaan  wezen,  Ik  vertrek  morgen." — Jane  Murd- 
stone," bulderde  hij,  »  Wilt  ge  wel  zwijgen  ?  Hoe  dui%  gij  ?" 

Juffrouw  Murdstone  ontsloeg  haar  zakdoek  uit  zijne  hechtenis  in  de 
beugeltasch,  en  hield  hem  voor  hare  oogen. 

» Clara,"  vervolgde  hij,  mijne  moeder  aanziende,  >gij  verbaast  mij. 
Gij  doet  mij  versteld  st^an.  Ja,  ik  vond  zeker  genoegen  in  de  gedachte^ 
dat  ik  eene  vrouw  zou  trouwen,  die  nog  onervaren  en  onergdenkend 
was,  en  dat  ik  haar  karakter  zou  vormen,  en  haar  iets  van  die  vastheid 
en  beradenheid  mededeelen,  waaraan  zij  behoefte  had.  Maar  wanneer 
Jane  Murdstone  vriendelijk  ^enoeg  is  om  mij  bij  deze  pogingen  te  hulp 
te  komen,  en  om  roijnentwil  eene  betrekking  te  aanvaarden,  welke 
eenigszins  naar  die  eener  huishoudster  gelijkt,  en  wanneer  zij  dan  met 
lagen  ondank  wordt  beloond...."  —  »Och,  ik  bid  u,  Edward,"  riep 
mijne  moeder  uit,  ibeschuldig  mij  toch  niet  van  ondankbaarheid. Q: 
verzeker  u,  dat  ik  niet  ondankbaar  ben.  Niemand  heeft  voorheen  ooit 
gezegd,  dat  ik  dat  was.  Ik  heb  vele  gebreken,  maar  dat  gebrek  niet.  O, 
zeg  dat  toch  niet."  —  »  Wanneer  Jane  Murdstone,  zeg  ik,"  vervolgde  hij, 
na  gewacht  te  hebben  tot  mijne  moeder  zweeg,  >  met  lagen  ondank  wordt 
beloond,  dan  wordt  het  gevoel,  dat  ik  koesterde,  verkoeld  en  veran- 
derd."  —  >0,  zeg  dat  toch  niet,  lieve !"  zeide  mijne  moeder,  jammerlijk 
smeekende.  >0,  doe  dat  toch  niet,  Edward.  Ik  kan  dat  niet  hooren.  Wat 
ik  ooit  wezen  ma^,  ik  heb  een  goed  hart  Ik  weet  dat  ik  een  goed  hart 
heb.  Ik  zou  het  met  zeggen  als  ik  er  niet  zeker  van  was.  Vraag  het  Peg- 
gotty  maar^  en  zij  zal  u  zeker  zeggen,  dat  ik  een  goed  hart  heb." — »Hct 
IS  geene  overdrijving  van  zwakheid,  Clara,"  zeide  mijnheer  Murdstone 
tot  antwoord,  >die  lets  bij  mij  kan  uitwerken.  Gij  brengt  u  maar  tever- 
geefe  buiten  adem."  —  >Och,  laten  wij  weder  vrienden  zijn,"  zeide  mijne 
moeder;  >in  koelheid  of  oneenigheid  zou  ik  niet  kunnen  leven.  Het  spijt 
mij  zoo.  Ik  heb  vele  gebreken,  dat  weet  ik,  en  het  is  wel  goed  van  u, 
Edward,  dat  gij  die  met  uwe  kracht  van  geest  bij  mij  poogt  te  verbeteren^ 
Jane,  ik  klaag  over  niets.  Het  zou  mij  het  hart  breken,  als  gij  er  nog  aan 
dacht  om  te  vertrekken."  —  >Jane  Murdstone,"  zeide  mijnheer  Murd- 
stone tot  zijne  zuster,  »harde  woorden  tusschen  ons  zijn,  hoop  ik,  iets 
ongewoons.  Het  is  mijne  schuld  niet,  dat  er  van  avond  zoo  iets  onge- 
woons  heeft  plaats  gehad.  Ik  werd  er  door  iemand  anders  toe  vervoerd» 
En  ook  uwe  schuld  is  het  niet.  Gij  werdt  er  ook  door  iemand  anders  toe 
vervoerd.  Laten  wij  beiden  het  pogen  te  vergeten.  En  daar  dit,"  ver- 
volgde hij,  na  dezegrootmoedigegezegden,  >geen  voegzaamschouwspel 
voor  dien  jongen  is  —  David,  ga  naar  bed !" 

Ik  kon  nauwelijks  de  deur  vinden,  door  de  tranen,  die  mij  in  de  oogen 
stonden.  Het  speet  mij  zoo,  dat  mijne  moeder  z^  bedroefd  was ;  maar 
ik  ging  op  den  tast  naar  buiten,  en  insgelijks  op  den  tast  in  het  donker 
naar  mijne  kamer,  zonder  het  hart  te  hebben  om  Peggotty  goedennacht 
te  zeggen  of  licht  bij  haar  te  halen.  Toen  zij,  missdiien  een  uur  later, 
naar  mij  kwam  kijken,  en  ik  daarvan  wakker  w^rd,  zeide  zij  mij,  dat 


k 


DONKERE   SCHADXnV  VAN  JUFFROUW  MXnU)STONE.  4J 

nuJDe  moeder  met  hoofdpijn  naar  bed  was  gegaan,  en  dat  mijnheef 
Mnrdstone  en  zijne  zuster  alleen  bij  elkander  zaten. 

Toen  ik  den.volgenden  morgen  wat  vroeger  dan  gewoonlijk  naar  be* 
neden  kwam,  bleef  ik^  op  het  hooren  der  stem  mijner  moeder,  voor  de 
denr  der  voorkamer  staan.  Zij  bad  jufirouw  Murdstone  zeer  emstig  ex| 
nederig  om  vergiffenis,  welke  deze  dame  dan  ook  verleende ;  en  daarop 
had  er  eene  voU^omene  verzoening  plaats.  Ik  hoorde  mijne  moeder  na» 
derhand  nooit  haar  gevoelen  over  lets  zeggen,  zonder  eerst  juffrouw 
Murdstone  te  vragen,  ofzich  eerst  opeeneofandere  veiligemanier  t9 
verzekerea,  wat  deze  er  van  dacht;  en  ik  zag  juffrouw  Murdstone,  als  zij 
nit  haar  humeur  was  (hetgeen  haar  dikwijls  gebeurde),  nooit  de  hand  in 
bare  tasch  steken  alsof  zij  er  de  sleutels  uit  wilde  halen  en  die  aan  mijne 
moeder  overgeven,  zonder  ook  te  zien,  dat  dit  mijne  moeder  een  ge- 
dnchten  schrik  aanjoeg. 

De  sombere  smetstof,  die  in  het  bloed  der  Murdstone's  zat,  verdoor 
kerde  ook  hunne  godsdienstige  begrippen,  die  streng  en  liefdeloos  waren, 
Ik  heb  sedert  wel  eens  gedacht,  dat  zij  noodzakelijk  dien  aard  moesten 
aannemen,  als  een  onvermijdelijk  gevolg  van  mijnheer  Murdstone's  vast- 
heid  van  karakter,  die  hem  niet  toeliet  iemand  te  ontheffen  van  d^ 
zwaarste  straffen,  waarvoor  hij  eenige  reden  kon  vinden.  Hoe  dit  wezen 
mag,  ik  herinner  mij  nog  wel  de  strakke  gezichten,  waarmede  wij  naar 
de  kerk  plachten  te  gaan,  en  hoe  geheel  veranderd  mij  daar  alles  voor* 
kwam.  Wederom  komt  de  gevreesde  zondag  aan,  en  ik  stap  vooniit  de 
odde  bank  binnen,  gelijk  een  welbewaakte  gevangene,  die  zijne  eigene 
l^krede  moet  komen  aanhooren.  Wederom  volgt  juffrouw  Murdstone, 
met  eene  zwart  fluweelen  japon,  die  van  een  doodkistkleed  schijnt  ge- 
maakt  te  zijn,  mij  dicht  op  de  hielen ;  dan  mijne  moeder  en  dan  haar 
man.  Peggotty  gaat  nu  niet  meer  mede,  gelijk  in  vroeger  tijd.  Wederom 
inister  ik  er  naar  hoe  jufi&ouw  Murdstone  de  antwoorden  mompelt  en 
aOe  geduchte  woorden  met  wreedaardig  welbehagen  een  klemmenden 
nadnik  geeft.  Wederom  zie  ik  hare  donkere  oogen  door  de  kerk  rollen 
ik  zij  aan  de  woorden  >rampzalige  zondaren''  komt,  alsof  zij  de  geheele 
gemeente  wilde  uitschelden.  Wederom,  maar  zeldzaam,  vang  ik  een  blik 
van  mijne  moeder  op,  die  schroomvallig,  tusschen  die  twee  in,  hare  geber 
denprevelt,  terwijl  zij  haar  ieder  in  een  oor  brommen,  alsof  men  een  verren 
donder  hoorde.  Wederom  verwonder  ik  mij,  met  plotselingen  schrik,  of 
het  waarschijnlijk  is,  dat  onze  goede  oude  domind  ongelijk,  en  mijnheer 
Mnrdstone  en  zijne  zuster  gelijk  kunnen  hebben,  en  al  de  engelen  in  den 
hemel  verderfengelen  ktmnen  zijn.  Wederom  geeft,  als  ik  maar  een  vin- 
Ser  beweeg,  of  eene  spier  van  mijn  gezicht  zich  ontspant,  juffrouw  Murd* 
stone  mij  een  stomp  met  haar  gebedenboek,  waarvan  ik  nog  eene  poof 
pijn  in  de  zijde  houd. 

Ja,  en  wederom  let  ik  er  op  hoe,  als  wij  naar  huis  gaan,  sommige  buren 
oaar  mijne  moeder  en  naar  mij  omkijken  en  met  elkander  fluisteren, 
Wederom  volg  ik,  terwijl  die  drie  gearmd  met  elkander  vooniit  gaan  en 
ik  draiend  achteraan  kom,  sommigen  van  die  blikken,  en  ik  vraag  mij 
idyen  of  de  tred  mijner  moeder  werkelijk  niet  zoo  licht  meer  is  als  ik 


44  DAVID  COPPKRFIELD. 


hem  wel  gezien  heb,  en  of  het  vroolijke  barer  scboonbeid  werkelijkbijna 
is  verdwenen  en  in  iets  verdrietigs  en  kwijnends  veranderd.  Wederom 
denk  ik,  of  een  van  die  buren  zich  nog  wel  herinnert,  gelijk  ik  doe,  hoe 
wij\  zij  en  ik^  te  zamen  naar  huis  plachten  te  gaan ;  en  met  botte  verwon- 
dering  blijf  ik  den  geheelen  dag  daarover  peinzen. 

£r  was  bij  gelegenheid  van  gesproken,  dat  ik  naar  eene  kostschopl  zou 
gaan.  Mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  hadden  dit  opgeworpen,  en 
mijne  moeder  had  natuurlijk  alles  toegestemd  wat  zij  zeiden.  £r  was 
echter  nog  niets  over  dit  punt  met  zekerheid  beslist  Ondertusschen 
kreeg  ik  thuis  geregeld  les. 

Ik  zal  nooit  die  lessen  vergeten !  Gelijk  het  heette,  moest  ik  bij  mijne 
Inoeder  opzeggen^  maar  werkelijk  bij  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zus- 
ter, die  er  altijd  bij  waren  en  daarin  eene  gunstige  gelegenheid  vonden 
om  mijne  moeder  les  te  geven  in  die  zoogenoemde  vastheid,  die  de  vloek 
van  ons  beider  leven  was.  Ik  geloof,  dat  ik  alleen  met  dat  oogmerk  thuis 
werd  gehouden.  Ik  was  vlug  genoeg  in  het  leeren  geweest,  en  ook  gewillig 
genoeg,  toen  ik  nog  alleen  met  mijne  moeder  samen  woonde.  Ik  kan  mij 
Hog  flauw  herinneren,  dat  ik  aan  hare  knie  het  ABC  leerde.  Als  ik  nog 
die  dikke  zwarte  letters  in  het  AB-boek  aanzie,  schijnt  mij  het  verbijste- 
rend  nieuwe  van  hunne  fatsoenen,  en  de  ronde  goedharligheid  der 
O,  Q  en  S,  weder  voor  den  geest  te  komen,  gelijk  toen  ik  ze  voor  het 
eerst  leerde  kennen.  Maar  ik  herinner  mij  daarbij  geen  gevoel  van  verve- 
ling  of  tegenzin.  Integendeel,  ik  schijn  tot  aan  het  krokodillenboek  toe 
langs  een  pad  van  bloemen  te  hebben  gewandeld,  den  geheelen  weg 
langs  aangemoedigd  door  de  zachte  stem  en  vriendelijke  manieren  mij- 
ner  moeder.  Maar  de  plechtige  lessen,  die  daarop  volgden,  heugen  mij 
nog  als  eene  doodsteek  voor  mijne  kinderlijke  gemoedsrust,  eene  dage- 
lijks  teruekomende  plaag  en  ellende.  Zij  waren  zeer  lang  en  zeer  talrijk, 
zeer  moeielijk  —  sommige  geheel  onverstaanbaar  voor  mij  —  en  door- 
gaans  werd  ik  er  evenzeer  door  verbijsterd  als  ik  geloof  dat  mijne  lieve 
moeder  zelve  was. 

Laat  ik  mij  herinneren  hoe  het  placht  te  zijn,  en  een  van  die  ochtenden 
terugroepen. 

Ik  kom  na  het  ontbijt  in  de  kleine^  niet  de  beste,  voorkamer  met  mijne 
boeken,  mijn  themaboek  en  mijne  *lei.  Mijne  moeder  zit  voor  haar  lesse- 
naartje  voor  mij  gereed,  maar  niet  half  zoo  gereed  als  mijnheer  Murd- 
stone in  zijn  leuningstoel  bij  het  venster  (ofschoon  hij  veinst  in  een  boek 
te  lezen)  of  als  juffrouw  Murdstone  die  dicht  bij  mijne  moeder  stalen 
kraaltjes  zit  te  rijgen.  Het  gezicht  alleen  van  deze  twee  heeft  zulk  een 
invloed  op  mij,  dat  ik  begin  te  gevoelen,  hoe  al  de  woorden,  die  ik  met 
oneindig  veel  moeite  in  het  hoofd  heb  gekregen,  er  weder  uit  en  ik  weet 
niet  waarheen  loopen.  En  terloops  gezegd,  het  verwondert  mij  werkelijk 
waar  zij  eigenlijk  blijven 

Ik  geef  mijne  moeder  het  eerste  boek  over.  Misschien  is  het  eene 
spraakkunst,  misschien  een  leerboekje  voor  geschiedenis  of  aardrijks- 
kunde.  Ik  werp  nog  een  laatsten  wanhopigen  blik  op  het  blad  bij  het 
overgeven,  en  begin  hardop  in  vollen  ren,  terwijl  ik  nog  aUes  versch  heb. 


lb 


IK    BEN  ONDER  EENE  BETOOVERING. 


43 


Ik  struikel  over  een  woord.  Mijnheer  Murdstone  kijkt  op.  Ik  word  rood, 
strompel  over  een  half  dozijn  woorden  been  en  blijf  steken.  Ik  denk,  dat 
mijne  moeder  mij  het  boek  wel  zou  laten  zien  als  zij  durfde,  maar  zij 
diuft  niet,  en  zegt  zachtjes : 

>0,  David,  David!" —  > Clara,  wees  nu  vast,"  zegt  mijnheer  Murdr 
stone.  Zeg  niet  »o,  David,  David !"  »Dat  is  kinderachtig.  Hij  kent  zijne 
Ics,  of  hij  kent  ze  niet."  —  >  Hij  kent  ze  n  i  e  t,"  valt  juffrouw  Murdstono 
er  ontzaglijk  op  in.  —  »Ik  vrees  ook  waarlijk  van  neen,"  zegt  mijne 
moeder.  —  >Dan  ziet  ge,  Clara,"  antwoordt  juffrouw  Murdstone,  >moet 
gij  hem  het  boek  eenvoudig  teruggeven  en  hem  ze  laten  leeren."  —  >  Ja 
zeker^"  zegt  mijne  moeder,  >dat  denk  ik  ook  tedoen^lieve  Jane.  Kon^ 
David,  probeer  het  nog  eens,  en  wees  nu  zoo  dom  niet." 

Ik  gehoorzaam  het  eerste  bevel  en  probeer  nog  eens,  maar  het  tweede 
bevel  kan  ik  niet  gehoorzamen,  want  ik  ben  nu  zeer  dom.  Ik  struikel  al 
eer  ik  aan  de  oude  plaats  kom,  op  een  punt  waar  het  te  voren  nog  vlot 
ging,  en  houd  op  om  mij  te  bedenken.  Maar  ik  kan  onmogelijk  aan  de 
ks  denken.  Ik  denk,  hoeveel  ellen  tulle  er  aan  juffrouw  Murdstone'smuts 
louden  zijn,  hoeveel  mijnheer  Murdstone's  kamerjapon  zou  gekost  helv 
ben,  of  aan  eene  dergelijke  zotte  vraag,  waarmede  ik  niets  te  maken  heb 
en  ook  mets  te  maken  wil  hebben.  Mijnheer  Murdstone  maakt  eene  be- 
weging  van  ongeduld,  die  ik  reeds  lang  verwacht  had.  Juffrouw  Murd^ 
stone  doet  hetzelfde.  Mijne  moeder  ziet  hen  met  nederige  onderwerping 
aan,  slaat  het  boek  toe,  en  legt  het  bij  de  achterstallen,  die  ik  moet  inha^ 
len  als  het  overige  mijner  taak  is  afgedaan, 

Zeer  spoedig  komt  er  een  stapel  van  die  achterstallen,  die  aangroeit 
gclijk  een  roUende  sneeuwbal.  Hoe  grooter  hij  wordt,  des  te  hotter  word 
Al.  De  zaak  is  zoo  hopeloos^  en  ik  gevoel,  dat  ik  in  zulk  een  poel  van 
wartaal  spartel,  dat  ik  alle  denkbeeld  om  er  uit  te  komen  laat  varen  en 
mij  aan  mijn  lot  overgeef.  De  vertwijfeling,  waarmede  mijne  moeder  en 
ik  elkander  aanzien,  terwijl  ik  zoo  voorthaspel,  is  waarlijk  iets  treurigs. 
Maar  het  ergste  van  die  ellendige  lessen  komt,  wanneer  mijne  moeder 
(denkende,  dat  er  niemand  op  haar  let)  mij  door  eene  beweging  barer 
lippen  op  den  weg  poogt  te  helpen.  Op  dat  oogenblik  zegt  juffrouw 
Murdstone,  die  reeds  lang  op  niets  anders  heeft  geloerd,  met  eene  doffe, 
waanchuwende  stem: 

f  Clara!" 

Mijne  moeder  schrikt,  bloost  en  glimlacht  flauwtjes.  Mijnheer  Murd* 
itone  staat  van  zijn  stoel  op,  neemt  het  boek,  gooit  het  mij  naar  bet  hoofd, 
of  slaat  er  mij  mede  om  de  ooren,  en  zet  mij  bij  een  arm  de  kamer  uit. 

Ztlfs  wanneer  de  lessen  gedaan  zijn,  moet  het  ergste  nog  komen  in  de 
gedaante  van  eene  ontzettende  som.  Deze,  die  door  mijnheer  Murdstone 
Toor  mij  wordt  bedacht  en  door  hem  zelven  opgegeven,  begint:  >  Als  ik 
oaar  een  kaaskooper  ga^  en  vijf  duizend  dubbele  Gloucestersche  kazen 
koop  tegen  vier  en  een  halven  stuiver  het  stuk,  contant  geld,"  —  waar- 
mede ik  zie,  dat  juffrouw  Murdstone  zich  heimelijk  vermaakt.  Ik  zit, 
wndcr  eenig  gcvolg  en  zonder  er  meer  begrip  van  te  krij^en,  over  die 
kazen  te  suffen,  tot  het  etenstijd  wordt;  wanneer  ik,  nadat  ik  mij  zelven 


46  DAVID  COPPERFIELD. 


lot  een  mulat  heb  gemaakt  door  het  zwart  mijner  lei  in  de  porien  mijner 
huid  te  wrijven,  een  stuk  brood  krijg  oro  bij  de  kazen  te  gebruiken,  en 
Voor  het  overige  van  den  avond  in  ongenade  blij€ 

Het  komt  mij  na  dit  tijdsverloop  voor,  dat  mijne  ongelukkige  studien 
doorgaans  zoo  afliepen.  Ik  had  het  zeer  goed  kunnen  maken,  alsdie 
Murdstone's  er  maar  niet  bij  waren  geweest;  maar  de  invloed  van  die 
Murdstone's  op  mij  geleek  naar  de  tooverkracht  van  twee  slangen  op  een 
tampzalig  jong  vo^eltje.  Zelfs  wanneer  ik  tamelijk  wel  door  den  morgen 
heen  kwam,  had  ik  niet  veel  gewonnen,  behalve  een  maaleten;  want 
juffrouw  Murdstone  kon  mij  nooit  zonder  werk  zien,  en  als  ik  roekeloos 
genoeg  was  om  te  laten  blijken,  dat  ik  niets  te  doen  had,  vestigde  zij  de 
liandacht  van  haar  broeder  op  mij,  door  te  zeggen:  >  Clara,  niets  zoo 
goed  als  werkzaamheid  —  geef  uw  jongen  toch  wat  uit  te  voeren;"  het- 
geen  ten  gevolge  had,  dat  ik  terstond  aan  eene  of  andere  nieuwe  taak 
werd  gezet.  Wat  uitspanning  of  spel  met  andere  kinderen  van  mijne  jaren 
betrof,  daarvan  had  ik  zeer  weinig;  want  de  sombere  godgeleerdheid  der 
Murdstone's  verklaarde  alle  kinderen  voor  adderengebroedselin  hetklein 
(schoon  er  eens  toch  een  kind  in  het  midden  der  jongeren  werd  geplaatst) 
en  beweerde,  dat  zij  elkander  maar  kwaad  leerden. 

Uet  natuurlijke  gevolg  dezer  behandeling,  die,  naar  ik  meen,  zes 
tnaanden  of  langer  werd  voortgezet,  was,  mij  stuursch,  dof  en  koppig  te 
tnaken.  Ik  werd  dit  vooral  niet  te  minder  door  het  gevoel,  dat  ik  d^^e- 
lijks  meer  en  meer  van  mijne  moeder  afgezonderd  en  vervreemd  werd. 
tk  geloof,  dat  ik,  zonder  ddne  gelukkige  omstandigheid,  geheel  suf  en 
gevoelloo's  zou  zijn  ^eworden. 

Die  omstandigheid  was  deze.  Mijn  vader  had  in  een  kamertje  boven, 
Waar  ik  toegang  had  (want  het  was  naast  mijne  slaapkamer^  en  niemand 
anders  ooit  een  voet  zette,  eene  kleine  verzameling  van  Doeken  na^e- 
laten.  Uit  dat  gezegende  kamertje  kwamen  Roderick  Random,  Peregnne 
ftckle,  Humphrey  Clmker,  Tom  Jones,  de  Predikant  van  Wakefield, 
Don  Quichot,  Gil  Bias  en  Robinson  Crusoe,  een  schitterende  stoet,  om 
tnij  gezelschap  te  houden.  Zij  hielden  mijne  verbeelding  en  mijne  hoop 
op  iets  beters  levendig  —  zij  en  de  Arabische  Nachtvertellingen  —  en 
deden  mij  geen  kwaad:  want  het  kwaad,  dat  in  sommigen  van  hen  steken 
mocht,  was  geen  kwaad  voor  mij;  ik  wist  er  niets  van.  Het  komt  mij  nu 
verbazend  voor,  hoe  ik,  te  midden  van  mijn  zwoegen  en  tobben  met 
tnoeielijke  lessen,  zooveel  boeken  kon  lezen.  Het  is  mij  iets  verwonder- 
lijks  hoe  ik  mij  onder  mijne  kleine  rampen  (die  voor  mij  groote  rampen 
Waren)  heb  kunnen  troosten  door  daaronder  mijne  geliefkoosdekarakters 
te  verplaatsen — gelijk  ik  deed  —  en  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster 
in  al  de  slechte  te  steken  —  gelijk  ik  insgelijks  deed.  Ik  ben  eene  week 
tichtereen  Tom  Jones  geweest  —  een  kinderlijke  Tom  Jones,  een  on- 
schuldig  wezen.  Ik  heb  eene  geheele  maand  lang  —  geloof  ik  waarlijk — 
bij  mij  zelven  de  rol  van  Roderick  Random  gespeeld.  Ik  had  veel  smaak 
in  eenige  deelen  met  reisbeschrijvingen  —  het  is  mij  nu  ontschoten  welke 
*—  die  in  de  boekenkast  stonden;  en  kan  mij  herinneren,  dat  ik  dagen 
ium  dagen  in  het  aan  mij  overgelaten  gedeelte  van  het  huis  heb  ron(^;e- 


IK  VAL  GBHEEL  IN  ONGSNADE.  47 


i 


f 


loopen,  gewapend  met  een  stuk  van  een  ouden  laarzenknecht — in  znijne 
rerbeelding  niemand  anders  dan  de  zeekapitein  Dings,  in  gevaar  van 
door  wilden  te  worden  aangevallen  en  voomemens  om  zijn  leven  duur 
te  verkoopen.  De  kapitein  verviel  nooit  van  zijn  rang  door  met  eene 
Latijnsche  spraakkunst  om  de  ooren  te  krijgen.  Dit  gebeurde  mij  wel; 
maar  de  kapitein  bleef  een  kapitein  en  een  held,  in  spijt  van  alle  spraak- 
kunsten  van  alle  doode  of  levende  talen  in  de  wereld. 

Dit  was  mijn  eenige  en  bestendige  troost  AJs  ik  daaraan  denk,  komt 
de  herinnering  bij  mij  op  van  een  zomeravond,  toen  de  jongens  op  het 
kerkhof  aan  het  spelen  waren,  en  ik  op  mijn  bed  zat  te  lezen  alsof  het 
om  mijn  leven  te  doen  was.  Elke  schuur  in  de  nabijheid,  elke  steen  aan 
de  kerk  en  elke  voet  gronds  van  het  kerkhof  stond  in  mijne  verbeelding 
op  eene  of  andere  wijs  met  die  boeken  in  verband,  en  moest  eene  plaats 
bcduiden,  die  daarin  vermaard  was.  Ik  heb  Tom  Pipes  tegen  den  kerk- 
toien  zien  opklouteren;  ik  heb  Strapbespied,  terwijlhij  metdenknap- 
zak  op  zijn  rug  op  het  hekje  zat  te  rusten;  en  ik  weet  zeker,  dat  de 
▼oorkamer  der  herberg  van  ons  dorp  de  plaats  was,  waar  kommandeur 
Tnmnion  die  club  met  mijnheer  Pickle  had. 

De  lezer  begrijpt  nu  evengoed  als  ik  wat  ik  was  toen  ik  dat  punt  mijner 
Mg<%e  gesclidedenis  bereikte,  waarop  ik  nu  terugkom. 

Op  een  morgen,  toen  ik  met  mijne  boeken  de  voorkamer  inkwam,  zag 
ik,  dat  mijne  moeder  zeer  angstig  keek,  juffrouw  Murdstone  een  gezicht 
2ctte,  dat  vastheid  aanduidde,  en  mijnheer  Murdstone  bezig  was  met  iets 
om  het  eind  van  een  rotting  te  binden  —  een  taai  en  buigzaam  rietje  — 
maar  daarmede  ophield  toen  ik  binnentrad,  en  den  rotting,  als  totproef- 
neming,  drillend  door  de  lucht  liet  zwiepen. 

>Ik  zeg  u,  Clara,"  zeide  mijnheer  Murdstone,  >ik  heb  zelf  dikwijls  een 
pak  gehad."  —  >  Wel  zeker ;  dat  spreekt  van  zelf,"  zeide  juffrouw  Murd- 
stone. —  >0  ja  wel,  lieve  Jane,"  bracht  mijne  moeder  haperend  uit. 
>Maar  —  maar  denkt  gij,  dat  het  Edward  heeft  goedgedaan  ?"  —  >  Denkt 
^j  dan  dat  het  Edward  kwaad  heeft  gedaan,  Clara?"  vroeg  mijnheer 
Murdstone,  zeer  emstig.  —  >Dat  is  de  zaak,"  zeide  zijne  zuster.  —  >0  ja 
wel,  lieve  Jane,"  gaf  mijne  moeder  ten  antwoord  en  zeide  toen  niets  meer. 
Ik  werd  bevreesd,  dat  ik  persoonlijk  belang  had  bij  dat  gesprek,  en 
zocht  mijnheer  Murdstone's  blik  op  te  vangen  toen  hij  naar  mij  omkeek. 
»Nu,  David,"  zeide  hij  —  en  toen  hij  dit  zeide,  zag  ik  weder  dat  scheel- 
trekken  van  zijne  oogen  —  >moet  ge  van  daag  veel  beter  oppassen  dan 
gewoonlijk." 

Hij  liet  den  rotting  nog  eens  drillen  en  zwiepen,  en  nu  daarmede  gereed 
zijnde,  legde  hij  hem  met  een  veelbeteekenenden  blik  naast  zich  neer, 
«n  nam  zijn  boek  op. 

Dit  was  uitmtmtend  om  mijne  tegenwoordigheid  van  geest  op  te  wek- 
ken,  eer  ik  nog  begon.  Ik  voelde  de  woorden  mijner  lessen,niet  een  voor 
«en,  of  regel  voor  regel,  maar  bij  de  geheele  bladzijde  wegloopen,  ik 
poogde  ze  vast  te  houden;  maar  zij  schenen,  als  ik  het  zoo  mag  uitdruk- 
ken,  schaatsen  te  hebben  aangebonden,  en  mij  met  eene  gladheidi  die 
niet  te  stuiten  is,  te  ontglijden. 


48  DAVID   COPPERFIELD. 


Het  opzeggen  begon  slecht  en  ging  hoe  langer  hoe  slechter.  Ik  was 
binnengekomen  met  de  gedachte^  dat  ik  dien  ochtend  eenigszins  zou 
uitmunten,  daar  ik  begreep,  dat  ik  mij  bijzonder  goed  had  voorbereid; 
maar  dit  bleek  eene  groote  vergissing  te  zijn.  Het  eene  boek  werd  na  het 
andere  op  den  hoop  van  achterstallen  gelegd,  terwijl  juffrouw  Murdstone 
al  dien  tijd  scherp  op  ons  lette,  en  toen  wij  eindelijk  aan  de  vijf  duizend 
kazen  kwamen  (rottingen  maakte  hij  er  dien  dag  van,  dit  herinner  ik  mij 
nog  wel)  barstte  mijne  moeder  in  traiien  uit. 

»  Clara !"  zeide  jufFrouw  Murdstone  met  hare  waarschuwende  stem.  — 
ilk  ben  niet  heel  wel,  geloof  ik,  lieve  Jane,"  zeide  mijne  moeder. 

Ik  zag  hem  zijne  zuster  een  emstigen  wenk  geven,  terwijl  hij  opstond, 
den  rotting  opnam  en  zeide : 

iNeen,  Jane,  wij  kimnen  met  wel  verwachten,  dat  Clara  met  onge- 
schokte  vastheid  het  verdriet  zal  dragen,  dat  David  haar  vandaag  ver- 
oorzaakt  heeft.  Dat  zou  Stoicynsch  wezen.  Clara  is  veel  vaster  en  sterker 
geworden,  maar  zooveel  kunnen  wij  niet  wel  van  haar  verwachten. 
David,  wij  zuUen  eens  te  zamen  naar  boven  gaan,  jongen." 

Terwijl  hij  mij  de  deur  uitbracht,  kwam  mijne  moeder  naar  ons  toe 
loopen.  Juffrouw  Murdstone  zeide :  >  Clara,  ge  zijt  nog  gansch  eene  zot- 
tin !''  en  plaatste  zich  tusschen  ons.  Ik  zag  mijne  moeder  toen  hare  ooren 
dicht  houden  en  hoorde  haar  schreien. 

Hij  bracht  mij  langzaam  en  deftig  naar  mijne  kamer  —  ik  ben  zeker, 
dat  hij  zich  met  pralende  vertooning  eener  rechtsoefening  verlustigde — 
en  toen  wij  daar  waren  pakte  hij  eensklaps  mijn  hoofd  onder  zijn  arm. 

iMijnheer!  mijnheer!"  riep  ik.  iDoe  dat  toch  niet!  Geef  mijgeen 
slaag !  Ik  heb  mijn  best  gedaan  om  te  leeren,  mijnheer ;  maar  ik  kan  niet 
leeren  als  gij  en  juffrouw  Murdstone  er  bij  zijt.  Dat  kan  ik  waarlijk 
niet."  —  >Zoo,  David,  kunt  ge  dat  waarlijk  niet?"  zeide  hij.  >Dat  zuUen 
wij  beproeven." 

Hij  had  mijn  hoofd  als  in  eene  schroef,  maar  ik  wrong  mij  toch  om 
hem  heen,  en  hield  hem  dus  een  oogenblik  op,  hem  biddende  en  smee- 
kende  om  mij  geen  slaag  te  geven.  Het  was  slechts  voor  een  oogenblik, 
dat  ik  hem  ophield,  want  terstond  daarop  gaf  hij  mij  een  gevoeligen  slag, 
en  op  hetzelfde  oogenblik  pakte  ik  de  hand,  waarmede  hij  mijn  mond 
dicht  hield,  tusschen  mijne  tanden,  en  beet  door.  Er  gaat  mij  nog  een 
zonderling  gevoel  door  de  tanden  als  ik  er  aan  denk. 

Toen  sloeg  hij  mij,  alsof  hij  mij  wildedoodslaan.  Boven  al  het  gerucht, 
dat  wij  maakten,  hoorde  ik  hen  de  trap  komen  oploopen  en  schreeu- 
wen  —  ik  hoorde  mijne  moeder  schreeuwen  —  en  Peggotty  insgelijks. 
Toen  was  hij  weg,  en  de  deur  was  van  buiten  gesloten ;  en  ik  lagkoortsig 
gloeiende,  gepli^t  en  gescheurd,  met  pijn  overal,en  machteloosrazende 
op  den  grond. 

Hoe  wel  herinner  ik  mij  nog,  toen  ik  wat  bedaarde,  welk  eene  onna- 
tuurlijke  stilte  er  door  het  geheele  huis  scheen  te  heerschen.  Hoe  wel 
herinner  ik  mij  nog,  toen  mijne  pijn  en  drift  begonnen  te  verminderen, 
hoe  schuldig  ik  mij  begon  te  ^evoelen. 

Ik  zat  een  langen  tijd  te  luisteren,  maar  hoorde  geen  geluid.  Ik  kroop 


IK   BEN  OPGESLOTEN.  49 


van  den  grond  op  en  zag  mijn  gezicht  in  den  spiegel,  zoo  gezwollen, 
rood  en  leelijk,  dat  ik  er  bijna  bang  voor  werd.  Mijne  striemen  deden 
mij  zeer  toen  ik  mij  bewoog,  en  brachten  mij  opnieuw  aan  het  huilen ; 
maar  dat  was  nog  niets  bij  het  schuldbesef  dat  ik  gevoelde.  Het  drukte 
mij  zwaarder  op  het  hart,  durf  ik  wel  zeggen,  dan  alsof  ik  de  gruwelijkste 
misdadiger  ware  geweest. 

Het  begon  donker  le  worden,  en  ik  had  het  venster  gesloten  (ik  had 
meestal  met  mijn  hoofd  op  de  vensterbank  gelegen,  beurtelings  schrei- 
ende,  sluimerende  en  wezenloos  uitkijkende)  toen  de  sleutel  werd  omge- 
draaid  en  juffrouw  Murdstone  binnenkwam,  om  mij  brood,  vleesch  en 
melk  te  brengen.  Dit  zette  zij  zonder  een  woord  te  spreken  op  de  tafel, 
zag  mij  met  voorbeeldige  vastheid  aan,  ging  weder  heen  enslootdedeur 
achter  zich. 

Lang  na  dat  het  donker  was  zat  ik  daar  nog  te  wachten  of  er  niemand 
anders  zou  komen.  Toen  dit  voor  dien  avond  onwaarschijnlijk  scheen, 
ontkleedde  ik  mij  en  gingnaar  bed ;  en  daar  begon  ik  met  angstte  beden- 
ken  wat  er  met  mij  gedaan  zou  worden.  Of  het  eene  misdaad  was  wat  ik 
gedaan  had  ?  Of  ik  in  hechtenis  zou  genomen  en  naar  de  gevangenis  ge- 
zonden  worden  ?  Of  ik  ook  eenig  gevaar  liep  om  te  worden  opgehangenf 

Nooit  zal  ik  het  ontwaken  van  den  volgenden  morgen  vergeten ;  het 
gevoel  van  opgeruimdheid  en  frischheid  voor  het  eerste  oogenblik,  en 
daama  het  drukkende  der  akelige  herinnering.  JufFrouw  Murdstone  ver- 
scheen  weder  eer  ik  uit  het  bed  was ;  zeide  mij,  met  niet  meer  woorden 
dan  volstrekt  noodig  waren,  dat  ik  de  vrijheid  had  om  een  half  uur  en 
niet  langer  in  den  tuin  te  wandelen,  en  ging  weder  heen,  de  deur  open 
latende,  zoodat  ik  terstond  van  het  ontvangen  verlof  kon  gebruik  maken. 

Ik  deed  zulks,  en  deed  het  elken  morgen  van  mijne  gevangenschap, 
die  vijf  dagen  duurde.  Als  ik  mijne  moeder  alleen  had  kunnen  zien,  zou 
ikvoor  haarop  mijne  knieen  zijn  gevallen  en  haar  om  vergiffenis  hebben 
gebeden ;  maar  ik  zag  al  dien  tijd  niemand  dan  juffrouw  Murdstone  — 
behalve  bij  het  avondgebed  in  de  voorkamer,  waar  ik  door  juffrouw 
Murdstone  werd  heen  gebracht,  nadat  al  de  anderen  hunne  plaatsen 
hadden  genomen ;  waar  ik,  als  een  kleine  balling,  alleen  bij  de  deur  werd 
gezet ;  en  van  waar  ik  door  mijne  cipierster  weder  werd  weggebracht, 
voordat  iemand  van  zijne  knieen  was  opgestaan.  Ik  merkte  slechts  op  dat 
mijne  moeder  zoo  ver  van  mij  af  bleef  als  mogelijk  was,  en  haar  gezicht 
naar  een  anderen  kant  gekeerd  hield,  zoodat  ik  het  geheel  niet  zag ;  en 
dat  mijnheer  Murdstone's  hand  in  een  grooten  linnen  doek  was  ge- 
wikkeld. 

Van  de  lengte  dier  vijf  dagen  kan  ik  niemand  eenig  denkbeeld  geven. 
Zij  beslaan  in  mijn  geheugen  de  plaats  van  jaren.  De  manier,  waarop  ik 
naar  alles  luisterde,  dat  ik  in  huis  kon  hooren ;  het  schellen,  het  openen 
en  sluiten  van  deuren,  het  gemurmel  van  steramen,  de  voetstappen  op 
de  trap;  en  ook  naar  een  lachen,  fluiten  of  zingen  buiten  de  deur,  dat  mij 
in  mijne  eenzaamheid  en  ballingschap  nog  akeliger  dan  eenig  ander  ge- 
luid  voorkwam  —  de  onzekere  loop  der  uren,  vooral  in  den  nacht,  wan- 
neer  ik  wakker  werd  met  de  gedachte,  dat  het  haast  morgen  werd,  en  dan 

david]^copperfield.  —  I.  4 


50  DAVID  COPPERFIELD. 

bevond,  dat  men  in  huis  nog  niet  naar  bed  was  en  de  geheele  leogte  van 
den  nacht  nog  moest  komen  —  de  akel!ge  droomen  en  aanvallen  van 
nachtmerric,  die  ik  had  —  de  terugkomst  van  dag,  middag,  namiddag 
en  avond.  wanneer  de  jongens  op  het  kerkhot  speelden,  en  ik  op  een 
afstand  binnen  de  kamer  naar  hen  keek,  daar  ik  mij  schaanide  om  mij 
aan  het  venster  te  vertoonen,  uit  vrees,  dat  zij  zouden  begrijpen,  dat  ik 
een  gevangene  was  ^-  het  vreemde  gevoel  van  mij  zelven  nooit  te  hoo- 
ren  spreken  - —  de  zonderlinge  tusschenpooaen  van  lets,  dat  naar  opge- 
niimdheid  geleek,  die  met  het  eien  en  drinken  kwamen,  en  daarmede 
weder  voorbijgingen  —  het  begin  van  eene  regenbui  op  een  avond,  met 
eene  frissche  lucht,  en  hoe  de  regen  toen  al  harder  en  harder  neer- 
stTOOmde  tusschen  mij  en  de  kerk,  totdat  hij  en  de  vallende  avond 
mij  in  duisternis,  vrees  en  wroeging  schenen  te  bedelven  —  datallcs 
schijnt  jaren  in  plaats  van  dagen  te  hebben  geduurd,  zoo  levendig  en 
krachtig  is  het  mij  in  het  geheugen  gebleven. 

.  In  den  laatsten  nacht  mijner  gevangenschap  werd  ik  wakker,  doordien 
ik  fluisterend  mijn  naam  hoorde  noemen.  Ik  vloog  in  mijn  bed  overeind, 
stak  in  het  donker  mijne  armen  uit  en  zeide: 

•  Zijt  gij  dat,  Peggotty?" 

Er  kwam  zoo  dadelijk  geen  antwoord ;  maar  weldra  hoorde  ik  nog- 
maals  mijn  naam  uitspreken,  op  een  toon  zoo  gehdmzinnig  en  akeljg, 
dat  ik  denk,  dat  ik  een  toeval  zou  hebben  gekregen,  als  het  mij  niet  was 
ingevallen,  dat  die  stem  door  het  sleutelgat  moest  komen. 

Ikgingopden  tast  naardedeur,  en  zelf  mijn  mondvoor het  sleutelgat 
houdende,  fluisterde  ik: 

•  Zijt  gij  dat  Peggotty-lief  ?"  —  » Ja,  mijn  kostbare  David,"  antwoordde 
zij.  iHoudustilalseenmuisje,  ofdekat  zalonshooren." 

Ik  begreep,  dat  zij  daarmede  juffrouw  Murdstone  meende,  en  dacht, 
datde  zaakweldringend  moest  wezen,daar  hare  kamer dichtbij  was. 

»Hoe  vaartmama,lie¥ePeggolly?lszijergboosopmijf" 

Ik  kon  Peggotty  aan  haar  kant  van  het  sleutelgat  zacht  hooren  schreien, 
gelijk  ik  aan  den  mijnen  deed,  eer  zij  antwoordde:  iNeen,  niet  erg." 

»  Wat  zal  er  met  mij  gedaan  worden,  Peggotty-Hef ?  Weet  ge  dat  ook  f" 
— ■  »Naar  school.  Bij  Londen,"  was  Peggoiiy's  antwoord.  Ik  moest 
het  haar  doen  herhalen,  want  de  eerste  maal  vloog  het  mij  recht  in  de 
keel,  dewijl  ik  vergeten  had  mijn  mond  van  het  sleutelgat  weg  te  nemen 
en  mijn  oor  er  voor  te  houden ;  hoewel  ik  hare  woorden  wel  voelde  krie- 
welen,  hoorde  ik  ze  tochniet.  —  » Wanneer, Peggotty?"  —  iMorgen." 
—  »Ib  dat  de  reden  waarom  juffrouw  Murdstone  mijne  kleeren  uit  de 
latafel  heeft  genoraenf"  hetgeen  lij  gedaan  had,  hoewel  ik  vergeten  heb 
er  melding  van  te  maken.  —  » Ja,"  zeide  Peggotty.  >  Inpakken."  —  »  Zal 
ik  mama  met  zien  P"  —  •  Ja,"  zeide  Peggotty.  •  Morgenochtend," 

Daarop  plakte  Peggotty  haar  mond  vlak  voor  het  sleutelgat,  en  sprak 
daardoor  de  volgende  woorden,  met  zooveel  gevoel  en  ernst,  als  er  zicb 
ooit  een  weg  door  een  sleutelgat  hebben  gebaand  —  dit  durf  ik  genist 
verzckeren.  Elk  afgebroken  gezegde  schoot  er  met  eene  stuipachtige 
losbarsting  doorheen. 


L 


IK   WORD   GEBANNEN.  51 


tDavidje-lief.  Als  ik  niet  zoo  familiaar  met  u  was — sedert  eenigen 

tajd,  als  ik  voorheen  placht  te  zijn  —  is  het  niet  omdat  ik  u  niet  liefheb — 

even  lief  en  nog  liever,  mijn  jongen.  Het  is  omdat  ik  dacht,  dat  het  betcr 

voor  u  was  —  en  voor  nog  iemand  anders.  David,  mijn  troetelkind, 

luistert  gij?  Kunt  ge  wel  hooren?"  —  tja— a — a,  Peggotty,"  snikte  ik. — 

>Mijn  arme  lieveling!"  zeide  Pe^gotty  met  innig  medelijden.  tWatik 

zeggen  wil  is  —  dat  ge  mij  nooit  vergeten  moet  —  want  ik  zal  u  nooit 

vergcten  —  en  ik  zal  zoo  goed  voor  uwe  mama  zorgen,  David  —  als  ik 

ooit  voor  u  gezorgd  heb  —  en  ik  zal  haar  nooit  verlaten.  Er  zal  misschien 

nog  eens  een  dac;  komen  —  dat  zij  blij  zal  zijn  —  als  zij  haar  hoofd  we- 

der  in  den  arm  —  van  hare  domme  knorrige  oude  Peggotty  kan  neer- 

leggen.  En  ik  zal  u  schrijven,  lieve  jongen  —  al  kan  ik  het  niet  te  best 

En  ik  zal  —  ik  zal  —  "  Hier  begon  zij  vurig  het  sleutelgat  te  kussen, 

daar  zij  mij  niet  kon  bereiken.  —  »Ik  dank  u,  lieve  Peggotty,"  zeide 

ik.  »0,  ik  dank  u.  Wilt  ge  mij  ddn  ding  beloven,  Peggotty?  Wilt  gij 

aan  mijnheer  Peggotty  en  kleine  Emily  en  juffrouw  Gummidge  en  Ham 

schrijven,  dat  ik  niet  zoo  slecht  ben  als  zij  wel  konden  denken,  en  dat  ik 

altijd  veel  van  hen  houd  —  vooral  van  kleine  Emily  ?  Wilt  ge  dat  doen, 

lieve  Peggotty" 

De  goede  ziel  beloofde  het  mij,  en  beiden  kusten  wij  het  sleutelgat 
met  de  grootste  teederheid  —  ik  streelde  het  met  mijne  hand,  herinner 
ik  mij,  als  ware  het  haar  goedig  gezicht  geweest  —  en  daarop  scheidden 
wij.  Van  dien  nacht  af  ontstond  er  in  mijne  borst  een  gevoel  voor  Peg- 
gotty, dat  ik  niet  wel  kan  beschrijven.  Zij  verdrong  mijne  moeder  niet; 
dat  kon  niemand  doen;  maar  zij  vulde  eene  ledige  plaats  in  mijn  hart,  die 
zich  daarop  dicht  sloot,  en  ik  gevoelde  iets  voor  haar,  dat  ik  nooit  voor 
ecnig  ander  menschelijk  wezen  heb  gevoeld.  Er  was  ook  iets  comisch 
in  die  genegenheid ;  en  toch,  als  zij  gestorven  was,  kan  ik  mij  niet  ver- 
beelden  wat  ik  zou  gedaan  hebben,  of  hoe  ik  mijne  droef  heid  zou  zijn 
te  boven  gekomen. 

Des  morgens  verscheen  juffrouw  Murdstone  volgens  gewoonte,  en 
zeide  mij,  dat  ik  naar  eene  kostschool  zou  worden  gezonden:  hetgeen* 
Diet  zulk  een  groot  nieuws  voor  mij  was  als  zij  wel  dacht  Zij  onaerrichtte 
mij  ook,  dat  ik,  als  ik  gekleed  was,  beneden  in  de  voorkamer  moest 
komen  cm  te  ontbijten.  Daar  vond  ik  mijne  moeder,  zeer  bleek  en  met 
roode  oogen.  Ik  vloog  in  hare  armen,  en  bad  haar  uit  het  diepst  mijner 
bcdroefde  ziel  om  vergiffenis. 

>0  David!"  zeide  zij.  iDat  gij  iemand  hebt  kunnen  kwaaddoen,  dien 
ik  liefheb?  Doe  uw  best  om  u  te  verbeteren;  bid  om  beter  te  worden. 
Ik  vergeef  u:  maar  ik  ben  too  bedroefd,  David,  dat  gij  zulke  booze  harts- 
tochten  in  het  hart  hebt." 

Zij  hadden  haar  overreed,  dat  ik  een  kwaadaardige  jongen  was,  en 
dit  speet  haar  meer  dan  dat  ik  heenging.  Ik  gevoelde  dit  ten  diepste.  Ik 
deed  miin  best  om  het  afscheidsontbijt  te  gebniiken,  maar  mijne  tranen 
rolden  op  mijne  boterham  en  droppelden  in  mijne  thee.  Ik  zag  mijne 
moeder  somtijds  naar  mij.  en  dan  naar  de  waakzame  juffrouw  Murdstone 
kijken,  en  hare  oogen  neerslaan  of  afwenden. 


5  a  DAVID  COPPERFIELD. 

»  Breng  den  koffer  van  jongenheer  CopperfieM !"  zeide  juffrouw  Murd- 
stone,  tocD  igen  widen  voor  het  hek  hoorde. 

Ik  keck  naar  Peggotty  TOad,  maar  zij  was  cr  niet.  Zij  en  mijnheer 
Murdstone  Heten  zich  niet  zien.Mijn  vroegere  kennis,  de  voerman, stond 
voor  d«  deur.  Mijn  koffer  werd  naar  zijne  kar  gedragen  en  er  in  gezet. 

»Clara!"  zeide  juftouw  Murdstone.  op  haar  waarschuwenden  toon. — 
ija,  tieve  Jane,"  antwoordde  mijne  moeder.  >  Dag,  David.  Het  is  tot  uw 
bestwil,  dat  gij  heengaat.  Vaarwel,  mijn  kind.  Met  de  vacantie  zult  ee 
naar  huis  koiuen,  en  dan  een  beter  kind  zijn."  —  >  Clara !"  herhaalde 
Murdstone.  —  »Ja  wel,  beste  Jane,"  antwoordde  mijne  raoeder,  die  mij 
nog  vasthield.  "Ik  vergeef  u,  mijn  lieve  jongen,  God  zegene  u!"  — 
iClara !"  hcrhaaldejuffrouw  Murdstone  nog  eens. 

Juffrouw  Murdstone  was  zoo  goed  om  mij  naar  de  kar  te  brengen,  en 
onderweg  te  zeggen  dat  zij  hoopte  dat  ik  berouw  zou  krtjgen,  eer  ik  tot 
een  slecht  einde  kwam;  en  toen  klom  tk  in  de  kar,  en  staple  het  lule 
paard  met  mij  voort. 


IK   WORD  VAN  HUIS  WEGUEZONDEN. 

Wij  hadden  een  half  kwartier  ver  gereden,  en  mijn  zakdoek  was  door- 
nat  toen  de  voermaa  ophield. 

Toen  ik  rondkeek  waarvoor  dit  geschicdde,  zagik,  tot  mijne  verbazing, 
Peggotty  door  de  heg  dringen  en  in  de  kar  klimmen.  Zij  nam  mij  in  haar 
arm  en  sloot  mij  aan  haar  korset,  tot  de  drukking  tegen  mijn  neus  gewel- 
dig  pijnlijk  werd,  hoewel  ik  daaraan  niet  dacht  voor  naderhand,  toen  ik 
de  plek  zeer  gevoclig  vond,  Zij  sprakgeenenkelwoord.  Eenharerarmen 
loslatende,  stak  zij  dien  tot  aan  den  elteboog  in  haar  zak,  en  haalde  er 
eenige  papieren  zakjes  met  gebakjes  uit,  die  zij  in  mijne  zakken  stopte, 
'  en  eene  beurs,  die  zij  mij  in  de  hand  drukte^  ma^r  nog  sprak  zij  geen 
woord.  Na  mij  nog  eens  voor  het  laatst  in  beide  hare  armen  te  hebben 
gesloten,  klom  zij  weder  van  de  kar  en  liep  heen  —  zonder  een  enkel 
knoopje  aan  hare  japon,  gelijk  ik  altijd  geloofd  heb.  Ik  raapte  er  een 
Op  van  de  velen,  die  er  rondrolden,  en  bewaarde  het  lang  als  eene 
gedachtenis. 

De  voerman  zag  raij  aan,  alsof  hij  wilde  vragen  of  zij  nog  zou  lerug- 
komen.  Ik  schudde  mijn  hoofd,  en  zeide,  ij^t  ik  het  niet  dacht.  >Koni 
aan  dan  maarl"  zeide  de  voerman  tot  het  luie  paard,  dat  daarop  weder 
voortstapte. 

Daar  ik  nu  zoo  lang  geschreid  had  als  ik  met  mogelijkheid  kon  doen, 
begon  ik  te  bedenken,  dat  het  niet  baten  kon  nog  langer  te  schreien, 
vooral  daar  noch  Roderick  Random,  noch  die  zeekapitein,  zooveel  ik 
mij  kon  herinneren,  in  moeielijke  omslandigheden  ooil  geschreid  had- 
den. De  voerman,  dit  bealuit  van  mij  opmerkende,  deed  mij  het  voorstel 
om  mijn  zakdoek  op  den  rug  van  het  paard  uit  tespreidenomtedrogen. 


EKNK  BOODSCHAP  VOOR  PEGGOTTY.  53 


Ik  nam  dit  met  dankzegging  aan ;  en  bijzonder  klein  zag  mijn  zakdoek 
CT  toen  uit. 

Ik  had  nu  tijd  om  de  beurs  na  te  zien.  Het  was  een  stijf  lecferen  beursje, 
met  een  knipje^  en  er  zaten  drie  blinkende  schellingen  in.  die  Feggotty 
blijkbaar  met  krijt  had  opgepoetst,  om  mij  te  meer  te  verheugen.  l3och 
het  kostbaarste  van  den  inhoud  bestond  uit  twee  halve  kronen^  te  zamen 
in  een  stukje  papier  gevouwen,  waarop,  in  de  hand  mijner  moeder,  ge- 
schreven  was:  t  Voor  David.  Met  mijne  liefde."  Dit  roerde  mij  zoodanig, 
dat  ik  den  voerman  vroeg,  zoo  goed  te  willen  zijn  om  mij  mijn  zakdoek 
weder  aan  te  reiken ;  maar  hij  zeide,  dat  ik  hem  nu  wel  kon  missen,  en 
daar  ik  dit  00k  begreep,  veegde  ik  mijne  oogen  met  mijne  mouw  af  en 
bedwong  mijne  tranen. 

Voor  goed  en  al;  hoewe]  mijne  vroegere  aandocningen  verocrzaakten, 
dat  mij  nu  en  dan  nog  eens  een  snik  werd  afgeperst.  Nadat  wij  eenigen 
tijd  hadden  voortgesjokt,  vroeg  ik  den  voerman  of  hij  mij  den  geheelen 
weg  bracht. 

tWaar  naar  toe  den  geheelen  weg?"  vroeg  hij  wederom. —  >Daar 
naar  toe,"  zeide  ik.  —  tWaar  is  daar?"  vroeg  hij. —  >l)ichtbij  Lon- 
d  en,"  zeide  ik.  —  >  Wel,  dat  paard,"  zeide  de  voerman,  met  een  ruk  aan 
de  teugels,  om  te  toonen  welk  paard  hij  mcende,  tzou  morsdood  wezen 
eer  het  half  zoo  ver  was."  —  iBrengt  ge  mij  dan  tot  Yarmouth?" 
vroeg  ik.  —  »  Zoo  is  het,"  antwoordde  de  voerman. »  En  daar  zal  ik  u  op  de 
diligence  bezorgen,  en  de  diligence  zal  u  brengen — waar  gij  wezen  moet " 

Daar  dit  voor  dezen  voerman  (die  Barkis  heette)  al  zeer  vetl  gezegd 
was  —  alzoo  hij,  gelijk  ik  in  een  vorig  hoofdstuk  heb  aangtfmerkt,  van 
een  flegmatisch  temperament  en  niet  zeer  spraakzaam  was  —  bood  ik 
hem  als  een  blijk  van  oplettendheid  een  gebakje  aan^  dat  hij  op  eens  in 
zijn  mond  stak,  evenals  een  olifant,  en  dat  tusschen  zijne  grove  kaken 
even  weinig  merkbaar  was,  als  het  tusschen  die  van  een  olifant  zou  ge- 
weest  zijn. 

iHeeft  zij  die  gebakken?"  vroeg  Barkis,  altijd  zakkerig  voorover 
hangende,  met  een  arm  op  elke  knie.  —  iMeent  gij  Peggotty,  mijnheer?" 
—  »Ja,"  zeide  Barkis.  »Haar." —  »Ja  zij  kookt  en  baktbij  ons." —  tZoo, 
doet  zij  dat  ?"  zeide  Barkis. 

Hij  spitste  zijn  mond  alsof  hij  wilde  fiuiten,  maar  floot  toch  niet.  Hij 
zat  naar  de  ooren  van  zijn  paard  te  kijken,  alsof  hij  daar  lets  nieuws  zag, 
en  bleef  een  geruimen  tijd  zoo  zitten.  Eindelijk  zeide  hij : 

t  Geen  naloop,  geloof  ik  ?"  —  » Wat  zegt  ge,  mijnheer  Barkis  ?"  vroeg 
ik,  want  ik  meende^  dat  hij  een  of  ander  gebak  bedoelde,  dewijl  hij  daar- 
van  het  laatst  had  gesproken.  —  tGeen  vrijers,  meen  ik,"  zeide  Barkis. 
>Geen  jon^en,  die  met  haar  gaat  kuieren?" —  »Met  Peggotty?" —  »Ja," 
zeide  Barkis.  tMet  haar."  —  tWel  neen.  Zij  heeft  nooit  een  vrijer  ge- 
had."  —  t  Zoo,  heeft  ze  niet  ?"  zeide  Barkis. 

Wederom  spitste  hij  zijn  mond  om  te  fluiten,  en  wederom  floot  hij  niet, 
maar  bleef  naar  de  ooren  van  zijn  paard  zitten  kijken. 

>Dus  bakt  zij  al  de  appeltaartjes,"  zeide  Barkis,  na  een  geruimen  tijd 
van  overpeinzing,  >en  kookt  alles,  doet  ze  ?" 


54  DAVID  COPPl^RFieLD. 

Ik  antwoordde,  dat  dit  eoo  was. 

)  Wei,  dan  zal  ikueenswatzeggen/'zcide  Barkis.  >Misschien  schrijft 
ge  wel  eens  aan  haar  f"  —  »Ik  zal  haar  zekerlijk  schrijven,"  antwoordde 
ik.  —  >  Zoo !"  zeide  hij,  langzaara  naar  raij  amkijkende,  >  Wel,  als  gij  dan 
aan  haar  schrijft,  zulc  ge  misschien  wel  eens  kunnen  onthouden  om  haar 
te  schrijven,  dat  Barkis  klaar  is.  Wilt  ge  dat  doen  P"- —  >  Dat  Barkis  klaar 
is,"  herhaalde  ik,  onnoozel. » Is  dat  de  geheele  boodschap  f "  —  t  Ja— a," 
wide  hij,  zich  bedenkende.  >Ja — a.  Dat  Barkis  klaar  is."  —  » Maar  pij 
zult  morgen  weder tc  Blunderstone  zijn,  mijnheer Barkis,"  zeide ik, 
van  ontroering  stotterende  bij  de  gedachte,  dat  ik  er  dan  vet  vandaan 
zou  wezen,  >en  zoudt  dan  veel  beter  awe  eigene  boodschap  kunnen 
doen." 

Daar  hij  echter  dezen  raad  met  een  ongeduldig  hoofdschudden  van 
de  hand  wees,  en  zijn  vroeger  verzoek  nog  eens  bevestigde,  door  met 
diepen  crnst  te  zeggen:  iBarkis  is  klaar.  Dat  is  de  boodschap,"  nam  ik 
bereidvaardig  het  overbrengen  daarvan  op  mi;.  Terwijl  ik  dien  avond  in 
het  logement  te  Yarmouth  naar  de  diligence  wachtte,  liet  ik  mij  een 
blad  papier  en  een  inktkoker  geven,  eo  schreef  een  brieje  aan  Peggotty, 
hetwelk  aldus  luidde :  ■  Mijne  lieve  Peggotly.  Ik  ben  goed  en  wel  hier 
gekomen.  Barkis  is  klaar.  Mijn  liefderijken  groetaan  mama.  HarteJijk  de 
uwe.  P.  S.  Hij  zegt,  dat  hij  vooral  verlangt  u  te  laten  weten,  dat  Barkis 
klaar  is." 

TocD  ik  deze  boodschap  op  mij  had  genomen,  verzonk  Barkis  weder  in 
de  diepste  stilte ;  en  ik,  die  mij,  door  al  wat  mij  in  korten  tijd  gebeurd  was, 
geheel  afgemat  gevoelde,  legde  mij  op  een  zak  in  de  kar  ncer  en  viel  in 
slaap.  Ik  sUep  gerust  tot  wij  te  Yarmouth  kwamen,  hetwelk  mij  op 
het  herbergpleintje  dat  wij  binnenreden,  zoo  geheel  vreemd  voorkwam, 
dat  ik  terstond  eene  stil  gekoesterde  hoop  liet  varen  om  bier  iemand 
van  Peggotty's  familie  —  mischien  de  kleine  Emily  zeive  —  te  ont- 
moeten. 

De  diligence  slond  buiten,  overal  blinkende,  maar  tot  nog  toe  zonder 
paarden  er  voor;  en  zd6  zag  zij  er  uit  alsof  niets  onwaarschijnlijker  was 
dan  dat  zij  ooit  naar  Londen  zou  komen.  Ik  dacht  hierover,  en  ver- 
wonderde  mij  hoe  het  met  mijn  koffer  zou  gaan,  dien  Barkis  voor  den 
disselboom  had  neergezet  (hij  was  het  pleintje  opgereden  om  zijne  kar 
te  laten  keeren)  en  hoe  het  eindelijk  met  mij  zou  gaan,  toen  er  eene  Jiif- 
frouw  uit  een  open  venster  kwam  kijken,  waarin  eenige  kippen  en  stukken 
vleesch  hingen,  en  zeide: 

•  Isdatjongeheertje  van  Blunderstone?" —  »Ja,juffrouw,"  zeide 
ik.  —  iHoe  is  de  naam  f"  vroeg  zij.  —  »Copperfield,  juffrouw,"  zeide  ik. 
—  >Dat  is  dan  verkeerd,"  antwooidde  de  juffrouw,  »  Met  dien  naam  is 
er  voor  niemand  eten  betaald."  —  »Is  het  dan  Murdstone,  juffrouw?" 
zeide  ik.  —  lAls  gij  de  jonge  heer  Murdstone  zijt,"  zeide  de  juffrouw, 
>waarom  geefl  gij  ii  zelven  dan  eerst  een  anderen  naam  i" 

Ik  vcrklaarde  haar  hoe  de  zaak  gelegen  was,  en  daarop  schelde  zij  en 
riep:  »Willem,  wijsdckofliekamer  eens!"  waarop  een  knecht  uit  eene 
keuken  aan  dui  nnderen  kant  van  het  pleintje  kwam  aanloopen,  om  mij 


EEN  KNECHT  TOONT  DEELNKMING  MET  MIJ.  55 

die  kamer  te  wijzen,  en  zich  zeer  scheen  te  verwonderen,  dat  er  niemand 
anders  was  danlk^  wien  hij  den  weg  moest  wijzen. 

Hij  bracht  mij  in  eene  ruime,  zeer  langwerpige  kamer,  waarin  eenige 
groote  landkaarten  hingen.  Ik  twijfel  er  aan  of  ik  mij  wel  vreemder  had 
kunnen  gevoelen,  indien  die  kaarten  werkelijk  vreemde  landen  waren 
geweest,  en  ik  daar  middenin  was  verplaatst.  Het  was  mij  alsof  ik  eene 
vrijpostigheid  beging  met  vlak  bij  de  deur  op  een  hoekje  van  een  stoel 
te  gaan  zitten,  met  mijne  pet  in  de  hand ;  en  toen  de  knecht  voor  mij 
alleen  een  tafellaken  spreidde  en  een  olie  en  azijnstel  daarop  zette,  geloof 
ik,  dat  ik  bloedrood  moet  zijn  geworden  van  verlegenheid. 

Hij  bracht  mij  karbonaden  en  groenten,  en  nam  met  zulk  eene  drift 
de  deksels  van  de  schotels,  dat  ik  vreesde,  dat  ik  hem  eenige  reden  tot 
ongenoegen  moest  hebben  gegeven.  Hij  stelde  echter  mijn  gemoed 
weder  grootendeels  gerust,  door  een  stoel  voor  mij  bij  de  tafel  te  zetten 
en  zeer  vriendelijk  te  zeggen :  >Kom  aan,  zesvoeter.  Begin  maar." 

Ik  bedankte  hem  en  nam  plaats  aan  de  tafel ;  maar  ik  vond  het  zeer 
moeielijk  met  eenige  handigheid  met  mijn  mes  en  vork  om  te  gaan  en 
op  te  passen.  d-it  ik  mij  niet  met  jus  bespatte,  terwijl  hij  daar  vlak  over 
mij  zoo  strak  naar  mij  stond  te  kijken,  en  mij  telkens  als  ik  zijn  blik  op- 
ving  zoo  schrikkelijk  rood  deed  worden.  Na  zoo  gewacht  te  hebben  tot 
ik  aan  mijne  tweede  karbonade  was,  zeide  hij : 

1  Er  is  een  half  pintje  bier  vcor  u  besteld.  Wilt  ge  da^  nu  maar  hebben  ?" 

Ik  bedankte  hem  en  zeide  »Ja;"  waarop  hij  het  uit  eene  kruik  in  een 
groot  glas  schonk,  en  het  glas  tegen  het  licht  hield,  zoodat  ik  zien  kon 
hoe  helder  het  was. 

»  Wel  weerga's,"  zeide  hij.  iDat  lijkt  nog  al  veel  te  zijn,  niet  waar?"  — 
1  Ja,  het  lijkt  wel  wat  veel,"  antwoordde  ik  met  een  glimlach ;  want  ik 
was  er  over  opgetogen,  dat  ik  hem  zoo  vroolijk  en  aardig  vond.  Hij  was 
een  manneke  met  fiikkerende  oogjes,  een  gezicht  vol  roode  puisten,  en 
haar^  dat  over  geheel  zijn  hoofd  recht  overeind  stond ;  en  toen  hij  daar 
stond,  met  zijn  eenen  arm  in  de  zijde,  terwijl  hij  met  de  andere  hand  het 
glas  tegen  het  licht  hield,  keek  hij  mij  zeer  vriendelijk  aan.  —  t  Er  was 
hier  een  heer,  gisteren,"  zeide  hij,  >een  dik  heer,  Topsawyer  heette  hij  — 
misschien  kent  gij  hem  wel."  —  »Neen,"  zeide  ik,  >Ik  geloof  niet..."  — 
»Met  eene  korte  broek  en  slopkousen,  een  breeden  rand  aan  zijn  hoed, 
eene  grijze  jas  en  gespikkelde  bouffante,"  zeide  de  knecht.  —  >Neen," 
zeide  ik  beschaamd,  >ik  heb  het  pleizier  niet...."  —  »Hijkwamhier 
binnen,"  zeide  de  knecht,  door  het  glas  been  naar  het  licht  kijkende, 
»vroeg  een  glas  van  dit  bier  —  wilde  het  met  geweld  hebben  —  ik 
raadde  het  hem  af  —  dronk  het  uit  en  viel  dood  neer.  Het  was  te  oud 
voor  hem.  Men  moest  het  niemand  tappen ;  dat  is  de  waarheid." 

Ik  was  ontzet  toen  ik  van  dit  ongeluk  hoorde,  en  zeide,  dat  ik  liever 
wat  water  wilde  hebben. 

•Maar  weet  ge  wel,"  zeide  de  knecht,  nog  door  het  glas  been  naar  het 
licht  kijkende  en  daarbij  €€n  oog  dichtknijpende,  tmen  ziet  hier  niet 
gaame,  dat  er  iets  besteld  wordt  en  dan  blijft  staan.  Dat  neemt  men  licht 
kwalijk.  Maar  ik  zal  het  wel  uitdrinken,  als  ge  wilt.  Ik  ben  er  aangewoon. 


56  DAVID  COPPIMIKLD. 

en  gcwoonte  is  alles.  Ik  geloof  niet,  dat  het  mij  kwaad  zal  doen,  als  ik 
mijn  hoofd  achterover  houd  en  het  gauw  laat  doorloopen.  Zalikmaarf" 

Ik  antwoordde,  dat  hij  mij  zeer  zou  verplichten  door  het  glas  maar 
uit  le  drinken,  ab  hij  dacbt,  dat  hij  het  veilig  kon  doen,  maar  anders  vol- 
strekt  niet,  Tocn  hij  lijn  hoofd  achterover  hield  en  het  gauw  lict  door- 
loopen,  was  ik,  dit  moet  ik  bekennen,  schrikkelijk  bang,  dat  ik  hem  in 
het  lot  van  den  ongelukkigen  mijnheer  Topsawyer  zou  zien  deelen  en 
levenloos  neervallen.  Maar  het  deed  hem  geen  kwaad.  Integendeel,  hij 
scheen  er  door  op^efrischt. 

•  Wathebbenwij  daarf'ieidehij,  eene  vorkinmijnschotelstekende. 
»Toch  geene  karbonadcnf"  —  »Ja,  karbonaden," leide ik,  —  *Heere 
mijn  tijdl"  riep  hij  uit.  >Ik  had  niet  gezien  dat  het  karbonaden  waren. 
Eene  karbonade  is  juist  het  allerbeste  am  de  nadeelige  gevolgen  van  dat 
bier  te  voorkomen.  Is  dat  niet  gelukkig  ?" 

Zoo  nam  hij  met  de  eene  hand  eene  karbonade  bij  het  beenlje  en  met 
de  andere  een  aardappel,  en  at  beide,  tot  mijn  groot  genoegen,  zeer 
smakelijk  op.  Naderhand  nam  hij  nog  eene  karbonade  en  nog  «n  aard- 
appel, en  daama  nog  eens.  Toen  wij  gcdaan  hadden,  bracht  hi]  mij  cen 
podding,  en  toen  hij  mij  dien  had  voorgezet,  scheen  hij  in  een  verstrooid 
gepeins  te  verzinken,  en  bleef  zoo  eene  poos  staan. 

iHoesmaakt  detaart  f"  zeide  hij,  weder  wakker  wordende.  —  »Hel  is 
een  podding,"  antwoordde ik. ^  »Een  podding!"  riep  hij  uit.  >Ja  waar- 
lijk,  dat  is  het  ook.  Wat !"  hij  kwam  naderbij  om  tc  kijlten,  »Gij  wilt  toch 
niet  zeggen,  dat  het  een  broodpodding  is?"  —  »Ja,  dat  is  het,"  zeide 
ik.  —  >  Wei,"  hervattc  hij,  een  eetlepel  opnemende, » een  broodpodding 
is  juist  mijn  liefste  podding!  Is  dat  geen  fortuintje?  Kom  aan,  kleine, 
laten  wij  eens  zien  wic  er  het  meeste  van  zal  krijgen !" 

De  knecht  kreeg  er  zekerlijk  het  meeste  van.  Hij  spoorde  mij  mecr 
dan  eens  aan  om  mij  te  haasten  en  het  hem  af  te  winnen ;  maar  met  zijn 
eetlepel  tegen  mijn  theelept:ltje,  zijne  vlugheid  tegen  mijne  vlugheid,  en 
zijn  honger  tegen  mijn  honger,  bleef  ik  reeds  bij  den  eersten  hap  ver  ten 
achteren,  en  had  ik  geene  de  mjnste  kans.  Nooit  zag  ik  iemand  zooveel 
smaak  in  een  podding  hebben,  geloof  ik ;  en  toen  alles  op  was,  lachte 
hij,  alsof  hij  er  nog  smaak  in  had. 

Daar  ik  hem  zoo  vriendelijk  en  gezellig  vond,  vrocg  ik  hem  toen  om 
pen,  inkt  en  papier,  om  aan  Peggotty  te  schrijven.  Hij  bracht  mij  niet 
alleen  terstond  het  gevraagde,  maar  was  ook  zoo  goed  om  over  mijn 
schouder  te  blijven  kijken  terwijl  ik  schreef.  Toen  ik  gedaan  had,  vroeg 
hij  mij  waar  ik  school  zou  gaan  liggen. 

Ik  antwoordde:  »Uichtbij  Londen;"hetgeen  alles  was  watik  wist 

iWel  weerga's!"  zeide  hij  j  zeer  neerslachtig  kijkende.  >Dat  spijt 
mij,"  —  iWaarom?"  vroeg  ik  hem.  —  »Och  Heere!"  zeide  hij,  en 
schudde  zijn  hoofd,  >dat  is  die  school,  waarzijdicnjongenderibben 
hebben  gebroken  —  twee  ribben  —  een  kleine  jongen  was  hij  nog  maar, 
Ik  zou  zeggen,  dat  hij  —  laat  eens  zien  —  hoe  oud  zijt  gij  omtrent?" 

Ik  zeide  hem  tusschen  de  acht  en  negen  jnar. 

>  Dus  juist  zoo  oud  als  hij,"  zeide  hij.  >  Hij  was  achtjaar  en  tes  maanden 


MEN  DRIJFT  DEN  SPOT  MET  Bqj.  ^         57 


toen  zij  zijne  eerste  rib  braken ;  en  acht  jaar  en  acht  maanden  toen  zij  de 
tweede  braken^  en  hem  zijn  bekomst  gaven." 

Ik  kon  het  voor  mij  zelven  en  den  knccht  niet  ontveinzen,  datdit  eene 
onrustbarende  omstandigheid  was,  en  vroeg  hem  hoe  het  gebeurd  was. 
Zijn  ant woord  strekte  niet  om  mij  op  te  beuren,  want  het  bestond  uit  de 
akelige  woorden : » Van  het  ranselen." 

Het  blazen  van  den  horen  des  conducteurs  ophetpleintjegafeene 
tijdige  afleiding.  die  mij  deed  opstaan,  en  met  eene  mengeling  van  trotsch- 
heid  en  bedeesdheid,  omdat  ik  eene  beurs  had  (welk  ik  uit  mijn  zak 
haalde)^  vragen,  of  er  iets  te  betalen  was. 

lEen  blaadje  postpapier,"  antwoordde  hij.  >Hebt  ge  wel  eens  een 
blaadje  poscpapier  gekocht  ?" 

Ik  kon  mij  niet  herinneren,  dat  ik  dit  ooit  ^edaan  had. 

iHet  is  duur,"  zeide  hij,  tdoor  de  belastmg.  Drie  stuivers.  Zulke  be- 
lastingen  hebben  wij  hier  in  het  land.  Anders  is  er  niets  dan  de  knecht. 
Om  den  inkt  behoeft  gij  niet  te  denken.  Dien  leg  ik  er  bij  toe."  —  >  Wat 
zoudt  gij  —  wat  moet  ik  —  hoeveel  behoor  ik  —  wat  behoort  men  den 
knecht  wel  te  geven,  als  het  u  belieft  ?"  bracht  ik  blozend  en  stotterend 
uit.  —  >  Als  ik  geen  kinderen  had,  en  die  kinderen  de  koepokken  had- 
den,*'  zeide  de  knecht,  t  zou  ik  geen  halven  schelling  aannemen.  Als  ik 
geen  ouden  vader  en  geene  lieve  zuster  te  onderhouden  had"  hier  werd 
de  knecht  zeer  ontroerd  —  tzou  ik  geen  penning  aannemen.  Als  ik 
eene  goede  plaats  had  en  hier  goed  behandeld  werd,  zou  ik  liever  ver- 
zoeken  om  eene  kleinigheid  te  mogen  geven,  in  plaats  van  ze  aan  te 
nemen.  Maar  ik  kef  van  de  kliekjes — en  ik  slaap  op  de  steenkolen" — 
hier  barstte  de  knecht  in  tranen  uit 

Ik  had  diep  medelijden  met  zijn  ongeluk,  en  gevoelde,  dat  eene  fooi 
van  minder  dan  negen  stuivers  eene  barbaarsche  hardvochtigheid  zou 
aanduiden.  Ik  gaf  hem  dus  een  van  mijne  drie  blinkende  schellingen, 
dien  hij  met  groote  nederigheid  en  eerbiedigheid  aannam,  en  terstond 
daama  op  zijn  duim  liet  draaien,  om  zich  te  verzekeren  of  hij  goed  was. 

Het  maakte  mij,  toen  ik  achter  op  de  diligence  werd  geholpen,eenigs- 
zins  verlegen,  toen  ik  bevond,  dat  men  zich  verbeeldde  dat  ik  alles  wat 
mij  was  voortgezet  zonder  iemands  hulp  had  opgegeten.  Ik  ontdekte  dit 
daardoor,  dat  ik  de  juffrouw  voor  het  venster  tegen  den  conducteur 
hoorde  zeggen :  »Pas  op  dat  kind,  George,  of  hij  zal  barsten ;"  en  dat  ik 
al  de  meiden,  die  in  huis  waren,  lachend  zag  komen  uitloopen  om  naar 
mij  te  kijken,  alsof  ik  een  jeugdig  wonder  der  natuur  was.  Mijn  ongeluk- 
kige  vriend,  de  knecht,  die  zijne  vroolijkheid  geheel  had  teruggekregen, 
scheen  zich  dit  niet  aan  te  trekken,  maar  nam,  zonder  eenigszins  verlegen 
te  worden,  deel  aan  de  algemeene  verwondering.  Indien  ik  eenigen  twij- 
fel  aan  hem  koesterde,  geloof  ik,  dat  deze  daardoor  ten  hal ve  werd  opge- 
wekt ;  maar  ik  ben  genegen  te  gelooven,  dat  ik,  met  het  argeloos  ver- 
trouwen  van  een  kind  aan  menschen  van  meerdere  jaren  (hoedanigheden, 
welke  ik  de  kmderen  slechts  met  leedwezen  te  vroeg  voor  wereldsche 
wijsheid  zie  verruilen),  over  het  geheel  zelfs  toen  nog  geen  emsdg  wan- 
trouwen  tegen  hem  opvatte. 


58  DS.V1D  COPPEKFIELD. 

Ik  vond-het  wet  eenigszins  hard,  moet  ik  bekennen,  dat  ik,  zonder  dit 
verdiend  te  bebbea,  het  onderwerp  vnn  spotteraijen  tusschen  den  voer- 
man  eo  den  conducteur  werd,  die  zeiden,  dat  de  diligence  van  achteren 
te  xwaar  hing,  omdat  ik  daar  zat,  en  dat  het  beter  zou  geweest  zijn  als  ik 
met  den  vrachtnagen  reisde.  Daar  het  sprookje  van  mijn  vermeendt  eet- 
lust  ook  onder  de  buitenop  zittende  passagiers  bekend  werd,  maakten 
zij  er  zich  insgelijks  vroolijk  mede,  en  vroegeD  mij  of  men  op  de  kost- 
school  als  twee  brocders  of  als  drie  voor  mij  zou  betalen,  en  of  men  cen 
bijzonder  accoord  voor  mij  gemaakt  had,  dan  of  ik  op  degewone  con- 
dition ging ;  met  andere  schertscnde  vragen.  Doch  het  ergste  er  van  was, 
dat  ik  wel  wist,  dat  ik  mij  nu  zou  schamen  om  iets  te  cten,  als  zich  eene 
gelegenheid  daartoe  aanbuod,  en  ik  dus,  na  een  tamelijk  Hcht  middag- 
maal,  den  geheelen  nacht  hongerig  zou  blijven  —  want  ik  had  mtjne  ge- 
bakje&,  door  mijne  haast,  in  het  logement  laten  liggen.  Mijne  vrees  werd 
bewaarheid.  Toen  wij  ophielden  om  te  soupeeren,  had  ik  het  hart  niet 
om  iets  te  gebruiken,  hoewel  ik  dit  gaarne  zou  gedaan  hebben,  maar 
bleef  bij  het  vuur  zitten,  en  zeide,  dat  ik  niets  noodig  had.  Dit  behoedde 
mij  echter  niet  voor  nog  meer  spottemijen ;  want  een  heer  met  eene 
hecsche  stem  en  een  grof  geiicht,  die  bijna  den  geheelen  weg  langs  bo- 
terhammen  had  zitten  eten,  behalve  wanneer  hij  uit  eene  flesch  zat  te 
drinken,  zeide,  dat  ik  eene  boa  constrictor  was,  die  in  eens  genoeg  tot 
zich  nam  om  er  een  langen  tijd  op  te  kunnen  vasten ;  en  daarna  propte 
hij  zich  zoo  vol  gekookt  ossevleesch,  dat  hij  bijna  geen  adem  meer  kon 
halen. 

Wij  warcn  ten  drie  ure  in  den  namiddag  van  Yarmouth  afgereden, 
en  moesten  tegen  acht  uur  den  volgenden  morgen  in  Lo  nden  zijn.  Het 
was  zomerweder  en  wij  hadden  een  zcer  fraaien  avond.  Als  wij  een  dorp 
doorreden,  verbeeldde  ik  mij  bij  mij  zelven  hoe  de  huizen  er  van  binnen 
uitzagen  en  wat  de  bcwoners  uitvoerden  ;  en  als  de  jongens  ons  kwamen 
naloopen,  en  achterop  klommen  en  zich  zoo  een  eind  ver  lieten  rijden, 
verwonderde  ik  mij  of  hunnc  vaders  nog  leefden,  en  of  zij  het  thuis  plei- 
zierig  hadden.  Ik  had  dus  overvloedig  slof  om  over  te  denlen,  behalve 
dat  gcdurig  de  vraag  opkwam,  naar  welkc  soort  van  plaats  ik  toch  wel 
op  weg  was  —  eene  angstverwekkende  gedachte.  Somtijds,  heugt  mij 
nog,  gaf  ik  mij  aan  mijne  herinneringen  over  en  dacht  aan  mijne  moeder, 
mijn  ouderlijk  huis  en  Peggotly,  en  poogde  mij ,  alsof  ik  verbijsterd 
in  den  blinde  tastte,  te  binnen  te  brengen,  hoe  het  mij  te  moede  en  welk 
Boort  van- een  jongen  ik  was,  cer  ik  mijnheer  Murdstone  hadgebetenj 
waarover  ik  het  maai  volstrekt  niet  met  mij  zelven  eens  kon  worden,  zoo 
lang  schcen  het  geledeo  te  zijn  dat  ik  hem  gebeten  had. 

De  nacht  was  niet  zoo  aangenaam  als  de  avond,  want  het  werd  vrij 
koud ;  en  daar  ik  tusschen  twee  heeren  in  zat  (die  met  het  grove  gezlcht 
en  een  ander)  opdat  ik  niet  van  de  bank  zou  vallen,  werd  ik  bijna  ge- 
srooord  als  zij  insluimerden  en  tegen  mij  aanzakten.  Somtijds  geraakte 
ik  zoo  erg  in  de  klem,  dat  ik  niet  nalaten  kon  te  roepen :  ■  Och,  als  het  u 
belieft"  —  hetgeen  bUn  volstrekt  niet  beviel,  omdat  tk  hen  daardoor 
wakker  maakte.  Tegerover  raij  zat  eene  bejaarde  dame  met  een  grooten 


L 


IK   ZOU   AFGEHAALD   WORDEN.  59 


bonten  mantel,  die  er  in  het  donker  meer  als  eene  hooischelf  dan  als 

eene  dame  uitzag,  zoo  was  zij  ingemoffeld.  Deze  dame  had  eene  mand 

bij  zich,  en  wist  lang  niet  waar  zij  die  zou  laten,  tot  ze  begreep,  dat  ze, 

daar  mijne  beenen  zoo  kort  waren,  wel  daaronder  kon  staan.  Die  mand 

hinderde  mij  zoodanig  en  deed  mij  zoo  zeer,  dat  het  niet  om  uit  te  staan 

was;  maar  als  ik  mij  maar  even  bewoog,  en  een  glas,  dat  in  de  mand  was. 

tegen  iets  anders  deed  rinkclen  (gelijk  altijd  zeker  gebeurde)  gaf  zij  mij 

ccn  gevoeligen  schop  met  haar  voet,  en  zeide : 

t  Zit  toch  stil.  Dat  mandje  kan  u  niet  hinderen." 

Eindelijk  ging  de  zon  op,  en  toen  schenen  mijne  reifgenooten  geruster 

te  kunnen  slapen.  Hoe  benauwd  zij  bet  den  geheelen  nacht  hadden  ge- 

had,  gelijk  het  uit  hun  allerschrikkelijkst  snorken  en  hijgen  was  gebleken, 

kan  men  zich  niet  verbeelden.  Toen  de  zon  hoogersteeg,  werdhunslaap 

lesser^  en  zoo  werden  zij  langzamerhand  een  voor  een  wakker.  Ik  herin- 

ncr  mij  nog  hoe  het  mij  verwonderde,  dat  iedereen  zich  wilde  houden 

akof  hij  in  het  geheel  niet  geslapen  had,  en  met  buitengewone  veront- 

waardiging  die  beschuldiging  van  zich  afwierp.  Tot  op  dezen  dag  toe 

blijft  iets  dergelijks  mij  nog  verwonderen,  daar  ik  zonder  uitzondering 

beb  opgemerkt)  dat  onder  alle  menschelijke  zwakheden  diegene,  welke 

de  mensch  het  minst  gaarne  wil  bekennen  (ik  kan  mij  niet  verbeelden 

waarom),  de  zwakheid  is  van  in  een  rijtuig  te  hebben  geslapen. 

Welk  eene  verbazende  stad  Lon  den  voor  inij  was  toen  ik  het  in  de 
Terte  zag,  en  hoe  vast  ik  geloofde,  dat  al  de  avonturen  mijner  gelief- 
koosde  helden  zich  nog  gedurig  daar  herhaalden,  en  hoe  ik  eene  onbe- 
stemde  overtuiging  koesterde,  dat  die  stad  meer  wonderen  en  meer  god- 
deloosheid  moest  bevatten  dan  alle  steden  op  de  wereld,  behoef  ik  hier 
niet  uitvoerig  te  verhalen.  Langzamerhand  kwamen  wij  naderbij,  en  ten 
behoorlijken  tijde  bereikten  wij  de  herberg  in  de  buurt  vanWither- 
kapel,  die  de  plaats  onzer  bestemming  was.  Hetis  mij  ontschotenof 
het  de  Blauwe  Slier  of  de  Blauwe  Beer  was;  maar  ik  weet  wel,  dat  het  iets 
blauws  was,  en  dat  eene  afbeelding  daarvan  achter  op  de  diligence  was 
gcschilderd. 

Toen  de  conducteur  afstapte  keek  hij  naar  mij  op,  en  voor  de  deiir 
▼an  het  kantoor  riep  hij : 

>Is  hier  iemand  voor  een  jongetje,  geboekt  met  den  naam  van  Murd- 
stooe,  van  BlunderstoneinSu f f o  1  k, dat  afgehaald  zou  worden." 
Niemand  antwoordde. 

» Probeer  het  eens  met  Copperfield,  als  het  u  belieft,  mijnheer,"  zeide 
ik,  verlegen  naar  beneden  ziende.  —  » Is  hier  iemand  voor  een  jongetje, 
geboekt  met  den  naam  van  Murdstone,  van  BlunderstoneinSuffolk. 
maar  die  zegt,  dat  hij  Copperfield  heet,  dat  afgehaald  zou  worden  ? 
zeide  de  conducteur.  >  Kom  aan !  Is  er  iemand  ?'' 

Neen.  Er  was  niemand.  Ik  keek  angstig  rond ;  maar  de  vraag  maakte 

geen  den  minsten  indruk  op  iemand  der  omstanders,  behalve  op  een 

man  met  slopkousen  en  ^^n  oog,  die  aanraadde,  dat  men  mij  maar  een 

koperen  halsband  zou  omdoen  en  in  den  stal  zou  vastleggen. 

Er  werd  eene  ladder  gebracht,  en  ik  klom  af,  na  de  dame,  die  op  eene 


6o  QAVn>   COPPBRFIELD. 

hooischelf  geleek,  daar  ik  mij  niet  durfde  bewegen  voordat  hare  maod 
was  weggenotnen.  Alle  passagiers  varen  nu  afgestapt,  de  bagage  was 
spoedig  afgeladen,  de  paarden  waren  reeds  voor  dat  afladen  uitgespan- 
nen ;  en  nu  werd  de  diligence  zelf  door  eenige  stalknechts  omgedraaid 
entlitden  wcggeduwd.  Nogkwamerniemandomhetstofferige  jongc^e 
vanBlundcrstoneinSutfolkop  teeischen. 

EenEamer  dan  Robinson  Crusog,  die  niemand  had  om  naar  hem  te 
kijken  en  te  Eien,  dat  hij  zoo  eenzaam  was,  stapte  ik  het  kantoor  binnen, 
ging,  op  uitnoodiging  van  den  kleik,  die  daar  was,  achter  de  toonbank, 
en  zette  mij  daar  op  de  schaal,  waarmede  men  de  bagage  woog.  Terwijl 
ik  hier  naar  de  pakken,  balen  en  boeken  z&t  te  kijken,  en  dc  stallucht 
inademde  (welke  mij  naderhand  ahijd  weder  aan  dien  morgen  deed  den- 
kcn),  begon  ecne  heele  stoet  van  schrikkelijke  overdenkingen  in  proces- 
sie  door  mijn  gemoed  te  trekken.  Als  cr  eens  niemand  mij  kwam  halen, 
hoe  lang  zou  men  mij  dan  daar  wel  willen  houden  i  Zouden  cij  mij  laten 
blijven  tot  ik  mijne  zcven  schellingen  *erteerd  had  f  Zou  ik  des  nachls  in 
een  van  die  houten  bakken  moeten  slapcn,  bij  de  andere  bagage,  en  mij 
des  morgens  aan  de  pomp  op  de  plaats  moeten  wasschen ;  of  zou  men 
mij  etkcn  avond  wegzenden,  en  begrijpen  dat  ik  den  volgendcn  ochtend, 
als  het  kantoor  geopend  werd,  wel  weder  zou  terugkomen  om  te  wachtes 
tot  men  mij  kwam  afhalen  f  Als  er  eens  geene  vergissing  in  het  spel  was, 
maar  mijnheer  Murdstone  dezen  streek  had  verzonnen  om  mij  kwijt  te 
raken,  wat  zou  ik  dan  doen  i  Al  liet  men  mij  daar  blijven  tot  mijne  zeven 
schelhngen  op  waren,  dan  kon  ik  toch  niet  hopen  nog  te  mogen  blijven 
alsik  begon  dood  te  hongeren.  Dat  zou  blijkbaar  lastig en onaangenaam 
voor  de  klanten  zijn,  behalve  dat  het  den  Blauwen  Leeuw  (of  wat  het  was) 
in  gevaar  kon  brengen  om  begrafeniskosten  te  moeten  betalen.  Als  ik 
terstond  heenging  en  te  voet  weder  naar  huis  poogde  te  komen,  hoe  zoa 
ik  dan  den  weg  vinden,  of  hoe  kon  ik  hopen  soover  te  kunnen  loopcn, 
en  hoe  kon  ik,  al  kwam  ik  weder  thuis,  er  op  rekenen,  dat  iemand,  be- 
halve Peggotty,  mij  zou  willen  terugnemen  ?  Als  ik  de  nlaste  bevoegde 
machten  opzocht,  en  mij  aanbood  om  als  soldaat  of  matrons  dienstte 
nemen,  dan  was  ik  nog  zoo  klein,  dat  men  mij  waarschijniijk  niet  eens 
2011  willen  hebben.  Deze  gedachten,  en  honderd  dergelijke,  deden  mij 
gloeiend  faeet  worden  en  maakten  mij  duizelig  van  angst  en  akeligheid. 
Ik  was  in  het  heetste  van  die  koorts,  toen  er  iemand  binnenkwam  en 
met  den  klerk  fluisterde,  die  mij  daarop  van  de  schaal  liet  glijden 
en  aan  hem  toeschoof,  alsof  ik  gewogen,  gekocht  afgeleverd  en  be- 
taaldwas. 

Toen  ik  aan  de  hand  van  dczen  nieuwen  bckende  het  kantoor  uitging, 
zag  ik  hem  eens  tersluiks  aan,  Hij  was  een  jongmensch,  mager  en  vaal 
bleek,  met  holle  wangen  en  eene  kin  bijna  even  zwart  als  die  van  mijn* 
heer  Murdstone ;  maar  daarmede  hield  de  gelijkenis  op ;  want  zijn  bak- 
kebaard  was  weggeschoren,  en  zijn  baar  zag  er,  in  plaats  van  glanzig, 
zeer  droog  en  stroef  nit.  Hij  was  in  het  zwart  gekleed ;  zijn  rok  en  broek 
waren  even  kaal  en  vaal,  en  tamelijk  kort  van  mouwen  en  pijpen  \  en  hij 
had  eene  witte  das  om,  die  niet  al  te  schoon  kon  heeten.  Ik  dacht  niet,  en 


L 


DE  MKESTSR  EN  IK  BRENGEN  EEN  BEZOEK.  6 1 


denk  ook  niet,  dat  deze  das  al  het  linnen  was  dat  hij  droeg ;  maar  het 
was  toch  alles  wat  hij  liet  zien. 

»Gij  zijt  immers  de  nieuwe  joDgen  ?"  zeide  hij.  —  t  Ja,  mijnheer,"  ant- 
woordde  ik. 

Ik  dacht  dit  maar  zoo.  Zeker  wist  ik  het  niet. 

>  Ik  ben  een  van  de  meesters  op  Salem  House,"  zeide  hij. 

Ik  maakte  eene  buiging  voor  hem,  en  vatte  dadelijk  een  diep  ontzag 
Toor  hem  op.  Ik  schaamde  mij  zoo  om  tegen  een  geleerd  heer  en  een 
meester  op  Salem  House  van  zoo  iets  alledaagsch  als  mijn  koffer  te  spre- 
kea,  dat  wij  ai  een  eind  ver  waren  eer  ik  er  van  durfde  reppen. 

Toen  ik  echter  nederig  in  bedenking  gaf,  dat  deze  mij  naderhand  nog 
wel  kon  te  pas  komen,  keerden  wij  terug  en  zeide  hij  den  klerk,  dat  de 
Toerman  last  had  om  den  koffer  des  middags  te  halen. 

t  Als  ik  vragen  mag  mijnheer,''  zeide  ik,  toen  wij  weder  omtrenteven 
f  er  ab  te  voren  waren  gekomen,  >  is  het  ver  ?"  —  t  Bij  B 1  a  c  k  h  e  a  t  h," 
antwoordde  hij.  —  t Maar  is  dat  ver?"  vroe^  ik  schroomvalli^.  —  lEen 
goed  eind,"  zeide  hij.  »Wij  zullen  met  de  diligence  gaan.  Het  is  omtrent 
zes  mijlen." 

Ik  was  zoo  moede  en  flauw,  d^t  de  gedachte  om  het  nog  zes  mijlen 
fer  te  moeten  uithouden,  a)  te  erg  voor  mij  was.  Ik  vatte  moed  genoeg 
om  hem  te  zeggen<i  dat  ik  sedert  den  vorigen  middag  niets  had  gegeten, 
en  dat  ik  hem  zeer  dankbaar  zou  zijn,  als  hij  mij  verlof  wilde  geven  om 
ctcn  te  koopen.  Hij  scheen  hierover  verwonderd  te  zijn  —  ik  zie  hem 
nog  stilstaan  en  mij  aankijken  —  en  na  zich  eene  korte  poos  bedacht  te 
hebben,  zeide  hij,  dat  hij  nog  eene  oude  juffrouw  wilde  bezoeken,  die 
niet  ver  woonde^  en  dat  het  best  zou  zijn  dat  ik  wat  brood  kocht,  of  iets 
anders,  waarvan  ik  het  meeste  hield  en  dat  niet  ongezond  was,  en  bij  haar 
aan  huis  ontbeet,  waar  wij  dan  wel  wat  melk  konden  krijgen. 

Wij  bleven  dus  voor  het  venster  van  een  bakkerswinkel  staan  kijken, 
en  nadat  ik  eene  reeks  van  voorstellen  had  gedaan  om  het  vetste  en  on- 
ferteerbaarste,  dat  er  maar  in  den  winkel  was,  te  koopen,  en  hij  die  een 
foor  een  had  verworpen,  besliste  hij  ter  gunste  van  een  lekker  bruin 
broodje,  dat  mij  drie  stuivers  kostte.  Daama  kochten  wij  in  een  kom-en- 
ijsirinkel  een  ei  en  een  sneedje  doorloopen  spek,  waardoor  ik  van  mijn 
tweeden  biinkenden  schelling  nog  zooveel  overhield,  datik  Londen 
TOOT  eene  zeer  goedkoope  stad  begon  te  houden. 

Na  het  opdoen  van  dezen  voorraad  gingen  wij  verder,  door  een  gewoel 
en  gerucht,  dat  mijn  vermoeid  hoofd  boven  alle  beschrijving  verwarde, 
en  over  eene  brug,  die  zonder  twijfel  de  Londensche  brug  moet  zijn  ge- 
weest,  (ik  geloof  zelfs,  dat  hij  mij  dit  zeide,  maar  ik  was  half  in  slaap)  tot 
wq  aan  de  woning  der  oude  juffrouw  kwamen,  die  in  een  hofje  van  arm- 
hoisjes  stond,  gelijk  ik  uit  het  voorkomen  daarvan  opmaakte,  en  ook 
vemam  uit  een  opschrift  op  een  steen  boven  de  poort,  hetwelk  zeide,  dat 
rij  voor  vijf  en  twintig  arme  vrouwen  waren  gesticht. 

De  meester  van  Salem  House  lichtte  de  klink  van  een  der  zwarte 
denrtjes  op,  die  alle  aan  elkander  gelijk  waren,  en  elk  een  venstertje  met 
Ueine  schuine  ruiten  er  naast,  en  nog  een  venstertje  met  kleine  schuine 


'6t  DAVID  COPPERFIBLD. 

ruiten  er  boven  hadden ;  en  wij  stapten  bet  huisje  van  eene  dier  arme 
vrouwen  binnen,  die  juist  bezig  was  met  haar  vuur  aan  te  blazen  om  een 
sauspannetje  aan  de  kook  te  brengen.  Toen  zij  den  meester  lag  binnen- 
komen,  hield  de  oude  vrouw  op,  met  den  blaasbalg  op  hareknie,  en 
zeide  lets,  dat  als  imijn  Kareltje  I"  klonk,  maar  toen  zij  mij  zag  binnen- 
komen,  stond  zij  op,  wreef  in  hare  handen  en  maakte  bedremmeld  eene 
beweging  om  te  nijgen. 

)Kunt  ge  voor  dezen  jongen  heer  zijn  ontbiji  klaarmaken,  als  het  u 
belieft  ?"  zeide  denjeester  van  Salem  House,  —  »0f  ik  kan  ?"  antwoordde 
de  oude  vrouw.  >Ja,  wel  zeker  kan  ik  dat."  —  >Hoe  maaktjufTrouw 
Fibbitson  het  vandaag?"zeide  de  meester,  naar  eene  andere  oude  vrouw 
ziende,  die  in  een  wijden  leuningstoel  bij  het  vuur  zaL,  en  zoo  naar  een 
hoopje  kleeren  geleek,  dat  ik  tot  heden  toe  er  blij  om  ben  dat  ik  niet  bij 
vergissing  op  haar  ben  gaan  zitten.  —  »Och,  slapjes!"zeidedeeerste 
ou<fe  vrouw.  »Het  is  een  van  hare  kwade  dagen.  Als  het  vuur  bij  ongeluk 
uitging,  geloofik  waarlijk,  dat  sij  ook  zou  uitgaan  en  nooit  weder  levend 
worden." 

Daar  zij  naar  haar  keken,  deed  ik  dit  insgelijks.  Hoewelhet  een  warmc 
dag  was,  scheen  zij  om  niets  anders  dnn  het  vuur  te  denken.  Ik  ver- 
beelddc  mij,  dat  zij  zelfs  jaloersch  was  op  het  sauspannetje,  dat  er  op 
stond ;  en  ik  heb  reden  om  te  denken,  dat  zij  het  zeer  kwalijk  nam,  dat 
het  gebruikt  werd  om  mijn  ei  te  koken  en  mijn  spek  te  bakken ;  want  ik 
zag  haar,  met  mijne  eigene  ontstelde  oogen,  eens  hare  vuist  tegen  mij 
scnudden,  terwijl  die  toebereidselen  plaats  hadden  en  niemand  anders 
naar  haar  keek.  De  zonneschijn  kwam  door  het  venster  binnen,  maar  zij 
zat  met  haar  eigen  rug  en  den  rug  van  haar  stoel  daamaar  toe,  alsof  zij 
een  scherm  voor  het  vuur  wilde  maken,  en  dit  zorgvuldig  warm  houden, 
in  plaats  dat  het  haar  warm  hield.  Zij  scheen  het  met  angstig  wantrouwen 
tebewaken.  De  vollooiing  der  toebereidselen  voor  mijn  onlbijt,waardoor 
het  vuur  weder  vrijgelaten  werd,  verheugde  haar  zoodanig,  dat  zij  hardop 
begon  le  lachen  —  en  een  zeer  onaangenamen  lach  had  zij,  dit  moet  Ik 
leggen. 

Ik  zette  mij  aan  mijn  bruin  broodje,  mijn  ei  en  mijn  snecdje  spek,  met 
eene  kom  melk  daarbij,  en  deed  een  heerlijken  maaltijd.  Terwijl  ik  nog 
in  het  voile  genot  daarvan  was,  leide  de  oude  vrouw  des  huizes  tot  den 
meester: 

»Hebt  gij  uwc  fluit  bij  u?"  —  tja,"  antwoordde hij.  —  iKomblaas 
dan  eens  wat !"  zeidc  de  oude  vrouw  op  een  vteienden  toon.  »  Och  toe !" 

Daarop  stak  de  meester  zijne  hand  onder  de  panden  van  zijn  rok,  en 
haalde  zijne  fluit  voor  den  dag,  die  hij  ineenzette ;  waarop  hij  terstond 
begon  te  spelen.  Mijne  vaste  overtniging,  navelejaren  van  overwegin^, 
is,  dat  er  nooit  icmand  in  de  wereld  kan  zijn,  die  slechter  speelde.  Hij 
maakte  de  droevigste  geluiden,  die  ik  ooit  door  eeni|  middel,  natuurlijk 
of  kunstmatig,  heb  hooren  voortbren^en.  Ik  weetmet  welke  wijzen  het 
waren  —  als  het  spelen  iets  van  eene  wijs  had,  waaraan  ik  zeer  twijfel  — 
maar  de  invloed  dezer  muziek  op  mij  was,  dat  zij  mij  eerst  aan  al  mijn 
leed  deed  denken,  toldat  ik  mijne  tranen  bijna  niet  meer  kon  bedwingen, 


AANKOMST  OP   >  SALEM  HOUSE."  63 

daama  mijn  eetlust  wegnam,  en  mij  eindelijk  zoo  slaperig  maakte,  dat 

ik  mijne  oogen  niet  kon  openhouden.  Zij  beginnen  weder  dicht  te  vallen 

en  ik  begin  weder  te  knikken,  terwijl  de  herinnering  opnieuw  bij  mij 

opkomt.  Het  kamertje  met  de  opene  hoekkast,  en  de  stoelen  met  vier- 

kante  leuningen,  en  het  hoekige  trapje,  dat  naar  de  bovenkamer  voert^ 

en  de  drie  pauweveeren  boven  den  schoorsteenmantel  —  het  heugt  mij 

Dog^  dat  ik  mij  verwonderde,  toen  ik  pas  binnenkwam^  wat  die  pauw  wel 

zou  gedacht  hebben  als  hij  geweten  had  tot  welk  een  lot  zijn  opschik 

eens  gedoemd  zou  zijn  —  verdwijnt  weder  voor  zijn  gezicht  en  ik  zak 

voorover  in  slaap.  De  fluit  wordt  onhoorbaar,  daarentegen,  boor  ik  de 

wielen  der  diligence,  en  ik  ben  weder  op  reis.  De  diligence  hotst,  ik  word 

met  een  schrik  wakker,  de  mcester  van  Salem  House  zit  met  de  beenen 

kruiselings  over  elkander  alleijammerlijkst  te  spelen  terwijl  deoude  vrouw 

opgetogen  toekijkt  en  luisterL  Zij  verdwijnt  weder  op  hare  beurt,  en  hij 

verdwijnt,  en  alles  verdwijnt,  en  er  is  geene  fluit,  geen  meester,  geen 

Salem  House,  geen  David  Copperfield  meer,  niets  anders  meer  dan  een 

dofie  slaap. 

Ik  droomde,  naar  mij  dacht,  dat  eens,  terwijl  hij  op  die  akelige  fiuit 
blies,  de  oude  vrouw  des  huizes,  die  in  opgetogene  verwondering  al 
nader  en  nader  bij  hem  was  gekomen,  zich  over  de  leuning  van  zijn  stoel 
boog  en  hem  hartelijk  om  den  hals  pakte,  hetgeen  hem  voor  een  oogen- 
blik  in  zijn  spelen  stuitte.  Ik  was  toen  of  terstond  daarop  in  een  tusschen- 
staat  tusschen  slapen  en  waken :  want  toen  hij  weder  begon  te  spelen  — 
dat  hij  ophield  was  eene  werkelijke  waarheid — zagen  hoordeik  de  oude 
TTOuw  aan  juflfrouw  Fibbitson  vragen,  of  het  niet  verrukkelijk  was  (waar- 
mede  zij  het  spelen  bedoelde),  waarop  juffrouw  Fibbitson  antwoordde : 
>Ja,  zeker,"  en  tegen  het  vuur  knikte,  hetwelk  zij,  daarvan  houd  ik  mij 
overtuigd,  al  de  eer  van  die  muziek  gaf. 

Toen  ik  een  langen  tijd  scheen  gesluimerd  te  hebben,  nam  de  meester 
van  Salem  House  zijne  fluit  weder  in  drie  stukken  uit  elkander,  stak  haar 
weg,  en  ging  met  mij  been.  Wij  vonden  de  diligence  zeer  dichtbij  gereed 
staan,  en  klommen  bovenop ;  maar  ik  was  zoo  slaperig,  dat  men  mij,  toen 
wij  onderweg  stilhielden  om  nog  iemand  op  te  nemen,  binnenin  zette, 
waar  niemand  zat  en  waar  ik  gerust  doorsliep,  tot  ik  bevond,  dat  de  dili- 
gence, tusschen  ^oen  gebladerte,  stapvoets  te^en  een  steilen  beuvel 
opreed.  Weldra  hield  zij  op  en  had  hare  bestemmmg  bereikt. 

Elene  korte  wandeling  bracht  ons  —  ik  meen  den  meester  en  mij  — 
aaar  Salem  House,  dat  met  een  hoogen  rooden  muur  was  omringd  en 
er  zeer  somber  uitzag.  Boven  eene  deur  in  dezen  mour  was  een  bord, 
waarop  men  de  woorden  >salem  house"  las;  en  door  een  tralievenstertje 
m  deze  deur  werden  wij,  nadat  wij  gescheld  badden,  door  een  zeer 
knorrig  gezicht  bekeken,  hetwelk  ik,  toen  de  deur  geopend  werd,  bevond 
dat  aan  een  zwaarlijvig  man  toebehoorde,  met  een  nek  als  een  stier,  een 
houten  been,  een  dreigend  overhangend  voorhoofd  en  dicht  langs  het 
hoofd  afgeknipte  haren. 

» De  nieuwe  jongen,"  zeide  de  meester. 

De  man  met  het  houten  been  bekeek  mij  van  het  hoofd  tot  de  voeten 


64  DAVID  COPPERPtKLD. 

—  dit  duurde  niet  lang,  want  ik  was  Diet  groot  —  sloot  de  deur  achter 
ODs  en  nam  den  sleutel  er  uit.  Wij  gingen  reeds  tusschen  eenige  donkcre 
Eware  boomen  oaai  het  huis,  toen  hij  mijn  geleider  nariep :  *  Heidaar !" 

Wij  kekcQ  am,  en  hij  stood  voor  de  deur  van  cen  huisje,  waarin  tuj 
wooode,  met  een  paar  laarzen  in  de  hand. 

■  Hier!  Deschoenlapperisergeweest,"zeklehij,  iterwijlgij  uit  waait, 
mijnheer  Uell,  en  hij  zegL,  dat  hij  ze  niet  meer  lappen  kan.  Hij  zegt,  daC 
er  geen  brokje  van  de  oude  laarien  meer  over  is  en  hij  lich  verwondert 
hoe  ge  u  zoo  iets  kunt  verbeelden." 

Mel  deie  woordcn  gooide  hij  mijnheer  Mcll  de  laarzen  toe.  Mijo  ge- 
leider ging  ccnige  schrcden  terug  cm  ze  op  te  rapen  en  bekeek  ze  (zeer 
droevig,  vrees  ik)  terwijl  wij  metelkander  voortgingen.  Ik  letteer  toen  voor 
de  eerste  maal  op,  dat  de  laarzen,  die  hij  aanhad,  al  erg  waren  afgedra- 
gen,  en  dat  zijne  kous  er  op  eene  plaats  even  doorheen  kwam,  gelijk  een 
uitbottend  knopjc. 

Salem  House  was  een  vierkant  blok  van  baksteenen,  met  uitgebouwde 
vleugels,  en  zag  er  zeer  kaal  en  onbewoond  uit.  Alles  in  den  omtrek  was 
zoo  stil,  dat  ik  tot  mijnheer  Mell  zeide,  dat  hetmij  voorkwamalsofde 
jODgens  uit  waren;  maar  hij  scheen  lich  te  verwonderen  dat  ik  niet  wist, 
dat  het  in  de  vacantie  was;  data!  dejongens  naar  huis  waren;  dat  mijn- 
heer Crcakle,  de  eigenaar,  met  mevrouw  Creakteen  de  jongejuf&ouw 
Creakle,  naar  den  zeekant  was,  en  dat  ik  tot  strafvan  mijn  misdrijf  in 
de  vacantie  naar  school  was  gezonden,  hetwelk  hij  mij  alles  onder  het 
voortgaan  uiteenzette. 

Ik  het  mijne  btikken  in  de  schoolzaal,  waarin  hij  mij  bracht,  rondgaan, 
en  vond  dit  het  akeligste  vertrek,  dat  ik  nog  ooit  gezien  had.  Ik  zie  haar 
nu  nog.  Eeoe  lange  kamer,  met  drie  lange  schrijftarels  en  zes  banken,  en 
in  het  rond  stekelig  van  de  pennen  om  hoeden  en  leien  op  te  hangen. 
Brokken  van  oude  schriflen  Uggen  over  den  morsigen  vloer  verstrooid. 
Eenige  huisjes  voor  zijwormen,  van  dezelfde  stof  vervaardigd,  zijn  over 
de  tafels  verspreid.  Twee  ellendige  witte  muisjes,  door  hun  eigenaar 
achtergelaten,  loopen  been  nu  weder  in  eeo  stofiig,  van  bordpapier  en 
ijzcrdraad  gemaakt  kastceltje,  en  zoeken  met  bunne  roode  oogjes  in  alle 
hoeken  naar  iets  te  eten.  Een  vogeltje,  in  een  kooitje  zeer  weinig  grooter 
dan  het  zelf  is,  maaktnu  en  dan  een  droevig  geratelals  het  op  zijn  stokje 
van  twee  duim  hoog  spring!,  of  zich  daarvan  af  laaC  vallen,  maar  het 
zicgt  of  tjilpt  niet.  Er  heerscht  een  vreemde,  benauwe  reuk  in  het  vcr- 
trek,  als  van  beschimmeld  leer,  rotte  zoete  appelen  en  muffe  boeken.  Er 
had  niet  vecl  meer  inkt  gespat  kunnen  zijn,  al  was  de  zaal  van  haar  eer- 
sten  bouw  af  zonder  dak  geweest,  en  al  had  het  door  al  de  afwisselende 
seizoenen  van  het  jaar  been,  aanhoudend  inkt  geregend,  gesneeuwd  ea 
gehageld. 

Toen  mijnheer  Mell  mij  eenigen  tijd  alleen  het,  om  zijne  onherstelbare 
laarzen  naar  boven  te  brengen,  ging  ik  zachtjes  naar  het  andere  eind  der 
zaaL,  en  merkCe  onder  het  voortsluipen  dit  alles  op.  Eensklaps  kwam  ik 
aan  een  op  bordpapier  geplakt  biljet,  zeer  fraai  geschreven,  dat  op  de 
tafel  lag  en  deze  woorden  te  lezen  gaf:  *  Neem  u  in  acht  voor  hem.  Hij  bijt." 


IK  WORD  VAN  EEN  KENMERK  VOORZIEN.  65 


Ik  klom  dadelijk  op  de  tafel,  bevreesd,  dat  er  ten  rainste  een  groote 
bond  onder  lag.  Maar  hoewel  ik  met  angstige  oogen  naar  alle  kanten 
rondkeek)  kon  ik  niets  van  hem  zien.  Ik  was  nog  aan  het  rondgluren, 
toen  mijnheer  Mell  terugkwam  en  mij  vroeg,  wat  ik  daar  deed. 

>  Neem  mij  dat  niet  kwalijk,  mijnheer,  als  het  u  belieft/'  zeide  ik.  9  Ik  kijk 
naar  den  bond." — t  Den  hond ! "  zeide  hij.  t  Welken  hond  r " — t  Is  het  dan 
gccn  bond)  mijnheer  ?"  —  9  Welke  hond  zou  er  zijn  f " — 9  Waarvoor  men 
zich  meet  in  acht  nemen,  mijnheer ;  — die  bijt.'*  —  9  Neen,  Copperfield," 
zeide  hij  emstig,  9  dat  is  geen  hond.  Dat  is  een  jongen.  Ik  heb  last  gekre- 
gen,  Copperfield,  om  u  dit  papier  op  den  rug  te  hangen.  Het  spijt  mij, 
dat  ik  zidk  een  begin  met  u  moet  maken,  maar  ik  moet  het  do  en." 

Daarmede  tilde  hij  mij  van  de  tafel  af,  en  hing  mij  het  papier,  dat  daar- 
toe  was  ingericht,  als  een  ransel  op  den  rug ;  overal  waar  ik  vervolgens 
ging^had  ik  het  genoegen  van  het  mede  te  dragen. 

Wat  dat  papier  mij  deed  lijden,  kan  niemand  zich  voorstellen.  Of  het 
mogelijk  was,  dat  iemand  mij  zag  of  niet,  altijd  verbeeldde  ik  mij,  dat 
iemand  het  las.  Het  baatte  mij  niet,  dat  ik  mij  omkeerde  en  niemand 
vond;  want  waarheen  ik  mijn  rug  00k  keerde,  verbeeldde  ik  mij  altijd 
dat  iemand  was.  Die  onbarmhartige  man  met  het  houten  been  ver- 
zwaarde  nog  mijn  leed.  Hij  voerde  gezag ;  en  als  hij  mij  tegen  een  boom 
of  een  muur  zag  leunen,  bulkte  hij  aan  de  deur  van  zijn  huisje :  t  Hei- 
daar !  Gij  Copperfield !  Laat  dat  teeken  duidelijk  zien,  of  ik  zal  rapport 
van  u  maken."  De  speelplaats  was  eene  kale;  met  kiezelgruis  bestrooide 
plek,  waarop  de  achtervensters  van  het  huis  en  de  keuken  uitzagen ;  en 
ik  wist,  dat  de  dienstboden  het  geschrift  lazen,  en  dat  de  slachter  het  las, 
en  de  bakker  het  las,  kortom,  dat  iedereen,  die  des  morgens,  als  ik  daar 
op  hoog  bevel  moest  wandelen,  van  of  naar  het  huis  kwam,  op  mijn  rug 
las,  dat  men  zich  voor  mij  moest  in  acht  nemen,  omdat  ik  beet.  Ik  her- 
inner  mij  nog,  dat  ik  werkelijk  voor  mij  zelvcn  bang  begon  te  worden, 
als  een  soort  van  wilde,  bijterige  jongen. 

Er  was  op  deze  speelplaats  eene  oude  deur,  waarin  de  jongensgewoon 
waren  hunne  namen  te  snijden.  Zij  was  geheel  met  zulke  opschriften  be- 
dekt.  In  mijn  angst  voor  het  eind  der  vacantie  en  hunne  terugkomst,  kon 
ik  den  naam  van  geen  jongen  lezen,  zonder  bij  mij  zelven  te  vragen  op 
welken  toon  h  ij  wel  zou  lezen :  t  Neem  u  in  acht  voor  hem.  Hij  bijt.*'  Er 
was  6€n  jongen  —  zekere  J.  Steerforth  —  die  zijn  naam  zeer  diep  en  zeer 
dikwijis  had  gesneden,  en  die  het,  dacht  ik,  met  eene  forsche  stem  zou 
lezen  en  mij  naderhand  bij  het  haar  trekken.  Er  was  een  andere  jongen, 
Tommy  Traddles,  dien  ik  vreesde,  dat  er  een  spelletje  van  zou  raaken, 
en  zich  houden  alsof  hij  schrikkelijk  bang  voor  mij  was.  Er  was  een 
derde,  George  Demple,  dien  ik  mij  verbeeldde  dat  het  zou  zingen.  Ik 
heb,  ineenkrimpende  van  benauwdheid,  die  deur  staan  aankijken,  totdat 
de  eigenaren  van  al  die  namen  —  er  waren  er  toen  vijf  en  veertig  op 
school,  zeide  mij  mijnheer  Mell  —  mij  met  algemeene  stemmen  in  den 
ban  schenen  te  doen,  en  ieder  op  zijne  eigene  manier  te  roepen :  »  Neem 
u  in  acht  voor  hem.  Hij  bijt !" 

Het  was  eveneens  met  de  plaatsen  aan  de  tafels  en  op  de  banken.  Het 

DAVID  COPPERFIELD.   —  I.  5 


66  DAVID  COPPCRPIELD. 

was  eveneena  met  de  rijen  ledige  tedikanten,  waamaar  ik  keek  als  ik  oaar 
mijn  eigen  bed  ging,  of  er  in  lag.  Ik  heriDner  mij  nog,  dat  ik  nacht  op 
nacht  droomde,  dat  ik  bij  mijne  moeder  was,  gelijk  ik  vroeger  placht,  of 
dat  ik  bij  mijnheer  Peggotty  op  visile  ging,  of  dat  ik  op  de  diligence 
reed,  of  dat  ik  met  mijn  ongelukkigen  vriend  den  logementsknecht  zat 
te  Men,  en  in  al  die  omstandigheden  de  menschen  deed  gillen  en  mij 
nakijken  door  ongelukkig  te  verraden,  dat  ik  niets  anders  aaithad  dan 
mijn  nach^aponne^e  en  dat  biljet. 

Bij  de  eentonigheid  van  mijn  leven  en  mijne  gedurige  vrees,  dat  de 
school  weder  eou  beginnen,  was  dit  o  zulk  ecne  onuitsUanbare  kwelling  I 
Ik  had  elken  dag  lange  taken  bij  mijnheer  Mel!  af  te  doen,  maar  dewijl 
hicr  geen  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  waren,  kwam  ik  er  zonder 
schande  doorheen.  Voor  en  na  die  lessen  wandclde  ik  onder  toezicht, 
gelijk  ik  gezegd  heb,  van  den  man  met  het  houten  been.  Hoe  levcndig 
hermner  ik  mij  de  vochtigheid  van  het  huis,  de  groene,  gebarsten  tegels 
op  de  plaats,  eene  oude,  lekkendc  waterton,  en  de  wankleurige  stammen 
van  eenigen  dier  sombere  boomen,  die  in  den  regen  erger  schenen  te 
dniipen  en  in  den  zonnescbijn  minder  op  te  drogen  dan  andere  boo- 
men !  Ten  een  ure  aten  wij,  mijnheer  Mell  en  ik,  aan  het  oppereinde  eener 
groote,  kale  eetzaal,  vol  viirenhoiiten  tafels  en  waar  een  reuk  van  vet 
hcerschte,  Dan  hadden  wij  wederom  lessen  tot  het  tijd  werd  voor  de 
thee,  die  mijnheer  Mell  uit  een  blauw  kopje  en  ik  uit  een  tinnen  kroesje 
dronk.  Den  geheelen  dag  lang  tot  des  avonds  zeven  of  acht  ure,  zat 
mijnheer  Mell  aan  zijn  eigen  alleen  staanden  lessenaar  in  de  schoolzaal, 
ijverig  met  pen,  inkt,  liniaal,  boeken  en  papier  Ic  werken,  om  (gelijk  ik 
bevond)  de  rekeningen  van  het  vorige  halQaar  op  te  maken.  Als  hij  zijn 
werk  voor  dien  avond  had  weggeborgen,  nam  hij  zijne  fluit  en  blies 
daarop,  tot  ik  bijna  begon  te  denken,  dat  hij  langeamerhand  geheel  zijn 
aanzijn  door  het  groote  gat  bovenaan  zou  wegblazen  endoor  dckleppen 
laten  vervloeien. 

I  jlk  zie  mijn  eigen  persoontje  nog,  in  de  flauw  verlichte  zaal  met  het 
hoofd  in  de  hand  zittende,  onder  het  luisteren  nav  de  jammerlijke 
muziek  van  mijnheer  Mell  en  het  overleeren  der  lessen  van  den  volgen- 
den  ochtend.  Ik  zie  mij  zelven  nog,  nadat  ik  mijne  boeken  heb  wegge- 
legd,  naar  die  jammerlijke  muziek  luistcrenj  en  daar  doorheen  hooren 
wat  ik  thuis  placht  te  hooren  en  hoe  de  wmd  over  het  strand  te  Yar- 
mouth loeide,  en  daarbij  recht  gevoelende  hoe  treurig  en  eenzaam  ik 
ben.  Ik  zie  mij  zelven  nog  door  de  onbewoonde  kamers  naar  bed  gaan 
en  op  den  rand  van  mijn  bed  zitten  schreien,  uit  verlangen  naar  een 
troostend  woord  van  Peggotty.  Ik  zie  mij  zelven  nog  des  morgcns  naar 
beneden  komen,  en  door  het  venster  op  de  trap  eene  tange  streep,  die 
op  zich  zelf  reeds  iets  akeligs  voor  mij  had,  naar  de  schoolklok  kijken, 
die  in  een  toren^e  boven  een  der  b'jgebouwen  hangt,  met  een  wind- 
vaan^e  er  bovenop,  en  mij  angstig  maken  voor  den  rijd  wanneer  ri] 
J.Steerforth  en  de  anderen  naar  het  werk  zal  luiden;  en  voor  dien  nog 
meer  gcdnchten  tijd,  wanneer  de  man  met  het  houten  been  het  roestige 
hek  zatopensluiten  om  den  ontzaglijken  mijnheer  Crcaklebinnentc  laten. 


MIJNHBER  CRBAKLE  KOIO"  THUIS.  67 


Ik  kan  niet  denken,  dat  ik  in  een  van  die  toestanden  juist  gevaarlijk  was, 
maar  altijd  droeg  ik  toch  dezelfde  waarschuwing  op  mijn  rug. 

Mijnheer  Mell  sprak  nooit  veel  met  mij,  maar  gaf  mij  nooit  een  hard 
woord.  Ik  geloof  dat  wij,  zonder  te  praten,  elkander  toch  gezelschap 
hielden.  Ik  vergat  nog  te  vermelden,  dat  hij  somtijds  bij  zich  zelven  sprak, 
grijnsde,  zijne  vuist  balde,  op  zijne  tanden  knarste  en  aan  zijne  haren 
trok,  zonder  dat  er  eenige  reden  voor  was  te  vinden.  Hij  had  evenwel 
^eze  zonderlin^e  gewoonten ;  en  in  het  eerst  maakten  zij  mij  bang,  hoe- 
wel  ik  er  spoedig  aan  gewoon  werd. 


VI. 

IK  VKRGROOT  MUN  KRING  VAN  BEKENDEN. 

Ik  had  omtrent  eene  maand  lang  dit  leven  geleid,  toen  de  man  met 
het  houten  been  met  een  luiwagen  en  een  emmer  water  begon  rond  te 
stampen,  waaniit  ik  begreep.  dat  er  toebereidselen  werden  gemaakt  om 
mijnheer  Creakle  en  de  jongens  daar  af  te  wachten.  Ik  vergiste  mij  daarin 
Diet;  want  weldra  kwam  de  luiwagen  in  de  schoolzaal  en  joeg  mijnheer 
Mell  en  mij  daaruit,  die  daarop  eenige  dagen  lang  maar  moesten  zien 
waar  wij  bleven  en  hoe  wij  het  maakten,  en  al  dien  tijd  gedurig  twee  of 
drie  jonge  meiden  in  den  weg  liepen,  die  zich  te  voren  maar  zeer  zelden 
hadden  vertoond.  Wij  leefden  zoodanig  in  het  stof,  dat  ik  bijna  zooveel 
niesde  alsof  Salem  House  eene  groote  snuifdoos  ware  geweest. 

Eindelijk  werd  ik  eens  door  mijnheer  Mell  onderricht,  dat  mijnheer 
Creakle  dien  avond  thuis  zou  komen.  Des  avonds,  na  het  theedrinken, 
hoorde  ik,  dat  hij  gekomen  was.  Eer  ik  naar  bed  ging  werd  ik  door  den 
man  met  het  houten  been  gehaald  om  voor  hem  te  verschijnen. 

Het  gedeelte  van  het  huis,  dat  mijnheer  Creakle  bewoonde,  was  veel 
beter  ingericht  dan  het  onze,  en  hij  had  een  aardig  lapje  tuin,  dat  ik  zeer 
mooi  vond,  bij  die  stoflferige  speelplaats  vergeleken,  die  zulk  eene  woes- 
tijn  in  miniatuur  was,  dat  ik  dacht,  dat  alleen  een  kameel  of  dromedaris 
er  zich  thuis  kon  gevoelen.  Ik  durfde  zelfs  bijna  niet  opmerkenhoe  mooi 
de  gang  was,  terwijl  ik  bevende  naar  mijnheer  Creakle  werd  gebracht, 
wiens  gezicht,  toen  ik  voor  hem  werd  gelaten^  mij  zoo  bedeesd  deed 
worden,  dat  ik  mevrouw  Creakle  en  de  jonge  juffrouw  Creakle  (die  beide 
daar  in  de  zijkamer  waren)  bijna  niet  zag  —  eigenlijk  niets  anders  kon 
zien  dan  mijnheer  Creakle,  een  zwaarlijvig  heer  met  een  bos  cachetten 
aan  zijn  horlogeketting,  in  een  leuningstoel  gezeten,  met  eene  flesch  en 
^een  bierglas  naast  hem. 

»Zoo!"  zeide  mijnheer  Creakle.  »Dat  is  dan  de  jonge  heer,  wien  de 
tanden  moeten  afgevijld  worden.  Draai  hem  eens  om !" 

De  man  met  het  houten  been  draaide  mij  rond,  om  het  papier  op  mijn 
rug  te  laten  zien,  en  nadat  hij  tijd  gelaten  had  om  dit  goed  te  bekijken, 
draaide  hij  mij  wederom  rond  met  mijn  gezicht  naar  mijnheer  Creakle, 
en  plaatste  zich  toen  naast  dezen  heer.  Het  gezicht  van  mijnheer  Creakle 


68  DAVID   COPPERFIELD. 


was  vuurrood ;  zijne  oogen  waren  klein  en  lagen  diep  in  zijn  hoofd ;  hi^ 
had  dikke  aderen  op  het  voorhoofd^  een  kleinen  neus  en  eene  groote 
kin.  Hij  was  boven  op  het  hoofd  geheel  kaal,  en  eenige  dunne,  juist  in 
het  grijze  overgaande  haren,  die  er  nitzagenalsofzijnatwareo,  waren. 
over  zijne  slapen  naar  voren  gekamd,  zoodat  zij  van  de  twee  kanten 
boven  zijn  voorhoofd  tot  elkander  kwamen.  Doch  wat  onder  zijne  eigen- 
aardigheden  den  meesten  indruk  op  mij  maakte.  was  dat  hij  geene  sten> 
had,  maar  altijd  fluisterend  sprak.  De  moeite,  aie  hem  dit  kostte,  of  de 
bewustheid  dat  hij  zich  zoo  flauw  liet  hooren,  wanneer  hij  sprak,  deed 
zijn  boos  gezicht  zooveel  boozer  en  zijne  dikke  aderen  zooveel  dikker 
worden,  dat  het  mij,  als  ik  daaraan  terugdenk,  niet  verwondert,  dat  ik 
deze  bijzonderheid  de  voomaamste  van  zijne  eigenschappen  vond. 

»Wel,"  zeide  mijnheer  Creakle.  »Wat  hebt  ge  van  dien  jongen  te  rap- 
porteeren?"  —  tEr  is  nog  niets  tegen  hem,"  antwoordde  de  man  met 
hethouten  been.  tEr  is  nog  geene  gelegenheid  geweest." 

Het  kwam  mij  voor,  dat  dit  mijnheer  Creakle  eenigszins  speet ;  en  ook 
dat  het  mevrouw  Creakle  en  jonge  juffrouw  Creakle  (welke  ik  nu  voor 
de  eerste  maal  aanzag,  en  die  beiden  even  mager  waren  en  zich  even  stil 
hielden)  niet  speet. 

»Kom  hier,  jonge  heer !"  zeide  mijnheer  Creakle,  mij  wenkende.  — 
>Kom  hier!"  zeide  de  man  met  het  houten  been,  dit  gebaar  herha- 
lende.  —  ilk  heb  het  genoegen  van  uw  stiefvader  te  kennen,"  fluisterdc 
mijnheer  Creakle,  mij  bij  het  oor  pakkende;  teneenbraafraan  ishij, 
en  een  man  van  een  krachtig  karakter.  Hij  kent  mij,  en  ik  ken  hem.  Kent 
g  ij  mij  al  ?  He  ?"  zeide  mijnheer  Creakle,  met  barbaarsche  dartelheid 
mijn  oor  knijpende.  —  iNog  niet,  mijnheer,"  antwoordde  ik,  krimpende 
van  pijn.  —  >Nog  niet?  He?"  herhaalde  mijnheer  Creakle.  > Maar  gij 
zult  toch  wel  gauw,  He  ?"  —  tOij  zult  toch  wel  gauw.  He  ?"  herhaalde 
de  man  met  het  houten  been.  Ik  be  vond  naderhand,  dat  hij  met  zijne 
forsche  stem  mijnheer  Creakle  doorgaans  tot  tolk  bij  de  jongens  diende. 

Ik  werd  geweldig  bang,  en  zeide,  dat  ik  zoo  hoopte,  als  het  hem  be- 
liefde.  Ondertusschen  was  het  alsoi  mijn  oor  eene  kool  vaur  was,  zoo 
hard  kneep  hij  het. 

>Ik  zal  u  eens  zeggen  wat  ik  ben,"  fluisterde  mijnheer  Creakle,  mijn 
oor  eindelijk  loslatende,  met  eene  kneep  tot  afscheid,  die  mij  het  water 
in  de  oogen  bracht.  tik  ben  een  ongemakkelijk  heerschap."  —  tEen 
ongemakkelijk  heerschap,"  zeide  de  man  met  het  houten  been.  —  »  Als 
ik  zeg,  dat  ik  iets  doen  zal,  dan  doe  ik  het,"  vervolgde  mijnheer  Creakle ; 
en  als  ik  zeg,  dat  ik  iets  gedaan  wil  hebben,  dan  wil  ik  het  gedaan  heb- 
ben."  —  tlets  gedaan  wil  hebben,  dan  wil  ik  het  gedaan  hebben."  her- 
haalde de  man  met  het  houten  been.  —  tlk  ben  iemand,  die  op  zijnstuk 
staat,"  zeide  mijnheer  Creakle.  >Dat  ben  ik.  Ik  doe  mijn  plicht.  Dat  doe 
ik.  Mijn  eigen  vleesch  en  bloed,"  dit  zeggende  zag  hij  naar  mevrouw 
Creakle,  tals  het  tegen  mij  opstaat,  is  mijn  vleesch  en  bloed  niet  meer. 
Ik  verzaak  het  dan.  Is  die  knsap,"  hier  sprak  hij  tegen  den  man  met  het 
houten  been,  >weer  hier  geweest?"  —  >Necn,"  was  hetantwoord. — 
*Neen,"  herhaalde  mijnheer  Creakle.  >Hij  is  wel  wijzer.  Hij  kent  mij  ► 


TOMMY  TRADDLES  EN  J.  STURFORTH.  69 

Laat  hij  raaar  wegbUjven.  Ik  teg,  laathij  maarwogblijven,"hiersloeg 
hij  met  zijne  hand  op  de  tafel  cd  zag  weder  naar  mevrouw  Crcakle, » want 
hij  kent  mij.  Nu  hebt  ge  mij  ook  eenigszins  lecren  kennen,  niiJD  jonge 
Tiiend,  en  kunt  gaan.  Breng  hem  weg." 

Ik  was  zeerblijde,datik  weggezondenwerd,  want  mevrouwende  jonge 
jnffronw  Creakle  veegden  beiden  hare  oogen  af,  en  ik  was  even  ongerust 
TOor  haar  als  voot  mij  zelven.  Maar  ik  had  ecn  venoek  te  docn,  dat  mij 
100  nauw  ter  harte  ging,  dat  ik  niet  kon  nalaten  er  mede  voot  den  dag 
te  komen,  hoewel  ik  mij  over  mijo  eigen  moed  verwonderde, 

■  Neem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer." 

MijnbecT  Creakle  fluisterde;  iHa!  Watisdat?"  en  zag  mij  aan,  alsof 
hij  mij  met  zijne  oogen  wilde  doorboren. 

>Neem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer,"  stotterde  ik,  >als  ik  dit  papier 
mocht  afhemen  eer  de  jongens  terugkwamen.  Ik  heb  waarlijk  groot  be- 
Toaw,  mijnheer,  van  wat  ik  gedaan  heb." 

Of  mijnheer  Creakle  in  emst  was,  dan  of  hij  heC  alleen  deed  om  mi] 
bang  te  maken,  weet  ik  niet,  maar  hij  vloog  van  zijn  stoel  op  en  met  zoo- 
veel  woede  op  mij  aan,  dat  ik  haastig  aftrok  zonder  naar  het  geleide  van 
4en  man  met  het  houten  been  te  wachten,  en  niet  stilstond  voordat  ik 
mijne  slaapkamer  had  bereikt,  waar  ik,  toen  ik  bevond  dat  ik  niet  ver- 
TOlgd  werd,  terstond  naar  bed  ging,  waartoehetnutijdwas— -ennog 
-ecn  paar  uren  lang  lag  te  beven. 

Den  volgenden  morgen  kwam  mijnheer  Sharp  terug.  Mijnheer  Sharp 
was  de  eerste  mecsCer  en  boven  mijnheer  Mell.  Mijnheer  Mell  at  met  de 
jongens,  maar  mijnheer  Sharp  dineerde  en  soupeerde  bij  mijnheer  Crea- 
kle aan  tafel.  Hij  zag  er,  naar  mij  dacht,  teer  en  zwakkelijk  uit,  had  ecn 
taroelijk  grooten  neus,  en  eene  manier  om  zijn  hoofd  op  zijde  te  laten 
hangen,  alsofheteen  weinigje  teiwaarvoorhemwas.  Zijn  golvendhaar 
was  bijzonder  glanzig ;  maar  ik  werd  door  den  allereersten  jongen  die 
tenigkwam  onderricht,  dat  het  eene  pruik  was  (eene  halfslcet  gekochte 
pniik,  zeide  hij)  en  dat  hij  elken  zaterdagavond  uitging  om  ze  te  laten 
opkrullen. 

Het  was  niemand  anders  dan  Tommy  Traddles,  die  mij  dit  bericht 
gaf.  Hij  was  de  eerste  jongen,  die  teru^kwam,  Hij  maakte  zich  aan  mij 
bekend  door  mij  te  onderrichten,  dat  ik  zijn  naam  zou  vinden  op  den 
rechterhoek  van  de  deur,  boven  den  hoogsten  grendel.  Daarop  zeide 
ik:  iTraddles?"  waarop  hij  antwoordde:  tDeielfde,"  en  vervolgens 
VToeg  hij  mij  om  votledige  inlichting  aangaande  mij  zelven  en  mijne 
lamilie. 

Het  was  eene  gelukkige  omstandigheid  voor  mij,  dat  Traddles  het 
eerst  tenigkwam.  Hij  had  zooveel  vermaak  in  mijn  schandbordje,  dat 
hij  mij  de  verlegenheid  bespaarde  ora  het  6f  te  laten  zien  6f  te  veibergen, 
door  mij  aan  elken  terugkomenden  jongen,  groot  of  klein,  terstond  na 
zijne  aankomst  voor  te  stellen,  met  de  woorden : » Kijk  eens !  Hier  is  eene 
klucht !"  Gelukkig,  evenwel,  kwamen  de  meeste  jongens  zeer  neerslach- 
tig  tenig,  en  maakten  zich  ten  raijnen  koste  niet  zoo  luidruchtig  vroolijk 
ab  ik  verwacht  had.  Sommige  dansten  wel  als  wilde  Indianen  om  mij 


70  DAVID  COPPBRFIKLD. 

rond,  en  de  meesten  konden  de  verzoeking  niet  wcderstaan  om  te  doeo' 
alsof  ik  een  hond  was,  en  mij  te  streeten  opdat  ik  hen  niet  zou  bijteiL,  en 
ikoest !"  tegen  mij  te  zeggen,  en  mij  Caro  te  noemen.  Dit  moest  mij  na- 
tlturlijk  onder  zooveel  vreemdelingen  verlegen  maken,  en  kostte  mij  ook 
eenige  tranen,  maar  over  het  geheel  liep  het  veel  beter  af  dan  ik  gedacht 
had. 

Men  hield  mij  echer  niet  voor  geheel  op  de  school  aangenomen,  voor- 
dat  }.  Steerforth  gekomen  was.  Voor  dezen  jongen,  die  voor  zeer  knap 
gehouden  werd,  en  er  zecr  goed  uitzag  en  ten  niinste  zes  jaren  ouder  waS' 
dan  ik,  werd  ik  door  de  anderen,  als  voor  een  rechter,  in  het  verhoor 
gebracht.  Hi]  deed,  onder  een  afdakje  op  de  speelplaats,  onderzoek  naar 
mijne  straf  en  de  redenen  daarvan,  en  daarop  behaagde  het  hem  zijn 
gevoelen  te  kennen  te  geven,  dat  het  >eene  comische  soort  van  schande" 
was,  waardoor  ik  voor  altijd  aan  hem  gehecht  werd. 

•  Hoeveelgeldhebtgemeegebracht,  Copperfieldf"  zeide  hij,  met  mij 
ter  zijde  gaande,  toen  hij  zijne  zaak  aldus  had  afgedaan. 

Ik  zeide  hem,  dat  het  zeven  schellingen  was. 

iGijzoudt  best  doen  met  le  mij  te  bewarentc  geven,"  zeide  hij.  »Tei> 
minste,  dat  kunt  gij  als  ge  verkiest  Gij  behoeft  het  niet  te  doen  als  ge 
licver  niet  wilt." 

Ik  haastte  mij  aan  zijn  vriendelijkcn  raad  gehoor  te  geven,  en  Peg- 
gotty's  beursje  opende,  schudde  ik  het  in  zijne  hand  ledig. 

iZoudt  gij  er  nu  iets  van  willen  verteren  ?"  vroeg  hij  mij.  —  iNeeD^ 
wet  bedankt,"  antwoordde  ik.  —  >  Gij  kunt  als  ge  maar  wilt,  dat  weet  ge 
wel,"  zeide  Steerforth.  >  Zeg  het  maar."  — » Neen,  wel  bedankt,"  zeide  ik 
nog  eens.  —  »Misschien  zoudt  ge  wel  een  paar  schellingen  of  zoo  willen 
uitgeven,  voor  eene  fiesch  besscnwijn,  straks  boven  in  de  slaapzaalf'^ 
zeide  Steerforth.  »  Gij  behoort  in  mijne  slaapzaal,  heb  ik  gezien." 

Dit  was  mij  zeker  nog  niet  ingevallen;maarik  zeide:  >Ja,datiouik 
wel  willen." 

iHeel  goed,"  zeide  Steerforth.  lEndanzutt^enogweleenschelling 
of  zoo  aan  amandeltaartjes  willen  besteden,  zou  ik  denken  ?"  —  >Ja,  dat 
zou  ik  ook  wel  willen,"  zeide  ik.  —  »En  nog  een  schelling  of  zoo  aoo 
beschuitjes,ennoKeenaanwat&uit,he?"  zeide  Steerforth.  >Nietwaar, 
kleine  &>pperfield,  het  moet  maar  op  I" 

Ik  lachte  omdat  hij  tachte,  maar  ik  was  toch  bij  mij  zelven  niet  zeer 
_  m  mijn  schik. 

>Wel,"  zeide  Steerforth.  >Wij  moelen  het  zoo  ver  laten  strekken  als 
wij  kiinnen,  dat  is  alles.  Ik  zal  mijn  best  voor  u  doen.  Ik  kan  uitgaan  als 
ik  wil  en  de  traktatie  binnensmokkelen." 

Met  deze  woorden  stak  hij  het  geld  in  zijn  zak,  en  zeide  mij  vrieodelijk, 
dat  ik  mij  maar  niet  ongerust  moest  maken ;  hij  zou  wel  zorgen,  dat  alles 
naar  behooren  was. 

Hij  hield  zijn  woord,  indien,  nameUjk,  datgene  naar  behooren  was, 
wat  ik  heimelijk  vreesde,  dat  lang  niet  naar  behooren  was,  Ik  kon  niet 
anders  denken  of  ik  had  de  twee  halve  kronen  mijner  moeder  niet  zoo 
moeten  verkwisten^  hoewel  ik  het  stukje  papier,  waarin  zij  geweest 


EEN  ONTHAAL   OP  DE   SLAAPZAAL.  7 1 

wareD,  toch  bewaard  had ;  en  dit  was  lets  kostbaars  gered.  Toen  wij  naar 
boven  en  naar  bed  gingea,  haalde  hij  de  waardij  van  mijne  zeven  schel- 
lingen  te  voorschijn,  stalde  alles  op  mijn  bed  uit,  en  zeide : 
»Daar  is  het,  kleine  Copperfield;  en  een  koninklijk  onthaal  hebt  gij  er 

VOOT." 

Ik  kon  er  op  mijne  jaren  niet  aan  denken  om  zelf  de  honneurs  der 
tafel  waar  te  nemen^  terwijl  hij  er  bij  was ;  mijne  hand  beefde  reeds  als  ik 
er  maar  aan  dacht.  Ik  verzocht  hem  mij  de  eer  te  bewijzen  om  president 
te  zijn;  en  daar  mijn  verzoek  door  de  andere  jongens  in  de  kamer  werd 
aangedrongen,  gaf  hij  er  gehoor  aan,zette  zich  op  mijne  peluw,  deelde 
—  met  de  grootste  onpartijdigheid  en  billijkheid,  moet  ik  zeggen  —  de 
eetwaren  rond,  en  schonk  den  bessenwijn  in  een  glaasje  zonder  voet,  dat 
zijn  eigendom  was.  Wat  mij  betreft,  ik  zat  aan  zijne  linkerhand,  en  de 
anderen  zaten  om  ons  been  op  de  naaste  ledikanten  en  op  den  grond. 

Hoe  duidelijk  herinner  ik  mij  nog  hoe  wij  daar  zaten  en  fiuisterend 
met  elkander  praatten ;  of  hoe  zij  praatten  en  ik  eerbiedig  luisterde, 
moest  ik  liever  zeggen ;  hoe  de  maan,  die  door  het  venster  een  eind  ver 
in  de  kamer  scheen,  een  bleek  venster  op  den  grond  schilderde,  en  de 
meesten  van  ons  in  het  donker  bleven,  behalve  wanneer  Steerforth,  als 
hij  naar  iets  op  onze  tafel  wilde  zoeken,  een  zwavelstokje  in  een  phos- 
phorus-doosje  stak,  en  een  blauwachtig  schijnsel  over  ons  verspreidde, 
dat  terstond  weder  verdween.  Een  zonderling  benauwend  gevoel,  een 
gevolg  van  de  duisternis,  het  heimelijke  van  het  gastmaal  en  den  fluiste- 
renden  toon,  waarmede  alles  gezegd  werd,  bekruipt  mij  weder,  en  ik 
luister  naar  al  wat  zij  mij  zeggen  met  eene  onbestemde  gewaarwording 
van  plechtig  ontzag  en  angst,  die  mij  blijde  doet  zijn,  dat  zij  alien  zoo 
dicht  bij  mij  zijn,  en  mij  bang  doet  worden  (hoewel  ik  veins  te  lachen) 
als  Traddles  beweert,  dat  hij  in  den  hoek  een  spook  ziet. 

Ik  hoorde  allerlei  dingen  van  de  school  en  van  alles  wat  daaraan  vast 
was.  Ik  hoorde,  dat  mijnheer  Creakle  niet  zonder  reden  had  gezegd,  dat 
hij  »een  ongemakkelijk  heerschap"  was;  dat  hij  de  onvriendelijkste  en 
strengste  van  alle  meesters  was ;  dat  hij  alle  dagen  van  zijn  leven  rechts 
en  links  om  zich  been  sloeg,  als  een  ruiter  op  de  jongens  inrende  en  on- 
genadig  onder  hen  ranselde.  Dat  hij  zelfs  niets  verstond  dan  de  kimst 
van  ranselen,  en  gelijk  J.  Steerforth  zeide,  dommer  was  dan  de  laagste 
jongen  van  de  school;  dat  hij  vele  jaren  geleden  een  klein  koopman  in 
hop  was  geweest,  en  eene  school  had  opgezet  nadat  hij  in  de  hopnegotie 
bankroet  had  gemaakt  en  het  geld  van  zijne  vrouw  had  doorgebracht; 
met  nog  veel  meer  van  dien  aard,  waarover  ik  mij  verwonderde  hoe  zij 
het  te  weten  waren  gekomen. 

Ik  hoorde,  dat  de  man  met  het  houten  been,  die  Tungay  heette,  een 
gruwelijk  barbaar  was,  die  voorheen  in  de  hop-negotie  had  medegehol- 
pen,  maar  met  mijnheer  Creakle  naar  de  kostschool  was  verhuisd,  om 
reden,  gelijk  onder  de  jongens  geloofd  werd,  dat  hij  in  mijnheer  Creakle's 
dienst  een  been  had  gebroken,  en  vele  smerige  karreweitjes  voor  hem 
had  gedaan  en  al  zijne  geheimen  wist.  Ik  hoorde,  dat  Tungay,  met  de 
enkele  ultzondering  van  mijnheer  Creakle,  het  geheeleinstituut,  meesters 


7  J  DAVID  COPPERnKLD, 

en  jongens,  als  ztjne  natuurlijke  vijanden  beschouwde,  en  dat  brommig 
en  kwaadaardig  te  zijn  de  eeniee  lust  van  zijn  levcn  was.  Ik  hoorde,  dat 
mijnheer  Creakle  een  zoon  had,  die  gcen  vricnd  van  mijnheer  Tungay 
was  geweest,  en  daar  hij  in  de  school  medehie]p,  eens  zijn  vader,  toen 
deze  eene  bijzonder  wreede  tuchtiging  had  gehouden,  had  willen  tegen- 
gaan,  terwijl  men  tevens  meende,  dat  hij  zijne  afkeuring  had  te  kennen 
gegeven  van  de  manier,  waarop  zijn  vader  zijne  moeder  behandelde. 
Ik  hoorde,  dal  mijheer  Creakle  hem  uit  dien  hoofde  de  deur  had  uitge- 
zet,  en  dat  mevrouw  en  juffrouw  Creakle  sedert  altijd  zeer  droefgeestig 
waren. 

Doch  het  grootste  wonder,  dat  ik  van  mijnheer  Creakle  hoorde,  was 
dat  er  een  jongcn  op  school  was  aan  wien  hij  nooit  de  hand  duride  le^- 
gen,  en  dat  die  jongen  J,  Seerforth  was,  Steerforth  zelfbevestigde  dit, 
toen  mij  dit  bericht  werd,  en  leide,  dat  hij  hem  wel  eens  wilde  zien  be- 
ginnen.  Toen  een  zachtzinnige  joogen  (ik  niet)  hem  vroeg,  wal  hij  wel 
doen  zou  als  hij  hem  eens  zag  beginnen,  stak  hij  opzettelijk  een  zwavel- 
stokje  aan  om  zijn  antwoord  met  dat  akelige  schijnsel  toe  te  Hchten  -,  en 
zeide,  dat  hij  zou  begianen  met  hem  een  slag  tegen  zijn  voorhoofd  te 
geven  mpt  de  inklflesch,  die  altijd  op  den  schoorste  en  mantel  stond. 
Daama  zaten  wij  eene  poos  in  het  donker,  zonder  bijna  adem  te  halen. 

Ik  hoorde  hoe  men  vermoedde,  dat  mijnheer  Sharp  en  mijnheer  Mell 
beiden  ellendig  slecht  betaald  werden ;  en  dat  men,  als  er  bij  mijnheer 
Creakle  warm  en  koud  vleesch  op  tafel  kwam,  altijd  van  mijnheer  Sharp 
vcrwachtte,  dat  hij  zeggen  sou  meer  van  koud  tehouden;hetgeen  we- 
derom  door  J.  Steerforth,  de  eenige  jongcn,  die  aan  mijnheer  Creakle's 
tafe!  at,  werd  bevestigd.  Ik  hoorde,  dat  mijnheer  Sharp's  pruik  hem  niet 
paste;  en  dat  hij  er  niet  zoo  mal  mee  behocfde  te  zijn,  omdat  men  toch 
van  achteren  duidelijk  zijn  eigen  rood  haar  kon  zien, 

DC  hoorde,  dat  een  jongen,  die  een  kolenkoopers  zoon  was,  voor  de 
kolenrekening  school  lag  en  om  die  reden  Ruilhandel  werd  genoemd.  Ik 
hoorde,  dat  het  bier  over  tafel  niets  anders  was  dan  een  middeltje  om  de 
ouders  nog  meer  te  bestelen,  en  de  podding  eene  afzetterij.  Ik  hoorde, 
hoc  men  net  er  op  school  algemeen  voor  hield,  dat  juffrouw  Creakle  op 
Steerforth  verliefd  was ;  en  ik  moet  zeggen,  terwijl  ik  daar  in  het  donker 
zat  en  aan  zijne  ftaaie  stem,  zijn  knap  gezicht,  zijne  ongedwon^ene  ma- 
nieren  en  zijn  kniltend  haar  dacht,  achtte  ik  dit  zeer  waarschijnlijk.  Ik 
boorde,  dat  mijnheer  Mell  geen  kwade  vent  was,  maar  nooit  een  halven 
schelling  op  zak  had ;  en  dat  er  geen  twijfel  aan  was  of  oude  juffrouw 
Mell,  zijne  moeder,  was  zoo  arm  als  Job.  Ik  dacht  toen  aan  mijn  ontbijt 
en  den  uitroep,  die  mij  als  iMijn  Kareltje  I"  in  de  ooren  had  geklonkeo; 
maar  —  ik  ben  nog  blijdc  als  ik  mij  dit  herinner  —  ik  zweeg  daarvan 
doodstil, 

Het  vertellen  en  aanhooren  van  dit  alles,  en  nog  veel  meer,  duiirde 
eenigen  tijd  langer  dan  het  feestmaal.  De  mecste  gasten  waren  naar  bad 
gegaan  zoodra  het  eten  en  drinken  over  was^  en  wij,  die  half  uitgekleed 
waren  blijven  fluisteren,  en  luisteren,  gingen  emdelijk  ook  naar  bed. 

iGoedennacht,  klefaie  Copperiid^"  zeide  Steerforth.  >Ik  zal  wel  op 


STEERFORTH   WOBDT  MIJN  BESCHERMER.  73 


«  passen." — Ge  zijt  wel  vriendelijk,"  antwoordde  ik  met  oprechte  dank- 
baarheid.  ilk  ben  u  zeer  verplicht."  —  tGij  hebt  geene  zuster,  hebt  ge 
vel?"  zeide  Steerforth  geeuwende.  —  tNeen,'*  antwoorde  ik.  —  tDat  is 
jammer,"  zeide  Steerforth.  t  Als  gij  er  eene  gehad  hadt,  denk  ik,  dat  het 
een  lief,  aardig,  bedeesd,  klein  meisje,  met  heldere  oogjes  had  raoeten 
ajn.  Ik  had  haar  gaame  willen  kennen.  Goedennacht,  kleine  Copper- 
field."  —  >  Goedennacht,  mijnheer,"  antwoordde  ik. 

Toen  ik  in  bed  was,  lag  ik  nog  lang  aan  hem  te  denken,  en  ik  herinner 
mij,  dat  ik  overeind  kwam  om  naar  hem  te  kijken,  gelijk  hij  daar  in  den 
maneschijn  lag,  met  zijn  fraai  besneden  gezicht  naar  mij  toegekeerd  en 
zijn  hoofd  ongedwongen  op  zijn  arm  rustende.  Hij  was  in  mijne  oogen 
iemand  van  macht  en  aanzien ;  dit  was  natuurlijk  de  reden,  dat  ik  zoo 
lang  aan  hem  lag  te  denken.  Geene  nog  omsluierde  toekomst  wierp  in 
den  maneschijn  een  flauwen  blik  op  hem.  In  den  tuin,  waar  ik  den  ge- 
heelen  nacht  in  mijn  droom  wandelde,  zag  ik  geene  schaduwachtige 
sporen  zijner  voetstappen. 


vn. 

MIJN  EERSTE  HALFJAAR  OF  DE  KOSTSCHOOL. 

Des  anderen  daags  begon  de  school  in  emst.  Ik  herinner  mij  nog,  welk 
«en  diepen  indruk  het  op  mij  maakte,  toen  het  daverend  gemcht  van 
stemmen  in  de  schoolzaal  eensklaps  doodstil  werd,  toen  mijnheer 
Creaklc  na  het  ontbijt  binnentrad  en  ons  in  de  deur  bleef  staan  aanzien, 
gcIijk  een  reus  in  een  sprookje  zijne  gevangenen  overziet. 

Tungay  stond  vlak  naast  mijnheer  Creakle.  Hij  behoefde  niet  eens, 
dacht  ik,  zoo  kwaadaardig  dreigend  »sti]te !"  te  roepen,  want  de  jongens 
waren  alien  sprakeloos  en  roerloos  van  schrik. 

Men  zag  mijnheer  Creakle  spreken  en  hoorde  Tungay  het  volgende 
overbrengen: 

»Nu,  jongens,  dit  is  het  nieuwe  halfjaar.  Pas  op  hoe  gij  het  nu  in  het 
nieuwe  halijaar  maakt  Gaat  frisch  aan  de  lessen,  raad  ik  u,  want  ik  ga 
frisch  aan  de  straf.  Ik  zal  er  niet  bang  voor  zijn.  Het  zal  niet  baten  of  gij 
u  al  wrijft;  gij  zult  de  teekens,  die  ik  u  geven  zal,  niet  uitwrijven.  Nu 
iederc  jongen  aan  zijn  werk !" 

Toen  deze  schrik  aanjagende  redevoering  ten  einde  was  en  Tungay 
stampend  was  heengegaan,  kwam  mijnheer  Creakle  naar  de  plaats  waar 
ik  zat,  en  zeide  mij  dat,  als  ik  vermaard  was  voor  mijn  bijten,  hij  ook 
vermaard  voor  zijn  bijten  was.  Toen  hield  hij  mij  den  rotting  voor  en 
vroeg  wat  ik  daarvan  dacht  voor  een  tand  ?  Was  het  een  scherpe  tand, 
he  ?  Was  het  een  hoektand,  he  ?  Had  hij  eene  scherpe  punt,  he  ?  Beet  hij 
goed,  he?  Beet  hij  goed?"  Bij  elke  vraag  gaf  hij  mij  een  veeger  mede, 
die  mij  deed  krimpen.  Zoo  was  ik  spoedig  burger  van  Salem  House  ge- 
worden  (gelijk  Steerforth  zeide)  en  ook  spoedig  aan  het  huilen. 

Niet  dat  ik  zeggen  wil,  dat  dit  bijzondere  teekenen  van  onderscheiding 


74  DAVm  COPPERmLD. 

waren,  die  ik  alleen  ontvmg.  iDtegendcel,  de  groote  meerderheid  der 
joncens  (vooral  van  de  klcinste)  werd  met  dergclijke  blijken  van  oplet- 
tendheid  begunstigd,  toen  mijnheer  Creakle  in  de  schoolzaal  de  ronde 
deed.  De  helfl  der  aanwezigen  zaten  te  krimpen  en  te  huilen  eer  hetwcrk 
van  den  dag  begon ;  en  hoevelen  er  gekrompen  en  gehuild  hadden  ecr 
het  werk  van  den  dag  gedaan  was,  durfik  mij  waarlijk  niet  pogente 
herinneren,  uit  vrees,  dat  ik  de  zaak  zou  schijnen  te  overdrijven. 

Ik  zou  denken,  dat  er  nooit  iemand  kan  geweest  zi;n,  die  meer  ver- 
maak  in  zijn  berocp  had  dun  mijnheer  Creakle.  Hi;  vond  een  geoot  in 
bet  slaan  van  jongens,  dat  naar  het  bevredigen  van  een  knagenden  hon- 
ger  geleek.  Ik  boud  mij  overtuigd,  dat  hij  dien  lust  vooral  niet  bij  een 
welgevleeschten  joogen  kon  wederstaan ;  dat  het  gezicht  van  zulk  een 
voorwerp  eene  toovermacht  op  hem  uitoefende,  die  hem  onrusdg  maakte, 
totdat  hij  hem  voor  dien  dag  had  geteekend.  Ik  zelf  was  goed  in  het 
vleesch,  gelijk  ik  maar  al  te  zeer  ondervond.  Ik  kan  verklaren,  als  ik  nit 
aan  dien  kerel  denk,  begint  mijnbloedtekoken  vandiebelangelooie 
verontwaardiging,  die  ik  gevoelen  zou  als  ik  alles  van  hem  had  kunnen 
weten,  zonder  ooit  in  zijne  macht  te  zijn  geweest;  maar  het  begintvooia) 
zoo  te  koken,  omdat  ik  weet,  dat  hij  even  dom  en  onwctend  als  bar- 
baarsch  en  wreedaardig  was,  en  het  in  hem  gestelde  vertrouwen  even 
weinig  verdiende  als  hij  waardig  zou  geweest  zijn  om  lord  opper-admi- 
raal  of  komramandant-en  chef  te  worden;  in  beide  welke  betrekkingea 
het  waarschijnlijk  is,  dat  hij  oneindig  minder  kwaad  zou  hebben  gedaan. 

EUendige  kleine  aanbidders  van  een  onbarmhartigen  Afgod,  hoe  la^ 
kropen  wij  voor  hem !  Welk  een  begin  van  het  leven  vind  ik  thans,  nu  ik 
tenigzie,  zoo  slaafsch  onderdanig  te  lijn  voor  een  man  van  zulke  diepe 
onkunde  en  zooveel  aanmatiging ! 

Hicr  zit  ik^weder  aan  de  schrijflafel,  op  zijne  blikken  lettende  —  met 
nederigen  ootmoed  op  zijne  blikken  lettende,  terwijl  hij  een  schrijfboek 
linieertvoor  een  ander  slachtofier,  wienshandenjuist  metdezelfdelini- 
aal  zijn  plat  geklopt,  en  die  door  wrijven  met  zijn  zakdoek  de  pijn  poogt 
te  verdooven.  Ik  heb  werk  genoeg.  Hetisniet  uitledigheid,  datflt  zoo 
op  hem  let,  maar  omdat  zijne  oogen  eene  akelige  aantrekkingskracbt  op 
mij  uiCoefenen,  en  eene  angstige  nieuwsgierigheid  mij  noopt  om  daarin 
te  willen  lezen  wat  hij  nu  vervolgens  zal  doen,  en  ofhet  mijne  beurt,  of 
die  van  een  ander  zal  worden,  om  te  kniip>2n  of  te  huilen.  Eene  dubbele 
rij  kleine  jongens,  die  op  mij  volgen,  die  denzelfden  angst  voor  zijne 
blikken  gevoelen,  letten  ings^elijks  daarop.  Ik  denk  dat  hij  dit  wel  weet, 
schoon  hij  zich  houdcalsofhij  het  niet  wist.  Onder  het  linieerentrekt  hij 
leeUjkegezichten;  ennu  werpt  hij  een  blik  terzijdelangsonzetweeiijen, 
en  slaan  wij  alien  de  oogen  neer,  kijken  in  onze  boeken  en  beven. 
Een  oogenblik  later  turen  wij  weder  naar  hem.  Een  ongelukkige,  schul- 
dig  aan  fouten  in  zijne  thema,  nadert  op  zijn  bevel.  De  schuldige  stottert 
eenige  verschooningen  uit  en  betuigt  zijn  voornemen  om  het  morgen 
beter  te  maken.  Mijnheer  Creakle  maakt  eene  grap  eer  hij  slaat  en  wij 
lachen  er  om  ^ —  ellendige  kleine  slaven,  wij  lachen,  met  gezichten  zoo 
wit  als  een  dock,  en  terwijl  het  hart  ons  in  de  scboenen  zinkt 


L 


TRADDLES  HKEFT  EBN  FIJN  EERGEVOEL.  ^^ 


Hier  zit  ik  weder  voor  de  tafel,  op  een  slaperigen  zomerdag  tegen  dei^ 
avond.  £r  soist  een  gegons  en  gebrom  om  mij  heen,  alsof  al  de  jongena. 
paardenvliegen  waren.  Ik  heb  een  gevoel  van  walging  en  opgeblazen* 
hdd,  een  nasmaak  van  het  lauw  warme  vet  van  het  vleesch  (wij  hebbea 
een  paar  uren  geleden  gegeten)  en  mijn  hoofd  is  zoo  zwaar  alsof  er  lood. 
in  zat.  Ik  zou  de  heele  wereld  willen  geven  om  te  mogen  slapen.  Ik  zit; 
naar  mijnheer  Creakle  te  ttiren,  knipoogende  als  een  jonge  tiil.  Wan^ 
neer  de  slaap  mij  voor  een  minaut  overweldigt,  zie  ik  hem  toch  nog  ala 
door  een  nevel  die  schrijfboeken  linieeren,  totdat  hij  zachtjes  achter  mij 
komt  en  mij  met  eene  roode  striem  over  mijn  rug  tot  een  duidelijk  besef 
Tin  hem  doet  ontwaken. 

Hier  ben  ik  op  de  speelplaats,  en  nog  worden  mijne  oogen  door  henv 
betooverd,  hoewel  ik  hem  niet  kan  zien.  Het  venster  op  een  geringen 
aistand)  waarbij  ik  weet,  dat  hij  zit  te  eten,  bekleedt  zijne  plaats,  en  il^ 
bond  dat  venster  in  plaats  van  hem  in  het  oog.  Als  hij  er  maar  met  zijn 
gezicht  nabij  komt,  neemt  het  mijne  eene  smeekend  onderdanige  uit^r 
drtikking  aan.  Als  hij  door  de  ruiten  uitkijkt,  zwijgt  de  stoutste  jongen 
(Steerforth  uitgezonderd)  in  het  midden  van  een  vreugdekreet  of  gil, 
en  blijft  peinzend  staan  staren.  Eens  gooit  Traddles  (de  ongelukkigste 
jongen  van  de  wereld)  bij  ongeluk  met  een  bal  eene  ruit  van  dat  vem 
Her  in. 

Nog  op  dit  oogenblik  deed  het  schrikkelijke  geval  mij  huiveren,  waar? 
mede  ik  dat  zag,  en  begreep,  dat  de  bal  tegen  mijnheer  Creakle's  ge? 
beiligd  hoofd  was  gevlogen. 

Anne  Traddles !  In  een  nauw  spannend  hemelsblauw  pakje,  waarin 

^e  armen  en  beenen  er  als  volgestopte  worsten  uitzagen,  was  hij  de 

noolijkste  en  de  ellendigste  van  al  de  jongens.  Hij  kreeg  altijd  met  den 

nrtdng  —  ik  geloof,  dat  hij  er  dat  halfjaar  alle  dagen  mee  kreeg,  behalve 

op  zekeren  feestmaandag,  toen  hij  maar  op  beide  handeif  met  de  liniaal 

kreeg  —  en  zou  er  altijd  aan  zijn  oom  over  schrijven,  en  deed  het  toch 

oooiL  Nadat  hij  een  poosje  met  zijn  hoofd  op  de  tafel  had  gelegen,  beurde 

laj  zich  weder  op,  begon  weder  te  lachen,  en  teekende  zijne  geheele  le{ 

▼ol  geraamten,  eer  zijne  oogen  weder  droog  waren.  In  het  eerst  placht 

ik  mij  te  verwonderen  welken  troost  Traddles  in  dat  teekenen  van  ge* 

raamten  vend ;  en  een  tijd  lang  beschouwde  ik  hem  als  een  soort  van 

kknzenaar,  die  zich  door  deze  zinnebeelden  van  sterfelijkheid  in  het  ge* 

heugen  hield,  dat  het  slaagkrijgen  niet  eeuwigkon  duren.  Maar  ik  geloof, 

dat  hij  het  alleen  deed  omdat  zij  gemakkelijk  waren,  en  hij  er  geene  ger 

zichten  aan  behoefde  te  teekenen. 

Hij  had  een  fijn  gevoel  van  eer,  die  Traddles,  en  achtte  het  een  heili* 
gen  pUcht  van  jongens  om  elkander  trouw  te  blijven.  Verscheidene  malen 
moest  hij  hiervoor  boeten,  eens  inzonderheid,  toen  Steerforth  in  de  kerk 
lachte,  en  de  kerkeknecht  dacht  dat  het  Traddles  was  en  hem  wegbracht, 
Ik  zie  hem  nog,  door  de  geheele  gemeente  veracht,  gevankelijk  heen- 
▼ocren.  Hij  wilde  niet  zeggen  wie  de  ware  schuldige  was,  hoewel  hij  er 
des  anderen  daags  geducht  voor  moest  botten,  en  zoovele  uren  in  ge* 
Tangenis  bleei^  dat  hij,  toen  hij  weder  voor  den  dag  kwam,  een  gehee] 


76  DAVm  COFPKBPIBLD. 

kerkhof  vol  geraaraten  over  zijn  Latijnsch  woordenboek  gestrooid  had. 
Doch  hij  werd  wel  beloond.  Steerforth  zeide,  dat  Traddles  nooit  tot  de 

minstelaaghartigheidinstaat  zouzijn,  en  wij  gevoclden  alien,  dat  dit  de 
hoogste  lof  was.  Wat  mij  betreft,  ik  had  veel  kunoen  doorstaan  (schooo 
ik  veel  minder  moed  had  dan  Traddles  en  ook  lang  zoo  oud  niet  was) 
om  zutk  eene  belooning  te  verwerven. 

Steerforth  voor  ons  uit,  gcariud  metjongejufTrouw  Creakle,  naarde 
kerk  te  zien  gaan,  was  een  schonwspel,  dat  ik  nooit  heb  kunnen  vergeten. 
Ik  dacht  niet,  dat  jonge  juffrouw  Creakle,  wat  schoonheid  betrof,  met 
kleine  Emily  gelijkstond,  en  ik  was  niet  op  haar  verliefd  (ik  durfde  niet); 
maar  ik  vond  haar  eene  jonge  dame  van  buitengemeene  bevalligheid, 
«n  die,  wat  fatsoenlijke  manieren  betrof,  door  niemand  kon  worden 
■overtrofFen.  Wan neer  Steerforth,  met  zijnewittebroek,  hare  parasol  voor 
haar  droeg,  was  ik  er  trotsch  op,  dat  ik  hem  kende,  en  geloofde  ik,  dat 
zi;  niet  anders  kon  doen  dan  hem  van  ganscher  harte  aanbidden.  Mijn- 
hcer  Sharp  en  mijnheer  Mell  waren  beide  uitstekende  personcD  in  mijne 
oogen ;  maar  Steerforth  was  bij  hen  wat  de  zon  bij  twee  sterren  zou  zijn. 

Steerforth  bleef  mij  beachermen,  en  bleek  een  zeer  ntlttig  vriend  voor 
mij  te  zijn,  daar  geen  van  de  andere  jongens  het  waagde  iemand  lastig  te 
vallen,  dien  hij  met  lijne  gunst  vereerde.  Hij  kon  mij  wet  niet  tegenmijn- 
heer  Creakle,  die  zeer  op  mij  gebeteo  was,  verdedigen — -of  deed  dit 
ten  minste  niet;  maar  wanneer  ik  crger  dan  gewoonlijk  raishandeld  was, 
zeide  hij  mij  altijd,  dat  ik  een  beetje  van  zijne  courage  moest  hebben,  en 
■dat  hij  zelf  het  niet  zou  hebben  verdragen ;  hetgeen  ik  begreep,  dat  hij 
zeide  om  mij  aan  te  moedigen  en  voor  vriendelijk  van  hem  hield.  Mijn- 
heer Creakle's  zucht  tot  slaan  had  66n  voordeel,  en  dit  was  het  eenige, 
waarvan  ik  weet.  Hij  vond  dat  mijn  schandboidje,  hem  in  den  weg  was, 
als  hij  de  bqnk,  waarop  ik  zat,  van  achteren  langs  kwam  en  mij  in  het 
voorbijgaan  een  slag  wilde  geven ;  om  deze  reden  werd  het  mij  spoedig 
afgenomen,  en  ik  zag  het  niet  weerom. 

Eene  toevallige  omstandigheid  verjterkte  de  vertrouwelijke  gemeen- 
zaamheid  tusschen  Steerforth  en  mij  op  eene  voor  mij  zeer  streelende 
wijs,  waarop  ik  niet  weinig  trotsch  was,  hoewel  zij  somtijds  wel  eenige 
onaangenaamheid  medebracht.  Bij  zekere  gelegenheid,  toen  hij  mij  op 
de  speelplaats  de  eer  bewees  van  met  mij  te  praten,  waagde  ik  aan  te 
roerken,  dat  iemand  ofiets  —  het  is  mij  ontschoten  wat —  opiemandof 
lets  in  Peregrine  Pickle  geleek.  Hij  zeide  er  toen  niets  op;  maar  toen  wij 
des  avonds  naar  bed  gingen,  vroeg  hi;  mij  of  ik  dat  boek  had. 

Ik  antwoordde  van  neen,  en  verklaarde  hem  hoe  het  kwam  dat  ik  dit 
boek,  en  al  de  andere  boeken  waarvan  ik  gesproken  heb,  had  gelezen. 

•  En  hebt  gij  le  nog  onthouden?"  vroeg  Steerforth.  —  »Oja, "ant- 
woordde ik.  Ik  had  een  goed  geheugen,  en  meende  alles  nog  zeer  wel 
onthouden  te  hebben.  —  » Dan  za!  ik  u  eens  wat  zeggen,  kleine  Copper- 
field,"  zeide  Steerforth.  i  Gij  moet  mij  er  uit  vertellen,  Ik  kan  des  avonds 
niet  gauw  in  slaap  komen,  en  word  doorgaans  des  morgens  vroeg  al 
wakker,  Wij  zullen  ze  achter  elkander  doorgaan.  Wij  zullen  er  echte 
Arabische  Nachten  van  maken." 


VERSBTERT   EEN   WEINIC. 


7T 


Ik  gevoelde  mij  door  deze  afspraak  zeer  gevleid,  en  wtj  begonnen  ze 
-ceds  denzelfden  avond  ten  uitvoer  te  brcngen.  Wdke  mishandeliDgen 
k  mijiie  geliefkoosde  schiijvers  bij  mijn  oververteUcn  aandeed,  zou  ik 
lu  niet  meer  kunnen  zeggen,  en  zou  ik  ook  zeei  ongaame  willen  weten; 
maar  ik  hield  alles,  wat  ik  bij  hen  gelezen  had,  voor  zuivere  waarheid,  en 
rertelde  alles,  zooveel  ik  mij  herinnerde,  met  emstige  eenvoudigheid ;  en 
deze  twee  eigcnschappen  hielpen  mij  zeer. 

De  onaangenaamhcid  was,  dat  ik  des  avondsdikwijlsslaperigwasof 
geen  lust  had  om  het  verhaal  te  vervolgen ;  en  dan  was  heC  vertellen  een 
tamelijk  lastig  werk,  maar  dat  toch  moestgedaan  worden;  want  Steer- 
forth  te  leurtestellenoftemishagen  wasiets,datniet  inbedenkingkon 
worden  genomen.  Ook  des  morgens,  als  ik  nog  niet  uitgerust  was  en 
giame  nog  een  uur  zou  hebben  geslapen,  was  het  zeer  verdrietig  te  wor- 
den wakker  gcToepen  —  evenals  de  sultane  Scheherazade  —  en  genood- 
zaakt  om  eene  lange  geschiedems  te  vertellen,  eer  de  ontbijtklok  luidde; 
miar  Steerforth  stond  op  zijn  stuk ;  en  daar  hij  mij  wederkeerig  aan 
mijne  sommen  en  thema's,  of  ander  werk  dat  mij  te  moeielijk  was,  hielp, 
kvam  ik  bij  deze  uitwisseling  van  dienstbewijzen  niet  te  koit.  Laat  ik 
Khter  mij  zelven  recht  doen.  Ik  werd  door  geene  baatzuchtige  of  eigen- 
lievende  beweegredenen  gedreven,  en  evenmin  door  vrees  voor  hem.  Ik 
bcwondetde  hem  en  hield  veel  van  hem,  en  zijne  tevredenheid  was  be- 
looning  genoeg.  Deze  was  mij  zoo  dierbaar,  dat  ik  du  met  een  weemoe- 
dig  hart  aan  die  beuzclingen  tenigdenk. 

Bovendien  was  Steerforth  zorgvuldig  genoeg  voor  mij ;  en  dit  toonde 
bij  bij  zekere  gelegenheid  op  eene  manier,  dieik  geloof  dat  voor  den 
annen  Traddles  en  de  anderen  eenigszinsspijtigwas.Peggotty'sbeloofde 
brief —  welk  een  troostrijke  en  opbeurende  brief  was  het!  —  kwam, 
voordat  het  half  jaar  vele  weken  ond  was,  en  daarbij  een  koek,  tusschen 
linusappelen  ingepakt,eD  twee  flesschenkruidenwijn.Dezen  sdiat  legde 
ik,  volgens  mijn  plicht,  aan  de  voeten  van  Steerforth,  en  verzocht  hera 
□ch  met  de  uitdeeling  te  belasten. 

tNu  zalik  u  wat  zeggen,  kleine  CoppeTfield,"zeide  hij.  >  Die  wijn  zal  be- 
iraard  worden  om  u  de  keel  vochtig  te  houden  alsgij  aan  het  vertellen  zijt." 
Het  denkbceld  deed  mij  blozen,  en  in  mijne  bescheidenheid  verzocht 
ik  hem  om  daaraan  niet  te  denken.  Maar  hij  zeide,dathijhadopgemerkt 
dat  ik  eenigszins  schor  was,  en  dat  de  wijn  tot  den  laatsten  droppel  aan 
bet  door  hem  gemelde  doel  zou  worden  gewijd.  De  voorraad  werd  dua 
ia  zijne  kist  gesloten,  door  hem  zelven  in  een  medicijnfleschje  overgetapt 
m  mij,  door  een  eindje  penneschacht,  in  de  kurk  gestoken,  toegediend, 
ranneer  men  begreep,  dat  ik  eene  hartsterking  noodig  had.  Somtijds, 
}m  het  middel  krachtiger  te  maken,  was  hij  zoo  goed  om  er  een  sinaas- 
ippelin  uitteknijpen,  ofergemberofpepermentin  te  tatensmelten;ea 
loewel  ik  niet  zeggen  kan,  dat  door  deze  toevoegselen  de  smaak  verbe- 
erd  werd,  of  dat  men  zulk  een  mengsel  juist  zou  gekozen  hebben  om, 
ies  avonds  laat  of  des  morgens  vroeg  gebruikt,  de  maag  in  ordc  te  hou- 
len,  sJurpte  ik  het  toch  daBkbaar  op,  en  was  ik  zee»  gcvoelig  voor  zijne 
fltUendh&d. 


^8  DATID  COPFKRFIELD. 

Het  komt  tnij  voor,  dat  wij  maanden  lang  met  Per^rine,  en  nog 
taaanden  lang  met  de  andere  geschiedenissen  hebben  doorgebracht 
bit  weet  ik  zeker,  dat  cr  nooit  gebrek  was  aan  eene  vertelling;  endewijn 
duurde  bijna  even  lang  als  de  stof,  De  arme  Traddles  ^  ik  kan  nooit 
aan  dien  jongen  denken  zonder  eene  vreemde  opwelling  van  laclilust, 
«n  dat  wel  met  tranen  in  de  oo^en  —  speelde  de  rol  van  het  koor  in  ecn 
Grieksch  treurspel,  en  hield  zich  alsof  hij  bij  de  comische  plaatsen  de 
Btuipenkreegvanhetlachen,  enzichdoodelijkangstigmaaktealseriets 
onrustbarends  in  het  verhaal  voorkwam.  Zeer  dikwijls  bracht  dit  mij 
eenigsiins  van  de  wijs.  Het  was  eene  groote  aardigheid  van  hem,  dit  her- 
inner  ik  mij,  zich  tehouden  alsof  hij  het  klappertandennietkonlaten,  zoo 
dikwijls  er  in  de  avonturen  van  Gilblas  van  een  Alguazil  werd  melding 
gemaakt;  en  het  heugt  mij  nog,  dat,  toen  Gilblas  te  Madrid  denroo- 
verkapitein  ontmoctte,  die  ongelukkige  grappenniaker  zulk  eene  koorts 
van  angst  veinsde  te  krijgen,  dat  mijnhecr  Creakle,  die  op  de  gang 
Btoild  te  luistcren,  hem  hoorde,  en  hem,  voor  ongeregeldheid  in  de 
slaapzaal,  een  duchtig  pak  gaf. 

Al  het  romaneske  en  droomerige,  dat  in  mijn  gemoed  school,  werd 
door  zooveel  sprookjes  vertellen  in  het  donker  opgewekt  en  ontwikkeld; 
CD  in  dit  opzicht  zal  die  bezigheid  misschien  niet  heilzaam  voor  mij  ge- 
weest  zijn.  Maar  dat  ik  in  mijne  kamer  als  een  soort  van  speeltuig  werd 
geliefkoosd,  en  dat  ik  wist  hoe  er  over  dit  talent  van  mij  onder  de  jon- 
gens  werd  gepraat,  en  het  mij,  schoon  ik  daar  de  jongste  was,  zeker 
aanzien  verschafte,  prikkelde  mij  tot  inspanning.  In  eene  school,  die  met 
enkel  wreedheid  wordt  geregeerd,  hetzij  de  man  die  aan  hoofd  daarvan 
Btaat,  een  dorakop  is  Df  met,  is  het  niet  waarschijniijk,  dat  er  veel  geleerd 
zal  worden.  Ik  geloof  dat  onze  jongens,  over  het  algemeen,  zulk  een 
onkundige  troep  schooljongens  waren,  als  men  ergens  zou  kunnen  vin- 
den ;  zij  werden  te  veel  geplaagd  en  geslagen  om  te  leeren ;  zij  konden  dit 
evenmin  met  lust  doen,  als  iemand  in  een  leven  vol  aanhoudend  ongeluk, 
onrust  en  kwelling  iets,  wat  het  ook  wezeo  mag,  met  lust  kan  doen. 
Doch  mijne  kinderlijke  ijdelheid  en  de  hulp  van  Steerforth  dreven  mij 
toch  voort;  en  zonder  mij  veel,  zoo  at  eenige,  straf  uit  te  halen,  maakten 
zij  mij  zoolang  ik  daar  bleef  tot  eene  uitzondering  op  den  grooten  troep, 
daar  Ik  toch  bestendig  eenige  kruimpjes  van  kennis  oppikte. 

Hierin  werd  ik  vooral  door  mijnheer  Mell  geholpen,  die  eene  gene- 
genheid  voor  mij  had,  welke  ik  mij  met  dankbaarheid  herinner.  Het 
deed  mij  altijd  Iced,  te  zicn,  dat  Steerforth  hem  met  opzettelijke  minach- 
ting  behandclde,  en  zelden  eene  gelegenheid  verzuimde  om  zijn  gevoel 
te  kwesten  of  anderen  daartoe  op  te  stoken.  Dit  kwelde  mij  des  te  meer, 
omdat  ik  Steerforth,  voor  wien  ik  zulk  een  geheim  evenmin  kon  be- 
waren,  als  hem  een  koek  of  ander  tastbaar  eigendom  kon  onthouden, 
Bpoedig  van  de  twee  oude  vrouwen  had  verteld,  naar  welke  mijnheer 
Mell  mij  had  medegenomen,  en  ik  altijd  bang  was  dat  Steerforth  dit 
zou  Uttbrengen  en  het  hem  voor  de  scheenen  werpen. 

Weinig  dacht  iemand  van  ons,  durf  ik  we!  zeggen,  toen  ik  op  den 
«ersten  morgen  daar  ontbeet,  en  onder  de  schaduw  der  pauweveeren  bij 


Tungay  twee-  of  dnemaal  met  zijn  houten  been  binnenkwam, 
len  der  voorDaamste  schuldigen  aanteekende,  maakte  dit  geen 
idruk,  daar  zij  toch,  wat  zij  ook  deden,  tamelijk  zeker  waren 
en  daags  in  ongelegenheid  te  komen,  en  het  zonder  twijfel 
I  achtten  dien  dag  eens  recht  te  genieten, 
;  eigenlijk  een  halve  vacantiedag,  daar  het  zaterdag  was.  Maar 
gerucht  op  de  speelplaats  mijnheer  Creakle  zou  gehinderd 
m.  het  weder  niet  gunstig  was  om  te  gaan  wandelen,  werden  wij 
Idags  weder  naar  de  school  gezonden,  en  aan  wat  lichter  werk 
»onlijk^  dat  voor  deze  gelegenheid  werd  opgezocht,  gezet.  Op 
van  de  week  ging  mijnheer  Sharp  altijd  uit  om  zijne  pruik  te 
laken;  en  dus  hield  mijnheer  Mell,  die  alle  onaangename 
jes  kreeg,  van  welken  aard  zij  ook  mochten  zijn,  alleen  school, 
tiet  denkbeeld  van  een  stier  of  beer  met  iemand,  die  zoo  zacht- 
s  als  mijnheer  Mell,  kon  verbinden,  zou  ik  zeggen  dat  hij  op 
iddag,  toen  het  oproer  op  het  ergst  was,  naar  zulk  een  onge- 
er  geleek,  door  duizend  honden  omsmg«ld.  Ik  herinner  mij 
bij  zijn  gloeiend  hoofd,  door  zijne  beenderige  hand  ondersteund, 
boek  op  zijn  lessenaar  gebogen  hield,  om  wanhopig  met  zijn 
!  werk  voort  te  gaan,  onder  een  rumoer,  waarvan  de  voorzitter 
luis  der  Gemeenten  duizelig  zou  zijn  geworden.  Jongens,  die 
wisselen  met  elkander  speelden,  vlogen  tusschen  hunne  plaat- 
en  weder,  Er  waren  lachende  jongens,  zingende  jongens,  pra- 
gens,  schreeuwende  jongens,  sommigen  scharrelden  met  hunne 
uderen  dwarrelden  om  hem  heen,  grijnsden  hem  aan,  trokken 
,  aapten  hem  achter  zijn  rug  en  voor  zijne  oogen  na;  zijne 
zijne  laarzen,  zijn  rok,  zijne  moeder  —  alles  waarmede  zij 
medelijden  behoorden  te  hebben,  was  het  voorwerp  van  hun 

!"  riep  mijnheer  Mell,  plotseling  opstaande  en  met  het  boek  op 


t 


1 


So  DAVID  COPPERFIELD. 

Steerforth's  plaats  was  aan  het  andere  eiad  der  lange  schoolzaal.  Hij 
stood  met  de  handen  in  de  zakken  tegen  den  muur  te  leirnen,  en  toen 
mijnheer  Mell  hem  aanzag,  keek  hij  dezen  aan  en  kneep  zijn  monddlcht 
alsof  hij  floot. 

iStilte,  jonge  heer  Steerforth!"  zeide  mijnheer  Mell.  —  »Houduielf 
stil,"  antwoordde  Steerforth,  rood  wordende.  iTegen  wien  spreekt 
gij  f"  — » Ga  zitten !"  zeide  mijnheer  Mell.— i  Ga  zelf  zitten,"  antwoordde 
Steerforth,  >  en  doe  uwe  dingen." 

Er  ontstond  een  zacht  gelach,  en  eenigen  klapten  in  de  handen;  maar 
mijnheer  Mell  zag  zoo  bleek,  dat  er  terstond  weder  stilte  kwam,  en  een 
jongen,  die  achter  hem  opgeslopen  was,  om  wederom  zijne  moeder  na 
te  apen,  veranderde  van  gedachten  en  hield  zich  alsof  zijne  pen  vennaakt 
moest  worden. 

»A!s  gij  denkt,  Steerforth,"  zeide  mijnheer  Mell,  »  dat  iknietbekend 
ben  met  den  invloed,  dien  gij  hier  op  iedereen  ktint  uitoefenen"  —  hij 
legde  zijne  hand,  zonder  te  bedenken  wat  hij  deed  {geloof  ik),  op  mijn 
hoofd ;  •  of  dat  ik  niet  heb  opgemerkt  hoe  gij  zoo  even  de  anderen  hebt 
opgestookt  om  mij  op  allerlei  wijzen  te  beleedigen ,  bedriegt  gij  u 
zeer."  —  ilk  geef  mij  in  helgeheeldemoeite  niet  om  over  utedenlren," 
antwoordde  Steerforth  koelljes;  »en  dus  heb  ik  mij  niet  bedrogen."  — 
»En  wanneer  gij  van  uw  invloed  als  gunsteling  gebmik  maakt,"  ver- 
volgde  mijnheer  Mell,  met  bevende  lippen,  »omeen  fatsoenlijk  mante- 
beleedigen . . ."  —  lEen  wat?  — Waar  IS  hij  f"  zeide  Steerforth. 

Hier  riep  iemand:  iSchaam  u,  Steerforth!  Dat  is  te  erg!"  Het  was 
Traddles,  wien  mijnheer  Mell  terstond  uit  het  veld  sloeg  door  hem  te 
bevelen  zijn  mond  t&houden, 

lOm  iemand  te  beleedigen,  die  geen  gelukkig  leven  heefV,  jonge  heer, 
en  die  u  nooit  het  minste  heeft  misdaan.  terwijl  gij  oud  en  wijs  genoeg 
zijt  om  te  begrijpen,  hoeveel  redenen  er  zijn  om  hem  niet  te  beleedigen, 
handelt  gij  laag  en  verachtelijk.  Gij  kimt  au  gaan  zitten  of  blijven  staan, 
gelijk  het  u  belieft,  jonge  heer.  Ga  voort,  Copperfield."  —  iWacht 
een  beetje,  kleine  Copperfield,"  zeide  Steerforth,  de  zaal  door  naar  ons 
toe  komende,  >Ik  heb  u,  voor  eens  enaltijd,  wat  te  zeggen,  mijnheer 
hfcll.  Als  gij  de  vrijheid  neemt  om  mij  laagofverachtehjk,  ofietsvaa 
dien  aard  te  noemen,  zijt  gij  een  onbeschofte  bedelaar,"  Gij  zijt  altijd 
een  bedelaar,  dat  weet  ge  wel ;  maar  als  gij  dat  doet,  zijt  gij  een  onbe- 
schofle  bedelaar, 

Het  is  mi;  niet  duidelijk  of  hij  mijnheer  Mell  wilde  slaan,  dan  of  mijn- 
heer Mell  hem  wilde  slaan,  zelfs  niet  of  een  van  beiden  wel  zulk  een 
voomemen  had.  Ik  zag  eene  strakheid  over  de  geheele  school  komen, 
alsof  alien  in  steen  veranderd  waren,  en  vond  mijnheer  Creakle  midden 
onder  ons  staan,  met  Tungay  naast  hem,  terwijl  mevrouw  Creakle  en  de 
jonge  jnffrouw  voor  de  deur  naar  binnen  stonden  te  kijken  alsof  zij  ver- 
schnkt  en  angstig  waren.  Mijnheer  Mell  bleef,  met  de  ellebogen  op  zijn 
Icssenaar  en  het  gezicht  in  de  handen,  eene  korte  poos  doodstil  Eitten. 

iMijnheer  Mell,"  zdde  mijnheer  Creakle,  hem  bij  den  arm  grijpende; 
en  zijn  fluisteren  was  nu  zoo  veistaanbaar,  dat  Tungay  hetonnoodig 


MIJNHERR  MBLL   VCRLAAT  SAI,EM  HOUSE.  8l 

achtte  rijne  woorden  te  herhalcn ; »  gij  hebt  u  zelven  nict  vergeten,  hoop 
ik?"  —  iNeen,  mijnheer,"  antwoordde  mijnheer  Mell,  nu  zijn  gezicht 
toonende  en  zijn  lioofd  schuddende,  tenrijl  hij  bevende  van  ontroering 
in  djne  handen  wreef.  iNeen,  mijnheer,  neen.  Ik  heb  wel  om  mij  zelven 
ged&cht  Ik  —  neen,  mijnheer  Creakle,  ik  heb  mij  zelven  niet  vergeten. 
Ik  —  ik  heb  wel  om  mij  zelven  gedacht,  mijnheer.  Ik  —  ikhad  welkim- 
nen  wenschcn,  dat  gij  wat  vroeger  om  mij  gedacht  hadt,  mijnheer.  Dat — 
dat  zoo  vriendelijker  gcweest  zijn,  mijnheer,  en  billijker,  mijnheer.  Het 
ion  mij  lets  bespaard  hebben." 

Mijnheer  Crcakle,  die  mijnheer  Mell  strak  aanzag,  legde  zijnehaodop 
Tnngay's  schoudcr,  staple  op  eene  bank  dichtbij  en  zette  zich  op  den 
ten^aar.  Nadat  hij  mijnheer  Mell,  die  nog  djn  hoofd  schudde  en  in  zijne 
handen  wreef,  en  nog  eveneens  beefde  van  ontroering,  nog  eens  strak 
bad  aangeden,  keerde  mijnheer  Creakle  sich  naar  Steerforth  en  zeide: 
>  No,  mijnheer,  daar  hij  zich  niet  verwaardigt  om  het  mij  te  zeggen  — 
wat  er  is  gebeurd  i" 

Steerforth  scheen  die  vraag  lie&t  niet  te  willen  beantwoorden,  zag  zijn 
tegenstandd  met  gramstorigc  minachting  aan  en  zweeg.  Ik  kon,  dit  her- 
inner  ik  mij,  zells  op  dat  oogenblik  niet  nalaten  te  denken,  welkeen  edel 
Toorkomen  hij  toch  had,  en  hoe  laag  en  nietig  mijnheer  Mell  er  bij  hem 
ntiag. 

iWat  meende  hij  dan  met  van  gunstelingen  tesprckeni"  zeide  Steer- 
forth cindelijk.  —  iGunstelingen  i"  herhaalde  mijnheer  Creakle,  terwijl 
de  aderen  van  zijn  voorhoofd  snel  opzwollen.  >  Wie  heeft  er  van  gmiste- 
liiigen  gcsproken  f" —  »Dat  hceft  hij  gedaan,"antwoordde  Steerforth.— 
tbi  wat  hebt  gij  daarmede  gemeend,  mijnheer  ?"  vroeg  mijnheer  Crea- 
kle, lichtoomignaar  zijn  secondantomkeerende.  —  >Ik  meende,  mijn- 
heer Creakle,"  antwoordde  hij  met  eene  zachte  stem,  >gelijk  ik  ook 
uide,  dat  bet  geen  leerline  paste  van  zijn  invloed  als  gnnstelin^  gebniik 
te  maken  om  mij  te  vemederen."  —  »Omutevernederen?"  zeide  mijn- 
heer Creakle.  >Wel  mijn  hemell  Maar  laat  ik  u  eens  mogen  vragcn, 
mqnbeer,  wie  ge  dan  ook  wezen  moogt,"  en  bier  sloeg  hij  zijnc  armen, 
met  rotdng  en  al,kniiaelings  over  zijne  borst,  en  trok  zijne  wenkbrauwen 
loo  dicht  tc  zamen,  dat  zijne  kleine  oogen  daaronder  nauwelijks  i^eer 
achjlbaar  waren,  >ofgijjals|;ij  van  gunstelingen  spreekt,  mij  wel  gepas- 
len  ecrbied  betoont  ?  Mij,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Creakle,  een^ups 
mat  zija  hoofd  naar  hem  uitvallende  en  het  weder  terugtrekkende,  *  het 
hoo&J  van  deze  inrichting  en  uw  patroon  ?"  —  i  Het  was  niet  verstandig 
vaa  mij  gedaan,  mijnheer,  dat  wil  ik  wel  bekennen,"  zeide  mijnheer  McIL 
■en  ik  zou  het  ook  niet  gedaan  bebben,  ab  ik  bedaard  was  geblevcn.'' 
Hier  viel  Steerforth  er  op  in. 


aEn  toen  zeide  hi},  dat  ik  laag  was,  en  dat  tk  verachtelijk  was,  en  toen 
heb  ik  ham  gezegd,  dat  bij  een  bedelaar  was.  Als  ik  bedaard  was  geble- 
«^  aoa  ik  hem  misschien  gcen  bedelaar  hebben  genoemd.  Maar  dat 


heb.  ik  gedaan,  en  ik  ben  bc^id  om  er  de  gevolgen  van  af  te  wachten." 

Zondcr  miMfhtiin  te  bedenken,  of  er  wel  gevolgen  van  te  wachten 

won,  geroelde  ik  bij  dit  manhaftige  gezegde  een  gloed  in  mijn  bin| 

SAVm   COFFEKnXLD.  L  '6 


8a  DAVID  COPPBRFIELD. 

nenste.  Het  maakte  ook  indnik  op  de  jongens,  want  er  kwam  bewegic 
en  gemompcl  onder  hen,  hoewel  niemand  een  woord  sprak. 

»Het  verwondert  mij,  Steerforth  —  hoewel  uwe  rondboretigheid  u  t( 
«er  stiekt,"  zeide  mijnheer  Crcaklc,  »zeer  tot  eer  strekt  —  het  verwoi 
dert  mij,  Steerforth,  moet  ik  zeggen,  dat  gij  zulk  eene  benaming  hel 
ktmnen  geven  aan  iemand,  die  op  Salem  House  geemployeerd  en  ges 
larieerd  is." 

Steerforth  lachte  schamper. 

iDat  is  geen  antwoord  op  tnijngezegde,jongcheer,"  zeide  inijnhe< 
Creakle.  »Ik  verwacht  een  ander  antwoord  van  u,  Steerforth." 
W  Indien  mijnheer  Mell  er  te  voren  in  raijne  oogen  nietig  had  uitgeziei 
bij  den  manhaftigen  knaap  vergeleken,  onmogelijk zou ik kunnen zegge 
faoe  nietig  mijnheer  Creakle  er  nti  uitzag. 

>Laat  hij  het  maar  ontkennen,"  zeide  Steerforth.  —  »Ontkennendi 
hij  een  bedelaar  is,  Steerforth  ]"  riep  mijnheer  Creakle  uit.  » Wei,  waa 
loopt  hij  dan  bedelen  f "  —  »Als  hi;  geen  bedelaar  is,  is  eene  nabestaand 
ran  hem  toch  eene  bedeiaarster,"  zeide  Steeriorth.  »Datiseveneens, 

Hij  keek  naar  mij,  en  de  hand  van  mijnheer  Mell  klopte  mij  zacht  o 
den  schouder.  Ik  zag  naar  hem  op,  met  een  gloed  in  mijn  gezicht  e 
wroeging  in  het  hart ;  maar  de  oogen  van  mijnheer  Mell  waren  op  Steei 
forth  gevestigd.  Hij  bleef  mij  vriendelijk  op  den  schouder  kloppen,  maa 
zag  naar  hem. 

>Daar  gij  verwacht,  datik  mij  rechtvaardigen  zal,  mijnheer  Creakle, 
zeide  Steerforth,  len  zeggen  watikmeen  —  heb  ik  niets  anders  te  zeg 
gen,  dan  dat  zijne  moeder  in  een  armhuisje  van  aalmoezen  leeft." 

Mijnheer  Mell  bleefhem  nog  aanzicn  en  mij  vriendelijk  op  den  schot 
der  kloppen,  en  zeide,  als  ik  het  recht  verstond,  fluisterend  bij  zich  zelven 
»Ja,  dat  dacht  ik  wel" 

Mijnheer  Creakle  keerde  zich  met  een  donker,  gefronst  voorhoofc 
en  met  stijve,  gemaakte  beleefdheid  naar  zijn  secondant, 

»  Gij  hoort  wat  die  jonge  hecr  zegt,  mijnheer  Mell.  Wees  zoo  goed,  al 
het  u  belieft,  om  hem  voor  dc  geheele  verzamelde  school  te  recht  t 
wijzen."  —  »Hij  behoeft  niette  recht  gewezenteworden,  mijnheer:  h: 
heA  gelijk,"  antwoordde  mijnheer  Mell,  te  midden  eenerdoodsche  stiltt 
>Wathijgezegdheeftisdewaarheid," — »  Wees  dan  zoo  goed  om  open 
lijk  te  verklaren,  als  het  u  belieft,"  zeide  mijnheer  Creakle,  terwijl  hij  ziji 
hoofd  op  zijde  hieid  en  zijne  oogen  door  de  school  lietrondgaan,>o 
dit  ooit  vOOr  dit  oogenblik  tot  mijne  kennis  is  gekomen."  —  »Ik  geloo 
niet  onmiddellijk,"  was  het  antwoord.  —  »Gij  weet  immers  wel  vai 
neen,"  zeide  mijnheer  Creakle, » Weet  gij  dat  niet,  man f"  —  >Ikmeei] 
dat  gij  mijne  wereldsche  omstandigheden  nooit  voor  zeer  ^unstig  heb 
gehouden,"  antwoordde  de  secondant.  »Gij  weet  hoe  ik  hter  geplaats 
ben  en  altijd  ben  geweest."  —  » Ik  meen,  ab  gij  daarvan  spreekt,"  zddi 
»ijnheer  Creakle,  terwijl  zijne  aderen  dikker  dan  ooit  opzwollen,  »da 
gij  op  eene  geheel  verkeerde  plaats  zijt  geweest,  en  dit  voor  eene  arm 
school  hebt  aangezien.  Mijnheer  Mell,  wij  zullen  scheiden,  als  het  u  be 
liefl.  Hoc  eer  hoe  beter."  —  »  Nooit  betcr  dan  nu  terstond,"  antwoorddi 


ER  WORDEN  BEZOEKEN  VOOR   MIJ   AANGEKONDIGD.  8^ 


mijnheer  Mell,  opstaande.  —  »Juist,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Crea- 
kle.  —  >Ik  neem  afscheid  van  u,  mijnheer  Creakle,  en  van  u  alien,"  zeide 
mijnheer  Mell,  in  het  vertrek  rondziende  en  mij  wederom  zacht  op  den 
schouder  kloppende.  >  James  Steerforth,  de  beste  wensch,  dien  ik  u  laten 
kan,  is,  dat  gij  u  eens  moogt  schamen  over  hetgeen  gij  vandaag  gedaan 
hcbt.  Voor  het  tegenwoordige  wilde  ik  u  liever  alle  andere  dingen  zien, 
dan  een  vriend  van  mij  of  van  iemand  in  wien  ik  belang  stel." 

Nogmaals  legde  hij  zijne  band  op  mijn  schouder;  en  toen  zijne  fluit  en 
cenige  boeken  uit  zijn  lessenaar  nemende  en  den  sleutel  voor  zijn  op- 
volger  daarin  latende  steken,  ging  hij,  met  zijn  eigendom  onder  den  arm, 
de  school  uit.  Mijnheer  CreaSkle  hield  daarop,  met  behulp  van  Tungay, 
eene  aanspraak,  waarin  hij  Steerforth  bedankte,  dat  hij  (hoewel  mis- 
schien  met  al  te  veel  vuur)  de  eer  en  het  fatsoen  van  Salem  House  had 
gehandhaafd ;  en  besloot  met  Steerforth  de  hand  te  geven,  waarop  wij 
driemaal  hoezee  riepen  —  ik  wist  niet  recht  waarvoor,  maar  onderstelde, 
dat  het  ter  eere  van  Steerforth  was,  waarop  ik  ookhard  medeschreeuwde, 
hoewel  ik  mij  lang  niet  vroolijk  gevoelde.  Daamagaf  mijnheer  Creakle 
Tommy  Traddles  een  pak  slaag,  omdat  deze  er  zich  op  liet  betrappen, 
dat  hij  over  het  vertrek  van  mijnheer  Mell  huilde,  in  plaats  van  mede 
hoezee  te  roepen ;  en  vervolgens  ging  hij  terug  naar  zijne  sofa  of  zijn  bed, 
of  van  waar  hij  ook  gekomen  was. 

Wij  bleven  nu  alleen  aan  ons  zelven  overgelaten  en  keken  elkander, 
dit  herinner  ik  mij,  zeer  verslagen  aan.  Wat  mij  zelven  betrof,  ik  ont- 
waarde  zooveel  berouw  en  zelfverwijt  over  het  gebeurde,  dat  ik  niet  in 
staat  zou  geweest  zijn  om  mijne  tranen  te  weerhouden,  als  ik  niet  had 
gevreesd,  dat  Steerforth,  die  mijdikwijlsaanzag,hetonvriendschappelijk 
—  of  ik  moest,  ons  verschil  in  jaren  en  het  gevoel,  dat  ik  hem  toedroeg, 
in  aanmerking  nemende,  liever  oneerbiedig  zeggen  —  zou  vinden,  als 
ik  toonde  dat  ik  bedroefd  was.  Hij  was  zeer  boos  op  Traddles  en  zeide 
blij  te  zijn,  dat  deze  een  pak  had  gekregen. 

De  arme  Traddles,  die  het  tijdperk,  waarin  hij  met  zijn  hoofd  op  de 
tafel  lag,  reeds  te  boven  was,  en  zijn  hart  volgens  gewoonte  lucht  gaf  met 
geraamten  te  teekenen,  zeide  dat  hij  er  niet  om  gaf.  Mijnheer  Mell  was 
mishandeld. 

iWie  heeft  hem  dan  mishandeld,  gij  sentimenteele  jonge  juffrouw  ?" 
zeide  Steerforth.  —  >  Wei,  dat  hebt  gij  gedaan,"  antwoordde  Traddles.  — 
» Wat  heb  ik  dan  gedaan  ?"  zeide  Steerforth.  —  >  Wat  gij  gedaan  hebt?" 
liet  Traddles  hierop  volgen.  >Zijn  gevoel  gekwetst  en  hem  zijne  betrek- 
king  doen  verliezen."  —  >Zijn  gevoel!"  herhaalde  Steerforth  met  min- 
achting.  >Zijn  gevoel  zal  dat  wel  spoedig  te  boven  komen,  durf  ik 
verzekeren.  Zijn  gevoel  *":  niet  zoo  teer  als  het  uwe,  jonge  juffrouw  Trad- 
dles. Wat  zijne  betrekking  s.^  i  lat  —  het  was  ook  eene  heerlijke  betrek- 
king,  niet  waar?  —  denkt  ge  daa.  dat  ik  niet  naar  huis  zal  schrijven,  en 
zorgen  dat  hij  wat  geld  krijgt?" 

Wij  vonden  dit  voomemen  zeer  ed.  van  Steerforth,  wiens  moeder 
eene  schatrijke  weduwe  was  en,  naar  men  ide,  bijna  alles  deed  waarom 
hij  haar  maar  vroeg.  Wij  waren  alien  blijd  Traddles  zoo  den  mond 


DATtD  COPPERFIBLD. 


gesnoerd  werd,  en  verhieven  Steerforth  tot  aan  de  wolken ;  vooral  toen 
bij  ons  zeide  (waartoe  hij  zich  nog  verwaardigde)  dat  hij,  wat  hij  gedaan 
had,  alleen  voor  ons  en  om  onientwil  had  gedaan,  en  ona  eene  gToote 
weldaad  had  bewezen  door  dit  te  docn,  zonder  zich  zelven  eenigszim 
teoDtzien. 

Maar  ik  moet  zeggen  dat,  toen  ik  dien  avond  in  het  donker  weder 
eenc  vcrtelling  vervolgde,  de  oude  fluit  van  mijnheer  Mell  mij  meer  dan 
eens  treurig  in  de  oorcn  scheen  te  klinken;  en  dat  ik,  toen  Steerforth 
eindelijk  genoeg  had  gehoord  en  ik  op  mijn  kussen  lag,  mij  verbeeMde, 
dat  ik  haar  ergens  klagend  hoorde  spelen,  en  diep  bedroefd  was, 

Ik  vergat  hem  echter  spoedig  in  de  opgetogene  beschouwing  van 
Steerforth,  die  als  vrijwilliger,  met  het  grootste  gemak  en  zonder  bock 
(hij  scheen  alles  van  buiten  te  kennen),  eenige  van  zijne  lessen  waamani, 
tot  er  een  nieuwe  meestei  gevonden  werd.  Deze  nieuwe  mecster  kwam 
van  dene  Latijnsche  school ;  en  eer  hij  zijn  post  aanvaardde,  at  hij  Hiis 
bij  mijnheer  Creakle  aan  tafel,  om  met  Steerforth  kennts  te  maken.  Steer- 
forth was  zeer  wel  over  hem  tevreden,  en  zeide  dat  hij  eenBramwas. 
Zonder  recht  te  b^rijpen  welken  rang  van  geleerdheid  daaimede  werd 
aangeduid,  kreeg  ik  hierdoor  zeer  veel  eerbied  voor  den  nienwen  mees- 
ter,  en  twijfelde  ik  volstrekt  niet  aan  zijne  buitengemeene  kundighcden; 
hoewel  hij  nooit  zooveel  werk  van  mij  maakte  —  niet  dat  ik  iets  te  be- 
dmden  had  —  als  mijnheer  Mell  had  gedaan. 

Er  had  in  dit  halfjaar  nog  maar  66ne  gebeurtenis  buiten  het  eewone 
schooUeven  plaats,  die  zulk  een  indnik  op  mij  maakte,  dat  zij  mi]  nog  in 
het  geheugen  blijft  Dit  doet  zij  echter  om  vde  redenen. 

Op  een  namtddag,  toen  degeheele  school  in  de  war  was,  en  mijnheer 
Creiutle  duchtig  om  zich  been  sloeg,  kwam  Tnngay  binnen  en  riep  met 
zijne  gewone  forsche  stem:  >Bezoek  voorCopperfield]" 

Eenige  woorden  werden  tuBschen  hem  en  mijnheer  Creakle  gewisscld, 
om  te  zeggen  wie  de  bezoekers  waren  en  te  vragen  in  welke  kamer  zij 
moesten  gelatenworden;entoenwerdmij,  die  volgensgewoontebijdit 
bericht  was  opgestaan  en  suf  was  van  verbaiing,  gezegd,  dat  ik  de  ach- 
tertrap  moest  afgaan  en  een  schoon  boordje  omdoen,  eer  ik  mij  naar  de 
eetzaal  begaf.  Ik  gchoorzaamde  deze  bevelen,  onder  znlk  een  opi«er  in 
miJD  kinderlijk  gemocd  als  ik  nog  nooit  te  voren  had  gevoeld;  en  toen 
ik  aan  de  deur  dcr  eetzaal  kwam  en  de  gedachte  mij  te  binnen  schoot, 
dat  het  mijne  moeder  kon  zijn  —  ik  had  tot  dusverre  alleen  om  mijnheer 
Murdstone  of  zijne  zuster  gedacht  —  trok  ik  mijne  hand  vsn  de  kmk 
terug,  en  bleef  staan  om  eens  uit  te  snikken  eer  ik  binnenging. 

Jb  het  cerst  zag  ik  niemasd ;  maar  toen  ik  eene  drukking  tegen  de  dear 
voelde,  keek  ik  davombeen;  en  daar  zag  ik,  tot  mijne  vertwzing,  baas 
Feggotty  en  Ham,  die  tegen  mij  stonden  te  bnigen,  alsof  zij  mij  met 
hunne  hoofden  wilden  stooten  en  elkander  tegm  den  mmr  duwdon.  Ik 
kOD  niet  nalaten  te  lachen^  maar  het  was  vcel  meer  van  blijdacbap,  dat 
ik  ben  zi^,  dan  over  de  vertooning,  die  zij  raaaktm.  Wij  gaven  elumder 
■eer  hartdijk  dekai)d,eniklBchte<aUchte,'totikiB^zakdoekBioeft 
oidialen  en  mijne  oogen  afvegeo. 


IK  STEL  HSN  AAN  STBRRFORTH  VOOR.  8$ 


Baas  Peggotty  (die,  geUjk  ik  mij  herinner,  staande  dit  bezoek  geene 
«nkele  maal  zijn  mond  dicht  deed)  toonde  zich  zeer  bewogen  toen  hij 
mij  dit  zag  doen,  en  stiet  Ham  aan  om  iets  tegen  mij  te  zeggen. 

>Wees  maar  vroolijkjonge  heer  David!"  zeide  Ham  op  zijne  omioo- 
zel  vriendelijke  manier.  >Wel,  wat  zijt  ge  groot  geworden !"  —  >Benik 
groot  geworden?''  zeide  ik,  mijne  oogen  afdrogende.  Ik  schreide  om 
l^eene  bijzondere  reden,  zooveel  ik  weet;  maar  hoe  het  dan  ook  kwam^ 
ik  moest  er  van  schreien,  dat  ik  oude  vrienden  zag.  —  i  Groot  geworden, 
jonge  heer  David  ?"  zeide  Ham.  >  Of  hij  groot  geworden  is  I"  —  >  Of  hij 
groot  geworden  is!"  herhaalde  baas  Peggotty. 

Ik  ging  weder  aan  het  lachen,  omdat  zij  tegen  elkander  lachten,  en 
toen  lachten  wij  alle  drie  tot  ik  gevaar  liep  om  weder  te  gaan  huilen. 

>Weet  gij  ook  hoe  mama  vaart,  mijnheer  Peggotty?"  zeide  ik.  >£n 
hoe  mijne  Ueve,  lieve  oude  Peggotty  het  maakt  ?"  —  »Opperbest,"  ant- 
woordde  baas  Peggotty.  —  >  En  kleine  Emily  en  juflfrouw  Gmpmidge  ?" — 
•Opperbest,"  zeide  baas  Peggotty. 

£r  volgde  eene  poos  van  stilte.  Om  daaraan  een  eind  te  maken,  haalde 
baas  Peggotty  twee  reusachtige  kreeften,  eene  vervaarlijk  groote  krab, 
en  een  grooten  zeildoekschen  zak  met  gamalen  te  voorschijn,  en  stapelde 
ze  in  Ham's  armen  op  elkander. 

»  Wij  wisten  wel,"  zeide  baas  Peggotty,  >  dat  gij  gaame  wat  hartigs  bij 
aw  eten  hadt  toen  gij  bij  ons  waart,  en  daarom  hebben  wij  de  vrijheid 
genomen.  Vrouw  Gummidge  heeft  ze  gekookt.  J  a,"  zeide  baas  Peggotty, 
dit  bij  dit  onderwerp  scheen  te  blijven  omdat  hij  geen  ander  hadi,  »ik 
verzeker  u,  vrouw  Gummidge  heeft  ze  gekookt." 

Ik  bedankte  hem  wel ;  en  daarop  vervolgde  baas  Peggotty,  naar  Ham 
kijkende,  die  schaapachtig  over  de  schaaldieren  stond  te  glimlachen, 
zonder  eenige  poging  te  doen  om  hem  te  helpen : 

»  Wij  komen,  ziet  ge,  met  wind  en  tij  in  ons  voordeel,  met  een  van  onze 
Yarmouther  loggers  naar  Gravesend.  Mijne  zuster  had  mij  geschre- 
ven  hoe  die  plaats  hier  heette,  en  ook  geschreven,  dat  ik,  als  ik  toevallig 
naar  Gravesend  kwam,  eens  naar  jonge  heer  David  moest  gaan  vragen, 
en  hare  groetenis  doen,  en  hem  gezondheid  wenschen,  en  zeggen,  dat  de 
fiunilie  het  opperbest  maakte.  Kleine  Emily,  ziet  ge,  zal  aan  mijne  zuster 
schrijven  als  ik  terugkom,  dat  ik  u  gezien  heb,  en  dat  gij  het  ook  opper- 
best maakt,  en  zoo  zuUen  wij  er  een  mallemolen  van  maken." 

Ik  was  genoodzaakt  eene  poos  na  te  denken,  eer  ik  begreep  wat  baas 
Peggotty  met  deze  figuurlijke  uitdrukking  meende,  waarmede  hij  wilde 
aanduiden,  dat  hij  aldus  alle  belan^tellenden  over  en  weder  berichtzou 
hebben  bezor^d.  Toen  bedankte  ik  hem  hartelijk,  en  zeide,  met  de  be- 
wustheiddat  ik  daarbij  bloosde,  dat  ik  geloofde  dat  kleine  Emily  ook 
wel  veranderd  zou  zijn,  sedert  wij  te  zamen  op  het  strand  schelpen  en 
keisteentjes  plachten  op  te  rapen. 

»Zij  wordt  al  haast  een  volwassen  meisje,  dat  doet  ze,"  antwoordde 
baas  Peggotty.  i  Vraag  het  hem  maar." 

Hij  meende  Ham,  wiens  gezicht  over  den  zak  met  gamalen  van  ver- 
genoegdheid  scheen  te  stralen,  terwijl  hij  toestemmend  knikte. 


86  DAVID  COPPERFIELD. 

>  Zulk  een  gezichtje ! "  zeide  baas  Peggot^,  wiens  eigen  gezicht  daarbi; 
een  elans  kreeg.  —  »En  zoo  geleerd  I"  zeide  Ham.  —  »En  haar  schrij? 
ven !  zeide  baas  Peggotty,  »  Wei,  het  is  zoo  zwart  als  git,  en  zoo  groot, 
dat  gij  het  in  de  verte  kunt  lezen," 

Het  was  waarlijk  een  genot,  te  zien  welk  een  geestdrift  baas  Peggottj' 
vervulde  als  hij  aan  zijne  kleine  gunstelinge  dacht.  Hij  staat  wederom 
v06r  mij,  terwijl  van  zijn  grofenruighariggezichteenebljjdeliefde  en 
trotschheid  afstralen,  voor  welker  beschrijving  ik  geene  woorden  kan 
vinden.  Zijne  heldere  oogen  vlammen  enflikkeren,  alsofhunnediepte 
door  iets  schitterend  holders  in  beweging  werd  gebracht.  Zijne  breede 
borst  zwoegt  van  innig  genoegen.  Zijne  forsche  handen  klemmen  zich 
eamen  in  den  crnst  van  zijn  gevoel ;  en  om  nadruk  aan  zijne  woorden  te 
geven,  zwaait  bij  een  recbterarm,  die  in  de  oogen  van  een  dwergje  getijk 
ik  ben,  naar  een  smids  moker  gelijkt. 

Ham  geraakte  evenzeer  in  vuur  als  hij.  Ik  geloof  zeker,  dat  zij  nog, 
veel  meer  van  haar  zouden  gezegd  hebben,  als  zij  niet  verlegen  waren 
geworden  door  het  onvenvacht  binnenkomen  van  Steerforth,  die  toen 
hij  mij  in  een  hoek  met  twee  vreemdelingen  zag  staan  spreken,  het, 
liedje,  dat  hij  zong,  afbrak,  en  zeide:  >Ik  wist  niet,  dat  gij  hier  waait, 
kleine  Copperfield !"  (want  het  was  de  kamer  niet  waar  zulke  bezoekers 
gewoonlijk  werden  ontvangen),  waarop  hij  ons  voorbijstapte  om  weder 
been  te  gaan. 

Ik  ben  niet  zeker  of  het  uit  trotschheid  op  zulk  een  vriend  ats  Steer- 
forth  was,  of  uit  vetlangen  omhem  te  verklaren  hoe  bet  kwam,  dat  ik 
zulke  vrienden  als  baas  Peggotty  had,  dat  ik  hem,  toen  hij  beenging, 
tenigriep ;  maar  ik  zeide  zeer  bescheiden  —  goede  Hemel,  hoe  komt 
alles  mij  zoo  lang  naderhand  weder  te  binnen !  — 

>  Ga  niet  heen,  Steerforth,  als  het  U  belieft.  Dit  zijn  twee  Yarmouther 
visschers — zeer  goede,  brave  lieden  —  die  nabestaanden  zijn  van  mtine- 
oppasster,  en  van  Gravesend  zijn  gekomen  om  mij  te  zien."  —  >Zoo, 
loo!"  zeide  Steerforth,  terugkomende,  »Dan  verheugthetmij  hen  ook 
ecDS  te  zien.  Hoe  vaart  ge  beiden  f" 

Hij  had  eene  ongedwongenheid  in  zijne  manieren  —  zijn  toon  was 
vrooUjk  en  luchtig,  maar  zonder  iets  aanmatigends  te  hebben  —  die  ik 
nog  geloof,  dat  zekere  toovermacht  uitoefende.  Ik  geloof  nog,  dat  hij 
door  zijne  houding,  zijne  levendigheid,  zijne  welluidende  stem,  zijn  wel- 
besneden  gezicht  en  welgemaakte  gesialte,  en  misschien  ook  wel  door 
zekereaangeboreneaantrekkingskracht(dieikdenk,datweinigmenschen 
bezitlen)  iets  betooverend  innemends  had,  waarvoor  het  eene  zeer  na- 
tuurlijke  zwakheid  was  te  zwichten,  en  die  weinig  menschen  konden  we- 
derstaan.  Ik  kon  niet  nalaten  te  zien  hoe  zij  met  hem  ingenomen  waren, 
en  hoe  zij  in  een  oogenblik  htm  hart  voor  hem  schenen  te  openen. 

_»Gij  moet  bet  Ihuis  laten  weten,  als  het  u  belieft,  mijnheer  Peggotty," 
zeide  ik,  lals  die  brief  geschreven  wordt,  dat  mijnheer  Steerforth  heel 
goed  voor  mij  is,  en  dat  ik  niet  weet  hoc  ik  het  hier  zonder  hem  zou  stel- 
Icn."  -—  iM^gheid!"  zeide  Steerforth  lachende.  »Zoo  iets  moet  gij 
hem  niet  wijs  maken."  —  >£n  als  mijnheer  Steerforth  ooitnaai Nor- 


MUN  KERSTE  VACAHTIE  KOMT  IN   B&T  VBRSCHIBT.  87 

folk  of  Suffolk  komt,  mijohecr  Peggotty,"zeideik,  tterwijlikdaar 
ben,kuntgijeropaan,  datik  hem  naar  Yarmouth  zalbren^en,alsliij 
maar  wil  medcgaan,  om  uw  huis  te  zien.  Gij  hebt  nog  nooit  zutk  een 
aardig  huis  gczien,  Steerforth.  Het  is  van  een  scheepje  gemaakt !"  — 
•  Van  een  scheepje  gemaakt?"  ieide  Steerforth.  iDanis  het  rechleen 
huis  voor  zulk  een  degelijk  zeeman."  —  >  Dat  is  het  ook,  mijoheer,  dat  is 
het  ook,"  zeide  Ham  grinoikeod.  iGij  hebt  wel  gelijk,  jonge  heer.  Die 
jonge  heer  heeft  wel  gelijk,  jonge  heer  David.  Een  degelijk  zeeman !  Ha, 
ha  I  Dat  is  hij  ook,  degelijk." 

Baas  Feggotty  was  niet  minder  in  zijn  schik  dan  zijn  neef,  hoewel  zijne 
bescheidenheid  hem  verbood  een  persoonlijk  compliment  zoo  luid- 
tnchtig  toe  te  juichen. 

»We!,  jonge  heer,"  zeide  hij,  buigende  en  giggelende,  terwijl  hij  tc  ge- 
lijk de  slippen  zijner  das  in  zijne  borst  stopte.  >Ik  dank  u  wel,  jonge  heer. 
Ik  doe  op  mijne  manier  mijn  best,  jonge  heer."  —  iDe  beste  kan  niet 
beter  doen,  baas  Peggotty,"  zeide  Steerforth.  Hij  had  zijn  naam  reeds 
opgevangen.  —  >Ik  wil  er  wel  voor  instaan,  datgij  datzelfook  doet, 
jonge  heer,"  «ide  baas  Peggotty,  ilk  dank  u  wel,  jonge  heer.  Ik  ben  u 
wel  verplichl  voor  uwe  guile  ontvangst,  Ik  ben  wat  grof,  jonge  heer, 
maar  ik  ben  goed  —  ten  mioste,  ik  hoop,  dat  ik  goed  ben,  moet  ge  be- 
grijpen.  Aan  mijn  huis  is  niet  veel  te  zien,  jonge  heer,  maar  het  is  hartelijk 
tot  uw  dienst,  als  gij  het  eens  met  jongen  heer  David  wilt  komen  zien.  De 
ben  een  echte  s!ak,  dat  ben  ik,"  zeide  baas  Peggotty,  waarmede  hij 
nienidc,  dat  hij  zoo  traag  was  om  heen  te  gaan,  want  na  ieder  van  zijne 
i^ebrokene  gezegden  had  hij  willen  gaan  en  was  hij  telkens  weer  terug- 
jekomen ; » maar  nu  wcnsch  ik  u  toch  allebei  geiondheid  eo  welzijn," 

Ham  herhaalde  dezen  wensch  en  wij  namen  zeer  hartelijk  a^cheid 
ran  elkander.  Ik  kwam  dien  avond  in  verzoeking  om  Steerforth  van  de 
Ikvc  Emily  te  vertellen,  maar  ik  was  te  schroomvallig  om  haar  naam  te 
noemen  en  te  bang,  dat  hij  mij  zou  uitlachen.  Het  heugt  mij  nog,  dat  ik 
er  veel  en  met  zekere  onrust  aan  dacht,  dat  baas  Peggotty  gezegd  had, 
dat  zij  haast  een  volwassen  meisje  werd ;  doch  eindeUjk  begreep  ilt,  dat 
dlt  maar  gekheid  was, 

Wij  brachten  de  kreeften,  de  krab  en  de  gamalen  onof^emerkt  naar 
onze  kamer  en  hidden  dien  avond  een  groot  souper.  Doch  voor  Traddles 
liep  dit  niet  goed  af.  Hij  was  te  veel  een  on^eluksvogel  om  gelijk  iemand 
anders  een  souper  tc  boven  te  komen.  Hij  werd  des  nachts  ziek  —  erg 
liek  was  hij  —  van  de  krab;  en  nadat  hij  drankjes  en  pillen  had  moeten 
ilikken  —  genoeg,  zeide  Demple,  wiens  vader  een  dokter  was,  om  het 
gestel  van  een  paard  te  ondermijnen  —  krceg  hij  nog  een  [)ak  slaag  en 
zes  hoofdstukken  uit  het  Grieksche  Testament,  omdat  hij  niet  wilde 
bckennen. 

Het  overige  van  het  halfjaar  is  in  mijn  geheugen  een  warhoop  van  de 
dagelijksche  ellende  van  ons  leven ;  van  het  afhemen  van  den  zomer  en 
het  naderen  van  den  winter;  van  de  koude  ochtenden  wanneer  de  klok 
ons  uit  het  bed  luidde,  en  de  kilheid  der  donkere  avonden  wanneer  zij 
ons  weder  naar  bed  luidde:  van  de  schoolzaal  des  avonds,  flauw  ver 


88  DAVID  COPPERFIELD. 


licht  en  tamelijk  warm,  en  des  morgens,  wanneer  zij  niets  anders  was  dan 
eene  groote  bibber-machine;  van  de  afwisseling  tusschen  gekookt  en  ge- 
braden  ossenen  schapenvleesch;  van  kleiachtige  boterhammen,  geha- 
vende  lesboeken,  gebarsten  leien^  met  tranen  gevlekte  schrijfboeken, 
afstraffingen  met  rotting  en  liniaal,  haarsnijden^regenachtige  zondagen, 
vettige  poddingen,  en  een  vuile  atmospheer  van  inkt,  die  alles  omringde. 

Ik  herinner  mij  echter  nog  wel,  hoe  het  verwijderde  denkbeeld  der 
vacantie,  nadat  het  een  ontzaglijken  tijd  lang  een  stilstaand  plekje  had 
geschenen,  naar  ons  toe  begon  te  komen  en  al  grooter  en  grooter  te 
worden.  Hoe  wij  van  het  tellen  der  maaden  tot  het  tellen  der  weken  en 
toen  tot  het  tellen  der  dagen  kwamen:  en  hoe  ik  toen  begon  te  vreezen, 
dat  men  niet  om  mij  zou  schrijven,  en  noe  ik,  toen  ik  van  Steerforth  ver- 
nam,  dat  men  om  mij  geschreven  had  en  ik  zeker  naar  huis  zou  gaan, 
een  duister  voorgevoel  had,  dat  ik  voor  dien  tijd  nog  mijn  been  zou  bre- 
ken.  Hoe  de  dag  van  vertrek  van  plaats  verwisselde,  eerst  van  over  veer- 
tien  daag  naar  aanstaande  week,  daarop  naar  deze  week,  overmorgen, 
morgen,  vandaag,  van  avond  -  -  toen  ik  in  de  diligence  naar  Yarmouth 
zat  en  naar  huis  reed. 

Ik  deed  menig  afgebroken  slaapje in  de  diligence  naar  Yarmouth, 
en  had  dan  menigen  verwarden  droom  van  al  die  dingen.  Maar  als  ik 
tusschenbeide  wakker  werd,  zag  ik  buiten  het  portier  niet  de  speelplaats 
van  Salem  House,  en  hoorde  ul  niet  hoe  mijnheer  Creakle  Traddles  af- 
roste,  maar  hoe  de  koetsier  zijne  paarden  aanzweepte. 


vm. 

MIJNB  VACANTIEDAGEN.  VOORAL  SEN  VSRGENOEGDE  NAMIDDAG. 

Toen  wij  voor  den  dageraad  de  herberg  bereikten  waar  de  diligence 
oi)hield,  welke  niet  de  herberg  was  waar  de  knecht  woonde,  die  zoo 
vriendelijk  voor  mij  was  geweest,  bracht  men  mij  naar  een  net  slaapka- 
mertje,  waar  op  de  deur  het  woord  iDolfijn"  was  geschilderd.  Ik  weet 
wel  dat  ik  zeer  koud  was,  in  weerwil  van  de  heete  thee,  die  men  mij  be- 
neden  voor  een  groot  vuur  te  drinken  had  gegeven,  en  zeer  blijde 
dat  ik  in  bed  kon  kruipen,  de  dekens  om  mijn  hals  instoppen  en  gaan 
slapen. 

Barkis,  de  vrachtrijder,  zou  mij  des  morgens  om  negen  uur  komen 
halen.  Ik  stond  om  acht  uur  op,  nog  een  weingje  zwaar  in  hoofd,  omdat 
ik  zoo  kort  had  geslapen,  en  was  voor  den  bepaalden  tijd  voor  hem  ge- 
reed.  Hij  ontving  mij  eveneens  alsof  het  geene  vijf  minuten  geleden 
was,  dat  wij  elkander  voor  het  laatst  hadden  gezien,  en  ik  maar  even  het 
logement  was  binnenge^aan  om  een  zesstuiversstuk  tewisselen,  ofiets 
van  dien  aard.  Zoodra  ik  en  mijne  kist  in  de  kar  waren  en  de  voerman 
gezeten  was,  stapte  het  luie  paard  in  zijn  gewonen  tred  voort 

»Gij  zieter  heel  goed  uit,  mijnheer  Barus,"  zeide  ik,  denkende,  dat  hij 
<lit  gaame  zou  hooren. 


BARKIS  WACBT  OP   AMTWOORD.  89 

Btrlds  wreef  zijne  wang  met  den  opsl^  zijncr  mouw,  en  keek  vervol- 
gaa  luar  zijne  mouw,  alsof  hij  verwaditte  er  tets  van  zijn  bios  op  te  zullen 
Yinden,  maar  gaf  geeo  ander  blijk,  dat  hij  mijn  compliment  gehoord  had. 

ilk  beb  uwe  boodschap  gedaan,  mijnheei  Barkis,"  zeide  ik.  >Ik  heb 
aaa  Peggotty  gcscbreven !"  —  »Zoo!"  zeide  Barkis. 

Barkis  scheen  knorrig  te  zijn  en  imtwoordde  zeer  stroef. 

>Was  dat  niet  goed,  mijnheer  Barkis?"  zeide  ik,  na  eene  poos  aarze- 
Jens.  —  iWelncen,"  antwoordde  Barkis. —  >De  boodschap  niet?"  — 
>De  boodschap  was  misschien  wel  goed,"  zeide  Barkis,  *maar  daarbij 
is  bet  geblevcn." 

Daar  ik  niet  begreep  wat  hij  meende,  herhaalde  ik  vragend :  >  Daarbij 
geUeven.  mijnheer  Barkis?"  —  >Niets  van  ttekomen,"  antwoordde  hij, 
mij  zijdelinfp  aanziende.  »Geen  antwoord,"  —  » Was  er  dan  antwoord 
seinicbt,  mijnheer  Barkis?"  zeide  ik,  mijneoogenwijdopenende;  want 
bet  was  een  nieuw  licht,  dat  nu  voor  mij  opging.  —  *  Als  een  man  zegt 
dat  hij  klaar  is,"  zeide  Barkis,  wederom  tangzaam  zijn  hoofd  omdraaiendie 
om  mij  aan  te  den,  >is  dat  zooveel  gezegd  als  dat  die  man  antwoord 
wicht."  —  »  Welnu,  mijnheer  Barkis  ?"  —  »Wchiu,"  antwoordde  Barkis, 
zqne  oc^en  weder  op  de  ooren  van  zijn  paard  vcstigcnde:  >die  man 
wacht  nog  altijd  op  antwoord,"  —  (Hebtgijhaar  zoo  gezegd,  mijnheer 
Bvkis^'  —  >Ne-een,"bromde  Barkis,  er  over  peinzende.  ilkhadgecn 
but  om  baar  dat  te  zeggen.  Ik  heb  nooit  zes  woorden  met  baar  gesproken. 
Ik  tal  baar  dat  niet  gaan  leggen."  —  >  Zoudt  ge  gaame  willen,  dat  ik 
hetdeed,  mijnheer  Barkis  ?"vraegiktwijfelend.  —  >Gij  zoudt  baar  wel 
DK^^en  zeggen,  als  ge  wilt,"  antwoordde  Barkis,  nogmaals  langzaam 
naar  mij  omkijkende,  >  dat  Barkis  antwoord  wacht.  Zeg  eens  —  hoe  is  de 
Mam!"  —  iHaar  naam?"  —  »Ja!"  zeide  Barkis  knikkende.  —  »Peg- 
jotty."  —  *Doopnaam?"  zeide  Barkis.  —  iNeen,  datis  haardoopnaam 
met,"  antwoordde  ilt,  »Haar  doopnaam  is  Clara."  —  iZoo  waarlijk!" 
zeide  Barkis. 

Hij  scheen  in  deze  omstandigbeidstoftotgewichtigeoverdenkingen 
te  yinden,  en  zat  ccnigcn  tijd  tc  peinzen  en  tc  fluiten. 

»  Wel,"  zeide  hij  eindelijk.  *  Gij  zegt :  >  Feggottv,  Barkis  wacht  op  ant- 
woord." Zij  zegt  misschien:  >Antwoord,  waaropr"  Gij  zegt:  >Op  wat  ik 
n  gezegd  beb."  >Wat  is  dat?"  zegt  zij.  iBarkis  is  klaar,"  zegt  gij. 

Deze  bnitengemeen  schrandere  vinding  vergezelde  Barkis  met  een 
eUeboogstoot,  die  mij  een  steek  in  de  zijde  deed  krijgen.  Daarna  zat  hi} 
op  zijne  gewone  manier  over  zijn  paard  te  hangen  en  roerde  bet  onder- 
weip  niet  weder  aan,  behalve  dat  bij  een  half  uur  later  een  stukkrijtuit 
zijn  zak  haalde  en  tegen  een  binnenwand  van  de  karscbreef:  iCIara 
Peggotty"  —  blijkbaar  om  zijn  geheugen  te  hulp  te  komen. 

Ach,  welk  een  vreemd  gevoel  was  het,  naar  huis  te  gaan  terwijl  bet 
geen  dnda  meci  voor  mij  was,  en  te  ondervinden  hoc  alles  wat  ik  zag  mij 
■an  het  gelukkige  oude  moedeilijke  huis  herinnerde,  dat  naar  een  droom 
gele^  dien  ik  nooit  weder  kon  droomen !  De  dagen  toen  mijne  moe- 
3er,  ik  en  Peggotty  alles  in  alles  voor  elkander  waren  en  er  niemand 
ons  kvam,  reien  onderweg  zoo  treurig  voor  mij  op,  dat  ik  niet 


zeker  ben  of  ik  wel  blijde  was,  dat  ik  naar  huia  gtng  —  met  zeker  ben  of 
ik  niet  liever  had  willen  wcgblijven  en  in  Steerforth's  gezelschap  het 
ouderlijke  huis  vergeten.  Maar  ik  was  onderweg,  en  spoedig  was  ik  bij 
ons  huis,  waar  de  kale  oude  olmen  hunne  vele  handen  in  de  gure  winter- 
Iticht  stonden  te  wringen,  en  de  overblij&elen  der  oude  kraaiennesteD 
bij  stukken  door  den  wind  werden  weggevoerd. 

De  voerman  zette  mijn  koffer  bij  het  tuinhek  neer  en  verliet  mij.  Ik 
ging  het  pad  naar  hub  op,  tenvijj  ik  naar  de  vensters  keek  en  bij  iederen 
voetstap  vreesde  het  dreigende  gezichl  van  mijnheer  Murdstone  of  zijne 
zuster  voor  een  daarvan  naar  mij  te  zien  turen.  Er  veitoonde  zich  echter 
geen  geiicht ;  en  toen  ik  aan  het  huis  was  gekomen,  wetende  hoe  ik  voor 
den  donker  zonder  aankloppen  de  deur  kon  openen,  ging  ik  met  zachte, 
beschroomde  schreden  naar  binnen. 

God  weet  hoe  kinderUjk  de  herinnering  mag  geweest  zijn,  die  door  de 
stem  mijner  moeder  bij  mij  werd  opgewekt,  zoodra  ik  een  voet  in  bet 
voorhuis  zette.  Ik  hoorde  haar  xacbt  emgen.  Ik  denk  dat  ik,  toen  ik  nog 
maar  een  kind  was,  in  hare  armen  moest  hebben  gelegen  en  haai  zoo 
voor  mij  hooren  zingen.  De  wijs  was  nieuw  voor  mij,  en  toch  zoo  oud, 
dat  zij  mijn  hart  op  eens  lot  overloopens  toe  vol  deed  worden,  gehjk  een 
oud  vriend,  na  lange  afwezigheid  teruggekomen. 

Uit  den  mijmerenden  toon,  waarmede  mijne  moeder  haar  gezangneu- 
riede,  bcgreep  ik  dat  zij  alleen  was.  En  ik  sloop  zachtjes  de  kamer  bm- 
nen.  Zij  zat  bij  het  vuur  een  wichtje  zoogende,  welks  mollig  handje  zij 
met  hare  hand  tegen  haar  hals  drukte.  Hare  neergeslagene  oogen  staar- 
den  in  het  gezichtje,  en  zij  zat  voor  dit  wichtje  te  zingen.  Ik  had  in  zoo- 
verre  gehjk,  dat  zij  geen  ander  gezelschap  had. 

Ik  sprak  haar  aan,  en  zij  sprong  verschrikt  op  en  gaf  een  gil.  Maar  toen 
zij  mij  zag,  noemde  zij  mij  haar  heve  David,  haar  kind  I  en  mij  halver- 
wege  de  kamer  te  gemoet  komende,  knielde  zij  op  den  grond  en  kuste 
mij,  en  legde  mijn  noofd  tegen  hare  borst,  naast  het  wichtje,  dat  zich 
daaraan  verschool,  en  bracht  zijn  handje  aan  mijne  lippen. 

Ik  wensch,  dat  ik  gestorven  ware.  Ik  wensch,  dat  ik  toen  gestorven 
ware,  met  dat  gevoel  in  het  hart  I  Dan  zou  ik  raeer  geschikt  voor  dot 
bemel  zijn  geweest,  dan  ik  sedert  ooit  geweest  ben. 

iHij  is  uw  broertje!"  zeide  mijne  moeder,  mij  liefkoozende.  »David, 
mijn  heve  jongen !  Mijn  arm  kind !"  Toen  kuste  zij  mij  nog  ecns  en  nog 
eens,  en  sloeg  haar  arm  om  mijn  hals.  Dit  deed  zij  jtiist  toen  Peggotty 
kwam  binnenstuiven,  en  zich  bij  ons  op  den  grond  neersmakte,  en  zich 
een  kwartier  lang  aanstelde  alsof  zij  dol  was. 

Het  bleek,  dat  men  mij  nog  niet  verwacht  had,  daar  de  voerman  veel 
vroeger  danop  zijn  gewonen  tijd  was  gekomen.  Het  bleek  ook,  dat  mijn- 
heer Murdstone  en  zijne  zuster  in  de  buurt  een  bezoek  waren  gaan  afleg- 
gen  en  niet  voor  des  avonds  zouden  terugkomen.  Dit  had  ik  nooit  dur- 
ven  hopen.  Ik  had  het  niet  mogelijk  durven  achten,  dat  wij  nog  eens  on- 
gestoord  met  ons  drieen  bij  elkander  zouden  zijn;  en  voor  dat  oogenblik 
was  het  mij  alsof  de  oude  tijd  was  teruggekomen. 
,    Wij  aten  daar  in  de  kamer  met  elkander.  Peggotty  wildeachtcrdetafel 


k 


IflJN  MOEDER,  PEGGOTTY   EN  IK.  91 


Uijven  staan  om  ons  te  bedienen,  maar  mijne  moeder  wilde  dit  niet  toe* 
kten  en  deed  haar  bij  ons  plaats  nemen.  Ik  had  mijn  eigen  bord  van 
Toorheen,  met  een  bruin  oorlogschip  met  voile  zeilenerop,datPeggotty 
al  den  tijd,  dien  ik  weg  was  geweest,  als  een  schat  had  bewaard,  en  voor 
geen  honderd  ]K)nd,  zeide  zij,  had  willen  zien  breken.  Ik  had  mijn  eigen 
ood  kroesje^  met  David  er  op,  en  mijn  eigen  oud  vorkje  en  mesje,  dat 
niet  wilde  snijden. 
Terwijl  wij  aan  tafel  zaten,  achtte  ik  het  eene  gunstige  gelegenheid  om 
.   Peggotty  van  Barkis  te  vertellen,  maar  eer  ik  nog  gedaan  had,  begon  zij 
I  telachen  en  sloeg  haar  voorschoot  over  haar  gezicht. 
1     >Peggotty  zeide  mijne  moeder.  iWat  scheelt  u  ?" 
•    P^otty  lachte  slechts  des  te  harder,  en  hield  haar  voorschoot,  toen 
miJDe  moeder  het  wilde  wegtrekken,  stijf  over  haar  gezicht  vast,  zoodat 
zij  daar  zat  alsof  zij  haar  hoofd  in  een  zak  had. 

>Wat  doct  gij  toch,  malle  meid  ?"  zeide  mijne  moeder  lachende.  — « 

»Och,  die  gekke  vent !"  riep  Peggotty  uit.  iHij  wil  met  mij  trouwen."  — 

)Dat  zou  een  heel  goed  huwelijk  voor  u  wezen ;  zou  het  niet  ?"  zeido 

mqnc  moeder.  —  >  Och,  dat  weet  ik  niet,"  antwoordde  Peggotty.  >  Spreek 

I  er  maar  niet  van.  Ik  zou  hem  niet  willen  hebben  al  was  hij  van  goud  ge- 

I  maakt.  Ik  wil  niemand  hebben."  —  >  Waarom  zegt  gijhem  dat  dan  niet, 

I  vonderlijk  schepsel?"  zeide  mijne  moeder.  —  >Hem  dat  zeggen?"  ant* 

f  woordde  Peggotty,  uit  haar  voorschoot  uitkijkende.  >  Hij  heeft  er  mij  nog 

Booit  een  woord  van  gesproken.  Hij  is  wel  wijzer.  Als  hij  het  hart  been 

om  mij  zoo  iets  te  zeggen,  zou  ik  hem  een  slag  in  zijn  gezicht  geven." 

Haar  eigen  gezicht  was  zoo  rood  als  ik  het  ooit  gezien  had,  of  als  ooit 
een  gezicht  wezen  kon,  denk  ik ;  maar  zij  bedekte  het  eenige  malen  weder 
TOOT  een  oogenblik  met  haar  voorschoot,  kreeg  dan  eene  geweldigQ 
hfhbui,  en  na  twee  of  drie  van  die  vlagen  ging  zij  weder  aan  het  eten. 

Ik  merkte  op,  dat  mijne  moeder,  hoewel  zij  glimlachte,  als  Peggotty 
baar  aanzag,  emstiger  en  meer  nadenkend  werd.  Ik  had  terstond  gezien, 
dat  zij  veranderd  was.  Haar  gezichtje  was  nog  zeerbevalHg,  maar  het 
stond  zorgelijk,  en  scheen  al  te  fijn  en  teer  te  zijn ;  en  hare  vingers  waren 
100  dun  en  wit,  dat  zij  mij  voorkwamen  bijna  doorschijnend  te  wezen. 
Maar  de  verandering,  die  ik  nu  bedoel,  kwam  nog  bovendien  daarbij : 
z^'  scheen  nu  angstig  en  onthutst  te  zijn.  Eindelijk  zeide  zij,  hare  hand 
Mstrekkende  en  ze  vriendelijk  op  die  barer  oude  dienares  leggende : 

iPcggotty,  lieve,  gij  zult  toch  niet  gaan  trouwen  ?" —  »Ik,  mevrouw?" 
antwoordde  Peggotty,  verwonderd  starende.  >Wel  Heere,  neen!"  — 
iNog  zoo  gauw  niet  ?"  zeide  mijne  moeder,  bijna  smeekende. — >  Nooit !" 
ncp  Peggotty  uit. 
Mijne  moeder  vatte  haar  bij  de  hand  en  zeide : 
>Verlaat  mij  niet,  Peggotty.  Blijf  bij  mij.  Het  zal  misschien  niet  voor 
kng  meer  zijn.  Wat  zou  ik  zonder  u  beginnen!"  —  >  U  verlaten,  mijn 
liartjc !"  riep  Peggotty.  *  Voor  de  geheele  wereld  niet.  Wel,  wie  heeft  dat 
in  nw  onnoozel  hoofdje  gebracht  ?"  —  Want  Peggotty  was  vanouds  af 
gewooD  om  somtijds  tegen  mijne  moeder  te  spreken  alsof  zij  een  kleiu 
^was. 


92  DAVID  COPPERFIBLD. 


Do€h  mijne  moeder  gaf  geen  antwoord)  behalve  om  haar  le  bedanken,  ^ 
en  toen  ging  Peggotty  op  haar  trant  voort 

ilk  u  verlaten  ?  Wei  ja^  dat  zie  ik  mij  zelve  al  doen,  dunkt  mij,  Peg-  - 
gotty  van  u  wegloopen  ?  Ik  zou  er  haar  wel  eens  op  willen  betrappen! 
Neen,  neen^  neen,"  zeide  Peggotty,  haar  hoofd  schuddende  en  hare  i 
armen  over  elkander  slaande.  >Zij  niet,  mijn  liefje.  Niet  dat  ergeene  ^ 
katten  zijn,  die  wel  blij  zouden  wezen  als  zij  het  deed ;  maar  zij  zuUeii  - 
niet  blij  gemaakt  worden.  Zij  zullen  gesard  worden.  Ik  zal  bij  u  blijven  i 
tot  ik  een  knorrig  en  lastig  oud  wijf  ben.  En  als  ik  te  dooi,  en  te  blind  en  ^ 
te  veel  van  den  tand  ben  om  ergens  meer  toe  te  kunnen  dienen,  zel6  niet  - 
om  beknord  te  worden,  dan  zal  ik  naar  mijn  David  gaan  en  hem  vragen  ^ 
om  mij  op  te  nemen."  —  i£n  Peggotty,"  zeide  ik,  >ik  zal  blij  zijn  als  ik  ~ 
u  zie,  en  u  eene  welkomst  geven  als  eene  koningin."  —  »God  zegene  uw  , 
lief  hartje !"  riep  Peggotty  uit.  >Ik  weet  wel,  dat  ge  dat  zult !"  En  zij  kustc  r:, 
mij  reeds  bij  voorraad,  tot  dankbare  erkentenis  van  mijne  gastvrijheid. 
Daama  bedekte  zij  haar  hoofd  weder  met  haar  voorschoot,  en  ging  nog 
eens  over  Barkis  zitten  lachen.  Daama  nam  zij  het  wichtje  uit  de  wieg  < 
en  suste  het.  Daama  ruimde  zij  de  tafelaf,  en  kwam  zij  weder  binnen  -- 
met  eene  andere  muts  op,  en  met  haar  naaidoosje,  haar  ellemaatje  en  -- 
haar  eindje  waskaars,  alles  juist  eveneens  als  te  voren.  ^ 

Wij  zaten  om  het  vuur  genoeglijk  te  praten.  Ik  vertelde  welk  een  hard  ^ 
meester  mijnheer  Creakle  was,  en  zij  beklaagden  mij  zeer.  Ik  vertekk  '^i 
welk  een  knappe  jongen  Steerforth  was  en  hoe  hij  mij  begunstigde,  en  Peg-  -^ 
gott^  zeide,  dat  zij  wel  twintig  mijlen  ver  zou  willen  loopen  om  hemeeu  — 
te  zien.  Ik  nam  het  kleine  kindje  in  mijne  armen  toen  het  wakker  was  — 
en  liefkoosde  het.  Toen  het  weder  sliep,  kroop  ik  dichtbij  mijne  moeder, 
volgens  mijne  oude  gewoonte,  nu  zoo  lang  afgebroken,  en  zat  met  mipe 
armen  om  haar  middel  en  mijn  roode  wang  tegen  haar  schouder,  en 
voelde  weder  hare  zachte  haren  over  mij  zweven  —  gelijk  de  vleugelen 
van  een  engel,  placht  ik  te  denken ;  dit  herinner  ik  mij  nog  wel  —  en 
was  waarlijk  volmaakt  gelukkig. 

Terwijl  ik  zoo  zat  in  het  vuuf  te  staren,  en  schilderijQ'esin  de  gloeiende 
kolen  zag,  begon  ik  bijna  te  gelooven,  dat  ik  nooit  weg  was  geweest; 
dat  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  ook  zulkeschilderijenwaren, 
en  verdwijnen  zouden  als  het  vuur  af  brandde,  en  er  in  al  wat  ik  heria- 
nerdeniets  wezenlijks  was,  behalve  mijne  moeder,  Peggotty  en  ik. 

Peggotty  zat  zoo  lang  zij  zien  kon  aan  eene  kous  te  stoppen,  en  dan 
bleef  zij,  met  de  kous  als  een  handschoen  aan  de  linkerhand  en  de  naald  ^ 
in  hare  rechter  zitten  wachten,  gereed  om  weder  een  steek  te  doen  als  ^ 
het  vuur  eens  opvlamde.  Ik  kan  mij  niet  verbeelden  van  wie  die  kousen 
waren,  die  Peggotty  altijd  zat  te  stoppen,  of  waar  zulk  een  onuitputtelijke  ^ 
toevoer  van  kousen  om  te  stoppen  kan  vandaan  zijn  gekomen.  Van  t 
mijne  vroegste  kindsh^id  af,  schijnt  zij  altijd  aan  dat  soort  van  naalden-  ^ 
werk  bezig  te  zijn  geweest,  en  nooit  aan  eenig  ander. 

>Ik  verwonder  mij,"  zeide  Peggotty,  die  zich  somtijds  op  eens  over 
lets  zeer  onverwachts  kon  verwonderen,  >  waar  David's  oudtantetodi 
gebleven  is  ?"  —  >  Heere,  Peggotty !"  zeide  mijne  moeder,  uit  een  mijme- 1 


picGorry  txrwondbst  zicb  waar  uune  tantr  gkblevkn  is.    93 

a>d  ^epeins  ontwakende;  *wat  ktmt  getocbmalpratcDl"  —  iNeen, 
laar  ik  verwondcr  mij  cr  waarlijk  over,  mevrouw,"  zeidc  Feggotty.  — 
Hoe  kaa  n  zoo  iemand  in  het  hoofd  komeD  i"  zeide  miJDe  mocder. 
Hebe  gij  dan  nicnmnd  anders  in  dc  wereld  om  aan  te  denken }"  —  ilk 
cet  nict  hoehet  is,"2ntwoorddePcggotty,  tofhctmoetwezenomdat 
I  loodom  ben,  maar  ik  kan  maar  zoo  niet  kiezen,  welke  menschen  mij 
I  het  hoofd  moeten  komen.  Zij  komen  en  gaan,  of  komen  nict  en  gaan 
tet,  juist  zooals  zij  maar  wiUen.  Ik  ben  er  werkelijk  benieuwd  naar,  waar 
g  toch  gcblevcn  is."  —  iHoewonderlijkkuntgetochwezen,Peggottyl" 
tide  mijne  moeder.  >Men  zou  denken,  dat  ge  nog  eens  een  bezoek  van 
•ar  zoadt  willen  hebben."  —  »Heerc,  bewaar  ons!"  riep  Peggotty  uit. 
-  >  Welno,  praat  dan  niet  van  znlke  onpleizierige  dingen,  als  eene  goede 
Mid,"  zeide  mijne  moeder.  ijuflrouw  Betsey  zit  zeker  weder  in  haar 
ta^  aan  den  zeekant  opgesloten,  en  zai  daar  wel  blijven.  In  alien  ge- 
■De  is  het  niet  te  denken,  dat  zij  ons  ooit  weder  zallastigvallen."  — 
Necn!"  zeide  Peggotty  peinzende.  iNeen,  dat  is  zeker  geheelniette 
Icnken.  —  Het  zou  mij  verwonderco,  als  zij  sderE,  of  zij  David  wat  zou 
mlaXeni"  —  » Wei  goede  hemel  Peggotty,"  antwoordde  mijne  moeder, 
hoe  kmit  ge  tocfa  zoo  dwaas  zijn,  daar  ge  wel  weet  dat  zij  het  ze\b  kwa- 
gk  nam,  dat  de  arme  lieve  jongen  op  de  wereld  kwam."  — » Het  kon 
oisschicn  wel  zijn,  dat  lij  hem  dat  nu  wel  zou  willen  vergeven,"  zeide 
Peggotty,  half  bmnensmonds.  —  iWaarom  zou  zij  het  hem  nil  willen 
pogeven  f"  vroeg  mijne  moeder,  niet  zonder  scherphcid.  — » Nu  hij  een 
jToeTtje  heeft  Kekregen,  mcen  ik,"  zeide  Peggotty. 

l/Gjat  moeder  b^on  dadelijk  te  schrcicn  en  verwonderde  zich  hoe 
l^ggotty  zoo  iets  duride  zeggen. 

>Aliof  dat  arm,  onschuklig  kind  in  zijn  wiegje  u  of  iemand  anders 
loit  eenig  kwaad  hadt  gedaan,  gij  wangunsd^  schepsel !"  zeide  zij.  >  Gij 
nodt  veel  beter  doen  als  ge  maar  met  Barkis  den  voerman  gingt  trou- 
VOL.  Waarom  doet  git  dat  niet?"  —  iQczoujnfirouwMurdstonealte 
lilit  maken  als  ik  dat  deed,"  antwoordde  Peggotty. —  >Wateenleelijken 
laid  hebt  ge  toch,  Peggottyl"  zeide  mijne  moeder  daarop.  >Ge  zijt  zoo 
nngnnstig  op  juffrouw  Murdstone,  als  zulk  een  wonderlijk  schepsel 
Daar  wesen  kan.  Gij  zoudt  lelve  de  sleutels  willen  hebben  en  alles  iiit- 
^en,  denk  ik  i  Het  zou  mij  niet  verwonderen  als  dat  zoo  was.  Ed  gij 
net  toch,  dat  zij  het  uit  vriendelijkbeid  en  met  de  beste  inzichteo  doet. 
)at  weet  gij  heel  wel,  Peggotty." 

'Peggauj  mompelde  iets  van  ibeste  inzicbtcn,  die  de  drommel  mocht 
Mla^^  en  nog  iets,  dat  zij  van  die  beste  inzichten  al  meer  dan  geno^ 
mA. 

»Ik  weet  wel  wat  gij  meeot,  knorrepot,"  zeidc  mijne  moeder.  >Ik  be- 
rijp  B  volkomen,  P^got^.  (^j  weet  wel,  dat  ik  dat  doe,  en  het  verwoo- 
int  mij  dat  gi}  geenkleur  'knygl  als  vuur.  Doe  maar  €ia  ding  te  gelijk. 
Sb  bd  hebben  wij  het  over  juSrouv  MsrdBtone,  Peggotty,  en  op  dat 
ant  laat  ik  n  niet  los.  Hebt  gij  het  haar  niet  dikwijls  hooren  zeggen  i  Dc 
en  aaor  ham  gedachtsn  te  onnadenkend  en  te  —  te«"  —  vTemooi," 
cide  P^got^  ladrt.  —  iWelau,"  antwoordde  mijoc  nocder,  baU 


t)4  DAVID  COPPERnELD, 

lachende,  i  en  als  zij  mal  genoeg  is  om  zoo  te  zeggen  kan  ik  het  dan 
helpen?"  —  »Erisniemand,diedatzegt,"zeidePeggotty,- — iDatzou 
ik  waarlijk  ook  hopen,"  hervatte  mijne  moeder.  »Hebt  gij  haarniet  dik- 
Wijls  hooren  zeggen,  dat  zij  mij  om  die  reden  alle  moeite  wenscht  uit  te 
hc^en,  waarvoor  zij  denkt  dat  ik  nietberekend  ben,  en  waarvoor  ik  waar- 
lijk zelf  niet  weet  of  ik  wel  berekend  ben;  en  is  zij  niet  vroeg  en  laat  op, 
en  loopt  zij  niet  gedurig  been  en  weer  —  en  doet  zij  niet  allerlei  dingen, 
CD  kruipt  zij  niet  overal  in,  in  het  kotenhok  en  de  keukenkasten  en  ik 
Weet  niet  al  waar,  dat  toch  niet  heel  pleizierig  kan  zijn  —  en  wilt  gij  haar 
dan  verdacht  maken,  dat  zij  het  met  wel  met  mij  raeentf" —  »Ikwi! 
niemand  verdacht  maken,"  zeide  Peggotty,  — ■  »  Dat  doet  gij  wel,  Peg- 
gotty,"  antwoordde  mijne  moeder.  » Gij  doet  nooit  iets  anders,  behalre 
uw  werk.  Gij  zijt  altijd  aan  het  verdacht  maken  en  hebt  er  pleizier  in. 
En  als  gij  van  mijnheer  Murdstone's  goede  inztchten  spreekt..."  — 
iDaarvan  heb  ik  nooit  gesproken,"  zeide  Peggotty.  —  »Neen,"  ant- 
woordde mijne  moeder,  iinaar  ze  toch  verdacht  willen  maken.  Dal  is 
juist  wat  ik  u  zoo  even  gezegd  heb,  Dat  is  het  ergste  van  u.  Gij  wilt  altijd 
verdacht  maken.  Ik  heb  u  zooeven  gezegd,  dat  ik  ti  begreep,  en  nu  net 
ge  wel,  dat  ik  dat  doe.  Als  gij  van  mijnheer  Murdstone's  goede  inzichten 
spreekt  en  u  houdl  alsof  gij  ze  verdacht  (want  ik  geloof  niet,  dat  gij  dat 
in  uw  hart  werkelijk  doet,  Peggotty),  moet  ge  toch  evenzeer  overtiiigd 
Kijn  ab  ik,  hoe  goed  ze  zijn,  en  hoe  zij  hem  in  alles  besturen.  Als  hij  voor 
zeker  iemaod  hard  schijnt  te  zijn,  Peggotty  —  gij  begrijpt  wel,  en  David 
doet  dat  zeker  ook,  dat  ik  niet  iemand  bedoel,  die  hier  in  de  kamer  is  — 
is  dat  alles  omdat  hij  zich  overtuigd  houdt,  dat  dit  tot  zeker  jemands 
bestwil  zal  strekken.  Hij  heed  zeker  iemand  om  mijnentwil  lief,  en  doet 
alles  alleen  tot  zeker  iemands  bestiriL  Hij  is  beter  in  staat  om  daarover 
te  oordeekn  dan  ik;  want  ik  weet  heel  wel,  dat  ik  een  zwak,  onbedacht 
en  kinderachtig  schepseltje  ben,  en  dat  hij  een  emstig  denkend  man  van 
een  vast  karakter  is.  En  hij  geeft  zich,''  zeide  mijne  moeder,  terwijl  de 
tranen,  die  liefderijke  teerhartigheid  haarontlokte,  over  hare  wangen  rol- 
den,  »hij  geeft  zich  veel  moeite  met  mij;  en  ikbehoor hem zeerdankbaar 
te  zijn,  en  zelfs  in  mijne  gedachten  zeer  onderworpen  voor  hem;  en  als 
ik  dat  niet-  ben,  Peggotty,  laak  en  kwel  ik  er  mij  zelve  over,  en  twijfelik 
aan  mijneigen  hart,  en  weet  niet  wat  tebeginnen." 

Peggotty  zat  met  hare  kin  op  den  voet  der  kous  zwijgend  in  het  vuar 
te  staren. 

»Kom  aan,  Peggotty,"  zeide  mijne  moeder,  van  toon  veranderende, 
»latenwij  geen  ongenoegen  met  elkander  hebben,  want  dat  zou  ik  niet 
kunnen  dragen.  Gij  zijt  mijne  trouwe  vriendin,  dat  weet  ik,  als  ik  er  eene 
op  de  wereld  heb.  Als  ik  u  een  wonderlijk  schepsel  of  eene  lastige  meid  i 
noem,  of  iets  van  dien  aard,  Peggotty,  dan  meen  ik  maar,  dat  gij  mijne 
trouwe  vriendin  zijt,  en  altijd  zijt  geweest,  sedert  dien  avond  toen  mijn-  | 
heer  Copperfield  mij  hier  voor  het  eerst  thuis  bracht,  en  gij  mij  buiten 
het  hek  te  gemoet  kwaamt  loopen,"  ' 

Peggotty  draalde  niet  met  een  gunstig  antwoord,  en  bekrachtigde  het 
vriendschapsverdrag  door  mij  eens  hartelijk  te  omhelzen.  Ik  geloof,  dat 


HARTBLTfKB  OMTVANGST  DOOR  DE  MURDSTONE's.  95 

ik  Op  dien  tijd  wel  iets  van  den  waren  aard  van  dit  gesprek  begreep ; 
maar  thans  ben  ik  er  volkomen  zeker  van,  dat  de  goede  meid  er  alieen 
aanleiding  toe  had  gcgeven,  opdat  mijne  moeder  gelegenheid  zou  heb- 
ben  om  haar  hart  te  ontlastcn  door  die  uitboezeming,  waarmede  zij  het 
hadbesloten.  Haar  oogmerk  werd  volkomen  bereikt;  want  ik  herinner 
mij,  dat  mijne  moeder  het  overige  van  den  avond  meer  op  haar  gemak 
was,  CD  dat  Feggotty  minder  op  haar  lette. 

Toen  wij  thee  hadden  gedronken,  en  het  vuur  was  bijgelegd,  en  de 
kaarsen  gesnoten  waren,  las  ik  Feggotty,  ter  gedachtcnis  van  den  ouden 
tijd,  een  hoofdstuk  uil  het  krokodilienboek  voor.  Zij  haalde  dit  boek  uit 
haar  zaki  ik  weet  niet  of  zij  het  al  dien  lijd  daarin  had  bewaard.';  en 
daama  praatten  wij  over  Salem  House,  hetgeen  mij  weder  op  Steerforth 
bracht,  van  wien  ik  nooit  genoeg  kon  vertellen,  Wij  waren  zeer  verge- 
noegd ;  en  die  avond  —  de  laatste  van  zija  stam  en  bestemd  om  dat  boek- 
deel  van  mijn  leven  voor  attijd  te  sluiten  —  zal  mij  nooit  uil  het  geheugen 
g«an. 

Het  was  bijna  tien  uur,  eer  wij  een  rijtuig  hoorden.  Wij  stonden  alien 
op,  en  mijne  moeder  zeide  haastig,  dat  ik,  daarhet  zoolaatwa3,enmijn■ 
hee^  Murdstone  en  zijne  zuster  goedvonden,  dat  kinderen  vroeg  te  rust 
gingen,  misschien  maar  liever  naar  bed  moest  gaan.  Ik  gaf  haar  een  kus, 
en  ging  terstond  met  mijn  blaker  naar  boven,  eer  zij  binnenkwamen.  Het 
icheen  mijne  kinderlijke  verbeelding  toe,  dat  zij,  terwijl  ik  naar  de  slaap- 
kamer  ging  waar  ik  gevangen  had  gezeten,  een  kouden  tocht  in  huis 
medebrachten,  welke  het  oude  gevoel  van  vertrouwelijke  gemeenzaam- 
hdd  als  een  veertje  wegblies. 

Ik  was  niet  op  mijn  gemak  toen  ik  des  morgens  naar  beneden  moest 
gun  om  te  ontbijten,  daar  ik  mijnheer  Murdstone  seder t  den  dag,  waarop 
i  mijn  gedenkwaardig  misdrijf  had  gepleegd,  niet  weder  onder  de  oogen 
was  gekomen.  Het  moest  even  wel  geschieden,  en  ik  ging  naar  beneden  — 
nadat  ik  twee-  of  driemaal  halverwege  was  gekomen  en  op  de  teenen 
weder  naar  mijne  kamer  was  geslopen  —  en  trad  de  voorkamer  binnen. 
Hij  stond  voor  het  vuur,  met  zijn  rug  daar  naar  toe,  terwijl  juffrouw 
Murdstone  bezig  was  met  thee  te  zetten.  Hij  zag  mij  strak  aan  toen  ik 
binnenkwam,  maar  gaf  geen  blijk  van  herkenning. 

Na  een  oogenblik  van  verlegenheid,  ging  ik  naar  hem  toe  en  zeide : 
>Ik  verzoek  u  excuus,  mijnheer.  Ik  heb  veel  spijt  van  wat  ik  gedaan  heb, 
en  hoop,  dat  gij  het  mij  vergeven  zult." 
»  Het  verheugt  mij  te  hooren,  dat  het  u  spijt,  David,"  antwoordde  hij. 
De  hand,  die  hij  mij  gaf,  was  de  hand  die  ik  gebeten  had.  Ik  kon  niet 
nalaten  mijn  blik  een  oogenbhk  op  eene  roode  plek  op  die  hand  te  laten 
nisten;  maar  zij  was  zoo  rood  niet  als  ik  werd,  toen  ik  die  drcigende  uit- 
dnikking  van  zijn  gezicht  ontmoette. 

»Hoe  vaart  gij,  juffrouw?"  zeide  ik  tot  juffrouw  Murdstone.  —  lOch 
Heere!"  zuchtte  zij,  mij  het  theeschepje  in  plaats  van  hare  vingers  ge- 
Tende.  iHoelang  duurt  de  vacantief"  —  »Eene  maand^uf&ouw."  — 
1  Van  wanneer  af  gerekend  ?"  —  >  Van  vandaag  af,  juffrouw."  —  »  Zoo  1" 
zdde  ju&ouw  Murdstone,  >  Dan  is  er  haast  66n  dag  af." 


96  DAVID   COFPERFIBLD. 

Op  deze  vijs  hidd  zij  een  almanak  van  de  vacandcdagen,  en  elken 
morgen  telde  zij  erjuist  op  dezelfde  tnanicT,  ecu  dag  van  ai.  Zij  decddit 
met  sombere  neerslachtigheid  tot  zij  de  tien  bereikte,  maar  toeii  zij  in  de 
twee  djfers  was  gckomen  werd  zij  opgeniimder,  en  met  faet  verloop  van 
tijd  zcik  schertsend  vroolijk. 

Het  was  op  den  allereersten  dag,  dat  ik  bet  ongeluk  hadomhaar,Iioe- 
wel  zij  anders  niet  licht  schrikte,  ecn  geweldigen  schrik  op  bet  lijfte 
ja^en.  Ik  kwam  in  de  kamer,  waar  zij  en  mijne  moedei  zaten;  en  daar 
mijn  broertje  (dat  nog  maar  eenige  weken  oud  was)  op  mijn  moedera 
schoot  lag,  nam  ik  het  zeer  behoedzaam  in  mijne  annen.  Eensklaps  gaf 
juffrouw  Murdstone  zulk  een  gil,  dat  ik  het  bijna  had  laten  vallen. 

»Mijnc  licve  Jane!"  riep  mijne  moederuit.  —  > Gocde hemel, Claia, 
zict  gij  niet  ?"  gilde  ju&ouw  Murdstone.  — » Wat  zicn,  lieve  Jane  ?"  zeide 
mijne  moeder.  >Waarf"  —  iHij  heeft  het!"  riep  juffrouw  Murdstone. 
1  De  jongen  heeft  het  kind !" 

Zij  zakte  in  elkander  van  ontzetdng ;  maar  nchtte  zich  weder  op,  ota 
naar  mij  toe  te  schieten  en  het  mij  uit  de  annen  te  nemen.  Daarop  werd 
zij  flauw,  en  bleef  100  erg  ongesteld,  dat  men  verplicht  was  haar  morel- 
len-brandewijn  te  geven.  Toen  zij  weder  bekomen  was,  werd  mij  plechdg 
door  haar  verboden,  om  mijn  broertje  ooit,  onder  welk  voorwendsd 
ook,  wedcT  aan  te  raken;  en  mijne  arme  moeder,  die  ik  wel  zien  kon  dat 
dit  anders  wenschte,  gaf  gedwee  hare  toestemming  tot  ditverbod  door 
tezeggen;  »Gijzult  zondertwijfcl  wel  gelijkhebben,  lieve  Jane?" 

Een  andcrmaal,  toen  wij  weder  met  ons  drieSn  bij  elkander  waren, 
washetzelfde  dierbarewichtje,  het  was  mij  waarlijk  dierbaar,  om  dea  wil 
(wzer  moedei  —  de  onschuldige  oorzaak,  dat  ju&ouw  Murdstone  zich 
drift^  maakte,  Mijne  moeder,  die  het,  terwijl  het  op  haar  schoot  lag,  in 
de  oogjes  had  gekeken,  zeide:  > David,  kom  eens  bier!"  en  keek  toen 
naar  mijne  oogen. 

Ik  zag  juffrouw  Murdstone  hare  kraal^es  neerteggen. 

>Ik  moet  waarlijk  zeggen,"  zeide  mijne  moeder  zacht,  >  nj  gelijken 
piedes  op  elkander.  Ik  gelooE,  dat  het  de  mijne  zijn.  Ik  denk,  dat  zij 
mijne  kleur  hebbca.  Maar  zij  gelijken  verbazoid  op  elkander.  —  >  Waar- 
over  praat  gij  toch,  Clara?"  zeide  juffrouw  Murdstone.  —  it£jne  lieve 
Jane,"  stamelde  mijne  moedei,  eenigszins  onthutst  door  den  banchen 
toon  dezer  vraag,  >ik  vind,  dat  de  oogen  van  mijn  kleint}e  ea  die  van 
David  zoo  volmaakt  op  elkandei gelijken."  —  iClaral" zeide  jnCfronw 
Murdstone,  toomig  opstaande,  igij  kunt  toch  somtijds  eene  echte  sottia 
zijn."  —  >MaaT  lieve  Jaiie,"brachtmijnemoedeischroomvaUighierte- 
gen  in.  —  >£ene  cchte  zottin!"  heihaalde  jn&ouw  Hmdstone. ■  Wte 
andeis  zou  ooit  mijn  broederakmd  metnw  jongen  kunnenveTgelqkfln^ 
Zij  gelijken  geheel  niet  op  elkaai.  Zij  verschiUen  geheel  en  u  in  alle 
opzicbten.  Ik  hoop,  dat  zij  dat  altijd  znllen  blijven  doen.  Ik  wil  hicr  met 
langer  naar  ztilke  vergeHjlungeQ  dtten  luiateren.  Daannede  ging  zij  def- 
tig  heen  en  tr^k  de  deur  met  een  slag  achta  tich  toe. 

Kortom,  ik  was  geen  gmisteling  van  ju&ouw  h&irdtione.  Ik  waa  eigen- 
lijk  daar  geen  gunatelbig  van  iauml,  van  mij  ichsB  ook  aiet;  want  sq. 


IK   WORD  DOOR  DE  MURDSTONE's  VERSTAAN.  97 

die  mij  wel  mochten  lijden,  konden  dit  niet  toonen,  en  zij,  die  mij  niet 
moditen  lijden,  toonden  dit  zoo  duidelijk,  dat  ik  eene  dnikkende  be- 
wustheid  met  mij  omdroeg  van  er  altijd  even  stijf^  stom  en  lomp  uit 
te  zien. 

Ik  gevoelde,  dat  ik  hen  even  onrustig  maakte,  als  zij  mij  deden.  Als  ik 
in  de  kamer  kwam,  en  zij  met  elkander  zaten  te  praten,  en  mijne  moeder 
opgeniimd  scheen  te  zijn,  kwam  er,  zoodra  ik  binnen  was,  een  nevel  van 
angstvalligheid  over  haar  gelaat.  Als  mijnheer  Murdstone  in  zijn  beste 
hmneur  was,  bracht  ik  hem  er  uit  Als  juffrouw  Murdstone  in  haar  slechtste 
was,  versterkte  ik  haar  daarin.  Ik  had  verstand  genoeg  om  te  begrijpen, 
dat  mijne  moeder  altijd  het  slachtoffer  was ;  dat  zij  bang  was  om  tegen 
mij  te  spreken  of  mij  vriendelijk  te  bejegenen,  uit  angst,  dat  zij  hun  door 
de  manier,  waarop  zij  dit  deed,  eenigen  aanstoot  zou  geven,  en  dan 
naderhand  eene  les  krijgen ;  dat  zij  niet  alleen  onophoudelijk  bevreesd 
was,  dat  zij  zelve  iets  zou  misdoen,  maar  ook  dat  ik  lets  zou  misdoen,  en 
onrostig  op  hunne  blikken  lette  als  ik  mij  maar  bewoog.  Ik  besloot 
daarom  hun  zooveel  ik  maar  kon  uit  den  weg  te  blijven ;  en  menig  win- 
teruur  hoorde  ik  de  kerkklok  slaan^  terwijl  ik  in  mijne  barre  slaapkamer, 
in  mijn  jasje  gewikkeld,  in  een  boek  zat  te  turen. 

Des  avonds  ging  ik  somtijds  bij  Peggotty  in  de  keuken  zitten.  Daar 
was  ik  op  mijn  gemak  en  niet  bang  voor  mij  zelven.  Doch  geen  van  die 
twee  uitvluchten  werd  in  de  voorkamer  goedgekeurd.  De  plaagzucht, 
die  daar  heerschte,  maakte  aan  beiden  een  einde.  Ik  werd  nog  noodig 
geacht  om  mijne  arme  moeder  vastheid  te  doen  leeren,  en  daar  ik  dienen 
moest  om  haar  op  de  proef  te  stellen,  kon  men  niet  toelaten,  dat  ik  mij 
verwijderde. 

>  David,"  zeide  mijnheer  Murdstone  eens  na  den  maaltijd,  toen  ik 
Yolgens  gewoonte  de  kamer  wilde  uitgaan,  >hetspijtmij  temoetenop- 
merken^  dat  gij  stug  van  aard  zijt."  —  »Zoo  norsch  als  een  beer!"  zeide 
juflfrouw  Murdstone. 

Ik  bleef  staan  en  liet  het  hoofd  hangen. 

1  En  David,"  vervolgde  mijnheer  Murdstone,  >eenestugge,weerbar- 
stige  inborst  is  de  slechtste  die  iemand  kan  hebben."  —  >  En  die  jongen 
is  zoo  stug  en  weerbarstig  als  ik  ooit  iemand  gezien  heb,"  merkte  zijne 
zuster  aan.  >Mij  dunkt,  lieve  Clara,  dat  zelfs  gij  dit  moet  hebben  opge- 
merkt."  —  >Neem  mij  niet  kwalijk,  lieve  Jane,"  zeide  mijne  moeder, 
»maar  zijt  gij  er  wel  geheel  zeker  van  —  gij  zult  mij  toch  wel  verschoo- 
nen,  lieve  Jane,  —  dat  gij  David  goed  verstaat?" — » Ik  zou  mij  eenigszins 
voor  mij  zelven  schamen,  Clara,"  antwoordde  juflfrouw  Murdstone, »  als 
ik  dien  jongen,  of  welke  jongen  het  wezen  mocht,  niet  kon  verstaan.  Ik 
wil  mij  niet  voor  heel  schrander  uitgeven;  maar  ik  maak  toch  aanspraak 
op  gezond  verstand."  —  >  Zonder  twijfel,  lieve  Jane,"  antwoordde  mijne 
moeder,  igij  hebt  een  zeer  krachtig  verstand...."  —  »Och  Heere,  neen ! 
Zeg  dat  toch  niet,  Clara,"  viel  ju&ouw  Murdstone  er  gramstorig  op  in. 
—  »Maar  het  is  toch  zeker  zoo,"  hervatte  mijne  moeder,  »en  iedereen 
weet,  dat  het  zoo  is.  Ik  zelf  heb  er  op  vele  manieren  zooveel  nut  van  — 
behoorde  dat  ten  minste  te  hebben  —  dat  niemand  er  meer  van  over- 

DAVm  COPPBRFIBLD.   —  I.  *I 


98  DAVID  COPPERFIBLD. 

tulgd  kan  zijn  dan  ik;  en  daarom  spreek  ik  met  groote  angstvalligheid, 
lievc  Jane,  dat  vereeker  ik  u,"  —  » Wij  zuUen  dan  maar  zeggen,  dat  ik 
den  jongen  niet  versta,  Clara,"  antwoordde  juffrouw  Murdstone,  de 
kluisters  om  hare  polsen  wat  verschikkende,  »Wij  zullcn  het  er  dan,  als 
het  u  belieft,  maar  voor  houden,  dat  ik  hem  geheel  niet  versta.  Hij  is  mij 
veel  tc  gesloten.  Maar  misschien  zal  miJD  breeders  doorzicht  hem  toch 
tot  eenig  inzicht  in  zijn  karakter  kunnen  helpen.  En  ik  geloof,  dat  mijn 
broedcr  er  over  aan  het  spreken  was,  toen  wij  hem  —  niet  zeer  welge- 
manierd  —  in  de  rede  vielen."  —  »Ik  denk,  Clara,"  zeide  mijnheer 
Murdstone  met  ecne  zware  stem  en  zeer  eni3tig,»datermisschienbctere 
en  meer  onpartijdige  rechters  over  die  vraag  zullen  zijn  dan  gij."  — 
lEdward,"  antwoordde  mijne  moederschroomvallig,  igijzijtoversUe 
dingen  een  veel  beter  rechter  dan  waarvoor  ik  mij  ooit  kan  uitgeven. 
Datzijt  gijenjanebeiden.  Ikzeidenookmaar..." —  >  Gij  hebt  maar  iets 
zvaks  en  onbedachts  gezegd,"  antwoordde  hij.  iDoe  uw  best  om  dat 
niet  weder  te  doen^  lieve  Clara,  en  houd  de  wacht  over  u  zelve." 

Mijne  moederbewoog  hare  lippenalsofzij  zeide:  >Ja,Iieve  Edward," 
maar  overluid  sprak  zij  geen  woord. 

»Het  spijt  mij,  David,  zeide  ik,"  hervatte  mijnheer  Murdstone,  zich 
zeer  stijf  naar  roij  omkeerende  en  mij  strak  aanziende,  ■  te  moeten  op- 
merken,  dat  gij  stug  van  aard  zijt  Ik  kan  zulk  een  karakter  zich  met 
onder  mijne  oogen  laten  ontwikkelen,  zonder  eene  poging  te  willcn  doen 
om  het  te  verbeteren.  Gij  moet  dat  trachten  te  veranderen,  jon^e  hecr. 
Wij  moeten  trachten  het  u  te  doen  vcranderen."  —  »Neem  mij  nietkwa- 
lijk,  mijnheer,"  stamelde  ik.  ilkhcb  zoolangik  hier  terugben  nooitstug 
willen  zijn."  —  »Verschuil  u  nietachtereene  lcugen,jongeheerI" ant- 
woordde hij,  zoo  gramstorig,  dat  ik  mijne  moedcr  onwillekeurig  hare 
bevende  hand  zag  uitsteken,  als  om  tusschen  ons  in  te  komen.  >  Gij  hebt 
U  uit  stugheid  naar  uwc  kamer  begeven.  Gij  zijt  op  uwe  kamer  gebleven 
ab  gij  hier  hadt  behooren  tc  zijn.  Gij  moet  nu,  voor  eens  en  voor  aldjd, 
weten  dat  ik  verlang,  dat  gij  hier  en  niet  daar  blijft.  Verder  dat  ik  verlang 
dat  gij  hier  gehoorzaamheid  medebrengt.  Gij  kent  mij,  David.  Ik  wil  dat 
dit  geschieden  zal." 

Juffrouw  Murdstone  liet  een  gegrinnik  hooren. 

ilk  wil,  dat  gij  u  eerbiedig,  bereidwiJlig  en  dienstvaardig  toont,  soo- 
wel  voor  mij  zelven,"  vervolgde  hij,  >  als  voor  mijne  zuster  en  voor  uwe 
moeder.  Ik  wil  deze  kamer  niet  vermeden  hebben  alsofzij  besmet  was, 
naar  het  believen  van  een  kind.  Ga  zitten." 

Hij  kommandeerde  mij  ab  een  bond,  en  ik  gehoorzaamde  als  een 
hond. 

>Nog  iets,"  zeide  hij.  ilk  moet  opmerken,  dat  gij  bijzonder  op  laag 
en  gemecn  gezelschap  zijt  gesteld.  Gij  behoort  niet  met  dienstboden  om 
te  gaan.  De  keuken  zal  a  met  verbeteren,  in  de  vele  opzichten  waarin  gij 
verbetering  noodig  hebt.  Van  de  vrouw,  die  u  opstookt,  zeg  ik  niets  — 
daar  gij,  Clara,"  met  eene  zachtere  stem  mijne  moeder  aansprekende, 
fuit  oude  betrekking  en  door  eene  lang  gekoesterde  inbeelding  een  zwak 
voor  haar  hebt,  dat  nog  niet  overwonnen  is."  —  i  Eene  onverklaarbarc 


iqjNK  VACAHTIE-DAOEN  LOOPEK  TEN  EINSB.  99 

verdwaasheid  is  het!"  ricp  juffrouw  Murdstone  nit.  —  ilkzegalleen," 
faemam  hij,  mij  weder  aansprckende,  >dat  ik  het  afkeur,  dat  gij  aan  zolk 
gezclschap  als  dat  van  juffrouw  Peggotty  de  voorkeur  geeft,  en  dat  gij 
daarvan  zult  afzien.  Nu,  David,  hebt  gij  mij  verstaan,  en  gij  weet  vrat 
het  gevolg  lal  lijn  als  gij  niet  oppast  om  mij  letterlijk  le  gehoorzamcn." 

Ik  wist  het  wel  —  beter  misschien  dan  hij  dacht,  Eooverniijneaxme 
jDoeder  betrof  —  en  ik  gehoorzaamde  hem  letterlijk,  Ik  ging  niet  tnen 
naar  mijne  kamer;  ik  nam  niet  meer  de  wijknaar  Peggotty ;maarzat 
mij  dag  aan  dag  in  de  voorkamer  te  vervelen  en  te  wachten  tothetavond 
werd  en  tijd  om  naar  bed  te  gaan. 

Onder  welk  een  lastig  bedwang  was  ik  daar;  uren  aan  uren  in  dezelfde 
bonding  gezeten,  bevreesd  om  een  arm  of  heentebewegen,  opdat  juf- 
frouw  Murdstone  niet  (gelijk  zij  bij  de  minste  aanleiding  deed)  over 
mijne  onmstigheid  zoii  klagen,  en  bevreesd  om  een  oog  op  te  slaan, 
opdat  het  geen  blik  van  ongenoegcn  of  vijandige  opiettendheid  zou  ont- 
moeten,  die  in  mijn  blik  nieuwe  reden  tot  klagen  jsou  vinden!  Hoe  on- 
dnutglijk  vervclend,  daar  naar  het  tikken  dcr  klok  te  zitten  luisteren; 
naai  jafirouws  Murdstone's  blinkendc  kraaltjes  te  zitten  kijken,  terwiji 
zq  ze  aanrecg;  mij  te  veiwondcren  of  zij  wel  ooit  zou  trouwen,  en  zoo  ja, 
nietwelk  sooit  van  ongelukkig  man;  de  verdeeling  van  het  snijweikaan 
den  schoorsteenmontel  te  tellen,  en  met  mijne  oogen  tusschen  de  krullen 
VXD  het  behangsd  op  den  muur  naar  den  zolder  op  te  klimmen  I 

Welke  wandelingen  deed  ik  in  mijne  eenzaamheid,  langs  modderige 
paden,  in  het  siechte  winterweder,  terwiji  ik  die  voorkamer,  met  mijnheer 
Murdstone  en  zijne  zusterdaaHn,  overalmededroeg^eene  vervaarlijke 
vracht,  die  ik  gcnoodzaakt  was  te  torschen,  eene  dagmerrie,  die  ik  met 
geene  mogelijkheid  kon  afwerpen,  eene  zwaarte,  die  mijn  geest  onder- 
dnikte  en  mij  versufte ! 

Welke  maaltijden  deed  ik,  in  stilte  en  verlegenheid,  altijd  overtuigd, 
dat  *T  een  mes  en  eene  vork  te  veel  warcn,  en  dat  wel  de  mijne ;  een  hon- 
ger  tc  veel,  en  dat  wel  de  mijne;  een  bord  en  stoel  te  veel,  en  dat  wel  de 
mijne ;  iemand  te  veel,  en  wel  ik  I 

Welke  avonden,  ab  de  kaarsen  binnenkwamen,  en  men  verwachtte 
dat  ik  mij  zou  bezig  houden,  maar  ik,  geen  onderhoudend  boek  durvende 
teten,  in  een  geestdoos,  en  nog  meer  harteloos  leerboek  van  rekenkunst 
zat  te  tnren ;  wanneer  de  tafels  van  maten  en  gewicht  zich  zelven  op  noten 
cettm  en  zich  zongen  op  de  wijs  van  iRule  Britannia"  or>Wegmet 
Mgit  en  zorgen,"  en  niet  wilden  stilstaan  om  zich  te  laten  leeren,  ma&r 
door  mijn  ongelukkig  hoofd  been  gonsden,  het  eene  oor  in  en  het  andere 
wedo-tBtl 

Hoe  zat  ik  te  geenwen  en  te  duttcn,  in  spijt  van  al  mijn  oppassen ;  hoe 
achrikte  ik  uit  mijn  heimelijkcn  slaap  wakker;  hoe  kreeg  ik  nooit  ant- 
voord  op  het  weinige  dat  ik  waagde  te  zeggenj  welk  eene  ledige  ruimte 
sdieen  ik,  (fie  ntemand  opmerkte  en  die  toch  ledereen  in  d€n  weg  wu ; 
«n  weUt  eene  veriossing  was  het  als  ft  juflrouw  Murdstone  den  eersten 
dag  vu  negenen  hooroe  welkom  heeten  en  mij  bevelen  om  naar  bed 
tegaan. 


DAVID  COPPERFIELD. 


Zoo  gingen  de  vacande-dagen  slepend  om,  totdat  de  morgen  kwain, 
iraarop  ju^ouw  Murdstone  zeide:  >Dat  is  de  laatste  dag  I"  en  mij  het 
laatste  kopje  tbee  gaf. 

Ilet  speet  mij  niet  dat  ik  vertrok.  Ik  was  in  een  staat  van  verdooving 
verzonken ;  raaar  ik  begon  een  wemig  te  bekomen  en  zagnaar  Steetforth 
nit,  hoewel  mijnheer  Creakle  acbter  hem  opdoemde.  Wederom  kwam 
Barkis  voor  bet  hek,  en  wederom  leide  juffrouw  Murdstone  met  bare 
waarschuwende  stem:  » Clara!"  toen  mijne  mocder  zich  over  mij  been 
boog  om  mij  vaarwel  tc  zeggen. 

Ik  kuste  haar  en  mija  brocrtje,  en  was  toen  zeer  bedroefd ;  maar  niet 
bedioefd  omdat  ik  heenging,  want  de  kloof  tusscfaen  ons  was  er  tocb,  en 
bet  scbeiden  was  er  toch,  elken  dag.  En  het  is  nti  niet  zoozeer  de  kus, 
dien  zij  mij  gaf,  welke  in  mijn  geheugen  leefl ,  scboon  die  zoo  vurig  wa» 
ids  een  kus  kon  zijn,  als  wel  wat  daarop  nog  volgde, 

Ik  zat  in  de  kar  toen  ik  baar  nog  hoorde  roepen.  Ik  keek  uit,  en  zij 
stond  alleen  blj  het  tuinhek,  en  hield  miin  brocrtje  in  hare  armen  om- 
hoog,  om  hem  mij  te  laten  zien.  Het  was  koud  maar  stilwedei^geen 
haar  van  haar  boofd,  geen  plooi  van  haar  kleed  bewoog  zicb,  terwijl  zij, 
baar  kind  omboog  m  de  armen  hondende,  strak  naar  mij  stond  te  staren. 

Zoo  verloor  ik  haarui:  het  gezieht.  Zoo  zag  ik  haar  naderband,  in 
mijn  slaap  op  school  —  als  eene  stille  scbim  voor  mijn  bed  -:-  naar  mij 
starende  met  denzelfden  strakken  blik  en  met  haar  kind  in  hare  armen 
omhoog. 


DC  HBB  RN  GBDKHKWAARStGEH  VXRJAARDAG. 

Ik  sla  allcs  over  wat  er  op  school  gebcurde,  totdat  in  Maart  mijn  ver- 
jaardag  tenigkwam.  Behalve  dat  Steerfoith  mecr  te  bewonderen  was  dan 
ooit,  heiinner  ik  mij  niets.  Hij  zou  op  het  emd  van  bet  halijaar,  zoo  niet 
VTOeger,  vertiekken,  engedroegzick,naarmijdacbt,nogmoedigeren 
met  meer  onaf  hankelijkeid  dan  te  voren,  waarom  ik  dan  ook  nog  meer 
dan  te  voren  met  hem  was  ingenomen ;  maar  behalve  dat  herinner  ik  mij 
niets.  De  groote  gebeurtenis,  waardoor  die  tijd  in  mijn  geheugen  wordt 
gekenmerkt,  schijnt  alle  kleinere  herinneringen  te  hcbben  verzwolgen, 

Het  is  mij  zel&  moeilijk  te  gelooven,  dat  cr  tusschcn  mijne  terugkomst 
op  Salem  House  en  dien  vetjaardag  een  tijdsbestek  van  twee  voile  maaa- 
den  verliep.  Ik  kan  alleen  begrijpen,  dat  bet  zoo  was,  omdat  ik.  weet, 
dat  het  zoo  moet  ^eweest  zijn  ;  andeis  zon  ik  mij  overtuigd  houden,  dat 
er  geen  tnsschentijd  had  bestaan,  en  de  eene  gebeurtenis  de  andere  on- 
middellijk  was  opgevolgd. 

Hoe  duidelijk  herimier  ik  mij  nog  welk  een  soort  van  dag  het  was  I  Ik 
niik  den  mist  nog,  die  om  bet  buis  hing ;  ik  zie  den  schemcrendcn  rijm 
nog  daar  doorbeen ;  ik  voel  mijn  vochtig  haar  klam  langs  mijne  wangen 
lia^en ;  ik  zie  nog  het  duistere  versct^et  der  schoolzaal,  met  eene  flikke- 
^rende  kaats  bier  en  daar  om  den  mistigen  ocbtend  te  verhelderen,  en 


IICVKOUW  CRKAKLB  HEBFT  HU  lETS  TI  ZCGOBN.  lOI 

den  adem  dei  jongens,  die  als  ccd  kronkelende  damp  in  de  konde  lucht 
vervUegt,  terwiji  zij  op  hunne  viogers  blazen  en  met  huone  voeteo  op 
4eD  grond  stampcn. 

Het  was  na  het  ontbijt,  en  wij  waren  van  de  spedplaats  in  huis  geroe- 
pcn,  tocnmijnhecr  Sharp binncDkwam  en  zeide: 

>David  Copperfield  moet  in  de  zijkamer  komen." 

Ik  verwachtte  cenc  mand  van  Peggotty,  en  di't  bevel  deed  dus  mijn 
gezicht  opheldcren.  Eenigcn  van  de  jongens  riepen  mij  eene  hcrinnering 
toe  om  bij  de  uitdeeling  van  het  lekkers  niet  vergeten  te  warden,  toen  ik 
groote  dnft  maakte  van  mijne  plaats  tc  komen. 

iHaast  u  maar niet,  David,"  zeide  mijnheer  Sharp.  Eristijdgenoeg, 
mijn  jongen :  haast  u  maar  niet " 

Ik  zou  mij  misschien  verwonderd  hebben  over  de  aandoening,  die  uit 
zijn  toon  sprak,  als  ik  daaraan  gedacht  had;  maar  ik  deed  dit  niet  voot 
naderhand.  Ik  haastte  mij  naar  de  zijkamer;  en  daarvondikmijnheer 
Creakle  aan  zijn  ontbijt  zitten,  met  den  rotting  en  eene  courant  voor 
dch,  en  mevrouw  Creakle  met  een  open  briefinde  hand.  Maar  geene 

»  David  Copperfield,"  zcide  mevrouw  Creakle,  terwiji  zij  mij  naar  eene 
sofa  bracht  en  zich  oaast  mij  zette.  ilk  moet  u  eens  zeet  bijzonder  spre- 
ken.  Ik  heb  u  iets  te  zeggeo,  mijn  kind." 

Mijnheer  Creakle,  naar  wien  ik  natuurlijk  omkeek,  schudde  zijn  hoold 
conder  mij  aan  te  zien,  en  venstopte  een  zucht  met  een  groot  stuk  gebo- 
tcrd  brood. 

•  Gijzijtnogtejongom  te  wetenhoedewereldelken  dag  verandert," 
zcide  mevrouw  Creakle,  »en  hoe  onverwacht  de  menschen  daariiit  wor- 


den  weggenomen.  Maar  dat  moeten  wij  alien  toch  leeren,  David:  som- 
migen  van  ons  als  wij  jong  zijn,  sommigen  van  ons  als  wij  oud  zijn,  en 
sommigcn  van  ons  geheel  ons  leven  door." 

Ik  zaghaar  emstig  aan. 

»Toengij  met  het  einddervacantic  van  huiskwaamt,"  zeide  mevrouw 
Creakle  na  eene  poos  stilzwijgens,  >  waren  toen  alien  wcl?"  Na  nog 
eene  poos  zwijgens :  >  Was  uwe  mama  toen  wel  i" 

•  Ik  becfde,  zonder  duidelijk  te  weten  waarom,  en  bleefhaar  emstig 
aanzicn,  maar  zonder  eene  poging  te  doen  om  antwoord  te  geven. 

tOmdat,"  zeidezij,  ihet  mij  spijtute  moeten  zeggen,  dat  ik  van  mor- 
gen  gehoord  heb,  dat  uwe  mama  erg  ziek  is. 

Er  kwam  een  nevel  tusschen  mevrouw  Creakle  en  mij,  en  hare  ge- 
daantc  scheen  een  oogenblik  daarin  te  zweven.  Toen  voelde  ik  heete 
tranen  over  mijn  gezicht  rollen  en  was  die  nevel  weder  weg. 

>Zij  is  zeer  gevaarlijk  ziek,"  vervolgde  zij. 

Ik  wist  alles  nu, 

•  Zijisdood." 

Het  was  niet  noodi^  mij  dit  te  seggen.  Ik  was  reeds  in  een  kreet  van 
washopige  droefhnd  uitgebarsten,  en  gevoelde  mij  een  wees  in  de  wijde 
wereld. 

Zij  was  zeer  goed  en  zacbt  voor  mij.  Zij  hield  mij  daar  den  geheelctt. 


109  DAVID  COPPXRFULD. 

dag,  en  liet  mij  somdjds  alleen :  en  ik  schreide,  en  viel  van  uitputtin^  ia 
slaap,  en  werd  dan  wakker  en  scnreide  weder.  Toen  ilc  niet  meer  schreie» 
kon,  ibegon  ik  te  denkenf  en  toen  was  de  dnik  op  mijnc  borsthet 
zwaarste,  en  werd  mijne  smart  eene  doSe  pijn,  waarvoor  ik  gecne  verlich- 
ting  kon  vinden. 

En  toch  waren  mijne  gedacbten  nog  niet  bepaald ;  ztj  vestigden  zich 
niet  op  de  ramp,  die  mij  hct  hart  beklemde,  maar  speelden  ijdel  daarom* 
been.  Ik  dacbt  aan  ons  huis,  gesioten  en  sdL  Ik  dacht  aan  mijn  broertje, 
dat,  gelijk  mevrouw  Creakle  zeide,  sedert  eenigen  tijd  had  gekwijnd  cd 
waarschijnlijk  ook  wel  zou  stcrvcn.  Ik  dacbt  aan  mijn  vaders  graf  op  bet 
keikhof,  bij  bet  huis,  en  boe  mijne  moeder  daar  nti  ook  zou  liggen  ondcr 
den  boom,  dien  ik  zoo  wel  kcnde.  Ik  klom,  toen  ik  alleen  gelaten  was, 
op  een  stoel  en  keek  in  den  spiegel,  om  te  zien  boe  rood  mijne  oogen 
waien  en  boe  droevig  mijn  geztcbt  was.  Ik  bedacbt,  na  verloop  van 
eenige  uren,  indien  mijne  tranen  nu  inderdaad  moeielijk  vloeiden,  gelijk 
zij  scbenen  te  doen,  wat  mij  van  mijn  vcrlies  wel  bet  meest  zou  aandoea 
ais  ik  dicht  bij  hub  kwam  —  want  ik  zou  naar  buis  gaan  voor  de  begra- 
fenis.  Ik  ben  er  van  bewust,  gevoeld  te  bebben,  dat  ik  onder  de  overige 
joDgens  zekere  waardigbeid  had  verkreKcn,  en  dat  ik  in  mijne  dioefenis- 
een  persoon  van  gewicht  was. 

Indien  ooit  een  kind  oprecht  bedroefd  was,  was  ik  bet.  Maar  ik  herin- 
nei  mij,  dat  deze  gewichtigheid  mij  toch  zekete  voldoening  gaf,  toen  ik 
dien  nantiddag  op  de  speelplaats  wandelde,  terwijl  de  andere  jongens  ia 
de  school  waren.  Als  ik  ben  door  de  vcnsters  naar  mij  zag  kijken,  terwijl 
zij  naar  hunne  ploatsen  gingen,  gevoeldc  ik  mij  boven  hen  onderscbei- 
den,  en  keek  nog  droevigei  en  gmg  nog  langzamer.  Toen  de  schooltijd 
om  was,  en  zij  buitcn  kwamen  en  tegen  mij  spraken,  achtte  ik  heteenigs- 
rins  voor  eene  deugd  van  mij,  dat  ik  tegen  niemand  van  hen  trotscb  was, 
en  mij  juist  evenveel  aan  ben  alien  liet  gelegen  It^gen  als  te  voren. 

Ik  zou  den  volgenden  avond  naar  huis  gaan ;  met  met  de  postdiligence, 
maar  met  den  zwarcn  nacbtwagcn,  die  de  Fanner  genoemd  werd,  en 
voomamelijk  door  landlieden  weid  gebniikt,  die  onderweg  slechts  voor 
een  korten  afatand  medereden.  Dien  avond  werd  er  niet  verteld,  en 
Traddles  drong  er  op  aan  om  mij  zijn  hoofdkussen  te  leenen.  Ik  weet 
niet  wat  voor  goed  bij  dadit  dat  dit  mij  zou  doen,  want  ik  had  er  zelf 
een ;  maar  bet  was  alles  wat  hij  te  leenen  had,  arme  jongen,  behalve  een 
blaaxlje  postp^ipier  vol  geraamten ;  en  dit  schonk  hij  mij  bij  bet  a&cheid 
als  eene  bijdrage  om  mij  te  troosten  en  te  bedaren. 

Des  anderen  daags  in  den  namiddag  verliet  ik  Salem  House.  Weinig 
dacht  ik  toen,  dat  ik  bet  verliet  om  nooit  tenig  te  komen.  Wij  reden  dea 
gebeelen  nacht  door,  maar  zeer  langzaam,  en  kwamen  niet  voor  negen 
of  tien  uur  m  den  ocbtend  te  Yarmouth.  Ik  keek  naar  Barkis  uit, maar 
bij  was  er  niet.  In  plaats  van  hem,  kwam  er  een  dik,  koitademig,  vroolijk 
oud  mannetje,  in  bet  zwart,  met  vale  strikjes  aan  zijne  korte  broek^ 
iwarte  kousen  en  een  hoed  met  een  breeden  rand,  bijgcnde  aan  bet  p«r- 
tier,  en  zeidc : 

>  Jonge  beer  Copperfield  ¥' — » Ja,  mijnheer." — »  Wilt  gc  maar  mede- 


» 


IK  WORD    DOOR    MI|NHEBR  OHER     At'CEHAALD.  lOj 

komen,  jonge  heer,  aU  het  u  belicft,"  zcide  hij,  het  portier  opende, » dan 
2al  ik  het  pleizier  hebben  van  u  Daar  huis  te  brengen." 

Ik  stak  mijne  hand  in  dezijnc,  mij  verwonderendc  wic  hij  was,  en  wij 
gingen  naar  een  winkel  in  eene  smalle  straat,  waarboven  ik  tas :  i  Omer, 
ukenkooper,  kleermaker,  bedienaar  van  begrafenissen,  enz."  Het  was  ' 
een  duf,  benauwd  winkeltje,  vol  allerlei  kleedingstoffen  en  gemaakte 
kleeren,  waaronder  een  venster  vol  vilten  mans-  en  vrouwenhoeden.  Wij 
gingen  naar  een  achterkamertje  achter  den  winkel,  waar  wij  drie  jonga 
juffers  aan  het  werk  vonden,  bij  een  vooiraad  van  iwarte  stoffen,  die  op 
de  tafel  lagen  gehoopt,  terwijl  snippers  en  a&nijdsels  daarvan  overal  over 
den  vioer  verstrooid  lagen.  £r  brandde  een  goed  vuur  in  de  kamer,  en 
er  heerachte  een  op  de  borst  siaande  reuk  van  warm  zwart  krip  —  ik 
wist  toen  nog  niet  welken  reuk  het  was^  maar  ik  weet  het  nu  wel. 

De  drie  jonge  juffers,  die  zeer  vlijtig  en  weltevreden  schenen  te  zijn, 
keken  even  naar  mij  en  gingen  toen  weder  voort  met  haar  werk.  Piek, 
piek,  pick!  Te  gelijk  kwam  uit  eene  werkplaats,  aan  de  overzijde  van 
een  bmnenplaatsje,  waarop  het  venster  uitzag,  een  geluid  van  geregelde 
hamerslagen,  die  een  soort  van  wijsje  vormden.  Tak  —  tik-tik,  tak  — 
tik-tik,  tak  —  tik-tak,  zander  eenige  afwisseling. 

*  Wel,"  zeide  mijn  gelcider  tot  eene  der  jonge  juffers,  »hoe  vordcrt  ge, 
Minnie  f''  —  >  Wij  zuUen  wel  ktaar  zijn  als  het  tijd  is  om  te  passen,"  ant- 
woordde  zij  vroolijk,  zonder  op  te  kijken.  >Wees  maar  niet  bang, 
vader." 

Mijnheer  Omer  nam  zijn  breed  geranden  hoed  af  en  ging  zitten  hijgen. 
Hij  was  zoo  dik,  dat  hij  eene  poos  moest  hijgen,  eer  hij  kon  zeggen : 

iGoed  zoo!"  —  iVader"  leide  Minnie,  schertsend,  »wat  wordtgij 
toch  een  dikzak !"  — - 1  Ja,  ik  weet  niet  hoe  het  komt,  liefje,"  antwoordde 
hij,  er  over  peinzende;  >maar  het  is  wel  eenigsiins  zoo."  —  >Gij  zijt 
altijd  zoo  weltevreden,  ziet  ge,"  zeide  Minnie.  »Gij  neemt  alle  dingen 
zoo  licht  op."  —  >Het  baat  toch  niet  of  men  ze  al  anders  opneamt, 
liefje,"  antwoordde  mijnheer  Omer.  —  »Neen,  zeker  niet,"  zeide  zijoe 
dochter  daarop.  » Wij  zijn  hier  alien  tamelijk  vroolijk,  Goddankl  Niet 
waar,  vader  f"  —  >  Dat  hoop  ik,  liefje,"  antwoordde  hij.  lEnnuikwser 
wat  op  adem  ben  gekomen,  zal  ik,  dunkt  mij,  dezen  jongen  geleerde 
maar  de  maat  nemeiL  Wilt  gij  eens  in  den  winkel  komen,  jonge  heer 
Copfwrfield  i" 

De  ging,  volgens  dit  verzoek,  met  mijnheer  Omer  medc;  en  nadat  hij 
mij  eene  rol  l^en  had  laten  zien,  hetwelk  hij  zeide,  dat  extra  superfijn 
was  en  te  mooi  om  over  lets  andccs  dan  over  ouders  er  mee  te  rouwen, 
nam  hij  mij  de  maat  en  teekende  die  in  een  boekje  aan.  Terwijl  bij  dit 
deed,  vestigde  hij  mijne  aandacht  op  zijn  voorraad  van  goederen  cd  op 
zekere  modes,  die  hij  zeide  dat  pas  waren  opgekomen,  en  zekere  andere 
modes,  die  nu  afgeschaft  wares. 

>En  daardoor  verliezen  wij  dikwijls  een  achat  van  geld,"  zeide  mijn- 
heer Omer.  >Maar  de  modes  zijn  evenals  de  mcnscfaen.  Zij  komen  op, 
zonder  dat  iemand  weet  wanneer,  waarom  of  hoe,  en  zij  gaan  weder 
hem,  sonder  dat  iemand  weet  wumc«T,  waarom  of  hoe.  Alles  gelijkt. 


104  DAVID  COPPBXFIELD. 

naar  mijne  gedachten,  op  bet  inenscbelijke  leven,  als  men  hetuit  ditoog- 
punt  beschouwt." 

Ik  was  te  vol  droefheid  om  over  dit  onderwerp  te  redeneeien,  dat 
misschien  coder  alle  omstandigheden  bovec  mijne  macht  zou  zijn  ge- 
*  weest;  en  mijnheer  Omer  bracht  mij  wedcr  naar  de  achterkamcr,  onocr- 
weg  met  eenige  moeite  ademhalende. 

Daama  Hep  hij  van  een  halsbrckerig  trapje  achter  eenc  dcur  af : »  Breng 
de  thee  en  boterhammen  boven,"  welke  dan  ook,  na  vcrloop  van  eem- 
gen  tijd,  waarin  ik  zat  rond  te  kijken  en  te  denken,  en  naar  bet  pieken  in 
de  kamer  en  de  muziek  der  hamerslagen,  die  over  de  plaats  klonkeo,  te 
luisteren,  op  een  bakje  werden  binnengebracht  en  voor  mij  bestemdble- 
ken  te  zijn. 

ilk  ben  al  lang,"  z«de  mijnheer  Omer,  nadat  bij  mij  eene  poos  had 
aangek^ken,  terwijl  ik  nog  niet  met  mijn  ontbijt  vordra/le  —  want  die 
zwarte  dingen  henamen  mij  den  eetlust,  ■  ik  ben  al  heel  lang  met  u  be- 
kend  geweest,  mijn  kleine  vriend."  — » Zijt  ge,  mijnheer  ?" — » Uw  leven 
lang,  zeide  mijnheer Oroer.  ilkmagzel^welzeggenalvroeger.  Ikheb 
uw  vader  voor  u  ^kend.  Hij  was  vijf  voet  negen  en  een  halven  duim  en 
ligt  in  vijf  en  twintig  voet  gronds." 

Tak  —  tik-tikj  tak  —  tik-tik,  Uk  -  tik  tak,  klonk  bet  over  de  plaats. 

>Hij  ligt  in  vijf  en  twintig  voet  gronds,  zoo  goed  als  in  een  duim," 
zeide  mijnheer  Omer  schertsende.  >HetwasopzijnverEoek,ofophaar 
verlangen;  dat  is  mij  ontschoten."  —  »Weet  gij  ook  hoe  mijn  kleine 
broertjc  vaart,  mijnheer  ?"  vroeg  ik. 

Mijnheer  Omer  schuddc  bet  hoofd. 

Tak  —  tik-tik,  tak  —  tik-tik,  tak  —  tik-tak. 

»Hij  ligtinziJD  moeders  arm,"  zeide  hij.  —  »Och,  dat  arme  kind!  Hij 
is  dan  dood  f"  —  »Trek  bet  u  maar  niet  aan,"  /eide  mijnheer  Omer. » Ja. 
Het  kind  is  dood." 

Mijne  wonden  begonnea  bij  dit  bericht  opnicuw  te  bloeden.  Ik  liet 
bet  nauwelijks  aangeroerd  ontbijt  staan,  en  ging  met  mijn  hoofd  op  eene 
andere  tafel  in  een  hoek  van  fact  kamer^e  liggen,  die  Minnie  haastig 
afruimde,  opdat  ik  het  rouwgoed,  dat  daar  lag,  niet  met  mijne  tranen 
zou  bevlekken.  Zij  was  een  aardig,  goedhartig  meisje,  en  streek  mij  met 
eene  zachte,  viiendelijke  hand  de  baren  uit  de  oogen ;  maar  zij  was  VTOO- 
Ujk  dat  haar  werk  bijna  af  was  en  bijtijds  gereed  kwam,  en  geheel  anders 
gestemd  dan  ik. 

Weldra  hield  de  muziek  der  hamerslagen  op,  en  een  knap,  frisch  jonk- 
man  kwam  over  de  plaats  naar  de  kamer.  Hij  had  een  hamer  in  de  hand 
en  den  mond  vol  kleine  spijkertjes,  die  hij  er  uit  moest  nemeneerhijkon 
spreken. 

»Wel,  Joram!"  zeide  mijnheer  Omer.  »Hoe  vordertgij?"  —  *Heel 
goed,"  antwoordde  Joram. »  Klaar,  mijnheer. " 

Minnie  kleurde  een  weinigje  en  de  twee  andere  mmjes  zageo  elkander 
gUmlachend  aan. 

>2oo!  Dan  zijt  gij  er  gisteravond  bij  de  kaara  aan  geweest,  terwijl  ik 
naar  de  club  was?  Zegr  zeide  mijnheer  Omer,  zijn  ttneoogdichtknij- 


LIEFDK  TB  UIDDBM   DER  DOODKISTBN.  XO$ 

pende,  —  »Ja,"  antwoordde  Joram.  lUaar  gij  geze^d  hadt,  dat  vi]  er 
«enuitstapje  vankoQdenmaken,eDertezametiheennjdeQ,  alshetklaar 
was,  Minnie  en  ik  —  en  gij."  —  >Zoo!Ikdacht,dat  gemijgeheelenal 
xoudt  vergeten,"  zeide  mijobeer  Omer  en  lachte  tot  hij  er  van  moest 
hoesten.  —  >Daar  ge  zoo  goed  waart  om  dat  tc  zeggen,"  hervatte  de 
jonkman,  >  gmg  ik  met  lust  aan  het  werk,  ziet  ge !  Wilt  gc  mij  eens  zeggen  , 
wat  ge  er  van  vindt?"  —  »Ja,  kom,"  zeide  mijnheer  Omer,  opstaande. 
iLieve  jongen,"  daarbij  bleef  hij  staanenkeerdezichnaarraij,  »zoudt 
ge  niet  eens  willen  zien  hoe..."  —  iNeen,  vader,"  viel  Minnie  hierop 
in.  —  ilkdachtjdathethemmogelijkaangenaamzouzijn,  lieve,"  zeide 
mijnheer  Omer.  tMaar  misscHen  hebt  gij  gelijk," 

Ik  kan  nietzeggen,  hoe  ik  wist  dat  het  dedoodkistniijnerlieve,lieve 
mocderwas,  waamaar  zij  gingen  kijken.Ik  had  er  nooit  eene  hooren  spij- 
keren ;  ik  had  er  nooit  eene  gezien,  zooveel  ik  weet  \  maar  het  kwam  mij 
voor  den  geest  wat  dat  geluid  was,  zoodra  ikhethoorde;  entoen  die 
jonkman  binnenkwam,  was  ik  overtuigd,  dat  ik  wist  wat  hij  gedaan  had. 

Daar  het  werk  nu  gereed  was,  borstclden  de  twee  meisjes,  wier  namen 
ik  Diet  gehoord  had,  de  draadjes  en  pluisjes  van  haar  gocd,  en  gingen 
naar  den  winkel,  om  dien  in  orde  te  brengen  en  naar  de  klanten  te  wach- 
ten.  Minnie  bleef^  om  op  te  vouwen  wat  zij  gemaakt  hadden  en  het  in 
manden  te  pakken.  Dit  deed  zij  op  hare  knie^n  liggende,  en  neuriede 
ondcrtusschen  ecn  vroolijk  wijsje.  Joram,  (ik  twijfelde  niet  of  hij  was  haar 
minnaar)  kwam  weder  binnen  en  ontsCal  haar  een  kus,  terwijl  zi)  zoo 
druk  bezig  was  (hij  schees  zich  volstrekt  niet  aan  mij  te  storen),  en  zeide 
dat  haar  vadei  om  het  wagentje  was  gegaan,  en  zij  zich  moest  haasten 
om  zich  klaar  te  maken.  Toen  ging  hij  weder  heen,  en  toen  stak  zij  haar 
vingerhoed  en  schaar  in  haar  zak,  en  eene  naald  met  een  zwarten  diaad 
«r  m  voor  op  de  boret  van  hare  japon,  en  ging,  ora  met  smaak  een  over- 
kleedje  aan  te  doen,  voor  een  spiegeltje  achter  de  deiir  staan,  waaiin 
ik  de  wcerkaatsing  van  haar  vergenoegd  gezichtje  zag. 

Dit  alles  merkte  ik  op,  terwijl  ik  met  het  hoofd  in  de  hand  aan  de  tafel 
in  den  hoek  zat,  en.mijnegedachten  overgeheelanderedingenliepen. 
Weldra  kwam  het  wagentje  voor  de  denr.  De  manden  werden  er  eerst 
ingezet,  toen  werd  ik  geplaatst,  en  die  dric  volgden.  Ik  herinner  mij,  dat 
het  half  een  soort  ran  pleizierrijtuigje,  half  een  meubelwagen  geleek,  met 
eene  donkere  kleur  beschilderd  en  door  een  zwart  paard  met  een  langen 
staart  getrokken.  Er  was  overvloedig  plaats  voor  ons  alien, 

Ik  denk  niet,  dat  ik  ooit  in  mijn  leven  zulk  een  vreemd  gevoel  heb 
ontwaard  (misschien  ben  ik  nu  wijier  geworden)  als  toen  ik  bij  die  men- 
scben  zat,  bedacht  waarmede  zij  bezig  waren  geweest,  en  zag  hoeveel 
vermaak  zij  in  dat  tochtje  hadden.  Ik  was  niet  verstoord  op  hen ;  ik  was 
veeleer  bang  voor  hen,  alsof  ik  onder  wezens  was  verplaatst,  waarmede 
mijne  natuur  niets  gemeens  had.  Zij  waren  zeeropgeniimd.  De  oudeman 
lat  voorin  om  het  paard  te  mennen,  en  de  twee  jongelieden  zaten  achter 
hem,  en  wanneer  hij  sprak  leunden  zij  voorover,  de  ecn  aan  den  eenen 
kant  van  zijn  blozend  rond  gezicht,  en  de  andcr  aan  den  anderen,  en 
maakten  vecl  werk  van  hem.  Zij  zouden  ook  met  mij  gepraat  hebben, 


lo6  DAVID  CCPPERPIKLD, 

maar  ik  hield  mij  tenigenzatinmiJDhoelctedniilen,  afgeschriktdoor 
hiitine  verliefdheid  en  vroolijkheid,  schoon  die  verre  van  luidnichtiy 
was,  en  mij  bijna  verwonderende,  dat  er  geen  oordeel  over  hen  kwam 
wegens  de  hardheid  liunner  haiten. 

Toen  zij  stUhielden  om  het  paard  te  ververschen,  en  aten  en  dronken 
en  zich  te  goed  deden,  kon  ik  dus  niets  aanraken  dat  zij  aanraakteo, 
maar  bleef  zitten  vasten.  Toen  wij  aan  huis  kwamen,  liet  ik  mij  dus 
Epoedie  achter  uit  het  wagentje  glijden,  om  niet  in  hun  gezelschap  te  zijn 
voor  die  akelige  vensters,  die  mij  gelijk  eens  heldere,  maar  nu  geslotene 
oogen  zoo  blind  aanstaardcn.  En  o,  hoe  weinig  had  ik  behoeven  te  be- 
denken  wat  mij  tot  tranen  zou  bewegen  als  ik  weder  bij  huis  kwam  — 
toen  ik  het  venster  van  mijn  moeders  kamer  zag,  en  dat  daamaast,  waar 
eens  in  beter  tijd  mijn  kamerlje  was  ] 

Ik  was  in  Feggotty's  armen  eer  ik  nog  aan  de  deur  kwam,  en  zij  bracht 
mij  in  huis.  Toen  nij  mij  voor  het  eerst  za^,  barstte  hare  smart  los ;  maar 
spoedig  bedwong  zij  zich,  en  sprak  fluisterend,  en  ging  op  de  teeneD, 
aJsof  de  doode  had  kunnen  gestoord  worden.  Zij  was,  naarik  vernam,  in 
langen  tijd  niet  naar  bed  geweesL  Zij  bleef  des  nachts  nog  zitten  waken, 
Zoolang  hare  arme,  heve  meesteres  nog  boven  aarde  was  zeide  zij,  wilde- 
zij  haar  niet  verlaten. 

Mijnheer  Murdstonc  lette  niet  op  mij,  toen  ik  bij  hem  in  de  voorkamer 
kwatn,  maar  bleel  in  zijn  leuningstoel  bij  het  vuur  zilten  schreien  en  pein- 
zen.  JufTrouw  Murdstone,  die  aan  haar  lessenaartje,  met  brieven  en  pa> 
pieren  bedekt,  zat  te  schrijven,  gaf  mij  hare  koude  vingertoppen,  en 
vtoeg,  met  een  ijzerhard  gefluister,  of  men  mij  de  maat  voor  mijn  roilw 
goed  had  gen  omen. 

Ik  zeide:  »]a."  —  »En  uwe  hemden,"  zeide  zij,  ihebtge  die  meege- 
bracht  f "  —  »  Ja,  juffrouw.  Ik  heb  al  mijne  kleeren  meegebrxcht." 

Dit  was  al  de  troost,  dien  hare  vastheid  mij  toediende  Ik  twijfel  niet 
of  zij  vond  er  een  uitstekend  genocgen  in  om  bij  zulk  eene  gelegenheid 
hare  zoogenoemde  zelfbeheersching,  en  vastheid,  en  geestkracht,  en  ge- 
zond  verstand,  en  hare  geheele  duivelsche  lijst  van  hatelijke  eigenschap- 
pen  ten  toon  te  spreiden.  Zij  was  bijzonder  grootsch  op  hare  knapheid 
in  het  behandelen  van  zaken ;  en  bewees  deze  nu  door  alles  tot  eene  zaak 
van  pen  en  inkt  te  maken  en  zich  door  niets  te  laten  ontroeren.  Het  ove- 
rige  van  dien  dag,  en  daama  wederom  van  den  ochtend  tot  den  avond, 
zat  zij  voor  dat  lessenaartje  zeer  bedaard  te  krassen  met  eene  harde  pen, 
en  sprak  zij  tegen  iedereen  met  hetzelfde  ijzerharde  gefluister,  zonder 
dat  zij  ooit  een  trek  van  haar  gezicht  ontspande,  den  toon  harer  stem 
verzachtte,  of  dat  erde  geringste  wanordein  haar  toilet  was  te  bespeureo. 

Haar  broeder  nam  somtijds  een  boek  op,  maar  las  er  nooit  in,  zooveel 
ik  Ea^.  Hij  opende  er  een  en  keek  er  in  alsof  hij  las,  maar  bleef  een  geheel 
uur  zitten  zonder  het  blad  om  te  slaan,  en  legde  het  dan  neer  en  staple 
door  de  kamer  been  en  weder.  Ik  placht  met  gcvouwene  handen  naar 
hem  te  zitten  turen,  en  uren  achtereen  zijne  voetstappen  te  tellen.  Hij 
sprak  zeer  zelden  tegen  haar,  en  nooit  tegen  mij.  Hij  scheen,  behalve  de 
Uokken,  het  eenige  nistelooze  ding  te  zijn  in  het  geheele  roerlooze  huis. 


BEGRAFBNIS.MUNBR^DIERBARE  MOBDER  107) 

In  die  dageo  voor  de  begrafema  zag  ik  Peg^otty  slechts  weinig,  behalvo- 
dat  ik  haar,  ab  ik  de  trsp  op-  en  afging,  alujd  dicht  bij  de  kamer  vond 
waar  oiijne  moeder  en  haar  kindje  lagen,  en  behalve  dat  zij  elken  avond 
bij  mij  kwam  en  aan  het  hoordeindevanmijnbedbteef  zitten  totikia 
slaap  viel.  Een  paar  dagen  voor  de  begiafenis  —  ikmeen,  datheteen 
paar  dagen  daarvoor  was,  maar  ik  moet  bckennen,  dat  ik  met  de  reke- 
ning  van  dien  zwaren  tijd,  die  niets  had  om  zijn  verloop  aan  te  duiden, 
zebeel  in  de  war  ben  —  bracht  zij  mij  in  die  kamer.  Ik  kan  mij  alleen 
ho-inneren,  dat  daar  onder  een  wit  laken  op  het  bed,  waar  alles  in  heb 
nmd  uitstekend  zindelijk  en  frisch  was,  de  oorzaik  scheen  te  liggen  dei- 

Schtige  stiltc,  die  in  het  geheele  huis  heerschte ;  en  dat  ik,  toen  zij  dat 
en  zachtjes  wilde  omslaan,  uitriep :  ■  0  neen,  o  neen !"  en  hare  hand 
vasthield. 

Indien  de  begrafenis  pas  gisteren  had  plaats  gehad,  zou  ik  mij  die  nict 
beter  kunnen  herinneren.  Het  geheele  voorkomen  onzer  beste  zijkamer, 
tocD  ik  de  deur  inkwam,  het  helder  brandende  vuur,  het  glinsteren  van 
den  wijn  in  de  karafTcn,  de  fatsoenen  der  glazen  en  borden,  de  flauw» 
zoete  reuk  van  koek,  de  reuk  van  juflrouwMurdstone'sjaponenonzA 
xwarte  kleeren.  Mijnheer  Chilhp  is  in  de  kamer  en  korat  mij  aanspieken, 

>En  hoe  vaart  jongc  heer  David  f "  zegt  hij  vriendelijk. 

Ik  kan  niet  >faeel  wel"  zeggen.  Ik  geef  hem  mijne  hand,  die  hij  in  de 
zijne  houdt. 

>  Wel  mijn  tijdl"  zegt  mijnheer  Cbillip,  met  een  soetsappiggUmlachjef 
terwijl  er  in  cijne  oogen  lets  glinsteTt.  >Onze  kleine  vrienden  worden 
groot.  Zij  zouden  ons  haast  ontgroeien,  juffrouw !" 

Dit  is  tot  jufixouw  Murdstone  gericht,  die  gecn  antwoord  geeft. 

»Ik  lie  hier  eenc  groote  verbetering,  juffrouw  f "  zegt  mijnheer  Chillip, 

Jufirouw  Murdstone  antwoord  allecn  met  een  zuur  gezicht  en  eene- 
sdjve  buiging.  Mijnheer  Chillip,  uit  het  veld  gestagen,  gaat  naai  een  hock, 
waarheen  hij  mij  mcdeneemt,  en  opent  zijn  mond  niet  meer. 

Ik  merk  dit  alleen  op,  omdat  ik  alles  opmcrk  wat  er  gebctirt,  niet  om- 
dat  ik  ieta  om  mij  zelven  geef^  of  dit  sedert  ik  thuis  ben  gedaan  heh.  En 
nu  begint  de  klok  te  luiden,  en  komen  mijnheer  Omer  en  een  andci  om. 
ons  aan  te  kleeden.  Feggotty  placht  mij  lang  geleden  te  vertellen,datzij, 
die  mijn  vader  naar  hetzelfde  graf  volgden,  in  dezeUde  kamer  aai^e- 
kleed  werden. 

De  volgers  zijn  nu  mijnheer  Murdstone,  onze  buurman  mijnheer 
Grayper,  mijnheer  Chillip  en  ik.  Als  wij  de  deur  uitkomen,  zijn  de  dra< 
gers  met  him  last  in  den  tuin ;  en  zij  gaan  voor  ons  uit  het  pad  af,  en  de 
.  olmen  voorbij,  en  het  hek  uit,  naar  het  kerkhof,  waar  ik  zoo  dikwijls  op 
een  lomerochtend  de  vogekjes  heb  hooren  zineen. 

Wij  staan  om  het  gra£  De  dag  komi  mij  anders  voor  dan  eike  andere 
dag,  en  het  licht  niet  van  dezelfde  kleur  —  van  eene  droeviger  kteur.  Nu 
heerscht  er  eene  plechtige  stilte,  die  wij  van  huis  hebben  medegcbracht 
met  wat  daar  in  de  aarde  rust ;  en  terwijl  wij  zoo  blootshoofds  staan,  hoor 
ik  de  stem  van  den  geestelijke,  die  in  de  opene  lucht  klinkt  alsof  zij  uit 
de  verte  kwam,  en  toch  duidelijk  en  helder,  zeggen:  ilk  ben  de  opstan> 


fo8  DAVm  COPPERFISLD. 


ding  en  het  leven,  zegt  de  Heer!"  Dan  hoor  ik  snikken;  en,  op  een 
afstand  tusschen  de  toekijkers  staande,  zie  ik  die  goede  trouwe  dienares, 
die  ik  onder  alle  menschen  op  aarde  het  liefst  heb,  en  tot  wie  mijn  kin- 
derlijk  hart  zich  overtuigd  houdt  dat  de  Heer  eens  zalzeggen:  iWel 
gedaan !" 

£r  zijn  vele  gezichten  die  ik  ken  onder  den  kleinen  drom ;  gezichten, 
dieik  in  de  kerk  heb  leeren  kennen;  menschen,  die  mijne  moeder  zagen 
toen  zij  in  den  bloei  harer  jeugd  voor  het  eerst  in  het  dorp  k warn.  Ik 
denk  niet  om  hen  —  ik  denk  om  niets  dan  mijn  leied  —  maar  toch  zie  en 
ken  ik  hen  alien;  en  zelfs  zie  ik,  ver  weg  op  den  achtergrond,  Minnie 
staan  toekijken,  en  hoe  haar  oog  haar  minnaar  zoekt,  die  dicht  bij  mij 
staat. 

Het  is  voorbij ;  het  graf  is  met  aarde  gevuld,  en  wij  keeren  het  den  rug 
toe  om  heen  te  gaan.  Voor  ons  staat  ons  huis,  zoo  mooi  en  onveranderd, 
in  mijn  gemoed  zoo  zeer  verbonden  met  de  jeugdige  voorstelling  van 
haar,  die  nu  verscheiden  is,  dat  al  mijne  vorige  droef  heid  nog  niets 
is  geweest  bij  de  droef  heid,  welke  het  gezicht  van  dat  huis  bij  mij  opwekt 
Doch  zij  nemen  mij  mede,  en  mijnheer  Chillip  spreekt  tegen  mij,  en  als 
wij  thuis  zijn  gekomen,  houdt  hij  mij  water  voor  den  mond;  en  als  ik  hem 
vraag  om  naar  mijne  kamer  te  mogen  gaan,  brengt  hij  mij  met  de  zachte 
vrieudelijkheid  eener  vrouw  daarheen. 

Dit  alles,  zeg  ik,  is  als  ware  het  pas  gisteren  gebeurd.  Gebeurtenissen 
van  later  dagteekenin^  zijn  van  mij  weggedreven  naar  de  kust,  waar  alle 
vergetene  dingen  weder  te  voorschijn  zuUen  komen;  maar  deze  staat 
gelijk  eene  hooge  rots  in  den  oceaan. 

Ik  wist  wel,  dat  Peggotty  in  mijne  kamer  bij  mij  zou  komen.  De  sab- 
batstilte  van  dien  tijd  (de  dag  geleek  zoo  naar  een  zondag !  —  dit  had  ik 
vergeten)  was  ons  beiden  weldadig.  Zij  zette  zich  naast  mij  op  mijn  ledi- 
kantje,  en  terwijl  zij  mijne  hand  vasthield,  somtijds  aan  hare  lippen 
bracht  en  somtijds  met  de  hare  streelde,  gelijk  zij  had  kunnen  doen  om 
mijn  broertje  to  sussen,  vertelde  zij  mij  op  hare  manier  alles  wat  zij  van 
het  gebeurde  te  vertellen  had. 

>Zij  was  al  een  langen  tijd  nooit  wel  geweest,"  zeide  Peggotty.  »Zij 
was  onrustig  in  haar  gemoed,  en  niet  gelukkig.  Toen  zij  haar  kindje  had 
gekregen,  dacht  ik  eerst  dat  het  beter  met  haar  zou  worden,  maar  zij 
werd  nog  zwakker  en  verminderde  iederen  dag  een  beetje  meer.  Zij 
placht  gaarne  alleen  te  zitten,  eer  zij  haar  kindje  kreeg,  en  dan  schreide 
zij ;  maar  naderhand  placht  zij  er  veel  voor  te  zingen  —  zoo  zacht,  dat 
ik  eens  dacht,  toen  ik  haar  hoorde,  dat  het  naar  eene  stem  in  de  lucht 
geleek,  die  omhoog  wegzweefde. 

>Ik  denk,  dat  zij  in  den  laatsten  tijd  nog  vreesachtiger  werd  en  lichter 
Bchrikte,  en  dat  een  hard  woord  evengoed  als  een  slag  voor  haar  was. 
Maar  zij  was  voor  mij  altijd  dezelfde.  Voor  hare  malle  Peggotty  veran- 
derde  zij  nooit  —  nooit  —  die  lieve!" 

Hier  zweeg  Peggotty  en  tikte  een  poosje  zacht  op  mijne  hand. 

>De  laatste  keer,  dat  ik  haar  eenigszins  zag  zooals  zij  vroeger  was,  was 
op  den  avond  toen  gij  thuis  waart  gekomen,  lieve  David.  Op  den  dag 


DE  LAATSE  LEVENSDAGKN   HUNSR  MOEDER.  109 

van  uw  hcengaan  zeide  zij  tegen  mij :  i  Ik  zal  mijn  lieveliog  nooit  weer- 
lien.  Er  is  iets,  dat  mij  dit  zegt,  en  ik  weet  dat  hct  de  waarheid  zcgL" 

>  Zij  poagde  zich  daama  goed  te  houden ;  en  dikwijls  als  zij  faaar  zei- 
den,  dat  zij  onDadenkend  en  luchthartig  was,  deed  zij  faaar  best  om  zich 
zoo  tc  faouden:  maar  dat  was  toen  alles  al  voorbij.  Zij  zeide  haar  man 
nooit  wai  zij  mij  gezegd  had  —  zij  was  bang  om  het  iemand  te  zeggen  — 
tot  op  een  avond,  weini^  langer  dan  eene  week  voor  dat  het  gebeurde, 
toen  zij  zeide:  >Edward,ikgeloof  datikgasterven." 

iNu  is  het  van  mijn  hait,  Peggotty,"  zeide  zij  mij,  toen  ik  haar  dicn 
avond  naar  bed  hielp.  >  Hij  zai  het  van  dag  tot  dag  meer  leeren  gelooven, 
anne  man,  eenige  dagen  lang;  en  dan  zal  het  gedaan  zijn.  O,  ik  ben  zoo 
moe.  Als  dit  slaap  is,  blijf  dan  bij  mij  zitten  terwijl  ik  slaap;  verlaatmij 
niet.  God  zegene  mijne  kinderen,  bciden.  God  bescherme  en  behoede 
mijn  vaderloos  knaapje !" 

1  Ik  heb  haar  daarna  niet  meer  vertaten,"  zeide  Peggotty.  i  Z^)  sprak 
dikwijls  tegen  die  twee  beneden  —  want  zij  had  hen  lief;  zij  kon  niet 
leven  zander  iedereen,  die  bij  haar  was,  lief  te  hebben  —  maar  als  zij  van 
haar  bed  weggingen,  keerde  zij  zich  altijd  naar  mij,  alsof  zij  toch  maar 
bij  Peggotty  rust  had,  en  zij  kon  nooit  anders  in  slaap  komen. 

*OpdenIaatstenavondgafzi;mijecnkus,enzcide:  >  Als  mijn  kindje 
00k  sterven  moest,  Peggotty,  och,  laten  zij  het  dan  in  mijn  ann  leggen  en 
0fl5tezamenbegraven."(Endat  is  ook  gedaan,  want  het  armelammetje 
heeft  haar  maar  66n  dag  overlecfd.)  iLaat  mijn  Iteve  David  met  ons  me- 
degaan  naar  onze  rustplaats,"  zeide  zij,  >en  zeg  hem,  dat  zijne  moeder, 
toen  zij  hier  lag,  hem  niet  cens,  maar  wel  duizendmaal  heeft  gezegend." 
Er  volgdc  wederom  eene  poos  van  stilte,  en  wederom  likle  zij  zacht 
op  mijne  hand. 

iHet  was  al  viij  diep  in  den  nacht,"  zeide  Peggottyv>toen  le  mij  om 
mt  drinken  vroeg,  en  toen  zij  gedronken  had,  zag  zij  mij  met  zulk  een 
geduldigen  glimlach  aan,  die  lleve  !  —  o  zoo  schoon ! 

iDe  dag  was  aangekomen,  en  de  zon  ging  op,  toen  zij  mij  zeide,  hoe 
goed  en  zorgvuldig  mijnheer  Copperfield  altijd  voor  haar  geweest  was, 
en  hoeveel  geduld  hij  met  haar  had  gehad,  en  haar  gezegd  had,  als  zij 
un  zich  zelve  twijfelde,  dat  een  liefderijk  hart  beter  en  sterker  was  dan 
*ijsheid,  en  dat  hij  met  haar  hart  een  gelukkig  man  was.  »Lieve  Peg- 
gotty," zeide  rij  toen,  ischuif  mij  wat  dichtcr  bij  u;"  want  zij  was  heel 
nrak.  >Leg  uw  goedcn  arm  onder  mijn  hals,"  zeide  zij,  ten  keer  mija 
faoofd  naar  u  toe,  want  uw  gezicht  gaat  veraf,  en  ik  wilde  bet  dichtbij 
hebben."  Ik  deed  wat  zij  vroeg,  en  o  David  I  toen  was  de  tijd  gekomen, 
dat  de  woorden,  waarmede  ik  eens  afscheid  van  u  nam,  waarheid  wer- 
den  —  dat  zij  blijde  was  dat  zij  haar  ann  hoofd  op  den  arm  van  hare 
domme,  knorrige  Peggotty  kon  neerleggen  —  en  zoo  stierf  zij,  als  een 
kind  dat  in  slaap  vicl !" 

Dit  was  het  slot  van  Peggotty's  verhaal.  Van  het  oogenblik  af,  dat  ik 
den  dood  mijoer  moeder  vemam,  was  haarbeeld,  gelijk  zij  in  den  laatsten 
tijd  geweest  was,  voor  mij  verdwenen.  Van  dat  oogenblik  afherinnerde 
ik  nuj  haar  aUran  als  de  jeugdige  moeder  mijner  vroege  kindsheid,  diq 


no  DAVID  COPPERFIELD. 


hare  glanzige  kruUen  om  haar  vinger  placht  te  winden,  en  in  de  scheme- 
ring  met  mij  door  de  kamer  dansend.  Wat  Peggotty  mij  nu  verteld  had  — 
wel  verre  van  mij  tot  een  later  tijdperk  tenig  te  brengen — diende  slechts 
Om  dat  vroegere  beeld  nog  srterker  in  het  gemoed  te  prenten.  Dit  mag 
Eonderling  wezen,  maar  het  is  toch  waar.  Met  haar  dood  zweefde  zij 
iveder  naar  hare  kalme,  onbewolkte  jeugd  terug,  en  wischte  al  het  ove- 
rige  uit. 

De  moeder,  die  in  het  graf  lag,  was  de  moeder  mijner  vroege  kinds* 
heid ;  het  wichtje  in  hare  armen  was  ik  zeli,  gelijk  ik  eens  geweest  was, 
voor  altijd  aan  hare  borst  in  slaap  gesust 


X. 

IK   WORD  VERWAARLOOSD,  EN   WORD   VERZORGD. 

Het  eerste,  dat  juffrouw  Murdstone  deed  toen  de  dag  derplechtigheid 
-cm  was  en  het  licht  weder  vrijen  toegang  in  huis  had  gekregen,  was  Peg- 
gotty de  huur  op  te  zeggen.  Over  eene  maand  zou  zij  moeten  vertrekken. 
Hocveel  tegenzin  Peggotty  ook  in  zulk  een  dienst  zou  gehad  hebben, 
geloof  ik  toch,  dat  zij  dien  om  mijnentwil  boven  den  besten  van  de 
wereld  zou  hebben  verkozen.  Zij  zeide  mij  dat  wij  moesten  scheiden  en 
waarom ;  en  wij  beklaagden  elkander  in  alle  oprechtheid. 

Wat  mij  zelven  of  mijne  toekomst  betrof,  daarover  werd  geen  woord 
gesproken,  en  evenmin  iets  aan  gedaan.  Zij  zouden  wel  blijde  zijn  ge- 
weest, durf  ik  zeggen,  als  zij  mij  ook  de  huur  hadden  kunnen  opzeggen 
en  wegzenden.  Eens  verzamelde  ik  moeds  genoeg,  om  juffrouw  Murd- 
fitone  te  vrageij,  wanneer  ik  weder  naar  school  zou  gaan;  en  zij  ant- 
woordde  droogjes,  dat  zij  niet  geloofde  dat  ik  weder  daarheen  zou  gaan. 
Verder  werd  mij  niets  gezegd.  Ik  was  zeer  verlangend  om  te  weten  wat 
'er  met  mij  gebeuren  zou,  en  Peggotty  insgelijks ;  maar  wij  konden  ons 
.geen  van  beiden  in  dit  opzicht  eenige  inlichting  verschaffen. 

En  was  66ne  verandering  in  mijn  toestand  gekomen,  die,  hoewel  zij 
mij  van  vele  tegenwoordige  onaangenaamheden  onthief^  mij  toch,  als  ik 
in  staat  ware  geweest  om  grondig  daarover  na  te  denken,  nog  meer  on- 
gerust  over  de  toekomst  had  moeten  maken.  Zii  was  deze.  Hetbedwang, 
dat  men  mij  had  opgelegd,  werd  geheel  opgeheven.  Wel  verre  van  ge- 
tioodzaakt  te  worden  om  op  mijn  vervelenden  post  in  de  voorkamer  te 
blijven,  gebeurde  het  mij  verscheidene  malen,  dat,  als  ik  daar  kwam 
eitten,  juffi-ouw  Murdstone  mij  met  een  donkeren  blik  te  kennen  gaf,  dat 
ik  maar  moest  heengaan.  Wel  verre  van  voor  Peggotty's  gezelsc&ip  gc- 
waarschuwd  te  worden,  werd  er,  als  ik  mij  maar  niet  aan  dat  van  mijn- 
heer  Murdstone  opdrong,  nooit  naar  mij  gezocht  of  gevraagd.  In  het  eerst 
was  ik  dagelijks  in  angst,  dat  hij  mijne  opvoeding  weder  onder  handen 
20U  nemen,  of  dat  juffrouw  Murdstone  zich  daaraan  zou  toewijden ;  maar 
^poedig  begon  ik  te  begrijpen,  dat  zulk  eene  vreesongegrond  was,endat 
ik  niets  anders  had  te  verwachten  dan  verwaarloozing. 


WAT  ZAL  UBN    MBT  UU   DOKK.  Ill 

Ik  weet  Diet,  dat  die  ontdekking  mij  toen  bijzonder  speet  Ik  was  nog 
versufi  van  den  schok,  dien  de  dood  miJDer  moeder  mij  gegeven  had, 
«n  als  het  ware  verdoold  voor  alle  dingen  van  minder  gewicht.  Ik  kan 
mij  wel  herinneren,  dat  ik  nu  en  dan  heb  nagedacht  overde  mogelijkheid, 
<lat  ik  niets  meer  zou  leeren  of  niet  mcer  verzorgd  wordcn,  en  dat  ik  dan 
zou  opgroeien  tot  een  onbruikbaar,  naargccstig  man,  die  altijd  arm  moest 
blijven  en  zijn  werkeloos  leven  ophet  dorpverslenterenjzoowelalsover 
de  kans  om  mij  aan  dit  lot  te  onttrekken  door,  gelijk  de  held  van  een 
Toman,  ergens  mijn  fortuin  te  gaan  zoeken.  Maar  dit  waren  vluchtige 
hersenschimmen,  wakende  droomgezichten,  waamaar  ik  somtijds  zat  te 
turen,  alsof  zij  flauw  op  den  muur  mijnerkaniergescliilderd  of  geschre- 
▼en  waren,  en  die,  wanncer  zij  wegsmolten,  den  ledigen  muur  weder 
OTcrlieten. 

■  Peggotty,"  zeide  ik  eens,  peinzend  fluisterend,  op  een  avond  toen  ik 
voor  het  ketikenvuur  mij  ne  handen  zat  te  warmen,>mijnheerMurdstQne 
houdt  nog  minder  van  mij  dan  hij  plachttedacn.  Hij  hceftnooit  veel 
van  mij  gehouden,  Peggotty ;  maar  nu  zou  hij  mij  liever  zelfs  niet  zicn, 
als  hij  het  maarkon  mijden."  —  iMisschien  is  dat  zijnedroefheid,"  zeide 
Peggotty,  mijn  hoofd  streelende.  —  »lk  ben  ook  bedroefd,  Peggotty. 
Als  ik  geloofde,  dat  het  zijne  drocfheid  was,  zou  ik  er  geheet  niet  aan 
denken.  Maar  dat  is  het  niet ;  o  neen,  dat  is  het  niet."  — » Hoe  weet  gij, 
dat  het  dat  niet  is  ?"  zeide  Peggotty,  na  eene  poos  van  stilte.  —  lO,  zijne 
droefheid  is  geheel  iets  andcTs.  Hij  is  nu  op  het  oogenblik  bedroefd,  ter- 
wijl  hij  met  jufTrouw  Murdstone  bij  den  haard  zit ;  maar  als  ik  binnen- 
kwam,  Peggotty,  zou  hrj  nog  iets  anders  worden."  —  •  Wat  zou  hij  dan 
ifOrden  f"  zeide  Peggotty.  —  »Boos,"  antwoordde  ik,  onwillekeurig  zijn 
dreigend  gezicht  nabaotsendc.  >  Als  hij  alleen  bedioefd  was,  zou  hij  mij 
loo  niet  aanzien  als  hij  doet.  I  k  ben  alleen  bedroefd,  en  dat  maakt  mij 
meer  medelijdend." 

Peggotty  sprak  eene  poos  niet;  en  ik  zat  mijne  handen  te  warmen, 
even  stil  als  zij. 

•  David,"  zeide  zij  eindelijk.  —  tWel,  Peggotty?"  — *Ik  heb  mijne 
manieren  beproefd,  lieve  jongen,  die  ik  bedenken  kon  —  alle  manicren 
(Be  er  zijn,  en  atle  manieren  die  er  niet  zijn,  kortom  —  omhier  op  Blun- 
der s  t  o  n  e  een  geschikten  dicnst  voor  mij  te  krijgcn ;  maar  er  is  zoo  iets 
niet  te  vinden."  —  lEn  wat  denkt  gij  dan  te  doen,  Peggotty  ?"  zeide  ik 
eenigszins  angstig.  iDenkt  gij  uw  fortuin  te  gaan  zoek^f"  —  ilk  denk, 
dat  ik  naar  Yarmouth  zal  moeten  gaan,"  antwoordde  Peggotty,  i en 
daar  blijven  wonen."  —  Gij  hadt  wel  verder  kunnen  heengaan," seideik 
eenigszins  ophelderende,  len  zoogoed  als  verloren  voor  mij  zijn.  Daar 
zal  U  u  toch  somtijds  zien,  mijne  lieve  oude  Peggotty.  Dan  zult  ge  toch 
niet  geheel  aan  het  andere  eind  van  de  wereld  zijn,  niet  waar  i"  —  >  Wel 
integendeel,  als  het  God  beheftl"  riep Peggotty vuriguit.iZoolang gij 
hier  zijt,  mijn  troetelkind,  zal  ik  iedere  week  overkomen  om  u  te  zien, 
Een  dag  in  de  week,  zooluig  als  ik  maar  leef." 

Ik  gevoelde  mijn  hart  door  deze  belofte  van  een  zwaren  last  ontheven ; 
maar  teUs  dit  was  nog  niet  alles,  want  vervolgens  zetde  Peggotty : 


tia  DAVID  COPPBRFIKLD. 

*Ik  ga  eerst  mijn  broeder  opzoeken,  David,  om  nog  eene  veerticn 
dagen  bij  hem  tc  logeeren  —  om  tijd  te  hebben  om  rood  te  kijken  en 
weer  eentgszins  tot  mij  zelvc  te  komen.  Nu  heb  ik  gedacht,  dat  ztj  mia- 
scbien.  daar  zij  u  faier  toch  nict  gaame  zien,  wel  zullen  willen,  dat  ik  u 
medeneem.'- 

Als  iets  mij  op  dieo  tijd  eenig  geooegen  had  kunnen  gevcn  —  ofhet 
had  mocten  zijn,  met  alien  ora  mij  heen,  uitgezonderd  Peggotty,  op  een 
anderen  voet  te  komen  — zou  het  vooral  dit  vooruitzicht  zijn  geweest. 
De  gedachte  om  mij  weder  door  die  goede  brave  lieden  omringdterien, 
wier  vriendelijke  gezichten  mij  toonden  hoe  welkom  ik  was;  am  weder 
het  vreedzame  van  dien  streelenden  zondagochtend  te  genieten,  toen  de 
klokken  luidden,  de  steentjes  in  het  water  plasten,  en  de  schepen  als 
schimmen  iiit  den  mist  te  voorschijnkwamen ;  om  weder  met  kleinc  Emily 
rond  te  zwerven,  haaral  mijn  leed  te  verhalen,  en  toovermiddelen  daar- 
tegen  te  vinden,  in  de  schelpen  en  keitjes  op  het  strand,  bracht  mijn  hart 
tot  kalmte.  Deze  werd  het  volgendc  oogenblik  wel  wederom  gestoord 
door  een  twijfel  of  jufFrouw  Murdstone  hare  toestemming  wel  zou  geven; 
maar  ook  in  dit  opzicht  werd  ikspoediggerustgesteld,  want  terwijlwi} 
nog  aan  het  praten  waren  kwam  zij  hare  avondnazoeking  in  de  provisie~ 
kast  doen,  en  met  eene  stoutheid,  waarover  ik  mij  verbaasde,  begon 
Peggotty  dadelijk  van  de  zaak  te  spreken. 

iDe  jongen  zal  daar  ledi^  zijn,"  zeidejufTrouw  Murdstone,  in  een  pot 
met  ingelegde  augurken  kijkende,  len  ledigheid  is  de  wortel  van  alle 
kwaad.  Maar  hier  zou  hij  toch  ook  ledig  zijn.  Hij  zal  naar  mijne  gedach- 
ten  nergens  ooit  veel  goeds  uitvoeren." 

Peggotty  had  een  purastorig  antwoord  gereed,  dit  kon  ik  zien ;  maar 
om  mijnentwil  hield  zij  dit  binnen  en  zweeg. 

*  Hm !"  zeide  juffrouw  Murdstone,  nogin  den  pot  kijkende,  >het  is  van 
meer  gewicht  dan  iets  anders  —  het  is  van  het  allergrootste  gewicht  — 
dat  mijn  broeder  niet  gehinderdoflasdggevallenwordt.  Ikgetoof,  dat 
bet  beste  is  maar  ja  te  zeggen." 

Ik  bedankte  haar,  zonder  eenige  blijdschap  te  toonen,  uit  vrees,  dat  dit 
haar  mocht  bewegen  om  hare  toestemming  weder  in  te  Irekken.  Ik  kon 
ook  niet  nalaten  te  denken,  dat  ik  daarmede  voorzichtig  had  gehandeld, 
toen  zij  mij  uit  den  pot  aankeek,  met  zulk  eene  vermeerdering  van  zuur- 
heid  in  haar  gezicht,  alsofhare  zwaite  oogen  den  geheelen  inhoud  had- 
deningeiogen.  Evenwel,  het  vcilof  was  gegeven  en  werd  niet  herroepen; 
want  toen  de  maand  om  was,  waren  Peggotty  en  ik  gereed  om  te  ver- 
trekken. 

Barkis  kwam  in  huis  am  Peggotty's  kofiers  te  halen.  Ik  had  hem  vn>e- 
ger  Dooit  het  tuinhuis  zien  binnenkomen,  maar  bij  deze  gelegcnheid 
kwam  hij  in  huis ;  en  toen  hij  den  grootsten  kofTcr  op  zijn  schouder  nam 
en  er  mede  heenging,  wierp  hij  mij  een  blik  toe,  dien  ik  dacht,  dat  cent 
bijzondere  uitdrukking  had,  indien  men  oait  zeggen  kon,  dat  het  gc- 
zicht  van  Barkis  voor  eenige  uitdrukking  vatbaar  was. 

Peggotty  was  natuurlijk  neerslachtig  toen  zij  het  huis  moest  verlaten^ 
dat  zoovele  jaren  zoogoed  als  haar  eigea  was  geweest,  en  waar  de  twee 


GROOTMOEDIGHBID   VAN  M^UFFROUW  BAfiKlS.  1 13 

teedente  betrekkingen  van  haar  leven  —  die  tot  mijne  moeder  en  tot 
mij  —  waren  ontstaan.  Zij  had  ook  in  den  vroegen  ochtend  het  kerkhof 
boocht ;  en  zij  staple  nu  met  haar  zakdoek  voor  hare  oogeo  in  de  karen 
bleef  100  zitten. 

Zoolang  zij  in  dezen  toestand  bleef,  gaf  Barkis  geen  teeken  van  leven 
hoegenaamd.  Hij  zat  op  zijne  gewone  plaats  en  in  zijoe  gewonc  houding, 
alsof  hij  eene  graote  pop  was.  Maar  toen  zij  begon  rond  te  kijken  en  met 
mij  te  praten,  knikte  hij  verscheidene  malen  met  zijn  hoofd  en  grinnikte 
daarbij.  Ik  heb  er  niet  het  minste  denkbeeld  van,  wie  hij  daarbij  op  het 
oog  had,  of  wat  hij  er  mcde  meende. 

>Het  is  een  mooie  dag,  mijnheer  Barkis,"  zeide  ik  uit  beleefdheid. — 
>  Nog  al  niet  slecht,"  antwoordde  Barkis,  die  doorgaans  zeer  voorzichtig 
was  in  zijr  spreken  en  zich  zelden  bloot  gaC 

•  Peggotty  is  nn  weer  geheel  in  haar  schik,  mijnheer  Barkis,"  merkte 
tkaanomhemgenoegen  tegeven.  —  >  Zoo,  is  zij  dat!"  zeide  Barkis. 

Nadat  hij  er,  met  een  zeer  slim  gezicht,  eene  poos  over  had  gedacht, 
keek  hij  haar  aan  en  zeide : 

>  Zijt  gij  nu  zoo  tamelijk  in  uw  schik  i" 

Peggotty  lachtte  en  antwoordde  bevestigend. 

■  Maar  wezenlijk  en  waarlijk,  weet  ge.  Is  het  zoo  l"  bromde  Barkis,  op 
de  bank  dichter  naar  haar  toe  schuirende  en  haar  een  stoot  met  ziinelle- 
boog  gevcnde,  »Is  het  zoo  ?  Wezenlijk  en  waar  wel  in  uw  schik  r  Is  het 
zoor  Zegf*  Bij  elk  dezervragenschoofBarkiswederwat  dichter bij  en 
gaf  baar  een  stootje ;  zoodat  wij  eindelijk  alien  op  elkander  gedrongen 
waren  in  den  linkerhoek  van  de  kar,  en  ik  zoo  beklemd  was,  dat  ik  het 
bijna  niet  kon  uithouden. 

Toen  Peggotty  hem  op  raijn  ongemak  deed  letten,  maakte  Barkis  ter- 
stond  rtiimte  en  schoof  langzamerhand  weder  wcg.  Ik  kon  echter  niet 
nalatcn  op  te  merken,  dat  hij  zich  scheen  te  verbeelden  een  verbazend 
schiander  middel  te  hebben  gevonden  om  zich  op  eene  aardige  en  sne- 
dige  manier  uit  te  dnikken,  zonder  den  last  te  hebben  om  te  verzinnen 
hoe  bij  een  gesprek  aan  den  gang  zouhouden.  Blijkbaar  grinnikte  hij 
daarover  eene  poos  bij  zich  zelven.  Weldra  keerde  hij  zich  nogmaals 
naar  Peggotty,  en  nog  eens  gevraagd  hebbende;  »Zijt  ge  wel  inuw 
schik  ?"  schoof  hij  weder  naar  ons  toe,  tot  ik  bijna  geen  adem  meer  kon 
halen.  Kort  daarop  dronghij  alweder  op,metdezelfdevraagenhetzelfde 
gevolg.  Eindehjk  stond  ik  op,  ala  ik  hem  zag  aankomen,  en  bleef  op  de 
Toetenplank  staan,  alsof  ik  naar  het  uitzicht  wilde  kijken ;  en  zoo  ging 
bet  mij  naderhand  zeer  goed. 

Hij  was  Eoo  beleefd  om  opzettelijk  om  onzentwil  voor  eene  herbei^ 
op  te  houden,  en  ons  op  gebradcn  schapevleesch  en  bier  te  onthalen. 
Zel£>  terwijl  Peggotty  jmst  aan  het  drinken  waa,  kreeg  hij  een  van  die 
boien  om  op  te  dringen  en  deed  haar  bijna  sdkken.  Doch  toen  wij  het 
cnid  oceer  reia  nadcrden,  had  hij  meer  te  doen  en  minder  tijd  voor  ga- 
Ittiterieen -, en  toen  wij  op  destraatsteenen  van Yarmouthkwamen, 
wCrden  wij  alien  te  veel  gehotst  en  geschud  om  aan  iets  anders  te  kmi- 
Bcndenken. 

DAvm  comutruLD.  —  I.  & 


114  DAYID  COPFERFIBLD. 

Baas  Peggotty  en  Ham  stonden  op  de  oude  plaats  naar  ons  te  wadi' 
ten.  Zij  ontvingcn  mij  en  Feggotty  zecr  faartdijk,  en  gaven  Barkis  de 
faimd,  die,  met  zijn  hoed  gebeel  ochteropEijnhoofd,  eneenrerlegeh 
lach  op  zijn  gezicht,  welkc  zelfs  tot  in  zijne  beenen  scheen  te  reilttn, 
eene  vrij  gekke  vertooningmaakte,  naarniij  dacht.  Zij  nameniedereen 
van  Peggotty's  koSersop^enwij  wildenjuisthcengaao,  toenBaikiamij 
plednig  een  teeken  met  zijn  voorvinger  gaf  om  ondcr  eene  poort  te 
komen. 
'    iZegecns,"broiDde  Barkis.  >Hct  wasgoedzoo." 

Ik  keek  naar  hem  op  en  anCwoordde,  met  eene  poging  om  zeer  di^ 
zinmgtezijn:»OI" 

>Hetis  niet  daarbtj  gebleven,"  zeide  Barkia,  met  een  vertrouweUjk 
knikje.  iHet  was  goed  zoo." 

Wederomantwoorddeik:  lO!" 

>Gij  weet  wel  wie  er  klaar  was,"  zeide  tnijnvtiend.tDat  was  Barids, 
en  niemand  anders." 

Ik  knikte  toesteramend. 

>Hetis  goed  zoo,"  zeide  Barkis  mij  dehandschuddende. ilkblijf 
Uw  vriend.  Gij  hebl  het  goed  gemaakt.  Hct  is  nu  alles  klaar." 

Met  zijne  pogingen  om  bijzonder  dutdelijk  te  zijn,  was  Barkis  koo  bui- 
tengemeen  geheimzionig,  dat  ik  hem  wel  een  uur  lang  in  het  gezicht  had 
kunnen  staan  kijken,  on  zcker  daardoorevenveel  wijzerzouzijn  gewor- 
den  als  door  het  kijken  op  eene  stilstaande  klok,  indien  Feggotty  mij  niet 
had  weggeroepen.  Onder  het  voortgaan  vioeg  zij  mij  wat  hij gezegd had; 
en  ik  antwoordde,  dat  hij  gezegd  had,  dat  alles  nu  klaar  was. 

»Die  onbeschaamde  vent!"  zeide  Peggotty.  iMaardaaigeefikniet 
omi  David,  lieve  jangen,  wat  zoudtgij  weldenken,  alsikeraandacht 
om  te  gaan  tronwen  f"  — » Wel  —  ik  denk,  dat  gij  dan  toch  evenveel 
van  mij  zoudt  houden  als  genu  doet,  Feggotty  ?"  antwoordde  ik,  naeeoig 
bedenken. 

Tot  groote  verbazing  de^  voortnjgangers  op  straat,  zoowel  als  van 
hare  vooruitgaande  bloedverwaDten,  was  de  goede  ziel  genoodeaakt  te 
blijven  stilstaan  en  mij  op  de  pick  te  omhelzeo,  met  vele  betuigiogen 
harer  onveranderlijke  lieftk. 

;  >Zeg  mij  toch  wat  gij  er  van  soudt  vinden,  liereling?"  begon  zij 
wedcr,  toen  dit  was  afjcloopen  en  wij  wederom  voortstapten.  —  >AJi 
gq  er  aan  dachtom  tegaan  trouwen — met  mijnheer  Barkis,  Feggotty?"— 
»Ja,"  zeide  Peggotty.  —  *Ik denk, datdatheelgoedzou zijn.  Wantgij 
weet,  Feggotty,  dan  zoudt  gij  altijd  de  kar  en  het  paard  hebbcn  om  mij 
te  komen  zien,  en  koadt  voomiet  r^den,  en  zeker.wezen,  dat  ^  kondt 
komen."  —  iWelkeen  verstandheeftdielievejongentochi"  nep  Pec - 
gotty  uit.  ijmat  waar  ik  aldczegcheetemaandlangoveigedaicht^ebl 
fa,  tnija  beste  jongen ;  en  ik  denk,  dat  ik  dan  over  het  geheel  meer  onaf- 
hankelijk  zou  wezen,  ziot  ge,  behalve  dat  tk  ook  met  meer  lust  in  mijii 
eigen  tuiis  zou  werkcn,  dan  ik  mi  bij  iemand  anden  zou  kunnen  doeo. 
Ik  weet  niet  of  ik  nu  nog  wel  sou  deugen  om  bij  vreemden  te  dienea.  En 
dan  zal  ik  altijd  dicht  bij  hare  rustplaalsblijven,"  zeide  Peggot^peia- 


DE  LIEVB  KLKINE  EUILY.  It^ 

send,  len  die  kunnen  zlen  zoo  dikwijis  ik  wil;  en  als  ik  ecus  ga  rusten, 
zal  ik  misschien  niet  ver  van  mijne  lieve  jonge  meesteres  Hggen." 

Wij  spraken  eenigen  tijd  geen  van  beiden. 

iMaar  ik  zou  er  geheel  niet  weer  aan  willen  denken,  als  mijn  David 
er  maar  lets  tegen  had  —  neen,  niet  al  was  ik  dertigmaal  driemaal  in  de 
kerk  afgekondigd,  en  al  versleet  de  ring  in  mijn  zak."  -—  tKijk  raij  maar 
eeos  aan,  Peggotty,"  zeide  ik, » en  zie  of  ik  er  niet  waarlijk  b!ij  mede  ben 
en  er  waarlijk  naar  verlang."  En  dat  deed  ik  ook  inderdaad  met  al  mijn 
hart.  —  »Wel,  mijn  hartedief,"  zeide  Peggotty,  mij  een  dmk  gevende, 
>ik  heb  er  dag  en  nacht  over  gedacht,  op  alle  manieren  die  ik  kon,  en  ik 
hoop  op  de  rechte  manicr;  maar  ik  zal  er  nog  eens  over  denken,  en  er 
met  mijn  broeder  over  spreken,  en  onderttisschen  zullen  wij  het  maar 
voor  ons  zelveo  houden,  David,  gij  en  ik.  Barkis  Is  een  goed,  eenvoudig 
man,"  zeide  Peggotty,  >  en  als  ik  mijn  best  deed  om  als  zijne  vrouw  mijn 
plicht  te  doen,  denk  ik,  dat  het  mtjne  eigene  schuld  £ou  zijn  —  alsikniet 
tamelijk  wel  in  mijn  achik  was,"  zeide  Peggotty,  hartelijk  lachende. 

Deze  aanhaling  van  Barkis  kwam  zoowel  te  pas  en  beviel  ons  zoo,  dat 
wij  er  beiden  nogmaals  en  nogmaals  over  moesten  lachen,  en  in  eene 
zeer  vroolijke  stemming  waren,  toen  wij  de  woning  van  baas  Peggotty 
in  het  gezicht  kregen. 

Deze  woning  zag  er  nog  juisteveneensuit,behalve  dat  zij  misschien 
in  mijne  oogen  een  weinig  gekrompen  was;  en  juffrouw  Cummidge  stond 
aan  de  deur  te  wachtcn,  alsof  zij  daar  sedert  altijd  gestaan  had.  Van 
Innnen  was  alles  nog  eveneens,  tot  aan  de  zeeplanten  in  de  blauwe  kan 
in  mijn  slaapkamertje  toe.  Ik  ging  eens  in  het  schuurCje  kijken ;  en  daar 
schenen  dezelfde  kreefVen  en  krabben,  altijd  met  denzelfden  lust  bezield 
om  de  geheele  wereld  te  knijpen,  nog  eveneens  in  elkandergeward  in 
denzelfden  hoek  te  liggcn. 

Doch  er  was  geene  kleine  Emily  te  zien,  en  dus  vroeg  ik  baas  Peggotty 
waar  zij  was. 

»Zij  is  naar  school,  jonge  heer,"  antvoordde  htj,  het  zweet,  dat  het 
dragen  van  Peggotty's  koffer  hem  had  tlitgeperst,  van  zijn  voorhoofd 
vegende.  »Zijzal,"vervolgdehij,  opdeklokziende,  »over  eenkwarticr 
of  een  half  uurtje  thuis  komcn.  Wij  misscn  haar  alien,  nu  zij  school  gaat." 

Juffrouw  Gumraidge  slaakte  een  kermendeo  zucht. 

»Kom,  beuru  maar  wat  op  !"riep  baas  P^gotty  haar  toe.  —  »Ikgevoel 
het  erger  dan  iemand  anders,"  zeide  juflrouw  Gummidge.  >  Ik  ben  een 
jammerlijk,  ongelnkkig  schepsel,  en  zij  placht  haast  het  eenige  te  zijn 
waaivan  ik  geen  nieuwe  narigheid  had." 

Al  zuchtcnde  en  haar  hoofd  schuddende,  ging  juffrouw  Gummidge 
het  Tuiir  aanbtazen.  Baas  Peggotty  keck  ons,  terwijl  zij  zoo  bezig  was,  m 
het  rond  aan,  en  zeide  zachtj  terwijl  hij  de  hand  naast  den  mond  hield : 
»De  onde!"  Hiernit  maakteikmetrecht  op,  daterindegemoedsstem- 
ming  van  jufirouw  Gummidge  sedert  mijn  vroeger  bezoek  geene  verbe- 
tering  had  plaats  gevonden. 

Nu  was  de  geheele  plaats  even  vermakelijk  alsooittevoren,  ofhad 
dit  ten  minste  nioeten  zijn,  en  toch  maakte  zij  niet  denzelfden  indnik 


Il6  DAVID   COPPERFIELD. 


op  mij.  Ik  gevoelde  mij  eenigszins  te  leur  gesteld.  Misschien  was  hetora- 
dat  kleine  Emily  niet  thuis  was.  Ik  wist  den  weg,  dien  zij  komen  raoest^ 
en  weldra  wandelde  ik  dien  kant  op,  om  haar  te  gemoet  te  gaan. 

Het  duurde  niet  lang  of  ik  zag  iets  aankomen,  en  weldra  herkende  ik 
Emily,  die  hoewel  gegroeid,  toch  nog  klein  van  gestalte  was.  Maar  toen 
zij  nader  kwam,  en  ik  hare  blauwe  oogen  nog  blauwer,  en  haar  lief  ge- 
zichtje  nog  frisscher,  en  haar  geheel  en  al  nog  bevalliger  en  darteler 
vond,  overviel  mij  een  zonderling  gevoel,  hetwelk  de  oorzaak  was,  dat 
ik  mij  hield  alsof  ik  haar  niet  kende,  en  voorbijging  alsof  ik  in  de  verte 
naar  geheel  iets  anders  keek.  Ik  heb  in  later  tijd  zoo  iets  wel  meer  gedaan^ 
of  ik  moest  mij  vergissen. 

Kleine  Emily  trok  zich  dit  volstrekt  niet  aan.  Zij  zag  mij  heel  goed ; 
maar  in  plaats  van  om  te  keeren  en  mij  na  te  roepen,  Hep  zij  lachend 
heen.  Dit  noodzaakte  mij  om  haar  na  te  loopen,  en  zij  liep  zoo  hard,  dat 
wij  zeer  dicht  bij  huis  waren  eer  ik  haar  ving. 

>0,  zijt  gij  het  ?*'  zeide  kleine  Emily.  —  »Wel,  ^j  wist  immers  wel  wie 
het  was,  Emily?"  zeide  ik.  —  lEn  wist  gij  dan  met  wie  het  was  f"  zeide 
Emily. 

Ik  wilde  haar  kussen,  maar  zij  hield  hare  handjes  voor  hare  roode 
lippen,  en  zeide^  dat  zij  nu  geen  kind  meer  was,  en  liep,  nog  harder 
lachende,  het  huis  in. 

Zij  scheen  groot  vermaak  te  hebben  om  mij  te  plagen,  hetgeen  eene 
verandering  in  haar  was,  waarover  ik  mij  zeer  verwonderde.  De  thee- 
tafel  stond  gereed,  en  ons  bankje  werd  op  zijne  oude  plaats  gezet,  maar 
in  plaats  van  naast  mij  te  komen  zitten,  schonk  zij  haar  gezelschap  aan 
die  grommige  juffrouw  Gummidge ;  en  toen  baas  Peggotty  haar  vroeg 
waarom  zij  dit  deed,  haalde  zij  hare  knillen  over  haar  gezichtje  om  het 
te  verbergen,  en  wilde  maar  niets  anders  doen  dan  lachen. 

>Zij  is  een  poesje,"  zeide  baas  Peggotty,  haar  met  zijne  groote  hand 
streelende.  —  tja,  dat  is  zij,  dat  is  zij  I"  riep  Ham.  >Dat  is  zij,  jonge  heer 
David !"  en  hij  bleef  haar  eene  poos  grinnikend  aankijken,  met  eene 
mengeling  van  lachlust  en  opgetogenheid,  die  zijn  gezicht  gloeiend  rood 
deed  worden. 

Kleine  Emily  werd  eigenlijk  door  hen  alien  bedorven,  en  door  nie- 
mand  meer  dan  door  baas  Peggotty  zelf,  wien  zij  al  vleiende  tot  alles  had 
ktmnen  overhalen,  door  maar  hare  wang  tegen  zijn  niigen  baard  te 
drukken.  Zoo  dacht  ik  ten  minste,  toen  ik  haar  dit  zag  doen,  en  ik  vond, 
dat  baas  Peggotty  volkomen  gelijk  had.  Maar  zij  was  zoo  zachtaardig  ei> 
lieftallig,  en  had  zulk  eene  aardige  manier  om  te  gelijk  schalkachtig  en 
bedeesd  te  zijn,  dat  zij  mij  meer  dan  ooit  betooverde. 

Zij  was  teerhartig  insgelijks;  want  toen  wij  na  de  thee  omhetvuur 
zaten,  en  baas  Peggotty,  onder^hetrookenvanzijnepijp,  iets  zeide  van 
het  verlies  dat  ik  geleden  had,  kwamen  haar  de  tranen  in  de  oogen  en 
zag  zij  mij,  over  de  tafelheen,  zoo  vriendelijk  aan,  dat  ik  haar  wezenlijk 
dankbaar  daarvoor  was. 

»Och  ja I"  zeide  baas  Peggotty,  hare  krullen  opnemende,  die  hij  als 
water  over  zijne  hand  liet  loopen, »  hier  is  nog  een  weesje,  ziet  ge,  jooge 


IK   VKRKOMDIG  DEN  LOF   VAN  STEERFORTH.  Ii^ 

heer.  En  hier,"  ver  volgde  hij  en  gaf  Ham  een  tamelijk  frisschen  stoot  voor 
de  borst,  »is  er  nog  een,  hoesrel  hij  cr  niet  veel  naar  uitdet."  —  ■Alsik 
11  tot  voogd  had,  mijnheer  Peggotty,"  zeidc  ik,  mijn  hoofd  schuddende, 
>geloof  ik  ook  niet,  dat  ik  het  veel  eou  v o e  1  c n."—  •  Wei  geregd,  jonge 
iMcr  David!"  riep  Ham  in  verrukking  uit.  >Hoezee!  Wclgeiegd!  Dat 
Eoudt  gij  ook  niet!  Hoezee!  Daarmede  gaf  hij  baas  Peggotty  zijn  stoot 
tcnig,  en  kteine  Emily  stond  op  en  gaf  haarverzorger  eenkus.  —  >En 
hoe  maakt  het  uw  vriend,  jonge  heer?"  zeide  baas  Peggotty  tegen  mij.  — 
»Steerfbrth?"  zeide  ik.  —  tDat  is  de  naam!"  riep  baas  Peggotty,  zich 
tot  Ham  keerende.  »Ik  wist  wel,  dat  het  iets  vanonsbedrijfwas."  — 
»Gij  hebt  gezezd,  dat  het  Rudderforth  was,"  merkte  Ham  lachend 
aan.  —  » Welnii?"  lictbaas  Peggotty  hierop  volgen.  »En  gijstuurtiramers 
met  een  roer?  Dat  is  er  zoover  niet  vandaan.  Hoe  maakt  hij  het,  jonge 
he^r?"  —  iHij  was  heel  wel  toen  ik  heenging,  mijnheer  Peggotty."  — 
»Dat  is  eerst  een  vriend !"  zeide  baas  Peggotty,  zijne  pijp  uitstekende 
abof  hij  er  mede  wilde  wijzen.  iDat  is  ecrst  een  vriend,  als  gij  van  vrien- 
den  spreekt.  Waarachtig,  als  het  niet  een  lust  is  om  hem  te  zien."  —  i  Hij 
ziet  er  knap  uit,  niet  waar  f"  reide  ik  opgetogen  over  dienlof. — iKnap !" 
riep  baas  Peggotty  uit.  »  Hij  gelijkt  —  hij  gelijkl  —  ik  weet  niet  waar  hij 
niet  op  gelijkt,  zoo  manhaflig  staat  hij  daar  voor  u."  —  >Ja,  dat  is  hij 
jiiist,"  zeidc  ik.  •  Hij  is  zoo  mocdig  als  een  leeuw,  en  gij  kunt  a  niet  vcr- 
beclden  hoe  oprecht  en  openhartig  hij  is,  mijnheer  Peggotty,"  —  >Enik 
ton  ook  denken,"  zeide  baas  Peggotty,  door  den  rook  zijner  pijp  naar 
mij  turende,  idat  hij,  als  het  op  gcleerdheid  nit  boeken  aankomt,  ook 
wel  haast  iedercen  achter  zich  zal  laten,"  —  » Ja,"  zeide  ik  opgetogen. 
»hij  weet  alles.  Hij  is  verbazend  knap."  ■ —  iDat  is  eerst  een  vriend! 
mompelde  oaas  Peggotty  met  een  ernstig  knikje.  —  >Niets  schijnt  hem 
moeite  te  kosten,"  zeide  ik.  >  Hij  kent  zijne  lessen  al,  als  hij  ze  maar  eens 
even  hecft  ingekeken.  Hij  is  de  beste  balspeler,  dien  gij  ooit  gezien  hebt. 
In  het  dammen  zal  hij  n  bijna  zooveel  schijveu  voorgeven  als  gij  maar 
wilt,  en  het  toch  met  gemak  winnen," 

Baas  Peggotty  knikte  nog  eens,  alsof  hij  wilde  zeggen:  »NatUUrlijk." 

»Hij  spreekt  zoo  goed,"  vervolgde  ik,  idathijiedereenkan  overre- 
den;  en  ik  weet  niet  wat  ge  zoudt  zeggen,  als  ge  hem  eens  kondt  booren 
xingen,  mijnheer  Peggotty." 

Baas  Peggotty  knikte  nogmaals,  alsof hij  wilde  zeggen;  ilk  twijfel  er 
niet  aan." 

lEn  dan  is  hij  zulk  een  ferme,  edelmoedige,  trouwhartige  jongen," 
zeide  ik,  door  mijn  geliefkoosd  onderwerp  medegesleept,  >dat  het  naast 
niet  mogelijk  is  hem  naar  verdienste  te  prijzen.  Ik  kan  hem  waarlijk  niet 
dankbaar  genoeg  zijn  voor  de  grootmoedigheid  waarmede  hij  mij  bc- 
schermd  heeft,  die  zooveel  lager  en  jonger  op  de  school  was  dan  hij." 

Zoo  was  ik  aan  het  doorslaan,  toen  mijn  oog  op  kleine  Emily  viel,  die^ 
over  de  tafel  gebogen,  met  de  grootste  opletlendheid  zat  te  luisteren.  Zij 
scheen  haar  adem  m  te  houden ;  hare  blauwe  oogen  flikkerden  als  juwee- 
len  -,  en  zij  had  een  bios  op  de  wangen.  Zij  keek  zoo  buitcngemeen  emstig 
en  zag  er  daarbij  zoo  lief  uit,  dat  ik  met  zekere  verwondering  stilzweeg; 


]l8  DAVID  COPPSRrlELD. 

en  dit  deed  alien  gelijk  op  haar  letten,  want  toen  ilc  zweeg,  Uchten  zij  en 
zagen  haar  aan. 

(Emily  is  evenals  ik,"  zeide baas Peggotty,  ten ^ou hem gaameeens 
willen  den." 

Emily  werd  er  vcrlegen  over,  dat  wij  haar  alien  zoo  aankeken,  en  z^ 
liet  haar  hoofdje  hangen,  en  de  bios  veispreidde  zich  over  geheel  haar 
gezichtje.  Toen  zij  weder  door  hare  neerhangende  krullen  opzag,  en 
vond  dat  wij  nog  naar  haar  keken  (ik  voor  mij  had  haar  uren  lang  kunnen 
aankijken),  liep  zij  heen  en  bteef  weg  tot  het  bijna  tijd  was  om  naar  bed 
te  gaan. 

Ik  sliep  in  het  oude  bedje  in  den  achtersteven  der  schuit,  en  de  wind, 
streek  klagend  over  de  vlaktc,  gelijk  hij  vroeger had  gedaan.  Maar  ik  kon 
niet  nalaten  mij  te  verbeelden,  dat  hij  kSaa^de  over  hen,  die  niet  naeer 
waren ;  en  in  plaats  van  te  denken,  dat  de  zee  m  den  nacht  kon  opkonien 
en  de  schuit  doen  wegdrijven,  dacht  ik,  dat  de  zee,  sedeit  ik  de  laatste. 
maal  dit  geluid  had  gehoord,  werkelijk  opgekomen  was  en  mijn  geluk- 
ki^  huis  overstroomd  had.  Ik  herinner  mij,  datik,  toen  wind  en^olven 
mij  flauwer  in  de  ooren  begonnen  te  klinken,  nog  een  regeltje  in  mijn 
gebed  voegde,  om  te  vragen  dat  ik,  als  ik  groot  werd,  met  kleine  Emily 
zou  trouwcn,  en  zoo  met  een  hart  vol  liefde  in  slaap  viel. 

Dc  dagen  verliepen  omttent  eveneens  als  zij  te  voren  hadden  gedaan, 
behalve  dat  —  hetgeen  eene  groote  uitzonderin^  was  —  kleine  Emily 
en  ik  nu  zelden  op  het  strand  gingen  wandelen.  Zij  had  lessen  te  leeren. 
en  naaiwerk  te  doen,  en  was  bet  ^ootste  gedeelte  van  den  dag  van  huis. 
Maar  ik  gevoelde  wel,  dat  wij  die  oude  wandelbgen  toch  niet  mecr  ge- 
daan zouden  hebben,  al  was  het  anders  geweest.  Hoe  wild  en  vol  kinder- 
lijke  grillen  Emily  ook  wezen  mocht,  bad  zij  toch  al  meet  van  een  voU 
wassen  meisje  dan  ik  mij  verbeeld  had.  Zij  scheen  mij,  in  weini^  langer 
dan  een  jaar,  op  grooten  afstand  vooruit  te  ziJD  ^ekomen.  Zij  hield  weL 
van  mij,  maar  zij  lachte  mij  ook  uit  en  kwelde  mij  \  en  als  ik  haar  te  ge- 
moet  ging,  sloop  zij  een  anderen  weg  naar  huis,  en  stond  aan  de  deur  te 
lachen,  als  ik  te  leur  gesteld  terugkwam.  De  beste  tijden  waren  die,  wan- 
nccr  zij  stil  in  de  deur  zat  te  werken,  en  ik  op  het  houten  trapje  aan  hare 
voeten  zat  en  haar  voorlas.  Het  komt  mij  nu  nog  voor,  dat  ik  naoit  zulr 
ken  zonneschijn  heb  gezien  als  op  die  heldere  namiddagen  in  April ;  dat 
ik  nooit  zulk  een  zonni^  iiguurtje  heb  gezien,  als  ik  daar  in  de  deur  der 
oude  schuit  placht  te  zien  zitten;  dat  ik  nooit  zulk  eene  Incht,  of  zulk 
water  heb  gezien,  nooit  zulke  heerlijke  glanzende  schepen  in  het  gulden 
vcrschict  heb  zien  wegzeiten. 

Op  den  allerecrsten  avond  na  onze  aankomst  zagen  wij  Barkis  ver- 
schijnen,  die  zeer  bedremmeld  en  verlegen  scheen,  en  een  aantal  in  een 
zakdoek  geknoopte  sinaasappelen  medebracht.  Daar  hij  van  dezesinaas- 
appelen  geen  enkel  woord  sprak,  meende  men,  dat  hij  ze  bi;  toeval  had 
laten  liggen  toen  hij  hecnging ;  totdat  Ham,  die  hem  naliep  om  ze  temg 
te  geven,  weder  thuis  kwam  met  het  bericht,  dat  zij  voor  Peggotty  be- 
stemd  waren.  Daama  verscheen  hij  elken  avond  stiptelijk  op  hetzelfder 
uur,  altijd  met  een  bundeltje,  waarvan  hij  nooit  een  woord  sprak,  en  dat 


VRIJAGB  TUt  HIJNBEBK'  BARKIS.  II9 

laj  geregetd  achter  de  deiirstopte  en  daar  Het  H^en;  Deie  pandenvsa 
gcDegenheiii  waren  van  den  meest  verschiileaden  en  Eonderlingsten 
and.  Ik  herinner  mi)  daoFonder  een  zooilje  varkenskhiiijes,  «eii  vcrvaar- 
Igk  gioot  speldenkuscn^  nagenocg  een  half  mod  appelen,  een  paai  oor- 
bieBen  van  git,  eenige  uien,  een  domino-spelletje,  eicn  kananevogeltje  in 
een  kooitje  en  een  gepekelden  raikenspoot. 

De  vrija^e  van  Barkis,  geUjk  ik  mij  heriuner,  was  over  het  gehed  van 
een  zeer  bmtengemeenen  aard.  Zeer  zelden  zeide  hij  lets ;  maar  gewoon- 
lijk  bleef  hij  b^  het  vuur  dUen,  omtrent  in  dezelfde  houding  waatin  hij 
op  zijne  kar  zat,  en  staarde  Feggotty,  die  tegoiover  hem  zat,  met  bolle 
oo^n  ean.  Opeen  avond,  door  liefile  ^dieven,naarikveTnioed,schoot 
hij  op  bet  eindje  vaakaara  toe,  waar  zij  haar  garen  doorhaalde,'  stak  het 
inujnvestzakjeengingermedeheen.DaamawashetziJn  giootstever- 
inaak,  dit  Etukje  was,  dat  half  gesmolten  aas  de  voering  van  zijn  zak 
kleefde,  voor  den  dag  te  halen  als  het  noodig  was,  en  weder  in  njn  zak  te 
stcken  als  het  gebniikt  was.  Hij  scbeenzeer  vergenoegdte  wezenenvol- 
strekl  geene  tocping  te  gevoelen  am  te  praten.  ^Ifs  wanneer  hij  Peggotty 
medenam  om  lanzs  het  strand  te  wandelen,  geloofik,  dat  hij  zichdaartoe. 
geeae  moeite  ga^  maar  zicb  tevreden  hield  met  nu  en  dan  te  viagen  of 
lij  wel  in  haar  schik  was;  en  ik  berinner  mij,  datPeggotty  somtijds,  nadat 
Mjiras  heengegaan,  haar  voorschoot  over  haar  gezicht  sloeg  en  een  iialf 
inir  aat  te  lachen.  Wij  moesten  er  alien  meer  of  minder  ora  Uchen,  be- 
hatve  die  ongelukkige  jufirouw  Gummidge,  wier  viiji^  van  gelijken 
aard  scheen  te  zijn  geweest,  dewijl  zij  door  die  kleinighcdcn  zoo  gedurig 
aan  den  ouden  wcrd  berinnertl,  " 

Eindelijk  toen  de  tijd  van  mijn  bezoek  bijna  verstreken  was,  wetd  er 
gnegd,  dat  Peggotty  en  Barkis  te  zamen  een  dag  pleiziei  zouden  gaan 
hebben,  en  dat  klelne  Emily  wi  ik  met  hen  zoudenmedegaan.Ik  kon  des  ■ 
nachts  te  voren  niet  goed  slapen,  zoo  onrustigmaakte  mij  het  vooniit- 
zicht  op  het  vermaak  om  een  geheelen  dag  met  Emily  door  te  brengen. 
Wij  waxen  alien  des  morgens  vroeg  op  de  been,  en  terwijl  wij  nog  aan 
bet  ontbijt  zaten,  zagen  wij  Barkis  in  de  verte  met  een  open  wagmtje 
aankomen,  om  bet  voorwerp  zijnei  genegenheid  afte  halen. 

Peggotty  was  gelijk  gewoonlijk  gekleed,  netjes  en  stenunig  in  den 
ronw ;  maar  Barkis  pronkte  met  een  nieuwen  blauwen  rok,  dien  de  kleer- 
makcr  hem  zoo  ru:m  had  aangemeten,  dat  de  mouwen  hem  zd&  bij  het 
koudstewederde  noodzakeUjUieid  konden  besparen  van  handGchoenen 
te  dragen,  terwijl  de  kraag  zoo  hoog  was,  dat  hij  zijne  haren  van  achteren 
steal  naar  boven  duwde.  Zijne  bli^ende  knoopen  waren  insgehjks  van 
de  ^rootste  sooiL  Verder  met  eene  geeUchtige  broek  en  een  bruin- 
achtig  vest  versierd,  zag  Baikis  in  mijne  oogen  er  uit  als  het  model  van 
een  deftig  heer. 

Toen  wij  alien  naar  bulten  gestormd  waren,  berond  ik,  dat  baas  Peg- 
gofty  lich  van  een  ouden  schoen  had  voorzicn,  die  ons  tot  een  gped 
voorteeken  moest  wordcn  nagegooid,  en  dien  hij  ju&ouw  Gummidge 
tot  dat  einde  aanbood. 

*Neen,  laat  liever  ienumd  aoders  dat  doen,  Daniel," zcidejufirouw 


I90  DAVID  COPPERflBLD. 

Gummidge.  *Ik  ben  een  jammtfrlijk  ongelukldg  achepsel,  en  alles  wat 
mij  aan'mcnschen  doet  denken,  die  niet  zoo  jammerUjk  ongelukkig  zijn, 
geeft  mij  maar  nieuwe  narigheid."  —  iKom  aan,  oudjel"  riep  bau 
Feegotty  haar  toe.  >Pak  aan  en  gooi  op."  —  >Neen,  Daniel,"  ant  wo  ordde 
jufltouwGummidgeopeen  huilenden  toon,  en  schudde  haar  hoofd.  >  Als 
ik  zooveel  niet  gevoeldc,  sou  ik  meer  kunnen  doen.  Gij  gevoelt  niet 
zooveel  als  ik,  Danid;  gij  hebt  geen  narigheid  van  iets;  doe  bet  liever 
relf," 

Doch  nu  riep  Peggotty,  die  van  den  een  naar  den  anderwasgevlogen, 
om  ieder  een  kus  te  geven,  uit  het  wagentje,  waarin  wij  alien  reeds  zaten 
(Emily  en  ik  naast  elkandcr),  datjuffrouwGummidge  het  doen  moest. 
JuffrouwGummidge  deed  het  dus;  maarmetleedwezen  moetik  zeggen, 
dat  zij  de  feestelijke  vretigde  ran  onzen  uittocht  benevelde,  door  onmid- 
dellijk  daarop  in  tranen  uit  te  barsten  en  machteloos  in  de  armen  van 
Ham  te  zinken,  met  de  verklaring,  dat  zij  wel  wist  dat  zij  een  last  was,  en 
liever  maar  terstond  naar  het  werkhuis  moest  gebracht  worden  —  hct- 
geen  ik  werkelijk  dacht,  dat  eene  verstandige  gedachte  was,  welke  Ham 
wel  ten  uitvoer  had  mogen  breogen. 

Wij  reden  echter  been ;  en  het  eerst  wat  wij  deden  was,  dat  wij  voor 
eene  kcrk  stilhielden,  waar  Barkis  het  paard  aan  een  Kek  bond  en  met 
Peggotty  binnenging,  terwiji  kleine  Emily  en  ik  alleen  in  het  wagentje 
bleven  zitten.  Ik  nam  deze  gelegenheid  waar  om  mijn  arm  om  Emily's 
middeltje  te  slaan  en  haar  voor  te  stellen,  dat  wij,  daar  ik  zoo  spoedig 
zou  faeengaan,  dicn  geheelen  dag  heel  lief  voor  elkander  zouden  zijn  en 
zooveel  vermaak  hebben  als  maar  mogelijk  was.  Toen  Emily  hierin 
toestemde  en  mij  vergunde  om  haar  te  kussen,  werd  ik  wanhopig.  Tk 
onderrichtte  haar,  dit  herinner  ik  mij,  dat  ik  nooit  eene  andere  kon  lief- 
hebben,  en  dat  ik  gereed  was  om  het  bloed  te  storten  van  iederecn,  die 
naar  hare  genegenheid  durfde  staan. 

Hoe  vroolijk  maaktekleine Emily zichdaaroverlMetwelkeenstem- 
mig  gezichtje,  alsor  zij  oneindig  ouder  en  wijzer  was  dan  ik,  eeide  het 
tengere  kleine  ding,  dat  ik  een  *  onnoozele  jongen"  was,  enlachte  daarop 
zoo  bekoorlijk,  dat  het  genoegen  van  haar  aan  te  zien  mij  mijne  spijt 
over  zulk  eene  vemederende  bcmaning  deed  vergeten, 

Barkis  en  Peggotty  bleven  eene  goede  poos  in  de  kerk,  maar  kwamen 
er  eindelijk  toch  uit,  en  toen  reden  wij  naar  buiten.  Ondcr  het  voortrij- 
den  keerde  Barkis  zich  naar  mij  om,  en  zeide,  knipoogend  —  ik  had  te 
voren  eigenlijk  niet  gedacht,  dat  hij  kon  knipoogen  : 

J  Welke  naam  was  het,  dicn  ik  toen  in  de  kar  schreef  ?"  — >Clara 
Peggotty,"  antwoordde  ik.  —  >  En  welken  naam  zou  ik  nu  schrijven  aU 
er  hier  plaats  voor  was?" — »WederomClaraPeggotty,zouikdenkenJ" 
antwoordde  ik.  — iCIaraPeggotty  BARKis!"riephij,enbarsttetoeDin 
een  geschater  uit,  dat  het  wagentje  er  van  trilde. 

Kortom,  zij  waren  getrouwd,  en  waren  met  geen  ander  oogmerk  die 
kerk  binnengegaan.  Peggotty  had  gewild,  dat  het  stil  zou  gebeurenj  en 
de  koster  had  als  bruidsvader  gestaan,  en  er  waren  geene  getuigen  bij  de 
plechtigheld  geweest.  Zij  werd  eenigszins  verlegen  toen  Barkis  zoo  on- 


PEGGOTTY's  TROUWDAG.  121 


yerhoeds  hanne  vereeniging  aankondigde,  en  kon  mij  niet  genoeg  kussen 
ta  omhelzen,  ten  teeken  barer  onverflauwde  genegenheid ;  maar  spoedig 
werd  zij  weder  gelijk  gcwoonlijk,  en  zeide,  dat  zij  zeer  blij  was  dat  het 
gedaanwas. 

Wij  reden  naar  eene  kleine  herberg  aan  een  dwarsweg,  waar  wij  ver- 
wacht  werden,  en  een  zeer  goeden  maaltijd  hielden  en  met  veel  genoegen 
den  dag  doorbrachten.  Indien  Peggotty  zich  tien  jaren  lang  dagelijks 
had  laten  trouwen^  had  zij  het  niet  lichter  kunnen  opnemen.  Het  maakte 
volstiekt  geen  verschil  bij  haar;  zij  was  volmaakt  dezelfde  als  altijd,  en 
ging  v66r  de  thee  met  kleine  Emily  en  mij  eene  wandeling  doen,  terwijl 
Barkis  philosophisch  zijne  pijp  bleef  zitten  rooken  en  zich,  naar  ik  ver- 
moed)  met  de  bespiegeling  van  zijn  geluk  vermaakte.  Zoo  ja,  dan  scherpte 
deze  bespiegeling  zijn  eetlust  op,  want  ik  herinner  mij  duidelijk  dat  hij, 
schoon  hij  des  middags  eene  goede  portie  varkensvleesch  met  groenten 
had  gegeten  en  met  een  paar  kippen  had  besloten,  bij  de  thee  weder 
gekookt  spek  moest  hebben,  en  zonder  eenige  gemoedsaandoenmg  eene 
groote  hoeveelheid  daarvan  naar  binnen  zond. 

Ik  heb  sedert  dikwijls  gedacht,  welk  een  wonderlijke,  onschuldige, 
boitengemeene  soort  van  bruiloft  dit  toch  was !  Wij  stapten  kort  na  den 
donker  weder  in  het  wagentje  en  reden  genoeglijk  terug,  terwijl  wij  naar 
de  sterren  opkeken  en  daarover  praatten.  Ik  was  de  voornaamste  spree- 
ker  en  opende  voor  Barkis  een  verbazenden  schat  van  kundigheden.  Ik 
vertelde  hem  al  wat  ik  wist;  maar  hij  zou  alles  geloofd  hebben  wat  ik 
hem  maar  had  wiilen  wijsmaken;  want  hij  koesterde  een  diepen  eerbied 
voor  mijne  talenten,  en  onderrichtte  zijne  vrouw  bij  deze  gelegenheid 
ten  mijnen  aanhoore,  dat  ik  een  »jonge  Rosjes"  was  —  waarmede  ik 
geloo^  dat  hij  een  wonder  van  geleerdheid  meende. 

Toen  wij  over  de  sterren  waren  uitgepraat,  of  liever  toen  ik  er  Barkis 
niets  meer  van  kon  doen  begrijpen,  maakten  kleine  Emily  en  ik  een 
mantel  van  een  oud  paardedek  en  bleven  daaronder  zitten  zoolang  de 
rds  nog  duurde.  O,  hoe  lief  had  ik  haar.  Welk  een  geluk,  dacht  ik,  als 
wij  eens  getrouwd  waren,  en  ergens  onder  het  geboomte  in  het  veld  gin- 
gen  levcn,  zonder  ooit  ouder  te  worden,  zonder  ooit  wijzer  te  worden, 
altijdkinderen,  die  hand  in  hand  door  zonneschijn  en  bebloemde  weiden 
dwaalden,  des  nachts  het  hoofd  op  het  zachte  mos  neerlegden,  in  een 
zoeten  slaap  van  onschuld  en  vrede,  en  als  wij  dood  waren  door  de 
vogeltjes  begraven  werden !  Zulk  een  tafereel,  geheel  buiten  de  wezenlijke 
wereld,  verhelderd  door  het  licht  onzer  onschuld,  en  schemerachtig 
gelijk  de  verste  sterren,  had  ik  den  geheelen  weg  langs  voor  den  geest. 
Ik  verheug  mij  nog  in  de  gedachte,  dat  er  bij  Peggotty's  huwelijk  twee 
arglooze  harten  waren  als  dat  van  kleine  Emily  en  het  mijne.  Ik  verheug 
mij  nog  in  de  gedachte,  dat  de  minnegoodjes  en  grati^n  bij  dien  eenvou- 
digen  bruilotfstoet  zulke  kinderlijke  vormen  aannamen. 

Wij  kwamen  laat  in  den  avond  weder  aan  de  oude  schuit,  en  daar 
zeiden  Barkis  en  zijne  vrouw  ons  vaarwel  en  reden  gezellig  heen  naar 
hun  eigen  huis. 

Toen  gevoelde  ik  voor  de  eerste  maal,  dat  ik  Peggotty  verloren  had. 


133  DA,VIB  COfPSaeaUi.  i 

Ik  zou  waailijk  met  een  bekkmd  hart  naaibed  zijn  g«gMO,alshet  ooder 
eeD  ander  A^k  was  geweest,  dan  dat  hel  hoofdjs  vim  kleine  Emiljr ' 
beschermde. 

Ba^  Feggotty  en  Ham  wbten  evengoed  als  ik  wat  er  in  mij  on^tng^ 
en  waren  met  eea  avondmaal  en  hunn^vriendelijkegezichten  gereed 
om  het  uit  mijoe  gedachten  te  verdrijven.  Kleine  Emily  kwam  naast  mij 
op  bet  bankje  zitten,  voor  de  eenige  maal  in  al  den  tijd  van  mijn  bezoek ; 
en  het  was  een  wosderbaar  slot  van  een  wcinderbaren  dag. 

Het  zou  dien  nacht  hoog  water  z^a,  en  kort  na  dat  wij  naar  bed  waren, 
ffngen  baas  Feggotty  en  Ham  uitcmte  visschen.  Ikgevoelde  mi>zcer 
df^pei  nu  ik  zoo  alleen  in  het  eenzame  huia  was  gebkven,  als  bescfaer- 
mer  van  kleine  Emily  en  juffrouw  Gummidge,  en  weoschte  maar  dat  een 
leeuw  of  een  slan^,  of  een  ander  boo&aardig  monster,  op  ons  zou  komen 
aanvallen,  opdat  ik  het  ondier  zou  kunnen  verdelgen  en  mij  zelven  met 
roem  overladen.  Maar  dewijl  er  bij  toeval  dien  nacht  geen  beest  van  diea. 
aaidbij  Varmouth  over  bet  strand  dwaalde,  vergoedde  ik  dit  gebrek 
zooveel  mogelijk  door  tot  aan  den  ochtend  van  draken  te  droomen. 

Met  den  ochtend  kwam  Feggotty,  die  mij  volgens  gewoonte  under 
naijn  venster  liep,  alsof  Barkis  de  vrachtrijder  ook  van  het  be^  tot  het 
eisde  een  droom  was  geweeat.  Na  het  ontbijt  bracht  zij  mij  naar  luar 
eigen  huis,  en  een  allerliefst  huisje  was  het.  Van  al  de  meubelen  daarin^ 
rooet  ik  het  meest  op  zeker  oud  bureau  van  donker  hout  bebben  gelet^ 
dat  in  de  zijkamer  stond  (de  keuken,  die  een  vioer  van  tegels  had,  waa- 
de  gewone  huiskamer)  en  eene  klep  had,  die  men  kon  neer&laan,  en  dan 
een  lessenaar  werd,  en  waaxacbter  het  Martelaarsboek  van  Fox  —  ecD 
groote,  dikke  kwartijn,  —  lag  weggesloten.  Dit  kostbaie  boek,  waarvaa 
uc  mij  geen  woord  meer  hetinner,  werd  dadelijk  door  mij  opengeslagen ; 
en  naderhand  bezocbt  ik  nooit  weder  het  huis,  of  ik  ging  geknield  op  een 
stoei  liggen,  opende  de  bewaarplaats,  waarin  dat  juweel  verborgen  was, 
le^de  mijne  armcn  op  den  lessenaar  en  begon  het  boek  opoieuw  te  vet' 
slmden.  Wat  mij  vooral  beviel,  vrces  ik,  wartn  de  prenten,  die  ««r  tal- 
rijk  waren  en  allerlei  gruwelen  en  akeligheden  vooistelden;  maar  de 
martelaren  en  Feggotty's  huts  zijn  sedert  altijd  in  mijne  gedachten  onof- 
scheidbaar  geweest,  en  zijn  dat  nog. 

-  Ik  nam  dien  dag  afscheid  van  baas  Feggotty,  en  Ham,  en  juf&ouw 
Gummidge,  en  kleine  Emily,  en  sleet  den  nacht  bij  Feggotty  aan  huis,  in 
een  kamertje  onder  het  dak  (met  het  krokodillenboek  op  eene  plank 
dicht  bij  mijn  bed),  dat  altijd  het  mijne  zou  wezen,  seide  Peggottjr,  ei> 
altijd  in  denzelfden  staat  voor  mij  zou  gehouden  worden. 

>}ong  of  oud,  lieve  David,"  zeide  Feggotty,  >zoolangikleef  en  dit 
huis  boven  mijn  hoofd  beb,  zult  gij  het  vinden  fdsof  ik  u  ieder  oogenblik 
hier  verwachtte.  Ik  zal  het  alle  dagen  opruimen,  zooals  ik  uw  vorig  kir 
mertje  placht  te  doen,  mijn  lieveling;  en  al  tnochtge  naar  China  gaan, 
dan  Loudt  ge  toch  den  heelen  weg  over  kunnen  denken,dat  beteveneeos 
voor  u  klaar  werd  gehouden." 

Ik  gevoelde  de  trouw  en  stand vastigheid  mijner  lieve  oude  oppasster 
in  het  diepst  van  mijn  hart,  en  dankte  haar  zoo  goed  tk  kon.  Heel  goed 


IK   VERVAL  or  KEN  TOBSTAMD   VAN  VERWAARLOOZIHG.  12^ 

kott  ik  dat  niet  doen,  want  het  was  des  morgens  toen  zij  mij  dit  zeide, 
met  harearmCD  ommijn  lials,  en  dten  morgenzouik  wedernaarhuia. 
gaan,  en  ik  ging  ook  weder  naar  huis,  met  haar  en  Ba^kjsjjl,  de  kar.  Zy 
lumen  bijhethek  afscheid  van  mij,  niet  vroolijk  of  gemakkelijk;  en  het 
was  een  vreemd  gezicht  voor  mij,  de  kar  te  zien  vooitrijdeD  en  Peggolty^ 
wegvoeren,  terwijl  ik  onder  de  oude  olmen  bleef  staan,  naar  het  huis  kij- 
kende,  waar  niemand  meer  was,  die  met  liefde  of  wetgevallen  naar  mij. 
zou  uitzien. 

En  nu  verviel  Jk  m  een  toestand  van  verwaarloozing,  waarheen  ik  niet 
zonder  medelijdcn  kan  terugzien.  Ik  werd  op  eens  in  eene  eenzaamheid 
verplaatst,  vcrstokcn  van  alle  vriendelijke  zorg,  van  alien  omgang  met 
jongens  van  mijn  eigen  oudeidom,  van  alle  gezelschap  behalve  mijne 
eigene  neerslachtige  gedachten  die,  terwijl  ik  schrijf,  hare  sombcre  duis- 
ternis  over  het  papier  schijnen  te  werpen. 

Wat  had  ik  niet  willen  geven  om  naar  de  hardste  school  te  worden  ge« 
londcn,  die  ergens  te  vinden  was  —  om  maar  lets  te  leeren,  hoe  en  waar 
dan  ook,  Gecne  zulke  hoop  daagde  voor  mij  op.  Zij  hadden  een  hekel 
tan  mij,  en  hidden  mij  slechts  met  norsche  strengheid  onder  gcstadig 
toezicht.  Ik  geloof,  dat  mijnhcer  Murdstone  tegen  dczen  tijd  in  meer  be- 
krompene  omstandigheden  geraakte :  maar  dit  doet  er  weinig  toe.  Hij 
kon  mij  niet  uitstaan ;  en  door  mij  van  zich  te  verwijderen  poogde  hij, 
geloof  Si,  het  dcnkbeeld  te  verdrijven,  dat  ik  eenige  aanspraak  op  hem 
had  —  en  dit  gelukte  hem  ook. 

Ik  werd  niet  eigenltjk  misbandeld.  Men  sloeg  mij  niet  en  liet  mij  geen 
honger  lijden ;  maar  het  onrecht,  dat  men  mij  aandeed,  kende  geene 
tusschenpoozen  van  verzachting,  en  werd  koelbloedig  en  stelselmatig 
gepleegd.  Dag  aan  dag,  week  op  week,  maand  op  maand,  werd  ik  met 
koude  onverschilligheid  verwaarloosd.  Ik  verwondcr  mij  somtijds,  als 
ik  daAfjifln  denk,  wat  zij  wel  met  mij  zouden  gedaan  hebben  als  ik  eene 
zickte  had  gekregen ;  of  ik  dan  in  mijn  eenzaam  kamertje  zouzijn  blijveQ 
%gen,  om  alleen,  gelljk  altijd,  te  kwijnen  tot  ik  weder  beter  werd,  dan 
of  lemand  mij  zou  hebbenbijgestaan. 

AU  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  thuis  watcn,  at  ik  met  Hen;  ala 
lij  uit  waren,  at  ik  alleen.  Altijd  mocht  ik  ongebinderd  door  het  huis  en 
in  den  omtrek  dwalen,  behalve  dat  zij  niet  willen  hebben  dat  ik  mij  er- 
gens vrienden  maakte,  misschien  denkende,  dat  ik  dan  btj  iemand  zou 
klagen.  Om  deze  reden  gebeurde  het  ook  maar  zelden  —  hoewel  mijn- 
heer Chillip  mij  dikwijls  vroeg  om  hem  te  komen  opzoeken  (hij  was  een 
veduwnaar,  die  eenige  jaren  geleden  een  tenger,  lichlblond  vrouwtjc  had 
verloren,  dat  ik  mij  nog  even  kan  herinneren,  omdat  zij  mij  altijd  aan 
eene  bleeke  schildpadden  kat  deed  denken)  —  dat  ik  het  geli^  smaakte 
van  een  namiddag  in  zijne  achterkamer  door  te  brcngen,  waar  ik  dan 
een  of  ander  boek  las,  dat  nieuw  voor  mij  was  en  waaniit  de  reuk  der  ge- 
heelc  apotheek  mij  in  den  neus  vloog,  of  onder  zijn  zachtzinnig  toezicht 
het  een  of  ander  m  den  vijzel  stamptc. 

Om  die  zelfde  reden,  zonder  twijfel  vereenigd  met  him  ouden  hekel 
aan  haar,  mocht  ik  maar  zelden  Feggotty  gaan  opzoeken.  Getrouw  aan 


134  DAVID   COPPKRFIELD. 

hare  belol^e,  kwam  zij  mij  eens  in  de  week  bezoeken,  ofwachttemij 
ergens  in  de  nabijheid  op,  en  dat  nooit  met  ledigc  handen ;  maar  veel- 
vuldig  en  bitter  waren  de  teleurstellingeD,  die  ik  onderrond,  door  wei- 
geringen  om  haai  aan  haar  huis  te  gaan  bezoeken.  Eenige  weinige  malen 
echter,  met  lange  tusschenpoozen,  mocht  ik  daarheen  gaan ;  en  toen 
ontdekteik,  dat  Barkis  wel  iets  van  een  gierigaard  had,  of  (gelijk  Peggot^ 
hetverschoonenduitdrukte)  teen  beetje  deun  was"  en  een  schat  van  geld 
onder  zijn  bed  in  een  koffer  bewaarde,  dien  hij  voorgaf,  dat  slechls  met 
rokken  en  brocken  was  gevuld.  In  dezen  koffer  verborg  zijn  rijkdom  zich 
met  zulk  eene  hardnekkige  bescheidenheid,  dat  zelfs  de  kleinste  som- 
metjes  niet  anders  dan  door  kunstgrepen  daaraan  waren  te  ontlokken ; 
zoodatPeggottyelken  zaterdageen  uitvoerigenwelberekend  plan  moest 
ontwerpen  om  aan  het  noodige  geld  voor  haar  huishouden  te  komen. 

Al  dien  tijd  begfeep  ik  zoo  duidelijk,  dat  ik  alles  wat  ik  geweten  had 
weder  verleerde,  dat  ik  geheel  verwaarloosd  werd,  en  er  op  die  manier 
nooit  iets  goeds  van  mij  zou  komen,  dat  ik  er  niet  aan  twijfel  of  ik  zou 
mij  diep  rampzalig  hebben  gevoeld,  als  ik  die  oude  boeken  niet  hart  ge- 
had,  Zij  waren  mijn  eenige  troost;  en  ik  was  hun  even  trouw  als  zij  mij  wa- 
ren, en  las  hen  nogmaals  en  nogmaals,  en  ik  weet  niet  hoe  dlkivijls,  door. 

Ik  nader  nu  een  tijdperk  van  mijn  leven,  waarvanik,  zoolangikmij 
nog  iets  herinner,  nooit  de  geheugenis  kan  verliezen,  en  waarvan  zelfs  de 
herinnering,  zonder  dat  ik  die  opriep,  dikwijis  als  een  spook  voor  mij  is 
opgerezen  en  gelukkiger  tijden  heeft  verbitterd. 

Ik  was  eens  gaan  wandelen,  op  die  lustelooze,  mijmerende  manier, 
die  een  gevolg  van  mijne  levenswijze  was,  toen  ik,  dicht  bij  ons  huis  een 
hoek  eener  laan  oraslaande,  mijnheer  Murdstone  ontmoette,  die  met  een 
ander  heer  aankwam,  Ik  werd  verlegen  en  wilde  hen  voorbijgaan,  toen 
dieheerriep: 

»WatI  Daar  is  Brooks!"  —  tNeen,  mijnheer,  David  Copperfield," 
zetde  ik.  —  >Maak  mij  dat  niet  wijs.  Gij  zijt  Brooks,"  was  het  antwoord. 
•  Gij  zijt  Brooks  van  Sheff  i  el  d,  Zoo  heet  gij," 

Op  deze  woorden  zag  ik  dien  heer  meeropkttend  aati,Daarnuook 
zijn  lach  mij  in  het  geheugen  kwam,  herkende  ik  hem  als  mijnheer  Qui- 
Dion,  dien  ikmet  mijnheer  Murdstone  teLowestoft  was  gaan  opzoe- 
ken,  voordat  —  raaar  ik  behoef  niet  te  herinneren  wanneer. 

»En  hoe  gaat  het  u,  en  waar ligt  genu  school,  Brooks?"  zeide mijn- 
heer Quinion, 

Hij  had  zijne  hand  op  mijn  schouder  gelegd  en  draaide  mij  om,  om 
met  hen  mede  te  gaan. Ik wistniet watte antiroordenenzagtwijfelachtig 
naar  mijnheer  Murdstone  om. 

»Hij  is  tegenwoordig  thuis,"  zeide  deie.  >  Hij  gaat  niet  meer  school. 
Ik  weet  niet  wat  ik  met  hem  doen  zal.  Hij  is  een  lastig  onderwerp." 

Die  oude  loensche  blik  rustte  voor  een  oogenblik  op  mij,  en  toen  ver- 
Bcholen  zijne  oogen  zich  onder  zijne  saamgetrokkene  wenkbrauwen, 
terwijl  zij  zich  met  tcgcnzin  van  raij  afkeerden, 

>Hm !"  zeide  mijnheer  Quinion,  ons  beiden  te  gelijk  aanziende,  naar 
mij  dacht,  >Mooi  weer!" 


^^^^^^^^^^^^^^^^m   • 


DE  WKRELD  STAAT  VOOR  MU  OPEN. 


El  volede  eene  stilte,  en  ik  dacht  er  over  hoe  ik  best  mijn  schouder 
■an  zijne  hand  zou  onttrekken  en  mij  wegmaken,  toen  hij  zeide: 

>Ik  denk,  dat  ge  nog  wel  een  tamelijk  slim  kereltje  zult  zijn^Niet 
vaar,  Brooks  f"  ~  > Ja,  hij  is  slim  genoeg,"  zeide  raijnheer  Murdsione 
ongeduldig.  »L.iiat  hcralicvcrloopen.  Gijzultergeenpleiziervanhebben 
als  gij  u  met  hem  bemoeit." 

Op  dezen  wenk  l!et  mijnheer  Quinion  mij  los,  en  ik  haastte  mij  naar 
hms,  Toen  ik  bij  den  ingang  van  den  tuinomkeek,  zagikmijnheeiMurd- 
stone  tegen  het  hek  van  hetkerkhofstaanleunen  en  mijnheer  Quinion 
met  hem  spreken.  Zij  keken  mij  beiden  na,  en  ik  begreep  wel,  dat  zij  over 
mij  spraken. 

Mijnheer  Quinion  sliep  den  nacht  bij  ons  in  huis.  Den  volgenden  mor- 
gen  had  ik  na  het  ontbijt  mijn  stoel  weggezel  en  wilde  de  kamer  uitgaan, 
toen  mijnheer  Murdstone  mij  terugriep.  Vervolgens  stapte  hij  deflignaar 
eene  andere  tafel,  waar  zijne  zuster  zich  voor  haar  lessenaarlje  had  ge- 
xet ;  mijnheer 'Quinion  stand  met  de  hand  in  de  zakken  uit  het  venster  te 
kijken,  en  ik  bleef  hen  alien  staan  aanzien. 

>David,"  zeide  mijnheer  Murdstone,  >voor  jonge  lieden  is  diteene 
wercld  ora  bedrijvig  le  zijn,  niet  ODi  te  loopen  sufFen  en  druilen."  — 
iZooals  gij  doet,"  voegde  zijne  zuster  er  bij.  —  » Jane  Murdstone,  laat 
bet  maar  voor  mij  over,  als  het  u  belicft.  Ik  zeg,  David,  voor  jongelieden 
is  dit  eene  wereld  om  bedrijvig  te  zijn,  en  niet  om  te  loopen  suffen  en 
druilen.  Dit  is  zij  vooral  voor  een  jongen  van  uw  aard,  die  veel  zal  moeten 
veranderen,  en  wien  men  geen  beter  dienst  kan  bewijzen  dan  hem  te 
dwingen  om  zich  naar  den  gang  der  bedrijvige  wereld  tevoegen,en  zijne 
bborst  te  buigen  en  te  breken.''  —  » Want  koppigheid  komt  hier  niet  te 
pas,"  zeide  zijne  zuster.  *  Als  iemand  een  harden  kopheellmoet  hij  maar 
gebroken  worden.  En  dat  zal  hij  ook." 

Hij  wierp  haar  een  half  bestraffenden,  halfgoedkeurendenblik  toe, 
en  vervolgde. 

»Gij  zult  wel  wetcn,  David,  dat  ik  niet  rijk  ben.  In  alien  gevalle,  weet 
gij  het  nu.  Gij  hebt  rceda  vrij  wat  geleerd.  Het  schoolliggen  is  kostbaarj 
en  zelfs  al  was  het  zoo  niet  en  al  kon  ik  het  betalen  dan  ben  ik  toch  van 
gedachte,  dat  het  u  geheel  ^een  nut  zou  doen  u  langer  te  laten  schoollig- 
gen. Wat  gij  voor  u  hebt  is  een  strijd  met  de  wereld;  en  hoe  eerder  gij 
dien  begint,  des  le  beter." 

.  Ik  geloof  dat  het  mij  inviel,  dat  ik  dien  strijd,  op  mijne  kinderlijke 
manier,  reeds  begonncn  had ;  maar  hoe  dit  zij,  het  valt  mij  nu  in. 

1  Gij  hebt  wel  eens  van  het  kantoor  hooren  spreken,"  zeide  mijnheer 
Murdstone.  —  iHet  kantoor,  mijnheer?"herhaaldeik.  —  iVanMurd- 
stone  en  Grinby,  in  wijnen,"  antwoordde  hij. 

Ik  lal  wel  verwonderd  en  verlegen  hebben  gekeken,  want  hij  vervolgde 
haasdg: 

iGi]  hebt  zeker  wel  van  het  kantoor  hooren  spreken,  of  van  den  wijn- 
handcl,  of  dekelders,ofzooiets."  —  ilkmeen,  dat  ik  wel  eens  iets  van 
den  wijnhandel  heb  gehoord,  mijnheer,"  zeide  ik,  mij  herinnerende  wat 
ik  in  bet  iilgemeen  van  zijne  inkomsten  en  die  zijner  zuster  bad  vemo- 


iaS  DAVID   COPPERPIELD. 

men;  tmaar  ik  weet  niet  wanneer."  — * Het komt er  niet op  aan  wac- 
neer,"  antwoordde  hij.  iMijnheer  Quimon  bestuurt  de  Eaken  van  dat 
fcmtoor." 

Ik  tag  met  schro&mvallige  onderdanigheid  naardezenheerom^die 
nog  uit  hct  venjter  stond  te  kijken, 

iMijaheer  Quinion  geeft  mij  in  bedenking,  dat  dJt  kantodr  reeds 
cenige  andere  jongens  hah  het  werk  houdt,  en  dat  hij  geene  reden  ziet 
vaarom  het  u  ook  niet  op  dezelfde  conditien  aan  het  werk  zou  houden." — 
>Daar  hij  toch  geene  andere  vooniitiichten  heeft,  Murdstone,"  merkte 
Quinon  zachtjes  aan,  zich  halFomkeerende. 

Zonder  op  dit  gezegde  te  letten,  vervolgde  mijnheer  Murdstone,  met 
eene  ongeduldige,  zelfs  toomige  beweging : 

»Die  conditien  lijn,  dat  gij  geld  genoeg  lult  verdienen  om  u  zelven 
Van  eten  drisken  en  zakgela  te  voorzien.  Uwe  woning  (vaarvoor  ik  ge- 
BOrgd  heb)  zal  door  mij  betaald  worden.  De  wasch  insgehjks."  —  iBn 
ik  zal  wel  oppassen,  dat  men  daarvoor  niet  te  veel  rekent,"  zeide  zijoe 
zuster,  —  »Voor  uwe  kleeren  zal  gezorgd  worden," hervatte  mijnhrer 
Murdstone,  »daar  gij  vooreerst  nog  niet  in  staatzultzijnom  diezclfte 
bekosti^n.  Dus  ^aat  gij  nu  met  mijnheer  Quinion  naar  L  on  de  n,  David, 
om  te  zien  hoe  gij  zelf  door  de  wereld  kunt  komen."  — » Kortom,  gij  zijt 
bezorgd,"  merkte  zijne  zustcr  aan,  len  hebt  nu  maar  uw  plicht  te  doen." 

Hoewel  ik  zeer  wel  begreep,  dat  dit  alles  niet  onders  beteekende,  dan 
dat  men  mij  maar  kwijt  wilde  zijn,  kan  ik  mij  niet  duidelijk  herinneren, 
of  ik  er  mij  over  verheugde  of  er  van  schrikte.  Ik  geloof,  dat  ik  er  mede 
in  de  war  was,  en  niet  recht  wist  of  ik  blijde  of  angstig  moest  wezen.  Er 
werd  mij  ook  niet  veel  tijd  gelaten  om  tot  helderderhegripte  komen, 
tlaar  mijnheer  Quinon  des  anderen  daags  zon  vertrekken. 

Zie  mij  daar  des  anderen  daags,  met  een  afgedragen  wit  hoedje,  met 
een  rouwband  voor  mijne  moeder  er  om,  een  zwart  btiisje.  eene  broek 
van  harde  stijve  stof  —  die  juffrouw  Murdstone  voor  de  beste  wapeo- 
rusting  voor  de  beencn  hield,  in  dien  strijd  met  de  wereld,  die  nu  zou 
aanvangen;  zie  mij  zoo  gekleed,  en  met  al  mijn  wercldsche  goed  in  een 
kofier^e  voor  mij,  als  een  jammerlijk  ongelukkigkind(geIijk}uf&ouw 
Gummidge  wel  had  mogen  zeggen)  in  de  postsjees  zitten,  die  mijnheer 
Quinion  teYarmouth  opde  diligence  naar  Londen  zou  brengeni 
Zie,  hoe  ons  huis  en  de  kerk  in  de  verte  al  kleiner  ea  kleiner  worden ;  hoe 
het  graf  onder  den  boom  door  ander  geboomte  wordt  verborgcn;  hoe 
de  torensptts  niet  meer  van  mijne  oude  speelplaats  naar  boven  wijfA  en 
4e  lucht  ledig  wordt  I 


XL 

IK  TRBBD  DB   WBRBLD  N,  BH  ZC  BEVA.LT  Mil  tn^T. 

Dc  weet  nu  genoeg  van  de  wereld,  om  bijna  aHe  vatbaarheid  voor 
Verwondering,  over  wat  het  ook  wezen  mag,  verloren  te  hebben;  maar 
toch  verwondert  het  mij  nu  nog  eenigszins,  dat  men  mij  op  zulk  een 
otiderdom  zoo  onverschillig  heeft  kunnen  wcgwerpcn.  Een  kind  van 


t/ajVE   WERKZAAHHEDEN  IN  HET  WUNPAKHUIS.  IfJ 

vitDUiotendea  aanleg,  viug  van  btvatdng  en  ooideel,  met  hist  ea  vat- 
tmrheid  omte  leeien,  teer  van  gestel,  zeei  gevoelig  vooi  smart  naar 
lichaaiD  enzieL;komt  faet  mijvcTwondcrlijkvooTdatnieniandtenmijnen 
behoeve  een  vinger  uitstak.  Dit  gebearde  echter  niet;  en  ik  weid  op 
tietijarigeii  leeftijd  een  kldae  daglooner  in  den  (Senst  van  Murdstone 
«Q  Grinby. 

Murdstone  en  Grinby's  pakhuis  stond  bij  de  Blakftiars-bmg,  aan  den 
waterkant  Latere  verbeteringen  hebben  die  plek  geheel  veranderd; 
maar  het  was  toen  het  laatste  hius  onder  aan  eene  nauwe  straat,  die  met 
ttae  bocht  Bteil  naar  beneden  liep  en  aan  het  eind  eene  trap  had,  waar 
men  in  eene  boot  kon  stappen.  Het  was  een  oud  bouwvalhg  huis,  met 
cene  daarbij  behoorende  werf,  die  bij  hoog  water  aan  dat  water  en  bij 
la«g  water  aan  de  modder  grensde,  en  letteiiijk  van  ratten  wemelde.  De 
met  bout  beschotene  kamen,  met  het  vuil  en  den  rook  van  honderd  jaren 
beddkt;  de  half  vergone  vloeren  en  trappen -,  het  schatrelen  enpiepen 
dcr  oUde  Krijze  ratten  in  de  kelders ;  het  duffe  en  vunrige  van  het  geheele 
talis,  zijn  voor  mijne  verbeelding  dingen,  niet  van  het  veriedene,  maar 
van  het  nog  tegenwocwdige.  Allen  staan  aij  wedCT  voor  mij,  gelijk  het 
was  in  het  ongelukkig  uut  toen  ik  ze,  met  mijne  bevende  hand  in  die  van 
mijnheer  Qtiinion,  voor  de  eerste  maal  genaakte. 

Murdstcme  en  Grinby  deden  zaken  met  velerlei  soorten  van  menachrai, 
maar  een  voomame  tak  van  hun  handel  was  de  leverantie  van  wijn  en 
tterke  dranken  aan  sekere  pakketbooten.  Het  is  mij  nu  ontgaan  waar- 
been  zij  voomsmelijk  voeren,  maar  ik  meen,  dat  er  sommtgen  onder 
waren,  die  reizen  naarOost-en  West- Indie  deden.  Ik  weet,  dat  onder 
de  gevolgen  van  deien  handel  eene  groote  menigte  ledige  Besschen  be- 
boorde,  en  dat  zekere  mannen  en  jongens  gebezigd  wcrden  om  deze 
flesschen  tegen  het  ticht  te  bezien,  de  gebarstene  aan  kant  te  zetten,  en 
<le  andere  te  spoelen.  Ab  er  geene  ledige  flesschea  meer  waren,  waren 
er  etiquettes  op  voile  flesscben  te  plakken,  offlesschentekurkenofte 
lakkeo,  of  in  kisten  te  pakken.  Al  dat  werk  was  mijn  werk ;  ik  behoorde 
<mder  de  jongens,  die  daartoe  gebruikt  werden. 

Wij  waren  met  ona  drieen  of  vieren,  ik  daarbij  gerekend.  Mijne  werk- 
plaats  was  in  een  hock  von  bet  pakhuis,  waar  mijnheer  Quinion  raij  kon 
ziea,  als  hij  verkOos  op  de  laagste  sport  van  zijn  kantoorstoel  te  gaan 
Staan  en  door  een  raampje  boven  zijn  lessenaar  naai  mij  te  kijken.  Hier 
werd,  op  dm  ochtend  toen  ik  met  zulke  gmisttge  vooruitiichten  de 
wereld  intrad,  de  oudste  der  vaste  jongens  heengeroepen  om  mij  mijn 
Vdk  te  wijzen.  Hij  heette  Mick  Walker  en  dro^  een  versleten  voor- 
Khoot  en  eene  papieren  muta.  Hij  onderrichtte  mij,  dat  lijn  vaderschm- 
tenvoorder  was  en  bij  de  veikiezing  van  den  Lord  Mayor  met  een  zwart 
fiinreelen  hoofdtootsel  met  den  stoet  medeging.  Hij  onderrichtte  mij 
inigelijka,  dat  onze  vooniaamste  makker  een  andere  jongen  zon  zijn, 
wieo  bij  mij  onder  dec  —  voor  mij  —  buitengewonen  naam  van  Mealy 
Potatoes  (Meiige  Aaidappelen)  voorstelde.  Ik  ontdekte  evenwel,  dat 
deze  jongen  niet  met  dien  naam  was  ^^edoopt,  maar  deze  hem  in  het  pak- 
fattis  was  gegeren,  uithoo&le  van  njn  klettr,  die  bteek  of  mdig  was. 


las  DAVID  COPPBRFIKLD. 

Mealy'a  vader  was  een  bootroeier^  die  het  boveodien  tot  bmcdspuitgast 
bad  gebracht,  en  als  zoodanig  by  een  der  groote  theathcrs  was  aange- 
stetd,  waar  een  der  jeugdige  farailiebetrekkingcn  van  Mealy  —  ik  mcen 
zijn  zusje  —  in  de  pantomimes  voor  duiveltje  speelde, 

Geene  woorden  kunnen  het  geheime  zieleleed  schilderen,  waarmede 
ik  mij  tot  dit  gezelschap  vemederd  utg,  en  deze  makkers,  met  wie  ik 
voortaan  dagelijks  zou  moeten  omgaan,  met  die  van  raijne  gelukkige 
kindsheid  vergeleek  —  om  niet  van  Steerforth,  Tiaddles  en  de  ovcrigen 
van  die  jongens  te  spreken  —  en  mijne  hoop  om  als  ik  groot  werd  een 
geleerd  en  vemiaard  man  te  worden,  gehcel  en  al  zag  uitdooven.  Wat 
ik  mij  nog  herinner  van  het  gevoel,  hetwelk  ik  toen  ontwaarde,  dat  ik  nn 
geheel  hopeloos  was ;  van  mijne  schaarate  over  mijntocstand;  van  den 
jammer  dien  het  voor  mijn  jeudig  hart  was,  te  moeten  gelooven,  dat  ik 
alles  wat  ik  geleerd  en  overdracht  had,  wat  mijn  lust  was  geweest,  wat 
mijne  verbeelding  en  eerzucht  had  geprikkeld,  nu  dag  aan  dag  zou  ont- 
wennen  en  nooit  terugwinnen,  kan  ik  nietbeschrijven.  Zoo  dikwijlsMick 
Walker  in  den  loop  van  dien  voormiddag  heenging,  vermengde  ik  mijne 
tranen  met  het  water,  waarmede  ik  de  flesschen  spoelde,  en  snikte  ik 
alsof  mijne  eigene  borst  zou  barsten. 

De  kantoorklok  slond  op  half  ^n,  en  men  maakte  algemecn  toebe- 
leidselen  om  te  gaan  eten,  toen  mijnheer  Quinon,  tegen  het  venstertje 
tikte  en  mij  wenkte  om  binnen  te  komen.  Ik  kwam  binnen  en  vond  daar 
een  zwaarlijvig  man  van  middelbare  jareo,  met  eene  bmine  jaa,  zwarte 
broek  en  lage  schoenen,  niet  meer  haar  op  zijn  hoofd  (dat  groot  en  blin- 
kend  was)  daii  er  op  eene  eierschaal  zit,  en  een  bijzonder  breed  gezicht, 
dat  hij  vlak  naar  mij  toekeerde.  Zijnekleederen  warensmerigenkaal, 
maar  hij  pronkte  met  een  zeer  deftig  halsboordje.  Hij  droeg  een  opzich- 
tig  soon  van  rotting,  met  een  paar  groote  verkleurde  kwasten  er  aan  j  en 
buiten  op  zijn  rok  hing  een  lorgnet  —  tot  sieraad,  gelijk  ik  naderhand 
bevond,  daar  hij  er  zeer  zelden  door  keek,  en  er,  als  hij  dit  deed,  niets 
door  kon  zien. 

>Dil  is  hij,"  zeide  mijnheer  Quinion,  op  mijn  doelende. — »Dit,"ieide 
de  vreemdeling,  met  zekere  welwillende  galming  in  zijne  stem,  en  zeker 
onbeschrijfelijk  air  alsof  hij  zeer  elegant  meende  te  zijn,  dat  een  bijzon- 
deren  indruk  op  mij  maakte,  » is  jonge  heer  Copperfield  f  Ik  hoop  U  wel- 
varend  te  zien,  jonge  heerf" 

Ik  zeide,  dat  ik  zeer  wel  voer,  en  hoopte,  dat  hij  dit  ook  deed.  Ik  ge- 
voelde  mij  echter  lan^  niet  wel ;  maar  op  dien  ouderdom  lag  het  klagen 
niet  in  m^n  aard,  en  ik  zeide  dus  maar,  dat  ik  zeer  wel  voer,  en  dit  ook 
van  hem  hoopte. 

»Ik  ben,"  zeide  de  vreemdeling,  »de  hemel  zij  gedankt,  volkomen 
weL  Ik  heb  een  brief  van  mijnheer  Murdstone  ontvangen,  waarin  hij  mij 
bericht,  dat  hij  wet  verlangen  zon  dat  ik  u  in  een  vertrek  achter  in  mijn 
huis  ontving,  dat  voor  het  oogenblik  onbezet  is  en  dat  — omkortte 
gaan,  te  huur  b  als  —  om  kort  te  gaan,"  zeide  de  vreemdeling  met  een 
glimlach  en  op  een  toon  van  vertrouwen,>a]s  eene  slaapkamer  —  enn 
al6«en  jong  beginner,  wien  ik  nu  bet  genoegen  heb  — "  hier  afbrekende^ 


ICB 


DC  WORDT  KEN  INWOKER  BQ  MUNHEER  UICAWBER.  119 

wuifde  hijmetdehandeDzettezijnekminzijnboordjeterecht.  —  »DIt 
is  mijnheer  Micawber,"  zeide  mijnheer  Quinion  tegen  mij.  —  •  A  hem !" 
zeide  de  vreemdeling.  »Zoo  is  mijn  naam."  — » Mijnheer  Micawber," 
zeide  mijnheer  Quinion,  » is  met  mijnheer  Murdstone  bekend.  Hij  neemt 
commissien  voor  ons  op,  als  hij  daartoe  gelegenheid  heeft.  Mjnheer 
Murdstone  heeft  hem  over  nwe  woning  geschreven,  en  hij  zal  u  cenc 
learner geven." — »Mijn  adres,"zcide  mijnheer  Micawber,  »is  Windsor 
Terrace.  City  Road. Ik^omkorttegaan,"vervo!gde hij, met het- 
zelide  air  van  elegantie  en  wederom  alsof  hij  mij  een  bijzonder  blijk  van 
vertrouwen  gaf,  »  daar  woon  ik." 
Ik  antwoordde  met  cene  bulging. 

iln  de  vooronderstelling,"  zeide  mijnheer  Micawber,  »dat  uwe  om- 
wandelingen  door  deze  hoofdstad  nognict  uitgebreid  zijn  geweest,  en  dat 
het  ecnigszins  bezwaarlijk  voor  u  zou  kunnen  zijn  om  door  de  doolhoven 
van  het  modeme  Babylon  de  richting  teontdekken,  waarin  de  City 
Road  gelegen  is  —  om  kort  tc  gaan,"  zeide  hij,  alweder  een  vertrouwe- 
lijken  toon  aannemende,  >dat  gtj  zoudt  kunnen  verdwalen  —  zal  het  mij 
een  genoegen  zijn  u  dezen  avond  te  komen  af  halen,  en  U  in  te  wijden  in 
de  kennis  van  den  naasten  weg." 

Ik  bedankte  hem  met  al  mijn  hait,  want  ik  vond  het  vriendelijk  van 
bem,  dat  hij  die  moeite  wilde  nemen. 

»Hoc  laat,"  zeide  mijnheer  Micawber,  izal  ik...,"  —  iTegenacht 
nur,"  zeide  mijnheer  Qumion.  —  ■  Tegen  acht  uur,"  herhaalde  mijnheei 
Micawber.  >Dan  verzoek  ik  u  nu  goedendag  te  mogen  wenschen,  mijn- 
heer Quinion.  Ik  wilu  niet  langer  ophouden." 

Hij  zette  dus  zijn  hoed  op  en  ging  been  met  zijn  rotting  onder  den  arm 
en  zoo  recht  als  een  staak ;  en  zood^a  hij  de  deur  van  het  kantoor  uit  was 
begon  hij  een  wijsje  te  neurien. 

Daarop  nam  mijnheer  Quinion  mij  formeel  in  dienst  om  in  het  pakhuis 
nn  Murdstone  en  Grinby  alles  te  doea  wat  in  mijn  vermogen  was,  voor 
ten  salaris,  naar  ik  meen,  van  zes  schellingen  in  de  week.  Het  staat  mij 
niet  duidelijk  voor  den  geest  ofhet  tes  of  zeven  was.  Ik  zou,  door  mijne 
onzekerheid  in  dit  opzicht,  haast  gelooven,  dat  het  eerst  zes  was  en  na- 
derhand  zeven  werd.  Hij  betaalde  mij  eene  week  voomit  (uit  zijn  eigen 
zak,  geloof  ik,)  en  ik  gaf  Mealy  een  zesstuiversCuk  daarvan  om  mijn  kof- 
ferdienavondnaar  Windso r Terrace  telatendragen,  daar  die,  hoe 
klein  hij  ook  was,  voor  mijne  kracht  te  zwaar  was.  Ik  betaalde  nog  zes 
ttuivers  voor  mijn  middagmaal,  dieuit  eenvleeschpasteitjeeneenslok 
uit  cene  naburige  pomp  bestond;  en  sleet  het  uur,  dat  voor  dien  maaltijd 
wcrd  toegestaan,  met  langs  de  straten  te  knieren. 

Des  avonds  kwam  mijnheer  Micawber  op  den  bepaalden  tijd  terug. 
Ik  waschte  mijne  handen  en  mijn  gezicht,  om  een  man  van  zijn  fatsoen 
niet  tot  schande  tc  zijn,  en  wij  gingen  te  zamen  naar  ons  huis,  gelijk  ik 
het  nu  meen  te  moeten  noemen.  Onder  het  voortgaan  trachtte  mijnheer 
Micawber  mij  de  namen  der  straten  en  het  voorkomen  der  hoekhuizen 
m  het  geheugen  te  prenten,  opdat  ikden  volgenden  morgen  gemakkelijk 
wedcr  den  weg  zou  kunnen  vinden. 

DAVm  COFPEKFIELD.    —   L  9 


130  DAVID  COPPERFIELD. 

Aan  Eijn  huis  gekomen  (hetwelk  ik  opmerkte,  dat  er  even  kaal  en  fat- 
soenlijk  uitzag  aU  hij,  maar  00k,  evenals  hij,  zooveel  vertooning  maaktc 
als  het  maar  kon)  presenteerde  hij  mij  aan  mevrouw  Micawber,  ecne 
magere,  verlepte  dame,  lang  niet  jong  meer,  die  met  cen  kindje  aan  de 
borst  op  de  bovenvoorkamer  lat  —  dc  eerste  verdieping  was  geheelonge- 
meubilcerd,  en  de  valgordijnen  bleven  aliijd  neergelaten  om  de  buren 
temisleiden.Dit  kindje  was  een  van  eenpaar  tweelingen:  enik  maghier 
wel  aanmerken,  dat  ik,  zoolang  ik  de  familie  heb  gekend,  mevrouw 
Micawber  bijna  nooit  zonder  een  van  die  tweelingen  heb  gezien.  Een 
van  beiden  was  altijd  aan  het  zuigcn, 

Er  waren  nog  twee  kinderen;  jongeheer  Micawber,  omtrentvier,  en 
jonge  juffrouw  Micawber,  ongevcer  drie  jarcn  oud.  Deze,  en  een  jong 
meisje,  bijzonderdoDkervankleur,  en  met  eenbijzonderaanwendselom 
snuivend  haar  neus  op  te  halen,  dat  hier  diende,  en  mij,  eer  dat  ik  haar 
nog  een  half  uur  had  gekend,  ondeirichtte  dat  zij  een  weeskind  was  en 
nit  het  St.-Lucaswerkhuis  kwam,  vormden  het  geheele  huisgezin.  Mija 
slaapvertiek  was  boven  in  het  achterhuts;  een  benauwd  kamertje,  waar- 
van  het  behangsel  bezaaid  was  met  een  ornament,  hetwelk  mijne  jeug- 
dige  verbeelding  zich  als  een  blauw  krenten brood je  voorstelde,  en  zeer 
kmg  gemeubileerd. 

»Ik  had,"  zeide  mevrouw  Micawber,  toen  zij  met  tweelingen  en  al  oaar 
boven  kwam  om  mij  mijne  kamer  te  wijzen,  en  zich  daar  neerzette  om 
adem  te  halen,  >eer  ik  trouwde,  en  toen  ik  nog  bij  papa  en  mama  woonde, 
Dooit  gedacht,  dat  ik  eens  kamers  zou  moeten  verhuren.  Maar  daar  raijn- 
heer  Micawber  in  ongelegenheden  is  geraakt,  moeten  alle  bedenkingen 
van  kieschheid  wijken," 

Ik  zeide  :»Ja  wel,  mevrouw."  —  MijnheerMicawber's ongelegenheden 
zijn  op  het  oogenblik  bijna  overstelpend,"  zeide  mevrouw  Micawber, 
»en  of  het  mogelijkisheraerdoorheentehelpen,  weetikniet.  Toenik 
thuis  bij  papa  en  mama  woonde,  zou  ik  waarlijk  haast  niet  begrepen 
hebben  wat  dat  woord  beteekende,  in  den  zin  waarin  ik  het  nu  gebruik, 
maar  experientia  doet  het  —  gelijk  papa  placht  te  zeggen." 

Ik  kan  het  niet  met  mij  zelven  eens  worden,  of  zij  mij  zeide,  dat  mijn- 
heer  Micawber  officier  bij  de  mariniers  was  geweest,  of  dat  ik  mij  dil 
maar  verbeeld  heb.  Ik  weet  alleen,  dat  ik  tot  op  dit  uur  geloof^  dat  hij 
eens  bij  de  mariniers  had  gestaan,  zonder  dat  ik  weet  waarom.  Hij  was 
een  soort  van  commissionair  voor  een  aantal  verschillende  kantoren; 
maar  hij  verdiende  daarmede  weinig  of  niets,  vrees  ik. 

»A!s  mijnheer  Mica wber's  crediteuren  hem  geen  tijd  willcn  laten," 
zeide  mevrouw  Micawber,  *  moeten  zij  de  gevolgen  maar  ondervindenj 
cn  hoe  gauwer  zij  er  dan  een  eind  aan  maken,deslcbeter.  Men  kan  geen 
bloed  uit  een  steen  halen;  en  evenmin  is  er  op  het  oogenblik  iets  op 
rekening  van  mijnheer  Micawber  te  krijgen  —  om  niet  eens  van  gerechts- 
kosten  te  spreken." 

Ik  heb  nooit  kunnen  begrijpen  of  de  omstandigheid,  dat  ik  zoo  bij- 
zonder  vroeg  op  mij  zelven  moest  staan,  mevrouw  Micawber  met  mijp 
ouderdom  in  de  war  bracht,  of  dat  zij  zoo  vol  van  de  zaak  was,  dat  li] 


MEVKOirW  MICAWBRR  13! 

CT  ie\is  tegen  de  tweelingen  over  zou  gepraat  hebben,  als  zij  niemand 
anders  had  gehad;  maar  dit  was  de  toon,  waarop  zij  met  mij  begoo,  en 
zoolang  ik  haar  gekend  heb  ging  zij  op  dezelfde  manier  voort 

Anne  mevrouw  Micawber !  Zij  zeide,  dat  zij  haar  best  had  willen  doen; 
en  daaraan  twijfel  ik  ook  nieL  Het  middelpaneelderhuisdetirwasge- 
heel  bedekt  met  eetie  grooCe  koperen  plaat,  waarop  gegraveerd  was: 
»Mcvrouw  Micawber's  Instituut  voor  Jonge  Juffrouwen;"  maar  ik  heb 
nooit  veroomcn,  dat  daar  ooiteene  jonge  juffrouw  had  schoolgelegen; 
of  dat  er  ooit  eene  jonge  juffrouw  gekomen  was  of  had  zullen  komen ;  of 
dat  er  ooit  de  minste  aanstalte  was  gemaaktom  eene  jonge  jufTrouwte 
ontvangeo.  De  eenige  bezoekera,  die  ik  ooit  zag  of  hoorde,  waren  schuld- 
dschers.  Deze  plachten  op  alle  nren  te  komen,  en  sommigen  van  hen 
warec  zeer  dringend.  Zeker  man  met  een  morsig  gczicht,  ik  geloof  dat 
hij  een  schoenmaker  was,  placht  zich  reeds  des  morgens  om  zeven  uor 
in  de  gang  te  dringen,  en  onder  aan  de  trap  tegen  mijnheer  Micawber 
tc  roepen:  >Rom  aan!  Ge  zijt  nu  nog  niet  uit,  dat  weet  ik  wcl.  Betaal 
ons  maar!  Houd  umaar  nict  schuil;  dat  is  gemeeo.  Alsik  uwas,  zouik 
zoo  gemeen  niet  willen  zijn.  Betaal  maar.  Hoort  gij  nietP  Kom  aan!" 
Geen  antwoord  op  deze  smadelijke  aanmaningen  bekomende,  steeg 
zijne  gramschap  tot  de  woorden  lafzetters"  en  »oplichters;"  en  wanneer 
dezen  even  weinig  baatten,  sloeg  hij  somtijds  tot  het  uiterste  over  om 
aan  den  overkant  der  straat  te  gaan  staan  en  naar  de  vensters  der  tweede 
verdieping  op  te  schreeuwen,  waar  hij  wist,  dat  mijnheer  Micawber  was. 
In  zulke  oogenblikken  was  mijnheer  Micawber  buiten  zich  zelven  van 
verdriet  en  akeligheid,  in  zooverre  zelfe,  dat  hij  (gelijk  eene  gil  van  zijne 
vrouw  mij  eens  deed  ontdekken)  met  zijn  scheermes  bewegingen  maakte 
alsof  hij  zijne  etgene  keel  bedreigde^  maar  een  half  uur  later  kon  hij  met 
buitengewone  zorgvuldigheid  zijne  schoenen  poetsen  en  onder  het  neu- 
lien  van  een  wijsje  uitgaan,  met  grooter  air  van  elegantie  dan  ooit. 
Mevrouw  Micawber  had  evenveel  veerkracht  in  haar  gestel.  Ik  weet,  dat 
zij  om  drie  uur  bij  een  bezoek  van  den  belastinggaarder  eene  flauwte 
kon  kriigen,  en  om  vier  uur  lamskarbonaden  eten  en  warm  bier  drin- 
ken  —  betaald  met  twee  theelepeltjes,  die  naar  den  lommerdhouder 
waren  gebracht  Eens,  toen  er  juist  beslag  op  haar  boedel  was  gelegd,  en 
ik  toevallig  reeds  om  zes  uur  thuis  kwam,  zag  ik  haar  (natuurlijk  met  een 
tweeliog)  m  tlauwte  onder  den  haard  Hggen,  met  de  haren  verward  en 
half  uitgeplukt  om  het  hoofd ;  maar  nooit  heb  ik  haar  vroolijkcr  gekend 
dan  zij  dien  zelfden  avond  was,  terwijl  zij  zich  bij  het  keukenvuur  op 
kalfslapjes  vergastte,  en  mij  van  haar  papa  en  mama,  en  het  gezelschap 
dat  zij  plachten  te  zien,  vertelde. 

In  dit  huis  en  bij  deze  familie  sleet  ik  mijn  vrijcn  tijd.  Mijn  afzonderlijk 
ontbijt  van  een  stuivcrsbroodje  en  een  stuiver  meUt  vcrschafte  ik  mij 
zelven.  Ik  bewaarde  een  ander  broodje  en  een  stukje  kaas  op  eene  bij- 
zondere  plank  in  eene  bijzondere  kas,  om  des  avonds  als  ik  thuis  kwam 
te  eten.  Dit  maakte  een  aanmerkelijk  gat  in  de  zes  of  zeven  schelHngen, 
dat  weet  ik  wel;  en  ik  was  den  ganschen  dag  in  het  pakhuis  en  moest  van 
dat  geld  de  geheele  week  leven.  Van  maandagochtend  tot  zaterdagavond 


132  DAVID   COPPERFIELD. 


had  ik,  zooveel  ik  mij  kan  herinneren,  van  Qiemand  raad,  aanmoediging, 
troost,  hulp  of  bijstand  van  eenigen  aard,  zoo  waar  als  ik  in  den  hemel 
hoop  te  komen. 

Ik  was  nog  zoo  jong  en  kinderachdg,  zoo  weinig  geschikt  —  hoe  kon 
het  anders  zijn  ?  —  om  geheel  voor  mij  zelven  te  zorgen^  dat  ik  des  mor- 
gens,  als  ik  naar  het  pakhuis  ging,  dikwijls  de  verzoeking  van  het  oud- 
bakken  goed  niet  kon  weerstaan,  dat  voor  half  geld  bij  de  banketbakkers 
te  koop  lag,  en  daaraan  het  geld  besteedde,  dat  ik  voor  mijn  middag- 
maal  had  moeten  bewaren.  Dan  bleef  ik  des  middags  zonder  eten,  of 
kocht  maar  een  broodje  of  eene  snee  podding.  Ik  herinner  mij  twee 
poddinewinkels^tusschen  welke  ik^naar  denstaatmijner  financiSn,  mijne 
klandizie  verdeelde.  De  eene  was  op  een  pleintje  dicht  bij  de  St.-Maiar- 
tenskerk.  De  podding  in  dezen  winkel  was  met  krenten  en  bijzonder 
lekker,  maar  duur,  want  men  kreeg  daarvan  voor  twee  stuivers  geen 
grooter  stuk  dan  voor  6€n  stuiver  van  een  gewonen  podding.  Een  goede 
winkel  voor  dezen  laatsten  was  in  het  Strand,  ergens  in  dat  gedeelte, 
dat  sedert  geheel  herbouwd  is.  Dit  was  een  stevige,  bleeke  podding, 
zwaar  en  kleffig,  met  enkele  groote  platte  rozijnen  er  in,  die  ver  van  elk- 
ander  zaten.  Tegen  mijn  etenstijd  was  hij  dagelijks  heet  te  krijgen,  en 
meni^en  dag  heb  ik  er  mijn  maal  mede  gedaan.  Als  ik  beter  kon  eten 
nam  ik  eene  worst  met  een  stuiversbroodje,  of  eene  portie  koud  osse- 
vleesch  van  vier  stuivers  nit  een  eethuis,  of  eene  portie  brood  en  kaas 
met  een  glas  bier  uit  eene  ellendige  slechte  herberg  vlak  over  ons  kan- 
toor,  die  de  Leeuw,  of  de  Leeuw  en  nog  iets,  dat  mij  ontschoten  is,  heettc. 
Eens  herinner  ik  mij,  dat  ik  mijn  brood  (hetwelk  ik  des  morgens  van 
huis  had  medegebracht)  in  een  stuk  papier  gewikkeld,  als  een  boek  onder 
mijn  arm  medenam,  en  er  mede  naar  een  vermaard  ^-la-mode  bieistuk 
huis  dicht  bij  Drury  Lane  ging  en  >eene  halve  portie"  van  die  lek- 
kemij  bestelde  om  er  bij  te  eten.  Wat  de  knecht  er  wel  van  dacht,  dat 
zulk  een  vreemd  verschijnseltje  zoo  geheel  alleen  binnenkwam,  weet  ik 
niet ;  maar  ik  zie  hem  mij  nog  staan  aanstaren  terwijl  ik  at,  en  den  ande- 
ren  knecht  er  bij  halen  om  00k  te  kijken.  Ik  gaf  hem  een  halven  stui- 
ver voor  hem,  en  ik  wenschte,  dat  hij  dien  niet  had  aangenomen. 

Wij  hadden,  als  ik  wel  heb,  een  half  uur  voor  de  thee.  Als  ik  geld  ge- 
noeg  had,  placht  ik  een  half  pintje  warme  koffie  en  eene  snee  brood  met 
boter  te  halen.  Als  ik  geen  geld  had,  placht  ik  voor  den  poelierswinkel 
inFleetstreet  te  staan  kijken;  of  ik  wandelde  dan  00k  wel  naar 
Co  vent  Garden  en  keek  naar  de  ananassen. Ik  kuierdeindeAdelphi 
op  en  neer,  omdat  dit  zulk  een  geheimzinnig  gebouw  was,  met  die  don- 
kere  bogen.  Ik  zie  mij  zelven  no^  op  een  avond  uit  een  van  die  bogen 
komen,  naar  eene  kleine  herberg  dicht  bij  de  rivier,  met  eene  opene  plek 
er  voor,  waarop  eenige  kolendra^ers  aan  het  dansen  waren.  Dc  ging  op 
eene  bank  zitten  om  naar  hen  te  kijken ;  en  ik  ben  er  nog  benieuwd  naar 
wat  zij  wel  van  mij  dachten. 

Ik  was  nog  zulk  een  kind  en  zoo  klein,dat  men  dikwijls,  als  ik  voor  de 
toonbank  van  eene  vreemde  herberg  om  een  glas  ale  af  porter  vroeg, 
om  mijn  maaltijd  door  te  spoelen,  bang  was  om  het  mij  te  geven.  Ik  her- 


K  KOOP  ZBLF  MUM  ETBN.  13J 

innsT  mij,  dat  ik  eens  op  ecn  warmen  avond  voor  de  toonbank  eencr 
tapperij  kwam  cd  tot  den  kastelein  zeide : 

>Hoeveel  kost  een  glas  van  uw  bcsten  ale  —  uwallerbesten?"  Want 
bet  was  eene  bijzondere  gelegenheid.  Ik  weet  niet  meer  wat.  Misschien 
wel  mijn  veijaardag.  —  iTwee  en  een  halven  stuiver,"  antwoordde  de 
kastelein,  >is  de  prijs  van  den  echten  Stunning  ale."  —  *^^P  ">ij  <^ 
eens,"  zeide  ik,  het  geld  uithalende,  teen  glas  van  dien  echten  Stunning, 
maar  als  het  u  belief  met  een  goeden  kop  schuim  er  op." 

De  kastelein  bekeek  mij  over  de  toonbank  van  het  hoofd  tot  de  voe- 
ten,  met  een  zonderlingen  glimlach  op  zijn  gezicht ;  en  in  plaats  van  mij 
het  bier  te  geven,  stak  hi)  zijn  hoofd  om  het  beschot  en  zeide  iets  tot  zijne 
vTouw.  Zij  kwam  er,  met  haar  naaiwerk  in  de  hand,  achter  vandaan,  en 
begoD  mij  insgelijks  te  bekijken.  Ik  zie  ons  alle  drie  nog  voor  mij,  gelijk 
wij  daar  stonden :  de  kastelein  in  zijne  hemdsmouwen  tegen  het  venster- 
kozijn  leuncnde,  zijne  vrouw  over  het  onderdeurtje  turende,  en  ik  hen 
eenigszins  vcilegen  over  de  toonbank  aanstarende.  Zij  deden  mij  een 
aantal  vragen,  zooals :  hoe  ik  heettc,  hoe  OTid  ik  was,  waar  ik  woonde, 
w&t  ik  deed  en  hoe  ik  daar  kwam ;  op  al  welke  vragen  ik  vrees,  dat  ik^ 
om  niemand  bloot  te  geven,  gepaste  antwooiden  venon.  Zij  tapten  mij 
den  ale,  hoewel  ik  vermoed,  dat  het  geen  echte  Stunning  was;  en  de 
vrouw  van  den  kastelein  opende  bet  aetutje  van  het  buffet,  bukte  naar 
mij,  stopte  mij  mijn  geld  weder  in  de  hand  en  gaf  mij  een  kus,  die  half 
bewonderend,  half  medelijdend  was,  maar  geheel  moederlijk  en  welmee- 
oend,  daarvan  ben  ik  overtuigd. 

Ik  weet  zeker,  dat  ik  de  schraalheid  mijner  inkomsten  en  de  bezwaren 
van  mijn  leven  niet  onwillekeurig  en  opzettelijk  overdrijf.  Ik  weet,  dat 
ik,  als  mijnheei  Quinion  mij  somtijds  een  schelling  gaf,  dien  altijd  aan 
cten  of  drinken  besteedde.  Ik  weet,  dat  ik,  als  een  kind  dat  niemand  toe- 
kwam,  van  den  ochtend  tot  den  avond  met  gemeene  mannen  en  jongens 
werkte.  Ik  weet,  dat  ik  slecht  gevoed  en  hongerig  langs  de  straten 
dwaalde.  Ik  weet,  dat  ik,  zonder  Gods  genade,  licht  een  kleine  diet 
of  deugniet  zou  zijn  geworden  —  zoo  weinig  zorg  werd  er  voor  mij 
gediagen. 

Evenwel  bekleedde  ik  zekeren  rang  in  het  pakhuis.  Mijnheer  Qiunion 
deed  wat  een  loszinnig  mensch,  die  net  zoo  dnik  had,  doen  kon  om  mij 
op  een  anderen  voet  dan  deanderejongenstebehandelen;  en  ik  zeide 
nooit  tegen  iemand,  man  of  jongen,  hoe  ik  daar  gekomen  was,  en  liet 
00k  nooit  eenigszins  blijken,  dat  het  mij  speet  daar  te  moeten  werken. 
Dat  ik  heimelijk  leedj  en  schrikkelijk  leed,  heeft  nooit  iemand  geweten 
dan  ik  zelf  Hocveel  ik  leed,  ben  ik,  gelijk  ik  reeds  gezegd  heb,  buiten 
staat  te  beschrijven.  Maar  ik  bield  mij  stil  en  deed  mijn  werk.  Ik  begreep 
van  den  eersten  af,  dat  ik  mij,  als  ik  niet  evcngoed  als  de  anderen  kon 
werken,  onmisbaar  verachting  en  smaad  op  den  hals  zou  halen.  Spocdig 
werd  ik  ten  minste  even  vlug  en  handig  ^  de  andere  jongens.  Hoewel 
ik  zeer  gcmeenzaam  met  hen  was,  verschilden  mijn  gedrag  en  mijne 
manieren  toch  genoeg  van  de  hunne  om  ons  op  een  a&tand  te  doen 
blijven.  Zij  en  de  weiklieden  noemden  mij  onder  elkander  gewoonlijk 


134  DAVID  COPPERFIELD. 

ihet  jonge  hecrtje"  of  »de  kleine  Suffolker."  Zekcr  man,  die  Gregory 
heette  en  meesterknecbt  in  het  pakhuis  was,  en  een  ander,  die  Tipp 
heette,  karreman  was  en  een  rood  buis  droeg,  plachten  mij  somtijc^ 
iDavid"  te  ooemen;  maar  dit  gebeurde  meestal  als  wij  eens bijzonder 
vertrouwelijk  waren,  en  ik  mij  moeite  had  gcgeven  om  hen  onder  ons 
werk  te  vermaken  met  eene  of  andcre  herinnering  iiit  mijne  vroegere 
lectuur,  die  mij  sncl  uit  het  geheugen  begon  te  gaan.  Mealy  Potatoes 
kwam  eens  in  opstand  en  wilde  met  langer  dulden,  dat  ik  zoo  onder- 
scheiden  werd,  maar  Mick  Walker  bracht  hem  in  een  oogenblik  tot 
zwijgen. 

Mijne  redding  nil  dezen  toestand  kwam  mij  gcheel  hopeloos  voor,  ta 
ik  zag  er  dus  ganscbelijk  van  af.  Ik  ben  ernstig  oveituigd,  dat  ik  nooit 
voor  een  enkel  uur  er  mede  verzoend  was,  of  mij  anders  dan  diep  onge- 
lukkig  gevoelde;  maar  ik  verdroeg  mijn  leed,  en  zelfs  Feggotty  maakte 
ik,  gedeeltelijk  uit  licfde  voor  haar,  gedeeltelijk  uit  schaamte,  nooit  in 
een  brief  (hoewel  er  velen  tusschen  ons  gewisseld  werden)  met  de  waar- 
heid  bekend. 

Mijnhecr  Micawber's  ongelegenheden  strektec  nog  om  mijne  naar- 
geestigbeid  te  vergrooten.  Zoo  eenzaam  en  verlaten  als  ik  was,  hadik 
mij  zeer  aan  die  familie  gehecht,  en  ptacht  mij  onder  bet  wandelen  met 
mevrouw  Micawber's  berekeningen  van  hulpmiddelen  en  uitvluchteo 
bezig  te  houden,  alsof  ik  lelf  met  den  last  van  mijnhecr  Micawber's 
schulden  bezwaardwas.  Opzaterdagavond,  die  een  feest  voor  wtj  was — 
gedeeltelijk  omdat  het  iets  groots  was  mei  zes  of  zeven  schellingen  op 
zak  naar  buis  tc  stappcn,  in  de  winkels  te  kijken  en  te  bedenken  wat  men 
voor  zutk  eene  som  kon  koopen,  en  gedeeltelijk  omdat  ik  dan  vroeger 
naar  buis  ging  —  placht  mevrouw  Micawber  mij  debartverschetirendste 
klacbten  te  doen ;  en  ook  op  zondagocbtend,  als  ik  de  portie  thee  of 
koffie,  die  ik  den  vorigen  avond  had  gekocbt,  in  een  kannet;e  liet  trekken, 
en  later  dan  gewoonJijk  aan  mijn  ontbijt  bleef  zitten.  Het  was  niets 
ongewoons,  dat  mijnheer  Micawber  in  het  begin  van  deze  zaterdag- 
avond-gesprckken  jammerlijk  snikte,  en  op  hetcind  een  vroolijk  Hedje 
zong.  Ik  hcrinner  mij  zeer  wel,  dat  hij  eens,  des  avonds  thuis  komende 
om  te  eten,  een  vloed  van  tranen  stortte  en  vcrklaarde,  dat  hem  nu  ntets 
andere  overschoot  dan  de  gevangenis,  en  naar  hedging  onder  het  maken 
cener  berekening  der  kosten  om  zijn  buis  met  balkonvensters  te  lateo 
versieren,  als  >zich  eens  iets  opdeed,"  hetgeen  zijne  geliefkoosde  uit- 
drakking  was.  En  mevrouw  Micawber  was  juist  eveneens. 

Er  ontstond  tusschen  mij  en  deze  lieden  eene  zonderlingegelijkheid 
van  vriendschap,  die,  naar  ik  meen,  uit  de  overeenkomst  onzer  omstan- 
digbeden  sproot,  in  weerwil  van  het  koddige  verschil  tusschen  onze  jaren. 
Maar  ik  liet  mij  nooit  overhalen  om  met  hen  te  eten  of  te  drinken,  daar 
ik  wel  wist,  dat  zij  met  bakker  en  slager  op  een  slechten  voet  stonden,  cD 
dikwijls  niet  genoeg  voor  zich  zelven  hadden,  totdat  mevrouw  Micawber 
mij  eens  geheel  in  haar  vertrouwen  nam.  Dit  deed  zij  op  zekeren  avond 
aldus: 

ijonge  heer  Copperfield,"  zeide  mevrouw  Micawber,  likhoud  a  niet 


K   BEWgS  HEVROUW  UlCAWBER   EGN   DIEN5T.  I3S 

voor  een  vreemde,  en  daarom  maak  ik  geen  beswaar  om  u  te  zeggen,  dat 
het  met  die  ongelegeDheden  van  mijnheer  Micawber  nu  tot  eene  crisis  is 
gekomen." 

Het  deed  mij  zeer  aao  dit  te  hooren,  en  ik  lag  met  het  diepste  roede- 
lijdea  mevrouw  Micawbei's  Toode  oo^en  aan, 

(Met  uitzonderiiig  van  een  hompje  Mollandsche  kaas,  dat  volstrekt 
□iet  voor  de  behocften  eener  jeugdige  familie  bcrekend  is,"  zeide  me- 
viouw  MicawbcT,  >is  er  werkelijk  geen  brokj'e  van  wat  het  ook  wezen 
mag  in  de  pravisiekameT.  Ik  was,  toen  ik  bij  papa  en  mama  woonde,  ge- 
wend  van  de  provisiekamer  tespreken,  engebiuiknudatwoordbijna 
zonder  er  aan  te  denken.  Wat  ik  wil  zeggen  is,  dat  wij  niets  meer  in  huis 
hebbcn  om  teeten,"  —  >Goede  hcmell"  zeide  ik  zeer  tretmg. 

Ik  had  nog  twee  of  drie  schellingen  van  mijn  weekgeld  in  mijn  zak  — 
waaniit  ik  opmaak,  dat  het  een  wocnsdagavond  moet  zijn  geweest  toen 
wij  dit  gesprek  hielden  —  en  ik  haalde  ze  haastig  uit  en  verzocht  me- 
vrouw Micawber,  met  diepe  ontroering,  om  zc  van  mij  te  leen  te  nemen. 
Deze  dame  antwoordde  echter,  dat  zij  daaraan  niet  denken  kon,  gaf  mij 
een  kus  en  dwong  mij  om  het  geld  weder  in  mijn  zak  te  steken. 

»Neen,  lievejongeheerCopperfield,"  zeide  zij;  laan  zoo  iets  hoop  ik 
Doott  te  denken.  Maar  gij  hebt  verstand  en  bescheidenheid  bovcn  awe 
jarcn,  engij  kunt  mijeenandersoortvandienstbewijzen,  alsgij  wilt;en 
ml  een  dienst,  dien  ik  met  dankbaarheid  zal  aannemen." 

Ik  verzocht  haar  mij  te  zeggen  wat  zij  meende. 

»Ik  heb  zelwe  al  mijn  zilver  weggebracht,"  zeide  mevrouw  Micawber. 
>0p  zes  theelepel^es,  twee  zoutlepeltjeseneenesuikeitanghebikvan 
tijd  tot  tijd,  met  eigene  handen,  heimelijk  geld  opgenomen.  Maar  de 
tweelingcn  houden  mij  erg  gebonden,  en  met  mijne  herinneringen  van 
papa  en  mama,  zijn  zulke  boodschappen  mij  zeer  onaangenaam.  Et  zija 
nog  eenige  kleinighedeu,  die  wij  wel  konden  missen.  Maar  mijnheer 
Micawber's  gevoei  zou  hem  nooit  toelaten  ze  te  gaan  wegbrengen,  en 
Clickett"  —  dit  was  het  meisje  uit  het  werkhuis  —  ihecftcengeMeen 
karakter  en  zou  onaangename  vrijheden  gaan  nemen  als  er  Kooveel  ver- 
trouwen  in  haar  gesteld  werd.  Jonge  heer  Copperiield,  als  ik  u  mocht 
vr^en . . ." 

Ik  begrcep  mevrouw  Micawber  nu,  en  verzocht  haar  dringend  mij 
zooveel  te  gebruiken  als  zij  maar  wilde.  Ik  begon  dien  zelfden  avond 
eenige  dcr  meest  draagbare  bezittingen  weg  te  brengen,  engingbijna 
elken  morgen  op  een  dergelijken  tocht  uit,  eer  ik  naar  het  pakhuis  ging. 

Mijnheer  Micawber  had  op  eene  chiffonni^re  eenige  boeken  stoan, 
velke  hij  zijne  bibliotheek  noemde,  en  deze  verdwenen  bet  eerst.Ik 
bracht  ze  een  voor  een  naar  een  boekenstalletje  aan  de  CityRoad  — 
waarvan  een  gedeelte,  dicht  bij  ons  huis,  toen  geheel  met  boeken- 
stalletjes  en  vogelkraampjes  was  bezet  —  en  verkocht  ze  voor  zooveel 
ik  kon  krijgen.  De  eigenaar  van  dit  stalletje,  die  in  een  huisje  daarachter 
Toonde,  placht  zich  elken  avond  te  bedrinken,  en  elken  ochtend  gewel* 
dig  door  zijne  vrouw  bekeven  te  worden.  Meer  dan  eens,  als  ik  vroeg 
naar  hem  toe  ging,  gaf  hij  mij  audi^ntie  in  zijn  bed,  met  een  gat  in  het 


136  DAVID   COPPERFIELD. 


hoofd  of  een  blauw  oog,  dat  getuigenis  droeg  van  buitensporigheden  op 
den  vorigen  avond  (ik  vrees,  dat  hij  in  zijne  dronkenschap  wat  ruzie- 
achtig  was),  en  poogde  hij,  met  eene  bevende  hand,  de  noodige  schellin- 
gen  in  een  of  anderen  zak  van  zijne  kleeren,  die  op  den  vloer  lagen,  te 
vinden,  terwijl  zijne  vrouw,  met  een  klein  kind  op  den  arm  en  neerge- 
trapte  schoenen,  niet  ophield  hem  uit  te  schelden.  Somtijds  was  hij  zijn 
geld  kwijtgeraakt,  en  dan  verzocht  hij  mij  om  terug  te  komen ;  maar 
zijne  vrouw  had  altijd  geld  —  had  hem,  geloof  ik  zeker,  het  zijne  afge- 
nomen  terwijl  hij  dronken  was  —  en  sloot  dan  heimelijk  den  koop  op  de 
trap,  als  wij  naar  beneden  gingen. 

Ook  bij  den  lommerdhouder  begon  ik  tamelijk  wel  bekend  te  worden. 
De  voomaamste  der  heeren,  die  achter  de  toonbank  stonden,  was  zeer 
vriendelijk  voor  mij,  en  liet  mij  dikwijls,  terwijl  hij  mij  hielp,  aan  zijn  oor 
een  Latijnsch  naamwoord  verbuigen  of  een  Latijnsch  werkwoord  ver- 
voegen.  Na  zulk  eene  boodschap  richtte  mevrouw  Micawber  altijd  een 
klein  feestmaal  aan,  doorgaans  een  soupertje;  en  deze  maaltijden 
hadden  iets  bijzonder  smakelijks,  dat  ik  mij  nog  wel  herinner. 

Eindelijk  kwamen  mijnheer  Micawber's  ongelegenheden  werkelijk  tot 
eene  crisis ;  vroeg  op  een  ochtend  werd  hij  gearresteerd  en  naarde  jevan- 
genis  van  King's  Bench  gebracht.  Hij  zeide  mij,  toen  hij  het  huis  uitging, 
dat  de  god  des  daags  nu  voor  hem  was  ondergegaan  —  en  ik  dacht  wer- 
kelijk, dat  dit  ongeluk  hem  het  hart  zou  breken,  en  mij  ook.  Maar  ik 
hoorde  naderhand,  dat  men  hem  voor  den  middag  een  spelletje  hadzien 
kegelen. 

Op  den  eersten  zondag  nadat  hij  in  hechtenis  was  genomen,  zou  ik 
hem  gaan  bezoeken  en  bij  hem  blijven  eten.  Ik  moest  eerst  den  wegnaar 
zekere  plek  vragen,  en  dicht  daarbij  zou  ik  weder  een  pleintje  zien^  dit 
moest  ik  dan  overstappen  en  daama  rechtuit  gaan  tot  ik  een  cipiers* 
knecht  zag.  Dit  alles  deed  ik;  en  toen  ik  eindelijk  een  cipiersknecht  zag 
(arme  kleine  jongen,  die  ik  was !)  en  dacht  hoe,  toen  Roderick  Random 
in  de  gijzeling  zat,  daar  een  man  was,  die  niets  anders  om-  of  aanhad  dan 
eene  oude  deken,  verdween  de  cipiersknecht  ineennevelvoormijne 
schemerende  oogen  en  mijn  kloppend  hart. 

Mijnheer  Micawber  stond  binnen  het  hek  naar  mij  te  wachten,  en  wij 
gingen  naar  zijne  kamer  (bovenste  verdieping  op  66n  na)  en  schreiden 
zeer  veel.  Hij  bezwoer  mij,  dit  herinner  ik  mij  nog  wel,  om  mij  door  zijn 
lot  te  laten  waarschuwen,  en  te  onthouden  dat,  als  iemand  een  inkomen 
van  twintig  pond  's  jaars  had  en  negentien  pond  negentien  schellingen 
en  zes  stuivers  verteerde,  hij  gelukki^  zou  zijn ;  maar  als  hij  twintig  pond 
en  een  schelling  verteerde,  ongelukkig  moest  worden.  En  daarop  leende 
hij  een  schelling  van  mij  om  porter  te  laten  halen,  gaf  mij  een  order- 
brieQe  op  mevrouw  Micawber  voor  die  som,  stak  zijn  (zakdoek  weg  en 
werd  weder  vroolijk. 

Zoo  zaten  wij  bij  een  vuurtje  in  een  roestigen  haard,  waarin  aan  elken 
kant  een  paar  steenen  waren  gelegd,  opdat  hij  niet  te  veel  kolen  zou  ver- 
slinden,  tot  er  een  andere  ^^evangene,  die  de  kamer  met  mijnheer  Micaw- 
ber deelde,  uit  de  bakkenj  kwam,  met  eene  schaperib,  die  ons  gemeen- 


IK  BBTRBK  KENB  AMD8RE  KAMKR,  I37 

schappeltjk  maal  zou  zijn.ToenwerdiknaarikapiteiD  Hopkins" in  de 
kanjer  vlak  daarboven  gczonden,  met  het  complimcDt  van  mynheer 
Micawber,  en  dat  ik  zijn  kleine  vriend  was,  en  of  kapitein  Hopkins  mij 
ecn  mes  en  vork  wilde  leencn. 

Kapitein  Hopkins  leende  mij  ecn  mes  en  vork,  met  zijn  compliment 
aan  mijnheer  Micawber.  In  zijn  kamertjc  zag  ik  eene  smerige  dame  en 
twee  tanige  meisjes,  zijne  dochters,  die  niige  hoofden  met  tiaar  hadden. 
Ik  dacht,  dat  het  beter  was  kapitein  Hopkin's  mes  en  vork  te  leenen,  dan 
cjne  kam.  De  kapitein  zelf  sag  er  uiterst  verloopen  uit,  met  groote  bak- 
kebaardeu,  en  eene  oude  bmine  overjas,  waaronder  hij  geen  rok  scheen 
te  hebbcn.  Ik  zag  zijn  bed  in  een  hoek  opgerold  liggen,  eu  de  schotels, 
borden  en  pottcn,  die  hij  had,  op  eene  plank  staan,  en  meende  te  kunnen 
raden  (de  hcmel  weet  hoe)  dat,  hoewel  de  twee  meisjes  met  ruige  hoofden 
zijne  dochters  waren,  de  smerige  dame  toch  niet  met  hem  eetrouwd  was. 
Ik  bleef  nict  langer  dan  een  paar  minuten  bedeesd  op  den  ^rempel  staan ; 
maar  ik  kwam  toch  met  aj  die  wetenschap  weder  naar  beneden,  zoo 
teker  ab  ik  mes  en  vork  medebracht. 

Ooze  maaltijd  had  toch  iets  ongegeneerds  en  pleizierigs.  Ik  bracht 
TToeg  in  den  namiddag  kapitein  Hopkins  zijn  mes  en  vork  terug,  en  ging 
naar  hois,  om  mevrouw  Micawber  met  een  verslag  van  mijn  bezoek  te 
troosten,  Zij  viel  flauw  toen  zij  mij  zag  aankomeo,  en  maakte  naderhand 
een  keteltje  bisschop,  om  ons  wat  op  te  beuren,  terwijl  wij  er  over 
pTutten. 

Ik  weet  niet  hoe  het  toeging,  dat  het  huisraad  ten  voordeele  der  familie 
TCTkocht  werd,  of  wie  het  verkocht,  behalve  dat  i  k  het  niet  deed.  Maar 
liet  werd  toch  verkocht  en  met  een  wagen  wcggebracht,  met  uitzondering 
fan  de  bedden,  eenige  stoelen  en  de  keukcntafel.  Met  deze  bezittingen 
bmpeerden  wij  als  het  ware  in  de  twee  zijkamers  van  het  ledige  huis  — 
|»eviouw  Micawber,  de  kinderen,  het  weeskind  en  ik  zelf,  —  en  leefden 
ID  die  kamers  oacht  en  dag.  Ik  kan  mij  niet  bezinnen  hoelang  dit  duurde, 
idioon  het  mij  voorkomt  zeer  tang  te  zijn  geweest.  Eindelijk  besloot 
Ixvrouw  Micawber  om  naar  de  gevangenis  te  verhuizen,  waar  mijnheer 
Micawber  nu  een  kamer  alleen  had  bekomen.  Ik  bracht  dus  den  sleutel 
nn  het  huis  naar  den  huishccr,  die  er  zeer  blij  mee  was;  en  de  bedden 
verdec,  met  uitzondering  van  het  mijne,  naar  de  K  ing's  Bench  gezonden. 
Voor  mij  huurde  men  een  kamertje  buiten  de  muren,  maar  in  de  nabij- 
Iieid  van  dit  gesticht,  zeer  naar  mijn  genoegen,  daar  de  Micawber's  en  ik 
onder  onze  rampen  te  veel  aan  elkander  gewend  waren,  om  te  kunnen 
tcheiden.  Het  weeskind  werd  insgelijks  van  eene  goedkoope  woning  in 
dezelfde  buurt  voorzien.  Mijn  kamer^e  was  een  stil  achterzoldertje,  met 
ecD  schuin  dak  en  eec  vroolijk  uitzichi  op  eene  houtwerf;  en  toen  ik  het 
is  bezit  nam,  met  de  gedachte,  dat  de  ongelegenheden  van  mijnheer 
Micawber  nu  eindelijk  tot  eene  crisis  waren  gekomen,  vond  ik  het  een 
vaar  paradijsje. 

AI  dien  djd  bleef  ik  in  het  pakhuis  van  Murdstone  en  Grinby,  nog  aan 
hetzelfde  gemeene  werk^  onder  dezelfde  gemeene  makkers,  en  ntet  het- 
zelfde  gevoel  van  onverdiende  vemedering  als  in  het  begin.  Maar  nooit, 


138  DAVID  COPPKRFIKLD. 

zonder  twijfel  tot  mijn  geluk,  knoopte  ik  met  iemand  kennfe  aan  at 
maakte  ik  een  praatje  met  dejongens,  dieikdagelijks,alsiknaarmiJD 
werk  ging  of  er  vandaan  kwam,  of  in  mijn  ctcnstijd  langs  de  straten 
dwaalde,  onlmoette.  Ik  leidde  heUelfde  heimelijk  ongelukkig  leven,  maar 
deed  dit  alleen  en  zonder  bjj  iemand  tc  willen  klagen.  De  eenige  veran- 
deringen,  welke  mi)  bewust  lijn,  waren :  vooreerst  dat  ik  er  meer  verloo- 
pen  begon  uit  te  zien ;  en  ten  tweedc,  dat  ik  nu  grootendeels  van  mijne 
bekommeringen  over  mijnbeer  enmevrotiwMicawberontheven  werd; 
want  sommige  betrekkingen  of  vriendenhadden  zich  verbonden  om  hen 
in  hun  tegenwoordigen  nood  te  helpen,  en  zij  leefden  nu  in  de  gevan- 
genis  op  beter  voet  dan  zij  sedert  lang  daaibuiten  hadden  gedaan.  Qc 
placht  nu  met  hen  te  ontbijten,  ten  gevolge  van  eene  schikking,  waarvan 
de  bijzonderheden  mij  ontschoten  zijn.  Het  is  mij  ook  ontgaan,  hoe  laat 
de  poort  des  morgens  geopend  wtrd,  zoodat  ik  kon  binnenkomen;  maar 
ik  weet  wel,  dat  ik  dikwijls  al  om  zes  uur  op  was,  en  dat  mijn  gelief- 
koQsde  wachtplaats  in  dien  tusschenttjd  de  oude  Londensche  brug  was, 
waar  ik  op  een  der  steenen  banken  placht  te  zitten,  om  dc  menscben  te 
zien  voorbijgaan,  of  over  de  leiming  te  kijken  naar  de  zon,  die  in  het 
water  scheen  en  de  gouden  vlam  boven  op  het  Monument  deed  flikkeren. 
Het  weeakind  kwam  hier  somtijds  bij  mij,  om  zich  verbazende  historijin 
van  de  weiven  en  den  Tower  te  laten  vertellen,  waarvan  ik  niets  anders 
kan  zeggen,  dan  dat  ik  hoop  dat  ik  er  zelf  aan  geloofde.  Des  avonds  placht 
ik  weder  naar  de  gevangenis  te  gaan  en  met  mijnheer  Micawber  de  wan- 
delplaats  op  en  neer  te  kuieren,  of  met  mevrouw  Micawber  casino  te 
spelen  en  hare  herinncringen  van  papa  en  mama  aan  te  hooren.  Of  mijn- 
heer Murdstone  wist  waar  ik  woonde,  weet  ik  nict  te  zeggen.  In  het 
■  kantoor  ofhetpakhuisverteldeikernooitietsvan. 

Hoewel  de  zaken  van  mijnheer  Micawber  door  de  crisis  heen  waren, 
bleven  zij  toch  nog  zeer  ingewikkeld,  tcngevolge  van  zekere  »akte" 
waarvan  ik  veel  placht  te  hooren,  en  die  ik  nu  geloof,  dat  een  vroeger 
accoord  met  zijne  schuldeischers  was,  hoewel  de  zaak  mij  toen  zoo  on- 
duidelijk  was,  dat  ik  mij  wel  hetinner  dat  geschiift  voor  iets  gehouden 
te  hebben,  waarmede  de  zwarte  ktmst  en  dc  duivel  gemoeid  waren. 
Eindelijk  scheen  dit  document  toch  op  eene  of  andere  manier  uit  den 
weg  te  zijn  gecijferd;  in  alien  gevallc  het  was  zulk  een  stniikelblok  niet 
meer  als  het  vroeger  was  geweest;  en  mevrouw  Micawber  ondetrichtte 
mij,  dat  >  hare  familie"  besloten  had,  dat  mijnheer  Micawber  volgens  de 
wet  op  Insolvcnte  schuldenaren  om  zijn  ontslag  zou  verzoeken,  waar- 
door  zij  verwachtte,  dat  hij  over  ongeveer  les  weken  weder  zou  vrijkomen. 

>En  dan,"  jzeide  mijnheer  Micawber,  die  er  bij  was,  >  twijfel  ik  niet,  of 
ik  zal,  als  het  den  Hemel  behaagt,  wel  in  de  wereld  vooruidiomen  en  op  ■ 
eene  geheel  andere  manier  kunnen  leveo,  als  —  om  kort  te  gaan,  als  zidi 
maar  lets  opdoet." 

Als  een  staaltje  hoe  mijnheer  Micawber  gclcgenhedcn  opzocht  om 
vooruit  te  komen,  herinner  ik  mij,  dat  hij  in  dezen  tijd  eene  petitie  aan 
het  Huia  der  Gemeenten  opstelde,  waarin  hij  om  eene  verandering  van 
de  wet  op  het  gijzelen  voor  schulden  verzocht.  Ik  teeken  deze  herin- 


DE  CLUB  IN  DE  GEVANGENIS.  I39 

neriDg  hier  aan,  omdat  ztj  voor  mij  zelven  een  voorbeeld  is  van  ds 
macier,  waarop  ilc  in  mijo  verauderd  leven  mijne  oude  boeken  gebtuikte, 
en  uit  de  straten,  die  Uc  doorgisg,  en  de  menschen,  die  ik  zag,  voor  mijn 
etgen  vermaak  veitellingeQ  samensteldej  en  hoe  eentge  voomame  trek- 
ken  van  het  karakter,  dat  ik,  naar  ik  meen,  bij  het  schrijven  mijner 
Icvensgeschiedcnis  onwillekeurig  aan  het  licht  zal  brengen,  zich  dien  • 
gebeelen  tijd  door  langzamerhand  ontwikkelden. 

Er  bestond  in  de  gevangenis  eere  club,  waarin  mijnheer  Micawber, 
Us  gentleman,  een  persoon  van  gezag  en  aanzien  was.  Mijnheer 
Micawber  had  zijn  denkbeeld  van  ziilk  eene  pelitie  aan  de  club  mede- 
gedeeld,  en  de  club,  had  dit  ten  hoogste  goedgekeurd.  Daarop  ging 
miphecr  Micawber  (die  een  zeer  welwillend  man  was  en  in  alles  behalve 
liJDe  eigcne  zaken  zoo  ijverig  als  er  iemand  wezen  kon,  en  nooit  zoo  blij 
dan  wanneer  hij  met  iels  bezig  was,  dat  hem  zelven  nooit  eenig  voordeel 
kon  aanbrengen)  aan  het  werk,  stelde  de  petitie  op,  schreefze  op  een 
ontzaglijk  groot  papier  in  het  net,  spreidde  dit  op  eene  tafet  uit,  en  be- 
paaldc  een  tijd  wanneer  de  geheele  club,  en  alien  binnen  de  muren  in< 
dien  zij  verkozen,  in  zijne  kamer  konden  komen  teekenen. 

Toen  ik  van  deze  naderende  plechtigheid  hoorde,  was  ik  zoo  verlan. 
gend  om  de  lieden  een  voor  een  te  zien  binnenkomen,  hoewel  ik  de 
mcesten  van  hen  reeds  kende  (en  zij  mij),  dat  ik  aan  het  kantoor  om  eet) 
uur  verlof  verzocht,  en  mij  tot  dat  einde  in  een  hoek  poateerde. 

Zoovelen  van  devoomaamsteledender  club  aJser  in  dekleine  kamer 
konden,  zonder  die  al  te  vol  te  doen  worden,  ondersteunden  mijnheer 
Micawber's  voordracht  der  ^edtie  en  schaarden  zich  voor  de  tafel,  ter* 
*ijl  mijn  oude  vriend  kapitem  Hopkins  (die  zich  ter  eere  van  zulk  eene 
plechtige  gelegenhetd  had  gewasschen)  zich  dicht  daarbij  plaatste,  om 
net  geschnft  aan  alien,  die  nog  met  den  inhoud  onbekend  naren,  voor 
te  lezen.  Toen  werd  de  deur  o[>engezet,  en  kwam  de  geheele  bevolkinj; 
der  gevangenis  in  eene  langerijaansIappen;altijdstoDdenerverscbei- 
dene  buiten  te  wachten,  lerwijl  er  een  binnenkwam,  het  stuk  teekende 
en  weer  heenging.  Tegen  ieder,  die  zich  achtereenvolgens  vertoonde, 
icide  kapitein  Hopkins:  iHebtgijhetgelezenf" — iNeen!"  —  iZoudt 
gij  het  Aan  willen  hooren?"  Indien  de  man  zwak  genoeg  was  om  de 
minstc  genegenheid  daartoe  te  toonen,  las  kapitein  Hopkms  hem  het 
geschrift  met  een  klinkende  stem  voor,  zonder  een  woord  over  te  slaan, 
De  kapitein  zou  het  twintig  duizendmaal  hebben  voorgelezen,  alstwindg 
duizend  menschen  hem  66a  voor  66ti  hadden  willen  hooren.  Ik  herinner 
mij  nog  wel  hoe  hij  sommige  spreekwijzen  over  de  tong  liet  rollen, 
zooals:  »De  vertegenwoordigers  des  volks  in  Parlement  vergaderd." 
*int  dien  hoofde  naderen  de  ondergeteekenden  met  nederigcn  eerbied 
Qw  edelachtbaar  huis."  iDeongelukkigeonderdanenZijner  Majesteit;" 
alsof  die  woorden  in  zijn  mond  eene  werkelijke  zelfstandigheid  hadden 
en  hem  lekker  smaakten ;  terwijl  mijnheer  Micawber,  met  een  weinigje 
van  de  ijdelheid  eens  auteurs,  stond  te  luisteren,  en  met  aandacht  (maar 
lang  niet  met  barschheid)  naar  de  ijzeren  punten  op  den  muur  aan  den. 
overkant  keek. 


t4o  SAVm  COPPRRnsLD. 

Terwijl  ik  dagelijks  tusschen  S  o  u  t  h  w  a  r  Ic  en  6 1  rt  c  Ic  f r  i  a  TS  been  en 
treder  ging,  en  in  mijn  etenstijd  door  achterstraten  omzwieri^  wclker 
Heenen  misschien  wel  door  mijne  kinderlijke  voeten  gesleten  zullen  zjjn, 
vcrwonder  ik  mij  hoevelen  van  die  menschen  er  wel  ontbreken  in  den 
drom,  die  opdenweergalm  van  kapitein  Hopkins' stem  wedervoor  mij 
placht  voorbij  te  trekken!  Wanneer  mijne  gedachtenthans  tot  die  laog- 
zame  marteling  mijner  jeugd  terugkeeren,  verwonder  ik  mij  hoeveel  van 
de  romans,  die  ik  van  zulke  lieden  verdicht  heb,  als  een  nevel  van  ver- 
beelding  over  de  daadzaken  is  blijven  hangen,  die  ik  mij  nog  wel  hci- 
Innerl  Als  ik  dien  ouden  grond  weder  betreedl,  vcrwonder  ik  mij  niet, 
dat  ik  een  onschuldig  romanesk  knaapje  voor  mij  schijn  te  zien  mtgaan 
en  te  beklagen,  dat  uit  zulk  eene  zonderlinge  ervaring  en  zulk  eenc  ge- 
tneene  werkelijkheid  zijne  denkbeeldige  wereld  samenstelt ! 


DAAR  DI  W8RELD,  DIE  IK  INGKTREDEN  BEN,  UTJ  NIKT  BETER 
BSVALT,  NKEU  IK   EEN  CROOT  BESLUIT. 

Ten  behoorlijken  tijde  kwam  mijnheer  Micawber's  verzock  om  ont- 
Blag  voor  het  Hof  en  werd  hij,  tot  mijne  groote  blijdschap,  werkelijk 
ontslagen.  Zijne  schuldenaars  waren  nietonverbiddelijk',  enmevrouw 
Micawber  ondenichttc  mij,  dat  zelfs  de  wraakzuchtige  schoenmaker 
voorhet  Hofhad  verkla^rd,  dat  hij  hem  geenkwaad  hart  toedroeg,maai 
dat  hij,  als  men  hem  geld  schuldig  was,  gaame  betaling  kreeg.  Hij  telde, 
dat  hij  dit  voor  niet  meer  dan  menschelijk  en  natuurlijk  hield. 

Mijnheer  Micawber  kwam,  toen  zijne  zaak  uitgewezen  was,  naar  de 
King's  Bench  terug,  dewijl  er  nog  eenige  kosten  betaald  en  eenige  Top- 
mahteiten  verruld  moesten  worden,  eer  hij  werkelijk  in  vrijheid  gesteld 
kon  worden.  Dc  club  ontving  hem  met  vemikking,  en  hield  dien  avond 
tot  zijne  cer  eene  muzikale  bijeenkomst ;  terwijl  mevrouw  Micawber  en 
ik  in  sdlte,  door  dc  slapende  familie  omringd,  op  lamsgebraad  te  gast 
gingen. 

>Bij  zulk  eene  gelegenheid,jongeheerCopper{ield,"zeide  mevrouw 
Micawber,  imoet  ik  u  nog  eens  inschenken,"  want  wij  hadden  reeds  vrij 
wat  heet]  bier  gedronken,  » om  de  gedachtenis  van  mijn  papa  en  mama 
in  te  stellen,"  —  » Zij  zijn  immers  dood,  mevrouw  ?"  vroeg  ik,  nadat  ik 
dien  toast  uit  een  wijnglas  had  gedronken.  —  >Mijne  mama  heefl  dit 
leven  verlaten,"  antwoordde  mevrouw  Micawber,  »voordat  mijnheer 
Micawber's  ongelegenheden  begonnen,  of  ten  minstc  ecr  zij  drmgend 
werden.  Mijn  papa  heeft  lang  genoeg  gcleefd  om  verscheidene  malen 
voor  mijnheer  Micawber  borg  te  spreken,  en  is  toen  gestorven,  door  een 
talrijken  kring  van  vriendcn  betreurd." 

Mevrouw  Micawber  schudde  haar  hoofd  en  lict  een  kinderlijken  traaa 
Vallen  op  dien  van  dc  tweelingen,  dien  zij  juist  aan  de  borst  had. 

Daar  ik  bczwaarlijk  op  eene  meer  gunsdge  gelegenheid  kon  hopen  om 


DK  PAUILa  VAN  UEVROUW  UICAWBER, 


>  Mag  ik  u  wel  vragen,  mevrouw,  wat  gij  ea  mijnheer  Mtcawber  denken 
X  doen,  aa  mijnheer  Micawber  uit  zijne  on^elegeDheden  en  in  vrijheid 
s?  Hebt  gij  datalbepaald?"  —  »Mijnefarailie,"antwoorddcnievrouw 
tlicawber,  die  deze  (wee  woordeo  altijd  met  bijzonderen  nadnik  uit- 
iprak,  schoon  iknooit  heb  kunnen  ontdekken  wie  zij  daarmedcbedoelde, 
>mijnc  familie  is  van  gevocleo,  dat  mijnheer  Micawber  L  o  n  d  e  n  zou 
noetcn  verlatea  en  ergens  anders  zijne  talenten  gaan  uitoefenen.  Mijii- 
lecr  Micawber  is  een  man  van  groote  talenten,  jonge  heer  Copperfleld." 
Ik  zcide,  dat  ik  daarvan  overtuigd  was. 

(Van  groote  talenten,"  herhaalde  mevrouw  Micawber.  iMijne  familis 
is  van  gevoelen,  dat  er,  met  eenige  voorspraak,  voor  iemand  van  zijne 
bekwaainheid  wel  iets  bij  het  Tolkantoor  zou  kunnen  gedaon  worden. 
Daar  de  invloed  mijner  familie  geheel  plaatselijk  is,  verlangt  zij,  dat 
mijnheer  Micawber  zich  naar  Plymouth  zal  begeven.  Zij  achten  zijne 
persooQlijke  aannezigheid  aldaar  volstrekt  noodzakelijk.  —  >0m  bij 
de  hand  te  zijn?"  zeide  ik  vragendeiwijs.  —  ijuist,"  antwoordde  mc- 
wouw  Micawber.  »0m  bij  de  hand  te  zijn  —  als  er  zich  iets  mocht  op- 
doen."  — »Engaatgij  mede,  mevrouw f" 

De  gcbeurtenissen  van  den  dag,  door  de  tweelingen,  zoo  nief  door  het 
beetc  bier  geholpen,  hadden  mevrouw  Micawber  zenuwachtig  doeo 
worden,  en  zij  stortte  tranen  terwij!  zij  antwoordde : 

ilk  zal  mijnheer  Micawber  nooit  verlaten.  Hij  heefl  in  het  begin  zijns 
ongelegenheden  voor  mij  verborgen,  maar  zijn  luchtig  gestet  zal  hem 
kbbcD  doen  denken,  dat  hij  ze  wel  te  boven  zou  komen.  Het  parelsnoer 
h  de  braceletten,  die  ik  van  mama  geerfd  had,  siju  wel  voor  minder 
Q  de  hclft  van  de  waarde  verkocht,  en  het  gamituur  koralen,  dat  een 
■idsgeschenk  van  mijn  papa  was,  is  wel  zoogocd  als  voor  niemendal 
Igcgooid.  Maar  ik  zal  mijnheer  Micawber  toch  nooit  verlaten.  Neen,'' 
Ezij  uit,  nog  meer  aangedaan  dan  te  voren,  >dat  zal  iknooit  doen, 
fbeboeft  men  mij  niet  eens  te  vragen !" 
I  werd  zeer  verJegcn  —  alsof  zij  dacht  dat  ik  haar  zoo  iets  had  willen 

m!  —  en  zathaarbedeesdaante  kijken, 

kijnbcer  Micawber  heeft  zijne  gcbrekcn.  Ik  wil  niet  ontkennen,  dat 

nvooTzichtig  is.  Ik  wil  niet  ontkennen,  dat  hij  mij  zoowel  van  hulp- 

1  als  van  zijne  verbintenissen  onkundig  heeft  gehouden,"  ver- 

",  naar  den  muur  starende,    imaai  ik  zal  hem  toch  nooit 

r  mevrouw  Micaber  hare  stem  thans  tot  een  gillende  hoogte  had 
m,  werd  ik  zoo  benauwd,  dat  ik  naar  de  vergaderplaats  der  club 
\  mijnheer  Micawber,  die  aan  het  hoofd  ecner  lange  tafel  het  koor- 
1  leidde,  in  zijne  blijdschap  stoordc  met  de  tijding,  dat  mevrouw 
r  zich  in  een  onniEtbarenden  toestand  bevond,  waarop  hij 
tin  tranen  uitbarstte  en  voortliep,  met  de  koppen  en  staarten  dor 
L  die  hij  gegeten  had,  op  zijn  vest. 
,  mijn  engell"  riep  mijnheer  Micawber,  de  kamer  binnen. 


Ua 


Btuivendej  »wat  schcelt  er  aan  f"  —  »Ik  zai  u  nooit  verlaten,  Micawber!" 
riep  zij  Uit.  —  iMiJD  liefste  leven!"  zeidc  mijnheer Micawber,  haar  in 
lijne  aimeD  sluitendc,  idaarvan  ben  ik  volkomen  overtuigd."  —  >Hij  is 
de  va.der  van  mijne  kinderen  I  Hij  is  de  vader  van  mijne  tweelingen  I  Hij 
is  de  man  van  mijn  hart  1"  riep  mevrouw  Micawber,  met  stuipachdge  be- 
wegingen,  iDt  — lal  —  hem  — no  —  ooit  verlaten!" 

Mijnheer  Micawber  werd  door  deze  bhjken  van  genegenheid  too  diep 
geroerd  (wat  mij  betreft,  ik  smolt  in  tranen),  dat  hij  haar  nog  hartstoch- 
telijker  omhelsde  en  haar  smeekte  omhem eens aan  te  zien  en  te bedarcn, 
Doch  hoe  meer  hij  mevrouw  Micawber  bad  om  hem  eens  aan  te  zien, 
des  te  mcer  staarde  zij  in  de  ledige  ruimte ;  en  hoe  meer  hij  haar  drong 
om  te  bedaren,  des  te  minder  wilde  zij  dit  doen.  Dientengevolge  werd 
mijnheer  Micawber  weldra  zoo  weekhartig,  dat  hij  zijne  tranen  met  dc 
hare  en  demijne  vermengde,  tot  hijmij  verzochthemhetpleisierte  doen 
van  een  stoel  op  het  portaal  van  de  trap  te  zetten  en  daar  te  gaan  zitten, 
terwijl  hij  haar  in  bed  hielp.  Ik  had  voor  dien  avond  afscheid  willen 
nemen,  maar  hij  wilde  er  niet  van  hooren  dat  ik  zou  heengaan,  eer  de 
k]ok  luidde,  die  vreemdelingen  het  teeken  gat  om  zJch  te  verwijderen. 
Zoo  bleef  ik  dus  voor  het  portaalvenster  zitten,  tot  hij  met  nog  een  stoel 
aankwam  en  zich  bij  mij  zette. 

»Hoe  is  mevrouw  Micawber  nu,  mijnheer f'vroegik.  —  > Heel  slap," 
ftntwoordde  hij,  zijn  hoofd  schuddende.  »Dat  is  de  reactie.  Ach,  het  is 
een  geduchte  slag  geweest !  Wij  staan  nu  alleen  —  alles  isonsontvallcn?" 

Mijnheer  Micawber  drukte  mij  de  hand,  slaakte  een  kermenden  zucht 
en  ging  vervolgens  aan  het  schreien.  Ik  was  zeer  aangedaan,  en  te  lenr 
gesteld  ook,  want  ik  had  gedacht,  dat  wij  bij  deze  heugelijke,  lang  ver- 
wachte  gelegenheid  zeer  vroolijk  zouden  zijn.  Doch  mijnheer  Micawber 
en  zijne  vrouw  waren,  geloof  ik,  zoo  zeer  aan  hunne  oudc  ongelegenbfr 
den  gewoon,  dat  zij  zich  geheel  van  hunne  streek  gevoelden,  toenzij 
moesten  denken  dat  zij  daarvan  ontheven  waren.  AI  hunne  geestkracbt 
had  hen  begeven,  en  nooit  zag  ik  hen  half  zoo  neerslachtig  als  op  dien 
Bvond;  zoo  zeer  zelfs  dat  ik,  toen  deklok  luidde  en  mijnheer  Micawber 
tot  aan  de  poort  met  mij  medeging  en  daar  met  eene  zegenbede  van  mij 
scheiddc,  waailijk  bang  was  om  hem  allecn  te  laten,  zoo  diep  ellendig 
was  hij. 

Maar  door  alle  verbijstering  en  neerslachtigheid  been,  die  ons,  voor 
mij  zoo  onverwacht,  overstelpt  had,  zag  ik  duidelijk  dat  mijnheer  en 
mevrouw  Micawber  met  hun  gezin  van  Lo n  de n  zouden  vertreklcen, en 
er  eene  acheiding  tusschen  ons  ophanden  was.  Het  was  op  mijne  wande- 
ling  naar  huis  dien  avond,  en  in  de  slapelooze  uren  die  op  mijn  naar  bed 
gaan  volgden,  dat  zich  voor  het  eerst  de  gedachte  bij  mij  vestigde  — 
Gchoon  ik  niet  weet  hoe  zij  mij  in  het  hoofd  kwam  —  welke  naderhand 
in  een  vast  besluit  overging. 

Ik  was  zoodanig  aan  de  Micawber's  gewooD  geworden,  was  in  htinne 
rampen  zoo  vertrouwd  met  hen  geweest,  en  was  buiten  hen  zoo  geheel 
zonder  vrienden,  dat  het  vooruit^zicht  om  naar  eene  nieuwe  woning  te 
moeten  verhuizeo  en  weder  onder  vreemdeu  te  komen,  hetzelfde  voor 


HUN  LAATSTK  ZONDAO  BIJ   DE  HICAWBER  S. 


mi]  vas  alsof  ik  mijo  tegenwoordig  leven  nog  ecus  opnieuw  moest  intre- 
dcii,  terwijl  ik  nu  bij  ODdervinding  wist  wat  mij  daano  te  wachten  stood, 
Al  het  gevoel,  dat  zoo  pijnlijk  gekwetst  was  geworden,  al  de  schaamte, 
die  mij  vroeger  had  gemarteld,  ontwaakten  weder  toen  ik  hieraan  dacht ; 
en  ik  werd  het  met  mij  zelven  eens,  dat  dit  leven  ondraaglijkwas. 

Dat  ik  geene  hoop  kon  koesleren  om  er  aan  te  ontkomen,  of  het  moest 
door  mijn  eigen  bedrijf  zijn,  wist  ik  zeer  wel.  Vt  hoorde  zelden  van  juf- 
fronw  Murdstone  en  nooit  van  haarbroeder:  slechtstweeofdriepakjes 
met  nieuwe  of  gelaptekleeren  waren  voot  mijaanhetadresvanmijnheer 
Quinion  gezoaden,  en  telkens  was  daarbij  slechts  een  vodje  papier, 
waarop  stond,  dat  J.  M.  vertrouwde,  dat  D.  C.  ijverig  in  zijne  zaken  was 
en  lich  gehecl  aan  zijne  plichten  wijdde  —  niet  de  minste  wenk,  dat  ik 
ooit  iets  anders  zou  worden  dan  zulk  een  slaafech  slover,  waartoe  ik  mij 
reeds  met  snelheid  zag  afdalen. 

Reeds  de  volgende  dag,  terwijl  de  ontroering,  die  mijn  nadenken  had 
opgewekt,  nog  versch  was,  bewees  mij,  dat  mevrouw  Micawber  nietzon- 
der  grond  van  baar  aanstaand  vertrek  had  gesproken.  Zij  nam  in  het 
hois  waar  ik  woonde  i.ene  kamer  voor  eene  week,  na  verloop  van  welken 
tijd  zij  naar  Plymouth  zouden  opbreken.  Mijnheer Micawber  kwam 
zelf  aan  het  kantoor,  om  mijoheer  Quinion  te  zeggen,  dat  hij  mij  op  den 
dag  vat]  zijn  vertrek  aan  mijn  lot  zou  moeten  oveilaten,  en  om  mij  eene 
lo^raak  te  geven,  weike  ik  zeker  ben  dat  ik  wel  veidiende ;  en  mijnheer 
Qmnion  riep  Tipp,  den  voerman,  die  getrouwd  was  en  eene  kamer  te 
hunr  had,  en  b^telde  mij  voorloopig  bij  hem  in  kwartier  —  met  ons 
wedenijdsch  gocdvinden,  gclijk  hij  ^le  reden  had  om  te  denken;  want 
ik  zeide  niets,  hoewel  ik  nu  mijn  besluit  had  genomen. 

Ik  sleet  mijne  avonden  bij  mijnheer  en  mevrouw  Micawber,  zootang 
wij  DOg  onder  hetzelfde  dak  woonden ;  en  ik  geloof,  dat  wij  in  dien  tijd 
nog  hoe  langer  hoe  meer  van  elkander  leerden  houden.  Op  den  laatsten 
zondag  vroegen  lij  mij  ten  eten  en  hadden  wij  een  varkensribbetje  met 
appelmoes  en  een  podding,  Ik  had  den  vorigen  avond  een  houten  paardje 
gekocht  tot  een  ^cheidsgeschenk  voor  kleine  Wilkins  Micawber  — 
zoo  heette  bet  jongetje  —  en  eene  pop  voor  kleine  Emma.  Ik  had  ook 
een  schelling  aan  het  weeskind  gegeven,  dat  nu  haar  dienst  zou  ver- 
liezen. 

Wij  hadden  een  zeer  genoeglijken  dag,  hoewel  onze  naderende  schei- 
ding  ons  alien  weemoedig  maakte. 

>Ik  zal  mij  nooit,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  mevrouw  Micawber, 
»den  tijd  hcrinneren  toen  mijnheer  Micawber  in  ongelcgenheid  was, 
zonder  te  gehjk  aan  u  te  denken.  Uw  gedrag  is  altijd  even  kiesch  als 
vriendschappelijk  geweest.  Gij  zijt  nooit  een  vreemde  huurder  voor  ons 
geweest,  maar  altijd  een  vriend,"  —  iLieve  vrouw,"  zeide  mijnheer 
Micawber,  » Copperfield,"  want  zoo  had  hij  mij  sedert  eenigen  tijd  be- 
ginnen  te  noemen,  >heefl  een  liart  om  den  nood  zijner  medemenachen, 
als  zij  in  druk  zijn,  te  gevoelen,  een  hoofd  om  plannen  te  beramen,  eene 
band  om  —  kortom  eene  algemeene  bekwaamheid  om  alle  voorwerpen 
die  nog  eenigszins  bruikbaar  zijn,  op  het  voordeeligst  te  plaatsen/' 


144  DAVID  CUPPERFIELD. 

He  betulgde  tnijne  dankbaarheid  voor  dezen  lof,  en  leide,  dat  het  mi) 
zcer  speet  dat  wij  elkander  Eouden  vcrliezen. 

*Mijnlieve  jeugdige  vTiend,"  zeide  mijnheer  Micawber,  likbenouder 
dan  ^j ;  een  man  van  eenise  ervaring  in  het  leven,  en- —  en  van  eenige 
ervanng,  om  kort  te  gaan,  in  ongelegenheden,  in  het  algcmecD  eespro- 
ken.  Voor  het  oogenblik,  en  totdat  er  zich  lets  opdoet  (hetgeen  ik,  mag 
ik  wel  zeggen,  ieder  uur  verwacht)  heb  ik  niets  te  geven  dan  raad.  Even- 
wel  is  mijn  raad  in  zoaveire  wel  het  aanhooren  waardig,  dat  —  om  kort 
te  gaan,  dat  ik  zelf  dien  nooit  heb  in  acht  genomen,  en  daardoor"  (de 
spreker,  die  tot  nog  toe  met  geheel  zijn  gezicht  had  geglimlacht,  bedacht 
zich  hier  enkeek  zeerdonker)>derampzaligeellendelingbengeworden, 
dien  gij  hier  voor  u  ziet,"  • —  i  Mijn  beste  Micawber !"  riep  zijne  vrouw 
hiermt, — »Ik  zeg,"  hervatte mijnheer  Micawber,  zich  geheel  vergctendc, 
en  wcdcrom  glimlachende,  >de  rampzalige  ellendelmg  ben  geworden, 
dien  gij  hier  voor  u  ziet.  Mijn  raad  is ;  >  stel  nooit  tot  morgen  uit  wat  gij 
heden  kunt  doen.  Uitstel  is  eentijddief.Houd  hem  vast!"- — >Datwas 
de  stelregel  van  mijn  goeden  papa,"  merkte  mevrouw  Micawber  aan.  — 
ija,  meheve,"  zeide  mijnheer  Micawber,  >iiw  papa  was  voor  zijn  doen 
een  heel  knap  man,  en  de  Kernel  verhoedej  dat  ik  hem  zou  willcn  ver- 
kleinen.  Over  het  geheel  genomen,  tullen  wij  nooit  —  om  kort  te  gaan, 
waaischijniijk  nooit  met  iemand  kennis  maken,  die  op  zijne  jaren  nog 
zulke  beenen  had  om  slopkousen  te  dragen,  en  zonder  bril  zulk  een 
kleinen  druk  kon  lezen.  Maar  hij  paste  dien  stelregel  op  ons  huwelijk 
toe,  melievei  en  dat  werd,  dientengevolge,  in  zooveire  met  overijling 
aaDgegaan,  dat  ik  nooit  de  onkosten  ben  te  boven  gekomen."  Mijnheer 
Micawber  keck  mevrouw  eens  aan,  en  voegde  er  bij :  iNiet  dat  ik  erspjjt 
van  heb.  Wel  integcndeel,  melieve."  En  daama  bleef  hij  eene  minuut,  of 
daaromtient,  emstig.  >Mijn  anderen  raad,  Copperfield,"  zeide  mijnheer 
Micawber,  ikent  gij  reeds.  Jaarlijks  inkomen  twintig  pond,  jaarlijksche 
vertering  negcntien,  negentien  en  zes,  gevolg  —  geluk.  Jaarlijksch  inko- 
men twintig  pond,  jaarlijksche  vertering  twintig  pond  en  zes  stuivets,  ge- 
volg— ellende.  De  blocsem  verwelkt,  het  blad  verdort,  de  god  des  daags 
dadt  neder  over  het  akeligc  tooneel  —  om  kort  te  gaan,  gij  ligt  voor 
altijd  omver.  Zooals  ik !" 

Om  dit  voorbeeld  te  meer  indruk  te  doen  maken,  dronk  mijnheer 
MicawbCT  zeer  smakelijk  en  genoeglijk  een  glas  punch  uit  en  floot  een 
luchtig  dansje. 

Ik  liet  niet  na  hem  te  verzekeren,  dat  ik  deze  lessen  ter  harte  zou 
nemen,  hoewel  ik  dit  niet  had  behoeven  te  doen,  want  bet  was  zichtbaar 
genoeg,  dat  zij  mij  deden  ontroeren.  Den  volgendenmorgeabrachtik 
de  geheelc  familie  naar  het  diligencekantoor,  en  zag  hen  met  een  diep 
bedroefd  hart  achter  op  het  rijtuig  klimmen. 

*Jonge  heer  Copperfield,"  zeide  mevrouw  Micawber,  >God  zegene 
ul  ik  kan  dat  alles,  wat  ge  wel  weet,  nooit  vergeten^  en  zou  ook  nooit 
willen,  al  kon  ik."  —  *  Vaarwel,  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber. 
>  Alle  geluk  en  voorspoed !  Als  ik,  in  den  loop  der  wisselende  jaren,  mij 
zelven  kon  overredeo,  dat  mijn  jammerlijk  lot  u  tot  waarschuwing  bad 


VOORKERElDtNG  TOT  MUNE  VLUCHT.  145 

gestrekt,  zou  ik  gevoelen,  dat  ik  met  geheel  nutteloos  de  plaats  van  een 
mder  mensch  in  dit  aanziJD  had  beslagen.  In  geval  zich  iets  opdoet  (wat 
ik  vrij  leker  verwacht),  zal  het  mij  buitengemeen  verheugen,  als  het  in 
mijn  vcrmogen  mocht  zijn  uwe  vooruitiichlen  te  verbcteren." 

Ik  geloof  dat,  toen  mevrouw  Micawber  met  dc  kinderen  achter  op  de 
diUgcDcc  zat  en  ik  droevig  naar  hen  opkijkende  op  straat  stond,  cr  een 
Bevel  van  hare  oogen  verdween,  en  zij  zag  welk  een  klein,  nietig  schep- 
scltje  ik  werkelijk  nog  was.  Ik  geloof  dit,  devrijl  zij  mij,  met  eene  geheel 
nienwe,  moederlijke  uitdrukking  in  haar  gezicht,  een  venk  gaf  om  op  te 
klimmen,  haar  ann  om  mijn  hals  sloeg  en  mij  jilist  lulk  een  kus  gaf  aU 
zij  haar  eigen  knaapje  had  kunnen  geven.  tk  had  nog  maar  even  tijd  om 
weder  af  te  klimmen,  toen  de  diligence  vooitreed,  en  toen  kon  ik  de 
&milie  bijna  niet  zien,  door  de  zakdoeken  waarmede  men  wuifde.  Nog 
eeoe  minuut  later  waren  de  reizigers  verdwenen.  Het  weeskind  en  ik 
stonden  elkander  midden  op  straat  wezenloos  aan  te  staren,  gaven 
elkander  de  hand,  en  zeiden  elkander  vaarwel.  Zij  begaf  zich,  denk  ik, 
weder  naar  het  St-Lucaswerkhuis,  terwijl  ik  naar  het  pakhuis  ging  om 
mijn  vervelend  dagwerk  weder  te  beginnen. 

Doch  niet  met  voomemen  om  daar  nog  vele  vervelende  dagen  door 
tc  brengen.  Neen.  Ik  had  bealoten  om  weg  te  loopen  —  om,  op  eene  of 
andere  manier,  de  eenige  bloedverwante,  die  ik  in  de  wereld  had,  op 
te  zoeken  en  mijne  tante,  juffrouw  Betsey,  mijn  wedervareo  te  vertellen. 
Ik  heb  reeds  aangemerkt  dat  ik  niet  weet  hoe  mij  dit  wanhopige  denk- 
beeld  in  de  hersens  kwam.  Maar  toen  het  eens  daar  was,  bleef  het  daar, 
en  verhardde  zich  tot  een  voomemen,  krachtiger  dan  eenig  ander  voor- 
oemen,  dat  ik  ooit  in  mijn  leven  heb  gekoesterd.  Ik  ben  lang  niet  zeker 
dat  ik  geloofde  er  iets  goeds  van  te  mogen  hopen,  maar  ik  was  het  toch 
Tolkomen  met  mij  zelven  eens,  dat  ik  het  ten  uitvoer  moest  brengen. 

Nogmaals,  en  nogmaals,  en  nog  honderd  malen,  sedert  den  nacht 
toen  die  gedachte  voor  het  eerst  bij  mij  was  opgekomen  en  mijn  slaap 
had  vcrbannen,  had  ik  mij  die  oude  vertelling  van  mijne  moeder  te  bin- 
nen  gebracht  van  hetgeen  er  bij  mijne  geboorte  was  voorgevalien,  die  ik 
hiar  in  vroeger  tijd  zoo  gaame  hoorde  vertellen,  en  die  ik  van  buiten 
kende.  In  die  vertelling  trad  mijne  tante  op  als  een  geducht,  onbegrtj- 
peli|k  vezen;  maar  in  haar  gedrag  kwam  toch  6in  kleine  trek  voor, 
vaarbij  mijne  gedachten  gaame  vertoefden  en  die  mij  een  flauwen 
zweem  van  aanmoediging  gaf.  Ik  kon  niet  vergeten,  hoe  mijne  moeder 
gemeend  had,  dat  zij  haar  met  geene  onvriendelijke  hand  hare  fraaie 
tokkenvoeldeaanraken^enhoewel  dit  misschien  maar  eene  verbccldmg 
*>n  mijne  moeder  kon  zijn  geweest,  die  op  niets,  dat  naar  werkeUjkheid 
gelcek,  gegrond  was,  maakte  ik  er  toch  een  schilderljtje  van,  waarin  ik 
tniine  vTeesehjke  tante  zich  zag  verteederen  voor  die  kinderlijke  schoon- 
hod,  die  ik  mij  nog  zoo  wel  heiinnerde  en  nog  zoo  liefhad;  en  dese 
enkele  trek  verzachtte  het  geheele  verhaal.  Het  is  wel  mogelijk,  dat  dit 
mij  rccds  lang  voor  den  geest  had  gezweefd  en  mij  langzamerhand  tot 
mija  bealuk  bracht 
Daar  ik  niet  eens  wist  waar  juf&ouw  Betsey  woonde,  schreef  ik.  em 
DAvm  coppnunsLD.  —  L  lo 


140  UAVm  COPPKRFIELD. 

lan^eD  brief  aan  Feggotty,  en  vroeg  haar  daarin,  als  terloops  en  toe- 
vaUig,  of  zij  zich  dit  ook  herinnerde;  mij  houdende  alsof  ik  van  zulk 
eene  dame  had  gehoord,  die  ergens  woonde  bij  een  doip,  dat  ik  maar  in 
het  wilde  noemde,  en  nieuwsgieri^  was  om  te  weten  of^zij  dezelfde  was. 
In  den  loop  van  dien  brief  zeide  ik  Peggotty  ook,  dat  ik  bijzonder  om 
een  halven  guinje  veriegen  was;  en  dat  zij,  als  zij  mij  die  som  koo  leenen 
tot  ik  in  staat  was  ze  terug  te  geven,  mij  zeer  zou  verplichten,  en  ik  haar 
naderhand  wel  zou  zeggen,  waartoe  ik  die  noodig  had  gehad. 

Het  antwoord  van  Peggotty  kwam  spoedig  en  was,  gelijk  gewoonlijk, 
vol  hartelijkheid  en  teederheid,  Zij  zond  mij  ook  een  halven  guinje  (ik 
vrees,  dat  zij  geweldig  veel  moeite  moel  hebben  gehad  om  dien  uit  deo 
koffer  van  Barkis  te  krijgen)  en  berichtte  mij,  dat  juffrouw  Betsey  dicht 
bij  Dover  woonde,  maar  of  het  te  Dover  zelf,  of  te  Hythe,  te 
Sandgate  ofte  Folkstone  was,  kon  zij  niet  zeggen.  Een  van  onze 
werklieden  onderrichtte  mij  echter,  toen  ik  hem  naardie  plaatsen  vroeg, 
dat  zij  alien  dicht  bij  elkander  iagen;  dit  achtte  ik  voor  mijn  oogmerk 
voldoende,  en  besloot  op  heteind  dier  week  te  verlrekken. 

Daar  ik  voor  ■  een  kleinen  jongen  zeer  eerlijk  was,  en  den  naam,  dien 
ik  bij  Murdstone  en  Grinby  zou  achterlaten,  niet  wilde  schandvlekkeo, 
achtte  ik  mij  verplicht  om  tot  zaterdagavond  te  blijven,  en  dewijl  mij  bij 
mijne  komst  het  loon  van  eene  week  vooruitbetaald  was,  mij  niet  op  het 
gewone  uur  in  het  kantoor  aan  te  melden  om  mijn  geld  te  ontvangen. 
Opzettelijk  om  deze  reden  had  ik  den  halven  guinje  geleend,  opdat  ik 
niet  zonder  geld  op  reis  zou  behoeven  te  gaan.  Toen  het  dus  zaterdag- 
avond  was  en  wij  alien  in  het  pakhuis  op  betaling  stonden  te  wachten,  en 
Tippdevoerman,diealtijdden  voorranghad,  het  cerst  naar  binnen  ging 
om  zijn  geld  te  ontvangen,  drukte  ik  Mick  Walker  de  hand,  vroeg  hem 
om,  als  het  zijne  beurt  was,  aan  mijnheer  Quinion  te  zeggen,  dat  ik  heen- 
gegaan  was  om  mijn  koffer  te  halen  en  naar  Tipp  te  brengen,  wenschte 
Mealy  Potatoes  een  laatsten  goeden  avond  en  liep  weg. 

Mijn  koffer  was  in  mijne  oude  woningover  het  water,  en  ik  had  een 
adres  daar  voor  geschreven  achter  op  een  van  onze  adreskaartjes^  die  op 
onze  vatengespijkerdwerden:»Jongeheer  David  ;zal  aan  het  diligence- 
kantoor  te  Dover  worden  afgehaald."  Dit  kaar^e  had  ik  in  mijn 
zak  gereed  om  het  aan  den  koffer  te  doen,  nadat  ik  dien  uit  het  huis  had, 
en  onderweg  keek  ik  rond  naar  iemand,  die  mij  helpen  kon  om  hem 
naar  het  diligencekantoor  te  brengen. 

<  £r  stond  een  langbeenige  jongen  met  een  bijzonder  klein  ledig  ezel- 
karretje  bij  den  Obelisk  in  de  Blackfriars  Road,  die  op  mij 
lette  toen  ikvoorbijkwam,  en  mij  vroeg  >o[ik  hem  nuhaastkennen  zou 
als  ik  hem  weerom  zag,"  zonder  twijfel  daarop  doelende,  dat  ik  hem  zoo 
oplettend  aankeek.  Ik  bleef  stilstaan  om  hem  te  verzekeren,  dat  ik  dit 
met  uit  ongemanierdheid  had  gedaan,  maar  omdat  ik  twijfelde  of  hij  al 
of  niet  een  karreweitje  zou  willen  hebben. 

» Wat  voor  karreweitje  f"  zcidc  de  langbeenige  jongen.  —  »Een  koffer 
halen,"  antwoorddeik,  —  »  Wat  voor  een  koffer  f"  vroeg  de  langbeenige 
jongen. 


IK  WORD  VAN  lilTM  KOFFER  EN  GELD  BBROOFD.  147 

Se  zeide  hem,  dat  bet  de  mijne  was,  die  ik  daar  wat  verderop  had 
staao,  en  dien  ik  voor  een  zeastuiverstuk  naar  het  Doversche  diligence- 
kantoor  wilde  gebracht  hebben. 

>Daar  doe  ik  het  voor,"  zeide  de  langbeenige  jongen,  sprang  tcrstond 
op  lijn  karretje,  dat  niets  anders  dan  een  grooten  houten  bak  op  wielen 
was,  en  ratelde  voort,  zoo  hard,  dat  ik  moeite  had  om  den  ezel  bij  te 
bouden. 

t>ie  jongen  had  iets  brutaals  over  zich,  vooral  in  de  manier  waarop  hij 
op  een  strooitje  kauwde  terwijl  hij  met  mij  sprak,  dat  mij  niet  zeerbeviel; 
daar  echter  de  koop  gemaakt  was,  bracht  ik  hem  boven  naar  de  kamer, 
die  ik  veriiet,  en  wij  droegen  den  koffer  naar  beneden  en  zetten  dien  op 
zijn  karretje.  Nu  was  ik  ongenegen  om  het  adreskaattje  er  daar  op  vas^ 
te  maken,  tiit  vrees,  dat  iemand  uit  het  huis  zou  begrijpen  wat  ik  wilde 
doen  en  mij  tegenhouden,  en  ik  zeide  dus  den  jongen,  dat  ik  gaame  zou 
willeo  dat  hij  even  ophield  als  wij  voor  den  blinden  muur  van  de  King's 
Bench  gevangenis  kwamen.  Niet  zoodra  waren  die  woorden  uit  mijn 
mond,  of  hij  ratelde  voort,  alsof  hij,  mijn  koffer,  de  kar  en  de  ezel  alien 
tc  gelijk  dol  waren  geworden ;  en  ik  was  geheel  buiten  adein  van  het 
loopen  en  naroepen  toen  ik  hem  op  de  bepaalde  plaats  inhaalde 

Driltig  en  angstig,  liet  ik,  toen  ik  het  adteskaar^e  uit  mijn  zak  haalde, 
00k  mijn  halven  giuinje  er  uit  roUen.  Ik  stak  hem  in  mijn  mond,  om 
hem  veilig  le  bewaren,  en  hoewei  mijne  handen  erg  beefdcn  had  ik 
het  kaar^e  toch  juist  naar  mijn  zin  vastgemaakt,  toen  ik  mij  door  den 
langbeenigen  jongen  een  geweldigen  stomp  onder  de  kin  voelde 
geven,  en  mijn  halven  guinje  uit  mijn  mond  in  zijne  hand  zag 
vliegen. 

>Wat!"  leide  dejongenmet  eenschrikkelijkengrijns,  engreepmij  te 
gelijk  bij  den  kraag  van  mijn  buisje :  »  Dat  is  een  ding  waarvan  de  politie 
moet  wcten.  Gij  wilt  er  mee  voortgaan,  dat  zie  ik  wel.  Kom  aan,  mee 
naar  de  polide,  gij  kleinedeugniet;  mee  naar  de  politie."  —  iGeefmij 
mijn  geld  terug,  als  het  u  belieft,"  zeide  ik,  zeer  ontsteld,  »en  laat  mij 
los,"  —  »  Mee  naar  de  politie,"  antwoordde  de  jongen.  »Gij  zuU  voor  de 
politic moetenbewijzen,  dat  hetu  toebehoort."—  »Geef  mij  mijn  geld  en 
mijn  koffer  terug,  zeg  ik !"  riep  ik,  in  tranen  uitbarstende. 

De  jongen  bleef  maar  roepen:  »Mee  naar  de  politie!"  en  duwdemij 
met  geweld  tegen  zijn  ezel  aan,  alsof  er  eenige  gelijkenis  tusschen  dat 
dier  en  een  magistraats-persoon  bestond,  tot  hij  op  een  anderen  inval 
Icwam,  in  het  karretje  sprong,  zich  op  mijn  koffer  zette,  en  mij  toeroe- 
pende  dat  hij  recht  naar  de  politie  reed,  nog  harder  dan  ooit  voort- 
ratelde. 

Ik  licp  hem  na  zoo  hard  ik  kon,  maar  ik  bad  geen  adem  om  te  roepen, 
en  ik  had  ook  nu  niet  durven  roepen.  Twintigmaal  ten  roinste  was  ik  op 
het  punt  om  overreden  te  worden.  Nu  raakte  ik  hem  kwijt,  dan  zag  ik 
hem  weder,  dan  raakte  ik  hem  weder  opnieuw  kwijt ;  nu  kreeg  ik  een  slag 
met  een  zweep,  dan  weTdiknageschreeuwd;nulagikindenmodder, 
dan  was  ik  weder  overeind ;  nu  liep  ik  iemand  in  de  armen,  dan  rende  ik 
blindelings  tegen  een  paal  aan.  Eindehjk,  geheel  verbijsterd  van  schrik 


148  DAVID   COPPERFIELD. 

en  drift,  en  twijfelende  ofnietalhalfLoadenopdebeenwasonimi| 
aan  te  houden,  liet  ik  den  jongen  met  mijn  kofler  en  geld  rijden  waarbeen' 
hij  wilde.  Ik  bleef  ectiter  niet  stUstaan,  maitr  sloeg  hijgende  en  snikkende 
de  richting  naar  Greenwichin,  hetwelklkgehoordhad, dataanden 
weg  naar  Dover  lag,  weinig  meer  uit  de  wereld  naar  de  verblij^laats^ 
niijner  tante,  juffrouw  Betsey,  medenemende,  dan  ik  daarin  had  medege- 
bracbt  in  dien  nacht  toen  mijne  komst  haar  zoo  ongevalUg  was. 


HOK  HBT  MET  HQN   BESLU1T  AFLrKP. 

Zooveel  ik  weet,  had  ik  misschien,  toen  ik  het  naloopen  van  den  jon- 
gen met  het  ezelkarretje  opgafenden  wegnaarGreenwichinsloeg, 
een  onbesuist  voomemen  om  tot  D  o  v  e  r  toe  door  teloopen.  Zoo  ja,  dan 
kwam  ik  in  dit  opzicht  spoedig  tot  beiinning;  want  op  den  KentRoad 
bleef  ik  stilstaan  voor  een  terras,  met  een  vijvertje  er  voor,  en  een  groot 
leelijk  beeld,  dat  op  een  drogen  zcehoom  blies,  in  het  midden.  Hicr  cette 
ik  mij  op  eene  stoep,  reeds  geheel  afgcmat  van  het  loopen  dat  ik  gedaan 
had,  en  met  nauwelijks  adem  genoeg  om  nog  over  het  verlies  van  mijn 
koffer  en  halven  guinje  te  huilen. 

Het  was  nu  donker  geworden ;  ik  hoorde  de  klokken  tien  slaan,  tenrijl 
tk  daar  zat  te  rusten.  Maar  het  was  gelukkig  een  zoroeraacht  en  mooi 
weer.  Toen  ik  wedcr  op  adem  wasgekomenenvaneen  gevoelindekecl, 
alsof  ik  stikken  zou,  was  bevrijd,  stond  ik  op  en  ging  verder.  Te  midden, 
van  mijn  nood  en  mijne  droefheid  dacht  ikaan  geen  tenigkeeren.  Ik 
twijfel  of  ik  dit  wel  zou  gedaan  hebben,  al  had  er  op  den  weg  naar 
Greenwich  een  Zwitsersche  sneeuwjacht  gcheerscht, 

Maar  dat  ik  niet  meer  dan  drie  halve  stuivers  in  de  wercld  bezat  (en 
het  verwondert  mij  zecr  hoe  ik  die  op  een  zatcrdagavond  nog  in  mijn  zak 
had  gehouden)  maakte  mij,  hoewel  ik  verder  ging,  toch  zeer  ongerust. 
Ik  began  te  denken  hoe  er  over  eeoige  dagen  wel  in  de  courant  zoukun- 
nen  staan,  dat  ik  onder  een  heg  dood  gevonden  was ;  en  ik  staple  diep- 
ter  neer  geslagen,  maar  toch  zoo  hard  als  ik  kon,  voort,  tot  ik  aan  een 
winkeltje  kwam,  waar  geschrevenstond,datmen  daar  mans- en  vrouwen- 
kleeren  opkocht,  en  de  hoogst  mogelijke  prijzen  voor  vodden,  beenderen 
en  keukenafval  betaalde.  De  eigenaar  van  dit  winkeltje  zat  in  zijnehemds- 
mouwen  aan  de  deur  te  rooken ;  en  dewijl  er  rokken  en  broeken  in  me- 
nigte  aan  den  lagen  zolder  hingen  te  bengelen,  en  er  binnen  maar  twee 
flauwe  kaarsen  brandden,  waarbij  men  kon  zien  wat  zij  waren,  ver> 
beeldde  ik  mij,  dat  hij  naar  een  man  van  wraakgierige  inborst  geleek, 
die  al  zijne  vijanden  had  opgehangen,  en  zich  nu  daarover  zat  te  ver- 
lustigen. 

De  ondervinding,  die  ik  bij  mijnheer  en  mevrouw  Micawber  had  op- 
gedaan,  deed  mij  op  de  gedachte  komen,  dat  ^  faier  misschien  een  mid- 
od  had  gevonden  om  den  bonger  nog  eenigen  tijd  af  te  weren.  Ik  stapte- 


IK  VXROORZAAK  B^NA  DAT  lEN  HAN  ZQN  HUISHOUDBM  BBNADKELT.  I49 

<le  ccTsw  zijsbaat  in,  trok  inijn  vest  uit,  nam  hel  netjes  opgerold  onder 
mijn  arm,  en  gin^  naar  bet  winkeltje  terug. 

>Als  hetu  belieft,mijnheeT,"zeideik;iditmoetik  vooreeDbillijken 
prijs  vcrkoopen." 

Mijnhecr  Dolloby  —  DoUoby  was  ten  minste  de  naam,  die  boven  de 
deurstond — namhetvestje,  zctte  zijne  pijp  ovcreind  tegcn  den  post  van 
de  deur,  gicg,  door  mij  gevolgd,  het  winkeltje  binnen,  snoot  de  twee 
kaarsen  met  zijne  vingers,  spreiddc  het  vest  op  de  toonbank  uit,  bekeek 
het  zoo  liggende,  hield  het  voor  het  licht,  bekeek  het  zoo  nog  eens,  en 
zcide  eindelijk : 

■  En  watnoemtgenueen  prijs  voor  datvestje?"  —  >0,datzullgcze!f 
bot  weten,  mijnheer,"  antwoordde  ik  bescheiden.  —  >Ik  kan  geen  koo- 
per  en  verkooper  te  gelijk  wezen,"zeide  mijnheer  Dolloby.  »Zeghoeveel 
ge  Toor  dit  vestje  vraagt." — >  Zou  achttien  stuivers...."  begoD  ik,  na  teat 
poos  geaarzeld  te  hebben. 

Mijnheer  DoUoby  rolde  het  vestje  weder  op  en  gaf  het  mij  terug. 

•  Ik  zou  mijn  huishouden  benadeelen,"  zeide  hjj,  *alsikernegen  stui- 
vers voor  bood." 

Dit  was  eene  onpleizi^rige  manier  om  de  taak  voor  te  stellen,  daar  zij 
mij,  een  vrccmdeling,  in  de  onaangename  noodzakelijkheid  bracht  om 
mijnheer  DoUoby  te  vergen,  dal  hij  om  mijnentwil  zijn  huishoudcn  zou 
beiiadeelen.  Daar  echter  mijne  omstandigheden  zoo  dringend  waren, 
zeide  ik,  dat  ik  er  negen  stuivers  voor  ncracn  zou,  als  hij  die  behefde  te 
geven,  Niet  zonder  wacbrommengaf  mijnheer  Dolloby  negen  stuivers. 
Ik  wenschte  hem  goeden  avond  en  ging  het  winkeltje  uit,  die  som  rijker 
en  een  vest  armer.  Maar  als  ik  mijn  buisje  toeknoopte  beduiddc  dat  niet 
reel. 

Ik  zag  eigenlijk  vrij  duidelijk  vooruit,  dat  mijn  buis  het  vest  zou  moe- 
ten  volgen  en  ik  het  grootste  gedeelte  van  den  weg  naar  D  o  v  e  r  in  een 
bcmd  en  eene  broek  zou  moeten  afleggen,  en  blij  zou  mogen  wezen  als 
ik  er  zdd  nog  maar  kwam.  Ik  dacht  echter  niet  zooveel  hieraan  als  men 
wel  zou  kunnen  meenen.  Behalve  eene  algemeenc  voorstelling,  dat  ik 
nog  ver  te  loopen  en  de  jongen  met  het  karretje  mij  slecht  behandeld 
had,  geloof  ik,  dat  ik  geen  zeer  dringend  gevoel  van  mijne  benarde  om- 
standigheden had,  toen  ik  met  negen  stuivers  op  zak  weder  voortstapte. 

Er  was  mij  een  plan  ingevallen  om  den  nacht  door  te  brengen,  dat  ik 
nn  gbg  verwezenlijken.  Dit  was  om  mij  bij  den  muur  achter  mijne  oude 
school  te  slapen  te  leggen,  op  eene  ^lek  waai  eene  hooischelf  placht  te 
stasn.  Ik  verbeeldde  mij,  dat  het  eenigszins  gezellig  zou  wczcn  als  ik  de 
jongens  en  de  slaapkamer,  waar  ik  htstorietjes  placht  te  vertellen,  zoo 
dicht  bij  mij  had,  hoewel  de  jongens  niet  zouden  weten,  dat  ik  daar  was, 
en  de  slaapkamer  mij  geene  schuilplaats  zou  verleenen. 

Ik  had  een  zwaren  dag  gehad,  en  was  tamelijk  afgemat  toen  ik  einde- 
lijk al  klimmendede  vlaktevanBlackheathbereikte.  Het  kosttemij 
eenige  moeite  om  Salem  House  te  vinden ;  maar  ik  vond  het  toch,  en  ik 
vond  00k  de  hooischelf  in  den  hoek  en  legde  mij  daarbij  neer,  nadat  ik 
cent  den  muur  was  omgegaan  en  naar  de  vensters  had  opgekeken,  om 


150  DAVID  COPPERFIELD. 


mij  te  verzekeren,  dat  alles  daar  binnen  donker  en  stil  was.  Nooit  zal  ik 
het  gevoel  van  eenzaamheid  en  verlatenheid  vergeten,  om  daar  voor  het 
eerst  zoo  te  liggen,  zonder  dak  boven  mijn  hoofd ! 

De  slaap  bekroop  mij,  evenals  vele  andere  verschoppelingen,  voor 
welke  in  dien  nacht  de  huisdeuren  gesloten  waren  en  de  huishonden 
blaften  —  en  ik  droomde,  dat  ik  op  school  in  mijn  gewoon  bed  la^  en 
met  de  jongens  in  mijne  kamer  praatte ;  en  op  eens  zat  ik  recht  overemd, 
met  Steerforth's  naam  op  de  lippen,  en  keek  verbijsterd  naar  de  sterren 
op,  die  boven  mij  glinsterden  en  flikkerden.  Toenikmij  herinnerde  waar 
k  op  dat  ontijdig  uur  was,  bekroop  mij  een  gevoel,  dat  mij  deedopstaan 
ien  rondwandelen,  bevreesd  voor  ik  weet  niet  wat  Maar  de  verflauwende 
glans  der  sterren  en  de  bleeke  schemering  in  de  lucht,  waar  de  dag  aan- 
brak,  stelden  mij  weder  gerust,  en  daar  mijne  oogen  nog  zeer  zwaar 
waren,  legde  ik  mij  weder  neer  en  sliep  —  hoewel  ik  in  mijn  slaap  wist 
dat  het  koud  was  —  tot  de  war  me  zonnestralen  en  de  klok,  die  de  jon- 
gens op  Salem  House  het  teeken  gaf  om  op  te  staan,  mij  wekten.  Als  ik 
had  kunnen  hopen,  dat  Steerforth  daar  nog  was,  zou  ik  zijn  blijven 
schuilen  tot  hij  alleen  buiten  kwam ;  maar  ik  wist  wel,  dat  hij  reeds  lang 
geleden  was  vertrokken.  Traddles  was  er  misschien  nog,  maar  dit  was 
zeer  twijfelachtig,  en  ik  stelde  niet  genoeg  vertrouwen  in  zijne  voorzich- 
tigheid  of  zijn  fortuin,  hoe  sterk  ik  00k  op  zijne  goedhartigheid  rekende,. 
om  hem  het  geheim  mijner  omstandigheden  te  durven  openbaren.  Ik 
sloop  dus  been  terwijl  de  jongens  opstonden,  en  ging  den  langen  stoffe- 
rigen  weg  op,  dien  ik  als  den  weg  naar  Dover  had  leeren  kennen  toett 
ik  nog  ouder  hen  was  en  weinig  dacht,  dat  iemands  oogen  mij  ooit  als 
zulk  een  reiziger  daarop  zouden  zien  wandelen. 

Welk  een  geheel  anderen  zondagochtend  dan  die  oude  zondagochtend 
te  Yarmouth!  Op  den  gewonen  tijd  hoorde  ik  wel,  terwijl  ik  voort- 
zwoegde,  de  kerkklokken  luiden ;  en  ik  ontmoette  menschen,  die  naar 
de  kerk  gingen ;  en  ik  kwam  een  paar  kerken  voorbij,  waarin  de  gemeente 
verzameld  was,  en  waaruit  het  zingen  mij  in  den  zonneschijn  in  de  ooren 
klonk,  terwijl  de  kerkeknecht  zich  in  het  portaal  zat  af  te  koelen,  of 
onder  den  iepeboom  stond,  en  met  zijne  hand  boven  zijn  voorhoofd  mij 
donker  aankeek  terwijl  ik  voorbijging.  Maar  de  vrede  en  rust  van  den 
ouden  zondagochtend  heerschten  overal  behalve  in  mijn  binnenste.  Dat 
was  het  verschil.  Zoo  vuil  en  bestoft  en  met  verwarde  haren,  gevoelde 
ik  mij  zeer  goddeloos.  Zonder  het  opbeurend  tafereel,  dat  ik  mij  voor 
den  geest  had  geroepen,  hoe  mijne  moeder  in  hare  jeugd  en  schoonheid 
bij  het  vuur  zat  te  schreien,  en  mijne  tante  zich  door  haar  liet  verteede- 
ren,  geloof  ik  bijna  niet,  dat  ik  den  moed  zou  gehad  hebben  om  dien  dag 
verder  te  gaan.  Maar  dat  tafereel  ging  mij  altijd  vooruit,  en  ik  volgde. 

Ik  legde  dien  zondag  op  den  rechten  weg  drie  en  twintig  mijlen  af^ 
hoewel  niet  met  gemak,  want  die  soort  van  inspanning  was  mij  nieuw. 
Ik  zie  mij  zelven  nog,  tegen  het  vallen  van  den  avond,  kreupel  en  strom- 
pelend,  en  onder  het  eten  van  het  brood,  dat  ik  voor  mijn  avondmaal 
had  gekocht,  te  Rochester  over  de  brug  komen.  Een  paarhuisjes^ 
waar  het  bericht  >Logies  voor  Reizigers"  mthing,  hadden  mij  wel  aan- 


IK    LEG   VELE  MTJLEN  TE  VOET   AF.  I51 

gelokt,  maar  ik  was  bang  om  de  weintge  stuivers,  die  ik  nog  had,  uit  te 
geven,  en  tells  nog  raeer  bevreesd  voor  de  brutale  gezichten  der  land- 
loopers,  die  ik  ondeiweg  had  oDtnioet  of  ingehaald.  Ik  zoctit  dus  geene 
andere  schuilplaats  dan  de  luchl ;  enChattara  binnenstrompelende  — 
dat,  gelijk  ik  bet  mij  van  dlen  avond  herinner,  nieis  anders  is  dan  een 
droom  van  kalksteen,  ophaalbruggen  en  mastelooze  scbepen,  met  daken 
gelijk  Noach's  ark,  in  eene  modderige  rivier  —  kroop  ik  eindelijk  op 
eene  soort  van  met  gras  begroeide  batterij  aan  een  pad,  waarop  een 
schildwacht  been  en  weder  staple.  Hier  legde  ik  mij  neer,  dicht  bij  een 
kanon^  en  mij  verheugende  over  des  schildwachts  voetstappen,  hocwel 
bij  even  weinig  wbt  dat  ik  daar  boven  hem  was  ab  de  jongens  op  Salem 
House  wisten,  dat  ik  achter  den  muur  lag,  sliep  ik  gerust  tot  aan  den 
morgen. 

Des  morgens  was  ik  zeer  stijf,  had  veel  pijn  aan  de  voeten,  en  werd 
gcheel  versuft  door  het  slaan  van  trommen  en  het  marcheeren  van  sol- 
datea,  die  mij  aan  alle  kanten  schenen  in  te  sluiten,  toen  ik  van  mijne 
hoogte  naar  de  lange  smalle  straat  afdaalde.  Daar  ik  wel  voelde,  dat  ik 
dien  dag  niet  ver  zou  moeten  gaan,  als  ik  mijne  krachten  genoeg  wilde 
sparen  om  het  eind  mijner  reis  te  bcreiken,  besloot  ik  om  voor  heden 
het  verkoopen  van  mijn  buis  tot  mijne  hoofdzaak  te  maken.  Ik  trok  mijn 
bnis  dus  uit,  om  mij  aan  hetgemis  daarvan  tegewennen;  en  deed  met 
dit  pakje  onder  mijn  arm  eene  wandellng,  om  de  verschlllende  oude- 
kleerenwinkels  op  te  nemen. 

Het  scheen  eene  gunstige  plaats  te  zijn  om  een  buis  te  verkoopen  ] 
want  de  handeJaren  in  oude  kleeren  waren  talrijk,  en  stonden  meestal 
&au  de  deur  van  hun  winkel  naar  klanten  uit  tc  kijken.  Maar  dewiji  de 
meesten  van  ben  onder  bun  voorraad  een  paar  officiersrokken,  met 
epauletten  en  al,  hadden  bangen,  schrikte  het  gezicht  van  deze  kostbaar- 
heden  mij  af,  en  bleef ik  lang  rondzwerven  zonder  mijne  waar  aan  icmand 
te  durven  aanbieder. 

Mijne  bescheidenheid  deed  mij  vooral  de  aandacht  vestigen  op  vod- 
denkramers  en  lulke  winkels  als  die  van  mijnhcer  Dolloby,  veeleer  dan 
op  die  van  hoogerrang.Eindelijk  vondiker  een,  die  mij  ietsgoeds  scheen 
te  beloven,  op  den  hoek  van  een  smerig  steegje,  dat  op  een  met  brandne- 
telen  begroeid  staketsel  uitliep,  aan  welks  palen  eenige  afgelegde  matr& 
zenpakken,  die  in  den  winkel  geene  plaats  meer  schenen  te  hebben,  bin- 
gen  te  bengelen,  tusschen  roestige  geweren,  gelakte  hoeden,  en  eenige 
bakken  zoo  vol  roestige  sleutels  van  allerlei  grootte,  dat  er  verscheiden- 
bdd  genoeg  scheen  tezijn  om  er  alle  deuren  van  de  wereld  mede  te 
openen. 

Dezen  winkel,  die  klein  en  laag  was  en  door  een  met  kleeren  bebangen 
venstertje  veeleer  werd  verdonkerd  dan  verlicht,  trad  ik,  eenige  trappen 
afgaande,  met  een  kloppend  hart  binnen.  Mijne  hartklopping  werd  niet 
geringer,  toen  een  Icelijk  man,  wiens  gezicht  met  de  atoppels  van  een 
grijzen  baaid  was  bedekt,  uit  een  morsig  bol  achter  den  winkel  kwam 
uitschieten  en  mij  bij  de  haren  greep.  Die  oude  man  was  schrikkelijk 
om  aan  te  zien,  met  zijn  flanellen  borstrok,  en  lOok  geducht  naar  rum. 


152  DAVID  COPPKRFIELD. 


Zijn  ledikant,  met  eene  gehavende  lappendeken  bedekt,  stond  in  het  hoi 
waaruit  hij  gekomen  was  en  waar  een  ander  venstertje  op  nog  meer 
brandnetels  en  een  kreupelen  ezel  uitzag. 

>0,  wat  moet  gij  hebben?"  zeide  de  oude  man,grijnzendeenmeteene 
huilende  stem,  die  geweldig  kwaadaardig  klonk.  >0,  mijne  oogen  en 
ledematen,  wat  moet  gij  hebben  ?  O,  mijne  long  en  lever,  wat  moet  gij 
hebben.  O,  gnroe,  grroe !" 

Ik  ontstelde  zoodanig  van  deze  woorden^  vooral  van  het  laatste  onbe- 
kende,  dat  een  soort  van  gerochel  in  zijne  keel  was,  dat  ikgeen  antwoord 
kon  geven ;  en  daarop  begon  de  oude  man,  zonder  mijne  haren  los  te 
laten,  al  weder: 

»0,  wat  moet  gij  hebben  ?  O,  mijne  oogen  en  ledematen,  wat  moet  gij 
hebben  ?  O,  mijne  long  en  lever,  wat  moet  gij  hebben  ?  O,  ^oe !"  het- 
welk  hij  nu  uitgilde,  met  eene  kracht,  die  hem  de  oogen  mt  het  hoofd 
deed  puilen.  —  »Ik  wilde  weten,*'  antwoorddeikbeveude,  >ofgijook 
een  buisje  wilt  koopen."  —  >0,  laat  het  buisje  dan  zien,*'riepde  oude 
man.  »0,  mijn  brandend  hart,  laat  het  buisje  dan  kijken  I O,  mijne  oogen 
en  ledematen,  haal  het  buisje  dan  voor  den  dag !" 

Daarmede  haalde  hij  zijne  bevende  handen,  die  naar  de  klauwen  van 
een  grooten  vogel  geleken,  uit  mijn  haar,  en  zette  een  bril  op,  die  zijne 
rood  ontstokene  oogen  lang  niet  tot  sieraad  strekte. 

»0,  hoeveel  voor  dat  buisje?"  riep  de  oude  man,  na  het  bezichtigd  tc 
hebben.  >0,  grroe!  hoeveel  voor  dat  buisje?"  —  > Eene  halve  kroon," 
antwoordde  ik,  mij  herstellend.  —  >0,  mijne  long  en  lever!"  riep  de 
oude  man,  >neen !  O,  mijne  oogen,  neen !  O,  mijne  ledematen,  neen ! 
Achttien  stuivers.  Grroe !" 

Telkens  wanneer  hij  deze  uitroeping  liet  hooren,  schenen  zijne  oogen 
in  gevaar  om  geheel  uit  zijn  hoofd  te  barsten ;  en  elk  gezegde,  dat  hij 
uitsprak,  zong  Uj  als  een  soort  van  deuntje,  altijd  volmaakt  hetzelfde,  en 
dat  meer  van  eene  huilende  windvlaag  had,  die  zacht  begint,  tot  eene 
gillende  hoogte  stijgt  en  dan  weder  daalt,  dan  van  iets  anders  waarbij  ik 
het  kan  vergelijken. 

tWelnu,"  zeide  ik,  blijde  dat  de  koop  gesloten  was,  »ik  zal  er  achttien 
stuivers  voor  nemen."  —  >0,  mijne  lever !"  riep  de  oude  man,  te  gelijk 
het  buisje  op  eene  plank  werpende.  >Maak  dat  gij  den  winkel  uit  komt ! 
O,  mijne  long,  maak  dat  gij  den  winkel  uit  komt.  O,  grroe !  —  vraag  mij 
niet  om  geld.  Ruil  het  tegen  wat  anders." 

Ik  ben  nooit  in  mijn  leven,  vroeger  of  later,  zoo  ontseld  geweest;  maar 
ik  zeide  hem  toch  met  alle  nederigheid,  dat  ik  geld  noodig  had  en  iets 
anders  mij  niet  kon  dienen,  maar  dat  ik  er,  gelijk' hij  wilde,  buiten  op  zou 
wachten  en  hem  niet  verlan^de  te  haasten.  Zoo  ging  ik  dus  naar  buiten 
en  zette  mij  daar  in  een  hoek  in  de  schaduw  neer.  £n  daar  zat  ik  zoovele 
uren,  dat  de  schaduw  in  zonneschijn,  en  de  zonneschijn  weder  in  scha- 
duw overging;  en  nog  zat  ik  daar  op  het  geld  te  wachten. 

Nooit  is  er  in  dien  tak  van  handel  nog  zulk  een  dronken  doUeman 
geweest,  hoop  ik.  Dat  hij  in  de  buurt  welbekend  was,  en  den  naam  had 
van  zich  aan  den  duivel  verkocht  te  hebben,  begreep  ik  spoedig  uit  de 


EXS  DAO  VOL  KW£LUNOEH.  153 

L,  welke  hij  van  de  jongens  ontving,  die  gedurig  voor  den  winkel 
'kwamen  been  en  weer  loopen,  bet  loo  even  gemelde  sprookje  uit- 
schreeuwden  en  hem  toeriepen  om  zijn  goud  voor  den  dag  tc  halen. 
>Ge  zijt  Diet  100  arm,  Charley,  als  gij  uhoudt.  Haaluw  goud  maar  voot 
den  dag.  Breng  eens  wat  van  het  goud  hier,  waarvooi  gij  u  aan  den 
duivel  verkocht  hebt.  Kom  aan.  Het  zit  in  het  overtrck  van  de  matras, 
Charley.  Snijd  het  open  en  geef  cr  ons  wat  van!"  Dit  geroep,  en  vele 
aanbiedingea  om  hem  tot  dat  einde  een  mes  te  leenen,  maakten  hem  zoo 
dol,  dat  degeheele  dag  nietsanderswas  dan  eene  reeks  van  schermutse- 
lingen  tusscben  hem  en  de  jongens ,  waarbij  hij  telkens  een  woesten 
nitval  deed  en  de  jongens,  zoo  hard  zij  konden,  wegliepen.  Somtijds 
Meld  hij  mij  in  zijne  woede  voor  een  van  hen,  en  kwam  naar  mij  toe  met 
een  gczicht alsof  hij  mij  wilde  verscheuren;dan,  zichjuistbij  tijdsherin- 
nerende  wie  ik  was,  sloop  hij  zijn  winkel  weder  binnen  en  ging  op  zijn 
bed  liggen,  gelijk  ik  uit  den  klank  zijner  stem  opmaakte,  terwijl  hij,  alsof 
taj  geheel  razend  was  geworden,  met  zijn  eigenaardigen  huilenden  galm, 
dc  dood  van  Nelson  uitgilde,  met  een  »0!"  voor  elken  regel  en  met 
ontelbare  (grroes"  doorcaaid.  Alsof  dit  nog  niet  erg  genoeg  voor  mij 
was,  kwamen  de  jongens,  die  uit  het  geduld  en  de  volharding,  waaf  mede 
ik  half  gekleed  daar  bleef  zitten,  opmaakten,  dat  ik  tot  den  winkel  be- 
boorde,  mij  met  vuil  gooien,  en  raishandelden  zij  mij  den  geheelen  dag 
leererg. 

Mij  had  vele  pogingcn  aangewend  om  mij  tot  eene  niiling  te  bewegen, 
ou  eens  met  eene  hengelioede,  dan  met  eene  viool,  dan  weder  met  een 
■teckhoed,  dan  weder  met  eene  fiuit  buiten  komende.Doch  ik  wees  al  die 
aanbiedingen  van  de  hand  en  bleef  daar  met  wanhopi^e  standvastig- 
heid  zitten,  hem  telkens,  met  tranen  in  de  oogen,  om  mijn  geld  of  mijn 
bnis  vragende.  Eindelijk.  begon  hij  mij  te  betalen  met  enkele  halve  stui* 
Ten  tc  gelijk,  en  het  duurde  twee  voile  uren  eer  hij  zoo  op  zijn  gemak 
tot  een  schelling  was  gekomen. 

»  O,  mijne  oogen  en  ledematen  t"  riep  hij  tocn,  na  eene  langc  tusschen- 
poos  met  een  a&cbuwelijk  leelijk  gezicht  zijn  boofd  buitenstekende, 
>wilt  gc  voor  nog  twee  stuiversheengaan?" —  •  Dat  kanik  niet,"  zeide 
ik.  >Dan  lou  ik  moeten  doodhongeren."  —  »0,  mijne  long  en  lever, 
wilt  ge  dan  voor  drie  stuivers  heengaan?"  —  »Ik  zou  wel  voor niemendal 
willen  heengaan,  als  ik  maar  kon,"  antwoordde  ik,  imaar  ikheb  het 
geld  heel  erg  noodig."  —  »0,  giroel"  (Het  is  waarlijk  onmogelijk  te 
beschrijven,  hoe  hij  zich  dien  uitroep  uit  de  keel  wrong,  terwijl  hij  om 
den  post  van  de  deur  naar  mij  keek  en  niets  anders  lict  zien  dan  zijn  arg* 
listig  oud  gezicht) ;  iwiltge  dan  voor  vier  stui  vers  gaan  i" 

Ik  was  zoo  mat  en  flauw,  dat  ik  in  dit  aanbod  bewilligde-,  en  niet 
Eonder  beven  het  geld  uit  zijn  klatiw  nemende,  ging  Ik  tegen  het  vallen 
van  den  avond  been,  hongeriger  en  dorstiger  dan  ik  nog  ooit  in  mijn 
leven  geweest  was.  Doch  ten  koste  van  drie  stuivers  was  &  spoedi^  ge- 
heel verkwikt;  en  toen  meer  welgemoed,  strompelde  ik  nog  zeven  mijlen 
verder  voort. 

Mijn  bed  was  dien  nacht  weder  bij  eene  hooischelf,  waar  ik  gerust 


154  DAVID  COPPERFIKLD. 

sliep,  nadat  ik  mijiie  geblaarde  voeten  in  eene  beek  had  gewasschen  eo- 
ze,  zoo  goed  ik  kon,  met  koele  bladeren  had  verbonden.Toen  ik  mij  dea 
volgenden  morgen  weder  op  weg  begaf,  bevond  ik,  dat  deze  door  eene 
reeks  van  hopvelden  en  boorogaardcn  liep.  Het  was  zoo  laat  in  het  jaar, 
dat  er  reeds  roode  appelen  aan  de  boomen  hingen,  en  hier  en  daar  de- 
hopplukkers  aao  het  werk  waren.  Ik  vond  die  alles  uitnemend  schoon, 
en  nam  mij  voor  dieo  nachc  cusschen  de  hop  te  gaan  slapen,  mij  ver- 
beeldende,  dat  die  lange  verschieten  van  staken,  met  die  sierlijk  daarom- 
heen  gesUngerde  bladeren,  iets  zeer  vroolijks  en  gezelligs  moesten  hebben. 

De  landloopers  waren  dieD  dag  erger  dan  ooit,  en  joegen  mij  een 
angsl  aan,  die  mij  nog  versch  voor  den  geest  is.  Sommigen  van  hen 
waren  schavuiten  van  het  allerbrutaalste  voorkomen,  die  mij,  in  het  voor- 
bijgaan,  aanstaarden,  en  somtijds  bleven  stilstaan  om  mij  na  te  roepcn 
dalzij  mij  wildespreken,  enalsikdanaandenloopgmg,mijmetsteencn 
wierpen.  Ik  herinner  mij  een  jonge  kerel  —  een  ketellapper,  denk  ik,  on* 
zijn  reiazak  en  komfoor  —  die  eene  vrouw  bij  zich  had,  en  zich  om- 
draaide  om  mij  zoo  aan  te  staren ;  en  mij  tocn  met  zulk  eene  vervaarlijke- 
stem  nariep  om  terug  te  komen,  dat  ik  staan  bleef  en  orokeek. 

»Kom  hier,  als  gij  geroepen  wordt,"  «ide  de  ketellapper,  >of  ikzal 
U  den  nek  omdraaien." 

Ik  achtte  het  best  terug  te  keeren.  Toen  ik  naderbij  kwam,  mijn  best 
doende  om  den  kettellapper  met  een  ootmoedig  gezicht  te  bevredigen, 
zag  ik,  dat  de  vrouw  een  blauw  oog  had. 

»Waar  gaat  gij  naar  toef"  zeide  dc  ketellapper,  mij  met  zijne  zwarte 
hand  bij  ae  borst  grijpende.  — ■  »Ik  moetnaar  Dover,"  antwoordde 
ik.  —  iWaar  komt  gij  vandaanf"  zeide  de  ketellapper,  mij  nog  wat 
steviger  bij  mijn  hemd  vastgrijpende.  ^  ■  Ik  kom  van  L  o  n  d  e  n,"  zeide 
ik.  —  >Welk  handwerk  hebt  gijf"  vroeg  de  ketellapper.  Kapenof  rol- 
len?"  — >Ne — een!"  antwoordde  ik.  ^  iNiet,  voor  den  duivel?  Als  ge 
bij  mij  op  uwe  eerlljkheidwihsnoeven,"  zeide  de  ketellapper,  islaiku 
de  hersens  in." 

Hij  maakte  met  de  hand,  die  hij  vnjhad,-eenedre!gendebewegingf 
alsof  hij  mij  een  slag  wilde  geven,  en  bekeek  mij  tocn  van  het  hoofd  tot 
de  voeten. 

» Hebt  gij  geld  voor  een  pintje  bier  bij  u  ?"  zeide  de  ketellapper. » Zoo 
ja,  dok  dan  op,  eer  ik  het  u  afneem." 

Ik  zou  zeker  mijn  geld  hebben  ultgehaald,  als  ik  niet  een  blik  van  de 
vrouw  had  opgevangen,  die  even  haar  hoofd  schudde  en  met  de  lippen 
»neen!"  zeide. 

>Ik  ben  heel  arm,"  zeide  ik,  mijn  best  doende  tot  een  glimlach,>eD 
heb  geheel  geen  geld."  —  »Wat  moet  dat  beduiden?"  zeide  de  ketel- 
lapper, mij  zoo  barsch  aankijkende,  dat  ik  bijna  vreesde,  dat  hij  het  geld 
in  mijn  zak  zag  zitten.  —  »Mijnheer!"bracht  ikhaperenduit. —  tV/aX 
moet  dat  beduiden,"  zeide  de  ketellapper,  >dat  gij  eene  zijden  das  van 
mijn  broerom  hebt  Pgeefterstond  over. "En  hij  had  in  een  oogenblikde 
das  van  mijn  hals  en  wierp  ze  de  vrouw  toe. 

De  vrouw  begon  te  lachen,  alsof  zij  dil  voor  eene  grap  hield,  en  terwijl 


ONAAHGBNAME   ONTMOBTING   MET   EEN  KETELLAFPER.  I55 

zij  mij  de  das  weder  toewierp,  knikte  zij  even  en  vormde  met  hare  lippen 
dc  woorden :  >Loop  weg !"  Doch  eer  ik  kongehooTzamen  rukte de  ketel' 
lapper  mij  de  das  wederom  uit  de  hand,  met  eene  ruwheid,  die  mij  als 
een  veertje  deed  heenschuiven,  sloeg  ze  los  om  zijn  eigen  hals,  keerdo 
zich  "toen  met  een  vioek  naar  de  vrouw  om  en  gaf  haar  een  vuistslag 
waarvan  lij  neerviel.  Ik  zal  nooit  vcrgeten  hoe  ik  haar  achterover  op  den 
harden  weg  zag  nederploffen  en  daar  blijven  liggen,  met  haar  hoed  van 
het  hoofd  en  hare  los  zwierende  haren  in  het  stof ;  en  evenmin  hoe  ik  in 
de  verte  omkeek  en  haar  op  eene  hoogte  aan  den  kant  van  den  weg  zag 
zitten,  terwijl  zij  met  ecne  punt  van  haar  omslagdoek  het  bloed  van  haar 
gezicht  veegde,  en  hij  vooruit  verder  ging. 

Deze  ontmoeting  deed  mij  zoodanig  ontstellen,  dat  ik  naderhand,  als 
ik  van  die  menschen  zag  aankomen,  terugliep,  tot  ik  eene  schuilplaats 
kon  vinden,  waar  ik  dan  bleef  tot  zij  buiten  gezicht  waren ;  hetgeen  zoo 
dikwijls  gebeurde,  dat  ik  er  aanmerkelijk  door  werd  ophouden.  Doch 
onder  dit  bezwaar,  geUjk  onder  alle  bezwaren  mijner  reis,  scheen  ik  on- 
detsteund  en  voortgeleid  te  worden  door  het  hersenschimmige  tafereel 
van  mijne  naoedcr  in  hare  jeiigd,  eer  ik  nog  op  de  wereld  was.  Dit  tafereet 
hield  mij  altijd  gezelschap.  Het  stond  daar  tusschen  de  hop,  toen  ik  mij 
te  slapen  legde ;  het  was  weder  bij  mij  toen  ik  ontwaakte ',  het  zweefde 
den  geheclen  dag  voor  mij  uit  Het  is  in  mijne  herinnering  ahijd  onaf- 
scheidbaar  van  de  zonnige  straat  vanCanterbury,  als  het  ware  dut- 
tende  in  het  warme  licht,en  van  het  gezicht  der  oude  huizen  en  poorten, 
en  derstatigc,  grijzedomkerk,  metdekraaiendieomdetorenszwierden, 
Toen  ik  cindehjk  op  de  kale,  uitgestrekte  duinen  bij  Dover  kwam,  ver- 
helderde  het  dit  eenzame  tooneel  met  eene  blijde  hoop;en  nietvoordat 
ik  dat  ecTste  groote  doel  mijner  rets  bereikte  en,  op  den  zesden  dag  na 
mijne  vlucht,  werkelijk  roijn  voet  in  de  stad  zette,  begafhet  mij.  Maar, 
VTcemd  genoeg,  toen  ik  daar  met  mijne  versleteneschoenen,  half  gekleed, 
door  de  zon  veibrand  en  met  stof  bedekt,  op  de  plek  stond  waarnaar  ik 
zoo  lang  had  verlangd,  scheen  het  als  een  droom  te  verdwijnen  en  mij 
hulpeloos  en  moedeloos  achter  te  laten. 

Ik  vroeg  eerst  onder  de  schippers  naar  mijne  tante,  en  ontving  ver- 
schillende  antwoorden.  De  een  zeide,  dat  zij  in  de  vuurbaak  op  5  o  u  t  h 
Foreland  woonde  en  daar  haar  baard  had  afgebiand ;  eenander,  dat 
zij  aan  de  groote  boei  buiten  de  reede  vastlag  en  men  haar  alleen  bij  laag 
water  kon  opzoeken ;  een  derde,  dat  zij  om  kinderdieverij  in  de  gevange- 
nis  van  Maidstone  was  vastgezet ;  een  vierde,  dat  men  haar  met  den 
laAtsten  harden  wind  op  een  bezemstokrechtnaarCalaishadzien  v1ie< 
hen.Devigilante-koetsiers,bijwieikvervolgensnavraagdeed,  waren  even 
geestig  en  ongemanierd ;  en  de  winkeliers,  aan  welke  mijn  voorkomen 
met  beviel,  antwoordden  doorgaans,  zonder  te  luisteren  naar  wat  ik  wilde 
zeggen,  dat  zij  niets  voor  mij  hadden.  Ik  gevoelde  mij  ellendiger  en  in 
grooter  nood  dan  ik  nog  ooit  sedert  mijn  wegloopen  had  gedaan.  Mijn 
geld  was  geheel  op,  en  ik  had  niets  meer  om  te  verkoopen.  Ik  was  hon' 
gerig,  dorstig  en  afgemat,  en  scheen  nog  even  ver  van  mijn  doel  alsofik 
te  Londen  ware  gcbleven. 


t5fi  DAVID  COPPERnCLD. 

Onder  deze  nasporingen  was  de  morgen  verloopen,  fcn  ik  zat  op  de 
Stoep  van  een  ledigstaand  winkelhuis,  op  den  hoek  ecner  straat,  bij  de 
markt,  na  te  denken  of  ik  du  niet  naar  die  andere  plaatsen  sou  gaan,  die 
mij  genoetnd  waren,  toen  ereene  vigilante  aankwam,  en  dckoctsierdjcht 
bij  mij  een  paardedek  liet  vallen.  lets  goedhartigs  in  bet  gezicht  van 
dien  man,  toen  ik  bet  hem  vreder  aangaf,  moedigde  mij  aan  om  bem  te 
vragen,  of  bij  ook  wist  waar  juflrouw  Trotwood  woonde ;  hoewel  ik  die 
vraag reeds  zoo  dikwijls  had  gedaan,  dat  zij  mij  bijnaop  delippen  bestterf. 

•  Trotwood,"  zeide  hij.  >Laateensden.  Ikkendiennaamtoch.  f^ne 
oude  juffrouw?"  —  »Ja,"  zeide  ik.  iTamelijk  oud."  —  »Nogalstijfin 
den  rug  ?"  zeidehij,  zich  recht  oprichtende.  — » Ja,"  antwoorddc  ik ;  »dat 
zou  ik  wel  denken."  —  iDraagteenetasch?"  zeide  hij  —  ■ecnegroote 
tasch,  daar  veel  in  kan  —  is  brommig,  en  vaarl  iemand  scberp  aan7" 

Het  hart  werd  mij  beklemd  toen  ik  deontwijfelbarejuistheiddeEei 
beschrijving  moest  erkennen. 

»  Wel,  dan  zal  ik  u  eens  wat  zeggen,"  zeide  bij.  i  Als  gij  daarheen  gaat," 
met  zijne  zweep  naar  de  hoogten  wijzende,  len  dan  maar  al  rechtuit,  tot 
gij  aan  eenige  buizen  komt,  die  dicbt  aan  zee  staan,  denk  ik  dat  ge  wel 
van  baar  zult  hooren.  Ik  ben  van  gedachte,  dat  zij  u  niets  geven  zal; 
daar  hebt  ge  dus  een  stuiver  van  mij." 

Ik  nam  deze  gift  met  dankbaarheid  aan  en  kocht  er  een  broodje  voor, 
IMt  onderweg  opetende,  sloeg  ik  de  richting  in,  die  mijn  vriend  had  aan- 
gewezen,  en  ging  tamelijk  ver,  zonder  aan  de  huizcn  te  komen  waarvan 
hij  gesproken  had.  Eindelijk  zag  ik  er  toch  eenige  voor  mij,  en  daarop 
afgaande,  stapte  ik  een  winkeltje  binnen  (too  een,  dat  wij  thuis  een  win- 
keltje  van  alles  noemden)  en  vroeg  of  men  daar  zoo  goed  zou  kunnen 
zijn  om  mij  te  zeggen  waar  jufTrouw  Trotwood  woonde.  Ik  richtte  mij 
tol  den  man  achter  de  toonbank,  die  bezig  was  met  rijst  te  wegen  voor 
een  jong  meisje,  dat  daarop  wachtte ;  maar  dit  laatste  trofc  zich  mijne 
vraag  aan,  en  zich  snel  omkeerende,  zeide  zij : 

»  Mijne  juffrouw  f  Wat  moet  gij  van  haar  hebben,  jongen  ?"  —  >Ik  wou 
baar  spreken,  als  het  u  belieft,"  antwoordde  ik.  — iBij  baarbedelen, 
meent  gij,"  liet  het  meisje  bierop  volgen.  —  »  Neen,  waarlijk  niet,"  zeide 
ik.  Maar  eenskUps  bedenkende  dat  ik  eigenlijk  metgeenanderoogmerk 
kwam,  zweeg  ik  verlegen  stil  en  voelde  mijn  gezicht  gloeien." 

De  dienstmaagd  mijner  tante  ^  gelijk  ikuit-hetgeen  zij  g<.zegd  had 
begreep  dat  zij  wezen  moest  —  zette  haar  zakje  rijst  in  een  mandje  en 
ging  den  winkel  uit,  mij  zeggende,  dat  ik  haar  kon  volgen,  als  ik  wilae 
weten  waar  juffrouw  Trotwood  woonde.  Ik  volgde  bet  meisje,  en  wij 
kwamen  spoedig  aan  een  bijzonder  net  landelijk  huisje,  met  vroolijke 
balkonvensters,  en  met  een  vierkant  pleintje  oftuin^e  daarvoor,  met  be- 
zande  paden  en  ook  vol  bloemen,  die  zeer  zorgvuldig  gekweekt  schenen 
en  een  heerlijken  geur  verspreidden. 

» Hier  woont  juffrouw  Trotwood,"  zeide  het  meisje.  »Nu  weet  gij  het; 
en  dat  is  al  wat  ik  u  te  zeggen  beb," 

Met  deze  woorden  ging  zij  haasdg  in  huis,  also!  zij  alle  verantwoorde- 
lijkbeid  voor  mijne  verschijning  van  zich  wilde  afwerpen,  en  liet  mij  voor 


u 


EINBELUK   AAN  HKT  DOEL  MIJNER  REIS.  157 


het  tmnhek  droevig  naar  bet  venster  der  zijkamer  staan  kijken,  waar  een 
balf  opengeschoven  neteldoeksch  gordijn,  een  groot,  rond^  groen  hand- 
sdieimpje  of  waaier,  op  de  vensterbank  vastgemaakt)  een  tafeltje  en  een 
lenningstoel  mij  deden  denken,  dat  mijne  tante  misschien  op  dat  oogen^ 
blik  in  ontzagwekkende  staatsie  zou  gezeten  zijn. 

Mijne  schoenen  waren  thans  in  een  jammerlijken  toestand.  De  zolen 
waren  bij  stukjes  afgevallen,  en  het  bovenleder  was  zoodanig  gescheurd 
CD  gebarsten,  dat  zij  zelfs  het  fatsoen  van  schoenen  hadden  verloreii.  Mijn 
hoed  (die  mij  ook  tot  slaapmuts  had  gediend)  was  zoo  ingeduwd  en  ge- 
havend,  dat  geen  oud  gedeukt  sauspannetje  zonder  steel  op  een  mest- 
hoop  zich  had  behoeven  te  schamen  om  met  hem  te  wedijven.  Mijn 
^  bemd  en  broek,  bevlekt  door  het  zweet,  den  dauw,  het  gras  en  den  klei^ 
giond  waarop  ik  geslapen  had  —  en  bovendien  overal  geschem-d  — ' 
hadden  best  kunnen  dienen  om  er  een  vogelverschrikker  van  te  maken. 
Mijn  haar  had  sedert  ik  Londe n  verliet  kam  noch  borstel  gekend.  Mijn 
^ezicht,  hals  en  handen  waren  door  den  ongewonen  invloed  van  hetlicht 
en  zon  roodbruin  gekleurd.  Van  het  hoofd  tot  de  voeten  was  ik  met  kalk 
en  stof  bijna  zoo  wit  bepoeierd  alsof  ik  pas  uit  een  kalkoven  was  geko* 
men.  In  dezen  toestand,  en  wel  bewust  hoe  ik  er  uitzag,  stond  ik  te  wach- 
ten  om  mijne  geduchte  tante  onder  de  oogen  te  komen  en  mijn  eersten 
ittdnik  op  haar  te  maken. 

Toen  de  ongestoorde  stilte  achter  het  venster  der  zijkamer  mij  naeene 
poos  deed  begrijpen,  dat  zij  daar  niet  was,  sloeg  ik  mijne  oogen  naar  het 
venster  daarboven  op,  waar  ik  een  heer  met  een  blozend,  vergenoegd 
gezicht  en  een  grijs  hoofd  zag,  die  op  koddige  manier  zijn  eene  oog 
dichtkneep,  eenige  malen  tegen  mij  knikte,  even  dikwijls  zijn  hoofd 
scbudde,  lachte  en  heenging. 

Ik  was  tevoren  reeds  bedremmeld  genoeg  geweest;  maar  door  dit 
onverwachte  gezicht  geraakte  ik  zoodanig  van  mijn  stuk,  dat  ik  op  het 
punt  was  om  stil  weg  te  sluipen  en  dan  te  overleggen  wat  verder  te  doen, 
toen  er  eene  dame  het  huis  uitkwam,  die  over  hare  muts  een  zakdoek 
geknoopt,  een  paar  dikke  tuin-handschoenen  aan  de  handen^  eene  tuin- 
mans  tasch,  gelijk  het  voorschoot  van  een  tolbaas,  voorgebonden  en  een 
groot  mes  in  de  hand  had.  Ik  herkende  haar  dadelijk  voor  juffrouw 
Betsey.,  want  zij  kwam  juist  zoo  het  huis  uitstappen,  als  mijne  moeder  mij 
zoo  dOcwijls  verteld  had  dat  zij  den  tuin  van  Kraaienhof  kwam  instappen, 

>Ga  been!'*  zeide  juffi-ouw  Betsey,  haar  hoofd  schuddende,  en  deed  in 
de  verte  een  hak  met  haar  mes  door  de  lucht.  >  Ga  voort  I  Geen  jongens 
hicrr 

Ik  stood,  met  het  hart  in  de  keel,  naar  haar  te  kijken,  terwijl  zij  naar 
etD  hoekje  van  haar  tuin  ging  en  bukte  om  een  wortel  uit  te  graven. 
Toen  giDg  ik,  zonder  een  aasje  moed,  maar  met  wanhopige  stoutheid 
ttchtjes  naar  haar  toe,  bleef  naast  haar  staan  en  raakte  haar  met  mijn 
dinger  aan« 

>  Als  het  u  belielt,  juffitouw,'^  begon  ik. 

Zy  schiikle  en  keek  op. 

»  Als  het  u  belielt,  tante."  —  » Wat  ?"  riep  juffrouw  Betsey  uit,  op  een 


15^  DAVID  COPPERFIELD, 


toon  van  verbazing,  dien  ik  nooit  heb  hooren  evenaren.  —  >  Als  het  u 
belieft,  tante ;  ik  ben  uw  neef."  —  *0  Heere !"  zeide  mijne  tante,  en  zette 
zich  plat  op  den  grond.  —  >Ik  ben  David  Copperfield  van  Blunder- 
Btone  in  S  u  f  f  o  1  k  —  waar  gij  op  den  avond  toen  ik  geboren  werd  geko- 
men  zijt  en  mijne  lieve  mama  hebt  gezien.  Ik  ben  sedert  zij  dood  is  heel 
ongelukkig  geweest.  Men  heeft  mij  achteraf  gezet,  en  nietslaten  leeren, 
en  aan  mij  zelven  overgelaten,  en  aan  werk  gezet  dat  niet  voor  mij 
deugde.  Daarom  ben  ik  weggeloopen,  om  bij  u  te  komen.  Eer  ik  nog  de 
stad  uit  was  ben  ik  bestolen,  en  ik  heb  den  geheelen  weg  geloopen,  en 
taiet  in  een  bed  geslapen  zoolang  ik  op  reis  ben  geweest"  Hier  bezweek 
mijne  standvastigheid  op  eens,  en  met  eene  beweging  van  mijne  handen, 
Waarmede  ik  haar  wilde  wijzen  hoe  haveloos  ik  er  uitzag  en  daardoor 
aantoonen  dat  ik  wel  iets  moest  geleden  hebben,  barstte  ik  in  hartstoch- 
telijke  tranen  uit,  die  ik  geloof,  dat  reeds  de  geheele  week  bij  mij  opgc* 
kropt  hadden  gezeten. 

Mijne  tante,  van  wier  gezicht  alle  uitdrukking  behalve  verbazing  vef' 
bannen  was,  bleef  mij  op  den  grond  zitten  aanstaren,  tot  ik  begon  t^ 
Bchreien ;  toen  stond  zij  haastig  op,  greep  mij  bij  mijn  kraag  en  trok  mij 
mede  naar  de  zijkamer.  Het  eerst  wat  zij  daar  deed  was,  dat  zij  eenc 
groote  kast  opensloot,  verscheidene  flesschen  daaruit  haalde,  en  mij  uit 
elk  daarvan  iets  in  den  mond  goot.  Ik  geloof,  dat  zij  ze  maar  in  den 
blinde  moet  hebben  genomen,  want  ik  ben  zeker  dat  ik  venkelwater, 
ansjovis-saus  en  andere  vreemde  dingen  proefde.  Toen  zij  mij  deze  hart- 
sterking  had  toegediend,  en  ik  toch  nog  zenuwachtig  bleef  en  mijn  snik- 
ken  niet  kon  bedwingen,  legde  zij  mij  op  de  sofa,  met  een  omslagdoek 
onder  mijn  hoofd,  en  de  zakdoek  van  haar  eigen  hoofd  onder  mijne 
voeten,  opdat  ik  het  vertrek  niet  zou  vuil  maken ;  en  zich  toen  achteri 
den  groenen  waaier  zettende,  waarvan  ik  reeds  gesproken  heb,  zoodat 
ik  haar  gezicht  niet  kon  zien,  riep  zij  nu  en  dan  uit :  >  Be  waar  ons !"  welke 
uitroepingen  zij  als  noodschoten  om  de  minuut  liet  afgaan. 

Na  eene  poos  trok  zij  aan  de  schel.  ijanet,"  zeide  mijne  tante,  toen 
hare  meid  binnenkwam,  iga  eens  naar  boven,  doe  mijn  compliment  aan 
mijnheer  Dick,  en  zeg,  dat  ik  hem  verlang  te  spreken." 

Janet  keek  eenigszins  verwonderd  toen  zij  mij  zoo  stijf  op  de  sofa  zag 
liggen  (uit  vrees  van  mijne  tante  te  mishagen,  durfde  ik  mij  niet  be- 
wegen),  maar  ging  toch  hare  boodschap  doen.  Mijne  tante  stapte,  met 
de  handen  op  den  rug,  de  kamer  op  en  neer  totdat  de  heer,  die  mij  uit 
het  bovenvenster  zoo  wonderlijk  had  aangekeken,  al  lachende  binnen- 
kwam. 

•  Mijnheer  Dick,"  zeide  mijne  tante,  >doe  nu  niet  alsof  ge  mal  waart^ 
Want  niemand  kan  verstandiger  wezen  dan  gij  kunt  zijn,  als  ge  maar  wilt 
Dat  weten  wij  allemaal  wel,  Houd  u  dus  niet  alsof  gij  mal  waart." 

Mijnheer  Dick  was  terstond  emstig,  en  zag  mij  aan,  naar  ik  dacht 
alsof  hij  mij  wilde  bidden  om  niets  van  het  venster  te  zeggen. 

t  Mijnheer  Dick,"  zeide  mijne  tante,  >gij  hebt  mij  wel  van  David  Cop- 
perfiield  hooren  spreken?  Houd  u  nu  niet  alsof  gij  geen  geheugen  hadt; 
Want  dat  weten  wij  allebei  wel  beter."  — •David  Copperfield?"  zeide 


TKH  HUIZE   MIJNER  TANTB.  159 

niijnlieer  Dick,  die  er zich  nict  veel  ran schcen te herinnercn.  >David 
Copperfieldf  O  ja  wel.  David,  zekerlijk,"  — ^  »WeI,"zeideniijnetante, 
'dimzijn  jongen  —  zijn  zoon.Hij  zou  zooveel  opzijn  vader  gelijken  als 
iemwid  maar  docn  kan,  als  hij  ook  niet  zoo  sterk  op  zijne  inoeder  ge- 
l«k."  —  *Z\ya  zoon?"  zeide  raijnheer  Dick.  tDavid's  zoon?  Inder- 
"laad!"  —  "Ja,"  hervatte  inijne  tante,  ten  hij  heeft  een  mooi  ding 
gedaan.  Hij  is  weggeloopen.  Ha!  Zijn  zusje,  Belsey  Trotwood,  zou  nooit 
liJD  weggeloopen."  Mijne  tante  schudde  emstig  haar  hoofd,  vol  vertrou- 
■enophetkarakterengedragvanhet  meisje,  datnooit  geborenwas. — 
•Zoo,  gij  denkt  dat  zij  niet  zou  zijn  weggeloopen  ?"  zeide  mijnheer 
Kct.  —  iBewaar  den  man,"  ricp  mijne  tante  vinnig  uit,  »wat  praat  hij 
foch!  Wcet  ik  het  niet,  dat  zij  nooit  zou  djn  weggeloopen?  Zij  zoubij 
fwe  peetmoeder  hebben  gewoond  en  wij  zouden  alles  voor  elkander 
njn  geweest.  Waar,  in  's  hemeb  naam,  zou  zijn  zusje,  Betsey  Trotwood, 
^daan  zijn  geloopenofwaarnaar  toe  f"  —  » Nergens,"  zeide  mijnheer 
Kcfc.  —  »Welnu  dan,"  hervatte  mijne  tante,  door  ditantwoord  bevre- 
^d,  ihoe  kuat  gij  u  dan  zoo  houden  alsof  gij  geheel  buiten  westen 
V*rt,  mijnheer  Dick,  terwijl  gij  toch  zoo  slim  zijt  als  een  vos  ?  Nu,  hier 
*•"  gij  den  kleinen  David  Copperfield,  en  de  vraag,  die  ik  u  voorstel,  is : 
"M  lal  ik  met  hem  docn  f"  —  »  Wat  zult  gij  met  hem  doen  ?"  herhaaldc 
■"iJDheer  Dick  zeer  flauw,  en  krabde  zijn  hoofd. »  Zoo !  Met  hem  doen  f" — 
'Ji,"  zeide  mijne  tante,  met  een  zeer  emstig  gezicht  en  terwij)  zij  haar 
^rvinger  ophield.  »Kom  aan!  Ik  moet  eenseen  heel  goeden  raadheb- 
wn."  —  J  Wel,  als  ik  u  was,"  antwoordde  raijnheer  Dick,  zich  beden- 
Irodeen  mij  wezenloos  aanstarende,  »zou  ik...."  Terwijl  hij  mij  aankeek 
*thecn  hem  plotseling  iets  in  te  vallen,  en  hij  voegde  er  vlug  bij :  »  zou  ik 
nem  wasschen!"  —  ijanet,"  zeide  mijne  tante,  zich  met  een  stillen 
taomfomkeerende,  waarvan  ik  toen  nietsbegreep.  »  Mijnheer  Dick  heeft 
<™«aUen  te  recht  geholpen.  Ga  het  bad  stoken," 

Hoewel  dit  gesprek  van  het  grootste  gewicht  voor  mij  was,  kon  ik 
•och  niet  nalaten,  terwijl  het  gevoerd  werd,  mijne  tante,  mijnheer  Dick 
*n  Janet  oplettend  te  bekijken,  en  mijne  oogen  verder  in  de  kamer  te 
^n  rondgaan. 

Mijne  tante  was  eene  lange  dame,  met  scherpe  en  harde  trekken,  maar 
geheel  niet  leelijk.  Er  was  iels  onbuigzaams  in  haar  gezicht,  hare  stem, 
W  houding  en  haar  gang,  rijkelijk  voldoende  cm  den  indrak  te  ver- 
Uaren,  dien  zij  op  zulk  een  zachtaardig  wezen  als  mijne  moedcr  had 
gtmaakti  m**''  h'Te  trekken  waren  veeleer  fraai  dan  het  tegendcel, 
noewel  streng  en  stijf.  Ik  merkte  bijzonder  op,  dat  zij  zeerheldere,Ieven- 
°jge  oogen  had.  Hare  haren,  die  grijs  waren,  droeg  zij  cenvoudig  ge- 
"ieidcn  en  wcggestreken  onder  eene  muts,  die  ik  geloof,  dat  ecne 
"wpmuts  moet  genoemd  worden;  ik  meen  eene  muts,  die  toen  veel  meer 
^oon  was  dsm  nu,  met  slippenj  die  onder  de  kin  waren  vastgemaakt, 
°^n  japon  was  groenachtig  brum  van  kleur  en  zeer  net  van  fatsoen, 
laarkrap  gesncden,  alsof  zij  verlangde  met  zooweinigstofbezwaard 
!**orden  ab  maar  raoge'ijk  was.  Ik  herinner  mij  dat  ik  vond,  dat  die 
j^on,  wat  het  fatsoen  betrof,  meer  naar  een  rijkleed,  waarvan  de  ovei- 


l6o  DAVID   COPPEItFISLU. 

tollige  sleep  was  afgesneden,  dan  naar  iets  anders  geleek.  Zij  droeg  een 
goud  horloge  op  zijde,  dat  naar  de  grootte  en  bet  fetsoen  te  oordeelra, 
een  heerenhorloge  was,  met  daarbij  behoorenden  Vetting  en  cachctten;^ 
zij  had  een  kraagje  om  den  hals,  dat  naar  een  heerenhemdsboordj^  - 
zweemde,  en  om  hare  polsen  dingen  die  naar  mouwboordjes  gelelcen. 

Mijnheer  Dick  had,  gelijk  ik  reeds  geiegd  heb,  een  grijs  hoofd  en  eeoes- 
blozende  kleur.  Daarmede  zou  ik  alles  van  hem  gezegd  hcbben,  als  ajat- 
hoofd  niet  op  eene  zonderlinge  manier  gebogen  was  geweest  —  niet  vu& 
ouderdom ;  het  herinnerde  mij  aan  een  der  jongens  van  mijnheer  Creakle- 
na  een  pak  slaag  —  en  zijne  grauwc  oogeo  niet  zoo  groot  en  vooruit— 
komend  waren  geweest,  met  zekere  vreemde  waCerige  belderheiderin, 
welke  mij,  met  zijn  wczenloos  uitzicht,  zijne  onderworpenbeid  aan  mijoe- 
tante  en  zijne  kindcrlijke  bhjdschap  als  zij  hem  prees  vereenigd,  deed 
vermoeden,  dat  hij  niet  rechtwijs  was;  hoewelhet  mij  zeer  verwonderde 
hoe  hij,  als  dit  het  geval  was,  daar  in  buis  kwam.  Hij  was  gekleed  gelijfe 
ieder  ander  gewoon  fatsoenlijk  man,  met  eene  loshangende  grijze  ocb- 
tendjas,  een  vest  van  dezelfde  stof,  en  eene  wittc  broek,  droeg  een  hor- 
loge  en  had  geld  in  zijne  zakken,  dat  hij  liet  rammelcn  akof  hij  e>^ 
bijzonder  trotsch  op  was. 

Janet  was  een  bevalli^,  bloeiend  meisje,  van  omtrent  negentien  of 
twuitig  jaren,  en  een  schilderijtje  van  netheid,  hoewel  ik  op  't  oogenbUlt 
niet  verder  op  haar  Icttc,  kan  ik  bier  wel  vermelden  watik  eerst  later 
ontdekte,  namelijk  dat  zij  tot  eene  soort  van  protegees  beboorde,  welkc 
mijne  tante  opzettelijk  in  dienst  had  genomen  om  ze  in  eene  algemeen^ 
verzaking  van  bet  mannelijk  geslacht  op  te  voeden,  en  die  doorgaanS- 
bare  afzweering  vollooiden  door  met  den  bakker  te  trouwen. 

Dekamer  was  even  netjes  als  Janet  of  mijne  tante  zelven.  Toenikzocr 
even  mijne  pen  voor  een  oogenblik  neerlegde  om  daaraan  te  denken, 
kwam  de  frissche  zeelucbt,  met  de  gcUT  van  bloemen  gemengd,  mij  weder 
aanwaaien;  en  ik  zag  weder  de  ouderwetsche  glanzig  geboende  meu- 
belen,  den  onschendbaren  stoet  mijner  tante  en  haar  tafeltje  bij  den 
ronden  groenen  waaier  voor  het  venster,  bet  wollige  tapijt,  de  kat,  bet 
haardstel,  de  twee  kanaries,  bet  oude  porselein,  de  puncbkom  vol  ge- 
droogde  rozebladeren,  de  booge  kast  met  allerlei  potten  en  flesschen 
daarin,  en,  verbazend  bij  dat  alles  afstekende,  mij  zelven,  zoo  bestoftals 
ik  was,  op  de  sofa,  op  dat  alles  lettende. 

Janet  was  heengegaan  om  het  bad  gereed  te  maken,  toen  mijne  taote^ 
tot  mijn  grooten  schrik,  scheen  te  versteenen  en  nauwelijks  nog  stem  ge- 
noeg  had  cm  te  roepen :  >  Janet !  Ezels !" 

Daarop  kwam  Janet  naar  boven  vliegen  alsof  het  buis  in  brand  stood, 
snelde  de  deur  uit  naar  een  grasveldje  voor  het  buis,  en  verdreef  van 
daar  twee  gezadelde  en  met  dames  beladene  ezels,  die  lich  vermeten 
badden  de  hoeven  daarop  te  zetten;  terwijl  mijne  tante,  insgelijk  naar 
boiten  stnivende,  een  derdezoodanigdieT,meteen  scbrijlings  daarop  gexe- 
ten  kind  bevracht,  bij  den  teugel  greep,  en  het  aldus  van  dien  gebeil^dcn 
grond  vetwijderde,  en  den  ongetukkigen  jon^en,  die  met  de  ezels  liqiea 
die  verbodene  piek  had  durven  ontwijdeii,eenigeklappen  om  deooFCDgiL 


IK  SLAAP  WEDKR   IN  EEN  COED   BtD.  l6l 

Tot  Op  dit  aur  weet  ik  niet  of  mijne  tante  eeoig  weltig  lecht  op  dat 
grasveldje  had ;  maar  zij  hield  zich  overtuigd  dat  dii  zoo  was,  eo  dit  was 

baar  genoeg,  De  grootste  beleediging,  die  haar  ooil  kon  worden  aange- 
daan,  en  die  telkens  wraak  eischte,  was  dat  er  over  die  onschendbare 
piek  een  ezel  kwam  loopen.  Waarmede  ziJ  ook  bezig  was,  hoe  belangrijk 
iKt  gesprek,  waaraan  zij  deehiam,  ook  voor  haar  moctit  wezen  —  een 
wlgafharegedachten  oogenbhkkehjk  eene  andere  richting,  en  zijging 
ttfitond  op  hem  los.  Kannen  en  gieters  vol  water  werdeo  op  geheime 
plaatsen  gereed  gehouden  om  over  de  schuldige  jongens  te  worden 
jnigestort;  stokken  werden  achter  de  deurin  hinderlaag  gelegd;  op  alle 
men  van  den  dag  werden  uitvallen  gedaan,  en  er  heerschte  een  einde- 
We  oorlog.  Misschien  was  dit  een  pretje  voor  de  ezeljongens;  of  rois- 
schien  hadden  de  schrandersten  der  ezels,  begrijpende  hoe  de  zaak 
gf^legen  was,  er  met  aangeboren  koppigheid  vermaak  In  om  dien  weg  te 
nemen.  Ik  weet  allecn  dat  er,  eer  het  bad  gereed  was,  driemaal  alarm 
*erd  geroepen,  en  dat  ik  bij  den  laatsten  en  hevigsten  uilval,  raijne  tante 
^leen  met  een  vlasharigen  knaap  van  vijftien  jaren  handgemeen  zag,  en 
^  lijti  vlassig  hoofd  tegen  haar  eigen  tuinhek  moest  bonzen,  eer  hij 
scheen  te  begrijpen  waar  het  om  te  doen  was.  Deze  storingen  kwamen 
mij  des  te  belachlijker  voor,  omdat  mijne  tante  toen  juist  bezig  was  om 
niij  met  een  eetlepel  bouillon  te  voeren  (daar  zij  zich  vast  overtuigd 
kield,  dat  ik  geheel  uitgehongerd  was  en  in  het  eerst  bij  zecr  kleine  hoe- ' 
'Wlheden  voedsel  moest  ontvangen)  en  zij,  terwijl  ik  mijn  mond  voor 
den  lepel  openhield,  dien  weer  in  de  kom  legde,  ■  Janet!  Ezels !"riep,  en 
Mir  het  slag  veld  snelde. 

Het  bad  was  eenc  groote  verkwikking.  Want  ik  begon  scherpe  pijnen 
in  de  leden  te  voelen,  een  gevolg  van  het  slapen  in  de  open  lucht  en  op 
den  blooten  grond,  en  was  nu  zoo  mat  en  zwak,  dal  ik  nauwelijks 
vij/aiinuten  achtereen  kon  wakker  blijven.  Toen  ikuit  het  bad  kwam, 
token  zij  (ik  meen  mijne  tante  en  Janet)  mij  in  een  hemd  en  onderbroek, 
die  raijnheer  Dick  toebehoorden,  en  bakerden  mij  verder  in  twee  of  drie 
(?oote  omslagdoeken.  Hoe  ik  er  uitzag  weet  ik  niet,  maar  werd,  zoo 
mgepakt,  geweldig  warm.  Daar  ik  mij  ook  flauw  en  doramelig  gevoelde, 
ging  ik  spoedig  weder  op  de  sofa  liggen  en  viel  in  slaap. 

Het  kan  een  droom  geweest  zijn,  voortgesproten  uit  de  inbeelding, 
die  mijn  geest  zoo  lang  bad  bezig  gehouden,  lAaar  ik  ontwaakte  met  de 
TOorstelling,  dat  mijne  tante  bij  mij  was  gekomen,  en  zich  over  mij  heen 
had  gebogen,  en  mij  de  haren  uit  het  gezicht  had  gestreken,  en  mijn 
hoofd  gemakkelijker  had  gelegd,  en  toen  naar  mij  was  blijven  staan 
kijken.  De  woorden  tLieve  jongen!"  en  lArmejongen!"  schenen  mij 
ook  nog  in  de  ooren  te  klinken;  maar  zeker  bestond  er,  toen  ik  ont- 
waakte, niets  anders,  hetwelk  mij  kon  doen  gelooven  dat  zij  door  mijne 
tante  waren  uitgesproken,  die  voor  het  venster  naar  de  zee  zat  te  slaren, 
schter  den  groenen  waaier,  welke  op  een  soort  van  krukje  stond  en  naar 
alle  kanten  kon  gedraaid  worden. 

Spoedig  nadat  ik  wakker  was  geworden,  gingen  wij  eten.  Onze  maal- 
tijd  bestond  nit  een  gebraden  hoentje  en  een  podding.  Ik  zelf  liad,^er«\\\ 

DAVa>  COPPEKTBtD.  —  L  VI 


1 62  DAVID  COPPERFIELD. 

ik  aan  tafel  zat,  zelf  wel  iets  van  een  opgespalkten  vogel,  en  kon  e 
armen  maar  met  moeite  bewegen.  Maar  dewijl  mijne  tante  mij  zelv€ 
had  ingebakerd,  klaagde  ik  niet  dat  het  mij  ongemakkelijk  was.  Al 
tijd  was  ik  angstig  en  verlangend  om  te  weten  wat  zijmet  mij  doen 
maar  zij  gebruikte  haar  maaltijd  in  diepe  stilte,  behalve  wanneer  zij  i 
tijds  hare  oogen  op  mij  vesrigde,  die  tegen  haar  over  zat,  en  ze 
•Bewaar  ons!"  hetgeen  lang  niet  strekte  om  mijne  bekommerin 
verminderen. 

Toen  de  tafel  was  afgenomen  en  er  eene  flesch  sherry  was  opg 
(waarvan  ik  een  glas  kreeg),  liet  mijne  tante  mijnheer  Dick  wede 
roepen,  die  toen  bij  ons  kwam  zitten  en  zoo  verstandig  keek  als  hij  n 
kon,  toen  zij  hem  verzocht  om  naar  mijne  geschiedenis  te  luisteren 
zij  mij  dan  ook,  door  eene  reeks  van  vragen,  langzamerhand  ontlc 
Gedurende  mijn  verhaal  hield  zij  mijnheer  Dick  in  het  oog,  die  ik  ge 
dat,  als  zij  dit  niet  gedaan  had ,  in  slaap  zou  zijn  gevallen,  en  die  telk 
als  hij  zich  tot  een  glimlach  liet  verlokken,  door  een  donkeren  blik 
mijne  tante  daarin  werd  gestuit. 

t  Wat  dat  ongelukkige  kind  toch  bewogen  heeft  om  nog  eens  te  g 
trouwen,"  zeide  mijne  tante,  toen  ik  gedaan  had,  tkaniknietbe 
pen." —  >Misschien  was  zij  op  haar  tweeden  man  verliefd,"  merkte  n 
heer  Dick  hierop  aan.  —  i  Verliefd !"  herhaalde  mijne  tante.  iWat  m< 
gij  daarmee  ?  Wat  behoefde  zij  verliefd  te  worden  ?"  —  >  Misschi 
zeide  mijnheer  Dick  zoetsappig,  na  zich  een  poosje  te  hebben  beda 
•  deed  zij  het  vo6r  pleizier."  —  iPleizier  nog  al!"  antwoordde  ii 
tante.  >  Een  machtig  pleizier  voor  het  arme  kind  om  haar  onnoozel 
trouwen  te  geven  aan  zulk  een  bond  van  een  kerel,  die  haar  zeke 
eene  of  andere  manier  zou  mishandelen.  Wat  wilde  zij  toch  hebben. 
zou  ik  wel  eens  willen  weten !  Zij  had  66n  man  gehad.  Zij  had  D; 
Copperfield,  die  van  zijne  wieg  af  altijd  wassen  poppen  naliep,  ui 
wereld  zien  verhuizen.  Zij  had  een  kind  gekregen  —  och,  er  waren  t 
kinderen  bij  elkaar,  toen  zij  op  dien  vrijdagnacht  dat  kind,  dat  daai 
ter  wereld  bracht !  —  en  wat  kon  zij  meer  willen  f" 
(5  Mijnheer  Dick  schudde  heimelijk  zijn  hoofd  tegen  mij,  alsof  hij  d 
dat  hierop  geen  antwoord  mogelijk  was. 

i  *  Zij  kon  zelfs  geen  kind  krijgen  zooals  iemand  anders,"  zeide  c 
tante.  >Waar  is  het  zusje  van  dit  kind,  Betsey  Trotwood,  geble 
Niet  gekomen.  Spreek  er  mij  niet  van !" 

Mijnheer  Dick  scheen  zeer  benauwd  te  worden. 

»Dat  kereltje  van  een  dokter,  met  zijn  hoofd  op  zij,"  verrolgde  n 
tante,  ijellips,  of  hoe  hij  heette,  watVoerde  hij  uit  ?  Al  wat  hij  doen 
was  mij  te  zeggen,  alsof  een  geleerde  goudvink  het  floot :  >Hetii 
jongen  !'*  Een  jongen.  Ba,  hoe  dom  is  toch  die  heele  troep !'. 

De  drift,  waarmede  zij  dit  uitriep,  deed  mijnheer  Dick  schrikkei 
om  de  waarheid  te  zeggen,  mij  insgelijks. 

» En  alsof  dat  niet  genoeg  was,  en  zij  het  zusje  van  dit  kind,  B 
Trotwood,  niet  genoeg  m  het  licht  had  gestaan,"  zeide  mijne  tante,  t 
zij  nog  eens  trouwen  —  trouwen  met  een  Moordenaar  —  of  me' 


MIJNE  TANTB  BEREDENEERD  DE  ZAAK.  1 63 


lierel  wiens  naam  daarnaar  klinkt  —  en  staat  ook  d  i  t  kind  in  het  licht ! 
En  het  natuurlijke  gevolg  is,  zooals  iedereen,  die  zulk  een  kind  niet  was, 
had  kunnen  voorzien,  dat  hij  zwervende  en  dolende  is  overde  aarde.  Hij 
gelijkt  op  Kain,  voordat  hij  groot  geworden  was,  zooveel  als  hij  maar 
kan." 

Mijnheer  Dick  keek  mij  strak  aan,  alsof  hij  wilde  zien  of  ik  werkelijk 
op  Kain  geleek. 

>En  dan  is  daar  die  meid  met  dien  heidenschen  naam,"  zeide  mijne 
tante,  >  die  Peggotty,  z  ij  gaat  ook  al  trouwen.  Omdat  zij  nog  niet  genoeg 
hecft  gezien  hoeveel  ongeluks  daarvan  komt,  moet  zij  ook  al  gaan  trou- 
wen, zooals  dit  kind  vertelt,  Ik  hoop  maar,'*  zeide  mijne  tante,  haar  hoofd 
«:huddende,  >  dat  haar  man  een  van  die  kerels  is,  waarvan  men  zoo  dik- 
wijls  in  de  couranten  leest,  en  haar  goed  met  een  pook  afklopt" 

Ik  kon  mijne  oude  oppasster  niet  zoo  hooren  smaden  en  zooveel 
kwaad  toewenschen,  Ik  zeide  mijne  tante,  dat  zij  zich  waarlijk  vergiste. 
Dat  Peggotty  de  beste,  de  trouwste,  de  gewilligste  en  onbaatzuchtigste 
vriendin  en  dienares  van  de  wereld  was ;  die  mij  altijd  hartelijk  had  lief- 
gehad  en  mijne  moeder  even  hartelijk;  die  het  stervende  hoofd  mijner 
BQoeder  op  haar  arm  had  laten  rusten,  en  op  wier  wang  mijne  moeder 
haar  laatsten  dankbaren  kus  had  gedrukt.  En  daar  mijne  herinnering  van 
beiden  mij  overstelpte,  bleef  ik  steken  toen  ik  nog  wilde  zeggen,  dat  haar 
huis  het  mijne  was,  en  al  wat  zij  had  het  mijne  was,  en  dat  ik  naar  haar 
zou  zijn  toegegaan  om  schuilplaats  te  zoeken,  als  zij  niet  van  zoo  nede- 
ngen  stand  was  geweest,  en  ik  daarom  gevreesd  had  haar  in  ongelegen- 
heden  te  brengen  —  ik  bleef  steken,  zeg  ik,  toen  ik  dit  wilde  zeggen,  en 
fet  mij  met  het  gezicht  in  de  handen  voorover  op  de  ta.fel  zakken. 

»Nu  ja  I"  zeide  mijne  tante,  thet  kind  heeft  gelijk,  dat  hij  hen  bijstaat, 
^^  hem  hebben  bijgestaan." 

Ik  geloof  zeker,  dat  wij  zonder  die  ongelukkige  ezels  tot  eene  goede 
^erstandhouding  zouden  zijn  gekomen;  want  mijne  tante  legde  hare 
hand  op  mijn  schouder,  en  daardoor  aangemoedigd  was  ik  op  het  punt 
om  haar  om  den  hals  te  vallen  en  om  hare  bescherming  te  smeeken. 
^^  die  stoomis,  en  de  onrust  waarin  de  opschudding  daar  buiten  haar 
hracht,  joeg  voor  het  oogenblik  alle  zachte  aandoening  op  de  vlucht:  en 
'^ijne  tante  bleef,  vol  verontwaardiging,  tegen  mijnheer  Dick  over  haar 
^luit  uitweiden,  om  de  wetten  van  haar  land  tot  hare  verdediging  in  te 
'oepen  en  al  de  ezelhouders  van  D  o  v  e  r  in  rechten  te  betrekken,  tot  het 
^jd  werd  om  thee  te  drinken. 

Na  de  thee  bleven  wij  voor  het  venster  zitten  —  op  den  uitkijk,  ver- 
l^ldde  ik  mij,  naar  de  scherpe  blikken  mijner  tante  te  oordeelen,  of  er 
^og  meer  indringers  zouden  komen  —  tot  het  donker  werd,  waneer  Janet 
kaarsen  en  een  triktrakbord  op  de  tafel  zette,  en  de  valgordijnen  liet 
zakken. 

>Nu,  mijnheer  Dick,"  zeide  mijne  tante,  met  haar  emstigen  blik  en 
baar  voorvinger  omhoog,  gelijk  te  voren,  >moetik  u  nog  eene  vraag 
doen.  Kijk  eens  naar  dit  kind."  —  >  David's  zoon  ?"  zeide  mijnheer  Dick, 
niet  een  oplettend,  maar  zeer  verbijsterd  gezicht.  —  t Juist,"  hervatte 


164  DAVID   COPPERFIELD. 


mijne  tante.  >Wat  zoudt  ^j  nu  met  hem  doen  ?" — >Met 
doen?"  zeide  mijnheer  Dick.  —  >Ja"  antwoordde  mijn 


David's  zoon 
mijne  tante,  >met 
David's  zoon."  —  >0,"  zeide  mfjnheer  Dick.  ija.  Met  hem  doen  —  ik 
zou  hem  naar  bed  brengen."  —  >Janet !"  riep  mijne  tante,  met  denzelf- 
den  vergenoegden  triomf,  dien  ik  vroeger  had  opgemerkt.  t  Mijnheer  Dick 
helpt  iedereen  te  recht.  Als  het  bed  klaar  is,  zullen  wij  er  hem  maar  naar 
toe  brengen." 

Daar  Janet  zeide  dat  het  ^eheel  klaar  was,  werd  ik  er  naar  toegebracht  f 
vriendelijk,  maar  toch  eenigermate  als  een  gevangene ;  mijne  tante  ging 
namelijk  vooniit,  terwijl  Janet  achteraankwam.Deeenigeomstandigheii 
die  mij  nieuwe  hoop  gaf,  was,  dat  mijne  tante  op  de  trap  bleef  staan,  om 
naar  de  brandlucht  te  vragen  die  er  heerschte,  en  Janet  antwoordde,  dat 
zij  beneden  in  de  keuken  tonder  had  gebrand,  van  mijn  oud  hemd.  Maar 
op  mijne  kamer  waren  geene  andere  kleederen  dan  de  wonderlijke  hoop 
goed,  dien  ik  aanhad ;  en  toen  ik  daar  alleen  gelaten  was,  met  een  kaarsje, 
hetwelk  mijne  tante  mij  waarschuwde  dat  precies  vijf  minuten  zou  bran- 
den,  hoorde  ik  hen  mijne  deur  van  buiten  op  slot  draaien.  Over  dit  alles 
nadenkende,  achtte  ik  het  mogelijk  dat  mijne  tante,  die  niets  van  mij 
we  ten  kon,  vermoedde,  dat  het  wegloopen  eene  gewoonte  van  mij  was, 
en  daarom  voorzorgen  nam  om  mij  goed  te  be  war  en. 

Ik  had  eene  vroolijke  kamer,  boven  in  huis,  met  een  uitzicht  op  de  zee, 
die  toen  helder  door  de  maan  werd  beschenen.  Nadat  ik  mijn  gebed  had 
gedaan,  en  het  kaarsje  was  afgebrand,  weet  ik  nog  wel,  dat  ik  naar  den 
maneschijn  op  het  water  bleef  zitten  turen,  alsof  ik  hopen  kon  daarin, 
als  in  een  heerlijk  boek,  mijn  toekomstig  lot  telezen;  of  mijne  moeder 
met  haar  kindje  langs  dat  schitterende  pad  uit  den  hemel  te  zien  komen, 
om  op  mij  neer  te  zien,  gelijk  zij  mij  had  aangezien  toen  ikvoor  het  laatst 
haar  lief  gelaat  had  aanschouwd.  Ik  herinner  mij  nog,  hoe  de  plechtige 
aandoening,  waarmede  ik  eindelijk  mijne  oogen  afwendde,  in  een  gevoel 
van  rust  en  dankbaarheid  overging,  mij  ingeboezemd  door  het  gezicht 
van  het  bed  met  witte  gordijnen,  en  hoe  dat  gevoel  nog  sterker  werd  toen 
ik  daar  zacht  tusschen  de  sneeuwwitte  lakens  lag  gekropen.  Ik  herinner 
mij  nog,  hoe  ik  aan  al  de  eenzame  plaatsen  onder  den  nachthemel  dacht 
waar  ik  geslapen  had,  en  hoe  ik  bad,  dat  ik  nooit  weder  zonder  huisves- 
ting  mocht  wezen,  en  nooit  de  armen,  wien  het  aan  huisvesting  ontbrak, 
mocht  vergeten.  Ik  herinner  mij  00k  nog,  hoe  ik  toen  langs  den  zachten 
glans  van  dat  lichtspoor  over  de  zee,  het  land  der  droomen  scheen  in  te 
zweven. 


XIV. 

MUNE  TANTE   NEEMT   TEN   MUNEN  OPZICHTt  EEN  BESLUIT. 

Toen  ik  binnenkwam  vond  ik  mijne  tante,  bij  de  tafel  waarop  het  ont- 
bijt  gereed  Stond,  met  haar  elleboog  op  het  blad,  zoo  diepzinnig  zitten 
mijmeren,  dat  de  inhoud  der  watervaas  den  trekpot  had  overstroomd  en 


IK  VERKEBR   IN  ONZEKBRHEID.  165 

iet  geheele  tafellaken  onder  water  begon  te  zetten,  toen  mijn  biDoenko- 
mcD  hare  gepdnzen  op  de  vlucht  joeg.  Ik  hield  mij  overtuigd,  dat  ik  het 
onderwerp  barer  overdenkin^en  was  geweest,  en  verlangde  meer  dan 
ooit  te  weten,  wat  zij  met  mij  voomemens  was.  Ik  durfdc  cvenwel,  iiit 
''nes  van  haar  boos  te  maken,  dat  angsdge  verlangen  niet  te  kennen 
gtven. 

Mijne  oogen  echter,  die  ik  niet  zoo  goed  onder  bedwang  had  als  mijne 
tong,  werdcti  onder  het  ontbijl  zecr  dikwijls  naar  mijne  tante  getrokken. 
Ik  kon  haar  nooit  eeo  oogenblik  aanzien,  of  ik  zag  dat  zij  ook  naar  mi; 
iwk  —  op  ecne  zondcrlinge,  peiniende  raanier,  alsofik  ontzaglijk  ver 
■eg  was,  in  plaats  van  aan  den  overkant  der  kleine  ronde  tafel  te  zitten, 
loen  lij  gedaan  had  met  ontbijten,  liet  mijne  tante  dch  zeer  bedaard  in 
hiar  stoel  achteroverzakken,  trok  hare  wenkbrauwen  samen,  sloeg  hare 
•noen  over  elkander,  en  beachouwde  mij  zoo  op  haar  gemak,  met  zulk 
MK  strakke  aandacht,  dat  ik  mij  van  verlegcnheid  niet  wist  te  bcrgen. 
Daai  ik  nog  niet  gedaan  had  met  ontbijten,  poogde  ik  mijne  verwarrtng 
tt  Qntveinzen  door  daarmedc  voort  te  gaan ;  maar  mijn  mes  struikelde 
over  mijne  vork,  mijne  vork  lichtte  mijn  mes  cen  beentje,  ik  lict  de  stuk- 
jesspek,dieikaniakte,  hoogin  de  lucht  vlte^en,  in  plaats  van  zehand^ 
if  te  snijden,  en  srikte  bijna  aan  mijne  thee,  die  met  geweld  den  verkeer- 
pcQwegop  wilde,  tot  ik  er  geheel  van  afzag,  en  onderdestarendeoogea 
mjOH  tante  blozend  bleef  zitten. 

>Heila!"zeidemijne  tante,  naverloop  van  geruimentijd. 

Ik  keek  op,  en  ontmoette  met  eerbiedigheJd  haar  scherpen,  helderen 
Wik. 

►Dt  heb  aan  hera  geschreven,"  zeide  mijne  tante.  —  »Aan....?"  — 
•Aan  uw  stiefvader,"'  zeide  zij. » Ik  heb  hem  een  brief  geschreven,  waarop 
Injbehoorlijkantwoordzalmoetengeven,  ofwij  zuUen  ongenoegen  met 
«lkaDder  krijgen." —  >  Weet  hij  waar  ik  ben,  tante  ?"  vroeg  ik  ongerust. — 
»Dat  heb  ik  hem  gezegd,"  antwoordde  mijne  tante,  met  een  knikje,  — 
•Zilik  —  zalik  —  aan  hem  wordenovergegeven?"brachtikhaperend 
W.  —  iDat  weit  ik  nog  niet,"  antwoordde  mijne  tante.  »Wij  zulien 
wn."  —  »0,  ik  weel  niet  wat  iItdoenzal,"riep  ijtuit,»alsikweer  naar 
oijnheer  Murdstone  moet !"  —  iDaarvan  weet  ik  nog  niets,"  zeide  mijne 
Iwie,  haar  hoofd  schuddende.  »Ik  kan  er  waarlijk  nog  niets  van  zeggen. 
^jiullenzien." 

Deie  woorden  deden  mij  het  hart  wegzinken,  en  ik  bleef  zeer  benau  wd 
™  Qeerslachttg  zitten  kijken.  Zonder  veel  op  mij  te  letten,  naar  het 
^tieeo,  deed  mijne  tante  een  grof  voorschoot  met  een  borstlapje  aan, 
^^  lij  uit  de  kast  nam,  waschte  eigenhandig  de  kopjes  om,  en  toen  allea 
"Aoon  en  weder  op  het  theeblaa  gezet,  en  het  tafellakcn  opgevouwen 
*"  Over  alles  been  gelegd  was,  schelde  zij  Janet  om  het  thcegoed  weg  te 
^tavL  Vervolgens  veegdc  zij  de  kruimels  met  een  bczempje  op,  (nadat 
^i  eerst  een  paar  han(£choenen  had  aangetrokken)  tot  er  gcen  cnkel 
picroKopisch  kruimpje  meer  op  het  tapijt  lag ;  en  daama  stofte  zij  alles 
*  de  kamer  af,  en  schikte  alles  opoieuw,  hoewel  alles  reeds  onberispelijk 
'^toft  was  en  op  een  haar  af  op  zijne  plaats  stond.  Toen  zij  deze  ver- 


l66  DAVID   C0PP8RF1ELD. 

schitlende  zaken  tot  haar  genoegen  had  verrich  t,  deed  zij  haar  voorschoo  - 
af  en  hare  handschoenen  uit,  vouwde  ze  op,  tegde  ze  in  de  kast,  in  het 
zelfde  hoekje  waar  zij  ze  vandaan  had  genomen,  bracht  haar  werkdoosf* 
naar  hare  eigene  tafel  voor  het  opene  venster,  en  ging  daar,  met  dex 
groenen  waaier  tusschen  haar  en  het  licht,  zitten  werken. 

>Ik  had  gaame/'  zeidemijnetante,  tenviji  zij  hare  naa1dinstak,ida,' 
gij  eens  naar  boven  gingt,  en  mijn  comphment  deedt  aan  mijnheer  Dick 
en  dat  ik  gaame  zou  willen  weten  hoe  hij  met  zijne  Memorie  vordert." 

Ik  stond  met  aUen  ijver  op,  om  deze  boodschap  te  gaan  verrichten. 

>Ik  denk,"  zeide  miji^e  tante,  mij  even  oplettcnd  aanziende  als  zij  hare 
naald  had  gedaan  toen  zij  er  ecn  draad  instak,  ■  dat  gij  mijoheer  Dick 
wel  een  korten  naam  zult  vinden, niet  waar?"- — -  >Ikdachtgisteren,dat 
het  een  vrij  korte  naam  was,"  bekende  ik.  ■ —  »Gij  moet  niet  denken,  dat 
hij  geen  langer  naam  heeft,  als  hij  dien  wilde  gebniiken,"zeide  mijne 
tante  met  zekere  trolschheid.  iBabley  —  mijnheer  Richard  Babley — 
zoo  heet  mijnheer  eigenlijk." 

Ik  wilde,  met  de  zedige  bewustheid  mijner  jeugd  en  der  familiateit, 
waaraan  ik  mij  reeds  had  schuldig  gemaakt,  in  bedenking  geven,  of  het 
niet  beter  was,  dat  ik  hem  zijn  vollen  naam  gaf,toen  mijoe  tante  vervolgde: 

iMaar  gij  moet  hem  niet  bij  dien  naam  noemen,  vooral  niet.  Hij  kan 
zijn  naam  niet  i^itstaan.  Dat  is  iels  zonderlings  van  hem.  Hoewel  ik  tocfa 
niet  vinden  kan,  dat  die  zonderlingheid  zoo  groot  is ;  want  hij  is  door 
sommigen,  die  dien  naam  dragen,  sTecht  genoeg  behandeld,  om  er  doo- 
delijken  tegenzin  in  te  hebben,  dat  weet  de  Hemel.  Mijnheer  Dick  is  nu 
zijn  naam,  hier  en  overal  —  als  hij  ooit  ergens  anders  heenging;,  wat  hij 
niet  doet/  Pas  dus  op,  kind,  dat  gij  niets  anders  tegen  hem  zegt  dan  mijn- 
heer Dick." 

Ik  beloofde  gehoorzaam  te  zijn  en  ging  naar  boven  met  mijne  bood- 
schap; onderweg  denkende  dat,  ak  mijnheer  Dick  altijd  even  hard  aao 
zijne  Memorie  werktc,  als  ik  hem  door  de  opene  deui  had  zien  doen, 
toen  ik  naar  beneden  kwam,  hij  er  waarschijnlijk  zeer  goed  mee  vorderde. 
Ik  vend  hem  nog  ijverig  aan  het  schrijven,  met  eene  zeer  lange  pen,  en 
zijn  neus  bijna  op  het  papier.  Hij  was  zoo  vol  aandacht,  dat  ik  ruim  den 
tijdhad,  om  in  de  kamer  rond  te  zien  — -  naar  een  grooten  papieren  vlie- 
ger,  die  in  een  hoek  stond,  een  aantal  pakjes  beschreven  papier,  die  od- 
geregeldop  hoopenlagen,  eene  menigte  pennen,  en  vooral  een  geheelen 
voorraad  van  inkt  (dien  hij  in  kruiken  bij  het  dozijn  scheen  op  te  doen), 
eer  hij  mijne  tegenwoordigheid  opmerkte. 

»Ha,  Phebus!"  zeide  mijnheer  Dick,  zijne  pen  neerleggende.  >Hoe 
loopt  de  wereld!  Ik  zal  u  eens  wat  zeggen,"  vervolgde  hij  zachter,  lik 
zou  Diet  willen,  dat  er  van  gesproken  werd,  maar  het  is,"  hier  wenkte  hij 
mij  om  naderbij  te  komen  en  hield  zijn  mond  dicht  voor  mijn  oor,  >het 
is  eene  gekke  wereld.  Zoo  gek  alsBedlam,  jongen !"  zeide  mijnheer  Dick, 
terwijl  hij  een  snuiije  nam  uit  eene  ronde  doos,  die  op  de  tafel  stond,  en 
hartelijk  lachte. 

Zonder  mij  te  verstouteo  om  mijn  gevoelen  over  dit  pUDt  te  niteii, 
bracht  ik  mijne  boodschap  over. 


HOE  MIJNHEBR  DICK   DAAR   KWAM.  1 6/ 

>Wel,"zeideinijnheerDick  tot  antwoord,>mijn  compliment  aanhaar, 
CD  ik  —  ik  geloof,  dat  ik  goed  op  dreef  ben,"  zeJde  hij,  lijne  hand  door 
zijne  grijze  haren  halende,  en  met  een  alles  behalve  rustigen  blik  naar 
zijn  gescbrift  kijkende.  »  Gij  hebt  schoolgegaan  f"  —  t  Ja,  tnijnheer,"ant- 
woordde  ik,  »een  korten  tijd."  —  »Herinnert  gij  u  den  datum,"  zeide 
iniJDheei  Dick,  mij  erastig  aanziende  ea  zijne  pen  opnemende  om  het 
antwoord  aan  te  teekenen, » toen  koning  Karel  de  Eersle  onChoofd  werd :"' 
Ik  zdde  te  nieenen,  dat  dit  in  het  jaar  zestienhonderd  negen  en  veertig 
was  gebeiird. 

>Ja,"  antwoordde  mijnheer  Dick,  met  zijne  pen  achter  zijn  oor  krab- 
bendc  en  mij  twijfelachtig  aansiende,  »Zoo  zeggendeboeken,  maarik 
begrijp  niet  hoe  bet  zoo  zijn  kan.  Want  als  het  zoo  lang  geleden  was,  hoe 
konden  de  menschen,  die  er  bij  waren,  zich  dan  zoo  vergist  hebben  om 
het  gemaal  uit  zijn  hoofd,  toen  het  afgeslagen  was,  in  het  mijne  te 
steken?" 

Ik  was  zeer  verwonderd  over  de  vraag,  maar  kon  hem  in  dit  opzicht 
gecne  inlichting  geven. 

■Het  is  vreemd,"  zeide  mijnheer  Dick,  met  een  angstigen  blik  naar 
liJDe  papieren  en  wederom  met  de  hand  in  het  haar,  >  dat  ik  dat  nooii  in 
orde  kan  krijgen.  Ik  kan  het  mij  maar  nooit  geheel  duidelijk  maken. 
Maar  dat  komt  er  niet  op  aan !"  zeide  hij  vroolijk  en  zich  als  het  ware 
vakker  schuddende,  >er  is  nog  djd  genoeg!  Mijn  compliment  aan  juf- 
&ouw  Trotwood,  en  dat  ik  heel  goed  vorder," 
Ik  wilde  heengaan,  toen  hij  mijne  aandacht  op  den  vlieger  vestigde. 
»Wat  vindt  ge  van  dien  vlieger  f"  zeide  hij. 

Ik  antwoordde,  dat  het  een  mooie  vlieger  was.  Ik  zou  denken,  dat  hij 
wel  zeven  voet  hoog  moet  zijn  geweest. 

>Dien  heb  ik  gemaakt.  Wij  zullen  hem  eens  gaan  opschieten,  gij  en 
V  zeide  mijnheer  Dick,  >Ziet  ge  dit  wel?" 

Hij  wees  mij,  dat  die  vheger  geheel  met  schrift  bedekt  was,  zeer  klein 
(Q  dicht,  maar  zoo  duidelijk,  dat  ik,  tcrwijl  ik  de  regels  langs  keek,  op 
(ffl  paar  plaatsen  wederom  iets  van  het  hoofd  van  koning  Karcl  den 
Eersten  meende  te  zien. 

>Er  is  touw  in  overvloed  bij,"  zeide  mijnheer  Dick,  >cn  als  hij  hoog 
''liegt,brengthij  defeiten  een  heel  eindver.  Dat  is  mijne  manieromzele 
"erspreiden.  Ik  weet  niet  waar  zij  zuUen  neerkomen.  Dat  han^  van  om- 
"andigheden  af,  van  den  wind,  en  zoo  vDort ;  maar  daar  waag  ik  het  Op." 
Zijn  gezicht  was  zoo  vriendelijk  en  vergenoegd,  en  had,  hoewel  het 
£Uond  en  friscb  was,  iets  zoo  eerwaardig3,datik  niet zeker wist, ofhij 
met  tnaar  uit  goedhartigheid  met  mij  wilde  schertsen. 
,  iWel,  kind,"  zeide  mijne  tante,  toen  ik  wederbeneden  kwam.  i  Hoe 
■s  het  met  mijnheer  Dick  van  morgen  ?" 

.  Ik  berichtte  haar,  dat  hij  zijn  compliment  liet  doen  en  heel  goed 
vorderde. 
»Wat  vindt  gij  van  hem }"  zeide  mijne  tante. 

Ik  had  gaame  deze  vraag  willen  ontwijken,  door  te  antwoorden,  dat 
ik  hem  een  heel  aardig  heer  vond;  maar  mijne  tante  liet  zich  zoo  niet 


1 68  DAVID  COPPERFIELD. 


afschepen,  want  zij  legde  haar  werk  in  haar  schoot,  en  zeide,  hare  han- 
den  daarover  vouwende : 

>Kom  aan!  Uwe  zuster  Betsey  Trotwood  zou  mij  terstond  gezegd 
hebben  wat  zij  van  iemand  vond.  Doe  zooals  uw  zusje  zou  gedaan  heb- 
ben,  zooveel  gij  kunt,  ep  spreek  op.  —  >Is  hij  —  is  mijnheer  Dick  —  ik 
vraag  het  maar  omdat  ik  het  niet  weet,  tante  —  is  hij  niet  een  beetje  van 
zijn  verstand  ?"  Ik  stotterde,  want  ik  gevoelde,  dat  ik  mij  op  een  gevaar- 
lijken  grond  waagde.—  iGeen  zier^^antwoordde  mijne  tante. — tZool" 
merkte  ik  flauwtjes  aan.  —  >  Als  er  lets  in  de  wereld  is,"  zeide  mijne  tante 
zeer  stellig  en  met  grooten  nadnik,  >  dat  mijnheer  Dick  niet  is,  is  het  dat." 

Ik  wist  niets  beters  te  zeggen  dan  nog  een  schroomvallig :  t  O,  zoo  I" — 
•  Men  heeft  hem  voor  gek  willen  verklaren,"  zeide  mijne  tante.  iHet  is 
met  zelfzuchtige  blijdschap,  dat  ik  dat  zeg,  want  anders  zou  ik  nu  geene 
tien  jaren  het  voorrecht  van  zijn  gezelschap  en  zijn  raad  hebben  gehad  — 
of  nog  langer ;  eigenlijk  sedert  uw  zusje,  Betsey  Trotwood,  mij  zoo  te 
leur  stelde."  —  >Zoo  lang  ?"  zeide  ik.  —  lEn  aardige  lieden  waren  het, 
die  de  stoutheid  hadden  om  hem  voor  gek  te  verklaren,"  vervolgde 
mijne  tante  >  Mijnheer  Dick  is  eenigszins  aan  mij  geparenteerd  —  hoe, 
komt  er  niet  op  aan ;  daarvan  behoef  ik  nu  niet  te  spreken.  Als  ik  er  niet 
geweest  was,  zou  zijn  eigen  broeder  hem  voor  geheel  zijn  leven  opgeslo- 
ten  hebben.  Dat  is  alles." 

Ik  vrees,  dat  het  eenigszins  huichelachtig  was,  maar  daar  ik  zag,  dat 
mijne  tante  zich  de  zaak  zeer  emstig  aantrok,  poogde  ik  te  kijken  alsof 
ik  dit  ook  deed. 

tEen  trotsche  gek!"  zeide  mijne  tante.  •Omdatzijn  broeder  een  beetje 
zonderling  was  —  schoon  hij  niet  half  zoo  zonderling  is  als  vele  andere 
menschen  zijn  —  had  hij  niet  gaame,  dat  hij  bij  hem  aan  huis  gezien 
werd,  en  zond  hem  naar  een  verbeterhuis ;  hoewel  hij  nog  al  bijzonder 
onder  zijne  zorg  was  gesteld  door  hun  overleden  vaderj  die  dacht,  dat  hij 
daartoe  de  naaste  was.  En  een  verstandig  man  moet  h  ij  geweest  zijn  om 
zoo  iets  te  denken.  Zeker  zelf  gek !" 

Daar  mijne  tante  keek  alsof  zij  zich  daarvan  stellig  overtuigd  hield, 
poogde  ik  wederom  dit  ook  te  doen. 

» Dus  kwam  ik  er  tusschen,"  zeide  mijne  tante,  *  en  deed  hem  een  voor- 
steL  Jk  zeide :  uw  broeder  is  wel  bij  zijn  verstand  —  veel  beter  bij  zijn 
verstand  dan  gij  zijt,  of  ooit  zult  wezen,  het  is  te  hopen.  Laat  hem  zijn  in- 
komentje  uitbetalen  en  bij  mij  komen  wonen.  I  k  ben  niet  bang  voor  hem ; 
ik  ben  niettrotsch;ikml  wel  voor  hem  zorgen,  en  zal  hem  niet  mis- 
handelen,  zooals  sommige  menschen  (behalve  in  dat  gesticht)  gedaan 
hebben.  Na  veel  haspelens,"  vervolgde  mijne  tante,  tkreeg  ik  hem  hier : 
en  sedert  is  hij  altijd  bij  mij  gebleven.  Hij  is  de  vriendelijkste  en  schikke- 
lijkste  man,  die  er  leeft,  en  wat  raadgeven  betreft !  —  Maar  niemand 
weet  wat  er  in  dien  man  steekt,  behalve  ik." 

Mijne  tante  streek  hare  japon  glad  en  schudde  haar  hoofd,  alsof  zij  de 
geheele  wereld  wilde  uitdagen. 

tHij  had  eene  zuster,  van  wie  hij  bijzonder  veel  hield,"  zeide  mijne 
tante,  >een  goed  schepsel  en  die  zeer  zachtvoor  hem  was.  Maar  zij  deed 


DE   MEMORie  VAN  HUNHKKR   DICK.  169 

wat  alle  vrouwen  doen  —  lij  nam  een  man.  En  hij  deed  wat  alle  mannen 
■doai  —  hij  maakte  haar  ongelukkig.  Dit  maakte  lulk  een  indruk  op  het 
gemoedTanmijuheerDiclc  (dat  is  toch  geen  bewijs  van  kraokzinnigheid, 
lou  ik  hopen)  dat  hij,  met  zijne  vrees  voor  lijn  broeder  en  het  verdriet 
■over  lijne  hardheid  er  bij,  er  eene  koortsziekte  van  kreeg.  Dat  was  voor- 
^t  hi]  bier  kwam ;  maar  de  herinnering  er  van  drukt  hem  nog  altijd. 
Hteft  hij  n  iets  van  koning  Karel  den  Eerstengeiecd,  kind?" — >Ja, 
^te."  —  »Ha!"  zeide  mijne  taote,  haar  neus  wrijvende,  alsof  zij  eeoigs- 
nni  irrevelig  werd. » Dat  is  zijne  zinnebeeldige  manieromhet  uit  te  druk- 
ken,  Hij  schrijft  zijne  ziekte  aan  schrik  en  bekommering  toe,  gelijk  na- 
tuurlijk  is ;  en  dat  is  het  bee  Id,  of  de  gelijkenis  of  zooals  men  het  noemen 
vil,  die  hij  verkiest  te  ^bruiken.  En  waarnm  zou  hij  niet,  ab  hij  dat 
,|oedvindt?"  —  iZekerhjk,  tante!"  zeideik.  —  »Hetiseeneongewonc 
fMnier  van  spreken,  heel  anders  dan  in  wereldsche  zaken  gebniikelijk 
iSi"  zeide  mijne  tante.  *Dat  weet  ik  wet ;  en  dat  is  ook  de  reden  waarom 
4  er  op  sta,  dat  er  geen  woord  van  in  zijne  Memorie  zal  komen."  ^  i  Is 
Itt  eene  memorie  van  zijn  eigen  leven,  die  hij  schrijft,  tante  ?"  —  »Ja, 
kind,"  antwoordde  mijne  tante,  wederom  haar  neus  wrijvende.  >Hij 
schrijft  eene  memorie  voor  den  lord  kanselier  of  ik  weet  niet  wat  voor  een 
kird  —  een  van  die  lieden,  in  alle  gevallen,  die  er  voor  betaald  wordun 
om  mcmorien  aan  te  nemen  —  over  zijne  zaken.  Ik  geloof,  dat  hij  ze  eerst- 
<iug3  tal  inzenden.  Hij  is  nog  niet  in  staat  geweest  om  ze  op  te  stelkn, 
tooder  er  die  manier  van  uitdnikking  in  te  brengen ;  maar  dat  heeft  nieCs 
te  beduiden ;  het  houdt  hem  toch  bezi^." 

Ik  vemam  naderhand  ook,  dat  mijnheer  Dick  reeds  tienjarenlang 
tijn  best  had  gedaan  om  koning  Karel  den  Eersten  uit  de  Memorie  te 
wiuden;  maar  deze  was  er  toch  gedurig  in  gekomen  en  was  er  ook  nu 
wederin. 

>Ikzeg  nog  eens,"hervatte  mijne  tante,  >  niemand  weet  wat  er  indien 
Dtan  steekt,  behalve  ik:  en  hij  is  de  vriendelijkste  en  schikkelijkste 
■Mtucb,  die  er  leeft.  Als  hi]  somtijds  lust  heefl  om  een  vlieger  op  te  laten, 
ftt  maakt  dat  uit?  Franklin  placht  wel  een  vlieger  op  te  laten.  Hi]  was 
*^  Kwaker,  of  iets  van  dien  aard,  als  ik  mij  niet  vergis.  En  een  Kwaker, 
<^e  eea  vlieger  oplaat,  is  veel  belachelijker  dan  iemand  anders. 

Indian  ik  had  kunnen  denken,  dat  mijne  tante  mij  in  het  bijzondcr 
deze  omstandigebeden  vertelde  en  mij  daardoor  een  bewijs  van  haar 
vmrouwen  wilde  geven,  zou  ik  dit  eene  groote  onderscheiding  hebben 
8**cht,  en  zulk  een  blijk  van  hare  goede  raeening  als  een  gunstig  voor- 
^Kken  hebben  beschouwd,  Maar  ik  kon  niet  wel  nalaten  op  te  merken, 
'utcij  er  vooraamelijk  van  sprak  omdat  haar  gemoed  er  vol  van  was,  en 
JiJ  daarbij  zeer  weimg  aan  mij  dacht,  hoewel  zij,  daar  zij  niemand  anders 
"d,  bet  woord  tot  mij  richtte. 

Te  gelijk  moet  ik  zeggen,  dat  de  edelmoedigheid,  waarmede  zij  voor 
*"  armen,  onnoozelen  mijnheer  Dick  partij  had  getrokken,  mijne  jeug- 
*ge  borst  niet  alleen  met  eene  baatzuchtige  hoop  voor  mij  zelven 
^wvnlde,  maar  mij  ook  een  warm,  onbaatzuchtig  gevoel  voor  haar 
^hoezem^.  Ik  geloof  dat  ik  begon  te  begrijpen,  dat  mijne  tante,  ia 


170  DAVID  COPPKRFIELD. 

weerwil  harer  talrijke  zonderlingheden  en  grillen,  iets  had,  dat  eerbied 
en  vertrouwen  verdiende. 

Hoewel  zi;  dien  dag  even  scherp  en  diiftig  was  als  den  vorigen,  en 
even  dikwijls  uitvloog  om  ezels  weg  te  jagen,  en  zich  schrikkelijk  veront- 
waardigde  toen  een  jonkman,  die  voorbijkwam,  Janet  door  het  venster 
een  lonkje  toewierp  (hetgeen  een  der  zwaarste  vergrijpen  was,  die  tegea 
de  waardigheid  mijner  tante  gepleegd  konden  worden),  sctieen  zij  mi), 
toch  meer  achting,  zoo  al  niet  minder  vrees,  in  te  boezemen. 

De  angst  dien  ik  uitstond  in  den  tusschentijd,  die  er  noodwendig  ver- 
loopen  moest  eer  mijne  tante  een  antwoord  op  haar  brief  aanmijnheer 
Murdstone  kon  ontvangen,  was  bijna  onuitstaanbaar;  maarikpoogde 
dien  toch  te  smoren  en  mij  in  stille  bij  vaijnt  tante  en  mijnheer  Dick  zoo 
aangenaam  te  makeo  als  ik  kon.  Deze  laatste  en  ik  zouden  uitgegaan  zijn 
om  den  grooten  vlieger  op  te  laten;  maar  ik  had  nog  geene  andere  klee- 
ren  dan  net  alles  behalve  sierlijke  gewaad,  waarin  ik  op  den  eersten  dag 
was  tiitgedost,  en  dat  mij  in  huis  hield,  behalve  vooreenuurnahetvallen 
van  den  donker,  wanneer  mijne  tante,  voor  mijne  gczondheid,  eer  ik 
naar  bed  ging,  buiten  langs  de  rotsen  met  mij  op  en  neer  wandelde.. 
Eindelijk  kwam  er  een  antwoord  van  mijnheer  Murdstone,  en  mijne  tante 
onderrichtte  mij,  tot  mijne  onbeschrijfelijke  ontsteltenis,  dat  hij  des  an- 
deren  daags  zelf  met  haar  zou  komen  spreken.  Den  volgenden  dag  zat 
ik,  nog  in  mijne  wonderlijke  kleeding  ingepakt,  verhit  en  bedwelmd 
door  den  stiijd  van  bezwijkende  hoop  en  opkomende  vrees  in  mijn  bin- 
nenste,  de  uren  te  tellen,  en  verwachtte  telkens  te  zullen  schrikken  van 
dat  barsche  gezicht,  welks  niet-verschijning  mij  reeds  telkens  deed 
schrikken. 

Mijne  tante  was  nog  heerschzuchtiger  en  stroever  dan  gewoonlijk, 
maar  ik  bespeurde  geen  ander  blljk,  dat  zij  zich  tot  de  ontvangst  van  het 
voor  mij  zoo  geduchte  bezoek  ^ereedmaakte,  Zij  zat  bij  het  venster  te 
werken,  ik  zat  bij  haar,  lerwijl  mijne  gedachte  met  alle  mogelijke  en  on- 
mogelijke  gevolgen  der  komst  van  mijnheer  Muidstonespeeldenj  zoo 
duurde  het  tot  laat  in  den  namiddag.  0ns  middagmaal  was  onbepaald 
uitgesteld;  maar  het  werd  zoo  laat,  dat  mijne  tante  reeds  last  had  gege- 
ven  om  de  tafel  maar  te  dekken,  toen  zij  eensklaps  een  alarm  van  ezels 
aanhief,  en  ik,  tcrt  mijne  verbazing  en  ontsteltenis,  juffrouw  Murdstone 
op  een  zijzadel  zeer  bedaard  over  het  geheiligde  gras-.eld  zag  rijden^ 
voor  het  huis  stilhouden  en  rondkijken. 

iMaak  dat  gij  wegkomt!"  riep  mijne  tante,  voor  het  venster  haar 
hoofd  schuddende  en  met  hare  vuist  dreigende.  »Gij  hebthiernietste 
maken.  Hoc  durfc  gij  zoo  hier  komen  i  Maak  dat  gij  wegkomt,  gij  onbe- 
schaamde  prij !" 

Mijne  tante  maakte  zich  zoo  boos  over  de  koelbloedigheid,  waarmede 
juffrouw  Murdstone  rondkeek,  dat  ik  werkelijk  geloof,  dat  zij  daardoor 
buiten  staat  was  om  volgens  gewoonte  nit  te  schieten.  Ik  nam  de  gelegen- 
heid  waar  om  haar  te  onderrichten  wie  het  was,  en  dat  de  heer,  die  nu 
naar  de  schuldige  toekwam  (want  de  weg  naar  omhoog  was  zeer  ateil,  en 
bij  was  daardoor  achtergebleven),  mijnheer  Murdstone  lelf  was. 


DE   HURDSTONE  5  KQMEN  B1J  MIJNE  1 


171 


>Hn  kao  mij  niet  schelen  wie  het  is !"  riep  mijne  tante,  nog  haar  hoofd 
■chiiddende  en  voor  het  vepster  gebaren' makende,  die  alles  behalve 
gebaren  van  welkomst  waren.  »Ik  wil  hier  geen  overlast  hebben,  Ik  wil 
het  niet  velen.  Ga  er  naar  toe !  Janet,  keer  hem  om  en  jaag  bem  weg !" 
en  it  aanschouwde,  achter  mijne  tante  verscholen,  een  tooneel  van  op- 
schuddbg  en  verwamng,  een  soort  van  haastig  bataille-stukje.  De  ezel 
itODd  met  de  vier  pooten  wijd  uitgestrekt  op  den  grond  geplant,  naar 
alle  kanten  tegenstand  biedende,  tenvijl  }anet  haar  best  deed  om  hem 
bij  deo  teuge!  om  te  trekken,  mijnheer  Murdstone  hem  wilde  voortdrij- 
ven,  ju&ouw  Murdstone  met  hare  parasol  naar  Janet  sloeg,  en  eenigo 
jongens,  die  naar  het  gevecht  waren  komen  kijken,  een  groot  gejuich  aan- 
hieven.  Doch  mijne  tante,  welke  onder  die  jongens  eensklaps  den  jongen 
boosvncht  onldekte,  die  bij  den  ezel  behoorde,  en  schoon  nog  maar  even 
boven  de  tien  jaren,  een  barer  hardnekkigste  vijanden  was,  ijlde  naar 
het  slagveld,  schoot  op  hem  toe,  nam  hem  krijgsgevangen,  sleepte  hem 
met  lijn  buis  over  zijn  hoofd,  terwijl  zijne  hielen  kuilen  in  den  grond 
Stampten,  den  tuin  binnen,  en  hield  hem  daar  vast,  terwijl  zij  Janet  toe- 
riep  om  de  constables  en  het  gerecht  te  roepen,  ten  einde  hem  op 
Stainden  voet  te  doen  vcroordeelen  en  straffen.  Deze  staat  van  zaken 
duarde  echter  niet  lang;  want  de  kleine  deugniet,  die  in  een  aantal  von- 
den  en  kunstjes  bedreven  was,  waarvan  mijne  tante  geen  begrip  had, 
Sep  weldra  met  een  vreugdekreet  weg,  waarbij  hij  eenige  diepe  sporen 
van  lijne  bespijkerde  schoenen  in  de  bloembedden  ndiet,  en  voerde 
rijn  ezel  in  zegepraal  mede. 

Juflrouw  Murdstone  was  in  het  laatste  tijdperk  van  den  strijd  afge- 
st^n,  en  stond  nti  met  haar  breeder  onder  aan  de  stoep  te  wachten,  tot 
mijne  tante  tijd  zou  hebben  om  hen  te  ontvangen.  Mijne  tante,  eenigszina 
gekreukeld  door  het  gevecht,  slapte  hen  deftig  voorbij  en  ging  het  huis 
binnen,  zonder  dc  minste  nodtie  vanhunne  tegenwoordigheidtenemen, 
totdat  zij  door  Janet  werden  aangediend. 

>Zal  ik  hcengaan,  tante?"  vroeg ik  bevende.  —  »Neen,jongeheer," 
antwoordde  mijne  tante.  iZekerlijk  niet!"  Daarmede  dtiwde  zij  mij  in 
een  hoek  achter  haar  en  zette  een  stoel  vMi  mij,  alsof  ik  achter  de  tra- 
lien  ecnergevangenis  of  voor  de  balie  eener  rechtbank  stond,  Zoobleef 
ik  staan  zoolang  het  geval  duurde,  en  zoo  zag  ik  nil  mijnheer  Murdstone 
en  zijne  zuster  de  kamer  binnenkomen. 

>0!"  zeide  mijne  tante.  >  Ik  wist  eerst  niet  wie  ik  het  pleizier  had  van 
te  wiUen  wegjagen.  Maar  ikgeefniemand  verlof  over  datgras  terijden. 
Daarin  maak  ik  geene  uitzonderin^en.  Dat  wil  ik  van  nieroand  heb- 
ben." —  »Uw  reglement  is  wel  een igszins  lastig  voor  vreemdelingen," 
zeide  jufirouw  Murdstone.  —  »Ei !"  zeide  mijne  tante. 

Mijnheer  Murdstone  scheeneenigsziosbeduchl  voor eenevernieuwing 
der  vijandelijkheden  en  viel  er  nu  op  in : 

»Juffrouw  TrotwoodI"  —  »0,  neem  mij  niet  kwalijk,"  zeide  mijne 
tante  met  een  scherpen  blik.  »Gijzijtimmers  die  mijnheer  Murdstone, 
die  getrouwd  geweest  is  met  de  weduwe  van  mijn  neef  David  Copperfield, 
van  Kraaienhof  bijBlundcrstone?  —  schoon  ik  niet  begrijp  waarom 


172  DAVID   COPPERFIELD. 


het  Kraaienhof  moest  heeten."  —  »Die  ben  ik,"  antwoordde  mijnheer 
Murdstone.  >Gij  zult  mij  wel  verschdonen,  mijnheer,"  hervattc  mijne 
tante,  »als  ik  zeg^  dat  het  naar  mijne  gedachten  veel  beter  en  gelukkiger 
zou  geweest  zijn  als  gij  dat  arme  kind  maar  hadt  laten  zitten." — >  Ik  ben 
het  in  zooverre  eens  met  hetgeen  juffrouw  Trotwood  daar  heeft  aange- 
merkt,"  zeide  juflfrouw  Murdstone  nu,  haar  hoofd  in  den  nek  zettende, 
»dat  ik  insgelijks  geloof,  dat  onze  betreurde  Clara^  in  alle  opzichten  van 
wezenlijk  belang,  niet  meer  dan  een  kind  was/'  —  t  Het  is  een  troost 
voor  u  en  mij,  juffrouw,"  liet  mijne  tante  hierop  volgen,  >dieinjaren 
beginnen  te  vorderen,  en  waarschijnlijk  wel  niet  door  onze  schoon- 
heid  tot  een  ongeluk  zullen  komen,  dat  niemand  zoo  iets  van  ons  kan 
zeggen."  —  »Zonder  twijlel,"  antwoordde  juffrouw  Murdstone,  hoe- 
wel,  naar  ik  dacht,  hare  toestemming  niet  zeer  bereidvaardig  of  vriende- 
lijk  klonk.  ȣn  zekerlijk  zou  het,  gelijk  gij  zegt,  misschien  beter  en  ge- 
lukkiger voor  mijn  broeder  zijn  geweest,  als  hij  nooit  zulk  een  huwelijk 
had  aange^aan.  Ik  ben  altijd  van  dat  gevoelen  geweest.''  —  9  Daaraan 
twijfel  ik  met,"  zeide  mijne  tante.  >  Janet,"  te  gelijk  schelde  zij,  t  mijn 
compliment  aan  mijnheer  Dick,  en  verzoek  hem  om  beneden  te  komen." 

Totdat  hij  kwam  bleef  mijne  tante  stokstijf  zitten  en  keek,  met  een 
donker  gezicht,  starend  naar  den  muur.  Toen  hij  kwam  presenteerde  zij 
hem  met  alle  defHgheid. 

>  Mijnheer  Dick.  Een  oud  en  vertrouwd  vriend.  Op  wiens  oordeel,*' 
zeide  mijne  tante  met  nadruk,  als  eenewaarschuwing  voor  mijnheer  Dick, 
die  op  zijn  voorvinger  beet  en  een  eenigszins  mal  gezicht  zette,  »ik  mij 
verlaat." 

Mijnheer  Dick  nam  op  dezen  wenk  zijn  vinger  uit  zijn  mond,  en  bleef 
met  een  gezicht  vol  ernst  en  oplettendheid  tusschen  de  proep  staan.  Mijne 
tante  boog  met  haar  hoofd  naar  mijnheer  Murdstone,  die  toen  vervolgde : 

1  Juffrouw  Trotwood,  op  het  ontvangen  van  uw  brief  meeude  ik,  dat 
ik  mij  zelven  best  recht  zou  laten  wedervaren,  en  u  misschien  de  meeste 
achting  zou  bewijzen...."  tWel  bedankt,"  zeide  mijne  tante, hem 
nog  scherp  aanziende ;  » om  mij  behoeft  gij  niet  te  denken."  —  t  Om 
dien,"  vervolgde  mijnheer  Murdstone,  >hoe  ongelegen  mij  de  reis  00k 
mocht  komen,  liever  in  persoon  dan  schriftelijk  te  beantwoorden.  Deze 
ongelukkige  knaap,  die  van  zijne  vrienden  en  zijne  werkzaamkeden  is 
weggeloopen  — " —  tEn  die  er  zoo  gruwelijk  en  schandelijk  uitziet," 
viel  zijne  zuster  er  op  in,  de  algemeene  aandacht  op  mijn  onbeschrijfelijk 
costuum  vestigende.  —  >  Jane  Murdstone,"  zeide  haar  broeder, » wees 
zoo  goed  om  mij  niet  in  de  rede  te  vallen.  Deze  ongelukkige  knaap,  juf- 
frouw Trotwood,  is  de  oorzaak  van  veel  huiselijk  verdriet  en  zorg  ge- 
weest, zoowel  bij  het  leven  mijner  dierbare  overledene  vrouw,  als  in  later 
tijd,  Hij  heeft  eene  wrevelige  en  weerbarstige  inborst,  een  kwaadaardig 
humeur  en  een  onaangenaam,  onhandelbaar  karakter.  Mijne  zuster  en  ik 
zelf  hebben  beiden  ons  best  gedaan  om  zijne  gebreken  te  verbeteren, 
maar  zonder  vrucht.  En  ik  heb  begrepen — wij  hebben  beiden  begrepen, 
mag  ik  wel  zeggen,  daar  mijne  zuster  ten  voile  in  mijn  vertrouwen  deelt — 
dat  het  billijk  was  u  uit  onzen  eigen  mond  deze  emstige  en  onpartijdige 


Zir  SCHETSEN  MIJN  KARAKTER.  1 73 

TnKkenng  tc  lalen  hooren."  —  iHetkanbijnanietnoodigwezen,  dat 
i  lets  bevcstig  dat  mijn  breeder  heeft  gezegd,"  voegde  juffrouw  Murd- 
Stone  r  bij  ^  >  maar  ik  verzoek  te  mogen  aanmerken,  dat,  van  alle  jongeng 
op  de  wereld,  hij  de  ergste  joogen  is."  —  »Sterk !"  zeide  mijne  tantc 
komf,  —  »Maar  volstrekt  met  te  sterk  voor  de  omstandigheden,"  aot- 
»oordde  juffrouw  Murdstone.  —  » Zoo!" zeide  mijoetante.  » Wei, mijn- 
heerf"  —  >Ik  heb  mijn  bijzonder  gevoelen,"  hervatte  mijnheer  Murd- 
stone,  wiens  gezicht  hoe  langer  hoe  meer  betrok,  naarmate  hij  en  mijne 
tanle  elkander  langer  gadesloegen,  hetgeen  zij  zeer  oplettend  deden, 
jover  de  beste  manier  om  hem  groot  te  brengen.  Dit  gevoelen  is  gegrond, 
ledeeltelijk  op  mijne  kennis  van  zijn  karakter  en  aanleg,  en  gedeeltelijk 
op  mijne  kennis  van  mijne  eigene  middelen  en  vermogens.  Ik  heb  dat 
gevoelen  voof  ciij  lelven  tc  veranCwoorden ;  ik  zal  daarnaar  handelen 
en  wil  er  verder  niets  van  zeggen.  Het  is  genoeg,  dat  ik  deien  kraap 
onder  het  oog  van  een  mijner  eigene  vrienden  in  een  fatsoenlijk  beroep 
pluts;  dat  dit  hem  niet  bevalt;  dat  hij  ei  van  afloopt,  als  een  gemeene 
Tagsbond  het  land  doorzwerft,  en  in  een  voddenpak  hier  bij  u,  juffrouw 
Ttotwood,  hulp  komt  zoeken,  Ik  wensch  u  rondborstig  dejuistegevol- 
gen  voor  te  houden  —  zoover  die  mij  bekend  kimnen  zijn  —  die  het 
fiebben  moet  als  gij  de  partij  voor  hem  opneemt."  — iMaar  eersteens 
Kts  over  dat  fatsoenlijk  beroep,"  zeide  mijne  tante.  i  Als  hij  uw  eigen 
zoon  was  geweest,  zoudt  ge  er  hera  toch  eveneens  in  geplaatst  hebben, 
zou  ik  denken  ?"  —  Als  hij  mijn  broeclers  eigen  zoon  was  geweest,"  ant- 
woordde  juffrouw  Murdstone,  er  op  invallende, » vertrouw  ik,  dat  hij  een 
geheel  ander  karakter  zou  hebben  gehad."  —  tOf  als  dat  arme  kind, 
njne  moeder,  nog  geleefd  had,  zou  hij  zeker  ook  naar  dat  fatsoenlijke 
•wroep  zijn  gezonden,  niet  waar?"  zeide  mijne  tante.  —  »Ik  geloof," 
wilwoorddc  mijnheer  Murdstone  met  eene  hoofdbuiging,  >dat  Clara 
nooit  lets  zou  hebben  tegengesproken,  waarover  ik  zelf  en  mijne  zuster 
Jare  Murdstone  het  eens  waren,  dat  het  zoo  best  zou  zijn." 

Juflrouw  Murdstone  bevestigde  dil  met  een  hoorbaar  gemompel. 

<Hm !"  zeide  mijne  tante,  ■  Ongelukkig  kind !" 

Mijnheer  Dick,  die  al  dien  tijd  met  zijn  geld  had  geramroeld,  deed  dit 
"u  100  hard,  dat  mijne  tante  het  noodig  achtte  hem  met  een  bJik  te 
^Mrschuwcn,  eer  zij  zeide : 

•Het  jaargeld  van  dat  arme  kind  is  met  haar  gestorven  ?"  —  » Met 
''^sr  gestorven,"  antwoordde  mijnheer  Murdstone.  —  »En  dat  eigen- 
doTninetje  ~  het  huis  en  tuin  —  dal  Kraaienhof  zonder  kraaien  —  was 
"i^"  op  haar  zoon  overgemaakt  ?"  —  » Het  was  haar  door  haar  eersten 
"m  zonder  eenige  condities  nagelaten,"  bc|;on  mijnheer  Murdstone, 
toen  mijne  tanie  hem  vol  drift  en  ongeduld  m  de  rede  viel.  — » Gocde 
kernel,  man,  dat  behoeft  gij  niet  eens  te  zeggen.  David  Coppcrfield  was 
^  dc  man  niet  naar  om  aan  condities  of  iets  van  dien  aard  te  denken,  al 
"onden  zij  hem  vlak  voor  de  oogen  !  Naluurlijk  werd  het  haar  zonder 
^ondities  nagelaten.  Maar  toen  zij  hertrouwde  —  toen  zij,  kortom  en  om 
duidelijk  te  spreken,  dien  allerjammerlijksten  stap  deed  om  met  u  te 
'^"veii,"  zeide  mijne  tante,  >heeft  toen  niemand  een  woord  voor  diea 


174  DAVID  COPFERFIBLD. 

Jongen  gesproken  ?"  —  »Mijneovcrledene  vrouwhaxlhaartweedeaecht- 
)  genoot  lief,  mejuffrouw,"  antwoordde  mijnheer  Murdstoae,  »en  ver- 
troilwde  hem onvoorwaardelijk."  —  »Uwe overledene  vrouw, mijnhecr," 
ceide  mijne  tante  hierop  en  schudde  dreigend  haar  hoofd,  *was  een  on- 
gelukkig,  onnoozel  kind,  dat  niets  van  de  wereld  wist.  D  a  t  was  zij.  En 
wat  hebt  gij  nu  verder  le  zeggen  f"  —  »  AUeen  dit,  juffrouw  Trotwood," 
antwoordde  hij.  »Ik  ben  hier  om  David  terugtehalen  —  hemionder 
eenige  voorwaarden  lerug  te  nemen,  over  hem  te  beschikken  gelijk  ik 
voor  voegzaam  houd,  en  hem  te  behandelen  gelijk  ik  rechtmatig  acht. 
Ik  ben  met  hier  gekomen  om  iemand  eenige  belofte  of  vcrzekering  te 
geven.  Gij  kunt  er  misschien  aan  gedachthebbenjuffrotiw  Trotwood, 
om  voor  ziJD  wegloopen  en  zijne  klachten  bij  u  partij  te  trekken.  Vw 
toon,  die  ik  zeggen  moet,  dat  niet  schijnt  te  strekken  om  mij  te  willen 
bevredigen,  doet  mij  dit  voor  mogelijk  houden.  Nu  moet  ik  u  waarscha- 
wen  dat  gij,  als  gij  u  hem  eensaantrekt,  hem  u  voor  altijdaantrekt.Als  gij 
nu  tusschen  ons  beiden  komt,  juffrouw  Trotwood,  moet  gij  altijd  tusschen 
ons  blijven,  Ik  kan  niet  beuzelen  of  met  mij  laten  beuzelen.  Ik  ben  no 
hier,  voor  de  eerste  en  de  laatste  maal,  om  hem  weg  te  halen.  Is  hij  ge- 
reed  om  raede  te  gaan  ?  Zoo  niet  —  en  als  gij  mij  zegt  van  neen ;  om 
weike  reden  ocik ;  dat  is  mij  onverschillig  —  dan  is  mijne  deur  voortaan 
voor  hem  gesloten,en  de  uwc,  gelijk  ik  daaruit  moet  opraaken,  voor 
hem  open." 

Met  de  grootste  aandacht  had  mijne  tante  stijf  rechtop,metdehanden 
over  ^^ne  knie  gevouwen,  en  den  spreker  met  barschen  emst  aanstai- 
rende,  naar  deze  aanspraak  zitten  luisteren.  Toen  hij  gedaan  had,  ver- 
draaide  lij  hare  oogen  zooveel,  dat  zij  juffrouw  Murdstone  kon  aanzien, 
zonder  lich  aoders  eenigszins  te  bewegen,  en  zeide : 

»Wel,  juffrouw,"  hebt  gij  nog  iets  aan  te  merkenf"  —  tlndcrdaad, 
juffrouw  Trotwood,"  antwoordde  juffrouw  Murdstone,  >al  wat  ik  zou 
kunnen  zeggen  heeft  mijn  broeder  zoo  wel  gezegd,  en  alles  wat  ik  weet 
dat  het  geval  is,  heeft  hij  zoo  duidelijk  uiteengezet,  dat  ik  cr  niets  heb  bij 
te  voegen  behalve  mijn  dank  voor  uwe  beleefdheid  —  voor  uwe  buiten- 
gemeen  groote  beleefdheid,"  zeide  juffrouw  Murdstone,  met  eene  ironie, 
die  mijne  tante  even  weinig  trof,  als  zij  het  kanon  kon  ontroeren  waarbij 
ik  te  Chatham  had  geslapen.  —  >£n  wat  zegt  de  jongen  zelf?"  zeide 
mijne  tante.  iZijt  gij  klaar  om  mee  te  gaan,  David  ?" 

Ik  antwoordde  van  neen  en  bad  haar  om  mij  niet  te  laten  gaan.  Ik 
teide,  dat  mijnheer  Murdstone  en  zijne  zuster  nooit  van  mij  hadden  ge- 
houden  en  nooit  goed  voor  mij  waren  geweest.  Dat  zij  mijne  mama,  die 
mij  altijd  zeer  liefgehad  had,  tegen  mij  opgestookt  hadden,  en  dat  ik  dtt 
wel  wist  en  Peggotty  het  ook  wel  wist.  Ik  zeide,  dat  ik  ongelukkiger  ge- 
weest was  dan  ik  dacht  dat  iemand  zou  ktmnen  gelooven,  die  atleen 
maar  wist  hoe  jong  ik  nog  was.  En  ik  bad  en  smeekte  mijne  tante  —  het 
is  mij  ontgaan  in  welke  bewoordingen,  maar  ik  weet  wel,  dat  ik  er  self 
diep  ontroerd  van  was  —  dat  zij  mij  om  mijn  vaders  wil  zou  helpen  en 
beschermen. 

>  Mijnheer  Dick,"  zeide  mijne  tante,  >  wat  zal  ik  met  dit  kind  doen  i" 


Z!J   WORDEN  WEGGEZOHDEN.  I75 

MijohecT  Dick  bcdacht  zich,  aarzelde,  beldcTde  op  en  antwoordde : 
■Hem  dadelijk  demaat  Inten  nemen  vooreenpakkleereti."  —  vMijn- 
hKt  Dick,"  zeide  mijne  tante  zegevierend,  »gecf  mij  uwe  hand,  want  uw 
geiond  verstaud  is  onwaardeerbaar." 

NadaC  zij  hem  zeer  hartehjk  de  hand  had  geschud,  trok  zij  mij  naat 
rich  tew,  en  zeide  tot  mijnheer  Murdstone : 

>Gi}  kunt  ^aan  zoodra  gij  maar  wilt;  ik  zal  het  er  met  den  jongen  op 
wagcD.  Als  hij  alles  is  wat  gij  zegt,  kan  ik  ten  minstc  eveneens  met  hem 
doen  als  gij  gedaan  hebt.  Maar  ik  geloof  er  geen  woord  van,"  —  »Juf- 
"frouw  Trotwood,"  zeide  mijnheer  MurdstoDe,zijneschoudersophalende 
terwijl hij  opstond,  »alsgij  een  man  waart..."  —  »Ba!  praatjesen  mallig- 
lirid,"  leide  mijne  tante,  *  Zeg  maar  niets !" — » Hoe  ongemeen  beleefd!" 
riep  jufirouw  Murdstone  uit,  terwijl  zij  opstond.  »  Het  is  waarlijk  ora  er 
tatt  vcrlegen  te  wotden."  —  *  Denkt  gij  dat  ik  niet  weet,"  hervatte  mijne 
tante,  die  zich  voor  de  zuster  doof  hield  en  het  woord  tot  den  broeder 
bleef  richten,  tegen  wien  zij  met  onuitsprekelijken  nadnik  haar  hoofd 
schudde,  >welk  een  leven  gij  dat  arme,  ongelukkige,  bedrogen  meisje 
bij  u  hebt  gegeven  f  Denkt  gij  dat  ik  met  weet,  welk  een  heillooze  dag 
het  voor  dat  zachte  schepseltje  was,  toen  gij  haar  voor  het  eerst  in  den 
'Cg  kwaamt,  met  een  kniiperig  lachje  en  groot  opgezette  oogen,  daar 
durf  ik  op  zweren,  alsof  ge  niet  in  staat  waart  om  boe !  tegen  eene  gans 
te  Mggen,"  —  ilk  hebnooitiets  zoo  elegants  gehoord!"  zeide  juffrouw 
Murdstone.  —  iDenkt  gij,  dat  ik  u  niet  zoo  goed  begrijp  alsof  ik  u  toen 
gezicn  had,"  vervolgde  mijne  tante, »nuik  u  voor  mij  zie  en  aanhoor  ^ 
dat.  ik  zeg  het  u  oprecht,  alles  behalve  een  genoegen  voor  mij  is  ?  Wei  ja 
Kker!  Goede  Hemel,  wie  is  zoo  zacht  en  teer  ab  mijnheer  Murdstone  in 
het  begin !  Het  arme,  onnoozele  wicht  had  nog  nooit  zulk  een  man  ge- 
zien.  Hij  was  geheel  zoetheid  en  lieftalligheid.  Hij  aanbad  haar.  Hij  was 
zoo  ingenomen  met  haar  knaapje  en  had  hem  al  o  zoo  lief!  Hij  zou  een 
tweede  vader  voor  hem  zijn,  en  zij  zouden  alien  te  zamen  in  een  rozen- 
tuin  levcD,  zouden  zij  niet?  Ba!  Maak  dat  gij  mij  uit  de  oogen  komt!" 
zeide  tnijne  tante.  —  »Ik  heb  nooit  in  mijn  leven  zoo  iets  gehoord  als 
dat  mensch!"  riep  jul&ouw  Murdstone  uit.  —  »En  toen  gij  U  van  het 
arme  zottinnelje  verzekerd  hadt,"  zeide  mijne  tante,  —  »Godvergcve 
mij,  dat  ik  haar  zoo  noem,  nu  zij  daar  is  waar  gij  niet  gauw  komen  zult — 
alsof  gij  haar  en  dc  haren  nog  niet  genoeg  kwaad  hadt  gedaan,  moest  gij 
haar  nog  gaan  dresseeren,  niet  waar  ?  haar  africhten  als  een  arm  opge- 
kooid  vogeltje,  en  haar  een  ellendig  leven  laten  versliiten  met  uwe 
deuntjes  tc  leeren  dngcn,"  —  »Dit  is  6f  krankzinnigheid  ifdronken- 
schap,"  zeide  juffrouw  Murdstone,  zich  verbijtende  dat  zij  niet  in  staat 
was  om  mijne  tante  haar  woordenstroom  naar  haar  te  doen  keeren,  >eD 
ik  vermoed,  dat  het  dronkenschap  is." 

Zonder  het  minste  op  deze  stoomis  te  letten,  bleef  juffrouw  Betsey 
zich  tot  mijnheer  Murdstone  richten,  alsof  zijne  zusterer  geheel  niet  ge- 
weest  ware. 

>  Mijnheer  Murdstone,"  zeide  zij,  haar  vinger  tegen  hem  schuddende, 
>gij  zijt  een  tiiao  geweest  voor  dat  onnoozele  kind  en  hebt  hair  het  hart 


176  DAvm  coppkrheld. 

gebroken.  Zij  was  een  liefderijk  schepseltje  —  dat  weet  ik;  dat  wist  ik  al 
jaren  voor  dat  gij  haar  ooit  gtzita  hadt  —  en  van  het  beste  dat  haie 
zwakheid  had,  hebt  giJ  gebruik  gemaakt  om  haar  de  wondeo  toe  tu  bren- 
gen,  waaraan  zij  gestorven  is.  Daar  hebt  gij  de  waarheid,  waarmede  gij 
u  Iroosten  kunt,  zij  mag  u  bevallen  of  niet  En  ik  hoop,  dat  gij  en  uwe 
handlangers  er  nog  dikwijls  om  ziilt  denken."  —  »Vcrgun  raij  tevragen, 
juffrouw  Trotwood,"  vieJ  juffrouw  Murdstone  er  op  in,  •  wie  het  zijn,  die 
gij,  met  eene  woordenkeus  waaraan  ik  niet  gewoon  ben,  de  handlangers 
van  mijn  breeder  gelieft  te  noemen," 

Nog  geheel  doof  voor  deze  stem  en  zonder  zich  de  vraag  eenigsiins 
aan  te  trekken,  vervolgde  juffrouw  Betsey  hare  rede. 

tHet  was  duidelijk  genoeg,  zooabik  U  gezegd  hebjaren  voordatgij 
haar  ooit  gezien  hadt  —  en  warom  gij  haar,  volgens  de  raadsclachdge 
bcschikkingen  der  Voorzienigheid  ooit  hebt  moeten  zien,  is  meer  dan 
htt  menschelijk  verstand  kan  begrijpen  —  het  was  duideUjk  genoeg,  dat 
het  arme  zachtzinnige  dingetje  op  een  ofanderen  tijd  zouhertrouwen;. 
maar  ik  hoopte,  dat  het  met  zoo  erg  zou  afloopen  als  het  gedaan  heeft. 
Dat  was  toen  ter  tijd,  mijnheer  Murdstooe,"  zeide  mijne  tante,  >  toen  zij 
haar  jongetje  daar  ter  wereld  bracht,  het  arme  kind,  waarmede  gij  haar 
naderhand  dikwijls  gematteld  hebt,  wat  nu  eene  onaangename  herinne- 
ring  voor  uis,  en  U  zijn  gezicht  halelijk  maakt.  Ja,  ja,  gij  behoeft  niet  eens  te 
scbrikken  .'zeide  mijne  tante,  •  ik  weel  buitendien  loch  wel  dat  helwaar  is." 

Hi)  had  haar  al  dien  tijd  bij  de  deur  staan  aanstaren,  met  een  glimlach 
op  zijn  gezicht,  hoewel  zijne  zwarte  wenkbrauwen  dicht  waren  samen- 
getrokken.  Ik  merkte  nu  op  dat,  hoewel  die  gUmlach  nog  op  zijn  gezicht 
blecf,  zijne  kleur  in  een  oogenblik  verdwenen  was,  en  hij  scheen  adem 
te  balen  alsof  hij  hard  geloopen  had. 

•  Goedendag,  mijnheer,"  zeide  mijne  tante, » en  vaarweUUookgoe- 
dendag,  juffrouw,"  zeide  mijne  tante,  zich  eensklaps  naar  zijne  zustcr 
keerende.  t  En  laat  ik  u  weder  op  een  ezel  over  m  ij  n  grasveld  zien  rijdenj 
en  zoo  zeker  als  gij  een  hoofd  op  uwe  schouders  hebt,  zal  ik  tiw  hoed  af- 
slaan  en  er  op  trappen !" 

Er  zou  een  schilder  toe  noodig  zijn,  en  wel  geen  gewoon  schilder,  om 
hei  gezicht  mijner  tante  af  te  teekenen  terwijl  zij  dit  hoogst  onverwachte 
slot  barer  rede  uitsprak,  en  het  gezicht  van  juffrouw  Murdstone  onder 
het  aanhooren  daarvan.  Doch  de  toon  barer  rede,  niet  minder  dan  de 
inhoud,  was  zoo  dreigend,  dat  juffrouw  Murdstone  voorzichtig  genoeg 
was  om,  zonder  er  een  woord  tegen  in  te  brengen,  haar  breeder  den  arm 
te  geven.  Zij  staple  met  een  trotsche  houding  de  deur  uit,  terwijl  mijne 
tante  hen  voor  het  venster  bleef  staan  nazien,  gereed,  "hieraan  twijfel 
ik  niet,  om,  indien  de  ezel  zich  weder  vertoonde,  haar  dreigement  ter- 
stond  ten  uiCvoer  te  brengen. 

■  Daar  er  echter  geene  poging  werd  gedaan  om  haar  te  tarten,  ontspande 
haar  gezicht  zich  Ian gzamerhand  en  werd  ten  laatste  zoo  genoeglijk,  dat 
ik  moedkreegom  haar  een  kuste  geven  en  tebedanken,  between  ikzeer 
hartelijk  deed,  met  mijne  armen  om  haar  hals.  Daarop  gaf  ik  mijnheer 
Dick  de  hand,  die  verscheidene  malen  terugkwam  om  dit  nog  eens  te 


MtFNE  TANTE  ZN  MUMHBRR   DICK   ZIJM  MIJNE  VOOGDEN.  I77 

doen,  en  dezen  gelukkigen  afloop  der  onderhandeling  met  herhaalde 
oitbantingeo  van  gelach  begroene. 

«Gij  lult  u  nu,  met  mij  te  zamen,  als  voogd  van  dit  kind  beschounren, 
nujnbew  Dick,"  zeide  mijne  tante.  —  •  Het  zal  mij  seer  verheugen," 
wide  mijnheer  Dick,  ivoogd  van  David's  zoon  le  wezen."  —  >Heel 
goed,"  hervatte  mijne  tante,  idat  is'dan  zoo'bepaald.  Ikhebgedacht, 
dnnkc  u  niet,  mijnheer  Dick,  dat  ik  hem  wel  Trotwood  mocht  noe- 
men?"  —  iWel  zeker,  wel  zeker.  Noem  hem  Trotwood,  zekerlijk," 
•ntwoordde  mijnheer  Dick.  »David's  zoon  Trotwood."^  iTrotwood 
Copperfield,  meent  gij,"  zeide  mijne  tante.- —  »0  ja,  zeker, Trotwood 
Copperfield,"  antwoordde  mijnheer  Dick  cenigsiins  verlegen.' 

Deze  gedachte  beviel  mijne  tante  zoo  zeer,  dat  eenige  gemaakte  klee- 
reo,  welke  dien  middag  voor  mij  gekocht  werden,  met  hare  eigene  hand 
enonuitwischbarenteekeiiinkt  »TrotwoodCopperfield"werdengemerkt, 
nrikzeaantrok;  enhet  werdafgesproken,  dat  aldeanderekleederen, 
die  voor  mij  besteld  waren  (eene  voUedige  uitnisting  was  reeds  dien 
Mmiddag  onder  haoden  gegeven),  op  dezelfde  wijs  gemerkt  zouden 
wordea 

Aldus  begon  ik  mijn  nieuw  leven,  met  een  nieuwen  naam,  en  alles  om 
mij  lieen  even  nieuw.  Nu  die  staat  van  twijfel  voorbij  was,  was  het  mij 
™'e  dagen  lang  alsof  ik  in  een  droom  verkeerde.  Ik  dacht  cr  nooit  aan, 
daiik  in  mijne  tante  en  mijnheer  Dick  een  paar  zonderlinge  voogden  had. 
Ikdachl  nooil  met  helderheid  aan  iets  dat  mij  zelven  belrof.  Wat  mij  het 
•Juidelijkst  voor  den  geest  stond  was,  dat  mijn  vroeger  leven  teBliin- 
•Jerstone  nu  veel  verder  verwijderd  was  —  het  scheen  op  een  onmete- 
Kjken  afstand  in  een  nevel  te  liggeo ;  en  dat  er  voor  mijn  leven  bij  Murd- 
slODe  en  Grinby  voor  altijd  een  gordijn  was  gevallen.  Niemand  heeft 
"•ten  ooit  dat  gordijn  opgelicht.  Ik  heb  het,  zelfe  in  dit  verhaaL,  slechts 
■"tt  eene  onwillige  hand  voor  een  oogenblik  opgetild,  en  gaame  weder 
Ulen  vallen,  De  herinnering  van  dat  leven  doet  aan  zoo  veel  smart,  zoo- 
*m1  zielclijden  en  hopeloosheid  denken,  dat  ik  nooit  den  moed  heb 
S^Kad  om  zelfs  maar  na  te  gaan  hoetang  ik  er  toe  gedoemd  was.  Of  het 
een  jaar  lang,  of  korter,  of  langer  duurde,  weet  ik  niet.  Ik  weet  alleen  dat 
ik  het  gebad  heb,  en  dat  het  heeft  opgehouden ;  en  dat  ik  het  beschreven 
beb  en  het  daarbij  laat  blijven. 


IK   MAAK  KEK  MIBUW  BEGIN. 

Mijnheer  Dick  en  ik  werden  spoedig  de  bestc  vrienden,  en  zeer  dik* 
wijls  gingen  wij,  a)s  zijn  dagwo'k  gedaan  vas,  te  zamen  uit  om  den  groo- 
ten  vUeger  op  te  laten.  Geen  dag  van  zijn  leven  ging  er  om  of  hij  werkte 
tiren  achtcrecn  aan  zijn  Memorie,  die  echter,  hoe  hard  hij  ook  werkte, 
nooit  den  minsten  voortgang  maakte,  want  vroeger  of  later  kwamkoning 
Karel  de  Ecrste  er  altijd  in,  en  dan  werd  bet  stuk  ter  zijde  gelegd  en  een 

DAVm  COFFBRFISLD.  L  U 


XyS  DAVID  COPPKRFIELD. 


ander  begonnen.  Het  geduld  en  de  hoop,  waarmede  hij  deze  gedurige 
teleurstellingen  droeg,  de  stille  bewustheid  die  hij  had,  dat  het  met  dien 
koning  Karel  den  E^rsten  niet  richtig  was,  de  zwakke  pogingen  die  hij 
aanwendde  om  hem  buiten  de  Memorie  te  houden,  en  de  zekerheid 
waarmede  hij  er  toch  inkwam  en  alles  bedierf ,  maakten  een  diepen 
indruk  op  mij.  Wat  mijnh'eer  Dick  zich  voorstelde  dat  er  van  die  Memo- 
rie zou  komen,  als  hij  er  mede  gereed  was ;  waarheen  hij  dacht  dat  zij 
gaan  zou,  of  wat  hij  dacht  dat  zij  zou  doen,  wist  hij  even  weinig  als  iemand 
anders,  geloof  ik.  Ook  was  het  geheel  niet  noodig,  dat  hij  zich  over  zulke 
vragen  het  hoofd  brak,  want  indien  er  iets  onder  de  zon  zeker  was,  zoo 
was  het  zeker  dat  de  Memorie  nooit  zou  afkomen. 

Het  was  waarlijk  een  aandoenlijk  schouwspel,  placht  ik  te  denken, 
hem  bij  den  vlieger  te  zien  staan,  als  deze  hoog  in  de  lucht  stond.  Wat 
hij  mij  op  zijne  kamer  had  gezegd  van  zijne  meening,  dat  de  vlieger  de 
daaropgeplakte  berichten  zou  verspreiden,  die  niets  anders  waren  dan 
oude  bladen  van  mislukteMemori€n,magsomtijdswerkelijkeeneinbeel- 
ding  van  hem  geweest  zijn ;  maar  niet  wanneer  hij  buiten  naar  zijn  in  de 
lucht  staanden  vlieger  keek,  en  dien  aan  zijne  hand  voelde  trekken. 
Nooit  zag  hij  er  zoo  helder  uit  als  dan.  Ik  placht  mij  te  verbeelden,  alsik 
des  avonds  op  eene  groene  helling  bij  hem  zat,  en  hem  hoog  in  de  stille 
lucht  naar  den  vlieger  zag  tiu-en,  dat  deze  zijn  geest  aan  zijne  verwarring 
ontvoerde,  en  hem  (dit  was  mijne  kinderlijke  gcdachte)  mede  in  de  lucht 
verhief.  Als  hij  het  touw  inhaalde,  en  de  vlieger  al  lager  en  lager  daalde, 
uit  het  heerlijke  licht,  tot  hij  fladderend  naar  den  grond  kwam  en  daar 
als  dood  bleef  liggen,  scheen  hij  langzamerhand  uit  een  droom  te  ontwa- 
ken ;  en  ik  herinner  mij,  dat  ik  hem  zijn  vlieger  heb  zien  opnemen  en 
verbijsterd  rondkijken,  alsof  zij  beiden  te  zamen  naar  beneden  waren 
gekomen,  en  dat  ik  hem  dan  met  al  mijn  hart  beklaagde. 

Terwijl  ik  met  mijnheer  Dick  vriendschappelijker  en  gemeenzamer 
werd,  ging  ik  in  de  gunst  zijner  standvastige  vriendin,  mijne  tante,  niet 
achteruit.  Zij  kreeg  zooveel  behagen  in  mij,  datzij,na  verlopp  vaneenige 
weken,  mijn  aangenomen  naam  Trotwood  tot  Trot  verkortte,en  mij  zelfe 
hoop  gaf  dat  ik,  indien  ik  voortging  gelijk  ik  begonnen  was,  eens  den- 
zelfden  rang  in  hare  genegenheid  zou  verwerven  als  mijn  zusje  Betsey 
Trotwrood. 

>Trot,"  zeide  mijne  tante  op  een  avond,  toenhettriktrakbord  volgens 
gewoonte  tusschen  haar  en  mijnheer  Dick  stond,  >wij  moeten  uwe  op- 
voeding  toch  niet  vergeten." 

Dit  was  het  eenige  wat  mij  nog  bekommerd  had,  en  ik  was  zeer  blijde 
dat  zij  er  van  sprak. 

»  Zoudt  gij  wel  te  C  an  terb  ury  school  willen  gaan  ?"  zeide  mijne  tante. 

Ik  antwoordde,  dat  ik  dit  gaame  zou  willen,  daar  dit  zoo  dichtbij  haar 
zou  zijn. 

t  Goed,"  zeide  mijne  tante.  »  Zoudt  ge  morgen  wel  willen  heengaan  ?** 

Daar  de  voortvarendheid,  welke  mijne  tante  doorgaans  in  alles  liet 
blijken,  mij  reeds  niet  vreemd  was,  verwonderde  dit  plotselinge  voorstel 
mij  niet,  en  antwoordde  ik:  »Ja." — »Goed,"  zeide  mijne  tante  wederom. 


•Jinet,  bestel  het  wagentje  met  den  grijzen  hit  tegen  morgenochtend  om 
mnvrea,  en  pak  van  avood  jonge  heer  Trotwood's  kleeren  in." 

Ik  was  opgetogen  toen  ik  deze  bevelen  hoorde  geven ;  maar  mijn  hart 
ver«M  mtj  mijne  telfzucht,  toen  ik  den  indiuk  dezer  woorden  op  miju'^ 
h«r  Dick  vemam,  die  door  het  vooruitzicht  op  onze  scheiding  zoo  nccr- 
slachtig  werd  en  dicntengevolge  zoo  slecht  speelde,  dat  mijne  tante,  na 
Jittn  met  haar  beker  vetscheidene  waarschuwende  tikken  op  de  vingers 
*<  bebben  gegevcn.  het  bord  toedeed  en  niet  langcr  met  hem  wilde  spc-" 
■loi.  Doch  tocn  hij  van  mijne  tante  hoorde,  dat  ik  somtijds  des  zaterdags 
wa  overkomen,  en  dat  hij  mij  somtijds  des  woensdags  zou  gaan  bezoe- 
ken,  herleefde  hij  weder,  en  bcloofdc  voor  die  gelcgenhedcncen  anderen 
▼li^cr  le  zullen  maken,  veel  grooter  dan  de  tegen woordigc.  Des  morgens 
*19  hij  weder  ter  necr  geslagen,  en  had  hij  zich  willen  opbeuren  door 
<iuj  al  het  geld  te  geven,  dat  hij  in  zijn  bezit  had,  goud  en  zilver,  als  mijne 
tute  cr  niet  tusschen  was  gekomen  en  de  gift  tot  vijf  schellingen  had  be- 
pctkt,  die,  op  zijn  dringend  verzoek,  naderhand  tot  den  vermeerderd 
Vcrden.  Wij  namen  bij  het  hek  van  den  tuin  op  de  hartelijkste  manier 
a&cheid,  en  niijnheer  Dick  ging  niet  in  huis  voordat  wij  (mijne  tante  en 
<k)  met  het  wagentje  uit  het  gezicht  waren. 

Mijne  tante,  die  het  geheel  onversclullig  was  wat  de  menschen  van 
hur  dachten  of  teiden,  mende  zelve  den  hit  op  eene  meesterlijke  manier 
^reed  zoo  door  Dover.  Zij  zat  hoog  en  stijf  als  een livreikoetsier, 
bield  haar  paardje  vast  in  het  oog,  en  stelde  er  eene  eer  in  om  het  in  geen 
CDkel  opzicht  zijn  eigen  zin  te  laten  doen.  Toen  wij  buiten  op  den  weg 
TCren,  gaf  zij  het  echter  wat  meer  toe ;  en  naar  mij  omlaag  kijkende,  in 
eene  vallei  van  kussens  naast  haar,  vToeg  zij  mij  of  ik  nu  in  mijn  schik  was. 
>Zeer  in  mijn  schik  waarlijk,  en  ik  dank  u  wel,  tante,"  zeide  ik. 
Zij  was  daarover  zeer  wel  tevreden,  en  daar  zij  beide  handen  vol  had, 
tikte  zij  mij  eens  met  de  zweep  op  het  hoofd. 

»Is  het  eene  groote  school,  tante  f"  vroeg  ik.  —  iDat  weetik  niet," 
antwoordde  zij.  iWij  gaan  cerst  naar  mijnheer  Wick&eld."^  »Houdt 
die  eene  school?"  vroeg  ik,  —  »Neen,  Trot,"  zeide  mijne  tante, >hij 
houdt  een  kantoor." 

Ik  vroeg  om  geene  vcrdere  inhchtingen  aangaande  mijnheer  Wick- 
field,  daar  zij  die  niet  vrijwillig  aanbood,  en  wij  praatten  over  andere 
dingen  totwijteCanterbury  kwamen,  waar,  dewiji  het  marktdag  was, 
mijne  tante  eene  goede  gelegenheid  had  om  den  grijzen  hit  tusschen  kar- 
ren,  manden,  hoopen  groente  en  uitstallingen  te  laten  doordraven.  De 
ge  vaarlijke  wendingen  en  draaien,  die  wij  deden,  lokten  eene  menigte  aan  - 
merkingen  van  omstanders  tut,  die  niet  altijd  vieiend  waren ;  maar  mijne 
tante  reed  met  volkomene  onverschilligheid  door,  en  ik  geloof  zeker, 
dat  zij  even  koelblocdig  door  een  vijandeUjk  land  zou  hebben  heen- 

Eindelijk  hidden  wij  stil  voor  een  zeer  oud  huis,  dat  over  destraat 
heenhing,  met  eene  bovenverdieping  vol  lagc  klapvensters,  die  nog  ver- 
der  ovcrhing,  en  balken  met  gebeeldhouwde  koppen  aan  de  einden,  die 
weder  nog  vcrder  uitstaken,  zoo  dat  ikmij  verbeeldde,  dat  het  gcheele  huis 


i8o 


vooroverieunde,  en  beproefde  te  zien  wat  er  beneden  op  de  smalle  stniat 
omging.  Het  was  buitengemeen  zindelijk.  De  ouderwetsche  koperea 
klopper  aan  de  lage  boogdeur,  met  gedrevene  kransen  van  bloemeD' 
en  vnichten  vcreierd,  Sikkerde  als  eencster;  de  twee  steenen  treden^ 
waaimede  men  naar  de  deur  afging,  waren  zoo  wit  alsof  zij  met  schooD- 
Unnen  waren  bedekt :  en  al  de  hoeken  en  uitstekken,  de  lijsten  en  knillcD, 
dc  Eutrdige  kleine  ruitjes  en  de  nog  aardiger  venstertjes,  schoon  zoo  oud  sis- 
de  bergen,  waren  zoo  zuiver  als  er  ooit  sneeuw  op  de  bergen  is  gevallen, 

Toen  het  wagentje  voor  de  deur  stilhield  en  ik  net  buis  aanstaarde,  zag 
ik  een  lijkachtig  gericht  verschijnen  voor  een  venstertje  gelijkvloers  (ia 
ecD  rond  torentje,  dat  aan  den  eenen  hoek  van  het  buis  stond)  en  snel 
wedcT  verdwijneD.  Daarop  werd  de  1^  boogdeur  geopend  en  kwam  bet 
gezicht  naar  buiten.  Het  zag  er  even  lijkachtig  uil  als  het  voor  het  venster 
had  gedaan,  nfschoon  onder  de  buid  een  zweempje  van  dat  rood  sche- 
merde,  dat  men  somtijds  bij  menscben  ziet,  die  rood  haar  hebben,  Het 
behoorde  ook  aan  iemand  met  rood  haar  —  een  jongmensch  van  vijftien 
jaren,  gelijk  ik  nu  begrijp,  maar  die  er  veel  ouder  uitiag  —  wicnshaar 
zoo  kort  als  de  kortste  stoppels  was  geknipt ;  die  bijna  geene  wenkbrau* 
wen  en  geheel  geene  oogbaren  had,  maar  roodachtig  bniine  oogcn,  die 
zoo  bloot  en  onbeschaduwd  in  zijn  hoofd  lagen,  dat  ik  er  mij  over  ver- 
wonderde  hoe  bij  Icon  slapen.  Hij  had  hooge  scbouders  en  was  grof  ge~ 
beeiid,  en  fatsoenlijk  in  het  jwart  gekleed,  met  een  rok,  die  tot  aan  zijne 
keel  was  dicbtgeknoopt,  en  eenc  smalle  witte  das,  en  hij  bad  eene  lange, 
smalle,  scheletachcige  hand,  die  bijzonder  mijne  aandacbt  trok,  toen  hij 
er  zijne  kin  mede  wreef,  terniji  hij  bij  den  kop  van  den  hit  naar  one  in 
het  wagentje  stond  te  kijken. 

tis  mijnheer  Wickfield  thuis,  Uriah  Heep?"  zcide  mijne  tante. — 
•  Mijnhcer  Wickfield  is  thuis,  juffrouw,"  antwoordde  Uriah  Heep,  >als  ge 
maar  zoo  goed  wilt  zijn  om  binnen  te  gaan ;"  en  bij  wees  met  zijne  lange 
hand  naa'  de  kamer,  die  bij  bedoelde, 

Wij  stapten  uil,  en  hetn  den  hit  latende  vasthouden,  traden  wij  eene 
diepe,  lage  zijkamer  binnen  die  op  de  straat  uitzag,  en  juist  bij  het  binnen- 
komen  zag  ik  door  het  venster,  dat  Uriah  Heep  den  hit  in  de  neus^aten 
aderode  en  deze  terstond  daarop  met  zijne  hand  bedekte,  alsof  hij  het 
beest  wilde  betooveren.  Tegenover  den  hoogen  ouden  schoorsteen- 
mantel  hingen  twee  portretten :  het  eene  van  een  beer  met  grijs  haar  (hoe- 
wel  lang  geen  oud  man)  en  zwarte  wenkbrauwen,  die  eenige  papicreo 
doorkeek,  met  rood  band  bij  elkandergebonden;  het  andere  van  eene 
dame  wier  gezicht  eenc  leei  vrcedzame  en  vriendelijke  uitdnikking  bad 
«n  die  mij  aanzag.  ' 

Ik  gcloof,  dat  ik  mij  omkeerde  om  naar  bet  portrct  van  Uriah  te  2oe- 
ken,  toen  er  eene  deur  aan  het  eind  van  het  vertrek  werd  geopend  en  e«n 
heer  binnentrad,  op  wiens  gezicht  ik  mij  weder  naar  het  eei^t  gemelde 
portret  keerde,  om  mij  volkomen  te  verzckcrcn,  dat  het  niet  uit  Eijne  lijst 
was  gekomen.  Doch  bet  was  er  in  gebleven ;  en  toen  de  heernaderbij 
kwam  in  het  licht,  zag  ik,  dat  hij  eenige  jaren  ouder  was  dan  toen  hij  zijtt 
portret  had  laten  schilderen. 


Wd  BRBHOEN  EERST   EEN  BEZOEK  BIJ  HAAR   ADVOCAAT.  iSl 

'Juifrouw  Betsey  Trotwood,"  zeide  deze  heer,  »ei,  kom  loch  binnen. 
Ik  «u  op  bet  oogenblik  beztg,  maar  gij  zult  het  mij  niet  kwalijk  nemcn, 
<Jat  ik  het  dnik  heb.  Gij  weet  wel  welke  beweeereden  ik  hcb  om  mij  met 
a»veel  werk  te  overladen.  Ik  heb  er  maar  een  in  geheel  mijnleven," 

JuBioUw  Betsey  bedankte  hem  en  wij  gingen  naar  rijne  kamer,  die  als 
een  kantoor  was  gemeubileerd,  met  boeken,  papiercn,  blikken  trommels 
en  100  voort.  Dit  vertrek  zag  op  deo  tuin  uit,  en  er  was  eene  ijzcren 
brandkast  in  den  muur  gemetseld,  zoo  vlak  boven  den  schoorsteen- 
mimtel,  dat  ik  mij  vcrwonderde,  terwijl  ik  ging  zitten,  hoe  de  schoorsteen- 
vegers  er  om  been  kwamen  als  zij  den  schoorsteen  veegden. 

•Wel,  juffrouw  Trotwood,''  zeide  mijoheer  Wickfield ;  want  spoedif 
«mam  ik,  dat  hij  het  was,  en  dathij  een  rechtsgeleerde  was  en  rent- 
iMester  der  goederen  van  een  rijk  edelman  in  het  graafschap,  twelke 
wind  waait  u  hier  naar  toe  ?  Geen  slechte  wind,  hoop  ik  f"  —  tNeeo," 
*ni«oordde  raijne  tante.  ilkkom  niet  omrechtszaken." — iGocdzoo, 
jcfffouw,"  zeide  mij nheer  Wickfield.  »Beterdat  gij  om iets anders komt." 
Zijn  haar  was  nu  geheel  wit;  hoewel  zijne  wenkbrauwen  nog  zwart 
*aKn.  Hij  had  een  zeer  innemend  gezicht^  en  was  een  schoon  man,  naar 
mij  dacht.  Zijne  kleur  had  iets  gloeiends,  waarbij  ik,  door  Peggotty  on- 
<lwricht,  sedeit  lang  gewoon  was  aan  portwijn  te  denken ;  ik  verbeeldde 
Qjj  dien  ook  in  zijne  stem  te  hooren,  en  schreef  zijne  zwaarlijvigheid  aan 
dezelfde  oorzaak  toe.  Hij  was  zeer  net  enzindelijk  gekleed,  met  een 
bliuwen  rok,  gestreept  vest  en  nankingsche  broek ;  en  zijn  fijn  geplooid 
overhemd  en  kamerdoeksche  das  zageo  er  zoo  buitengemeen  zacht  en 
*il  uit,  dat  lij  (dit  herinner  ik  mij  nog)  mijne  spelende  verbeelding  aan 
liet  doDS  op  de  borst  van  een  zwaan  deden  denken 

>  Dit  is  mijn  neef,"  zeide  mijne  tante.  —  >  Wist  niet,  dat  gij  er  een  hadt, 
jnffrouw  Trotwood,"zeide  mijn  heer  Wickfield.  —  iDat  is  te  zeggen,  mijn 
achtemeef,"  merkte  mijne  tante  aan.  —  tWist  niet,  dat  gij  een  achler- 
neef  hadt,  op  mijn  woord,"  antwoordde  mijnhcer  Wickfield.  — ■  ilk  heb 
hem  tot  mij  genomen,"  zeide  mijne  tante,  met  hare  hand  wuivende. 
waarmede  zij  aanduidde,  dat  zijn  weten  en  niet  weten  haar  eveneenswaren, 
len  heb  hem  hier  gcbracht  om  hem  op  eene  school  te  bestellen,  waar 
hij  grondig  onderwezen  en  goed  behandeld  wordt  Zeg  mij  nu  waar  zulk 
eene  school  is,  en  wat  zij  is,  en  zoo  al  meer."  — »Eer  ikubehoorlijkraad 
kangeven,"  zeide  mijnheer  Wickfield  -^  ide  oude  vraag,  weet  ge.  Welke 
beiveegreden  hcbt  ^e  hierbij  ?"  —  »Wat  scheelt  dien  man  loch!"  riep 
mijne  tante  uit.  >  AlUjd  zoekt  hij  naar  beveegredenen,  al  zijn  zij  ook  zoo 
fclaar  als  de  dag  I  Wel,  om  het  kind  gelukkig  te  maken  en  een  bruikbaar 
mensch  te  doen  worden."  —  »Het  zal  toch  eene  beweegreden  van  gc- 
mengden  aard  moeten  zijn,  denk  ik,"  zeide  mijnheer  Wickfield,  en 
schudde  me;  een  ongeloovig  glimlachje  zijn  hoofd.  —  »Loop  been  met 
uw  gemengden  aard!  antwoordde  mijne  tante.  Gij  wilt  zeggen,  dat  gij  bij 
al  wat  gij  doet  maar  ^ne  eenvoudige  beweegreden  hebt.  En  gij  denkt 
toch  niet,  hoop  ik,  dat  gij  de  eenige  op  de  wereld  zijt,  die  recht  door  zee 
gaat?"  —  >Ja,  ik  heb  raaar  ^ne  beweegreden,  maar  SSndoelinhet 
leveo,  juffrouw  Trotwood,  Andere  menschen  hebben  er  bij  dozijnen,  bij 


iSa  DATID  copfkrtiklo. 

honderden.  Ik  beb  er  maai  een.  Daar  ligt  het  onderscheid.  Maar  dit  b  nu 
de  vraag  niet  Ue  beste  school  f  Wat  uwe  beweegreden  dim  ook  wezeo 
mag,  gij  wilt  de  bestc  hebben  ?" 

Mijne  tante  kniktc  tocstemmcnd. 

»Op  de  beste,  die  wij  hebben,"  zeide  mijnheer  Wickfield  peinzende^ 
»zou  iiw  neefje  op  het  oogenblik  niet  m  den  kost  kunnen  genomen  wor- 
den."  —  iMaar  hij  zou  toch  wel  ergens  anders  in  den  kost  kunnen  ge- 
daan  worden  ?  gaf  mijne  tante  in  bedenking. 

Mijnheer  Wick  field  dacht,dat  ditwel  kon.Na  eenige  woordenwisseling- 
deed  hij  het  voorstel  om  mijne  tante  naar  de  bedoelde  school  te  bren- 
gen,  opdat  zij  zelve  zou  kunnen  zien  en  oordeelen,  en  haar  ook,  met 
hetzelfde  oogmerk,  naar  twee  of  drie  huizcnte  brengen,  waarhij  dacht 
dat  ik  in  den  kost  zou  kunnen  komen.  Daar  mijne  tante  dit  voorstel  aan- 
nam,  zouden  wij  alle  drie  te  zamen  uitgaan,  toen  hij  staan  bleef  en  zeide: 

»Ons  vriendje  hier  zou  wel  eene  beweegreden  kunnen  hebben  om 
bezwaren  tegen  onze  schikkingen  te  maken.  Ik  geloof,  dat  het  beter  sou 
zijn  hem  hier  te  laten," 

Mijne  tante  scheen  genegen  oro  dit  punt  te  betwisten;  maar  om  de 
zaak  te  bespoedigen,  zeide  ik,  dat  ik  gaame  daar  wilde  blijven,  als  bun 
dit  zoo  beliefde,  en  ging  wedcr  naar  het  kantoor,  waar  ik  mij  weder  op 
den  stoel  zette  waarop  ik  eerst  gezeten  bad,  om  naar  hunne  terugkomst 
te  blijven  wachten, 

Nu  was  het  geval,  dat  die  stoel  vlak  tegenover  een  smallen  gangstond, 
die  op  het  ronde  kamertje  uiiliep,  waar  ik  het  bleeke  gezicht  van  Uriah 
Heep  uit  het  venster  had  iien  kijken.  Uriah,  die  den  hit  naar  een  nabu- 
rigen  stal  gebracht  had,  zat  in  dit  kamertje  te  schrijven  voor  een  lesse-  - 
naar,  die  bovenaan  een  kopercn  hekje  had  om  papieren  over  te  hangen, 
en  waarover  toen  het  geschrift  hing,  dat  hij  zat  te  kopieeren.  Hoewel  hij 
zijn  gf  zicht  naar  mij  toe  had,  dacht  ik  eene  poos,  dat  hij  dewijl  dit  ge- 
schrift tusschen  ons  was,  mij  niet  kon  zien;  maar  toen  ik  met  meer 
oplettendheid  naar  dien  kant  keek  begonhet  mij  tehinderen,  datzijne 
twee  slapelooze  oogen  telkens  als  twee  roode  zonnen  onder  dat  geschrift 
kwamen,  en  mij  tersluiks  aanstaarden,  zeker  wel  eene  voile  minuut 
achtereen,  terwijl  toch  zijne  pen  even  vlug  voortschreef,  of  scheen  voort 
te  schrijven  als  ooit.  Ik  deed  verscheidene  pogingen  om  die  oogen  uit 
den  weg  te  gaan  —  zooals  door  boven  op  de  stoel  te  gaan  staan  om 
naar  eene  landkaart  aan  het  andere  eind  der  kamer  te  kijken,  of  een 
Kentsch  nieuwsblad  door  te  zien  —  maar  altijd  trokken  zij  mij  weder 
naar  zich  toe ;  en  wanneer  ik  ook  naar  die  twee  roode  zonnen  keek,  altijd 
bevond  ik,  dat  zij  of  juist  opkwamen  of  juist  ondergingen. 

Eindelijk  kwamen,  zeer  tot  mijne  verademing,  mijne  tanteen  mijnheer 
Wickfield.  na  eene  vrij  lange  afwezigheid,  terug,  Zij  waren  niet  zoo  gocd 
geslaagd  als  zij  wel  gewenscht  hadden;  want  hoewel  de  vele  aanbevc- 
lenswaardige  hoedanighcdcn  der  school  onloochenbaar  waren,  had 
mijne  tante  geen  der  voor  mij  voorgestelde  kosthuizen  goedgekeurd. 

■  Het  is  heel  ongelukkig,"  zeide  mijne  [ante;  >ik  weet  nietwattedoen^ 
Trotwood,"  —  iHet  is  zeer  ongelukkig,"  zeide  mijnheer  Wickfield. 


^ 


IK  ZIS  AGNES  VOOR  HEX  EERST.  1 83 

iMaar  ik  wil  u  toch  wel  zc^gen  wat  gij  doen  kunt,  jufFrouw  Trotwood.'' — 
>Ed  wat  is  dat  ?"  vroeg  mijne  tante.  —  >Laat  uw  neef  je  vooreerst  maar 
hier  blijven.  Hij  zal  ons  volstrekt  niet  hinderen.  Dit  is  een  uitmuntend 
hab  om  te  studeeren.  Het  is  stil  als  een  klooster  en  bijnaeven  niiro.  Laat 
hem  maar  hier." 

MiJDe  tante  was  blijkbaar  ingenomen  met  dit  voorstel,  schoon  zij  te 
Uesch  was  om  het  aan  te  nemen.  Mij  beviel  het  insgelijks. 

iKom  aan,  juffirouw  Trotwood,"  zeide  mijnheer  Wickficld.  tZoo  zijt 

gij  het  bezwaar  te  boven.  Het  is  maar  eene  voorloopige  schikking,  weet 

ge.  Als  het  niet  goed  gaat,  of  ons  niet  van  weerskanten  bevalt,  kanhet 

gemakkelijk  weer  veranderd  worden.  Ondertusschen  zult  ge  tijd  hebben 

om  een  beter  hois  voor  hem  te  zoeken.  Gij  moet  er  maar  toe  overgaan 

om  hem  vooreerst  hier  te  laten," — >  Uw  voorslag  is  mij  zeer  aangenaam," 

zeide  mijne  tante,  ten  hem  ook,  dat  zie  ik;  maar..."  —  tOch,  ik  weet 

wel  wat  gij  meent,"  riep  mijnheer  Wickfield  uit.  t  Gij  zult  niet  onder  den 

dnik  van  eene  verplichting  komen,  juffrouw  Trotwood.  Gij  kunt  voor 

hem  betalen,  zoo  gij  verkiest.  Wij  zuUen  over  de  condities  geene 

nizie  maken;  maar  gij  kunt  betalen  als  ge  dat  wilt."  —  »Met  dat 

beding,"  zeide  mijne  tante,  » schoon  het  de  wezenlijke  verplichting 

niet  vermindert,  zal  ik  hem  zeer  gaame  hier  laten."  —  >Kom,laten 

wij  dan  mijn  huishoudsterje  eens  gaan  opzoeken,"  zeide  mijnheer 

VWckfield. 

Wij  gingen  dus  eene  verwonderlijke  oude  trap  op,  met  eene  leuning 
zoo  breed,  dat  wij  daarover  bijna  even  gemakkelijk  naar  boven  hadden 
kunnen  gaan;  en  naar  eene  ouderwetsche,  schemerachtige  pronkkamer, 
verlicht  door  drie  of  vier  van  die  aardige  venstertjes,  naar  welke  ik  van 
de  straat  had  opgezien,  met  eikenhouten  banken  er  voor,  die  van  dezelfde 
boomen  schenen  te  zijn  gekomen  als  de  spiegelende  vloer  en  de  groote 
balken  van  de  zoldering.  Deze  kamer  was  zeer  aardiggemeubileerd,met 
eene  piano,  en  vroolijk  met  rood  en  ^oen  bekleede  meubelen,  en  bloe- 
men  hier  en  daar.  Zij  scheen  geheel  mtzonderlinge  hoeken  enuitstekken 
te  bestaan,  en  in  elken  hoek  en  uitstek  stond  een  zonderling  gefatsoen- 
eerd  tafeltje,  of  kastje,  of  $toel,  of  iets  anders,  dat  mij  denken  deed  dat 
er  geen  tweede  zoo  pleizierg  hoekje  in  de  kamer  was ;  tot  ik  naar  het  vol- 
gende  zag,  en  dit  even  pleizierig,  zoo  niet  no^  beter  vond.  AUes  droeg 
denzelfden  stempel  van  stilte  rust  en  zindehjkheid,  die  het  huis  van 
buiten  kenmerkte. 

Mijnheer  Wickfield  tikte  aan  eene  deur  in  den  met  hout  beschoten 
wand,  en  een  meisje  van  omtrent  mijne  eigene  jaren  kwam  snel  naar 
buiten  en  gaf  hem  een  kus.  Op  haar  gezichtje  zag  ik  terstond  dezelfde 
vreedzame  en  vriendelijke  uitdrukking,  welke  ik  in  het  damesportret,  dat 
ik  beneden  had  gezien,  had  opgemerkt.  Het  was  voor  mijne  verbeelding 
alsof  het  portret  verouderd  en  het  oripneel  een  kind  gebleven  was.  Hoe- 
wel  haar  ^ezicht  zeer  helder  en  vroolijk  was,  had  het  toch  iets  rustigs,  en 
dat  had.  zij  geheel  over  zich  —  een  stillen,  goeden,  kalmen  geest  —  dat 
ik  nooit  vergeten  heb;  dat  ik  nooit  vergeten  zal. 

Dit  was  zijn  huishoudstertje,  zijne  dochter  Agnes,  zeide  mijnheer 


184  DAVm  COPPBRFIELD. 

Wickfield.  Toen  ik  hoorde  hoe  hij  dit  zeide,  en  zag  hoe  hij  baar  handje 
vasthield,  giste  ik  wat  het  ^^ne  doel  van  zijn  leven  was. 

Zij  had  een  gevlochten  taschje  of  mandje  op  zijde  hangen,  met  sletttds 
er  in ;  en  scheen  zulk  een  stemmig  en  zorgvuldig  huishoudstertje  te  djn 
als  het  oude  huis  maar  kon  hebben.  Zij  luisterde  met  een  genoeg- 
lijk  gezichtjc  naai  haar  vader,  terwijl  hij  haar  van  mij  verteldc;  en 
toen  hij  gedaan  had,  noodi^de  lij  mijne  tante  om  naar  boven  te  komen 
en  mijne  kamer  te  zien.  Wij  gingen  alien  te  zamen;  zij  voor  ons  uit;  en 
eene  heerlijke  ouderwetsche  kamer  was  het,  met  nog  meer  eiken  balken 
en  kleine  schuinsche  ruitjes;  en  de  breede  leuning  liep  de  geheele  trap 
langs  tot  boven  toe. 

Ik  kan  mij  niet  herinneren  waar  of  wanneer  ik  in  mijne  Idndsheid  in 
eene  kerk  een  geschilderd  venster  had  gezien .  Ook  het  onderwerp  daarvan 
herinner  ik  mij  niet.  Maar  ik  weet  wel,  toen  ik  haar  zich  zag  omkeeren, 
in  het  plechtige  licht  van  die  oude  trap,  en  boven  naar  ons  wachten^toea 
dacht  ik  aan  dat  venster;  en  dat  Agnes  Wickfield  mij  altijd  naderhand 
lets  van  die  zachte  helderheid  voor  den  geest  riep. 

Mijne  tante  was  even  weltevreden  als  ik,  over  de  voor  mij  gemaakte 
schikking,  en  wij  gingen  zeer  vergenoegd  weder  naar  de  pronkkamer. 
Daar  zij  er  niet  van  wilde  hooren  om  te  blijven  eten,  uit  vrees  dat  een  of 
ander  toeval  haar  dan  mocht  verhinderen  om  voor  den  donker  met  den 
grijzen  hit  thuis  te  zijn;  en  daar  mijnheer  Wickfield  haar  te  wel  scheen  te 
kennen  om  haar  over  lets  te  willen  tegenspreken,  werd  er  daar  het  een 
en  ander  voor  haar  gereed  gezet,  en  ging  Agnes  weder  naar  hare  gouver- 
nante  en  mijnheer  Wickfield  weder  naar  zijn  kantoor.  Zoo  bleven  wij 
alleen  en  konden  ongehinderd  a&cheid  nemen. 

Mijne  tante  zeide  mij,  dat  mijnheer  Wickfield  in  alle  opzichten  voor 
mij  zou  zorgen,  en  dat  ik  aan  niets  gebrek  zou  hebben,  en  gaf  mij  de 
vriendelijkste  woorden  en  den  besten  raad. 

>Trot," zeide  zij  tot  besluit,  >  maak  dat  gij  u  zelven,  en  mij  en  mijnheer 
Dick  tot  eer  strekt,  en  de  Hemel  zij  met  u !" 

Ik  was  diep  aangedaan,  en  kon  niets  anders  doen  dan  haar  nogmaals 
en  nogmaals  bedanken,  en  mijnheer  Dick  mijn  vriendelijksten  groet 
zeoden. 

iWees  nooit  laag,"  zeide  mijne  tante,  >in  wat  het  ookwezenmag; 
wees  nooit  valsch;  wees  nooit  wreed.  Vermijd  die  drie  ondei^en,  Trot^ 
dan  kan  ik  altijd  het  beste  van  u  hopen." 

Dc  beloofde,  zoo  goed  ik  kon,  dat  ik  hare  goedheid  nooit  zou  misbrui- 
ken  en  hare  vermaning  nooit  ver^eten. 

>  De  hit  staat  voor  de  deur,"  zeide  mijne  tante,  *  en  ik  moet  vooit  Blijf 
hier." 

Met  deze  woorden  gaf  zij  mij  haastig  een  kus,  ging  de  kamer  uit  en 
sloot  de  deur  achter  zidi.  In  het  eerst  schrikte  ik  van  dit  overijld  vertrck, 
en  vreesde  ik  bijna  dat  ik  haar  verstoord  had ;  maar  toen  ik  naarde  straat 
keek,  en  zag  hoe  neerslachtig  zij  in  het  wagenq'e  staple,  en  voortreed 
zonder  meer  op  te  kijken,  begieep  ik  haar  beter  en  deed  ik  haar  gcen 
onrecht  meer  aan. 


K  BLtjr  TOORBBRST  TKN  HUIZB  VAN  UUNHEER  WICKFIBLD.     iSg 

T^|en  vijf  uur,  dat  mijnheer  Wickfield's  etensuur  was,  ha.d  ik  mijne 
^Toolijkheid  reeds  herkregen,  en  was  ik  gereed  om  met  mes  en  vork  aan 
^  gang  te  gaan.  De  tafel  was  alleen  voor  ons  beiden  gedekt;  maar 
Agnes  zat  voor  den  maaltijd  in  de  pronklcamer  te  wachteo,  ging  met 
Mit  rader  naar  bencden  en  ^elte  zich  tegenover  hem  aan  tafel.  Ik  twijfel 
ttiia  of  hij  zonder  haar  wel  had  kunnen  eten. 

Na  den  maaltijd  bleven  wij  niet  zitten,  maar  gingcn  weder  naar  boven 
°W  de  prankkamer,  waar  Agnes  in  een  genoegLtjk  hoekje  eene  kaiaf 
met  portwijn  en  glazen  voor  haar  vader  had  gereed  ^ezet  Ik  dacht,  dat 
^wijn  zijn  gewonen  smaak  zou  gemist  hebben,  als  hij  daar  door  andere 
bioden  voor  hem  geiet  was. 

Daar  lat  hij  twee  uren  lang  en  dronk  op  zijn  gemak,  en  tamehjk  veel, 
■nwijl  Agnes  op  de  piano  speelde,  werkte  en  met  hem  en  mij  praatte. 
Hij  vas  meestal  vroohjk  en  opgeruimd;  maarsomtijds  bleef  zijn  oo^  voor 
ttat  poos  op  haar  nisten,  en  dan  verzonk  hij  in  een  mijmerend  stiinrij- 
pa.  Zij  merkte  dit,  naar  mij  dacht,  spoedig  op,  en  wekte  hem  altijd  met 
etDcvraag  of  eene  liefkoozing.  Dan  ontwaakte  hij  uit  zijn  gepeins, en 
ifconk  al  weder  cen  glas  wijn. 

Agnes  zette  en  schonk  thee  j  en  daarna  verliep  de  tijd  gelijk  na  den 
maattijd,  totdat  zij  naar  bed  ging.  Toen  nam  haar  vader  haar  in  zijne 
innen  en  gaf  haar  een  kus,en  zoodra  zij  heengegaan  wasjiethijkaarsen 
to  zijn  kantoor  brengen.  Toen  ging  ik  ook  naar  bed. 

Doch  in  den  loop  van  den  avond  was  ik  eens  naar  de  deur  gegaan  en 
een  eindje  de  straat  op  gedwaald,  am  nog  eens  naar  de  oude  huizen  en 
de  eerwaardige  domkerk  te  kijken ;  en  te  denken,  hoe  ik  op  mijne  reis 
door  die  oude  stad  was  gekomen,  en  hetzelfde  huis,  waarin  ik  nu  woonde, 
*M  voorbijgegaan  zonder  het  te  kennen.  Toen  ik  terugkwam,  zag  ik 
Uriah  Heep  het  kantoor  sluiten ;  en  daar  ik  voor  iederecn  vriendelijk 
nlde  zijn,  ging  ik  naar  binnen  om  met  hem  te  spreken,  en  gaf  hem  bij 
het  afscheid  de  hand.  Maar  o,  welk  eene  klamme  hand  had  hij !  even 
spookachtig  voor  het  gevoel  als  voor  het  gezicht !  Ik  wreefnaderhandde 
mijne, om ze le warmen,  en  om  de  zijne  af  te  wrijven. 

Met  was  zulk  eene  akelige  hand,  dat  zij  mij,  toen  ik  naar  mijne  kamer 
S^'Si  °og  nat  en  koud  in  het  geheugen  lag.  Toen  ik  mijn  hoofd  uit  het 
venster  stak,  en  een  der  koppen  aan  de  uitstekende  balken  schnins  naar 
mij  zag  kijken,  verbeeldde  ik  mij,  dattet  Uriah  Heep  was,  die  op  eene 
of  andere  manier  daarbovenop  was  gekomen,  en  sloo t  hem  haastig  buiten. 


XVI. 

IK  BBM  KKH  MIEUWB  JONGEK  IH  MEER  DAN   ttS  OPZICHT. 

Den  volgenden  ochtend,  na  het  ontbijt,  begon  ik  wederschool  te  gawi. 
Ik  stapte,  door  mijnheer  Wickfield  vergezeld,  naar  dc  plaats  waar  ik 
Toortaan  zou  studceren  —  een  deftig  gebouw  met  een  voorplein,  hetwelk 
d,  dat  zeer  wel  scheen  te  strooken  met  de  enVAt 


iets  gelceids  over  zich  had,  d 


X86  DAVm  COPPERFIELD. 


kraaien  en  kauwen,  die  van  de  torens  der  domkerk  naar  beneden  kwa- 
men  om  stemmig  over  het  grasperk  te  wandelen  —  en  werd  aan  mijn- 
nieuwen  meester,  doctor  Strong,  voorgesteld. 

Doctor  Strong  zag  er,  naar  mijne  gedachten,  bijna  even  roestig  uit  als 
het  hooge  ijzeren  hek  voor  het  huis,  en  bijna  even  stijf  en  log  als  de  groote 
steenen  vazen,  die  om  het  voorplein,  op  regelmatigen  afstand,  op  den 
rood  steenen  muur  stonden,  als  een  reusachtig  kegelspel,  voor  den  Tijd, 
om  mee  te  spelen.  Hij  was  in  zijne  bibliotheek  ( ik  meen  doctor  Strong)' 
met  kleeren,  die  niet  bijzonder  schoon  geborsteld,  en  haren,  die  niet 
zorgvuldig  gekamd  waren ;  zijne  korte  broek  niet  opgehaald,  en  zijne 
lange  zwarte  slopkousen  niet  toegeknoopt,  terwijl  zijne  schoenen  voor 
hem  op  het  haardkleedje  stonden.  Een  paar  glanslooze  oogen  naar  mi] 
toekeerende,  die  mij  aan  een  lang  vergeten  blind  paard  deden  denken^ 
dat  op  het  kerkhof  van  Blunderstone  het  gras  placht  af te knabbelen 
en  over  graven  te  strompelen,  zeide  hij,  dat  hij  zich  verheugde  mij  te  zien, 
en  gaf  mij  toen  zijne  hand,  waarmede  ik  niet  wist  wat  te  doen,  daar  die 
hand  zelf  ook  niets  deed. 

Doch  aan  een  werktafeltje,  niet  ver  van  doctor  Strong,  zat  eene  zeer 
bevallige  jonge  dame  —  die  hij  Annie  noemde,  en  ik  voor  zijne  dochter 
hield  —  welke  mij  uit  mijne  verlegenheid  hielp  door  neer  te  knielen  om 
doctor  Strong  zijne  schoenen  aan  te  doen  en  zijne  slopkousen  toe  te 
knoopen,  hetgeen  zij  zeer  vlug  en  vroolijk  deed.  Toen  z\)  gedaan  had,  en 
wij  naar  de  schoolkamer  zouden  gaan,  verwonderde  het  mij  zeer,  dat 
mijnheer  Wickfield,  die  haar  goedenmorgen  wenschte,  haar  als  mevrouw 
Strong  aansprak,  en  ik  poogde  te  raden  of  zij  de  vrouw  van  des  doctors 
zbon  of  wel  van  den  doctor  zelven  zou  zijn,  toen  doctor  Strong  mij  on- 
willekeurig  inlichting  gaf. 

»A  propos,  Wickfield,"  zeide  hij,  terwijl  hij  in  de  gang  bleefstaan, 
met  zijne  hand  op  mijn  schouder,  »gij  hebt  nog  geene  goede  betrekking 
voor  dien  neef  van  mijne  vrouw?"  —  »Neen,"  antwoordde  mijnheer 
Wickfield.  »Nog  niet"  —  »Ik  zou  wel  wenschen,  dat  dit  zoo  spoedigge- 
beurde  als  maar  kon,"  hervatte  doctor  Strong,  »want  JackMaldonis 
arm  en  loopt  ledig ;  en  van  die  twee  leeliike  dingen  komen  somtijds  nog 
leelijker  dingen.  »  Wat  zegt  doctor  Watts  r"  vervolgde  hij,  mij  aanziende, 
en  met  zijn  hoofd  knikkende,  op  de  maat  van  den  aangehaalden  versre- 
gel :  »De  duivel  vindt  altijd  iets  kwaads  voor  leege  handenuit."  —  >Och, 
doctor,"  zeide  mijnheer  Wickfield  hierop, »  als  doctor  Watts  de  menschen 
had  gekend,  had  hij  met  evenveel  reden  kunnen  zeggen,  dat  de  duivel 
voor  werkzame  handen  iets  kwaads  te  doen  weet  te  vinden.  De  werk- 
zame  menschen  doen  kwaad  genoeg  in  de  wereld,  d^r  kunt  gij  op  aan. 
Wat  hebben  die  lieden  uitgevoerd,  die  sedert  een  paar  honderd  jaren 
den  meesten  ijver  hebben  getoond  om  geld  te  winnen  en  macht  te  beko- 
men  ?  Geen  kwaad  ?"  —  » Jack  Maldon  zal  nooit  veel  ijver  toonen  om 
een  van  beide  te  bekomen."  zeide  doctor  Strong,  peinzend  zijne  kin 
wrijvende.  —  »Misschien  wel  niet,"  zeide  mijnheer  Wickfield,  » en  gij 
brengt  mij  weder  tot  de  vraag,  terwijl  ik  verschooning  moet  verzoeken, 
dat  ik  er  van  ben  afgedwaald.  Neen,  ik  ben  nog  niet  in  staat  geweest  om 


DOCTOR  STROKO.  187 

mijiiheer  Jack  Maldon  te  plaatsen.  Ik  geloof^"  dit  zeide  hij  eenigSEina 
iuzelend,>datikuwebeweegreden  doorzieenditmaaktdezaakraoeie- 
lijter."  —  iMijne  beweegreden,"  anlwoordde  doctor  Strong,  >is  ecn 
neef  en  ouden  speelkameraad  van  Annie  aan  een  bestaan  te  helpen."  — . 
'Ja,  dat  weet  ik,"  zeide  naijnheer  Wickfield,  »het  zij  hier  of  buitens- 
tinds."  —  »Ja!"  antwoorddc  de  doctor,  zich  verwonderende  naar  het 
icheeD,  vaarom  hij  zulk  een  nadruk  op  die  woorden  legde.  »Hier  of 
btiitenlands." —  »Uwe  eigene  woorden,  gelijk ge  weet,"  hervatte  mijn- 
littrMckfield.iOfbuitensIands." — 1  Wei  zeker!"antwoorddede  doctor, 
>Wel  leker.  Het  een  ofhetander,"  —  >Heteenofhetander?Hebtgij 
geene  voorkeurf"  vroeg  naijnheer  Wickfield.  —  >Neen,"  antwoordde 
dc  doctor.  —  >Niet?"  zeide mijnheer  Wickfield, met verbazing.  —  iln 
bet  minste  niet."  — » Geene  beweegreden,"  hervatte  naijnheer  Wickfield, 
10m  huitenslands,  en  niet  hier  te  nemen  f  —  » Neen,  antwoordde  do 
doctor,  —  »Ik  ben  vcrplicht  om  u  te  gelooven,  en  natuurlijk  geloof  ik  u 
ook,"  zeide  mijnheer  Wickfield  hierop.  »Het  had  mijne  taak  zeer  kun- 
Des  vereenvondigen ,  als  ik  dit  vroeger  had  geweten.  Daar  ik  tnoet 
^ennen  dat  ik  een  ander  denkbeeld  koesterde," 

Doctor  Strong  zag  hem  aan  met  een  blik  van  verlegenheid  en  twijfel, 
&t  echter  spoedig  in  een  glimlach  overging,  welke  mtj  zeer  bemoedigde, 
Wi  vriendelijk  en  goedig  was  hij.  Bovendien  lag  in  dien  glimlach,  zoo- 
*cl  als  in  geheel  zijn  voorkomen  en  zijne  manieren,  als  hij  maai  door 
lijne  geleerde,  mijmerendestroefheidheenwas,  eene  eenvoudigheid,die 
Hn  jeudig  student,  zooals  ik,  moest  aanlokken  en  vertrouwen  inboeze- 
■Mn.  Onder  het  mompelen  van  iNeen,"  en  »In  het  rainste  niet,"  en 
indere  dergerlijke  korte  verzekeringen,  staple  doctor  Strong  voorons. 
lit,  met  een  wonderiijken,  ongelijken  tred,  en  wij  volgden.  Mijnheer 
Wickfield  keek  emstig  en  schudde  het  hoofd,  zonder  te  wcten  dat  ik 
dit  ug. 

De  schoolkamer  was  eere  tamelijk  groote  zaal,  aan  den  stikten  kant 
I'M  het  huis,  die  vlak  tegenover  een  deftig  uitzicht  had  op  een  half  dozijn 
^  die  groote  vazen,  en  in  de  schuinte  op  een  ouderwetschen  tuin,  ^e 
den  doctor  behoorde,  en  waar,  aan  den  zonnigen  muur  tegen  het-zuiden, 
dc  perziken  hingen  te  rijpen.  £r  stonden  ook  groote  aloe's  in  tobben,  op 
hetgras  voorde  vensters;  en  sedert  zijn  de  breede,  harde  bladen  der 
plant  (die  er  uitzien  alsof  zij  van  beschilderd  blik  gemaakt  waren) 
'oot  mij  zinnebeelden  van  stilte  en  afzondering  geweest,  Ongeveer 
^f  en  twintig  jongens  waren  ijverig  met  hunne  boeken  bezig  toen 
*ij  binnenkwamen,  maar  zij  stonden  op  om  den  doctor  goeden  mor- 
gen  te  wenschen  en  bleven  staan  toen  zij  mijnheer  Wickfield  en  mij 
zagen. 

•  Een  nieuwe  jongen,  jonge  heeren,"  zeide  de  doctor.  iTrotwood 
Copperfield." 

Zekere  Adams,  die  deeerste  van  de  school  was,  kwam  van  zijne  plaati^ 
om  mij  te  verwelkomen.  Hij  zag  er  met  zijne  witte  das  uit  abof  hij  een 
jonge  doming  was,  maar  was  zeer  vriendelijk  en  goedwillig,  en  wees  mi} 
mijne  plaats  en  stelde  mij  aan  de  meesters  voor,  met  een  "«e^%tmaiflftii> 


t$8  DAVm  COPPERFIELO. 

heid,  die  mij  uker  op  mijn  gemak  zou  gebracht  bebben,  als  lets  dit  had 
kunnen  docn. 

Het  kwam  mij  echter  zoo  lang^deden  voor,  dat  ik  onderzulke  joD- 
gens,  of  onder  makkers  van  mijne  eigene  jaren,  behalve  Mick  Walker  en 
Mealjr  Potatoes,  was  geweest,  dat  ik  mij  daar  zoo  rreemd  gevoelde  als 
ik  ooit  in  mijn  leven  ergens  gedaanheb.  IkwaszoobewustvantooneeleQ 
te  hebben  bijgewoond,  waarvan  lij  niets  konden  weten,  en  eene  ondcr- 
vinding  te  hebben  opgedaan,  welke  iemand  van  mijn  ouderdom,  voor- 
komcn  en  stand  (als  een  hunner)  geheel  vreemd  bad  moeten  zijn,  dat  ik 
het  half  voor  een  bedrog  hield,  zooals  een  gevone  kleine  schoolknaap 
onder  hen  te  komen.  Ik  was  in  mijn  tijd  bij  Murdstone  en  Grinby,  hoc 
lang  of  kort  dien  dan  roag  geduurd  hebben,  de  bedrijven  en  spelen  van 
jongens  zoozeer  afgewend,  dat  ik  in  de  meest  gewone  dingen,  die  hun 
aangingen,  lorap  en  onervaren  was.  Wat  ik  vroeger  geleerd  had,  had  ik 
onder  de  lage  beslommeringen  van  mijn  leven  zoodanig  verleerd,  dat  ik 
nu,  toen  mij  gevraagdwerdnaarhetgeenik  wist,  niets  meer  wist  en  in  de 
laagste  klasse  der  school  geplaatst  werd,  Maar  hoezeer  mijn  gebrek  aan 
jongensbehendigheid  en  kunde  mij  ook  ontniste,  oneindig  meer  kwelde 
mi;  de  gedachte,  dat  ik  door  datgene  wat  ik  wist  nog  op  veel  grooter 
afstand  van  mijne  makkers  werd  verwijderd,  dan  door  wat  ik  nict  wiat. 
Het  vtoog  m^  door  het  hoofd,  wat  zij  wel  van  mij  zouden  denkcn,  als  zij 
wisten  hoe  gemeenzaam  ik  met  de  gevangenis  van  King's  Bench  bekend 
was.  Zou  ik  iets  over  mij  hebben,  dat  mijns  ondanks  moest  verraden  wat 
ik  bij  en  voor  de  familie  Micawber  had  gedaan  —  al  dat  verpanden,  en 
verkoopen,  en  die  soupertjesf  Als  eens  een  van  die  jongens  mij  haveloos 
en  kreupel  geloopen  door  Canterbury  had  zien  komen,  en  mij  nuher- 
kende!  Wat  zouden  zij  zeggen,  die  het  geld  zoo  weioig  telden,  a\s  zij 
konden  weten  hoe  ik  mijne  halve  siuivers  had  samengeschraapt,  om 
dagelijks  mijn  stuk  worst  met  bier  of  mijne  snee  podding  te  kunnen  koo- 
pen?  Wat  zouden  zij  er  van  vinden,  die  zoo  weinig  van  het  leven  in 
Londen  en  de  Londensche  stralen  wisten,  als  zij  wisten  hoe  wel  ik  be- 
kend was  (lot  mijne  schaamte  bekend  was)  met  veel  van  het  gemeenste 
dat  beiden  opieverden?  Dit  aUes  maalde  mij,  op  dien  eersten  dag  bij 
doctor  Strong,  zoodanig  door  het  hoofd,  dat  ik  mijne  ramste  blikken  en 
bewegingcn  wantrouwde,  in  mij  zelven  wegkroop  als  mijne  nieunre 
Echoolmakkers  mij  naderden,  en  heensnelde  zoodra  de  schooltijd  om 
Was,  bevreesd  dat  ik  mij  door  mijn  antwoord  op  eene  vriendelijke  toe- 
■praak  zou  blootgeven. 

Doch  bet  oude  huis  van  mijnheer  Wickfield  oefende  zulk  een  invloed 
uit,  dat  ik,  toen  ik,  met  mijne  schoolboeken  onder  den  arm,  daar  aan- 
klopte,  mijne  onnist  voelde  bedaren.  Tcrwijl  ik  naar  mijne  luchtige, 
ouderwetsche  kamer  ging,  scheen  de  plechdge  schaduw  van  de  trap  ook 
Op  mijne  angsten  en  twijfelingen  te  vallen,  en  het  verledene  onduidelijker 
te  doen  worden.  Ik  zat  daar  ijverig  in  mijne  boeken  te  leeren,  tot  bet  tijd 
werd  om  te  eten  (onze  schooltijd  was  om  dric  ure  voor  den  geheclen 
dag  om)  en  ging  toen  naar  beneden,  vol  hoop  dat  ik  nog  een  draaglijk. 
soort  van  jongen  zou  worden. 


DB  WKKF  VAN  MEVROUW  STRONG.  1 89 

Agnes  zat  in  de  pTonkkameT  naar  haar  vader  te  wachten,  die  door 
icmaod  in  zijn  kantoor  werd  opgehouden.  Zij  ontving  mij  met  haar  ge- 
■KXglijk  lachje,  en  vroeg  hoe  de  school  mij  beviel.  Ik  antwoordde,  dat 
lij  mij  heel  wel  sou  bevallea,  naar  ik  hoopte,  maar  dat  ik  er  vooreerst 
DOgwat  vrecmd  was. 

iGij  hebt  nooit  schoolgegaan,"  zeide  ik,  »nietwaar?"  —  >Oja,alle 
dagnog."  —  »Ja,  maar  gij  meent  hier,  in  uweigen  huisf" — Papazou 
mij  niet  kunnen  missen,"  antwoordde  zij,  en  scbudde  met  een  glimlach 
hair  hoofdjc.  —  »  Hij  houdt  zeker  veel  van  u,"  zeide  ik. 

Zij  ksikte  van  ja  en  ging  naar  de  deur  om  naar  zijnekomst  te  luisteren, 
Dm  hem  op  de  trap  tegemoet  te  gaan.  Maardaar  zij  hem  nog  niet  hoorde. 
kmiQ  zij  weder  teiug. 

iMama  is  al  zoo  lang  dood  ala  ik  geboren  ben,"  zeide  zij  met  hare  ge- 
woac  kalmte,  ilk  ken  alleen  maar  haar  portret  beneden,  Ik  zag  eru 
gisteren  naar  kijken.  Hadt  gij  al  geraden  wie  het  was?" 

Ik  zeide  haar  van  ja,  omdat  het  zoo  op  haar  zelve  geleek. 

•Dat  zegt  papa  ook,"  zeide  Agnes  vergenoegd.  iLuister!  Daar  is 
ptpa  nu !" 

Haar  helder,  kalm  gezichtje  kreeg  een  glans  van  blijdschap,  toen  zij 
hen  te  gemoet  ging  en  zij  daarop  hand  in  hand  binnenkwamen.  Hij 
groctte  mij  met  hartelijkheid  en  zeide,  dat  ik  het  bij  doctor  Strong,  die 
ttn  der  zachtaardigste  menschen  was,  zeker  zeer  goed  zou  hebben. 

lEr  zijn  misschien  wel  menschen  —  ik  weet  niet  of  cr  zijn  —  die  zijne 
Koedbeid  misbniiken,"  zeide  mijnheer  Wickfield.  Zorg  dat  gij  nooit  on- 
on  ben  behoort,  Trotwood,  in  eenig  opzicht.  Hij  is  de  minst  achter- 
dochiige  van  alle  menschen ;  en  hetzij  dit  eene  verdienste  of  een  gebrek 
is.  men  beboort  er  in  alles  wat  men  met  den  doctor  1e  doen  heeft,  groote 
of  kleine  zaken,  om  te  denken." 

Hij  sprak,  naar  mij  dacht,  alsofhij  vermoeid,ofmetietsoDtevreden 
*as;  maar  ik  dacht  niet  verder  over  dit  punt,  want  juistkwara  debood- 
Khap  dat  de  tafel  gereed  was,  en  wij  gingen  naar  beneden  en  namen 
plub,  evenals  daags  te  voren. 

Nauwelijks  waren  wij  gezeten,  of  Uriah  Heep-stak  zijn  rood  hoofd  ea 
^jne  dorre  hand  binnen  de  deur,  en  zeide : 

•  Daar  is  mijnheer  Maldon,  mijnheer,  en  verzoekt  u  even  te  mogea 
spreken."  ^  »Ik  ben  pas  van  mijnheer  Maldon  losgekomen,"  zeide  zijn 
BieeMer,  —  » Ja,  mijnheer,"  antwoordde  Uriah,  »  maar  mijnheer  Maldon 
Bdaartenig,  en  verzoekt  u  nog  even  temogenspreken." 

Terwijl  hij  de  denr  met  zijne  hand  openhield,  keek  Uriah  naar  mij,  en 
Diar  Agnes,  en  naar  de  schotels,  en  naar  de  borden,  naar  alles  in  de  ka> 
ner,  naar  mij  dacht;  en  tochscheen  hij  naar nietstekijken,  zooieer be- 
*urde  hij  den  schijn  atsof  hij  zijne  roode  oogen  steeds  eerbiedig  op  zijn 
■Wetter  gevesti^d  hield. 

■Neem  mij  met  kwalijk.  Het  is  alleen  maar  om  te  zeggen,  dat  ik  mij  al 
Mtcht  heb,"  zeide  eene  stem  achter  Uriah,  terwijl  Uriah's  hoofd  op 
<ljde  werd  geduwd,  en  dat  van  den  spreker  daarvoor  in  de  plaats  kwam, 
>nnchooDing  dat  ik  zoo  indringend  ben  —  en  daar  ik  todi  geene  keu» 


I90  DAVm  COPPBRFIELD. 

•chijn  te  hebben,  wil  ik  maar  hoe  eer  hoc  liever  buitenslands  gun.  Hip 
nichtje  Annie  zeide,  toen  wij  er  over  praatten,  dat  zij  hare  vtiend^  Uevet 
binnen  bereik  dan  gebannen  witde  hebben,  en  de  oude  doctor...."— 
>Meent  gij  doctor  Strong?"  viel  mijnheer  Wckheld  er  seer  enislig  op 
in. — NatuuTlijk.doctorStrong,"zeidedeander.>Iknoenihemdenouden 
dokter  —  dat  is  evenecjis,  wcet  gc  wel."  — »Dat  weetikniet,"ant• 
woo^dde  mijnheer  Wickfield.  —  »  Welnu  dan,  doctor  Strong,"  Kide  de 
«nder.  iDoctor  Strong  dacht  er  00k  zoo  over,  geloofik.Maarnaaide 
nianier,  waarop  ge  nu  met  mij  handelt,  schijnt  het  dat  hij  van  gedachtea 
veranderd  is,  en  dus  is  er  niets  meer  te  zeggen^  dan  dat  ik  hoe  eer  hoe 
beter  maar  voort  moet.  Daarom,  dacht  ik,  moest  ik  nog  maar  eens  tenig- 
komen  en  zeggen,  dat  ik  hoe  eer  hoe  liever  maar  voort  wil.  Ab  mentodi 
in  het  water  moet  springen,  helpt  het  niet  ofmenopdenkantstaatte 
talmen." —  lErzal  zoo  weinig  met  ugetalmdworden  als  maar  raoKeUjk 
is,  mijnheer  Matdon^  daar  kunt  gij  op  aan,"  zeide  mijnheer  Wickfield.— 
»Wel  bedankt,"  wide  de  ander.  »Zeer  verplicht.  Ik  wil  eeng^vea 
paard  niet  in  den  bek  zien,  want  dat  staat  niet  mooi;  maar  anderszon 
ik  wel  durven  zeggen,  dat  raijn  nichtje  Annie  het  gemakkelijk  naar  haar 
eigen  zin  had  kimnen  schikken.  Ik  geloof  zeker,  dat  Annie  maar  tegen 
den  ouden  doctor  had  behoeven  te  zeggen...."  —  iGij  meent,dat  me- 
vrouw  Strong  maar  tot  haar  echtgenoot  had  behoeven  te  zeggen  —  bc- 
grijp  ik  u  wd  ?"  zeide  mijnheer  Wickfield  — » Volkomen,"  was  het  ant- 
woord.  »Maar  had  behoeven  te  zeggen,  dat  zij  too  iets  zoo  en  zoo  wilde 
hebben,  en  dan  zou  het  ook  zoo  en  zoo  zijn  gewees%  dat  spreekt  van 
zelf."  —  »En  waarom  spreekt  dat  van  zelf,  mijnheer  Maldon?"vroeg 
mijnheer  Wickfield,  die  bedaard  aan  zijn  maaltijd  bleef.  —  >  Wel,  omdat 
Annie  een  bekoorlijk  jong  meisje  is,  en  de  oude  doctor  —  doctor  Strong 
neenik  —  niet  heel  raooiofjong  meer  is,"  zeide  mijnheer  Jack  Maldon 
lachende.  >Ik  zeg  dit  niet  om  iemand  te  beleedigen,  mijnheer  Wickfield. 
Ik  meen  maar,  dat  ik  denk  dat  bij  zulk  een  soort  van  huwelijk  eene  scha* 
deloosstelling  billijk  en  redelijk  is."  —  >  Eene  schadeloosstelling  voor  de 
dame,  mijnheer?"  vroeg  mijnheer  Wickfield  zeer emstig.  —  iVoorde 
dame,  mijnheer,"  antwoordde  mijnheer  Jack  Maldon  lachende.  Dochnu 
schijnende  op  te  merken,  dat  mijnheer  Wickfield  even  bedaard  en  onver- 
stoorbaar  aan  zijn  maaltijd  btee^  en  er  geene  hoop  bestond  om  hem  eene 
Bpier  van  zijn  gezicht  te  doen  ontspannen,  voegde  hij  er  bij ;  lEvcnwel, 
ik  heb  nu  gezegd  wat  ik  had  willen  zeggen,  en  nogmaals  verschooning 
voor  mijne  vrijpostigheid  verxoekende,  zal  ik  mij  maar  voortmaken.  Na- 
tuurlijk  zal  ik  uwe  waarschuning  onthouden,  om  die  zaak  tebeschouwen 
als  iets,  dat  geheel  alleen  tusschen  u  en  mij  geschikt  zal  worden,  en  er 
daar  bij  den  doctor  niet  van  spreken."  —  >Hebt  gij  al  gegeten  f"  vroeg 
mijnheer  Wickfield,"  met  zijne  hand  naar  de  tafel  winvende.  —  »Wel 
bedankt.  Ik  ga  bij  mijn  nichtje  Annie  eten,"  zeide  mijnhea  Maldon. 
•  Goedendag." 

Toen  hij  heenging  zag  mijnheer  Wickfield  hem,  zonder  op  te  staan, 
peiozend  achtema.  Ik  dacht,  dat  hij  met  zijn  welbesneden  gezicht,  zijne 
melle  spiaak  en  zijn  stout  uitzicht,  toch  een  vrij  dom  en  onbeduidend 


DB   HEER  WICKFIELD   VKRVALT  SOMS   IN  UUMERIHGEN.  I9I 

5  jong  beer  moest  wezen.  En  dit  was  de  eerste  maal  dat  ik  mijnheer  Jack 

6  Maldon  zag,  dien  ik,  toen  ik  den  doctor  des  morgens  van  hem  hoorde 
^ken,  niet  verwacht  had  loo  spoedig  te  zien. 

tjf  Toen  wij  gegeten  hadden,  gingen  wij  weder  naar  boven,  en  daar  ging 
xi  alia  eveneens  aU  den  vorigen  dag.  Agnes  lette  de  glaEen  en  karaffen  in 
hetielfae  hoekje,  en  mijnheer  Wickfield  ging  zitten  drinken,  en  dronk 
*eder  tamelijk  veel.  Agnes  speelde  op  dc  piano  voor  hem,  en  werkte  en 
pnatte,  en  speelde  eenige  spelletjes  domino  met  mij.  Toen  het  tijd  daar- 
ioeirerd,  zette  zij  thee ;  en  toen  ik  naderhand  mijne  boeken  haalde,  keek 
sj  die  in,  en  zeide  mij  wat  zij  er  uit  wist  (hctgcen  niet  weinig  was,  hoewel 
aj  het  weinig  noemde),  en  wat  de  beste  manier  was  om  er  uit  te  Icercn 
^  a  te  verstaan.  Ik  zie  haar  nog  voor  mij,  met  haar  zedig  gezichtje  en 
nille,  bedaarde  manieren,  en  hoor  nog  hare  zachte,  welluidende  stem, 
lerwijl  ik  dit  schrijf.  De  invloed  ten  goede  in  alle  opzichten,  dien  zij  in 
Jatn  tijd  op  mij  uitoefende,  begint  zich  reeds  in  mijne  borst  te  doen  ge- 
n  'oelen.  Ik  hcb  kleine  Emily  lief,  en  Agnes  niet  —  neen,  volstrekt  niet  op 
■  "die  manier  —  maar  ik  gevoel,  dat  goedheid,  vrede  en  waarheid  Agnes 
f  'Overal  vergezellen ;  en  dat  het  zachte  licht  van  het  gekleurde  kerkven- 
I  'ter,  zoo  lang  geleden  gezien,  haar  altijd  bestraalt  en  ook  mij  bestraalt 
[     ^  ik  bij  haar  bin,  en  alles  otn  haar  heen. 

Toen  het  tijd  geworden  was  om  voor  dien  avond  te  scheiden,  en  zij 
Oils  verlaten  had,  gaf  ik  mijnheer  Wickfield  de  hand  en  wilde  ook  been- 
-Saan.  Docb  hij  hield  mij  tegen  en  zeide :  >Zoudt  gc  liever  bij  ons  willen 
Wijven,  Trolwood,  of  ergensanderskomenf"  —  »Lieverblijven,"ant- 
*oordde  ik  snel.  —  »Weet  gij  dat  zeker?"  — » Als  het  u  maar  beUeft. 
AU  ik  maar  mag." — iMaar  hetis  een  eentonig,  vervelend  lever,  dat  wij 
nier  Iciden,  jongen,  vrees  ik."  —  »Niet  vervelender  voor  mij  dan  voor 
Agnes,  mijnheer,  Geheel  niet  vervelend."  —  *Dan  voor  Agnes,"  her- 
ualde  hij,  terwiji  hij  langzaamnaar  den  grootenschoorsteenmantel  ging 
4idaartegen  bleef  staan  leunen.  >Dan  voor  Agnes  I" 

Hij  haddien  avond  zooveel  wijn  gedronken  (of  ik  verbeeldde  mij  dit), 
^l  lijne  oogcn  errood  van  waren  opgeloopen.  Niet  dat  ik  zenu  zien 
uti,  want  zij  waren  neergeslagen  en  bij  hield  zijne  hand  er  voor;  maar 
ik  had  er  eene  poos  vroeger  op  gelet. 

•  Ikzou  wel  willen  weten,"  prevelde  hij,  »of  mijne  Agnes  mij  ook 
t»oede  wordt.  Wanneer  zou  ik  haar  ooit  moede  worden !  Maar  dat  is  iets 
Wifcrs,  geheel  iets  anders." 

Hij  zeide  dit  peinzend  bij  zich  zelven,  niet  tegen  mij,  en  ik  hield  mij 
^ussiil. 

"Een  akelig  otid  huis,"  zeide  hij,  » en  een  eentonig  leven  —  maarik 
Moethaar  toch  bij  mij  houden.  Als  de  gedachte,  dat  ik  zou  kunnen  stcr- 
vcn  en  mijne  lieveling  alleen  laten,  of  dat  zij  zou  kunnen  sterven  en  mij 
^Kn  laten,  in  mijne  gelukkigste  uren  als  een  spook  voor  mij  oprijst,  en 
alleen  kan  verdreven  worden  door  — " 

Hij  sprak  niet  geheel  uit,  maar  nng  langzaam  naar  de  T>lek  waar  hij 
gczeten  had,  en  nam  werktuiglijk  de  ledige  karafopomzijnglasinte 
Khenken,  zette  ze  weder  neer,  en  kwam  even  langzaam  terug. 


192  DAVID  COPPERFISLD. 


»  Als  dat  zoo  ellendig  zwaar  om  te  dragen  is  als  ik  haar  bij  mij  heb^**^ 
zeide  hij,  » wat  zou  het  dan  zijn  als  zij  weg  was  ?  Neen,  neen.  Dat  kaa  ik 
niet  beproeven." 

Hij  bleef  tegen  den  schoorsteenmantel  staan  leunen,  en  zijn  mijmeren 
duurde  zoo  lang,  dat  ik  het  niet  met  mij  zelven  eens  kon  worden  of  ik 
het  er  op  wagen  zou  om  hem  te  storen  door  heen  te  gaan,  of  mij  zou  stil- 
houden  waar  ik  was,  tot  hij  uit  zijn  gepeins  zou  ontwaken.  Eindelijk  za^ 
hij  op,  en  keek  in  de  kamer  rond  tot  zijne  oosen  de  mijne  ontmoetten. 

>Gij  blijft  dus  bij  ons,  Trotwood,  niet  waarr"  zeide  hij,  op  zijn  gewonea 
toon,  en  alsof  hij  antwoord  gaf  op  iets,  dat  ik  zoo  pas  had  gezegd.  »Daar 
ben  ik  blij  om.  Gij  houdt  ons  beiden  gezelschap.  Het  is  goed  u  hier  t^ 
hebben.  Goed  voor  mij,  goed  voor  Agnes,  goed  misschien  voor  ons  aUc" 
drie."  —  »Ik  ben  zeker,  dat  het  goed  voor  mij  is,  mijnheer,"  zeide  ik.  ilk 
ben  zoo  blij,  dat  ik  hier  ben."  —  »Dat  is  een  beste  jongen !"  zeide  mijn- 
heer  Wickfield.  »  Zoolang  gij  gaarne  hier  blijft,  zult  gij  ook  hier  blijven.*^ 
Daarop  gaf  hij  mij  de  hand,  klopte  mij  op  den  rug,  en  zeide  mij  dat  ik^ 
als  ik  des  avonds,  nadat  Agnes  was  heengegaan,  nog  iets  te  doen  had, 
vrij  in  zijne  kamer  mocht  komen  zitten,  als  iknaar  gezelschap  verlangde. 
Ik  bedankte  hem  voor  zijne  vriendelijkheid,  en  dasurhij  kort  daarop  naar 
beneden  ging,  en  ik  nog  geen  slaap  had,  ging  ik  ook  met  een  boek  naar 
beneden,  om  voor  een  half  uiuije  van  zijn  verlof  gebruik  te  maken. 

Maar  toen  ik  licht  in  het  ronde  kantoortje  zag,  en  mij  terstond  door 
Uriah  Heep,  die  cene  soort  van  toovermacht  op  mij  uitoefende,  voelde 
aantrekken,  gin^  ik  in  plaats  daarvan  daarbinnen.  Ik  vond  Uriah  in  een 
groot  dik  boek  zitten  lezen,  met  zulk  eene  overmatige  aandacht,  dat  zijn 
dorre  voorvinger  elken  regel  onder  het  lezen  volgde,  en  evenals  eene 
slak  (of  zoo  geloofde  ik  ten  minste)  klamme  sporen  over  het  papier  naliet. 

»Ge  zijt  van  avond  laat  aan  het  werk,"  Uriah,  zeide  ik.  —  tja,  jonge 
heer  Copperfield,"  zeide  Uriah. 

Terwijl  ik  op  den  hoogen  kantoorstoel  tegenover  hem  klom,  ommeer 
op  mijn  gemak  met  hem  te  praten,  bemerkte  ik,  dat  hij  niet  scheen  te 
kunnen  glimlachen,  maar  alleen  zijn  mond  zoodanig  kon  vertrekken, 
dat  er  daamaast  twee  stijve  plooien  in  zijne  wangen  kwamen,  een  aan 
elken  kant,  hetgeen  in  plaats  van  een  glimlach  moest  dienen. 

ilk  ben  nu  aan  geen  kantoorwerk,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide 
Uriah.  —  »  Aan  welk  werk  dan  ?"  vroeg  ik.  —  » Ik  doe  mijn  best  om  mijne 
rechtsgeleerde  kundigheden  te  vermeerderen,  jonge  heer  Copperfield,'* 
zeide  Uriah.  »Ik  ben  aan  het  doorlezen  van  Tidd's  Prakdjk.  O,  welk  een 
schrijver  is  die  mijnheer  Tidd,  jonge  heer  Copperfield !" 

Mijn  stoel  was  zulk  eene  goede  wachttoren,  dat  ik,  toen  hij  na  deze 
uitboezeming  van  verrukking  weder  aan  het  lezen  ging,  en  evenals  te 
voren  de  regels  met  zijn  vinger  volgde,  opmerkte,  dat  zijne  neus^ten^ 
die  dun  en  spits  waren,  metscherpe  kloo^es  er  in,eeneallerzonderlmgste 
en  onaangenaamste  manier  hadden  van  zich  uit  te  zetten  en  samen  te 
trekken  —  zoodat  zij  schenen  te  knipoogen,  in  plaats  van  zijne  oogen 
zelven,  die  dit  bijna  nooit  deden. 

tGij  moet  al  een  groot  rechtsgeleerde  zijn?"  zeide  ik,  na  eene  poos. 


L 


NEDERICHEID  VAN   URIAH  HESP.  I93 

niu  hem  te  hebbeo  gekeken.  —  »Ik,  jonge  heer  Copperfieldf"  ant- 
vondde  Uriah.  >  Och,  neen !  Ik  ben  een  zeer  nederig  persoon." 

Hct  was  geene  verbeelding  vim  mij,  dat  ik  zijne  handen  zoo  nat  en 
b»d  vond,  i3g  ik  nu ;  want  (Ukwijls  wreef  hij  de  palmen  tegen  elkander, 
iliof  bij  ze  droog  en  warm  wilde  wrijvco,  behalve  dat  hij  ze  dikwijls  ter- 
ilnikgaan  zijn  zakdoek  afveegde. 

ilk  weet  heel  wel,  dat  ik  dc  nederigstc  persoon  van  de  wereld  ben," 
wide  Uriah  Heep  bescheiden,  »laal  de  ander  wezen  waar  hij  wil.  Mijne 
moerier  is  ook  een  zeer  nederig  persoon.  Wij  levcn  in  eene  nederige 
*omiig,  jonge  heer  Copperfield,  maar  ik  heb  toch  vccl  reden  ora  dank- 
bsar  te  zijn.  Mijn  vaders  vro«ger  beroep  was  nederig,  Hij  was  een  dood- 
giiver."  —  »Wat  is  hij  nu?"  vroeg  ik.  — iHij  is  tegenwoordig  deelge- 
Doot  van  de  heerlijkhcid,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriah  Heep. 
>Uaar  wij  hebben  veel  reden  om  dankbaar  te  zijn,  dat  ik  bij  mijnheer 
WicUeld  geplaatst  ben  I" 

Ik  vroeg  Uriah,  of  hij  al  lang  bij  mijnheer  Wickfield  geweest  was. 

>Ik  ben  nu  haast  vier  jaren  bij  hem  geweest,  jonge  heer  Copper6eld," 
utwoordde  Uriah,  zijn  boek  toeslaande,  nadat  hij  de  plaats  waar  hij  ge- 
blcven  was  corgvuldig  gemerkt  had,  )Sedert  een  jaar  na  raijn  vaders 
dood ;  hoeveel  reden  heb  ik  daarin  om  dankbaar  te  zijn !  Hoeveel  reden 
l>cb  ik  om  dankbaar  te  zijn  voor  het  vriendelijke  voomemen  van  mijn- 
h«i  Wickfield  om  mij  mijn  contract  te  schenken,  dat  anders  boven  het 
nederige  vermogen  van  mijne  moedcr en  mij  zou  wezen!"  —  iDuszult 

?ij  dan  eens  zelf  procureur  warden  f"  zeide  ik.  —  »Met  den  zegen  der 
oorzienigheid,  jonge  heer  Copperfield,"  ant woordde  Uriah.  —  iMis- 
Khien  wordt  gij  wel  eens  compagnon  in  het  kantoor  van  mijnheer  Wick- 
^eld,"  zeide  ik,  om  mij  aangenaam  te  maken,  len  zal  het  dan  Wickfield 
**  Heep,  of  Heep  voorhcen  Wickfield  wezen."  —  » O  neen,  jonge  heer 
^(^perfield,"  antwoordde  Uriah,  zijn  hoofdschuddende,  idaartoe  ben 
*  veel  te  nederig," 

Hij  geleek  zeker  buitengemcen  naar  het  gebeeldhouwde  gezicht  op 
d%  balk  boven  mijn  venster,  tcrwijl  hij  mij  daar  in  zijne  nederigheid, 
"tet  breed  ^trokken  mond  en  die  plooien  in  de  wangen,  in  de  si^uinte 
^  aan  te  kijken. 

•  Mijnheer  Wickfield  b  een  alleruitmuntendst  man,  jonge  beer  Copper- 
^tid,"  zeide  Uriah. » Als  gij  hem  al  lang  gekend  hebc,  weet  gij  dat  zeker 
^1  beter  dan  ik  het  u  kan  zeggen." 

Ik  antwoordde,  dat  ik  daarvan  overtuigd  was ;  maar  dat  ik  zelf  hem 
Mg  met  lang  had  gekend.  scboon  hij  een  vriend  van  mijne  tante  was. 

»Zoo  waarlijk,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriah.  lUwe  tante  is 
•ene  aUerUe&te  dajne,  jonge  heer  Copperfield." 

Hij  had,  wanneer  hij  zijne  geestvervoerin^  wilde  uitdrukken,  eene 
nianiei  om  zidi  te  wringen,  die  hem  zeer  leelijk  stond,  en  die  na  mijne 
•udacht  van  bet  compliment,  dat  hij  mijne  bloedverwante  gemaakt  had, 
afaok  en  le  op  het  slangachtige  kronkekn  van  zijne  keel  en  zijn  lichaam 

aUerKeftte  dame,  jonge  heer  Copperfield,"  zode  Uriah  Heep. 
Davm  coFFEanBLD.  —  I,  13 


DAVID  COPPERFIELD. 


*Zij  is  bijzonder  met jongcjuffrouw Agnes ingeDomen,jongeheerCop- 
perfield,  gcloof  ik."  —  »J»i"  zeide  ik  stoutweg^  hoewel  ik  er  niets  vaa 
wist  —  de  Hemel  vcrgeve  mij  1  —  lEnik  hoopgij  ook,  jongeheer  Cop> 
perfield,"  hervatte  Uriah,  >Maar  zeker,  dat moet gij  wel zijn."  —  »Dat 
moet  iederecn  wel  zijn,"  antwoordde  ik.  —  »0,  ik  ben  u  wel  dankbaar, 
jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriah  Heep,  tvoordatgezegde.Hetu 
100  waar  I  Nederig  als  ik  ben,  weet  ik  toch  wel  hoe  waar  het  is  I  O,  ik  ben 
u  wel  dankbaar  jonge  heer  Copperfield." 

In  de  opgewondenheid  zijner  aandoeningen,  wrong  hij  zich  van  zija 
stoel  af;  en  er  eens  af  zijnde,  begon  hij  aanstalten  te  malEen  om  noaihnis 
tegaan. 

iMoedei  zal  mij  wachten,"  zeide  hij,  op  een  horlogekijkende,  waar- 
van  het  glas  zoo  dof  was,  datmen  de  wijzersbijnanietkon  ondenchei- 
den,  len  zich  ongenistmaken;  want  hoewel  wij  zeer  nederig  zijn,  jonge 
beer  Copperfield,  zijn  wij  toch  zeer  aan  elkander  gehecht.  Als  gij  ons 
eens  op  een  namiddag  woudt  komen  bezoeken,  en  in  onze  armelijke 
woning  een  kopje  thee  drinken,  zou  mijne  moeder  even  vereerd  zifb  met 
uw  gezelschap  als  ik." 

Ik  zeide,  dat  ik  gaame  eens  zou  aankomen. 
f  I  >  Ik  dank  u  wel,  jonge  heer  Copperfield,"  antwoordde  Uriah,  terwiji 
hij  zijn  boek  in  de  kast  zette.  >Ikdenk,d3tgijhierweleenigen  tijdiD 
huis  zult  blijven,  jonge  heer  Copperfield  ?" 

Cllk  zeide,  dat  ik  daar  in  huis  zou  blijven  wonen,naarikmcendc,zoo- 
lang  ik  op  die  school  bleef. 

iZoo  waarlijk!"  riep  Uriah  uit.  >Dan  zouik  denken,  datgij  welein- 
delijk  in  de  zaken  zult  komen,  jonge  heer  Copperfield !" 

Ik  betuigde,  dat  ik  geene  oogmerken  van  dien  aard  bad,  en  dat 
niemand  voor  mij  aan  zoo  iets  dacht:  maar  Uriah  bleef  op  al  mijne 
verzekeringen  zeer  Koetsappig  an  twoordenTtOchja,  jonge  heer  Copper- 
field,  ik  denk  het  toch  wel  waarlijk,"  en  »Och  waarlijk,  jonge  heer 
Copperfield,  ik  denk  het  toch  wel  zeker!"  en  dergelijke.  Toen  hij  ein- 
delijk  gereed  was  om  heen  te  gaan,  vroeg  hij  mij  ol  ik  er  niet  tegen  had, 
dat  hij  het  licht  maar  uitdeed,  en  toen  ik  »  neen"  antwoordde,  deed  hij 
het  dadelijk  uit.  Nadat  hij  mij  de  hand  had  gegeven  —  in^et  donkerwas 
het  alaof  ik  een  visch  aanvatte  —  opende  hij  de  straatdeur  een  weinigje, 
sloop  naar  buiten,  trok  ze  wedei  dicht  en  liet  mij  staan  om  op  den  tast 
mijn  weg  door  het  huis  te  zoeken,  hetgeen  mij  tamelijk  veel  moeite  en 
een  val  over  zijn  stoel  kostte.  Dit  was  de  aanleidende  oorzaak  geloof  ik, 
dat  ik  den  halven  nacht  van  hem  droomde,  onder  anderen,  dat  luj  met  het 
huis  van  baas  Feggotty  op  zeeroof  was  uitgevaren,  met  eene  zwarte  vl^ 
aan  den  mast,  waarop  Tidd's  Fraktijk  stond  te  lezen,  onder  welken  dm* 
velachtigen  standaard  hij  mij  en  kleine  Emily  naar  de  Spaansche  Zee 
voerde  om  ons  te  verdrinkcn. 

tt  Toen  ik  des  anderen  daags  naar  school  ging,  kwam  ik  mijne  verlegen- 
heid  wat  beter  te  boven,  en  den  daaropvolgenden  dag  veel  beter,  en  zoo 
sleet  zij  langzameihand  weg,  tot  ik  in  minder  dan  veertien  dagen  onder 
mijne  nieuwe  makkers  gehed  thuis  en  wettevreden  was.  Ik  was  onhandig 


pLB 


IK  BXGIN  MKT  ERNST  TE  LEERBM.  I9S 

fCDocg  in  bet  sjwlen  en  achterlijk  genoeg  in  het  leeren;  maardege- 
*oonte,  hoopte  ik,  sou  mij  in  hct  cerate  opzicht  verbeteren,  en  bard 
verkm  in  het  tweede.  Ik  ging  dus  hard  aan  bet  werk,  eoowel  in  het  spel 
als  in  crnst,  en  verwietf  grooten  lof.  En  na  zeer  korten  tijd  werd  dat  levea 
bij  Uurdstone  en  Grinby  mij  zoo  vreemd,  dat  ik  er  nauvclijks  meer  aan 

Eloofde,  terwijl  mijn  tegenwoordig  leven  mij  zoo  gewoon  werd,  dat  ik 
t  reeds  langen  tijd  schcen  gevoerd  le  hebben. 

Doctor  Strong's  scbool  was  uitmuntend;  bet  onderscheid  tusschen 
^U  en  die  van  mijnheer  Creakle  was  zoo  groot  als  het  onderscheid  tus- 
^^iiea  gocd  en  kwaad.  Alles  was  deftig  en  welvoeglijk  ingericht,  volgens 
«n  weldoordacht  stelsel;  alias  strckte  om  den  leerlingen  gevoel  van  eer 
^  goede  trouw  in  te  boezemen,  en  bun  te  docn  gevoelen.  dat  men  zich 
Op  bun  bczit  van  deze  eigenachappen  verliet,  zoolang  zij  zich  dit  niet 
onwardig  toonden  —  en  dit  deed  wondcren,  Wij  gevoelden  alien,  dat 
*ij  deel  hadden  aan  alles  wat  de  scbool  bctrof,  en  mede  haar  goeden 
'^m  hielpen  handbaven.  Vandaar  warden  wij  er  spoedig  met  warmte 
uq  gehecht  —  ik  ten  minste  was  dit,  en  in  mijn  tijd  beb  ik  geen  jongea 
gekend,  die  bet  niet  was  —  en  leerden  met  gewilligheid  en  met  verlangen 
Om  onie  scbool  tot  eer  te  lijn.  Buiten  schooltijd  konden  wij  frisch  op 
?pelen  en  hadden  ivij  veel  vrijheid;  maar  ook  dan,  gelijk  ik  mij  wel  her- 
fflner,  werden  wij  in  de  stad  algemeen  geprezen,  en  zelden  deden  wij 
door  ons  voorkomen  of  onze  manieren  den  naam  van  doctor  Strong  en 
"jne  leerlingen  eenige  schande  aan. 

Ecnige  der  oudste  leerlingen  waren  bij  den  doctor  in  buis  en  in  den 
kost,  en  door  hen  vemam  ik.  uit  de  tweede  hand  eenige  bijzonderheden 
*^  des  doctors  gcscbiedenis  —  hoe  bij  nog  geen  jaar  gelfden  met  de 
<dioone  jonge  dame  was  getrouwd,  die  ik  in  zijne  studeerkamer  had  ge- 
^,  en  die  hij  gebeel  uit  liefde  had  genomen,  daar  zij  geen  pennmg 
Ixiat  en  een  troep  arme  bloedverwanteu  had,  die  (zoo  zeiden  onze 
^Bapen)  het  er  op  toelegden  om  den'  doctor  uit  huis  en  hof  te  verdrijven. 
Ook,  hoe  het  peinzend  voorkom'^n  des  doctors  daaraan  was  toe  te 
Klirijven,  dat  hij  aitijd  bezig  was  met  naar  Grieksche  wortels  te  zoeken; 
''''geen  ik,  in  mijne  onnoozelheid  en  onkunde,  voor  eeoe  overdrevene 
^binische  liefhebberij  des  doctors  bield,  vooral  daar  hij  onder  het  gaan 
•Itiid  naar  den  grond  keek  —  totdat  ik  begreep,  dat  het  wortels  van 
foorden  waren,  bestemd  voor  een  nieuw  woordenboek,  dat  hij  wtlde 
I'fginnen.  Adams,  de  eerste  jongen  van  de  school,  die  veel  aanleg  voor 
^  matbesis  toonde,  had,  naar  mij  geiegd  werd,  «ne  berekening 
E«naakt  van  den  tijd  dien  de  doctor,  volgens  lijn  plan  en  den  voet 
*»arop  hij  vorderde,  tot  het  voltooien  van  dit  woordenboek  zou  noodig 
'wbbm.  Wij  begrepen,  dat  bet  in  zesdenhonderd  negen  en  veertig  jaren 
8^daan  zou  kunnen  zijn,  van  des  doctors  laatsten,  of  twee  en  zestigstea 
veijaardag,  af  te  rekenen. 

Doch  de  doctor  zelf  was  de  afgod  der  geheele  school ;  en  de  school 
W  al  zeer  slecht  samengesteld  moeten  zijn,  als  hij  dit  niet  geweest  ware, 
want,  hij  was  de  goedhartigste  mensch  op  de  wereld  en  had  eene  een- 
■oodige  argeloosl^id  over  zich,  die  zelb  de  steenen  harten  der  vazen  op 


196  DAVID  COPPBRFIELD. 

den  mirar  had  moeten  treffen.  Als  hij  op  het  vooq>lein  he 
wandelde,  waar  de  kraaien  en  kauwen  met  schalkachtig  g 
iioppen  naar  hem  keken,  alsof  zij  wel  ipristen  hoeveel  meer 
reldsche  zaken  bedreven  waren  dan  hij,' en  een  of  ander  vag 
dicht  genoeg  bij  zijne  krakende  schoenen  kon  konien  om  h 
enkelen  volan  van  een  verhaal  vol  jammer  te  doen  luistc 
vagebond  voor  de  twee  volgende  dagen  bniten  nood.  Dit  wa 
wel  bekend,  dat  de  meesters  en  grootste  jongens  zich  mo^ 
die  stroopers  den  pas  af  te  snijden,  en  uit  de  vensters  sproi 
van  het  voorplein  te  jagen,  eer  zij  den  doctor  hunne  tegen^ 
konden  doen  bemerken ;  hetgeen  somtijds  op  weinige  voetstap 
van  hem  gelukkig  werd  verricht,  zonder  dat  hij,  die  maar 
voortkuieren,  iets  van  de  zaak  gewaar  werd.  Buiten  zijn  eig 
bied  en  door  niemand  beschermd,  was  hij  als  een  sdiaap  vo< 
ders.  Hij  zou  zelfe  de  slopkousen  van  zijne  beenen  hebben  g 
ze  weg  te  geven.  £r  liep  zel&  een  vertelseltje  onder  ons  r 
niet,  en  heb  nooit  geweten,  in  hoeverre  het  gegrond  was,  m; 
zoovele  jaren  lang  aan  geloofd,  dat  ik  mij  volkomen  van 
overtuigd  houd)  dat  hij  eeps  des  winters  op  een  kouden  d 
zijne  slopkousen  aan  eene  bedelaarster  wegschonk,  die  in  < 
weinig  gebabbel  verwekte  door  van  deur  tot  deur  een  kind  1 
in  die  kleedingstukken  gewikkeld,  welke  in  de  nabijheid  c 
door  iedereen  herkend  moesten  worden.  De  legende  voeg< 
de  eenige  die  ze  niet  herkende  de  doctor  zelf  was,  die  to 
hand  voor  de  deur  van  een  winkelje,  dat  geen  besten  naa 
waar  zulk^  dingen  voor  jenever  werden  ingeruild,  ten  toon  h 
dan  eens  daarbij  bleef  staan  en  ze  goedkeurend  betaste,  all 
&tsoen  iets  nieuws  zag,  hetwelk  hij  beter  vond  dan  dat, 
gewoon  was. 

Het  was  aardig  den  doctor  met  zijne  bevallige  jonge  vi 
Hij  had  eene  vaderlijke  welwillende  manier  om  zijne  teec 
haar  aan  den  dag  te  leggeB,die  op  zich  zelve  reeds  scheen  a; 
welk  een  goed  man  hij  was.  Ik  zag  hen  dikwijb  in  den  tu 
waar  de  perziken  hingen,  en  somtijds  kgn  ik  hen  in  de  stud 
de  zijkamer  van  naderbij  waamemen.  Z^  scheen  zeer  bezor 
doctor  te  zijn  en  veel  van  hem  te  houden,  schoon  ik  nooit  < 
veel  belang  in  het  woordenboek  stelde,  waaraan  de  doctor 
omslachtige  brokken  in  zijne  zakken  en  den  bol  van  zijn 
droeg,  en  haar  doorgaans  onder  het  wandden  scheen  te  ver) 

Ik  zag  mevrouw  Strong  veel,  zoowel  omdat  zij  op  den  och 
aan  den  doctor  werd  voorgesteld  behagen  in  mij  gekr^en 
derhand  zeer  vriendelijk  voor  mij  was  en  belan^emngvooi 
als  omdat  zij  veel  van  Agnes  hield  en  dikwijls  bij  ons  aan  hui 
bestond  eene  zonderlinge  gedwongenheid  tusschen  haar  1 
Wickfield  (voor  wien  zij  bang  scheen  te  zijn,  naar  mij  dacli 
aftleet  ^s  zij  des  avonds  Jcwam,  was  nj  altijd  huiverig  o 
hem  naar  huis  telatenb»enge&enlieplievermetmijheen. 


DB  OUDE  OEHIRAAL,  I97 

,  ^  wij  vToolijk  cncT  bet  kerkplein  liepen,  en  niemand  d&cbten  te  ontr 
I  moeten,  kwamen  wij  mijnhccr  Jack  Msldon  tegen,  die  altijd  verwonderd 
L    vu  ons  te  lien. 

I        Merrouw  Strong's  mama  was  eene  dame,  waarmede  ik  mij  zeer  ver-' 

l    mukte.  Zij  heette  mevrouw  Markleham,  roaar  wij  jongens  plachten  haar 

jL    dc  Onde  Generaal  te  noemen,  omdat  zij  eoo  goed  kon  manoeuvreerea 

01 100  behendig  de  gehccic  legcrmacht  barer  bloedverwanten  tegen  den 

<loclor  wist  aan  te  voeren.  Zij  was  een  klein  vrouwtje,  met  scberpe  oogjes, 

^  all  zij  gekleed  was,  ^ne  onverandcTlijkc  muts  placht  te  dragen, 

«rsieid  met  eenige  kunstbloemen  en  twee  kunstkapcllctjes,  die  boven 

^  UoemcD  moesten  zweven.  Er  bestond  onder  ons  eene  bijgeloovige 

■Kening,  dat  die  muts  uit  Frankrijk  was  gekomen,  en  alleen  door  die 

tchruidere  natie  vervaardigd  kon  zijii ;  maar  al  wat  ik  er  met  zekerheid 

fv  weet  ia,  dal  zij,  waar  mevrouw  Markleham  zich  des  avoads  vertoonde,  - 

SI       iisgdijks  te  voorscbijn  kwam;  dat  zij  naar  vriendschappeHjke  bijeen- 

bmsten  in  een  Indiaansch  mandje  werd  medegeilragen ',  dat  de  kapel- 

Injes  de  gaaf  hadden  van  gedurjg  te  trillen,  en  dat  zij  ten  huize  van 

^woT  Strong  veeleer  den  aard  van  honigzoekende  bijtjes  hadden. 

It  had  eens  eene  gimstige  gelegenbeid  om  den  Oudcn  Generaal  —  ik 
■loop  dat  men  in  bet  gebruik  dier  benaraing  niets  oneerbiedigs  zal  zoe- 
*ta  —  waar  te  nemen,  op  een  avond,  die  nog  door  iets  anders,  dat  ik 
*ctlulen  zal,  gedenkwaardig  voot  mij  werd.  Het  was  op  den  avond  toen 
^  bij  den  doctor  een  partijtje  werd  gegeven,bij  gelegenbeid  dat  mijnhccr 
JackMaldon,  als  kadetof  iets  van  dien aard, naarlndiezouvertrekken: 
*iiit  mijnheer  Wickfield  bad  die  zaak  eindelijk  in  orde  gebracht.  Toe- 
»al%  was  bel  Ce  gelijk  des  doctors  verjaardag.Wij  badden  vacantie  ge- 
Wi  en  bem  des  morgens  presentjes  gegeven ;  de  eerste  jongen  had  eene 
*anspraak  gedaan,  en  wij  badden  hoeiee  geroepen  tot  wij  schor  waren 
^  hem  de  tranen  in  de  oogen  stonden.  En  nu  des  avonds  gingen  mijn- 
Ifcer  Wickfield,  Agnes  en  ik  bij  hem  theedrinken. 

Mijnheer  Jack  Maldon  was  er  reeds  voor  ons.  Mevrouw  Strong  zat  in 
^t  wit  met  kersroode  linten  gekleed  op  de  piano  te  spelen  toen  wij  bin- 
Denkwamen,  en  hij  stond  over  haar  heengebogen  om  de  bladen  om  te 
weren.  Het  beldere  wit  en  rood  barer  kleur  was  niet  zoo  bloeiend  en 
Dbemachtig  als  gewoonlijk,  dacht  mij,  toen  zij  zich  omkeerde ;  maar  zij 
«g  er  tocb  zeer  lief,  allerliefst  uit. 

>Ik  heb  nog  vergetcn,  doctor,"  zeide  mama,  toen  wij  zaten,  >u  met 
^len  dag  mijn  compliment  te  makcn  —  hoewel  het,  geUjk  ge  wel  den- 
ien  kunt,  in  mijn  geval  geheel  iets  anders  dan  een  enkcl  compliment  is. 
Laal  ik  u  mogen  wenscben,  dat  gij  den  dag  nog  dikwijls  moogt  vicrea*' — 
•Jl(  dank  u  wel,  mevrouw,"  antwoordde  de  doctor.  -  »Nog  zeer,  zeer, 
«st  dikwijls,  en  beel,  heel  gelukkig,"  hervatte  de  Oude  Generaal. » Niet 
»Jleen  voor  u  zelven,  maar  00k  voor  Annie,  en  John  Maldon  en  vele 
andere  menschen.  Het  komt  mij  voor  alsofhet  pas  gisteren  was,  John, 
^^  gij  nog  een  kleine  jongen  waart,  een  boofd  kleiner  dan  jonge  heer 
Copperfieldj  en  ik  u  achter  de  bessenboompjes  in  den  tuin  met  Annie 
wijer  en  vnjstertje  zag  spelen."  —  >Maar  lieve  mama,"  zeide  mevrouw 


198  DAVID  COPP£RFIELD. 


Strong,  t  denk  nu  niet  meer  daaraan."  —  »  Wees  toch  niet  dwaas,  Annie,  ^^^ 
hervatte  hare  moeder. » Als  gij  nu  nog  over  zulke  dingen  moet  rood  wok:^— 
den,  nu  gij  eene  oude  getrouwde  vrouw  zijt,  wanneer  moetgijerdaiKS 
niet  meer  van  rood  worden  ?"  —  »  Oud  ?"  riep  Jack  Maldon  uit. » Annie  ^ 
Wei  kom  aan !"  —  tja,  John,"  antwoordde  de  Generaal.  »Oud  alsgey 
trouwde  vrouw.  Hoewel  niet  oud  van  jaren — want  wanneer  hebt  gij  mi/ 
ooit  hooren  zeggen,  of  wie  heeft  mij  ooit  hooren  zeggen,  dat  een  meisjc- 
van  twintig  oud  van  jaren  was !  —  uwe  nicht  is  de  vrouw  van  den  doctor^ 
en  als  zoodanig  is  zij  wat  ik  gezegd  heb.  Het  is  een  ^eluk  voor  u,  JobD^ 
dat  uwe  nicht  de  vrouw  van  den  doctor  is.  Gij  hebt  m  hem  een  vcnno^ 
gend  en  welwillend  vriend  gevonden,  die  nog  welwillender  voor  u  ^ 
zijn,  durf  ik  wel  voorspellen,  als  gij  dat  maar  verdient.  Ik  heb  geene  va-^" 
sche  schaamte.  Ik  ontzie  mij  nooit  om  rondborstig  te  bekennen^  dat  ^,. 
sommige  leden  van  onze  familie  zijn  die  een  vriend  noodig  hebben.  ^\ 
zelf  waart  een  daarvan,  voordat  de  invloed  van  uwe  nicht  u  een  vrief^ 
bezorgde." 

De  doctor  wuifde  in  zijne  goedhartigheid  met  dehand,  alsofhijc^^^ 
lichtwilde  tellen en  mijnheer  Jack  Maldon verdere  herinneringen besp"^ 
ren.  Doch  mevrouw  Markleham  verruilde  haar  stoel  met  een,  die  via 
naast  den  doctor  stond,  en  haar  waaier  op  zijne  mouw  leggende,  zeide  zi 

»Neen,  waarJijk,  lieve  doctor,  gij  moet  mij  verschoonen  als  ik  eeni^^ 
zins  hierover  uitwijd,  omdat  ik  het  zoo  diep  gevoel.  Ik  mag  het  wel  een 
monomanie  van  mij  noemen,  zoo  is  het  mij  altijd  voor  den  geest.  Gij  zij 
een  ware  zegen  voor  ons  —  eene  ware  weldaad."  —  tOchkom,  gek 
heid !"  zeide  de  doctor.  —  »Neen,  neen,  ik  vraag  u  wel  verschooning,' 
hervatte  de  Oude  Generaal.  »Nu  er  niemand  bij  is,  behalve  onze  oude^ 
vertrouwde  vriend,  mijnheer  Wickfield,  kan  ik  mij  het  zwijgen  niet  laten 
opleggen.  Ik  zal  de  rechten  eener  schoonmoeder  laten  gelden,alsgij  zoo- 
doen  wilt,  en  u  bekijven.  Ik  ben  altijd  rondborstig  en  oprecht  Wat  ik 
ztg  is,  wat  ik  reeds  zeide,  toen  gij  mij  zoo  verbaasd  deedt  staan  —  het 
heugt  u  nog  wel  hoe  verbaasd  ik  was  —  door  om  Annie  te  komen  vra- 
gen.  Niet  dat  cr  in  dat  vragen  zelf  zoo  veelvreemds  was  —  het  zou  be- 
lachelijk  zijn  dat  te  willen  zeggen  —  maar  omdat  gij  haar  vader  hadt  ge- 
kend,  en  haar  ook  hadt  gekend,  van  een  kind  van  zes  maanden  af,  en  ik 
dus  nooit  zoo  iets  van  u  had  verwacht,  of  eigenlijk  nooit  gedacht  had  dat 
ge  nog  eens  zoudt  trouwen — dat  is  het  eenvoudig  maar,  weet  ge !" —  » Ja: 
wel,  ja  wel,"  antwoordde  de  doctor  vriendelijk.  »Denk  nu  maar  niet 
daarom !"  — » Maar  ik  denk  er  toch  om,"  zeide  de  Oude  Generaal,  haar 
waaier  op  zijne  lippen  leggende.  tik  denk  er  dikwijls  om,  en  ik  spreek 
er  van,  opdat  men  mij  zou  tegenspreken  als  ik  het  verkeerd  heb.  Welnu 
dan !  Toen  sprak  ik  met  Annie  en  vertelde  haar  wat  er  gebeurd  was.  Ik 
zeide :  tLiefje,  daar  is  doctor  Strong  zoo  waarlijk  hier  geweest,  en  heeft 
eene  heel  mooie  verklaring  gedaan  en  u  ten  huwelijk  gevraagd."  Heb  ik 
dat  toen  in  het  minste  aangedrongen  f  Neen !  Ik  zeide :  »Nu,  Annie,  moet 
ge  mij  de  waarheid  zeggen.  Is  uw  hart  nog  vrijf"  tMama,"  zeide  zij^ 
schreiende,  >ik  ben  nog  zoo  heel  jong"  —  en  dat  was  de  waarheid  — 
*en  ik  weet  haast  niet  of  ik  wel  een  hart  heb."  »Dan,  kindlief,"  zeide  ik^ 


EKN  VMyAARPARTUnK  BU  DBN  DOCTOR.  I99 

>kunt  gij  er  op  aan,  dat  het  nog  vrij  is.  In  alien  gevalle,  liefje."  zeide  ik, 
xloctor  Strong  is  in  eene  zeerbcwogene  gemoedsstemming,enmoei 
ttn  autwoord  hebben.  Wij  kuDnen  hem  niet  in  zijne  tegenwoordige 
Planning laten."  »Mama,"zeide  Annie,  nog  schreiende,izouhij  zonder 
■°ij  ongelukkig  zijn  ?  Als  hij  dat  wezen  zou,  dan  heb  ik  zooveel  achting 
v<Kir  hem,  dat  ik  hem  maar  denk  te  nemen."  Zoo  was  het  dan  afgespro- 
^.  En  toen  en  niet  vroeger  zeide  ik  tegen  Annie :  i  Annie,  doctor  Strong 
ul  niet  alleen  uw  echtgenoot  zijn,  maar  hij  zal  ook  uw  overleden  vader 
repttscDteeren,  hij  zal  het  hoofd  van  onze  familie  representeeren,  hij  zal 
de  wijsheid  en  het  aanzien,  en  ik  mag  wel  zeggen  de  middelen  onzer 
'uiilie  representeeren,  en  zal,  kortom,  eene  weldaad  voor  ons  zijn."  Ik 
gebmikte  dat  woord  toen,  en  ik  heb  het  nu  vandaag  weder  gebruikt.  Ab 
u  mij  op  iets  kan  beroemen,  is  het  daarop,  dat  ik  mij  zelve  altijd  gelijk 
bKjt" 

De  dochter  was  onder  deze  redevoering  zeer  stil  blijven  zitten,  met 
'>tte  oogen  op  den  grond  gevestigd;haarneef stood dichtbijhaar, en 
^k  msgclijks  voor  zich  op  den  grond.  Zij  zeide  nu  zeer  zacht  en  met 
Moe  bevende  stem : 

(Mama,  ik  hoop  dat  ge  nu  gedaan  hebt?"  — iNeen,lieve  Annie," 
»nt»oorddc  de  Oude  Generaal,  »ik  heb  nog  niet  geheel  gedaan.  Uaar 

ei  het  mij  vraagt,  liefste,  moet  ik  antwoorckn,  dat  ik  nog  niet  gedaan 
.'b.  De  heb  er  over  te  klagen,  dat  gij  eenigszios  onnatuurlijk  voor  uwe 
^ene  familie  zijt;  en  daar  het  niet  baat  bij  U  te  klagen,  meen  ik  bij  uw 
"■an  te  moeten  klagen.  Mijn  beste  doctor,  zie  nu  dat  onnoozelevrouwtje 
'WUeensaan." 

.  Toen  de  doctor  zijn  vriendelijk  gezicht,  met  een  glimlach  vol  ecnvou- 
J^heid  en  zachtaardigheid,  naar  haar  toekeerde,  liet  zij  haar  hoofd  nog 
'^er  han^en,  Ik  lette  er  op,  dat  mijnheer  Wickfield  liaar  strak  aanzag. 

»Toen  ik  laatst  eens  tegen  dat  ondeugende  dingetje  zeide,"  vervolgde 
^t  moeder,haar  hoofd  schuddende  en  haar  schertsend  met  haar  waaier 
''''eigende,  *  dat  er  in  de  familie  eene  omstandigheid  was,  die  zij  u  wel 
'^■is  mocht  zeggen  —  ik  geloof  inderdaad,  dat  zij  verplicht  was  ze  u  te 
5^gen  —  zeide  zij,  dat  daarvan  te  spreken  hetzelfde  was  als  eene  gunst 
^  vragen,  en  dat  zij,  daar  gij  al  te  edelmoedi^  waart,  en  zijnooittetskon 
**a^en,  of  zij  kreeg  het  altijd  terstond,  dit  met  wilde  doen." — lAnnie, 
""Relieve,"  zeide  de  doctor. » Dat  was  verkeerd.  Het  beroofde  mij  van  een 
K^oegen."  —  iBijna  dezelfde  woorden,  die  ik  toen  tegen  haar  zeide  !'* 
^^p  hare  moeder  uit,  »Nu  waarlijk,alsik  weder  eens  iets  weet  dat  zij  U 
*^1  zeggen  zou,  als  zij  die  reden  niet  had,  en  dan  niet  wil  heb  ik  giooten 
"J^  beste  doctor,  om  het  u  zelf  te  zeggen."  —  »Het  zal  mij  verheugen, 
???  gij  dat  doet,"  antwoorddc  de  doctor.  —  »Zal  het  toch  f"  —  »Zeker- 
•iJk,"'  —  iWelnu,  dan  zal  ik  het  ook  doen !"  zeide  de  Oude  Generaal. 
*Clatis  afgesproken!"  En  nu,  naar  ik  vermoed,  haar oogmerk here ikt 
'^^bbende,  tikte  zij  den  doctor  eenige  malen  met  haar  waaier  op  de  hand 
(.■Ke  zij  eerst  gekust  had)  en  keerde  in  zegepraal  naar  haar  eigene  plaats 
teiug. 

Daar  er  nu  nog  meer  gezelschap  kwam,  waaronder  ook  de  twee  mees- 


aoo  DAVID   COPPKRFIELD. 


ters  en  Adams  waren,  werd  het  gesprek  algemeen ;  en  natuurlijk  liep  het 
over  mijnheer  Jack  Maldon  en  zijne  reis,  en  het  land  waar  hij  naar  toe 
ging,  en  zijne  plannen  en  vooruitzichten.  Hij  zou  dien  avond  na  het 
souper  met  eene  postsjees  naar  Gravesend  vertrekken,  waar  het  schip, 
waarmede  hij  de  reis  zou  doen^  lag^  en  als  hij  niet  met  verlofofvoor  zijne 
gezondheid  naar  huis  kwam,  ik  weet  niet  hoevele  jaren  wegbliiven.  Ik 
herinner  mij  nog,  dat  men  het  algemeen  eens  werd,  dat  Indie  een  erg 
belasterd  land  was,  en  niets  had  om  over  te  klagen,  behalve  een  tijger  of 
twee,  en  een  beetje  hitte  op  het  warmste  van  den  dag.  Wat  mij  betreft,  ik 
beschouwde  mijnheer  Jack  Maldon  als  een  modemen  Sindbad,enstelde 
mij  hem  reeds  voor,  als  den  boezemvriend  van  die  Oostersche  Rajah's, 
die  onder  een  verhemelte  eene  gekrulde  gouden  pijp  zitten  te  rookeo, 
van  eene  mijl  lengte,  als  men  ze  maar  rechtuit  kon  leggen. 

Mevrouw  Strong  was  eene  zeer  bevallige  zangeres,  gelijk  ik  wist,  daar 
ik  haar  dikwijls  alleen  had  hooren  zingen.  Doch  hetzij  zij  bang  was  om 
voor  andere  menschen  te  zingen,  of  dat  er  iets  aan  hare  stem  haperde, 
zeker  was  het,  dat  zij  nu  geheel  niet  zingen  kon.  Zij  beproefde  eens  eep 
duet  met  haar  neef  Maldon,  maar  kon  niet  eens  beginnen ;  en  toen  zi) 
naderhand  alleen  wilde  zingen,  begon  zij  wei  zeer  lief,  maar  stierf  hare 
stem  op  eens  weg  en  bleef  zij  zeer  verlegen  zitten,  met  haar  hoofd  over 
de  toetsen  der  piano  gebogen.  De  goede  doctor  zeide  dat  zij  zenuwachtig 
was,  en  stelde,  om  haar  verademing  te  geven,  een  allegaartje  met  de 
kaart  voor,  waarvan  hij  zooveel  wist  als  van  de  kunst  van  bazuinblazen. 
Doch  ik  merkte  op,  dat  de  Oude  Generaal  hem  terstond  in  hare  hoede 
nam,  om  met  haar  in  compagnie  te  spelen,  en  hem,  om  haar  onder- 
richt  te  beginnen,  al  het  zilver  dat  hij  in  zijn  zak  had  aan  haar  liet 
overjeven. 

Wij  hadden  een  vroolijk  spelletje,  dat  niet  minder  vroolijk  werd  door 
de  vergissingen,  welke  de  doctor,  in  weerwil  van  de  waakzaamheid  en 
tot  groot  ongenoegen  der  kapelle^es,  in  ontelbare  meni^  beging.  Me- 
vrouw Strong  had  bedankt  om  mede  te  spelen,  dewijl  zij  zich  niet  zeer 
wel  ^evoelde,  en  haar  neef  Maldon  had  zich  verontschuldigd  omdat  hij 
nog  lets  te  pakken  had.  Toen  hij  dit  echter  gedaan  had,  kwam  hij  terug, 
en  zaten  zij  te  zamen  op  de  sofa  te  praten.  Van  tijd  tot  tijd  kwam  zij  over 
des  doctors  schouder  in  zijne  kaart  kijken,  en  zeide  hem  wat  hij  spelen 
moest.  Zij  was  zeer  bleek  als  zij  zich  zoo  over  hem  heenboog,  en  ik 
meende,  dat  haar  vinger  beefdeals  zij  naar  dekaarten  wees;  maar  de 
doctor  was  zeer  in  zijn  schik  met  hare  oplettendheid,  en  merkte  het  niet 
op,  al  was  het  zoo. 

Onder  het  souper  waren  wij  zoo  vroolijk  niet  meer.  ledereen  scheen 
te  gevoelen,  dat  zulk  eene  scheiding  iets  drukkends  had,  en  dat  dit  hoe 
langer  hoe  drukkender  werd  naarmate  zij  nader  kwam.  Mijnheer  Jack 
Maldon  deed  zijn  best  om  spraakzaam  te  zijn,  maar  was  niet  op  zijn  ge- 
mak  en  maakte  de  zaak  nog  erger.  De  oude  Generaal,  die  gedurig  van 
voorvalletjes  uit  mijnheer  Jack  Maldon's  jeugd  wilde  praten,  deed,  naar 
het  mij  voorkwam,  er  ook  niet  veel  goeds  aan. 

De  doctor  evenwel,  die  zeker  dachl  dat  hij  iedereen  gelukkig  maakte, 


^ 


VERTRSK  VAN  M9NHBER  JACK  MALDON.  aoi 

weltevredei^  en  vermoedde  niet  anders  of  wij  alien  vennaakten  ons 
nitmuntend. 

> Annie,  metieve,"  zeide  hij,  op zijn horloge kijkende enzijn glas vol 

^chenkende,  >het  is  voor  uw  neef  Jack  al  over  zijn  tijd,  en  wij  moeten 

hem  niet  ophouden,  omdat  tijd  en  getij  —  die  hier  beide  in  de  zaak  be- 

trokken  zijn  —  naar  niemand  wachten.  Mijnheer  Jack  Maldon,  gij  hebt 

eene  verre  reis  en  een  vreemd  land  voor  a ;  maar  vele  menschen  hebben 

die  aUebei  voor  zich  gehad,  en  nog  velen  zullen  ze  voor  zich  hebben^ 

zoolang  de  wereld  staat  De  winden,  die  gij  gaat  tarten,  hebben  duizen 

den  bij  duizenden  naar  him  fortuin  ^evoerd,  en  dui^nden  bij  duizenden 

fclukkig  teruggebracht/'  —  >Het  is  ietsaandoenlijks,"  zeide  mevrouw 

Markleham  —  >hoe  men  het  ook  beschonwen  mag,  het  is  iets  aandoen- 

Hjks  —  een  knap  jonkmaa,  die  men  van  kind  af  heeft  gekend,  naar  het 

^dere  eind  van  de  wereld  te  zien  gaan,  waar  hij  alien,  die  hij  kent,  moet 

missen,  en  niet  weet  wat  hij  voor  zich  heeft.  Een  jonkman,  die  zooveel 

opoffeit,^'  hierbij  zag  zij  den  doctor  aan,  >  verdient  wel,  dat  hij  bestendig 

ondersteund  en  voortgeholpen  wordt.''  —  >De  tijd  zal  snel  voor  u  om- 

gaan,  mijnheer  Jack  Maldon,  vervolgde  de  doctor,  >en  dat  zal  hij  voor 

ons  alien.  Sommigen  van  ons  kunnen,  volgens  den  gewonen  loop  der 

natnur,  er  bezwaarlijk  op  rekenen  u  bij  uwe  tenigkomst  nog  te  begroeten. 

Het  beste  is  er  maar  op  te  hopen,  en  dat  doe  ik  dus  ook.  Ik  zal  u  niet  met 

^oeden  raad  vermoeien.  Gij  hebt  lang  een  goed  voorbeeld  voor  u  gehad 

m  uw  nichtje  Annie.  Volg  hare  deugden  na  zooveel  gij  maar  kunt 

Mevrouw  Markleham  waaide  zich  en  schudde  haar  hoofd. 

>  Vaarwel,  mijnheer  Jack,"  zeide  de  doctor  opstaande^  waarop  wij  alkn 
opstonden.  >Eene  voorspoedige  reis,  eene  even  voorspoedige  loopbaan 
en  eene  gelukkige  tenigkomst." 

Wij  djronken  alien  dien  toast  en  gaven  alien  mijnheer  Jack  Maldon  de 
hand,  die  vervolgens  haasdg  afscheid  nam  van  de  dames  welke  daar  wa- 
ren  en  naar  de  deur  snelde,  waar  hij,  terwijl  hij  in  het  rijtuig  stapte  door 
een  geweldig  salvo  van  kreten  werd  begroet,  door  onze  jongens  losge- 
brand,  die  tot  dat  einde  op  het  grasperk  waren  bijeen^ekomen,  Naar  hen 
toeloopende  om  hunne  gelederen  te  versterken,  was  ik  zeer  dicht  bij  de 
postsjees  toen  deze  heenreed,  en  behield  een  levendigen  indruk,  dat  ik 
te  midden  van  het  stof  en  rumoer,  mijnheer  Jack  Maldon  met  een  ont- 
roerd  gezicht  en  iets  roods  in  de  hand  had  zien  voorbijrijden. 

Na  nog  een  salvo  voor  den  doctor,  en  nog  een  voor  des  doctors  vrouw, 
gingen  de  jongens  uiteen,  en  ging  ik  weder  in  huis,  waar  ik  de  gasten 
alien  om  den  doctor  vond  staan,  er  over  pratende  hoe  mijnheer  Jack 
Maldon  was  heengegaan,  en  hoe  hij  zich  gehouden  had,  en  wat  hij  ge- 
voeld  moest  hebben,  en  zoo  al  meer.  Te  midden  van  deze  gezegden  riep 
mevrouw  Markleham  mt :  >  Waar  is  Annie  ?" 

Er  was  geene  Annie,  en  toen  zij  haar  riepen,  gafgeene  Annie  aiit- 
woord.  Maar  toen  alien  in  een  troep  de  kamer  uitstormden,  om  te  zien 
wat  er  te  doen  was,  vonden  wij  haar  in  het  voorhuis  op  den  grond  liggen. 
Ecrst  heerschte  er  eene  groote  ontsteltenis,  tot  men  bevond,  dat  zij  in 
eene  flauwte  lag,  en  die  flauwte  voor  de  gewone  opwekkende  middelen 


20a  DAVm  COPPKRFIELD. 


zwichtte^  toen  de  doctor,  die  haar  hoofd  op  zijne  knie  had  gen 
hare  krullen  met  zijne  hand  op  zijde  streek,  en  in  het  rond  ziende, 
>  Arme  Anni^ !  Zij  is  zoo  trouw  en  zoo  teerhartig !  Het  is  het  afeche 
haar  ouden  speelmakker  en  vriend  —  haar  liefsten  neef —  dat  hi 
gedaan  heeft.  Het  is  wel  jammer !  Het  spijt  mij  zeer !" 

Toen  zij  hare  oogen  opende,  en  zag  waar  zij  was  en  dat  wij  all 
haar  heen  stonden,  kwam  zij  eenigszins  geholpen,  overeind,  en  k 
terwijl  zij  dit  deed^  haar  hoofd  om^  om  het  op  des  doctors  schom 
leggen  —  of  om  haar  gezicht  verbergen;  dit  weet  ik  niet.  Wij  { 
naar  de  zijkamer,  om  haar  met  den  doctor  en  hare  moeder  alleec 
ten;  maar  zij  zeide^  dat  zij  nu  beter  was  dan  zij  sedert  den  ochter 
geweest,  en  liever  bij  ons  wilde  gebracht  worden,  en  dusbracht  me 
binnen,  nog  zeer  bleek  en  zwa^,  naar  mij  dacht,  en  plaatste  hi 
de  sota. 

»Lieve  Annie,"  zeide  hare  moeder,  terwijl  zij  iets  aan  hare  k 
verschikte,  >zie  eens!  Daar  hebt  gij  een  strik  verloren.  Wil  men  zo< 
zijn  om  eens  naar  een  lint  te  zoeken  —  een  rood  lint  ?" 

Het  was  de  strik,  dien  zij  voor  de  borst  had  gehad.  Wij  zochtei 
er  naar  —  ik  zelf  zocht  overal,  dat  weet  ik  zeker  —  maar  niemaii 
hem  vinden. 

>Heugt  het  u  nog  waar  gij  hem  het  laatst  gehad  hebt,  Annie?' 
hare  moeder. 

Ik  verwonderde  mij  hoe  ik  kon  gedacht  hebben,  dat  zij  bleek  was. 
anders  dan  gloeiend  rood,  toen  zij  antwoordde,  dat  zij  meende  he 
korte  poos  geleden  nog  gehad  te  hebben,  maar  dat  het  niet  de  i 
waard  was  er  naar  te  zoeken. 

Evenwel  werd  er  nog  weder  naar  gezocht,  maar  zonder  hem  te  v 
Zij  verzocht  dringend  dat  er  niet  meer  naar  gezocht  mocht  w 
maar  tochbleef  men  er  nog,  bij  poozen,  naar  zoeken,  tot  zij  weder 
wel  was  en  het  gezelschap  vertrok. 

Wij  wandelden  langzaam  weder  naarhuis,  mijnheer  Wickfield, 
en  ik  —  Agnes  en  ik  waren  opgetogen  over  den  maneschijn,  mi 
Wickfield  hief  zijne  oogen  bijna  niet  van  den  grond  op.  Toen  \ 
delijk  onze  eigene  deur  bereikten,  ontdekte  A^es,  dat  zij  hare  r 
had  laten  liggen.  Verheugd  haar  een  geringen  dienst  te  kunnen  be^ 
Hep  ik  terug  om  ze  te  halen. 

Ik  ging  naar  de  kamer  waar  wij  gesoupeerd  hadden  en  waar  de  r 
was  blijven  h'ggen.  Het  was  daar  nu  donker;  maar  dewijl  de  de 
schencfit  vertrek  en  des  doctors  studeerkamer,  waar  licht  brj 
openstond,  ging  ik  daarbinnen,  om  te  zeggen  wat  ik  kwam  doen  e 
kaars  te  halen. 

De  doctor  zat  in  zijn  leuningstoel  bij  den  haard,  en  zijne  jei 
vrouw  op  een  laag  bankje  aan  zijne  voeten.  De  doctor  was,  met  e< 
genoegden  glimlach,  aan  het  voorlezen  van  eene  of  andere  geschi 
opheldering  of  theoretische  bespiegeling  uit  dat  eindelooze  wo 
boek,  en  zij  zag  naar  hem  op.  Maar  met  zulk  een  gezichtje,  als  ik ; 
nooit  heb  gezien.  Het  was  zoo  uitmuntend  schoon  gevormd,  het  w 


Hn  TOORXOHBN  VAN  HKVROUW  STRONG  OP  ZKKEREH  AVOND,  30} 

doodsbleek,  hct  stond  zoo  strak  en  te  gelijk  zoo  verstrooid,  het  was  zoo 
vol  van  zekeren  woesten  schrik,  alsof  zij  in  een  droom  verkeerde,  en 
door  jets  akeligs,  ik  weet  niet  wat,  werd  benauwd  —  zoo  moest  ecne 
tlupvandelarcs  er  uitzien.  Hare  oogen  stonden  wijd  open,  en  har« 
brmae  haren  hingen  in  twee  weligc  lokken  over  hare  schouders  en  haar 
•itkleedje,  dat  door  het  gcmis  van  den  verlorcn  strik  ceDigsiinswas 
ifgnakl.  Moe  duidelijk  ik  mij  ook  haar  bhk  herinner,  kan  ik  toch  niet 
KggCQ  wat  hi)  uitdnikte.  Ik  kan  zelf  niet  zcggen  wat  hij  nu  voor  mij  uit- 
^t,  nu  hij  voor  mijn  zooveel  rijper  oordeel  weder  oprijst.  Boetvaar- 
^heid,  vemedering,  schaamte,  trots,  liefde  en  vertrouwen  —  dat  allet 
lie  ik,  en  daarbij  nog  dien  schrik  voor  ik  weet  niet  wat. 

TocD  ik  binnenkwam  en  zeide  wat  ik  verlangde,  was  het  alsof  zij  ont- 
*ukte.  Ik  stoorde  den  doctor  insgelijks,  want  toen  ik  tenigkwam,  om 
it  kuTs,  die  ik  medegenomen  had,  weder  op  de  tafel  te  zetten,  streelde 
l>ij  haar  op  zijne  vaderlijke  manicr  over  het  hoofd,  en  zeide,  dat  hij  een 
onbannhartigc  suffer  was  om  zich  door  haai  te  laten  verlokkenom  voort 
le  lean,  en  dat  zij  naar  bed  moest  gaan. 

Doch  zij  vroeg  hem,  sne!  sprekende  en  op  een  dringcnden  toon,  om 
luar  te  laten  blijven  —  om  haar  zich  zekcr  te  latcn  gevoelen  (ik  hoorde 
"^  met  afgebrokene  woorden  zoo  icts  preveien^  dat  zij  dien  avond  in. 
^JQ  vertrouwen  was.  En  toen  zij  zich  weder  naar  hem  toekeerde,  nadat 
^J  even  naar  mij  had  omgekeken  terwijl  ik  de  kamer  uitging,  zag  ik  haar 
we  gcvouwene  handen  op  zijne  knie  leggen,  en  met  hetzelfde  gezicht, 
l^Ur  eenigszins  geruster,  naar  hem  opzien,  terwijl  hij  weder  begoa 
'eleicn. 

Dit  maakte  een  diepen  indruk  op  mij,  en  ik  herinnerde  het  mij  nog 
'^  naderband  gelijk  ik  gelegenheid  zal  Kebben  om  te  verhalen  wanneer 
*etijdkomt. 


lEMAND  TERUGGEVONDEN. 

Het  is  mij  niet  ingevallen  om,  sedcrt  ik  weggeloopen  was,  van  Peg- 
^.'tf  melding  te  maken ;  maar  natuurlijk  schreef  ik  haar  een  langen  brief 
'"JQa  zoodra  ik  te  D  o  v  e  r  gehuisvest  was,  en  nog  een  langeren  brief, 
*^ballebijzonderhedenomstandig  werden  verhaald,  toen  mijne  tanle 
^0  formed  onder  hare  bescherming  had  genomen.  Toen  ik  bij  doctor 
Strong  geko men  was,  schreefik  weder,  en  beschreef  haar  mijn  gelukki- 
i^  toestand  en  mijne  gunstige  vooruitzichten,  Ik  had  van  het  geld,  dat 
5"jnheer  Dick  mij  gegcven  had,  nooit  meer  vermaak  kunnen  hebben, 
''*'i  door  het  te  besteden  om  Peggotly  met  den  laatsten  brief,  over  de 
post,  een  gouden  halven  guinje  terug  te  xenden,  en  zoo  mijne  schuld  bij 
"^  af  tedoen;  in  wclken  brief,  en  nietvroeger,  ikook  vandcnjongen 
""tt  het  ezelwagentje  melding  maakte. 

Op  deze  brieven  antwoordde  Peggotty  met  evenveel  spoed,  zoo  niet 
^en  beknopt,  als  een  kanloorklerk  had  kunnen  doen.  Zij  putte  al  harff 


«ggiaj5ila«dlit  ort  (die  M*er  met  de  pen  niet  groot  w«s>  in  eene  pogiw 
om  mij  te  beachrijrai  w«i  aj  bij  het  verslag  mijner  rcis  had  gevoda. 
Vier  bladztjdeii  toI  a^brokote  iiitToq)ingeii  en  volzinDen,  die  geen 
VKlcr  dot  tuddm  dim  eene  vlek,  warm  ontoereikend  om  baargemoed' 
te  TCrikhten.  Doch  de  vlekken  hadden  voor  mij  meer  nitdndtkmg  dan 
bet  6uiste  opMci ;  want  rij  bewezen  mij,  dat  Peggotty  over  het  papio- 
tntd  ntem  sclniea,  en  wat  kon  ik  meer  verltngen  r 

Ik  begreep,  londer  reel  moeite,  dat  zij  nog  maar  niet  gUDstig  over 
mjae  tante  kon  denkoi.  Zij  was  te  lang  tegen  haar  bevoorooideeld  ge- 
veest,  om  dit  zoo  spoedig  te  doen.  Men  kon  iemand  nooit  kenned 
•chrecf  aij;  maar  te  denken,  datjnfirouwBetsej'zoogeheelandergion 
aJD  dan  waarvoor  men  haar  gehouden  had,  was  een  mirakel  —  loo 
dnikte  lij  acfa  ait.  Blijkbaar  was  lij  nog  bang  voor  juSrouw  Betsey,  mat 
aq  venocht  maar  zeer  schroomTalUg  om  haar  hare  dankbare  groetenn 
tt  doen ;  en  bUjkbaar  was  lij  ook  ba^  roor  mij,  en  achtte  zij  het  waar- 
•chijnlijk  dat  ik  spoedig  weder  zou  wegloopen;  indien  ik  kon  afgaan  op 
de  berhaalde  wenken,  die  lij  mij  gaf,  dat  ik  altijd  de  diligence vracht 
naar  Yarmouth  kon  krijgeo,  als  u  er  maar  om  vrocg. 

Zij  gaf  mij  een  bcricht  dat  mij  zeer  tro^  namelijk;  dateraanonzeonde 
ironiBg  eene  verkooping  van  meabelen  had  plaats  gehad,  en  dat  mijo- 
faeer  Mordstone  en  lijne  zustcr  vertrokken  waren,  en  het  huis  gesloten 
was,  en  te  hnnr  oftc  koop  stond.  De  Heme!  weet,  dat  ik  er  geen  belang^ 
bijhaddatiijdaarbleven;  roeardegedachte,  dat  detieveoude  voning 
^hecl  verlaten  was,  dat  het  onkniid  nu  in  den  ttiin  zou  groeien,  en  de 
a^nUene  bladeien  op  de  paden  zouden  blijven  liggen,  smartte  mij 
toch.  Ik  verbeddde  mij  hoe  de  winttrwind  er  om  heen  zou  hnilen,  hoe 
<te  koude  r^en  tegen  de  vensteiruiten  zou  kletteren,  hoe  de  raaan  een 
^KWkachlig  schijnscl  op  de  muren  der  ledige  kamers  lou  weqjen  en  hare 
ecniaamheid  don  ganschen  nacht  bewaken.  Ik  dacht  opnieuw  aan  het 
graf  op  het  kerkhof,  onder  den  boom,  en  het  was  mij  alsof  het  huis  nu 
ook  dood,  oi  allcs  wat  a^n  mijn  vader  en  mijne  moeder  herinnerde,  ver- 
dweikenwas. 

Er  stond  geen  ander  nicuws  in  Peggotty's  bneven.  Barkis  was  een  lut- 
montcnd  man,  zeide  zij.  hoewel  nog  een  beetje  deun ;  maar  alle  menschen 
hadden  hnnne  gcbreken,  en  zij  had  er  ook  genoeg  (hoewel  ik  waarlijk 
niet  wist  welke  die  waren) ;  en  hij  zond  zijn  greet,  en  myn  slaapkamertje 
was  altijd  voor  mij  klaar.  Baas  P«^otty  was  wel,  en  Ham  was  wel,  en 
mffrou*  Gummidge  was  maar  zoo  wat,  en  klcine  Emily  wilde  mij  geen 
kos  Koden.  maar  zeide,  dat  Peggotty  dit  mocht  doen,  als  zij  wildc. 

M  dcze  berichten  dcelde  ik  getrouw  aan  mijne  tante  mcde,  aUeen  de 
molding  van  kleine  Emily  voor  mij  zelven  houdendc,  daar  ik  onwiUekeu- 
iix  gev^lde,  dat  zij  dit  meisje  niet  zeer  gencgen  zou  zijn.  Terwijl  .k  bij 
Kr  Strong  nog  eenigsdns  vreemd  was,  deed  zij  ver^chcidenc  u,t- 
Sf&  naar  Canter  bury  om  mij  te  bezoeken,  en  kwato  altijd  op  onge- 
W^  uren.  met  oogmerk  om  mij  te  ve^assen,  denk  ik.  Maar  daar  zij 
S^  dat  ik  nuttig  bezig  was,  een  goeden  naam  droeg,  en  «maUe 
£S«  hoorde  datikgoedevorderingen  maakte,  staakte  z.j  weldr  deze 


DS  MAN  DIE  BEZOEREN  BRENGT  AAN  MIJNE  TANTE.  205 


^^czoeken.  Ik  zag  haar  des  zaterdags,  om  de  drie  of  vier  weken,  als  ik  naar 
Bover  ging  om  getrakteerd  te  worden ;  en  ik  zag  mijnheer  Dick  des 
^oensdags,  om  de  andere  week,  wanneer  hij  des  middags  met  de  dili- 
l^ce  overkwam,  om  tot  den  voigenden  ochtend  te  blijven. 

Bij  deze  gelegenheid  ^g  mijnheer  Dick  nooit  op  reis  zonder  eene 
^cderen  schrijfcassette,  die  een  voorraad  van  schrijfbehoeften  en  de  Me- 
^orie  bevatte,  ten  opzichte  van  welk  document  hij  in  het  hoofd  had  ge- 
i^en,  dat  de  tijd  nu  begon  te  dringen,  en  hij  werkelijk  moest  maken  er 
iiiede  klaar  te  komen. 

Mijnheer  Dick  was  een  groot  liefhebber  van  koek.  Om  zijnebezoeken 
des  te  aangenamer  te  ms^en,  had  mijne  tante  last  gegeven  om  een  kre- 
diet  voor  hem  te  openen  in  een  koekbakkerswinkel,  doch  met  deze  be- 
Perking^  dat  hem  niet  meer  dan  voor  een  schelling  op  een  dag  mocht 
&&]everd  worden.  Dit,  en  dat  al  zijne  rekeningetjes  in  de  herberg  waar  hij 
^ep  aan  mijne  tante  moesten  gezonden  worden,  eer  zij  betaald  werden, 
deed  mij  vermoeden,  dat  hij  alleen  verlof  had,  om  met  zijn  geld  te  ram- 
i^ekn,  maar  niet  om  het  te  verteren.  Bij  nader  onderzoek  bevond  ik  dat 
dit  zoo  was,  of  dat  er  ten  minste  eene  overeenkomst  tusschen  hem  en 
i^ijne  tante  bestond,  dat  hij  haar  van  al  zijne  uitgaven  rekening  zou  doen. 
^^^sur  hij  er  niet  aan  dacht  om  haar  te  bedrie^en  en  haar  altijd  gaame 
Senoegen  gaf^  werd  hij  aldns  weerhouden  van  zich  aan  verkwisting  over 
^  geven.  In  dit  opzicht,  zoowel  als  in  alle  andere  mogelijke  opzichten, 
'^as  mijnheer  Dick  overtuigd,  dat  mijne  tante  de  verstandigste  en  be- 
]^onderenswaardigste  van  alle  vrouwen  was ;  gelijk  hij  mij  dikwijls  zeer 
^  het  geheim  en  sQtijd  fluisterend  zeide. 

^Trotwood,"  zeide  mijnheer  Dick  op  een  woensdag,  nadat  hij  mij 

^'^der  dit  vertrouwen  had  bewezcn,  met  een  zeer  geheimzinnig  gezicht ; 

*  ^e  is  toch  die  man,  die  zich  bij  ons  huis  schuilhoudt  en  haar  bang 

'^^aakt  ?"  Mijne  tante  bang  maakt,  mijnheer  f "  —  Mijnheer  Dick  knikte. 

f^4^  dacht  dat  niets  haar  kon  bang  maken,"  zeide  hij,  >want  zij  is — ** 

*^i^  fluisterde  hij  zachtjes  >spreek  er  niet  van  —  de  verstandigste  en  be- 

JU'^Onderenswaardigste  van  alle  vrouwen."  Dit  gezegd  hebbende  schoof 

'^ij  achteniit,om  te  zien  welk  een  indruk  deze  ontdekking  op  mij  maakte. 

\t>e  eerste  maal  dat  hij  kwam,"  zeide  hij, »  was  —  laat  ecns  zien  —  zes- 

'^^nhonderd  negen  en  veertig  was  de  datum  van  koning  Karel'sonthoof- 

diiig.  Ik  meen,  dat  gij  zestieiSionderd  negen  en  veertig  hebt  gezegd  ?" — 

^5,  mijnheer."  —  >Ik  weet  niet  hoe  dat  wezen  kan,"  zeide  mijnheer 

^^,  erg  verbijsterd  zijn  hooid  schuddende.  >Ik  geloof  niet  dat  ik  nog 

^^  oud  beo."  —  >  Was  het  in  dat  jaar  dat  de  man  zich  vertoonde,  mijn- 

<^^er  ?"  vToeg  ik.  — 9,lt  begrijp  waarlijk  niet  hoe  het  in  dat  jaar  kan  ge- 

^^^est  zip,  Trotwood,"^eide  mijnheer  Dick.  >Hebt  ge  dien  datum  in  de 

^^sdiiedenis .  gevonden  ?"  —  >  Ja,  mijnheer."  —  >£n  ik  denk,  dat  de  ge- 

^tbiedenis  noait  Uegt,  niet  waar  ?"  zeide  mijnheer  Dick,  met  een  zweempje 

^^  hoop.  — » Wei  neen,  nujnheer  I"  antwoordde  ik,  zeer  stellig.  Ik  was 

^  jon|;  oiaig^oos,  en  dacht  toen  nog  zoo.  —  >Ikkanhetniet  vatteo,'^ 

<Qde  mipheer  Dick,  zijn  hoo£d  schuddende.  >  £r  is  ei;gens  iets  veikeerd. 

Evenwel,  het  was  kort  na  die  vergissingomdat  gemaaluitkoningKurera 


ao6  DAVID  COPPERFIBLD. 

hoofd  in  het  mijne  te  stoppen,  dat  die  man  voor  het  eerst  laram.  Ik  ging 
tnct  juffrouw  TVotwood  wandelcn,  na  de  thee,  toen  het  juist  donker  be- 
gonte  wordcn,  endaarwashij,  vlakbij  onshuis."  —  >Ook  aan  het  wan- 
delcn?" vroeg  ik.  —  lAan  t^t  wandelenP"  herhaalde  mijaheer  Dick. 
tLaateeDszien.  Daar  moet  ik  mij  eens  op  bedeaken.  Ne-en.  Hij  was  niet 
eon  het  waodeien." 

Ik  vroeg,  als  de  kortste  manier  om  ei  achter te  komen,  wat  hij  dan  deed. 

t  Wei,  hij  was  er  in  het  seheel  niet,"  leide  mijnheer  Dick,  i  voordat  hij 
ons  achterop  kwam  en  fluisterde.  Toen  keek  z^  om  en  vicl  flauw,  en  Uc 
bleef  staan  en  keek  hem  aan,  en  toen  ging  hij  heen ;  maar  dat  hij  sedert 
daar  is  blijven  schuilen  (onder  den  gTondofergens)datishct  ronder- 
lingste,"  —  lis  hij  sedert  daar  blijven  schuilen  f"  vroeg  ik.  —  »WeI 
Keker,"  antwoordde  mijnheer  Dick,  emstig  knikkende.  *En  Diet  weer 
voor  den  dag  gekomen,  voor  gisteravond !  Gisteravond  waren  wij  weder 
aan  het  wandelen,  en  toen  kwam  hij  weder  achter  ons  aan ;  ik  herkende 
hem  wel."  —  »En  deed  hij  mijne  tante  weder  schrikken?"  —  »Beefde 
over  haar  geheele  lijf,"  antwoordde  mijnheer  Dick,  die  aandoeniog  na- 
bootsende,  zoodat  zijne  tanden  klapperden.  >  Hield  zich'aan  het  hek  vast 
Schreeuwde.  Maar,  Trotwood,  kom  eens  hier,"mijdichtbijhemtrek- 
kende,  om  zeer  zacht  te  kunnen  fluisteren.  »Waarom  zou  zij  hem  in  den 
maneschijn  geld  hebben  gegeven,  jongen?"  —r  iMisschicn  washijeen 
bedelaar." 

Mijnheer  Dick  schudde  zijn  hoofd,  als  om  die  gedachte  geheel  en  al 
te  verweipen ;  en  nadat  hij  vcrscheidene  maleo  en  op  den  toon  der  std- 
ligste  zekcrheid,  had  gezegd:  >Geen  bedelaar,  geen  bedelaar,  geen  be- 
delaar, jonge  heer,"  verhaalde  hij  mij  verder,  dat  hij  naderhand,  laat  in 
den  avond,  uit  zijn  venster  had  gezien,  dat  mijne  tante  buJten  het  hek  van 
den  tuin,  in  den  maneschijn,  dien  man  geld  gaf,  en  hij  toen  wegsloop  — ' 
weder  in  den  grond  kroop,  gelijk  hij  waarschijnlijk  achtte  —  en  zichniet 
meer  liet  zien;  terwijl  mijne  tante  haastig  en  heimelijk  naar  huis  terug- 
kwam,  en  dien  morgen  nog  geheel  anders  was  geweest  dan  gewoonlijk, 
he^een  mijnheer  Dick  zeer  verontrustte. 

Bij  het  begin  van  dit  verhaal  geloofde  ik  in  het  minste  niet,  dat  deie 
onbekende  iets  anders  was  dan  eene  hersenschim  van  mijnheer  Dick,  op 
dezelfde  lijn  te  stellen  met  den  ongelukkigen  vorst,  die  hem  zooveel  last 
veroorzaakte ;  raaar  na  eenig  bedenken  begon  ik  de  vraag  in  overweging 
te  nemen,  of  er  misschien  tot  tweemaal  toeeenepogingofbedreiging 
was  gedaan  om  den  armen  mijnheer  Dick  zelf  aan  de  beschermingmijner 
tante  te  onttrekkeo,  en  of  mijne  tante,  van  wie  ik  uit  haar  eigen  mond 
wist  hoe  goed  zij  over  hem  dacht,  zich  misschien  had  laten  bewegen  om 
voor  zijne  rust  en  welvaart  een  af  koop  te  betalen.  Daar  ik  reeds  zeer  aao 
mijnheer  Dick  gehecht  was,  en  zijn  weliijn  raij  ter  harte  ging,  bevestigde 
mijne  viees  mij  in  die  onderstelling;  en  langen  tijd  kwam  zijn  woensdag 
bijna  nooit  terug,  of  ik  was  bezorgd  dat  ik  hem  met  volgens  gewoonte  op 
de  diligence  zou  zien  zitten.  Daar  zat  hij  echter  altijd,  met  zijn  grijs  hoofd, 
Uchende  en  vergenoegd ;  en  nooit  had  hij  iets  meer  te  vertellen  van  den 
man,  die  mijne  tante  kon  bang  maken. 


POPITLARITKIT  VAN  UIJHHEER  DICK.  907 

Deie  woensdagen  waren  de  gelukkigste  dagen  van  mijnheer  Dick's 
hvcD,  en  lang  niet  de  mimt  gelukkige  van  het  mijne.  Weldra  was  hij  met 
ilde  jongens  vandescbootbekendjenschooD  hij  nooit  een  wcrkEaam 
*Md«I  aan  eenig  spel  nam,  behalve  aan  het  vliegeren,  hechtte  hij  even- 
'tel  gewicht  aan  on«  uitspanningen  als  iemand  van  ons.  Hoc  dikwijla 
1Kb  ik  hem  niet  met  een  gezicht  vol  onuitsprekelijkc  belang^elling  naar 
tfa  wijdstrijd  met  knikkers  of  priktollcn  zien  staan  turen,  zoodat  hij  op 
tinlissende  oogenblikken  nautrelijks  ademhaaldej  Hoe  dikwijls  heb  ik 
liRD  bij  het  krijger^  spelen  op  eene  kleine  hoogte  zien  staan,  dooi  zijn 
gquich  den  geheelen  troep  aansporende  om  bun  best  te  doen,  en  zijn 
hoed  boven  zijn  grijs  hoofd  zwaaiende,  zonder  om  het  boofd  van  koning 
^el  en  wat  daarmede  in  verband  stond  te  denken !  Hoe  menig  zomer- 
tnir,  dat  voor  hem  slechts  eenige  zalige  minuten  was,  heb  ik  hem  bij  het 
balslaan  zien  doorbrengen !  Hoe  menigen  winterdag  heb  ik  hem  met  een 
blauwen  neus  in  de  sneeuw  en  den  oostenwind  zien  staan  terwijl  hij  naar 
de  JDDgens  keek,  die  de  lange  glijbaan  afgierden,  en  met  vemikking  in 
Ejne  woUen  handschoenen  klapte ! 

Hij  werd  de  beveling  van  alien,  en  zijneschranderbeidin  kleinigheden 
ging  alle  verwachting  te  boven,  Hij  kon  sinaasappelen  tot  figtiren  snij- 
<kD,  waarvan  niemand  onzer  ooit  een  denkbeeld  had  gehad,  Hij  kon  een 
schidtje  maken  vanal  wat  maar  bout  was,  van  een  vleeschpcnaf  engroo- 
l^.  Hij  kon  kootbeentjes  tot  scbaakstukken  vervormen,  Romeinscbe 
vigens  van  oude  kaarten  fabriceeren;  wielen  met  spaken  van  garen- 
Uossen  en  vogelkooitjes  van  oud  ijzerdraad  maken.  Maar  het  sterkste 
"u  hij  misschien  in  het  behandelen  van  bindgaren  en  stroo,  waarmede 
*ij  alien  overtuigd  waren  dat  hij  alles  kon  doen  wat  menschenhanden 
maar  doen  konden. 

De  roem  van  mijnheer  Dick  bleef  niet  lang  tot  ons  beperkt.  Na  eenige 
Tocnsdagen  vroeg  doctor  Strong  mij  zelf  naar  hem,  en  ik  zeide  hem  alles 
*at  mijne  tante  mij  gezegd  had:  he^een  den  doctor  zooveel  belang- 
stel!inginboezemde,dathij  verzocht  bij  zijn  yolgend  bezoek  aan  hem  ge- 
presenteerd  te  worden,  Ik  vcrrichtte  deze  plechtigheid :  en  daar  de 
doctor  mijnheer  Dick  verzocht  om,  als  hij  mij  niet  aan  net  diligence- 
kantoor  mocht  vinden,  maar  naar  de  school  te  komen,  en  daarteblijven 
*ichten  tot  ons  ochlendwerk  was  afgeloopcn,  werd  het  spoedig  eene 

Ecvoontc  dat  mijnheer  Dick  ons  kwam  opzoeken,  en  als  wij  watlaataan 
«  werk  bleven,  betgeen  des  woensdags  dikwijls  gcbeurdc,  over  het 
Toorplein  bleef  kuieren,  om  zoo  naar  mij  te  wachten.  Hier  maakte  hij 
kenim  met  de  schoone  jonge  vrouw  des  doctors  (nu  altijd  bleeker  dan 
^rheen;  zeldzamer  door  mij,  of  iemand  anders  denk  ik,gezien;  en  niet 
^der  schoon)  en  werd  zoo  langzamerhand  gemeenzamer,  tot  hij  ein- 
delijk  in  de  school  kwam,  en  daar  bleef  wachten.  Hij  zai  altijd  in  een 
^tonder  hoekje,  op  een  bijionder  bankje,  dat  naar  hem  »Dick"  ge- 
•"oeind  werd.  Daar  zat  hij  dan,  met  zijn  grijs  hoofd  voorovergebogen, 
Mndachtig  te  luisteren  naar  wat  er  omging,  met  diepen  eerbied  voor  de 
Xtleerdheid,  die  hij  nooit  in  staat  was  gcweesl  le  verwerven. 
I^nielfden  eerbied  koesterde  mijnheer  IMck  voor  den  doctor,  wiea 


308  DAVID  COPPERPIEU). 

Iiij  voor  den  schrandersten  eo  diepstdenkenden  wijsgeer  bidd,  dicn  d? 
wereld  ooit  gekend  had.  Het  duurde  lang  voordat  roijnheer  Dick  hem 
ooit  anders  dan  blootshoofds  aansprak;  en  zetfs  toen  hq  en  de  doctor 
gehcel  vrienden  waren  geworden  en  uren  lang  met  elkander  wandeldm, 
langs  die  zijde  van  het  voorplein,  die  bij  ods  onderden  naam  vandc 
doctors- wandeting  bekend  was,  nam  mijnheer  Dick  nog  tusschenbeide 
rijn  hoed  a^  om  zijne  achting  voor  wijsheid  en  wetenschap  te  toonen. 
Hoe  het  ooit  zoo  kwam,  dat  de  doctor  onder  dit  wandelen  brokken  uh 
het  vermaarde  woordenboek  begonvoor  telezen,  heb  iknooitgeweten; 
misschien  dacht  hij  in  het  eerst,  dat  het  evengocd  was  als  voor  zich  zelvcs 
te  lezen.  Evenwel,  ook  dit  werdeenegewoonte;enmi}nhecTDick,die 
met  een  glans  van  trotsche  blijdschap  op  zijn  gezicht  naar  dit  vooricun 
Inisterde,  geloofde  van  ganscher  harte,  dat  het  Grieksche  woordenboek 
het  heerliJKste  boek  van  de  wereld  was. 

Als  ik  denk  hoe  zij  voor  die  scboolvensters  op  en  neer  wandelden  — 
de  doctor  lezende  met  Eijn  vergenoegden  gUmlach,  nu  en  dan  met  lija 
papier  wuivende  of  defUg  met  jijn  hoofd  knikkende ;  en  mijnheer  Dick 
luisterende,  door  belanzstelling  geboeid,  terwijl  zijne  dwalende  gedach- 
tCD,  op  de  vleugelen  dier  vreemde  woorden,  de  hemel  wcet  waar  nur 
toe  vlogen  —  denk  tk,  dat  het  een  schouwspel  was,  dat  zoo  stil  als  het 
was,  onder  de  genoeglijkste  behoordc,  die  ik  ooit  gezien  heb.  Het  is  mij 
alsof  zij  daar  voor  eeuwig  hadden  kunnen  heen  en  weder  wandelen,  en 
dit,  op  eene  of  andere  wijs,  de  wereld  tot  voordeel  zou  zijn  geweest  — 
alsof  duizend  dingen,  waarover  zij  gerucht  maakt,  niet  half  zoo  goed 
voor  haar  of  voor  mij  waren. 

Agnes  was  ookspoedigeenevriendin  van  mijnheer  Dick;  en  daar  luj 
dikwijls  bij  ons  aan  huis  kwam,  maakte  hij  ook  kennis  met  Uriah.  De 
vriendschap  tusschen  hem  en  mij  nam  ged'jrig  toe,  en  kwam  op  dexen 
wonderlijken  voet,  dat  terwijl  mijnheer  Dick  20o  het  heette  als  mijn 
voogd  naar  mij  kwam  zien,  hij  mij  toch  altijd  raadpleegde  over  elke 
kleine  twijfeling  die  bij  hem  opkwam  en  zich  altijd  naar  mijn  raadgcdroeg^ 
daar  hij  niet  idleen  groote  achting  voor  mijne  aangeborene  schnmdei* 
held  koesterde,  maar  ook  begreep,  dat  ik  veel  daarvan  van  mijne  tante 
had  ge£rfd. 

Op  een  donderdagochtend,  toen  ik  mijnheer  Dick  van  zijn  logement 
naar  het  diligencc-kantoor  wilde  brengen  en  vervolgena  naar  school 
gaan  (want  wij  hadden  voor  het  ontbijt  een  uur  school),  ontmoette  ik  op 
straat  Uriah,  en  herinnerde  deze  mij  aan  mijne  belofte  ora  bij  hem  en 
zijne  moeder  thee  te  komen  drinken,  er  al  wringend  bijvoegende:  >Maar 
ik  had  niet  gedacht,  dat  gij  die  zoudt  houden,  jonge  beer  Copperfield, 
omdat  wij  zoo  heel  nederig  zijn." 

Ik  had  het  waarlijk  nog  niet  met  mij  zelven  kttrmen  eens  worden,  of  ik 
van  Uriah  hield  of  een  afachuw  van  hem  had ;  en  ik  twijfeldc  nog  daai- 
aan,  terwijl  ik  hem  op  straat  in  het  gezi^t  stond  te  kijken.  Moarikge- 
voehle  mij  er  werkdijk  door  beleedigd  dat  hij  mij  voot  trotsch  hield,  en 
sdde,  dat  ik  maar  wachtte  tot  ik  gevraagd  werd, 

*0,  ab  het  anden  niet  is,  jonge  heer  Copperfidd,  z«de  Uriah,  *en. 


KISS  SEZOEK  BU   DE  FAMILIK  HEEP.  209 

als  het  wezenlijk  onse  oederigheid  niet  is,  die  n  teni^houdt,  wilt  ge  dan 
yan  avond  komen  i  Maar  als  het  onze  nederigheid  is.  hoop  ik  dat  gij  u 
niet  ODtzien  zult  ora  het  maar  teseggenJoDgeheerCopperfield,  want 
wij  weten  wel  wat  we  zijn." 

Ik  zcide,  dat  ik  er  mijnheer  Wickfield  over  zou  spreken,  en  als  hij  het 
goedvond,  waaiaan  ik  niet  twijfelde,  met  genoegen  zou  komen.  Zoo  zeidc 
^  des  avonds  om  zes  our,  daar  het  een  der  avondcn  was  waarop  het 
kantoor  vroeg  gesloten  werd,  dat  ik  gereed  was  om  medc  te  gaan 

tMoeder  zal  er  waarhjk  trotsch  op  wezen,"  zeide  hij  toen  wij  te  zameo 
lieengingen.  >  Of  wel,  zij  zou  er  trotsch  op  zijn,  als  trotschheid  geene  zonde 
was,  jonge  heer  Copperfield."  —  tEn  tochhebt  gij  van  morgen  geen  be- 
twaar  gemaakt  om  mij  voor  trotsch  te  houden, '  antwoordde  ik,  —  i  O 
Heere  neen,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriah  hierop.  lO,  geloof 
mij  toch,  neen.  Die  gcdachte  is  niet  bij  niij  opgekomen.  Ik  zou  u  geheel 
niet  voor  trotsch  hebben  gehouden,  al  hadt  gij  ons  te  nederig  geacht, 
Omdat  wij  zoo  heel  nederig  zijn."  —  •  Hebt  gij  binnen  kort  nog  vecl  in 
de  rcchten  gestudeerdf"  zeide  ik,  omopeen  ander  onderwerp  te  ko- 
men, —  »0,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  hij,  met  een  blik  vol 
bescheidenc  zelfverloochening,  >mijn  lezen  kan  haast  geen  studeeren 
genoemd  worden.  Ik  heb  maar  nu  en  dan  des  avonds  een  paar  uurtjcs 
■Oft  mijnheer  Tidd  gesleten."  —  »Nog  al  moeieUjk,  denltik?"  zeide 
ii.  —  »  Voor  mi]  is  hij  soratijds  moeielijk,"  antwoordde  hij,  iMaarwathij 
voor  iemand  van  talent  lou  zijn,  weet  ik  niet." 

Na  onder  het  voortwandelen  wat  met  twee  viogers  zijner  becnderige 
ttchterhand  op  zijnc  kin  le  hebben  getrommeld,  vervolgde  hij : 

>Er  zijn  uildrukkingen,  begrijpt  ge,  jonge  heer  Copperfield  —  Latijn- 
Khe  woorden  en  spreekwijzen,  —  in  mijnheer  Tidd,  die  voor  een  lezcr 
Wn  nederige  kundigheden  nogal bczwaar  hebben,"  —  iZoudt  gij  gaame 
Latijn  willen  leeren  ?"  zeide  ik  bereidwiJlig.  i  Ik  wit  u  met  vermaak  les 
geven,  zoover  ik  zelf  gevorderd  ben."  ^  1 0,  ik  dank  u  wel,  jonge  heer 
Copperfield,"  antwoordde  hij,  zijn  hoofd  schuddendc.  »Hetis  welvrien- 
delijk  van  u  om  mij  dat  te  presenteeren,  maar  ik  ben  veel  te  nederig  om 
htt  aan  te  nemen."  —  »Dat  is  maar  malligheid,  Uriah."  -^  > Neen,  waar- 
Kjk  gij  moet  mij  verschoonen,  jonge  heer  Copperfield.  Ik  ben  u  zeer  ver- 
Plicht,  en  ik  zou  het  heel  gaame  doen,  dat  verzeker  ik  u,  maar  ik  ben 
*«1  le  nederig.  Er  zijn  menschen  genoeg,  die  mij  in  mijn  nederigen  staat 
Vl  zouden  willen  vcrtreden,  al  geef  ik  hun  geen  aanstoot  door  een  ^c- 
wde  te  worden,  Geleerdheid  voegt  mij  niet.  Iemand  als  ik  moct  met 
'^g  willen  klimmen.  Als  hij  in  de  wereld  wil  vooruilkomen  moet  hij 
"wlerig  blijven,  jonge  heer  Copperfield." 

Ik  zag  nooit  zijn  mond  zoo  breed,  of  de  plooien  in  zijne  wangen  zoo 
™*p.  als  toen  hij  deze  gevoelens  ontboezemde ;  terwiji  hij  al  dien  tijd  zijn 
■"•ofd  schudde,  en  zich  wrong  van  bescheidenheid. 

»Ik  geloof,  dat  gij  het  mis  hebt,"  zeide  ik.  »Ik  geloof  zeker,  dat  er  ver- 
^eidene  dingen  zijn  waarin  ik  u  wel  les  zou  kunnen  geven,  als  gij  ze 
Pwne  zoudt  leeren,"  —  i  O,  daaraan  twijfel  ik  niet,  jonge  heer  Coppcr- 
*1<1,"  antwoordde  hij,  »in  het  minste  niet,  Maar  daar  gij  zelf  niet  nederig 

Mvm  COFFERFntLO.  —  I  li 


210  DAVID   COPPERFIELD. 


zijt,  kunt  gij  misschien  niet  wel  over  hen  oordeelen,  die  h< 
mijne  meerderen  geen  aanstoot  geven  met  mijne  kundighec 
u  wel.  Ik  ben  veel  te  nederig.  Hier  is  mijne  nederige  wonin| 
Copperfield." 

Wij.traden  eene  lage,  ouderwetsche  kamer  binnen,  waar  i 
de  straat  inkwam^  en  vonden  daar  juffrouw  Heep,  die  het  ev 
Uriah  was,  maar  klein  van  gestalte.  Zij  ontving  mij  met  de  c 
righeid,  en  verzocht  mij  verschooning,  dat  zij  haar  zoon 
daarbij  aanmerkende,  dat  zij,  zoo  germg  als  zij  waren,  toch 
lijk  gevoel  hadden,  hetgeen  zij  hoopten,  dat  niemand  kwalijl 
De  kamer  was  zeer  fatsoenUjk,  half  zitkamer  half  keuken,  m; 
pleizierig.  Het  theegoed  stond  op  de  tafel,  en  de  ketel  koc 
vuur.  £r  stond  eene  latafel,  met  een  opslaand  blad  als  ec 
waaraan  Uriah  des  avonds  kon  lezen  of  schrijven.  Daar 
blauwe  zak,  die  papieren  scheen  te  braken.  Daar  stond  ei 
Uriah's  boeken,  met  mijnheer  Tidd  aan  het  hoofd.  Daar  w 
kastje,  en  daar  stonden  de  gewone  meubelen.  Ik  herinner 
iets  in  het  bijzonder  er  kaal  of  armoedig  uitzag,  maar  wel,  di 
zulks  deed. 

Misschien  behoorde  het  tot  juffrouw  Heep's  nederigheid 
weduwenrouw  droeg.  Ondanks  den  tijd,  die  er  sedert  mijn 
overlijden  was  verloopen,  droeg  zij  nog  den  weduwenrouw. '. 
hare  muts  eenigszins  van  den  regel  afweek ;  maar  anders  wa^ 
zwaar  in  den  rouw  als  in  het  begin  van  haar  rouwtijd. 

>Dit  is  een  dag  om  in  gedachtenis  te  houden,  mijn  Urial 
frouw  Heep  onder  het  theezetten,  »nu  jonge  heer  Copperi 
bezoek  brengt."  —  >  Ik  heb  al  gezegd,  dat  ge  zoo  denken 
der,"  zeide  Uriah  hierop.  —  »Als  ik  om  iets  had  kunnen  wc 
vader  bij  ons  gebleven  was,"  hervatte  juflfrouw  Heep,  »zou 
zijn  om  dezen  avond  met  ons  gezelschap  te  kunnen  kennis  n 

Ik  werd  verlegen  met  deze  complimenten ;  maar  het  streel 
dat  ik  als  zulk  een  geeerd  gast  werd  ontvangen,  en  ik  vond  jui 
zeer  innemend. 

»Mijn  Uriah,"  zeide  juffrouw  Heep,  theeft  al  lang  hier 
jonge  heer.  Hij  vreesde  wel  eenigszins,  dat  onze  nederigheid 
letten^  en  dat  deed  ik  ook.  Nederig  zijn  wij,  nederig  zijn  wij 
nedeng  zuUen  wij  altijd  blijven."  —  »Ik  geloof  toch  zeker,  d 
reden  hebt  om  dat  te  zijn,  juffrouw,"  zeide  ik,»  of  gij  moet 
kiezen."  —  »Ik  dank  u  wel,  jonge  heer,"  Het  juffrouw  Heep 
gen. » Wij  kennen  onzen  stand,  en  zijn  daarin  dankbaar." 
)^  Ik  bevond,  dat  juffrouw  Heep  langzamerhand  dichter  bij  n 
langzamerhand  tegenover  mij  kwam,  en  zij  mij  eerbiedig  be< 
het  keurigste,  dat  er  op  de  tafel  stond.  Er  was,  wel  is  waar,  nie 
keurigs ;  maar  ik  nam  den  wil  voor  de  daad,  en  vond  hen  zee 
Weldra  begonnen  zij  over  tantes  te  praten,  en  toen  vertelc 
mijne ;  en  over  vaders  en  moeders,  en  toen  vertelde  ik  van  (3 
toen  begon  juflfrouw  Heep  over  stief^aders  te  praten,  en  b 


ZU  HOOREN  MIJ  UIT.  211 


-den  mijne  te  vertellen  —  maar  ik  bedacht  mij,  omdat  mijne  tante  mij  ge- 
taden  had  daarover  te  zwijgen.  Een  onnoozel  jong  kurkje  zou  echter 
even  weinig  tegen  een  paar  kurkentrekkers,  of  een  onnoozel  jong  kiesje 
tegen  een  paar  tandmeesters  bestand  wezen,  als  ik  tegen  Uriah  en  juf- 
frouw  Heep.  Zij  deden  met  mij  wat  zij  maar  wilden,  en  pompten  mij  din- . 
^en,  die  ik  nooit  had  willen  vertellen,  zoo  zeker  en  gemakkelijk  uit,  dat 
&  nog  bloos  als  ik  er  aan  denk ;  vooral  daar  ik  het  mij,  met  mijne  jeug- 
^ge  rondborstigheid,  tot  eer  rekende  dat  ik  zoo  vertrouwelijk  was,  en 
meende  dat  ik  ook  mijne  twee  achtenswaardig  vrienden  zeer  vereerde. 

Zij  hielden  veel  van  elkander ;  dit  was  zeker.  Ik  denk  dat  dit,  als  iets 
Qatuurlijks,  zekeren  indruk  op  mij  maakte ;  maar  de  behendigheid,  waar- 
mede  de  een  wist  op  te  vangen  wat  de  ander  zeide,  was  iets  kunstmatigs, 
waartegen  ik  nog  minder  bestand  was.  Toen  er  niets  meer  over  mij  zelven 
^t  mij  te  halen  was,  (want  ovet  «iijn  leven  bij  Murdstone  en  Grinby,  en 
mijne  reis,  was  ik  stom)  begonnen  zij  over  mijnheer  Wickfield  en  Agnes. 
Uriah  wierp  juifrouw  Heep  den  bal  toe,  juflfrouw  Heep  ving  hem  en  wierp 
hem  naar  Uriah  terug,  Uriah  speelde  er  een  beetje  mede  en  rond  hem 
^n  weder  naar  juflfrouw  Heep,  en  zoo  lieten  zij  hem  rondvliegen,  tot  ik 
Diet  meer  wist  wie  hem  eigenlijk  had  en  geheel  verbijsterd  was.  De  bal 
2clf  werd  ook  telkens  verwisseld.  Nu  was  het  mijnheer  Wickfield,  dan 
Agnes ;  nu  was  het  edele  karakter  van  mijnheer  Wickfield,  dan  mijne 
^genomenheid  met  Agnes :  nu  de  groote  zaken  en  inkomsten  van  mijn- 
heer Wickfield,  dan  ons  huiselijk  samenzijn  na  den  maaltijd ;  dan  weder 
hoeveel  wijn  mijnheer  Wickfield  dronk,  de  reden  waarom  hij  dit  deed, 
^  hoe  jammer  het  was,  dat  hij  zooveel  dronk ;  nu  het  een,  dan  het  ander, 
^n  weder  alles  te  gelijk ;  en  al  dien  tijd  liet  ik,  zonder  dat  ik  veel  scheen 
^  spreken  of  iets  anders  te  doen  dan  hen  een  weinigje  aanmoedigen,  uit 
^ees  dat  hunne  nederigheid  en  de  eer  van  mijn  gezelschap  hen  geheel 
^den  overstelpen,  mij  gedurig  het  een  of  ander  ontglippen,  dat  ik  mij 
^iet  moest  laten  ontglippen,  en  zag  ik  de  uitwerking  daarvan  aan  het 
knipoogen  van  Uriah's  neusgaten. 

,  Ik  begon  reeds  slecht  op  mijn  gemak  te  geraken  en  te  wenschen,  dat 
^t  bczoek  maar  wel  aan  een  eind  was,  toen  eene  gedaante,  die  de  straat 
^*  en  de  deur  voorbijkwam — welke  openstond  om  wat  lucht  in  de  kamer 
^  laten,  daar  het  voor  den  tijd  van  het  jaar  warm  weder  was  —  terug- 
keerde,  binnenkeek  en  binnenstapte,  luidkeels  uitroepende:  tCopper- 
^Idilshetmogelijk!" 

Het  was  mijnheer  Micawber !  Het  was  mijnheer  Micawber,  met  zijn 
^Ofgnet,  en  zijn  rotting,  en  zijn  halsboord,  en  zijne  welgemanierdheid^ 
^  den  gullen  galm  in  zijne  stem,  geheel  compleet. 

*Mijn  beste  Copperfield!"  zeide  mijnheer  Micawber,  mij  zijne  hand 
^^>e3tekende,  »dit  is  waarlijk  eene  ontmoeting,  die  wel  geschikt  is  om  het 
S^jnoed  te  vervullen  met  een  gevoel  der  onzekerheid  en  onstandvastig* 
^d  van  alle  menschelijke  —  om  kort  te  gaan,  dit  is  eene  buitengewone 
^tmoeting.  Terwijl  ik  langs  de  straat  ga,  en  loop  te  denken  over  de  waar- 
*^hijnlijkheid,  dat  zich  iets  zal  opdoen  (waarop  ik  tegenwoordig  vrij  veel 
hoop  heb),  vind  ik,  dat  zich  een  jong,  maar  hooggeacht  vriend  opdoet, 


213  DAVID  COPPKRFIELD. 

dien  ik  in  het  gewichtigste  tijdperk  van  mijn  leven,  ik  mag  wel  zeggen  b 
de  crisis  van  mijn  aanzijn^  heb  leeren  kennen.  Copperfield^  beste  jongeo^ 
hoe  gaat  het  u  ?" 

Ik  kan  niet  zeggen  —  ik  k  a  n  waarlijk  niet  zeggen  —  dat  ik  blij  was 
inijnheer  Micawber  d  a  a  r  te  zien,  maar  ik  was  toch  blij  dat  ik  hem  zag. 
gaf  hem  hartelijk  de  hand  en  vroeg  hoe  mevrouw  Micawber  veer. 

tWel  verplicht,"  zeide  mijnheer  Micawber,  met  de  hand  wuivendc, 
gelijk  vanouds,  terwijl  hij  zijne  kin  in  zijn  hemdsboordje  schikte.  >Zijis 
tamelijk  weivarend.  De  tweelingen  putten  niet  ianger  hun  voedsel  uitde  i 
bronnen  der  natuur  —  om  kort  ,te'.  gaan,"  zeide  hij,  in  een  zijner  uitbar- 
stingen  van  vertro,uwen,  »zij  zijn  gespeend  —  en  mevrouw  Micawber  i^ 
tegenwoordig  mijne  reisgezellin.  Zij  zalerzichinverblijden,Copperfiel(li 
dat  zij  hare  kennis  kan  vemieuwen  met  iemand,  die  zich  in  alle  opzichten 
een  waardig  priester  aan  het  altaar  der  vriendschap  heeft  getoond." 

Ik  zeide,  dat  het  mij  ook  verheug;en  zou  haar  te  zien. 

»Ge  zijt  wel  goed,"  zeide  mijnheer  Micawber.  Daarop  glimlachte  hi), 
zette  nog  eens  zijne  kin  te  recht  en  keek  om  zich  been.  »Ik  ontdek  mijn 
vriend  Copperfield,"  hervatte  hij  met  hoffelijken  zwier,  en  zonder  iemand 
in  het  bijzonder  aan  te  spreken,  >niet  in  eenzaamheid,  maar  als  deelge- 
noot  van  een  gezelligen  maaltijd  in  gezelschap  met  eene  dame  in  wedtt- 
wenrouw,  en  van  iemand,  die  waarschijnlijk  het  kroost  is,  dat — om  kort 
te  gaan,"  zeide  hij,  met  nog  eene  uitbarsting  van  vertrouwen,  »haar  zooo* 
Ik  zal  het  voor  eene  eer  houden  gepresenteerd  te  worden." 

Ik  kon^  onder  deze  omstandigheden,  niet  minder  doen  dan  mijnhe^ 
Micawber  met  Uriah  Heep  en  zijne  moeder  in  kennis  brengen,  en  dee^ 
dit  dus  ook.  Terwijl  zij  zich  voor  hem  vemederden,  nam  mijnheer  lA^' 
cawber  een  stoel  en  wuifde  op  zijne  hoffelijkste  manier  met  de  hand. 

»Ieder  vriend  van  mijn  vriend  Copperfield,"  zeide  hij,  >  heeft  aaO' 
spraak  op  mijne  vriendschap."  -  tWij  zijn  veel  te  nederig,  mijnheer/ 
zeide  juffrouw  Heep,  >mijn  zoon  en  ik,  om  vrienden  van  jonge  heer  Cop* 
perfield  te  zijn.  Hij  is  zoo  goed  geweest  om  bij  ons  thee  te  komen  drin- 
ken.  en  wij  zijn  hem  dankbaar  voor  zijn  gezelschap,  en  u  ook,  mijnheer 
voor  uwe  oplettendheid."  —  »  Mevrouw,"  antwoordde  mijnheer  Micaw- 
ber met  eene  buiging,  »gij  zijt  zeer  verplichtend.  En  wat  doet  gij  hiei 
Copperfield  ?  Nog  in  den  wijnhandel  ?" 

Ik  was  zeer  verlangend  om  mijnheer  Micawber  maar  daar  vandaan  te 
krijgen,  en  antwoordde  met  mijn  hoed  in  de  hand,  en  zonder  twijfel  met 
een  hoogrood  gezicht,  dat  ik  bij  doctor  Strong  op  school  was. 

>  Op  school  ?"  zeide  mijnheer  Micawber,  zijne  wenkbrauwen  optrek- 
kende.  »Het  doet  mij  buitengemeen  veelgenoegen  ditte  hooren.  Hoewel 
een  geest  gelijk  die  van  mijn  vriend  Copperfield,"  daarop  keerde  hij 
zich  naar  Uriah  en  juffrouw  Heep,  i  die  beschaving  niet  meer  noodig 
heeft,  welke  hij  zonder  zijne  kennis  van  menschen  en  zaken  zou  verei- 
schen,  is  die  geest  echter  een  vruchtbare  grond,  waarin  alles  welig  ont- 
kiemt  —  om  kort  te  gaan,"  zeide  mijnheer  Micawber,  wederom  met  eene 
uitbarsting  van  vertrouwen,  i  hij  is  in  staat  om  het  ver  in  de  classieken 
te  brengen.'' 


bi 


ANDIRMAAL  ONTMOET  IK  MUNH1C£R  EN  BCEVROUW  MICAWBER.   31  J- 

Uriah  wreef  zijne  dorre  handen  langzaam  over  elkander  en  wrong  zijn 

bovenlijf  op  eene  akelige  manier,  om  zijne  instemming  met  deze  lof- 
;  apnak  op  mij  uit  te  drukken. 

iZollen  wij  nu  mevroaw  Micawber  gaan  bezoeken,  mijnheer  ?''  zeide 

ik,  om  hem  maar  weg  te  krijgen.  —  >  Als  gij  haar  die  eer  wilt  bewijzen, 
Copperfieldf"  antwoordde  hij  opstaande.  ilk  maak  geen  bezwaar  om 

(en  aanhoore  van  onze  vrienden  hier  te  zeggen,  dat  ik  een  man  ben,  die 

eenige  jaren  lang  tegen  den  drang  van  financieele  ongelegenheden  heeft 

moeten  kampen."  Ik  wist  wel,  dat  hij  zeker  iets  van  dien  aard  zou  zeg- 

gsQ]  altijd  roemde  hij  op  zijne  ongelegenheden.  iSomtijds  hebikmij 

boven  mijne  ongelegenheden  verheven.  Somtijds  hebben  mijne  ongele- 

.genheden —  om  kort  te  gaan,  mij  omvergeworpen.  Erzijntijdengeweest 

wanneer  ik  ze  op  allerlei  manieren  wist  af  te  pareeren ;  er  zijn  tijden 

feweest  wanneer  zij  mij  te  sterk  waren,  en  ik  er  voor  zwichtte,  en  met  de 

woorden  van  Cato  tegen  mevrouw  Micawber  zeide:  > Plato, gij  redeneert 

weL  Het  is  nu  gedaan.  Ik  kan  niet  langer  vechten/'  Maar  nooit  in  mijn 

levcn,*'  vervolgde  hij,  »heb  ik  grooter  genot  gekend,  dan  toen  ik  mijne 

smarten  (indien  ik  ongelegenheden,  die  voomamelijk  uit  sommatien  van 

procureurs  en  acceptation  op  twee  en  vier  maanden  ontsproten,  met  dat 

woord  mag  aanduiden)  in  den  boezem  van  mijn  vriend  Copperfield 

mocht  uitstorten. " 

Mijnheer  Micawber  besloot  deze  guile  bekentenis  met  te  zeggen: 
t Mijnheer  Heep,  goedenavond  I  Mevrouw  Heep,  uw  dienaar !"  en  staple 
toen,  met  zijne  zwierigste  bonding,  met  mij  naar  buiten,  onder  het  neu- 
lien  van  een  deuntje  en  tamelijk  veel  geweld  met  zijne  schoenen  op  de 
straatsteenen  makende. 

Het  was  in  eene  kleine  herberg  waar  mijnheer  Micawber  zijn  intrek  had 
fcnomen,  en  hij  had  daar  een  bekrompen  Ifamertje,  dat  van  de  alge- 
meene  kamer  was  afgeschoten  en  sterk  naar  tabak  rook.  Ik  denk,  dat 
het  boven  de  keuken  was,  dewijl  er  door  de  reten  in  den  vloer  een  warme^ 
tettige  lucht  scheen  op  te  komen,  en  de  muren  klam  waren  aangeslagen. 
Ik  weet  zeker,  dat  het  dicht  bij  het  buffet  was,  door  den  reuk  der  sterken 
drank  en  het  rinkelen  van  glazen.  Daar,  op  eene  kleine  sofa  gelegen, 
ooder  eene  schilderij  van  een  renpaard^  met  haar  hoofd  dicht  bij  het 
nrar,  en  terwijl  hare  voeten  dreigden  een  mosterdpotje  van  een  stom- 
meknecht  af  te  schoppen,  die  aan  het  andere  eind  der  kamer  stond, 
rooden  wij  mevrouw  Micawber,  tot  welke  mijnheer  Micawber,  die  het 
<er5t  binnentrad,  zeide :  >  Melieve,  mag  ik  zoo  vrij  zijn  om  een  scholier 
van  doctor  Strong  bij  u  te  introduceeren  ?" 

Ik  moet  hier  terloops  aanmerken  dat  mijnheer  Micawber,  hoewel  hij 
met  mijn  ouderdom  en  stand  evenzeer  in  de  war  was  als  ooit,  altijd  als 
iets  zeer  fatsoenlijks,  onthield^  dat  ik  bij  doctor  Strong  op  school  was. 

Mevrouw  Micawber  was  verbaasd,  maar  toch  zeer  blijde  mij  te  zien.. 
Ik  was  ook  blijde,  dat  ik  haar  zag,  en  na  eene  hartelijke  begroeting  van 
veerskanten,  zette  ik  mij  naast  haar  op  de  sofa. 

iBeste,"  zeide  mijnheer  Micawber,  tals  gij  Copperfield  eens  wilt  ver- 
tellen  wat  onze  tegenwoordige positie  isy  dat  hij  zonder  twi){e\  gaani<&  ziS. 


SI4  DAVm  COPPCRPIRLD. 

willen  weteo,  zal  ik  ondertusschen  de  courant  gaan  inkijlien 
of  zich  onder  de  advertentien  iets  opdoel."  —  »Ik  dacht,  dai 
mouth  waart,mevTouw,"  zeide  ik  tot  mcvrouw  Micawbcr, ' 
heengegaan.  —  >  Ja,  mijn  lieve  Copperfield,"  antwoorddezij,  > 
naar  Plymouth  gcgaan." —  lOmbij  dehand  te  wezen," 
ik  haoT.  —  ijuist  zoo,"  zeide  mevrouw  Micawber.  lOmbi 
wczen.  Maar  om  de  waarheid  te  zeggen,  men  wil  aan  het 
geene  talenten  hebben.  De  plaatselijke  invloed  mijner  familic 
ontoereikend  om  voor  een  man  vao  mijnheer  Micawber'i 
hcden  eene  aanstelliug  bij  dat  vak  te  bekomen.  Men  wilde ) 
man  van  mijnheer  Micaber's  bekwaamheden  hebben.  Hij  z 
in  het  oog  doen  loopen  hoeveel  aan  anderen  ontbrak.  E^  I 
vervolgde'mevrouw  Micawber,  iwil  ik  het  niet  voor  u  bewin 
beste  Coppcrfield,  dat,  toen  die  tak  van  mijne  famllie,  die  te 
gevestigd  is,  zag  dat  mijnhecT  Micawber  ook  mij,  kleine  Wil 
zusje,  en  de  tweelingen  had  medegebracht,  men  hem  niet 
voering  ontving,  die  ik  hadmogen  verwachten,  daai  hij  zoo  t 
nit  de  gevangenis  was  veriest.  Om  de  waarheid  te  zeggen,"  — 
zij  hare  stem  dalen  —  imaar  dit  bhjft  tusschen  ons  —  onz 
was  koeL"  ^»Waailijk!"zeideik.^»]a!"zeidemevrou» 
>Het  is  wel  smaitelijk^jonge  heerCopperfield  het  menschdom 
oogpunt  te  moeten  aanschouwen,  maar  onze  onivangst  was 
Daaraan  is  niet  te  twijfelen.  Om  de  waarheid  te  zeggen,  die  U 
familie,  die  te  Plymouth  gevestigd  is  begon  personeel  teg 
Micawber  te  worden,  eer  wij  daar  nog  eene  week  geweest  wa 
Ik  zeide,  en  dacht  ook,  dat  zij  zich  behoorden  te  schamen 
iMaar  het  was  toch  zoo,"  hervatte  mevrouw  Micawber 
onder  zulke  omstandigheden,  een  man  van  mijnheer  Mican 
hartig  karakter  does?  Duidelijk  schoot  hem niets  andcrs 01 
dien  tak  der  familic  het  geld  te  leenen  voor  de  tenigreis,  en 
kosten  mocht,  naar  L  on  den  terug  te  keeren."  —  iDuszijtg 
teruggekomen,  mevrouw  ?"  zeide  ik.  —  » Wij  zijn  alien  weei 
men,"  antwoordde  mevrouw  Micawber.  iSedert  heb  ik  de  an 
mijner  famiJie  geraadpleegd  over  demaatregelen,  die  mijnhet 
nu  best  20U  kunnen  nemen  —  want  ikblijfbeweren,datb 
ander  bij  de  hand  moet  nemen,  jonge  heer  Copperiield,"  zei< 
Micawber  op  een  redeneeTenden  toon.  >Het  is  duidelijk,  t 
houden  van  zes  personen,  eene  dienstbode  nog  daarbuiten  ( 
van  den  wind  kan  leven."  —  "Zeker  niet,  mevrouw,"  zeid< 
meening  dier  andere  takken  mijner  familie,"  vervolgde  mevr 
ber,  >  is,  dat  mijnheer  Micawber  ontniddellljk  zijne  aandacht ' 
moet  vesdgen.". —  »  Waarop,  mevrouw?"  —  »0p  desteen' 
woordde  zij.  >0p  den  kolenhandel.  Mijnheer  Micawber  k< 
doen  van  onderzoek,  op  de  gedachte,  dat  er  voor  iemand  vai 
ten  een  goed  voonntzicht  zou  bestaan  in  den  handel  met  k 
Medway.  Toen  was  klaarblijkelijk,  gelijk  mijnheer  Micawbei 
zeide^  de  eerste  stap,  dieergenomen  moest  worden,  de  Medwi 


•^ 


I   BIJ  DK  MICAWBERS  ETEN,  215 


xie  n.  Wij  zijn  die  dan  ook  komen  zien.  Ik  teg  •  wij,  jonge  heer  Copper- 
field,  want  ik  zai,"  zeide  mevrouw  Micawber  met  aandoening,  i  mtjnheer 
ilicawber  nooit  verlaten." 

Ik  gafprevelend  mijiie  bewODdering  en  goedkeuring  te  kennen. 
iWij  zijn  de  Medway  komen  zien,"  hervatte  mevrouw  Micawber. 
>Mijn  gevoelen  over  den  kolenhandel  op  die  rivier  is,  dat  hij  misschien 
ook  talenten,  maar  zekerlijk  kapitaal  vereischt.  Talenten  heeft  mijnheer 
Micawber ;  kapitaal  heeft  hij  niet.  Wij  hebben,  denk  ik,  het  ^ootste  g&- 
d«!te  van  de  Medway  gezien ;  en  dat  is  de  meening,  waartoe  ik  gekomen 
ben.  Daar  wij  hier  loo  dichtbij  waren,  was  mijnheer  Micawber  van  ge- 
voelen, dat  het  roekeloos  zou  zijn  als  wij  niet  meteen  de  domkerk  gingen 
nen,  Vooreeret,  omdat  zij  wel  de  moeite  waard  is  en  wij  ze  nog  nooit  ge- 
,  am  hadden ;  en  ten  tweede  om  de  waarschijnlijkheid,  dat  zich  in  eene 
I  stad  met  eene  domkerk  wel  lets  zou  opdoen.  Wij  zijn  hier,"  vervolgde 
mevrouw  Micawber,  »nu  drie  dagen  geweest,  Er  heeil  zich  tot  nog  toe 
nieia  opgedaan,  en  het  zal  u  we!  niet  zoovecl  verwondereo,  jonge  heer 
Copperfield,  als  het  een  vreemdeling  zou  doen,  als  gij  vemcemt,  dat  wij 
tegrawoordig  naar  eene  remise  uit  Londenwachten,  om  onze  financi- 
Kle  verplichtingen  in  dit  hotel  te  voldoen.  Tot  aan  de  aankomst  van  die 
remise,"  zeide  mevrouw  Micawber  met  diep  gevoel,  iben  ik  vanmijn 
litiis(ikbedoelonzekamersinPcntonville),vanmijnzoontjeendoch- 
Iwije  en  mijne  onnoozele  tweelingen  verbannen." 

Ik  gevoelde  het  diepste  medelijden  met  mijnheer  en  mevrouw  Micaw- 
Ki  in  deze  dringende  omstandigheden,  en  zeide  dit  ook  tegen  mijnheer 
Micawber,  die  nu  terugkwam,  er  bijvoegende,  dat  ik  maar  wenschte  geld 
gnioeg  te  hebben,  om  hun  de  noodige  som  te  leenen.  Mijnheer  Micaw- 
t^rs  antwoord  verried  de  onnist  van  zijn  gemoed.  Hij  zeide,  terwijl  hij 
"lii  de  hand  drukte:  iCopperfield,  gij  zijt  een  waarvriend;  maar  als  het 
tgste  komtj  is  niemand  zonder  vriend,  zoolang  hij  nog  een  scheerkistje 
h«ft."  Bij  dit  akelige  gezegde  sloeg  mevrouw  Micawber  hare  armen  om 
ajn  hals  en  smeekte  hem  om  tebedaren.  Hij  schreide ;  maarbijna  onmid- 
deUijk  herstelde  hij  zich  in  zooverre,  dat  hij  kon  schellen  en  een  warmen 
lierpodding  met  gamalen  tegen  den  volgenden  ochtend  tot  ontbijt  be- 
stellen. 

Toen  ik  afecheid  van  hen  nam,  drongen  beiden  mij  zoodantg  om  voor 
htiD  vertrek  bij  hen  te  komen  eten,  dat  ik  dit  niet  kon  afslaan.  Maar  daar 
ik  wist,  dat  ik  des  anderen  daags  niet  kon  komen,  dewijl  ik  dan  des 
avonds  veel  werk  zou  hebben,  sprak  mijnheer  Micawber  af,  dat  hij  in 
<!en  loop  van  den  ochtend  bij  doctor  Strong  naar  mij  zou  komen  vragen 
(daar  hij  een  voor^evoel  had,  dat  de  remise  met  de  volgende  post  zou 
amkomen)  om  te  zien  of  overmorgen  mij  beter  schikte.  Ik  wcrd  dus  den 
volgenden  ochtend  uit  de  school  geroepen,  en  vond  mijnheer  Micawber 
bde  spreekkamer,  om  mij  tezeggen,  dathetdineropdenvoorgestelden 
tijd  zou  plaats  hebben.  Toen  ik  hem  vroeg  of  de  remise  gekomen  was, 
dnikte  hij  mij  de  hand  en  ging  been. 

Toen  ik  ien  zelfden  avond  uit  het  venster  stond  te  kijken,  verwon- 
derde  het  mij,  en  maakte  het  mij  eenigszins  ongerust,  dat  ik  mijnheer 


2l6  DAVID  COPPKRFIELD. 


Micawber  en  Uriah  Heep  arm  in  arm  zag  voorbijkomen ;  Uriah  vol 
nederig  gevoel  voor  de  eer,  die  hem  bewezen  werd,  en  mijnheer  Micaw- 
ber innig  vergenoegd,  dat  hij  Uriah  als  het  ware  onder  zijne  bescherming 
kon  nemen.  Maar  nog  meer  verwonderde  het  mij,  toen  ik  den  volgenden 
dag  op  den  bepaalden  tijd,  namelijk  tegen  vier  uur,  naar  het  herbergje 
ging,  uit  hetgeen  mijnheer  Micawber  zeide  te  moeten  opmakea,  dat  hij 
met  Uriah  naar  huis  was  gegaan,  en  bij  jufTrouw  Heep  brandewijn  met 
water  had  zitten  drinken. 

ȣn  ik  zal  u  eens  wat  zeggen,  mijn  beste  Copperfield,"  zeide  mijnheer 
Micawber,  »uw  vriend  Heep  is  een  jong  kerel,  die  procureur-generaal 
zou  kunnen  worden.  Als  ik  dat  jonge  mensch  had  gekend  in  den  tijd 
toen  mijne  ongelegenheden  tot  eene  crisis  kwamen,  kan  ik  niets  anders 
zeggen,  of  ik  geloof,  dat  men  mijne  schuldeischers  veel  handelbaarder 
zou  gemaakthebben  dan  zij  nu  geweest  zijn.'' 

Ik  begreep  niet  wel  hoe  dit  mogelijk  was,  daar  mijnheer  Micawber 
hen  nu  toch  niets  had  betaald ;  maar  ik  wilde  er  niet  gaame  naar  vragen, 
Evenmin  wilde  ik  gaame  zeggen,  dat  ik  hoopte  dat  hij  bij  Uriah  niet  al 
te  spraakzaam  was  geweest,  of  vragen  of  zij  veel  over  mij  hadden  ge- 
sproken.  Ik  was  bang  om  mijnheer  Micawber*s  gevoel  te  kwetsen,  of  in 
alien  gevalle  dat  van  mevrouw  Micawber,  daar  zij  zoo  bijzonder  teer- 
hartig  was;  maar  ik  was  er  toch  ongerust  over  en  dacht  er  naderhand 
nog  dikwijls  aan. 

Mijnheer  Micawber  was  buitengemeen  vrooiijk.  Nog  nooithadikhem 
zulk  een  pleizierig  gezelschap  gevonden.  De  punch  deed  zijn  gezicht 
eindelijk  blinken,  alsof  het  geheel  vemieuwd  was.  Hij  sprak  op  blijgees- 
tig  sentimenteelen  toon  over  de  stad,  en  bracht  een  toast  op  haar  welzijn 
uit,  waarbij  hij  aanmerkte,  dat  mevrouw  Micawber  en  hij  het  daar  zeer 
naar  hun  zin  hadden  gehad,  en  dat  zij  nooit  de  aangename  uren  zouden 
vergcten,  die  zij  te  Canterbury  hadden  gesleten.  Naderhand  stelde  hij 
mijne  gezondheid  in ;  en  hij,  mevrouw  Micawber  en  ik  liepen  den  ge- 
heelen  tijd  oazer  vriendschappelijke  betrekking  nog  eens  door^  waarbij 
wij  al  het  verkochte  goed  nog  eens  verkochten.  Toen  stelde  ik  de  ge- 
zondheid van  mevrouw  Micawber  in,  of  zeide  ten  minste  met  beschei- 
denheid :  »  Als  gij  het  mij  vergunnen  wilt,  mevrouw  Micawber,  zal  ik  nu 
het  genoegen  hebben  om  uwe  gezondheid  te  drinken."  Daarophield 
mijnheer  Micawber  eene  lofrede  op  mevrouw  Micawber's  karakter,  en 
zeide,  dat  zij  altijd  zijne  leidsvrouw  en  vriendin  was  geweest,  en  dat  hij 
mij  zou  aanbevelen,  als  het  voor  mij  tijd  om  te  trouwen  werd,  om  ook 
zulk  eene  vrouw  te  trouwen,  als  er  nog  zulk  eene  vrouw  te  vinden  was. 

Naarmate  de  punch  verdween,  werd  mijnheer  Micawber  nog  vriend- 
schappelijker  en  vroolijker,  en  daar  mevrouw  Micawber  ook  eenigszins 
opgewonden  werd,  zongen  wij  »Auld  Lang  Syne"  vandenSchot- 
schen  dichter  Burns  tot  afscheidslied,  waarbij  wij,  toen  dit  zoo  te  pas 
kwam,  elkander  om  de  tafel  de  hand  gaven,  terwijl  wij  bij  den  slotregel, 
waarvan  wij  niets  verstonden,  werkelijk  aangedaan  werden. 

Kortom,  ik  heb  nooit  iemand  zoo  vrooiijk  en  luchtig  gezien  als  mijn- 
heer Micawber  dien  avond  tot  op  het  laatste  oogenblik  was,  toen  ik  van 


ZtJ  ZQN  NOG  GEHEKL  DEZELPDBN.  21] 

I  \kem  en  zijne  beminnelijke  vrouw  een  hartelijk  afscheid  nam.  Ik  was  er 
1  dm  Tolstrekt  niet  op  voorbeieid  om  den  volgeDden  ochtend  ten  zeven 
A  tire  den  volgenden  brief  van  hem  te  ootvangen,  die  van  half  den  in  den 
M  avond  gedateerd  was,  een  kwartier  uurs  nadat  ik  hem  verlaten  had : 

-I  iDierbarejongc  vriend! 

iDe  teerling  ia  geworpen  —  alles  is  voorbij.  Het  knagen  der  zorg  met 
een  akehg  masker  van  vroolijkheid  verbergende,  heb  ik  u  dezen  avond 
luetondoricht,  dat  er  geene  hoop  op  eene  remise  overblijftl  Onderdeze 
omstandtgbeden,  vemederend  om  te  verduren,  vemederend  om  te  be- 
schonwen  en  vemederend  om  te  verhalen,  heb  ik  de  financieelc  vcrplich- 
tin^,  welke  ik  in  dit  logement  had  aangegaan,  gekweten  dooreene  accep- 
tBbc  van  mijne  eigene  hand,  betaalbaar  veerden  dagen  na  dato  aan  mijne 
woning.  Fen  ton  ville,  London.  Waimeer  die  acceptade  vervalt,zal 
lij  niet  gehonoreerd  worden.  Het  gevolg  is  mijn  verderf,  De  donderslag 
dieigt,  en  de  boom  moct  vallen. 

•  Ljut  de  rampzalige,  die  u  nu  toespreekt,mijn  waardeCopperfield, 
ow  levcn  lang  eene  waarschuwende  vuurbaak  voor  u  zijn.  Hij  schrijft  u 
met  die  bedoeling,  en  in  die  hoop.  Indien  hij  kon  denken,  dat  hij  nog 
notdg  zou  zijn,  zou  er  mogelijk  nog  een  straaltje  daglicht  doordringen  in 
den  troosteloozen  kerker  van  zijn  volgend  aanzijn  —  hoewd  het  tegen- 
woordig  (om  er  het  minste  van  te  zeggen)  zeer  twijfclachdgis,  of  dat  aao- 
zijn  nog  lang  zal  duren. 

>Dit  is  de  laatste  brief^  mijn  waarde  Copperfield,  dien  gij  ooitont- 
vangen  zult 

a  Van  den  doodarmen  Balling 

>  Wilkens  Micawber." 

De  inhoud  van  dezen  tiartvcrscheurenden  brief  deed  mij  zoodanig 
ontstellen,  dat  ik  teistond  naar  het  herbergje  liep,  met  voomemen  om 
na  daar  naar  doctor  Strong  te  gaan,  en  te  beproeven  of  ik  mijnheer 
Micawber  met  een  woord  van  troost  kon  opbeuren.  Doch  halverwege 
daarheen  ontmoette  ik  de  diligence  naar  L  o  nd  e  n  met  mijnheer  en  me- 
TToaw  Micawber  achteiop;  mijnheer  Micawber  een  toonbeeld  van  sdl 
genoegen,  terwtjl  hij  glimtachend  naar  het  gekeuvel  van  mevrouw  Mi- 
cawber luisterde,  uit  een  papieren  zakje  noten  at,  en  de  hals  ecner  flesch 
ait  zijn  borstzak  kwam  kijken.  Daar  zij  mij  niet  zagen,  hield  ik  het,  allea 
m  aanmerking  genomen ,  voor  best  om  hen  ook  maar  niet  te  zien.  Ik 
■loeg  dus,  met  een  groot  pak  van  het  hart,  eene  zijstraat  in,  die  de  naaste 
weg  naar  school  was,  en  vond  het  over  het  geheel  eene  verademing,  dat 
zij  vcrtrokkcn  waren ;  hoewel  ik  toch  veel  van  hen  bleef  houden. 


DAVID  COPPERTIILD. 


I  TERUGZICHT. 


Mijne  schooldagen!  Het  stille  voortglijdcn  van  mijn  aanzijn  —  inijiw 
onzichtbare,  onmerkbare  vorderingen  op  de  baan  des  levens  —  van  de 
kindsheid  totaan  de  jongelingschaplLaatmij  bedenken,  terwijlikopdat 
stroomende  beekje  terugzie,  thanseene  droge,itietbladereiioveigroeide 
bedding,  of  er  langs  zijn  loop  eenige  kenteekenen  Eijn  te  vinden,  wau- 
door  ik  mtj  kan  herinneren  boe  het  vioeide. 

Een  oogenblik,  en  ik  ben  op  mijne  i>laatsindedomkerk,  waarwij 
elkcQ  zondagmorgen  gezamenhjk  heengingen,  nadat  wij  cent  totdat 
oogmerk  in  de  school  warea  bijeengekomen.  De  aardachdge  reuk,  dc 
stille  lucht,  het  gevoel  dat  de  wereld  buitengesloten  is,  het  galmen  van 
het  orgel  door  de  wil  en  zwart  gewel/de  galerijen  en  zijgangen,  zijn  vleu- 
gelen,  die  mij  terugvoeren  en  mij  in  een  half  slapenden,  half  w^enden 
drooni  boven  die  dagen  zwcvende  houden. 

Ik  ben  niet  de  laagste  van  de  school.  Ik  ben  in  eenige  maandenver- 
scheidene  jongens  vooruit  gekotnen.  Maai  de  eerste jongen  is  toch  voor 
mij  een  ontzaglijk  wezen,  veraf  op  eene  duizelingwekkende  boogte  ge- 
plaatst,  die  voor  mij  onbereikbaar  is.  Agnes  zegt  >  Neen,"nuiar  ik  zeg  >  Ja," 
CD  leg  baar,  dat  zij  zich  weinig  verbeeldt  welke  schatten  van  kennis  dat 
wonderbare  wezen  bemachtigd  heefl,  wiens  plaats  zij  denkt  dat  zelfs  ik, 
zwakke  aanvanger,  door  den  tijd  kan  bereiken.  Hi)  is  mijn  bijzondeie 
vriend  en  openbaie  beschermer  niet,  gelijk  Steerforth  was,  maar  ik  draa^ 
hem  toch  eene  eerbiedige  achting  toe,  Ik  verwonder  mij  vooral  wathij 
wezen  zal,  als  hij  van  doctor  Strong  vertrekt,  en  wat  het  menschdom  lal 
doen  om  eenige  plaats  in  de  maatschappij  tegen  hem  te  verdedigcn. 

Maar  wie  is  het,  die  mij  daar  stoorl  r  Het  is  jonge  juf&ouw  Shepherd, 
op  wie  ik  verliefd  ben, 

Jonge  jufTrouw  Shepherd  is  een  kostjuffertje  in  hetinsdtuut  derju&ou- 
wen  Nettingall.  Ik  aanbid  jonge  jufTrouw  Shepherd.  Zij  is  een  klein  meisjo, 
met  een  spensertje,  een  rond  gezichtje  en  krullend  vlasblond  haar.  I>e 
juffer^es  derjuffrouwen  Nettingall  komen  ook  in  de  domkerk.  Ik  kan 
niet  in  mijn  boek  zien,  want  ik  moet  naar  jonge  juSrouw  Shepherd  ki}, 
ken.  Als  het  koor  zingt,  hoor  ik  haar.  In  de  gebeden  vroeg  ik  in  mijne 
gedacbten  haar  naam  in  —  ik  zet  haar  onder  de  leden  van  het  konink- 
Ujke  huis.  Thuis,  op  mijne  eigene  kamer,  ben  ik  somtijdsgenoodzaakt  om 
ineenevervoering  vanliefdeuitteroepen:  »0,  Miss  Shepherd!" 

Een  tijdlang  blijf  ik  twijfelachtig  aan  hare  gezindhetd  te  mijwaarts, 
maar  eindelijk  is  het  noodlot  ons  gunsdg,  en  ontmoeten  wij  elkander  in 
de  dansschool.  Ik  krijg  jonge  juffrouw  Shepherd  tot  danseres.  Ik  raak 
haar  bandscboen  aan,  en  voel  eene  trilling  de  rechtermouw  van  mijn 
buisje  opioopen  en  door  mijne  haren  uitkomen.  Ik  zeg  jonge  juffrouw 
Shepherd  niets  teeders,  maar  wij  verstaan  elkander  toch.  Zij  en  ik  leven 
slechts  om  vereenigd  te  worden. 

Waarom  geef  ik  jonge  juffiouw  Shepherd  heimelijk  twaalf  Brazilie- 


MUI^  EERSTE  LIEFDE.  219, 


TU>teii  present,  zou  ik  denken  ?  zij  zijn  geene  zinnebeelden  van  genegen« 
\)eid)  zij  zijn  moeielijk  tot  een  pakje  van  eenigszins  regelmatig  fatsoen  te 
taakea)  zij  zijn  lastig  om  te  kraken,  zelfs  tusschen  eene  kamerdeur,  en 
als  zij  gekraakt  zijn  smaken  zij  olieachtig ;  en  toch  gevoel  ik,  dat  zij  voor 
jOQge  jufirouw  Shepherd  een  welgepast  geschenk  zijn.  Ook  zachte  anijs* 
beschtiitjes  vereer  ik  aan  jonge  juffrouw  Shepherd,  en  sinaasappelen  on« 
tdbaar.  £ens  geef  ik  juffrouw  Shepherd  in  het  hoedenkamertje  een  kus. 
0  verrukkin^  I  Hoe  groot  zijn  des  anderen  daags  mijne  zielesniart  en 
verontiYsi^digii^g  bij  het  hooren  van  een  gerucht,  datdejuffrouwen  Net- 
tingall  jonge  juffrouw  Shepherd  in  het  dwangplankje  hebben  gezet  omdat 
zij  hare  teenen  binnenwaarts  keerde. 

Daar  jonge  juffrouw  Shepherd  de  eenige  gedachte  en  droom  van  mijn 
leven  is,  hoe  konit  het,  dat  ik  ooit  met  haar  breek  ?  Ik  kan  het  niet  be- 
grijpen.  £n  toch  ontstaat  er  eene  verkoeling  tusschen  haar  en  mij.  £r 
iomt  mij  een  gefluister  ter  oore :  jonge  juffrouw  Shepherd  zou  gezegd 
Ivbben,  dat  zij  wel  wenschte  dat  ik  haar  zoo  niet  aankeek,  en  bekend 
hebben,  dat  zij  jonge  heer  Jones  boven  mij  verkoos  —  Jones,  een  jongen 
van  geene  de  minste  verdiensten!  De  kloof  tusschen  mij  en  jonge  juf- 
frouw Shepherd  wordt  breeder.  Eindelijk  ontmoet  ik  eens  de  juffertjea 
yfn  het  instituut  op  de  wandeling.  Jonge  juffrouw  Shepherd  trekt  een  ge- 
2icht  onder  het  voorbijgaan  en  lacht  tegen  haar  makkertje.  Alles  is 
'^oorbij.  De  trouw  van  een  leven  —  een  leven  schijnt  het  te  zijn,  maar 
dat  doet  er  niet  toe  —  is  het  einde.  Jonge  juffrouw  Shepherd  komt 
<^t  meer  in  de  kerkgebeden,  en  het  komnklijke  huis  kent  haar  niet 
iJieer. 

Ik  ben  hooger  op  de  school,  en  niemand  stoort  mijne  rust.  Ik  ben  nu 
S^heel  niet  bel^efd  meer  voor  de  juffertjes  van  het  instituut,  en  zou  op 
S^n  er  van  verlieven,  al  waren  er  twintigmaal  meer,  en  al  waren  zij  twin- 
tigmaal  zoo  schoon.  Ik  vind  de  dansschool  een  vervelend  ding,  en  ver- 
^onder  mij  waarom  de  meisjes  niet  alleen  kunnen  dansen  en  ons  met 
"Vrede  laten.  Ik  word  sterk  in  het  maken  van  Latijnsche  verzen,  en  ver- 
^nim  het  rijgen  van  mijne  laarzen.  Doctor  Strong  spreekt  openlijk  van 
^j  als  van  een  veel  belovend  jeugdig  geleerde.  Mijnheer  Dick  isbuiten 
zidi  zelven  van  blijdschap,  en  mijne  tante  zendt  mij  met  de  volgende 
post  een  guinje. 

De  schim  van  een  jongen  slager  rijst  op,  gelijk  de  verschijning  van 
^D  gewapend  hoofd  in  Macbeth.  Wie  is  die  jonge  slager?  Hij  is  de  schrik 
der  jcugd  van  Canterbury,  Er  heerscht  een  duister  geloof,  dat  het 
'^dervet,  waarmede  hij  zijne  haren  zalft,  hem  bovennatuurlijke  krach- 
^  geeft,  en  dat  hij  een  volwassen  man  kan  staan.  Hij  heeft  een  breed 
K^zichtj  een  hals  als  een  stier,  ruwe  roode  wangen,  een  woest  gemoed  en 
*^e  schendige  tong.  Het  voornaamste  gebruik,  dat  hij  van  zijne  tong 
P^kt,  is  om  op  de  jonge  heeren  uan  doctor  Strong  te  smalen.  Hij  zegt  in 
^  het  openbaar  dat,  aJs  zij  wat  lusten,  hij  het  hun  zal  geven.  Hij  noemt 
^  onder  hen  (mij  zelven  daarbij),  die  hij  wel  met  66ne  hand^  en  de  andere 
^P  zijn  rug  gebonden,  zou  kunnen  af  kloppen.  Hij  wacht  de  kleinste  jon- 
K^  op,  om  hunne  onbeschermde  hoofden  te  beuken,  en  schreeuwt  mij 


93Q  DAVID  COPPXRFIELD. 

Op  de  openbare  straat  hoonend  ea  uitdagend  na.  Om  deze  voldoende 
redenen  besluit  ik  met  den  slager  te  vechten. 

Het  is  een  zomeravond,  in  eene  groene  diepte,  bij  den  hoek  van  eea 
muur.  Ik  wacht  den  slager  rolgens  afspraak  af.  Ik  word  door  eene  keur- 
bende  uit  onze  joogens  vergeteld;  de  stager  door  twee  andeie  stagers, 
een  jong  herbergier  en  cen  schoorstecnveger.  De  toebcreidselen  lijn  ge- 
maakt,  en  de  slager  en  tk  slaan  tegen  elkander  over.  In  een  oogenblik 
doet  de  slager  tien  duizend  vonkcn  uit  mijn  linker wenkbraiiw  schieteo. 
In  nog  cen  oogenblik  weet  ikniet  meer  waar  de  muuris,  of  waarik  zeU 
ben,  of  waar  iemand  is.  Ik  weet  nauwelijks  wie  ik  zelf  ben  en  wie  de  sla- 
ger is,  £O0  verward  en  door  elkander  gesliagerd  zijn  wij,  terwijl  wij  over 
het  veitrapte  gras  wentelen.  Somtijds  zie  ik  den  slager,  bebloed  mo&r  vol 
zelfvertrouwen ;  somtijds  zie  ik  niets  en  zit  op  de  knie  van  mijn  seconde 
te  hijgcn ;  somtijds  vlieg  ik  als  dol  op  den  slager  aan,  en  sla  mijne  knok- 
kels  tegen  zijn  gezicht  aan  bloed,  zonder  dat  dit  hem  eenigszins  schijnt 
te  deren.  Eindelijk  ontwaak  ik,  heel  verwonderlijk  in  het  hoofd,  als  uit 
een  duizeligen  slaap,  en  zie  den  slager  heengaac,  door  de  twee  iuidere 
slagers,  den  schoorsteenveger  en  den  herbergier  gefeliciteerd,  en  terwip 
hij  al  voortgaande  zijn  rok  aantrekt ;  waaruit  ik  met  recht  opmaak,  dat 
de  lege  aan  zijn  kant  isgebleven. 

Ik  word  in  een  jammertijken  toestand  naar  buis  gebracht ;  men  legt 
mij  rauw  vieesch  op  de  oogen,  wrijft  mij  met  azijn  en  brandewijn,  en  er 
komt  eene  groote,  witte,  sopperige  plek  op  mijnc  bovenlip,  die  onmatig 
opzwelt.  Drie  of  vier  dagen  lang  zie  ik  er  zeer  leelijk  uit  en  blijf  thuis,  met 
ten  groen  schermpje  boven  mijne  oogen;  en  ik  zou  mij  zeer  vervelen, 
indien  Agnes  geene  zuster  voor  mij  was,  mij  niet  beklaagdc,  en  voor 
mij  las,  en  den  tijd  snel  en  genoeglijk  deed  omgaan.  Agnes  bezit  altijd 
mijn  volkomen  vertrouwen;  ik  vertel  haar  alles  van  den  slager  en  de 
grieven  waarmede  hij  mij  overladen  heeft;  en  zij  denkt,datik  nietanders 
doen  kon  dan  met  den  slager  vechten,  hoewel  ixj  er  van  beefl  en  huivert, 
dat  ik  met  hem  gevocbten  heb. 

De  tijd  is  onbemerkt  omgegaan,  want  in  de  dagen,  die  nu  gekomen 
zijn,  is  Adams  niet  meer  de  eerste  van  de  school,  en  dit  is  hij  ook  in  lang 
met  meer  geweest.  Adams  heeft  de  school  reeds  zoo  lang  verlaten,  dat 
er,  toen  hij  eens  terugkomt  om  doctor  Strong  een  bezoek  te  brengen, 
niet  vclen  meer  zijn,  behalve  ik,  die  hem  kennen.  Adams  zal  binnen  kort 
advocaat  warden  en  eene  pruik  dragen.  Ik  ben  verwonderd  dat  ik  hem 
veel  stiller  en  bedaarder  vind  dan  ik  gedacht  had,  en  lang  niet  zoo  deflig 
van  voorkomen,  Ook  heeft  hij  de  wereld  nog  niet  in  repen  roer  gebracht ; 
want  zij  loopt  (zoover  ik  kan  vernemen)  omtrent  eveneens  voort  aisof  hij 
er  nooit  was  ingekomen. 

Eene  ledige  ruimte,  door  welke  de  krijgshelden  der  poezie  en  der  ce- 
schiedenis  optrekken,  in  statige  benden,  waaraan  geeneinde  schijnt  te 
komen  —  en  wat  volgt  dan  f  I  k  ben  nu  de  eerste  van  de  school ;  en  zie 
op  de  reeks  van  jongens  beneden  mij  neer,  met  zekere  goedgunstige  be- 
langstelling  in  diegenen  onder  hen,  die  mij  herinnercn  welk  een  jongen 
ik  zelf  was,  toen  ik  pas  daar  kwam.  Dat  klcine  kereltje  schijnt  mij  niet 


DC   BEN  WEDRR  VIRLIKFD.  331 

meer  toe  te  bchooren ;  ik  denk  aan  hem  als  aan  iets,  dat  ik  op  den  levena- 
weg  heb  achtergelaten  —  als  lets,  dat  ik  veeleer  voarbijgekomen,  dan 
lelf  geweest  ben  —  bijna  denk  ik  aan  hem  als  aan  iemand  anders. 

£n  bet  kleine  meisje,  dat  ik  op  d!en  eersten  dag  bij  mijnhcer  Wick&eld 
lag,  waar  is  zij  P  bi^elijks  verdweneu.  In  hare  plaats  tweeft  nu  cene  vol- 
komene  gelijkenis  van  dat  portret,  geenkinderlijke  gelijkenis  meer,  door 
hct  huis^  en  Agnes  —  mijne  lieve  zu^^ter,  gelijk  ik  haar  in  mijne  gedachten 
Doem,  mijne  raadgeeister  en  vriendin,  de  goede  engel  van  alien,  die  bin- 
nen  den  kringvan  haar  kalmen,  wetdadigen,  zelfverloocheneadeninvloed 
komen  —  is  gebeel  een  volwassen  meisje, 

Welke  andiere  veranderingen  hebben  er  nog  met  mij  plaats  gehad, 
behalve  die  in  mijne  lengte  en  uitzicht,  en  de  kundigheden  die  ik  onder- 
tnsschen  heb  opgezaraeld  i  Ik  draag  een  goud  horloge  en  ketting,  een 
ring  aan  mijn  pink,  en  een  rok  met  lange  panden,  en  ik  verbruik  veel 
berenvet  —  hetgeen,  met  den  ring  samengenomen,  een  slecht  teeken  is. 
Ben  ik  weder  verliefd  f  Ja,  Ik  aan  bid  de  oudste  juffrouw  Larkins. 

De  oudste  jufTrouw  Larkins  is  geen  klein  meisje  meer.  Zij  heelt  de  ge- 
stalte  cener  rijzige  volwassene  vrouw,  met  eere  donkere  kleur  en  zwaJrte 
oogen.  De  oudste  jtiffrotiw  Larkins  is  geen  piepjong  dingetje  meer ;  want 
dejongste  juffrouw  Larkins  is  dat  nieteens  meer,  en  de  oudste  moetdrie 
of  vier  jaren  ouder  zijn.  Misschien  kan  de  oudste  jufTrouw  Larkins  onge- 
Tcer  dertig  wezen.  Mijn  hartstocht  vocr  haar  gaat  alle  perken  te 
birit<T). 

De  oudste  juffrouw  Larkins  heefl  kennis  met  ofhcieren.  Dit  is  iets  ge- 
duchts  om  te  dragen.  Ik  zie  hen  haar  op  straat  aanspreken.  Ik  zie  hen  de 
straat  overstappen  om  haar  te  ontmoeten,  wanneer  haar  hoed  (zij  heeft 
in  hoeden  een  zwierigen  smaak)  naast  den  hoed  barer  zuster  in  de  verte 
aankomt.  Zij  lacht  en  praat,  en  dit  schijnt  haar  wel  te  bevallen.  Ik  slijt 
een  grool  gedeelte  van  mijn  vrijen  tijd  met  op  en  neer  te  wandelen  om 
haar  te  ontmoeten.  Als  ik  eens  op  een  dag  voor  haar  buigen  kan  (ik  ken 
haar  genoeg  om  voor  haar  te  buigen,  daar  tk  mijnheer  Larkins  ken)  ben 
ik  beter  tevieden.  Ik  verdien  wel  eene  buiging  nu  en  dan,  Voor  de  woe- 
dendezielesmarten  die  ik  lijd  op  den  avond  van  hetbal,  dattergelegen- 
heid  der  wedrennen  wordt  gegeven,  en  waar  ikweet,  dat  juffrouw  Larkins 
met  of6cieren  za!  dansen,  mag  ik  wel  eenige  vergoeding  hebben,  als  er 
nog  rechtvaardigheid  in  de  wereld  is. 

Mijn  hartstocht  beneemt  mij  den  eetlust  en  doet  mij  bestendig  mijne 
zijden  das  dragen.  Ik  vind  geene  verademing  dan  door  mijne  beste  klee- 
Ten  aan  te  trekken  en  mijne  laarzennog  eens  en  nog  eens  te  laten  poetsen. 
Ban  schijn  ik  de  oudste  juffrouw  Larkins  meer  waardig  te  zijn.  AUes, 
dat  haar  toebehoort  of  met  haar  in  betrekktng  staat,  is  kostbaar  in  mijne 
oogen.  Mijnheer  Larkins  (een  brommig  oud  heer.  met  eene  onderkin  en 
een  van  zijne  oogen  onbeweeglijk  in  zijn  hoofd)  is  voor  mij  een  leer  ge- 
wichtig  persoon.  Als  ik  zijne  dochter  nergens  kan  vinden,  ga  ik  ergens 
hten  waar  ik  kans  heb  om  hem  le  ontmoeten.  Te  zeggen :  »  Hoe  vaart 
B*.  mijnheer  Larkins?  Zijn  de  jonge  dames  en  de  geheele  familie  nog 
wel  t"  komt  mij  zoo  onvoorzichtig  voor,  dat  ik  er  bij  bloos. 


Ik  denk  gedurig  over  mijn  ouderdom.  Zeg  dat  ik  zeventicn  bCD,» 
dat  leventien  vecl te  jong  is  voor  deoudste  juffrouw  Larkins  —  waaron 
datP  ik  zal  haast  in  em  omraezien  een  en  twintig  zijn.  Ik  waodelde 
avonds  gcregeld  voor  hct  huis  van  mijnheer  Larkins  op  en  neer,  hoere 
het  mij  door  het  hart  snijdt,  als  ik  de  officieren  tie  binnengaan,  of  hen 
boven  op  de  voorkamer  hoor,  waar  de  oudstejaffrouwLarkmsopde 
harp  speelt.  Ik  wandel  lelfs  bij  drieofviergelegenheden,opeenesrf- 
fcnde,  droomerige  manier,  om  het  huis  rond,  nadat  de  faroilie  te  bed  is, 
poog  de  slaapkaraer  der  oudste  juffrouw  Larkins  te  raden  (waarvoor  ik, 
curf  ik  nu  wel  zeggen,  die  van  den  ouden  heer  houd),  wensch  dat  er  «n 
brand  mocht  uitbarsten,  dat  de  verzamelde  menigte  ont^et  tnocht  blijv^ 
Btaan,  en  dat  ik  dan  met  eene  ladder  door  alles  mocht  heenbreken,  <^ 
tegen  haar  venster  opzetten,  haar  in  mijne  armen  redden,  tenigkeerw 
om  iets  dat  zij  had  laten  liggen,  en  in  de  vlamraen  omkonien.  Wa" 
doorgaans  is  mijne  liefde  geheel  belangeloos,  en  denk  ik,  dat  ik  tevred" 
20U  ziJD  met  voor  juflrouw  Larkins  nit  te  blinken  en  dan  te  slerven. 

Doorgaans,  maar  niet  altijd.  Somtijds  rijzen  erschoone  droombeeld^ 
voor  mij  op.  Wanneer  ik  mij  kleed  (eene  bezigheid  van  twee  uren)  vo* 
«engroot  bal,dat  bijdcLarkins'en  zalgegeven  worden  (drie  weken  \at 
door  mijte  gemoet  gezien)  streelen  de  fraaistc  tafereelen  mijne  verbe* 
-ding.  Ik  verbeeld  mij  hoe  ik  raoed  vat  om  juffrouw  Larkins  eene  liefde 
verklaring  te  doen.  Ik  verbeeld  mij  hoe  zij  haar  hoofd  op  mijn  schoudi 
laat  zinken  en  zegt :  >  0,  mijnheer  Copperfield,  kan  ik  mijne  ooren  geloi 
ven !"  Ik  verbeeld  mij,  hoe  mijnheer  Larkins  mij  den  volgendcn  moi^e 
komt  opzoeken  en  zegt:  »Mijn  beste  Copperfield,  mijne  dochter  hee 
mij  alles  gezegd.  Jeugd  is  geen  bezwaar.  Hier  is  twintig  duizend  pom 
Wees  gelukkig!"  Ik  verbeeld  mij,  hoe  mijne  tantezich  laat  vermurwe 
en  onszegent;  en  hoe  mijnheer  Dick  en  docterStrongdehuwelijkspled 
tigheid  bijwonen.  Ik  ben  een  verstandige  jongen,  geloof  ik  —  geloof  i 
in  het  terugzicht,  meen  ik  —  en  bescheiden,  ait  weet  ik  zeker;  maar  zc 
gaat  het  toch. 

Ik  begeef  mij  naar  het  tooverpaleis,  vol  licht,  gekout,  muziek,  bloemt 
•en  oificieren  (zie  ik  tot  mijne  spijt)  en  vind  daar  de  oudste  juffrouw  La 
kins,  in  den  vollen  glans  van  al  dat  schoon.  Zij  is  in  het  blauw  gekleei 
met  blauwe  bloempjes  in  het  haar  - — vergeet-mij-nietjes  —  alsofzijve 
£cel-mij-nietjes  behocfde  te  dragen !  Het  is  de  ccrste  partij  van  grool 
menschen,  waarop  ik  ooit  genoodigd  ben,  en  ik  gevoel  mij  niet  recht  o 
mijngemak;  want  ik  schijn  bij  niemand  te  behooren,  en  niemand schiji 
mij  iets  te  zeggen  te  hebben,  behalve  mijnheer  Larkins,  die  mij  nat 
mijne  schoolmakkers  vraagl,  hetgeen  hij  niet  behoefde  te  doea^  daar  i 
niet  gekomen  ben  om  beleedigd  te  worden.  Maar  nadat  ik  eenigen  tij 
bij  de  deur  ben  blijven  staan,  en  mijne  oogen  op  de  godin  van  mijn  hx 
heb  vergast,  nadert  zij  mij  —  zij,  de  oudste  juffrouw  Larkins !  —  e 
Traagt  mij  vriendelijk  of  ik  dans. 

Ik  stotter,  met  eene  buiging:  ■  Met  u,  juffrouw  Larkins."  —  >Metni 
mand  andcrs?"  zegt  juffrouw  Larkins.  —  »Ik  zou  geen  lust  hebbe 
om  met  iemand  andcrs  tc  dansen." 


OP  HEX  BAL.  233 


Joffrouw  Larkins  lacht  en  bloost  (of  ik  denk  dat  zij  bloost)  en  zegt: 
'Den  tweeden  dans  na  dezen  zal  ik  gaarne  met  u  doen." 
Detijdkomt. 

>Het  is  eene  wals,  geloof  ik,**  merkt  juffrouw  Larkens  twijfelend  aan, 
toeo  ik  mij  aanmeldde.  9  Waist  gij  ?  Zoo  niet  ?  dan  heeft  kapitein  Bailey — " 

Maar  ik  wals  wel  (ik  wals  zelfe  gelukkig  tamelijk  wel)  en  ik  leid  juf- 
^oaw  Larkins  op.  Ik  ontvoer  haar  zonder  mededoogen  aan  de  zijde  van 
l^apitein  Bailey.  Het  is  rampzalig,  daaraan  twijfel  ik  niet;  maar  wat  gaat 
het  mij  aan  ?  Ik  ben  ook  wel  rampzalig  geweest.  Ik  wals  met  de  oudste 
JQ&ouw  Larkins !  Ik  weet  niet  waar,  tusschen  wie  of  hoelang.  Ik  weet 
alleen^  dat  ik  in  de  ruimte  rondzweef,  met  een  blauwen  engel  in  den  arm, 
in  een  staat  van  zalige  bedwelming,  tot  ik  mij  met  haar  in  een  kamertje 
alleen  bevind,  waar  wij  op  eene  sofa  zitten  te  rnsten.  Zij  prijst  eene  bloem 
(eene  rozeroode  camelia  japonica,  die  mij  eene  haJve  kroon  heeft 
^ekost)  in  mijn  knoopsgat.  Ik  geef  ze  haar  en  zeg : 

>Ik  vraag  er  een  onwaardeerbaren  prijs  voor,  juffrouw  Larkins."  — 
*Ei!  Wat  dan  ?"  antwoordt  zij.  —  »£ene  bloem  van  u,  om  dien  schat 
tebewaren  gelijk  een  gierigaard  zijn  goud  bewaart."  —  iGij  zijt  een 
jongen  die  durft,"  zegt  juffrouw  Larkins.  iDaar," 

Zij  geeft  mij  de  bloem,  niet  onvriendelijk;  en  ik  breng  ze  aan  mijne 
lippen  en  steek  ze  daama  voor  de  borst.  Juffrouw  Larkins  steekt  lachende 
we  hand  door  mijn  arm,  en  zegt:  i Breng  mij  nu  weder  naar  kapitein 
Bailey." 

Dc  ben  nog  verdiept  in  de  herinnering  van  dat  verrukkelijk  onderhoud 
€n  die  wals,  wanneer  zij  weder  naar  mij  toekomt,  met  een  vrij  leelijk 
oudachtig  heer,  die  den  geheelen  avond  whist  heett  zitten  spelen,  aan 
<fcn  arm,  en  zegt :  • 

»0,  hier  is  mijn  dappere  vriend!  Mijnheer  Chestle  verlangt  kennis  met 
Qtemaken,  mijnheer  Copperfield." 

Ik  begrijp  terstond  dat  hij  een  huisvriend  is  en  ben  zeer  vereerd. 

>Ik  moet  uw  smaak  prijzen,  mijnheer,"  zegt  mijnheer  Chestle.  >Hij 
s^ekt  u  tot  eer.  Gij  zult  wel  niet  veel  belang  in  hop  stelleh,  maar  ik  kweek 
(Ke  tamelijk  in  het  groot;  en  als  gij  ooit  lust  hebt  om  eens  in  onze  streek 
te  komen  —  de  streek  van  Ashford  —  en  ons gedoe  te  zien,  zullen 
wij  u  gaarne  zoo  lang  logeeren  als  het  u  belieft." 

Ik  dank  mijnheer  Chestle  met  warmte  en  geef  hem  de  hand.  Ik  meen 
ifi  een  gelukkigen  droom  te  verkeeren.  Ik  wals  nog  eens  met  de  oudste 
ju&ouw  Larkins  —  zij  zegt,  dat  ik  zoo  goed  wals.  Ik  ga  in  eene  onuit- 
^kelijk  zalige  stemming  naar  huis,  en  wals  in  mijne  verbeelding  den 
geheelen  nacht  lang,  met  mijn  arm  om  het  blauwe  middeltje  mijner 
Seve  godin.  Nog  eenige  dagen  later  blijf  ik  in  een  verrukkelijk  gemijmer 
^erzonken;  maar  ik  zie  haar  niet,  noch  op  straat,  noch  aan  huis,  als  ik 
<iaar  aanga,  en  word  maar  ten  halve  over  die  teleurstelling  getroost  door 
^Keilige  pand,  de  verwelkte  bloem. 

>Trotwood,"  zegt  Agnes  eens  na  den  maaltijd. » Wie  denkt  gij  wel  dat 
<*"  morgen  gaat  trouwen  ?  lemand,  met  wie  gij  veel  ophebt."  —  9  (^j 
toch  niet,  zou  ik  denken,  Agnes?"  — » Ik  niet!"  zegt  zij  vroolijk  opkij- 


224  DAVID  COPPERFIELD. 


kende  van  de  muziek,  die  zij  kopieert  Hoort  gij  hem  wel  papa?  —  D^ 
oudste  juftouw  Larkins.''  —  iMet  —  met  kapitein  Bailey?"  Ik  hebmaar 
juist  kracht  genoeg  om  dit  te  vragen.  —  »Neen,  met  geen  kapitein.  Met 
mijnheer  Chestle,  een  hopkweeker." 

Ik  ben  een  paar  weken  lang  schrikkelijk  neerslachtig.  Ik  leg  mijn  ring 
af,  draag  mqne  slechtste  kleeren,  gebruik  geen  berenvet  en  jammer  1:3 
dikwijls  over  de  verwelkte  bloem  der  gewezene  jufFrouw  Larkins.  Daar  1 1 
mij  na  verloop  van  dien  tijd  dat  soort  van  leven  eenigszins  verveelt,  en 
de  slager  mij  opnieuw  heeft  getergd,  gooi  ik  de  bloem  weg,  ga  met  den 
slager  naar  buiten  en  behaal  eene  roemrijke  zegepraal. 

Dit  en  het  hememen  van  mijn  ring,  met  een  matig  gebruik  van  bereB' 
vet,  zijn  de  laatste  merkpalen,  die  ik  nu  van  mijne  vordering  tot  ^^ 
zeventien  jaren  kan  onderscheiden.  * 


XIX. 

IK   ZIE  OM    MIJ   HEEN  EN   DOE   BENE   ONTDEKKINO. 

Ik  weet  niet  recht  of  het  mij  innerlijk  verheugde  of  speet,  toen  miji^ 


schooldagen  ten  einde  liepen  en  het  tijd  werd  om  doctor  Strong  te  vt^  ^ 
laten.  Ik  was  daar  hoogst  gelukkig  geweest :  ik  was  zeer  aan  den  docto^-^ 
gehecht,  en  bekleedde  in  die  kleine  werela  eene  eervoUe,  uitstekend^^ 
plaats.  Om  deze  redenen  speet  het  mij  te  moeten  vertrekken ;  maar  oi 
andere  redenen,  die  onbepaald  genoeg  waren,  was  ik  blijde.  Nevelach- 
tige  denkbeelden  van  nu  een  jongmensch  en  mijn  eigen  meestertezullen 
worden,  van  het  gewicht,  dat  aan  een  jongmensch,  die  zijn  eigen  meester 
was,  gehecht  werd,  van  de  wonderbare  dingen,  die  dat  heerlijke  wezen 
zou  zien  en  doen,  en  den  verbazenden  indruk  dien  het  niet  missen  kon 
in  de  samenleving  te  maken,  verlokten  mij.  Zooveel  kracht  hadden  deze 
hersenschimmige  denkbeelden  over  mijn  jeugdig  gemoed,  dat  ik,  naar 
ik  er  nu  over  denk,  de  school  schijn  verlaten  te  hebben  zonder  dat  leed- 
wezen  te  gevoelen,  dat  men  wel  voor  natuurlijk  had  mogen  houden.  Het 
afscheid  daarvan  heeft  geen  zulken  indruk  bij  mij  nagelaten,  als  andere 
scheidingen  gedaan  hebben.  Ik  poog  mij  vruchteloos  te  herinneren  wat 
ik  toen  gevoelde  en  wat  er  bij  plaats  had ;  maar  het  is  mij  niet  als  iets  ge- 
wichtigs  in  het  geheugen  gebleven.  Ik  denk,  dat  het  nieuwe  vooniitzidit 
mij  verbijsterde.  Ik  weet  wel,  dat  mijne  jeugdige  ervaring  toen  weinig  of 
niets  meer  baatte ;  en  dat  het  leven  meer  naar  een  groot  tooversprookje, 
dat  ik  nu  zou  beginnen  te  lezen,  dan  naar  iets  anders  geleek. 

Mijne  tante  en  ik  hadden  menig  emstig  gesprek  over  het  beroep, 
waaraan  ik  mij  zou  toewijden.  Een  jaar  lang  of  nog  langer  had  ik  reeds 
mijn  best  gedaan  om  een  antwoord  te  vinden  op  hare  dikwijls  herhaalde 
vraag,  wat  ik  gaame  zou  willen  worden.  Maar  ik  kon  niet  ontdekken  dat 
er  iets  was,  waarvoor  ik  eene  bijzondere  neiging  had.  Als  ik  door  eene 
ingeving  bedreven  in  stuurmanskunst  en  alles  wat  daarbij  behoort  had 
kunnen  worden,  het  bevel  over  een  eskader  van  snelzeilende  schepea 


MQNE  SCMOOLJAREN  ZQH  VOORBIJ.  22$ 

had  kunnen  aacvaarden,  ca  daarraede  eene  zegepralende  ontdekkings- 
reii  om  de  wereld  doen,  geloof  ik  dat  dit  mij  uitrountend  zou  hebben 
bevallen.  Maar  dewijl  ik  met  door  zulk  een  mirakel  geholpen  werd,  was 
hei  mijn  verlangen  mij  op  een  of  ander  vak  toe  te  leggen,  dat  niet  al  te 
Tcel  van  hare  beurs  vergde,  en  daarin,  wat  het  ook  wczen  mocht,  mijn 
plicht  te  doen. 

Mijnheer  Dick  had  onze  beraadslagingen,  met  een  ernstig  peinzend  en 
m  verstandig  gezicht,  geregeld  bijgewoond,  maar  nooit  eenige  mee- 
ning  geuit,  behalve  eens.  toen  hij  (ik  weet  niet  hoe  hem  dit  in  het  hoofd 
kwam)  plotseling  voorstelde,  dat  ik  een  koperslager  zou  worden,  Mijne 
tale  nam  dit  voorstel  zoo  ongunstig  op,  dat  hij  nooit  een  ander  waagde, 
itau  er  zich  naderhand  toe  beperkte  om  waakzaam  te  zitten  wachten 
■at  lij  aou  voorslaan,  en  zijr.  geld  te  laten  raramelen. 

•Trot,  ik  zai  u  eens  wat  zeggen,  mijn  jongen,"  zeide  mijne  tante,  op 
Mnochtendinden  Kersttijd  nadat  ik  van  school  was  gekomen,  »daar 
dit  mocielijke  punt  nog  onbeslist  is  gebleven,  en  wij,alswijheteenigszins 
lunoen  mljden,  ons  niet  in  onze  keus  moelen  vergissen,  geloofik  dat  wij 
bettr  zouden  doen,  als  wij  dienog  wat  uitslelden.  Ondertusschen  moet 
gij  Qw  best  doen  om  de  zaak  uit  een  nieuw  oogpunt,  en  niet  als  een 
sdiooljongen,  te  bcschouwen."^»Datzalik, tante."  —  iHetismijin- 
gewllen,"  vervolgde  mijne  tante,  •  dat  het  u  nuttig  zou  kunnen  zijn,  als 
gij  wat  verandering  hadt  en  eens  zaagt  wat  er  zoo  al  in  de  wereld  omgaat. 
Dal  zou  u  helpen  oro  het  met  u  zelven  eens  te  worden,  en  met  meer  koel- 
beid  te  oordeelen.  Als  gij  eens  een  reisje  gingt  doen.  Als  gij  bij  voorbeeld 
nog  eens  die  streek  gingt  opzoeken  waar  gij  vroeger  gewoond  hebt,  en 
«ns  kijken  hoe  die  wonderlijke  vrouw  het  maakt,  met  dien  heidenschen 
Eaara,"  zeide  raijneCante,  haarneuswrijvende,  want  zij  kon  het  Peggotty 
Oooit  geheel  vergeven,  dat  zij  zoo  heette.  —  tJ5at  zou  ik  vooral  gaame 
wijlen,  tante." — iWel  zoo,  dat  komt  gelukkig  uit,"  zeide  mijne  tante, 
'wani  ik  zou  het  ook  gaarne  willen.  Maar  het  is  ook  redelijk  en  natuur- 
lijk,  dat  gij  het  gaarne  wilt ;  en  ik  houd  mij  overtuigd,  Trot,  dat  al  wat  gij 
doet  altijd  redelijk  en  natuurlijk  zal  zijn."  —  »Dat  hoop  ik,  tante."  — 
»Uwe  zusitr,  Betsey  Trotwood,"  hervatle  mijne  tante,  > zou  zulk  een  re- 
delijk en  natuurlijk  melsje  geweest  zijn  als  er  ooit  een  geleefd  heeft  Gij 
lult  u  barer  waardig  maken,  niet  waar  i"'  —  >  Ik  hoop,  dat  ik  mij  u  w  e  t 
waardig  zal  maken,  ^nte.  Dat  zal  mij  genoeg  zijn."  —  >  Het  is  gelukkig, 
dat  dat  arme  lieve  kind,  uwe  moeder,  niet  zoo  lang  geleefd  heeft,"  zeide 
mijne  tante,  mij  goedkeurend  aanziende,  »of  zij  zou  legenwoordig  zoo 
grootsch  op  haar  zoon  zijn  geweest,  dat  haar  onnoozel  hoofdje  geheel  op 
hoi  zou  zijn  geraakt,  ais  het  nog  meer  op  hoi  kon  raken."  (Mijne  tante 
verontschuldigde  altijd  haar  eigen  zwak  voor  mij,  door  het  op  deze  ma- 
nier  op  mijne  moeder  over  te  brengen).  »  Och  Trolwood,  hoe  doet  ge  mij 
altijd  aan  haar  denken!"  —  tMet  genoegen,  hoop  ik,  tante." —  » Hij 
gelijkt  zoo  op  haar,  Dick,"  zeide  mijne  tante  met  nadruk,  •  hij  gelijkt  zoo 
op  haar,  zooals  zij  dien  avond  was,  eer  zij  begon  te  kniezen  —  waarlijk, 
hij  gelijkt  zoo  sprekend  op  haar,  als  hij  mij  maar  uit  zijne  twee  oogen  kan 
aanEieol"  —  iDoethij  waarUjk  f"  zeide  mijnheer  Dick.  —  >£n  hij  gelijkt 


2  26  DAVID  COPPERFIELD. 


op  David  ook,"  zeide  mijne  tante  beslissend. — *  Hij  gelijkt  bijzonder  veel 
op  David!"  liet  mijnheer  Dick  hierop  volgen.  — >Maarwatik wilde 
dat  gij  wierdt,  Trot,"  hervatte  mijne  tante,  likmeennietlichamelijk, 
maar  zedelijk ;  lichamelijk  zijt  gij  w^l  genoeg  —  is,  een  ferme  kerel.  Een 
knappe,  ferme  kerel,  die  een  eigen  wil  heeft.Gij  moet  beradenheid  krijgen," 
zeide  mijne  tante,  haar  hoofd  schuddende  en  ha:re  vuist  dicht  knijpende, 
len  vastheid.  Gij  moet  karakter  krijgen,  Trot  —  vastheid  van  karakter, 
zoodat  gij  u  door  niets  of  niemand  tot  iets  laat  bewegen,  behalve  om 
goede  redenen.  Zoo  wilde  ik  dat  gij  wierdt.  Zoo  hadden  uw  vader  en 
uwe  moeder  kunnen  zijn,  en  dat  zou  gelukkig  voor  hen  geweest  zijn,  dat 
weet  de  Hemel." 

Ik  gaf  mijne  hoop  te  kennen  om  eens  te  worden  watzij  zeide. 

lOm  u  in  het  klein  op  u  zelven  te  leeren  vertrouwen  en  voor  u  zelven 
handelen,"  zeide  mijne  tante,  izal  ik  u  alleen  op  dattoertje  uitzenden.  Ik 
had  er  aan  gedacht  om  mijnheer  Dick  met  u  mede  te  laten  gaan ;  maar 
nu  ik  mij  nog  eens  beraden  heb,  zal  ik  hem  liever  hier  houden  om  op 
mijlte  passen." 

Mijnheer  Dick  keek  voor  een  cogenblik  eenigszins  te  leur  gesteld, 
totdat  de  eer  om  op  de  bewonderenswaardigste  vrouw  der  wereld  te 
moeten  passen,  zijn  gezicht  weder  deed  ophelderen. 

iBuitendien,"  zeide  mijne  tante,  lis  de  Memorie  er  nog..."  —  lOja 
zeker,"  zeide  mijnheer  Dick  haasdg.  ilk  meen  die  ook  dadelijk  af  te  ma- 
ken,  Trotwood.  —  Zij  moet  nu  waarlijk  afgemaakt  worden.  En  dan  zal 
ik  ze  inzenden,  weet  ge  —  en  dan  — "  zeide  mijnheer  Dick,  na  zich  lang 
bedacht  te  hebben,  i  zal  er  een  leventjc  komen." 

Het  plan  mijner  tante  werd  kort  daarop  ten  uitvoer  gebracht.  Ik  werd 
van  eene  goede  beurs  met  ^eld  en  een  valies  voorzien,  en  met  teedere 
bezorgdheid  op  mijn  tocht  mtgezonden.  Bij  het  afecheid  gaf  mijne  tante 
mij  nog  wat  goeden  raad  en  vele  kussen  en  zeide  dat  zij,  daar  het  haar 
oogmerk  was,  dat  ik  wat  in  de  wereld  zou  rondkijken  en  een  weinigje 
leeren  nadenken,  mij  zou  aanbevelen  om,  hetzij  wegnaar  Suffolk  of 
van  daar  terugkomende,  eenige  dagen  teLonden  te  blijven,als  het 
mij  daar  beviel.  Kortom,  ik  had  verlof  om  drie  weken  of  eene  maand 
lang  te  doen  wat  mij  beliefde,  en  mijne  vrijheid  werd  aan  geene  andere 
voorwaarden  gebonden  dan  het  bovengemelde  rondkijken  en  nadenken, 
en  eene  belofte  om  driemaal  in  de  week  te  schrijven  en  een  getrouw 
verslag  van  mijn  wedervaren  te  geven. 

Ik  ging  eerst  naar  Canterbury,  om  van  Agnes  en  mijnheer  Wick- 
field  (in  wiens  huis  ik  mijne  kamer  nog  niet  ontruimd  had)  en  ook  van 
den  goeden  doctor  afscheid  te  nemen.  Agnes  was  zeer  blijde,  dat  zij  mij 
zag,  en  zeide  mij,  dat  het  huis  niet  meer  hetzelfde  was  geweest  sedert  ik 
vertrokken  was. 

[  »Ik  ben  waarlijk  ook  dezelfde  niet  meer  als  ik  weg  ben,"  zeide  ik. 
iHet  is  mij  alsof  ik  mijne  rechterhand  mis,  als  ik  u  mis.  Schoon  dat  niet 
veel  gezegd  is,  want  mijne  rechterhand  heeft  geen  hoofd  en  geen  hart, 
ledereen  die  u  kent,  Agnes,  vraagt  u  om  raad  en  laat  zich  door  u  lei- 
den."  —  1  ledereen  die  mij  kent,  bederft  mij,  geloof  ik,"  antwoordde  zij 


iqjNK  TETROUWKLUKHEID   MET  ACNKS.  237 

met  een  gUmlacb.  —  *  Keen,  dat  niet ;  want  ^j  lijt  niet  ah  lemand  anders. 
Gij  rijt  100  goed  en  zoo  lief  van  humeur.  Gij  hebt  lulk  een  zacht  karak- 
ter,  en  gij  hebt  altijd  gelijk."  —  »  Gij  praat,"  zeide  Agnes  in  een  schert- 
send  lacben  uitbarstende,  terwijl  zij  bleef  zitten  werken,  lalsof  ik  de 
gewean  jtiffrouw  Larkios  was."  —  tNcen,  dat  is  niet  moot,  mijn  ver- 
trauwen  te  misbniikcn,"  antwoordde  ik,  blozende  bij  deze  herinncring 
aan  mijne  blauwe  zielsvoogdes.  >M&ar  ik  zal  u  toch  blijven  vertrouwen. 
Mats.  Dat  kan  ik  mij  nooit  ontwennen.  Als  ik  in  ongelegenheden  kom, 
ofverliefd  word,  zal  ik  het  u  altijd  vertellen,  als  gij  het  maar  wilt  hebben — 
wife  als  ik  eens  in  ernst  verliefd  word,"  —  •  Wei,  gij  zijt  het  immers  altijd 
in  erast  geweest !"  zeide  Agoes  weder  lachende.  —  >  O,  dat  was  als  een 
kind  of  een  schooljongen,"  zeide  ik,  op  mijne  beurt  lachende,  maar  niet 
londer  eenige  beschaamdheid.  >  Het  wordt  nu  een  andeie  tijd,  en  ik  ge- 
lool^  dat  ik  vroeger  of  later  eens  in  een  schrikkelijk  emstigen  staat  zal 
liJD.  Ik  rerwonder  mij  maar,  dat  gij  zelve  nog  niet  cmstig  verliefd  zijt, 
Agnes." 
Agnes  lachte  weder  en  schudde  haar  hoofd. 

>0,  ik  weet  wel  dat  gij  het  niet  zijt,"  vervolgde  ik,  iwant  als  het  zoo 
geweest  was,  zoudt  gij  het  mij  wel  gezegd  hebben.  Of  ten  mitiste"  — 
want  ik  zag  een  flauwen  bios  op  hare  wangen  —  ■  hadt  ^j  het  mij  wel 
laten  ontdekken.  Maai  ik  ken  niemand,  die  waardig  isu  hefte  hebben, 
Agnes.  Er  moet  iemand  van  edeler  karakter  en  veel  meer  innerlijke 
waarde,  dan  ik  nog  ooit  gezien  heb,  opstaan,  eer  ik  mijne  toestemmmg 
geef.  Ik  zal  voortaan  een  wakend  oog  op  alle  aanbidders  houden,  en  van 
den  gelukkige  zal  ik  zeer  veel  eischen,  dat  verzeker  ik  u." 

Zoo  ver  waren  wij  voor^cgaan  in  die  vertrouwelijke  mengeling  van 
scherts  en  emst,  die  zoo  natuurlijk  ontstaan  was  nit  den  gemeenzamcn 
omgang,  begonnen  toen  wij  beiden  nog  kinderen  waren.  Maar  nu  sloeg 
AgQCs  eensklaps  hare  oogen  naar  de  mijne  op,  en  op  eengeheel  anderen 
toon  sprekende,  zeide  zij : 

1  Trotwood,  er  is  iets,  dat  ik  u  meet  vragen,  en  misschien  lal  ik  in 
langen  tijd  geene  gelegenheid  meer  hebben  om  het  u  te  vragen  —  en  het 
is  iets,  dat  ik  aao  niemand  anders  zou  willen  vragen,  geloof  ik.  Hebt  gij 
niet  bij  papa  langzamerhand  eene  verandering  opgemerkt?" 

Ik  haddieopgemerktenerdikwijlsaangedacht  ofzij  ditookgcdaan 
had.  Ik  moet  dit  nu  door  mijn  uitzicht  getoond  hebben;  want  dadelijk 
werden  hare  oogen  neergeslagen,  en  ik  za^  tranen  daarin. 

»Zeg  mij  toch  wat  gij  er  van  vindt,"  zeide  zij  zacht. —  >Mijduakt — ■ 
ik  zal  maar  ronduit  spreken,  Agnes,  daar  ik  toch  zoovee!  van  hem 
boud?"  —  »Ja,"  zeide  zij.  —  »Ik  geloof,  dat  hijzichgcengoeddoet door 
die  gewoonte,  die  sedcrt  ik  hier  ben  gekomen  hoe  langer  hoe  sterker  is 
geworden.  Hij  is  dikwijls  zeer  zenuwachtig  —  of  het  moet  verbeelding 
van  mij  zijn."  —  »Het  is  geene  verbeelding,"  zeide  Agnes,  haar  hoofd 
schuddendc.  —  » Zijne  hand  beeft,  zijne  spraak  is  niet  dtiidelijk  en  zijne 
oogen  staan  wild.  Ik  heb  ook  opgemerkt,  dat  hij  dan,  en  wel  als  hij  het 
meest  van  streek  is,  bijna  zeker  voor  zaken  wordt  geroepen."  —  >  Door 
Uriah,"  zeide  Agnes.  —  •  Ja,  en  het  gevoel  dat  hij  er  ongcschikt  voor  is. 


228  DAVID  COPPERFIELD. 

dat  hij  ze  niet  begrepen  heeft,  of  dat  hij  tegen  wil  en  dank  zijn  toesta 
heeft  laten  blijken,  maakt  hem  dan  zoo  onrustig^  dat  hij  den  volgeDd 
dag  nog  erger  is,  en  des  anderen  daags  alweder  erger^  en  zoo  begint  1 
te  vervallen  en  den  moed  te  verliezen.  Gij  moet  u  niet  angstig  maJn 
over  hetgeen  ik  zeg,  Agnes,  maar  in  zulk  eene  stemming  zag  ik  he 
laatst  op  een  avond  zijn  hoofd  op  zijn  lessenaar  laten  zakken  en  schreu 
als  een  kind." 

Zij  legde  mij,  terwijl  ik  nog  sprak,  zacht  de  hand  op  den  mond,  enec 
oogenblik  later  was  zij  bij  haar  vader,  die  juist  de  kamer  inkwam,  e 
leunde  liefkoozend  op  zijn  schouder.  De  uitdrukking  van  haar  sezichtjj 
terwijl  beiden  naar  mij  zagen,  trof  mij  diep.  In  haar  aandoenlijken  bli 
lag  zulk  eene  teederheid  voor  hem,  zulk  eene  dankbaarheid  voor  zijn 
liefde  en  zorg,  zulk  eene  dringende  bede  aan  mij  om  hem,  zelfs  in  mijn 
geheimste  gedachten,  met  verschooning  te  behandelen,  en  geene  hard 
opvatting  voet  te  geven;  zij  was  te  gelijk  zoo  trotsch  op  hem  en  zoo  ©c 
delijdend  bedroefd  over  hem,  en  zoo  vol  vertrouwen  dat  ik  dit  insgelijk 
zou  zijn,  dat  zij  niets  had  kunnen  zeggen  om  het  mij  duidelijkertemakei 
wat  zij  meende  of  mij  dieper  te  ontroeren. 

Wij  zouden  bij  den  doctor  theedrinken.  Wij  gingen  op  den  gewonei 
tijd  naar  zijne  woning,  en  om  den  haard  in  de  studeerkamer  vonden  wi 
den  doctor,  zijne  jeugdige  vrouw  en  hare  moeder.  De  doctor,  die  aai 
mijne  reis  evenveel  gewichthechttealsofiknaar  China  ging, ontvinj 
mij  als  een  hooggeacht  gast  en  liet  nog  een  blok  hout  op  het  vuur  leg 
gen,  om  het  gezicht  van  zijn  oudsten  leerling  nog  eens  in  de  vlam^ 
zien  gloeien. 

tik  zal  niet  veel  nieuwe  gezichten  in  plaats  van  Trotwood  meer  t}^ 
Wickfield,"  zeide  de  doctor,  zijne  handen  warmende.  » Ik  word  lU*^ 
begin  naar  mijn  gemak  te  verlangen.  Ik  zal  over  nog  zes  maande^ 
mijne  jongelui  vaarwel  zeggen  en  stilletjes  gaan  leven."  —  t  Dat  heb^ 
tien  jaren  lang  al  telkens  gezegd,  doctor,"  antwoordde  mijnheer  \V^ 
field.  —  t  Maar  nu  meen  ik  het,"  zeide  de  doctor  hierop.  >  Mijn  ee^ 
meester  zal  mij  opvolgen  —  ik  meen  het  nu  eindelijk  in  ernst  —  en  ^ 
zult  gij  binnen  kort  een  contract  tusschen  ons  moeten  maken,  om  C 
zoo  vast  te  binden  alsof  wij  een  paar  schelmen  waren."  —  >En  om  op 
passen,  dat  gij  niet  gefopt  wordt,  niet  waar?"  zeide  mijnheer  Wickfiel 
1  gelijk  ge  zeker  gedaan  zoudt  worden  in  een  contract,  dat  ge  zelf  moc 
willen  maken.  Welnu,  ik  ben  klaar.  Men  heeft  in  mijn  vak  wel  eens  o 
aangenamer  taak  te  doen."  —  >Dan  zal  ik  aan  niets  meer  te  denk< 
hebben,"  zeide  de  doctor  met  een  glimlach, » dan  aan  mijn  woordenboe 
en  dit  andere  contract-gevalletje  —  Annie." 

Toen  mijnheer  Wickfield  naar  mevrouw  Strong  omkeek,  die  bij  ( 
tafel  naast  Agnes  zat,  scheen  zij  zijn  blik  met  zulk  eene  ongewoi 
schroomvalligneid  te  vermijden,  dat  het  was  alsof  hem  daardooriets 
gedachten  werd  gebracht,  dat  zijne  aandacht  bijzonder  op  haar  vestigd 

>  Er  is  eene  post  uit  Indie  aangekomen,  naar  ik  zie,"  zeide  hij,  i 
eene  korte  poos  van  stilte.  —  >Ja,"  antwoordde  de  doctor,  »met  brieve 
van  mijnheer  Jack  Maldon."  —  »Ei?"  —  »Die  arme,  goede  Jack!"  zeic 


DE  OUDE  GENERAIL  IN  FUNCTIE. 


229 


mevrouw  Markleham,  haar  hoofd  schuddende.  »Dat  schrikkelijke  kli- 
maat!  —  het  is,  heeft  men  mij  gezegd,  alsofmen  onder  een  brandglas 
op  een  zandhoop  leefde !  Hij  zag  er  sterk  uit,  maar  hij  was  toch  niet 
sierk.  Het  was  zijn  groot  hart,  mijn  lieve  doctor,  niet  zijn  gestel,  dat  hem 
zoo  manhaftig  maakte.  Annie,  kindlief,  gij  zult  u  zeker  00k  wel  herin- 
ncren,  dat  uw  neef  nooit  sterk  was  —  niet  wat  men  »robuust"  zou  kun- 
nen  noemen,  weet  ge,"  zeide  mevrouw  Markleham  met  nadruk,  en  keek 
daarbij  ons  alien  in  het  rond  aan,  »al  van  den  tijd  af  toen  mijne  dochter 
en  hij  nog  kinderen  waren,  en  den  ganschen  dag  arm  in  arm  met  elkan- 
<Ier  liepen  kuieren." 
Annie,  aldus  aangesproken,  gaf  geen  antwoord. 
>Moet  ik  uit  uw  zeggen  opmaken,  dat  mijnheer  Maldon  ziek  is,  me- 
vrouw?" vroeg  mijnheer  Wickfield.  —  »Ziek!"  antwoordde  de  Qude 
Geoeraal.  >  WeU  mijn  goedeheer,  hij  is  alles  wat  iemand  maar  zijn  kan." — 
Bchalve  gezond  ?"  zeide  mijnheer  Wickfield.  —  » Ja  waarlijk,  behalve 
gezond !"  zeide  de  Oude  Generaal.  » Hij  heeft  zeker  al  meer  dan  eens 
een  schrikkelijken  zonnesteek  gehad^  en  de  moeraskoorts  en  alles  wat 
men  maar  bedenken  kan.  En  wat  zijne  lever  betreft,"  voegde  de  Oude 
Oencraal  er  met  treurige  berusting  bij,  »die  moest  hij  natuurlijk  al  bij 
zijn  vertrek  verloren  geven."  -  >Schrijft  hij  dat  alles  zoo  ?"  vroeg  mijn- 
heer Wickfield  —  »Schrijven  ?  Mijn  goede  heer,"  antwoordde  mevrouw 
Bifarkleham,  haar  hoofd  en  haar  waaier  schuddende,  »gij  moet  mijn 
armen  Jack  Maldon  weinig  kennen  om  dat  te  vragen.  Schrij ven  ?  Hij  niet. 
Hij  zou  zich  liever  door  vier  paarden  in  stukken  laten  trekken." —  »  Maar 
ouma!'''  zeide  mevrouw  Strong.  — » Annie,  kindlief,"liet  hare  moeder 
hierop  volgen,  >voor  eens  en  voor  altijd  moet  ik  u  waarlijk  verzoeken 
om  u  er  buiten  te  houden  als  ik  spreek,  of  het  moest  wezen  om  te  beves- 
tigcn  wat  ik  zeg.  Gij  weet  evengoed  al  ik,  dat  uw  neef  Maldon  zich  liever 
door  vier  wilde  paarden  —  maar  waarom  zou  ik  het  bij  vier  laten  —  door 
acht,  of  zestien,  of  twee  en  dertig  wilde  paarden  in  stukken  zou  laten 
trekken,  dan  zich  te  beklagen  over  iets,  dat  de  doctor  voor  hem  gedaan 
heeft."  —  >  Wickfield  gedaan  heeft,"  Het  de  doctor  hierop  volgen,  terwijl 
hij  zijne  kin  wreef  en  zijn  raadsman  berouwvol  aanzag.  »0f  eigenlijk  wij 
beiden  voor  hem  gedaan  hebben.  Ik  heb  zelf  gezegd,  hier  of  buitens- 
Umds."  —  »£n  ik  heb  buitenslands  gezegd,"  yoegde  mijnheer  Wickfield 
er  emstig  bij.  »  Het  is  door  mijn  bedrijf,  dat  hij  buitenslands  gezonden  is. 
Dat  komt  voor  mijne  verantwoording."  — » Och,  wat  verantwoording !" 
zeide  de  Oude  Generaal.  »  Alles  is  om  bestwil  gedaan,  mijn  lieve  mijnheer 
Wickfield ;  alles  is  om  bestwil  en  uit  vriendschap  gedaan,  dat  weten  wij 
weL  Maar  als  de  goede  jongen  daar  niet  leven  kan,  kan  hij  daar  toch 
irict  leven.  En  als  hij  daar  niet  leven  kan,  zal  hij  liever  sterven  dan  den 
doctor  eenig  ongenoegen  aandoen.  Ik  ken  hem,"  zeide  de  Oude  Gene- 
raal, zich  waaiende,  met  zekere  kalme  profetische  zielesmart, » en  ik  weet, 
dat  hij  daar  liever  zal  sterven  dan  den  doctor  een  ongenoegen  aan- 
doen." —  iKom,  kom,  mevrouw,"  zeide  de  doctor  opgeruimd,  »het  on- 
.genoegen  om  in  te  zien,  dat  ik  mis  heb  gehad,  is  zoo  groot  niet.  Ik  kan 
wel  iets  anders  voor  hem  bedenken.  Als  mijnheer  Jack  Maldon  om  zijne 


230  DAVID  COPPKRFIBLD, 

gezondheid  tenigkomt,  moet  hij  niet  weer  naar  Iadievertrekken,en 
moeten  wij  bcproevcn  hier  eene  betere  betrekking  voor  hem  te  vinden."* 

Mevrouw  Markleham  werd  door  deze  grootmoedige  belofte  —  die  lij, 
gelijk  ik  niet  eens  behoef  te  zeggen,  geheel  Diet  had  verwacht  of  uitge> 
lokt  —  zoodanig  getrofTen,  dat  sij  den  doctor  niet  andeis  kon  zeggeo, 
dan  dat  zlj  hem  daarin  herkende,  en  verscheidene  malen  eene  manoeuvre 
met  haar  waaier  maakte,  waarbij  zij  eerst  de  beentjes  kuste  en  hem  er 
mede  op  de  hand  tikte-DaamabeknoTdezij  hare  dochter  Annie  in  het 
vriendelijke,  omdat  deze  niet  meer  blijdschap  toonde,  dat  haar  oude    i 
^peelmaltker  om  harentwil  met  zoovcelgoedheden  werd  overladen;  en 
verder  onderhield  zij  ons  met  eenige  bijzonderheden  van  andcrever-     ! 
dienstclijke  ledcn  barer  familie,  die  hct  wcnschclijk  was  op  hunne  ver-      | 
dienstelijke  beenen  te  helpen, 

Al  dien  tijd  sprak  hare  dochter  Annie  geen  woord  en  sloeghare  ooge» 
niet  ecns  op.  Al  dien  tijd  hield  mijnheer  WickAeld  zijn  blik  op  haar  ge- 
vestigd,  gelijk  zii  daar  naast  zijne  eigene  dochter  zat  Het  kwam  mij  voor, 
dat  hij  er  volstrekt  niet  aan  dacht  dat  iemand  op  hem  lette,  maar  zoo- 
opmerkzaam  op  haar  was,  en  zoodanig  in  zijne  eigene  gedachten  over 
haar  was  verdiept,  dat  hij  zich  om  niets  anders  bekommerde.  Hij  vroeg 
nti  of  mijnheer  Maldon  over  zich  zelven  had  geschreven  en  aan  wien  l^ 
dit  had  gedaan. 

iWel  hier,"  zeide  mevrouw  Markleham,  een  brief  boven  dcs  doctors 
hoofd  van  den  schoorsteenmantel  nemende,  >de  goedejongcnschTijft 
aan  den  doctor  zelf  —  waar  staat  het  ?  O !  1  Hct  spijt  mij  u  te  moeten  bc- 
richten,  dat  mijne  gezondheid  zeer  achteruitgaat,  en  datikvreesgenood- 
zaakt  te  zullen  tijn  om  voor  een  tijd  naar  huis  tenig  te  komen,  ab  mijne 
eenige  hoop  op  herstel."  Dat  is  vrij  duidelijk,  arme  jongen !  Zijne  eenige 
hoop  op  herstel !  Maar  Annie's  brief  is  nog  duidelijker.  Annie  laat  mi; 
dien  brief  nog  eens  licn."  —  »Nu  niet,  mama,"  zeide  zij,  zacht  smee- 
kende.  —  >  Maar  lieve,  gij  kimt  in  sommige  opzichten  al  zeer  belachelijk 
zijn,"  antwoordde  hare  moeder,  len  mtsschien  zeer  onnatuurlijk  voor 
uwe  familie.  Wij  zouden,  geloofik,nooit  iets  van  dien  brief  gehoordheb- 
ben,  als  ik  er  zelve  niet  naar  gevraagd  had.  Noemt  gij  dat  vertrouwen  in 
doctor  Strong,  kindlief  ?  Het  vcrbaast  mij.  Gij  moest  beter  weten." 

De  brief  werd  met  weeizin  te  voorschijn  gehaald ;  en  toen  ik  hem  aao 
de  oude  mevrouw  overga/,  zag  ik  hoe  de  OBwilligc  band,  waaniit  ik  hem 
aannam,  becfde. 

iLaat  nu  eenszien,  waar  het  staat,"  zeide  mevrouw  Markleham,  haar 
leesglas  voor  haar  oog  boudende.  »De  geheugenis  van  oude  d^cn,  mijne 
dierbaarste  Annie,"  en  zoo  voort  —  daar  staat  het  niet.  >Degoedhartige 
oude  proctor"  —  wie  is  dat?  Wei  mijn  hemel,  Annie,  hoe  onduidelijk 
kan  uw  neef  Maldon  toch  schrijven,  en  hoe  dom  ben  ik. » Doctor,"  na- 
tuurlijk.  Goedhartig,  dat  is  hij  waarlijk  wel."  Hier  hield  zij  op,  om  nog 
eens  haar  waaier  tc  kussen  en  er  den  doctor  mede  te  dreigen,  die  ons  met 
stille  tevredenheid  zat  aan  te  kijken.  iNu  heb  ik  het  gevonden.  »Gii  zult 
u  wel  niet  verwonderen,  Annie,"  —  neen  zekerlijk,  daar  zij  wel  wist,  dat 
hij  nooit  cigenlijk  sterk  was  geweest.  Wat  heb  ik  daar  zoo  even  gezegd  ? — 


^L 


VKRHOUDING  VAN  MIJNHEER  WICKFIELD  TOT  MEVROUW  STRONG.     23 1 


>dat  ik  in  dit  verwijderde  land  zooveel  heb  uitgestaan,  dat  ik  besloten 
lneb  om  het,  hoe  het  ook  gaan  mag,  te  verlaten ;  met  een  ziekenverlof  als 
ik  kan,  of  door  geheel  mijn  ontslag  te  nemen,  als  ik  geen  verlof  kan  be- 
komen.  Wat  ik  luer  geleden  heb  en  nog  lijd,  is  ondraaglijk."  En  zonder 
de  berddvaardigheid  van  dien  besten  der  menschen,"  zeide  mevrouw 
Markleham,  gelijk  te  voren  naar  den  doctor  telegrapheerende  onder  het 
opvouwen  van  den  brief^  »zou  het  mij  onverdraaglijk  wezeneraante 
dcnken." 

Mijnheer  Wickfield  sprak  geen  woord,  hoewel  de  oude  dame  hem 
aanzag  alsof  zij  eenige  aanmerkingen  over  dit  bericht  van  hem  verwachtte, 
maar  bewaarde  een  stroef  stilzwijgen,  en  hield  zijne  oogen  op  den  grond 
gevestigd.  Nog  lang  nadat  dit  onderwerp  afgehandeld  was  en  terwijl 
andere  dingen  ons  bezig  hielden,  bleef  hij  zoo  zitten,  slechts  zelden  zijne 
oogen  opslaande ,  dan  alleen  om  ze  met  peinzend  samengetrokkene 
wenkbrauwen  op  den  doctor,  of  op  zijne  vrouw,  of  op  beiden  te  vestigen. 
De  doctor  was  een  groot  liefhebber  van  muziek.  Agnes  zongmeteene 
welluidende  stem  en  veel  uitdrukking,  en  mevrouw  Strong  insgelijks.  Zij 
2ongen  met  elkander  en  speelden  duetten,  en  wij  hadden  geheel  een  con- 
cert in  het  klein.  Ik  merkte  echter  twee  dingen  op :  vooreerst,  dat,  hoe- 
wel Annie  spoedig  hare  bedaardheid  hemam  en  weder  werd  gelijk  ge- 
woonlijk,  er  toch  eene  kloof  tusschen  haar  en  mijnheer  Wickfield  bleef 
bestaan,  die  hen  geheel  van  elkander  scheidde;  ten  tweede,  dat  mijnheer 
Wickfield  geen  behagen  scheen  te  hebben  in  de  gemeenzaamheid  tus- 
schen haar  en  Agnes,  maar  die  integendeel  met  ongerustheid  scheen 
gade  te  slaan.  En  nu,  moet  ik  bekennen,  begon  de  herinnering  van  wat 
i  op  den  avond  toen  mijnheer  Maldon  vertrok,  had  gezien,  weder  voor 
het  eerst  bij  mij  op  te  komen,  en  eene  beteekenis  aan  te  nemen,  waaraan 
ik  nog  nooit  had  gedacht.  De  onschuldige  schoonheid  van  haargezichtje 
was  voor  mij  zoo  onschuldig  niet  meer  als  zij  geweest  was.  Ik  wantrouwde 
de  natuurlijke  aanvalligheid  barer  manieren ;  en  als  ik  Agnes  naast  haar 
zag  zitten,  en  dacht  hoe  goed  en  oprecht  deze  was,  begon  ik  te  vermoe- 
den,  dat  deze  twee  niet  als  vriendinnen  bij  elkander  behoorden. 

Beiden  gevoelden  zich  echter  in  die  vriendschap  zoo  gelukkig  en  waren 
zoo  opgeruimd,  dat  zij  den  avond  alseen  enkeluur  dedenomvliegen. 
Aan  het  slot  daarvan  had  er  nog  iets  plaats,  dat  ik  mij  wel  herinner.  Zij 
namen  afscheid  van  elkander  en  Agnes  wilde  haar  omhelzen  en  kussen, 
toen  mijnheer  Wickfield,  als  bij  toeval,  tusschen  de  twee  in  stapte  eu 
Agnes  snel  medetrok.  Toen  zag  ik,  alsof  de  geheele  tusschentijd  was  uit- 
gewischt,  en  ik  n6g  op  den  avond  van  het  vertrek  voor  de  kamerdeur 
stond,  de  uitdrukking  van  dien  avond  op  het  gezicht  van  mevrouw 
Strong,  dat  naar  het  zijne  was  opgeheven. 

Ik  kan  niet  zeggen  welk  een  indruk  dit  op  mij  maakte,  of  hoe  onmo- 
gelijk  het  mij  was  om  haar,  als  ik  naderhand  aan  haar  dacht,  van  dien 
blik  af  te  zonderen  en  mij  haar  gezichtje  weder  in  zijne  onschuldige  be- 
koorlijkheid  voor  te  stellen.  Het  vervolgde  mij  toen  ik  naar  huis  ging 
als  een  spooksel.  Het  was  alsof,  toen  ik  het  huis  des  doctors  verliet,  eene 
donkere  wolk  dreigend  daarboven  bleef  hangen.  De  eerbied,  dien  ik 


232  DAVID  COPPERFIBLD. 


voor  zijne  grijze  haren  koesterde^  ging  gepaard  met  medelijdend  beklag 
over  zijn  blind  vertrouwen  op  hen,  die  hem  verrieden^  en  gramschap 
tegen  hen,  die  hem  beleedigden.  De  dreigende  schaduw  eener  groote 
ramp,  eener  groote  schande,  die  nog  geene  bepaalde  gedaante  had,  vid 
als  eene  vuile  vlek  op  de  plaats  waar  ik  als  knaap  had  geleerd  en  ge- 
speeld,  en  deed  haar  een  gniwelijk  onrecht  aan.  Ik  kon  niet  meer  met 
genoegen  aan  de  deftige  oude  breedgebladerde  aloes,  die  honderd  jaren 
achteren  in  zich  zelven  opgesloten  bleven,  aan  het  nette  efifene  grasperk, 
aan  de  steenen  vazen,  aan  de  doctors-wandeling  en  aan  de  plechtige 
klanken  der  kerkklok,  die  over  dat  alles  heen  zweefden,  denken«  Het 
was  alsof  het  stille  heiUgdom  mijner  jongensjaren  voor  mijne  oogen  ver- 
woest  en  geplunderd  was,  en  de  vrede  en  eer  van  dat  verbUjf  in  den  wind 
gestrooid  waren. 

Doch  met  den  ochtend  kwam  het  afecheid  van  het  oude  huis,  dat 
Agnes  met  haar  invloed  had  vervuld,  en  dit  gaf  mijn  geest  genoeg  bezig- 
hod.  Ik  zou  daar,  zonder  twijfel,  spoedig  terugkomen;  en  zouwel  — 
misschien  dikwijls  —  weder  in  mijne  oude  kamer  slapen;  maar  dedagen 
toen  ik  daar  woonde  waren  toch  voorbij,  de  oude  tijd  was  verdwenen. 
Toen  ik  mijne  boeken  en  kleeren  oppakte,  dienognaar  Dover  moesten 
gezonden  worden,  was  mijn  gemoed  zwaarder  dan  ik  Uriah  Heep 
wilde  laten  zien,  die  zoo  gedienstig  was  om  mij  te  helpen,  dat  ik  ergden- 
kend  geloofde,  dat  hij  met  mijn  vertrek  zeer  in  zijn  schik  was. 

Het  gelukte  mij  echter  bij  het  afscheid  van  Agnes  en  haar  vader  eene 
tamelijke  vertooning  van  manhaftigheid  te  maken,  en  zoo  zette  ik  mij 
op  den  bok  der  diligence  naar  L  o  n  d  en.  Toen  ik  de  stad  doorging  was 
ik  zoo  vermurwd  en  vergevensgezind,  dat  ik  haast  lust  kreeg  om  tegen 
mijn  ouden  vijand  den  slager  te  knikken  en  hem  vijf  schellingentoete 
werpen  om  te  verdrinken.  Maar  hij  keek  zoo  barsch  en  kwaad,  terwijlhij 
in  den  winkel  het  groote  blok  stond  af  te  schrappen,  en  het  verlies  van 
een  voortand,  dien  ik  hem  had  uitgeslagen,  verfraaide  hem  zoo  wemig, 
dat  ik  het  best  achtte  hem  maar  niet  aan  te  spreken. 

Mijne  grootste  zorg,  toen  wij  eens  op  weg  waren,  dat  herinner  ik  mij 
nog  wel,  was  mij  bij  den  koetsier  zoo  oud  mogelijk  voor  te  doen,  en  met 
eene  zeer  ^ove  stem  te  spreken.  Dit  laatste  viel  mij  zeer  lastig,  maar  ik 
hield  er  mij  toch  bij ,  dewijl  ik  begreep,  dat  men  hieraan  hoorde  of 
iemand  volwassen  was. 

>Rijdt  pj  door,  mijnheer?"  zeide  de  koetsier.  —  >Ja,  William,"  ant- 
woordde  ik  met  goedgunstige  vriendelijkheid  (ik  kende  hem).  >Ik  moet 
naar  Londen,  en  naderh^d  naar  Suffolk.  —  >Omtejagen,  mijn- 
heer ?"  zeide  de  koetsier. 

Ik  wist  zoo  goed  als  hij,  dat  men  in  dien  tijd  van  het  jaar  evengocd 
daarheen  kon  gaan  om  walvisschen  te  vangen;  maar  ik  nam  het  toch  als 
een  compliment  op. 

>Ik  weet  nog  niet,"  zeide  ik,  mij  houdende  alof  ik  er  over  dacht,  »of 
ik  eens  zal  gaan  schieten  of  niet."  —  » Het  wild  wordt  heel  schuw,  hoor 
ik,"  hervatte  William.  —  »Zoo  hoor  ik  00k,"  zeide  ik.  —  » Zijt  ge  uit 
Suffolk  vandaan,  mijnheer?  vroeg  William.  —  » Ja," antwooidde ik 


•■ 


IK  TKRLAAT  CAHTlSfiURY.  933 

met  zekere  deftigheid.  >Suffolk  is  mijn  graafschap."  —  iMenheeft 
mij  wel  vetteld,  dat  de  appelkoeken  daar  heerlijk  zijn,"  zeide  Wtllkm.' 

Ik  wist  daar  niet  van,  maar  achtte  het  noodig  den  roem  van  mijn 
graa&chap  te  handhaven,  en  te  toonen  dat  die  mij  wel  bekend  was.  Ik 
knikte  dus  alsof  ik  zeggen  wilde:  *Dat  zou  ik  gelooven!"  — >Snde 
blesso,"  zeide  William.  >  Dat  zijn  paarden  I  Een  SufFolksche  bles,  als  hij 
goed  is,  is  zijn  gewicht  aan  gond  waard.  Hebtgij  ooitzelf  Sufiblksche 
blessen  gefoltt,  mijnheer  P" — »  Ne — en  antwoordde  ik, »  Dat  juist  niet."— 
De  heer  die  daar  achter  mij  zit,"  hervattc  William,  >heeft  ze  bij  troepen 
gefokL" 

De  heer,  van  wjen  hij  spak,  was  een  heer,  die  allerleelijkst  scheel  sag 
CD  eene  ver  vooniitslckende  kin  had.  Hij  droeg  een  hoogen,  witten  hoed 
met  een  smallen,  platten  rand,  en  de  pijpen  zijner  bruingele  broek  waren 
I  uo  den  buitenkant  bijna  van  zijne  laarzen  tot  aan  zijne  heupen  met 
I  boopjes  bedekt  Hij  stak  zijne  kin  over  den  schonder  des  koetsiers,  zoo 
<Udit  bij  mij,  dat  zijn  adem  mij  in  den  nek  blies,  en  toen  ik  omkeek, 
tunrde  hij,  met  het  oog  dat  niet  scheel  zag,  naar  de  vooipaardcn,  op  eene 
[Qamer,  die  den  paardenkenner  scheen  aan  te  duiden. 

■  Hebt  ge  niet?"  zeide  William.  —  »Of  ik  wathebf'vroegdeheer 
achter  mij.  — » Suffolksche  blessen  opgefokt  bij  heele  troepen  ?"  —  iD^ 
*ouikooknogaldcnken,"antwoorddcdegevraagde.  >£risgeensoort 
"an  paarden,  die  ik  niet  gefokt  heb,  en  gcen  soort  van  honden  ook. 
^onden  en  paarden  zijn  voor  sommige  menscben  eene  liefhebberij. 
V^or  mij  zijn  zij  eten  en  drinken  —  woning,  en  vrotiw  en  kinderen  — 
lezen,  schrijven  en  rekencn  —  snuif^  tabak  en  slaap."  —  iDitisgeen 
Soort  van  man  om  achter  een  koetsier  te  zien  zitten,  niet  waar  r"  bromde 
AVilliam  mij  in  het  oor,  terwijl  hij  zich  cens  verschikte. 

Ik  vatte  dit  gezegde  op  ah  de  aanduiding  van  een  wensch,  dat  ik  hem 
luijne  plaats  zou  geven,  en  bood  hem  die  dus  blozend  aan. 

» Wel  ja,  als  gij  er  niet  tegen  hebt,  mijnheer,"  zeide  William,  igeloof 
ik,  dat  het  beter  zou  zijn." 

Ik  heb  dit  altijd  voor  den  eersten  tuimel  gehouden,  dien  ik  in  mijn 
leven  deed.  Toen  ik  aan  het  diligencekantoor  eene  plaats  bestelde,  had 
ik  lop  den  bok"  achter  mijn  naam  laten  schrijven  en  den  boekhouder 
^ene  halve  kroon  gegevcn.  Ik  wasmeteenebijzonderejas  enbouffante 
'Uitgedost,  opzettelijk  gekozen  om  die  verhevene  plaats  tot  eer  te  strek- 
ken,  had  mij  niet  weinig  daarop  verhoovaordigd,  en  gedacht,  dat  ik  de 
fjiligence  wezenlijk  tot  cct  strekte.  En  hier,  reeds  op  het  eerstc  station, 
verd  ik  verdrongen  door  een  verloopcn  schelen  kerel,  die  geenc  andere 
verdiensten  bezat  dan  dat  hij  naar  den  stal  rook  en  in  staat  was  om,  meer 
al';  eene  vlieg  dan  als  een  mensch,  terwijl  de  paarden  in  gelop  waren, 
o/er  mij  heen  te  stappen! 

Zeker  wantrouwen  in  mij  zelven,  dat  mij  bij  kleine  geiegenheden  dik- 
wijls  is  bijgebleven,  wanneer  ik  het  zeer  welhadkunnenmissen,  werd 
door  dit  geringe  voorval  op  de  diligence  van  Canterbury  naar 
Londen  voorzeker  niet  in  zijn  groeigestuit.  Het  was  vruchteloos,  dat 
ik  mij  met  eene  grove  spraak  poogde  te  verdedigen.  Ik  sprak  zoo  lang 
DAvm  cofpufuld.  —  I.  \^* 


234  DAVID   COPPERFIELD. 


de  reis  duorde  diep  uit  de  borst,  maar  begreep  toch,  dat  ik  geheel  in  de 
schaduw  geplaatsl  en  nog  schrikkelijk  jong  iras. 

Het  was  echter  vreemd  en  belangrijk,  daar  welopgevoed,  welgekleed 
en  met  geld  genoeg  in  den  zak  achter  vier  paarden  te  zitten,  en  naar  de 
plaatsen  te  kijken,  waar  ik  op  mijne  ongelukkige  reis  had  geslapen.  Met 
al  de  in  het  oog  loopende  kenteekenen  langs  den  weg  hadden  mijne  g^ 
dachten  overvloedig  bezigheid.  Toen  ik  neerzag  op  de  landloopers,  die 
wij  voorbijreden,  en  die  gezichten,  wier  uitdrukking  ik  mij  nog  wel 
herinnerde,  naar  mij  opkeken,  was  het  mij  alsof  de  zwarte  hand  des 
ketellappers  mij  weder  bij  de  borst  van  mijn  hemd  pakte.  Toen  wij 
C  h  a  1 1  a  m  doordraafden  en  ik  met  een  zwenk  het  steegje  zag,  waar  de 
oude  dronkaard  woonde,  die  mijn  buisje  had  gekocht,  rekte  ik  mijn  hals 
uit  om  de  plek  te  onderscheiden,  waar  ik  in  den  zonneschijn  en  de  scha- 
duw naar  mijn  geld  had  zitten  wachten.  Toen  wij  eindelijk  dicht  bij 
L  o  n  d  e  n  en  het  werkelijke  Salem  House  voorbijreden,  waar  mijnheer 
Creakle  mij  zijne  zware  hand  zoo  geducht  had  laten  voelen^  had  ik  wel 
alles  willen  geven  wat  ik  bezat,  voor  een  weinig  verlof  om  af  te  stappen, 
hem  af  te  ranselen  en  al  de  jongens,  als  zooveel  opgekooide  musschen 
vogels,  vrij  te  laten. 

Wij  reden  naar  het  Gouden  Kruis  bij  CharingCross, toen eenc 
beschimmelde  soort  van  herberg  in  eene  benauwde  buurt.  De  knecht 
liet  mij  in  de  kofhekamer,  en  een  kamermeisje  bracht  mij  naar  mijn 
slaapkamertje,  dat  gelijk  eene  muffe  huurkoets  rook  en  zoo  vroolijk  was 
als  een  grafkelder.  Ik  behield  nog  eene  pijnlijke  bewustheid  van  mijne 
jeugd,  want  niemand  had  eenig  ontzag  voor  mij ;  het  kamermeisje  was 
volkomen  onverschillig  voor  mijne  gedachten  over  wat  het  ook  wezen 
mocht,  en  de  knecht  was  familiaar  en  wilde  mijne  onervarenheid  met  zijn 
raad  te  hulp  komen. 

» Wat  zoudt  ge  wel  willen  eten  ?"  zeide  de  knecht  op  een  vertrouwelijk 
gemeenzamen  toon.  »Jonge  heeren  houden  doorgaans  veel  van  kippen: 
gij  moest  een  hoentje  nemen." 

Ik  zeide  ^em,  zoo  deftig  als  ik  kon,  dat  ik  geen  trek  had  in  een  hoentje. 

9  Niet  ?"  zeide  de  knecht,  >  Jonge  heeren  zijn  het  rund-  en  schapevleesch 
doorgaans  zat;  gij  moest  eene  kal&karbonade  nemen." 

Ik  bewilligde  in  dit  voorstel,  alleen  omdat  ik  niets  anders  wist  te  be- 
denken. 

» Zijt  ge  wel  op  aardappelen  gesteld  ?''  zeide  de  knecht,  met  een  indrin- 
gend  glimlachje  en  zijn  hoofd  op  zijde. » Jonge  heeren  hebben  doorgaans 
al  te  veel  aardappelen  gegeten." 

Ik  beval  hem  met  mijne  grofste  stem  om  eene  kalfskarbonade,  met 
aardappelen  en  alles  wat  daarbij  behoorde,  tebestellen,  en  aan  het  buffet 
te  gaan  vragen  of  er  ook  brieven  waren  voor  mijnheer  Trot  wood  Cop- 
per^eld  —  die  ik  wel  wist,  dat  er  niet  waren  en  niet  konden  zijn ;  maar  ik 
vond  het  mannelijk  ze  te  verwachten. 

Hij  kwam  spoedig  terug  met  de  boodschap  dat  er  geen  waren  (waar- 
over  ik  zeer  verwonderd  was)  en  begon  de  tafel  voor  mij  te  dekken.  Ter- 
wijl  hij  hiermede  bezig  was,  vroeg  hij  mij  wat  ik  bij  mijn  diner  wilde  ge- 


IK  GA  NAAR  DE   KOMEDIE.  235 


i>raiken;  en  toen  ik  antwoordde :  ȣene  halve  pint  sherry,"  achtte  hij 
^et,  vTces  ik,  eene  gunstige  gelegenheid  om  die  maat  wijns  bij  elkander 
pe  brengen  uit  de  verschaalde  kliekjes,  die  in  eenige  karaffen  waren  over- 
ebleven.  Ik  ben  van  deze  meening,  omdat  ik  hem,  terwijl  ik  de  courant 
achter  een  laag  beschot,  waar  zijn  bijzonder  apartement  was,  druk 
zig  zag  met  uit  een  aantal  van  die  flesschen  iets  bij  elkander  te  gieten, 
^elijk  een  apotheker,  die  een  drankje  klaarmaakt.  Toen  de  wijn  kwam 
^ond  ik  dien  ook  flauw ;  en  zeker  waren  er  meer  Engelsche  kruimels  in 
dan  men  in  een  vreemden  wijn  in  eenigszins  zuiveren  staat  kon  verwach- 
ten ;  maar  ik  was  bedeesd  genoeg  den  wijn  maar  op  te  drinken  en  er  niets 
van  te  zeggen. 

Daar  ik  in  eene  genoeglijke  stemming  was  gekomen  (waaruit  ik  op- 
maak,  dat  de  eerste  trappen  van  vergiftiging  niet  altijd  onaangenaam 
»3n),  besloot  ik  naar  de  komedie  te  gaan.  Het  was  Covent  Garden  The- 
atre, dat  ik  verkoos ;  en  daar  zag  ik,  achter  in  een  lege  gezeten,  Julius 
t  ^  Cesar  en  de  nieuwe  pantomime.  Al  die  edele  Romeinen  levend  voor  mij 
^1  ^  bebben  en  voor  mijn  vermaak  te  zien  komen  en  gaan,  in  plaats  van 
door  hen  met  zooveel  werk  geplaagd  te  worden,  als  op  school,  was  reeds 
icts  nieuws  en  streelends.  Maar  de  samengepaarde  natuurlijkheid  en  on- 
iiatuurlijkheid  der  geheele  vertooning,  de  invloed  der  'poezie,  van  het 
"^^l  ^^^  ^^  muziek,  het  publiek  en  de  even  vlugge  als  verbazende  verande- 
nngen  der  schitterende  decoraties,  dit  alles  wat  zoo  verbijsterend  en 
opende  mij  zulk  een  onbegrensden  hemel  van  genot,  dat  het  mij,  toen  ik 
om  twaalf  ure  in  den  nacht  op  straat  kwam,  was  alsof  ik  uit  de  wolken 
was  p;evallen,  waar  ik  eeuwen  lang  een  geheel  romanesk  leven  had  geleid, 
om  m  eene  joelende,  plassende,  modderige,  ellendige  wereld,  vol  kam- 
pende  paraplu's  en  tegen  elkander  botsende  huurkoetsen,  neer  te  komen. 
Ik  was  eene  andere  deur  uitgegaan  en  bleef  eene  poos  op  straat  staan, 
Alsof  ik  werkelijk  een  vreemdeling  op  aarde  was :  maar  het  ongenadige 
stooten  en  dringen,  dat  ik  gewaar  werd,  riep  mij  spoedig  weder  tot  be- 
zinning  en  deed  mij  den  weg  naar  mijn  logement  terugvinden,  waar  ik, 
na  een  souper  van  oesters  met  porter  gebrmkt  te  hebben,  tot  over  66nen 
in  de  koffiekamer  in  het  vuur  bleef  zitten  staren,  terwijl  al  de  heerlijkhe- 
den,  die  ik  gezien  had,  mij  voor  den  geest  zweefden. 

Ik  was  zoo  vol  van  het  tooneel  en  van  het  verledene  —  want  het  too- 
neel  was  als  het  ware  een  doorschijnend  chassinet,"waardoor  ik  geheel 
mijn  vroeger  leven  zag  voorbijgaan  —  dat  ik  niet  weet  wanneer  de  ge- 
daante  van  een  welgemaakt  jonkman,  gekleed  met  eene  smaakvoUe 
achteloosheid,  die  ik  mij  wel  scheen  te  moeten  herinneren,  een  werkelijk 
voorwerp  voor  mij  werd.  Maar  ik  herinner  mij,  dat  ik  zijne  tegenwoor- 
digheid  gewaar  werd,  zonder  op  zijn  binnenkomen  te  hebben  gelet — en 
dat  ik  toch  nog  peinzend  bij  het  vuur  bleef  zitten. 
r  Eindelijk  stond  ik  op  om  naar  bed  te  gaan,  tot  groot  genoegen  van 
den  slaperigen  knecht,  die  de  kramp  in  zijne  beenen  scheen  te  hebben, 
I  en  ze,  in  zijn  hokje  gezeten,  nu  wreef,  dan  er  op  klopte,  dan  ze  weder  op 
allerlei  wijzen  uitrekte,  verboog  en  verwrong.  Naar  de  deur  gaande  kwam 
ik  den  persoon  voorbij,  die  het  laatst  was  binnengekomen^  en  zagheva 


:l!"ri(9l| 


236 

nu  dnidelij^k.  Ik  keerde  mij  dadelijk  om,  kwara  tenig  enzaghemJ 
eens  aan.  Hij  kende  mij  niet,  maar  ik  herkende  hem  terstond. 

Op  een  anderen  tijd  zou  ik  misschien  niet  genoeg  zelfver 
tcgenwoordigheid  van  geest  gehad  hebbcn  om  hem  aan  tc  sj 
tot  des  anderen  daags  hebbcn  uitgesteld  en  hem  zoo  weder  v 
hebben.  Maar  in  mijne  gemoedsstemming  van  dat  oogcnblik,  nog  0|; 
wonden  dooTmijn  schouwburgbezoek,  dacht  ikhemEooveeldaoScicI 
dig  te  zijn  voor  de  bescherming,  die  hij  mij  vroeger  had  verleend 
welde  mijne  oude  liefde  voor  hem  zoo  frisch  en  krachtig  in  mijne  bo 
op,  dat  ik,  met  een  kloppend  hart,  terstond  naar  hem  toe  ging,  e 

iSteeiforthjSpteektge  mij  niet  eens  aan?" 

Hij  zag  mij  aan  —  evenals  hij  somtijds  placht  te  doen  —  maaiQ[ii| 
niet,  dat  hij  mij  herkende, 

1  Gij  kent  mij  niet  mecr,  vrees  ik,"  zeide  ik,  —  1  MiJD  bemel !'' 
eenskiaps  uit  ■  Het  is  klcine  Copperheld," 

Ik  vatte  hem  bij  beidc  handen,  enkon  ze  maar  niet  loslaten.Alsikinj 
niet  geschaamdhadcnookgevrecsd,  dat  hethemzoiimishagen,hidi)> 
hem  schreicnd  om  den  hals  kunnen  vallen, 

»Nooit,  nooit,  nooit  ben  ik  zoo  blij  gcwcest,  mijn beste Steedbilk 
Zoo  ben  ik  vemikt,  dat  ik  u  nog  eens  weeTzie."  —  1  Ik  ben  00k  blij,  ^ 
ik  u  eens  zie,"  zeide  hij,  hartelijk  mijne  handen  dnikkende.  tKom  uo, 
Copperfield,  oude  jongen,  wees  maar  niet  zoo  aangedaan  I"  En  tocb 
zag  hij  met  genoegen,  dacht  mij,  hoe  mijne  blijdschap  over  dete  out' 
moedng  mij  deed  ontroeren. 

Ik  veegde  de  tranen  weg,  die  ik  met  inspanning  van  al  mijne  vastix- 
radenheid  niet  had  kunnen  bedwingen,  en  deed  mijn  best  om  te  lacbeDj 
en  toen  zetten  wij  ons  naast  elkander  neer. 

»Maar  zeg  mij  nu,  hoe  komt  gij  hicri"'  zeide  Steerforth,  mij  op  den 
schouder  kloppende.  —  »Ik  ben  vandaag  met  de  diligence  van  Canttf 
bury  gekomen.  Ik  ben  door  eene  tante  in  die  streek  van  het  land  op^ 
nomen,  en  pas  van  eene  kostschool  thuis  gekomen,  Maar  hoe  komtg^i 
hier,  Sleerforth  f " — » Wei,  ik  studeer  te  O  x  fo  r  d,  zooals  men  dat  noemt, 
antwoordde  hij,  1  dat  is  te  zeggen,  ik  ga  mij  daar  op  gere^elde  tijdenrtf' 
velen  —  en  ik  ben  nu  op  reis  naar  mijne  moeder,  Gij  ziet  er  dronimeli 
aardig  uit,  Copperfield.  Juist  gelijk  gij  placht  te  doen,  nu  ik  u  nog  eeff 
aanzie.  Volstrekt  niet  veranderd."  —  ilk  kende  u  terstond,"  zeide  ik 
>maar  gij  zijt  ook  gemakkelijker  te  onthouden." 

Hij  lachte  terwijl  hij  zijne  viogers  door  zijne  knillende  lokken  haaldi 
en  zeide  schertsende : 

>Ja,  ik  ga  eene  taak  van  ouderHefde  vervullen.  Mijne  moeder  wool 
een  eind  buiten  de  stad;  en  daar  de  Wegener  beestiguitzien,  en  bet  b 
ons  in  huis  eentoning  genoeg  is,ben  ik  van  avond  hier  gebleven,  in  plaa 
van  door  te  reizen.  Ik  ben  nog  geen  zes  uren  in  de  stad  geweest,  en  u 
lang  heb  ik  ook  in  de  komedie  zitten  dutten  en  broraroen,"  —  >Ik  b( 
ook  naar  de  komedie  geweest,"  zeide  ik.  >In  Covent  Garden.  Hoe  het 
lijk  en  prachtig  is  alles  daar,  Steerforth  I " 

Steerforth  begon  hartelijk  te  lachen. 


UIJN  HOOGGBSCUATTB  OUDE  SCHOOLS  AUER  A  AD.  tH 

>  Ii£jn  lief  joDg  Davidje,"  zeide  hij,  mij  wedrr  op  den  fchoudcr  kUrjf 
pcnde.  1  Wat  zijt  ge  toch  no^  groen.  Het  gras  op  het  veld,  bij  dm  Ame- 
raad,  is  niet  Mssi^er  dan  gij  zijt.  Ik  ben  ook  naar  Covent  (iardcn  ge- 
weest,  en  ik  heb  noOit  iets  ellendigers  gezien.  —  Holla,  gij  daar  I" 

Dit  was  tot  den  knccht  gericht,  die  ons  herkenningstooneel  in  de  verte 

uer  oplettend  had  gadegcslagen  en  bu  met  gedienatigen  eerbied  naderdc. 

■  Waar  hebt  gij  mijn  vriend,  mijnheer  Copperfield  gelaten  ?"  seide 

Steeiforth.  —  »  Wat  blieftu,  mijnheer?" — »  Waai  slaapt  hij  f  Zijn  nom. 

merf  Gij  weet  wel  wat  ik  meen,"  zeide  Steerforth.  —  lO,  mijnheer," 

iddc  de  knecht,  vcrontschuldigend.  iMijnheer  Copperfield  heeft  tegen* 

I     *t>ordignommervicren  veertig,  miinheer,"^ —  >En  watduivelmoetdiu 

t    bedmden,"  hetvatte  Steerforth,  >  dat  gij  mijnheer  Copperfield  boves  ceo 

stal  in  cenc  lolderkamer  stopt?"^iO,  mijnheer,"  antwoordde  <le 

bwcht,  teer  nederig  vcrontschuldigend,  »wij  dachlen  niet.  dat  mijobecr 

Copperfield  daarop  ton  zien,  Wij  kunnen  mijnheer  Copperfield  I***:  *w 

K^wtig  geven,  nujnheer,  aU  dat  beter  zou  zijn.  Naait  u,  mijnhtirT." 

>Ztker  zou  dat  beter  zijn,"  zeide  Steerforth.  >£n  laat  het  datkMijc  i^ 

bniten." 

,       De  knecht  ging  terstond  been  om  deze  verwisseling  van  IwfuQu  ■•  v«- 

lotgen.  Steerforth,  die  het  zeer  comiscb  vond,  dat  men  iiii.i  it  -uvtuttiv 

'iw  f n  veertig  had  gestopt,  begon  weder  te  lachen,  klopie  «-.  ^^i^,  .^mw 

Op  den  ichouder,  en  noodigde  mij  om  den  vol^enden  luuf^  v»  -l^n 

UK  met  hem  te  ontbijtcn  —  eene  invitade,  die  ik  me^  UAira  -^  *— s 

tfotKhheid  en  blijdschap  aannam.  Daar  het  nu  tameliik  W-  kb  mmim* 

*ij  onie  blakers  en  gingen  naar  boven,  vaar  wij  vvu<  t-jir  -^kw  ^n^t 

*TKQdschappelijke  hartelijkheid  a&cheid  namen,  vl  u  wf  -<>^v»f 

^uatT  veel  beter  dan  de  oude  vond,  daar  zij  ^h^^:  ^un  '>/  ■><«*« 

ffn  Icdikant  had  omtrcnt  zoo  groot  ab  een  klew  'aAf^-^^   f^,  ,.^ 

Khen  kussens  genoeg  voor  les  personen,  viel  ik  sfA-vi,.  ^■^j.y/.j,  ^ 

•lap,  en  droomde  van  het  oude  Rome,  Steertjni,^  v  "j^/,^,.,^ 

tot(b:  de  vroege  ochtcnd-diligences,  die  romnwriTbt  v  y^^  .*<**/>  4 

■kredcD,  mij  van  den  donder  en  de  goden  dedeti  qivmu^ 

XX. 

STKBRFORTH  THVJt. 

Toen  het  kamermeisje  t^en  acht  ure  am  «i^  -^^  /^'ry-  «<  «  i 
zeide,  dat  mijn  scheerwater  buiten  XoivL  -^vs^j-,  ^  j  ,„  .-.  ■  ,  '.^ 
ik  dit  nog  niet  noodig  had,  en  blooxV  i  «  ^^_  ,^  ,_^  ■^^-.w^,.-',^ 
dat  zij  ook  lachte,  toen  zij  het  leide,  kw^ioc «,  •/ ^.^j^t  wy^.j,<y  i*  7— 
klcec^  engaf  mij,  toen  ik  naar  ban<t>n.  ^^t^  «  ,  -j-.i!^  ,^1',  1^ 
opdetr^voorbijkwam,hetvoOTkoMi«c  viti.vti  1-  -,*sx  '*^^- <  >»r 
ftgevoelde  zoo  diep,  hoeved )ob,^  j,  «,  „  ,^  ^,  ^^.  l^-^^i 
had,  dat  ik  er  eene  poos  lane  met  v>. !;,« i«i««^.  -^  _,,  .v;^.,.  .35= 
bcsduunendc  omstandighcoen  ^i^/fn  ■>  kj^,  ^^^^^  ^  ^  ^^^- 
ilaar  iin"""   >    «m  aan  bet  «crt  *irt»(;    »,  ^  „   ,'^'"  ;J^a^ 


t 


238  DAVID  COPPERFIELD. 


kijken  naar  koning  Karel  te  paard^  die  er^  door  een  drom  van  huurkoet-S^ 
sen  omringd,  in  den  motregen  en  den  donkerbruinen  mist,  alles  behalirep- 
koninklijk  uitzag,  tot  ik  door  den  knecht  werd  onderricht,  dat  die  heer  n 
naar  mij  wachtte.  1^ 

Het  was  niet  in  de  koffiezaal ,  dat  ik  Steerforth  naar  mij  vond  wachten,  I  ^' 
maar  in  eene  fraaie  afzonderlijke  kamer,  met  roode  ^ordijnen  en  eeo  ^ 
Turksch  tapijt,  waar  het  vuur  helder  brandde,  en  een  mtmuntend  warm  p 
ontbijt  op  eene  zindelijk  gedekte  tafel  was  gereed  gezet;  terwijl  zicheciy  fr 
vroolijk  miniatuurtje  van  kamer,  vuur,  ontbijt,  Steerforth  en  alles  in  het  •  ^^ 
ronde  spiegeltje  boven  de  buffettafel  vertoonde.  In  het  eerst  was  ik  »* 
eenigszins  bedeesd,  daar  Steerforth  zoo  rustig,  zoo  elegant,  zoo  in  alle  P 
opzichten  (ouderdom  ingesloten)  boven  mij  verheven  was ;  maar  zijne  F> 
ongedwongene,  hoewel  eenigszins  patronizeerende  vriendelijkheid bracht  K 
dit  spoedig  te  recht,  en  maakte  dat  ik  mij  geheel  thuis  gevoelde.  Ik  koD  ^ 
de  verandering,  die  hij  in  het  Gk)uden  Kruis  had  teweeggebracht,  niet  p 
genoeg  bewonderen ;  en  niet  ophouden  den  benauwden  verlaten  to^  p 
stand,  waarin  ikmij  daar  gisteren  had  bevonden,  met  de  gemakken  ^  1^^ 
aangenaamheden  van  dezen  morgen  te  v^gelijken.  Wat  de  femiliariteit  Ij^ 
van  den  knecht  betrof,  deze  was  verdwenen  alsof  zij  nooit  had  bestaan.  r  ^ 
Hij  bediende  ons,  om  zoo  te  zeggen,  in  zak  en  asch.  ,    F^^ 

iNu  Copperfield,"  zeide  Steerforth,  toen  wij  alleen  waren,  »zouik  W-^ 
gaame  eens  hooren  wat  gij  tegenwoordig  uitvoert  en  waar  gij  heengwW  I 
en  zoo  al  meer.  Ik  wil  alles  van  u  weten :  want  het  is  mij  waarHjk  alsof  g^  V 
mijn  eigendom  waart."  t 

Met  een  ^loed  van  blijdschap,  dat  hij  nog  zooveel  belang  in  mij  steld^  9 
verhaalde  ik  hem,  hoemijne  tante  hettochtje,  waaropikuitwas,h^  t 
voorgeslagen,  en  waarheen  het  ging.  ..  m 

»Daar  ge  dus  geen  haast  hebt,"  zeide  Steerforth,  >moest  ge  met  lO*)  1 
naar  huis  Somen,  te  H  i  g  h  g  a  t  e,  en  een  dag  of  twee  blij  ven.  Mijne  mo^'   ^ 
der  zal  u  bevallen  —  zij  is  een  beetje  ijdel  op  mij  en  wat  langdradig  al^ 
zij  over  mij  spreekt,  maar  dat  kunt  gij  haar  wel  vergeven  —  en  zij  tsf^ 
met  u  in  haar  schik  zijn/'  —  »Ik  zou  gaame  daarvan  zoo  zeker  wdlei^ 
zijn,  als  het  vriendelijk  van  u  is  zoo  te  zeggen,"  antwoordde  ik  glim^ 
lachend.  —  >0,"  zeide  Steerforth,  >ieder,  (Se  veel  van  mij  houdt,  heeft 
eene  aanspraak  op  haar,  die  zeker  erkend  wordt."  —  >Dan  denk  ik  wel^ 
dat  ik  een  gunsteling  van  haar  zal  worden/'  zeide  ik.  » Goed  I"  ant- 
woordde Steerforth.  »Kom  daarvan  dan  maar  de  proefnemen.  Nu  zullen 
wij  een  paar  uren  uitgaan  om  het  een  en  ander  te  gaan  kijken  —  het  is 
een  genot  om  iemand,  die  nog  zoo  versch  is  als  gij,  de  wonderen  van 
L  o  n  d  e  n  te  laten  zien  —  en  dan  zullen  wij  met  de  diligence  naar 
Highgate  rijden." 

Ik  kon  nauwelijks  gelooven,  dat  ik  niet  in  een  droom  verkeerde  en 
weder  in  nommer  vier  en  veertig  zou  ontwaken^  om  het  eenzame  tafeltje 
in  de  koffiezaal  en  den  familiaren  knecht  te  vinden.  Nadat  ik  aan  mijne 
tante  had  geschreven  en  haar  medegedeeld  hoe  gelukkig  ik  mijn  ouden 
bewonderden  schoolmakker  had  ontmoet,  en  dat  ik  zijne  uitnoodiging 
had  aangenomen,  reden  wij  in  eene  huurkoets  uit,  zagen  een  panorama 


WU  GAAH  NAAR  HIGHCATE. 


339 


en  eenige  andere  merkwaardigheden,  en  kuierden  eens  door  het  museum 
rand,  waar  ik  niet  kon  nalaten  op  te  merken,  hoereel  Sleerforth  van  eene 
eindelooze  verscheidenheid  van  dingen  wist,  en  hoe  weinig  hij  die  kennia 
scheen  te  tellen. 

>Gij  zult  een  hoogen  graad  aan  de  academic  halen,  Steeiforth,"  zeide 
ik,  »ais  gij  dat  niet  al  gedaan  hebt,  en  men  zal  goede  rcden  hebben  om 
trotsch  op  u  te  lijn."  —  »Ik  een  ^raad  halen!"  riep  Steerforth 
nit.  »Ik  niet,  mijn  lieve  Groen  —  gij  hebt  er  toch  niet  tegen,  dat 
ik  Groentje  tegen  u  zeg?"  —  »Niet  het  minst,"  antwoordde  ik,  — . 
•Dat  is  een  goede  jongen !  Nu  dan,  mijn  beste  Groen,"  zeide  Steerforth 
lachende.  >ik  heb  geen  het  minste  verlangcn  of  voomemen  om  op  die 
manier  uit  te  munten.  Ik  heb  voor  mijn  oogmerk  at  genoeg  geleerd.  Ik 
vind,  dat  ik  er  al  zwaar  genoeg  aan  te  dragen  heb." —  »Maardeeer..." 
wilde  ik  beginnen.  —  »0,  gij  romaneske  Groen!"  leide  Steerforth,  nog 
hartelijker  lachende.  iWat  zal  ik  mij  afwerken  om  te  maken,  dat  een 
troep  botterikken  mij  aangapen  en  de  handen  opsteken  I  Laten  zij  dat 
voor  iemand  anders  doen.  Ik  gun  hem  die  eer," 

Ik  waa  bcEchaamd  dat  ik  mij  zoodanig  had  vergist,  en  stapte  gaarne 
van  het  onderwerp  af.  Gelukkig  was  dit  niet  moeielijk,  want  Steerforth 
^n  met  eene  hem  geheel  eigenaardige  vlugheid  en  onverschilligheid 
van  het  eene  onderwerp  tot  het  andere  ovcrgaan. 

In  het  logement  teruggekomen,  gebruikten  wij  een  tweede  ontbijt;  en 
de  korfe  winterdag  verhep  zoo  sncl,  dat  het  leeds  donker  begon  te  wor- 
den,  toen  de  diligence  met  ons  voor  een  oudhuis  te  Highgateop  den 
lop  van  den  heuvel  stilhield.  Eene  dame,  die  niet  jong  meer  was,  hoewel 
«>k  nog  niet  ver  in  jaren  gevorderd,  met  eene  trotsche  houding  en  fraaie 
tiekken,  stond  aan  de  deur  toen  wij  afetapten,  noemde  Steerforth  >  Mijn 
b^^ste  James,"  en  sloot  hem  in  hare  armen.  Aan  deze  dame  presenteerde 
)iij  mij  als  zijne  moeder,  en  zij  beetle  mij  statig  welkom. 

Het  was  een  ouderwetsch  voomaam  huis,  zeer  stil  en  geregeld.  Uit  de 
KDSters  mijner  kamer  zag  ik  geheel  Londen  in  de  verCe  voor  mij 
li^gen,  als  eene  groote  nevelwolk,  waardoor  hier  en  daar  eenige  Uchtjea 
Mkerden.  Ik  had,  terwijl  ik  mij  verkleedde,  maar  even  tijd  om  op  het 
deftige  huisraad  te  letten,  en  de  in  lijsien  gezette  teekenlappen  (waart 
schijniijk  door  Steerforth'a  moeder,  toen  zij  nog  een  meisje  was,  ver* 
vaardigd)  en  eenige  n^et  pastel  geteekende  portretten  van  dames  met 
keurslijven  en  gepoeierd  haar  te  bezichtigen,  die  aan  de  wanden  ver- 
schenen  en  verdwenen  naarmate  het  pas  aangelegde  vuur  ontvlamde, 
toen  ik  aan  het  diner  weid  geroepen. 

Er  was  in  de  eetiaal  nog  eene  dame,  klein  van  gestalte,  donker,  en 
nkt  inoemend  van  uitzicht,  mnycJftt^j^.van  schoonbeid  miideeld, 
die  mijne  aandacht  trok:  mTss.-  -  -        .    .  ,-.  ,.Yf,ggr  ,,t . 

misschien  onidat  zij  wezenlijk  il*',  ;  1  /w 

enacherpe  zwarte  oogen,  wastn.TK'--"'-  :■  ■  .i'!  ■  ■  :i  ■'1  ';■■■.  ■■.-h^ 
was  een  oud  litteeken  —  een  naad  moest  ik  het  veeleer  noei 
het  was  niet  wankleurigc^^l^^oorjaren^i 
^e  eens  over  hu 


840  DAVID  COPPERFIELD. 


tafel  heen  bijna  niet  zichtbaar  meer  was,  behalve  geheel  omhoog  en  aan 
hare  bovenlip,  waarvan  het  den  vorm  had  veranderd.  Ik  begreep  bij  mij 
zelven,  dat  zij  omtrent  dertig  jaren  oud  was  en  wel  wenschte  te  trouwen. 
Zij  was  eenigszins  in  verval  geraakt  —  gelijk  een  huis  —  door  zoo  lang 
te  koop  te  staan ;  maar  was  toch,  gelijk  ik  reeds  zeide,  lang  niet  van 
schoonheid  misdeeld.  Hare  magerheid  scheen  het  gevolg  te  zijn  van 
een  verterend  vuur  in  haar  binnenste,  dat  door  hare  holle  oogen  een 
uitweg  vond. 

Zij  werd  als  juflfrouw  Dartle  gepresenteerd,  en  beiden,  Steerforth  en 
fcijne  moeder,  noemden  haar  Rosa.  Ik  hoorde  dat  zij  daar  in  huis  woonde, 
en  sedert  lang  juffrouw  van  gezelschap  bij  mevrouw  Steerforth  was.  Het 
kwam  mij  voor,  dat  zij  iets^  dat  zij  wilde  zeggen,  nooit  ronduit  zeide, 
maar  altijd  verbloemd  of  met  bedekte  wenken,  en  dat  zij  door  deze  ge- 
woonte  hare  woorden  veel  meer  indruk  wist  te  doen  maken,  Bij  voor- 
beeld,  toen  mevrouw  Steerforth,  meer  uit  scherts  dan  in  emst,  zeide, 
te  vreezen  dat  haar  zoon  aan  de  academietamelijklosleefde,viel  juf- 
frouw Dartle  er  aldus  op  in : 

>Zoo!  Waarlijk?  Gij  weet  wel  hoe  onnoozel  ik  ben,  en  dat  ik  alleen 
maar  vraag  om  beter  te  leeren;  maar  is  dat  dan  niet  altijd  zoo?  Ikdacht, 
dat  het  leven  aan  He  academie  altijd  — he?*'  —  >Hetacademie-leven 
is  eene  voorbereiding  tot  een  zeer  emstig  beroep^  als  ge  dat  meent, 
Rosa,"  antwoordde  mevrouw  Steerforth,  eenigszins  koeL  —  »  O,  ja !  Dat 
is  waar,''  hervatte  juffrouw  Dartle.  »Maar  is  het  toch  niet?  Ik  wil  maar 
te  recht  gewezen  worden  als  ik  het  verkeerd  heb  —  is  het  niet  eigen- 
lijk?"  —  lEigenlijk  wat?"  zeide  mevrouw  Steerforth.  —  »0!  Gij  denkt 
dat  het  niet  zoo  is!"  hervatte  juffrouw  Dartle.  >Wel,  het  doet  mij  veel 
genoegen  dat  te  hooren.  Nu  weet  ik  wat  ik  doen  moet.  Dat  wint  men  er 
door  als  men  iets  maar  vraagt.  Ik  zal  er  nu  nooit  meer  naar  luisteren  als 
men  van  de  losbandigheid  en  zoo  al  meer  van  dat  leven  wil  spreken." — 
f  Daar  zult  gij  gelijk  aan  hebben,"  zeide  mevrouw  Steerforth  hierop.  >De 
academische  ^ouvemeur  van  mijn  zoon  is  een  gemoedelijk  man;  en  als 
Ik  mijn  zoon  met  zoo  volkomen  kon  vertrouwen,  zou  ik  mij  toch  op  hem 
verlaten."  —  »Zoudt  ge?"  zeide  juffrouw  Dartle»  »Is  hij  zoo  gemoe- 
delijk?" Oprecht  gemoedelijk?"  —  »Ja,  daarvan  ben  ik  overtuigd," 
antwoordde  mevrouw  Steerforth.  —  »Hoe  pleizierig!"  riep  juffrouw 
Dartle  uit.  >Welk  eene  gerustheid!  Oprecht  gemoedelijk?  Dan  zal  hij 
niet  —  maar  natuurlijk  kan  hij  dat  niet,  als  hij  oprecht  gemoedelijk  is. 
Wel,  ik  zal  nu  altijd  een  goeden  dunk  van  hem  hebben.  Gij  kunt  u  niet 
verbeelden  hoe  hij  in  mijne  schatting  gerezen  is,  nu  ik  zeker  weet,  dat 
hij  oprecht  gemoedelijk  is." 

Hare  eigene  begrippen  van  iets,  en  hare  bedenkingen  tegen  iets  waar- 
mede  zij  met  instemde,  werden  door  juffrouw  Dartle  op  dezelfde  manier 
aangeduid:  somtijds  —  dit  kon  ik  mij  niet  ontveinzen  —  met  veel  kracht 
en  nadruk,  hoewel  in  tegenspraak  zelfe  van  Steerforth.  Een  voorbeeld 
daarvan  bood  zich  nog  voor  het  eind  van  het  diner  aan.  Toen  mevrouw 
Steerforth  met  mij  sprak  over  mijn  voomemen  om  naar  Suffolk  te 
gaan,  zeide  ik,  zoo  maar  in  het  wilde,  hoe  blijde  ik  zou  zijn  als  Steerforth 


JUFFROUW  DARTLE.  t4t 

met  mij  wilde  meegaan ;  en  legde  hem  verder  uit,  dat  ik  mijne  oude  op- 
passter  en  het  huisgezin  van  baas  Pcggotty  ging  bezoeken,  terwiji  ik  bem 
den  visscher  herinnerde,  dien  hij  eens  op  school  had  gezien. 

»0,  die  boutige  vent,"  zeide  Steerforth.  »Hij  had  ook  een  zoonbij 
rich,  niet  waarf"^ —  iNceo.  Dat  was  zijn  necf,"antwoorddeik,  »inaar 
dien  hij  toch  als  zoon  tot  zich  heef^  genomen.  Hij  heeft  ook  een  heelaar- 
dig  nichlje,  dat  hij  als  dochter  heed  aangenomen.  Kortom,  zijn  huis,  (of 
liever  zijne  schuit,  want  hij  woont  in  eene  scbuit,  maar  toch  hoog  en 
dioog  op  het  land)  is  vol  menschen,  die  voorwerpen  van  zijne  goedheid 
en  edelmoedigheid  zijn.  Het  zou  een  pleizier  voor  u  wezen,  dat  huis- 
houdoi  eens  te  zicn."  —  »Zouhetf"  zeide  Steerforth  hierop.»Nuja,ik 
denk  het  ook  wel.  Ik  moet  eens  zien  wat  er  aan  te  doen  is.  Het  zou  wel 
een  leisje  waard  zijn  —  om  niet  van  het  verraaak  van  een  reisje  met  u  te 
spreken,  Groentje  —  om  zulk  soott  van  menschen  eens  bij  elkander  te 
lien  en  onder  hen  te  wezen." 

De  hoop  op  een  nieuw  vennaak  deed  mijn  hart  opspringen.  Doch  het 
was  met  betrekking  op  den  toon,  waarmede  hij  van  >  zulk  soort  van  men- 
schen" had  gesprokcn,  dat  juffrouw  Dartle,  wier  schilterende  oogen  ons 
hadden  bespied,  er  nu  op  inviel. 

lO,  maar  waarlijkf  Zegmij  toch.  Zijn  zij  wezenlijk?"  zeide  zij.  —  »0f 
zijwatzijnPEnwie  wat  zijn?"  zeide  Steerforth.  —  >  Zulk  soort  van  men- 
schen. —  Zijn  zij  werkelijk  maar  redeloos  vee  en  aatdkluiten,  en  wezcns 
van  een  andeten  rang  ?  Dat  zou  ik  zoo  gaarne  eens  weten."  —  »  Wel,  er 
is  een  tamelijk  groote  afstand  tusschen  hen  en  ons,"  zeide  Steerforth, 
met  onverschilligheid.  iMen  kan  van  hen  niet  verwachlen,  dat  zij  zoo 
fijngevoelig  zuUen  zijn  als  wij.  Hunne  kieschheid  wordt  niet  zeer  licht  be- 
leedigd  of  gekwetst.  Zij  zijn  verbazend  deugdzaam,  wil  ik  wel  zeggen  — 
sommige  lieden  beweren  dit  tenrainste^en  ik  wil  henwaarlijk  niet  tegen- 
spreken  —  maar  zeer  edeldenkend  zijn  zij  zeker  niet,  en  zij  mogen  er 
ook  wel  dankbaar  voor  zijn  dat  hun  gemoed,  evenals  hunne  grove  huid, 
niet  licht  gekwetst  wordt." — » Waarli|k,"zeide  juffrouw  Dartle. » Wet,  ik 
weet  niet,  dat  ik  ooit  beter  in  mijn  schik  ben  geweest  dan  nu  ik  dit  hoor, 
Het  is  zulk  een  troost !  Het  is  eene  gerustheid  te  weten,  dat  zij,  al  moeten 
zij  ook  lijden,  het  toch  niet  voelen.  Somtijds  heb  ik  mij  over  zulk  soort 
van  menschen  werkelijk  ongerust  gemaakt,  maar  nu  zal  ik  geheel  niet 
meer  om  hen  denken.  Men  leeft  toch  maar  om  te  leeren.  Ik  iwijfelde,  dit 
moet  ik  bekennen ;  maar  nu  is  mijn  twijfel  opgehelderd.  Eerst  wist  ik  het 
niet,  maar  nu  weet  ik  het ;  en  dat  bewijst  hoe  goed  het  is  als  men  maar 
vraagt  —  niet  waar  i" 

Ik  geloofde,  dat  Steerforth  uit  scherts  zoo  had  gesproken,  of  om  juf- 
frouw Dartle  uit  te  lokken ;  en  ik  dacht,  dat  hij,  toen  zij  was  heengegaan 
en  wij  allecn  bij  het  vuur  waren  blijven  zitten,  mij  dit  zou  zeggen,  Doch 
hij  vroeg  mij  slechts  wat  ik  van  haar  vond. 

» Zij  is  heel  schrander  —  niet  waar  t"  zeide  ik,  —  iSchrander !  Zij  houdt 
alle  dingen  tegen  een  slijpsteen,"  antwoordde  Steerforth,  lenslijptze 
scherp,  zooals  zij  al  jaren  lang  haar  eigen  gezicht  en  figuur  heefl  scherp 
geslepcn.  Zij  heeft  zich  zelve  met  gedurig  slijpen  versleten.  Zij  is  nu  aai) 


fe4'  DAVID   COPFERFIELD. 


ftlle  kanten  scheip."  —  »  Welk  een  opmerkelijk  litteeken  heeft  rij  daar  op ' 
hare  lip  f"  eeide  ik. 

Steeiforth's  gezicht  betrok,  en  hi]  bedacht  zich  een  oogenblik. 

>WeI  om  de  waarheid  te  zeggen,"  antwoordde  hij,  >dathebikg^ 
daan."  —  tBijongelukp" —  >Neen.  Neen,  ik  wasnogeenkleinejongen, 
en  zij  maakte  mij  kwaad,  en  ik  gooide  naar  haar  met  een  hamer.  Een 
Zachtzinnig  engeltje  moct  ik  toen  geweest  zijn." 

Het  spect  mij  zeer,  dat  ik  zulk  een  pijnlijk  onderwerp  had  aangeroerd, 
maai  dit  baattc  nu  nict  mecr. 

»Zij  heeft  dat  teekcn  sedcrt  gedragcn,  gelijk  ge  ziet,"  hervatte  SteO' 
forth,  »en  zal  het  dragen  tot  aan  haar  graf,  ah  zij  ooit  in  een  graf  rust— 
schoon  ik  haast  niet  kan  gelooven,  dat  zij  ooit  ergens  nisten  zal.  Zij  *« 
het  moederlooze  kind  van  eensoort  necf  vanroijnvadcr.  Hijstierf.MljM 
moeder,  die  toen  weduwe  was,  nam  haar  hicr  om  haar  gezelschap  K 
houden.  Zij  heeft  een  paar  duizend  pond  van  haar  zelve,  en  spaart  aen 
interest,  om  dien  jaarhjks  bij  het  kapitaat  te  voegen.  Daar  hebt  ge  dege- 
schiedenis  van  juffrouw  Rosa  Dartle."  —  »En  ik  twijfel  niet  of  zij  heeftf 
Koo  lief  als  een  breeder  ?"  leide  ik.  —  »Hm !"  antwoordde  Stcerforth,!" 
het  vuurkijkende,  lerzijn  breeders,  die  men  niet  heel  liefheeft,  en  soffl- 
mige  liefde  —  maar  schenk  nog  eens  in,  Copperficld.  Wij  zullen  oph^ 
gras  des  velds  drinken,  als  een  compliment  voor  u,  en  op  de  leti^  if 
dalen,  die  niet  arbeiden  of  spinoen,  als  een  compliment  voor  mij — waaT" 
over  ik  mij  we!  mag  schamen."  De  sombere  glimlach,  die  zich  ovcriijoc 
trekken  had  verspreid,  hclderde  weder  op,  toen  hij  dit  op  vroohjkcn  tooO 
zeide,  en  hij  was  nu  even  rondborstig  en  mnemend  als  anders. 

Toen  wij  thee  gingen  drinken,  kon  ik  niet  nalaten  met  pijnlijke  belang' 
SteUing  naar  het  litteeken  te  zien.  Het  duurde  niet  tang  of  ik  bespenrdef 
dat  dit  het  gevoeligste  gedeelte  van  haaj  gezicht  was,  en  dat,  als  uj  vei^ 
bleekte,  dit  litteeken  het  eerst  verkleurde  en  eene  doffe  loodkleurige 
strecp  werd,  die  zich  al  vcrder  en  verder  uitstrekte,  gelijk  een  met  on- 
zichtbaren  inkt  gezet  teeken,  dat  voor  het  vuur  wordt  gehouden.  Er  ont 
stond  eene  kleine  woordenwisseling  tusschenhaarenStecrforth  overeat 
worp  bij  het  triktrakspel  —  waarbij  ik  voor  een  oogenblik  dacht  dat  lij 
woedend  zou  worden ;  en  toen  zag  ik  dat  teeken  te  vooischijn  komen 
gelijk  het  oude  geschrift  op  den  muur. 

Het  verwonderde  mij  niet  toen  ik  zaghoeveel  werk  mevrouw  Steerfortb 
Van  haar  zoon  maakte.  Zij  scheen  over  niets  anders  te  kunneo  spreken  of 
denken.  Zij  liet  mij  een  portretje  van  bem  zien  als  een  klein  kind,  in  een 
medMllon,  met  een  lokje  van  zijn  haar  uit  denzelfden  tijd,  en  een  ander 
portretje  gelijk  hij  geweest  was  toen  ik  hem  pas  leerdekennen,  en  op  hare 
borst  drocg  zij  zijn  portrct  gelijk  hij  nu  was.  Al  de  brieven,  die  hij  haar 
ooit  geschreven  had,  bewaarde  zij  in  een  kastje  dicht  bij  haar  gewonen 
stoel  naast  den  haard ;  en  zij  zou  mij  eenige  daarvan  hebben  voorgelezen, 
en  ik  had  ze  ook  zeer  gaamc  willen  hooren,  indien  hij  er  niet  tusschoi 
gekomen  wasen  haar  met  gocde  woorden  van  dac  gedachte  hadafgebracht 

>Het  was  bij  mijnheer  Creakle,  zegt  mijn  zoon  mij,  dat  gij  het  eerste 
kennis  hebt  gemaakt,"  zeide  mevrouw  Steerforth,  toen  zij  en  ik  aan  eene 


^ 


MOSDERLIJKE  TROTSCHHEID.  243 


)■ 


el  zaten  te  praten,  terwijl  haar  zoon  en  jufTrouwDartle  aan  eeneandere 
triktrak  speelden.  »Ik  herinner  mij  ook  wel,  dat  hij  toen  sprak  van  een 
kameraad,  jonger  dan  hij,  die  hem  bijzonder  beviel ;  maar  uw  naam,  ge- 
lijk  ge  wel  denken  kunt,  is  mij  niet  in  het  geheugen  gebleven,"  —  iHij  is 
mdien  tijd  zccr  welwiUend  en  grootmoedig  voor  mij  geweest,  dat  verze- 
ker  ik  u,  mevrouw/'  zeide  ik,  »en  ik  had  zulk  eene  hulp  welnoodig.  Zon- 
<kr  hem  zou  men  mij  geheel  vertrapt  hebben/'  —  >Hij  is  altijd  edel  en 
^ootmoedig/'  zeide  mevrouw  Steerforth  met  trotschheid. 

Ik  stemde  dit  van  ganscher  harte  toe,  dat  weet  de  Hemel.  Zij  wist  dit 
ook  wel ;  want  hare  statigheid  was  voor  mij  reeds  verminderd,  behalve 
tanneer  zij  tot  lof  van  hem  sprak;  dan  was  hare  bonding  trotsch. 

»Het  was  over  het  geheel  geene  geschikte  school  voor  mijn  zoon/* 

««de  zij,  >  verre  van  daar ;  maar  er  moesten  toch  bijzondere  omstandig- 

beden  in  aanmerking  worden  genomen,  van  nog  meer  gewicht  dan  die 

^CQs.  De  hoogvliegende  geest  van  mijn  zoon  maakte  het  verkieselijk  hem 

i^  iemand  te  plaatsen,  die  zijne  meerderheid  in  dat  opzicht  gevoelde  en 

^  wel  daaraan  wilde  onderschikken ;  en  daar  vonden  wij  zoo  iemand." 

Ik  i^st  dit  wel,  daar  ik  den  kerel  kende.  En  toch  verachtte  ik  hem  niet 

meer,  maar  vond  het  eene  eigenschap  van  hem,  die  zijne  ondeugden 

tenigszins  bedekte  —  indien  men  het  iemand  als  eene  deugd  kon  toere- 

kenen,  dat  hij  een  wezen,  zoo  onweerstaanbaar  als  Steerforth,  niet  had 

wcerstaan. 

»De  buitengemeene  bekwaamheden  van  mijn  zoon  werden  daar  door 

een  gevoel  van  vrijwilligen  wedijver  en  trotsche  zelfbewustheid  uit^e- 

k)kt,"  vervolgde  de  verblinde  moeder.  >Hij  zou,  tegen  alle  bedwang  m, 

omhoog  zijn  gekomen ;  maar  daar  was  hij  de  koning  van  alles,  en  uit  fier- 

faeid  besloot  hij  zich  zijn  rang  waardig  te  maken.  Dat  lag  in  zijn  karakter." 

Ik  stemde  met  hart  en  ziel  toe,  dat  dit  in  zijn  karakter  lag. 

tZoo  vatte  dus  mijn  zoon,  uit  vrijen  wil  en  zonder  eenigen  dwang, 

-een  ijver  op,  waardoor  hij  altijd,  als  hij  maar  verkiest,  alle  mededingers 

achter  zich  kan  laten,"  vervolgde  zij.  iMijn  zoon  zegt  mij^  mijnheer 

Copperfield,  dat  gij  altijd  zeer  aan  hem  gehecht  waart,  en  dat  gij  u  giste- 

rea,  bij  uwe  ontmoeting,  met  tranen  in  de  oogen  aan  hem  hebt  bekend 

.g^maakt  Het  zou  geafTecteerd  van  mij  zijn,  als  ik  veinsde  mij  er  over  te 

Tcrwonderen,  dat  mijn  zoon  zulke  aandoeningen  inboezemt ;  maar  ik 

^an  toch  niet  onverschillijB^  wezen  voor  iemand,  die  zijne  verdiensten  zoo 

zeer  gevoelt,  en  het  is  mij  een  ^oot  genoegen  u  hier  te  zien,  terwijl  ik  u 

kan  verzekeren,  dat  hij  eene  bmtengemeene  vriendschap  voor  u  koestert, 

;en  gij  u  op  zijne  bescherming  kunt  verlaten." 

Ju&ouw  Dartle  speelde  triktak  met  evenveel  vuur  en  drift  als  zij  alle 
andere  dingen  deed  Als  ik  haar  het  eerst  bij  het  bord  had  zien  zitten, 
zou  ik  mij  verbeeld  hebben,  dat  bij  dit  tijdverdrijf,  en  niets  anders  in  de 
wereld,  hare  gestalte  zoo  mager  en  hare  oogen  zoo  groot  waren  geworden. 
liaar  ik  zou  mij  zeer  vergissen  als  haar  een  woord  van  het  gesprek  ont- 
joapte,  of  haar  een  blik  van  mij  ontging,  terwijl  ik  met  opgetogenheid  zat 
tc  luisteren  en,  door  mevrouw  Steerforth's  vertrouwen  vereerd,  mij  ouder 
^voelde dan ik  sedert  mijn  vertrek  van  Canterbury  nog  had gedaan. 


244  DAVID  COPPERFIELD.  I 

Toen  de  avond  tamelijk  ver  om  was  en  er  een  blad  met  glazen  en  ka- 
raffen  werd  binnengebracht,  beloofde  Steerforth  mij,  bij  het  vuur  geze* 
ten,  dat  hij  er  eens  erastig  over  zou  denken  om  met  mij  naar  buiten  te 
gaan.  Er  was  geen  haast,  zeide  hij ;  over  eene  week  zouhetnogevengoed 
zijn;  en  zijne  moeder  was  gastvrij  genoeg  om  hetzelfde  te  zeggen.Onder 
het  praten  noemde  hij  mij  meer  dan  eens  Groen  en  Groentje,  en  bracht 
daardoor  juffrouw  Dartle  weder  in  de  wapens.  I| 

»Eilieve,  mijnheer  Gopperfield,"  zeide  zij,  »is  dat  eenbijnaam?  En* 
waarom  geeft  hij  u  dien  ^  Is  het  —  is  het  omdat  hij  u  voor  jong  en  on-  • 
noozel  houdt  ?  Ik  ben  zoo  dom  in  die  dingen/' 

Ik  bloosde,  toen  ik  antwoordde  te  gelooven  dat  het  zoo  was. 

»0! "  zeide  juffrouw  Dartle.  »  Nu  ben  ik  blij  dat  ik  het  weet.  Ik  vroeg  i 
maar  om  inlichting,  en  ik  ben  blij  dat  ik  het  weet.  Hij  houdt  u  voor  jong  i 
en  onnoozel,  en  dus  zijt  gij  zijn  vriend.  Wei,  dat  is  heel  aardig !"  '  i 

Kort  daarop  ging  zij  naar  bed,  en  mevrouw  Steerforth  verwijderde  i 
zich  inse^elijks.  Steerforth  en  ik  gingen,  nadat  wij  nog  een  half  uurtje  j 
waren  blijven  zitten,  onder  een  praatje  over  Traddles  en  al  de  anderen  i 
op  het  oude  Salem  House,  te  zamen  naar  boven.  Steerforth's  kamer  was  I 
naast  de  mijne,  en  ik  ging  binnen  om  ze  eens  te  zien.  Zij  was  een  model  I 
van  weelde  en  gemak,  vol  leuningstoelen,  kussens  en  voetbankjes,  door  I 
zijne  moeder  eigenhandig  geborduurd;  waar  niets  ontbrak  dateenigs-  I 
zins  in  zulk  een  vertrek  kon  behooren.  Eindelijk  zagen  ook  hare  fraaie  I 
trekken  haar  lieveling  uit  een  aan  den  wand  hangend  portret  aan,  alsof  |l 
zij  het  zelfs  van  eenig  belang  rekende,  dat  haar  af  beeldsel  hem  in  zijn  I 
slaap  bewaakte.  I 

Ik  vond  het  vuur  in  mijne  kamer  nog  helder  branden,  en  de  gordij-  I 
nen  voor  de  vensters  en  om  het  bed  dichtgeschoven,  zoodat  het  er  I 
behagelijk  uitzag.  Ik  zette  mij  in  een  leuningstoel  voor  den  haard,  om  ] 
over  mijn  geluk  te  denken,  en  had  mij  eenigen  tijd  met  de  bespiegeling  ' 
daarvan  verlustigd,  toen  ik  opmerkte,  dat  een  afbeeldsel  van  juffrouw 
Dartle  mij  boven  den  schoorsteen mantel  scherp  in  het  oog  hield. 

Hetwaseenesprekendegelijkenis,  en  dus  natuurlijk  eenigszins  schrik- 
aanjagend.  De  schilder  had  het  litteeken  weggelaten,  maar  ik  voegde 
het  er  bij ;  en  daar  was  het,  nu  verschijnende,  dan  weder  verdwijnende ; 
nu  tot  de  bovenlip  beperkt,  gelijk  ik  het  onder  het  diner  had  gezien,  dan 
de  geheele  lengte  der  wond  aanduidende,  die  de  hamer  haar  had  toege- 
bracht,  gelijk  ik  het  gezien  had  als  zij  zich  driftig  maakte. 

Ik  vroeg  gemelijk  bij  mij  zelven,  waarom  men  haar  niet  ergens  elders 
had  kunnen  bergen  in  plaats  van  bij  mij.  Om  van  haar  af  te  komen,  ont- 
kleedde  ik  mij  snel,  deed  mijn  licht  uit  en  stapte  in  bed.  Maar  toen  ik  in 
slaap  viel,  kon  ik  nog  niet  vergeten,  dat  zij  daar  was  en  met  hare  oogen 
scheen  te  zeggen :  >Is  het  toch  waarlijk?  Ik  wilde  het  maar  weten."  En 
toen  ik  in  den  nacht  wakker  werd,  herinnerde  ik  mij,  dat  ik  in  mijne 
droomen  allerlei  soort  van  menschen  onrustig  had  gevraagd,  of  het 
waarlijk  zoo  was  of  niet  —  zonder  zelf  te  weten  wat  ik  meende. 

EINDE   VAN  HET  EERSTE   DEEL. 


• 


Aj 


CHARLES  DICKENS 


.   A 


EEDE  DEEL. 


SW/™M,H.A.M.ROELKm^ . 


i-p  ■'■■•*  \ 


H 

X 
o 

i 

90 


N 


4^ 


9 


DAVID 


COPPERFIELD 


CHARLES   DICKENS 


TWEEDE     DEEL 


SCHIEDAM 

H.  A.  M.  ROELANTS 

1881 


DAVID    COPPERFIELD. 


XXL 

KLEINS  EMILY. 

Er  was  een  knecht  in  huis,  een  man  die,  naar  ik  hoorde,  op  de  aca- 
demie  in  dienst  van  Steerforth  was  gekomen,  gewoonlijk  overal  met 
hem  medeging,  en  in  zijn  voorkomen  een  model  van  fatsoenlijkheid  was. 
Be  geloofde,  dat  er  in  zijn  stand  nooit  iemand  is  geweest,  die  er  fatsoen- 
lijker  uitzag.  Hij  was  zeer  stilzwijgend,  had  een  onhoorbaar  zachten 
gang  en  zeer  bedaarde  manieren,  was  onderdanig,  oplettend,  altijd  bij 
de  hand  als  men  hem  noodig  had,  en  nooit  in  den  weg  als  men  hem  niet 
noodi^  had;  maar  datgene,  waardoor  hij  vooral  aanspraak  op  onder- 
scheidmg  maakte,  was  zijne  fatsoenlijkheid.  Hij  had  geen  beweeglijk 

fezicht,  een  eenigszins  stijven  nek,  een  rond,  glad  hoofd,  waarom  de 
orte  haren  als  geplakt  zaten,  eene  zachte  manier  van  spreken,  met  eene 
bijzondere  gewoonte  om  de  letter  s  zoo  duidelijk  te  fluisteren,  dat  hij  die 
veel  meer  scheen  te  gebruiken  dan  iemand  anders;  maar  elke  eigenaar- 
digheid  die  hij  had^  maakte  hij  tot  iets  fatsoenlijks.  Als  zijn  neus  het 
onderste  boven  had  gestaan,  zou  hij  dit  tot  iets  fatsoenlijks  gemaakt 
hebben.  Hij  omringde  zich  met  een  atmospheer  van  fatsoenlijkheid,  en 
wandelde  in  volkomene  veiligheid  daarmede  rond.  Het  zou  bijna  onmo- 
gelijk  zijn  geweest  hem  van  iets  kwaad  te  verdenken,  zoo  door  en  door 
fetsoenlijk  was  hij.  Niemand  had  er  aan  kunnen  denken  om  hem  in  livrei 
te  steken;  daartoe  was  hij  veel  te  fatsoenlijk.  Als  men  eenig  vemederend 
tQ    werk  van  hem  had  willen  vergen,  zou  men  het  gevoel  van  een  allerfat- 
soenlijkst  man  op  eene  baldadige  wijze  gekwetst  hebben.  En  hiervan 
^     waren  de  vrouwelijke  dienstboden  in  huis  zoo  onwillekeurig  bewust,  dat 
^     zij  zulk  werk  altijd  zelve  verrichtten,  doorgaans  terwijl  hij  bij  het  vuur 
^     in  de  bediendenkamer  de  courant  zat  te  lezen. 

^  Ik  zag  nooit  iemand,  die  zoo  ongezellig  was.  Maar  door  deze  eigenschap, 
O  evenals  door  alle  andere,  die  hij  bezat,  scheen  hij  slechts  des  te  fatsoen- 
^     lijker  te  worden.  Zelfs  de  omstandigheid,  dat  niemand  zijn  doopnaam 

DAVm  COPFSRFISLD.  —  IL  \ 


DAVID  COPPERFIELD. 


wist,  scheen  een  deel  van  zijne  fatsoenlijkheid  uit  te  maken.  Men  kon 
geenerlei  bezwaar  hebben  tegen  zijn  familienaam  Littimer,  waaronder 
hij  bekend  was.  Peter  mocht  gehangen  of  Tom  gedeporteerd  zijn,  maar 
Littimer  was  de  fatsoenlijkheid  zelve. 

Het  was,  denk  ik,  een  gevolg  van  het  eerbiedwekkende  der  fatsoenlijk- 
heid in  het  afgetrokkene  beschouwd,  dat  ik  mij  in  het  bijzijn  van  dezen 
man  bijzonder  jong  gevoelde.  Hoe  oud  hij  zelf  was  kon  ik  niet  raden — en 
dit  strekte  hem  wederom  op  dezelfde  wijs  tot  eer;  want  in  de  kalmte 
zijner  fatsoenlijkheid  kon  hij  evengoed  vijftig  als  dertig  jaren  tellen. 

Littimer  was  des  morgens,  eer  ik  nog  op  was,  in  mijne  kamer,  om  mij 
dat  verwijtende  scheerwater  te  brengen  en  mijne  kleederen  gereed  te  leg- 
gen.  Toen  ik  de  gordijnen  openschoof  en  uit  het  bed  keek,  zag  ik  hem, 
in  eene  evenmatige  temperatuur  van  fatsoenlijkheid,  (waarop  de  oosten- 
wind  en  het  Januari-weder  geen  invloed  hadden,  zoodat  zijn  adem  in  de 
koude  lucht  niet  eens  zichtbaar  was)  mijne  laarzen  rechts  en  links  in  de 
eerste  dans  positie  zetten,  en  eenige  stofjes  van  mijn  rok  blazen,  ter- 
wijl  hij  dien  neerlegde,  zoo  behoedzaam  alsof  het  een  pas  geboren 
kindje  was. 

Ik  wenschte  hem  goedenmorgen  en  vroeg  hoe  laat  het  was.  Hij  haalde 
een  allerfatsoenlijkst  horloge  uit  zijn  zak,  liet  het  deksel  (want  het 
was  een  horloge  van  dat  soort  als  men  doorgaans  op  de  jacht  ge- 
bruikt)  openspringen,  maar  zorgde  met  zijn  duim  dat  het  zulks  niet  te 
ver  deed,  keek  naar  de  wijzerplaat  alsof  hij  eene  orakelgevende  oester 
raadgleegde,  liet  het  weder  dichtknippen,  en  zeide,  dat  het  met  mijn 
welnemen  half  negen  was. 

»Mijnheer  Sleerforth  zal  gaarne  willen  weten  hoe  gij  gerust  hebt, 
mijnheer." — >  Wei  verplicht,"  zeide  ik.  »  Zeer  wel.  Is  mijnheer  Steerforth 
geheel  wel  ?"  —  >  Wel  verplicht,  mijnheer.  Mijnheer  Steerforth  is  redelijk 
wel."  Nog  een  van  zijne  eigenaardigheden  —  nooit  gebruikte  hij  super- 
latieven.  Altijd  hield  hij  den  koelen,  kalmen  middelweg.  »Is  er  nog  lets, 
dat  ik  de  eer  kan  hebben  voor  u  te  doen,  mijnheer  f  De  klok  zal  te  negen 
ure  luiden;  de  familie  ontbijt  om  half  tien."  —  »Niets;  wel  bedankt."  — 
>Ik  dank  m,  mijnheer,  met  uw  welnemen;"  en  daarmede,  en  met  eene 
kleine  hoofdbuiging,  toen  hij  het  bed  voorbijging,  als  om  verschooning 
te  verzoeken  dat  hij  mij  berispte,  ging  hij  heen  en  slootdedeurzoo  zacht 
alsof  ik  juist  in  een  zoeten  slaap  was  gevallen,  waarvan  mijn  leven 
afhing. 

Elken  morgen  hielden  wij  dit  gesprek;  nooit  iets  minder  en  nooit  iets 
meer,  en  telkens  —  hoe  ver  ik  ook  den  vorigen  avond  door  Steerforth's 
vriendelijkheid,  mevrouw  Steerforth *s  vertrouwen  of  juffrouw  Dartle's 
spraakzaamheid  boven  mij  zelven  verheven  en  tot  rijper  jaren  bevorderd 
mocht  zijn  —  werd  ik  in  de  tegenwoordigheid  van  dezen  allerfatsoen- 
lijksten  man,  gelijk  een  onzer  mindere  dichters  zingt,  » wederom  een 
jongen." 

Hij  bezorgde  ons  paarden,  en  Steerforth,  diealleskende,  gafmijles 
in  het  rijden  Hij  verschafte  ons  fleuretten,  en  Steerforth  gafmijles  in 
het  schermen  —  handschoenen,  en  ik  begon,  onder  denzelfden  meester 


^p  ^^^^H^      ^^1   ^ 


tK   SLtrr   EENK   AANGBNAUB  WEZK   BC  STEERFORTH. 


vorderingen  in  het  bolcsen  te  maken.  Ik  schaamde  mij  er  volstrckt  niet 
over,  dat  Steerforth  mij  in  deze  kunsten  een  nieuweling  vond,  maar  ik 
kon  het  niet  uitslaan  mijne  onbedrevenheid  voor  den  tktsoenlijken  Litti* 
mer  te  vertoonen.  Ik  had  geene  reden  om  te  denken,  dat  Littimer  zulke 
kuosten  lelf  verstond ;  hij  gafiiiijnooit,zetfs  niet  door  een  trillenzijner 
&tsoeDtijke  oogleden,  reden  om  dit  te  veimoeden ;  maar  als  hij  er  bij 
was,  wanneer  wi]  ons  oefenden,  gevoelde  ik  mij  toch  altijd  zeer  verlegen 
en  onhandig. 

Ik  wcid  over  dezen  man  bijzonder  uit,  omdat  hij  op  dien  tijd  een  bij- 
zonderen  indmk  op  mij  maakte,  enook  om  hetgeener  later  plaats  had. 

De  week  verUep  op  de  aangcnaamsCe  wijs.  Zij  verliep  snel,  gelijk  men 
ivel  denken  kan,  voor  iemand  zoo  vemikt  als  ik ;  en  toch  gaf  zij  mij  zoo- 
vele  gelcgenheden  dm  Steerforth  beter  te  leeren  kennen,  en  hem  in  dui- 
zend  opzichten  meer  te  bewonderen,  dat  ik,  toen  zij  ten  einde  was,  veel 
langer  bij  hem  scheen  te  zijn  geweest  De  losse  manier  die  hij  had  om 
mij  als  speeltuig  te  behandelen,  was  mij  aangenamer  dan  eenige  andere 
behandeling  kon  geweest  zijn.  Zij  herinnerde  mij  aan  onzen  ouden  om- 
l^ng;  zij  scheen  eene  natuuriijke  voortzetting  daarvan  te  zijn ;  zij  be- 
wees  mij,  dat  hij  niet  veranderdwas;zij  onthief  mij  van  alleonnist,  die 
ik  had  kunnen  gevoclen,  als  ik  mijne  verdiensten  met  de  zijne  vergeleek 
en  mijne  aanspraak  op  zijne  vriendschap  met  een  gelijken  maatstaf  mat ; 
bovenal  zij  had  icts  gemccnzaams,  ongedwongens  en  vertrouwelijks, 
dal  hij  bij  niemand  anders  bczigde.  Gelijk  hij  mij  op  school  andere  dan 
alle  anderen  had  behandeld,  zoo  geloofde  ik  ook  met  blijdschap,  dat  hij 
mij  nil  anders  behandelde  dan  eenig  ander  vriend  dien  hij  had.  Ik  ge- 
loofde, dat  ik  hem  nauwer  aan  het  hart  lag  dan  eenig  ander  vriend,  en 
mijn  hart  klopte  Van  warme  gehechtheid  aan  hem. 

Hij  had  besloten  om  met  mij  naar  buiten  te  gaan,  en  de  dag  kwam 
om  tt  vcrtrekken.  Hij  had  eerst  getwijfeld  of  hij  Littimer  al  of  niet  zou 
medenemen,  maar  besloot  hem  thuis  te  laten.  De  fatsoenlijke  man,  tevre- 
den  met  zijn  lot,  wat  het  ook  wezen  mocht,  schtkte  onze  raltezen  zoo 
zorgvuldig  in  het  wagentje,  dat  ons  naarLondcn  zoubrengcn,  alsof 
zij  de  schokken  van  eeuwen  zouden  moeten  verduren,  en  nam  mijne 
bescheiden  aangebodene  gift  met  volkomene  gemoedsnist  aan. 

Wij  namen  van  mevrouw  Steerforth  en  juffrouw  Dartle  afscheid,  met 
vele  dankbetuigingen  van  mijne  zijde  en  veel  hartelijke  vriendelijkheid 
van  die  der  teedere  moeder.  Het  taatste,  dat  ik  zag,  was  Littimer's  onbe- 
neveld  cog,  waarin  ik  mij  verbeeldde  de  stille  overtuiging  te  leten,  dat 
ik  nog  zeer  jong  was. 

Wat  ik  gevoelde  toen  ik,  in  zulke  gunstige  veranderde  orastandighe- 
den^  naar  de  oude  gemeenzaam  bekcnde  plaatsen  tenigkeerde,  zal  ik 
niet  pogen  te  beachrijven.  Wij  reisden  met  de  postdiligence.  Ik  was,  dit 
herinner  ik  mij  nog,  zoo  bezorgd  voorde  eer  van  Yarmouth,  dat  toen 
wij  door  de  donkere  straten  naar  de  herberg  reden,  en  Steerforth  zeide, 
dat  het,  zooveel  hij  zien  kon,  voor  zulk  een  afgelegcn  nest  een  wonder- 
Ujk  aardig  stadjc  was,  ik  zeer  in  mijn  schik  was  met  dit  gezegdc.  Wij  gin- 
.gen  bij  onze  aankomst  naar  bed  (ik  zag  een  paar  morsige  schoenen  en 


DAVm  COPPERFIELD. 


slopkousen  voor  de  deur  van  mijne  oude  kamer  in  de  Dolfijn,  toen  wij  (9 
voorbijgingen)  en  ontbeten  den  volgeniden  ochtend  zeer  laat.  Steerfortr 
die  bijzonder  vroolijk  was,  had  reeds,  voordat  ik  op  was,  langshet  strati 
gewandeld,  en,  naar  hij  zeide,  reeds  met  de  helft  van  de  visschers  uit  h^ 
stadje  kennb  gemaakt  Bovendien  had  hij  in  de  verte  iets  gezien,  dat  zm 
ker  het  huis  van  baas  Peggotty  moesl  wezen,  waar  de  rook  uit  de 
schoorsteen  kwam,  en  had  veel  lust  gehad,  zeide  hij  mij,  om  er  been  t 
gaan  en  te  zweren,  dat  hij  mijn  persoon  was,  maar  zoo  gegroeid,  da 
niemand  hem  herkende. 

tWanneer  denkt  ge  mij  daarheen  tebrengen,  Groentje  P' zeide  hij 
>Ik  ben  tot  uwe  beschikking.  Bepaal  het  maar  gelijk  ge  wilt*'  —  »  Wei 
ik  had  gedacht,  dat  van  avond  een  goede  tijd  zou  zijn,  Steerforth,  als  zi 
alien  om  het  vuur  zitten.  Ik  zou  het  u  gaame  op  het  aardigst  willen  latei 
zien ;  het  is  zulk  eene  zonderlinge  woning.''  —  »Zoo  zij  het  dan,"  ant 
woordde  Steerforth.  » Van  avond."  —  »Ik  zal  hen  niet  laten  waarschu 
wen  dat  wij  hier  zijn,  weetge,"  zeide  ik,  opgetogen.  Wij  moeten  hen  ver 
rassen." —  iNatuurlijk,"  antwoordde  Steerforth.  »Het  zou  geene  aardi^ 
heid  zijn  als  wij  hen  niet  verrasten.  Wij  moeten  die  natuurmenschen  u 
hun  natuurlijksten  toestand  zien." — »  Al  zijn  zij  zulk  soort  van  menschei 
als  gij  eens  gezegd  hebt,"  Het  ik  hierop  volgen.  >  Wat !  Heugt  u  mijn< 
schermutseling  met  Rosa  nog,"  riep  hij  uit,  met  een  Snellen  blik.  »Di< 
drommelsche  feeks.  Ik  ben  half  bang  voor  haar.  Zij  is  een  soort  vai 
kwelduivel  voor  mij.  Maar  spreken  wij  niet  meer  van  haar.  Wat  gaat  gi 
nu  doen  ?  Uwe  oude  oppasster  opzoeken,  zou  ik  denken  ?"  —  >  Ja,"  ant 
woordde  ik.  »ik  moet  vooral  eerst  Peggotty  zien."  —  » Welnu ,"  hervatt 
Steerforth,  op  zijnhorloge  kijkende,  »als  ik  u  dan  een  paar  uren  aai 
haar  overlaat  om  over  u  te  huilen,  is  dat  lang  genoeg  ?" 

Ik  antwoordde  lachend,  dat  wij  het,  naar  ik  dacht,  in  dien  tijd  we 
konden  afdoen,  maar  dat  hij  ook  moest  komen ;  want  hij  zou  bevinden 
dat  zijn  roem  hem  was  vooruitgegaan  en  dat  hij  bijna  een  even  gewichti| 
persoon  was  als  ik. 

»Ik  wil  overal  komen  waar  gij  wik,"  zeide  Steerforth,  >en  alles  doei 
wat  gij  wilt.  Zeg  mij  maar  waar  ik  moet  wezen,  en  over  twee  uren  zal  il 
mij  aanmelden,  juist  in  zulk  een  staat  als  ge  maar  verkiest,  sentimentee 
ofcomisch." 

Ik  gaf  hem  uitvoerige  inlichtingen  om  de  woning  van  mijnheer  Barkis 
vrachtrijder  op  Blunderstoneen  andere plaatsen,  te  vinden,  en  me 
deze  afspraak  ging  ik  alleen  uit.  De  lucht  was  scherp  en  prikkelend ;  d< 
grond  was  droog;  de  zee  was  woelig  en  helder;  de  zon  verspreidde  eei 
overvloed  vail  licht,  zoo  al  niet  veel  warmte,  en  alles  was  frisch  en  leven 
dig.  Ik  zelf  was  zoo  frisch  en  levendig,  zoo  verheugd  dat  ik  weder  daai 
was,  dat  ik  de  menschen  op  straat  had  kunnen  aanhouden,  om  hun  dc 
hand  te  drukken. 

De  straten  kwamen  mij  natuurlijk  smal  en  kort  voor.  De  straten,  di< 
wij  niet  anders  dan  als  kinderen  gezien  hebben,  doen  dit  altijd,  geloof  ik 
als  wij  er  weder  in  terugkomen.  Maar  ik  had  er  niets  van  vergeten  ei 
vond  niets  veranderd,  tot  ik  aan  den  winkel  van  mijnheer  Omer  kwam. 


e 


VBRAMDERINGEN   IN   YARMOUTR. 


Oaar  stond  nu  •Omer  en  Joram,"  waari0mer"pl3chttestaai),  maar 
voor  het  overige  was  het  opschrift  gebleven  gelijk  het  was. 

Mijne  voetstappeo  schenen  zich  zoo  natuurlijk  naar  de  deur  van  den 
winkel  te  richtcn,  toen  ik  van  den  overkant  dcr  straat  deze  woorden  las, 
dat  ik  overstaptc  en  binnenkeek.  Achter  in  den  winkel  stond  cene  be- 
vaJligc  vrouw,  die  een  kind  op  haar  arm  liet  springen,  terwijl  cen  andcr 
Mch  aan  haar  voorachoot  vasthield.  Ik  had  geene  moeite  om  Minnie  of 
Minnie's  kinderen  te  herkenncn,  De  glasdeur  der  achterkamer  stond  niet 
^pen,  maar  in  den  werkwinkel  over  de  plaats  kon  ik  loch  flauw  het  oudc 
"ijsje  hooren  hameren,  alsof  het  nooit  had  opgehouden. 

»l3  mijnheer  Omer  thuis  ?"  zeide  ik,  binnenkomende.  »Ik  zou  hem 
Saarae  een  oogenblik  spreken,  als  hij  er  is."  —  »0  ja,  mijnheer,  hij  is 
thuis,"  antwoordde  Minnie,  >  met  dit  weer  is  het  uitgaan  niet  goed  voor 
*' j  w  borst.  Jo,  roep  uwe  grootvader  ecns." 

De  kleine,  die  haar  voorschoot  vasthield,  zette  zulk  cene  geduchte 
^cel  op,  dat  de  klank  hem  zelven  verlegen  maakte,  en  hij  zijn  gezichtje 
*chteT  haar  rok  verschool,  betgeen  zij  met  moederlijke  bewondering 
^anzag.  Ik  hoorde  een  groot  gehijg  en  geblaas  naar  ons  toekomen,  en 
wcldra  stood  mijnheer  Oraer,  nog  korler  van  adem  dan  voorheen,  maar 
•^•et  reel  verouderd,  voor  mij. 

iDienaaj,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Omer.  iWaarmec  kanikudie- 
^cn,  mijnheer?"  —  iGij  kunt  mij  de  handgeven,  mijnheer  Omer,  als  het 
^  belieft,"  zeide  ik,  de  mijne  uitstekcnde.  iGij  zijt  eens  zcer  goed  en 
Tiendelijk  voor  mij  geweest,  toen  ik  vrees,  dat  ik  niettoondeudaarvoor 
**  houden."  —  lEi,  hebik  dat  gedaan?"  antwoordde  deoude man. iDat 
^or  ik  met  pleizier,  maar  ik  kan  mij  niet  herinneren  wanneer.  Weet  ge 
^el  zeker,  dat  ik  het  was  ?"  —  *  Zeer  zeker."  —  t  Ik  denk,  dat  miju  ge- 
"Cugen  even  kott  wordt  als  mijn  adem,"  hervatte  mijnheer  Omer,  mij 
Wnkijkende  en  zijn  hoofd  schuddende,  >  want  ik  herken  u  geheel  niet" — 
»We«  ge  niet  meer,  dat  ge  naar  de  diligence  zijt  gekoraen  om  mij  af  te 
Weii,endatik  toenhier  onlbetenheb,  en  wij  tezamen  naar  Blunder- 
stone  zijn  gereden :  gij,  en  ik,  en  juffrouw  Joram,  en  mijnheer  Joram 
ook,  die  toen  haar  man  nog  niet  was  ?" —  »Wel,  HeerindenHemel!" 
riep  mijnheer  Omer  uit,  nadat  zijne  verrassing  hem  ecne  hocstbui  had 
berokkcnd,  >zegt  gij  zoo!  Minnie,  kindlief,  weet  gij  het  nog  wel  ?  Och 
Heere,  ja  —  de  ovcrlcdene  was  eene  dame,  geloofik?"  — ^ »  Mijne  moe- 
der,"  antwoordde  ik,  —  »Ja  -~  wel  —  zeker,"  zeide  mijnheer  Omer, 
mijn  vest  met  zijn  voorvinger  aanrakende,  ten  dan  was  er  ook  nog  een 
kindje.  Er  waren  twee  overledenen.  Het  kleine  lijkje  werd  bij  het  andere 
gekisL  Ja  wel,  dat  was  daar  te  Btundersto  ne.  Och  Heere  I  Enhochcbt 
gij  het  al  dien  tijd  gemaakt?" 

Zeer  wel ;  ik  bedankte  hem  en  hoopte,  dat  het  met  hem  ook  zoo  ge- 
weest  was. 

»Och,  ik  heb  niet  te  klagen,  weet  ge,"  antwoordde  mijnheer  Omer. 
>Ik  vind  dat  mijn  adem  kort  wordt,  maar  die  wordt  zelden  langer  ats 
iemand  ouder  wordt.  Ik  schik  er  mij  maac  in  en  blijl  er  vrooUjk  bij.  Dat 
is  het  beste,  niet  waar  ?" 


DAVID  COPPSRFIELD. 


Mijnheer  Omer  ging  door  zijn  lachen  weder  aan  het  hoesten,  maar  in 
deze  ylaag  werd  hij  door  zijne  dochter  bijgestaan.,  die  nu  dicht  bij  ons 
stond  en  haar  kleinste  kind  op  de  toonbank  liet  springen. 

»Och  Heere  !'*  zeide  mijnheer  Omer.  >  fa,  wel  zeker !  Twee  overlede- 
nen !  Juist  op  dat  toertje  zoudt  gij  het  gelooven  —  werd  de  dag  be- 
paald,  dat  mijne  Minnie  met  Joram  zou  trouwen.  >Noem  dan  toch  maar 
een  dag,  mijnheer,'  zeide  Joram.  »Ja,  doe  dat,  vader,"  zeide  Minnie.  En 
nu  is  hij  in  de  affaire  gekomen.  En  zie  eens  hier.  Het  jongste." 

Minnie  laehte  en  streek  hare  haren  glad,  toen  haar  vader  een  zijner 
dikke  vingers  in  het  handje  van  het  kind  stak,  dat  zij  op  de  toonbank 
liet  springen. 

»Twee  overledenen,  ja  well"  zeide  mijnheer  Omer,  met  zijn  hoofd 
knikkende,  als  om  zijn  geheugen  te  hulp  te  komen.  » Juist!  En  Joram  is 
op  het  oogenblik  weer  bezig  aan  een  kistje  met  zilveren  spijkertjes :  nog 
twee  duim  kleiner  dan  deze  maat.''  (De  maat  van  het  springende  kind  op 
de  toonbank).  iWilt  ge  niet  iets  gebruiken  ?" 

Ik  bedankte  hem. 

iLaat  eens  zien,"  hervatte  mijnheer  Omer.  tDe  vrouw  van  Barkis  den 
voerman  —  de  zuster  van  Peggotty,  den  visscher  —  zij  had  ook  iets  met 
uwe  familie  uitstaan  ?  Zij  was  immers  daar  in  dienst  ?" 

Dat  ik  dit  bevestigend  beantwoordde  gaf  hem  groot  genoegen. 

»Ik  geloof,  dat  mijn  adem  weder  langer  zal  gaan  worden,  nu  mijn  ge* 
heugen  dat  alzoo  doet,"  zeide  mijnheer  Omer.  >  Wel  mijnheer,  wij  heb- 
ben  hier  een  meisje  van  hare  familie  in  de  leer  gekregen,  dat  heel  veel 
smaak  voor  het  modevak  heeft  —  ik  verzeker  u,  ik  geloof,  dat  er  geene 
hertogin  in  En  gel  and  is,  die  daarin  bij  haar  kan  halen." —  »Kleine 
Emily  toch  niet?"  zeide  ik  onwillekeurig.  —  »Zij  heet  Emily,"  ant- 
woordde  mijnheer  Omer,  *  en  zij  is  klein  ook.  Maar  gij  moogt  mij  geloo- 
ven, zij  heeft  zulk  een  gezichtje,  dat  de  helft  van  al  de  vrouwen  van  de 
stad  razend  op  haar  zijn,"  —  Hoe  kunt  ge  zoo  praten,  vader?"  riep. 
Minnie  uit.  —  >Kindlief,"  zeide  mijnheer  Omer,  mij  een  wenk  met  de 
oogen  gevende,  *  ik  zeg  niet  dat  gij  het  zijt;  maar  ik  zeg^  dat  de  helft  van 
al  de  vrouwen  in  Yarmouth  —  ja,  en  van  vijf  mijlen  in  het  rond  — 
razend  op  dat  meisje  zijn."  —  »Dan  hadt  zij  ook  maar  in  haareigen 
stand  moeten  blijven,  vader,"  zeide  Minnie,  »  en  ze  geene  reden  moeten 
geven  om  over  haar  te  praten,  dan  konden  zij  het  niet  gedaan  hebben. '' — 

>  Konden  het  niet  gedaan  hebben,  kindlief !"  zeide  mijnheer  Omer  hierop. 

>  Konden  het  niet  gedaan  hebben !  Weet  gij  zoo  weinig  van  de  wereld? 
Wat  is  er,  dat  eene  vrouw  niet  zou  kunnen  doen,  en  niet  zou  willen  doen 
ook  —  vooral  als  het  b»j  het  mooi  van  anderen  te  pas  komt  ?" 

Ik  dacht  werkelijk,  dat  het  met  mijnheer  Omer  gedaan  was,  toen  hij 
deze  lasterlijke  spotternij  had  uitgestooten.  Hij  hoestte  zoodanig,  en  zijn 
adem  ontsnapte  zoo  hardnekkig  al  zijne  pogingen  om  hem  te  herkrijgen^ 
dat  ik  niet  anders  dacht  of  ik  zou  zijn  hoofd  achter  de  toonbank  zien 
neerduiken,  en  zijne  korte  zwarte  beentjes  met  de  vale  strikjes  aan  de 
knie6n,  in  de  laatste  stuiptrekkingen  spartelende,  zien  bovenkonien» 
Eindelijk  echter  werd  hij  beter,  hoewel  hij  nog  erg  bleef  hijgcn  en  zoo 


EEM  BLIK  OP  KLEINE  EMILY,  7 

afgcmat  was,  dat  hij  op  het  kantoorstoel^e,  dat  voorden  lessenaarstond, 
mocst  gaan  zitten. 

>  Gij  moet  begrijpen,"  zeide  hij,  zijn  hoofd  afvegendeen  tusschenbeide 
met  mocite  ademhalende,  >zij  tieeft  zich  hier  niet  veel  met  kanieiaadjes 
opgehoudeDj  en  nooit  kennisjes  of  vricDdinnetjes  willen  opzoeken,  om 
van  geen  vnjers  te  spreken,  Daardoor  kwam  er  een  boosaardig  praatje 
in  omloop,  dat  Emily  eene  dame  wildc  worden.  Nu  ben  ik  van  gedachten, 
dat  dit  voornamelijk  daardoor  in  omloop  kwam,  omdat  zij  op  school 
somtijds  zeide,  dat  zij,  ais  zij  eene  dame  was,  dit  en  dat  voor  haar  oom 
ion  doen  —  begrijpt  ge  wel?  —  en  hem  dit  en  datmooiskoopen." —  t  Ik 
verzeker  u,  mijnheer  Omcr,''  antwoordde  ik  met  vuur,  »  zij  heeft  dat  al 
tegen  mij  gezegd  toen  wij  beiden  nog  kinderen  waren." 

Mijnheer  Omer  knikte  en  wreef  zijne  kin.  »Ja  wel,"  zeide  hij.  »En  dan 
kon  zij  van  heel  weinig  geld,  begrijpt  ge  wel,  zich  beter  kleeden  dan  an- 
dercn  van  veel  geld  konden  doen,  en  dat  gafonaangeDaamheden.  Daar- 
enboven  was  zij  cenigsiins  wat  men  grillig  zou  kunnen  noemen  —  ik  wil 
wel  zeggen,  wat  ik  zelf  griliig  zou  noemen  —  wist  zelve  nict  rccht  wat  zij 
wilde  — ■  een  beetje  vcrwend  —  en  kon  zich  in  het  eerst  niet  wel  naar  an- 
deren  scbikken.  Meer  is  er  immers  nooit  van  haar  gezegd,  Minnie  i"  — 
iNeen,  vader,"  antwoordde  juffrouw  Joram.  "Dat  is  het  crgste,  geloof 
ik."  ^  iToen  zij  dus  eene  conditiekreeg,"  zeide  mijnheer  Omer,  torn 
eene  lastigeoude  dame  gez  els  chap  te  houden,  konden  die  tweenietgoed 
met  elkander  te  recht  en  bleef  zij  daar  niet  lang.  Eindelljk  kwam  zij  hier 
voor  drie  jaren  in  de  leer.  Haast  zijn  er  twee  van  om,  en  zij  is  zulk  een 
goed  meisje  geweest  als  erooit  een  was.  Zooveel  waardalszesandere! 
Is  zij  tegenwoordig  niet  zooveel  waard  als  zes  andere,  Minnie  ?"  —  > ja, 
vader,"  antwoordde  Minnie.  *  Zeg  nooit,  dat  i  k  kwaad  van  haar  heb  ge- 
sproken."  —  >Heel  goed,"  zeide  mijnheer  Omer,  > Recht  zoo.  En  zoo, 
jonge  heer,"  vervolgde  hij,  radat  hij  noa;  een  poosje  zijne  kin  had  gewre- 
ven,  lopdat  ge  mij  niet  voor  langdradig  zoowel  als  kortademig  zoudt 
houden,  geloof  ik,  dat  ik  daarvan  heb  uitgepraat" 

Daar  zij  zacht  gesproken  hadden,  toen  het  gesprek  over  Emily  liep, 
twijfeldc  ik  niet  of  dcze  was  dichtbij.  Toen  ik  nu  vroeg  of  dit  niet  zoo 
was,  knikte  mijnheer  Omer  van  ja,  en  wees  naar  de  deur  der  achterkamer. 
Mijne  haastige  vraag  of  ili  eens  mocht  binnenkijken,  werd  met  een  vrij  , 
verlof  beantwoord,  en  toen  ik  door  de  ruiten  keek  zag  ik  haar  aan  haar 
wcrk  zitten.  Ik  zag  haar,  een  allerschoonst  schepseltje.  zich  met  de  helder 
blauwe  oogen,  die  in  mijn  kinderlijk  hart  hadden  gestraald,  lachende 
naar  een  ander  kind  van  Minnie  keeren,  dat  bij  haar  speelde,  met  eigen- 
zinnigheid  genoeg  in  haar  vroolijk  gezichtje,  om  datgene  watik  zoo  even 
gehoord  had  te  bevestigen,  lerwijl  ook  nog  veel  van  hare  oude  grillige 
schuwheid  daarin  school ;  maar  zonder  iets  in  haar  lieflallig  uitzicht,  dan 
wat  haar  voor  deugd  en  geluk  moesC  bestemmen,  en  bewees  dat  zij  nog 
deugdzaam  en  gelukkig  was. 

Het  wijsje  aan  den  overkant  van  de  plaats,  dat  nooit  schcen  tehebben 
Opgehouden  —  helaas,  het  was  er  een  dat  werkelijk  nooit  ophoudt  — 
werd  ondertusschen  zachtjes  voortgehamerd. 


8  DAVID  COPPERFIELD. 


>Zoudt  ge  niet  willen  binnengdan  en  haar  aanspreken  ?"  zeide  mijn- 
heer  Omer.  »Ga  maar  binnen  en  spreek  met  haar,  mijnheer.  Doealsof 
gij  thuis  waart" 

Ik  was  te  bedeesd  om  dit  te  doen.  Ik  was  bevreesd  om  haar  verlegen 
te  maken^  en  niet  minder  bevreesd  om  zelf  verlegen  te  worden;  maar  ik 
vemam  naar  het  uur  wanneer  zij  des  avonds  heenging,  om  den  tijd  van 
ons  bezoek  daamaar  te  schikken;  en  van  mijnheer  Omer,  zijne  bevallige 
dochter  en  hare  kinderen  afscheid  nemende,  begaf  ik  mij  naar  mijne 
Ueve  oude  Peggotty. 

Daar  was  zij,  in  de  met  tegels  bevloerde  keuken,  aan  haar  pot  bezig. 
Zoodra  ik  aan  de  deur  klopte,  deed  zij  open  en  vroeg  wat  mij  beliefde. 
Ik  zag  haar  met  een  glimlach  aan,  maar  zij  beantwoordde  dien  niet  met 
een  glimlach.  Ik  had  nooit  opgehouden  aan  haar  te  schrijven,  maar  het 
moest  nu  zeven  jaren  geleden  zijn,  dat  wij  elkander  hadden  gezien. 

>Is  mijnheer  Barkis  thuis,  jufFrouw?"  zeide  ik,  mijn  best  doende  om 
met  eene  grove  stem  en  op  een  ruwen  toon  te  spreken.  —  »  Hij  is  wel 
thuis,  mijnheer,"  antwoordde  Peggotty,  tmaar  hij  heeft  erg  de  rheuma- 
tiek  en  ligt  in  bed."  —  i Rijdt  hij  tegenwoordig  niet  meer  naar  Blun- 
ders tone?  vroeg  ik.  —  »Als  hij  beter  is  zal  hij  weer,"  antwoordde 
zij.  —  »Komt  g  ij  daar  nog  wel  ooit,  juffrouw  Barkis  ?" 

Zij  zag  mij  meer  oplettend  aan,  en  ik  merkte  op,  dat  zij  eene  snelle 
beweging  met  hare  handen  maakte,  alsof  zij  die  wilde  samenslaan. 

»Omdat  ik  u  iels  wilde  vragen  over  een  buitentje  daar,  dat — hoeheet 
het  ook  weer?  —  Kraaienho^"  zeide  ik. 

Zij  deed  een  stap  achteruit,  en  stak  met  zekeren  schrik  hare  handen 
uit,  als  oro  mij  van  haar  af  te  houden. 

» Peggotty  I"  riep  ik  haar  toe.  —  »  Mijn  beste  jongen  I  Mijn  lieveling  !'* 
riep  zij,  en  wij  barstten  beiden  in  tranen  uit  en  waren  in  elkanders  armen 
gesloten. 

Welke  buitensporigheden  zij  beging;  hoe  zij  beurtelings  lachte  en 
schreide;  hoe  trotsch  en  hoe  blijde  zij  was,  en  hoe  bedroefd  dat  zij,  wier 
trots  en  vreugde  ik  had  kunnen  zijn,  mij  nooit  in  hare  teedere  armen  kon 
sluiten  —  heb  ik  het  hart  niet  om  te  verhalen.  Geen  twijfel  of  het  ook 
jongensachtig  van  mij  was  hare  aandoeningen  te  beantwoorden,  kwelde 
mij.  Nooit  in  geheel  mijn  leven,  durf  ik  wel  zeggen,  heb  ik  —  zelfe  bij 
haar  —  meer  onbedwongen  gelachen  en  geschreid  dan  ik  dien  ochtend 
deed. 

1  Wat  zal  Barkis  blij  zijn  !*'  zeide  Peggotty,  hare  oogen  met  haar  voor- 
schoot  afvegende.  >Dat  zal  hem  meer  goeddoen  dan  potten  vol  van 
zijn  smeerseltje.  Mag  ik  het  hem  gaan  zeggen,  dat  gij  hier  zijt  ?  Wilt  gij 
eens  boven  naar  hem  gaan  zien,  beste  jongen  ?" 

Het  spreekt  van  zelf,  dat  ik  dit  gaame  wilde.  Maar  Peggotty  kon  niet 
zoo  gemakkelijk  de  kamer  uitkomen  als  zij  gedacht  had,  want  zoo  dik- 
wijls  als  zij  aan  de  deur  kwam  en  daar  naar  mij  omkeek,  kwam  zij  terug 
om  mij  nog  eens  lachend  en  schreiend  om  den  hals  te  vallen.  Eindelijk 
ging  ik,  om  de  zaak  gemakkelijker  te  maken,  met  haar  naar  boven;  en 
nadat  ik  buiten  even  had  gewacht,  terwijl  zij  Barkis  met  een  enkel 


Hum  WILKOMST   BU   BARKIS.  9 

woord  op  mijnelcomst  voorbereiilde,  trad  ik  voorhet  bed  van  den  lijder. 
Uij  ontving  mij  met  ware  vemikking.  Htj  was  te  rhtumatisch  ora  mij 

de  hand  te  geven,  maar  verzocht  mij,  dat  ik  den  kwast  zijner  slaapmuts 
zdh  schudden,  hetgeen  ik  dan  ook  deed.  Toen  ik  mij  naast  ziJD  bed  had 
geiet,  icide  hij,  dat  het  hem  machtig  veel  goed  deed,  en  hij  itch  ver- 
oeddde,  dat  hij  mij  weder  naar  Blunderstone  reed.  Terwijl  hij  daar 
met  zijn  gezicht  omhoog  in  bed  lag,  zoo  dicht  toegedekt,  dat  hij  —  gelijk 
CCQ  gebeeldhonwd  engeltje  —  geheel  en  al  gezicht  scheen  te  zijn,  maakte 
hij  eene  allerwonderlijkste  vertooning, 

•Welke  naam  was  hct  ook,  mijnheer,  dicn  ik  in  dc  kar  opschreef ?" 
nide  Barkis,  met  ccn  stroef  rheumatisch  glimlachje.  ^  ija,  mijnheer 
Barkis,  daarover  hcbben  wij  wel  mcer  gesproken,  nlet  waarf" —  »Ik 
ben  lan^  voor  haar  klaar  geweest,  en  heb  kmg  naar  haar  eewacht,  niet 
*«r,  inijnheerf"  zeide  Barkis  weder,  —  iLang  genoeg,  leideik. — 
'En  ik  heb  er  geen  berouw  van,"  hervatte  Barkis.  »  Heugt  u  nog  wel  wat 
p  mij  eens  gezegd  hebt,  dat  zij  al  de  appeltaarten  maakte  en  alles 
kooktef"  —  » Ja,  heel  wel,"  antwoordde  ili.  — » En  dat  was  zoo  waar," 
«t(ie  Barkis,  •  als  lets  weien  kan.  Het  was  zoo  waar,"  vervolgde  hij,  met 
lijne  slaapmuts  knikkende,  hetgeen  het  eenige  middel  was  waardoor  hij 
zijn  gezegdc  nadnik  kon  geven,  >als  dat  wij  belasting  betalen.  En  niets 
HI)  meer  waar  zijn  dan  dat" 

Barkis  zag  mij  aan,  als  verwachttehijmijnc  toestemmingtotditresul- 
taat  lijncr  bcd-bespiegelingen,  en  ik  gaf  hem  die  ook. 

•  Niets  kan  meer  waar  zijn  dan  dat,"  herhaalde  Barkis:  liemand,  die 
100  ann  is  als  ik,  begint  dat  te  gevoclen  als  hij  daar  zoo  ligt.  Ik  ben  arm, 
niiJDheer,  heel  arm."  —  »Het  spijt  mij  wel,  dat  ik  dit  hoor,  mijnheer 
Barkis."  —  »  Heel  arm,  waarJijk  heel  arm,"  herhaalde  Barkis. 

Hier  kwam  zijne  rechterhand  langzaam  onder  het  dek  vaiidaan  en 
greep,  onzeker  tastende,  een  stok,  die  met  een  touwtje  los  aan  de  lijde 
van  het  ledikant  was  vastgebonden,  Nadat  hij  met  dczen  stok  eenigen 
tijd  in  het  rond  had  gescharreld,  terwijl  zijn  gezicht  eenc  verscheidenhcid 
lan  benauwde  uitdrukkingen  aannam,  stiet  hij  er  mede  tegen  een  kofFer, 
waarvan  het  eene  einde  al  dien  tijd  duidelijk  voor  mij  zichtbaar  was  ge- 
weest, Toen  werd  zijn  gezicht  genister, 

•  Oudc  kleercn,"  zeide  Barkis.  — »  Zoo!"  zeide  ik.  —  tikmochtwel 
lijden,  dat  het  geld  was,  mijnheer,"  hervatte  Barkis.  —  » Ik  ook  wel, ' 
waarlijk,"  zeide  ik.  — iMaarhet  i  s  toch  geen  geld,"  zeide  Barkis,  zijne 
oogen  zoo  wijd  openzettende  als  hij  maar  kon. 

Ik  antwoordde,  dat  ik  mij  hiervan  wel  verzekerd  hield,  en  nu  zeide 
Barkis,  zijne  oogen,  met  meer  zachtheid  in  hun  blik,  naar  zijne  vrouw 
keerende : 

-»Zij  isdeknapsteenbestevanallevTOUwen,dieC.P.  Barkb.  Alden 
lot,  dien  iemand  haar  geven  kan,  verdien  t  zij  rijkelijk,  en  nog  meer !  Beste, 
gij  moet  maken,  dat  gij  van  middag  een  goed  maal  hebt;  wat  lekkerste 
eten  en  ook  te  drinken  —  zult  ge  f" 

Ik  wilde  tegen  dczen  noodeloozen  omslag  om  mij  te  onlhalen  pro- 
testeeren,  maar  zag,  dat  Peggotty,  die  aan  den  anderen  kant  van  het 


lO  DAVID  COPPERPIELD* 


bed  stond,  vurig  verlangde  dat  ik  dit  niet  zou  doen;  en  ik  zweeg  das. 

ilk  heb  nog  een  beetje  geld  hier  of  daar  bij  mij,  beste^"  zeide  Barkis; 
»maar  ik  ben  wat  moe.  Als  gij  en  mijnheer  David  mij  een  klein  dutje 
wilt  laten  doen,  zal  ik  probeeren  of  ik  het  vinden  kan,  als  ik  wakker 
word." 

Wij  gingen,  volgens  dit  verzoek,  de  kamer  uit  Toen  wij  buiten  de 
deur  waren,  onderrichtte  Peggotty  mij\  dat  Barkis,  die  nu  nog  >  wat 
deuner"  was  dan  hij  placht,  altijd  dezelfde  list  te  baat  nam  eer  hij  uit 
zijn  schat  een  enkel  stuk  geld  te  voorschijn  haalde ;  en  dat  hij  de  ergste 
pijnen  leed  om  alleen  uit  zijn  bed  te  kruipen  en  hetuitdienongelukkigen 
koffer  te  nemen.  Werkelijk  hoorden  wij  hem  weldra  gesmoord  maar 
allerakeligst  kreunen,  daar  zijne  eksterachtige  manoeuvre  hem  door  alle 
leden  martelde ;  maar  terwijl  Peggotty's  oogen  vol  tranen  van  medelij- 
den  stonden,  zeide  zij  toch,  dat  deze  opwelling  van  edelmoedigheid  zijn 
hart  goed  zou  doen,  en  het  best  was  hem  zijn  gang  maar  te  laten  gaan^ 
Zoo  bleef  hij  dus  aan  het  kreunen,  tot  hij  weder  in  bed  was  gekomen  — 
ik  twijfel  niet,  of  hij  leed  zooveel  als  een  martelaar;  en  toen  riep  hij  ons 
binnen,  en  hield  zich  alsof  hij  zoo  pas  uit  een  verkwikkelijk  slaapje  was 
ontwaakt  en  een  guinje  onder  zijn  kussen  vandaan  haalde.  Zijne  zelfvol- 
doening,  dat  hij  ons  zoo  geliikkig  had  misleid  en  het  ondoordringbare 
geheim  van  den  koffer  bewaard,  scheen  hem  al  zijne  pijn  te  vergoeden. 

Ik  waarschuwde  Peggotty,  dat  ik  Steerforth  verwachtte,  en  het  duurde 
niet  lang  of  hij  kwam.  Ik  ben  overtuigd,  dat  zij  er  geen  onderscheid  tus- 
schen  wist  te  maken,  of  hij  een  weldoener  van  haar  zelveofeengoed 
vriend  van  mij  was  geweest,  en  dat  zij  hem  in  beide  gevallen  met  even- 
veel  dankbaarheid  en  hartelijkheid  zou  hebben  ontvangen.  Doch  zijne 
ongedwongene  vroolijkheid  en  geestigheid,  zijne  vriendelijke  manieren, 
zijn  welbesneden  gezicht,  zijne  natuurlijke  gaaf  om  zich  naar  iedereen  te 
schikken,  en  wanneer  hij  dit  verkoos  terstond  de  zwakste  zijde  vaa 
iemands  hart  te  overmeesteren,  hadden  haar  binnen  vijf  minuten  geheel 
voor  hem  ingenomen.  De  manier  waarop  hij  met  mij  omging  zou  alleen 
reeds  haar  hart  hebben  gewonnen.  Maar  door  dit  alles  te  zamen  geno- 
men,  geloof  ik  waarlijk  dat  zij,  eer  hij  dien  avond  heenging,  met  eene 
soort  van  aanbidding  naar  hem  opzag. 

Hij  bleef  met  mij  daar  eten  —  als  ik  gewillig  zeide^  zou  ik  niet  half  aan- 
duiden  met  hoeveel  vroolijke  bereidvaardigheid.  Hij  ging  naar  Barkis 
zien,  en  het  was  alsof  hij  licht  en  lucht  in  de  kamer  bracht,  en  deze  op- 
helderde  en  verfrischte  als  ware  hij  het  g^ezonde  weer  zelf.  Hij  maakte 
geen  gerucht,  spande  zich  niet  in,  scheen  met  te  weten,  dat  hij  iets  deed ; 
maar  alles  ging  hem  met  eene  onbeschrijfelijke  gemakkelijkheid  af,  — 
alsof  het  onmogelijk  was  iets  anders  of  iets  beters  te  doen  —  die  zoo  na- 
tuurlijk,  streelend  en  innemend  was,  dat  het  mij  zelfs  nu  nog  aandoet  als 
ik  er  aan  denk. 

Wij  maakten  ons  vroolijk  in  het  voorkamertje,  waar  het  Martelaars^ 
boek,  sedert  mijn  tijd  onbeduimeld,  weder  als  vanouds  op  den  lessenaar 
werd  gelegd,  en  ik  weder  de  akelige  prenten  omsloeg,  en  mij  herinnerde 
welke  aandoeningen  zij  vroeger  bij  mij  hadden  opgewekt,  zonder  die 


I  IK  WANDKL  MET  STEXRFORTU   KAAK  DI  OUDE  SCHUIT.  I| 

tchter  wederom  te  gevoelen.  Toen  Peggotty  sprak  van  wat  zij  mijns 
kamer  nocmde,  en  dat  die  nog  altijd  voor  mij  klaar  was,  en  lij  booptc^ 
d»t  ik  er  dien  nacht  zou  slapen,  begreep  Steerforlh,  eer  ik  hem  nog  twij. 
fclend  kon  aanzien,  het  geheele  geval. 

•  Welnatuurlijk,"  zeide  hij.  •  Gij  moet  hier  slapen,  zooUng  wij  blijven, 
en  ik  slaap  in  het  logemeat."  —  •  Maar  u  zoo  ver  mee  te  nemen,"  ant- 
woordde  ik,  len  u  dan  alleen  te  laten,  zou  niet  zeer  vriendschappelijli 
ichijnen,  Stecrforth."  —  »  Wei  in  's  Hemels  naam,  waar  behoort  gij  nor 
tuurlijk  thuis!"  zeide  hij  daarop.  iWatkomtheter  daarbij  opaan,  hoQ 
brt  schijnen  zou  I"  £n  zoo  was  de  zaak  in  eens  afgedaan. 

Hij  behield  al  ziine  innemende  eigenschappen  ten  einde  toe,  t»t  wij^ 
tegen  acht  ure,  heengingen  om  de  woning  van  baas  Peggotty  op  te  zoe. 
ken.  Zij  schitterden  zelfs  hoe  langer  hoe  helderdet  naarmate  de  uren  ver- 
liepen ;  want  zclfs  toen  dacht  ik,  en  nu  twijfel  ik  er  niet  aan,  dat  de  be- 
vusiheid  hoe  gelukkig  hij  in  zijn  oogmerk  om  iedereen  te  behagea 
B^agde,  zijne  geestvermogens  eene  nieuwe  fijnhcid  mededeelde,  en  heni 
('i^  hoe  vlug  zij  ook  reeds  waren,  nog  gemakkelijker  maakte.  Indieo 
lertiand  mij  toen  gezegd  had,  dat  dit  alles  slechts  een  schitterend  spel 
'u,  in  een  oogenblik  van  opgewondenheid  gespeeld,  om  die  opgewon- 
deniieid  lucht  te  geven,  om  zijne  zucht  tot  uitblinken  gedachteloos  te  be- 
Tredigen,  en  onverschillig  iets  te  winncn,  dat  geene  waarde  voor  hem. 
W  en  hij  een  oogenblik  later  weder  zou  wegwerpen  —  indien  iemand, 
*8  ik,  mij  dien  avond  zulk  eene  logen  had  wiilen  opdringen,  weet  ik 
*aarlijk  niet  hoe  ik  die  zou  hebbeo  opgenomen  of  mijne  verontwaardi- 
Sing  daarover  uitgelaten. 

Waarschijnlijk  alleen  dooreene  versterking,  ware  dit  mogelijk  geweest, 
^>n  het  Tomaneske  gevoel  van  trouw  en  vriendschap,  waarmede  ik  naast 
hem.  over  het  donkete  winterachtige  strand,  naar  de  oude  schuit  stapte; 
terwijl  de  wind  zelfs  nog  droeviger  om  ons  huilde,  dan  hij  op  dien  avond 
W  gehuild  en  gezucht  j  toen  ik  voor  het  eerst  de  deur  van  baas  Peggotty 
binnentrad. 

iHelzict  er  hier  wocstuit,  niet  waar,  Steerforth?"^>Akelig^enoeg 
zoo  in  de  duistemis,"  zeide  hij,  *en  de  zee  bruit  alsof  zij  hongengnaar 
ons  was.  Is  dat  de  schuit,  waar  ik  daarginder  dat  lichtzief"  —  >Dat  is 
lij,"  antwoordde  ik.  —  »Dan  is  zij  dezelfde,  die  ik  van  morgen  gezien 
heb,"  hervatte  hij.  >Ik  ben  er,  denkelijk  door  een  instinct,  recht  op  afge- 

Toen  wij  het  licht  naderden,  spraken  wij  niet  me  er,  maar  gin  gen  zacht- 
jea  naar  de  deur.  Ik  sloeg  mijne  hand  aan  de  ktink,  fluisterde  Steerforth. 
toe  om  dicht  bij  mij  te  blijven,  en  trad  binnen. 

Toen  wij  nog  buiten  stonden  hadden  wij  stemmen  gehoord,  en  op  het 
oogenblik  dat  wij  binnentraden  hoorden  wij  iemand  m  de  handen  klap- 
pen;  welk  laatste  geluid  ik  nu  tot  mijne  verwondering  zag,  dat  van  ae 
gewoonlijk  zoo  neerslachtigejufTrouw  Gummidge  afkomstig  was.  Doch 
juftrouw  Gummidge  was  de  eenige  niet,  die  buitengemeen  opgewonden 
scheen  te  zijn.  Baas  Peggotty,  wiens  gezicht  van  innig  ^enoegen  blonk 
en  die  uit  alle  macht  lachte,  hit.ld  zijne  ruige  armen  wijd  open,  als  om 


t2  DAVm  COPPERFIELD* 


kleine  Emily  daarin  te  vangen ;  Ham,  wiens  gezicht  eene  mengeling  van 
bewondering,  vemikking  en  zekere  lummelachd^e  bedeesdheid  tdt- 
drukte,  die  hem  zeer  goed  stond,  hield  kleine  Emily  bij  de  hand,  alsof 
hij  haar  aan  baas  Peggotty  presenteerde ;  kleine  Emily  zelve,  blozend  en 
bloode,  maar  toch  vergenoegd  omdat  baas  Peggotly  zoo  vergenoegd 
was,  gelijk  hare  heldere  oogen  aanduidden,  werddooronsbinnenkomen 
gestuit  (want  zij  zag  ons  het  eerst)  in  de  beweging  om  zich  van  Ham  af 
te  keeren  en  zich  in  baas  Peggotty's  armen  te  werpen.  Bij  den  eersten 
blik,  dien  wij  op  hen  wierpen,  op  het  oogenblik  dat  wij  uit  den  donkeren 
kouden  nacht  de  warme  lichte  kamer  binnentraden,  was  dit  de  manier 
waarop  wij  hen  alien  bezig  vonden,  terwijl  jufFrouw  Gummidge  op  den 
achtergrond  stond  en  in  hare  handen  klapte  alsof  zij  van  haar  verstand 
was  geraakt. 

Deze  kleine  schilderij  werd  door  ons  binnenkomen  zoo  plotseling  uit- 
gewischt,  dat  men  er  aan  had  kunnen  twijfelenof  zij  welooitbestaanhad. 
Ik  stond  in  het  midden  der  verbaasde  familie,  vlak  voor  baas  Peggotty, 
en  reikte  hem  mijne  hand  toe,  toen  Ham  schreeuwde:  ijonge  heer 
David !  Het  is  jonge  heer  David !" 

In  een  oogenblik  waren  wij  onder  elkander  aan  het  handen  geven,  en 
aan  het  vragen  hoe  wij  het  maakten,  en  aan  het  zeggen  hoe  blij  wij  waren, 
dat  wij  elkander  weerzagen,  en  spraken  alien  te  gelijk.  Baas  Peggotty 
was  zoo  vereerd  en  verheugd  ons  bij  hem  te  zien,  dat  hij  niet  wist  wat  te 
zeggen  of  te  doen,  maar  mij  gedurig  opnieuw  de  hand  gaf,  en  dan  weder 
Steerforth,  en  dan  weder  mij,  en  dan  weder  zijne  ruige  harenovergeheel 
zijn  hoofd  door  elkander  wreef,  en  lachte,  met  zulk  eene  uitgelatenheid 
-en  opgetogenheid,  dat  het  een  lust  was  hem  te  zien. 

»  Wei,  dat  gij  twee  heeren  —  twee  volwassene  heeren  —  nu  juist  van 
avond  bovenal  hier  onder  mijn  dak  moest  komen,"  zeide  baas  Peggotty 
eindelijk,  idat  is  iets  zooals  nog  nooit  iemand  gebeurd  is,  geloofikwaar- 
lijk !  Emily,  mijn  hartje,  kom  hier !  Kom  hier,  kleine  heks !  Daar  is  die 
vriend  van  jonge  heer  David,  liefje!  Daar  is  die  heer,  van  wien  ge  welge- 
hoord  hebt,  Emily.  Daar  komt  hij  u  nu  met  jongen  heer  David  opzoeken, 
op  den  schoonsten  avond,  dien  uw  oom  ooit  in  zijn  leven  gehad  heeft  of 
X)oit  hebben  zal  —  hoezee !" 

Nadat  hij  in  ddn  adem,  en  met  buitengemeene  drift  en  aandoening, 
deze  rede  had  ontboezemd^  nam  baas  Peggotty  het  gezichtje  zijnernicht 
tusschen  zijne  beide  groote  handen,  kuste  haar  wel  twaalf  malen,  legde 
haar  hoofdje  met  teederen  hoogmoed  en  innige  liefde  tegen  zijne  breede 
borst,  en  streelde  het  zoo  zacht  alsof  hij  de  hand  eener  dame  had  gehad. 
Toen  liet  hij  haar  los ;  en  terwijl  zij  naar  het  kamertje  liep,  waar  ik  placht 
te  slapen,  keek  hij  naar  ons  om,  gloeiend  en  buiten  adem  van  verrukking. 

» Als  gij  twee  heeren  —  die  nu  volwassene  heeren  zijt,  en  zulke  hee- 
ren," begon  baas  Peggotty.  —  » Dat  zijn  zij,  dat  zijn  zij !"  riep  Ham. 
>Wel  gezegd!  Dat  zijn  zij  ook !  Jonge  heer  David,  jongen  —  volwassen 
heeren  —  dat  zijn  zij  ook."  —  » Als  gij  twee  heeren,  volwassen  heeren," 
hervatte  baas  Peggotty,  >  mij  nog  met  zoudt  kunnen  excuseeren,  dat  ik 
200  uitgelaten  ben,  als  gij  hoort  wat  er  van  de  zaak  is,  dan  zal  ik  u  excuus 


TEN  HUIZE  VAN  BAAS   PEGGOTTY.  13 


verzoeken,  Emily,  mijn  liefje !  —  Zij  weet  wel,  dat  ik  het  zal  vertellen," 
hier  barstte  zijne  vreugde  weder  uit,  »en  daarom  is  zij  weggeloopen.  WUt 
gij  eens  even  naar  haar  gaan  kijkeD,  moedertje  i*' 
Juffrouw  Gummidge  knikte  en  verdween. 

I  Als  dit  niet  de  schoonste  avond  van  mijn  leven  is,"  zeide  baas  Peg-^ 
gotty,  zich  tusschen  ons  bij  het  vuur  zettende,  »dan  mag  ik  een  kreefl 
wezen  — een  gekookte  kreeft  zelfe  —  meer  kan  ik  niet  zeggen.  Diekleine 
Emily,  mijnheer,"  vervolgde  hij  zacht  tot  Steerforth,  |>haar,  die  ge  zoo 
even  zoo  rood  hebt  zien  worden  — '* 

Steerforth  knikte  slechts,  maar  met  zooveel  vriendelijke  belangstelling 
en  deelneming  in  het  gevoel  van  baas  Peggotty,  dat  deze  hem  ant* 
woordde  alsof  hij  gesproken  had. 

I  Zekerlijk,"  zeide  baas  Peggotty.  i  Dat  is  zij,  en  zoo  is  zij.  Wei  bedankt 
mijnheer.'* 

Ham  knikte  mij  verscheidene  malen  toe,  alsof  hij  hetzelfde  had  wil- 
len  zeggen. 

I  Die  kleine  Emily  van  ons,"  zeide  baas  Peggotty,  lis  hier  in  ons  huis 
geweest  wat  ik  denk  (ik  ben  een  ongeleerd  man,  maar  dat  geloof  ik 
toch),  dat  niemand  anders  dan  zulk  een  schepseltje  met  zulke  heldere 
oogjes  in  een  huis  wezen  km.  Zij  is  mijn  kind  niet;  ik  heb  er  nooit  een 
gehad;  maar  ik  had  haar  toch  niet  liever  kunnen  hebben.  Gij  begrijpt 
wel  I  Dat  had  ik  niet  kunnen  doen."  —  i  Dat  begrijp  ik  heel  goed,"  zeide 
Steerforth.  —  iDat  weet  ik  ook  wel  mijnheer,"  antwoordde  baas  Peg- 
gotty, >en  nog  eens  bedank  ik  u.  Jonge  heer  David,  hem  kan  het  nog 
heugen  wat  zij  eens  was;  en  gij  kunt  zelf  oordeelen  wat  zij  nu  is;  maar 
geen  van  beiden  kunt  gij  recht  weten  wat  zij  voor  mijn  hart  vol  liefde 
geweest  is  en  wezen  zal.  Ik  ben  ruw,  mijnheer,"  vervolgde  baas  Peggotty, 
»ik  ben  zoo  ruw  als  een  zeeegel;  maar  niemand,  of  het  moest  misschien 
eene  vrouw  zijn,  kan  weten,  denk  ik,  wat  onze  kleine  Emily  voor  mij  is. 
En  tusschen  ons,"  hier  liet  hij  zijne  stem  nog  lager  dalen,  i  d  i  e  vrouw 
heet  geene  vrouw  Gummidge,  hoewel  zij  een  schat  van  goede  eigen- 
schappen  heeft." 

Baas  Peggotty  streek  weder  met  beide  handen  zijne  haren  op,  als  eene 
voorbereiding  voor  hetgeen  hij  nog  te  zeggen  had,  zette  toen  eene  hand 
op  elke  knie  en  vervolgde : 

lEr  was  zeker  iemand,  die  onze  Emily  gekend  had,  van  dien  tijd  af 
toen  haar  vader  verdronken  is ;  die  haar  gedurig  had  gezien ;  eerst  als 
een  kind,  toen  als  een  jong  meisje,  en  toen  als  eene  volwassene  jonge 
dochter.  Voor  het  oog  was  hij  niet  veel  bijzonders ;  zoo  wat  mijn  eigen 
fatsoen  —  ruw  —  tamelijk  veel  van  den  zeebonk  over  zich  —  maar  over 
het  geheel  een  brave  soort  van  jongen,  met  zijn  hart  op  de  rechte  plaats.*' 
Ik  dacht,  dat  ik  Ham  nog  nooit  zoo  had  zien  grinniken  als  hij  nu 
deed,  terwijl  hij  ons  aankeek. 

>  Wat  moet  nu  die  goede  pikbroek  gaan  doen,"  zeide  baas  Peggotty, 
met  een  glans  van  vergenoegdheid  op  zijn  gezicht;  niets  anders  dan  dat 
hij  dat  hart  van  hem  aan  onze  kleine  Emily  gaatverliezen.  Hij  loopthaar 
overal  na,  maakt  zich  zelven  tot  zoogoed  als  haar  knecht,  verliest  groot- 


DAVID  COPPKRFIELD. 


^ndeels  zijn  smaak  in  het  eten^  en  zoo  doet  hij  mij  door  den  tijd  b^ 
pen  waar  het  hem  hapert.  Nu  moest  ik  zelf  wel  wenschen,  zietge,dit 
onze  kleine  Emily  goed  getrouwd  was.  Ik  moest  vooral  wenschen,  hair 
verbonden  te  zien  aan  een  braaf  man,  die  recht  had  om  haar  te  bescber- 
tnen.  Ik  weet  niet  hoelang  ik  nog  zal  leven,  of  hoe  gauw  ik  kan  sterven; 
maar  ik  weet  wel,  als  ik  eens  op  een  nacht  hier  op  de  zee  van  Yar* 
mouth  door  eene  windvlaag  werd  omgesmeten,  endelichtenvande 
stad  voor  de  laatste  maal  over  de  branding  zagschijnen/,dieik  niet  te 
boven  kon  komen,  dat  ik  dan  met  een  geruster  hart  naar  beneden  zofl 
zinken,  als  ik  kon  denken :  >  £r  is  daar  aan  land  een  man,  zoo  trouwals 
Btaal  voor  mijne  kleine  Emily,  die  ik  hoop,  dat  God  zal  zegenen,  en  nw- 
mand  kan  mijne  Emily  kwaa^  doen,  zoolang  die  man  maar  leeft" 

Met  een  gezicht  vol  eenvoudigheid  en  emst  zwaaide  baas  Peggotty 
zijn  rechterarm,  alsof  hij  daarmede  voor  het  laatst  naar  de  lichten  van 
Yarmouth  wuifde,  en  na  toen  een  knikje  met  Ham  gewisseld  te  hebbeD) 
wiens  oog  het  zijne  opving,  vervolgde  hij  weder : 

t  Wel !  Ik  raad  hem  om  met  Erailly  te  spreken.  Hij  is  groot  genocg, 
toaar  nog  bedeesder  dan  een  kleine  jongen,  en  hij  durft  niet.  I  k  spreclt 
dus.  tWat!"  zeide  Emily.  >Ham!  Ham,  dien  ik  zoovele  jaren  gekeod 
heb  en  van  wien  ik  zooveel  houd !  Och,  oom,  hem  kan  ik  nooit  neroeO' 
Hij  is  zulk  een  goede  jongen  !'*  Ik  geef  haar  een  kus  en  zeg  niet  mec!^ 
dan:  iMijn  liefje,  gij  doet  wel,  dat  gij  ronduit spreekt.  Gijmoetzelv^ 
kiezen;  ge  zijt  zoo  vrij  als  een  vogeltje.*'  Toen  ging  ik  naar  hem  toe  en 
£eide:  ilk  wenschte,  dat  het  zoo  had  kunnen  zijn,  maar  het  kan  niet 
Maar  gij  kunt  allebei  blijven  zooals  ge  waart,  en  wat  ik  u  zeg  is :  wees 
voor  haar  zooals  ge  zijt  geweest  en  houd  u  als  een  man."  Hij  gaf  mij  de 
hand  en  zeide:  »Dat  zal  ik."  En  dat  heeft  hij  ook gedaan  —  eerlijken 
mannelijk  —  twee  jaren  lang,  en  wij  waren  hier  inhuisjuisteveneens 
Voor  elkander  als  te  voren." 

Baas  Peggotty's  gezicht,  dat  gedurende  zijn  verhaal  allerlei  verander- 
ingen  had  ondergaan,  hemam  nu  de  vorige  uitdrukking  van  zegepralende 
blijdschap,  terwijl  hij  zijne  eene  hand  op  mijne  knie  en  de  andere  op  die 
van  Steerforth  legde,  (nadat  hij  ze  beide  vooraf  had  natgemaakt  om  dit 
gebaar  meer  nadruk  te  geven)  en  verdeelde  de  volgende  redevoering 
tusschen  ons : 

*  Geheel  op  eens,  op  een  avond  —  en  dat  moest  van  avond  wezen  — 
komt  kleine  Emily  van  haar  werk,  en  hij  met  haar  mee !  Daar  steekt  zoo- 
zooveel  niet  in,  zult  ge  wel  zeggen.  Neen,  omdat  hij  na  den  donker,  en 
Dok  voor  den  donker,  altijd  als  een  broeder  op  haar  past.  Maar  die  pik- 
broek  heeft  haar  nu  bij  de  hand  en  roept  mij  vroolijk  toe:  iZie  eens  hier! 
Dit  zal  mijn  vrouwtje  zijn!"  En  zij  zegt,half  stout  en  half  bedeesd,  en 
half  lachend  en  half  schreiend :  »Ja,  oom !  Als  gij  het  wilt."  (» Als  ik  het 
wilde !"  riep  baas  Peggotty  uit,  zijn  hoofd  been  en  weder  zwaaiende  om 
aan  te  duiden  hoe  comisch  hij  dien  inval  vond.  i  Alsof  ik  ooit  iets  anders 
Eou  willenl")  »Ik  ben  nu  bedaarder,"  zeide  zij,  i  en  heb  er  beter  over 
gedacht,  en  ik  zal  zulk  een  goed  vrouwtje  voor  hem  zijn  als  ik  maar  kan. 
Want  hij  is  een  lieve  goede  jongen !"  En  toen  begint  juffrouw  Gummidge 


k 


STEERFORTH  DO£T  HEX    WOORD.  I5 

in  hare  handen  te  klappen  als  in  de  komedie,  en  toen  komt  gij  binnen. 
Daar !  Nu  is  de  moord  er  uit,"  zeide  baas  Peggotty.  i  Gij  komt  binnen. 
Dat  is  hier  zoo  even  voorgevallen,  en  daar  staat  de  man,  die  haar  zal 
tronwen,  zoodra  haar  leertijd  maar  om  is." 

Ham  wankelde,  gelijk  hij  wel  doen  mocht,  van  den  stomp,  dien  baas 
Peggotty  hem,  in  zijne  onbegrensde  blijdschap,  als  een  bHjk  van  ver- 
trouwen  en  vriendschap  toedeelde ;  maar  daar  hij  zich  geroepen  achtte 
om  ook  iets  tot  ons  te  zeggen,  bracht  hij  met  veel  moeite  haperend  uit : 

Zij  was  niet  grooter  dan  gij  zelf,  jonge  heer  David  —  toen  gij  pas  hier 
kwaamt  —  toen  ik  al  dacht  wat  zij  wezen  zou  als  zij  groot  was.  Ik  heb 
hair  zien  opgroeien  —  heeren  —  als  eene  bloem.  Ik  zou  mijn  leven  voor 
haar  laten  —  jonge  heer  David.  —  O,  gewillig  en  met  blijdschap !  Zij  is 
mccr  voor  mij  —  mijne  heeren  —  dan  —  zij  is  alles  voor  mij  wat  ik  ooit 
venschen  kan,  en  meer  dan  ik  ooit  —  dan  ik  ooit  kon  zeggen.  Ik  —  ik 
heb  haar  trouw  en  hartelijk  lief.  Er  is  geen  edelman  in  het  geheele  land — 
en  ook  niet  met  een  schip  op  zee  —  die  zijne  dame  liever  kan  hebben  dan 
ik  haar  heb^  al  is  er  menig  gemeen  man  —  die  beter  zou  kunnen  zeg- 
gen —  wat  hij  meende." 

Ik  vond  het  roerend  zulk  een  forsche  kerel  als  Ham  nu  was,  te  zien 
beven  door  de  kracht  van  datgene  wat  hij  voor  het  bevallige  schepseltje, 
dat  zijn  hart  gewonnen  had,  gevoelde.  Ik  vond  het  eenvoudige  vertrou- 
wen,  dat  baas  Peggotty  en  hij  ons  bewezen,  op  zich  zelfietsroerends. 
Het  geheele  gevalroerde  mij.  In  hoeverre  mijne  aandoeningen  ook  aan 
de  herinneringen  mijner  kindsheid  waren  toe  te  schrijven,  weet  ik  niet. 
Of  ik  daar  gekomen  was  met  zekere  verbeelding,  datikkl^ine  Emily  nog 
zou  moeten  liefhebben,  weet  ik  niet.  Ik  weet,  dat  dit  alles  mij  met  blijd- 
schap vervulde ;  maar  in  het  eerst  met  eene  onbeschrijfelijk  weemoedige 
blijdschap,  die  door  eene  kleinigheid  in  smart  zou  zijn  overgegaan. 

Indien  het  dus  mijne  taak  was  geweest  de  snaar,  die  thansbij  hen  alien 
triide,  met  bekwaamheid  in  dezelfde  stemming  te  houden,  zou  mij  dit 
zeer  zeer  slecht  gelukt  zijn.  Maar  deze  taak  kwam  aan  Steeribrth,  en  hij 
deed  dit  met  zooveel  behendigheid,  dat  wij  in  weinige  minuten  alien  zoo 
nistig  en  vroolijk  waren  als  maar  mogelijk  was. 

•  Mijnheer  Peggotty,"  zeide  hij,  igij  zijt  een  door  en  door  goed  man, 
en  gij  Terdient  altijd  zoo  vergenoegd  te  zijn  als  ge  van  avond  zijt.  Mijne 
band  daarop !  Ham,  ik  wensch  u  geluk,  jongen.  Ook  mijne  hand  daarop ! 
Groen^,  stook  het  vuur  wat  aan,  en  laat  het  helder  vlammen !  En  mijn- 
heer Peggotty,  als  gij  uw  lief  nichtje  niet  bewegen  kunt  om  terug  te  ko- 
men,  terwijl  ik  deze  plaats  in  den  hoek  voor  haar  ledig  laat — zalik 
Heengaan.  Ik  zou  voor  al  de  schatten  van  I  n  d  i  €  op  zulk  een  avond 
g^tae  ledige  plaats  in  den  kring  om  uw  haard  willen  veroorzaken  — 
vooral  zulk  eene  ledige  plaats  niet." 

Zoo  ging  dus  baas  Pegggotty  naar  mijn  gewezen  kamertje  om  kleine 
Emily  te  halea.  In  het  eerst  wilde  Emily  niet  komen,  en  toen  ging  Ham. 
Weldra  brachten  zij  haar  mede  naar  den  haard,  zeer  verlegen  en  schuw. 
Maar  spoedig  werd  zij  geruster,  toen  zij  bevond  hoe  vriendelijk  en  be- 
beieefii  SteeHforth  haar  toesprak;  hoe  behendig  hij  alles  vermeed  wat 


1 6  DAVID  COPPERFIELD. 


hare  verlegenheid  kon  vergrooten;  hoe  hij  met  baas  Peggotty  over 
booten,  schepen,  de  zee  en  het  visschen  praatte;  hoe  hij  mij  herinnerde 
aan  den  tijd  toen  hij  baas  Peggotty  od  Salem  House  had  gezien ;  hoe  hij 
met  de  schuit  en  alles  wat  daartoe  benoorde  was  ingenomen ;  hoe  los  eo 
gemakkelijk  hij  zoo  voortging,  tot  hij  ons  langzamerhand  in  een  toover- 
kring  had  gebracht  en  wij  alien  zonder  eenige  achterhoudendheid  zaten 
te  praten. 

Emily  sprak  dien  geheelen  avond  wel  weinig,  maar  zij  keek  toe  en 
luisterde,  en  haar  gezich^  werd  levendig,  en  zij  was  bekoorlijk.  Steer- 
forth  vertelde  eene  gescluedenis  van  eene  akelige  schipbreuk  (waartoe 
zijn  gesprek  met  baas  Peggotty  aanleiding  gaf)  alsof  hij  alles  zoo  voor 
zich  zag  —  en  kleine  £mily*s  oogen  bleven  aldien  tijdophemgevestigd, 
alsof  zij  het  ook  zag.  Tot  afwisseling  vertelde  hij  ons  een  comisch  avon- 
tuur  van  hem  zelven,  op  zulk  een  vroolijken  toon  alsof  de  zaak  voor  hem 
even  nieuw  was  als  voor  ons  —  en  kleine  Emily  lachte^  tot  de  boot  van 
hare  welluidende  stem  weergalmde,  en  wij  alien  lachten  (Stecrforth 
insgelijks)^  onweerstaanbaar  medesleept  door  een  geluid,  dat  zoo  stree- 
lend  was  en  zulk  eene  gelukkige  luchthartigheid  aanduidde.  Hij  haalde 
baas  Peggotty  over  om  zijn  lijfstukje  te  zingen,  of  liever  te  brullen:  en  hij 
zelf  zong  een  matrozenliedje  zoo  schoon  en  aandoenlijk^  dat  ik  mij  bijna 
verbeeldde^  dat  de  wind^  die  zacht  klagend  om  hethuis  zweefde^zich  op* 
zettelijk  stilhield  om  te  luisteren. 

Wat  juffrouw  Gummidge  betrof^  hij  maakte  dat  slachtoffer  van  zwaar- 
moedigheid  zoo  levendig  als  sedert  het  overlijden  van  haar  ouden  (zoo 
zeide  baas  Peggotty  mij  ten  minste)  niemand  nog  had  kunnen  doen.  Hij 
liet  haar  zoo  weinig  tijd  omhare  ellende  te  gevoelen^  dat  hij  des  anderen 
daags  zeide  te  meenen,  dat  zij  betooverd  moest  zijn  geweest 

Hij  maakte  echter  geen  monopolie  van  de  algemeene  aandacht  of  het 
gesprek.  Toen  kleine  Emily  meer  moed  kreeg  en,  hoewel  nog  bedeesd) 
voorbij  den  haard  met  mij  over  onze  oude  wandelingen  lanss  het  strand, 
toen  wij  schelpen  en  keitjes  opraapten,  begon  te  praten,  en  ik  haar  vroef 
of  zij  nog  wel  wist  hoe  verliefd  ik  op  haar  placht  te  zijn,  en  toen  wij  bei- 
den  lachten  en  rood  werden,  bij  het  herdenken  aan  die  dagen,  die  ons 
DU  als  een  droom  voorkwamen,  was  hij  stil  en  oplettend,  en  sloeg  ons 
peinzend  gade.  Zij  zat  toen,  en  den  geheelen  avond,  op  het  oude  bankje, 
m  haar  vroeger  hoekje,  bij  het  vuur  —  Ham  naast  haar,  waar  ik  pladit 
te  zitten.  Ik  kon  mij  niet  overuigen  of  het  door  hare  vroegere  zucht  tot 
plagen  was,  of  uit  maagdelijke  schaamte  voor  ons,  dat  zij  dicht  bij  den 
muur  bleef,  zoo  ver  mogelijk  van  hem  af ;  maar  ik  lette  er  toch  op,  dat  zij 
dit  den  geheelen  avond  deed. 

Gelijk  ik  mij  wel  herinner,  was  het  bijna  middemacht  toen  wij  afecheid 
namen.  Tot  avondmaal  hadden  wij  beschuit  en  gedroogde  visch  gehad, 
en  Steerforth  had  eene  voile  flesch  met  HoUandsche  jenever  uit  zijn  zak 
gehaald,die  wij  mannen  (ik  mag  nu  zonder  blozen  »wij  mannen"  zeggen) 
hadden  geledigd.  Wij  scheidden  in  voile  vroolijkheid ;  en  toen  zij  alien  op 
elkaar  gedrongen  bij  de  deur  stonden,  om  ons  zoo  ver  zij  konden  op 
onzen  weg  te  Uchten,  zag  ik  de  zachte  blauwe  oogen  van  kleine  Emily^ 


0 


HOB  WU   DEM  IVD  TE  YARUOUTH  DOORBRENGEN.  I7 

dk  flchter  Ham  stood,  ons  Dakijken,  en  hoorde  ik  hare  lievc  stem  oas 
narocpen  om  voorzichtig  te  uJD  waar  wij  gingen. 

»Een  allerlicfet  mooi  ineisje  I"  zeide  Steerforth,  mij  bij  den  arm  ne- 
mende.  >Nu.  Het  is  een  aarcUg  huisje,  en  eeo  aardig  gezelschap,  en  het 
geeft  ecn  gehecl  nieuw  gevoel  onder  zulke  menschen  te  komen."  — »En 
hoe  gelukkig  ook,"  antwoordde  ik,  >dat  wij  juist  gekomen  zijn  om  hiume 
blijdschap  over  dat  aaostaande  huwehjk  te  zien.  Ik  heb  nog  nooit  men- 
scben  zoo  vergenocgd  gczieo.  Hoe  vcmikkelijk  om  zoo  iets  bij  te  wo- 
ncn,  en  tot  deelgenooten  van  hunne  onschutdige  blijdschap  gemaakt  te 
worden,  zooals  wij  geweest  zijn," — iMaarhet  is  tocheen  tamelijkbotte 
joDgen  voor  dat  meisje,  niet  waar  f "  leide  Steerforth.  f**h-H 

Hij  was  zoo  harteUjk  met  hem  en  met  hen  alien  geweest,  dat  ik  bij  dit 
koude,  geheel  onverwachte  antwoord  een  schok  g^evoelde.  Maar  toen 
ik  mij  naar  hem  omkecrde  en  iets  lachends  in  zijne  oogen  zag,  ant- 
woordde ik : 

>0  Steerforth!  Gij  moogt  vrij  met  zulke  arme  lieden  den  gek  stcken, 
Gij  moogt  vrij  met  jufirouw  Dartle  schermutselen,  of  uw  gevoel  voor  mij 
willen  vfrbergen,  maar  ik  weet  wei  beter.  Als  ik  zic  hoe  volkomen  gij 
hec  verstaat,  hoe  hartelijk  gij  in  ecn  geluk  gelijk  dat  van  dien  eenvoudi- 
gen  visscher  kunt  declnemcn,  en  hoe  inschikkelijk  gij  voor  eene  tiefde 
als  die  van  miineoudeoppasaterkiintzijn,danwectikwel,datde  vreugde 
en  de  smart  van  zulke  menschen,  dat  alles  wat  hun  aandoet,  u  niet  oo- 
verschillig  kan  zijn.  En  daarom  bewondcr  ik  U  nog  twintigmaal  meer,  en 
houd  ik  nog  twintigmstal  mcer  van  u." 

Hijbleefstaan,  zagmij  strakaan  en  zeide:>Groentje,  ikgeloofdatgij 
bet  erastig  meent,  en  goed  zijt.  Ik  wenschte,  dat  wij  dat  allemaal  waren !" 
Een  oogenblik  later  zong  hij  vrooUjk  het  liedje  van  baas  Feggotty,  terwijl 
wij  met  snelle  schreden  naar  Y  a  r  m  0  u  t  h  stapten. 


OUDI  TOOHEKLSH  tS  NIBUWE  |hKNSCHEH. 

Steerforth  en  ik  bleven  langer  dan  vecrtien  dagen  daar  vertoeven.  Wij 
waren  vecl  bij  elkander,  dit  behoef  ik  niet  te  zeggen ;  maar  somtijds  wa- 
ren  we  toch  eenige  nren  achtereen  van  elkander  ai.  Hij  was  gaame  o^  zee, 
en  ik  niet ;  en  als  hij  met  baas  Peggotty  uitvoer,  hetgeen  een  zijner  he&te 
vermaken  was,  bleef  ik  doorgaans  aan  land.  Dat  ik  in  PeggotQ''s  logeer- 
kamertje  stiep,  legde  mij  onder  een  bedwang,  waarvan  hij  vrij  wasj  want 
daar  ik  wist  hoe  druk  ztj  het  den  geheelen  ds^  had  met  Barkis  op  te  passen, 
irilde  ik  des  avonds  met  gaame  laat  uitblijven ;  terwijl  Steerforth,  die  in 
de  herberg  logeerde,  niets  anders  beboefde  te  raadplegen  dan  zijn  eigen 
t>elieven.  Zoo  kwam  het  dat  ik  er  alleen  van  hoorde,  hoe  hij  in  het 
Gewillige  Hart,  de  herberg  die  baas  P^gotty  gewoonlijk  bezocht,  de 
Tisscbeis,  als  ik  reeds  in  bed  was,  trakteerde,  en  in  visscherskleeren  ge- 
wikkeld,  bij  maneschijn  geheele  nachten  op  zee  bkefendesmorgens 
DAvm  coPFxaniLD.  —  n.  % 


iS  DAVID  COPPERFIELD. 

met  den  vloed  terugkwann.  Thans  echter  wist  ik  reeds,  datzijoenuU- 
looze  mborst  en  woelige  geest  zich  even  gaame  door  mwen  arbeid  cd  in 
guur  weder  lucht  matncten,  als  door  andereinspanningen,  dienogieu 
nieuws  en  vrecmds  voor  iiem  hadden,  en  dus  vcrwondcrde  ik  mij  del 
langer  over  lets  dat  hij  deed, 

£ene  andere  oorzaak ,  die  ons  somtijds  van  elkander  verwijderde, 
was,  dat  ik  er  natuurlijk  belang  iasteldeom  naarBIunderstonetc 
gaan  en  al  de  gemeenzame  tooneelen  mijner  kindsheid  te  bezoeken;  ter- 
wij)  Steerforth,  nadat  hij  eens  daar  geweest  was,  even  natuurl^k  niet  v«\ 
lust  had  om  er  weder  tekomen.  Vandaardatwij  op  drie  of  vier  dagen, 
die  ik  niij  nog  herinner,  na  vroeg  ontbeten  tc  hebben,  ieder  onzes  w«gs 
gingen,  en  elkaoder  eerst  laat,  bij  den  maaltijd,  wederzagen.  Ik  kon  vol- 
strekt  niet  gissen  hoe  hij  dien  tusschentijd  besteedde,  behalve  datikin 
het  algemeen  wist,  dat  hij  in  de  stad  zeer  bemind  was,  en  twmtig  midd^ 
len  had  om  zich  te  vermaken,  waar  een  andcr  er  misschien  niet  «n  ion 
ge  von  den  hebben. 

Wat  mij  betreft,  mijne  bezigheid  op  mijne  eenzame  pelgrimstochteo 
bestond  daarin,  dat  iit  mij  onder  he*  voortgaan  elken  voetstap  van  den 
ouden  weg  herinnerde,  en  alle  oude  plekjes  wederom  bezocht,  hetgeen 
ik  nooit  moede  werd.  Ik  zocht  ze  alle  weder  op,  gelijk  mijn  geheugen 
dikwijls  had  gedaan,  cd  bleef  er  lang  bij  toeven,  gelijk,  toen  ik  nog  jon- 
ger  en  ver  weg  was,  mijne  gedachten  er  zoo  dikwijls  bij  hadden  vcrtoefd. 
Het  grafheuveltje  onder  den  boom,  waar  mijne  beide  ouders  lagen  — 
waarheen  ik,  toen  het  nog  maar  alleen  het  graf  van  mijn  vader  was,  loo 
dikwijls  met  eene  zonderlinge  aandoening  van  medelijden  haduitgeziea, 
en  waarbij  ik  zoo  droevig  had  gestaan,  toen  het  geopend  werd  om  mijne 
lieve  moeder  en  haar  wichtje  te  ontvangen  —  bij  dat  grafheuvelq'e,  dat 
Peggotty's  trouwe  zorg  sedert  zoo  zorgvuldig  schoon  gehoudenen  tot 
een  tuintje  gemaakt  had,  bleef  ik  uren  lang  rondwandelen.  Het  lag  een 
weinig  van  het  pad  door  het  kerkhof  af,  in  een  stil  hoekje,  niet  lOO  ver 
evenwel,  of  ik  kon  de  namen  op  den  steen  lezen,  terwijl  ik  been  en  weder 
wandelde,  lelkens  schrikkende  als  de  kerkklok  de  uren  sloeg,  want  zij 
klonk  mij  als  eene  geestenstem  in  de  ooren.  Mijne  overdenkingen  liepen 
in  zulke  uren  altijd  de  rol  door,  die  ik  in  de  wereld  zou  spelen,  en  wat  ik 
doen  zou  om  mij  te  onderscheiden.  Mijne  weergalmende  voetstappen 
paarden  zich  nooit  aan  een  anderen  loop  van  gedachten,  maar  hidden 
deze  trouw  bij,  alsof  ik  naar  huis  was  gekomen  om  aan  de  zijd*  eener 
levende  moeder  mijne  luchtkasteelen  te  bouwen. 

In  en  om  mijn  ouderlijk  huis  merkte  ik  groote  veTanderingen  op.  Dc 
verplukte  kraaiennesten,  zoo  lang  door  de  kraaien  verlaton,  waren  ver- 
dwenen,  en  deboomen  waren  zoodaniggesnoeidengcknot,  dat  zij  hunnc 
vormen,  die  ik  mij  nog  zoo  wel  herinnerde,  geheel  hadden  verloren.  De 
tuin  was  verwilderd,  en  de  vensters  van  het  huis  waren  voor  de  helft  ge- 
sloien.  Het  werd  nu  slechts  door  een  ongeiukkig  krankzinnig  heer  en  de 
menschen,  die  hem  moesten  oppassen,  bewoond.  Hij  zat  altijd  voor  mijn 
venstertje  naar  het  kerkhof  nit  te  kijken ;  en  ik  verwonderde  mij  ol  zijne 
zwervende  gedachten  ooit  met  dezelfde  beelden  speelden,  die  de  mi^e 


k 


IK   BEZOEK   MIJNE  GBBOORTEPLAATS.  1 9 

plachten  tc  vervuUen,  als  ik  op  een  blozenden  ochtendstond,  in  mijn 
liachtgoed,  uit  dat  zelfde  venstertje  keek,  en  de  schapen  in  het  licht  der 
opgaande  zon  gerust  zag  grazen. 

Onze  oude  buren,  mijnheer  en  mevrouw  Grayper,  waren  naar  Z  u  i  d- 
Amerika  vertrokkeo,  en  de  regen  had  een  weg  door  het  dak  van  hun 
ledig  hais  gevonden  en  de  buitenmuren  met  vlekken  doen  uitslaan.  Mijn- 
heer Chiliip  was  weder  getrouwd ,  met  eene  lange,  grof  gebeende  en 
scherp  geneusde  vrouw,  en  zij  hadden  een  nietig  kindje,  met  een  zwaar 
hoofdje,  dat  het  niet  kon  ophouden,  en  twee  flauw  starende  oogjes,  waar- 
mcde  het  altijd  verwonderd  scheen  te  vragen  waarom  het  toch  geboren 
was. 

Het  was  met  eene  zonderlinge  mengeling  van  smart  en  genot,  dat  ik 
zoo  cm  mijne  geboorteplaats  omdwaalde,  tot  de  roode  winterzon  mij 
berinnerde,  dat  het  tijd  was  om  den  tenigtocht  aan  te  nemen.  Maar  als 
ik  die  plaats  achter  mij  had,  en  vooral  als  ik  metSteerforthbijeen  helder 
vlammend  vuur  genoeglijk  aan  tafel  zat,  was  het  eene  streelende  gedachte, 
dat  ik  daar  geweest  was.  Dit  was  het  ook,  schoon  weemoediger,  als  ik  des 
avonds  naar  mijn  zindelijk  kamertje  ging,  en  terwijl  ik  de  biaden  van  het 
krokodillen-boek  omsloeg  (dat  daar  altijd  op  een  tafeltje  lag)  mij  met 
een  dankbaar  hart  herinnerde  hoe  gelukkig  ik  toch  was,  dat  ik  zulk  een 
vriend  had  als  Steerforth;  en  zulk  eene  vriendin  als  Peggotty,en  zulk  eene 
plaats vervangster  voor  al  wat  ik  verloren  had  als  mijne  brave^  edelden- 
kendetante. 

Mijn  naaste  weg  naar  Yarmo  uth,  als  ik  van  deze  lange  wandelingen 
tenigkwam,  liep  zoodanig,  dat  ik  mij  een  eind  moest  laten  overvaren.  Ik 
liet  mij  dan  op  de  vlakte  tusschen  de  stad  en  de  zee  aan  land  zetten,  die 
ik  recht  kon  overgaan  en  daardoor  een  grooten  omweg  langs  den  rijweg 
oitwinnen.  Daar  baas  Peggotty's  huis  op  die  woeste  vlakte  stond,  en  geene 
honderd  schreden  van  mijn  weg  af  lag,  ging  ik,  als  ik  voorbijkwam,  daar 
altijd  eens  aan.  Bijna  altijd  vond  ik  Steerforth  daar  op  mij  wachten,  en 
stapten  wij  te  zamen  door  de  scherpe  lucht  en  den  opkomenden  avond- 
nevel  op  de  fiikkerende  lichten  der  stad  aan. 

Op  een  donkeren  avond,  toen  ik  later  kwam  dan  gewoonlijk  —  want 
ik  had^  daar  wij  mi  spoedig  louden  vertrekken.  Blunder  stone  dien 
dag  mijn  afscheidsbezoek  gebracht  —  vond  ik  hem  bij  baas  Peggotty 
aan  huis  alleen  en  peinzend  bij  het  vuur  zitten.  Hij  was  zoodanig  in  zijne 
overdenkingen  verdiept,  dat  hij  mijne  nadering  volstrekt  niet  opmerkte 
IXt  had  ook  gemakkelijk  het  geval  kunnen  zijn,  al  was  hij  minder  afge- 
trokken  geweest,  want  buiten  op  het  zand  maakten  mijne  voetstappen 
geen  gerucht  j  maar  zelfe  mijn  binnenkomen  was  niet  vermogend  om  hem 
uit  zijn  gemijmer  te  wekken.  Ik  stond  vlak  bij  hem  en  zag  hem  aan:  en 
nog  bled*  hij  daar  met  een  betrokken  gezicht  en  in  zijn  gepeins  verdiept 
titten, 

Toen  ik  mijne  band  op  zijn  schouder  legde,  schrikte  hij  zoodanig,  dat 
hij  mij  ook  deed  schrikken. 

iGij  komt  noij  voor  de  oogen,"  zeide  hij,  bijna  gramstorig,  lalsof  gij 
-een  dreigend  spook  waart.''  —  »Ik  moest  mij  wel  op  eeneofand^e 


nianier  te  kenncD  geven/'  antwoordde  ik.  >  Heb  ik  u  nit  de  sterren  nair  I 
omlaag  geroepen?"  —  iNecn,"  antwoordde  hij,  ineen."  —  >0f  daa  ff 
ergens  vandaa.n  omhoog?"  zeide  ik,  mij  naast  hem  zettende.  —  ilkkeek  I 
naar  de  schilderijcn  in  het  vuur,"  antwoordde  hij.  —  iMaar  dan  bedcrft  f 
gij  ze  voor  mij,"  zeide  ik,  daar  hij  het  vuur  snel  met  een  brandcnd  eiod    ; 
hout  orowoelde,  en  er  een  zwerm  van  roode  vonken  uit  deed  opgasi, 
die  bulderend  en  dwarrelend  den  schoorsteen  op-  en  de  lucht  invlo- 
gen.  —  tGijzoudt  ze  tochniet  gezien  hebben,"  antwoordde  hij.  »Ikhet>    ' 
een  hekel  aan  dien  vervelenden  tijd,  tusscheo  licht  en  donker.  Wfttkooit 
ge  laat!  Waar  zijt  ge  toch  geweestf"  —  ilk  heb  voor  delaatstemul 
mijne  gewone  wandeling  gedaan,"  zeide  ik,  len  er  afscheid  van  geno-   ' 
men."  —  I  En  ik  heb,"  hervatte  Steerforth,  in  de  kamer  rondkijkendt,    I 
>hier  zitten  denken,  dat  al  de  menschen,  die  wij  op  den  avondtoenvi) 
kwamen  zoo  vergenoegd  hebben  gevonden,  nu  —  zoo  verlaten  als  dttt 
wooing  eruitziet  —  weloveralverstrooid,  ofdoodkondcnzijn,  of  toll 
weet  niet  wat  voor  ongeluk  gekomen.  O  David,  gave  God,  dat  ik  in  die 
twintig  jaren  van  mijn  leven  een  verstandig  vader  gehad  had  I"  —  rMip 
beste  Steerforth,  wat  scheelt  u?" — » Ik  wensch  metal  mijn  hart,  dat* 
eenebetereleiding  had  gehad  !"riep  hij  uit  ilk  wensch  metal mijnhaitr 
dat  ik  mij  zelven  beter  kon  leiden !" 

Zijn  toon  was  zoo  hartstochtelijk  en  zwaarmoedig  te  gelijk,  dat  ik  vef 
baasd  stond.  Ik  had  het  niet  mogelijk  geacht,  dat  hij  in  zulk  eene  stem' 
ming  kon  geraken ;  ik  herkende  hem  gehee)  niet  meer. 

»Het  zou  beler  wezen  iemand  te  zijn  als  die  anne  Peggotty,  of  zijn 
lummel  van  een  neef,"  zeide  hij,  tcrwijl  hij  opstond,  en  in  eene  nceralach- 
tige  bonding  tegen  den  schoorsteen  mantel  bleef  staan  leiinen,  met  zijn 
gezicht  naar  het  vuur,  >  dan  te  zijn  wat  ik  ben,  nog  twintigmaal  rijker  en 
nog  twintigmaal  verstandiger,  en  zulk  eene  kwelling  voor  mij  zelven  te 
'wezen,  als  ik  het  laatste  half  uur  in  deze  duivelsche  schuit  gewecst  ben." 

Ik  was  zoodanig  verbaasd  over  deze  verandcring  in  hem,  dat  ik  in  het 
terst  niets  anders  kon  doen  dan  hem  slechts  stilzwijgend  aanzien,  terwijl 
hij  met  het  hoofd  op  de  hand  leunde  en  somber  in  het  vuur  stond  te  sta- 
ren.  Eindelijkbadikbem,  volemstengevoel,  ommijtochtezeggenwat 
er  gebeurd  was  om  hem  in  zulk  eene  ongewone  stemming  te  brengen, 
en  mij  ten  minste  in  zijne  bezwaren  te  laten  deelen,  zoo  ik  al  niet  hopen 
kon  hem  raad  te  geven .  Eer  ik  nog  had  uitgesproken  begon  hij  te  lachen — 
eerst  gemelijk,  maar  weldra  vroolijker. 

>Och,  het  is  niets,  Groentje  1  Niemendal !"  antwoordde  hij.  >Ik  heb  u 
indeherberg  tel.onden  al  gezegd,  daliksomtijdseenlasdggezelscbap- 
voor  mij  zelven  ben.  Ik  ben  nu  zoo  even  eene  nacbtmenie  voor  mij  zel- 
ven geweest  —  moet  er  eene  gehad  hebben,  denk  ik.  Als  ik  somtijds  loo 
dof  ben,  komen  mij  bakersprookjes  in  het  geheugen,  zonder  dat  ik  le 
herken  voor  wat  zij  zijn.  Jk  geloof,  dat  ik  mij  zelven  voor  den  ondeugen- 
den  jongen  heb  gehouden  »die  niets  ontzag"  en  eindelijk  door  de  leeu- 
wen  werd  opgegeten  —  dat  roaar  eene  verhevene  uitdnikking  is  om  te 
zeggen,  dat  hij  voor  de  haaien  raakte.  Ik  heb,  zooalsoudewijven  zeggen, 
eene  gril  over  het  geheele  lijf  gekregcn.  Ik  ben  bang  voor  mij  zelven  ge- 


^ 


IK  VIND   STEERFORTH  ONBEGRUPELIJK.  21 


wden."  —  I  Anders  zijt  ge  voor  niets  bang,  denk  ik,"zeide  ik  daarop, — 
Misschien  niet ;  en  toch  kan  er  nog  wel  genoeg  wezen,  waarvoor  ik  bang 
JOM  moeten  zijn/'  antwoordde  hij.  tMaar  het  is  nu  voorbij ;  en  het  zal 
nij  niet  spoedig  weder  overkomen,  David ;  maar  ik  zeg  u  nog  eena,  mijn 
goede  jongen,  dat  het  gelukkig  voor  mij,  en  voor  nog  meer  dan  mij,  zou 
njn  geweest,  als  ik  een  verstandig  en  standvastig  vader  had  gehad." 

Zijn  gezicht  had  altijd  veel  uitdrukking,  maar  nooit  zag  ik  het  zoo  vol 
somberen  emst,  als  toen  hij  dit,  nog  altijd  in  het  vuur  starende,  zeide. 

tWeg  daarmee!"  zeide  hij,  eene  beweging  met  zijne  hand  makende 
4dsof  hij  iets  lichts  in  de  lucht  opgooide.  1 1  Nu  dat  voorbij  is,  ben  ik  weer 
«en  man,''  gelijk  Macbeth  zegt.  En  nu  gaan  wij  eten  I  Als  ik  niet  (ook  al 
gelijk  Macbeth)  het  feest  bewonderenswaardig  in  de  war  gebracht  heb, 
Crocntje."  —  >Maar  waar  zijn  zij  allemaal?  Dat  benieuwt  mij  toch," 
icide  ik.  —  iDe  hemel  mag  het  weten,"  antwoordde  hij.  iToen  ik  eene 
poos  op  het  strand  naar  u  had  staan  wachten,  kuierde  ik  hierheen  en  vopd 
jlles  ledig.  Dat  bracht  mij  aan  het  denken,  en  zoo  zat  ik  nog  te  denken 
toeagemij  vondt" 

De  komst  van  juffrouw  Gummidge  met  eene  mand  verschafte  ons  op- 
faeldering  hoe  het  kwam,  dat  het  huis  ledig  was  geweest  Zij  was  uitgegaan 
om  iets,  dat  nog  noodig  was,  te  halen,  tegen  dat  baas  Peggotty  met  den 
vbed  terugkwam,  en  had  ondertusschen  de  deur  opengelaten,  daar  Ham 
en  kleine  Emily,  die  een  vroegen  avond  had,  misschien  terwijl  zij  uit  was 
tfauis  zouden  komen.  Nadat  Steerforth  juffrouw  Gummidge  door  een 
bchtigen  groet  en  eene  schertsende  omhelzing  bijzonder  had  opgevroo- 
lijkt,  nam  hij  mij  bij  den  arm  en  trok  mij  haastig  mede. 

Hij  was  zelf  niet  minder  opgevrooUjkt  dan  juffrouw  Gummidge,  en 
bleef  onderweg  levendig  aan  het  praten. 

t£n  zoo,"  zeide  hij  schertsend,  izeggen  wij  morgen  dit  boekaniers- 
Icven  vaarwel,  niet  waar  ?" — » Zoo  hebben  wij  afgesproken,"  antwoordde 
ik;  >en  wij  hebben  ook  al  plaatsen  op  de  diligence  genomen,  zooals  ge 
wcet."  —  >Ja,  er  is  nu  niet  meer  aan  te  doen,  zou  ik  denken,"  hervatte 
Steerforth.  ilk  had  haast  vergeten,  dat  er  nog  iets  anders  in  de  wereld  te 
doen  is  dan  hier  op  zee  te  dobberen.  Ik  wenschte  wel,  dat  er  niets  anders 
iras."  —  »  Zoolang  het  nieuwtje  er  van  duurde,"  zeide  ik  lachende.  — 
•Waarschijnlijk  genoeg,"  antwoordde  hij,  i  hoewel  die  aanmerking,  voor 
mik  een  beminnelijk  onnoozel  wezen  als  mijn  jonge  vriend,  tamelijk 
tarcastisch  klinkt.  Nu,  ik  wii  bekennen,  dat  ik  wispelturig  ben,  David. 
Dat  weet  ik  wel,  maar  zoolang  het  ijzer  heet  is,  kan  ik  het  toch  krachtig 
tmeden.  Ik  zou  al  tamelijk  wel  een  examen  als  loods  in  deze  wateren 
cunnen  afleggen,  denk  ik." — »  Baas  Peggotty  zegt,  dat  gij  een  mirakel  zijt," 
intwoordde  ik.  —  »Een  zeemirakel,  he  ?"  zeide  Steerforth  lachende.  — 
Waarlijk,  dat  doet  hij,  en  gij  weet  zelf  wel,  dat  hij  de  waarheid  spreekt; 
rant  gij  weet  ook  zelf  wel  hoe  vurig  gij  zijt  in  alles  wat  gij  begint,  en  hoe 
;emakkelijk  gij  u  iets  eigen  maakt.  En  daarom  verwondert  het  mij  te 
Qeer  van  u,  Steerforth,  dat  gij  er  tevreden  mee  zijt  om  uwe  buitengewone 
ermogens  op  zulk  eene  ongeregelde  manier  te  gebruiken."  —  iTevre- 
len  ?"  antwoordde  hij  vroolijk.  ilk  ben  nooit  met  iets  tevreden,  behalve 


i 


2  2  DAVID  COPPERFIELD. 


met  nwe  onnoozelheid,  mijn  welmeenend  Groentje.  Wat  on^eregeldbdd 
betreft,  ik  heb  nooit  de  kiinst  gdeerd  om  mij  op  een  van  die  raderen  te 
binden^  waarop  de  Ixion's  van  dezen  tijd  om  en  om  draaien.  Om  datte 
leeret  ben  ik  op  geene  gocde  school  geweest,  ennu  kan  het  mij  nietmecr 
schelen.  —  Gij  weet  wel,  dat  ik  hier  een  schcepje  hebgekocht  ?" — » Wclk 
een  zonderling  wezen  zijt  ge  toch,  Steerforth !"  riep  ik  uit  en  bleef stil- 
staan  —  want  dit  was  de  eerste  maal,  dat  ik  er  vanhoorde.  »GezuIt 
immers  misschien  nooit  weder  lust  hebben  om  hier  terug  te  komen!''-' 
>Dat  weet  ik  nog  niet,"  antwoordde  hij.  »Ik  heb  zin  in  het  plaatsjege- 
kregen.  In  alien  gevalle,"  mij  snel  voorttrekkende,  lik  heb  een  schcepje 
gekocht  dat  te  koop  was  —  een  klipper  zegt  baas  Peggotty,  en  dat  is  het 
ook  —  en  baas  Peggotty  zal  het  bevaren  als  ik  niet  hier  ben."  —  >Na 
begrijp  ik  u,  Steerforth!*'  zeide  ik,  opgetogen.  iGij  houdt  u  alsofgijbet 
voor  u  zelven  hadt  gekocht,  maar  gij  hebt  het  werkelijk  gedaan  omhcm 
eene  weldaad  te  bewijzen.  Ik  had  dit  wel  terstond  kunnen  denken,  daar 
ik  u  zoo  goed  ken.  Mijn  goede,  beste  Steerforth,  hoe  kan  ik  u  zeggenwat 
ik  van  uwe  edelmoedigheid  denk?"  —  iKom,  kom!"  zeide  hij,roo^ 
wordende.  Hoe  minder  gij  zegt,  des  te  beter."  —  i  Wist  ik  het  niet  ^ 
riep  ik  uit.  iHeb  ik  het  niet  gezegd,  dat  geene  vreugde  of  smart,  gectJ^ 
aandoening  hoegenaamd  van  zulke  eenvoudige  harten  u  onverschilli^ 
kon  zijn  ?"  —  i  Wel  ja,"  antwoordde  hij,  idat  alles  hebt  ge  mijalgezcgi^' 
Laat  het  daarbij  maar  blijven.  Wij  hebben  genoeg  gezegd." 

Bevreesd  om  hem  te  zullen  verstoren  als  ik  nog  langer  bij  dit  onder^ 
werp  bleef,  terwijl  hij  er  zich  zoo  luchtig  van  afmaakte,  vervolgde  ik  her 
slechts  in  mijne  gedachten,  terwijl  wij  nog  harder  dan  te  voren  door- 
stapten. 

»Het  moet  nieuw  opgetuigd  worden,"  zeide  Steerforth,  i  en  ik  zal  Lit- 
timer  hier  laten  om  daarvoor  te  zorgen,  en  het  mij  te  laten  weten  als  het 
geheel  klaar  is.  Heb  ik  u  al  gezegd,  dat  Littimer  hier  gekomen  is  ?'*  — 
»  Neen."  —  >  O  ja,  hij  is  van  morgen  hier  gekomen  met  een  brief  van  mijne 
moeder." 

Toen  onze  blikken  elkander  ontmoetten,  merkte  ik  op,  dat  hij  bleek 
was,  tot  zijne  lippen  toe,  hoewel  hij  mij  zeer  strak  aanzag.  Ik  vreesde,  dat 
een  geschil  tusschen  hem  en  zijne  moeder  aanleiding  had  gegeven  tot  de 
gemoedsstemming,  waarin  ik  hem  bij  den  eenzamen  haard  had  geTon- 
den,  en  gaf  hem  dit  bewimpeld  te  kennen. 

t  O  neen,"  zeide  hij,  zijn  hoofd  schuddende  en  met  een  korten  lach. 
»Niets  van  dien  aard!  Ja.  Hij  is  hier  gekomen,  die  knecht  van  mij.**  — 
»Nog  altijd  dezelfde?"  zeide  ik.  —  i  Nog  altijddezelfde,"  antwoordde 
Steerforth.  >Zoo  koud  en  stil  als  de  Noordpool.  Hij  zal  er  voor  zorgen, 
dat  het  scheepje  een  nieuwen  naam  krijgt.  Het  heet  nu  de  Stormzwaluw. 
Wat  kan  baas  Peggotty  eene  stormzwaluw  schelen!  Ik  zal  het  laten  her* 
doopen."  —  iWelken  naam  krijgt  het  dan?"  vroegik.  —  iDeKleine 
Emily." 

Daar  hij  mij  strak  bleef  aankijken,  vatte  ik  dit  op  als  eene  herinnering^ 
dat  hij  niet  voor  zijne  goedhartigheid  geprezen  wilde  worden.  Ik  koa 
niet  nalaten  op  mijn  gezicht  te  laten  zien  hoe  ik  daarmede  inge'^onic'^ 


EMILY   WORDT  DOOR   EENE   SCHADUW   GEVOLGD.  23 

"was,  maar  ik  zeide  weinig,  en  hij  nam  zijn  gewonen  glimlach  weder  aan, 
en  het  scheen  eene  geruslstelling  voor  hem  te  wezen,  dat  ik  niet  verder 
sprak. 

»Maar  zie !"  zeide  hij  in  de  verte  turende,  >daar  komt  de  echte  kleine 
Emily  aan !  En  die  jongen  bij  haar !  Bij  mijne  ziel,  hij  is  een  trouw  ridder. 
Hij  verlaat  haar  nooit.** 

Ham  was  toen  een  scheepstimmerman,  daar  zijn  natuuurlijke  aanleg 
voor  dat  beroep  zich  zoover  ontwikkeld  had,  dat  hij  een  bekwaam  werk- 
man  was  geworden.  Hij  was  in  zijn  werkpak,  en  zag  er  grof  genoeg  uit, 
maar  toch  ook  manhaftig ;  wel  geschikt  cm  het  teedere  meisje  dat  naast 
hem  ging^  tot  bescKerming  te  strekken.  Hij  had  zells  in  zijn  gezicht  eene 
rondborstigheid,  eene  eerlijkheid,  iets  waarmede  hij  duidelijk  liet  blijken 
hoc  trotsch  hij  op  haar  was  en  hoe  lief  hij  haar  had,  dat  voor  mij  zoo  goed 
als  de  edelste  schoonheid  was.  Ik  dacht,  terwijl  zij  naar  ons  toe  kwamen, 
dat  zij  zelfs  in  dit  opzicht  wel  gepaard  waren. 

Zij  trok  hare  hand  schroomvallig  uit  zijn  arm,  toen  wij  bleven  stilstaan 
om  hen  aan  te  spreken,  en  bloosde  toen  zij  die  aan  Steerforth  en  mij  gaf, 
Toen  zij,  nadat  wij  eenige  woorden  gewisseld  hadden,  voortgingen, 
legde  zij  hare  band  niet  weder  op  zijn  arm  maar  bleef  nog  beschroomd 
en  gedwongen  naar  het  scheen,  alleen  naast  hem  gaan.  Ik  vond  dat  alles 
zcer  lief  en  aardig,  en  Steerforlh  scheen  het  eveneens  te  vinden,  terwijl 
wij  hen  nakeken  en  zij  in  het  licht  der  nog  jonge  maan  verdwencn. 

Eensklaps  kwam  ons  —  deze  twee  blijkbaar  volgende  —  eene  jonge 

vrouw  voorbij,  welker  nadering  wij  niet  hadden  opgemerkt,  maar  wier 

gezicht,  waarvan  ik  eene  flauwe  herinnering  meende  te  hebben,  ik  in  het 

voorbijgaan  zag.  Zij  was  licht  gekleed  en  haar  voorkomen  duidde  onbe- 

schaamdheid,  ongezondheid,  zucht  tot  zwierigen  opschik  en  armoede 

aan;  maar  dat  alles  scheen  zij  voor  het  oogenblik  aan  den  wind,  die  er 

wbei,  over  te  laten  en  aan-niets  te  denken  dan  om  hen  na  te  gaan.  Even- 

als  de  donkere  vlakte  hunne  gedaante  in  zich  had  verzwolgen,  zoodat 

er  tusschen  ons  en  de  zee  en  de  wolken  niets  meer  overbleef  dan  die 

vlakte  zelve,  zoo  verdween  ook  hare  gedaante,  nog  niet  nader  bij  hen 

dan  te  voren. 

9  Dat  is  eene  zwarte  schaduw  om  dat  meisje  te  volgen,"  zeide  Steer- 
forth,  terwijl  hij  bleef  staan.  iWat  moet  dat  beteekenen  ?" 

Hij  sprak  met  eene  zachte  stem,  die  mij  bijna  vreemd  in  de  ooren  klonk. 
tZij  zal  van  hen  willen  bedelen  denk  ik,"  antwoordde  ik.  —  >Eene 
bedelaarster  zou  niets  vreemds  wezen,"  hervatte  Steerfort,  >  maar  vreemd 
is  het,  dat  die  bedelaarster  juist  van  avond  deze  gedaante  aanneemt."  — 
>  Waarom  ?"  vroeg  ik.  —  i  Ik  weet  waarlijk  geene  betere  reden,"  ant- 
woordde hij,  na  eene  poos  van  stilzwijgen,  >dan  dat  ik  toen  zij  voorbij- 
kwam  juist  aan  iets  dergelijks  dacht.  Waar  duivel  zou  zij  vandaan  zijn 
gekomen?"  —  lUit  de  schaduw  van  dezen  muur,  denk  ik,"  zeide  ik]toen 
wij  aan  den  weg  kwamen,  die  aan  den  eenen  kant  een  muur  had.  —  »  Zij 
is  weg!"  antwoordde  hij  over  zijn  schouder  heenkijkende,  »en  alle 
kwaad  mag  met  haar  medegaan.  Laten  wij  nu  maken,  dat  wij  aan  het 
cten  komen." 


24  DAVID  COPPERFIELD. 


Maar  hij  keek  toch  nogmaals  en  nogmaals  om  naar  de  glinsterende 
streep  der  zee  in  de  verte,  en  sprak,  zoolang  onze  korte  wandeling  nog 
duurde,  nog  verscheidene  malen  met  afgebrokene  uitdrukingen  over 
dit  voorval,  en  scheen  het  eerst  te  vergeten  toen  wij,  in  het  schijnsel  van 
vuur  en  kaarslicht,  warm  en  vroolijk  aan  tafel  zaten. 

Litdmer  was  daar  en  maakte  zijn  gewonen  indnik  op  mij.  Toen  ik 
hem  zeide,  te  hopen  dat  mevrouw  Steerforth  en  juflfrouw  Dartle  nog  w6l 
voeren,  antwoordde  hij  op  een  eerbiedigen  (en  natuurlijk  zeer  fisitsoen- 
lijken)  toon,  dat  zij  tamelijk  wel  waren,  dat  hij  bedankte,  en  dat  zij  haar 
compliment  lieten  doen.  Dit  was  alles,  en  toch  scheen  hij,  zoo  duidelijk  als 
iemand  dit  doen  kon,  tegen  mij  te  zeggen:  iGij  zijt  nog  heel  jong,  mijn* 
heer;  buitengemeen  jong." 

Wij  hadden  bijna  gedaan  met  eten,  toen  hij  uit  een  hoek,  waar  hij  ons, 
of  liever  mij,  gelijk  ik  wel  gevoelde,  had  staan  te  bewaken,  een  paar 
stappen  naar  de  tafel  deed  en  tot  zijn  meester  zeide: 

»Neem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer.  Juflfrouw  Mowcher  is  hier."  — 
•  Wie?"  riep  Steerforth  zeer  verwonderd  uit.  —  > Juflfrouw  Mowcher, 
mijnheer."  —  iMaar  wat  in  de  wereld  doet  zij  hier  ?"  zeide  Steerforth. — 
»Het  schijnt,  dat  zij  hier  vandaan  afkomstig  is,  mijnheer,  dat  zij  alle 
jaren  eens  voor  hare  zaken  hier  komt.  Ik  ben  haar  van  middag  op  straat 
tegengekomen,  mijnheer,  en  zij  wenschte  te  weten  of  zij  de  eer  mocht 
hebben  om  u  na  het  diner  op  te  wachten,  mijnheer."  —  iKent  gij  de 
Reuzin,  van  welke  gesproken  wordt  Groentje  ?"  vroeg  Steerforth. 

Ik  was  genoodzaakt  te  bekennen  —  ik  schaamde  mij  zeer,  mij  zel^  in 
dit  opzicht  voor  Littimer  bloot  te  geven  —  dat  juflfrouw  Mowcher  en  ik 
geheel  onbekend  waren. 

» Uan  moet  gij  haar  leeren  kennen,"  zeide  Steerforth, » want  zij  is  een 
van  de  zeven  wonderen  der  wereld.  Als  juflfrouw  Mowcher  komt,  laat 
haar  dan  maar  binnen." 

Ik  werd  eenigszins  nieuwsgierig  naar  die  dame,  vooral  daar  Steerforth 
als  ik  van  haar  sprak  telkens  in  lachen  uitbarste,  en  stellig  weigerde 
eenige  vraag,  waarvan  zij  het  onderwerp  was,  te  beantwoorden.  Ik  bleef 
derhalve  in  een  staat  van  tamelijk  ongeduldige  verwachting  zitten,  tot 
de  tafel  omtrent  een  half  uur  was  afgenomen  en  wij  met  otis  glas  wijn  bij 
het  vuur  zaten,  als  wanneer  de  deur  geopend  werd,  en  Littimer,  wiens 
gewone  kalmte  in  het  minst  niet  verstoord  was,  zeide : 

^  Juflfrouw  Mowcher." 

Ik  keek  naar  de  opene  deur  en  zag  niets.  Ik  bleef  naar  de  deur  kijken, 
denkende,  dat  het  vrij  lang  duurde  eer  juflfrouw  Mowcher  zichvertoonde; 
toen  er,  tot  mijne  onbeschrijfelijke  verbazing,  om  de  sofa,  die  tusschen 
mij,  en  de  deur  stond,  een  dik  dwergje  kwam  aanwaggelen,  van  omtrent 
veertig  of  vijf  en  veertig  jaren,  met  een  groot  hoofd,  een  breed  gezicht, 
een  paar  schelmsche  grauwe  oogjes,  en  zulke  korte  armpjes,  dat  zij,  om 
haar  vinger  schalkachtig  tegen  haar  stompneus  te  kunnen  leggen,  toen 
zij  Steerforth  toelachte,  genoodzaakt  was  om  dien  vinger  halverwege  te 
gemoet  te  komen,  en  haar  neus  daartegen  aan  te  leggen.  Hare  kin,  met 
eene  zoogenaamde  onderkin  voorzien,  was  zoo  vet,  dat  zij  de  linten  van 


I 


Hljira  KKNinSMAKIHG  MET  JUPPROUW  HOWCHER.  25 

^Uarhoofd  met  strikken  en  al  geheel  verzwolg.  Een  hah  had  zq  niet,  een 
tniddel  had  zij  niet,  beenen  had  zij  niet,  ten  minste  niet  die  waardig 
yri  *aren  om  er  melding  van  te  maken;  want  hoewel  zij  boven  de  plaats 
ia  wiM  haar  middel  had  moeten  lijn  van  meer  dan  gewone  grootte  was, 
en  gelijk  de  menschen  doorgaans  doen,  beneden  in  ecn  paar  vocten 
Wlliep,  was  zij  zoo  kort,  dat  zij  bij  een  stoel  van  gewone  grootte  stond 
alsof  het  eene  tafel  was,  en  een  zak  die  zij  droeg,  op  de  zilting  liet  msten. 
Deze  dame,  in  een  zcer  lossen,  gemakkelijken  trant  gekleed,  bleef,  nadat 
n;  haar  neus  en  voorvinger,  gelijk  ik  zeide,  met  moeite  tot  elkander  had 
gebracht,  noodzakelijk  met  het  hoofd  eenigszins  op  zijde  staan,  kneep 
<en  van  hare  scherpe  oogjes  dicht,  waarbij  zij  een  buitengemeen  slim 
gf  zicht  zette,  en  nadat  zij  Stcerforth  zoo  eene  poos  had  toegelonkt,  barstte 
lij  in  een  stroom  van  woorden  uit. 

•  Zoo,  mijn  bloempjcl"  begon  zij  schertsende.  en  schudde  daarbij 
*i»ar  reusachtig  hoofd.  •  Daar  zijt  ge  dus ,  he  f  O  gij  ondeugen'de  jongcn, 
gf  moest  u  schamen;  watdoet  gezoo  vervanhuisfGijhebtzeker  wat 
kvaads  in  den  zin,  dat  weet  ik  wel.  Ja,  ge  zijt  een  lief  kind,  Steerforth,  en 
ik  00k,  niet  waar  t  Ha,  ha,  ha !  Ge  zoudt  nu  wel  honderd  pond  tegen  vijf 
g**ed  hebben,  dat  ge  mij  hicr  niet  zien  loudt,  niet  waar  ?  Och  heere 
mijn  tijd,  ik  ben  overal.  Ik  ben  hier  en  daar,  en  waar  niet  at  tocct,  even 
als  de  halve  kroon,  die  een  goochelaar  in  een  daraes-zakdoek  knoopt. 
Vjn  lakdoeken  gesproken — en  van  dames  gesprokcn — welk  een  trooat 
'ijt  gij  toch,  mijn  brave  jongcn,  voor  uwe  goede  moeder  —  over  een 
van  mijne  schouders,  meen  ik,  maar  ik  zeg  niet  over  welken  schouder  ik 
meen." 

Op  dit  punt  harer  redevoering,  strikte  jufTrouw  Mowchcr  haar  hoed 
los,  wierp  de  linten  naar  achtcren,  en  zette  zich  hijgende  op  een  voet- 
bankje  voor  het  vuur  —  waarbij  zij  een  soort  van  zomerhuisje  maakte 
van  de  tafel,  die  zijn  mahoriehouten  dak  boven  haar  hoofd  uitspreidde, 
»0  mijne  sterren  en  andere  dingen!"vervo!gde  zij,  eene  hand  op  ieder 
van  hare  knietjes  zettende,  en  mij  met  een  looienblikaanziende.  >Ik 
word  al  te  gezet,  dat  is  maar  niet  anders,  Steerforth.  Als  ik  eene  trap  ben 
opgckomen,  heb  ik  zooveel  moeite  om  mijn  adem  te  halen,  alsof  ik  een 
emmcr  water  moest  optrekken.  Als  ge  mij  uit  een  bovenvenster  zaagt 
kijken,  zoudt  gedenken,  dat  ik  eene  knappevrouw  was,  zoudtge  niet?" — 

•  Dat  zouikaltijddenken,  waar  iku  00k  zag,''antwoordde  Steerforth. — 

•  Loop  heen,  gij  ondeugd!"  riep  het  dwergachtige  schepseltje  uit,  en 
sloeg  naar  hem  met  den  zakdoek,  waarmede  zij  haar  gezicht  afveegde, 

•  en  wees  maar  zoo inpertinent niet!  Maar ikgcefu  mijn  woord  van  eer, 
dat  ikverleden week  bij  Lady  Mithers ben  geweest — dat  iseene  vrouw! 
"Wat  draagt  zij  hare  jaren  goed!  En  Mithers  zelf  kwam  in  de  kamer,waar 
ik  op  haar  wachtte  —  dat  is  een  man!  Wat  draagt  hij  zijne  jaren  goed! 
cn  zijne  pruik  00k,  want  die  heeft  hij  al  tien  jaren  lang  gehad,  en  hij 
maakte  zooveel  complimenten,  dat  ik  dacht  dat  ik  aan  de  schel  zou  moe- 
ten trekken.  Ha,  ha,  ha !  Hij  is  een  aardige  kerel,  maar  beginselen  heeft  hij 
liiet."  ~  1  Wat  moest  ge  voor  Lady  Mithers  doen  ?"  vroeg  Steerforth.  — 
>Dat  zou  klappen  zijn,  jongetje  hef,"  antwoordde  zij,  wederom  tegen 


36  DAVID  COPPBRFIKLD. 

haar  neus  tikhendc,  een  wonderlijkgczichtzcttendeenmethareoogen 
knippende,  alsof  lij  een  met  bovenDamurlijke  wetenschap  begaafd  la- 
boutertje  was.  iBekoninier  u  daarover  maar  niet!  Gij  zoudt  wel  willen 
weten  ofikhaieharenhctuitvallen  moetbeletten,  ofzekleuren,  of  hare 
btankheid  ophelderen,  of  hare  wenkbrauwen  bijhelpen,  iiietwaar?£n 
dat  zult  gij  ook  eens  weten,  mijn  lieveling  —  als  ik  het  u  zeg.  Maar  weet 
ge  wel  hoe  mijn  overgrootvader  heette  f  ^  •  Ncen,"  zeide  Steerforth.  — 
»Hij  heette  Walker,  mijn  lieve  jongen,"  liet  juffrouw  Mowchcr  hicrop 
volgen,  >eD  was  van  eeoe  oude  facoilie  van  Walkers  afkomstig,  van  wie- 
ik  al de Hookeylanden heb geerfd." 

Ik  had  nooit  iets  gezien,  dat  met  juffrouw  Mowcher's  lonk  was  te  ver- 
gelijken,  behalve  juffrouw  Mowcher's  koelbloedigheid.  Zij  had  ook  eene 
zonderlinge  manier  om,  wanneer  zij  luisterde  naar  iets,  dat  tegen  haar 
gezegd  werd,  of  naar  een  antwoord  wachtte,  haarhoofdloerendopzijde 
te  houden  en  haar  eene  oog  op  te  draaien,  evenals  eene  ekster  doet.  Ik 
was  geheel  in  verbazing  verzonken,  en  zat  haar  aan  te  staren,  zonder,. 
naar  ik  vrees,  eenigszins  om  de  wetten  der  beleefdheid  te  denken. 

Zij  had  nu  een  stoel  naar  zich  toe  getrokken,  en  was  druk  bezig  met 
uit  haar  zak  (naar  zij  bij  elken  greep  haai  kort  armpje  tot  aan  den  schon- 
der  instak)  een  aanCal  fleschjes,  sponsen,  kammen,  borstels,  stukjesflanel, 
krultangen  en  andere  instnimenten  te  halen,  die  zij  op  de  zittinguitstalde. 
Eensklaps  staakte  zij  deze  bezigheid,  en  zich  naar  Sleerfonh  keerende, 
zeide  zij,  tot  mijne  groote  verlegenheid : 

>Wie  is  uw  vriend  f"  — »MiJDheer  Copperfield,"antwoordde  Steer- 
forth.  »Hij  wenscht  u  teleerenhennen."  —  tWelnu,  dat  zalhijdanook. 
Ik  dacht  ook  al,  dat  hij  mij  aankeek  alsof  hij  dat  wenschte,"  antwoordde 
juffrouw  Mowcher,  en  kwam,  met  haar  zak  in  de  hand,  al  lachende  naar 
mij  toe  waggelen.  >  Een  gezichtje  als  eene  perzik,"  zeide  zij,  en  ging  op 
hare  teenen  staan,  om  mij,  zoo  zittende,  in  dewangteknijpen.  iWaailiJE 
vertokkend !  Ik  houd  bijzonder  veel  van  perziken.  Zecr  verheugd  met  u 
kennis  te  maken,  mijnheer  Copperfield." 

Ik  zeide,  dat  het  genoegen  wederkeerig  was,  en  ik  mij  geluk  wenschte 
met  de  eer  van  met  haar  bekend  te  worden. 

iWel  mijn  tijd,  wat  zijn  wij  beleefd!"riep  juffrouw  Mowcher  uit,  en 
deed  eene  ongerijmde  poging  om  haar  groot  gczicht  met  haar  kindarlijle 
handje  te  bedekken. » Maar  wat  eene  wereld  vol  lak  en  laric  is  het  todi, 
nietwaarf" 

Dit  werd  op  een  vertrouwelijken  toon  tot  ons  beiden  gericht,  toeD 
het  bandj?  het  gezicht  weder  bloot  liet,  en  zich  wederom  met  arm  en  al 
in  den  zak  begroef. 

»Wat  meenl  ge  daarmee,  juffrouw  Mowcher?"  zeide  Steerforth.— 
>Ha,  ha,  ha!  Wat  zljn  wij  toch  een  aardig troepje  lorrendraaiers, niet 
waar,  mijn  lief  kind  i"  antwoordde  het  nietige  vrouwtje,  terwijl  zij,  met 
h.iar  hoofd  op  zijde  en  het  eene  oog  in  de  ludit,  in  haar  zak  tastte.  >N«- 
gelknipseltjes  van  den  Russischen  prinsl  Prins  van  het  verwarde  Alpba- 
beth  noem  ik  hem,  want  in  zijn  naam  staan  al  de  letters,  en  dat  holder- 
de  bolder  door  elkander."  — iDeKusdsche  prins  is  dus  een  klant  van 


k 


DIEPZINNIGHEID  VAN  JUFFROUW  MOWCHER.  27 


u  ?**  zeide  Steerforth.  —  >Dat  zou  ik  denken,  mijn  lievertje,"  antwoordde 
jufiBrouw  Mowcher.  »Ik  houdt  zijne  nagels  voor  hem  in  orde.  Tweemaal 
in  de  week.  Vingers  en  teenen !"  —  »Hij  betaalt  goed,  zou  ik  hopen  ?'* 
zeide  Steerforth.  —  »Hij  betaalt  zooals  hij  spreekt,  mijn  kind  —  dat  wil 
zeggen  grof,"  antwoordde  juffrouw  Mowcher.  >De  prinsislangnietkaal, 
Dat  zoudt  ge  zelf  wel  zeggen,  als  ge  zijne  knevels  maar  zaagt.  Rood  van 
natuur,  zwart  door  de  kimst."  —  t  Door  uwekimst,natuurlijk?"  zeide 
Steerforth. 

Jufifrouw  Mowcher  gaf  knipoogend  hare  toestemming  te  kennen, 
»Moest  mij  laten  komen.  Kon  het  niet  laten.  Hetklimaatbedierfzijn 
kkursel ;  het  was  inRusland  heel  goed,  maar  hier  hielp  het  niet.  Nooit 
in  uw  leven  hebt  ge  zulk  een  roestigen  prins  gezien  als  hij  toen  was.  Pre- 
dcs  als  oud  ijzer."  —  iIs  het  daarom,  dat  ge  hem  zoo  even  een  lorren-^ 
draaier  hebt  genoemd?"  vroeg  Steerforth.  —  >0,  ge  zijt  toch  een  slim- 
mertje,  niet  waar  ?"  antwoordde  juffrouw  Mowcher,  geweldig  haar  hoofd 
schuddende.  >Ik  zeide  welk  een  troep  lorrendraaiers  wij  over  het  alge- 
meen  waren,  en  om  dat  te  bewijzen,  liet  ik  u  de  nagelknipsels  van  den 
prins  zien.  De  nagels  van  den  prins  helpen  mij  in  fatsoenlijke  familien 
meer  voort  dan  al  mijne  talenten  bij  elkander.  Ik  heb  ze  altijd  bij  mij, 
Zij  zijn  de  beste  recommandatie.  Als  jufifrouw  Mowcher  de  nagels  van 
een  prins  knipt,  moet  ze  wel  in  de  groote  wereld  zijn.  Ik  geef  ze  aan  jonge 
dames  present.  Zij  leggen  ze  in  hare  albums,  geloof  ik.  Ha,  ha,  ha!  Het 
geheele  maatschappelijke  stelsel  (zooals  men  het  noemt  als  men  redevoe* 
ringen  in  het  Parlement  houdt)  is  een  stelsel  van  prinselijke  nagels !" 
wide  het  dwergachtige  vrouwtje,  terwijl  zij  hare  korte  armpjes  over  elk- 
ander poogde  te  slaan  en  met  haar  groot  hoofd  knikte. 

Steerforth  lachte  hartelijk,  en  ik  lachte  insgelijks.  Juffrouw  Mowchep 
bleef  al  dien  tijd  haar  hoofd  schudden  (dat  zij  sterk  op  zijde  hield),  en 
met  haar  eene  oog  in  de  lucht  kijken,  en  met  het  andere  wenken. 

»Maar  kom,  kom,"  zeide  zij,  op  hare  knietjes  kloppende  en  opstaande^ 
)zoo  voer  ik  niets  uit  Kom  aan,  Steerforth,  laten  wij  de  poolgewesten 
eens  inspecteeren,  en  er  een  af komen  van  maken. 

Daarop  koos  zij  een  paar  van  hare  instrumentjes  en  een  fieschje  uit,  en 
TTocg  (tot  mijne  verwondering)  of  de  tafel  sterk  genoeg  was.  Toen  Steer- 
forth dit  met  ja  beantwoordde,  schoof  zij  een  stoel  daarbij,  en  om  den 
bijstand  mijner  hand  verzoekende,  klom  zij  tamelijk  vlug  boven  op  de 
tafel,  als  op  een  tooneel. 

>Als  gij  een  van  beiden  mijne  enkels  gezien  hebt,"  zeide  zij,  toen  zij 
Teilig  omhoog  was,  »zeg  het  dan  maar.  Dan  ga  ik  naar  huis,  en  maak 
mij  van  kant  **  — » Ik  niet,"  zeide  Steerforth.  —  >  Ik  ook  niet,"  zeide  ik. — ' 
» Weinu,"  riep  juffrouw  Mowcher  uit,  >dan  zal  ik  maar  blijven  leven.  En 
no,  eendje,  eendje,  eendje,  kom  bij  juffrouw  Bond  en  laat  u  slachten !" 

Dit  was  eene  tot  Steerforth  gerichte  oproeping  om  zich  onder  hare 
handen  te  plaatsen;  en  deze  zette  zich  dus,  met  zijn  rug  naar  de  tafel  en 
zijn  lachend  gezicht  naar  mij  toe,  op  een  stoel  en  liet  zijn  hoofd  door 
haar  bezichtigen,  blijkbaar  met  geen  ander  oogmerk  dan  voor  de  grap« 
Jnf^ouw  Mowcher  zoo  over  hem  been  gebogen  naar  zijne  welige  bniine 


a8  DAVID  COPPERFIBLD. 


krullen  te  zien  staan  turen,  door  een  reusachtig  vergrootglas,  dat  zij  mt 
haar  zak  had  gehaald,  was  waarlijk  een  verbazend  schouwspel. 

iGe  zijt  een  aardige  jongen/'  zeide  jufTrouw  Mowcher,  na  eeoe  korte 
bezichtiging.  i  Als  ik  er  niet  was,  zoudt  ge  binnen  een  jaar  bovenop  g^ 
heel  kaal  wezen.  Wacht  maar  eene  halve  minuut,  mijn  jonge  vriend,  en 
wij  zullen  u  een  sausje  geven,  dat  uwe  kmllen  voor  tien  jaren  zal 
bewaren." 

Daarmede  goot  zij  lets  uit  het  fleschfe  op  een  stukje  flanel,  en  de 
kracht  van  dit  praeparaat  wederom  aan  een  borsteltje  medegedeeld 
hebbende,  begon  zij  daarmede  de  Iq-uin  vanSteerforthshoofdte  wrijven, 
met  eene  drukte  zoo  groot  als  ik  ooit  iemand  had  zien  maken,  en  onder- 
tusschen  ^edurig  pratende. 

tDaar  is  Charley  Pyegrave,  de  zoon  van  den  hertog,"  zeide  zij.  tGi| 
kent  Charley  toch  wel?  zich  om  hem  heenbuigende,  om  hem  in  het 
gezicht  te  zien.  —  lEen  beetje,"  antwoordde  Steerforth,  —  tDat  iscca 
man !  Welk  een  bakkebaard !  Wat  Charley's  beenen  betreft,  als  zij  maar 
gepaard  waren  (dat  ze  niet  zijn)  zouden  ze  alle  beenen  kunnen  tartet^* 
Zoudt  ge  kunnen  gelooven,  dat  hij  probeerde  het  buiten  mij  te  doen  ^ 
en  dat  wel  in  de  Lijfgarde  ?"  —  >  Gek !"  zeide  Steerforth.  —  •  Het  lijkt  ^ 


wel  naar.  Maar  gek  of  niet,  hij  probeerde  het,"  antwoordde  juflOroU'^^ 
Mowcher.  >Wat  doet  hij?  Hij  gaat  naar  een parfumeurs-winkel en ii^^^ 
een  fleschje  Madagascar  Liquid  koopen."  —  iDoet  Charley  dat?"  zeid<^^ 
Steerforth.  —  »Dat  doet  Charley.  Maar  zij  hebben  daar  geen  Mada' 
gascar  Liquid."  —  >  Wat  is  dat  ?  lets  om  te  drinken  ?"  vroeg  Steerforth. 
•  Om  te  drinken  t*"  antwoordde  juffrouw  Mowcher,  en  staakte  hare  bezig- 
heid  om  hem  een  tikje  op  de  wang  te  geven.  tOm  zijne  eigene  knevels 
mee  te  onderhouden,  weet  ge.  Er  was  eene  vrouw  in  den  winkel  —  eene 
bejaarde  vrouw  —  een  echte  draak  —  die  het  nog  nooit  had  hoorennoe- 
men.  »Neem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer,"  zeide  de  Draak  tegen  Charley, 
»  het  is  toch  geen  —  geen  rouge,  niet  waar  ?"  >  Rouge !"  zeide  Charley. 
•Dat  men  voor  fatsoenlijke  ooren  nooit  hoort  noemen !  Gijdenkttoch 
niet,  dat  ik  rouge  noodig  heb  ?"  >Neem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer,"  zeide 
de  Draak,  »er  wordt  ons  onder  zooveel  namen  naar  gevraagd,  datik 
dacht  of  het  dat  soms  wezen  kon."  » Dat,  mijn  kind,"  vervolgde  juffrouw 
Mowcher,  al  dien  tijd  druk  voortwrijvende,  •isalwedereen  voorbeeld 
van  die  aardige  lorrendraaierij,  waarvan  ik  sprak.  Ik  doe  er  ook  wel  eens 
wat  in  —  misschien  veel  —  misschien  een  beetje — oppassen  is  de  bood- 
schap  —  genoeg  gezegd!"  •Waarin  meent  ge?  In  het  rouge?"  zeide 
Steerforth.  —  •Tel  dit  en  dat  bij  elkander,  mijn  lieve  leerling,"  ant- 
woordde de  voorzichtige  juffrouw  Mowcher,  »reken  het  uit  volgens  den 
regel  van  geheimen  in  alle  beroepen,  en  de  uitkomst  zal  het  verlangde 
antwoord  zijn.  Ik  tJt%^  dat  ik  zelferookwel  een  beetje  in  doe.  Zekere 
douairi^re  noemt  het  lippenzalf.  E^ne  andere  noemt  het  handschoenen. 
Bene  andere  noemt  het  een  neigetje.  Eene  andere  noemt  het  een  waaier. 
Ik  noem  het  wat  zij  het  noemen.  Ik  bezorg  het  haar,  maar  wij  houden 
ons  zoo  goed  voor  elkander,  en  zetten  er  zulke  gezichten  bij,  dat  zij  er 
even  gauw  aan  zouden  denken  om  het  ten  aanzien  van  een  geheel  salon 


KLUCHTIGHEID   VAN  JXJFFROUW   MOWCHER.  29 

op  te  leggen,  als  voor  mij.  £n  als  ik  ze  bedien,  ze^gen  zij  somtijds  —  er 
mee  opgelegd  —  dik  en  wel:  —  >Hoe  zie  ik  er  mt,  juffrouw  Mowcher  ? 
Ben  ik  niet  wat  bleek  ?"  Ha,  ha,  ha !  Is  dat  niet  aardig,  mijn  jonge 
vriend?" 

Nooit  in  mijn  leven  zag  ik  iets,  dat  met  jufifrouw  Mowcher  te  vergelij^ 
ken  was,  gelijk  zij  daar  op  de  tafel  stond^  terwijl  zij  zich  met  die  aardig- 
heid  vermaakte,  met  alien  ij  ver  Steerforth's  hoofd  wreef  en  ondertusschen 
mij  daaroverheen  toelonkte. 

>Maar  naar  zulke  dingen  is  hier  niet  veel  vraa^,"  zeide  zij.  »Pat  doet 
mij  gauw  weer  heengaan.  Ik  heb,  zoolang  ik  hier  ben,  nog  geen  mooi 
meisje  gezien.  Jemmy."  —  >Niet?"  zeide  Steerforth.  —  iZelfe  niet  in  de 
verte,"  antwoordde  juffrouw  Mowcher.  —  >  Wij  zouden  er  haar  wel  eene 
dichtbij  kunnen  laten  zien,"  zeide  Steerforth,  zijne  oogen  naar  de  mijne 
richtende.  tNiet  waar,  Groentje  ?"  —  ija,  waarlijk,"  antwoordde  ik.  — 
t  A — ha  ?"  riep  het  dwergje  uit,  mij  scherp  in  het  gezicht  kijkende  en  zich 
toen  overbuigende  pm  dat  van  Steerforth  te  zien.  >  Hm,  hm  ?*' 

De  eerste  uifroeping  klonk  als  eene  vraag  tot  ons  beiden,  de  tweede 
als  eene  andere  vraag  alleen  tot  Steerforth  gericht.  Zij  scheen  op  geen 
van  beiden  antwoord  te  vinden,  maar  ging  voort  met  wrijven,  met  haar 
hoofd  op  zijde  en  het  eene  oog  opgedraaid,  alsof  zij  in  de  lucht  naar  ant- 
woord zocht,  en  vast  vertrouwde  dat  het  daar  spoedig  zou  verschijnen, 

>Eene  zuster  van  u,  mijnheer  Copperfield?"  riep  zij  kort  daarop  en 
nog  eveneens  uitkijkende.  >Ja,  niet  waar?" —  >  Neen,  zeide  Steerforth, 
eer  ik  kon  antwoorden.  Geheel  niet.  Integendeel,  mijnheer  Copperfield 
placht  —  als  ik  mij  niet  zeer  vergis — een  aanbidder  van  haar  tezijn,"— 

t  Wat,  is  hij  dat  dan  nu  niet  meer  ?"  hervatte  juffrouw  Mowcher.  >Is  hij 
wispelturig?  O,  foei?  Heeft  hij  alle  bloempjes  maar  gekust,  totdat 
Polly  zijn  hartstocht  beantwoordde,  zooals  het  liedje  zegt  r  Heet  zij  niet 
Polly?" 

De  zonderlinge  drift,  waarmede  zij  mij  deze  vraag  deed,  en  haar  uit- 
vorschende  blik  verrasten  mij  zoodanig,  dat  ik  voor  een  oogenblik 
geheel  van  mijn  stuk  geraakte. 

»Neen,  juffrouw  Mowcher,"  antwoordde  ik.  iZij  heet  Emily."  — 
tAha?"  riep  zij  weder  evenals  te  voren.  >Hm?"  Wat  ben  iktocheen 
ratel !  Ben  ik  niet  kluchtig,  mijnheer  Copperfield  ?" 

Haar  blik  en  toon  duidden  iets  aan,  dat  mij  in  verband  tot  het  onder- 
werp  van  ons  gesprek  niet  behaagde.  Ik  zeide  dus,  op  een  emstiger  toon 
dan  nos  iemand  van  ons  had  gebezigd : 

9  Zij  is  even  deugdzaam  afe  bevallig.  Zij  is  met  een  zeer  braaf  en  harer 
waardig  man  van  haar  eigen  stand  geengageerd.  Ik  acht  haar  evenzeer 
om  haar  verstand  en  oordeel,  als  ik  hare  schoonheid  bewonder."  — 
tWel  gezegd!"  riep  Steerforth  uit.  tHoor,  hoor,hoor!Nu,  m^nbeste 
Groen,  zal  ik  de  nieuwsgierigheid  van  deze  kleine  Fatima  maar  eens 
uitdooven,  door  haar  zooveel  te  zeggen,  dat  zij  naar  niets  meer  behoeft  te 
raden.  Zij  is  tegenwoordig  in  de  leer,  juffrouw  Mowcher,  of  aanhet  werk, 
of  hoe  men  het  noemen  wil,  bij  Omer  en  Toram,  mode-winkeliers  en  zoo 
voort,  alhier  woonachtig.  Let  ge  wel  op  r  Omer  en  Joram.  Het  engage* 


go  DAVID   COPPEKFIELD. 

ment,  waarvao  mijn  vriend  gesproken  heeft,  is  aangegaan  met  haar 
beef;  doopnaam  Ham;  van,  Peggotty;  beroep,  scheepstimnierinaii; 
insgelijks  alhier  woooachtig.  Zij  woont  bijeenbloedverwant^doopnaaiD, 
onbekend;  van,  Peggotty;  beroep,  zeeman  en  vtsscher;  almede alliier 
woonachtig.  Zij  is  hct  aardigste  en  innemendste  tooverheksje  van  de 
wereld.  Ik  bewonder  haar  —  ewenals  mijn  vriend  doet  —  buitengemeen. 
Ala  hct  niet  den  schijn  kon  hebben,  dat  ik  haar  aanstaande  wilde  ver- 
achten,  hetgeen  ik  weet  dat  mijn  vriend  niet  zou  bevallen,  zou  ik  er 
bijvoegen,  dat  het  m  ij  voorkorat  dat  zij  zich  zelve  weggooit ;  dat  ik  over- 
tuigd  ben,  dat  zij  veel  beter  partij  zou  kunnen  doen,  en  dat  ik  zweer,  dat 
sij  geborcn  is  om  eene  dame  te  worden." 

Juffrouw  Mowcher  bleef  zoblang  hij  sprak,  hetgeen  hij  zeer  langzaam 
en  duidelijk  deed,  met  haarhoofdopzijdeenheteeneoognaarboveu 
Staan  luisteien,  alsof  zij  naar  dat  antwoord  uttkeek.  Toen  hij  ophield, 
werd  zij  in  ecn  oogenblik  wcder  levendig,  en  babbeldemet  verbazeode 
vlugheid  voort. 

tZoo,  zoo?  Is  dat  nu alles ?" riep  zij  uit,  terwijl  zij,  met  een  rusteloos 
Bchaartje,  dat  aan  alle  kanten  om  zijn  hoofd  heen  flikkerde,  zijne  bakke- 
baarden  afknipte. » Heel  goed,  heel  goed !  Het  is  eene  heele  vertelling. 
Het  eind  er  van  moesl  wezen :  >  en  toen  leefden  zij  noglang  en  gelukkig;" 
moest  het  niet  ?  Ha  1  Hoe  gaat  ook  dat  pandspelletje?  De  naaro  van  mijn 
liefje  begint  met  eene  £,  omdat  zij  zoo  eenvoudig  is,  en  dan  korot  er,  ^ 
loof  ik,  van  opwachten  en  uitgaan  en  schaken  in.  Ha,  ha,  ha.  Ben  ik  met 
kluchtig,  mijnheer  Coppcrfieldf" 

Mij  steeds  met  buitengemeene  slimheid  aanziende,  vervolgde  nj  zon- 
der  op  antwoord  te  wachten  of  zelfs  adem  te  halen : 

)  Daar !  Als  er  ooit  een  deugniet  keurig  was  opgeknild,  dan  zijt  gij  bet, 
Steerforth.  Als  ik  66n  boUetje  in  de  wereld  ken,  dan  ken  ik  het  uwe. 
Hoort  ge  wel  wat  ik  zeg,  miin  liever^e?  Ik  ken  het  door  en  door."  En 
daarbij  keek  zij  hem  strak  in  net  gezicht.  »Nukuntgij  ophoepelen,  jon- 
gclje  (zooals  wij  aan  het  Hofzeggen),  en  als  mijnheer  Copperfield  den 
stoel  wil  nemen,  zai  ik  hem  ook  helpen."  — » Wat  zegt  ge,  Grocntie  f" 
zeide  Steerforth,  lachend  opstaande.  »  Will  gij  ulatcnembelliseercn?" — 
»  Wel  bedankt,  juffrouw  Mowcher,  van  avond  niet."  ~-  >  Zeg  niet  neen," 
hernam  het  vrouwtje,  mij  met  den  blik  van  ecn  kenner  opnemehde.  iDe 
wenkbrauwen  een  beetje  langcr?"  —  »Wel  bedankt."  antwoordde ik. 
»Opeenander  tijd."  —  >Laatzc  een  stroolje  breed  mcer  naar  deslapen 
brengen,"  zeide  juffrouw  Mowcher;  idat  kunnen  wij  in  veertien  dagen 
doen."  —  >  Neen,  ik  dank  u.  Vooreerst  niet."  —  » Niet  f  Laten  wij  dan 
eene  teekening  maken  voor  een  paarnette  bakkebaarden.  K.om  aan!" 

Ik  kon  niet  nalaten  te  blozen  toen  ik  dit  afwees,  want  zij  had  mij  ou  m 
mijn  zwak  gctast  Doch  ziende  dat  ik  voor  het  tegenwoordige  niet  gene- 

Sen  was  om  mij  door  de  hulp  barer  kunst  te  laten  verftaaicn,  en  bestasd 
leef  tegen  het  verlokkelijke  van  het  fleschje,  dat  zij,  om  hare  overre* 
dingskracht  te  versterkcn,  voor  haar  eene  oog  omhoog  hield,  zeide  juf- 
frouw Mowcher,  dat  wij  dan  toch  binnenkort  zouden  beginnen,  en  ver- 
tocht  daarop  den  steun  mijnet  hand  om  van  hare  verhevene  standplaats 


OORDEKL  VAN  STEERFORTH   OVER  JUFFROUW  MOWCHER.  3 1 

af  te  klimmen.  Aldus  geholpen,  wipte  zij  zeer  vlug  naar  beneden  en  be- 
^on  hare  onderkin  in  haar  hoed  te  binden. 

»De  rekening,"  zeide  Steerforth,  >is...."  —  >Vijf  scheUingen,"  ant- 
woordde  juffrouw  Mowcher,  >en  schandekoop,  mijn  jongetje.  Ben  ik  niet 
kluchtig,  mijnheer  Copperfield  ?" 

Ik  antwoordde  uit  beleefdheid:  >Geheel  niet ;"  maar  dacht  het  toch 
^el,  toen  ik  zag  hoe  zij  de  twee  halve  kronen  opgooide,  ving,  in  haar  zak 
liet  glijden  en  een  klinkenden  slag  daarop  gaf. 

>Dat  is  de  geldkist,"  zeide  juffrouw  Mowcher,  die  nu  weder  bij  den 

-steel  stond  en  alles  wat  zij  te  voren  uit  haar  grooten  zak  had  gehaald 

"weder  daarin  stopte.  >  Heb  ik  nu  al  mijne  dingen  ?  Het  schijnt  van  ja.  Ik 

^Ide  niet  graag  naar  den  langen  Ned  Beadwood  gelijken,  toen  hij  naar 

de  kerk  ging  om  te  trouwen,  zooals  hij  zegt,  en  de  bruid  vergat.  Ha,  ha, 

ha!  een  ondeugend  schelmpje,  die  Ned,  maar  comisch !  Nu  weet  ik  wel, 

<lat  ik  u  beiden  het  hart  zal  breken,  maar  ik  moet  u  toch  verlaten.  Gij 

moct  al  uwe  standvastigheid  maar  verzamelen,  en  uw  best  doen  om  het 

te  dragcn.Dag,  mijnheer  Copperfield !  Pas  maar  op  dat  gij  geen  ongeluk 

krijgt,  jonge  heer  Steerforth !  Wat  heb  ik  gebabbeld.  Dat  is  uwe  schuld,  gij 

twee  deugnieten.  Maar  ik  vergeef  het  u.  >Bob  swore"  (Bob  vloekte)  — 

^oals  de  Engelschman  zeide  voor » B  o  n  s  o  i  r,"toen  hij  pas  Fransch  leerde 

^  vond  dat  het  zoo  veel  van  Engelsch  had.  >Bobswore,  lieve  jongens !" 

Met  haar  zak  aan  den  arm  en  nog  altijd  voortratelende,  waggelde  zij 

^^aar  de  deur,  waar  zij  staan  bleef  om  ons  nog  te  vragen  of  zij  ons  niet 

«ene  krul  van  heur  haar  moest  laten.  >Ben  ik  niet  kluchtig  ?'*  voegde  zij 

€r,  als  eene  opheldering  van  dit  aanbod,  bij,  en  ging  toen,  met  haar  vin- 

i^T  aan  haar  neus,  de  kamer  uit. 

Steerforth  lachte  zoodanig,  dat  ik  niet  kon  nalaten  mede  te  lachen, 

hoewel  ik  niet  denk,  dat  ik  het  zonder  die  opwekking  zou  gedaan  heb- 

^5^.  Toen  wij  uitgelachen  hadden,  hetgeen  eerst  na  verloop  van  eenigen 

tijd  het  geval  was,  vertelde  hij  mij,  dat  juflfrouw  Mowcher  eene  uitgebreide 

Wandizie  had,  en  allerlei  menschen  op  allerlei  wijzen  ten  dienste  stond. 

Sommigen  vermaakten  zich  slechts  met  hare  zonderlingheden,  zeide  hij : 

maar  zij  was  zoo  slim  en  zulk  eene  scherpe  opmerkster  als  hij  iemana 

kcnde,  en  haar  doorzicht  reikte  veel  verder  dan  hare  armpjes.  Hij  zeide 

^U  i^og,  dat  het  de  waarheid  was,  dat  zij  hier  en  daar  en  overal  kwam, 

gt\\}k  zij  gezegd  had ;  want  dat  zij  gedurig  uitstapjes  in  de  provincien 

deed,  en  overal  klanten  scheen  te  vinden  en  iedereen  te  kennen.  Ik  vroeg 

hem  naar  haar  karakter,  of  zij  niet  eenigszins  boosaardig  was,  of  dat  zij 

integendeel  welmeenend  was  en  liever  goed  dan  kwaad  zou  stichten ; 

maar  daar  het  mij,  nadat  ik  een  paar  malen  had  beproefd,  niet  gelukte 

xijne  aandacht  op  deze  vragen  te  vestigen,  zag  ik  daarvan  af.  Daarente- 

gen  vertelde  hij  mij  veel  van  hare  bekwaamheid  en  hare  winsten ;  en  dat 

zij  zeer  behendig  koppen  kon  zetten,  als  ik  ooit  hare  diensten  in  dit  op> 

xicht  mocht  behoeven. 

Zij  was  dien  avond  het  voomame  onderwerp  van  ons  gesprek ;  en  toen 
wij  afscheid  namen^  riep  Steerforth  mij,  toen  ik  reeds  op  de  trap  was, 
nog  over  de  leuning  na:  iBob  swore!*' 


3*  DAVID  COPPERFIELD, 

Toen  ik  aan  het  huis  van  Barkis  kwam,verwonderdehetmij,<lattk 
Ham  daar  voor  de  deur  op  en  neer  vond  stappen,  en  nog  meer  toea  ik  va& 
hem  hoorde,  dat  Emily  binnen  nas.  Natuurlijk  vroeg  ik  waaiom  hijdaar 
dan  ook  niet  was,  in  plaats  van  allcen  op  straat  te  kuieren. 

1  Wei,  ziet  ge,  jonge  heer  David,"  antwoordde  hij  aarzelend,  ■  Emily  it 
daar  met  iemand  aan  hetspreken."  ~>Ik  zouge<iachthebben,"zeide 
ik  glimUchcnd,  idatdit  voorueenereden  zou  wezen  om  er  ook  te  zijn, 
Ham."^ —  iWel,  jonge  heer  David,  over  helgeheeliou  het  dat  ookzijn,"" 
antwoordde  hij,  *  maar  luister  eens,  jonge  heer  David,"  daarmede  lietb^ 
zijne  stem  dalen  en  nam  een  zeer  ernstigen  toon  aan.  iHet  is  een  meisje, 
mijnheer  —  een  meisje,  dat  Emily  voorheen  gekend  heeft,  en  dat  zij  nu 
niet  meer  behoort  le  kennen." 

Toen  ik  dit  hoorde,  ging  er  voor  mij  een  licht  op  over  de  gedaanie, 
die  ik  hen  eenige  uren  geleden  had  zien  volgen. 

1  Hct  is  een  arme  wurm,  jonge  beer  David,"  zeide  Ham,  >die  doorde 
gansche  stad  met  voeten  wordtgetrapt.  Straat  open  straat  af.Erligt  op 
het  kerkhof  iiiets  onder  den  grond,  waarvoor  de  menschen  meer  zoudeiv 
gruwen.  —  >Heb  ik  haar  van  avond  misschien  op  het  strand  geneo. 
Ham,  nadat  wij  u  gezien  hadden  f"  — » Die  ons  in  het  oog  hield  i"  zeide 
Ham.  >Dat  is  wel  waarschijnlijk,  jonge  heer  David,  Niet  dat  ik  toen  wist 
dat  zij  daar  was,  mijnheer,  maar  omdat  zij  kort  daarop  onder  Emily's 
venstertje  kwam,  toen  zij  daar  licht  zag,  en  fluisterde:  iEmily,Emil/i 
heb  toch  om  Cbristus' wil  een  vrouwenhart  voor  mij.  Ik  ben  eens  gewees* 
wat  gij  zijt!"Datwarenemstigewoordenoraaantehooren,  jonge  hee* 
David."  —  »Dat  waren  zij  wel,  Ham.  En  wat  deed  Emily  toen?" — ■ 
•  Emily  zeide:  iMarlha,  zijt  gij  dat?  0,  Martha,  kunt  gij  dat  wezeol" — ■ 
want  zij  hadden  meoigen  dag  te  zamen  bij  mijnheer  Omerzittcnwer' 
ken."  —  iNuherinnerik  mij  haar!"  riep  ik  uit,aaneen  dertofemcisjeS 
denkende,  die  ik  daar  gezien  had  toen  ik  er  voor  het  eerst  kwam.  iNu 
herinner  ik  mij  haar  zeer  wel."^iMarthaEndell,"zeide  Ham. »Twee 
ofdrie  jarcn  ouder  dan  Emily,  maar  die  met  haar  hecftschoolgegaan." — 
ilk  heb  nooit  haar  naam  gehoord,"  zeide  ik.  ilk  had  u  niet  in  de  rede 
willen  vallen."  -—  i  Wat  dat  aangaat,  jonge  heer  David,"  hervatte  Ham, 
lalles  is  zoogoed  als  op  eens  gezegd  met  die  woorden:  i  Emily,  Emily, 
heb  toch  om  Christus'  wit  een  vrouwenhart  voor  mij.  Ik  ben  eensgeweest 
wat  gij  zijt."  Zij  wilde  Emily  spreken  ^  maar  Emily  kon  haar  daar  niet 
spreken,  want  haar  oom  was  thuis,  en  hij  zou  niet  willen  —  neen,  jonge 
heer  David,"  zeide  Ham  met  grooten  emst,  >zoo  menschlievendenteer- 
hartig  als  hij  is,  hij  zou  die  twee  niet  bij  elkander  kunnen  zien,  voor  al  de 
schatten,  die  ooit  in  zee  zijn  verzonken." 

Ik  gevoelde  hoewaar  dit  was.  Ik  begreep  het  dadelijk,  evengoed 
als  Ham. 

*  Zoo  schrijft  Emily  met  potlood  op  een  stukje  papier,"  vcrvolgde  hi), 
>en  geeft  het  haar  uithetvensteromhethiertebTengen.>Laatdat  aan 
mijne  tante,  juflrouw  Barkis,  zien,"  zegt  zij,  >en  zij  zal  u,  ter  liefde  van 
mij,  bij  haar  vuur  laten  zitten,  tot  mijn  oom  uit  is  en  ik  kan  komen."  Na- 
derhand  vertelt  zij  mij  wat  ik  u  vertel,  jonge  heer  David,  en  vraagt  mi) 


DE  SCHADUW   TREEDT  TE  VOORSCHUN.  33 

IrOm  haar  te  brengen.  Wat  kan  ik  doen  ?  Zij  moest  zulk  eene  niet  meer  ken- 
*  -nen,  maar  ik  kan  haar  niets  weigeren,  als  ik  tranen  in  hare  oogen  zie." 
Hij  stak  zijne  hand  in  de  borst  van  zijn  niige  buis  en  haalde  zeer  be- 
lioedzaam  een  fraai  beursje  daaniit. 

>En  al  kon  ik  het  haar  weigeren  toen  zij  tranen  in  de  oogen  had,  jonge 
beer  David,"  hervatte  Ham,  thoe  kon  ik  het  haar  weigeren  toen  ze  mij 
dit  voor  haar  te  dragen  gaf  —  daar  ik  wel  wist  waarom  zij  het  medenam  ? 
Zoo  mooi  als  het  is  I"  zeide  Ham,  het  beursje  peinzend  bekijkende.  iMet 
znlk  een  beetje  geld  er  in !  Die  lieve  Emily !" 

Toen  hij  het  beursje  weder  weggestoken  had,  dnikte  ik  hem  met 
warmte  de  hand — want  dit  voldeed  mijn  hart  meer  dan  iets  te  zeggen — 
en  wij  wandelden  nog  een  paar  minuten  lang  siilzwijgend  op  en  neer. 
Toen  werd  de  deur  geopend.  Peggotty  verscheen  en  wenkte  Ham  om 
binnen  te  komen.  Zelfs  toen  zou  ik  het  vertrek  gemeden  hebben  waar  zij 
alien  waren.  indien  dit  niet  de  nette  met  tegels  bevloerde  keuken  was 
geweest,  waarvan  ik  reeds  meermalen  melding  heb  gemaakt.  Dewijl 
men  terstond  van  de  straat  daarin  kwam,  stond  ik  onder  hen,  eer  ik  be- 
dacht  had  waarik  zou  komen. 

Het  meisje  —  hetzelfde  dat  ik  op  het  strand  had  gezien  —  zat  dicht 
bij  het  vuur  op  den  grond,  met  haar  eenen  arm  op  een  stoel.  Uit  hare 
houding  maakte  ik  op,  dat  Emily  pas  van  dien  stoel  was  opgestaan  en 
betbezwaardehoofdmisschien  op  haar  schoothadgelegen.  Van  haar  ge- 
zicht,waaroverhareharen  been  hingen,  alsof  zij  die  zelve  had  losgehaald, 
zag  ik  weinig ;  maar  ik  kon  toch  zien,  dat  zij  nog  jong  was  en  eene  fijne 
blanke  kleur  had  —  Peggotty  had  geschreid  —  kleine  Emily  insgelijks. 
Toen  wij  pas  binnenkwamen  werd  er  geen  woord  gesproken ;  en  de  klok 
bij  de  rechtbank  scheen  in  de  stilte  veel  harder  dan  gewoonlijk  te  tikken. 
Emily  sprak  het  eerst 

•Martha,"  zeide  zij  tot  Ham,  >wilde  naar  Londen  gaan,"  — 
'Waarom  naar  Londen?"  vroeg  Ham. 

Hij  stond  tusschen  de  twee  in,  en  zag  naar  het  neergezegene  meisje, 
Qiet  eene  uitdrukkin^,  die  ik  mij  altijd  duidelijk  heb  herinnerd: 
het  was  eene  mengelmg  van  medelijden  met  de  ongelukkige  en  van 
jaloersche  bezorgdheid,  dat  zij  met  haar,  die  hij  zoo  liefhad  in  eenige 
gemeenschap  zou  komen.  Beiden  spraken  alsof  zij  ziek  was:  met  eene 
zachte,  geamoorde  stem,  die  duidelijk  hoorbaar  was,  hoe  wel  zij  bijna 
niet  harder  dan  iiuisterend  klonk. 

>Beter  daar  dan  hier,"  zeide  eene  derde  stem  overluid  —  die  van 
Martha,  hoewel  deze  zich  niet  bewoog.  tNiemand  kent  mij  daar.  Hier 
kentmij  iedereen."  —  >  Wat  zal  zij  daar  doen?"  vroeg  Ham. 

Zij  beurde  haar  hoofd  op,  en  za^  met  een  donkeren  blik  naar  hem  om : 
toen  legde  zij  het  weder  neer,  en  slmgerde  haar  rechterarm  om  haar  hals  y 
gelijk  eene  vrouw,  die  de  koorts  had,  of  erge  pijn  aan  eene  wond  leed^ 
zich  zou  wringen. 

»Zij  zal  haar  best  doen,"  zeide  kleine  Emily.  tGij  weet  niet  wat  zij  ons 
gezegd  heeft.  Weet  hij  —  weten  zij  het  wel,  tante  ?" 
Peggotty  schudde  medelijdend  haar  hoofd. 

DAVro   COPPERFIELD     —  II.  X 


34  DAVID  COPPERFIELD. 


»Ik  zal  mijn  best  doen,"  zeide  Martha,  »als  ge  mij  maar  hier  vandun 

elpt.  Ik  kan  het  niet  slechter  maken  dan  ik  hier  gedaan  heb.  MisschieD 

al  ik  het  beter  maken. O/'  vervolgde  zij  huiverend,  thelp  mij  maarmt 

die  straten  vandaan,  waar  de  geheele  stad  mij  van  een  ^d  af  gekeod 

heeft!/ 

Toen  Emily  hare  hand  voor  Ham  ophield,  zag  ik  hem  haar  een 
linnen  zakje  overgeven.  Zij  nam  het  aan,  alsof  zij  dacht  dat  het  haar 
beursje  was,  en  deed  een  paar  stappen  voorwaarts ;  maar  hare  vergissing 
bemerkende,  kwam  zij  naar  hem  terug  en  liet  het  hem. 

>Het  is  alles  van  u,  Emily/'  kon  ik  hem  hooren  zeggen.  »Ik  heb  niets 
in  de  wereld,  dat  niet  van  u  is,  liefje.  Het  is  mij  tot  niets  nut,  behalve 
voor  u." 

Er  kwamen  opnieuw  tranen  in  hare  oogen;  maar  zij  keerdezichom 
en  ging  naar  Martha.  Wat  zij  haar  gaf  weet  ik  niet.  Ik  zag  haar  over  haar 
heen  bukken  en  geld  in  hare  borst  steken.  Zij  fltiisterde  iets  en  vroegof 
dat  genoeg  was.  »Meer  dan  genoeg,"  antwoordde  zij,  vatte  hare  hand  en 
kuste  die. 

Toen  stond  Martha  op,  trok  haar  doek  om  zich  heen,  en  haar  gezicht 
daarmede  bedekkende,  ging  zij,  luid  schreiende,  langzaam  naar  dedear. 
Eer  zij  die  uitging  bleef  zij  een  oogenblik  staan,  aUof  zij  nog  iets  wilde 
zeggen  of  terugkeeren ;  maar  er  kwam  geen  woord  over  hare  lippen.Ik 
hoorde  achter  haar  doek  slechts  hetzelfde  zachte,  klagende,  kermende  | 
geluid;  en  zoo  ging  zij  heen. 

Toen  de  deur  gesloten  was,  zag  kleine  Emily  ons  alle  drie  haastigaam 
hield  toen  hare  handen  voor  haar  gezicht  en  begon  te  snikken. 

»Doe  dat  toch  niet,  Emily !"  zeide  Ham,  haar  zacht  op  den  schoud^^ 
kloppende.  •  Doe  dat  toch  niet !  Gij  behoeft  zoo  niet  te  schreien,  lie^e  !''-^^ 
tO,  Ham !"  riep  zij  uit,  nog  jammerlijk  snikkende,  lik  benzulkeengoe^^ 
meisje  niet  als  ik  wezen  moest !  Ik  weet  wel,  dat  ik  zulk  een  dankbaar  har^ 
niet  heb,  somtijds,  als  ik  hebbeu  moest !"  —  •  Ja,  ja,  dat  hebt  gij  wel  j  ik^ 
ben  er  zeker  van,"  zeide  Ham.  —  >  Neen,  neen,  neen,"  riep  kleme  Emily, 
snikkende  en  haar  hoofd  schuddende.  ilk  ben  zulk  een  goed  meisje  niet, 
als  ik  wezen  moest.  Lang  niet,  lang  niet !" 

En  nog  schreide  zij,  alsof  haar  het  hart  zou  breken. 

»Ik  verg  teveel  van  uwe  liefde,  dat  weetikwel,"sniktezij.  »Ikben 
dikwijls  stuursch  en  nukkig  voor  u ;  en  ik  moest  geheel  anders  wezen. 
Gij  zijt  nooit  zoo  voor  mij.  Waarom  ben  ik  ooit  zoo  voor  u,  ik,  die  alleen 
denken  moest  hoe  ik  dankbaar  kon  zijn  en  u  gelukkig  maken !''  —  »Dat 
doet  gij  altijd,  liefje,''  zeide  Ham.  >Ik  ben  al  gelukkig,  als  ik  u  maar  zie. 
Ik  ben  al  gelukkig,  den  geheelen  dag  lang,  als  ik  maar  aan  u  denk."  — 
» Ach,  dat  is  niet  genoeg,"  riep  zij  uit.  iDat  is  omdat  gij  goed  zijt,  niet 
omdat  ik  het  ben.  O  mijn  beste,  het  zou  misschien  beter  voor  u  geweest 
zijn,  als  gij  in  iemand  anders  zin  had  gekregen  —  in  een  meisje,  dat  de- 
gelijker  was  en  u  meer  verdiende,  dat  zich  geheel  aan  u  hechtte,  en  nooit 
ijdel  en  wispelturig  zooals  ik."  —  iMijn  arm  teer  hartje!"  zeide  Ham 
zacht. »  Die  Martha  heeft  haar  geheel  van  haar  stuk  gebracht."  —  tOch, 
tante,"  snikte  Emily,  >  kom  toch  hier  en  laat  ik  mijn  hoofd  bij  u  laten 


0 


UTTIUER  BLUFT  ACHTBR.  35 

rustcn.  O,  ik  ben  van  avond  zoo  on^steld,  tante.  O,  ilc  ben  lang  zoo 
goed  Diet  als  ik  wezen  moest.  Dat  weet  ik  wel." 

Peggotty  was  haastig  naar  den  stoet  bij  het  vuur  gegaan.  Emily  sloeg 
hare  armen  om  haar  hals,  en  zag  baar,  bij  haar  neergeknield,  ernstig  in 
de  oogen. 

»Och,  tante,  doe  tochuw  best  ommijtc  helpen  I  Beste  Ham,  doe  toch 
uw  best  om  mij  te  helpen.  Mijnhcer  David,  om  die  oude  dagen,  bid  ik  u, 
doe  toch  uw  best  om  mij  te  helpen.  Ik  wilde  een  beter  meisje  worden 
dan  ik  nu  ben.  Ik  wilde  honderdmaal  dankbaarder  zijn,  dan  ik  nil  ben. 
Ik  wilde  het  mccr  ^evoelen,  welk  een  zegen  het  is  de  vrouw  van  cen  braaf 
en  goed  man  te  zijn  en  een  vreedzaam  leven  te  leiden.  O  mij,  o  mij !  O 
mijn  hart,  mijn  hart !" 

Na  die  beden  en  jammerklachten,  welker  angst  en  smart  half  de  vrouw 
half  het  kind  kenteekenden  (gelijk  hare  manieren  over  het  geheeldeden, 
en  waardoor  zij,  naar  ik  dacht,  haar  natuurlijker  stondcn  en  beter  bij 
hare  schoonheid  pasten,  dan  audere  manieren  konden  gedaan  hebben) 
liet  rij  haar  hoofd  tegen  de  borst  mijner  oude  oppasster  zinken,  en  bleef 
stil  schreien,  terwijl  Peggotty  haar  suste  alsof  zij  een  kind  gcweest  ware. 

Langzamcrhand  werd  zij  kalmer,  en  toen  brachten  wij  haar  verder  tot 
bedarcn,  nu  door  bemoedigeude  toespiaak,  dan  door  wat  met  haar  te 
Echertsen,  tot  zij  haar  hootd  begon  op  te  beuren  en  met  ons  te  spreken. 
Zoo  gingen  wij  voort,  tot  zij  in  staat  was  om  te  glimlachen,  en  toen  om 
te  tachen,  en  toen  om,  half  beschaamd,  overeind  te  komenj  terwijl  Peg- 
gotty hare  weggezwierde  kruUen  opstreek,  hare  oogen  afdroogde  en  haar 
geheel  weder  opknapte,  opdat  haar  00m,  als  zij  thuis  kwam,  zich  niet 
zou  venvondcren  waarom  zijne  lieveiing  geschreid  had. 

Ik  zag  haar  dien  avond  iets  doen,  dat  ik  haar  voorheen  nog  nooit  had 
zien  doen.  Ik  zag  haar  haar  verkoren  echtgenoot  een  schuldeloozen  kus 
op  de  wang  geven,  en  zich  dicht  aan  zijne  forsche  gestalte  drukken,  alsof 
die  haar  beste  steun  was.  Toen  zij  te  zamen  heengingen,  in  den  flauwen 
maneschijn,  en  ik  hen  nazag,  en  hun  heengaan,  in  mijne  gedachten,  met 
dat  van  Martha  vergeleck,  zag  ik  dat  zij  zijn  arm  met  beide  handen  vast- 
hield  en  nog  dicht  bij  hem  bleef. 


IK   KIKS   EBK  BEROEP. 

Toen  ik  des  moreens  ontwaakte ,  dacht  ik  nog  veel  aan  kleine  Emily, 
en  hoe  ontroerd  ztj  den  vorigen  avond  was  geweest,  nadat  Martha  was 
heengegaan.  Ik  gevoelde,  dat  ik  inheiligvertrouwentotdekennis  van 
die  huiselijkc  aangelegenheden  was  gekomen  en  getuige  van  die  zwak- 
heid  en  teederheid  was  geweest,  en  dat  het  verkecrd  zou  zijn  aan  iemand, 
zelfe  aan  Steerforth,  iets  daarvan  mede  te  deelen,  Ik  kon  over  niemand 
zachter  denken,  dan  over  het  bevallige  meisje,  dat  eens  mijn  speelkame- 
raadje  was  geweest,  en  dat  ik  toen,  gelijk  ik  altijd  overtuigd  ben  geweest 
en  tot  den  dag  van  mijn  dood  oveituigd  zal  zijn,  innig  liefhad.  Voor 


36  DAVm   COPPERFIELD. 


iemands  ooren  —  zelfs  voor  die  van  Steerforth  —  te  herhalen,  w. 
toen  haar  hart  bij  toe val  voor  mij  openlag,  niet  had  kunnen  terughoB 
gevoelde  ik  dat  eene  ruwheid  zou  zijn,  die  mijner  onwaardig  was,  ^ 
evenzeer  het  licbt  onzer  reine  kindsheid,  dat  ik  altijd  om  haar  hoofd  zag 
stralen,  onwaardig.  Ik  besloot  daarom  het  in  mijn  hart  te  bewaren,  ea 
daar  verleende  het  haar  beeld  eene  nieuwe  bekoorlijkheid. 

Terwijl  wij  aan  het  ontbijt  zaten,  werdmij  een  brief  van  mijne  tantc 
gebracht.  Daar  deze  zaken  behelsde,  waarover  ik  dacht  dat  Steerforth 
mij  zoo  goed  als  iemand  zou  kunnen  raadgeven,  en  waarover  ik  hem 
bovenal  gaame  wilde  raadplegen,  besloot  ik  hem  op  onze  terugreis  tot 
een  onderwerp  van  gesprek  te  maken.  Voor  het  tegenwoordige  hadden 
wij  het  druk  genoeg  met  van  al  onze  vrienden  afscheid  te  nemen.  Barkis 
behoorde  onder  diegenen  van  hen,  wie  ons  vertrek  het  meeste  speet:  en 
ik  geloof,  dat  hij  zelfs  zijn  koffer  nog  eens  geopend  en  nog  een  gtunje 
gcofferd  zou  hebben,  als  hij  ons  daardoor  nog  acht  en  veertig  uren  te 
Yarmouth  had  kunnen  houden.  Peggotty  en  hare  familie  waren  alien 
bedroefd  over  ons  vertrek.  Het  geheele  huis  van  Omer  en  Joram  liep  uit 
om  ons  vaarwel  te  zeggen ;  en  toen  onze  valiezen  naar  de  diligence  moes- 
ten  gebracht  worden,  boden  zich  Steerforth  zooveel  zeelieden  als  viij- 
willigers  aan,  dat  ik  geloof,  dat  wij,  al  hadden  wij  de  bagage  van  een 
regiment  bij  ons  gehad,  bezwaarlijk  ^ebrek  aan  kruiers  zouden  gehad 
hebben  om  ze  te  dragen.  Kortom,  wij  vertrokken  tot  spijt  en  metde 
bewondering  van  alle  belanghebbenden,  en  lieten  een  aantal  menschen 
achter,  die  ons  veel  liever  daar  hadden  gehouden. 

iBlijft  ge  nog  lang  hier,  Littiraer  ?"  zeide  ik,  toen  hij  stond  te  wachten 
om  de  diligence  te  zien  afrijden.  —  >  Neen,  mijnheer,"  antwoordde  hij, 
idenkelijk  niet  heel  lang."  ~  >Dat  kan  hij  eigenlijkzelf  nog  niet  zeg- 
gen," merkte  Steerforth  onverschillig  aan.  iHij  weet  wat  hij  te  doen 
heeft  en  zal  daarvoor  zorgen."  —  iDat  zal  hij  zeker,  denk  ik,"  zeide  ik 
daarop. 

Littimer  raakte  zijn  hoed  aan  om  mij  voor  mijne  goede  meening  te 
bedanken,  en  ik  gevoelde  mij  ongeveer  achtjarenoud.  Hij  raakte  zijn 
hoed  nog  eens  aan,  om  ons  goede  reis  te  wenschen ;  en  wij  lieten  hem 
op  de  straatsteenen  staan,  zoo  deftig  en  geheimzinnig  als  eenige  piramide 
in  Egypte. 

Eene  poos  lang  spraken  wij  niet  veel,  daar  Steerforth  buitengemeen 
stil  was,  en  ik  genoeg  te  doen  had  met  bij  mij  zelven  te  denken,  wanneer 
ik  die  bekende  plaatsen  weder  zou  terugzien,  en  welke  uieuwe  veran- 
deringen  mij  of  haar  in  den  tusschentijd  zouden  overkomen.  Eindelijk 
trok  Steerforth  mij  bij  den  arm,  en  in  een  oo^enlik  vroolijk  en  spraak- 
zaam  wordende,  gelijk  hij  alles  wat  hij  wilde  m  een  oogenblik  worden 
kon,  zeide  hij : 

»Zoek  uwe  stem  toch  eens  op,  David.  Wat  nu  van  dien  brief,  waarvan 
ge  onder  het  ontbijt  hebt  gesproken?'*  —  tO!"  zeide  ik,  den  brief  uit 
mijn  zak  halende.  >Hij  is  van  mijne  tante."  —  >En  wat  zegt  zij,  dat  over- 
weging  vereischt  ?" —  »Wel,  zij  herinnert  mij,  Steerforth,"  zeide  ik,  tdat 
ik  eigenlijk  op  reis  ben  gegaan  opdat  ik  wat  om  mij  heen  zou  zien  en 


HOE  STKERFORTH  OVgR   HET  PROCTORSCHAP   DBNKT.  37 

nadenken."  —  »Dat  gij  natuurlijk  dan  ook  gedaan  hebt." —  ilkkan 
J  waarlijk  niet  zeggcii,  dat  ik  dat  zoo  bijzonder  heb  gedaan.  Om  u  de 
waarheid  te  bekennen,  ik  vrecs  dat  ik  het  vergeten  had."  —  » Wd,  zie 
dan  om  u  been  en  haal  uw  verzuim  dus  in,"  zeide  Steerforth.  >Zie 
Tcchtsaf^  en  gij  ziet  een  vlak  land,  met  tamelijk  veel  moeras;  zie  linksaf, 
en  gij  zict  hetzelfde;  sie  vooruit,  en  gij  vindt  geen  verschil;  zie  achterom, 
en  daar  is  het  ook  nog  too." 

Ik  lachte  en  antwoordde,  dat  ik  in  het  geheele  landschap  geen  ge- 
schikt  berocp  voor  naij  vond ;  hetgeen  misschien  aan  de  plaiheid  daarvan 
was  toe  te  schrijven. 

»Wat  zegt  onze  tante  van  de  zaak?"  vroeg  Steerforth,  meteenblik 
naar  den  brief,  dien  ik  in  de  hand  had. »  Werpt  zij  iets  op?"  —  >Ja  wel/' 
antwoordde  ik.  •  Zij  vraa^  mi)  hier  of  ik  ook  lust  zou  hebben  om  proctor 
te  worden.  Wat  denkt  gij  daarvan?"  —  »Wel,  ik  weet  het  niet,"  ant- 
woordde Steerforth  koeltjes.  >  Mij  dunkt,  gij  zoudt  dat  al  evengoed  kun- 
nen  doen  als  iets  anders." 

Ik  kon  niet  nalaten  er  weder  om  te  lachen,  dat  hij  alle  beroepen  zoo 
gcheel  met  elkander  gelijk  steldc,  en  zeide  hem  dit. 

iWat  is  een  protor,  Steerforth?"  vroeg  ik.  —  »Wel,"  antwoordde 
Steerforth,  »hij  is  een  soort  van  monnik-praktizijn.  Hij  is  bij  zekere  vcr- 
mtifte  hoven,  die  in  Doctors'  Commons  zitting  houden  - —  in  een  droo- 
merigen  hock  bij  St.  Paul's  kerkhof —  wat  een  solliciteur  bij  de  gewone 
hcxcchtshoven  is.  Hij  is  een  ambtenaar,  die  volgens  den  gercgelden  loop 
der  natuur  al  voor  tweehonderd  jaren  moest  ztju  uitgestorven.  Ik  zal  u 
best  beduiden  wat  hij  is,  door  u  te  zeggen  wat  Doctors'  Commons  is.  Het 
is  een  afgelegen  ptekje,  waar  zij  het  zoogenaamde  geestelijke  recht  ad- 
ministreeren,  en  allerlei  soort  van  kunstjes  maken  met  oude,  vergetene 
gedrochlen  van  parlemcntsakten,  waarvan  de  wercld  voor  drie  vierdcn 
niets  weet,  en  het  andere.vierde  denkt,  dat  zij  in  de  dagen  der  Edwards 
als  versteeningen  uit  den  grond  zijn  opgegraven.  Het  is  een  plekje.  dat 
een  oud  monopolie  heefl  van  processen  over  testamenten  en  huwclijks- 
zaken,  en  van  geschillen  tusschen  schepen  en  booten."  —  i  Gij  steekt  er 
immers  den  gek  mee,  Steerforth?"  riep  ik  uit.  » Gij  wilt  toch  niet  zeggen,  ' 
dat  cr  cenig  verband  bestaat  tusschen  zaken  van  het  zeewezen  en  de 
kerkf'^iDat  doe  ik  ook  niet,  lievejongeo,"  antwoordde  hij.  »Ikwil 
raaar  zeggen,  dat  zij  door  hetzelfde  troepje  menschen,  daar  in  dat  Doc- 
tors' Commons,  worden  behandeld  en  uitgcwezen.  Gij  moet  daar  ecns 
naar  toe  gaan,  en  dan  zult  gij  ze  met  de  zeetermen  in  Young's  woorden- 
boek  hooren  haspelen,  omdat,  bij  voorbeeld,  de  Nancy  de  Sarah  Jane 
overzeild  heeft,  of  baas  Peggotty  en  de  yisschers  van  Y  arm  ou th  in  eene 
stormvlaag  met  een  kabel  en  anker  naar  een  Oostindievaarder,  die  in 
nood  was,  zijn  gevaren.  En  dan  moet  gij  er  op  een  anderen  dag  naar  toe 
gaan,  dan  zult  gij  ze  de  getuigen  zien  verhooren  in  de  zaak  van  een  gees- 
telijke, die  zich  aan  wangedrag  heeft  schuldig  gemaakt;  en  gij  zult  vin- 
den,  dat  de  rechter  in  het  proces  over  zeezaken  advocaat  in  de  zaak  van 
den  geestelijke  is,  of  andcrsom.  Zij  zijn  evenals  looneelspelers ;  nu  is 
iemand  een  rechter,  en  dan  weder  geen  rechter ;  nu  is  hij  het  een  en  dan 


38  DAVID  COPPKRFIELD. 


het  ander,  en  nu  alweder  lets  anders,  en  telkens  weer  wat  anders ;  maar 
het  is  altijd  eene  heel  pleizierige  en  voordeeligeliefhebberij-comedie^ 
die  voor  een  buitengemeen  uitgelezen  publiek  wordt  gespeeld/' — >  Maar 
advocaten  en  proctors  zijn  toch  niet  een  en  hetzelfde  ?'*  zeide  ik  eenigs- 
zins  verbijsterd.  tZijn  zij  wel  ?"  —  tNeen,"  antwoordde  Steerforth,  tde 
advocaten  zijn  gestudeerder  —  lieden,  die  aan  de  academic  den  graad 
van  doctor  hebben  gehaald  —  hetgeen  eigenlijk  de  reden  is,  datikcr 
iets  van  weet.  De  proctors  gebruiken  de  advocaten.  AUebei  krijgen  nj 
een  heel  aardig  honorarium,  en  door^aans  zijn  zij  zeer  vriendschappelijk 
met  elkander.  Over  het  geheel  zou  ik  u  raden  om  eens  goed  over  Doc- 
tors' Commons  te  denken,  David.  Zij  houden  zich  daar  voor  bijzonder 
fetsoenlijk,  kan  ik  u  zeggen,  als  gij  daarop  gesteld  zijt.'' 

Ik  nam  in  aanmerking,  dat  Steerforth  de  zaak  opzettelijk  zeer  luchdg 
behandelde,  en  die  zelve  overwegende^  en  daarbij  aan  de  deftigheid  cd 
oudheid  denkende,  welke  dat  1  droomenge  hoekje  bij  St.  Paul's  kerkhoP 
voor  mij  had,  kwam  de  voorslag  mijner  tante  mij  niet  onaannemelijk 
voor ;  vooral  daar  zij  dien  aan  mijne  vnje  keus  overliet,  en  niet  schroomde 
mij  te  zeggen,  dat  de  zaak  haar  was  ingevallen,  toen  zij  onlangs  haar 
eigen  proctor  in  Doctor's  Commons  bezocht,  ten  einde  haar  testament 
in  mijn  voordeel  te  laten  veranderen. 

9  Dat  is  in  alien  gevalle  een  lofTelijk  opzet  van  uwe  tante,"  zeide  Steer- 
forth,  toen  ik  er  van  sprak,  ten  waarbij  zij  alle  aanmoediging  verdient 
Groentje,  ik  zou  u  raden 'eens  goed  over  Doctors'Commons  te  denken.*^ 

Ik  nam  mij  00k  voor  om  dit  te  doen ;  en  vertelde  Steerforth  daarolS 
dat  mijne  tante  (gelijk  ik  uit  haar  brief  gezien  had)  mij  te  L  o  n  d  e  n  \tt' 
wachtte,  en  voor  eene  week  kamers  had  gehuurd  in  eene  soort  van  g^ 
sloten  hotel,  waar  eene  steenen  trap  was  en  een  gemakkelijk  luik  om  o^^ 
het  dak  te  komen ;  daar  mijne  tante  zich  vast  overtuigd  hield,  dat  iede^ 
huis  in  L  o  n  d  e  n  elken  nacht  gevaar  liep  om  af  te  branden. 

Wij  legden  het  o verige  van  onze  reis  zeer  genoeglijk  af,  nu  en  dan  weder 
over  Doctors'  Commons  pratende  en  ons  de  nog  ver  verwijderde  dagen 
voorstellende  wanneer  ik  daar  proctor  zou  zijn,  hetgeen  Steerforth  op 
zoo  velerlei  wijzen  in  een  comisch  daglicht  wist  te  plaatsen,  dat  wij  er 
beiden  vroolijk  door  werden.  Toen  wij  het  eind  van  onzen  tocht  bereik- 
ten,  ging  hij  naar  huis,  met  belofte  om  mij  overmorgen  te  komen  bezoe- 
ken;  en  ik  reed  naar  Lincoln's  Inn  Fields,  waar  ik  mijne  tante  nog 
op  vond.  Zij  zat  mij  met  een  souper  te  wachten. 

Al  had  ik  sedert  ons  afscheid  eene  reis  om  de  wereld  gedaan,  dan  kon- 
den  wij  toch  bezwaarlijk  meer  verheugd  zijn  geweest  elkander  weder  te 
zien.  Mijne  tante  schreide  zelfs  toen  zij  mij  omhelsde ;  en  toen  zich  hou- 
dende  alsof  zij  lachte,  zeide  zij  dat,  als  mijne  goede  moeder  nog  geleefd 
had,  zij  niet  twijfelde  of  dat  onnoozele  schepseltje  zou  er  tranen  bij  heb- 
ben gelaten. 

•En  dus  hebt  gij  mijnheer  Dick  thuis  gelaten,  tante  ?"  zeide  ik.  •  Wely 
dat  spijt  mij.  Ha,  Janet,  hoe  gaat  het  ?" 

Toen  Janet  neeg  en  hoopte  dat  ik  nog  wel  voer,  bespeurde  ik,  dat  het 
gezicht  mijner  tante  aanmerkelijk  langer  werd. 


MIJNB  TANTS  IN  DK  STAD.  39 


>Het  spijt  mij  ook  wel,''  zeide  mijne  tante,  haar  neus  wrijvende.  »Zoo- 
lang  ik  hier  ben,  Trot,  is  mijn  gemoed  niet  genist  geweest." 
£er  ik  vragen  kon  waarom,  zeide  zij  het  mij. 

»Ik  ben  overtuigd,"  zeide  mijne  tante,  en  legde  met  zwaarmoedige 
standvastigheid  hare  hand  op  de  tafel, »  dat  Dick  geen  karakter  heeft  om 
ezels  weg  te  houden.  »Ik  ben  overtuigd,  dat  het  hem  daartoe  aan  volhar- 
ding  ontbreekt  Ik  had  Janet  thuis  moeten  laten,  in  plaats  van  hem,  en 
dan  zou  mijn  gemoed  misschien  gerust  zijn  geweest.  Als  er  ooit  een  ezel 
over  mijn  grasveld  Hep,"  zeide  mijne  tante  met  nadruk,  dan  was  het 
dezen  middag  om  vier  uren.  Ik  kreeg  eene  koude  rilling  van  het  hoofd 
tot  de  voeten,  en  ik  weet  zeker,  dat  het  een  ezel  was !" 

Ik  poogde  haar  in  dit  opzicht  te  troosten,  maar  zij  verwierp  alle  troost. 
9  Het  was  een  ezel,"  zeide  mijne  tante,  >en  het  was  die  met  den  ge- 
knotten  staart,  waarop  de  moordenaarszuster  reed,  toen  zij  bij  mij  aan 
huis  kwam."  Dit  was  sedert  de  eenige  naam  geweest,  dien  mijne  tante 
juffirouw  Murdstone  ooit  wilde  geven.  »Als  er  een  ezel  te  Dover  is, 
wiensonbeschaamdheidmij  zwaarder  te  dra^en  valt  dan  van  een  ander," 
zeide  mijne  tante,  op  de  tafel  slaande^  »dan  is  het  dat  beest." 

Janet  waagde  de  aanmerking,  dat  mijne  tante  zich  misschien  noodeloos 
ontrtistte,  en  zij  meende,  dat  de  bedoelde  ezel  tegenwoordig  gebezigd 
werd  om  zand  en  aarde  te  dragen,  zoodat  hij  niet  wel  ^ebruikt  kon  wor- 
den  om  het  grasperk  te  schenden.  Maar  mijne  tante  wilde  niets  daarvan 
hocren. 

Het  souper  werd  opgezet,  lekker  en  heet,  hoewel  de  kamers  mijner 
tante  zeer  hoog  waren  —  of  zij  die  zoo  gekozen  had  om  des  te  meer  stee- 
nen  trappenvoor  haar  geld  te  hebben,  of  om  des  te  dichter  bij  het  luikin 
het  dak  te  zijn,  weet  ik  niet  —  en  bestond  uit  een  gebraden  hoentje,  een 
biefetuk  en  groenten,  waaraan  ik  niimschoots  eer  bewees,  en  dat  ik  alles 
nitmuntend  vond.  Doch  mijne  tante  had  hare  eigene  gedachten  over 
Londensche  levensmiddelen,  en  at  maar  weinig. 

»]k  denk  wel,  dat  die  ongelukkige  kip  in  een  kelder  geboren  en  groot 
gebracht  is,"  zeide  mijne  tante,  » en  nooitlucht  heeft  gescheptbehalve 
op  een  koetsenveer.  Niets  is  hier  echt,  naar  mijne  ^edachten^behalve  het 
vuil."  —  »Denkt  ge  dan  niet,  dat  de  kip  misschien  van  bmten  kan  zijn 
gekomen,  tante?"  opperde  ik.  —  iZekerlijk  niet,"  antwoordde mijne 
tante.  »Geen  Londensch  winkelier  zou  er  pleizier  in  hebben  om  lets  te 
verkoopen,  dat  werkelijk  was  waarvoor  hij  het  uitgafl" 

Ik  waagde  het  niet  deze  meening  tegen  te  spreken,  maar  at  met  smaak, 
en  zij  zag  mij  dit  met  groot  genoegen  doen.  Toen  de  tafel  afgenomen 
was,  hielp  Janet  mijne  tante  hare  haren  in  orde  brengen,  hare  nachtmuts 
opzetten,  die  zwieriger  van  fatsoen  was  dan  gewoonlijk  (»ingeval  van 
brand,"  zeide  mijne  tante),  en  hare  japon  over  hare  knieen  tenigslaan, 
hetgeen  hare  gewone  toebereidselen  waren  om  zich  te  warmen  eer  zij 
naar  bed  ging.  Toen  maakte  ik,  volgens  zekere  vaste  regelen,  waarvan 
nooit  eenige  aiwijking,  hoe  gering  ook,  kon  worden  toegelaten,  een  glas 
heeten  witten  wijn  met  water  en  een  sneedje  geroosterd  brood,  aan  lange 
smalle  reepjes  gesneden,  voor  haar  gereed.  Dit  gedaan  zijnde  liet  men 


40  DAVID   COPPERFIELD. 


ons  alleen  om  verder  den  avond  te  slijten,  terwijl  mijne  tante,  die  i. 
over  mij  gezeten  haar  wijn  met  water  dronk,  en  hare  reepjes  broo< 
voor  een  daarin  weekte,  eer  zij  ze  opat,  mij  onder  de  strooken  h 
nachtmuts  welwillend  aankeek. 

»Wel,  Trot,"  begon  zij,  »wat  denkt  gij  van  dat  proctor-worden 
hebt  gij  er  geheel  nog  niet  over  gedacht  ?"  —  »Ik  heb  er  veel  over 
dacht,  lieve  tante,  en  er  ook  met  Steerforth  over  gepraat.  Ik  heb  er  v 
zin  in.  Het  bevalt  mij  buitengemeen."  —  »Kom  aan !"  zeide  mijne  tai 
»Dat  is  pleizierig !"  —  »Ik  heb  maar  66n  bezwaar,  tante."  —  >En  wa 
dat,  Trot?'*  —  »  Wei,  ik  wilde  u  vragen,  tante,  daar  dit,  naar  ik  hoor, ' 
gesloten  vak  schijnt  te  zijn,  of  het  niet  veel  zou  kosten  om  er  mij  ii 
doen  opnemenf"  —  »Uw  diploma,"  antwoordde  mijne  tante,  >zali 
duizend  pond  kostenj"  —  >Nu,  lieve  tante,"  zeide  ik,  mijn  stoeldic 
terbij  schuivende,  >is  mijn  gemoed  in  dit  opzicht  niet  gerust  Dat  is  eene 
groote  som  gelds.  Gij  hebt  veel  aan  mijne  opvoedingbesteed,  en  zijt  in 
alle  opzichten  altijd  zoo  mild  voor  mij  geweest,  als  het  maar  mogelijk 
was  te  zijn.  Gij  zijt  de  edelmoedigheid  zelve  geweest.  Er  zijn  zeker  nog 
vele  manieren,  waarop  ik  bijna  zonder  uitschot  een  beroep  zou  kunnen 
leeren,  en  toch  met  goede  hoop  beginnen  om  door  inspanning  en  vol- 
harding  vooruit  te  komen.  Zijt  ge  wel  zeker  of  het  niet  beter  zou  zijn  het 
op  dien  voet  te  beproeven  ?  Zijt  ge  wel  zeker,  dat  ge  zooveel  geld  kunt 
missen,  en  dat  het  welgedaan  is  het  daaraan  te  besteden  ?  Ik  wi^  u,  mijne 
tweede  moeder,  alleen  maar  vragen  om  dat  te  bedenken.  Zijt  ge  er  wd 
zeker  van  ?" 

Mijne  tante  at  eerst  het  stukjejbrood  op  waarmede  zij  toen  bezig  was, 
terwijl  zij  mij  ondertusschen  vlak  in  het  gezicht  keek,  zette  toen  haarglas 
op  den  schoorsteenmantel|  vouwde  hare  handen  over  haar  opgeslagen 
rok,  en  antwoordde  als  volgt : 

»  Trot,  mijn  kind,  als  ik  eenig  doel  in  het  leven  heb,  is  het  om  te  zorgen, 
dat  gij  een  goed,  een  verstandig  en  gelukkig  mensch  wordt.  Daarop  ben 
ik  gesteld  —  en  Dick  insgelijks.  Ik  zou  wel  willen,  dat  sommige  men- 
schen,  die  ik  ken,  Dicl^eens  daarover  hoorden  spreken.  Zijne  schrandcr- 
heid  is  verwonderlijk.  Maar  niemand  kent  de  geestvermogens  van  dien 
man,  behalve  ik." 

Zij  hield  even  op  om  mijne  hand  tusschen  beide  de  hare  te  nemen  en 
vervolgde : 

»Het  is  nutteloos,  Trot,  het  verledene  in  het  geheugen  te  roepen,  of 
het  moest  eenigen  invloed  op  het  tegenwoordige  hebben.  Misschien  had 
ik  raeer  vriendschap  met  uw  armen  vader  kunnen  houden.  Misschien 
had  ik  meer  vriendschap  met  dat  arme  kind,  uwe  moeder,  kunnen  hoU- 
den,  zelfs  nadat  uwe  zuster,  Betsey  Trotwood,  mij  te  leur  gesteld  had. 
Toen  ^j  bij  mij  kwaamt,  een  kleine  weglooper,  overal  vuil  en  bestoft, 
dacht  ik  misschien  daarom.  Van  dien  tijd  af  tot  nu  toe,  Trot,  zijt  ge  mij 
altijd  tot  eer  geweest,  mijn  trots  en  mijne  blijdschap.  Ik  heb  niemand, 
die  eenige  aanspraak  op  mijn  goed  kan  maken ;  ten  minste"  —  tot  mijne 
verwondering  haperde  zij  hier  en  werdverlegen  —  >neen,ik  heb  nie- 
mand anders,  die  billijk  aanspraak  op  mijn  goed  kan  maken  —  en  gij 


0 


HBT  GEHBIM  MIJNER  XANTE. 


qt  mijn  aangenomen  kind.  Wees  maar  een  lief  hcbbend  kind  voor  inij  ia 
liJD  ouderdom,  en  heb  geduld  met  mijne  luimen  en  grilten  ;  en  gij  zult 
rooT  eene  oude  vrouw,  wier  beste  levenstijd  niet  zoo  gelukkig  was  als  hij 
"felkon  geweest  zijn,  meer  doen  dan  die  oude  vrouw  ooit  voor  u  gedaan 
3eeft." 

Dit  was  de  eerste  maal,  dat  ik  mijne  tante  iets  van  hare  vroegere  ge- 
Khiedenis  hoorde  zeggen.  Er  was  iets  grootmoedigs  in  de  kalmte,  waar- 
xede  lij  dit  nu  deed  en  er  weder  van  a&tapte,  die  haar,  zoo  iets  dit  had 
cunnen  doen,  nog  hooger  in  mijoe  achting  en  genegenheid  zou  hebben 
loen  rijzeD. 

» Altes  is  nu  tusschen  ons  afgesproken  en  begrepen,  Trot,"  zcide  mijne 
ante,  lenwij  behoeven  niet  meer  hieroverte  spreken.  Geefnuj  een  kus, 
31  wij  zullen  morgen  na  het  ontbijt  naar  Commons  gaan." 

Wij  hadden  eer  wij  naar  bed  gingen  nog  lang  bij  het  vuur  zitten  pra- 
en.  Ik  sUep  in  eene  kamer  op  dezelfde  verdieping  als  die  mijoer  tante, 
m  mijne  nachtrust  was  niet  ongestoord,  daar  zij,  zoo  dikwijlshet  gerucht 
fan  huurkoetsen  of  karren,  die  naar  de  raarkt  reden,  haar  ontrustte,  aan 
nijne  dcur  klopte  en  vroeg :  »0f  ik  de  brandspuiten  niet  hoorde  rijden?" 
3och  tegen  den  ochtend  sliep  zij  beter,  en  liet  zij  mij  dit  ook  doen. 

Tegen  den  middag  begaven  wij  ons  op  weg  naar  het  kantoor  van  de 
leercn  Spenlow  en  Jorkins  in  Doctor's  Commons.  Mijne  tante,  die  ten 
taniien  van  L  o  n  d  e  n  nog  geloofde,  dat  ieder  man,  dien  zij  zag,  een  zak- 
kearoUer  was,  gaf  mij  hare  beurs  tc  bewaren,  waarin  zij,  behalve  wat 
diver,  tien  guinjes  had. 

Wij  bleven  voor  den  speelgoedwinkel  in  Fleet-Street  stilstaan,om 
de  reuzen  der  St-Dunstanskerk  op  de  klokken  te  zien  slaan  —  wij  hadden 
ODzen  tijd  van  heengaan  zoodanig  genonien,  dat  wij  hen  juist  om  twaalf 
Vie  daarbij  moesten  betrappen  —  en  wandelden  toen  verder  naar  L  u  d- 
gate  Hill  en  St.  Paul's  kerkhof.  Wij  hadden  juist  de  eerstgenoemde 
pSek  bereikt,  toen  ik  bevond  dat  mijne  tante  hare  schreden  op  eens  ver- 
aelde  en  zeer  verschrikt  keek,  Te  gelijk  merkte  ik  op,  dat  een  slecht  ge- 
Ueed  man  met  een  brutaal  gezicht,  die  even  te  voren,  toen  hij  ons 
^rbijging,  was  blijven  staan  om  ons  aan  te  kijken,  ons  nu  zoo  dicht 
>chterop  kwaro,  dat  hij  haar  een  duw  gaf, 

_  »Trot !  mijn  beste  Trot !"  Eeide  mijne  tante,  angstig  fluisterend  en  mij 
in  den  arm  knijpende.  i  Ik  weet  niet  wat  ik  doen  zal."  ~ » Schrik  maar 
"jet,"  zeide  ik.  "Er  is  niets  om  bang  voor  te  zijn.  Ga  maar  een  winkel 
wnnen,  dan  zal  ik  dien  kerel  wel  gauw  wegjagen."  —  »Neen,  neen, 
kind,"  antwoordde  zij.  iSpreek,  om  de  geheele  wereld,  niet  tegen  hem. 
t)ubidiku;datgela3tiku."  —  »Goede  hemel,  tante?"  zeide  ik.  iHijis 
Bttar  een  onbeschaamde  bedelaar,  anders  niet."  —  » Gij  weet  niet  wat 
Wj  is,""  antwoordde  mijne  tante.  )Gij  weet  niet  wie  hij  is.  Gij  weet  niet 
»at  gij  zegt." 

Wij  waren  ondertusschen  in  een  tedigegang  blijven  staan,en  hij  was 
Ook  blijven  staan. 

>  Zie  hem  niet  aan,"  zeide  mijne  tante,  toen  ik  met  driltige  verontwaar- 
diging  mijn  hoofd  omkeerde,  >  maar  haal  mij  eene  koets,  beste  jongen, 


42  DAVID   COPPERFIELD. 


en  wacht  naar  mij  op  St.  Paul's  kerkhof."  — »Naaruwachten?"her- 
haalde  ik.  —  »Ja,"  antwoordde  mijne  tante.  »Ik  moet  alleen  gaan.  Ik 
moet  met  hem  medegaan/'  —  »Met  hem,  tante  ?  Met  dien  man  ?"  —  >Ik 
ben  wel  bij  mijne  zinnen/'  antwoordde  zij,  »en  ik  zegudit^ikmoet. 
Haal  mij  eene  koets.'' 

Hoe  verbaasd  ik  ook  wezen  mocht,  begreep  ik  toch  dat  ik  niet  weige- 
ren  mocht  zulk  een  stellig  bevel  te  gehoorzamen.  Ik  liep  eenige  voetstap- 
pen  ver  en  riep  eene  huurkoets  aan,  die  ledig  voorbijkwam.  Bijna  eer  ik 
de  trede  kon  neerslaan,  sprong  mijne  tante  er  in,  ik  weet  niet  hoe,  en  die 
man  volgde.  Zij  wenkte  met  de  hand  dat  ik  zou  heengaan,  zoo  ernstig, 
dat  ik,  hoe  verbluft  ik  ook  wezen  mocht,  mij  terstond  van  hen  afkeerde. 
Terwijl  ik  dit  deed,  hoorde  ik  haar  tegen  den  koetsier  zeggen:  »Rijd 
maar  voort !  Recht  vooruit  maar !"  en  weldra  reed  de  koets  mij  voorbij, 
tegen  de  hoogte  op. 

Wat  mijnheer  Dick  mij  gezegd  had,  en  ik  toen  voor  eene  inbeelding 
van  hem  had  gehouden,  kwam  mij  nu  voor  den  geest.  Ik  kon  er  niet  aan 
twijfelen,  of  deze  persoon  was  dezelfde  van  wien  hij  zulk  eene  geheim- 
zinnige  melding  had  gemaakt,  schoon  ik  mij  volstrekt  niet  kon  verbeel- 
den  van  welken  aard  zijne  macht  over  mijne  tante  kon  wezen.  Nadat  ik  een 
half  uur  ophetkerkhof  had  staan  bekoelen,  zag  ik  de  koets  terugkomen. 

De  koetsier  hield  bij  mij  op,  en  mijne  tante  zat  er  alleen  in.  Zij  was  nog 
niet  genoeg  van  hare  ontroering  bekomen  om  terstond  het  bezoek  te 
kunnen  afleggen,  waartoe  wij  waren  uitgegaan.  Zij  verzocht  mij  om  in  de 
koets  te  komen  en  den  koetsier  te  zeggen  om  nog  eene  poos  op  en  neer 
te  rijden.  Verder  zeide  zij  niets,  behalve :  >Mijn  lief  kind,  vraag  mij  nooit 
wat  het  was,  en  spreek  er  niet  van,"  totdat  zij  hare  bedaardheid  geheel 
had  herkregen,  wanneer  zij  mij  zeide,  dat  zij  nuweder  bij  zich  zelve  was 
en  wij  konden  afstappen.  Toen  zij  mij  hare  beurs  gaf  om  den  koetsier  te 
betalen,  bevond  ik,  dat  al  de  guinjes  weg  waren  en  zij  alleen  het  zil vergeld 
had  overgehouden. 

Wij  naderden  Doctors'  Commons  door  eene  kleine  lage  poort.Eerwij 
vele  schreden  ver  de  straat  achter  die  poort  waren  opgegaan,  scheen  het 
gerucht  der  stad  als  door  tooverij  weg  te  smelten,  alsof  het  zeer  ver  weg 
was.  Eenige  stille  pleintjes  en  smalle  doorgangen  brachten  ons  aan  het 
met  een  lantarenvenster  verlichte  kantoor  van  Spenlow  en  Jorkins ;  en 
in  het  portaal  van  dezen  tempel,  voor  alle  pelgrims  toegankelijk, 
zonder  de  ceremonie  van  aankloppen,  waren  drie  of  vier  klerken  als 
kopiisten  aan  het  werk.  Een  van  deze,  een  klein  uitgedroogd  manneke, 
dat  alleen  zat  en  eene  stijve  bruine  pruik  droeg,  die  er  uitzag  alsof  zij  van 
koek  gemaak  was,  stond  op  om  mijne  tante  te  ontvangen  en  ons  in  de 
kamer  van  mijnheer  Spenlow  te  laten. 

>  Mijnheer  Spenlow  is  in  het  Hof,  mejuflfrouw,"  zeide  het  uit^droogde 
manneke,  >  want  het  is  zittingdag;  maar  het  is  vlak  hierbij,  en  ik  zal  hem 
dadelijk  laten  roepen." 

Daar  wij  alleen  gelaten  werden  en  dus  vrij  in  het  rond  konden  zien, 
terwijl  mijnheer  Spenlow  geroepen  werd,  maakte  ik  van  deze  gelegen- 
heid  gebruik.  De  meubelen  in  de  kamer  waren  ouderwetsch  en  zeer 


0 


DB  ONVBRZETnLIJKE  JORKlflS.  4J 

bcstofl;  het  groene  baai  op  deschrijAafelhadallekleurverloren.  Een 
unUl  bundeltjeii  papieren  lagen  daarop,  ieder  met  een  opschrifV.  Som- 
mige  waren  Allegation,  sommige  (tot  tnijne  verwoodenng)  Libellen, 
sommige  bcboorden  in  het  Consistoriale  Hof^  sommige  in  bet  Arches- 
Hof,  sommige  in  het  Hof  van  Prerogatieven,  sommige  in  het  Admirali- 
teits-Hof,  sommige  in  het  Hof  vanGedelegeerden;  hetgeen  mij  aanleiding 
gaf  om  mij  te  vcrwonderen,  hoeveel  Hoven  er  over  het  geheel  wel  eou- 
den  Eijn,  en  hoe  langco  tijd  ik  noodig  zou  hebben  om  dat  alles  te 
begrijpen.  Bovendien  waren  er  eenige  ontzaglijke  geschrevene  boekcB 
vol  getuigenverhooreti,  in  sterke  banden  en  bij  stapels  sameogebonden, 
eeD  stapel  voor  elke  zaak,  alsof  elke  zaak  een  geschiedenis  in  den  of 
twintig  deelen  was.  Dit  alles  zag  er,  naar  mij  dacht,  tamelijk  kostbaar  uit, 
en  gaf  mij  eene  aangename  voorstelling  van  het  proctors  beroep.  Ik 
liet  met  toenemend  welgevallen  mijne  oogen  over|deze  en  vele  dergelijke 
voorwerpen  rondgaan,  toen  wij  haasdgc  voetstappen  in  de  voorkamer 
hoorden,  en  mijnheer  Spenlow,  in  een  xwarten  labbaard  met  wit  bont 
bezet,  driftig  binnentrad,  en  al  binnenkomende  zijn  hoed  a&iam. 

Hij  was  een  kort  heeitje,  metlichthaai,  onberispelijkelaarzenende 
allerfijnste  van  alle  witte  dassen  en  halsboordjes.  Zijne  kleeren  waren 
seer  dicht  en  stijf  toegeknoopt,  en  hij  moet  zich  veel  moeite  met  zijne 
bakkebaarden  hebben  gegeven,  die  allerkeurigst  gekruld  waren.  Zijn 
gouden  horloge  ketting  was  zoo  zwaar,  dat  er  een  inval  bij  mij  opkwam, 
dat  hij  wel  een  gespierden  gouden  arm  had  mogen  hebben,  gelijk  men 
boven  de  deur  van  een  ^oudslager  ziet,  om  dien  ketting  uit  te  trekken- 
Bij  was  zoo  net  en  zoo  stijf,  dat  tSj  zich  nauwelijks  kon  buigen ;  en  toen 
hij,  na  zich  op  zijn  stoel  te  hebben  gezet,  naar  eenige  papieren  op  zijn 
lessenaar  wilde  kijken,  was  hij  genooozaakt  om  met  geheel  zijn  lijf,  evea- 
als  Punch  doet,  voorover  te  zwaaien. 

Ik  was  reeds  door  mijne  tante  gepresenteerd  en  met  vriendelijke 
beleefdheid  ontvangen.  Nu  zeide  bij : 

>En  dus,  mijnheer  Copperfield,denktgij  in  onsberoeptetreden?  Ik 
heb  mejuffrouw  Trotwood  toevallig  gezegd,  toen  ik  laatst  het  genoegen 
had  van  haar  te  spreken"  —  wederom  een  zwaai  met  geheel  zijn  lij^ 
evenals  Punch  —  >dat  hier  eene  plaats  vacant  was.  Mejuffrouw  Trot- 
wood was  toen  zoo  goed  om  te  zeggen,  dat  zij  een  neef  had,  die  hare 
bijzondere  zorg  genoot  en  wien  zij  een  fatsoenlijk  beroep  wenschte  te 
bezorgen.  Dien  neef,  geloof  ik,  heb  ik  nu  het  genoegen  om"  —  wederom 
zag  ik  Punch. 

Ik  boog  insgelijks  en  zcide,  dat  mijne  tante  mij  gezegd  had,  dat  er 
zulk  eene  gelegenheid  bestond,  en  dat  ik  geloofde  er  veel  smaak  in  te 
zullen  hebben.  Dat  ik  mijn  best  zou  doen  om  er  smaak  in  te  krijgen,  ea 
dat  ik  het  voorstel  dadelijk  had  aangenomen.  Dat  ik  echter  niet  vast  kon 
beloven  er  smaak  in  te  zullen  krijgen,  eer  ik  er  iels  meer  van  wist.  Dat 
ik,  hoewel  het  weinig  anders  dan  eene  formaliteit  was,  toch  vermeende, 
dat  ik  gelegenheid  zou  hebben  om  te  beproeven  hoe  het  mij  bevicl,  eer 
ik  er  mij  onherroepelijk  toe  verbond. 

»0  wel  zeker,  wel  zeker,"  zeide  mijnheer  Spenlow.  iWij  bewilligen 


44  DAVID   COPPERFIELD. 


aan  dit  kantoor  altijd  eene  maand  tot  proef.  Ik  zelf  zou  gaarne  twee 
maanden  voorstellen  —  of  drie  —  oi  zelfs  een  onbepaalden  tijd  —  maar 
ik  heb  een  compagnon  —  mijnheer  Jorkins."  —  »£n  de  premie,  mijn- 
heer,"  hervatte  ik,  »is  duizend  pond."  —  »De  premie,  het  zegelrecht 
daaronder  begrepen,  is  duizend  pond,"  zeide  mijnheer  Spenlow.  >Gelijk 
ik  mejufFrouw  Totwood  reeds  heb  gezegd,  word  ik  door  geene  baatzucht 
gedreven;  weinig  menschen  minder  geloof  ik;  maar  mijnheer  Jorkins 
heefl  zijne  begrippen  dienaangaande,  en  ik  moet  de  begrippen  van  mijn- 
heer Jorkins  eenigszins  ontzien.  Mijnheer  Jorkins,  kortom,  vindt  duizend 
pond  te  weinig."  —  »Ik  zou  haast  denken,  mijnheer,"  hervatte  ik,  altijd 
verlangend  om  mijne  tante  te  sparen,  >  dat  het  hier  geene  gewoonte  is, 
als  een  geagre^erd  klerk  zich  buitengemeen  bruikbaar  toonde  en  zich 
▼olmaakt  meester  van  zijn  vak  maakte"  —  ik  kon  niet  nalaten  te  blozen, 
dit  geleek  zoozeer  naar  eigen  lof —  »  dat  het  dan  toch  geene  gewoonte  is 
om  hem  in  de  laatste  jaren  van  zijn  tijd  een..." 

Mijnheer  Spenlow  lichtte  met  groote  moeite  zijn  hoofd  ver  genoeg  uit 
zijne  das  op  om  het  te  schudden,  en  antwoprdde,  mijne  laatste  woorden 
voorkomende,  die  >salaris  te  geven"  zouden  geweest  zijn : 

»  Neen.  Ik  wil  niet  zeggen  hoe  ik  zelf  over  dat  punt  zou  denken,  mijn- 
heer Copperfield,  als  ik  niet  gebonden  was;  maar  mijnheer  Jorkins  is  in 
dat  opzicht  onverzettelijk." 

Ik  werd  werkelijk  bang  voor  dien  vreeselijken  Jorkins.  Maar  ik  bevond 
naderhand,  dat  hij  een  zeer  zachtzinnig  man  was,  logvangestel,dieniets 
anders  in  de  zaken  te  doen  had,  dan  zich  op  den  achtergrond  tehoudes^ 
en  zich  gedurig  als  den  onbarmhartigsten  en  hardnekkigsten  van  aUe 
menschen  te  laten  voorstellen.  Als  een  klerk  eene  verhooging  van  salaris 
verlangde,  wilde  mijnheer  Jorkins  er  niet  van  hooren.  Als  een  client  wat 
draalde  met  het  betalen  zijner  rekening  van  kosten^  wilde  mijnheer  Jor- 
kins zonder  uitstel  betaling  hebben ;  en  hoe  smartelijk  zulke  dingen  ook 
voor  het  gevoel  van  mijnheer  Spenlow  mochten  zijn  (en  altijd  waren), 
mijnheer  Jorkins  had  geene  genade.  Het  hart  en  de  hand  van  den  engel- 
achtigen  Spenlow  zouden  altijd  open  zijn  geweest,  als  die  duivelachtige 
Jorkins  het  niet  had  belet.  Toen  ik  ouder  werd,  meen  ik  er  ondervinding 
van  gehad  te  hebben,  dat  er  nog  andere  kantoren  zijn,  die  hunne  zaken 
op  den  voet  van  Spenlow  en  Jorkins  behandelen. 

Het  werd  afgesproken,  dat  ik,  zoodra  ik  maar  verkoos,  mijne  proef- 
maand  zou  begmnen,  en  dat  mijne  tante  niet  zoo  langin  de  stad  behoefde 
te  blijven  of  na  verloop  van  dien  tijd  terugkomen,  daar  het  contract, 
waarvan  ik  het  onderwerp  was,  haar  gemakkelijk  ter  teekening  aan  huis 
kon  worden  gezonden.  Toen  wij  zpo  ver  gekomen  waren,  bood  mijnheer 
Spenlow  mij  aan  om  mij  dadelijk  eens  naar  het  Hof  te  brengen  en  mij 
te  laten  kijken  hoe  het  er  uitzag.  Daar  ik  dit  gaarne  genoec  wilde  weten, 
gingen  wij  met  dat  oogmerk  heen,  mijne  tante  achterlatende,  die  zich, 
zeide  zij,  daar  niet  wilde  wagen,  en,  geloof  ik,  alle  gerechtshoven  voor 
een  soort  van  buskruitmolens  hield,  die  ieder  oogenblik  in  de  lucht  kon- 
den  vliegen. 

Mijnheer  Spenlow  bracht  mij  over  een  pleintje,  met  deftige  huizen 


n 


i^ 


MYNHEER  SPENLOW  BRSNGT  MU   IN  HEX  HOF.  45 


t,  die  ik  uit  de  doctorale  namen  aan  de  deuren  begreep,  dat  de  offi- 

eele  woonplaatsen  der  geleerdcadvocaten  waren,  waarvan  Steerforth 

ij  gesproken  had ;  en  verder  naar  een  groot,  somber  vertrek^  dat,  naar 

Ij  dacht,  veel  van  eene  kapel  had,  aan  de  linkerhand.  Het  boveneinde 

zer  zaal  was  van  het  overige  door  een  hek  afgezonderd,  en  daar,  aan 

ide  zijden  van  eene  verhevenheid,  die  het  fatsoen  van  een  hoefijzer 

d,  zaten  op  gemakkelijke  ouderwetsche  kussenstoelen  eenige  heeren 

It  roode  tabbaarden  en  grijze  pruiken,  die  ik  bevond  dat  de  bovenge- 

slde  doctors  waren.  Over  een  lessenaartje^  naar  den  lessen aar  van  een 

^^^eckstoel  gelijkend,  in  het  midden  van  het  hoefijzer,  been  kijkende,  zat 

fe^Mi  oud  heer,  dien  ik,  als  ik  hem  in  een  vogelhuis  had  gezien,  zeker  voor 

^^n  uil  zou  hebben  gehouden,  maar  die,  naar  ik  vemam,  de  presidee- 

^^^^nde  rechter  was.  In  de  ruimte,  binnen  het  hoefijzer,  lager  dan  dit,  na- 

"Jaelijk  bijna  gelijk  met  den  vloer,  waren  eenige  andere  heeren  van  mijn- 

^^!^«cr  Spenlow's  rang  en,  evenals  hij,  in  zwarte  tabbaarden  met  wit  bont 

.  Sekleed,  die  aan  eene  lange,  groene  tafel  zaten.  Hunne  dassen  waren 

:  5^er  het  algemeen  stijf,  naar  mij  dacht,  en  hunne  blikken  trotsch;  maar 

^  het  laatste  opzicht  begreep  ik  weldra  dat  ik  hun  onrecht  had  gedaan, 

^ant  toen  twee  of  drie  van  hen  moesten  opstaan  en  eene  vraag  van  den 

*  ^lesideerenden  machthebber  beantwoorden,  heb  ik  nooit  menschen  ge- 

?    ^,  die  schaapachtiger  keken.  Het  publiek,  vertegenwoordigd  door  een 

t    jongen  met  eene  bouSante  om,  en  een  kaal  fatsoenlijk  man,  die  heimelijk 

i     beschtdtkruimels  uit  zijne  rokzakken  at,  stond  zich  bij  eene  kachel  in  het 

f     midden  van  het  Hof  te  warmen.  De  kwijnende  stilte  in  de  zaal  werd  alleen 

f     door  het  snorren  van  die  kachel  en  de  stem  van  een  der  doctors  gestoord, 

die  langzaam  door  eene  geheele  bibliotheek  van  bewijsstukken  kuierde, 

en  nu  en  dan  stilhield  om  zich  in  een  herbergje  aan  den  weg  met  wat 

redeneeren  te  verpoozen.  Over  het  geheel  heb  ik  nergens  anders  in  geheel 

mijn  leven  zulk  een  droomerig  en  dodderig  familie-partijtjebijgewoond: 

en  ik  begreep,  dat  het  voor  een  jon^ensch  zoogoed  als  een  kalmeerend 

middeltje  moest  wezen  met  deze  lieden  in  betrekking  te  komen  —  be- 

baive  misschien  als  client. 

Zecr  weltevreden  over  het  droomerige  van  dat  afgelegen  plekje,  onder- 
Tjchtte  ik  mijnheer  Spenlow,  dat  ik  voor  het  oogenblik  genoeg  had  ge- 
zien, en  begaven  wij  ons  weder  naar  mijne  tante,  met  welke  ik  weldra 
hcenging.  Toen  ik  bij  Spenlow  en  Jorkins  de  voorkamer  doorkwam,  ge- 
Yoelde  ik  mij  weder  zeer  jong,  daar  de  klerken  elkander  met  hunne  peh- 
ncn  aanstieten  om  naar  mij  te  wijzen. 
Wij  bereikten  Lincoln 'sInnFields zonder eenig nieuw avontuur, 
^  behalve  dat  wij  een  ongelukkigen  ezel  voor  een  groenlenkarretje  ont- 
t  nioetten,  die  bij  mijne  tante  pijnlijke  herinneringen  opwekte.  Wij  hadden, 
veilig  in  ons  logement  gezeten,  nog  een  lang  gesprek  over  mijne  voor- 
>  uitzichten,  en  daar  ik  wist,  dat  zij  verlangend  was  om  naar  huis  te  komen, 
I  en  met  de  akeligheden  van  brand,  het  vervalschte  eten  en  de  zakkenrol- 
I  iers,  te  Londen  geen  half  uur  op  haar  gemak  kon  zijn,  drong  ik  haar  om 
zich  over  mij  niet  ongerust  te  maken,  maar  mij  maar  voor  mij  zelven  te 
laten  zorgen. 


46  DAVID  COPPERFIBLD. 


»Ik  ben  niet,  nu  morgen,  eene  week  lang  hier  geweest,  beste  jongea, 
zonder  ook  daarom  te  denken,"  antwoordde  zij.  ȣr  zijn  in  de  Adelphi 
gemeubileerde  kamers  te  huur,  Trot,  die  ik  geloof  dat  juist  goed  voor  n 
moeten  zijn." 

Met  deze  korte  inleiding,  haalde  zij  eene  advertentie  uit  haar  zak, 
zorgvuldig  uit  eene  courant  geknipt^  inhoudende,  dat  er  in  Bucking- 
h  a  m-S  t  r  e  e  t  in  de  Adelphi  bijzonder  welgelegene  gemeubileerde  kamers 
te  huur  waren,  zoogoed  als  eeneafzonderlijkefatsoenlijke  woning,  inzon- 
derheidgeschikt  vooreen  jong  heer,  aan  een  der  gerechtshoven  of  elders 
werkzaam.  Dadelijk  te  betrekken,  conditiesbillijk,  en  ook  desnoods  voor 
slechts  eene  maand  te  bekomen. 

»  Wei  tante,  dat  is  juist  de  zaak,"  zeide  ik,  blozende  van  genoegen  bij 
het  mogelijke  vooruitzicht  om  deftig  op  kamers  te  wonen.  —  >  Kom  dan," 
zeide  mijne  tante,  terstond  den  hoed  weder  opzettende  dien  zij  pas  had 
afgezet.  >  Wij  zullen  er  maar  eens  naar  gaan  kijken." 

Wij  gingen.  Volgens  de  advertentie  moesten  wij  ons  aan  het  huis  zclf 
bij  jufFrouw  Crupp  vervoegen,  en  wij  schelden  aan  het  onderhuis,  waar 
wij  meenden  dat  juffrouw  Crupp  te  bevragen  zou  zijn.  Het  was  niet  voor- 
dat  wij  drie-  of  viermaaal  gescheld  hadden,  dat  wij  jufFrouw  Crupp  kon- 
den  bewegen  om  ons  te  woord  te  staan ;  maar  eindelijk  verscheen  zij  toch, 
eene  zwaarlijvige  dame,  wier  flanellen  onderrojt  met  een  rand  onder  hare 
nankingsche  japon  uitkwam. 

iLaten  wij  die  kamers  van  u  eens  zien,  als  h/st  u  belieft,  juffrouw," 
zeide  mijne  tante.  —  >  Voor  dezen  heer  ?"  zeide  juffrouw  Crupp,  in  haar 
zak  naar  hare  sleutels  zoekende.  —  >  Ja,  voor  mijn  neef,"  zeide  mijne 
tante.  —  >En  ik  geloof,  dat  zij  voor  hem  juist  allcrliefst  zullen  zijn," 
merkte  juffrouw  Crupp  aan. 

Wij  gingen  dus  naar  boven, 

De  kamers  waren  geheel  boven  in  huis  —  eene  groote  aanbeveling  bij 
mijne  tante,  daar  men  dus  spoedig  op  het  dak  kon  komen  —  en  beston- 
den  uit  een  half  donker  portaaltje,  waar  men  bijna  niets  kon  zien,  een 
stikdonker  provisiekamertje,  waar  men  geheel  niets  kon  zien,  eene  zit- 
kamer  en  eene  slaapkamer.  De  meubelen  waren  oud,  maar  voor  mij  toch 
goed  genoeg ;  en  zeker,  uit  de  vcnsters  zag  men  de  rivier. 

Daar  de  kamers  mij  uitmuntend  bevielen,  gingen  mijne  tante  en  juf- 
frouw Crupp  naar  het  provisiekamertje  om  over  de  condities  te  spreken, 
terwijl  ik  in  de  zitkamer  opdesofableefwachten,hetnauwelijksmogelijk 
achtende,  dat  ik  zulk  eene  deftige  woning  zou  krijgen.  Na  een  duel  van 
cenigen  duur  kwamen  zij  terug,  en  ik  zag,  tot  mijne  blijdschap,  zoowel 
aan  het  gezicht  van  juffrouw  Crupp  als  aan  dat  mijner  tante,  dat  de  zaak 
geschikt  was. 

»Is  dit  hetzelfde  meublement  van  den  laatsten  bewoner  ?"  vroeg  mijne 
tante.  —  >Ja,  juffrouw,"  antwoordde  juffrouw  Crupp.  —  »Waarishij 
naar  toe  gegaan  ?"  vroeg  mijne  tante. 

Hier  werd  juffrouw  Crupp  door  een  lasligen  hoest  overvallen,  waar- 
onder  zij  met  groote  moeite  uitbracht :  »  Hij  is  hier  ziek  geworden,  juf- 
frouw, en  —  hoe!  hoe!  hoe!  och  Heere!  —  en gestorven."  —  >Zoo! 


o 


Wljm  KAHKRS.  47 


Waaraan  is  hij  gestorven?"  vroeg  mijne  tante.  — *Wel,juffrouw,  aaa 
bet  diinken,"  antwoordde  juffrouw  Crupp  in  vertrauwen,  tenhetroo- 
ken."  — iRooken^Gij  meeotdeschoorsteenen tochtiiet?"zeidemijiie 
taote.  —  iNeeD,  jufiirouw,"  aDtwoordde  juffrouw  Cnipp. —  »Dat  is  in 
alien  gevalle  nieC  aanstekelijk,  Trot,"  merkte  mijne  tante,  zich  naar  mij 
keerende  daarop  aan.  —  >Neen,  zeker  niet,"  zeide  ik. 

Kortom,  mijne  tante,  ziende  hoe  ik  met  de  kamers  was  ingenomen, 
oaai  ze  voor  eene  maand,  met  een  jaar  optie  als  die  djd  om  was.Juffrauw 
Cnipp  zou  tafel-  en  beddegoed  bezorgen,  en  voor  mij  koken;  voor  al 
het  ovcrigc  was  reeds  gezorgd;  en  juffrouw  Cmpp  zeide  uitdrukkelijk, 
dat  zij  altijd  een  hart  voor  mij  zou  hebben  alsof  ik  liaar  zoon  was.  Ik  zou 
twee  dagen  later  mijne  woning  betrekken,  en  juf&otiw  Crupp  dankte, 
naar  zij  zeide,  den  Memel,  dat  zij  iemand  gevonden  had  voor  wien  zi] 
kon  zoi]geD. 

Terwijl  wij  naar  ons  logement  gingen,  onderrichtte  mijne  tante  mij, 
dat  zij  vast  booptc  en  geloofde,  dat  het  leven,  hetwelk  ik  nu  kou  kiijgen, 
mij  vastheid  en  zclfvertrouwcn  zou  geven,  hetgeen  alles  was  wat  mij  nog 
ontbrak.  Zij  herhaalde  dit  des  anderen  daags  nog  verscheidene  malen, 
terwijl  wij  schikkiogen  maakten  om  mijne  klecren  en  boeken  van  mijn- 
heer  Wickfield  tc  latcn  koracn,  waarovcr  ik,  alsmedc  over  mijne  geheele 
rds,  een  langen  brief  aan  Agnes  schreef,  dicn  mijne  tante  medenara,  daar 
tij  des  anderen  daags  zou  vcrtrekken.  Om  niet  te  lang  over  deze  bijzon- 
derbeden  uit  te  weiden,  moet  ik  er  nog  maar  bijvoegea,  dat  zij  rijkelijk 
lorgde  voor  alles  wat  ik  in  mijne  proefmaand  kon  noodig  hebben ;  dat 
Steerforth,  tot  mijne  groote  teleurstelling  en  de  hare  insgelijks,  zich  voor 
haar  vertrek  niet  liet  zien,  dat  ik  haar  veilig  met  de  diligence  naar  Dover 
zag  wegrijden,  zich  streelende  met  de  gedachte  hoe  de  esels  nu  weder 
zouden  wordenweggejaagd,  en  met  Janet  naast  haar;  enhoeik,  toen  de 
diligence  uit  het  gezicht  was,  mijne  schreden  naar  de  Adelphi  richtte, 
mijmerend  over  de  oude  dagen  toen  ik  daar  door  de  onderaardsche 
bogen  placht  te  dwalen,  en  de  gelukkige  veranderingen,  die  mij  zoo 
faoog  boven  den  grond  hadden  doen  komen. 


XXIV. 

HIJNB  EER5TB  fitJITB^^SPORlGHEID. 

Het  was  iets  heerlijks  eenig  eigenaar  te  zijn  van  dat  verbevene  kasteel, 
«n  als  ik  mijne  buitendeur  gesloten  had  een  gevoel  te  hebben  gelijk 
Robinson  Crusoe,  wanneer  hij  zijne  verschansing  was  binncngegaan  en 
rijne  ladder  achter  zich  opgetrokken  had.  Het  was  iets  heerlijks  door  de 
stad  te  wandelen,  met  mijn  huissleutel  in  mijn  zak,  en  te  weten,  dat  ik 
iedereen  kon  vragen  om  met  mij  naar  huis  te  gaan,  en  er  zeker  van  te 
zijn,  dat  hij  nieraand  ongelegen  zou  komen,  als  hij  mij  zelven  maar  niet 
ongelegen  kwam.  Het  was  lets  heerlijks  mij  zelven  in-  en  uit  te  laten,  en 
te  komen  en  te  gaan,  zonder  iemand  iets  te  zeggen  of  te  vragen,  en  om 


48  DAVID  COPPERFIELD. 


jufTrouw  Crupp  te  schellen,  en  haar  als  ik  haar  noodig  had  —  en  als  zij 
genegen  was  om  te  komen  —  hijgende  uit  de  diepten  der  aarde  te  docn 
oprijzen.  Dat  alles,  zeg  ik,  was  iets  heerlijks;  maar  ik  moet  ook  zeggen, 
dat  er  tijden  waren,  wanneer  het  allerakeligst  was. 

Heerlijk  was  het  des  morgens,  vooral  op  een  fraaien  ochtend.Bij  dag- 
licht  was  het  een  zeer  frisch  en  vrij  leven;  nog  vrijer  en  frisscher  bij 
zonneschijn.  Maar  als  de  dag  afnam,  scheen  dat  leven  ook  te  gaan  kwij- 
nen.  Ik  weet  niet  hoe  het  kwam,  maar  bij  kaarslicht  zag  het  er  zeldoi 
goed  uit.  Ik  miste  dan  iemand  om  mee  te  praten.  Ik  miste  Agnes  dan.  In 
de  plaats  dier  vriendelijke  bewaarster  van  mijn  vcrtrouwen,  vond  ik  eene 
akelige  ledigheid.  De  afstand  tusschen  mij  en  juffrouw  Cnipp  kwam  mij 
zeer  groot  voor.  Ik  dacht  aan  mijn  voorganger,  die  van  drmken  en  roc- 
ken  was  gestorven;  en  ik  had  wel  kunnen  wenschen,  dat  hij  maar  zoo 
goed  was  geweest  van  te  blijven  leven  en  mij  niet  met  zijn  overlijden  te 
hinderen. 

Na  twee  dagen  en  nachten  was  het  mij  alsof  ik  reeds  een  jaar  daar  ge- 
woond  had,  en  toch  was  ik  nog  geen  uur  ouder,  maar  werd  even  erg  als 
ooit  door  mijne  eigene  jeugdigheid  geplaagd. 

Daar  Steerforth  nog  niet  verscheen,  hetgeen  mij  deed  vreezen  dat  bij 
ziek  moest  zijn,  ging  ik  op  den  derden  dag  vroeg  uit  de  Commons  been 
en  stapte  naar  Hihgate.  Mevrouw  Steerforth  was  zeer  blijde  mij  te 
zien,  en  zeide,  dat  bij  met  een  zijner  Oxfordsche  vrienden  was  uitgegaan, 
om  een  ander  te  gaan  bezoeken,  die  bij  S  t.  A 1  b  a  n  s  woonde,  maar  dat 
zij  hem  des  anderen  daags  terug  verwachtte.  Ik  hield  zooveel  van  hem, 
dat  ik  werkelijk  jaloersch  werd  op  zijne  Oxfordsche  vrienden. 

Daar  zij  mij  drong  om  te  blijven  dineeren^  bleef  ik,  en  ik  geloof,  dat 
wij  den  geheelen  dag  over  niets  praatten  dan  over  hem.  Ik  zeide  haar 
hoeveel  de  menschen  te  Yarmouth  van  hem  hielden^  en  hoe  aange- 
naam  bij  zich  in  gezelschap  had  gemaakt.  Juffrouw  Dartle  was  vol  ver- 
bloemde  wenken  en  geheimzinnige  vragen,  maar  stelde  toch  veelbelang 
in  alles  wat  wij  gedaan  hadden,  en  zeide  zoo  dikwijls:  >  Was  het  toch 
waarlijk  ?"  en  zoo  al  meer,  dat  zij  mij  alles  afperste  wat  zij  verlangde  te 
weten.  Haar  voorkomen  was  volmaakt  eveneens  als  ik  haar  beschreven 
heb,  toen  ik  haar  voor  de  eerste  maal  zag;  maar  de  omgang  dezer  twee 
dames  was  zoo  aangenaam  en  mij  zoo  weinig  vreemd,  dat  ik  mij  een 
weinigje  op  haar  verliefd  voelde  worden.  Verscheidene  malcn  in  den 
loop  van  dien  avond,  en  vooral  toen  ik  alleen  naar  huis  ging,  kon  ik  niet 
nalaten  te  denken,  welk  een  verrukkelijk  gezelschap  zij  in  Bucking- 
ham-Street zouzijn. 

Ik  zat  des  morgens  bij  mijn  broodje  met  koffie,  eer  ik  naar  de  Commons 
ging  —  en  ik  mag  bier  wel  aanmerken,  dat  het  verwonderlijk  was  hoe- 
veel koffie  juflfrouw  Crupp  gebruikte  en  hoe  slap  die  toch  was  —  toen 
Steerforth  zelf,  tot  mijne  onbeschrijfelijke  blijdschap  binnentrad. 

»Mijn  beste  Steerforth,"  riep  ik  uit,  »ik  begon  te  denken,  d^tiku 
nooit  zou  weerzien."  —  >Ik  werd  den  anderen  ochtend  na  dat  ik  thuis 
was  gekomen  met  geweld  weggesleept.  Wel,  Groentje,  welk  een  aardig 
oud-vrijers-leven  hebt  ge  hier !" 


IK  BKSLUrr  OH  EEM  DINER  TE  GETXH.  49 

Ik  liet  hem,  met  niet  weinig  trota,  mijoe  geheele  woning  zien,  het  pro 
▼ifiiekiunertje  niet  uitgezonrlerd,  en  hij  prees  alles  ten  hoogste. 

■  Dc  ul  u  eens  wat  zeggen,  oudc  jongen,"  voegde  hij  erbij.  *Ik  zal 
ttij  faier  bij  u  inkwartieren  als  ik  in  de  stad  ben,  zookng  tot  gc  mi) 
WcgjaagL" 

Dit  was  yernikkelijk  ora  tc  hooren.  Ik  zeide,  dat  hij,  als  hij  daarop 
mchtte,  tot  den  jongsten  dag  zou  moeten  wachten. 

iMaai  gij  moet  zeker  nog  ontbijten,"  zeide  ik,  met  mijne  hand  aan  de 
Bchelkoord.  >Ik  zal  jufirouw  Cnipp  wat  versche  koftie  voor  u  laten  zetten, 
en  spek  voor  u  bakken  In  een  kookmachinetje  dat  ik  hier  heb."  — 
>Neen,  neen  1"  zeide  Steerfbrth.  9Schel  maar  nietl  Ik  kan  niet  Ik  moet 
bij  een  van  die  snaken  gaan  ontbijten,  die  in  het  Piazza- Hotel,  in  Co- 
Tent  Garden,  logeert."  - —  »Maar  gij zult  toch bij  mij  komen  elen f" 
zddeik.  —  lOp  mijn  woord,  ik  kan  niet.  Niets  zou  ik  liever  willen,  maar 
ik  m  o  e  t  bij  die  twee  snaken  blijven.  Wij  gaan  alte  drie  morgenochtend 
weder  w^." — Breng  ze  dan  hier  mede  ten  eten,"  antwoorddeik.  iDenkt 
ge,  dat  ze  zouden  mllen  komen?"  —  >0,  dat  zouden  zij  zeker,"  zeide 
Steerforth,  imaar  wij  zouden  u  ongelegenheid  aandoen.  Kom  liever  met 
onsei^iens  dineeren." 

Hierin  wilde  ik  volstrekt  niet  bewilligen,  want  nu  viel  het  mij  ioj  dat 
ik  toch  waarlijk  wel  een  partijtje  mocht  geven  om  mij'ne  woning  m  te 
wijden,  en  dat  ik  daartoe  nooit  beter  gele^enheid  kon  krijgen.  Ik  was 
DOg  veel  trotscher  op  mijne  kamers,  nu  hij  ze  zoo  had  geprezen,  en 
brandde  van  verUngen  om  te  toonen  hoe  ik  daar  gehecl  heer  en  mcester 
was.  Ik  drong  hem  dus  in  naam  zijncr  twee  vrienden  eene  stiltc  belofte 
a^  en  wij  bepaaldcn  zes  ure  als  het  uur  van  het  diner. 

Toen  hij  been  was,  schelde  ik  juftouw  Cnipp  en  maaktc  haar  bekend 
net  tnijn  dolzinnig  voomemen.  Juffrouw  Cnipp  zeide,  vooreerst,  dat  het 
nstOUrKjk  niet  van  haar  te  vergen  was  om  aan  tafel  te  dienen,  maar  dat 
^  «en  handig  jongmensch  wist,  dien  zij  wel  dacht  daartoe  te  kunncD 
overfaalen  en  die  daarvoor  niet  meer  dan  vijf  schellingen  zou  verlangen, 
terWrlt  het  in  mijne  beleefdheid  zou  staan  wat  ik  hem  meer  wilde  geven. 
Ik  wide,  dat  wij  hem  zeker  moesten  aaimemen.  Vervolgens  zeide  jumrouw 
Cilipp,  dat  uj  niet  wel  op  twee  plaatsen  te  gelijk  kon  zijn  (hetgeen  ik  leer 
In^^  gezegd  vond)  en  dat  eene  ikleine  meid"  met  eene  nachtkaars  in 
Het  j^oviai&amertie  gezet,  om  daar  zonder  ophouden  borden  tewu- 
gcfaen,  oMiit^aar  zou  wezen.  Ik  vroeg  hoeveel  de  onkosten  van  znlk  eene 
KliAH!  meid  zouden  bedragen^  en  ju&ouw  Cnipp  antwoordde,  dat  acht- 
tieB«WiTerB,  oaar  lij  dacht,  mij  niet  zou  verrij^^n  of  verarmcn.  Ik  zeide, 
dat  ik  dit  ook  getoofde,  en  zoo  wasdatofgesproken.  Daarop  zeide  juf- 
tMiW Grtii^ :  iMnoog  het  diner." 

H^  WW  WQ  moOTaardig  voorbeeld  van  gebrek  aan  overleg  bij  den 
mUi  -^  ittSrtmw  O^pp'b  keukenhaard  had  ingericht,  dat  er  volstrdct 
fiM  WttdeH  op  gereedgemaakt  kon  woiden  dan  oaselapjes  en  gestooMe 
JM^MHHaua.  >mn  MD  visdtketel  bctrof;  zeide  jnffrouwCrupp  —  wBde 
lk«mt*a»  naarde  nmatE  komen  k^mf  Zq  kon  niet  billijkerffinken. 
TintL  Ik'tt  maai  atabflaar  komen  kijkcef  Daar  ik  toch  niet  vedwijcer 


50  DAVID  COPPSRFIELD. 


zou  zijn  geweest,  al  h  a  d  ik  er  naar  gekeken,  bedankte  ik  daarvoor,e& 
zeide :  »Laat  de  visch  maar  blijven."  Maar  juffrouw  Crupp  zeide.  datik 
dit  niet  zoo  zeggen  moest ;  het  was  in  den  oestertijd,  en  waarom  dieniet? 
Zoo  was  d  a  t  afgesproken.  Daarop  zeide  juffrouw  Crupp,  dat  wat  adj  tan 
aanraden  dit  was :  £en  paar  gebraden  hoentjes,  warm  —  van  den  kok; 
cen  schotel  gestoofd  rundvleesch,  met  groenten  —  van  den  kok ;  twee 
dingetjes  om  te  flankeeren,  zooals  bij  voorbeeldeenpasteitjeeneenscho- 
teltje  nieren  —  van  den  kok;  een  taart  en  (als  ik  daarvan  hield)  ecDe 
gelei  —  van  den  kok.  Dit,  zeide  juf&ouw  Crupp,  zou  haar  tijd  laten  om 
al  hare  attentie  aan  de  aardappelen  te  geven,  en  de  kaas  en  de  selderij 
zoo  voor  te  dienen,  als  zij  wel  wenschen  zou  dat  het  altijd  gedaan  werd 

Ik  volgde  den  raad  van  jufFrouw  Crupp  en  deed  zelf  de  bestelling  bij 
den  kok.  Naderhand  het  Strand  langs  wandelende  en  voor  het  venster 
van  een  vleeschwinkel  eene  harde,  geplekte  zellistandigheid  ziende,  die 
naar  marmer  geleek,  maar  volgens  een  briefje  daarop  »Mock  Turde^'' 
(zoogenaamde  schilpadsoep)  was,  ging  ik  binnen  en  kocht  eene  schijf 
daarvan,  welke,  gelijk  ik  later  meende  te  begrijpen,  voor  vijftien  perso- 
nen  genoeg  zou  z^n  geweest.  Na  eenig  bezwaar  aanvaardde  jufifrouw 
Crupp  de  taak  om  dit  praeparaat  op  te  warmen,  maar  bij  het  vloeibaar 
worden  kromp  het  zoodanig,  dat  wij  het  voor  vier  wel  wat  weinig  vonden. 

Deze  toebereidselen  gelukkig  voltooid  hebbende,  kocht  ik  op  de 
markt  van  Covent  Garden  een  dessertje  en  deed  bij  een  slijter  in  die 
buurt  eene  tamelijk  ruime  bestelling  van  wijn.  Toen  ik  in  den  namiddag 
thuis  kwam  en  de  flesschen  in  het  provisiekamertje  in  een  vierkant  op 
den  grond  zag  staan,  vondik  ze  zooveel  (schoon  er  twee  te  weinig  waren, 
waarover  juffrouw  Crupp  zeer  verdrietig  was),  dat  ik  er  werkelijk  van 
schrikte. 

Een  van  Steerforth's  vrienden  heette  Gramger,  en  de  andere  Markham. 
Beiden  waren  zeer  vroolijke  en  levendige  jongens ;  Grainger  was  ouder 
dan  Steerforth,  terwijl  Markham  er  jeugdiger  uitzag  en  niet  ouder  dan 
twintig  scheen.  Ik  merkte  op,  dat  de  laatste  altijd  in  het  onbepaalde  van 
zich  zelven  sprak,  als  »iemand,"  en  zelden  of  nooit  den  eersten  persoon 
enkelvoudig  gebruikte. 

K  » lemand  zou  het  hier  zeer  naar  zijn  zin  hebben,  mijnheer  Copperfield," 
zeide  Markham,  zich  zelven  bedoelende.  —  >De  stand  is  niet  kwaad,^ 
zeide  ik,  »en  de  kamers  zijn  inderdaad  gemakkelijk.''  —  »Ik  hoop,  dat 
ge  beiden  een  goeden  eetlust  hebt  medegebracht?"  zeide  Steerfoith.  — 
>Op  mijn  woord,"  liet  Markham  hierop  volgen,  »Londen  schijnt 
iemands  eetlust  op  te  scherpen.  lemand  heeft  hier  dengeheelendaghon- 
gcr.  lemand  eet  hier  zosder  ophouden." 

In  het  eerst  eenigszins  verlegen,  en  mij  veeltejonggevoelendeom 
zelf  aan  het  hoofd  mijner  tafel  te  zitten,  liet  ik,  toen  het  diner  gereed  was, 
Steerforth  daar  plaats  nemen,  en  zette  mij  tegenover  hem.  Alles  was  zeer 
goed ;  wij  spaarden  den  wijn  niet ;  en  Steerforth  deed  zoo  schitterend  zijn 
best  om  de  zaak  goed  aan  den  gang  te  houden,  dat  er  geen  oogenbuk 
van  verpoozing  in  onze  feestvreugde  kwam.  Ik  zelf  was  onder  denmaal- 
tijd  niet  zoo  geestig  en  spraakzaam  als  ik  wel  had  kunnen  wenschen^ 


IK  DRINK  TB  VEZL.  jl 

-want  loiJD  stoel  stond  vlak  over  de  deur,  en  mijne  aandadit  werd  ver- ' 
strooid  door  de  opmerking,  dat  bet  handige  jonge  mensch  zeer  dtkwijb 
de  kamcr  uitging,  en  dat  dait  terstond  daarna  zijne  schaduw  op  den  muur 
Tan  het  portaal  dcbtbaar  werd,  met  eene  flesch  voor  den  mond.  De 
kleine  meid  veroorzaakte  mij  ook  eenige  onrust,  niet  zoozeer  doordat  zij 
verzuimde  de  borden  te  wasschen  als  wel  door  ze  te  breken.  Want  daar 
zij  wat  nieuwsgierig  van  aard  was,  en  daardoor  niet  (gelijk  haar  stellig 
was  belast)  in  het  provisiekamertje  kon  blijven,  kwam  zij  telkens  bij  de 
deur  naar  ons  kijken,  en  veibeeldde  eich  dan  telkens,  dat  zij  betiapt 
werd;  in  wclke  verbeelding  zij  verscheidene  malen  over  de  bomen  been 
wcgliep  (waannede  zij  den  grond  zoigvuldig  geplaveid  had)  en  eene 
groote  vcTwoesting  aanrichtte. 

Dit  waien  echtei  kleine  onaangenaamheden  en  gemakkelijk  vergeten, 
tocn  dc  tafel  afgenotnen  en  het  dessert  opgezetwas^opwelktijdsge- 
wricht  in  het  fecst  ik  de  ontdekking  deed,  dat  het  handige  jonge  mensch 
sprakeloos  was  geworden.  Hem  heimelijk  last  gevende  ora  jufirouw  Crupp 
gezelschap  te  gaan  houden  en  de  kleine  meid  insgelijks  naar  de  kelder- 
verdieping  mede  te  nemen,  gaf  ik  mij  geheel  aan  de  vreugde  over. 

Ik  begon  met  bijzondcr  opgemimd  en  luchthartig  te  zijn ;  allerlei  half- 
vergeten  dmgen,  gescbikt  om  over  tepraten,  kwamen  raij  te  gelijk  voor 
den  geest  en  maakten  mij  buitengewoon  spraakzaam.  Iklachtehartelijfc 
om  mijne  eigcne  aardigheden  en  die  vanaldeanderenjriepSteerforthtot 
de  orde  omdat  hij  de  flesch  niet  liet  rondgaan ;  maakte  verscheidene  af- 
spraken  om  naar  Oxford  tekomen;  verklaardedatikvoornemenswas, 
tot  opzeggens  toe,  wekelijks  ztilk  ccn  diner  te  geven;  en  was  dot  genoeg 
om  mt  Grainger's  doos  zoovecl  snuif  in  mijn  neiis  te  stoppen,  dat  ik  naar 
het  provisiekamcTtie  moest  gaan,  omdaar  tienminutenlanguitteniezen. 
Ikgingal  verder  met  de  flesch  alsneller  te  laten  rondgaan,  en  gedurig 
met  een  kurketrckker  op  te  springen,  om  nieuwe  flesschen  open  tc  trek- 
ken,  eer  dit  nog  noodig  was.  Ik  stelae  Steerforth's  gezondheid  in,  zeide 
dat  hij  mijn  dierhaarste  viiend,  de  beschermer  mijner  kindsheid,  de  met- 
gezel  mijner  jongelingsjaren  was.  Ik  zeide,  dat  het  mij  vemikte  zijne  ge- 
zondheid in  te  stellen.  Ik  zeide,  dat  ik  hem  meer  verplicht  was  dan  ik 
ooit  kon  vergelden,  en  dat  ik  hem  hooger  achting  toedroeg  dan  ik  oott 
kon  uitdnikken.  Ik  besloot  met  te  zeggen:*IkgeefuSteerforthlGod 
tegen  hemi  Hoera!"  Wij  gaven  hem  driemaal  diie  eerekreten,  en  nog 
een,  en  nog  een  goede  tot  besluit.  Ik  brak  mijn  glas  toen  ik  de  tafcl  rond- 
gmg  om  hem  de  hand  te  geven,  en  zeide  (in  twee  woorden)  i  Steerforth, 
ge-zijt-de-  poolstar- van-geheel-mijn-aanzij  n." 

Ik  gmg  al  verder,  door  eensklaps  op  te  merken,  dat  er  iemand  midden 
in  een  liedje  was.  Markham  was  de  ganger,  en  hij  zong :  >Weg  met  grillen 
en  met  zorgen."  Toen  hij  gedaan  had,  zeide  hij,  datbij>demei3Jes" 
witde  instellen.  Ik  nam  dat  kwalijk  en  kon  het  niet  toelaten.  Dat  was 
geene  fatsoenlijke  manier  om  dien  toast  in  te  stellen,  en  ik  zou  nooit  ver- 
oorloven,  dat  die  toast  in  mijn  huisandersgedronken  werd  dan  als  »de 
dames  1"  Ik  kieeg  hooge  woorden  met  hem,  vooral,  denk  ik,  omdat  ik 
sag,  dat  Steerforth  en  Grainger  om  mij  —  of  om  hem — of  om  ons  beideo. 


jl  DAVID  COPPERFIKLD. 


lachten.  Hij  zdde,  dat  iemand  zich  de  wet  niet  moest  laten  steUen 
2eide,  dat  iemand  dat  wel  moest.  Hij  zeide,  dat  iemand  dan  niet  be] 
digd  moest  worden.  Ik  zeide,  dat  hij  daarin  gelijk  bad  —  nooit  cfth 
mijn  dak,  waar  de  huisgodengederdwerdenende  wettendergastv 
beid  boven  alles  gingen.  Hij  zeide,  dat  iemand  zijn  fetsoen  niet  te  kort 
deed  do6r  te  bekennen,  dat  ik  een  weergascbe  goede  jongen  wis.  Jk 
stelde  dadelijk  z^'tie  gezondheid  in. 

£r  zat  iemand  te  rooken.  Wij  zaten  alien  te  rooken.  Ik  rookte  ins^li^ 
en  poogde  eene  opkomende  neiging  om  mijne  grillen  te  bedwmgen. 
Steerforth  had  eene  redevoering  gehouden,  waarvan  ik  bet  onderwerp 
was,  en  die  mij  bijna  tot  tranen  geroerd  had.  Ik  betuigde  mijn  dank,  en 
boopte,  dat  bet  aanwezige  gezelschap  ook  morgen  en  overmorgen  b^ 
mij  zon  dineeren  —  telkens  om  vijf  ure,  om  een  langen  avond  elkan- 
ders  omgang  te  kmmen  genieten.  Ik  gevoelde  mij  geroepen  omnogeaii^ 
gezondheid  in  te  stellen.  Ik  wilde  hen  die  mijner  tante  laten  drmken. 
Jttffrouw  Betsey  Trotwood,  de  beste  barer  sekse ! 

Iemand  stond  uit  bet  venster  mijner  slaapkamer  te  leunen,  verfrischte 
zijn  voorboofd  tegen  den  koelen  steen  van  bet  kozijn,  en  voelde  den 
#ind  op  zijn  gezicht  Dat  was  ik  zelf.  Ik  sprak  mij  zelven  aan  met  den 
naam  van  >Copperfield"  en  zeide :  >  Waarom  bebt  gij  geprobeerd  te  roo- 
ken ?  Gij  wist  toch  wel,  dat  ge  bet  niet  kondt  ?"  Toeri  stond  iemand  m^ 
ficbemerende  oogen  zijn  gezicht  in  een  spiegel  te  bekijken.  Ook  dat  was  ik« 
tn  den  spiegel  zag  ik  zeer  bleek ;  mijne  oogen  stonden  wezenloos :  en  mijH 
haar  —  alleen  mijn  haar,  anders  niet  —  zag  er  uit  alsof  bet  dronken  was. 

Iemand  zeide  tegen  mij :  » Laten  wij  nu  naar  de  komedie  gaan,  Cop-^ 
perfield !"  Ik  bad  geene  slaapkamer  meer  voor  mij,  maar  w^derom  de 
rmkelende  tafel,  met  glazen  bedekt ;  de  lamp ;  Grainger  aan  mijoe  recb- 
terband,  Markbam  aan  mijne  linker  en  Steerforth  tegen  mij  over  zitten — 
alien  in  een  mist  en  in  de  verte.  De  komedie  ?  Wel  zeker.  Juist  van  pas. 
Kom  maar  voort !  Maar  zij  moesten  bet  mij  niet  kwalijk  nemen,  als  ik  iKt 
laatst  de  kamer  a%ing  en  de  lamp  uitdraaide  —  in  geval  van  brands 

Door  bet  verbijsterende  der  duistemis  kon  ik  de  dem*  niet  vinden.  Ik 
slond  daamaar  te  tasten  tusscben  de  venstergordijnen,  toen  Steerfoi^ 
mij  bij  den  arm  nam  en  lacbend  naar  buiten  bracbt.  Wij  gingen  acbter 
^Uumder  de  trap  a£  Bijna  onderaan  viel  er  iemand  en  rolde  verder  ntfai^ 
beneden.  Iemand  zeide,  dat  bet  Copperfield  was.  Ik  werd  boos  over  dsit 
Vidscbe  gerucbt,  tot  ik,  bevindende  dat  ik  in  de  gang  op  mijn  raging^ 
bi9gon  te  denken,  dat  er  wel  grond  voor  kon  zijn. 

Een  zeer  mistime  avond  met  groote  kringen  om  de  lantarens  o|)  dtnuitt 
Eyn^rddndoidehjk  Van  gtsproken  dat  bet  vocbtig  was.  I  k  bidd  het  f^T 
vitezond.  StdM>rth  stoAe  mij  onder  een  lantarenpaalitl^  ea  asette  ttijli 
boed  in  fiLtsoen,  dien  iemand  opeenealierzoliderliiifi^tettanierei^eM 
^mdakh  haalde,  want  ik  had  hem  te  vofeniliet  opKraad.  IMro|>  ztidt 
Steeifortli  c  »Nh  zijt  sn  klaar^  met  waar,  Ctopperfidid  r*  eaf  ik<iHt#6brd<tet 
»Dat  zoit  Jk  ttendcen.^' 

Ete  nudi,^  b  een  bokje  zat  niet  eene  opeindgidaiGffeii^dtlivailS^ 
keUc  door  dei^  nust  mt^nibn  van  kmand  geld  (ails,  vitftgotttlilto 


WIJ  6AAN  NAAR  DE  KOMSDIE.  5^ 


/de  heeien  was  voor  wie  betaald  werd,  en  scheen  eenigszins  te  twijfelen 
^gelijk  ik  mij  herinnerde  naar  het  zweempje  dat  ik  van  hem  zag)  of  hij 
het  geld  voor  mij  zou  aannemen  of  niet.  Kort  daarop  waren  wij  geheel 
omboog  in  eene  zeer  heete  tooneelzaal^  en  keken  naar  omlaag  in  eene 
groote  ruimte,  het  parterre,  waar  het  mij  voorkwam  te  rooken,  zoo  oq- 
•<luidelijk  waren  de  menschen,  die  ze  vervulden.  £r  was  ook  een  groQt 
tooneel,  dat  ik,  na  de  straten,  zeer  efifen  en  zindelijk  vond,  en  daar  war^ 
menschen  op,  die  over  het  een  of  ander  praatten,  maar  lang  niet  verstaa^- 
baar.  £r  waren  heldere  lichten  in  overvloed,  en  er  was  muziek,  en  er 
'waren  dames  beneden  in  de  loges,  en  ik  weet  niet  wat  al  meer.  Het  scheen 
mij  toe,  dat  het  geheele  gebouw  wilde  leeren  zwemmen,  zoo  wonderlijk 
dwarrelde  het  als  ik  het  poogde  te  doen  stilstaan. 

Op  iemands  voorstel  besloten  wij  naar  beneden  te  gaan,  naar  de  logps 
van  den  eersten  rang,  waar  de  dames  waren.  Een  heer,  die  geheel  in  het 
zwart  op  eene  sofa  lag,  met  een  tooneelkijker  voor  de  oogen,  zweefde 
mij  voorbij,  en  ook  mijn  eigen  portret,  ten  voeten  uit,  in  een  spiegfd. 
Daarop  werd  ik  in  een  van  die  loges  gelaten,  en  hoorde  dat  ik,  toen  (k 
ging  zitten,  het  een  of  ander  zeide,  en  dat  de  menschen  om  mij  been 
9  stilte !"  riepen,  en  zag  dat  de  dames  met  verontwaardigde  blikken  na^ 
mij  omkeken,  en  —  wat  ?  ja !  —  dat  Agnes  daar  op  de  bank  voor  mij  z^t, 
met  eene  dame  en  een  heer  naast  haar,  die  ik  niet  kende.  Ik  zie  nog  ha^ 
^ezichtje,  beter,  mag  ik  wel  zeggen,  dan  ik  het  toen  zag,  met  de  onver- 
getelijke  uitdrukking  van  spijt  en  verwondering,  waarmede  zij  zich  i^^r 
mij  omkeerde. 

»  Agnes !"  zdde  ik  met  eene  dikke  tong. »  Wel  heb  ik  ooit !  Agnes  !"-^ 
$Stil  toch!"  antwoordde  zij,  ik  kon  maaarnietbegrijpenwaarom.  tQij 
stoort  de  menschen  hier.  Zie  hever  naar  het  tooneel." 

Ik  poogde^  op  haar  bevel,  er  mijne  oogen  op  te  vestigen  en  iets  te  hpo- 
ren  van  wat  aaar  omging,  maar  vruchteloos.  Weldra  keek  ik  weder  n^uu: 
haar  om,  en  zag  haar  in  een  hoek  wegschuiven  en  hare  gehandschoen4e 
hand  tegen  haar  voorhoofd  drukken. 

>  Agnes!"  zeide  ik.  »Ge  zijt,  vrees  ik,  niet  wel."  —  » Ja,  ja.  Let  ma^r 
niet  op  mij,  Trotwood,"  antwoordde  zij.  >Maar  Imster.  Gaat  ge  gauw 
weder  been  ?"  —  »0f  ik  gauw  weer  heenga  ?"  —  >  Ja." 

Ik  had  eene  domme  gedachte  om  te  antwoorden,  dat  ik  wilde  wachten 
om  haar  naar  huis  te  brengen.  Ik  geloof,  dat  ik  dit  ook  zeide  zoo  goed 
ik  kon ;  want  nadat  zij  mij  eene  poos  had  aangezien,  scheen  zij  mij  te  be- 
^jpen,  en  antwoordde  zacht : 

^Ik  weet  wel  dat  ge  doen  zult  wat  ik  u  vraag,  als  ik  zeg,  dat  ik  het  heel 
'  mf$da  meen.  Ga  nu  been,  Trotwood,  om  mijnentwil,  en  vraag  uwe 
y^nSen  om  u  naar  huis  te  brengen." 

;^ij  had  mij  voor  het  oogenblik  zooveel  tot  bezinning  doen  komen.  dat 
ikn  schoon  ik  boos  op  haar  was,  mij  toch  schaamde,  ea  met  ee^:^  ]k;iort 
'  ^ena"  (hetwelk  »Goedennacht"  ncioest  beteekenen)  opstond  en  been- 
ging.  Zij  volgden,  en  ik  stapte  op  eens  uit  de  loge  in  n^i|ne  slaapkan^er, 
w^ar  alleen  Steerforth  bij  mij  was,  die  mij  hielp  om  mij  U)t  te  k^eeden,  f  n 
waar  ik  hem  beurtelings  vertelde,  dat  Agnes  mij^e  ^i^tpr  w^,  le^li^em 


54  DAVm  COPPSRFIELD. 


bezwoer  om  den  kurketrekker  te  halen,  dat  ik  nog  eene  flesch  wijnkoB 
opentrekken. 

Hoe  iemand,  die  in  mijn  bed  lag,  dit  alles  zoo  verward  mogelijkden 
geheelen  nacht  weder  over  zeide  en  over  deed  —  terwijl  bet  bednar 
eene  golvende  zee  geleek,  die  nooit  stil  was !  Hoe  ik,  toen  die  iemand 
langzamerhand  in  mij  zelven  overgin^,  een  brandenden  dorst  begonte 
krijgen,  met  een  gevoel  alsof  mijne  eigene  huid  eene  harde  plank  was, 
mijne  tong  de  bodem  van  een  ledigen  ketel,  door  langen  dienst  gebar- 
sten  en  over  een  vuur  van  smeulende  kolen  hangende,  mijne  handpalmen 
gloeiende  metalen  platen,  die  geen  ijs  kon  verkoelen ! 

Maar  de  zielsangst,  de  wroeging,  de  schaamte,  die  ik  gevoelde,  toen 
ik  den  volgenden  dag  weder  tot  bewustheid  kwam !  Mijne  ontzetting,dat 
ik  duizend  misstappen  zou  begaan  hebben,  die  ik  vergeten  had,  en  die 
door  niets  geboet  konden  worden  —  mijne  herinnering  van  dien  onnit- 
wischbaren  blik,  waarmede  Agnes  mij  had  aangezien  —  de  martelende 
onmogelijkheid,  waarin  ik  mij  bevond,  om  haar  iets  van  mij  telaten 
weten,  daar  ik,  stommerik  die  ik  was,  niet  wist  hoe  zij  in  Londen  kwam, 
of  waar  zij  logeerde  —  mijne  walging  van  het  eezicht  der  kamerwaarhet 
feest  gevierd  was  —  mijn  kloppend  hoofd  —  de  tabakslucht,  het  gezicht 
der  glazen,  de  onmogelijkheid  om  uit  te  gaan,  of  zelfs  maar  op  te  staanf 
O,  welk  een  dag  was  dat ! 

O,  welk  een  avond,  toen  ik  bij  mijn  vuur  zat,  met  eene  kom  lamsbotdl- 
lon,  met  oogen  vet  bezaaid,  en  dadit  dat  ik  den  weg  van  mijn  vooigan- 
ger  ging^en  zijne  akelige  geschiedenis  zoowel  als  zijne  kamers  zou  erven, 
en  half  tot  het  besluit  l^am  om  met  een  postrijtuig  naar  D  o  v  e  r  te  vlie- 
gen^  en  alles  te  bekennen !  Welk  een  avond,  toen  juffrouw  Crupp,  die  de 
bouillonkom  kwam  weghalen,  een  enkel  niertje  op  een  bord  liet  den,  als 
het  geheele  overschot  van  het  feestmaal  van  gisteren,  en  ik  mij  werkelijl^ 
genegen  gevoelde  om  aan  hare  nankingsche  borst  te  vallen,  en  metbar- 
telijke  boetvaardigheid  te  zeggen :  »0,  juffrouw  Crupp,  juffi-ouw  Crupj) 
laat  de  kliekjes  maar  blijven !  Ik  ben  zoo  ellendig !"  Maar  zel6  toen  twij- 
felde  ik  er  aan,  of  jufirouw  Crupp  eigenlijk  wel  eene  soort  van  vrouw  was 
om  geheel  te  vertrouwen. 


XXV. 

GOEDE  EN  KWADE  ENGELEN. 

Des  ochtends  na  dien  jammerlijken  dag  van  hoofdpijn,misselijkheid 
en  berouw,  stapte  ik  mijne  deur  uit,  op  eene  zonderlinge  manier  in  de 
war  met  den  datum  van  mijn  diner,  alsof  een  troep  Titan's  een  reusach- 
tigen  hefboom  hadden  genomen  en  den  dag  van  eergisteren  eenige 
maanden  hadden  achteruitgeduwd,  toen  ik  een  boodschaplooper,  met 
een  brief  in  de  hand,  de  trap  zag  opkomen.  Hij  nam  de  zaak  toen  zeer 
op  zijn  gemak  op ;  maar  zoodra  £aj  mij  boven  aan  de  trap  naar  hem  zag 
kijken,  zette  hij  het  in  een  loop,  en  kwam  hijgend  bij  mij,  alsof  hij  zic£ 
doodaf  had  geloonen. 


DC  GXVOKL  ZSER  VKEL  BEROITW,  55 

>Mijnheer  T.  Copperfield,"  zeide  hij,  met  zijn  rottinkje  tegen  zijn  hoed 
tikkende. 

Ik  kon  mij  nauwelijks  als  dien  persoon  te  kenDeogeveo,  zoo  ontroerde 
ik  van  de  gedachte,  die  als  ecne  overtuiging  bij  mlj  oprees,  dat  die  brief 
Tan  Agnes  kwam.  Ik  zeide  hem  echter,  dat  ik  mijoheer  T.  Copperfield 
was,  en  hij  geloofde  bet,  en  gaf  mij  den  brief,  waarop  hij  zeide  antwoord 
te  moetcn  hebben.  Ik  sloot  hem  buiten  op  het  portaal  om  naar  het  ant- 
woord te  wachtcn ;  en  ging  weder  naar  raijne  kamer,  zoo  zenuwachtig, 
dat  ik  eeist  den  brief  op  de  tafel  moest  necrleggen  en  mij  een  weinigje 
met  den  buitenkant  gemeenzaam  makcn,  eer  iktothetbesluitkonko- 
men  om  hem  te  openen. 

Toen  ik  hem  opende,  bevond  ik,  dat  het  een  zecr  vricndelijk  brief  jc 
was,  waarin  van  mijn  toestand  in  de  tooncelzaal  volstrekt  gcene  melding 
werd  gemaakt.  Al  wat  het  behelsde  was:  iMijn  beste  Trotwood.  Ik  lo- 
geer  ten  huize  van  papa's  zaakwaamemer,  mijnheer  Waterbrook,  in 
Ely-Place,  Holborn.  Wiltgemijeenskomenbezoeken,  op  welken 
tijd  ge  maar  verkiest  te  bepalen  ?  Altijd  liefhcbbend  de  uwe,  Agnes." 

Ik  had  zoolang  werk  om  een  antwoord  eenigszms  naar  mijn  genoegen 
te  schrijven,  dat  ik  niet  weet  wat  de  boodachaplooper  moet  gedacht  heb- 
ben, of  het  moet  geweest  zijn  dat  ik  nog  leerde  schrijven.  Ik  moet  ten 
minste  een  half  dozijn  antwoorden  hebben  geschreven.  Ik  begon  er  een : 
>Hoe  kan  ik  ooit  ho^en,  mijne  dierbare  Agnes,  den  stuitenden  indruk 
nit  uw  gehei^n  te  wisscben"  — '  daar  beviel  het  mij  niet  en  toen  ver- 
scheurde  ik  het.  Ik  begon  een  ander :  >  Shakespeare  heeft  aangemerkt, 
lieve  Agnesj  hoe  vreemd  het  is,  dat  iemacd  een  vijand  in  zijn  mond 
steekt," — dit  herinnerde  mij  aan  Markham  en  het  kwam  niet  verder.  Ik  be- 
proefdc  zclfe  een  versjc,  Ik  begon  een  briefje  in  r^els  van  zes  lettergrepen; 
maar  dit  vond  ik  toch  ecne  dwaasbeid.  Na  verscheidcne  ziUke  vrichte- 
looze  proe&emingen  schreef  ik :  iMijne  waarde  Agnes.  Aan  uw  briefje 
herken  ik  u  geheel,  en  wat  zou  ik  er  van  kunnen  zeggen,  dat  hooger  lof 
zonzijn^Ik  zalom vierure  komen,  Liefhebbend  envoi  berouw,T.C." 
Met  dezen  zendbrief  (dien  ik,  zoodra  hij  uit  mijne  handen  was,  wel 
weder  had  willen  tenigroepen)  ging  de  boodschaplooper  eindelijk  been. 

Als  die  dag  voor  eenig  ander  ambtenaar  in  Doctors'  Commons  half 
zoo  gedncht  was  als  voor  mij,  geloof  ik  waarlijk,  dat  hij  daardooreenigs- 
boete  deed  voor  zijn  aandeel  m  die  oude  verrotte  geestelijke  kaas.  Hoe- 
wel  ik  tegen  half  viei  van  het  kantoor  ging,  en  reeds  eenige  minuten 
later  bij  de  plaats  mijner  bestemming  stond  te  loeren,  was  het  een  vol 
kwaitier  over  den  bepaalden  tijd,  dien  ik  de  klok  der  St.-Andreaskerk 
in  Holborn  bad  booren  slaan,  eer  ik moed genoeg kon verzamelen, 
—  ^j  mijnheer  Waterbrook  aan  de  huisschel  m  den  linkerdeurpost  te 


De  beroepszaken  van  mijnheer  Waterbrook  werden  beneden  in  hnis 
bebandeld,  de  bezoeken  (die  hij  veel  ontving)  werden  boven  afgewacht 
Men  liet  mij  in  een  firaai,  maar  eenigszinsbekrompen  salon,  en  daar  zat 
Agnes  een  beursje  te  knoopen. 

Zij  zag  er  zoo  Uef  en  kabn  uit,  en  heri]uierde|inij  zoodanig  aan  mijne 


56  DAVID  COPPKRFIBLD. 


luchtige  frissche  schooldagen  te  C  a  n  t  e  r  b  u  r  y,  en  welk  eoi  bcanev^ 
rookerige,  botte  ellendeling  ik  een  paar  avonden  geleden  geweestvifV 
dat  ik  mij,  dewijl  er  niemand  anders  in  de  kamer  was,  aan  aujn  seUrer* 
vijt  en  gevoel  van  schaamte  overgaf  en — kortom,  mij  zeer  gek  aaqstdd^ 
Ik  kan  niet  ontkennen,  dat  ik  tranen  stortte.  Tot  op  dit  oogenblik  h^ki 
onzek^r  of  dit  over  het  geheel  het  verstandigste  was  dat  ik  doen  kon^  of 
het  belachelijkste. 

» Als  het  iemand  anders  dan  gij  geweest  was,  Agnes,"  seide  ik,qp 
hooid  beschaamd  omkeerende,  »zou  ik  er  niet  half  zooveelomgcvoi* 
Maar  dat  gij  het  waart,  die  mij  zoo  moest  zien!  Ik  zou  haast  wenicheo, 
dat  ik  voor  dien  tijd  gestorven  was." 

Zij  legde  hare  hand  —  die  hand  raakte  mij  aan  gelijk  gecne  an^ere 
ooit  deed  —  voor  een  oogenblik  op  mijn  arm ;  en  ik  gevoelde  mij  spo 
gettoost  en  bemoedigd,  dat  ik  niet  nalaten  kon  ze  aan  mijne  lippeate 
brengen  en  dankbaar  te  kussen. 

»(^  zitten,"  zeide  Agnes  opgeruimd. »  Wees  niet  verdrietig,Trotw<)o4. 
Als  ge  mij  niet  gerust  kunt  vertrouwen,  wien  zult  ge  het  dan  doen?^  -^ 
>0  Agnes,"  zeide  ik.  »Gij  zijt  mijn  ^oede  engel!" 

Zij  glimlachte,  eoiigszins  treung  naar  mij  dacht,  en  schudde  haar 
hoofd. 

»}a,  Agnes,  mijn  goede  engel !  Altijd  mijn  ^oede  engel !"  —  Als  ik  d^t 
waarlijk  was,  Trotwood,"  antwoorde  zij,  »is  er  een  ding,  waarop  ik 
voond  mijn  hart  zou  stellen." 

Ik  zag  haar  vragend  aan,  doch  reeds  met  een  voorgevoel  van  biisp 
mealing. 

>Om  u  te  waarschuwen,"  zeide  Agnes,  met  een  vasten  blik,  >voor 
uw  kwaden  engel."  —  >Lieve  Agnes,"  begon  ik,  »als  g^  Steerforth 
meent..."  —  »Dat  doe  ik,  Trotwood,"  antwoordde  zij.  —  >Dan,  Agnes^ 
doet  gij  hem  groot  onrecht  aan.  Hij  mijn,  of  iemands,  kwade  engel!  Hi] 
iets  anders  voor  mij  dan  tea  gids,  een  steun,  een  vriend !  Lieve  AgDes,  is 
het  nu  niet  onbilUjk  van  u,  geheel  anders  dan  gij  gewoonlijk  doet^beia 
te  beoordeelen  naar  wat  gij  eergisteren  avond  van  mij  gezien  hebt  r"  ^^ 
>Ik  beoordeel  hem  niet  naar  wat  ik  eergisteravond  van  u  geziien  heb^* ' 
antwoordde  zij  kalm.  —  tWaamaar  dan?"  —  »Naar  vele  dingen  — 
beuzeUfigen  op  zich  zelven,  maar  die  mij  geene  beuzelingen  meer  vokht- 
kotmen,  ids  ik  ze  bij  elkander  bi^ig.  Ik  berordeelhem  gedeehdijk,  Trot- 
wood, naar  wat  gij  mij  van  hem  gezegd  hebt,  en  naar  nw  kaiakler  «i 
den  iavtoed  dien  hij  op  H  heeft." 

£r  viasinliare  zachte  stem  altijd  ijHs^dat  eeoe  snaar  in  mijo  bL»B«Q0le 
acheen  te  roeren,  welke  opdienklankaUeeatrilde.Dies^iBpiiras^ltiii 
harti^^  on  emsUg,  naar  tvaatoeer  zij  zoobartelijk  ai  esrastig mas  9i\sm^ 
was  er  eene  beving  in,  die  mij  geheel  overmeesterde.  Ik  zat  haar  Jiup^ 
Itaren  terwijl  zij  hare  oogen  aeev8lo!egiiaajrhaarwerk;betwa8atf9ffl: 
nog  naar  haar  tiusterdtz/en Stefnrfortb, in  wttimH  vanal mne geheiBiht- 
heid  aan  hem,  kwam  m  minder  ^ehitt^reiid  voor. 

>Het  is  wel  onbescheiden  van  mij,"  z^de  A^pes,  wed^^cn  opmnfl^ 
»die  000  a%0zoaderd  be))  gideefd^  en  ooq  wcjfiig  van  de  weield  jum 


\ 


AGNES  DOET  MIJ  SENS  VERTOUWELUKE  MEDEDEELING.  57 

veten,  om  zoo  ernstig  raad  te  willen  geven,  of  zelfs.omzulkeenebe- 
paalde  meening  te  durven  hebben.  Maar  ik  weet  hoe  ik  daartoe  kom, 
Trotwood  —  hoe  het  komt  uit  de  trouwe  geheugenis,  dat  wij  te  zamen 
zijn  opgegroeid,  en  de  trouwe  belangstelling  in  alles  wat  u  aangaat.  Dat 
is  het  wat  roij  zoo  stout  maakt.  Ik  ben  overtuigd,  dat  ik  gelijk  heb  met 
i^at  ik  zeg.  Ik  ben  er  volkomen  zeker  van.  Het  is  mij  alsof  het  iemand 
anders  was,  die  tot  u  sprak,  en  niet  ik,  als  ik  u  waarschuw,  dat  gij  een 
^evaarlijk  vriend  hebt  gekregen." 

Wederom  zag  ik  haar  aan,  wederom  luisterde  ik  nog  naar  haar  nadat 
zij  reeds  zweeg  en  wederom  werd  zijn  beeld,  hoewel  het  nog  in  mijn  hart 
Ueef  vaststaan,  verdonkerd. 

ilk  ben  niet  onredelijk  genoeg  om  te  verwachten/' zeide  Agnes,  na 
•eene  poos  haar  gewonen  toon  hememende,  >dat  gij  eengevoelen,  dat 
-eene  overtuiging  bij  u  is  ^eworden,  op  eens  zult  of  kunt  veranderen^ 
vooral  geen  gevoelen,  dat  m  uw  vertrouwelijk  karakter  is  geworteld.  Gij 
behoort  dat  zel&  niet  haastig  te  doen.  Ik  vraag  alleen  maar,  Trotwood, 
als  gij  ooit  aan  mij  denkt  —  ik  meen,"  vervolgde  zij  met  een  zacht  glim- 
lachje,  want  ik  wilde  haar  in  de  rede  vallen,  en  zij  wist  wel  waarom  — 
»zoo  dikwijls  als  gij  aan  mij  denkt,  dat  ^j  dan  ook  denken  zult  aan  wat 
ik  u  gezegd  heb.  Vergeeft  ge  mij  nu  dit  alles?"  —  ilkzaluvergeven, 
Agnes,"  antwoordde  ik,  »als  gij  Steerforth  eens  recht  laat  weder- 
varen  en  zooveel  van  hem  houdt  als  ik  doe."  —  »Niet  eerder?"  zeide 
^Vgnes. 

Ik  zag  een  wolkje  over  haar  gelaat  zweven  toen  ik  zoo  van  hem  sprak, 
maar  zij  beantwoordde  toch  mijn  glimlach,  en  wij  waren  wederom  even 
Oii^edwongen  en  vertrouwelijk  als  vanouds. 

lEn  wanneer,  Agnes,"  zeide  ik,  »zult  ge  mij  dien  avond  vergeven?" — 
» Als  ik  er  weder  aan  denk,"  zeide  Agnes. 

Zij  had  zoo  van  de  zaak  willen  afstappen,  maar  ik  was  er  te  vol  van 
om  dit  toe  te  laten,  en  hield  niet  op  eer  ik  haar  verhaald  had  hoe  het 
'ksvftm,  dat  ik  mij  zoo  had  ten  toon  gesteld,  en  welke  reeks  van  toevallige 
omstandigheden  mij  eindelijk  in  den  schouwburg  had  gebracht.  Het  was 
€<^Qe  groote  verademing  voor  mij  dit  te  doen  en  uit  te  weiden  over  de 
y^rpUchting,  die  ik  aan  Steerforth  had,  omdat  hij  zorg  voor  mij  had  ge- 
dragen,  toen  ik  buiten  staat  was  om  op  mij  zelven  te  passen. 

iCvij  moet  niet  vergeten,"  zeide  Agnes,  bedaardelijk  tot  iets  anders 
DVfrgaande  zoodra  ik  zweeg,  »dat  gij  het  mij  altijd  moet  vertellen,  niet 
<pUi96n  wanneer  gij  m  ongelegenheden  komt,  maar  ook  wanneer  gij  ver- 
Uefd  wordt.  Wie  fa  juffrouw  Larkms  opgevolgd,  Trotwood  f"  —  »Nie- 
.imod,  Agnes.'* — »  Toch  wel  iemand,  Trotwood,"  zeide  Agnes,  lachende 
en  haar  vinger  ophoudende.  —  »Neen,  Agnes,  op  mijn  woord.  £r  fa 
^fekisr  wd  eene  dame,  bij  mevrouw  Steerforth  aan  huis,  die  heel  schrander 
•  18  <B9  met  wie  ik  gaame  praat  —  juffrouw  Dartle  —  maar  ik  aanbid  haar 
laiigniet." 

Agues  lachte  wederom  over  hare  eigene  scherpzinni^heid,  en  zeide 
fifiii  d^t  zij,  als  ik  haar  mijn  vertrouwen  bleef  geven,  register  van  mijue 
-yeidii^beden  zou  houden,  met  ieders  datum,  duur  en  afloop,  evenals  de 


58  DAVID  COPPERFIELD. 

«» 

tafel  van  konisgeii  en  koninginnen  in  de  geschiedenis  van  Engelani  miktt 
Toenvro^zijmijofik  Uriah  had  gezien.  miMtc 

lUriahHeep?"  zeide  ik.  >Neen.  IshijhierinLonden?" — iHijkofflt  1'^ 
alle  dag  beneden  aan  het  kantoor,"  antwoordde  Agnes.  >Hij  is  eene  wi^di 
week  vroeger  dan  ik  in  Londen  geweest.  Ik  vrees om onaangenaiot  ptsk 
za^en,  Trotwood."  —  >Om  iets  dat  u  ongenist  maakt,  Agnes,  zieil^  1^^  - 
Wat  kan  dat  wezcn  ?"  W  ^  ^ 

Agnes  legde  haar  werk  ter  zijde,  en  antwoordde,  terwijl  zij  harehiBr  P^ 
den  over  e&ander  vouwde  en  mij  met  hare  schoone  zachte  oogenpoD' 
zendaanzag: 

ilk  geloof,  dat  hij  in  compagnieschap  met  papa  zal  komen." — >Watr 
Uriah  r  Die  lage,  gemeene  kerel  zou  hetmetzijnkruipenzooverbiei^ 
gen  ?"  riep  ik  met  verontwaardiguig  uit. »  Hebt  gij  dat  d^  niet  a^eradent 
Agnes  ?  Bedenk  welk  eene  betrekking  dat  waarschijnlijk  zal  wezen.O$ 
moet  rondtiit  spreken.  Gij  moet  uw  vader  zulk  een  dwazen  stap  nietbtef^ 
doen.  Gij  moet  dat  verhinderen,  Agnes,  terwijl  het  nog  tijd  is." 

Mij  nog  steeds  aanziende,  schudde  Agnes  haar  hoofd  terwijl  ik  sprsl^ 
met  een  glimlach  over  mijne  drift,  en  antwoordde  toen : 

»Ons  laatste  gesprek  over  papa  zal  u  nog  wel  heugen  ?  Het  was  nk^ 
lang  daama  —  niet  langer  dan  twee  of  drie  dagen  —  dat  hij  mij  voorhrf 
eerst  iets  te  kennen  gaf  van  wat  ik  u  nu  zeg.  Het  was  akelig  hem  te  zien 
worstelen  tusschen  zijn  verlangen  om  het  mij  te  doen  voorkomenals  iets, 
dat  hij  uit  eigen  verkiezing  deed,  en  zijn  onvermogen  om  mij  te  verbe^ 
gen,  dat  hij  er  toe  gedwongen  werd.  Ik  was  heel  bedroefd." —  iGedwon^ 
gen,  Agnes !  Wie  dwingt  hem  dan  ?"  —  » Uriah,"  antwoordde  zij,  na  een 
oogenblik  aarzelens,  »heeft  zich  bij  papa  onmisbaar  gemaakt  Hij  bslim 
en  oplettend.  Hij  heeft  papa's  zwakheden  afgeloerd,  er  hem  in  voor^;e- 
holpen  en  er  partij  van  getrokken,  totdat  —  om  alles  wat  ik  meen  in  66sk 
woord  te  zeggen,  Trotwood  —  tot  papa  bang  voor  hem  is.'' 

Er  was  nog  meer  dat  zij  had  kminen  zeggen,  en  nog  meer  dat  zij  wist, 
of  vermoedde,  dit  zag  ik  dtiidelijk.  Ik  kon  haar  nietbedroeven  door  haar 
te  vragen  wat  het  was,  want  ik  begreep  wel,  dat  zij  het  om  haar  vader  te 
sparen  voor  mij  verzweeg.  Het  had  lang  geduurd  eer  het  hiertoe  geko- 
men  was,  begreep  ik ;  ja,  ik  kon  bij  het  minste  nadenken  niet  nalaten  te 
begrijpen,  dat  het  zeer  lang  gedum-d  moest  hebben.  Ik  zweeg. 

>Zijn  vermogen  op  papa,'' zeide  Agnes,  >is  zeer  groot.  Hij  spreektvan 
nederigheid  en  dankbaarheid  —  misschien  oprecht,  ik  wil  het  hopen  — 
maar  werkelijk  heeft  hij  macht  over  hem,  en  ik  vrees,  dat  hij  onbannhar- 
tig  gebruik  maakt  van  zijne  macht." 

Ik  zeide,  dat  hij  een  hond  was,  hetgeen  op  het  oogenblik  eene  groote 
voldoening  voor  mij  was. 

>0p  dien  tijd  waarvan  ik  spreek,  toen  papa  er  mij  voor  het  eerst  van 
sprak,"  vervolgde  Agnes,  >had  hij  papa  gezegd,  dat  hij  zou  heengaan; 
dat  het  hem  zeer  speet  te  moeten  vertrekken,  maar  dat  Inj  beter  voonnt- 
zichten  had.  Papa  was  toen  zeer  neerslachtig  en  zoo  vol  zorgen  en  be- 
kommering  als  gij  of  ik  hem  nog  ooit  gezien  hebben ;  maar  die  uitw^ 
van  eene  compagnieschap  scheen  hem  verademing  te  geven,  hoewd  hij 


k 


IK  TRACHT  AGNES  TE  TROOSTEN.  59 

cr  rich  te  gelijk  over  scheen  te  ergeren  en  te  schamen."  —  »En  hoe  hebt 
gij  dat  toen  opgenomen,  Agnes  r"  —  »Ik  heb  gedaan,  Trotwood,"  anU 
woordde  zij\  »wat  ik  hoop  dat  welgedaan  was.  Daar  ik  mij  overtuigd  ge- 
voelde,  dat  het  voor  papa's  gemoedsrust  noodzakelijk  was  tot  die  opoSe- 
ring  te  komen,  drong  ik  hem  om  ze  maar  te  doen.  Ik  zeide,  dat  het  den 
last  van  zijn  leven  zou  verlichten  —  ik  hoop,  dat  het  zoo  zijn  zal !  —  en 
dat  het  mij  meer  gelegenheid  zou  geven  om  hem  gezelschap  te  houden, 
0  Trotwood,"  riep  Agnes  uit,  en  hield  hare  handen  voor  haar  gezicht, 
terwijl  de  tranen  over  hare  wangen  rolden,  »het  is  mij  bijna  alsofik  papa's 
vijandin  was  ^eweest,  in  plaats  van  zijn  liefhebbend  kind.  Want  ik  weet 
wel  hoe  zijne  hefde  en  zorg  voor  mij  hem  heeft  doen  veranderen.  Ik  weet 
hoe  hij  den  kring  zijner  belangstelHng  en  zijne  plichten  heeft  ingekrom- 
pen,  om  zijn  gemoed  uitsluitend  met  mij  bezig  te  houden.  Ik  weet  van 
hoeveel  dingen  hij  om  mijnentwil  heeft  afgezien,  en  hoe  angstige  gedach- 
ten  over  mij  zijn  leven  verdonkerd,  en  zijne  zielskracht  verzwakt  hebben, 
door  zijn  geest  altijd  met  hetzelfde  denkbeeld  te  vervullen.  Als  ik  dat  ooit 
wteder  te  recht  kon  brengen !  Als  ik  zijne  genezing  kon  bewerken,  gelijl( 
ik  onschuldig  de  oorzaak  van  zijne  kwaal  ben  geweest !" 

Ik  had  Agnes  nog  nooit  zien  schreien.  Ik  had  tranen  in  hare  oogen  ge* 
lien  ab  ik  nieuwe  prijzen  van  de  school  medebracht,  en  ook  toen  wij  da 
laatste  maal  over  haar  vader  spraken,  en  ik  had  haar  vriendelijk  gezichtje 
zien  omkeeren  toen  wij  afscheid  van  elkander  namen ;  maar  ik  had  haar 
nog  nooit  zoo  bedroefd  gezien.  Dit  ontroerde  mij  zoodanig,  dat  ik  niets 
anders  doen  kon  dan  op  eene  onnoozele,  verlegene  manier  zeggenj 
lOch,  Agnes,  schrei  toch  niet.  Doe  dat  toch  niet,  lieve  zuster !" 

Doch  Agnes  was  in  karakter  en  geestkracht  te  ver  bo ven  mij  verheven, 
gelijk  ik  nu  wel  weet^  wat  ik  toen  ookweten  of  niet  weten  mocht,  om  mijn 
aandrang  lang  noodig  te  hebben.  Die  schoone  kalmte  van  uitzicht,  welke 
haar  in  mijne  herinnering  zoozeer  van  alle  andere  menschen  doet  ver- 
schillen,  kwam  terug,  alsof  er  een  wolkje  voor  eene  heldere  Incht  was 
voorbijgedrev  en. 

>  Wij  zullen  waarschijnlijk  niet  lang  meer  alleen  blijven,"  zeide  Agnes, 
>Laat  ik  dus  nog,  terwijl  ik  er  gelegenheid  toe  heb,  u  emstig  verzoeken, 
Trotwood,  om  Uriah  vriendehjk  te  behandel^n.  Stoot  hem  niet  terug» 
Toon  uw  ongenoegen  niet  (gelijk  ik  denk,  dat  gij  wel  zoudt  willen  doen) 
over  datgene,  wat  u  in  hem  niet  bevalt  Misschien  verdient  hij  dat  niet, 
want  wij  weten  geen  wezenlijk  kwaad  van  hem.  In  alien  gevalle,  denl( 
eerst  om  papa  en  mij !" 

Agnes  had  geen  tijd  om  meer  te  zeggen,  want  de  kamerdeur  werd  ge- 

opend,  en  mevrouw  Waterbrook,  die  eene  dame  van  grooten  omvang 

was  —  of  een  kleed  van  grooten  omvang  droeg,  dit  weet  ik  niet  rech^ 

want  ik  wist  kleed  en  dame  niet  wel  te  onderscheiden  —  kwam  binnen- 

strijken.  Ik  had  eene  flauwe  herinnering,  dat  ik  haar  in  den  schouwburg 

had  gezien,  als  ware  het  in  eene  bleeke  tooverlantaren  geweest ;  maar  zij 

scheen  mij  wel  te  herkennen,  en  nog  te  vermbeden  dat  ik  beschonken  was. 

Daar  zij  echter  lan^zamerhand  bevond  dat  ik  nuchteren  (hoop  ik) 

een  zeer  bescheiden  jong  heer  was,  werd  mevrouw  Waterbrookveel 


6o  DAvm  cOpperfield. 


vriendelijker  voor  mij,  en  vroeg  eerst,  of  ik  veel  in  de  parken  wandekkj 
en  ten  tweede,  of  ik  veel  op  partijen  kwam.  Toen  ik  beide  deze  viag^ 
ondLennend  beantwoordde,  kwam  het  mij  voor,  dat  ik  wederom  dmt 
in  hare  goede  meening,  maar  zij  hield  dit  met  beleefdheid  voor  mij  t» 
borgen,  en  noodigde  mij  tegen  'sanderen  daags  ter  maaltijd.IkDtt 
deze  tiitnoodiging  aan  en  vervolgens  afscheid ;  bij  het  heengaan  vroeg  ik 
nog  naar  Uriah  in  het  kantoor,  en  daar  ik  hem  afwezig  vond,  liet  ik  es 
kaartje. 

Toen  ik  des  anderen  daags  ter  maaltijd  kwam^  en  zoodra  de  voordev 
geopend  werd  in  een  naar  schapevleesch  nukend  dampbad  stortte, 
giste  ik  reeds,  dat  ik  niet  de  eenige  gast  zou  zijn;  want  ik  herkende  dtt 
vermomden  boodschaplooper,  die  tothulpvandenhuisknechtwasgi^ 
nomen,  en  onder  aan  de  trap  wachtte  om  mij  aan  tedienen.  Toen  li^ 
vertrouwelijk  naar  mijn  naam  vroeg,  keek  hij,  zoo  goed  hij  kon,  alsoCbQ 
mij  nog  nooit  gezien  had ;  maar  ik  kende  hem  wel,  en  hij  kende  mij  ook 
wel.  Het  geweten  maakte  ons  beiden  tot  lafaards. 

Ik  vond  mijnheer  Waterbrook  een  heer  van  middelbare  jaren,  metetf^ 
korten  hals,  en  breede  boordjes,  endienogmaareenzwartenneusbl- 
hoefde  te  hebben  om  het  portret  van  een  mophond  te  wezen.  Hij  zridc 
mij,  dat  het  hem  verheugde  met  mij  kennis  te  maken,  en  toen  ik  nuJDC 
huide  aan  mevrouw  Waterbrook  had  bewezen,  presenteerde  luj  mij,  mci 
veel  plechtigheid,  aan  eene  zeer  geduchte  dame,  in  het  zwart  fluweel  en 
een  grooten  zwart  fluweelen  hoed,  die  ik  mij  herinner  dat  wel  eene  nauve 
bloedverwante  van  Hamlet  scheen  te  wezen — zijne  tante  bij  voorbedd. 

Mevrouw  Henry  Spiker  heette  deze  dame,  en  haar  echtgenoot  was 
daar  ook ;  een  man,  zoo  koud,  dat  hij,  in  plaats  van  grijs  te  wezen,  met 
rijm  besprenkeld  scheen  te  zijn.  Men  toonde  zeer  veel  ontzag  en  onder- 
danigheid  voor  mijnheer  en  mevrouw  Spiker ;  hetgeen  A|rnes  mij  i^de 
dat  (karom  was,  dewijl  mijnheer  Spiker  soUiciteur  was  van  lets  of  iemaad, 
van  wien  of  wat  is  mij  ontschoten,  dat  van  verre  met  de  Tresorie  in  ver- 
band  stond. 

Ik  vond  ook  Uriah  Heep  onder  het  gezelschap,  geheel  in  het  zwart 
en  in  diepe  nederigheid.  Hij  zeide  mij,  toen  hij  mij  de  hand  gaf,  dat  hij  cr 
eene  eer  instelde,  door  mij  te  worden  opgemerkt,  en  dat  hij  zich  vopr 
die  goedgunstigheid  mij  waarlijk  verplicht  gevoelde.  Ik  had  wel  kunnfn 
wenschen,  dat  hij  mij  minder  verplicht  was  seweest,  want  uit  dankhatr- 
heid  bleef  hij  den  geheelen  avond  om  mij  heen  dwalen,  en  wanneer  ik 
een  woord  met  Agnes  wisselde,  stond  hij  ook  zeker,  met  zijne  schaduw- 
looze  oogen  en  zijn  lijkachtig  gezicht,  ate  een  spook  achter  ons  en  naar 
ons  te  kijken. 

£r  waren  nog  andere  gasten,  die  alien,  gelijk  mij  inviel,  voor  deze  ge- 
legenheid,  evenals  de  wijn,  in  ijs  schenen  te  zijn  gezet.  Doch  er  was 
iemand,  die  reeds  voordat  hij  binnenkwam  mijne  aandacht  trok,  dew^l 
ik  hem  als  mijnheer  Traddles  hoorde  aandienea.  Ik  vloo^  met  mijn  gecst 
naar  Salem  House  terug.  Kon  het,  dacht  ik,  Tommy  zijn,  die  altijd  gr- 
taamten  placht  te  teekenen! 

Ik  zag  metbuitengenieenebelangstellingna|urmijnheerTraddle8uit.Hij 


:l 


k 


SEN  ANDER  OUD  SCHOOLMAKKER.  6f 

WAS  een  jonkman  met  een  zeer  stemmig,  stil  en  bedaard  voorkomen,  een 
oomiich  hoofd  met  haar,  en  oogen  die  tamelijk  wijd  openstonden  ^  en  hi| 
;  gcraakte  zoo  spoedig  in  een  donkeren  hoek,  dat  ik  ^nige  moeite  had 
om  hem  te  vinden.  Eindelijk  kreeg  ik  hem  goed  in  het  oog,  en  6f  mijn 
gudcht  moest  mij  bedriegen,  of  het  was  de  oude  rampzalige  Tommy. 

Ik  ging  naar  mijnheer  Waterbrook  en  zeide,  dat  ik  het  genoegeo 
neen(fe  te  hebben  van  een  ouden  schoolkameraad  te  zien. 

>Waarlijk  ?"  zeide  mijnheer  Waterbrook  verrast.  »Gij  zijt  toch  te  jong 

om  met  mijnheer  Henry  S^iker  op  school  te  zijn  geweest  ?"  —  >0,  hem 

mccn  ik  niet,"antwoordde  ik.>Ik  meen  dien  heer,die  Traddlesheet"— 

iZoo!  Ja  wel!  Dat  is  mogelijk/'  zeide  mijn  gastheer ;  met  zeer  vermin- 

deide  belangstellin^. — >  Als  het  werkelijk  dezelfde  persoon  is,"  hervatte 

ik,  naar  hem  omkijkende,  >was  het  op  eene  school,  die  Salem  House 

htttte,  waar  wij  te  gelijk  waren ;  en  hij  was  een  uitmuntende  jongen."  — 

lO  ja,  Tradles  is  een  goed  mensch,"  antwoordde  mijn  gastheer,  met  eeii 

ibaw  toestemmend  Imikje.  i  Traddles  is  een  heel  goed  mensch." —  »Het 

B  eene  zonderlinge  toevalligheid,"  zeide  ik.  —  >Dat  is  het  wd,"  ant« 

woordde  mijn  gasdieer,  »inderdaad  eene  toevaUigheid  dat  Traddles  hier 

is,  want  hij  is  pas  van  morgen  gevraagd,  toen  er  eene  plaats  aan  tafel 

iedig  kwam,  omdat  de  broeder  van  mevrouw  Henry  Spiker  ongesteld 

was  geworden.  Een  hoogst  &tsoenlijk  man,  mevrouw  Henry  Spiker*8 

broeder,  mijnheer  Copperfield." 

Ik  prevelde  eene  toestemming,  die  veel  gevoel  te  kennen  gaf,  als  men 
m  aanmerking  neemt  dat  ik  niets  van  hem  wist,  en  vroeg  vervolgens  wat 
■ijnheer  Traddles  van  beroep  was. 

»Tyad(fles,"  antwoordde  mijnheer  Waterbrook, » is  een  jongmensch, 
die  voor  de  balie  studeert.  Ja,  hij  is  een  heel  goed  mensch  —  heeft  geen 
CDkel  vijand,  behalve  zich  zelven."  —  lis  hij  dan  zijn  eigen  vijand  ?'- 
wide  ik,  dit  met  spijt  hoorende.  —  >  Wel,"  antwoordde  mijnheer  Water- 
brook, een  klein  mondje  zettende  en  met  zijn  horlogeketting  spelende, 
op  eene  manier  die  aanduidde  dat  hij  een  man  in  goeden  doen  was,  »ik 
ton  haast  zeggen,  dat  hij  een  van  die  menschen  is,  die  zich  zelven  in  het 
Ijdit  staan.  Ja,  ik  zou  haast  zeggen  dat  hij,  bij  voorbeeld,  nooit  vijfhon- 
fad  pond  rijk  zal  worden.  Traddles  is  mij  door  een  collega  gerecom* 
tandeerd.  O  ja,  ja*  Hij  heeft  zeker  talent  om  iets  te  stellen  en  duidelijk 
OB  geiegdd  in  sdirift  te  brengen.  Ik  kan  hem  ook  nu  en  dan  wel  iets  to 
dbtn  geiTen ;  iets — voor  hem  nog  al  van  belang.  O  ja,  ja." 

Het  irok  mijne  aandacbt*op  welk  eenebuitengemeen  tevredene,deftig 
gmoeglijke  manier  mijnheef  Waterbrook  telkens  dat  woordje  > ja"  uit* 
ffOSku  HeC  had  een  verbaaenden  rijkdom  van  tntdrukking.  Het  gaf  vol* 
komen  het  denkbeeld  aan  van  iemalid,  die,  om  niet  te  z^fgen  met  een  nl* 
«(RB  lepeL)  dan  toch]mct<eiit  stormladdergeboren  was,  en  deeenehoogta 
dei  leveos  na  de  anddl«  lud  bekfomnen,  tot  hij  thans  van  den  top  otf 
vestingwerken,  met  het  oog  van  een  wijsgeer  en  patroon,  op  de  liediBfritt 
tkkfcpgnyenvMtfXMg. 

Ik  stood  nog  hierdvernateditoSDtil, toen  wljaantafdwerdeBgcntk|pte 
l^Hheo'  Waterbfwk  ^JflsrdoseffljMBdeflslanteiiaarbcflKtea  IGiJMMat 


62  DAVID  COPPERFIELD. 


Henry  Spiker  nam  mevrouw  Waterbrook.  Agnes,  die  ik  gaamealfa»  r^ 
genomen  hebben,  werd  aan  een  onnoozelen  hals  met  een  botten  gtimlad  if  t  ^ 
en  kromme  beenen  gegeven.  Uriah,  Traddles  en  ik,  als  de  jongstcnwE  1*^  i 
het  gezelschap,  gingen  het  laatst,  zooals  wij  konden.  Ik  was  niet  zoo  vtr- 1^  ^ 
drietig  over  het  verlies  van  Agnes  als  ik  anders  wel  zou  geweestnja,  W^^ 
daar  het  mij  gelegenheid  gaf  om  mij  op  de  trap  aan  Traddles  te  kenns  F*^ 
tegeven,  die  mij  met  vurige  blijdschap  begroette,  terwijl  Uriah  zookmi-  W^ 
perig  en  indringend  zijn  genoegen  uitdrukte  (door  zich  op  zijne  gewotf  W^ 
a&chuwelijke  manier  te  wringen),  dat  ik  hem  gaame  over  deleoniBS  1^^ 
had  willen  smijten.  ^  E?t 

Traddles  en  ik  waren  aan  tafel  van  elkander  afgezonderd,  daarw^  P- 
aan  twee  vergelegene  hoeken  werden  geplaatst,  hij  in  den  gloed  eeDtf  F-  ^ 
dame  in  rood  fluweel,  ik  in  de  sombere  schaduw  van  Hamlet's  tante.  W^ 
Het  diner  duurde  zeer  lang,  en  het  gesprek  Hep  over  de  aristocratic  en  W^ 
goede  afkomst.  ::;!  ^  W^ 

Het  kwam  verscheidene  malen  bij  mij  op,  dat  wij  ons  beter  onderhott*  W~, 
den  zouden  hebben,  als  wij  niet  zoo  uiterst  keurig  en  fatsoenlijk  waren  gc*  F. 
weest.  Wij  waren  zoo  fatsoenlijk  en  keurig,  dat  wij  daardoor  een  lec^  V^ 
beperkten  kring  hadden.  Onder  het  gezelschap  waren  zekere  mijnhetf  1^ 
en  mevrouw  Gulpidge,  die  uit  de  tweede  hand  iets  met  de  rechtzakcB  1^ 
der  Bank  te  doen  hadden  (dit  had  ten  minstemijnheer  Gulpidge);  ci^  l^ 
door  die  Bank  en  de  Tresorie  werden  wij  zoo  stijf  als  een  hofcirkd  ka^  P 
wezen.  Om  het  nog  beter  te  maken,  had  Hamlet's  tante  de  familekwaal  ^ 
van  alleenspraken  te  willen  houden,  en  liet  ons  over  ieder  onderverp)  F 
dat  ter  sprake  kwam,  eene  lange,  verwarde  uitweiding  hooren.  DiC  1 
onderwerpen  waren  zeker  weinig  genoeg;  maar  daar  wij  altijd  weder  op  f 
adel  en  afkomst  terugkwamen,  had  zij  zulk  een  uitgestrekt  veldvoor  { 
afgetrokkene  bespiegelingen  voor  zich  als  haar  neef  zelf.  I 

Bloed  was  het  woord,  dat  voor  afkomst  gebruikt  werd  en  zoo  kreeg  1 
ons  gesprek  zulk  eene  bloedige  kleur,  dat  wij  wel  een  gezelschap  van  ' 
menscheneters  hadden  kunnen  zijn. 

>Ik  moet  bekennen,  dat  ik  eveneens  denk  als  mevrouw  Waterbrook," 
zeide  mijnheer  Waterbrook,  met  zijn  vol  geschonken  glas  voor  zijn  oog* 
>  Andere  dingen  laat  ik  gelden  voor  wat  zij  zijn,  maar  ik  houd  het  met 
Bloed."  —  »0,  er  is  niets,"  merkte  Hamlet's  tante  aan,  >dat  iemand 
zooveel  satisfactie  geeft.  £r  is  niets,  dat  zoo  iemands  ideaal  kan  wezen 
van  —  van  al  die  soort  van  dingen  over  het  geheel.  Er  zijn  laagdenkende 
wezens  (niet  velen,  wil  ik  liefst  gelooven,  maar  er  zijn  er  toch)  die  Uever 
doen  wat  ik  voor  afgoden  knielen  noem.  Wezenlijke  afgoden.  Voor  ver- 
diensten,  verstand  en  zoo  al  meer.  Maar  dat  zijn  onzichtbare  eigenschap- 
pen.  Bloed  integendeel.  Als  men  Bloed  in  een  neus  ziet,  kent  men  het 
ook.  Wij  ontmoeten  het  in  eene  kin,  en  dan  zeggen  wij :  > Daar  b  het! 
Dat  is  bloed !  Het  is  eene  tastbare  daadzaak.  Wij  kunnen  er  op  wijzen. 
Het  laat  geen  twijfel  toe." 

De  onnoozele  hals  met  kromme  beenen,  die  Agnes  naar  beneden  had 
geleid,  kwam,  naar  mij  dacht,  nog  duidelijker  voor  de  zaak  uit. 
^  »Och,  weet  ge,  wat  weerga,"  zeide  deze  heer,  met  een  onwijzen  glim* 


BLOBDIG  GIBABBBL.  63 

iRch  langs  de  tafel  rondziende.  iBloedkUDnenwenietmissen,  datweet 
ge  wel,  Wij  moeten  Bloed  hebben,  weet  ge  wel.  Sommige  jpngelieden, 
weet  ge  wel,  mogen,  wat  opvoeding  en  gedrag  betreft,  misschien  een 
bee^e  beneden  hun  stand  blijven,  en  zich  zelven  en  andere  menschen 
op  verschillendc  manieren  in  de  pekel  helpen  —  eo  zoo  al  meer  —  maar 
wat  weeiga^  bet  is  toch  vemikkelijk  tedenken,  dat  zij  Bloed  hebben.  Ik 
zelf  zou  altijd  liever  door  een  man,  die  Bloed  heefl;,  bet  ondeiste  boven 
gesmeten,  dan  door  een  man  zonder  Bloed  opgeraapt  willen  worden." 

Dit  gezegde,  dat  de  geheele  zaak  in  een  notedop  pakte,  gaf  algemeen 
genoegen  en  bracbt  dczen  zeer  in  aanzien^totdatde  dames  zich  verwij- 
derden.  Daama  mcrkte  ik  op,  dat  mijnheer  Gulptdge  en  mijnheer  Henry 
Spiker,  die  tot  nog  toe  zeer  stroef  geweest  waren,  in  een  defensief  ver- 
bond  tegen  ons,  den  gemeenen  vijand  traden,  en  over  de  tafel  been  een 
geheimzinnig  gesprek  met  elkander  hidden,  dat  ons  gebeel  uit  het  veld 
moest  slaan. 

>  Die  zaak  van  eerste  hypotheek  voor  vier  duizend  vijfhonderd  pond 
faeeft  den  loop  niet  genomen,  dien  men  verwacht  had,"  zeide  mijnheer 
Ontpidge.  —  iMeent  gij  de  D's  van  A F"  zeide  mijnheer  Spiker.  —  »I>e 
C'b  van  B,"  antwoordde  mijnheer  Gulpidge. 

Mijnheer  Spiker  trok  zijne  wenkbrauwen  op  en  keek  zeer  benepen. 

>Toen  de  vraag  te  beide  kwam  voor  lord  —  ik  behoef  hem  niet  te 
OOemeOj"  zeide  mijnheer  Gulpidge,  zich  bedenkende.  —  ilkbegrijpu 
wel,"  zeide  mijnheer  Spiker.  »N."  —  Mijnheer  Gulpidge  knikte  somber; 
>>voor  hem  kwam,  was  zijn  antwoord:  iGeld  of  geen  ontslag.""  — 
>  Wat  zegt  ge  daar !"  riep  mijnheer  Spiker  uit.  —  iGeld,  of  geen  ontslag," 
herhaalde  mijnheer  Gulpidge  op  vasten  toon.  >De  tweede  geinteres- 
seerde  —  gij  begnjpt  mij  wel  f"  — » K,"  zeide  mijnheer  Spiker,  met  een 
donkeren  blik.  —  »  K  weigerde  toen  ook  te  teekenen.  Men  heeft  hem  nog 
opsettelijk  te  Newmarket  gaan  opzoeken,  maar  bij  weigerde  bet 
ronduit." 

Mijnheer  Spiker  zat  als  versteend  van  belangstelllng. 

iDaarbij  is  de  zaak  tot  nog  toe  gebleven,"  zeide  mijnbeer  Gulpidge, 
acbopzijn  stocl  achteroverwerpende.  »Onze  vriend  Watcrbrookzalhct 
mij  wet  verontschuldigen  als  ik  mij  van  verdere  verklarii^  onthoud, 
daar  het  om  zuike  gewichtige  belangen  te  doen  is." 

Mijnbeer  Waterbrook  was  reeds  in  zijn  schik,  naar  het  mij  voorkwam, 
dat  er  maar  zulke  belangen  en  zulke  namen  aan  zijne  tafel  besproken 
werden,  al  was  het  dan  ook  op  eene  bedekte  manier,  Hij  zette  een  gezicht 
vol  sombere  schranderheid  (scboon  ik  overtuigd  ben,  dat  hij  niet  meer 
van  de  zaak  begreep  dan  ik)  en  gaf  zijne  hoogste  goedkeuiing  te  kennen 
over  de  voorzichtigheid,  die  men  in  acht  genomen  had.  Mijnheer  Spiker 
TCrlangde  natuurlijk,  na  het  ontvangen  van  zulk  een  vertrouwen,  zijn 
vriend  insgelijks  met  een  blijk  van  vertrouwen  te  begunstigen ;  de  voor- 
a^aande  samenspraak  werd  dus  door  eene  andere  gevolgd,  waarbij  mijn- 
)mT  Golpit^  aan  de  bettrt  kwam  om  verrast  te  zijn,  en  deze  door  nog 
eene  andere,  waarbij  het  weder  mijnheer  Spiker's  beurt  werd,  en  zoo  u 
verder,  beuit  om  beurt.  Als  dien  tijd  zaten  wij  onkundigen  toe  tt  Vaaftftv 


DAVID   COPPBRFIELD. 


ren,  versuft  door  het  geduchte  der  belangen  waarover  het  gesprek  telkens 
llep,  en  zag  onie  gasttieer  ons  met  tro  tsche  zeUvoldoening  aan,  als  slacht- 
ofl^rs  eener  heilzame  ontzettmg  en  verbaiing. 

Ik  was  waarlijk  zeer  blijde  toen  ik  boven  bij  Agnes  kwam,  in  een  hoekjc 
met  haar  kon  zitten  praten,  en  Traddles  aan  haar  presenteeien,  die  be- 
deesd,  maar  innemend,  en  nog  dezelide  goedhartige  jongen  van  voor- 
been  was.  Daar  hij  vroeg  moest  heengaan,  omdat  hij  den  volgenden  mor- 
gen  voor  eene  maand  uit  de  stad  ging,  kon  ik  niet  zoo  veel  met  hem  praten 
als  ik  wel  gewenscht  had ;  maar  wij  wisselden  onze  adressen  nit,  en  be- 
loofden  ons  zelven  het  genoegen  eener  latere  ontmoeting  als  hij  weder 
terug  was.  Hij  hootde  met  veel  belangstelling  dat  ik  Steerfbrth  kende, 
en  sprak  over  dezen  met  zooveel  warmte,  dat  ik  hem  Agnes  liet  zeggen 
wat  hij  van  hem  dacht  Maar  Agnes  zagondcrtusschenmijslechtsaan, 
en  scbudde  even  haar  hoofd  toen  ik  alleen  op  haar  lette. 

Daar  zij  zich  niet  ondermenschenbevond^bijwelkeikgeloofdedat 
lij  recht  thuis  kon  zijn^  verheugde  het  mij  bijna  te  hooren,  dat  zij  over 
weinige  dazen  zou  vertrekken,  hoezeer  het  mij  ook  speet  zoo  spoedig 
weder  van  haar  te  moeten  scheiden.  Dit  deed  mij  blijven  tot  het  geheete 
gezebchap  was  afgctrokken.  Met  haar  te  spreken  en  haar  te  hooren  dn- 
gen,  was  voor  mij  zulk  eene  streelende  berinnering  aan  mijn  gehikkig 
kven  in  het  defHge  oude  huis,  dat  zij  zoodanig  verhelderd  kad,  dat  ik  daar 
wel  den  halven  nacht  had  willen  blijven ;  maar  daar  ik  niet  wel  langcr 
blijven  kon,  tocn  de  groote  lichten  van  mijnheer  Waterbrook's  tafe^e- 
zebchap  alien  uitgcsnoten  waren,  nam  ik  met  tegenzin  a6chdd.  Ik 
gevoelde  toen,  meer  dan  ooit,  dat  zij  mijn  gocdeengelwasjenindien 
%  aan  haar  lief  gezichtje  en  haar  kalmen  glimlach  dacht,  alsof  beide  mif 
van  znlk  een  verheven  wezcn,  als  ecn  engel  is,  hadden  aangeblonkenf 
zoo  hoop  ik  dat  ik  daaraan  gecn  kwaad  deed. 

Ik  heb  gezegd,  dat  het  geheele  gczelschap  vcrtrokken  was:  maar  ik 
had  Uriah  moeten  nitzonderen,  dien  ik  niet  onder  dat  woord  begrih), 
en  die  nooit  had  opgehonden  om  ons  been  te  dwalen.  Hij  was  dicht  a^- 
ter  mij  toen  ik  de  trap  afging.  Hij  was  dicht  naast  mij,  toen  ik  de  Stiaat 
opstapte,  en  schoof  langzaam  zijne  lange  beendeiige  vingcrsindenog 
langere  vingera  zijner  groote  handschoenen. 

Het  was  niet  lut  verlangen  naar  Uriah's  gezelschap,  maar  omdat  ik  mij 
het  verzoek  herinnerde  dat  Agnes  mij  gedaan  had,  dat  ik  hem  vioeg  at 
hij  mcde  naar  miine  kamers  wtlde  gaan  en  daar  koffiedrinkeo. 

>0,  waarlijkj  jonge  beer  Coppetfield,"  antwoordde  hij  —  >neem  m^ 
niet  kwalijk,  m  ij  n  h  e  e  r  Copperiield,  maar  het  andere  komt  mij  zoo  vU 
self  uit  den  mond  —  ik  heb  niet  gaatne,  dat  gij  n  zdven  eenigen  dwang 
zondt  aandoen  om  zulk  een  nederig  penoon  als  ik  ben  bij  n  urn  hois  te 
vragen."  —  <Er  komt  geen  dwang  bij  tepas,"  leide  ik.  *  Wilt  ge  mee- 
gasn  ?"  —  1  Ik  zou  heel  gaame,"  antwoordde  Uriah,  zT|n  lidunun  wrifi- 
gende.  —  >Welna,  kom  dan  maar  meCi^zeide  ik. 

Ik  kon  het  niet  lateneenigszinskort  met  hem  leEijn,m*u-faijKheea 
er  1^  op  te  letten.  Wij  gingen  den  naasten  ww,  zondcr  ondentcg  ved 
Ve  vpreken,  en  hij  was  zoo  nederig  beschaamd  ovtr  rijoe  vethavende 


URIAH   HBEP   IS   UIJM  CAST.  65 

handschoenen,  dat  bij  nog  bezig  was  met  te  aan  te  trekken,  en  zeJh  nog 
niets  met  dat  werk  gevorderd  scheen  te  zijn,  toen  wij  mijne  wooing 
bereikten. 

Ik  hielp  hem  de  donkere  trap  op,  om  te  veThoeden  dat  hij  ergeas  zijn 
boofd  sdet,  en  waarlijk,  ztjne  koude,  klamme  hand  had  zoodanig  het 
aanvoelen  van  een  kikvorsch,  dat  ik  in  grbote  verzoeking  kwam  om  ze 
I0S  te  laten  en  we^  te  loopen.  Agnes  en  de  gastvrijheid  bchielden  echter 
de  overhand,  en  ik  bracht  hem  aan  mijn  haard.  Toen  ik  licht  aanstak, 
viel  hij  in  eene  ootmoedigc  verrukking  over  de  kamer,  die  hem  geopen- 
baard  werd;  en  toen  ik  de  koffie  warmde  in  een  zeer  eenvoudig  tinnen 
kanneljc,  waarin  juffrouw  Cmpp  ze  geliefde  te  zetten  (voornamelijk,  ge- 
loof  ik,  omdat  het  volstrekt  met  daartoe  bestemd,  maar  eigenlijk  een 
kannetje  voor  scheerwater  was,  en  omdat  er  een  gepatenteerde  tocstel, 
die  veel  geld  gekost  had,  inbet  provisiekamertje  stond  te  beschimmelen), 
legde  hij  zulk  eene  aandoening  aan  den  dag,  dat  ik  hem  het  heete  vocht 
gaarne  in  het  gezicht  had  willen  smijten. 

»0  waarlijk,  jonge  heer  Copperfield  —  mijnheer  Copperfield  wil  ik 
leggen,"  zeide  Uriah,  idat  gij  mij  zoo  bedient  is  iets  dat  ik  nooit  had 
kunnen  verwachten!  Maar  op  allerlei  manieren  gebeiiren  mij  zooveel 
dingen,  dat  ik  in  mijn  nederigen  stand  nooit  had  kunnen  verwachten, 
dat  het  waarlijk  zegeningen  op  mijn  hoofd  schijnt  le  regenen.  Gij  toll 
zeker  al  wel  iets  gcnoord  hebben  van  zekere  verandering  in  mijne  voor- 
uitzichten,  jonge  beer  Copperfield?  —  mijnheer  Copperfield  moestik 
zeggen." 

Terwijl  hij  daar  op  mijne  sofa  zat,  met  zijne  lange  knieen  onder  zijn 
kopje  kofhe  opgetrokk en,  zijn  hoed  en  zijne  handschoenen  dichtbijhem 
op  den  grond,  zachtjes  met  zijn  lepeltje  roerende,  met  zijne  schaduw- 
looze  roode  oogen,  waarvan  de  haar^es  afgezengd  schenen,  naar  mij 
gekeerd  zonder  naar  mij  te  zien,  terwijl  de  leelijke  inkepingcn  zijner 
neusgaten,  waarvan  ik  vioeger  heb  gesproken,  met  zijne  ademhaling  al 
in-  en  uitgingen,  en  eene  slangachtige  kronkeling  geheel  zijn  lichaam, 
van  zijne  kin  tot  aan  zijne  laarzen,  doortiep,  werd  ik  het  met  mij  zelvcn 
volkomen  eens,  dat  ik  een  diepen  a&chuw  van  hem  had.  Ik  was  er  slecbt 
mede  in  mijn  schik,  dat  ik  hem  tot  gast  had,  want  ik  was  toen  nog  jong, 
en  ongcwoon  om  te  ontveinzen  wat  ik  zoo  krachtig  gevoelde. 

»Gij  zult  zeker  a]  wel  iets  gehoord  hebben  van  zekere  verandering  in 
mijne  vooniitzichten,  jonge  heer  Copperfield?  —  mijnheer  Copperfield 
moestik  zeggen,"  merkte  Uriah  aan,  —  ija,  zoo  iets,"  zeide  ik,  —  »Ha, 
ik  dacht  wel,  datjuffrouw  Ag^es  er  van  weten  zoul"  antwoordde  hij  zeer 
koelbloedig.  »Ik  ben  blij  nu  ik  merk,  dat  juffrouw  Agnes  er  van  wect.  Ik 
ben  u  wel  dankbaar,  jonge  —  mijnheer  Copperfield.'' 

Ik  had  hem  mijn  laarzenknecht  wel  naar  het  hoofd  willen  gooien  (dat 
ding  lag  juist  op  het  haardkleedje  gereed),  omdat  ik  mij  door  hem  had 
laten  verlokkcn  iets  van  Agnes  le  ontdekken,  hoe  oabeduidend  het  ook 
wezen  mocht  Maar  ik  dronk  slechts  mijn  kopje  koffiie  uit. 

iWelkeenprofeetblijkt  gij  dan  tochgeweestte  zijn,  mijnheer  Copper- 
field,"  vervolgde  Uriah,  »Ja  waarlijk,  welk  een  profeet  blijkt  ge  nu  toch 

DAVID   COPPERFIELD     —    II.  -  ^ 


66  DAVID  COPPERFIE^D. 


i— >1 


geweest  te  zijn !  Heugt  het  u  wel,  hoe  ge  mij  eens  gezegd  hebt,datikii 

schien  nog  als  compagnon  bij  mijnheer  Wickfield  in  de  zaak  zoakoi 

en  dat  het  eens  misschien  Wickfield  en  Heep  zou  worden !  U  zalhctaj^E.  b^^ 

achien  niet  heugen ;  maar  als  iemand  nederig  is,  jonge  heer  Cop] 

dan  bewaart  hij  zulke  dingen  als  schatten !" —  Ik  herinner  mij  nog  wd^fef  obvo* 

ik  er  van  sprak,"  zeide  ik.  iSchoon  ik  het  toen  zeker  niet  voorhdlibei  u  1 

waarschijnlijk  hield."  —  >0,  wie  zou  het  voor  waarschijnlijk  bebi»ik*  zc 

gehouden,  mijnheer  Copperfield!"  antwoordde  Uriah  met  vervociinAl''  «iti 

»Ik  kan  u  verzekeren,  dat  ik  dat  zelf  niet  deed.  Het  heugt  mij  nog  ■•d!  Het 

mijn  eigen  mond  gezegd  te  hebben,  dat  ik  vecl  te  nederig  was.  Daanoc^tsi.  ai: 

hield  ik  mij  zelven  ook,  wezenlijk  en  waarlijk.'' 

Toen  ik  naar  hem  omzag,  zat  hij,  met  dien  alsuithoutgesneden 
naar  het  vuur  te  kijken. 

»Maar  de  nederigste  menschen,  jonge  heer  Copperfield,"  hervattc 
weldra,  >kunnen  werktuigen  tot  iets  goeds  wezen.  Ik  verheug  mij  in 
gedachte,  dat  ik  voor  mijnheer  Wickfield  een  werktuig  tot  ietsgoedsbafcc  pla 
geweest,  en  dat  nog  verder  kan  wezen.  O,  welk  een  braaf  manislJ»f  mai 
mijnheer  Copperfield;  maar  hoe  onvoorzichtig  is  hij  geweest"  —  >H<^iA«.iJ  ^ 
spijt  mij  wel  dat  te  hooren,"  zeide  ik,  en  kon  niet  nailaten  er  eeni 
stekelig  bij  te  voegen:  >om  meer  dan  eene  reden."  —  >Ja  stellig,  ffjl^ 
wel  gelijk,  mijnheer  Copperfield,"  antwoordde  Uriah.  »0m  meerW 
eene  reden.  Bovenal  om  jufFrouw  Agnes!  Gij  hebt  zeker  geen  gehcug^J^^^ 
meer  van  uwe  eigene  welsprekende  uitdrukkingen,  jonge  heer  Copp<^' 
field;  maar  mij  heugt  het  nog  wel  hoe  ik  u  eens  hoorde  zeggen,  ^ 
iedereen  haar  moest  bewonderen,  en  hoe  ik  u  voor  dat  zeggen  bedanktc*  Wj^ 
Gij  hebt  dat  zeker  vergeten,  jonge  heer  Copperfield."  —  >Neen,"  tcidc  ^^^ 
ik  droog.  —  >0  hoe  blij  ben  ik,  dat  gij  het  nog  weet!"riep  Uriah  ait 
»  Als  ik  bedenk  dat  gij  de  eerste  moest  wezen  om  de  vonkendereerzucht 
in  mijne  nederige  borst  te  doen  gloeien,  en  dat  gij  dat  niet  vergeten  hebt 
O!  Zoudt  ge  mij  niet  kwalijk  nemen,  als  ik  om  nog  een  kopje  ko&e 
verzocht?" 

Er  was  iets  in  den  nadruk,  dien  hij  op  dat  gloeien  van  vonken  legde, 
en  iets  in  den  blik,  dien  hij  daarbij  naar  mij  richtte,  dat  mij  deed  schnk- 
ken  alsof  ik  hem  werkelijk  door  innerlijk  vuur  had  zien  gloeien.  Door 
zijn  verzoek,  op  een  geheel  anderen  toon  uitgesproken,  weder  tot  bezin- 
ning  gebracht,  bediende  ik  hem  uit  het  scheerkannetje;  maar  ik  deed 
zulks  met  een  onvaste  hand,  eene  plotselinge  bewustheid  dat  ik  met 
tegen  hem  was  opgewassen,  en  een  verbijsterden,  wantrouwigen  angst 
voor  wat  hij  verder  zou  zeggen,  die  ik  wel  gevoelde  dat  zijne  opmerk- 
zaamheid  niet  konden  ontsnappen. 

Hij  zeide  geheel  niets.  Hij  roerde  zijne  koffie  om,  nam  er  een  proef  jc 
van,  betastte  zijne  kin  met  zijne  kille  hand,  keek  naar  het  vuur,  keek  in 
de  kamer  rond,  keek  mij  met  een  grijnzenden  glimlach  aan,  wrong  en 
kronkelde  zich  met  kruipende  onderdanigheid,  roerde  en  proefde  dan 
weder,  maar  liet  het  vemieuwen  van  het  gesprek  voor  mij  over. 

>Dus  is  dan  mijnheer  Wickfield,"  zeide  ikeindelijk,  »diealleenkan 
opwegen  tegen  vijf  honderd  zooals  gij  —  of  ik"  (ik  had,  al  was  het  om 


« 


9 


URIAH  STRBEFT  ER  NAAR  AGNES  TE  VERKRIJGEH.  67 


mijn  leveii  te  doen  gewecst,  niet  kannennalatendelaatste  wooidenals 
met  ecD  schok  van  ellcander  te  scheiden),  >ODVoorzichdggeweest,met 
waar,  mijnheer  Heepf"  ^-  »0  waarlijk,  zeer  onvoorzichtigJoQge  heer 
Copperfield,"  antwoordde  Uriah,  met  eeae  bescheidene  verzuchting. 
lErgonvoorzictitig.  Maar  ik  hadgaame,  datgemij Uriah bleeftnoemen, 
ab  het  u  bheft.  Dat  klinkt  nog  zooais  in  oudentijd."  — >Welnu  dan, 
Uriah,"  zeide  ik,  den  naam  met  moeite  uitbrengende.  —  >Ik  danku 
wel,"  antwuorde  hij  met  innigheid.  »Ik  danku  wel,jongcheer Copper- 
field  !  Het  b  alsof  ik  oude  windjes  hoor  waaien  of  oude  klokken  hoor 
luiden,  als  ik  u  Uriah  hoor  zeggen.Neemmijnietkwalijk;  maar  waar- 
overwaren  wij  ook  aan  het  spreken?"  —  »Over  mijnheer  Wickfield," 
herinnerde  ik  hem.  —  »0  ja,  waarlijk,"  zeide  Uriah.  »Ja,  ecne  groote 
ODVoorzichdgheid,  jonge  heer  Copperfield.  Het  is  iets  waarvan  ik  tegcn 
niemand  zou  willen  reppeD  dan  tegen  a.  En  zelfs  bij  u  kan  ik  het  maar 
even  aanroeren,  en  meer  nieL  Als  in  dit  laatste  jaar  temand  anders  in 
mijne  plaats  was  geweest,  zou  hij  nu  mijnheer  Wickfield  (en  o,  welk  een 
braaf  man  is  hij  toch,  jonge  heer  Copperfield)  onder  aijn  duim  gehad 
hebbcn.  On-der-zijn-duim,"  zeide  Unah  zeerlangzaam,  terwijlhijzijne 
barbaarsche  hand  over  mijne  tafel  uitstrekte  en  z)]n  duim  daarop  dnikte, 
zoodat  de  tafel  en  de  gehecle  kamer  er  van  trildcn. 

Al  had  ik  hem  met  zijn  paardepoot  op  mijnhecrWickfield's  hoofd  moeten 
zieQ  staan,  geloof  ik  toch,  dat  ik  hem  bijna  niet  erger  had  kunnen  haten. 

lOch  Heere  ja,  jonge  heer  Copperfield,"  vervolgde  hij  met  eene  zachte 
stem,  die  opmerkelijk  afstak  bij  het  gebaar  met  zijn  duim,  welke  harde 
drukking  hij  volstrekt  niet  verminderde,  »daaraan  is  niet  te  twijfelen.  Er 
zou  schade  en  schande  van  zijn  gekomen  —  ik  weet  niet  wat  al.  Mijnheer 
Wickfield  weet  dat  ook  wel.  Ik  ben  het  nederige  werktuig  om  hem  nede- 
rig  te  dienen,  en  hij  verheft  mij  tot  eene  hoogte,  die  ik  bezwaarlijk  had 
kunnen  hopen  te  bereiken.  Hoe  dankbaar  moet  ik  wezen !"  Met  zijn  ge- 
zichtnaarnii;toegekeerd,  maar  zonder  mij  aan  tezien,  nam  hij  zijn  krom- 
men  duim  van  de  plek  waarhijdiengeplanthad^enschrapteerlangzaam 
en  peinzend  zijne  holle  kaak  mede,  alsof  hij  zich  schoor. 

Ik  herinner  mij  nog  wel,  hoe  mijn  hart  van  verontwaarding  klopte, 
terwiji  ik  aan  zijn  tistig  gezicht,  door  het  welgepaste  roode  licht  van  het 
vuur  beschenen,  zag,  dat  hij  zich  tot  iets  anders  gereedmaakte. 

>  Jonge  heer  Copperfield,"  begon  hij.  >  Maar  ik  houd  u  te  !aat  op."  — 
•  Gij  houdt  mij  geheel  niet  op.  Ik  ga  doorgaans  laat  naar  bed."  —  »Ik 
dank  U  wel,  jonge  heer  Copperfield.  Ik  ben,  sedert  ge  mijheteerstplacht 
toe  te  spreken,  uit  mijn  nederigen  staatopgeklommen,  datis  waarjmaar 
ik  ben  toch  nog  nederig.  Ik  hoop,  dat  ik  nooit  anders  dan  nederig  zal 
wezen.  Gij  zult  er  mijne  nederigheid  niet  om  verdenken,  als  ik  u  iets  in 
vertrouwen  mededeel,  niet  waar,  jonge  heer  Copperfield  ?"  —  »0  neen," 
antwoordde  ik  met  inspanning.  —  jflc  dank  u  wel !"  Hij  haalde  zijn  zak- 
doek  uit,  en  begon  er  zijne  handpalmen  mede  af  te  vegen.  »JufFrouw 
A^es,  jonge  heer  Copperfield...."^  »  Wel,  Uriah?"  —  »0,  hoepleizie- 
rig,  zoo  vanzelfUriahgeDoemdteworden!"riephijuit,eogaf  zicheen 
schok,  ab  een  visch  die  eene  stuip  krijgt.  >Gij  vondt  van  avond,  dat  zij 


68  DATID  COPPSRFIELD. 

er  allerschoDDst  uitza^,  niet  waar,  jon^  heer  Copperfield  i" — *  Dc  vond, 
dat  zij  er  van  avond  uitzag  ^lijk  zij  altijd  doet ;  in  alle  opzichten  verhevea 
boven  alien  die  haar  omnngcn,"  antwoordde  it  —  lO,  ikdankuwelf 
Het  is  zoo  waar  !"riephijuit.  "Ik  dank  uweljdatgij'datzegt."  —  »Dat 
behoeft  niet,"  zcide  ik  met  stijvc  statigheid.  »  Gij  hebt  geene  redcn  om 
mij  te  bedanken."  —  »Wel  dat,  jonge  heer  Copperfield,"  antwoordde 
Uriah,  »is  juist  het  geheimpje,  dat  ik  zoo  vrij  wilde  zijn  om  u  in  vertrou- 
wen  mede  te  deelcn.  Zoo  ncdcrig  als  ik  ben,"  hij  wrecf  zijne  handen  nog 
harder,  en  keek  beurtelings  daamaar  en  naar  het  vuur,  izoo  nederig  a& 
mijne  moeder  is,  en  zoo  laag  als  ons  aitu  maaj  eerlijk  dak  altijd  geweest 
is,  heeft  het  beeld  van  jufirouw  Agnes  (ik  wU  u  mijn  geheim  wel  toever- 
trouwcQ,  jonge  heer  Copperfield,  want  mijn  gemoed  is  altijd  voor  uopen 
geweest,  van  het  eerste  oogenblik  af  toen  Sl  het  genoegen  had  om  u  in 
een  hittenwagentje  te  zien)  sedeit  jaren  in  mijn  hart  gestaan.O,  jonge 
heer  Copperfield,  met  welk  eene  reine  liefde  bemin  ik  den  grond,  waarop 
mijne  Agies  treedt !" 

Ik  geloof,  dat  ik  het  dolzinnige  denkbeeld  had  om  den  gloeienden 
pook  uit  het  vuur  te  nemen  en  er  hem  mede  te  doorsteken.  Ik  wierp  het 
met  een  schok  van  mij  af,  gelijk  een  kogel  uit  een  geweer  wordt  gescho- 
toi ;  maar  het  beeld  van  Agnes,  door  maar  eene  enkele  gedad^te  vaa 
dat  roodharige  dier  gehoond,  bleef  mij  voor  den  geest  staan  toen  ik  hem 
aanzag,  gelijk  hij  daar  zat,  verdraaid  en  verwibngen,  alsof  zijne  lage  ziel 
liJD  lichaam  de  kramp  deed  krijgen,  en  deed  mij  duizelig  worden.  Hij 
scheen  voor  mijne  oogen  te  zwellen  en  te  groeicn^  de  kamer  schcen  met 
echo's  van  zijne  stem  vervuld  te  zijn,  en  ik  had  een  vreemd  gevoel  (het- 
welk  misschicn  niemand  gehccl  vreemd  is),  dat  dit  alles  vroegernog  eena, 
een  onbepaalden  tijd  geleden,  gebeuid  was,  en  dat  ik  reeds  wist  wat  hij 
Vervolgens  zou  zeggen, 

De  tijdige  opmerking  der  bewustheid  van  macht,  die  zijn  gezicht  te 
kennen  gaf,  droeg  meer  bij  om  mij  het  verzoek  van  Agnes  in  voile  kracht 
voor  het  geheugen  te  brengen,  dan  eenige  inspanning,  die  ikhad  kunnea 
doen.  Ik  vroeg  hem,  met  meerschijn  vanbedaardheid  dan  ik  eene  minuut 
vroeger  mogelijk  had  kunnen  achten,  of  hij  zijne  gevoelens  aan  Agnes 
had  kenbaar  gemaakt. 

»0  neeo,  jonge  heer  Copperfield,"  antwoordde  hij,  >o  Heere,  neen! 
Aan  niemand  anders  dan  aan  u.  Gij  ziet  wel,  ik  begin  pas  uit  mijn  l^en 
stand  op  te  rijzen.  Ik  vestig  er  veel  hoop  op,  dat  zij  zal  opmerken  hoe 
nuttig  ik  haar  vader  ben  (want  ik  vertrouw,  dat  ik  hem  waarlijk  zeer  nut- 
tig  zal  wezen,  jonge  heer  Copperfield)  en  hoe  ik  den  wcg  voor  hem  effen 
en  hem  op  een  goeden  weg  houd.  Zij  is  zoo  aan  haar  vader  gehecht, 
jonge  heer  Copperfield  (o,  hoe  beminnelijk  is  dat  in  eene  dochter),  dat  ik 
denk,  dat  zij  mij  wel  eens  om  zijnentwil  genegen  zal  worden." 

Ik  doorzag  de  diepte  van  het  geheele  plan  van  den  schurk,  en  begreep 
ook  wel  waarom  hij  het  bloot  legde. 

>Als  gij  zoo  goed  wilt  zijn  om  mijn  geheim  te  bewaren,  jonge  heer 
Copperfield,"  vervolgde  hij,  ten  mij  over  net  algemeen  niet  tegen  te  wer- 
keo,  zaJ  ik  dat  voor  eene  bijzondere  gunst  achten.  Gij  zoudt  zeker  geene 


itriah's  slaap.  69 

onaangenaamheden  willen  veroorzaken.  Ik  weet  wel  welk  een  welme«- 
aead  hart  gij  hebt ;  maar  daar  ge  niij  alleec  in  tniJD  nederigen  staat  hebt 
^ekend  (in  mijn  nederigsten,  moet  ik  zeggen,  want  ik  ben  nog  zeernede- 
Tig),  zoudt  ge  mij,  zonder  het  te  willen  of  te  weten,  eenigszins  bij  mijne 
Agnes  kunnen  tegenwerken.  Ik  noem  haar  de  mijne,  ziet  ge,  jonge  heer 
Copperfield.  Eriseenliedjedatzegt:  iKronenzouikwelverzaken,  om 
de  miJDe  baar  te  maken,"  en  dat  hoop  ik  ook  eens  te  doeo," 

Dierbarc  Agnes !  Zooveel  te  liefderijk  en  goed  voor  ieder  wien  ik  be- 
denken  kon,  zou  het  mogelijk  zijn,  dat  zij  bestemd  was  om  de  vrouw  van 
zttlk  era  ellendeting  te  worden ! 

»Er  is  vooreerst  gecn  haast,  jonge  hcer  Copperfield,"  vervolgde  Uriah, 
Op  zijn  lijmerigen  toon,  toen  ik  bem,  met  die  gedachte  voot  den  geest, 
zat  aan  te  slaren.  >MiJDe  Agnes  isnogheel  jong,en  moederenik  zullen 
ons  nog  omhoog  moeten  werken,  en  veel  nieuwe  schikkingen  maken, 
eer  het  juist  gele^en  zou  komen.  Zoo  zal  ik  tijd  hebben  om  haar  langEa- 
merhand  met  mijne  hoop  gemeenzaam  te  maken,  naarmate  de  gelegen* 
heid  zicb  aanbiedt.  0,ik  ben  u  zooveel  verplicht  voor  ditvertrouwelijk 
osderhoud.  O,  het  is  zulk  eene  gerastheid,  als  gij  u  niet  verbeelden  kunt, 
nn  ik  weet,  dat  gij  onze  omstandigheden  begrijpt,  en  mij  zeker  niet  zult 
te^enwerken,  omdat  gij  geene  onaangenaamheden  in  de  familie  zoudt 
willen  veroorzaken." 

Hij  nam  de  hand,  die  ik  hem  niet  durfde  onthouden,  en  nadat  bij  ze 
■een  klammen  druk  had  gegeven,  keek  hij  op  zijn  kleurloos  horloge. 

>0  HeereT'zeidehij,  ihetisalovereenen.  Deoogenblikkenontglip 
pen  iemand  zoo  in  die  oude  vertrouwehjkheid,  jonge  heer  Copperbeld, 
dat  het  al  haast  half  twee  is  geworden." 

Ik  antwoordde,  dat  ik  het  voor  nog  later  had  gehouden.  Niet  dat  ik 
■dit  werkehjk  dacht,  maar  omdat  ik  haast  niet  wist  wat  te  zeggen. 

»Goede  hemel,"  zeide  hij,  zicb  bedenkende.  »Het  huis  waariklogeer — 
■een  soort  van  gesloten  hotel,  jonge  beer  Copperfield,  bij  New  River 
Head  —  za\  al  wel  twee  uren  naar  bed  zijn."  — » Het  spijt  mij,"  ant- 
woordde ik,  »er  is  hier  maar  een  bed,  en  dat.,.."  —  O,  spreek  loch  niet 
•van  bedden,  jonge  heer  Copperfield,"  riep  hij  met  vervoering  uit,  en  trok 
zijn  eene  been  omhoog.  *Maar  zoudt  gij  cr  iets  tegen  hebben  als  ik  voor 
tet  vuur  gin^  liggen  ?  — » Als  het  daartoe  moet  komen,"  zeide  ik,  >  neero 
dan  liever  mijn  bed,  dan  zal  ik  wel  voor  het  vuur  gaan  liggen." 

Zijne  afwijzing  van  dit  aanbod  was,  in  zijne  ovennaat  van  verrassing 
en  nederigheid,  bijna  schcl  genoeg  om  tot  de  ooren  van  juffrouw  Crupp 
door  te  dringen,  die  toen,  denk  ik,  in  een  afgelegen  vertrek,  oratrent  ge- 
lijk  met  het  laag-water-peil,  lag  te  slapen,  gesust  door  het  tikken  eener 
onverbeterlijke  ktok,  waarop  zij  zich  altijd  beriep  als  wij  een  klein  ver- 
schil  over  den  tijd  hadden,  en  die  nooit  minder  dan  drie  kwartier  achter 
was,  en  altijd  des  morgens  precies  was  gelijk  gezet.  Daar  geene  redenen, 
■die  ik  in  mijn  versuften  toestand  kon  aanvoeren,  eenigen  invloed  op  zijne 
bescheidenheid  hadden,  om  hem  tot  het  aannemen  mijner  slaapkamer 
te  bewegen,  was  ik  genoodzaakt  om  de  beste  schikkingen,  die  mij  moge- 
lijk waren,  te  nemen,  om  hem  voor  het  vuur  te  laten  rusten.  De  matras 


70  DAVID  COPPERFIELD. 


der  sofa  (die  voor  zijnelanguitgerektegestalteveeltekortwas),dektis- 
sens  daarvan,  eene  deken,  een  tafelkleed,  een  schoon  ontbijtservet  en 
eene  jas  strekten  hem  tot  bed  en  dek,  waarvoor  hij  meer  dan  dankbaar 
was.  Na  hem  eene  slaapmuts  geleend  te  hebben^  die  hij  terstond  opzette 
en  waarmede  hij  er  zoo  afschuwelijk  uitzag^  dai  ik  er  naderhand  nooit 
meer  een  heb  gebruikt^  liet  ik  hem  aan  zijne  rust  over. 

Ik  zal  dien  nacht  nooit  vergeten.  Nooit  zal  ik  vergeten  hoe  ik  woelde  en 
wentelde ;  hoe  ik  mij  afmatte  met  over  Agnes  en  dat  schepsel  te  denken ; 
hoe  ik  overlegde  wat  ik  kon  doen  en  wat  ik  moest  doen ;  hoe  ik  tot  geen 
ander  besluit  kon  komen  dan  dat  het  voor  hare  gemoedsrust  't  best  was, 
niets  te  doen  en  wat  ik  gehoord  had  voor  mij  zelven  te  houden.  Als  ik 
voor  eenige  oogenblikken  sliep,  rezen  de  beelden  van  Agnes  met  hare 
teedere  oo^en,  en  van  haar  vader,  die  haar  liefdevol  aanzag^  gelijk  ik 
hem  zoo  dikwijls  had  zien  doen,  voor  mij  op,  zagen  smeekend  naar  mij 
om,  en  vervulden  mij  met  een  onbestemden  angst.  Als  ik  wakker  werd, 
benauwde  mij  de  herinnering,  dat  Uriah  in  de  naaste  kamer  lag  te  slapen 
als  eene  wakende  nachtmerrie,  en  werd  ik  door  eene  half  bijgeloovige 
vrees  gekweld,  alsof  ik  een  soort  van  allergemeensten  duivel  bij  mij  te 
slapen  had. 

Bovendien  kwam  de  pook  in  mijne  dommelige  gedachten  en  wilde  er 
maar  niet  uit.  Tusschen  slapen  en  waken  dacht  ik,  dat  hij  nog  gloeiend 
was  en  dat  ik  dien  uit  het  vuur  genomen  en  hem  door  het  lijf  gestoken 
had.  Eindelijk  werd  dit  denkbeeld  mij  zoo  kwellend,  schoon  ik  wel  wist 
dat  er  niets  van  aan  was,  dat  ik  naar  de  andere  kamer  sloop,  om  naar 
hem  te  kijken.  Daar  zag  ik  hem  op  zijn  rug  liggen,  met  zijne  beenen  uit- 
gestoken,  ik  weet  niet  hoe  ver,  met  rochelingen  in  zijne  keel,  verstoppin- 
gen  in  zijn  neus,  en  een  mond  gapende  als  een  oven.  Hij  was  in  die  wer- 
kelijkheid  nog  zooveel  leelijker  dan  in  mijne  ontstelde  verbeelding,  dat 
ik  naderhand  juist  van  afschuw  naar  hem  toegetrokken  werd,  en  nietna- 
laten  kon,  om  het  half  uur  of  zoo,  nog  eens  naar  hem  te  gaan  kijken.  £n 
nos:  scheen  de  lange,  lange  nacht  even  drukkend  en  hopeloos  als  ooit  te 
blijven,  en  de  donkere  lucht  geen  dag  te  beloven. 

Toen  ik  hem  des  morgens  vroeg  naar  beneden  zag  gaan  (want,  den 
Hemel  zij  dank,  hij  wilde  niet  blijven  ontbijten)  was  het  mij  alsof  in  zijn 
persoon  de  nacht  zelve  heen^ng.  Toen  ik  uitging,  gaf  ik  juffrouw  Crupp^ 
met  bijzondere  zorgvuldigheid  last  om  de  ramen  open  te  laten,  ten  einde 
mijne  zitkamer  te  luchten  en  van  zijne  tegenwoordigheid  te  zuiveren. 


XXVI. 

IK  VERLIES  MUNE  VRIJHEID. 

Ik  zag  Uriah  Heep  niet  meer,  tot  op  den  dag  toen  Agnes  de  stad  ver- 
liet.  Ik  ging  naar  het  diligence-kantoor  om  afscheid  van  haar  te  nemea 
en  haar  te  zien  vertrekken ;  en  daar  was  hij,  die  metdezelfdegelegenheid 
naar  Canterbury  terugkeerde.  Hij  gaf  mij  eenig  genoegen  zijne  lange 


MIJNE  ONRUST  0V8R   AGNES.  7I 

braine  jas,  met  de  korle  taille  en  de  hooge  schoudcrs,  in  gezelschapeeoer 
paraplu  gelijk  eene  kleine  tent,  boven  op  het  kantje  van  de  achterbsnk 
te  zien  zittea,  terwijl  Agnes  naruurlijk  binnen  in  zat ;  maar  wat  ik  uitstond 
bij  mijne  pogingen  om  hem  viiendelijk  te  behandelen,  tervijl  Agnes  toe- 
zag,  verdiende  misschien  die  kleine  belooning  wel.  Bij  het  portier  der 
(Ultgence,  evenals  onder  het  tafelgezelschap,  zwecfde  hij,  gelijk  een  gier, 
om  ons  Keen,  enslokte  ieder  woord  op,  datik  tot  Agnes  of  Agnes  tot 
mij  sprak. 

In  dc  ongenistheid,  waarin  zijne  tnededeeling  bij  mijn  haard  mij  had 
gestort,  bad  ik  veel  over  de  woorden  gedacht,  welke  Agnes,  over  de 
aanstaande  compagnieschap  sprekende,  had  gebezigd :  >Ik  heb  gedaan 
wat  ik  hoop  dat  welgcdaan  was.  Daar  ik  mij  overtiiigd  gevoelde,  dat  het 
voor  papa's  gemoedsrusc  noodzakelijk  was  tot  die  opoffering  te  komen, 
droDg  ik  hem  om  ze  maar  te  docn."  Een  jammerlijk  voorgevoel,  datzij 
voor  hetzelfde  gcvoel  zou  zwichten,  en  ook  daardoor  ondersteund  zoti 
worden,  welk  offer  haarook  om  zijnentwiImochtgevergdworden,bad 
mij  sedert  gedurig  benauwd.  Ik  wist  hoe  lief  zij  hem  had.  Ik  wist  tot  welke 
opofferingen  zij  in  staat  was,  Ik  wist  uit  haar  eigen  mond,  dat  zij  zich 
zelve  als  de  onschuldige  oorzaak  zijner  dwalingen  beschotiwde  en 
dacht  dat  zij  eene  groote  schuld  aan  hem  had ,  die  zij  vurig  verlangde  te 
betalen.  Het  troostte  mij  nict  te  zien,  hoe  groot  het  verschil  was  tu^chen 
baai  en  dien  verfoeielijken  roodkop  met  zijne  paarschbniine  jas,  want  ik 
gevoelde  dat,  bij  de  zelfverloochening  barer  reine  ziel  en  dc  l^e  baat- 
zucht  del  zijne,  juist  in  dat  verschil  haai  grootst  gevaar  gelegen  was.  Dit 
alles  wist  hij  zonder  twijfel  insgelijks,  en  had  hij  met  zijne  doorslepcnheid 
wel  overwogen. 

Echter  was  ik  zoo  zeker,  dat  bet  vooruitzicht  op  zulk  eene  opofTenng 
in  de  veite  het  geluk  van  Agnes  moest  verwoesten,  en  was  door  hare 
manieren  zoozeer  overtuigd,  dat  zij  het  nog  niet  ontwaarde  en  het  nog 
geene  schaduw  op  haar  had  laten  vallen  —  dat  ik  haar  even  gaamc  we- 
zenlijk  had  willen  benadeelen  als  haar  eenige  waarschuwing  geven  van 
wat  haar  boven  het  hoofd  hing.  Zoo  kwam  het  dat  wij  zonder  ophelde- 
ring  scheidden,  Zij  wuifde  mij  glimlachcnd  uit  het  portier  een  vaarwel 
toe,  terwijl  haar  booze  geest  zich  bovenop  zat  te  wringen,  alsof  hij  haar 
reeds  in  zijne  klatiwen  had  en  daarin  triomfeerdc. 

Ik  kon  dien  laatsten  afscheidsbUk  in  langen  tijd  niet  te  boven  komen. 
Toen  Agnes  mij  schreef  om  mij  hare  goede  overkomst  te  berichten,  was 
ik  nog  even  ellendig  als  toen  ik  haar  zag  heengaan.  Wanneer  ik  aan  het 
peinzen  geraakte,  kwam  dit  onderwerp  mij  altijd  voor  den  geest,  en  werd 
mijne  onnist  nog  veel  grooter.  Er  verliep  bijna  geen  nacht,  dat  ik  er  niet 
van  droomde.  Het  werd  een  deel  van  mijn  leven,  even  onafecheidbaar 
van  mij  zelven  als  mijn  eigen  hoofd. 

Ik  had  ruim  den  tijd  om  mij  met  mijne  ongemstheid  te  kwellen ;  want 
Steerforth  was  teOxford,  gelijk  hij  mij  schreef,  en  als  ik  nietnaarde 
Commons  was,  was  ik  zeer  veel  allecn.  Ik  geloof,  dat  ik  in  dien  tijd  een 
geheimen  achterdocht  tegen  Steerforth  had.  Ik  schreef  op  zijn  brief  een 
nartelijk  antwoord,  maar  ik  geloof,  dat  ik  over  het  geheel  blijde  was  dat 


\ 

t 

72  DAVID  COPPBRPIELD.; 


hij  toen  juist  niet  naar  L  o  n  d  e  n  kon  komen/De  waarheid  was,  naar  ik 
meen,  dat  de  invloed  van  Agnes  mij  toen  beheerschte,  zonder  door  het 
zien  van  hem  verzwakt  te  worden;  en  dat  die  invloed  des  te  krachtiger 
werkte,  omdat  zij  zooveel  aandeel  in  mijne  gedachten  en  belangstel- 
linghad. 

Ondertusschen  gleden  dagen  en  weken  voorbij.  Ik  was  bij  Spenlow  en 
Jorkins  voor  vast  op  het  kantoor.  Ik  had  negentig  pond 's  jaars  (behalve 
mijne  kamerhuur  en  wat  daarmede  in  verband  stond)  van  mijne  tante. 
Mijne  kamers  waren  voor  een  jaar  vast  gehuurd;  en  schoon  ik  ze  des 
avonds  nog  vervelend  en  de  avonden  lang  vond,  kon  ik  daar  toch  met 
gelijkmoedige  neerslachtigheid  blijven  zitten  koffiedrinken,  die  ik,  als  ik 
terugdenk,  in  dat  tijdperk  van  mijn  leven  bij  den  emmer  schijn  te  hebben 
gedronken.  Omstreeks  dezen  tijd  deed  ik  00k  drie  ontdekkingen ;  voor- 
eerst  dat  jufifrouw  Crupp  schrikkelijk  veel  uitstond  aan  eene  zonderlinge 
kwaal,  door  haar  >  winden"  genoemd,  welke  doorgaans  met  eene  rood- 
heid  V9n  den  neus  vergezeld  ging  en  gedurig  met  peperment  bestreden 
moest  worden;  ten  tweede,  dat  iets  bijzonders  in  de  temperatuur  van  het 
provisiekamertje  de  brandewijnflesschen  deed  springen;  ten  derde,  dat 
ik  alleen  in  de  wereld  was,  en  het  mij  een  genot  was  die  omstandigheid 
in  fragmenten  van  Engelsche  gedichten  op  te  teekenen. 

Op  den  dag  toen  mijn  contract  gesloten  werd,  had  er  geene  feestvie- 
ring  plaats,  behalve  dat  ik  voor  de  klerken  boterhammen  en  sheny  op  het 
kantoor  liet  komen,  en  des  avonds  alleen  naar  de  komedie  ging.  Ik  ging 
>Menschenhaat  en  Berouw"  zien,  als  een  soort  van  Doctors'  Commons- 
achtig  stuk,  en  was  zoo  schrikkelijk  aangedaan,  dat  ik,  toen  ik  thuis 
kwam,mij  zelven  in  den  spiegelbijnanietmeerkende.  Mijnheer  Spenlow 
merkte  bij  deze  gelegenheid,  toen  wij  de  zaak  afdeden,  aan,  dat  hij  mij 
gaame  aan  zijn  huis  teNorwood  zoude  willen  zien,  om  het  aanknoopen 
onzer  betrekking  te  vieren,  indien  zijn  huishouden  niet  eenigszins  in  de 
war  was  geweest  door  de  verwachte  terugkomst  zijner  dochter,  die  naar 
Parijs  was  geweest  om  hare  opvoeding  te  voltooien.  Maar  hij  gafmij 
tevens  kennis,  dat  hij,  wanneer  zij  thuis  was,  het  genoegen  hoopte  te  heb- 
ben om  mij  eens  te  gast  te  zien.  Ik  wist,  dat  hij  een  weduwnaar  met  ^ne 
dochter  was,  en  zeide  dus,  dat  ik  mij  zeer  verplicht  achtte. 

Mijnheer  Spenlow  deed  zijn  woord  gestand.  Eene  week  of  twee  later, 
herinnerde  hij  mij  aan  deze  a&praak,  en  zeide,  dat  het  hem  zeer  zou  ver- 
heugen,  als  ik  hem  het  genoegen  wilde  doen  om  aanstaande  zaterdag  te 
komen  en  tot  maandag  te  blijven.  Natuurlijk  zeide  ik,  dat  ik  hem  dat 
genoegen  zou  doen.  Hij  zou  mij  met  zijn  phaeton  medenemen  en  weder 
terugbrengen. 

Toen  de  dag  kwam,  was  zelfs  mijn  reiszak  een  voorwerp  van  eerbied 
voor  de  gesalarieerde  klerken,  voor  wie  het  huis  te  Norwood  een 
ongenaakbaar  geheim  bevatte.  Een  van  hen  onderrichtte  mij,  dat  hij  ge- 
hoord  had,  dat  mijnheer  Spenlow  over  tafel  niets  dan  zilver  en  porselein 
gebruikte;  en  een  ander  gafmij  te  kennen,  dat  de  champagne  daar  even 
ruim  werd  geschonken,  als  men  anders  gewoon  is  tafelbier  te  doen.  De 
oude  klerk  met  de  pruik,  die  mijnheer  TifFey  heette,  was  verscheidene 


LOPSPRAAK   OP  doctors'  COHUOHS.  73 

malen  ia  zijn  kven  wegens  zaken  aan  huis  geweest,  en  telkens  tot  in  de 
zijkamer,  waar  Ae  familie  ontbeet,  doorgedrongen.  Hij  beschreef  deze 
aU  sen  allerprachtigst  vertrek,  en  zeide,  dat  hij  daar  bramen  Oostmdi- 
schen  sherry  had  gedronken,  zoo  heerlijk,  dat  iemand  er  van  moest 
knipoogen. 

Wij  hadden  dien  dag  eene  uitgestelde  zaak  in  het  Consistorie  —  over 
het  excommuniceeren  van  een  bakker,  die  zich  tegen  eene  in  de  kerke- 
kamer  gearresteerde  taks  voor  straatmaken  had  verzet  —  en  daar  de 
overgelegde  bewijsstukken  voor  en  tegen,  volgens  eene  berekening,  die 
ikmaJaktc^juisttweemaalzoolangwarenalsde  Robinson  Crusoe,  was  het 
tamdijk  laat  op  den  dag  eer  wij  gedaan  haddco.  Wij  kregen  hem  echter 
voor  zea  weken  ge^communiceerd  en  in  kosten  zonder  einde  verwezen; 
en  toen  gingen  de  proctor  van  den  bakker,  en  de  rechters  en  de  advo- 
caten  aan  bcide  kanten  (die  alien  naune  bloedverwanten  van  elkander 
warcn)  tc  zamen  uit  de  stad,  en  reden  mijnhecr  Speulow  en  ik  in  den 
phaeton  heen. 

De  phaeton  was  een  zeer  fraai  rijtuig ;  en  de  paarden  bogen  hun  hals 
eti  tilden  hunne  pooten  op,  atsof  zij  wisten  dat  zij  tot  Doctors*  Commons 
bcfaoorden.  In  alles  wat  vertooning  maken  betrof,  heerschte  er  in  de 
Commons  vrij  vecl  wcdijvcr,  en  men  hield  er  toen  keurige  equipages  op 
na;  hoewcl  ik  altijd  gedacht  heb,  en  alcijd  denken  zal,  dat  in  mijn  tijd  het 
grootste  punt  van  wedijver  de  stij^el  was,  waarvan  ik  geloof  dat  onder 
oe  proctors  zooveel  werd  gedragen,  als  het  een  mensch  maar  mogelijk- 
is  te  dragen. 

Wij  waren  onderweg  zeer  genoeglijk  met  elkander,  en  mijnheer  Spen* 
low  gaf  mtj  eenige  wenken  ten  opzichte  van  mijn  vak.  Hij  zeide,  dat 
het  het  fatsoenlijkste  vak  van  de  wereld  was,  en  vooral  niet  met  dat  van 
Bollicitetu*  moest  verward  worden;  daar  het  eigentijk  geheel  iets  anders 
was,  oneindie  meer  exclusief,  minder  machinaal,  en  veel  voordeeliger. 
Wij  namen  de  zaken  in  de  Commons  veel  gemakkelijker  op,  dan  zij 
ei^ens  anders  konden  opgenomen  worden,  merkte  hij  aan,  en  dit  zon- 
derde  ons,  als  eene  geprivilegieerde  klasse  van  alle  andere  uit.  Hij  zeide, 
dat  het  wel  onmogelijk  was  de  onaangename  waarheid  te  verbloemen,  dat 
wij  voornamelijk  door  solliciteiirs  werden  gebruikt,  maar  gaf  mij  te  ver- 
staan,  dal  deze  toch  een  lager  menschensoort  waren,  waarop  alle  proc- 
tors van  eenig  aanzien  uit  de  hoogte  neerzagen. 

Ik  vToeg  mijnheer  Spenlow,  wat  hij  voor  de  beste  soort  van  zaken  in 
ons  beroep  hield.  Hij  antwoorddc,  dat  een  gocd  proces  over  een  betwist 
testament,  waarin  een  onbezwaard  landgoedje  van  dertig  of  veertig 
duizend  pond  betrokken  was,  misschien  het  beste  van  alles  mochtheeten. 
In  zulk  een  proces,  zeide  hij,  waren  er  niet  alleen  op  elken  trap  der  pro- 
cedure zeer  aardige  winstjes  met  pleiten  te  doen,  en  bergen  van  bewijzen 
met  verhooren  en  tegen -verhooren  bijeen  te  brengen  (om  er  niet  van  te 
spreken,  dat  men  eerst  bij  de  gedelegeerden  en  dan  bij  de  lords  kon 
appelleeren) ;  maar  daar  men  tamelijk  zeker  was,  dat  de  kosten  eindelijk 
mt  den  boedel  zouden  komen,  ging  men  er  van  beide  zijden  lustig  en 
levendig  aan,  en  stoorde  men  zich  ook  niet  aan  onkosten,  Daama.X^^cii^ 


74  DAVID   COPPEttFlELD. 

hij  in  eene  algeraeene  lo&praak  op  de  Commons  uit  te  weiden.  Wat 
vooial  in  de  Commons  bewonderd  moest  worden,  zeide  hi],  wasdat  alles. 
Eoo  beknopt  was.  Nergens  op  de  wereld  was  iets  gemakkelijker  en  tftn- 
diger  ingericht.  Het  was  een  voorbeeld  van  eenvoudigheid.  Men  kon 
alles  in  een  notedop  pakken.  Bij  voorbeeld :  Men  bracht  een  proces  over- 
echtscheiding,  of  over  restitutie,  voor  het  Consistorie.  Heel  goed.  Men 
liet  het  eerst  in  het  Consistorie  afloopen.  Men  maakte  er  een  stil  alle- 
gaar^e  van,  onder  een  familiekring,  en  speelde  dat  op  zijn  geraak  uit. 
Voorondersteld  men  was  met  het  Consistorie  niet  tevreden,  wat  deed 
men  dan  f  Wei,  dan  ging  men  naar  de  Arches.  Wat  was  de  Arches?  Het- 
zelfde  Hof,  in  dezelfde  zaal,  met  dezelfdebalie,en  dezelfde  praktinjns, 
maar  met  een  anderen  rechter;  want  daar  kon  de  rechter  in  het  Consis- 
torie elken  zittingdag  als  advocaat  komen  pleiten.  Wei,  men  speelde 
sijn  allegaartje  wederom  uit.  Nog  was  men  niet  tevreden.  Heel  goed. 
Wat  deed  men  danP  Wei,  dan  ging  men  naar  de  gedekgeerdcn.  Wat 
waren  de  gedelegeerden  f  Wei,  de  geestelijke  gedelegeerden  waren  de 
advocaten  eonder  zaak,  die  bij  het  allegaartje  hadden  toegekekcn  terwijl 
het  in  de  twee  Hoven  gespeeld  werd,  en  de  kaarten  hadden  lien  ver- 
schieten, geven  en  uitspelen,  en  met  al  de  spelers  er  overhadden gepraat 
en  nu  versch,  als  rechters,  aankwamen,  om  de  zaak  tot  ieders  genoegen 
te  Echikken.  Ontevredene  menschen  mogen  over  de  misbruiken  in  de 
Commons,  en  het  nepotisme  in  de  Commons,  en  de  noodzakehjkheid 
van  eene  hervorraing  der  Commons  praten,  zeide  mijnheer  Spenlow 
»er  plechtig,  tot  besluit;  maar  toen  de  prijs  van  het  schepel  tarwe  het 
hoogst  was  geweest,  hadden  de  Commons  het  meest  te  doen  gehad',  en 
ienoand  mocht  genist  de  hand  op  het  hart  leggen  en  tot  de  geheele  wereld 
zeggen:  iRaakaande  Commons  en  bet  land  valt!" 

Ik  luisterde  met  aandacht  naar  dit  alles,  en  hoewel  ik  zeggen  raoet,  dat 
ik  twijfelde  of  het  land  wel  zooveel  aan  de  Commons  verplicht  was  als 
mijnbeer  Spenlow  bewecrde,  onderwierp  ik  mij  uit  eerbied  aan  zijn  ge- 
voclen.  Dat  van  den  priJs  van  een  schepel  tarwe,  gevoelde  ik,  in  mijne 
bcscheidenheid,  dat  mijne  krachten  te  boven  ging  en  de  zaak  in  eens- 
afdeed.  Ik  ben,  tot  op  dit  oogenblik,  nog  nooit  over  dat  schepel  tarwe 
been  gekomen.  Het  heeft  mij,  geheel  mijn  leven  door,  bij  alle  soorten 
van  onderwerpen  opnieuw  den  mond  gesnoerd.  Ik  weet  eigenlijk  niet 
wat  het  er  mede  te  maken  heeft,  of  welk  recht  het  heeft  mij  bij  eene  od- 
eindige  verscheidenheid  van  gelegenheden  te  doen  verstommen;  maar 
wanneer  ik  mijn  ouden  vriend  het  schepel  er  bij  de  haren  zie  bijslepen 
(gelijk,  naar  ik  heb  opgemerkL,  altijd  gebeurt},  geef  ik  de  zaak  als 
verloren  op. 

Dit  is  eene  uitweiding.  I  k  was  de  man  niet  om  aan  de  Commons  te 
raken  en  het  land  te  doen  vallen.  Ik  gaf  door  mijn  stilzwijgen  mijne  on- 
derdanige  toestemming  te  kennen  in  alles  wat  ik  van  mijn  meerdere  in 
jaren  en  kunde  had  gehoord;  en  verderpraattcn  wijover»Menschen- 
baat  en  Berouw,"  het  drama  en  de  twee  paardcn,  tot  wij  het  tuinhek 
van  mijnheer  Spenlow  bereikten. 

Er  behoorde  een  fraaie  tuin  bij  het  huis,  en  hoewel  dit  het  beste  jaar- 


ft 


IK  WORD   VERUEFD  OP  BORA.  75 

getijde  niet  was  om  een  tuin  te  zien,  werd  deze  too  keurig  onderhovden, 
dat  ik  er  over  vernikt  was,  Er  was  een  heerlijk  grasperk,  er  waren  boora- 
groepen,  en  er  waren  op  fraaie  gciichtspunten  aaogelegde  wandelpaden, 
die  ik  in  het  donker  nog  juist  kon  onderscheiden,  metlatwcrk  overwelfd, 
waartegen,  ah  het  groeilijd  was,  heesters  en  bloemen  opgroeiden.  iHier 
zal  juffrouw  Spenlow  in  hare  eenzaamheid  wandelen !"  dacht  ik. 

Wij  kwamen  aan  het  huis,  dat  vroolijk  verlicht  was,  en  in  een  voorhtlis, 
waar  allerlei  soorten  van  hoeden,  petten,  jassen,  mantels,  handschoenen, 
zweepen  en  wandelstokken  hingen,  lagen  en  stonden.  >  Waar  is  juffrouw 
Dora?"  aeide  mijnheer  Spenlow  tot  den  knecht. —  iDora!"  dacht  ik. 
> Welk  een  heerhjk  mooie  naam !" 

Wij  stapten  eene  kamer  naastaan  binnen  (ik  geloof,  dat  het  dezclfde 
zijkamer  was,  die  door  den  bruinen  Oostindischen  sherry  gedenkwaardig 
was  geworden),  en  ik  hoorde  eene  stem  zeggen :  »Mijnheer  Copperfield, 
mijne  dochter  Dora,  en  hare  confidentieele  vriendin  1"  Dit  was  londer 
twijfel  mijnheer  Spenlow's  stem ;  maar  ik  wist  niet  wiens  stem  hel  was  en 
bet  kon  mij  ook  niet  schelen.  Het  was  in  een  oogenblik  gedaan  met  mij. 
Mijn  noodlot  was  vervuld.  Ik  was  overwonnen,  ik  was  een  gevangene, 
een  slaaf  geworden ;  ik  had  mijne  vrijheid  voor  altijd  verloren.  Ik  was 
smoorlijk  op  Dora  Spenlow  verliefd. 

Zij  was  meer  dan  een  menschelijk  wezen  voor  mij.  Zij  was  eene  fee, 
eene  sylphidc.  Ik  weet  niet  wat  lij  was  —  zij  was  al  wat  niemand  ooit  ge- 
zien  had,  en  alles  waamaar  iemand  ooit  had  gesmacht.  Ik  werd  in  een 
oogwenk  in  een  afgrond  van  liefde  verjwolgen.  Ik  kon  niet  op  den  rand 
blijven  toeven,  ik  kon  niet  naar  omlaag  zien  ofachteromzien;  ik  was 
verloren, eerikbesef  had  om  een  woord  tot  haar  lespreken. 

>Ik,"zeideeene  stem,  dieik  mij  nog  wel  herinnerde,  nadat  ik  gebogen 
en  iets  gepreveld  had,  >  heb  mijnheer  Copperfield  wcl  meer  gezien." 

Het  was  Dora  niet,  die  sprak.  Neen,  de  con  tid^itieele  vriendin,  juffrouw 
Murdstone ! 

Ik  geloof  niet,  dat  ik  erg  verbaasd  was.  Zooveel  ik  er  over  oordeelen 
kan,  was  ik  niet  meer  vatbaar  voor  verbazing.  Er  was  in  de  geheel  stoffe- 
lijke  wereldnietsnoemenswaardigs,behalveDoraSpenlow,omiichover 
te  verbazen.  Ik  zeide:  »Hoe  vaart  ge,  juffrouw  Murdstone?  Nog  wel, 
hoop  ik."  Zij  antwoordde : » Zeer  wel."  Toen  zeide  ik ; » Hoe  vaart  mijn- 
heer Murdstone  ?"  Zij  antwoordde : » Verplicht,  mijn  breeder  is  ook  wel." 

Mijnheer  Spenlow,  die,  naar  ik  denk,verwonderd  was,  dat  wij  elkan- 
der  kenden,  voegde  er  nil  een  woordje  tusschen, 

»Het  verheugt  mij,  Copperfield,"  zeide  hij,  »dat  gij  en  juffrouw  Murd- 
stone reeda  met  elkander  bekend  zijt."  —  »Mijnheer  Copperfield  en  ik," 
z«ide  juffrouw  Murdstone  met  barsche  kalmte.  zijn  betrekkingen.  Voor- 
■  been  zijn  wij  eenigsztns  met  elkander  bekend  geweest.  Dat  was  in  lijne 
kindeijaren.  Omstandigheden  hebben  ons  sedert  verwijderd.  Ik  zou  hem 
sedert  niet  meer  gekend  hebben," 

Ik  antwoordde,  datik  haar  overal  zou  herkend  hebben,  hetgeen  maar 
al  te  waar  was. 

»  Mejufirouw  Murdstone  heeft  de  goadheid  gehad,"  herval.t«'KwstfaR.«t 


76  DAVID  COPPBRFIBLD. 

Spenlow,  >oin  den  post,  ab  ik  bet  eoo  mag  uitdniklen,  van  mijne  doch> 
ter  Dora's  coDfidentieele  vricndin  te  aaDvaarden.  Daar  mijne  dochter 
Dora,  ongelukki^^  geene  moeder  mecrheefi,  heeft  juffrouw  Murdstone 
de  vriendelijkheid  gefaad  om  haai  gezellin  en  beschermster  te  worden." 

Er  vloog  mij  eene  gedachtedoorhcthoofd,  datjufTrouwMurdstone, 
gelijk  het  zakwerktuigje  dat  men  een  levensbeschermer  (life-preserver) 
noemt,  meer  geschikt  was  om  er  kwaad  dan  goed  mede  te  doen.  Maar 
dewiji  ik  voor  atle  dingen  behalve  Dora  slechts  eene  vluchtige  gedachte 
everhad,  zag  ik  terstond  weder  naar  haar,  en  meende  aan  haar  aardig 
onvergenoegd  gezichtje  te  kunnen  zien^  dat  zij  niet  zeer  genegen  wasom 
bijzonder  confidentieel  met  hare  gezellin  er.  beschermster  te  wezen,  toen 
uch  eene  schel  liet  hooren,  welke  mijnheer  Spenlow  mij  zeide^  dat  het 
eente  sein  voor  het  diner  was,  en  mij  dus  deed  heengaan  om  mtj  te  ver- 
kleeden. 

Het  denkbeeld  om  zich  in  dien  staat  van  verliefdheid  te  verkleeden, 
of  iets  anders  te  doen  dat  eenige  inspanning  vorderde,  was  een  weinigje 
al  tc  zot.  Ik  kon  slechts  voor  mijn  vuur  gaan  zitten,  op  het  sleuteltje  van 
mijn  reiszak  bijtcn,  en  aan  de  betooverende,  kinderlijke  Dora,  met  hare 
heldcre  OOgen,  denken.  Welk  ccn  figuurtje  had  zij,  en  welk  een  gezichtje, 
en  welke  sicrlijke,  ongemaakte,  betooverende  maniertjes! 

De  schel  wcrd  zoo  spoedig  voor  de  tweede  maal  geluid,  dat  ik  mijn 
toilet  maar  aQachtte,  inplaats  van  het  met  zooveelzorgvuldigheidte  ma- 
ken  als  ik  onder  deze  omstandigheden  wcl  kon  gewenscht  hebben,  en 
naar  beneden  ging,  Er  was  nog  meer  gezelschap.  Dora  stond  met  een  oud 
heer  met  een  grijs  hoofd  te  praten.  Zoo  giijs  als  hij  was  —  en  een  over- 
grootvader  ook  nog,  want  dit  zeide  hij  zelf — -  wasik  razend  jaloersch 
op  hem. 

In  welk  eene  gemoedsstemming  was  ik !  Ik  was  op  iedereen  jaloersch. 
Ik  kon  de  gedachte  niet  verdragen,  dat  iemand  mijnheer  Spenlow  beter 
kende  dan  ik.  Het  was  eene  marteling  voor  mij  hen  van  voorvallen  te 
hooren  spreken  die  ik  niet  had  bijgewoond.  Toen  een  zeer  beminnens- 
waardig  persoon,  met  een  blinkend  kaal  hoofd,  mij  over  de  lafel  been 
vroeg,  of  dit  de  eerste  maal  was  dat  ik  den  tuin  zag,  had  ik  hem  wcl  alles 
willen  doen  wat  maar  baibaarsch  en  wraakzuchtig  was. 

Ik  herinner  mij  niet  meer  wie  erwas,  behalve  Dora.  Ik  kan  mij  volstrekt 
niet  verbeelden  wat  wij  te  eten  kregen,  behalve  Dora.  Ik  ben  van  ge- 
dachte, dat  ik  mijn  maaltijd  geheel  en  al  met  Dora  deed,  en  een  half  do- 
zijn  borden  onaangerocrd  liet  wcgnemcn.  Ik  lat  naast  haar.  Zij  had  een 
allervermkkelijkst  stemmetje,  een  allervroolijkst  lachtje,  de  aardigste  en 
betooverendste  maniertjes  over  zich,  die  ooit  een  verdooldjongeling  in 
hopelooze  slavernij  brachlen.  Zij  was  over  het  geheel  eenigszins  een  mi- 
niatuurtje.  Zooveel  te  kostbaardcr,  dacht  ik. 

Toen  zij  met  juffrouw  Murdstone  de  kamer  uitging  (er  waren  geene 
andere  dames  onder  het  gezelschap)  verzonk  ik  in  een  gemijmer,  alleen 
gestoord  door  de  gruwelijke  vrees,  dat  juffrouw  Murdstone  bij  haar 
kwaad  van  mij  zou  spreken.  De  bem  inn  ens  w  aardig  persoon  met  het 
blinkende  hoofd  deed  mij  eene  lange  vertelling,  die  ik  geloof  dat  over 


IK  HKB  RKN  ONDERHOUD  MET  JUFFROUW  MURDSTONB.  77 


ovenieren  liep.  Ik  hoorde  hem,  naar  ik  meen,  verscheidene  malen 
tuinman"  zeggen.  Ik  scheen  hem  de  grootste  aandacht  te  verlee- 
DQaar  ik  zwierf  ondertusschen  met  Dora  in  een  hof  van  Eden  rond. 
ne  vrees,  dat  er  bij  het  voorwerp  mijner  hartstochtelijke  genegen- 
Hfraad  van  mij  gesproken  was,  werd^  toen  wij  naar  het  salon  gingen, 
het  stroeve  en  stijve  gezicht  van  juffrouw  Murdstone  verlevendigd. 
ik  werd  op  eene  onverwachte  manier  daarvan  ontheven. 
ivid  Copperfield,"  zeide  juffrouw  Murdstone,  mij  wenkende  om  ter 
if  naar  een  venster  te  komen,  >een  woordje." 
rad  juffrouw  Murdstone  alleen  onder  de  oogen. 
avid  Copperfield,"  zeide  zij,  >ikbehoefnietoverfamilie-omstan- 
den  uit  te  weiden.  Zij  zijn  geen  uitlokkend  onderwerp."  —  >  Verre 
aar,  juffrouw,"  antwoordde  ik.  — » Verre  van  daar,"  herhaalde  juf- 
Murdstone  toestemmend.  >Ik  verlan^  de  geheugenis  van  vroegere 
illen,  of  van  vroegere  beleedigingen,  met  op  te  rakelen.  Ik  heb  belee- 
;en  ontvangen  van  iemand  —  eene  vrouw,  spijt  het  mij  voor  de  eer 
r  sekse  te  moeten  zeggen  —  die  niet  zonder  verachting  en  afechuw 
imen  is ;  en  daarom  wilde  ik  haar  liever  niet  noemen." 
nrerd  wel  inwendig  zeer  warm,  maar  zeide  slechts,  dat  het  gewis 
zou  zijn,  ab  het  juffrouw  Murdstone  beliefde  haar  n  i  e  t  te  noemen. 
1  haar,  voegde  ik  er  bij,  niet  op  eene  oneerbiedige  wijs  hooren  noe- 
Konder  op  een  zeer  stelligen  toon  mijn  gevoelen  tekennen  tegevea. 
rouw  Murdstone  sloot  hare  oogen,  en  boog  met  zekere  minachting 
loofd ;  toen  langzaam  hare  oogen  weder  openende,  hervatte  zij : 
ivid  Copperfield,  ik  zal  het  niet  pogen  te  verbloemen,  datik  in  uwe 
leid  eene  ongunstige  meening  van  u  had  opgevat.  Dit  kan  eene 
erde  meening  zijn  geweest,  of  gij  kunt  opgehouden  hebben  ze  te 
nen.  Dit  b  nu  de  vraag  niet  tusschen  ons.  Ik  behoor  tot  eene  fami- 
^  geloof  ik,  eenigszins  door  vastheid  uitmunt,  en  ik  ben  geen  speel- 
n  omstandigheden  of  veranderingen.  Ik  mag  mijne  meening  van  u 
n,  en  gij  moogt  uwe  meening  van  mij  hebben/' 
yoog  nu  op  mijne  beurt  het  hoofd. 

aar  het  is  niet  noodig,"  vervolgde  juffrouw  Murdstone,  >  dat  deze 
ngen  hier  in  botsing  komen.  Onder  de  bestaande  omstandigheden 
t  in  alle  opzichten  goed  zijn  dat  dit  niet  gebeure.  Daar  een  samen- 
^an  omstandigheden  ons  weder  bij  elkander  heeft  ^ebracht,  en  dit 
ij  andere  gelegenheden  nogmaals  kan  doen,  wilde  ik  zeggen :  latem 
cander  hier  als  onverschillige  bekenden  ontmoeten.  Familie-aange- 
leden  ziju  eene  voldoende  reden,  dat  wij  alleen  op  dien  voet  met 
ler  omgaan,  en  het  b  volstrekt  niet  noodig  dat  wij  elkander  het 
werp  van  aanmerkin^en  maken.  Vindt  gij  dit  goed  ?"  — » Juffrouw 
itone/'  antwoordde  ik,  >ik  ben  van  gedachte,  dat  gij  en  mijnheer 
(tone  mij  zeer  barbaarsch  en  mijne  moeder  zeer  hard  behandeld 
Ik  zal  altijd  zoo  denken,  zoo  lang  ik  leef.  Maar  ik  stem  volkomem 
wat  gij  daar  voorstelt." 

rouw  Murdstone  sloot  nog  eens  hare  oogen  en  boog  haar  hoofd. 
a  met  de  toppen  barer  koude  stijve  vingers  even  den  rug  mijner 


78  DAVID  COPPERFIELD. 

hand  aanrakende,  ging  zij  heen,  en  verschikte  ondcf  het  heengaan  dc 
kettinkjes  om  haar  pols  en  haar  hals,  die  nog  dezelfde,  en  in  denzeifden 
Etaat  schenen  te  zijn,  als  toen  ik  haar  het  laatst  gezien  had.  Zij  herinnei- 
den  mij,  aan  jufirouw  Murdstone's  karakter  denkende,  aan  de  kettingen 
en  boeicn  boven  dc  deur  eener  gcvangenis',  zoodat  zij  alle  beschouwen 
van  buiten  konden  doen  begrijpen  wat  er  van  binnen  te  verwachten  was. 

AUes  wat  ik  van  het  overige  van  den  avond  weet  is,  dat  ik  de  keizerin 
van  mijn  hart  betooverende  romances  in  de  Fransche  taal  hoorde  zingeo, 
waarvan  de  doorgaande  inhoud  was,  dat  men,  wat  er  ook  gebetiren 
mocht,  altijd  behoorde  te  dansen,  Tra  la  la,  tra  la  lal  waarbi;  zij  zichzelve 
accompa^eerde  op  een  hemelsch  instrument,  dat  naar  een  guitaar  ge- 
leek.  Dat  ik  in  eene  zalige  ijlhoofdigheid  verzonken  was.  Dat  ik  voor  alle 
ververschingen  bedankte.  Dat  mijne  ziel  vooral  eene  afschuw  had  van 
Punch,  Dat  zij,  toen  juffrouw  Murdstone  haar  in  bewaring  nam  en  heen- 
voerde,  mij  met  een  glimlach  haat  verrukkelijk  handje  gaf.  Dat  ik  mij 
zelven  bij  toeval  in  een  spiegel  zag  en  keek  alsof  ik  mal  en  siif  was.  Dat 
ik  in  eene  allerweemoedigste  stemming  naar  bed  ging,  en  in  eene  crisb 
van  flauwe  razeraij  opstond. 

Het  was  een  fraaie  ochtend  en  nog  vroeg.  Ikdachtdus,datikeens 
naar  buiten  wilde  gian  en  die  met  latwerk  overwelfde  paden  doorwan- 
delen,  en  mijn  hartstocht  bevredigen  door  mij  daar  haar  beeld  vcor  den 
geest  te  halen.  Toen  ik  in  het  voorhuis  kwam,  vond  ik  daar  haar  hondje, 
datjip  genoemd  werd  — ■  als  eene  verkorting  van  Gipsy.  Ik  naderde  hem 
met  teedere  vriendelijkheid,  want  ik  had  zelfs  hem  reeds  lief;  maar  hij 
liet  mij  al  zijne  tanden  zien,  kroop  onder  een  stoel,  opzettelijk  om  te 
brommen,  en  wilde  niet  van  de  minste  gemeenzaamheid  wetcn, 

De  tuin  was  koel  en  eenzaam.  Ik  wandelde  rond,  mij  verwonderende 
hoe  gelukkig  ik  mij  wel  zou  gevoelen,  als  ik  ooit  met  dat  dierbare  we> 
zentjegeengageerd  mocht  worden.  Wat  trouwen,  fortuin  en  dat  alles  be> 
trof,  hieromtrent  was  ik,  geloof  ik,  toen  even  onnoozel  en  onverschitlig, 
als  toen  ik  op  kleine  Emily  verliefd  was.  Haar  >Dora"  te  mogen  noemen, 
aan  haar  te  schrijven,  haar  te  mogen  liefhebben  en  aanbidden,  reden  te 
hebben  om  te  getooven,  dat  zij  nog  aan  mij  dacht  als  zij  bij  andere  men- 
Bchen  was,  kwam  mij  het  toppunt  van  meoschelijke  eerzucht  voor  —  ik 
weet  zeker,  dat  dit  het  toppunt  van  de  mijne  was.  Ik  twijfel  er  volstrekt 
niet  aan  of  ik  was  een  malle  sentimenteele  kwast ;  maar  in  dat  alles  was 
toch  eene  reinheid  van  hart,  die  mij,  schoon  ik  er  nu  om  mag  lacben, 
toch  verhindert  om  er  met  eigenlijke  minachting  aan  te  denken. 

Ik  had  nog  niet  lang  gewandeld,  toen  ik  een  hoek  omsloeg  en  haar 
ontmoette.  Ik  tintel  nog  van  het  hoofd  tot  de  voeten  en  mijne  pen  beeft 
in  mijne  vingers,  als  mijn  geheugen  weder  dien  hoek  omslaat. 

»  Gij  —  zijt — vrocg  buiten,  juffrouw  Spenlow,"  zcide  Jk.  —  •  Het  is  zoo 
vervelend  in  huis,"  antwoordde  zij,  >en  die  juffrouw  Murdstone  heeft 
zuike  zotte  grillen  !  Zij  kan  er  zoo  mal  over  praten.  dat  de  dag  wat  gelucbt 
moet  hebben  eer  ik  buiten  kom,  Geluchl  I"  zij  lachte  hier,  zoo  welluidend 
als  ik  ooit  iets  gehoord  heb.  >0p  een  zondagochtend,  als  ik  geen  piano 
(peel,  moet  ik  toch  iets  doen.  Ik  zeide  dus  papa  gisteravond  dat  ik  naar 


HEX  HOMDJE   VAN   DORA.  79 

buiten  mo  est  Bovendien,  het  is  de  hdderste  tijd  van  den  dag.  VJndt 
gedatooknict?" 

Ik  waagde  eene  sioute  vlucht,  en  zeide  (niet  zonder  stotteren)  dal  het 
nu  zecT  helder  voor  mij  was,  schoon  het  geen  mmuut  geleden  zeer  don- 
ker  voor  mij  was  geweest. 

>Meent  gii  een  compliment,"  zeide  Dora,  lofdat  het  weerinderdaad 
veranderdisr" 

Ik  stotterde  nog  erger  dan  te  voren,  toen  ik  antwoordde,  dat  ik  geen 
compliment,  maar  de  zuiverc  waarbeid  had  bedoetd,  hoewel  ik  niet  wist 
dat  er  ecnige  vcrandering  in  het  weder  had  plaats  gehad.  Het  was  in  den 
toestand  van  mijn  eigen  gevoel,  voegde  ik  er  bedeesd  bij,  om  de  opbd- 
dering  nog  duidelijker  te  maken. 

Ik  had  nooit  zulke  knillen  gezien  —  hoe  kon  ik  ook,  want  er  waren 
nooit  zulke  krullen  geweest  —  ab  zij  schudde  om  haar  blozen  te  verber- 
gen.  Wathetstroohoedje  met  blauw  lint  betrof,  dat  op  die  knillen  stond, 
als  ik  het  maar  in  mijne  kamer  inBuckingham-Street  had  kunnen 
ophangen,  welk  eene  onwaardeerbare  bezitting  zou  het  geweest  zijn ! 

»Ge  lijt  zoo  pas  van  Parijs  teniggekomen  f"  zeide  ik.  —  »Ja,"ant- 
woordde  zij,  »Zijt  gij  daarwel  geweest?"  —  >Ncen."  —  >0,  dan  hoop 
ikdatgijergauwnaar  toezult  gaan.  Wat  zalhet  udaaibevallen!" 

Sporen  van  diepe  zielesmart  vertoonden  zich  op  mijn  gelaat,  Dat  zij 
hopen  zou,  datikheenging,datzijhetinogelijkzouachten,datlkkon 
heengaan,  was  ondraaglijk,  Ik  verachtteParijs;  ik  verachtteFrank- 
rijk.  Ik  zeide  dat  ik,  ooderdebestaandeomstandigheden,  Engeland 
voor  niets  ter  wereld  zou  willen  verlaten.  Niets  zou  mij  daartoe  bewegen. 
Kortom,  zij  schudde  hare  krullen  weder,  toen  haar  hondjekwamaan- 
loopen  om  ons  uit  den  nood  te  helpen. 

Hij  was  doodelijk  jaloersch  op  mij,  en  bleefaanhoudendtegen  mij 
blaffen.  Zij  nam  hem  in  hare  armen  op  —  o  mijn  hemel !  —  en  streelde 
hem,  maar  hij  bleef  toch  nog  blaffen.  Hij  wilde  mij  hem  niet  laten  aanra- 
keti,  toen  ik  dit  beproefde ;  en  toen  sloeg  zij  hem.  Hij  deed  mijn  lijden 
nog  ontzaglijk  toenemen,  toen  ik  zag  welke  tikjes  zij  hem  tot  straf  op  zijo 
stompen  neus  gaf,  terwijl  hij  knipoogde,  en  hare  hand  likte,  en  nog  bij 
zich  zelve  bromde,  als  een  contrabas  in  miniatuur.  Eindelijk  hield  hij 
zich  stil  —  wel  mocht  h^  dat,  met  hare  raollige  kin  op  zijn  kop !  —  en  wij 
gingen  verder  om  naar  eene  oranjerie  te  kijken. 

»Ge  zijt  niet  heel  familiaar  met  juffrouw  Murdstone,  zijt  ge  wel?"  zeide 
Dora. » Mijn  lievertje !" 

De  twee  laatste  wootden  waren  tot  den  hond  gericht.  O,  waren  zij  het 
maar  tot  mij  gcFeest. 

»Ncen,"  aatwoordde  ik.  iLang  niet."  —  »Zij  is  zulk  een  vervelcnd 
schcpsel,"  zeide  Dora  met  een  pruilend  lipje.  •  Ik  kan  niet  begrijpen  hoe 
papa  er  toe  gekomen  is,  om  zulk  een  lastig  portret  tot  gezelsdiap  voor 
mij  te  kiezen.  Wie  heeft  eene  beschermster  noodig!  Ik  weet  wel  zeker, 
dat  ik  er  geen  noodig  heb,  Jip  kan  mij  veel  beter  beschermen  dan  juf- 
frouw Murdstone,  Kunt  gij  niet,  lieve  Jip  f " 

Hij  knipoogde  maar  traag,  toen  zij  zijn  ronden  kop  kustc. 


So  DAVID   COPFERFIKLD. 

>  Pa^  noemt  haar  mijne  confideodeele  vriendin,  maar  dat  is  zij  niet — ■ 
lang  met,  lang  niet,  niet  waar,  Jip  i  Wij  zullen  lulke  luiorrige  schepsels 
niet  tot  otue  confidentes  maken,  Jip  en  ik.  Wij  meenen  onte  confidences 
te  maken  aan  wie  wij  willen,  en  zelven  onze  vrieridinnen  uit  te  zoeken,  tn 
plaats  van  ze  voor  ons  te  lalen  opzoeken  —  doen  wij  niet,  Jip  ?" 

Jip  maakte  tot  antwoord  een  genoegtijk  geluid,  eenigszins  gelijkende 
naar  dat  van  een  theeketel,  die  begint  te  zingen.  Wat  mij  betrof,  ieder 
woord  was  een  hoop  nieuwe  boeien,  die  boven  de  laatste  werden  vast- 
geklonken. 

>Het  is  wel  hard,  omdat  wij  geene  goede,  lieve  mama  hebben,  dat  wij 
daarom  zulk  een  atuursch,  akelig  oud  portret  als  die  juffrouw  Murdstone 
aldjd  om  ons  been  moeten  hebben  —  niet  waar,  Jip?  Maarstooruer 
maar  niet  aan,  Jip.  Wij  zullen  toch  niet  conRdentieel  wezen,  en  wij  zullen 
het  ons  zoo  pleizierig  maken  als  wij  maar  kunnen,  in  spijt  van  hiaar,  en 
wij  zullen  haar  plagen  en  niet  beklagen  —  zullen  we  niet,  Jipf " 

Als  dit  nog  langer  had  geduurd,  geloofik,  dat  ik  in  het  kiezelgruis  op 
mijne  knie^n  had  moeten  zinken,  met  de  waarschijnlijkheid  voor  de 
oogen  om  er  het  vel  af  te  schaven  en  boveudien  de  deur  uitg^ooid  te 
worden.  Maar  gclukkig  was  de  oranjerie  niet  ver,  en  brachten  deze 
woorden  er  ons  vtak  bij. 

Zij  bevatte  eene  gcheele  tentoonstelling  van  de  fraaiste  geraniums. 
Wij  wandelden  daar  langs  heen,  terwijl  Dora  dikwijls  bleef  stilstaan  om 
deze  of  die  te  bewonderen,  en  ik  dan  bleef  stilstaan  om  detelfde  te  be- 
wonderen,  en  Dora  dan,  op  eene  kinderlijkc  manier,  haar  hondjt  ophield 
om  aan  de  bloemen  te  niiken;  en  als  wij  niet  alle  drie  in  het  land  der 
fceen  waren,  was  ik  er  toch  zeker  in.  De  reuk  van  een  geraniumblad 
treft  mij  nil  nog  met  eene  half  comiache  half  ernstlge  veiwondering  over 
de  verandering,  die  er  dan  in  een  oogenblik  ovei  mij  komt;  en  dan  zie 
ik  een  stroohoedje  met  blauw  lint,  en  eene  menigte  kniUen,  en  een  zwart 
hondje  in  twee  tengerc  armen  omhoog  gehouden,  tegen  een  wal  van 
Irissche  bladeren  en  bloemen. 

Juffrouw  Murdstone  had  naar  ons  gezocht  Zij  vond  ons  bier,  en  hield 
Dora  hare  onsmakelijke  wang,  waarvan  de  rimpeb  met  haarpoeier  waren 
gevuld,  toe  om  te  kussen.  Daama  nam  zij  Dora's  arm  in  den  haren,  en 
het  onsnaar  het  ontbijt  marcheeren  alsof  wij  in  eene  militairo  lijkstaatsie 
gingen. 

Hoeveel  kopjes  thee  ik  dronk,  omdat  Dora  ze  schonk,  weet  ik  niet. 
Maar  ik  herinner  mij  nog  wel,  dat  ik  thee  zat  te  slurpen,  tot  mijn  geheele 
zenuw^estel,  als  ik  er  in  die  dagen  een  gehad  had,  overbootd  moest  ge- 
gaan  zijn.  E)aarop  gingen  wij  naar  de  kerk.  Juffrouw  Murdstone  tat  tus- 
schen  Dora  en  mij  in  de  bank ;  maar  ik  hoorde  haar  zingen,  en  de  geheele 
gemeente  verdween.  Er  werd  eene  preek  gedaan  —  natuurlijk  over 
Dora  —  en  ik  vrcea  dat  dit  alles  is  wat  ik  van  de  godsdienstoefening  weet, 

Wij  hadderi  een  sdllen  dag.  Geen  gezelschap,  eene  wandeling,  een 
huiselijk  diner  van  vieren,  en  een  avond  van  prentenkijken  en  boeken 
doorbladeren;  juffrouw  Mttrdstone  zat  met  een  stichtetijk  boek  voor- 
zich  en  hield  ons  waakzaam  in  het  oog.  O,  weinig  vermoedde  mijnheer 


DORA  VXRVUtT  UJJ  CKHEKL.  »I 

Spenlow,  toen  hij  dieo  dag  na  den  maaldjd,  met  zijnzakdoelc  over  zijo 
hoofd,  tegen  mij  over  zat,  hoe  vurig  ik  hem  in  mijne  veibeelding,  als  zip 
schoonzoon,  omhelsde.  Weinig  vermoedde  hij,  toeo  ik  dien  avond  af- 
scheid  van  hem  nam,  dat  hij  juist  zijne  gewiUige  toestemroing  tot  mijn 
engagement  met  Dora  had  gegeven,  en  dat  ik  alle  roogclijke  zegeningen 
over  zijn  hoofd  inriep. 

Wij  reden  des  morgens  vroeg  heen,  want  wij  hadden  een  proces  over 
het  redden  der  lading  van  een  schip  in  hct  Admiral iteits- Ho f,  dat  eene 
tamelijk  nauwkeurige  kennis  van  de  gehecle  zcevaartkunde  vereischte, 
waarbij  (daar  men  niet  verwachten  kon  dat  wij  in  de  Commons  veel  van 
zulke  dingen  zouden  wetcn)  de  rechter  twee  oude  zeeolficieren  had  ver- 
zocht,  om  er  hem  uit  menschlievendheid  dooiheen  te  komen  helpen. 
Dora  was  echter  wederom  aan  het  ontbijt  om  thee  teschcnken^enik 
had  het  treurige  genoegen  om  in  den  phaeton  mijn  hoed  voor  haar  af  te 
nemcD,  terwijl  zij  met  Jip  in  hare  armen  op  de  stoep  stond. 

Watde  Admiraliteit  dien  dag  yoor  mij  was;  welk  een  onzinik  in  mijne 
^edachten  van  ons  proces  maakte,  terwijl  ik  er  naar  zat  te  luistercn ;  hoe 
ik  »Dora"  gegravcerd  lag  ophetblad  vandezilverenroeispaan,  welkc 
ab  een  zinnebeeld  der  hooge  lechtsmacht  op  de  tafcl  lagj  en  hoe  het  mij, 
toen  mijnheer  Spenlow  des  avond  zonder  mij  naar  hnis  gmg  (ik  had  eene 
dwaze  hoop  gcvoed,  dat  hij  mij  weder  zou  medenemen),  te  moedc  was 
slsof  ik  zelf  een  zeeman  was,  en  mijn  schip  was  weggcvarenen  mijopeen 
woest  eiland  had  gelaten;  zal  ik  maar  niet  pogen  te  beschrijven,  daar 
zulk  eene  poging  toch  vruchteloos  zou  zijn.  Als  dat  slaperige  oude  Hof 
eens  kon  wakker  worden,  en  de  droomen,  die  ik  daar  wakende  van  Dora 
heb  gedroomd,  in  eene  zichtbarc  gedaante  voorstellen,  zou  het  opcn- 
baren  hoe  trouw  ik  haar  was. 

Ik  meen  niet  de  droomen,  welke  ik  dien  dag  alleen  droomde,  maar  van 
dag  tot  dag,  van  week  tot  week  en  van  maand  tot  maand.  Ik  ging  er 
heen,  niet  om  te  luisteren  naar  wat  er  verhandcld  werd,  maar  om  aan 
l>0ia  te  denken.  Als  ik  ooit  eene  gedachte  voor  de  processen  overbad, 
terwijl  zij  hunne  lange  Icngte  iangzaam  voor  mij  voaibijsleepten,  was 
het  slechts  om  mij,  bij  processen  over  huwelijkszaken  faan  Dora  den- 
kende),  te  verwonderen,  hoe  getrouwde  lieden  ooit  anders  dan  gelukkig 
konden  zijn;  en  om  bij  processen  over  erfenissen  te  over wegen,  welke 
Stappen  ik,  als  mij  zooveel  geld  was  nagelaten,  het  allereerst  ten  aanzien 
van  Dora  zou  hebben  genomen.  In  de  eerste  weken  mijner  verliefdheid 
kocht  ik  vier  kostbare  vesten  —  niet  voor  mij  zelven,  i  k  was  er  niet 
grootsch  op,  maar  voor  Dora  —  en  begon  op  straat  stroogele  glac^ 
handschoenen  te  dragen,  en  legde  ik  den  grondslag  tot  al  de  likdoorns, 
die  ik  ooit  gchad  heb.  Indien  de  laarzeo,  welke  ik  in  dat  tijdperk  droeg, 
maar  te  voorschijn  gcbracht  en  met  de  natuurlijke  grootie  mijner  voeten 
vergelck en  konden  worden,  zouden  zij  op  eenealleraandoenlijkste  manier 
bewLJzen  in  welken  toestand  mijn  hart  toen  was. 

En  toch,  hoe  ellendig  kreupel  ik  mij  zelven  ook  door  dil  bewijs  van 
bulde  aan  Dora  maakte,  ging  ik  dagelijks  mijlen  ver  om  haar  te  zien- 
Nict  alleen  was  ik  op  den  weg  naar  Norwood  spoedig  evengoed  be. 

DAVJD  COPPEKFIHLD     II.  ft 


89  DAVID  COPFERFIBLD. 

kend  als  de  brievenbestellers  van  die  wijk,  maar  ik  Ewierf  ook  eveneens 
door  Londen  rood.  Ik  doorwandelde  de  straten  waar  de  fraaiste 
winkels  voor  dames  waren,  bleef  uren  ]ang  in  den  Bazar  dwalenen 
zwoegde  nog  het  Park  op  en  neer,  lang  nadat  ik  reeds  geheel  afgemat 
was.  Somtijds,  bij  zeldzame  gelegenheden,  met  lange  tusschenpoozen, 
zag  ik  haar.  Misschien  zag  ik  haar  handschoentje  uit  het  portier  van  een 
rijtuig  wuiven,  misschien  kwam  ik  haar  ergens  tegen,  wandelde  ik  een 
eindje  met  haar  en  jufirouw  Murdstone  mede  en  sprak  ik  met  haar.  In 
het  laaCste  geval  was  ik  oaderhand  altijd  diep  ellendig,  als  ik  bedacht, 
dat  ik  niets  van  ccnige  betcekcnts  had  gezegd,  of  dat  ifj  gecn  denkbeeld 
van  mijn  |gemoedstoestan<t  had,  of  dat  zij  niet  het  minste  om  mij  gaf. 
Altijd  zag  ik,  gelijk  men  wel  denken  kan,  naar  nog  eene  uitnoodigmg 
van  mijnheer  Spenlow  uit.  Altijd  werd  ik  teleur  gesteldi  want  ik  kiiecg 
er  geen. 

Jufirouw  Crupp  moet  eene  vrouw  van  doorzlcht  lijn  geweest,  want 
toen  deze  genegenheid  nog  maar  eenige  weken  oud  was,  en  ik  nog  geen 
moed  had  gehad  om  zelfs  aan  Agnes  auidelijker  te  schrijven,  dan  datik 
bij  mijnheer  Spenlow  aan  huis  was  geweest,  »wienshuisgezin,"voegde 
ik  er  bij, » uit  e^ne  dochtcr  bcstaat;"  —  ik  zeg,  juffrouw  Cnipp  moet  eene 
vrouw  van  doorzicht  zijn  geweest,  want  zelfs  in  dit  vroege  tijdperk  ont- 
dekte  zij  wat  de  zaak  was.  Zij  kwam  op  een  avond,  toen  ik  zeer  neer- 
slachtig  was,  boven,  om  mij  te  vragen  (daar  zij  toen  doordekwaal,waar- 
van  ik  melding  gemaakt  heb,  werd  geplaagd)  of  ik  aan  haar  een  weinig 
tiDCtuur  van  cardamom  met  rhabarber  en  zeven  droppeh  nagelolie  kon 
helpcn,  dat  het  beste  middel  voor  hare  kwaal  was ;  —  of,  als  ik  zoo  iets 
niet  bij  de  hand  had,  aan  een  beetje  brandewijn,  dan  dat  vervolgcns  h^ 
beste  was.  Dit  smaakte  haar  niet  zoo  goed,  merkte  zij  aan,  maar  bet  was 
toch  vervolgens  het  beste,  Daar  ik  van  het  eerste  middel  zelfs  nooit  had 
gehoord,  en  het  tweede  altijd  in  dekast  had,  gafikjuf&ouwCrupp een 
glaasje  van  dat  tweede,  hetwelk  zij  (opdat  ik  niet  denken  zou,  dat  het  tot 
een  onbehoorlijk  gebruik  werd  aangewend)  in  roijne  tegenwoordigheid 
begon  uit  te  drinken. 

iBeuru  wat  op,  mijnheer,"  zeide  juffrouw  Crupp  ;iik  kan  het  niet uit- 
staan  u  zoo  te  zien,  mijnheer,  ik  ben  zelf  moeder." 

Ik  kon  het  toepasselijke  van  deze  omstaudigheid  Op  m  ij  zelren  niet 
recht  begrijpen,  maar  zag  jufirouw  Crupp  toch  zoo  vroolijk  en  vriende- 
lijk  aan  als  in  mijn  vermogen  was. 

iKom  aan,  mijnheer,"  zeide  jufirouw  Crupp.  *Neem  mij  nietkwalijk. 
Ik  weet  wel  wat  het  is,  mijnheer.  Er  is  eene  jonge  dame  meegemoeid." — 
»Juffrouw  Crupp  !"antwoorddeik,  rood  wordende. — »Och,mijnHemel! 
Wees  maar  gerust,  mijnheer,"  zeide  jufi'rouw  Crupp,  met  een  bemoedi- 
{jend  knikje.  »Gij  zult  er  den  dood  niet  van  zetten,  Als  zij  u  niet  vriendc- 
lijk  wil  aankijken,zijner  nog  veel  die  het  willcndoen.Gijiijt  een  jonge 
heer,  dien  men  vriendelijk  moet  aankijken,  mijnheer  Copperfull,  en  gij 
moet  uwe  eigenc  waarde  leeren  kenncn,  mijnheer." 

Jufi'rouw  Crupp  noemde  mij  altijd  mijnheer  Copperiull:  vooreerst, 
Eonder  twijfel,  omdat  mijn  naam  zoo  niet  was;  \en  tweede,  zou  ik  haast 


JUFFROUW  CRUPP  TRACEIT   MIJ    MOED  IN  TB  SPREKEN.  83 

Selooven,  omdat  lij  daarbij  op  eene  of  andere  manier  aan  een  waschdag 
acht. 

>  Wat  doet  u  denken,  dat  er  eene  jonge  dame  mede  gcmoeid  is,  jufTrouw 
Cnipp?"  zeide  ik,  —  »MiinheerCopperfull,"zeidcjufrrouwCrupp,met 
yeel  gevoel,  •  ik  ben  zelf  moeder." 

Eene  poos  lang  kon  jufTrouw  Cnipp  niets  anders  doen,  dan  hare  hand 
op  haarnankingschen  boezem  leggen,  en  zich  tegen  de  weder  opkomende 
pijn  metteugjes  van  hare  medicijn  versterken.  Eindelijk  sprak  zij  weder. 

»Toen  d«e  karaers  door  uwe  Ueve  taote  voor  u  gehuurd  werdeo, 
mijnheer  CopperfuU,"  zeide  jufTrouw  Crupp,  >was  miJD  gezegdc.  dat  ik 
ou  iets  gevonden  had  om  voor  te  zorgeo.  tGoddank !"  was  mijne  uttdnik- 
king,  » ikhebnu  iets  gevonden  cm  voor  tezoi^enl"Gij  eet  niet  gcnoeg, 
mijoheer,  en  gij  drinkt  ook  niet  genoeg,"  —  »Is  het  daarop  dat  gij  uw 
vermoeden  bouwt,  juffrouw  Cnipp  r' —  »  Mijnheer,  "an  two  orddejuffrouw 
Cnipp,  "op  een  toon  diebijnatolstrengheidoverging.  ilkheb  voor  nog 
meer  jonge  heeren  gewasschen  behalve  voor  u,  Een  jong  heer  kan  al  te 
vcel  werk  van  zich  zeif  maken,  of  ook  at  te  weinig.  Hij  kan  zijn  haar  al 
te  mooi  opmaken,  of  ook  niet  mooi  genoeg.  Hij  kan  al  te  wijde  laarzen 
dia^en,  of  ook  al  te  nauwe.  Dat  haagt  van  het  vroegere  karakter  van  den 
)ongen  heer  af.  Maar  in  wclk  uiterste  hij  ook  valleo  mag,  mijnheer,  er  is 
aJtijd  eene  jonge  dame  mee  getnoeid." 

Juffrouw  Cnipp  schudde  met  zooveel  stelligheid  haar  hoofd,  dat  ik 
geen  woord  kon  tegenspreken. 

»  Het  is  nog  met  den  heer,  die  hier  voor  u  gestorven  is,  gebeurd,"  zeide 
}affrouw  Cnipp, » dat  hij  vcrliefd  werd  —  op  een  bufTetmeisje  —  en  toen 
dadelijk  zijne  vesten  liet  innemen,  schoon  hij  erg  was  opgezet  van  het 
drinken,"  —  »JufFrouw  Crapp,'' zeide  ik,»ikmoetuverzoekenomu  bij 
de  jonge  dame  in  mijn  geval  geen  bufTetmeisje  of  iets  van  dien  aard  te 
verbeelden." — » Mijnheer  Copperfull,"  antwoordde  juffrouw  Cnipp,  >  ik 
ben  zelf  moeder,  en  niet  denkelijk.  Ik  verzoek  u  wel  verschooning,  mijn- 
beer,  als  ik  indringend  ben.  Ik  zou  mij  nooit  ergens  willen  indringen, 
'waar  ik  niet  welkom  was.  Maar  gij  zijl  een  jong  heer,  mijnheer  Copper- 
<ull,  en  de raad die ikugeefis:beuruwat op, mijnheer, en houdmoed, 
en  leer  uwe  eigene  waarde  kennen.  Als  gij  eene  of  andere  liefhebberij  bij 
de  hand  naamt,  mijnheer,"  zeide  juffrouw  Crupp,  »hetkegeleQ,  bijvoor- 
"beeld,  dat  eene  gezonde  beweging  is,  zou  het  misschien  uwe  gedachten 
afleiden  en  u  goeddoen." 

Met  deze  woorden,  zette  juffrouw  Crupp  de  brandewijnflesch  —  die 
^eheel  ledig  was  —  met  groote  vertooning  van  zorgvuldigheid  weg; 
-wsama  zij  mij  met  eene  stadge  nijging  bedankte  en  heenging.  Toen  hare 
gedaante  in  dc  duisternis  van  het  portaaltje  verdween,  vond  ik,  dat  haar 
laad  wel  eenigszins  vrijpostig  was :  maar  ik  besloot  niettemin  er  in  een 
■ander  opzicht  gebiuik  van  te  maken,  namelijk  als  eene  waarschu wing  om 
«mjn  geheini  voortaan  beter  te  bewaren. 


DAVID   COPPKRFIBLD. 


TOUHY   TRADDLES. 


Misschien  was  het  toch  wel  een  gevolg  van  den  raad,  dien  jufrronw 
Cnippmij  gegeven  had,  dat  hetmijdesandercndaagsinhethoofdlEwaia 
om  Traddles  ems  te  gaan  opzoeken.  De  tijd,  dien  hij  gezegd  had  te  zul- 
len  wegblijven,  was  Uag  om,  en  hij  woonde  in  een  straatje  b'j  de  Veeait- 
senij-sdiool  in  Camden  Town,  welke,  gelijk  een onzer klerken,  die 
daar  in  dc  buurt  woonde,  mij  gezegd  had,  voornamelijk  bewoond  werd 
door  studenten  in  dat  vak,  die  levende  ezels  kochten  en  op  hunne  kamers 
proetnemingen  met  deze  dieren  deden.  Nadat  ik  bij  den  klerk  naar  den 
weg  naai  deze  hoogeschool  had  vernomen,  staple  ik  nog  denzclfdcn  na- 
middag  uit,  om  mijn  ouden  schoolmakker  te  gaan  bezoeken. 

Ik  vond,  dat  de  burnt  niet  zooveel  aanbevelenswaardigs  had  als  ik  ter 
wille  van  Traddles  wel  zou  gewenscht  hebben.  Dc  bewoners  schenen 
eene  neiging  te  hebben  om  alle  klcinigheden,  die  zij  niet  meer  wilden 
gebruiken,  op  straat  te  smijten,  hetgeen  Haar  lang  niet  alleen  vunzig  en 
plasserig  maakte,  maar  haar  ook,  uithoofde  van  de  koolsbladen,  iets  van 
een  vuilnishoop  gaC  Dit  vuilnis  was  ook  niet  geheel  van  een  plantaardig 
soort,  want  ik  zelf  zag  een  schoen,  een  platgetrapt  sauspannetje,  een 
zwarten  hoed  en  eene  paraplu,  in  verschillende  trappen  van  ontbinding, 
terwijl  ik  naar  het  nommer  zocht,  waar  ik  moest  wezen. 

Het  algemeene  voorkomen  der  buurt  herinnerde  mij  krachtig  aan  de 
dagen  toen  ik  bij  mijnheer  en  juffrouw  Micawber  woonde.  Eenonbe- 
schiijfelijke  zweem  van  verloopen  fatsoen,  welke  het  huis,  dat  ik  zocht, 
eigen  was  en  het  van  alle  andere  huizen  in  de  straat  onderscheidde  — 
hoewel  zij  alien  naar  hetzelfde  eenvormige  patroon  waren  gebouwd,  en 
naar  de  eerste  school oefeningen  van  een  onhandigcn  jongen  geleken, 
die  pas  huizen  leerde  maken  en  nog  niet  verder  dan  tot  stijvehanepooten 
van  kalk  en  steen  was  gekomen  —  deed  mij  nog  sterker  aan  mijnheer  en 
juffrouw  Micawber  denken.  Daar  ik  juist  aan  de  deur  kwam  toen  deze 
vooT  den  melkboer  werd  geopend,  herinnerde  dit  mij  nog  al  sterker  aan 
mijnheer  en  mevrouw  Micawber. 

» Wel,"  zeide  de  melkboer  tot  een  zeer  jeugdig  dienstmeisje.  »Hebt  gij 
al  van  dat  rekeningetje  van  mij  gehoord  r"  —  »0,  mijnheer  zegt,  dat  hij 
er  dadetijk  om  zal  denken,"  was  het  antwoord.  —  »Oradat."  zeide  de 
melkboer,  die  voortging  alsof  hij  geen  antwoord  had  gekregen,  en,  gelijk 
ik  uit  zijn  toon  opmaakte,  veeleer  tot  stichting  van  iemand  binnenshuis 
dan  van  het  jeugdige  dienstmeisje  sprak  —  eene  gedachte,  waaiin  ik  be- 
vestigd  werd  door  den  gramstorigen  blik  waarmede  hij  de  gang  inkeek. — 
■  Omdat  dat  rekeningetje  al  zoo  lang  heeft  voortgeloopen,  dat  ik  begin 
te  gelooven,  dat  het  heeiemaal  zal  wegloopen  en  ik  er  nooit  wat  van  zal 
hooren.  Maar  dat  zal  ik  niet  afwachten,  weetge  wel  i"'zeidede  melkboer, 
steeds  zijne  stem  het  huis  inzendende  en  de  gang  inkijkende. 

Er  kon,  ter  loops  gezegd,  geen  grooter  tegenstrijdigheid  bestaan,  dan 
<lat  die  man  in  zulk  eene  zachte  waar  als  melk  handelde.  Zijne  manier  van 


» 


IK  BRKMG   KEN  BtZOKK.   AAN   TRADDLIS.  85 

doen  zon  z«I&  voor  ecu  slager  of  een  handelaar  in  brandewijn  tamelijk 
woest  zijn  geweest. 

De  stem  van  het  jcugdige  dienstmeisje  werd  flauw,  maar  naar  de  be- 
weeing  harer  lippen  te  oordeelen,  scheen  zij  nog  eens  te  prevelen,  dat 
er  dadelijk  om  zou  gedacht  worden. 

ilk  zal  u  eens  wat  zeggcn,"  zeide  de  melkboer,  haar  voor  de  eerstc 
maal  aankijkende,  en  haar  te  ^lijk  onder  dc  kin  pakkende.  i  Houdt  ge 
van  melkf"  —  »Ja,  dat  doe  ik,"  antwoordde  lij. —  » Goed,"  leide  de 
melkboer.  »Dan  zult  gij  ze  morgen  met  hebben,  hooit  gewelPGeen 
droppel^'e  melk  zult  ge  morgen  hebben." 

Ik  dadit,  dat  zij  over  het  geheel  verheugd  scheen  te  zijn  over  het  voor- 
uitzicht,  dat  zij  dien  dag  nog  melk  zou  hebben.  De  melkboer  Uet,  na 
dreigend  zijn  hoofd  te  hebben  geschud,  hare  kin  los,  opende  alles  be- 
halve  gocdschiks,  zijne  kan,  en  goot  de  gewone  hoeveelheid  in  het  voor- 
gehouden  kanne^e.  Dit  gedaan  zijnde,  ging  hij  mompelend  been,  en  liet 
met  eene  kwaadaardig  gillende  stem  voor  de  naaste  deur  den  kreet  van 
zijn  beroep  hoorcn. 

»  Woont  hier  mijnheer  Traddlcs  ?"  vroeg  ik  nu. 

Eene  geheimzinnige  stem,  van  het  eind  van  de  ^ang  komende,  ant- 
iroordde  »ja;"  waarop  het  jeugdige  dienstmeisje  msgelijks  »ja"  ant- 
voordde. 

lis  hij  thuis?"  zeide  ik. 

Wederom  werd  door  de  geheimzunige  stem  bevestigend  geantwoord, 
en  dit  antwoord  door  het  dienstmeisje  herhaald.  Ik  tr^  daarop  binnen, 
en  ging,  volgens  aanwijzing  van  het  dienstmeisje,  de  trap  op,  wel  bcwust 
dat  ik,  toen  ik  de  deur  eenerachterkamervoorbijkwam,  door  ecu  ^e- 
heimzinnig  oog  werd  bespied,  dat  waarschijnUjk  bij  de  geheimzinnige 
stem  bchoorde. 

Toen  ik  boven  aan  detrapkwam,' — het  huis  had  maar  Mne  boven- 
verdieping  —  stond  Traddlcs  op  het  portaal  om  mij  af  te  wachten.  Hij 
was  zeer  verheugd  dat  hij  mij  zag,  en  heette  mij  zeer  hartehjk  welkom  in 
zijn  kamertje.  Dit  was  aan  de  voorzijde  van  het  huis,  en  zeer  net,  schoon 
karig  gemeubileerd.  Het' was  zijne  eenigc  kamer,  zag  ik;  want  er  stond 
«en  sofa-ledikant,  en  zijne  schoenborstets  waren  met  het  smeerfleschje 
bij  zijne  boeken  geborgen  ~  op  de  bovenste  plank,  achter  eene  diction- 
naire.  Zijne  tafet  was  met  papieren  bedekt,  en  hij  was,  in  een  oud  jasje, 
dnik  aan  het  werk.  Ik  keek  naar  niets,  zooveel  ik  weet ;  maar  ik  zag  toch 
alles,  zelft  het  kerkje,  dat  op  zijn  porseleinen  inktkoker  wasgeschil- 
derd,  —  en  ook  dit  was  een  talent,  dat  ik  in  den  ouden  tijd  der  Micaw- 
ber's  geoefend  had.  Verscheidene  schrandere  inrichtingen,  die  hij  ge- 
maakt  had,  om  zijne  latafel  te  vermommen,  en  zijne  laarzen,  zijn 
scheerspiegel^e  en  zoo  al  meer  te  plaatsen,  trokken  bijzonder  mijne 
aiandacht,  als  blijken  van  denzelfden  Traddtes,  die  modellen  van 
olifantenhokken  van  schrijfpapier  placht  te  maken,  om  er  vliegen  in 
te  zetten,  en  zich  onder  mishandelingen  met  die  gedenkwaardige  kunst- 
werken  placht  te  trooslen ,  waarvan-  ik  reeds  dikwijls  melding  heb 
gemaakt. 


86  DAVID  COPPERFIELD. 


In  een  hoek  der  kamer  stond  lets,  dat  netjes  met  een  grooten,  witten 
doek  was  bedekt.  Ik  kon  niet  raden  wat  het  was. 

»  Traddles,"  zeide  ik,  hem  nog  eens  de  hand  gevende,  nadat  ik  was  gaan 
zit  ten,  lik  ben  waarlijk  zeer  blijde  datik  u  zit"  —  >£n  ik  dat  ik  u  zie, 
Copperfield/'  antwoordde  hij,  i  waarlijk  zeer  blijde.  Het  was  omdat  ik 
zoo  recht  blij  met  u  was,  toen  wij  elkander  op  E 1  y  P 1  a  c  e  weervondeo, 
en  zag,  dat  gij  zoo  recht  blij  met  mij  waart,  dat  ik  u  dit  adres  gaf,  in 
plaats  van  roijn  kantoor."  —  tZoo,  hebt  gij  een  kantoor?"  zeide  ik.  — 
»}a",  ik  heb  het  vierdepart  van  eene  kamer  en  een  gang,  en  het  vierde- 
part  van  een  klerk,"  antwoordde  Traddles.  >Drie  anderen  enikdoen 
samen  om  een  kantoor  te  houden  —  om  een  beter  schijn  te  hebben  — 
en  den  klerk  doen  wij  ook  in  vieren.  Hij  kost  mij  eene  halve  kroon  in 
de  week." 

Zijne  eenvoudigheid  en  goedaardigheid,  en  ook  iets  van  zijne  oude 
ongelukkigheid,  schenen  mij  weder  aan  te  lachen  met  den  glimlach^ 
waarmede  hij  mij  deze  uitlegging  gaf. 

>Het  is  niet  omdat  ik  in  het  minste  trotsch  ben,  begrijpt  ge  wel,  Cop- 
perfield,"  zeide  Traddles,  t  dat  ik  meestal  mijn  adres  niet  hier  geef.  Het  is 
maar  alleen  om  hen  die  bij  mij  komen,  en  misschien  nietgaarne  hier  zou- 
den  willen  komen.  Wat  mij  betreft,  ik  heb  veel  moeite  om  door  de  wereld 
te  komen,  en  het  zou  belachelijk  zijn  als  ik  mij  wilde  houden  alsof  datzoo 
niet  was."  —  >Gij  studeert  voor  de  balie,  heeft  mijnheer  Waterbrookmij 
onderricht,"  zeide  ik.  —  i  Ja  wel,**  antwoordde  Traddles,  zijne  ha  nden 
langzaam  over  elkander  wiijvende,  tik  studeer  ook  voor  de  balie.  Omde 
waarheid  te  zeggen,  ik  ben  er  eigenlijk  nu  pas,  na  tamelijk  lang  uitstel, 
aan  begonnen.  Het  is  al  eenigen  tijd  geleden,  dat  ik  geagreerd  ben,  maar 
het  betalen  van  die  hbnderd  pond  was  een  zware  haal.  Een  zware  haal!" 
zeide  Traddles,  met  eene  huivering,  alsof  hij  eene  kies  had  laten  trek- 
ken.  —  »  Weet  ge  wel,  waaraan  ik  niet  laten  kan  te  denken,  Traddles,  als 
ik  u  zoo  zit  aan  te  kijken  ?"  vroeg  ik  hem.  —  >  Neen,"  zeide  hij.  —  »  Aan 
dat  hemelsblauwe  pakje,  dat  ge  placht  te  dragen."  —  »Mijn  hemel,  ja!" 
riep  Traddles  lachend  uit.  i  Zoo  strak  spannend  om  arxnen  en  beenen,  weet 
ge  nog  wel  ?  Och  Heere,  ja !  dat  was  een  gelukkige  tijd,  niet  waar?"  — 
»Ik  geloof.  dat  onze  schoolmeester  hem  nog  wel  wat  gelukkiger  had 
mogen  maken,  zonder  ons  eenig  nadeel  te  doen,  moet  ik  bekennen," 
antwoordde  ik.  —  >  Misschien  wel,"  zeide  Traddles.  >Maar  wij  hadden 
toch  ook  een  boel  pret.  Weet  ge  nog  wel  van  's  avonds  in  de  slaapzaal? 
Toen  wij  die  s  o  u  p  e  r  t  j  e  s  plachten  te  hebben  ?  En  toen  gij  geschiede- 
nissen  placht  te  vertellen  ?  Ha,  ha,  ha !  En  weet  ge  nog  wel,  toen  ik  een 
pak  kreeg  omdat  ik  om  meester  Mell  huilde  i  Die  oude  Creakle !  Maar  ik 
zou  hem  gaarne  nog  eens  weerzien !"  —  >Hij  was  een  beestachtig  bar- 
baar  voor  u,  Traddles,  zeide  ik  met  verontwaardiging,  want  bij  zijne 
goedaardigheid  was  het  mij  alsof  ik  hem  pas  gisteren  had  zien  slaag  krij- 
gen. — >Denkt  gij  dat?"  hervatte  Traddles.  »Werkelijk?  Misschien  wel 
eenigszins.  Maar  het  is  nu  alles  voorbij,  lang  geleden.  Die  oude  Crea- 
kle !"  —  »  Gij  werdt  toen  door  een  oom  groot  gebracht  ?"  zeide  ik.  —  »  Wel 
zeker,"  antwoordde  Traddles.  Dien  zcdfden,  aan  wien  ik  altijd  zou  schrij* 


GESCHIBDENIS  VAN  TRADDLRS.  87 

ven,  en  het  altijd  niet  deed,  he !  Ha,  ha,  ha !  Ja,  ik  had  toen  een  oom.  Hij 
stierf  kort  nadat  ik  van  school kwam."  —  iZoo  waarlijk  I" — » Ja.  Hij  was 
een — hoe  segt  men  ook  —  een  lakenhandelaar  gewecst  —  en  leefde  toen 
van  zijn  geld.  Hij  had  mij  zijn  erigenaam  gemaakt.  Maar  toen  ik  groot 
was  beviel  ik  hem  volstrekt  niet  mecr."  —  >  Meent  ge  dat  werkelijkzoo?" 
xeide  ik.  Hij  bleef  zoo  bedaard,  dat  ik  dacht  dat  hij  lets  anders  moest 
meenen.  >OchHeere,jal  Copper6eld,ikmeenhetwelzoo,"antwoordde 
Traddles.  Het  was  een  ongelukkig  ding,  maar  ik  beviel  hem  geheel  niet. 
Hij  zeide,  dat  ik  lang  niet  geworden  was  wat  hij  verwacht  had,  en  dus 
trouwde  hij  met  lijne  huishoudster."  —  »En  wat  deedt  gij  toen  f"  vroeg 
ik.  —  ilk  deed  eigenlijk  niets,"  zeide  Traddles.  Ik  bleef  bij  hem  wonen, 
en  wachten  dat  ik  zou  worden  voortgeholpen,  tot  hem  ongelukkig  de 
jicht  m  de  maag  sloeg  —  en  zoo  stierf  hij ;  en  zij  trouwde  met  een  jong 
man,  en  ik  moest  voor  mij  zelven  zoi^en."  —  *Zoodat  ge  dan  niets  van 
hem  gekregen  hebtf"  —  lO  ja  wel,"  zeide  Traddles.  »Ikkrcegvijftig 
pond.  Maar  ik  was  tot  geen  bcrocp  opgeleid,  en  wist  dus  in  het  eerst  niet 
wat  te  beginnen.  Evenwel  ik  began  toch  iets,  met  bulp  van  den  zoon 
van  een  procureur,  die  ook  op  Salem  House  was  geweest  —  Yawler,  met 
zijn  scheeven  neus.  Gij  weet  nog  wel  van  hem  ?" 

Neen.  Hij  was  er  niet  tegelijk  met  mij  geweest ;  al  de  neuzcn  stonden 
recht  in  mijn  tijd. 

>Nu,  dat  doet  er  niet  toe,"  zeide  Traddles.  tlkbegonmet  zijnehulp 
processtukken  te  kopieeren.  Dat  bracht  mij  niet  veel  op ;  en  toen  begon 
ik  memori^D  en  uittreksels  voor  hem  te  maken,  en  zulk  werk  te  doen. 
Want  ik  ben  een  soort  van  werkezel,  Copper^eld,  en  had  geduld  genoeg 
voor  zulke  dingen  geleerd.  Nu,  dat  bracht  het  mij  in  het  hoofd  om  nuj 
als  student  in  de  rechten  te  laten  inschrijven,  en  dat  Hep  met  alles  weg 
wat  ik  van  mijne  vijftig  pond  nog  overbad.  Yawler  rccommandeerdc  mij 
evenwel  bij  nog  een  paar  kantoren  —  dat  van  miinheer  Waterbrook 
onder  anderen  —  en  ik  kreeg  tamelijk  veel  karreweitjes.  Ik  was  ook  ge- 
lukkig  genoeg  om  met  een  tiitgever  bckend  te  woidcn,  die  eene  Kncy- 
clopedie  ondemam,  en  die  zette  mij  ook  aan  het  werk.  Ik  ben  zells"(met 
een  blik  naar  zijne  tafel)  >op  het  oogenblik  voor  hem  aan  het  werk.  Ik 
ben  geen  slecht  compilator,  Copperfield,"  zeide  Traddles,  bij  al  wat  Mj 
icide  hetzelfde  voorkomen  van  blijmoedigzclfvertrouwenbewarende: 
>maar  ik  heb  volstrekt  geen  Inventie,  geen  zier.  Ik  geloofhaast,  dat  er 
nooit  een  jongmensch  geweest  is  met  minder  originaliteit  dan  ik  heb." 
Daar  Traddles  scheen  te  verwachten  dat  ik  dit,  als  iets  dat  van  zelf 
sprak,  zou  toestemmen,  knikte  ik ;  en  hij  vervolgde  met  hetzelfde  dartele 
^duld  —  ik  kan  geene  betere  uiidrukking  vinden  —  als  te  voren. 

I  Zoo  schraapte  ik  iangzamerhand,  niet  overdadig  levende,  die  hon- 
derd  pond  eindelijk  bij  elkander,"  zeide  Traddles,  *en  den  Heme)  zij 
dank,  dat  ze  betaald  zijn  —  schoon  het  zekerlijk,"  zeide  hij,  wederom 
huiverende,  alsof  hij  nog  eene  kies  had  laten  trekken,  izekerlijkeenhaal 
was.  Ik  leef  nu  nog  van  dat  soort  van  werk,  gelijk  ik  gezegd  heb,  en  hoop 
maar  cens  in  bctrekking  met  een  dagblad  te  komen :  dan  zou  ik  zoogoed 
ab  mijn  fortuin  gemaakt  hebben.  En  nu,  Copperfield,  ge  iv^  mo  n  ciV&<^ 


88  DAVID  COPPERFIELD. 

men  dezelfde  als  voorheen,  met  dat  vriendelijlce  gezicht,  en  het  is  loo 
genoeglijku  maaraan  tezjen,  dat  iknietsvooruwilverbergen.Gijmoet 
dus  weten,  dat  ik  geengageerd  ben." 

GeSngageerd  I  O  Dora ! 

»Zij  is  eene  prcdiltantsdochter,"  leide  Traddles,  »cen  van  de  tien,  op 
eenplaatsjein  Devonshire.  Ja!"want  hij  tag  mij  onwillekeung  naar 
het  landschapje  op  den  inktkoker  kijken.  » Dat  is  de  kerk  1  Gij  gaat  dit 
hek  aan  de  hnkerhand  uit  en  zoo  rond,"  met  zijn  vingcr  langs  den  inkt- 
koker wiJEcnde,  >  en  juist  waar  ik  nu  de  pen  houd  staat  het  huis  —  met 
itn  voorgevel,  begrijpt  ge  wcl,  naar  de  kerk." 

Het  genot,  waarmede  hij  in  deze  bijionderheden  trad,  kwam  mij  niet 
dan  later  in  den  geest :  want  op  hetzelfde  oogenblik  waren  mijne  eigen- 
lievende  f;edachteD  bezig  met  een  plattengrond  van  mijnheer  Spenlow's 
huis  en  turn. 

iZij  is  zolk  een  lief meisjeI"zeideTraddles;eeDn'eiDigieouder dan 
ik,  maar  een  alleilie&t  meisje !  Ik  ben  daar  naar  toe  geweest.  Ik  ben  te 
voet  gegaan  en  te  voet  teruggekomen,  en  heb  een  heerlijken  tijd  gehad, 
Ik  mag  wel  zeggen,  dat  wij  tamelijk  lang  geiiagageerd  zullen  moeten 
blijven,  maar  onze  spreuk  is :  »  Wachten  en  hopen !"  Dat  zeggen  wij  aldjd, 
iWachten  en  hopen,"  zeggen  wij  altijd.  Zij  zou,  tot  zij  zestig jaar  oud 
waa,  of  zoo  oud  als  gij  maar  zeggen  kunt,  Copperfield,  naai  mij  wachten." 

Traddles  stond  van  zijn  stoel  op,  en  legde  met  een  zegeviercnden 
gUmlach  zijne  hand  op  het  witte  kleed  dat  ik  had  opgemerkt 

>Evenwel,"  zeidehij,  thebben  we  tochniet  gewacht  om  een  begin  aan 
ODS  huishouden  te  maken.  Neen,  neen,  wij  zijn  al  begonnen.  Wij  moeten 
het  langzaam  aanleggen,  maar  wij  zijn  toch  begonnen.  Hier,"  zeide  hij, 
met  evenveel  trotschheid  als  behoedzaamheid  het  kleed  wegtrekkende, 
>zijn  twee  meubelstukken  om  mee  te  beginnen.  Dezen  bloempot  met 
standaard  heeft  zij  zelve  gekocht.  Dat  zet  gij  in  de  zijkamer  voor  het  ven- 
ster,"  zeide  Traddles,  een  weinig  achteruitgaande  om  het  meubel  met  te 
meer  bewondering  te  kunnen  beschouwen,  >  met  eene  bloeiende  planter 
in,  en  —  klaar  zijt  ge !  Dit  ronde  tafeltje  met  marmeren  blad  —  het  heeft 
bij  de  drie  voet  in  omtrek  —  heb  ik  gekocht.  Gij  wilt  een  boek  neerleg- 
gen,  weet  ge,  of  iemand  komt  u  of  uwe  vrouw  bezoeken,  en  heeft  een 
plaatBJe  noodig  om  een  kop  thee  neer  te  zetten,  en  —  klaar  zijt  ge  weer !" 
zeide  Traddles.  » Het  is  keurig  net  bewerkt  en  het  staat  zoo  vast  als  een 
rots." 

Ik  prees  beide  meubelen  ten  hoogste,  en  Traddles  spreidde  het  kleed 
er  weder  even  behoedzaam  overheen  als  hij  het  had  weggenomen.  - 

>Het  helpt  nog  niet  veel  voor  het  meublement,"  zeide  Traddles,  >  maar 
het  is  toch  al  iets.  De  tafellakens  en  kussensloopen,  en  die  soort  van  din- 

fEn,  geven  mij  het  meeste  bezwaar,  Copperfield.  Zoo  doet  ook  het  keu- 
engereedschap  —  kaarsenbakken,  en  braadroosters  en  die  soort  van 
Doodwendigheden  -  omdat  er  van  die  dingen  zooveel  zijn  en  dat  zoo 
optoopt.  Maar  iwachten  en  hopen!"  En  ik  verzeker  u,  zij  is  een  aller- 
lie6t  meisje,"  —  »  Daarvan  houd  ik  mij  volkomen  overtuigd,"  zeide  ik. — 
»Ondertusschen,"  zeide  Traddles,  naar  zijn  stoel  ten]gkomende,>endal 


0 


DB  KBMMIS  MET  DE  UICAWBIr's  VZIUnKUWD.  89 

is  het  eind  van  mijn  gezemel  over  mij  zelvcn,  ntaak  ik  het  maar  zoo  goed 
ala  ik  kui.  Ik  verdien  niet  veel,  maai  ik  verteer  ook  niet  veel.  Doorgaans 
eet  ik  bij  dc  menschen  beneden,  dat  heel  pleizieiige  lieden  zijn.  Mijnheer 
en  mevrouw  Micawber  hebben  beiden  veel  van  de  wereld  gezien  en  zijn 
Ecer  gezellig  en  onderhoudend." — ^>MijnbesteTraddlesl"riepikhaas- 
tig  uit, » Wat  praat  gc  daar !" 

Traddles  keek  mij  aan,  abof  hij  zich  verwonderde,  wat  ik  toch  praatte. 

iMijnheer  en  mevrouw  Micawber!"  herhaalde  ik.  iWel,  die  kenik 
beiden  zeer  goed." 

Een  juist  bijtijds  komend  kloppen  aan  de  dear,  dat  ik  door  oude  onder- 
vinding  op  Windsor  Terrace  nog wel kende, en waaitoe nieniand 
anders  dan  mijnheer  Micawber  in  staat  was  (zoo  deftig  fatsocnlijk  klonk 
het)  loste  in  mijn  gemoed  alien  twijfel  op,  of  het  roijne  oude  vrienden  wel 
waren.  Ik  verzocht  Traddies  zijn  hnisheer  te  vragen  om  boven  te  koraen. 
Traddles  deed  zulks,  over  deleuning" van  de  trap;  en  mijnheer  Micaw- 
ber, geen  zier  veranderd  —  met  zijnc  spanbroek,  zijn  stok,  zijne  boordjes 
en  zijn  lorgnet,  alles  nog  eveneens  —  kwam  met  eene  jeugdige  en  voor- 
naam  fatsoenlijke  houding  de  kamer  in. 

»Ik  verzoek  wel  verachooning,  mijnheer  Traddles,"  zcide  mijnheer 
Micawber,  met  den  ouden  galm  m  zijne  stem,  en  ophoudende  met  zacbt 
een  wijsje  te  neuri^n,  >ik  wist  niet  dat  er  een  persoon,  dezeohuize 
vreemd,  in  uw  heiligdom  was." 

Mijnheer  Micawber  boog  even  voor  mij  en  haalde  zijne  boordjes  op. 

» Hoe  vaart  ge,  mijnheer  Micawber  ?"  zeide  ik.  —  » Wel  verplicht, 
mijnheer,"  antwoordde  hij,  »ik  ben  in  statuquo."  —  ^En mevrouw 
Micawber  ?"  vervolgde  ik.  —  »Zij,  mijnheer,"  antwoordde  mijnheer  Mi- 
-cawber,  >is,  Goddank,  ook  in  statu  quo." — *  En  dekinderen,  mijnheer 
-Micawber  ?"  —  »Het  verheugt  mij,  mijnheer,"  zeide  mijnheer Micawboj 
>u  te  kunnen  antwoorden,  dat  zij  almede  eene  volmaakte  gezondheid 
genieten." 

Al  dien  tijd  had  mijnheer  Micawber  mij  volstrekt  niet  herkend,  of- 
schoon  hij  vlak  voor  mij  stond.  Maar  toen  hij  mij  nu  zag  glimlachen, 
bezag  hij  mijne  irekken  met  meer  oplettendheid,  deed  een  stap  achter- 
waarts,  riep  uit:  ils  hetmogelijk!  Heb  ik  hetgenoegen  om  Copperfield 
te  aanschouwen !"  en  schudde  met  de  grootste  hartelijkheid  mijne  beide 
handen. 

>Goede  hemel,  mijnheer  Traddles!"  zeide  mijnheer  Micawber;  lals 
ik  denk,  dat  ik  u  zoo  bekend  moet  vinden  met  den  vriend  mijner  jeu^ 
lien  makker  van  vroegere  dagen !  Lieve  vrouw !"  riep  hij  over  de  leunmg 
"van  de  trap  mevrouw  Micawber  toe,  terwijl  Traddles  (gelijk  hij  wel 
mocht)  niet  weinig  verwonderd  keek  over  de  benamingen,  die  hij  mij 
gaf.  »Er  is  een  heer  bij  mijnheer,  wien  ik  het  pleizier  wensch  te  hebben 
-om  aan  u  te  presenteeren,  liefste." 

Mijnheer  Micawber  kwam  terstond  binnen  en  schudde  mij  nogmaals 
-de  hand. 

»En  hoe  vaart  onze  goede  vriend  de  doctor,  Copperfield?"  zeide 
mijnheer  Micawber,  >cn  al  dc  vrienden  van  CanteibttT'^jV'  —  »^ 


90  DAVID   COPPERFIELD. 


heb  geene  andere  dan  goede  berichten  van  hen,'*  zeide  ik. —  »Dat  ver- 
heugt  mijbuitengemeen/' zeide mijnheerMicawber.  >Het waste  Can- 
terbury waar  wij  elkander  het  laatst  ontmoet  hebben.  In  de  schaduw, 
mag  ik  figuurlijk  zeggen^  van  dat  eerwaardige  gebouw,  door  Chaucer 
vereeuwigd,  dat  in  oude  tijden  het  doel  der  pelgrims  was  uit  de  verst  ver- 
wijderde  hoeken  der  —  kortom,"  zeide  mijnheer  Micawber^  vlak  bij  de 
domkerk/' 

Ik  antwoordde  dat  dit  inderdaad  zoo  was.  Mijnheer  Micawber  bleef 
aan  het  praten  zoo  rad  als  hij  maarkon;  maar  niet,  dacht  mij,  zonder 
eenige  teekenen  van  onrust  op  zijn  gezicht  te  toonen,  dat  hij  bewust  was 
zekere  geluiden  in  de  naaste  kamer,  alsof  mevrouw  Micawber  daar  hare 
handen  wiesch  en  haastig  laden  open-  en  dichtschoof,  die  lang  niet  glad 
iepen. 

»  Gij  vindt  ons,  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber,  met  het  €6ne 
oog  op  Traddles,  >  tegenwoordiggeetablisseerd  op  een  voet,  dien  men  wel 
als  gering  en  eenvoudig  mag  aanduiden;  maar  het  is  u  wel  bewust,  dat 
ik  in  den  loop  mijner  levensbaan  bezwaren  heb  moeten  bekampen  en 
hinderpalen  te  boven  komen.  Het  is  u  niet  onbekend,  dat  er  tijdperken 
in  mijn  leven  zijn  geweest,  toen  het  mij  was  opgelegd  te  wachten  tot 
zekere  onverwachte  voorvallen  zich  zouden  opdoen;  toen  hetnoodig 
was  dat  ik  eenige  schreden  terugdeinsde,  eer  ik  tot  datgene  kwam,  wat 
ik  vertrouw,  zonder  van  eigenwaan  beschuldigd  te  worden,  een  sprong 
te  mogen  noemen.  Dit  tegenwoordige  is  een  van  die  gewichtige  tijdsge- 
wrichten  in  des  menschen  leven.  Gij  vindt  mij  nu  teruggedeinsd  om  een 
sprong  te  nemen;  en  ik  heb  alle  reden  om  te  gelooven,  dat  er  binnenkort 
een  krachtige  sprong  zal  plaats  hebben." 

Ik^gaf  mijn  genoegen  hierover  te  kennen,  toen  mevrouw  Micawber 
binnenkwam,  nog  wat  slordiger  dan  zij  placht  te  zijn  —  of  zij  moest  dit 
maar  alleen  in  mijne  haar  ontwende  oogen  schijnen  —  maar  toch  eenigs- 
zins  opgeknapt  om  gezelschap  te  ontvangen,  en  met  een  paar  bruine 
handschoenen  aan. 

iMelieve,"  zeide  mijnheer  Micawber,  haar  naar  mij  toeleidende,  »hier 
is  een  heer,  die  zich  Copperfield  noemt  en  zijne  kennis  met  u  wenscht 


te  vermeuwen.' ' 


Het  zou,  gelijk  van  achteren  bleek,  beter  geweest  zijn  haar  zachtjes  aan 
op  deze  aankondiging  voor  te  bereiden,  want  daar  mevrouw  Micawber 
niet  sterk  van  gestel  was,  schrikte  zij  er  zoodanig  van  en  werd  zij  zoo 
onpasselijk,  dat  mijnheer  Micawber  in  grooten  angst  naar  de  waterton 
op  het  achterplaatsje  moest  loopen  en  eene  kom  vol  water  halen  om  haar 
voorhoofd  mede  te  wasschen.  Weldra  kwam  zij  echter  weder  bij  en  was 
waarlijk  blijde  dat  zij  mij  zag.  Wij  praatten  nog  een  half  uurtje  onder  ons 
vieren.  Ik  vroeg  haar  naar  de  tweelingen,  die  zij  zeide  dat  nu  al  »groote 
lummels"  waren,  en  naar  jongen  heer  en  jonge  jufFrouw  Micawber,  die 
zij  »wezenlijke  reuzen"  noemde,  maar  die  thans  niet  voor  den  dag 
kwamen. 

Mijnheer  Micawber  drong  mij  zeer  om  te  blijven  eten.  Ik  zou  daartoe 
niet  ongenegen  zijn  geweest,  indien  ik  mij  niet  verbeeld  had  zekere  on- 


EENIGE  WOORDJES  IN   VBRTROUWEM.  9I 

TUst  in  mevTODTr  Micawber's  oogea  tc  lezen,  alsof  zij  bij  zich  zelve  bere- 
keode  hoe  ver  het  koude  vleesch  wel  zou  strekken.  Ik  verontschiildigde 
inij  met  eene  andere  afspraak;  en  toen  ik  zag,  dat  mevronw  Micawber 
dadelijk  ophelderde,  lict  ik  mij  door  geene  ovenreding  daarvan  af- 
brengen. 

Maar  ik  zeide  Traddles  en  mevrouw  Micawber,  dat  ik  er  niet  aan  kon 
denken  om  been  te  gaan,  of  zij  moesten  een  dag  bepalen  oin  bij  mij  te  ko- 
men  diaeeren.  De  bezigheden  van  Traddles  maakten  het  noodzakelijk 
een  nog  eenigszins  verwijderden  dag  te  kiczen,  maar  ebdelijk  werd  er 
tocb  een  gevonden,  die  ons  alien  gelegen  kwam,  en  toen  nam  ikafscheid. 

Onder  voorwendsel  van  mij  een  naderen  weg  te  willen  beduiden,  dan 
dien  ik  gekomcn  was,  ging  mijnheer  Micawber  tot  aan  den  hoek  der 
straat  met  mij  mede,  daar  hij  zeer  verlangend  was  (verklaarde  hij  mij) 
om  met  een  oud  vriend  eenige  woordjes  in  vertrouwen  te  wisselen. 

»Mijn  waarde  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber,  likbehoefu 
wel  haast  niet  zeggen,  dat  bet  onder  de  bestaande  omstandigheden  een 
onuitsprekelijk  genot  is,  m  uw  vriend  Traddles  een  gemoed  onder  ons 
dak  te  hebben,  dat  —  als  ik  mij  die  uitdrukking  mag  veroorlooven  — 
zulk  een  weldadigen  glans  verspreidt.  Terwijl  vlak  naast  onze  deur  eene 
waschvrouw  wooni,  die  harde  beschuit  voorhaarvenstertekoopheeft 
staan,  en  een  inspccteur  van  politie  aan  den  overkant,  kunt  gij  u  wel 
verbcelden,  dat  zijn  gezelschap  voor  mij  en  mijne  vrouw  een  bron  van 
truost  is.  Ik  ben  tegenwoordig,  mijn  waarde  Copperiield,  aan  den  com- 
missiehandel  in  granen.  Dit  behoort  niet  onder  de  winstgevende  beroe- 
pen  —  met  andere  woorden  er  is  niets  mee  te  verdienen  —  en  eeoige 
tijdelijke  moeielijkheden  van  financieelen  aard  zijn  het  gevolg  daarvan 
geweest.  Het  verheugt  mij  echter  er  te  kunnen  bijvoegen,  dat  ik  nu  het 
voomitzicht  heb,  dat  lich  weidra  lets  zal  opdoen  (het  is  mij  niet  geoor- 
loofd  te  zeggen  van  wclken  aard)  hetwelk  ik  vertrouw,  dat  mij  in  staat 
zal  stellen  om  zoowel  mij  zelven  als  uw  vriend  Traddles,  voor  wien  ik 
eene  ongevetnsde  belangsteliing  koester,  een  vast  bestaan  te  verschaffen, 
Het  zal  u  misschien  niet  verwonderen  te  hooren,  dat  mijne  vrouw  zich 
in  een  gezondsheidstoestand  bevindt,  die  het  niet  onwaarschijnlijkmaakt 
dat  er  eerlang  weder  eene  vermeerdering  zal  plaats  hebben  van  die  pan- 
den  van  genegenheid,  welke  —  kortom  van  ons  troepje  kinderen.  De 
familie  van  mevrouw  Micawber  is  zoo  goed  geweest  van  hun  ongenoe- 
gen  over  dezen  staat  van  zaken  te  kennen  te  geven.  Ik  wil  daaromtrent 
alleen  aanmerken,  dat  ik  niet  weet  dat  die  staat  van  zaken  hun  eenigszins 
aangaat,  en  dat  ik  die  uitlatingen  met  verachting  en  smaad  leru^wijsl" 

Daaiop  gaf  mijnheer  Micawber  mij  nog  eens  de  hand  en  verliet  mij. 


XXVIII. 

UUNHEER    micawber's  HAND5CH0EN. 

Tot  de  dag  verscheen  waarop  ik  mijne  pas  gevondene  oude  vriendw 


92  DAVID  COPPERFIKLD. 


zou  oDthalen,  leefde  ik  voomamelijk  van  Dora  en  koffie.  Mijne  verliefd- 
heid  benam  mij  den  eetlnst,  en  ik  verheugde  mij  daarin,  want  het  was 
niij  alsof  ik  een  verraad  aan  Dora  zou  gepleegd  hebben  als  ik  met  na- 
tuurlijken  smaak  had  gegeten.  De  gezonde  lichaamsbeweging^  die  mijne 
wandelingen  mij  verschaften,  ging  in  dit  opzicht  niet  met  de  f;ewone 
gevolgen  gepaard,  daar  de  invloed  der  frissche  lucht  door  dien  der 
teleurstellin^  werd  tegengewerkt.  Ook  koesler  ik  een  twijfel.  op  mijne  pijn- 
lijke  ondervmding  in  dit  tijdperk  van  mijn  leven  gegrond,  ofeengezonde 
trek  tot  dierlijk  voedsel  zich  wel  met  vrijheid  in  een  menschelijk  wezen 
kan  ontwikkelen,  dat  aanhoudend  door  knellende  laarzQn  wordt  gemar- 
teld.  Ik  geloof,  dat  de  extremiteiten  op  hun  gemak  moeten  zijn  eer  de 
maag  met  kracht  wil  werken. 

Bij  ^elegenheid  van  dit  huiselijkdinertjeherhaaldeik  mijne  vroe- 
gere  mtgebreide  toebereidselen  niet.  Ik  zorgde  slechts  voor  een  paar 
tongen,  een  schapeboutje  en  eene  duivenpastei.  Juffrouw  Crupp  barstte  in 
openbaren  opstand  uit  bij  mijn  eersten  bedeesden  wenk  over  het  koken 
van  de  visch  en  het  braden  van  den  schapebout,  en  zeide  met  eene  def- 
tigbeid,  waaruit  bleek  hoe  diep  zij  het  onrecht,dathaaraangedaanwerd^ 
gevoelde :  >  Neen,  neen,  mijnheer !  Zoo  iets  zult  ge  niet  van  mij  vergen, 
want  ge  kent  mij  toch  beter,  dan  dat  ge  mij  in  staat  zoudt  rekenen  om 
iets  te  doen,  dat  ik  niet  met  satisfactie  voor  mij  zelve  kan  doen !"  Einde- 
lijk  werd  er  even  wel  een  vergelijk  tot  stand  gebracht,  en  bewilligde  juf- 
frouw Crupp  in  het  verrichten  van  dit  kunststuk,  onder  beding^  dat  ik 
naderhand  gedurende  veertien  dagen  niet  thuis  zqu  eten. 

£n  hier  mag  ik  aanmerken,  dat  het  waarlijk  schrikkelijk  was,  wat  ik 
te  lijden  had  onder  de  dwingelandij,  die  juffrouw  Crupp  over  mij  had 
verkregen.  Nooit  was  ik  voor  iemand  zoo  bang.  Wij  moesten  over  alles 
tot  een  vergelijk  komen.  Als  ik  ooit  zwarigheden  maakte^  werd  zij  ter- 
stond  door  die  verwonderlijke  kwaal  overvallen,  die  altijd  in  haar  gestel 
op  den  loer  lag,  gereed  om  oogenblikkelijk  hare  levensdeelen  aan  te 
tasten.  Als  ik  wat  ongeduldig  aan  de  schel  trok,  nadat  ik  dit  zesmaal  be- 
scheiden,  maar  vruchteloos  had  gedaan,  en  zij  eindelijk  verscheen  — 
iets,  waarop  men  nog  volstrekt  niet  kon  rekenen  —  deed  zij  dit  met  een 
verwijtenden  blik,  zonk  buiten  adem  op  een  stoel  bij  de  deur,  legde  hare 
hand  op  haar  nankingschen  boezem,  en  werd  dan  zoo  ziek,  dat  ik  blij  was 
haar  met  elke  opoffering  van  brandewijn  of  iets  anders  maarweder  kwijt 
te  raken.  Als  ik  er  tegen  had,  dat  mijn  bed  'snamiddags  om  vijf  uur  weid 
opgemaakt  —  wat  ik  nog  voor  een  lastigen  tijd  houd  —  was  eene  enkele 
beweging  barer  hand  naar  denzelfden  nankingschen  zetel  van  gekwetste 
gcvoeligheid  voldoende  om  mij  eene  verontschuldiging  te  doen  uitstot- 
teren.  Kortom,  ik  zou  liever  alles  gedaan  hebben  wat  ik  maar  met  eere 
kon  doen,  dan  juffrouw  Crupp  aanstoot  te  geven ;  zij  was  de  angst  van 
mijn  leven. 

Ik  kocht  voor  dit  dinertje  ergens  uit  de  hand  een  stommeknecht, 
liever  dan  dat  handige  jonge  mersch  weder  te  huren,  tegen  wien  ik  een 
vooroordeel  had  opgevat,  omdat  ik  hem  op  een  zondagochtend  in  het 
Strand  had  ontmoet  met  een  vest,  dat  bijzonder  sterk  op  een  van  de 


mlK  GASTUAAL  TBR  EBR  DBR  IUCAWBBR'S.  93 

mijne  gelcck,  hetwellc  scdert  de  vorige  gelegenheid  vermist  werd.  Het 
>kleine  meisje"  werd  wederom  tc  hulp  genonien,  doch  onder  voor- 
waardc,  dat  zij  aJleen  de  schotels  zou  binnenbrcDgen  en  dan  weder  op 
het  portaal  van  de  trap,  buiten  mijne  buitendeur,  zou  gaao  staan,  waar  het 
neusophalen,  dat  zij  zich  had  aangewend,  niet  voor  de  gasten  hoorbaar 
zou  zijn,  en  het  cene  physieke  onmogehjkheid  zou  wezen,  om  op  de 
borden  te  trappen. 

Nadat  ik  de  benoodigdheden  voor  eene  kom  punch  had  aangeschaft, 
die  mijnheer  Micawber  zou  maken ;  nadat  ik  nog  gezorgd  had  voor  een 
fleschje  eau  de  lavende, twee  waskaarsen, een  papienje met speldoi 
en  een  speldenkussen,  ten  dienslc  van  mevrouw  Micawber,  als  zij  voor 
mijn  kaptafeltje  haar  toilet  maakte,  en  00k  ten  haren  gerieve  in  mijne 
slaapkamer  vuur  had  laten  aanleggen ;  en  nadat  ik  eigenhandig  de  tafel 
had  gedekt,  wachtte  ik  met  gerustheid  den  uitslag  af. 

Op  den  bepaalden  tijd  kwamen  mijne  drie  gasten  te  zamen  aan,  mijn- 
heer Micawber  met  nog  hooger  boordjes  dan  gewoonlijk  en  een  metiw 
lint  aan  zijnlorgnet:  mevrouwMicavbermetharemutsineenlichtgrauw 

Sapier,  terwijl  Traddies  dJt  pakje  droeg  en  haar  tevens  met  zijn  arm  on- 
ersteunde.  Zij  waren  alien  opgetogen  over  mijne  wonmg.  Toen  ik  me- 
VTOuw  Micawber  naar  mijn  toilettafeltje  bracht,  en  zij  zag  op  welk  een 
grooten  voet  dit  voor  haar  was  ingericht,  was  zij  zoo  vemikt,  t^t  zij  mijn- 
beer  Micawber  binnenriep  om  er  naar  te  kijken. 

iMiJD  waarde  Copperteld,"  zeide  mijnheer  Micawber^  >ditis  luxe. 
Dit  is  eene  manier  van  leven,  die  mij  herinnert  aan  den  tijd  toen  ik  zelf 
QOg  vrijgetel  was,  en  nievrouw  Micawber  nog  niet  gebeden  was  om  hare 
trouw  aan  het  altaar  van  Hymen  te  verpanden,"  — »Hij  meent,  door 
hem  gebeden,  mijnheer  Copperfield,"  «idc  mevrouw  Micawber,  schalk- 
ichtig :  »  voor  andereii  kan  hij  niet  instaan." —  »  Mijne  beste,"antwoordde 
oiijnheer  Micawber  met  plo^lingen  emst,  >ik  begeer  ook  niet  voor  an- 
jeren  in  te  staan.  Ik  weet  maar  al  te  wel,  dat  toen  gij,  door  de  onnaspoor- 
lijke  besluiten  des  noodlots,  voor  mij  bewaard  werdt,  het  wel  mogelijk 
s,  dat  gij  bewaard  werdt  voor  iemand,  bestemd  om,  naeene  langgerekte 
worsteling,  eindelijk  het  slachtotTer  te  worden  van  fiDancieeleongelegen- 
leden  van  ingewikkelden  aard.  Ik  begrijp  uwe  toespeling,  lieve.  Het 
imait  mij,  maar  ik  kan  het  dragen,"  —  >  Micawber !"  riep  mevrouw  Mi- 
:awber  met  tranen  uit.  >Heb  ik  dit  verdiend?  Ik,  die  u  nooit  verlaten 
leb,  die  u  nooit  verlaten  zal,  Micawber!"  —  »Metieve,"  antwoordde 
nijnheer  Micawber,  zeer  aangedaan,  >gij  zult  het  wet  vergeven,  en  onze 
)ude  en  beproefde  vriend  Copperfield  zal  het  zeker  ook  wel  vergeven, 
lat  mijn  gekwetst  gemoed  zich  voor  een  oogenblikdiep  verscheurd  ge- 
fbclde  door  eene  kort  geledene  onaangenaamheid  met  een  slaafs  desge- 
•Ags  —  met  andere  woorden  een  biutalen  kraansluitei  van  de  water  com- 
xignie  —  en  zu!t  mijne  overijling  beklagen,  maar  niet  veroordeelen," 

Daarop  omhelsde  mijnheer  Micawber  zijne  echtgenoot  en  drukte  mij 
le  hand,  het  aan  mij  overlatende  om  uit  zijn  afgebroken  gezegde  op  te  ma- 
lOL,  dat  zijn  toevoer  van  water  to  t  huiselijk  gebruik  dien  middag  was  afge- 
joten,  omdat  hij  in  debetaling  van  het  watergeld  achterlijk  wasgebleven. 


94  DAVID  COPPERFIELD. 


Om  zijne  gedachten  van  dit  treurige  onderwerp  af  te  trekken,  onder- 
richtte  ik  inijnheer  Micawber,  dat  ik  op  zijne  hulp  had  gerekend  om  eene 
kom  punch  te  maken,  en  bracht  hem  naar  de  citroenen.  Zijne  neerslach- 
tigheid,  om  niet  te  zeggen  wanhoop,  was  in  een  oo|;enblik  verdwenen. 
Nooit  zag  ik  iemand  zich  zoo  aan  den  geur  van  citroenenschillen  en 
brandende  rum,  met  den  damp  van  kokend  water  gemengd,  vergasten, 
als  mijnheer  Micawber  toen  deed.  Het  was  lets  bewonderenswaardigs, 
hoe  zijn  gezicht  ons  uit  eene  dunne  wolk  van  die  geurige  dampen  aan- 
blonk,  terwijl  hij  mengde  en  roerde  en  proefde,  met  een  ijver  alsof  hij, 
in  plaats  van  eene  kom  punch,  een  fortuin  voor  zich  zelven  en  zijne  fami- 
]ie  tot  in  het  laatste  nageslacht  maakte.  Wat  mevrouw  Micawber  betreft, 
ik  weet  niet  of  het  de  werking  der  muts,  of  van  deeau  delavende,  of 
van  de  spelden,  of  van  het  vuur,  of  van  de  waskaarsen  was^  maar  zij  kwam, 
vergelijkenderwijs  gesproken,  bekoorlijk  mijnekamer  uit.  En  nooit  was 
een  leeuwerik  vroolijker  dan  die  goede  vrouw. 

De  geloof  —  ik  heb  er  nooit  naar  durven  vragen,  maar  ik  geloo^  — 
dat  juffrouw  Crupp,  na  de  tongen  te  hebben  gebakken,  ziek  werd.  Omdat 
wij  op  dat  punt  blijven  steken.  De  schapebout  kwam  binnen ;  inwendig 
zeer  rood  en  uitwendig  zeer  bleek,  en  bovendien  besprenkeld  met  eene 
vreemde  gruizerige  zelfstandigheid,  alsof  hij  in  de  asch  van  dien  merk- 
waardigen  keukenhaard  was  gevallen.  Wij  konden  dit  echter  niet  uit  de 
jus  opmaken,  daar  het  >kleine  meisje''  al  wat  daarvan  was  op  de  trap  had 
gemorst  —  waar  het,  terloops  gezegd,  in  een  langen  straal  bleef  liggen, 
tot  het  door  het  loopen  was  uitgesleten.  De  duivenpastei  was  niet  slecht, 
maar  eigenlijk  eene  bedriegerij,  daar  de  korst  naar  een  teleurstellend 
hoofd  geleek  —  om  phrenologisch  te  spreken — vol  bonken  en  knobbels, 
maar  ntet  niets  bijzonders  daaronder.  Kortom,  het  feestmaal  was  zoo- 
danig  mislukt,  dat  ik  zeer  verdrietig  zou  ^eweest  zijn  —  over  die  misluk- 
king,  meen  ik,  want  ik  was  altijd  verdrietig  over  Dora,  als  ik  niet  door 
den  goeden  luim  van  mijn  gezelschap  en  door  een  heerlijken  inval  van 
mijnheer  Micawber  uit  den  nood  was  geholpen. 

>Mijn  beste  vriend  CopperJ5eld,"  zeide  mijnheer  Micawber,  »in  de 
best  geregelde  huishoudens  gebeuren  wel  cens  ongelukken ;  en  in  huis- 
houdens,  niet  geregeld  door  dien  alles  doordringenden  invloed,  die  te 
gelijk  heiligt  en  verheldert  wat  —  wat  —  kortom,  ik  wilde  zeggen  — 
door  den  invloed  eener  vrouw,  die  den  verheven  rang  van  huisvrouw 
bekleedt,  kunnen  zij  met  vertrouwen  verwacht  en  moeten  zij  met  gelijk- 
moedigheid  verdragen  worden.  Als  ge  mij  de  vrijheid  wilt  veroorloven 
om  aan  te  merken,  dat  weinige  gerechten  in  hunne  soort  lekkerder  zijn 
dan  een  Devil,  en  dat  ik  geloof,  dat  wij,  met  een  weinigje  verdeeling  van 
arbeid,  zulk  een  gerecht  uitmuntend  zouden  kunnen  klaarmaken,  indien 
dat  jonge  dienstmaagdje  ons  maar  een  rooster  kon  bezorgen,  dan  wilde 
ik  u  onder  de  aandacht  brengen,  dat  dit  kleine  ongeluk  gemakkelijk  zott 
te  verhelpen  zijn." 

Er  was  in  het  provisiekamertje  een  rooster,  waarop  des  morgens  mijn 
tneedje  spek  gebraden  werd.  Dezen  hadden  wij  in  een  oogwenk  bij  de 
hand,  en  gingen  dadelijk  aan  het  werk  om  mijnheer  Micawber*s  denk- 


GBSTOORD   DOOR  LITTIMKR.-  95 

1>eel<l  te  verwezenlijken.  De  veideeling  van  den  arbeid,  die  hi;  bedoeld 
had,  was  deze:  Traddles  sneed  denschapeboutaanschiji]es;mijnheer 
Micawber  (die  zoo  iets  uitmunteDd  verstond)  deed  er  zout,  mosterd  en 
peper  op;  ik  legde  ze  op  den  rooster,  keerde  ze  met  een  vork  om  en  nam 
ze  er  van  af,  allcs  onder  direcde  van  mijnheer  Micawber;  en  mevrouw 
Micawber  warmde,  onder  een  gestadig  roeren,  eene  saus  van  champig 
nons  in  een  pannetje.  Toen  wij  schijven  genoeg  klaar  hadden  om  mede 
te  beginnen,  vielen  wij  ermet  hoogopgeslagenmouwenopaanjonder- 
wijl  lagen  er  nog  meer  scbijven  op  het  vuur  te  sissen  en  te  knappen,  en 
-onze  aandacht  was  dus  verdeeld  tusscben  de  portie  op  ons  bord  en  die, 
weUtewcderom  aan  hel  braden  was. 

Met  het  nieuwe  van  dit  gezicht,  den  heerlijkcn  smaak  er  van,  de  drakte 
van  het  klaarmaken,  het  dikwijis  weer  neervallen  om  het  te  eten,  naar- 
mate  de  knappende  schijven  gloeiend  heet  van  den  rooster  kwamen, 
alien  zoo  woelig,  zoo  heet  van  den  vuurgloed,  zoo  vol  lachs,  en  te  mid- 
den van  zulk  een  uitlokkend  nimoer  en  even  uitlokkenden  geur,  hadden 
wij  spoedig  den  schapebout  tot  op  het  been  toe  afgesneden.  Mijn  eetltist 
kwam  als  door  een  wonder  terug.  Ik  schaam  mij  am  het  te  schrijven, 
maar  ik.geloof  waarlijk,  dat  ik  Dora  voor  een  korte  poos  vergat.  Ik  ben 
vast  overtuigd,  dat  mijnheer  en  mevrouw  Micawber  niet  meer  smaak  in 
het  feestmaal  konden  hebben,  al  hadden  zij  een  bed  verkocht  om  het 
zich  te  verscbaSen.  Traddles  lachte  bijna  den  geheelentijd  even  hartelijk 
als  hi}' at  en  werkte.  Dat  dedenwij eigeiilijk alien, alien  tegelijk;enik 
durf  wel  zeggen  dat  nooit  iets  gelukkiger  was  uitgevallen. 

Wij  waren  nog  midden  in  onze  vroolijkheid,  en  druk  bezig,  ieder  in 
zijn  vak,  om  het  laatste  baksel  tot  eene  volmaakUieid  te  brengen,  die  het 
iMst  de  kroon  moest  opzctten,  toen  ik  bespeurde,  dat  er  iemand  vreemds 
in  de  kamer  was,  en  mijnc  OOgen  die  van  den  deTdgen  Littimer  ontmoet- 
ten,  die  met  den  hoed  in  de  hand  voor  mij  stond. 

•  Watscheelt  craan?"vroe^ikonwillckeimg,  —  iNeem  mijnietkwa- 
lijk,  mijnheer;  menzeide,  dat  ik  maar  moest  binnengaan.  Is  mijnmecster 
niet  hier,  mijnheer?"  ^  »Necn."  ^  »Hebt  gij  hem  dan  niet  gezien, 
mijnheer?"  —  >Neen.  Komt  gij  dan  niet  van  hem  af f"  —  »Niet  ohmid- 
delliik,  mijnheer,"  —  >Had  hij  u  gezegd,  dat  gij  hem  hier  zoudtvio- 
^enr"  —  >Dat  juist  niet,  mijnheer.  Maar  ik  zou  denken  dat  hij  morgen 
wel  hier  zal  komen,  nu  hij  vandaag  niet  gekomen  is."  —  *Komt  hij  dan 
van  Oxford  terug?"  —  >Laatikumogen  verzoekenom  tegaanzitten, 
mijnheer,"  antwoordde  hij  zeer  eerbiedig,  >en  d&t  mij  te  laten  doen." 
Daarop  nam  hij  mij,  die  aan  geen  tegenstand  durfde  denken,  de  vork  uit 
de  hand,  en  boog  zich  over  den  rooster,  alsof  hij  zijne  geheele  aandacht 
daarop  gevestigd  bad. 

Wij  zouden  ons  niet  veel  gegeneerd  hebben,  durf  ik  wel  zeggen,  als 
Steerfbrth  zelf  was  binnengekomen;  maar  voor  zijn  zoo  uiterst  fatsoen- 
lijken  dienaar  werden  wij  in  een  oogenblik  de  bedeesdheid  zelve.  Mijn- 
heer Micawber  liet  zich,  een  deuntje  neuriende,  om  te  toonen  dat  hij 
gcheel  op  zijn  gemak  was,  op  zijn  stoel  zakken,  terwijl  het  hecht  eener 
haasdg  weggestopte  vork  uit  de  borst  van  zijn  rok  stak,  alsof  hij  zich 


96  DAVID  COPPERFIELD. 

zelven  daarmede  had  doodgestoken.  Mevrouw  Micawher  trok 
bruine  handschoenen  aan  en  poogde  de  kwijnende  onverschilligl 
eener  fijn  beschaafde  dame  te  vertoonen.  Traddles  streek  met  zijne 
tige  vingers  door  zijne  haren,  bleef  zoo  recht  als  een  staak  staan 
staarde  verlegen  op  het  tafellaken.  Wat  mij  betreft,  ik  was  aan  het  h( 
mijner  eigene  tafel  een  hulpeloos  wicht,  en  durfde  nauwelijks  de  h< 
fatsoenlijke  verschijnin^  aanzien,  die,  de  Hemel  wist  waar  vandaanj 
komen  was,  om  mijn  huishouden  te  recht  te  zetten. 

Ondertusschen  nam  hij  het  gebraad  van  den  rooster,  en  diende 
met  deftigen  emst  rond.  Wij  namen  alien  nog  lets,  maar  hadden  er 
smaak  meer  in,  en  hielden  ons  maar  alsof  wij  aten.  Toen  wij  een  vo. 
onze  borden  wegschoven,  nam  hij  ze,  zonder  eenig  gerucht  te  m 
van  de  tafel,  en  zette  de  kaas  op.  Hij  nam  die  ook  weder  weg,  toen  w.^ 
mede  gedaan  hadden,  ruimde  de  tafel  af,  stapelde  alles  op  den  stomi 
knecht,  zette  glazen  voor  ons,  en  schoof,  zonder  iets  te  vragen,  d^ 
stommeknecht  in  het  provisiekamertje.  Dit  alles  werd  met  de  groot 
dienstvaardi^heid  verricht,  en  hij  sloeg  nooit  zijne  oogen  op  van  datg< 
waarmede  hij  bezig  ivas.  £n  toch  schenen  zelfe  zijne  ellebogen,  als 
zijn  rug  naar  mij  toe  had,  te  spreken  en  mij  duidelijk  te  zeggen,  dat 
mij  voor  nog  zeer  jong  hield. 

>Kan  ik  nog  iets  anders  doen,  mijnheer  ?'' 

Ik  bedankte  hem  en  zeide  neen^  maar  vroegofhijzelfniet  wildeetc 
iWelverplicht,mijnheer."  —  >KomtmijnheerSteerforth  van  Oxfori 
terug?"  —  iNeem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer?"  —  iKomt  mijnhe 
Steerforth  van  Oxford  terug f"  —  >Ik  zou  mij  verbcelden  dat  hij  mor 
gen  wel  hier  zal  zijn,  mijnheer.  Ik  dacht  eenigszins,  dat  hij  vandaag  al 
hier  zou  wezen,  mijnheer.  De  vergissing  zal  zeker  wel  aan  mijn  kaot 
wezen,  mijnheer."  —  >Als  gij  he6i  het  eerst  mocht  zien,"  begon  ik.  - 
»Als  gij  het  mij  niet  kwalijk  neemt,  mijnheer;  ik  denk  niet  dat  ik  hem  he 
eerst  zal  zien."  —  iMaar  in  geval  het  zoo  wezen  mocht,"  zeide  ik,  »ze 
hem  dan,  dat  het  mij  spijt  dat  hij  vandaag  niet  hier  geweest  is,  omdat  c 
een  oud  schoolkameraad  van  hem  hier  was."  —  » Zoo  waarlijk,  mijc 
heerP"  en  hij  verdeelde  eene  bulging  tusschen  mij  en  Traddeles  met  ee 
blik  naar  den  laatsten. 

Hij  ging  zachtjes  naar  de  deur,  toen  ik,  in  de  ijdele  hoop  om  iets  o 
een  natuurlijken  toon  te  zeggen  —  dat  ik  tot  dezen  man  nooit  doe 
kon  —  riep : 

>0,  Littimer!"  —  i Mijnheer?"  —  >Zijt  ge  toen  nog  lang  te  Yai 
mouth  gebleven?"  —  >Niet  bijzonder  lang,  mijnheer." —  »Gij  hel 
het  scheepje  zien  afmaken?"  —  >Ja,  mijnheer.  De  bleef  daar  opzel 
telijk  om  het  scheepje  te  zien  afmaken."  —  »Dat  weet  ik!"  Hij  sloq 
eerbiedig  zijne  oogen  naar  mij  op.  >  Mijnheer  Steerforth  heeft  he  t  noj 
niet  gezien,  zou  ik  denken?"  —  >Dat  kan  ik  waarlijk  niet  zeggen,  mijn 
heer.  Ik  wensch  u  goedenavond,  mijnheer." 

Hij  begreep  alle  aanwezigen  in  de  eerbiedige  buiging,  die  op  dez< 
woorden  volgde,  en  verdween.  Mijne  gasten  schenen  vrijer  adem  t< 
halen  toen  hij  weg  was;  maar  mijne  verademing  was  zeker  nog  grootei 


OVER   DK   VOORUITZICHTEN   VAN  DEN   HEER  MICAWBER.  97 


ant  behalve  dat  ik  in  het  bijzijn  van  dien  man  altijd  door  dat  zonder- 
J^|Snge  gevoel  van  minderheid  beklemd  werd,  ontrustte  mijn  geweten  mij 
iU  met  een  gefluister^  dat  ik  zijn  meester  gewantrouwd  had,  en  was  het 
mij  onmogeUjk  zekere  onbestemde  vrees  te  smoren,  dat  hij  dit  zou  ont- 
dekken.  Hoe  kwam  het  dat  ik,  die  inderdaad  zoo  weinig  te  verbergen 
^^^had,  altijd  een  gevoel  had  alsof  die  man  mij  op  iets  zou  betrappen  ? 
I  ^f  Mijnheer  Micawber  wekte  mij  uit  dit  gepeins,  dat  met  zekeren  kna- 
*^*"|genden  angst  om  Steerforth  zelven  onder  de  oogen  te  komen  gemengd 
was  door  den  afwezigen  Littimer,  wien  hij  een  allerfatsoenlijksten  kerel 
en  een  puikje  van  een  heerenknecht  noemde,  met  loftuitingen  te  over- 
laden. Mijnheer  Micawber,  moet  ik  aanmerken,  had  zich  rijkelijk  zijn 
'^  ^eel  in  de  algemeene  buiging  toegeeigend  en  dit  met  nederbuigende 

-fendelijkhcid  aangenomen. 
I  *  »  Maar  de  punch,  mijn  waarde  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber, 
""^levenals  tijd  entij,  wacht  naar  niemand.  Zij  is  nu  op  het  oogenblik  op 
haar  best.  Liefste,  wilt  ge  mij  uwe  meening  eens  zeggen  ?" 
Mevrouw  Micawber  vond  de  punch  uitmuntend. 
>Danzal  ik  drinken,"  zeide  mijnheer  Micawber; » als  mijnheer  Cop- 
perfield  mij  die  gezellige  vrijheid  wil  veroorloven,  op  de  dagen  toen  mijn 
vriend  Copperfield  en  ik  nog  jonger  waren  en  zij  aan  zij  tegen  de  wereld 
kampten." 

Daarop  dronk  mijnheer  Micawber  zijn  glas  uit  en  zoo  deden  wij 
alien :  Traddles  blijkbaar  zeer  verwonderd  op  welken  ver  verwijderden 
tijd  mijnheer  Micawber  en  ik  met  mogelijkheid  wapenbroeders  in  den 
strijd  tegen  de  wereld  konden  geweest  zijn. 

lAhem!"  zeide  mijnheer  Micawber,  zijne  keel  schrapende  en  warm 
wordende  van  de  punch  en  het  vuur.  »Liefje,  nog  een  glas  ?" 

Mevrouw  Micawber  zeide,  dat  het  maar  een  klein  weinigje  moest  we- 
zen;  maar  dit  konden  wij  niet  toelatenen  zoo  was  het  een  glas  vol. 

»Daar  wij  hier  geheel  onder  vertrouwden  zijn,  mijnheer  Copperfield," 
zeide  mevrouw  Micawber,  bij  kleine  teugjes  hare  punch  drinkende, 
»  want  mijnheer  Traddles  behoort  als  het  ware  tot  ons  huishouden,  zou 
ik  gaame  eens  uw  gevoelen  over  mijnheer  Micawber's  vooruitzichten 
willen  hooren.  Want  de  granen,"  zeide  mevrouw  Micawber,  op  redenee- 
renden  toon,  >gelijk  ik  meer  dan  eens  tegen  mijnheer  Micawber  gezegd 
heb,  mogen  fatsoenlijk  wezen,  maar  rijkelijk  winstgevend  zijn  zij  niet. 
Commissien  ten  bedrage  van  twe^  schellingen  en  negen  stuivers  in  de 
veertien  daag  kunnen,  hoe  bekrompen  onze  wenschen  ook  mogen  zijn, 
niet  voor  rijkelijk  worden  gehouden." 
Wij  gaven  dit  alien  toe. 

>Dan,"  vervolgde  mevrouw  Micawber,  die  er  grootsch  op  was,  dat  zij 
in  alle  dingen  een  helder  doorzicht  had  en  mijnheer  Micawber  door  hare 
vrouwelijke  wijsheid  op  den  rechten  weg  hield,  terwijl  hij  anders  wel 
eenigszins  kromme  wegen  kon  genomf  n  hebben,  >dan  doe  ik  mij  zelve 
deze  vraag :  Als  de  granen  niet  te  vertrouwen  zijn,  wat  dan  ?  Zijn  steen- 
kolen  te  vertrouwen  ?'*  Lang  niet.  Wij  hebben,  op  raad  van  mijne  familie, 
ons  aan  die  proef  gewaagd  en  ze  bedriegelijk  bevonden." 

DAVID  COPPERFIELD.    —    II  7 


98  DAVID   COPPERFIELD. 


Mijnheer  Micawber,  met  de  handen  in  de  zakken  op  zijn  stoel  achter- 
overleunende,  keek  ons  zijdelings  aan  en  knikte,  als  wilde  hij  zeggen^ 
dat  de  zaak  zeer  duidelijk  werd  voorgedragen. 

iDaar  die  artikelen,  granen  en  steenkolen,"  zeide  raevrouw  Micawber 
op  nog  deftiger  toon,  » dus  evenzeer  buiten  omvraag  moeten  blij ven, 
mijnheer  CopperJ5eld,  zie  ik  natuurlijk  in  de  wereld  rond  en  zeg:  »Wat 
is  er,  waarraede  iemand  van  mijnheer  Micawber's  talenten  waarschijnlijk 
fortuin  zal  maken  ?"  £n  ik  sluit  alles  uit,  wat  naar  commissiehandel  ge- 
lijkt,  omdat  commissien  nooit  zeker  zijn.  Wat  voor  iemand  van  mijnheer 
Micawbers  bijzonder  temperament  best  geschikt  zou  wezen,  is  —  daar- 
van  ben  ik  overtuigd  —  iets  zekers." 

Traddles  en  ik  gaven  beiden  door  een  gevoelvol  geprevel  te  kennen, 
dat  wij  niet  twijfelden  of  deze  groote  ontdekking  was  waarheid  en  strekte 
mijnheer  Micawber  zeer  tot  eer. 

>  Ik  wil  het  niet  voor  u  verbloemen,  mijn  beste  mijnheer  Copperfield," 
zeide  mevrouw  Micawber,  >dat  ik  voormij  lang  gedacht  heb,  datde 
brouwerij  bijzonder  geschikt  voor  mijnheer  Micawber  zou  zijn.  Zie  maar 
eens  naar  Barely  en  Perkins !  Zie  maar  eens  naar  Truman,  Hanbury  en 
Buxton !  I^et  is  op  zulk  een  uitgebreiden  voet,  dat  mijnheer  Micawber — 
dat  weet  ik,  omdat  ik  hem  ken  —  vooral  zou  kunnen  uitblinken ;  en  de 
winsten,  heeft  men  mij  gezegd,  zijn  ont-zag-lijk !  Maar  als  mijnheer  Mi- 
cawber geen  deelgenoot  in  die  firma's  kan  worden  —  die  zijne  brieven 
niet  eens  beantwoorden,  als  hij  ze  zelfs  in  eene  ondergeschikte  betrek- 
king  zijne  diensten  aanbiedt  —  wat  kan  het  dan  baten,  over  dat  denk- 
beeld  uit  te  weiden  ?  Niets.  Ik  mag  mij  overtuigd  houden  dat  mijnheer 
Micawber's  manieren..."  —  »Hm!  Inderdaad  melieve,"  viel  mijnheer 
Micawber  hierop  in.  —  »  Stil  toch,  beste,"  zeide  mevrouw  Micawber,  haar 
bruinen  handschoen  op  zijn  arm  leggende.  >  Ik  mag  mij  overtuigd  houden, 
dat  mijnheer  Micawber's  manieren  hem  bijzonder  voor  een  bankier  zou- 
den  aanbevelen.  Ik  mag  bij  mij  zelve  redeneeren,  dat  als  ik  geld  in  een 
bankierskantoor  had  staan,  de  manieren  van  mijnheer  Micawber,  als  re- 
presentant  van  dat  kantoor,  vertrouwen  zouden  inboezemen  en  de  be- 
trekkingen  moesten  uitbreiden.  Maar  wanneer  de  bankierskantoren 
weigeren  van  mijnheer  Micawber's  bekwaamheden  gebruik  te  maken,  of 
het  aanbod  daarvan  met  minachting  opnemen,  wat  kan  het  dan  baten 
over  dat  denkbeeld  uit  te  weiden  ?  Niets.  Wat  het  plan  aangaat  o.m  zelf 
een  bankierskantoor  op  te  richten,  zoo  mag  ik  weten  dat  er  leden  van 
mijne  familie  zijn,  die,  indien  zij  verlcozen  hun  geld  in  mijnheer  Micaw- 
ber's handen  te  plaatsen,  zeer  wel  een  etablissement  van  dien  aard 
konden  vestigen^  Maar  als  zij  niet  verkiezen  hun  geld  in  mijnheer  Mi- 
cawber's handen  te  plaatsen  —  hetgeen  zij  inderdaad  niet  doen  —  wat 
kan  dat  dan  00k  baten  ?  Wederom  beweer  ik,  dat  wij  daarmede  niet  ver- 
der  gevorderd  zijn  dan  te  voren." 

Ik  schudde  mijn  hoofd  en  zeide:  »Geen  zier."  Traddles  schudde  ins- 
gelijks  zijn  hoofd  en  zeide :  »  Geen  zier." 

1  Wat  leid  ik  nu  hieruit  af?"  vervolgde  mevrouw  Micawber,  nog  met 
het  voorkomen  van  iemand,  die  iets  recht  duidelijk  wil  maken.  >  Wat  is 


DE    MAATSCHAPPIJ   IS   VERANTWOORDELUK. 


99 


<fe  slotsom^  mijn  beste  mijnheer  Copperfield,  waartoe  ik  onwederstaan- 
baar  gebracht  word  ?  Heb  ik  het  mis  als  ik  zeg :  »het  is  duidelijk  dat  wij 
toch  moeten  leven  ?"  " 

Ik  antwoordde:  >Geheel  niet!"  en  Traddles  antwoordde:  >Geheel 
met!" en  ik  hoorde  mij  zelven  er  naderhand  nog  alleen,  zeer  verstandig, 
bijvoegen^  dat  iemand  of  leven  of  sterven  moest. 

>Juist,"  antwoordde  mevrouwMicawber.  »Zoo  is  het  ook.  En  nu  is  de 
2aak,  mijn  beste  mijnheer  Copperfield,  dat  wij  niet  kunnen  leven  als  zich 
Diet  binnen  kort  lets  zeer  verschillends  van  de  tegenwoordige  omstandig- 
heden  opdoet.  Nu  ben  ik  voor  mij  zelve  overtuigd,  en  ik  heb  het  ook 
mijnheer  Micawber  in  den  laatsten  tijd  verscheidene  malen  onder  het 
oog  gebracht,  dat  men  niet  verwachten  kan,  dat  de  dingen  zich  zoo 
maar  van  zelf  zullen  opdoen.  Men  moet  ze,  in  zekere  mate,  helpen  om 
zich  op  te  doen.  Ik  mag  het  mis  hebben,  maar  die  meening  heb  ik  toch 
opgevat." 

Traddles  en  ik  gaven  haar  volkomen  gelijk. 

>Zeer  wel,"  zeide  mevrouw  Micawber.  >Wat  zou  ik  dan  nuaanraden  ? 
Hier  is  mijnheer  Micawber,  met  eene  groote  verscheidenheid  van  bc- 
gaafdheden  —  met  veel  talent. ..."  —  > Waarlijk ;  melieve !"  zeide  mijn- 
heer Micawber.  —  >  Och,  beste,  laat  mij  toch  uitspreken.  Hieris  mijnheer 
Micawber,  met  eene  groote  verscheidenheid  van  begaafdheden  —  met 
veel  talent  —  ik  zou  zeggen,  met  genie,  maar  dat  kan  de  partijdigheid 
tener  vrouw  zijn  — " 

Traddles  en  ik  mompelden  beiden  >neen." 

>En  hier  is  mijnheer  Micawber,  zonder  eenige  voegzame  betrekking 
of  bezigheid.  Op  wien  rust  de  verantwoording  daarvan  ?  Duidelijk  op  de 
maatschappij.  Dan  zou  ik  zulk  eene  schandelijke  zaak  bekend  maken  en 
de  maatschappij  stoutmoedig  uiteischen  om  dit  te  verhelpen.  Het  komt 
mij  voor,  mijn  bebte  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mevrouw  Micawber 
met  kracht,  *  dat  wat  mijnheer  Micawber  te  doen  heefl,  niets  anders  is 
dan  de  maatschappij  den  handschoen  toe  te  werpen,  en  als  het  ware  te 
zeggen :  t  Laat  mij  eens  zien  wie  die  zal  opnemen.  Laat  de  man  terstond 
Yoorwaarts  komen."  " 

Ik  waagde  het  mevrouw  Micawber  te  vragen,  hoe  dit  moest  gedaan 
worden. 

>Door  te  adverteeren,"  zeide  mevrouw  Micawber  — >inaldecou- 
ranten.  Het  komt  mij  voor,  dat  wat  mijnheer  Micawber  te  doen  heeft,  om 
zich  zelven  en  zijne  familie,  en  ik  durf  wel  zeggen,  ook  de  maatschappij, 
die  hem  tot  nog  toe  over  het  hoofd  gezien  heeft,  recht  te  laten  wederva- 
ren,  niets  anders  is,  dan  in  al  de  couranten  te  adverteeren :  zich  zelven 
duidelijk  te  beschrijven  als  zoo  en  zoo,  met  die  en  die  bekwaamheden, 
en  dan  te  zetten :  »  Bezorg  mij  nu  eene  winstgevende  betrekking :  en  adres 
met  gefrankeerde  brieven,  aan  W.  M.  Postkantoor,  CamdenTow  n."'' — 
»Dit  denkbeeld  van  mevrouw  Micawber,  mijn  waarde  Copperfield," 
zeide  mijnheer  Micawber,  zijne  boordjes  voor  zijne  kin  tot  elkander 
trekkende  en  mij  zijdelings  aanziende,  >  is  eigenlijk  die  sprong  waarvan 
ft  sprak,  toen  ik  laatst  het  genoegen  had  u  te  zien."  —  >  Adverteeren  is 


loo  DAVU>  COPPERFIELD. 

nog  al  kostbaar,"  merkte  ik  twijfclachrig  aan.  — » Juist !"  zeideni 
Micawber,  met  hetzelfcle  logische  gezicht.  i  Zeer  waar,  mijn  beste  mijn- 
heT  Coppcrfield!  Ik  heb  mijnheer  Micawber  hetzelfde  onderhetoog 
gebracht.  Het  is  vooral  om  die  reden  dat  ik  denk,  dat  mijnheer  Micaw- 
ber (gelijk  ik  reeds  gezegd  heb,  om  zich  zelven,  zijne  familie  en  de  maat- 
schappij  r^cht  te  doen)  zekere  som  gelds  behoort  op  te  nemen  —  op  een 
wjsseltjp." 

Mijnheer  Micawber,  die  in  zijn  stoel  achteroverleunde,  speelde  met 
zijn  lorgnet  en  sloeg  zijne  oogen  naar  den  zolder  op;  maar  ik  tneende, 
dat  hij  te  gelijk  op  Traddles  lette,  die  naar  het  vuur  keek. 

ilndien  geen  lid  van  mijne  familie,"  zeide  mevrouw  Micawber,  >g^ 
noeg  natuurlijk  gevoel  bezit  om  geld  voor  dat  wisseltje  te  geven  —  ik 
geloof,  dat  er  een  betere  koopmansterm  is  om  uit  te  dmkken  wat  ik 
meen — " 

Mijnheer  Micawber,  nog  met  zijne  oogen  op  den  zolder  gevestigd, 
zeide  zachtjes: » Escorapteeren." 

»0m  dal  wisseltje  te  escorapteeren,"  zeide  mevrouw  Micawber,  >dai> 
is  mijn  gevoelen,  dat  mijnheer  Micawber  naar  de  City  moet  gaan,  dat 
wisseltje  aan  de  beurs  brengen,  en  het  afzetten  voor  zooveel  hij  krijgeD 
kan.  Indicn  de  heeren  van  de  beurs  mijnheer  Micawber  noodzaken  on 
zich  cene  groote  opofTcring  te  getroosicn,  zoo  is  dat  lets  tusschen  hen  en 
hun  geweten.  Ik  houd  het  toch  voor  eene  goede  speculate;  en  ik  raad 
mijnheer  Micawber,  mijn  beste  mijnheer  Copp>ertield ,  om  dat  ook  le 
doen  en  om  het  als  eene  sp>eculatie  te  beschouwen,  die  zekere  winsten 
moet  opbrengen,  en  daarom  tot  a  lie  opofTeringen  te  besluiten." 

Ik  begreep,  maar  ik  weet  waarlijk  niet  waarom,  dat  mevrouw  Micaw- 
ber hierdoor  een  groot  bewijs  van  trouwe  liefde  en  zelfverloochening  gaf, 
en  prevelde  dus  ook  zoo  iets.  Traddles,  die  mijn  voorbeeld  volgde,  deed 
hetzelfde,  maar  bleef  nog  naar  het  vuur  kijken. 

>Ik  wil,"  leide  mevrouw  Micawber,  haar  glas  uitdrinkende  en  haar 
spencer  ophalende,  als  eene  voorbereiding  om  zich  naar  mijne  slaapka' 
'  raer  te  begeven,  »ik  wil  deze  aanmerkingen  over  mijnheer  Micawber's 
financieele  aangelegenheden  niet  verder  voortzetten,  Bij  uw  gastvrijea 
haard,  mijn  beste  mijnheer  Copperfield,  en  in  het  bijzijn  van  mijnheer 
Traddles,  die,  hoewel  niet  zulk  een  oud  vriend  als  gij,  toch  geheel  eigen 
met  ons  is,  kon  ik  mij  niet  onlhouden  u  te  zeggen  wat  ik  mijnheer  Mi- 
cawber aanraad.  Ik  gevoel  dat  nu  de  tijd  gekomen  is,  dat  miinheer  Mi- 
cawber zich  behoort  in  te  spannen,  en  —  wil  ik  er  bijvoegen  —  zich  te 
doen  gelden,  en  het  komt  mij  voor,  dat  dit  de  roiddelen  zijn.  Ik  weet  wel, 
dat  ik  maar  eene  vrouw  ben,  en  dat  een  mannelijk  oordeel  doorgaans 
meer  bevoegd  wordt  geacht  om  zulke  zaken  te  behandelen ;  maar  ik  moet 
toch  niet  vergeten.  dat  mijn  papa,  toen  ik  nog  bij  papa  en  mama  in  huis 
was,  gewoon  wastezeggen:  lEmmaisteeren  zwak  vangestel,maariii 
kracht  van  geest  om  iets  te  begrijpen  doet  lij  voor  niemand  onder."  Dat 
mijn  papa  al  te  veel  met  mij  was  ingcnomen,  weet  ik  wel ;  maar  er  aan  te 
twijfelen,  dat  hij  eenigermate  een  menschenkenner  was,  verbiedt  mij  mijn 
kinderplicht  evenzeer  als  mijn  verstand." 


PLANNEN  VAN  DEN  HEER  MICAWBBR.  lOI 

Met  deze  woorden,  en  doof  voor  onze  verzoeken,  dat  zij  het  verder 
Tondgaan  der  punchkom  met  hare  tegenwoordigheid  zou  veraangena- 
men,  begaf  mevrouw  Micawber  zich  naar  mijne  slaapkamer.  En  ik  ge- 
voelde  waarlijk,  dat  zij  eene  edele  vrouw  was — zulk  een  soort  van  vrouw, 
•die  eene  Romeinsche  matrone  had  kunnen  zijn,  en  in  tijden  van  alge- 
meene  rampen  allerlei  heldendaden  verrichten. 

In  het  vuur  van  dit  gevoel,  feliciteerde  ik  mijnheer  Micawber  met  den 
schat  dien  hij  bezat.  Traddles  deed  zulks  insgelijk.  Mijnheer  Micawber 
gaf  ons  een  voor  een  de  hand,  en  bedekte  toen  zijn  gelaat  met  zijn  zak- 
doek,  waaraan  ik  denk  dat  meer  snuif  gekleefd  zat  dan  hij  wel  wist. 
Daama  kwam  hij  met  opgewondene  vrooUjkheid  tot  de  punch  terug. 

Hij  was  vol  welsprekendheid.  Hij  gaf  ons  te  verstaan  dat  wij  in  onze 
kinderen  herleefden,  en  dat  onder  den  druk  van  financieele  ongelegen- 
heden  alle  vermeerdering  van  hun  getal  dubbel  welkom  was.  Hij  zeide, 
dat  mevrouw  Micawber  sedert  onlangs  twijfelingen  in  dit  opzicbt  badge- 
koesterd,  maar  dat  hij  die  had  verdreven  enhaargerustgesteld.  Wathare 
familie  betrof,  deze  lieden  waren  barer  geheel  onwaardig,  hunne  gevoe- 
lens  waren  hem  geheel  onverschillig,  en  zij  mochten  —  om  zijne  eigene 
oitdrukking  te  bezigen  —  naar  den  duivel  loopen. 

Daama  sprak  mijnheer  Micawber  eene  vurige  lofrede  op  Traddles  uit. 

Hij  zeide,  dat  Traddles  een  karakter  had,  op  welks  degelijke  deugden 

hij  (mijnheer  Micawber)  geene  aanspraak  kon  maken,  maar  dat  hij,  den 

Hemel  zij  dank,  toch  kon  bewonderen.  Hij  sprak  met  gevoel  van  eene 

jonge  dame  (hem  onbekend),  welke  Traddles  met  zijne  genegenheid 

l^ad  vereerd,  en  die  deze  genegenheid  had  beantwoord  door  Traddles 

xx&et  hare  genegenheid  te  vereeren  en  te  zaligen.  Mijnheer  Micawber 

dx*onk  op  hare  gezondheid.  Ik  insgelijks.  Traddles  dankte  ons  beiden, 

door  met  eene  eenvoudigheid  en  oprechtheid,  die  mij  bekoorden  (daar- 

toe  was  ik  verstandig  genoeg),  te  zeggen:  »Ikbenu  waarlijkzeerver- 

I>licht.  En  ik  verzeker  u,  zij  is  een  allerliefst  meisje !" 

Mijnheer  Micawber  nam  daarop  de  eerste  de  beste  gelegenheid  waar 

^^2:31  met  groote  kieschheid  en  plechtstatigheid  over  den  staat  van  mijn 

ti.^ut  te  spreken.  Alleen  wanneer  zijn  vriend  Copperfield  hem  emstig  van 

t^^t  tegendeel  verzekerde,  zeide  hij,  zou  hij  zijn  geloof  verzaken,  dat  zijn 

'^'^^"iend  Copperfield  beminde  en  bemind  werd,  Nadat  ik  mij  een  tijdlang 

^^^«r  heet  en  ongemakkelijk  gevoeld,  en  veel  gebloosd,  gestotterd  en  ge- 

^^>cchend  had,  zeide  ik,  met  mijn  glas  in  de  hand :  >  Welnu,  dan  zal  ik  de 

S^zondheid  van  D.  instellen,"  hetgeen  mijnheer  Micawber  zoodanig  ver- 

^cugde  en  in  vuur  bracht,  dat  hij  met  een  glas  punch  naar  mijne  slaap- 

*^nier  liep,  opdat  mevrouw  Micawber  insgelijks  op  de  gezondheid  van 

^*  20U  drinken.  Mevrouw  Micawber  deed  dit  ook  met  geestdrift,  riep 

^^t  eene  schelle  stem  van  binnen :  >  Mijn  beste  mijnheer  Copperfield,  ik 

^^n  er  vemikt  over,"  en  klopte,  bij  wijze  van  applaudissement,  tegen 

^^n  muur. 

^    Naderhand  nam  ons  gesprek  eene  meer  prozaische  wending.  Mijn- 

^^  Micawber  vertelde  ons,  dat  hij  Camden  Town  ongemakkelijk 

^^^d,  en  dus  het  eerst  wat  hij  doen  zou,  wanneer  de  adverteivtit\ftTk%^T 


102  DAVID  COPPKRFIELD. 


volge  had  dat  zich  lets  goeds  opdeed,  wezen  zou,  te  verhuizen.  Hij  sprak 
van  een  terras,  aan  het  westelijk  einde  van  Oxford-Street,  tegenover 
Hyde-Park,  dat  hij  altijd  in  het  oog  had  gehad,  maar  waar  hij  toch  niet 
dacht  zich  zoo  terstond  te  kunnen  vestigen,  dewijl  hij  dan  op  een  groo- 
ten  voet  zou  moeten  leven.  £r  zou^  gelijk  hij  ons  uitlegde,  waarschijnlijk 
een  tusschentijd  verloopen,  waarin  hij  zich  met  een  bovenhuisboveneen 
fatsoenlijken  winkel  zou  moeten  tevreden  houden,  bij  voorbeeld  in  Pic- 
c  a  d  i  1 1  y  —  dat  voor  mevrouw  Micawber  een  vroolijke  stand  zou  zijn^ 
en  waar  zij,  door  een  balkonvenster  te  laten  zetten,  of  nog  eenc  verdie- 
ping  op  te  boUNven,  of  eene  dergelijke  kleine  verandering  te  maken, 
eenige  jaren  genoegUjk  en  deftig  konden  wonen.  Wat  er  ook  voor  hem 
mocht  zijn  weggelegd,  zeide  hij  uitdrukkelijk,  of  waar  zijne  woning  ook 
mocht  wezen,  er  zou  altijd  eene  kamer  voor  Traddles  zijn,  en  een  mes 
en  vork  voor  mij.  Wij  waren  gevoelig  voor  zijne  goedheid,  en  hij  vcr- 
zocht  ons  hem  te  vergeven,  dat  hij  over  zulke  prozaische  dingen  had 
uitgeweid,  en  dit  te  verontschuldigen  als  iets  natuurlijks  voor  iemand, 
die  op  een  geheel  anderen  voet  zou  gaan  leven  en  daartoe  geheel  nieuwe 
schikkingen  maakte. 

Daar  mevrouw  Micawber  wederom  tegen  den  muur  klopte,  om  te 
weten  of  de  thee  gereed  was,  maakten  wij  een  einde  aan  dit  bijzondere 
gedeelte  van  ons  vriendschappelijk  onderhoud.  Zij  schonk  op  eene  zeer 
elegante  manier  thee  voor  ons;  en  wanneer  ik  bij  haar  kwam,  omde 
kopjes  of  de  boterhammen  rond  te  geven,  vroeg  zij  mij  fluislerend  of  D. 
blank  of  bruin,  of  kort  of  lang  was,  of  iets  van  dien  aard;  hetgeen  ik 
geloof,  dat  mij  wel  beviel.  Na  de  thee  zaten  wij  nog  voor  het  vuur  over 
allerlei  dingen  te  praten;  en  mevrouw  Micawber  was  zoo  goed  om  (met 
een  schraal,  zwak  stemmetje,  dat  ik  mij  wel  herinner,  toen  ik  haar  pas 
leerde  kennen,  bij  flauw  tafelbier  vergeleken  te  hcbben)  de  gelief  koosde 
balladen  >De  knappe  Sergeant"  en  t  Kleine  Taflflin"  voor  ons  te  zingen. 
Voor  beide  deze  liederen  was  mevrouw  Micawber,  toen  zij  nog  bij  haar 
papa  in  huis  was,  beroemd  geweest  Mijnheer  Micawber  vertelde  ons, 
dat  zij,  toen  hij  haar  het  eerste  hoorde  zingen,  bij  gelegenheid  dat  hg 
haar  onder  het  ouderlijke  dak  zag,  in  buitengewone  mate  zijne  aandacht 
had  getrokken;  maar  dat  hij,  toen  zij  aan  Kleine  Tafflin  kwam,  besloten 
had  om  hare  hand  te  winnen  of  er  bij  te  sneven. 

Het  was  tusschen  tienen  en  elven,  dat  mevrouw  Micawber  opstond 
om  hare  muts  weder  in  het  lichtgrauwe  papier  te  doen,  en  haar  hoed  op 
te  zetten.  Mijnheer  Micawber  nam  de  gelegenheid  waar  toen  Traddles 
zijne  jas  aantrok,  om  mij  een  brief  in  de  hand  te  stoppen,  met  een  ge- 
fluisterd  verzoek,  dat  ik  dien  op  mijn  gemak  zou  lezen.  Ik  nam  ook  de 
gelegenheid  waar,  dat  ik  eene  kaars  over  de  leuning  van  de  trap  hield, 
ten  einde  hen  naar  beneden  te  lichten,  toen  mijnheer  Micawber,  mevrouw 
leidende,  vooruitging,  en  Traddles  met  de  muts  wilde  volgen,  om  dezen 
een  oogenblik  op  het  portaal  staande  te  houden. 

•  Traddles,"  zeide  ik,  >  mijnheer  Micawber  meent  geen  kwaad,  de 
arme  slokker;  maar  als  ik  u  was,  zou  ik  hem  niets  leenen."  —  >Mijn  beste 
Cppperfield,**  antwoordde  Traddles  met  een  glimlach,  tik  heb  niets  te 


• 


KOHST  VAN   STEBRFOKTH.  I03 

leencD."  —  »Gij  hebt  loch  een  naam,  weet  ge,"  zeide  ik.  — »0!  Gij 
noemt  dat  lets  leenen?"  actwoordde  Traddles,  met  een  peinzenden 
blik.  —  iWel  leker!"  —  »0!"  zeide  Traddles.  >Jawel!  Ikbenuwel 
verplicht,  Copperfield ;  maar  ik  vrees,  dat  ik  hem  dien  al  geleend  heb." — 
» Voor  dat  wisseltje,  dal  zulk  ecne  ^oede  speculatie  zal  zijn f "  vroegik. — 
»Neen,"  aolwoordde  Traddles,  »met  voor  dat.  Dii  is  de  eerstemaal,  dat 
ik  daarvan  gehoord  heb.  Ik  heb  al  gedacht,  dat  hi;  mij  waarschijnlijk 
ondcrweg  naar  huis  daarvan  zal  spreken.  Ik  meen  pen  ander."  —  »lk 
hoop,  dat  er  geen  kwaad  van  zal  komen,"  zeide  ik.  —  »Ik  hoop  van 
neen,"  aniwoordde  Traddles,  i  Maar  ik  zou  ook  denken  van  necn,  omdat 
hij  mij  zoo  pas  gezegd  beeft,  dat  er  voor  gezorgd  was.  Dat  was  zijne  uit- 
drukking:  »  Voor  gezorgd!"  " 

Daar  mijnheer  Micawbcr  juist  op  dit  oogenblik  naar  boven  keek,  had 
ik  slechts  tijd  om  roijne  waarschuwing  te  herhalen.  Traddles  bedankte 
mij  en  ging  naar  beneden.  Maar  ik  was,  toen  ik  de  goedige  manier  zag, 
waarop  hij  met  de  muts  in  de  hand  de  trap  aTklom,  en  mevrouw  Micaw- 
ber  ziJD  arm  gal,  zeer  bevreesd  dat  hij  tot  over  de  ooren  er  in  zou  raken. 

Ik  ging  weder  bij  het  vuur  zitten,  en  zoo  zat  ik  nog,  half  emstig  en 
half  lachende,  over  mijnheer  Micawber's  katakter  en  de  oude  betrek- 
kingen  tusschen  ons  te  denken,  toen  ik  een  haastigen  voetstap  de  trap 
hoorde  opkomen.  Eerst  dacht  ik,  dat  het  Traddles  was,  die  oni  het  een 
of  ander,  dat  mevrouw  Micawber  had  laten  liggen,  terugkwam ;  maar 
toen  de  voetstap  naderde,  herkende  ik  hem,  en  voelde  ik  mijn  hart  on- 
stuimig  kloppen  en  het  bloed  mij  naar  de  wangen  vliegen,  want  het  was 
die  van  Steerforth. 

Ik  vergat  Agnes  nooit,  en  nooit  verliet  zij  dat  heihgdom  in  mijne  ge- 
dachten  —  indien  ik  het  zoo  mag  noemen  —  waar  ik  haar  van  den  eer- 
sten  af  geplaalst  had.  Maar  toen  hij  binnenkwam,  en  met  uitgestrekte 
hand  voor  mij  stond,  veranderde  de  duisternis,  die  op  hem  gevallen  was, 
in  licht,  en  gevoelde  ik  mij  verlegen  en  beschaamd,  dat  ik  aan  ieroand 
had  getwijfeld,  dien  ik  zoo  hartelijk  lief  had.  Ik  had  haar  daarom  niet  te 
'  minder  lief;  ik  achtte  haar  steeds  denzelfden  vriendelijken,  weldoendeo 
engel  van  geheel  mijn  leven;ik  weet  het  mij  zelven,  niet  haar,  dat  ik  hem 
onrccht  had  gedaan,  en  ik  had  hem  gaame  alle  vergoeding  daarvoor 
willen  geven,  indien  ik  maar  geweieti  had  wat  ik  doen  moest  en  hoc  ik 
dat  doen  zou. 

•  Wei,  Groentje,  oude  jon^n,  daar  staat  ge  verstomd !"  riep  Steerforth 
lachend  uit,  schudde  hartelijk  mijne  hand,  en  wierp  die  vroolijk  weder 
weg.  »Hebikuopeenfeestbetrapt,gij  Sybariet!  Diejongens  van  Doc- 
tors' Commons  zijn  de  vroolijksle  snaken  van  de  stad,  geloof  ik,  en 
maken  ons  nuchtere  Oxforders  te  schai.del" 

Zijn  heldere  blik  zwierf  dartel  door  de  kamer  rond,  terwijl  hij  zich 
tegenover  mij  op  de  sofa  zelte,  die  mevrouw  Micawber  zoo  pasledig  had 
gelaten,  en  het  vuur  oppookte. 

» Ik  was  in  het  eerst  zoo  verrast,"  zeide  ik,  hem  welkom  heetende  met 
al  de  warmte  die  ik  inderdaad  gevoelde,  >  dat  ik  haast  niet  op  den  adem 
kon  komen  om  u  te  groeien."  —  »Wel,  mijn  gezicht  is  goed  voot 


104  DAVID  COPPSRriELD. 

zeere  oogen,  gelijk  At  Schotten  zeggm,"  hervatte  Steerfbrth,  i  en  (Ut  is 
uw  gezicht  ook,  Groentje,  loo  in  voile  frischheid.  Hoe  gaat  het  mijii 
Bacdiusprieder  ?"  —  ilkbeaheel  wel,"antwo6rddeilE,>envajiavoDd 
gehtti  niet  Aacchusachtig,  scboon  ik  moet  bekennen,  dat  ik  nog  een 
paitij^  van  drieSn  heb  gehad,"  —  iDie  ik  alien  op  straat  ben  tegenge- 
komen,  dnik  bczig  met  uw  lof  uit  te  baiuinen,"  antwoordde  Stcerfoith. 
iWie  was  onze  vriend  met  de  spanbroek  ?" 

Ik  gaf  hem  een  denkbecld  van  mijnheer  Micawber,  zoo  goed  ik  dit 
met  weinige  woorden  kon  doen.  Hij  lachte  hartelijk  over  mijn  flauw 

feschetst  portret  van  dien  beer,  en  zeide,  dat  hij  een  man  was  om  te 
ennen  en  dat  hij  Hem  moest  leeren  kennen. 
lEn  wie  denkt  gij,  dat  onze  anderc  vriend  is?"  vroeg  ik  op  mijne 
beurt.  —  »Dat  mag  de  hemcl  weten,"  zeide  Steeribrth.  tGeen  dniiloor. 
hoop  ikP  MIj  dacht,  dat  hij  er een beetje naar uitzag."  —  *TraddlesI 
antwoordde  ik  zegevierend.  —  iWie  is  dat?"  vroee  Steerforth  op  een 
onverschilligen  toon. —  »Weetge  niet  mcer  van  Traddles?  Traddlesb 
onte  kamer  op  Salem  House?"  —  »0,  die  jongen!"  zeidc Steerforth, 
met  den  pook  op  een  brok  steenkool  beukende,  dat  op  het  vuur  lag.  >Is 
hij  nog  altijd  zoo  teerhartig  ?  En  waar  drommel  hebt  gij  hem  gcvonden  i" 
In  mijn  antwoord  verhief  ik  Traddles  zoo  boog  alsikkon;  wantik 
gevoelde,  dat  Steerforth  hem  eenigszins  minachtte.  Steerforth  staple  met 
een  knikje,  een  glimlach  en  het  gezegde,  dat  hij  den  ouden  jongen  gaame 
nog  eens  zou  willen  zien,  van  de  zaak  af,  en  vroeg  of  ik  hem  iets  te  eten 
kon  geven?  Gedurende  dit  korte  geaprek  had  hij,  wanneer  hij  niet  met 
woeste  levendigheid  sprak,  meestal  verstrooid  met  den  pook  op  het  brok 
steenkool  zitten  beuken.  Ik  merkte  op,  dat  hij  dit  nog  bicef  doen,  terwijl 
ik  het  overschot  van  de  duivenpastei  en  zoo  voort  uit  de  kast  haalde. 

>  Wei,  Groen^e,  dat  is  een  souper  voor  een  koning!"  riej)  hij  uit,  met 
eene  plotselinge  uitbarsting  zijn  stilzwijgen  af  brekende,  en  zich  aan  tafel 
zettende.  >Ik  zal  het  eer  aandoen,  want  ik  ben  zoo  van  Yarmouth 
gekomen."  —  ilk  dacht,  dat  gij  van  Oxford  waart  geko men,"  ant- 
woordde ik.  —  iWel  neen,"  zeide  Steerforth.  »Ik  ben  op  de  zeevaart 
geweest  —  vedbeterebezigheid!"  —  iLittimeris  vandaag  hiergeweest 
om  naar  u  te  vragen,"  merkte  ik  aan,  ten  ik  heb  hem  z6d  begrepen,  dat 
gij  te  Oxford  waart;  hoewel  hij,nu  ik  mij  bedenk,  dat  :eker  niet 
gezegd  heeft."  —  >  Littimer  is  een  grooter  gek  dan  ik  dacht,  dat  hij  hier 
naar  mijiskomenvragen,''zeide  Steerforth,  luchtig  een glaswijninschen- 
kende  en  mij  toediinkende.  >Maar  wat  hem  begrijpenbetreft,  gij  moet 
knapper  zijn  dan  de  meesten  van  ons,  Groentje,  als  ge  dat  doen  kunt." — 
iDat  is  wel  waar,"  zeide  ik,  mijn  stoel  bij  de  tafel  schuivende.  >Dus 
«ijt  ge  naar  Yarmouth  geweest,  Steerforth!"  (Belangstellende  omer 
aUes  van  te  weten).  »Zijt  ge  daar  lang  geweest?"  —  tNeen,"  antwoordde 
hij.  )Eene  escapade  van  eene  week  of  zoo."  —  »En  hoe  varenzij 
alien  ?  Kleine  Emily  is  zeker  nog  niet  getrouwd  f"  — » Nog  niet.  Dat  zal, 
geloof  ik,  over  eenige  weken  of  roaanden  —  het  een  of  het  ander  — 
gebeuren.  Ik  heb  die  lieden  niet  veel  gezien.  A  propos,"  hij  legde  mes 
en  vork  neer,  die  hij  zecr  ijverig  had  gebruikt,  en  begon  in  zijne  zakken 


• 


IK  BISLUrr   NAAR  YARUOUTH   TB  CAAN.  I05 

e  voclen,  »ik  heb  een  brief vooru.  —  »Vanwien?"  —  »WeI,vanuwe 
tide  oppasster,"  antwoordde  hij,  cenige  papieren  uit  zijn  borstsak 
lalende.  >J.  Steerforth,  Espuire,  debet  aan  het  Gewillig  Hart^  dat  is  Mj 
let.  Geduld,  wij  zullen  hem  zoo  met  een  wel  vinden.  Die  oude,  hoe  heet 
lij  00k  weer,  is  er  slecht  aan  toe,  en  daarover  is  het,  geloof  ik. " —  >  Barkis, 
Qcent  gei"  —  >Ja!"  DOg  zijne  zakken  uithalende  en  den  inhoud  nakij- 
.ende;  >het  is  h^istgedaan  met  dienarmen  Barkis,  vreesik.  Ik  heb  daar 
en  apothekertje  —  ofchinirgiintje,  of  wat  hij  wczen  mag  —  gezien,  dat 
iwe  eidelheid  in  de  wereld  heeft  geholpen.  Hij  heeft  machtig  geleerd 
iver  de  zaak  metmijgesproken;maarheteigen1ijke  vanzijuemeening 
vas  loch,  dat  de  voemian  tamelijk  dicht  bij  het  eind  van  zijne  laatste 
«3  was.  —  Voel  eens  in  den  borstzak  van  mijne  jas,  daar  op  dien  stoel, 
ra  ik  denk,  dat  ge  den  briefzult  vinden.  Is  hij  daar?"  —  >Hierishij," 
^deik. —  »Goedzoo!" 

De  brief  was  van  Peggolty,  nog  wat  minder  leesbaar  dan  gewoonlijk, 
m  zeer  kort.  Zij  berichtte  mij  den  hopeloozen  staat  van  haar  man  en 
leide,  dat  hij  inog  wat  deuner"  dan  voorheen,  en  daarom  moeielijker 
:ot  lijn  eigcn  bestwil  te  regeeren  was.  Zij  sprak  geen  woord  van  haar  wa- 
cen  en  hare  vermoeienis,  en  prees  hem  ten  hoogste.In  den  geheelen  brief 
itraalde  eene  eenvoudige,  ongemaakte,  nederige  godsvnicht  door,  die 
kwcct  dat  echt  was,  en  hij  eindigde  met » mijne  dienstwilhge  groete  aan 
"^'JQ  altijd  lieveling"  —  waarmede  zij  mij  bedoeldc. 

Terwijl  ik  dit  geschrift  ontcijferde  bleef  Steerforth  aanhetetenen 
Wnken. 

►  Het  is  leclijk,"  zeide  hij,  toen  ik  gcdaan  had,  imaaralle  dagen  gaat 
^  zon  onder,  en  elke  minuut  sterven  er  menschen,  en  wij  moeten  ons 
^Ct  door  het  algemeene  lot  laten  bang  maken.  Als  wij  een  doel  wildcn 
^■"lakcn,  omdat  men  dien  voet,  die  eens  aan  alle  deuren  komt,  ergeos 
Oorde  aankloppen,  zou  alle  doel  op  deze  wereld  ons  ontglippen.  Neen ! 
■-'jd  maar  voort!  Spoorslags  als  het  wezen  moet,  zachtjes  aan  als  dat 
^no^  is,  maar  toch  voort.  Rijd  over  alles  been  wat  u  in  den  weg  is,  en 
'indenprijsl"  —  >Welkenprijs?"zeidcik.  —  iDenprijswaarom  men 
■*n  wedren  heeft  begonnen,"  zeide  hij.  —  1  Voort  maar !" 

Ik  lette  er  op,  herinner  ik  mij,  terwijl  hij  zweeg  en  mij,  met  het  fraai 
'cvormde  hoofd  eenigszins  achterovergebogen  en  zijn  glas  in  de  hand, 
■an^g,  dat  hoewel  de  frischheid  der  zeelucht  op  zijn  blozend  gezicht  te 
'ien  was,  er  toch  ook  sporen  in  waren,  ontstaan  sedert  ik  hem  bet  laatst 
lad  gezien,  alsof  hij  die  vurige  geestkracht,  die,  wanneer  zij  eens  was  op- 
[ewekt,  zoo  hartstochtelijk  bij  hem  werkte,  thans  gewoon  was  in  gedu- 
ige  spanning  te  houden.  Ik  dacht  er  aan  om  hem  die  dolzinnige  manier 
)m  elken  lust,  die  bij  hem  opkwaro,  in  te  volgen  —  gelijk  bij  voorbeeld 
iat  kampen  met  de  onstuimige  zee  en  uittarten  van  het  gure  weder  —  te 
mtraden ;  maar  het  onmiddellijke  onderwerp  van  onsgesprekkwammij 
reder  voor  den  geest,  en  deed  mij  dit  wederom  opvatten. 

•  Ik  zal  u  eens  wat  zeggen,  Steerforth,"  zeide  ik,  >als  gij  u  bedaard  ge- 
oeg  wilt  houdeu  oro  naar  roij  te  luisteren."  —  >Ik  wil  alles  doen  wat  gij 
laar  vcrkiest,"  antwoordde  hij,  wederom  van  de  tafel  naar  den  haard 


Io6  DAVID  COPPERFIELD. 


gaande.  —  iDan  zal  ik  u  zeggen,  Steerforth.  Mij  dunkt,  ik  zal  mijne  oude 
oppasster  eens  gaan  opzoeken.  Het  is  niet,  dat  ik  haar  juist  goed  kaa 
doen  of  wezenlijken  dienst  bewijzen ;  roaar  zij  is  zoo  aan  mij  gehecht,  dat 
mijn  bezoek  zooveel  indruk  op  haar  zal  maken,  also!  ik  beide  kon  doen* 
Zij  zal  het  zoo  vriendelijk  opnemen^  dat  het  een  troost  en  steun  voor  haar 
zal  zijn.  Het  is  waarlijk  niet  te  veel  moeite  voor  zulk  eene  vriendin  als  zij 
voor  rnij  geweest  is.  Zoudt  gij  er  ook  niet  eene  dagreis  om  doen,  als  gij 
in  mijne  plaats  waart  ?" 

Zijn  gezicht  stond  peiuzend,  en  hij  zat  zich  eene  poos  te  bedenken,  eer 
hij  met  eene  zachte  stem  antwoordde :  >Wel !  Ga !  Gij  kunt  geen  kwaad 
doen."  —  >Gij  zijt  zoo  pas  daar  vandaan  gekomen,"  zeide  ik,  »  en  het 
zou  dus  niet  baten  als  ik  u  vroeg  om  met  mij  mee  te  gaan  ?"  —  >  Neen,"^ 
antwoordde  hij.  > Ik  ga  van  avond  nog  naar  H  i  g h  g a  t  e.  Ik  heb  mijne 
moeder  in  langen  tijd  niet  gezien^  en  dat  drukt  mij  op  het  geweten,  want 
het  zegt  iets,  zoo  bemind  te  worden  als  zij  haar  verloren  zoon  lief heeft. — 
Maar  och,  zotternij !  —  Gij  denkt  waarschijnlijk  morgen  te  gaan  ?"  zeide 
hij,  mij  op  armslengte  van  zich  af  boudende.  met  zijne  handen  op  mijne 
schouders.  —  >Ja,  dat  denk  ik." — tWel  ga  dan  pas  overmorgen.  Ik  had 
gewild,  dat  gij  eenige  dagen  bij  ons  zoudt  komen.  Hier  ben  ik,  opzette- 
lijk  om  u  dat  te  vragen,  en  nu  vliegt  ge  naar  Yarmouth  weg."  —  » Het 
staat  u  nog  al  mooi  van  we^liegen  te  spreken,  die  zelf  altijd  op  een  ot 
anderen  onbekenden  tocht  uit  zijt." 

Hij  zag  mij  een  oogenblik  zonder  spreken  aan,  enhervatte  toen,  tcr- 
wijl  hij  mij  nog  eveneens  vasthield  en  mij  schudde: 

*  Kom  aan !  Zeg  overmorgen,  en  breng  morgen  zooveel  tijd  bij  ons 
door  ab  gij  kunt.  "VVie  weet  wanneer  wij  anders  elkander  weerzien  ?  Kom  t 
Zeg  overmorgen !  Ik  heb  u  noodig  om  tusschen  Rosa  Dartle  en  mij  te 
staan  en  ons  van  elkander  te  houden."  —  >  Zoudt  gij,  zonder  mij,  elkan- 
der al  te  lief  hebben  ?"  —  tja,  of  haten,"  antwoordde  Steerforth  lachendcy 
»  eveneens  wat.  Kom !  Zeg  overmorgen  !'* 

Ik  zeide  dus  overmorgen,  en  hij  stak  eene  sigaar  op  en  trok  zijne  jas 
aan  om  naar  huis  te  gaan.  Hem  zoo  gezind  ziende,  trok  ik  ook  mijne 
jas  aan  (maar  stak  geen  sigaar  op,  dewijl  ik  daarvan  voor  eene  poos  ge- 
noeg  had  gehad)  en  ging  met  hem  mede  tot  aan  den  buitenweg,  toen  des 
avonds  een  stille,  eenzame  weg.  Hij  was  onderweg  zeer  opgewonden,  en 
toen  wij  scheidden,  en  ik  hem  nazag,  terwijl  hij  zoo  moedig  en  luchtig 
huiswaarts  stapte,  dacht  ik  aan  zijn  gezegde :  >  Rijd  over  alles  heen  dat  u 
in  den  weg  staat  en  win  den  prijs !"  en  wenschte,  voor  de  eerste  maal,dat 
hij  een  waardig  doel  voor  zich  had. 

Ik  was  mij  in  mijne  kamer  aan  het  uitkleeden,  toen  mijnheer  Micaw- 
ber's  brief  op  den  grond  viel.  Aldus  daaraan  herinnerd,  brak  ik  hem 
open  en  las  het  volgende.  Hij  was  anderhalf  uur  voor  ons  diner  geda* 
teerd.  Ik  weet  niet  zeker  of  ik  al  gemeld  heb,  dat  mijnheer  Micawber,  als 
hij  zich  in  een  bijzonder  wanhopigen  toestand  bevond  een  soort  van 
rechtsgeleerden  stijl  aannam ;  hetgeen  hij  scheen  te  denken,  dat  even- 
goed  was  als  zijne  zaken  in  orde  te  brengen. 


MAAR  GA  KERST  NAAR  STEBRPORTH.  I07 

iMijnheer — ^  wantik  durfniet  wggcn,  mijn  waarde  Coppcrfield. 

>Het  is  noodzakelijk  u  te  berichten^  daC  de  ondergeteekende  vermor- 
zeld  is.  Eenigeongestadige  pogingen  om  u  dc  voorbarigekennisvan 
zijne  calamiteiise  positie  te  besparen,  kunt  gij  misschien  heden  bij  hem 
opraerken,  maar  de  hoop  is  beneden  den  horizont  gezonken,  en  de 
ondergeteekende  is  vermorzeld. 

>De  tegenwoordige  wordtlen  papiere  gebracht  in  de  persoonlijke 
nabijheid  (gezelschap  kan  ik  het  niet  noemen)  van  een  individu,  dat  in 
ecu  derdronkenschapnabijkomenden  toestand  verkeert,  en  in  dienst  van 
een  deurwaarder  is.  Dat  individu  is  in  legale  possessie  van  het  lokaal, 
onder  een  dwangbevel  voor  de-  huurpenningen.  Zijn  inventaris  omvat 
Diet  alleen  de  roerende  goederen  van  al!e  soort,  welke  den  onderge- 
teekende, als  jaarlijksche  huurder  deicr  woning,  toekomen,  maarookde 
goederen,  toebehoorende  aan  den  heer  Traddles,  inwonend  huurder, 
lid  der  honorabele  societeit  van  den  Inner  Temple. 

ilndien  er  nog  een  droppel  duistcmis  aan  den  overloopenden  beker 
ontbrak,  welke  thans  (in  de  taal  van  een  onsterfe)ijkschrijver)aan  de 
lippen  van  den  ondergeteekende  is  i  gevoerd,"  zou  die  gevonden  worden 
in  het  factum,  dat  eene  vTiendschappelijke  acceptatie  voor  de  som  van 
23  pond  4  schellingen  gi  stuiver,  door  den  voormelden  heer  Thomas 
Traddles  aan  den  ondergeteekende  verleend,  vervallen  en  n  i  e  t  gehono- 
reerd  is.  Insgelijks  dat  de  levende  responsibiliteiten,  aan  den  onderge- 
teekende vastgestrengeld,  volgens  den  loop  der  natuur,  met  de  som  van 
nog  i6n  hulpeloos  slachtoffer  zullen  vermeerderd  worden,  welks  jam- 
merlijke  verschijning  —  om  een  rond  getal  te  nemea  —  te  verwachten  is 
na  de  expiratie  van  een  tijd,  dien  van  zes  maanden,  te  rekenen  van  de 
dagteekening  dezes,  niet  te  boven  gaande. 

iNa  deze  premissen  zou  het  superrogatoir  zijn  er  nog  bij  tevoegen, 
dat  thans  voor  eeuwig  stof  en  asch  is  gestrooid 

»Ophet  hoofd  van 

>  Witkins  Micawber." 

Arme  Traddles !  Ik  kende  mijnheer  Micawber  genoeg  om  te  voorzien, 
dat  hij  den  slag  denkelijk  welzoute  boven  komeni  maar  mijne  nacht- 
nist  werd  jammerlijk  gestoord  door  de  gedachte  aan  Traddles  en  de 
predikantsdochter,  een  van  de  tien,  daar  ergens  in  Devonshire,  die 
zulk  een  lief  meisje  was,  en  die  naar  Traddles  lou  wachten  (onheilspel- 
lende  lof !)  tot  zij  zestig  jaar  was,  of  zoo  oud  als  men  maar  kon  zeggen. 


XXIX. 

IK   BEZOEK  STEERFORTH    NOG   EENS  THUIS. 

Ik  zeide  mijnheer  Spenlow  des  morgens,  dat  ik  voor  een  korten  tijd 
verlof  wenschte  te  hebben,  en  daar  ik  geen  salaris  ontving,  en  de  onver- 
zoenlijke  Jorkins  dus  ook  niet  op  mij  gebeten  was,  had  dilg,eeti\ic\.TO\iM.\ft 


Io8  DAVID  COPPKRFIKLD. 


bezwaar.  Ik  nam  deze  gelegenheid  te  baat  —  hoewel  het  geluid  mij  in 
de  keel  bleef  steken,  en  mij  een  nevel  voor  de  oogen  kwam  toen  ik  de 
woorden  uitsprak  —  om  mijne  hoop  te  kennentegeven  datjuffi-ouw 
Spenlow  nog  w^l  voer ;  waarop  mijnheer  Spenlow^  met  niet  meer  aan- 
doening  dan  alsof  hij  van  een  gewoon  menschelijk  wezen  sprak,  ant- 
woordde,  dat  hij  mij  verplicht  en  zij  zeer  wel  was. 

Wij  geagreSerde  klerken,  als  kiemen  der  patricische  orde  van  proc- 
tors, werden  met  zooveel  inschikkelijkheid  behandeld,  dat  ik  altijd  zoo- 
goed  als  mijn  eigen  meester  was.  Daar  ik  echter  ^een  lust  had  om  voor 
eenen  of  tweeen  inHighgatete  komen,  en  wij  dien  morgen  weder  een 
excommunicatie-zaakje  voor  het  Hof  hadden,  bracht  ik  daar  in  gezd- 
schap  van  mijnheer  Spenlow  nog  een  paar  uren  zeer  aangenaam  door. 
Dit  proces  ontstond  uit  eene  handgemeenschap  van  twee  kerkvoogdea, 
van  welke  de  een  gezegd  werd  den  ander  tegen  eene  pomp  geduwd  te 
hebben ;  terwiji,  daar  de  slinger  dezer  pomp  in  een  schoolhuis  uitstak, 
welk  schoolhuis  onder  de  lijst  van  het  kerkdak  stond,  deze.duw  aldus  tot 
eene  kerkelijke  overtreding  werd  gemaakt.  Het  was  een  alleraardigst 
proces,  en  deed  mij,  terwij  Sl  op  den  bok  der  diligence  naar  H  i  g  h  ga  t  e 
reed,  nog  eens  nadenken  over  de  Commons  en  wat  mijnheer  Spenlow 
mij  van  de  Commons  en  den  val  des  lands  had  gezegd. 

Mevrouw  Steerforth  was  in  haar  schik  toen  zij  mij  zag  en  Rosa  Dartle 
insgelijks.  Het  was  eene  aangename  verrassing  voor  mij,  dat  Littim^ 
er  niet  was,  en  wij  door  een  zedig  kamermeisje  met  blauwe  linten  op 
hare  muts  werden  bediend,  wier  blik,  als  ik  dien  toevallig  ontmoette,  mij 
veel  aangenamer  was  en  veel  minder  verlegen  maakte  dan  de  blik  van 
dien  hoogst  fatsoenlijken  man.  Doch  wat  ik  vooral  opmerkte,  eer  ik  nog 
een  half  uur  in  huis  was  geweest,  was  de  oplettende  aandacht  waarmede 
juffrouw  Dartle  mij  bewaakte,  en  de  loerende  bUk  waarmede  zij  mijn  ge- 
zichtmetdatvan  Steerforth,  en  Steerforth's  gezicht  met  het  mijne  scheen 
te  vergelijken,  en  op  te  passen,  dat  zich  tusschen  die  twee  lets  zou  ont- 
dekken.  Zoo  zeker  als  ik  naar  haar  omkeek,  zag  ik  ook  dat  scherpe  ge- 
zicht, met  de  hoUe  zwarte  oogen  en  het  uitvorschende  voorhoofd  naar 
het  mijne  gekeerd,  of  eensklaps  van  het  mijne  naar  dat  van  Steerforth 
omgewend,  of  ons  beiden  met  66n  blik  omvattende.  Wel  verre  van  zich 
voor  dat  linksachtig  bespieden  te  schamen,  wanneer  zij  zagdatik  daarop 
lette,  vestigde  zij  dan  slechts  haar  doordringenden  blik  met  des  te  scher- 
per  uitdrukking  op  mij.  Hoe  schuldeloos  ik  ook  was,  en  wel  wist  te  zijn, 
aan  alle  kwaad  waarvan  zij  mij  metmogelijkheid  kon  verdenken,  slo^ 
ik  toch  mijne  oogen  voor  die  zonderlinge  oogen  neer,  geheel  buiten 
staat  om  hun  hongerigen  glans  te  verduren. 

Den  geheelen  dag  scheen  zij  overal  in  huis  gelijk  te  wezen.  Toen  ik 
met  Steerforth  in  zijne  kamer  zat  te  praten,  hoordeik  buiten  op  de  kleine 
galerij  haar  kleedje  ritselen.  Toen  hij  en  ik  op  het  grasperk  achter  het 
huis  aan  onze  oude  lichaamsoefeningen  waren,zag  ik  haar  gezicht,  gelijk 
een  zwervend  licht,  van  venster  tot  venster  zweven,  tot  het  zich  voor 
een  daarvan  vestigde  en  ons  daar  bleef  bewaken.  Toen  wij  in  den  namid- 
dag  met  ons  vieren  gingen  wandelen,  sloot  zij  hare  magere  hand  als  met 


JUFFROUW  DARTLE  IS  GEHKIMZINNIG.  I09 


cene  veer  om  raijn  arm,  om  mij  terug  te  houden  tot  Steerforth  en  zijne 
moeder  ver  genoeg  vooruit  waren  om  ods  niet  te  kunnen  hooren,  en 
sprak  mij  toen  aan. 

»Het  heeft  lang  geduurd,"  zeide  zij,  ydatgijnieteenshiergekomen 
zijt.  Is  uw  vak  werkelijk  zoo  belangwekkend  en  onderhoudend,  dat  het 
awe  geheele  aandacht  boeit?  Ik  vraag  het  maar,  omdat  ik  altijd  onder* 
richt  verlang  te  worden  als  ik  onkundig  ben.  Is  het  waarlijk  zoo  ?" 

Ik  antwoordde^  dat  het  mij  vrij  wel  beviel,  maar  dat  ik  er  toch  zooveel 
niet  van  kon  zeggen. 

>Oh,  ik  ben  blij  dat  ik  dat  weet,"  zeide  Rosa  Dartle,  omdat  ik  altijd 
gaarne  te  recht  gewezen  word,  als  ik  het  verkeerd  heb.  Gij  meent  mis- 
schien,  dat  het  een  beetje  droogis?"  —  »Nu  ja,"  antwoordde  ik,  >mis- 
schien  is  het  wel  een  beetje  droog."  —  >En  o !  dat  is  de  reden  dat  rij 
uitspanning  en  afwisseling  noodi^  hebt  —  opwinding  en  zoo  al  meer  r* 
zeide  zij.  » Ja,  wel  waar !  Maar  het  is  een  weinigje  —  he  ?  —  voor  hem ;  ik 


meen  u  met." 


Een  snelle  blik  naar  de  plek,  waar  Steerforth^  met  zijne  moeder  aan 
den  arm,  ons  vooruitwandelde,  bewees  mij  wien  ^ij  meende ;  maar  be- 
halve  dat,  was  ik  geheel  in  de  war;  en  ik  twijfel  niet,  of  dit  was  uitmijn 
gezicht  op  te  maken. 

»Sleept  het  hem  —  ik  zeg  niet  dat  het  zoo  doet;  bedenk  wel,  ik  wil 
het  maar  weten  —  Sleept  het  hem  niet  al  te  veel  mee  ?  Maakt  het  hem 
misschien  niet  nog  wat  kariger  dan  anders  met  zijne  bezoeken  bij  zijne 
teeder  liefhebbende — he  ?"  met  nog  een  Snellen  blik  naar  die  twee,  en  zulk 
een  blik,  die  mijnegeheimstegedachtenscheentedoorzien. — ijuffrouw 

Dartle,"  antwoordde  ik,  i  denk  toch  niet "  —  t  Dat  doe  ik  ook  niet,'* 

zeide  zij.  >Och  heere,  geloof  toch  niet  dat  ik  iets  denk !  Ik  ben  niet  ach- 
terdochtig.  Ik  vraag  maar;  ik  zeg  niet  dat  ik  eene  meening  heb.  Ik  wilde 
eene  meening  maken  uit  wat  ^j  mij  zegt.  Is  het  dus  zoo  niet  ?  Wel,  ikbcn 
blij  dat  ik  het  weet."  —  >  Het  is  zeker  zoo  niet,"  zeide  ik  verbijsterd,  *  dat 
het  aan  mij  te  wijten  is^  dat  Steerforth  langer  dan  gewoonlijk  van  huis  is 
weggebleven  -  als  hij  dat  gedaan  heeft,  wat  ik  waarlijk  op  het  oogen- 
blik  nog  niet  weet,  of  ik  moet  het  uit  uw  zeggen  opmaken.  Ik  heb  hem  in 
langen  tijd  niet  gezien,  dan  nu  pas  gisteravond."  —  >Niet?"  —  >Neen^ 
jnffrouw  Dartle,  inderdaad  niet !" 

Toen  zij  mij  aankeek,  zag  ik  haar  gezicht  scherper  en  bleeker  worden,. 
en  de  sporen  der  oude  wond  zich  verlengen,  tot  zij  de  misvormde  lip  ge- 
heel doorsneden,  en  nog  ver  over  de  onderlip  en  schuins  over  het  gezicht 
voortliepen.  Deze  verandering  en  het  schitteren  harer  oogen  hadden  iets 
waarlijk  ontzettends  voor  mij,  toen  zij,  mij  nog  strak  aanziende,  zeide : 

»  Wat  richt  hij  dan  uit  ?** 

Ik  herhaalde  die  woorden,  meer  voor  mij  i^elven  dan  voor  haar,  zoa 
verbaasd  was  ik. 

» Wat  richt  hij  uit?"  zeide  zij,  met  eene  hartstochtelijkheid,  die  genoeg 
scheen  te  zijn  om  haar  als  een  vuur  te  verteren.  >  Waarin  helpt  hem  die 
man,  die  mij  nooit  aanziet  zonder  eene  ondoorgrondelijke  valschheid  in 
sijne  oogen  ?  Als  gij  trouw  en  eerlijk  zijt,  wil  ik  u  niet  vragen  om  uw 


no  DAVID   COPPERFIELD. 


vriend  te  verraden.  Ik  vraac;  u  maar  om  mij  te  zeggen,  is  het  grajnschap, 
is  het  haat,  is  het  trotschheid,  is  het  onrust,  is  het  eene  woeste  gril,  is  het 
liefde,  w  a  t  i  s  h  e  t,  dat  hem  vervoert  ?'* —  >Juffrouw  Dartle/'antwoorddc 
ik,  *  hoe  zal  ik  u  doen  gelooven,  dat  ik  van  Steerforth  niets  anders  weet, 
dan  ik  van  hem  wist  toen  ik  de  eerste  maal  hier  kwam.  Ik  kan  niets  be- 
denken.  Ik  geloof  ook  vast,  dat  er  niets  is.  Ik  begr^'p  nog  bijna  niet  wat 
gij  meent." 

Terwijl  zij  mij  nog  strak  aanzag,  kwam  er  eene  trekking  of  klopping, 
waarbij  ik  niet  nalaten  kon  aan  pijn  te  denken,  in  dat  akelige  litteeken, 
en  trok  de  lip  aan  den  hoek  omhoog,  als  ware  het  om  hoonende  min- 
achting  of  een  smadelijk  medelijden  aan  te  duiden.  Zij  hield  haastighaie 
hand  er  voor  —  eene  hand  zoo  fijn  en  teer,  dat  ik  die,  toen  ik  ze  haar 
«ens  voor  het  vuur  zag  houden  om  den  gloed  van  haar  gezicht  af  te 
weren,  in  mijne  gedachten  bij  porcelein  had  vergeleken  —  en  zeide  snd 
en  driftig :  >  Ik  bezweer  u  om  dit  geheim  te  houden."  Daarna  sprak  zij 
geen  woord  meer.- 

Mevrouw  Steerforth  was  in  het  gezelschap  van  haar  zoon  bijzonder 
vergenoegd,  en  Steerforth  was  ditmaal  bijzonder  oplettend  en  eerbiedig 
voor  haar.  Het  was  een  belangrijk  schouwspel  voor  mij  hen  zoo  bij  elk- 
ander  te  zien,  niet  alleen  uit  hoofde  van  hunne  wederzijdsche  gehecht- 
heid,  maar  ook  uit  hoofde  van  de  sterke  gelijkenis  in  hun  voorkomen, 
en  de  in  het  oog  loopende  wijze  waarop  datgene,  wat  bij  hem  trotsch  eo 
heftig  was,  bij  haar  door  sekse  en  jaren  tot  eene  bevallige  deftigheid  werd 
verzacht.  Ik  dacht  meer  dan  eens,  dat  het  gelukkig  was  dat  er  nooit  eene 
emstige  reden  van  geschil  tusschen  hen  was  ontstaan,  daar  anders  twee 
zulke  karakters  —  ik  moest  liever  zeggen,  twee  zulke  wijzigingen  van 
hetzelfde  karakter  —  misschien  moeielijker  te  verzoenen  zouden  zijngc- 
weest  dan  twee  geheel  tegenover  elkander  staande  uitersten.  Ik  moet 
echter  bekennen,  dat  dit  denkbeeld  niet  uit  mijn  eigen  doorzicht,  maar 
door  een  gezegde  van  Rosa  Dartle  bij  mij  opkwam. 

Aan  tafel  zeide  zij :     . 

>  O,  vertel  mij  dat  toch  eens  een  van  alien,  want  ik  heb  er  al  den  gan- 
schen  dag  over  gedacht,  en  zou  het  zoo  gaarne  willen  weten."  —  iWat 
wilt  ge  weten,  Rosa  ?"  zeide  mevrouw  Steerforth  hierop.  *  Kom,  Rosa, 
wees  nu  toch  zoo  geheimzinnig  niet."  —  tGeheimzinnig!**riep  zijuit 
»  Waarlijk  ?  Houdt  ge  mij  daarvoor  ?'*  —  >Bid  ik  u  niet  gedurig,"  zeide 
mevrouw  Steerforth,  >  om  toch  duidelijk,  op  uwe  naluurlijke  manier  tc 
spreken  ?"  —  >Zoo !  Dan  is  dit  niet  mijne  natuurlijke  manier  ?"  hervatte 
zij.  >  Maar  gij  moet  hier  toch  waarlijk  geduld  met  mij  hebben,  want  ik 
vraag  maar  om  onderricht  te  worden.  Men  kent  zich  zelve  nooit.**— 
»Het  is  eene  tweede  natuur  bij  u  geworden,'*  zeide  mevrouw  Steerforth, 
zonder  eenig  ongenoegen  ^  >  maar  het  heugt  mij  nog  wel  —  en  dat  moet 
het  u  ook  doen,  dunkt  mij  —  dat  gij  eene  geheel  andere  manier  van 
spreken  hadt,  Rosa;  toen  die  niet  zoo  omzichtig  en  veel  vertrouwelijker 
was."  —  >  Gij  zult  zeker  wel  gelijk  hebben,*'  antwoordde  zij,  >  en  zoo  is 
het,  dat  iemand  slechte  gewoonten  aanneemt !  Waarlijk  ?  Mindei*  om- 
zichtig en  veel  vertrouwelijker  f  Hoe  kan  ik  ongevoelig  zoo  veranderd 


JUPPROUW   DARTLE   IS   ONBEGRIJPELIJIC.  Ill 

njn !  Het  is  wooderlijk !  Ik  rooet  er  mij  op  toeleggen  om  weder  te  worden 
wat  ik  vroeger  was."  —  >Dat  mocht  ik  ook  wel  lijden,"  zcide  mevrouir 
Steerfortb  met  een  glitnlach.  —  lOI  dat  wil  ikwaarlijk,"antwoor(ldczij, 
>Ik  wil  opcnhartigheid  leeren  van  —  laat  eensiien-;- van  James."  — 
•  Gij  kiint  zeker  om  openhartigheid  te  leeren  bij  niemand  beter  school- 
eaan,"  zcide  roevrouw  Steerforth  snel  —  want  wat  Rosa  Daitle  zeide 
bad  altijd  iets  spottends,  hoewel  het,  evenals  het  laatste,  op  een  gehcel 
argeloozen  toon  gezegd  werd.  —  >  Daar  ben  ik  zeker  van,"  aotwoordde 
zij,  met  buitengewonen  nadruk.  >Alsik  van  iets  zeker  ben  — datspreekt 
ran  zelf,  weet  ge  —  ben  ik  daar  zeker  van." 

.Het  scheen  mevrouw  Steerforth  te  spijten,  datzij  zicheen  weinigge- 
raakt  had  getoond,  want  weldra  zeide  zij  vriendeliik : 

>  Wel,  mijne  lieve  Rosa,  nu  hebben  wij  nog  niet  gehoord  wat  ge  gaame 
Eoudt  willen  weten." —  »Walikgaarnezou  willen  wetenf"antwoordde 
nj  mettergendekoelheid.  >Och,  betwasmaarofmenschen,  dieveelop 
elkander  gelijken  wat  huntie  zedetijke  conslitutie  betreft  —  is  dat  de 
rechte  uildrukking  ?"  —  » Zij  is  evengoed  als  eene  andere,"  zeide  Steer- 
forth. —  iWel  bedankt  —  ofdusmenschen,  dieinzedelijkeconstitutie 
veel  naar  elkander  gelijken,  meer  gevaar  loopen  dan  andere  om  tot  eene 
toomige,  Hardnekkige  vervreemding  te  komen,  als  er  eene  emstige  reden 
van  geschil  tusschen  hen  mocht  ontstaan  i"'  —  'Ik  zou  ja  zeggen,"  zeide 
Steerforth.  —  »Zoiidlgef"hervaitezij.»Welzoo!  Alsmendanbijvoor- 
beeld  eens  voorondersteide  ^  tot  eene  voorondersteliing  kan  men  alles 
Qemen,  al  is  het  nog  zoo  onwaarschijnlijk  —  dat  gij  en  uwe  moeder  em- 
>tig  ongenoegen  mocht  krijgen."  —  i  Mijne  lieve  Rosa,"  viel  mevrouw 
steerforth  er  goedhartig  lachende  op  in,  >neem  liever  eene  andere  on- 
icrstelling ;  James  en  ik  kennen  onzen  plicht  jegcns  elkander  beter,  zou 
k  hopen,"  —  iZoo !"  zeide  juffrouw  Dartle,  peiniend  met  haar  hoofd 
tnikkende.  >Wel  zeker.  Dat  zou  het dus  verhinderen ?  Ja,  dat  spreekt 
'a-nzelf-Juist.  Nu,  ik  ben  blijdedatik  zooonnoozelbengeweestomzulk 
'«n  geval  te  vooronderstellen,  want  het  is  zulk  eene  gerustheid  te  weteD, 
la.t  uw  plicht  jegens  elkander  dat  zou  verhinderen,  Ik  dank  u  wel  zeer." 
Nog  eene  kleine  omstandigheid  ten  aanzien  van  juffrouw  Dartle  moet 
Ic  niet  overslaan;  want  ik  had  naderhand,  toen  het  geheele  onberstel- 
*^re  verledene  duidelijk  werd,  maar  a)  te  veel  reden  om  mij  die  te  ber- 
J*»jeren.  Dien  geheelen  dag,  maar  vooral  van  dat  oogenblik  af,  spande 
*teerforth  al  zijne  bekwaamheid  in  —  hetgeeo  hij  echter  met  het  groot- 
■*c  gemak  en  geheel  ongedwongen  deed  —  om  dit  zonderlinge  wezen  in 
■^ne  genoeglijke  stemming  te  brengen  en  tot  vriendelijke  gezelligheid 
Jit  te  lokken.  Dat  dit  hem  gelukte  verwonderde  mij  niet.  Dat  zip  tegen 
**n  tooverachtigen  invloed  ^ijner  overmeesterende  kunst  —  die  ik  toen 
'Oor  naluurlijk  hield  —  worslelde,  verwonderde  mij  evenmin ;  want  ik 
*ist,  dat  zij  somtijds  zeer  kwaaddenkend  en  halsstarrig  was.  Ik  zag  hare 
{^laatstrekken  en  manieren  langzamerhand  verandercn;  ik  zaghoe  zij 
''Cm  met  klimmende  bewondenng  beschouwde ;  ik  zag  hoe  zij,  al  flau- 
*'cr  en  flauwer,roaar  altijd  met  zekeregramstorigheid,alsof  zij  zich  eene 
'^akhcid  verweet,  het  verleidelijke  vermogcn  dat  hij  bezat  poogde  te 


112  DAVID  COPPERniLD. 

wederstaan ;  en  eindclijk  zag  ik  haar  scherpcn  blik  zachtcr  en  haar  ^lim- 
Uch  vriendelijker  worden,  en  was  niet  tanger  bang  voor  haar,  gelijk  ik 
werkelijk  den  geheelen  dag  gewcest  was,  en  zaten  wij  alien  om  het  vunr 
te  praten  en  te  lachen,  met  zoo  wcinig  achterhoudendheid  abof  wij  aog 
kinderen  waren. 

Of  het  was  omdat  wij  daar  zoo  lang  hadden  gezeten,  of  omdat  Steer- 
forth  hct  behaalde  voordee!  niet  wilde  verliezen,  weet  ik  nict ;  maar  wij 
bleven,  nadat  zij  was  heengegaan,  niet  langer  dan  vijf  minuten  in  de  eet- 
zaal.  >  Zij  speelt  op  de  harp,"  zeide  SleerfoTth  zachtjes,  voor  de  deur  van 
het  salon,  >en  niemand  anders  dan  mijne  moeder  heefl  haar  dat,  geloof 
ik,  in  drie  jaren  hooren  doen."  Hij  zeide  dit  met  ecn  zonderlingen  glim- 
lach,  die  terstoad  weder  verdween,  en  wij  gingen  de  kamer  binncn  en 
von  den  haar  alleen. 

>Sta  toch  niet  op !"  zeide  Stecrforth  (maar  zij  was  reeds  opgestaan). 
»  Kom,  lieve  Rosa,  wees  nu  eens  vriendelijk,  en  zing  een  lersch  lied  voor 
ons."  —  »Wat  kan  u  een  lersch  lied  s^helenf"  antwoordde  zij,  — 
iVeel!"  zeide  Steerforth.  iVecl  meer  dan  een  ander.  £□  Groen^hier 
is  een  hartstochteiijk  liefhebber  van  muziek.  Zing  een  lersch  liedje, 
Rosa,  en  laat  ik  zitten  luisteren  zooals  ik  placht  te  doen." 

Hij  raakte  haar,  of  den  stoel  waarvan  zij  was  opgestaan,  niet  aan,  maar 
zette  zich  bij  de  harp  neer.  Zij  blcef  eene  poos  daarbij  staan,  en  maakte 
op  eene  zondertinge  manier  met  hare  rechterhand  eene  beweging  alsof 
zij  speelde,  maar  zonder  de  snaren  te  laten  klinken.  Eindelijk  zene  zij 
zich  neer,  trok  de  harp  met  een  plotselingen  niknaarzich  toe,  en  speelde 
en  zong. 

Ik  weet  nicl  wat  het  was  in  haar  spel  of  in  hare  stem,  dat  dit  gezang 
het  meest  bovenaardsche  maakte  dat  ik  ooit  in  mtjn  leven  gehoord  heb, 
of  mij  kan  verbeelden,  Er  lag  iets  vreeselijks  in  de  uitdtukking  die  het 
had,  Het  was  alsof  het  nooit  geschreven  of  op  muziek  gezet  was,  maar 
zd6  opweldc  utt  den  hartstocht  in  haar  binnenste,  die  zich  in  de  zachte 
klanken  barer  stem  slechts  onvolkomen  uitte,  en  zich  weder  verschool 
wanneer  zij  zweeg.  Ik  was  nog  verstomd,  toen  zij  weder  over  hare  harp 
gebogen  stond  en  met  hare  rechterhand  speelde,  maar  zonder  de  snaren 
te  raken. 

Nog  eene  minuut  en  dit  had  mij  uit  mijne  vemikte bewelming ge- 
wekt :  —  Steerforth  was  opgestaan  en  naar  haar  toegegaan ,  en  had 
lachend  zijn  arm  om  haar  middel  geslagen  en  gezegd:  >Kom  aan,  Rosa, 
voortaan  zullen  wij  veel  van  elkander  houdeni  En  zij  had  hem  ecu  sl*j 
gegeven,  en  zich  met  de  woede  eener  wilde  kat  van  hem  losgerukt,  ta 
was  de  kamer  uitgestoven. 

iWat  scbeelt  Rosa  tochf"  zeide  mevrouw  Steerforth,  binnenko- 
mende.  —  "Zij  is  voor  ecn  poosje  ecn  engel  geweest,  moeder,"  ant- 
woordde Steerforth,  >cn  is  daama,  bij  manier  van  boete,  tot  het  andere 
uiterste  overgeslagen."  —  »Gij  moct  oppassen,  om haarniet te plageo 
James.  Bcdenk,  dat  haar  humeur  veel  gelcden  heeft  en  men  er  niet  t« 
veel  van  moct  vergen." 
Rosa  kwam  niet  tenig,  en  er  werd  nict  mcer  van  haar  gesproken,  cot 


HIMUCR,  NDfUERHEBR.  1 13 

ik  met  Steerforth  naar  zijne  kamcr  ging,  om  hem  daar  goedemiacht  te 
zeggen.  Toen  lachte  hij  over  baar,  en  vroeg  mij  of  ik  ooit  zulk  een 
staaltje  van  oploopendheid  en  onbegrijpelijkheid  had  gezien. 

Ik  dnikte  zooveel  van  mijne  verbazing  uit  als  toen  voor  uitdrukking 
vatbaar  was  en  vroeg  of  hij  niet  kon  radcn  wat  bet  was,  dat  zij  ecnsklaps 
zoo  kwalijk  had  genomen. 

aOch,  dat  mag  de  hemel  weten,"  antwoordde  Steeiforth.  1  Al  wat  ge 
maar  wilt  — -  of  niemendal !  Ik  heb  u  gezegd,  dat  zij  alles,  zich  zelve 

Xloten,  op  een  slijpsteen  hield  en  sdierp  sleep.  Zij  is  aan  alle  kanten 
p  en  men  moet  voorzichtig  methaaromgaon.  Zij  isaltijd^evaarUjk, 
Goedennacht !" — >Goedcnnacbt,  mijn  beste  Steerforth,"  zeideik.ilk 
zal  morgen  al  weg  zijo,  eer  gij  wakker  wordt.  Goedennacht !" 

Hij  was  ongenegen  om  mij  te  laten  gaan,  en  bleef  met  zijne  handen 
op  mijne  schouders,  mij  op  annslengte  van  zich  afhoudende,  staan, 
gelijk  hij  in  mijne  eigene  kamer  gedaan  had. 

>Groentje,"  zdde  hij  met  eeD^Iimlach,>want  alisdatdenaaroniet, 
dien  uw  peet  u  hecft  gegeven,  bet  is  toch  de  naam,  waarbij  ik  u  hetlie&te 
noem  —  en  ik  wcnschte,  ik  wenschte,  ik  wenschte,  dat  gij  hem  aan  mij 
kondt  gcven !"  — » Wei,  dat  kan  ik  wel  als  ik  wil,"  zeidc  ik. — »  Groentje, 
als  er  lets  voorviel  om  ons  te  schciden,  moet  gij  bet  beste  van  mij  den- 
ken,  oude  jongen.  Kom,  laat  dat  afspraak  zijn.  Denk  altijd  aan  mij 
Kelijk  ik  op  mijn  bestc  was,  als  omstandighedcn  oos  ooit  moditen  schei- 
den."  —  » Ik  kan  niet  beter  of  slecbter  van  u  dcnken,  Steerforth,"  zcide 
ik.  >Ik  heb  altijd  met  al  mijn  hart  van  u  gehouden." 

Ik  KCvoelde  zulk  eenewioeging,  dat  ik  hem  ooit,  zel&  door  eeneonbe- 
stemde  gedachte,  had  verongelijkt,  dat  de  bekentenis  dat  ik  dit  gedaan 
had  mij  op  de  lippen  kwam.  Zonder  mijn  te^enzin  om  bet  vertrouwen 
van  A^es  te  verraden,  en  mijne  verlegenheid  hoe  ik  van  de  zaak  zou 
sprcken  zonder  dit  te  doen,  zou  hij  die  bekentenis  gehoord  hebben,  eer 
tuj  zeide:  >God  zegene  u,  Groentje,  en  goedennacht!"  Door  mijn  aar- 
zelen,  hoorde  hij  ze  niet.  Wij  dnikten  elkander  de  hand,  en  zoo  scbeid- 
dcn  wij. 

Ik  was  op,  toen  de  dag  pas  aanbrak,  en  mij  zoo  stil  mogelijk  gekleed 
hebbende,  keek  ik  eens  in  zijne  kamer.  Hij  was  vast  m  slaap  en  lagonge- 
dwongen  met  zijn  hoofd  op  zijn  arm,  getijk  ik  hem  op  school  dikwijls 
had  den  Uggen;  en  zoo,  in  dat  stille  morgenuur,  verlict  ik  hem. 

Om  nimmermeer  —  o,  God  vergeve  u,  Steerforth !  —  om  nimroer- 
meer  die  lijdzame  hand  in  liefde  en  vriendschap  aan  te  laken.  Nimmer, 
nimmermeer  t 


XXX 

Ik  kwam  dlenavondte  Yar  mouth  aan  en ging naar  deherberg.  Ik 
wist,  dat  Peggotty*s  logeerkamertje  —  mijn  ktunertjc  —  waarscbijnlijk 

DAVID  COPFERmLD.   —  IL  % 


114  DAVID  COPPERFISLD. 


spoedig  genoeg  bezet  zoii  worden,  als  die  groote  gast,  voor  wien  alk 
levenden  plaats  moeten  maken,  niet  reeds  in  huis  was.  Ik  ging  dus  naar 
de  herberg,  at  daar,  en  bestelde  een  bed. 

Het  was  tien  ure  toen  ik  uitging.  Vele  van  de  winkels  waren  gesloten, 
en  de  stad  was  doodsch  en  stil.  Toen  ik  bij  Omer  en  Joram  kwam,,  zagik 
de  luiken  dicht^  maar  de  winkeldeur  nog  openstaan.  Daar  ik  in  de  verte 
Omer  zag,  die  bij  de  kamerdeurzijnepijpzatterooken,tradikbinnen 
en  vroeg  hem  hoe  hij  voer, 

>Wel,  heb  ik  ooit  van  mijn  leven !"  zeide  Omer.  >Hoe  vaart  gij  zelf? 
Ga  zitten!  —  De  rook  hindert  u  niet,  hoop  ikf"  —  >  Volstrekt  niet," 
zeide  ik. » Ik  mag  hem  wel  lijden  —  als  hij  uit  iemand  anders  pijp  komt."— 
>  Wat,  niet  uit  uwe  eigene  ?"  antwoordde  Omer  lachend.  >Des  te  beter, 
mijnheer.  Slechte  gewoonte  voor  een  jougmensch.  Ga  zitten.  Ik  zelf  rook 
maar  voor  mijne  benauwde  borst" 

Omer  was  opgestaan  en  had  een  stoel  voor  mij  gezet.  Hij  zette  zich 
weder  neer,  erg  buiten  adem,  en  hijgend  aan  zijne  pijp  halende,  alsof 
deze  een  voorraad  van  die  benoodigdheid  bevatte,  zonder  weike  hij 
moestomkomen. 

»  Het  spijt  mij,  dat  ik  slechte  tijding  van  Barkis  heb  gehoord,"  zeide  ik. 

Mijnheer  Omer  zag  mij  aan,  met  een  strak  gezicht,  en  schudde  zijn 
hoofd. 

>Weet  gij  ook  hoe  hij  van  avond  is?"  vroeg  ik.  —  >  Dat  is  joist  de 
vraag,  die  ik  u  zou  gedaan  hebben,  mijnheer,"  antwoordde  mijnheer 
Omer,  »als  ik  het  niet  uit  kieschheid  had  gelaten.  Dat  is  een  van  de  on- 
aangenaamheden  van  ons  vak.  Als  iemand  ziek  is,  kunnen  wij  niet 
vragen  hoe  iemand  vaart." 

Aan  dit  bezwaar  had  ik  niet  gedacht ;  schoon  ik  ook  wel  iets  gevreesd 
had,  namelijk  dat  ik,  als  ik  binnenging,  het  oude  wijsje  zou  hooren.  No 
er  van  gesproken  werd,  erkende  ik  het  echter  en  zeide  dit  ook. 

>Ja,  ja,  gij  begrijpt  het  wel,"  zeide  mijnheer  Omer  knikkende.  »Wij 
zooden  dat  niet  dorven  doen.  Goede  Hemel,  het  zoo  een  schok  wezen, 
die  de  meeste  zieken  misschien  niet  zooden  te  boven  komen,  als  men 
hon  kwam  zeggen  >het  compliment  van  Omer  en  Joram,  en  hoe  gij  het 
van  morgen  maakt"  —  of  van  avond  —  naar  dat  het  oitkwam." 

Mijnheer  Omer  en  ik  knikten  elkander  toe^  en  mijnheer  Omer  hidp 
zich  door  middel  zijner  pijp  weder  op  adem. 

|i|[>Dat  is  een  van  de  cUngen,  die  ons  beroep  teroghooden  van  beleefd- 
heden,  die  men  dikwijls  zoo  wenschen  te  bewijzen,"  zeide  mijnheer 
Omer.  >Neem  mij  zelven,  bij  voorbeeld.  Als  ik  Barkis  een  jaar^ekend 
heb,  door  hem  altijd  te  zien  voorbijkomen,  heb  ik  hem  ook  veertig  jaren 
gekend.  Maar  i  k  kan  toch  niet  gaan  vragen  hoe  hij  vaart" 

Ik  gevoelde,  dat  dit  wel  wat  hard  voor  mijnheer  Omer  was,  en  zeide 
hem  (Qt. 

>Ik  ben  niet  baatzochtiger  dan  andere  menschen,  hoop  ik,"  zeide 
mijnheer  Omer.  >Zie  mij  maar  eens  aan.  leder  oogenblik  kon  mijn  adem 
blijven  steken,  en  het  is  niet  waarschijnlijk  dat  ik,  terwijl  ik  dat  zelf  wel 
weet,  onder  zvQke  omstandigheden  baatzochtig  zal  zijn.  !Dczeg,  dat  is  niet 


NIKUWS  OHTREKT  KLEINS  EMILY.  II5 

waarschijnlijk  voor  een  man,  die  weet  dat,  als  zijn  adem  eens  wegblijft, 
bet  EOogoed  zal  zijn  alsof  men  een  blaasbalg  opensneed  —  en  dat  nog 
wel  een  grootvader."  —  Ik  antwoordde:  >Geheel  met."  —  tlkkanniet 
klagen  over  mijn  beroep,"  zeide  mijnbeer  Omer.  Dat  is  bet  niet.  leder 
bcroep  hccft,  buitcn  twijfel,  zijn  voor  en  zijn  tegen,  Wat  ik  wenscb  is 
maar,  dat  de  menschen  wat  minder  bevooroordeeld  waxen." 

Met  een  zeer  vergenoegd  en  vriendelijk  gezicht  blies  mijnheer  Omer 
in  stilte  veischeidene  rookwolken  uit,  en  zeide  toen,  weder  op  zijn  eerste 
punt  temgkomende: 

>  Als  wij  dus  willen  weten  hoe  bet  met  Barkis  gaat,  zijn  wij  genoodzaakt 
om  ons  aan  Emily  te  houden.  Zij  weet  wel  hoe  wij  werkelijk  denken,  en 
heeft  even  weinig  ongenistbeid  of  acbterdochtomtrentons,al3ofwij  zoo- 
veel  lamme^es  waren.  Minnie  en  Joram  zijn  eigcnlijk  juist  eens  naar  het 
buis  gegaan  (zij  is  daar  na  den  werktijd,  om  hare  tante  te  belpen)  om 
haar  te  vragen  hoe  hij  bet  van  avond  maakt;  en  als  gij  hier  wilt  wachten 
tot  zij  terugkomcn,  zuUen  zij  het  u  precies  zeggen.  Wilt  gc  iets  gebniiken  ? 
Een  glaasje  rum  met  water*  Ik  zelf  drink  rum  met  water  bijmijnepijp," 
zeide  Omer,  zijn  glas  opnemende, » oradat  men  gelooft  dat  het  de  wegen 
verzacht,  waar  die  lastige  adem  van  mij  door  moet.  Maar  och  Heere !" 
zeide  mijnheer  Omer,  met  ecne  schorre  stem,  >hetzijn  de  wegen  niet 
vaar  het  aan  hapert  i  Geef  mij  maar  adem  genoeg,"  zeg  ik  tegen  mijne 
docbter  Minnie,  >  en  ik  zal  er  wel  wegen  voor  vindcn,  kind."  " 

Hij  had  iaderdaad  gcen  adem  mcer  over,  en  het  was  onnistbarend 
hem  te  lien  lachcn,  Toen  hij  weder  in  een  staat  was,  dat  men  tegen  hem 
kon  spreken,  bedankte  ik  hem  voor  de  aangeboden  verversehing,  die  ik, 
<laar  ik  zoo  pas  gegetenhad,  a^ioeg;  en  na  aangemerkttehebben,  dat 
ik,  daar  bij  zoo  goed  was  om  mij  te  noodigen,  zou  wachten  tot  zijne 
<lochter  en  zijn  scboonzoon  tenigkwamen,  vroeg  ik  hoe  kteine  Emily 
het  maakte. 

*Wel,  mijnheer,"  zeide  Omer,  de  pijp  uit  zijn  mond  nemende,  opdat 
hij  zijne  kin  zou  kunnenwri]veD,>om  tide  waaiheidte  zeggen,  ik  zal  blij 
zijn  als  ze  maar  getrouwd  is."  —  »Hoe  zoo  P"  vroeg  ik.  —  »Wel,  zeis 
tegenwoordig  zoo  wonderlijk,"  zeide  mijnheerOmer.  i  Niet  dat  ze  niet 
zoo  mooi  enliefisalsooit,  wantzijisnogmooier — '  ik  verzeker  u,  zij  is 
nog  mooier.  Niet  dat  zij  niet  zoo  goed  wcrkt  als  ooit^  want  dat  doet  zij. 
Zij  was  altijd  zooveel  waard  als  zes  andere,  en  dat  is  zij  nog.  Maar  zij 
heeft,  om  zoo  te  zeggen,  geen  hart.  Als  gij  begrijpt,"  zeide  mijnheer 
Omer,  nadat  bij  nog  eens  zijne  kin  gewreven  en  eenige  trekken  gerookt 
had,>watikmeenat3ikzeg:  iSa,mannen,  frisch  open  hoeraI"dan  zou 
ik  u  zeggen,  dat  bet  d  a  t  was,  wat  ik  eigenlijk  bij  Emily  mis." 

Mijnheer  Omer's  gezicht  en  toon  drukten  zooveel  uit,  dat  ik  met  een 
goed  geweten  kon  knikken,  alsof  ik  zijne  meening  wel  raadde.  Mijne 
vlugheid  van  begrip  scheen  hem  te  bevallen,  en  hij  vervolgde ; 

■  Nugeloof  ik,  dat  dit  voomamelijk  daarvandaankomt,datzij'ookin 
een  wondcrlijken,  onvasten  toestand  is,  ziet  ge,  Wij  hebben  er  veel  over 
gepraat,  haar  00m  en  ik,  en  haar  vrijer  en  ik,  in  onzen  ledigen  djd ;  en 
ik  geloof  dat  bet  voomamelijk  daar  vandaan  komt,  omdat  zij  nu  niet 


Il6  DAVID  COPPERFIELD. 

weet  waaraan  zich  vast  te  houden.  Gij  moet  aldjd  van  Emily  bedenken," 
zeide  mijnheer  Ojner^  zachtjes  zijn  hoofd  schuddende,  >datzijeeno 
gemeen  teerhartig  schepseltjeis.  Hetspreekwoordzegt:  >menkaDVi 
een  varkensoor  geen  zijden  beursje  maken."  Wel^  dat  weet  ik  niet 
denk  eenigszins  van  ja,  als  men  maar  vroeg  begint.  Zij  heeft  van  die  o 
schuit  een  huis  gemaakt,  mijnheer,  dat  hardsteen  ei;  manner  niet  kunneQ 
te  boven  gaan."  —  >Dat  heeft  zij  zeker,"  zeide  ik.  —  »  Als  men  ziet  hoe 
dat  aardige  dingetje  aan  haar  oom  gehecht  is,"  zeide  mijnheer  Omer, 
>als  men  ziet  hoe  zij  zich  met  elken  dag  al  dichter  en  dichter  en  vaster 
en  vaster  aan  hem  vastklemt,  dan  ziet  men  iets  om  nooit  te  vergeten.  No, 
weet  ge  wel,  als  dat  zoo  is,  heeft  er  een  zelfstrijd  plaats.  Waarom  zou  die 
langer  duren  dan  noodig  is  V* 

&  luisterde  met  aandacht  naar  den  goeden  ouden  man,  en  stemde  van 
ganscher  harte  toe  wat  hij  zeide. 

>Daarom  heb  ik  hun  dit  gezegd,"  zeide  mijnheer  Omer,  op  een  rusti- 
gen,  genoegUjken  toon.  Ik  zeide:  >Denk  vooral  niet,  dat  Emily,  wat  haar 
tijd  betreft,  hier  vastgebonden  zit.  Bepaal  zelf  haar  tijd  maar.  Hare  dies- 
sten  zijn  meer  waard  geweest  dan  men  gedacht  had;  Omerenjoram 
kunnen  door  het  overschot  de  pen  halen;  en  zij  is  vrij  wanneer  gij  maar 
verlangt.  Als  zij  naderhand  eene  schikking  wil  maken  om  aan  huis  nog 
iets  te  doen,  heel  goed.  Doet  ze  dat  niet,  ook  heel  goed.  Wij  verliezen  er 
toch  niet  bij.  Want,  begrijpt  ge  wel,"  zeide  Omer,  mij  even  met  zijnc 
pijp  aanrakende,  >het  is  met  te  denken  dat  iemand!,  zoo  kort  van  adem 
als  ik  en  dan  nog  een  ^ootvader,  zulk  een  bloesempje  met  blauwe  oogjes, 
als  zij  is,  hard  zou  willen  vallen."  —  >Geheel  met,  daar  ben  ikzeker 
van,"  zeide  ik.  —  >Geheel  niet!  Daar  hebt  ge  geUjk  in,"  zeide  mijnheer 
Omer.  >  Wei,  mijnheer,  haar  neef  —  ge  weet  wel,  het  is  haar  neef,  met 
wien  ze  zal  gaan  trouwen?"  —  >0  ja,"  antwoordde  ik.  »Ik  ken  hem 
weL"  —  »Natuurlijk,"  zeide  mijnheer  Omer.  >Welnu,  mijnheer.  Haar 
neef,  die,  naar  het  schijnt,  goed  werk  heeft  en  er  wel  bij  kan,  bedankte 
mij  daarvoor  op  eene  heel  manlijke  manier  (over  het  geheel,  moet  ik 
zeggen,  heeft  hij  zich  op  eene  manier  gedra^en,  die  mij  een  hoogen  dunk 
van  hem  geeft)  en  ging  toen  zulk  een  pleizierig  huisje  huren  als  gij  of  ik 
ooit  kunnen  wenschen  te  zien.  Dat  huisje  is  nu  gemeubileerd^  heel  en  al, 
zoo  netjes  en  compleet  als  een  poppenkamertje;  en  als  Barkis'  ziekteniet 
zulk  een  slechten  keer  had  genomen,  zouden  zij  zeker  nu  al  man  en 
vrouw  zijn  geweest.  Nu  is  het  trouwen  uitgesteld."  —  >En  Emily,  mijn- 
heer Omer?"  vroeg  ik.  >Is  zij  nu  rustiger  geworden  ?"  —  >  Dat,  weet  ge,*' 
antwoordde  hij,  wederom  zijne  onderkin  wrijvende,  >is  eigenlijknietwd 
te  verwachten.  Het  vooruitzicht  op  de  verandering  en  de  scheiding,  en 
dat  alles,  is  nu,  om  zoo  te  zeggen,  te  gelijk  dichtbij  en  veraf.  Barkis'  dood 
zou  het  niet  lang  behoeven  mt  te  steUen,  maar  als  hij  bleef  sukkelen  zoo 
dat  wel  kunnen  gebeiuen.  Het  blijft  altijd  eene  onzekerheid,  ziet  ge  ?"— 
>Dat  zie  ik,"  antwoordde  ik.  —  iBij  gevolg,  hervatte  mijnheer  Omer, 
>is  Emily  nog  wat  neerslachtig  en  wat  onrusti^;  misschien  over  het  ge- 
heel  nog  meer  dan  te  voren.  Met  elken  dag  schijnt  zij  teerder  en  teerder 
voor  haar  oom  te  worden,  en  meer  ongenegen  om  van  ons  alien  teschei- 


KLEINE  EBHLY  ZELVE.  II7 


^en.  £en  goed  woord  van  mij  brengt  haar  tranen  in  de  oogen,  en  als  gij 
met  de  kleine  meid  van  mijne  dochter  Minnie  zaagt,  zoudt  gij  het 
x^ooit  vergeten.  Heere  mijn  tijd,"  zeide  mijnheer  Omer  peinzende,  iwat 
boudt  zij  veel  van  dat  kind !" 

Daar  ik  zulk  eene  gunstige  gelegenheid  vond,  viel  het  mij  in  om  mijn- 
lieer  Omer,  eer  ons  gesprek  door  de  terugkomst  van  zijne  dochter  en 
'  baar  man  werd  gestoord,  te  vragen,  of  hij  iets  van  Martha  wist. 

lOchP'  antwoordde  hij,  zijn  hoofd  schuddende  en  zeer  neerslachtig 

«  kijkende.  »Niets  goeds.  Eene  droevige  historie,  mijnheer,  hoe  gij  er  ook 

:{  ^an  komt  te  weten.  Ik  had  nopit  gedacht,  dat  er  kwaad  in  dat  meisje 

I  stak.  Ik  zou  dat  niet  gaame  voor  mijne  dochter  Minnie  willen  zeggen  — 

yrznt  zij  zou  mij  hot  opnemen  —  maar  dat  had  ik  toch  nooit  gedaan. 

Dat  had  niemand  van  ons  ooit  gedaan." 

Daar  mijnheer  Omer  den  voetstap  zijner  dochter  hoorde  voordat  ik 
dit  deed,  raakte  hij  mij  met  zijne  pijp  aan,  en  kneep  tot  waarschuwing 
een  oog  dicht.  Zij  en  haar  man  kwamen  terstond  daarop  binnen. 

Hun  bericht  was,  dat  Barkis  »zoo  erg  was  als  hij  maar  wezen  kon;'' 
dat  hij  geheel  bewusteloos  lag;  en  ^at  mijnheer  Chillip,  toen  hij  zoo  pas 
heenging,  in  de  keuken  had  gezegd,  dat  alle  dokters,  chirorgijns  en 
apothekers,  als  zij  te  zamen  bij  hem  geroepenwerden,  hem  met  hun  alien 
met  meer  konden  helpen. 

Dit  hoorende,  en  vememende  dat  baas  Peggotty  daar  was,  besloot  ik 
terstond  naar  het  huis  te  gaan.  Ik  wenschte  mijnheer  Omer,  en  mijnheer 
Joram  en  zijne  vrouw  goedennacht,  en  richtte  mijne  schreden  daarheen, 
in  eene  plechtige  stemming,  die  Barkis  een  geheel  ander  wezen  voor  mij 
deed  worden. 

Mijn  zacht  kloppen  aan  de  deur  werd  door  baas  Peggotty  beantwoord. 
Hij  was  niet  zoo  verwonderd  mij  te  zien  als  ik  verwacht  had.  Ik  merkte 
dit  ook  bij  Peggotty  op  toen  zij  beneden  kwam;  en  ik  heb  ditsedert 
meer  gedaan;  ik  denk,  dat  in  de  verwachting  dier  geduchte  verrassing 
alle  andere  verrassingen  nietsbeduidend  worden. 

Ik  gaf  baas  Peggotty  de  hand  en  trad  de  keuken  binnen,  terwijl  hij 
2achtjes  de  deur  sloot.  Kleine  Emily  stond  bij  het  vuur,  met  harehanden 
voor  haar  gezicht.  Ham  stond  dicht  bij  haar. 

Wij  spraken  fluisterend,  tusschenbeide  luisterende  naar  elk  gerucht  in 
de  kamer  boven.  Ik  had  er  bij  gelegenheid  van  mijn  vorig  bezoek  niet  aan 
gedacht,  maar  hoe  vreemd  was  het  mij  nu,  Barkis  in  de  keuken  te  missen. 
>Dat  is  heel  vriendelijk  van  u  jonge  heer  David,"  zeide  baas  Peg- 
gotty. —  »Ongemeen  vriendelijk,"  zeide  Ham.  —  >  Emily,  lief  je,"riep 
^^aas  Peggotty.  >  Zie  eens  hier.  Daar  is  jonge  heer  David  gekomen  I  Kom, 
^eur  u  wat  op,  mijn  hartje !  Geen  woord  voor  jonge  heer  David  ?" 

Zij  had  eene  beweging  over  zich  die  ik  nog  meen  te  zien.  De  koude 

^^n  hare  hand^  toen  ik  die  aanraakte  meen  ik  nog  te  voelen.  Het  eenige 

^^ken  van  leven,  dat  zij  gaf,  was,  dat  zij  die  uit  de  mijne  terugtrok;  en 

^^^n  schoof  zij  van  haar  stoel  af,  en  naar  den  anderen  kant  van  haar  oom 

^*Uipende,  vleide  zij  zich,  zonder  een  woord  te  spreken  en  nog  bevende, 

zijne  borst. 


14^  DAVID  COPPSRFIBLD. 


>  Zij  is  zulk  een  liefderijk  hartje,"  zeide  baas  Peggotty,  met  zijne  grool 
hand  over  hare  welige  haren  strijkende,  >dat  zij  de  droef  heid  van  dea 
omstandigheden  niet  dragen  kan.  Dat  is  natuurUjk  bij  jongelieden,  miji 
heer  David,  als  zij  nog  niet  aan  zulke  rampen  gewoon  zijn,  en  zoo  angs 
vallig  als  mijn  vogeltje  —  dat  is  natutu-lijk." 

Zij  klemde  zich  nog  dichter  aan  hem  vast,  maar  beurde  haar  hoo: 
niet  op  en  sprak  geen  woord. 

»Het  wordt  laat,  lief  je,"  zeide  baas  Peggotty,  >en  hier  is  Ham  om 
naar  huis  te  brengen.  Kom  aan  I  Ga  met  het  andere  liefderijke  ha 
mede !  Wat  zegt  ge,  Emily,  mijn  lief  je  ?" 

Hare  stem  had  mij  niet  bereikt;  maar  hij  boog  zijn  hoofdalsof  hijna 
haar  luisterde  en  zeide  toen : 

>U  bij  uw  oom  laten  blijven?  Wcl,  dat  meent  ge  mij  toch  niet  te  vi 
gen !  Bij  uw  oom  blijven,  kindje  ?  Als  hij,  die  zoo  gauw  uw  man  zal  weze 
daar  is  om  u  naar  huis  te  brengen?  lemand  zou  het  niet  denken,  als  1 
dit  kleine  dingetje  zag  naast  zulk  een  ruwen  verweerden  klant  als 
ben,"  zeide  baas  Peggotty,  met  onuitsprekeUjken  hoogmoed  naar  o 
beiden  omziende :  >maar  de  zee  heeft  niet  meer  zout  dan  zij  haitelijkhc 
voor  haar  oom  heeft  —  die  malle  Emily !"  —  >Daar  heeft  Emily  geli 
in,  jonge  heer  David,"  zeide  Ham.  »Luistereens.Omdat  Emily  het  £< 
verlangt,  en  omdat  zij  ook  ontstdd  en  angstig  lijkt  te  zijn,  zal  ik  haar  t 
morgen  hier  laten.  Laat  ik  dan  ook  maar  blijven."  —  >Neen,  neec 
zeide  baas  Peggotty  hierop,  >  dat  gaat  niet  aan  —  voor  een  getrouip 
man  als  gij  —  of  wat  evengoed  is  —  om  zoo  een  dag  werkte  verzuimc 
En  het  gaat  ook  niet  aan  om  te  waken  en  te  werken  allebei.  Dat  gaatz^ 
niet  Ga  gij  maar  naar  huis  en  naar  bed.  Wees  maar  niet  bang,  of  er  a 
goed  op  Emily  gepast  worden,  daarvoor  sta  ik  in." 

Ham  liet  zich  overreden  en  nam  zijn  hoed  op  om  te  gaan.  Zelfe  to 
hij  haar  kuste — en  ik  zag  hem  haar  nooit  naderen,  of  ik  gevoelde  dat 
natuur  hem  de  ziel  van  een  gentleman  gegeven  had  —  scheen 
zich  dichter  aan  hem  vast  te  klemmen,  zelfe  om  haar  uitverkorenechtj 
noot  te  vermijden.  Ik  sloot  de  deur  achter  hem,  opdat  het  toeslaan 
stilte  niet  zou  storen ;  en  toen  ik  terugkwam  vond  ik  baas  Peggotty  n 
met  haar  spreken. 

>Nu^  ik  ga  naar  boven,  om  uwe  tante  te  zeggen  dat  jonge  heer  Da^ 
hier  is,"  zeide  hij,  >en  dat  zal  haar  een  beetje  opbeuren.  Ga  gij  ondert 
schen  bij  het  vuur  zitten,  liefje.  en  warm  die  doodelijk  koude  handjes.  < 
behoeft  niet  zoo  angstig  te  wezen,  en  het  u  zoo  aan  te  trekken.  W< 
Woudt  ge  met  mij  meegaan  ?  —  Wei,  kom  dan  maar  mee  —  Ko 
Als  haar  oom  uit  huis  en  goed  werd  gejaagd  en  aan  een  dijk  mo 
gaan  liggen,  jonge  heer  David,"  zeide  hij,  met  niet  minder  ho 
moed  dan  te  voren,  >geloof  ik  zeker,  dat  zij  ook  met  hem  n 
zou  gaan  f  Maar  er  zal  gauw  iemand  anders  wezen  —  gauw  iema 
anders,  Emily  1" 

Toen  ik  naderhand  naar  boven  ging  en  de  deur  van  mijn  kamer 
waar  geen  licht  was,  voorbijkwam^  meende  ik  onduidelijk  gewaai 
worden,  dat  zij  daar  bmneti  vi3atiix\c^o^^«i^wA\i3a.\\!k.^ 


BAEKIS  STSKKT  MET  HST  TU  AF.  II9 

pen.  Maar  of  zij  het  werkelijk  was,  of  dat  de  verwarde  schaduwen  mij 
misleidden^  weet  ik  nu  niet. 

Ik  had  bij  het  keukenvuur  tijd  genoeg  om  over  Emily's  angst  voor  den 
deed  —  welken  ik,  gevoegd  bij  datgene  wat  mijnheer  Omer  mij  gezegd 
had,  voor  de  oorzaak  harer  buitengemeene  ontroering  hield,  na  te  den- 
ken  —  en  zelfs  tijd  genoeg,  eer  Peggotty  naar  beneden  kwam,  om  zachter 
over  de  zwakheid  van  zoodanigen  angst  te  leeren  denken :  terwijl  iknaar 
het  tikken  der  klok  zat  te  luisteren  en  de  plechtige  stilte  om  mij  heen  hoe 
langer  hoe  sterker  indruk  op  mij  maakte.  Peggotty  sloot  mij  in  hare 
armen,  en  zegende  en  dankte  mij  nogmaals  en  nogmaals,  omdat  ik  (zoo 
zeide  zij  het)  in  hare  droefheid  zulk  een  troost  voor  haar  was.  Toen  bad 
zij  mij  om  boven  te  komen,  snikkend  uitbrengende  dat  Barkis  altijd  veel 
van  mij  gehouden  en  hooge  gedachten  van  mij  gehad  had ;  dat  hij  nog 
dikwijls  van  mij  gesproken  had,  eer  hij  btdten  kennis  geraakte ;  en  dat  zij 
geloofde,  als  hij  weder  bij  zich  zelven  kwam,  dat  mijn  gezicht  hem  zou 
doen  ophelderen,  als  iets  op  de  wereld  dat  nog  doen  kon. 

De  waarschijnlijkheid  dat  dit  ooit  meer  zou  gebeuren  kwam  mij,  toen 
ik  hem  zag  zeer  gering  voor.  Hij  lag  met  hoofd  en  schouders  buiten  het 
bed,  in  eene  ongemakkelijke  bonding,  half  over  den  koffer  heen,  die  hem 
zooveel  pijn  en  moeite  had  gekost.  Ik  vemam,  dat  hij,  toen  hij  niet  meer 
uit  het  bed  kon  kruipen  om  dien  koffer  te  openen,  en  zich  zelven  niet 
meer  met  behulp  der  wichelroede,  die  ik  hem  had  zien  gebmiken,  van 
zijne  veiligheid  kon  verzekeren,  gewild  had,  dat  hij  naast  zijn  bed  op  een 
stoel  zou  gezet  worden,  en  hem  zoo  nacht  en  dag  omhelsd  had  gehouden. 
Hij  lag  er  nu  nog  met  den  arm  overheen.  De  tijd  en  de  wereld  ontzonken 
hem,  maar  den  koffer  had  hij  nog;  en  de  laatste  woorden,  die  hij  sprak, 
waren  —  op  den  toon  eener  opheldering :  lOude  kleeren !" 

•Barkis,  lieve  man!"  zeide  Peggotty,  bijna  vroolijk,  terwijl  zij  zich 
over  hem  heen  boog,  en  haar  broeder  en  ik  aan  het  voeteneinde  van  het 
bed  stonden.  »Daar  is  mijn  lieve  jongen  —  mijn  lieve  jongen,  jonge  heer 
David,  die  ons  bij  elkander  heeft  gebracht !  Met  wien  ge  boodschappen 
hebt  gestuurd,  weet  ge  wel!  Wilt  ge  niet  eens  met  jongen  heer  David 
spreken  ?" 

Hij  was  even  stom  en  gevoelloos  als  de  koffer,  van  welken  zijne  hou- 
ding  de  eenige  uitdrukking  ontleende,  die  zij  had. 

>Hij  zal  met  het  tij  afeteken,''  zeide  baas  Peggotty  tot  mij,  achter  zijne 
hand. 

Mijne  oogen  waren  beneveld,  en  die  van  baas  Peggotty  insgelijks, 
maar  ik  herhaalde  fluisterend :  »  Met  het  tij  ?" 

>De  menschen  hier  langs  de  kust  kunnen  niet  sterven,"  zeide  baas 
peggotty,  >of  het  moet  haast  laag  water  zijn.  Zij  kunnen  niet  geboren 
worden  of  het  moet  haast  hoog  water  zijn  —  niet  eigenlijk  geboren  dan 
met  vollen  vloed.  Hij  zal  met  het  tij  afsteken.  Om  half  vier  is  het  eb,  en 
dan  een  half  uur  stilstand.  Als  hij  blijft  leven  tot  het  tij  keert,  zal  hij  het 
wcl  houden  tot  de  vloed  weer  over  is,  en  met  het  volgende  tij  afeteken. 

Wij  bleven  daar  lang  bij  hem  waken  —  uren  lang.  Welken  eeheimen 
mvloed  mijne  tegenwoordigheid  in  dien  staat  zijner  zinnen  op  atixiV^^ 


120  DAVID  COPPERFIELD. 


zal  ik  mij  niet  vermeten  te  zeggen ;  maar  tx)en  hij  eindelijk  flauw  begon 
te  ijlen,  is  het  zeker,  dat  hij  mompelde  van  mij  naar  school  te  rijden. 

>Hij  komt  weer  bij,"  zeide  Peggotty. 

Baas  Peggotty  stiet  mij  aan  en  fluisterde  met  ontzag  en  eerbied :  >  Het 
is  haast  laag  water  en  haastgedaan." 

1  Barkis,  lieve  man!"  zeide  Peggotty.  —  iC. P.  Barkis,"  riep  hij  met 
eene  flauwe  stem.  >Nergens  beter  vrouw !"  —  >Zie !  Hier  is  jonge  hecr 
David !"  zeide  Peggotty.  Want  hij  had  nu  de  oogen  geopend. 

Ik  was  op  het  punt  om  hem  te  vragen  of  hij  mij  kende,  toen  hij  zijn 
arm  naar  mij  poogde  uit  te  strekken,  en  duidelijk,  met  een  genoegHjken 
glimlach,  zeide : 

1  Barkis  is  klaar!" 

Daar  het  nu  laag  water  was  stak  hij  met  het  tij  af. 


XXXI. 

SEN  GROOTER  VERLIES. 

Het  was  mij  niet  moeielijk,  op  Peggotty's  verzoek  daar  te  blijven  tot 
het  overschot  van  den  armen  vrachtrijder  de  laatste  reis  naar  Blunder- 
stone  zou  gedaan  hebben.  Zij  had  lang  geleden,  van  haar  eigen  spaar- 
geld  een  stiScje  grond  op  het  oude  kerkhofgekocht,dichtbijhetgraf 
van  ihare  lieve  meesteres,*'  geHjk  zij  mijne  moeder  altijd  noemde ;  en 
daar  zouden  zij  beiden  rusten. 

Terwijl  ik  Peggotty  gezelschap  hield  en  alles  voor  haar  deed  wat  ik 
kon  (dat  eigenlijk  weinig  genoeg  was)  was  ik  —  hetgeen  mij  nog  streelt 
als  ik  er  aan  denk  —  zoo  dankbaar,  als  ik  zelfs  nu  kon  wenschen  geweest 
te  zijn.  Maar  ik  vrees,  dat  het  een  genoegen  van  persoonlijken  aard  was, 
dat  met  het  door  mij  gekozen  beroep  in  betrekkmg  stond,  waarmede  ik 
het  testament  van  Barkis  in  bewaring  nam  en  den  inhoud  daarvan 
uitlegde. 

Ik  mag  aanspraak  maken  op  de  verdienste  van  het  eerst  bedacht  te 
hebben,  dat  men  dit  in  den  koffer  moest  vinden.  Na  eenig  zoeken  vond 
men  het  daar  ook,  onder  in  een  voederzak ;  waarin  men  (behalve  hooi) 
ook  een  goud  horloge,  met  ketting  en  cachetten,  ontdekte,  dat  Barkis 
op  zijn  trouwdag  had  gedragen,  en  dat  men  vroeger  of  later  nooitgezien 
had;  benevens  een  zilveren  pijpestopper  in  den  vorm  van  een  been ;  een 
houten  dtroen,  vol  kleine  kopjes  en  schoteltjes,  dien  ik  mij  verbeeld  dat 
Barkis,  toen  ik  een  kind  was,  gekocht  had  om  mij  present  te  geven,  en 
waarvan  hij  later  niet  had  kunnen  scheiden;  zeven  en  tachtig  en  een 
halve  guinje,  in  guinjes  en  halve  guinjes,  tweehonderd  en  tien  pond  in 
nog  geheel  schoone  banknoten;  zekere  bewijzen  voor  in  de  Bank  van 
Engeland  op  interest  geplaatste  gelden,  een  oud  hoefijzer,  een  valschen 
schelling,  een  stuk  kamfer  en  eene  oesterschelp.  Uit  de  omstandigheid, 
dat  dit  laatste  voorwerp  sterk  gescheurd  was  en  van  binnen  kleuren  ver- 
toonde,  maakte  ik  op,  dat  Barkis  zekere  algemeene  denkbeelden  over 


mjNEKER  BARKIS'  NALATBN5CHAP. 


paarlen  had   gehad,   die  nooit  tot  iets  bepaalds  waren  gekomen. 

Jarea  aan  jareii  had  Barkis  dezen  koffer  dageUjks  op  al  zijne  tochten 
medegenomen.  Opdat  hij  te  beter  de  opmerkzaamheid  zou  ontsnappen, 
had  luj  het  verdujitsel  bedacht,  dat  hij  aan  >Mr.  Blackboy"  behoorde, 
en  ibij  Barkis  bewaard  moest  blijven  tot  hij  werd  afgehaatd,"  eene  fabel. 
welke  hij  met  thans  nauwelijks  meer  leesbare  letteren  op  het  deksel  had 
geschreven. 

Hij  was,  bevond  ik,  niet  voomiet  al  die  jaren  laog  too  zuinig  geveest. 
Zijn  eigendom  in  geld  bedroeg  bij  de  drie  duizend  pond.  Hiervan  ver- 
maakte  hij  den  interest  van  duizend  pond  aan  baas  Feggotty  voor  zijn 
leven;  na  zip  overlijden  moest  het  kapitaal  tusschen  Peggotty,  kleine 
Emily  en  mij,  of  turachen  zoovckn  van  ons  als  dan  nog  zouden  leven, 
gelijk  verdeeld  worden.  Al  het  overige  dat  hij  bezat  vermaaktc  hij  aan 
Peggotty,  welke  hij  tevens  tot  cenjge  executrice  van  zijn  testament  be- 
no  emde. 

Ik  gevoelde  mij  reeds  gebec)  en  al  cen  groot  proctor  toen  ik  dit  docu- 
ment met  alle  mogelijke  plechtigheid  voorlas,  en  de  bepalingendaarvan, 
ik  weet  niet  hoe  dikwijii,  aan  hen  wie  het  aanging  uitlegde.  Ik  begon  te 
denken,  dat  er  achter  de  Commons  toch  meer  stak  dan  ik  gedacht  had. 
Ik  examineerde  het  testament  met  de  grootste  oplettendheid,  veiklaarde 
dat  het  in  alle  opzichten  volkomen  m  orde  was,  zette  eenige  potlood* 
merkjes  op  den  rand,  en  vondhetzelteenigszinsbuitengemeen,  datik 
200Veel  wist. 

Met  deze  gelecrde  bezigheid,  met-  voor  Peggotty  een  inventaris  te 
maken  van  al  het  goed  dat  haar  ten  deel  was  gevallen,  met  al  de  zaken 
in  behooilipke  orde  tc  brengen,  en  haar,  tot  ons  wedetzijdsch  genoegen, 
in  alle  opzichten  inlichting  en  raad  tc  geven,  sleet  ik  de  week  voor  de 
bcgralems.  Ik  zag  kleine  Emily  in  dien  tijd  niet ;  maar  men  zeide  mij, 
dat  zij  over  veertien  dagen  stilletjes  zou  trou^ven. 

Ik  woonde  de  begrid'enis  niet  officieel  bij,  als  ik  het  zoo  mag  uitdnik- 
ken,  Ik  mcen,  ik  werd  niet  met  een  zwarten  mantel  en  lamfer  als  een 
vogelverscbrikkcr  toegetakeld;  maar  ik  ging  des  morgens  vroegnaar 
Blunderstone,  en  was  op  het kerkhof toen  delijkstoet,alleea door 
Feggotty  en  haar  broeder  gevolgd,  daar  aankwam.  De  krankzinnige 
heer  zat  voor  mjjn  venstertje  uit  te  kijken ;  het  kindje  van  mijnheer  Chil- 
lip  zwaaide  zijn  ewaar  hoofdje  en  verdraaide,  over  den  schouder  zijner 
oppaaster,  zijne  uitpuilende  oogjes  tegen  den  predikant;  mijnheer  Omer 
stond  op  den  achtergrond  te  hijgen ;  anders  was  ei  niemand,  en  het  was 
zeer  stiL  Wij  blevcn,  toen  alles  was  afgeloopen,  nog  een  uur  over  het 
kerkhof  rondwandelen,  en  plukten  eenige  jonge  blaadjes  van  den  boom 
boven  mijn  moedeis  graf, 

Een  angst  overvalt  mij  hier.  Er  hangt  eene  dreigende  wolk  boven  de 
afgelegene  stad,  waarheen  ik  mijne  eenzame  schreden  richtte.  Ik  vrees 
ze  te  naderen.  Ik  kan  niet  denken  aan  wat  er  op  dien  gedenkwaardigen 
avond  gebeiirde,  en  dat  als  het  ware  nog  eens  gebeuien  moet,  als  ik 
vooTtga. 

Het  is  niet  erger,  omdat  ik  er  van  schrijf.  Het  zou  niet  beter  £\\ii^aL\ieX. 


113  DAVID  COPPKRFIELD. 

ik  miJDe  ODwillige  hand  nisten.  Het  Is  geschied.  Niets  kan  het  ongc- 
schied  maken ;  niets  kan  het  anders  doen  worden  dan  het  was. 

Mijne  oude  oppasster  zou  des  anderen  daags  met  mij  naar  Louden 
gaan,  voor  zaken  van  het  testament  Kleine  Emily  was  dien  dag  bij  mijn- 
heei  Omer  aan  huis.  Wij  zouden  dien  avond  alien  in  de  oude  woonschoit 
bijeenkomen.  Ham  zou  Emily  op  den  gewonen  tijd  brengen.  Ik  son  tm 
mijngemak  terugwandelen.  De  broedet  en  de  zuster  zouden  op  dezelfiw 
wijs  teru^fceeren  als  zij  gekomen  waren,  en  ons,  tegen  het  vallen  van  dea 
avond,  btj  den  fauiselijken  haard  verwachten. 

Ik  scheidde  van  hen  bij  het  hek,  waar  de  denkbccldigc  Straps  in  vroe- 
ger  tijd  met  Roderick  Random's  knapzak  had  gcnist,  en  in  plaaU  van 
r^cht  tenig  tc  gaan,  wandclde  ik  den  wcg  naar  L  o  w  e  s  t  o  ft  een  eind  <^^ 
Toen  keeide  ikom  en  stapte  op  Yarmouth  aan. Ikbleefineen  £u- 
aoenlijk  herbergje  ctcn,  ecn  paar  mijten  van  de  overvaart,  vaarvan  ik 
VTOeger  heb  gespioken ;  en  zoo  ging  de  dag  om  en  was  het  reeds  avond, 
toen  ik  die  overvaart  bereikte.  Het  regende  toen  hard  en  was  onstoimig 
weer ;  maar  achter  de  wolken  stond  de  maan,  en  het  was  nict  donker. 

Spoedig  kreeg  ik  baas  Peggotty's  huis  in  het  oog  en  het  licht  dat  docH* 
het  venster  scheen.  Na  wat  zwoegens  door  het  mttUe  zand  bereikte  ik  de 
deor  en  trad  binnen. 

Het  sag  er  daar  zeer  genoeglijk  uit.  Baas  Feggotty  had  ziJDcavondpijp- 
gerookt,  en  men  maakte  reeds  toebeieidselen  voor  ecn  avondmaal.  H«t 
vuur  brandde  helder,  de  asch  was  aangeveegd,  het  bankje  stond  voor 
EmSy  op  de  oudeplaats  gereed.  Op  hare  eigeneoudeplaatszatPeggotty 
wederom,  en  zag  er  (behalve  hare  kleeding)  uitalsof  zij  die  nooit  verlaten 
had.  Zij  was  reeds  weder  tot  het  gezclschap  van  het  naaikis^  met  de  St.- 
Faulskerk  op  het  deksel,  het  ellemaa^e  in  het  huisje  en  het  eindje  was- 
kaars  teniggekeerd ;  en  daar  waren  zij  alien,  alsof  zij  er  nooit  vandaao 
waren  geweest.  Juffrouw  Gummidge  scheen  in  haar  ouden  hoek  eea 
bee^e  te  kniezen,  en  zag  er  bij  gevolg  ook  heel  natuurlijk  uit 

»Gij  zijt  de  eerste  van  den  troep,jongeheer  David  !"zeide  baas  Peg- 
gotiy,  met  een  vergenoegd  gezicht.  i  Moud  die  jas  niet  aan,  mijnhen^ 
tUs  ze  natis."  —  >WeIbedankt,"antwoorddeik,  hem  mijne  overjas^ 
vende  om  op  te  hangen.  ■Zij  is  gcheel  droog."  —  >Dat  is  zij  ook,"  zeide 
baas  Peggotty,  mijne  schouders  betastende.  iZoo  droog  alsgiiiisl  Ga 
sitten,  mijnheer,  ^behoefuniette zeggen, dat gewelkom zijt, maar ge 
tijt  toch  welkom,  oprecht  en  hartelijk."  —  *  Wei  bedankt,  baas  Peggotly, 
daarvan  houd  ik  mij  zeker.  Wcl  Pe^ottyl"  zdde  ik,  haar  een  kns  ge- 
vende.  *Hoegaathet,oudvTonwtje?  — >Ha,ha!"zeidebaasPeggot^, 
lich  naast  ons  neerzettende  en  zijne  handen  wrijvende,  zoowel  omost  luj 
zich  nu  van  debeklemdheidderjongstedroevigeomstandighedenont- 
ilagen  gevoelde,  als  uit  hartelijke  welmeenendhdd,  lerisgecncvrotiw 
in  de  wereld,  mijnheer  —  zooals  ik  haar  zeg  —  die  geiuster  in  haar  ge- 
moed  behoeft  te  wezen  dan  zij  1  Zij  heeft  aan  den  overledenc  haar  plidit 
gcdaan,  ea  dat  heeft  de  overledene  ook  wel  geweten ;  en  de  overledene 
heeft  het  wel  met  haar  gemaakt,  zooals  zij  het  wel  met  den  overledene 
gemaakt  had,  en  —  en  —  en  zoo  is  a  1 1  e  s  goed  t" 


EUILY  WORDT  VSRWACHT.  1 33 

Jnffronw  Gummidge  slaakte  een  Ewaren  zucht. 

•  Beur  u  wat  op,  moedertje !"  leide  baas  Peggotty,  Maar  ter  zijde 
scbudde  hij  zijn  hoofd  teges  ons,  blijkbaar  bedealcende,  dat  de  jongste 
gebenrtentsscn  de  strekking  moesten  hebben  om  haar  den  oude  in  het 
geheugen  te  roepen.  1  Wees  niet  neetslachdg !  Beur  u,  tot  uw  eigen  best- 
vil,  maoT  een  bectje  op,  en  zieofge  dan  niet  van  zelfveelvroolijkerzult 
worden."  —  1  Och,  necn,  Daniel,  antwoordde juffrouw  Gummidge.  »Ik 
krijg  nooit  iets  van  zel^behalve  narigbeid.  Ik  moestmaareenzaamen 
rerlaten  wezen. "  —  *  Wei  neen,  wel  neen,  wel  neen,"  zeide  baas  Peggotty 
troostend.  —  » Ja  wel,  Danid  1"  zeide  juffrouw  Gummidge. » Ik  ben  geen 
menscfa  om  bij  menscheo  te  wonen,  die  geld  geeifd  hebben.  Ik  breng 
maar  natigheid  mee.  Het  zou  beter  zijn  als  ge  mij  kwijt  waart."— >  Wel, 
hoe  zou  ik  het  zonder  n  ooit  verteren?"  zeide  baas  Peggotty,  met  een 
enistiggezicht.  iWatpraatgetocb?  Heb  ik  u  niet  meernoodig,  dan  ik 
ooit  gedaan  heb?"  —  Ik  wist  wel,  datikvoorheennooitnoodigwasl" 
riep  juf&ouw  Gummidge  op  een  jammerlijken  klaagtoon  uit,  i  en  nu  wordt 
mij  dat  gezegd  I  Hoe  kon  ik  ook  denken,  dat  ik  ergens  noodig  zou  zijn, 
die  zoo  ongelukkig  ben  en  zooveel  narigheid  heb ! 

Baas  Peggotty  scheen  zich  over  zich  zelven  te  ontzetten,  dat  hij  in 
staat  was  geweest  om  iets  te  ze^gen,  dat  zoo  hatelijk  kon  worden  uitge- 
legd  j  maar  Peggotty,  die  hem  bij  de  mouw  trok  en  haar  hoofd  schudde, 
weerhield  bem  van  antwoord  te  geven.  Nadat  hij  jufirouw  Gummidge  eene 
poos  lang  droevig  had  zitten  aanzien,  keek  hij  naar  de  kick,  stond  op, 
snoot  de  kaars  en  zette  ze  voor  het  venster. 

iDaar  1"  zeide  hij  vToolijk.  (Daar  zijn  wij  weer  zoover,  vrouwtje Gum- 
midge!" Juffrouw  Gummidge  zuchtte  even^es.  »Weer  ge'illumineerd, 
volgens  gewoonte.  Gij  verwondert  U  waarvoor  dat  is,  mijnheer!  Wel, 
bet  IS  voor  onze  kicine  Emily.  Gij  begrijpt  wel,  het  pad  is  na  den  donker 
niet  al  te  licht  of  te  vroolijk ;  en  als  ik  hier  ben  op  het  uur,  dat  zij  naar 
bnis  komtj  zet  ik  het  licht  voor  het  venster.  Dat,  ziet  ge,"  zeide  bij,  zeer 
in  zijn  schik  zich  over  mij  heenbuigende,  >  heeft  twee  redenen.  Dan  zegt 
Emily:  iDaar  is  ons  huis,"  zegt  ze.  En  dan  zegt  zij  ook:  iDaarismiin 
00m  I"  Want  als  ik  er  niet  ben,  laat  ik  nooit  geen  licht  schijnen."  —  >Ga 
zijt  nog  een  kleinejongen,"  zeide  Peggotty;  zeer  met  hem  daarominge* 
nomen,  indien  zij  zoo  dadit.  —  >  Wel,"  antwoordde  baas  Peggotty,  met 
de  beenen  wijd  vaneen  op  den  grond  geplant,  en  zeer  genoeglijk  met 
riine  handen  op  en  neer  langs  die  beenen  wrijvende,  terwijl  hij  beurte- 
lings  ons  aanzag  en  naar  het  vuur  keek,  >ik  weet  zelf  niet,  of  dat  is  wel 
zoo.  Niet  om  zoo  te  zien,  begrijpt  ge  wel."  —  iDat  eigenlijk  niet." 
merkte  Peggotty  aan. —  > Neen,"  zeide  haar  breeder  lachend,* niet  om 
zoo  te  zien,  maar  om  —  om  zoo  te  denken,  ziet  ge.  Maar  dat  kan  mij  niet 
schelen,  och  Heere  neen  I  Nu  zal  ikueens  wat  zeggen,  Als  ik  naar  dat 
mooie  huisje  van  onze  Emily  ga  kijkcn,  dan  mag  —  dan  mag  ik  geblekt 
wordMi,"  zeide  baas  Peggotty  met  nadmk  —  »daar  meer  kan  i\ 
met  zeggen  —  aia  het  mij  met  is,  alsof  de  kleinste  dingen  haar  zelve  wa- 
ren,  bijna.  Ik  necm  ze  op  en  zet  ze  weer  neer,  en  raak  ze  zoo  voorzichtig 
aan  alsof  zij  onze  Emily  zelve  waren.  Zoo  is  het  met  hat«  hocA\»  en  4^ 


124  DAVID  COPPKRFIELD. 


alles.Ikzouniets  daarvan  met  opzet  ruw  kunnen  zien  behandelen — voor 
de  heele  wereld  niet.  Daar  hebt  ge  dan  nu  een  kleinen  jongen  in  het  fatsoen 
van  een  grooten  zeec^gel!"  zeide  baas  Peggotty,  zijn  emstig  gevoel  met 
een  schaterend  gelach  lucht  makende. 

Peggotty  en  ik  lachten  beiden  mede,  maar  niet  zoo  hard. 

>Het  is  mijn  gevoden/'  zeide  baas  Peggotty,  met  een  vergenoegd 
gezicht,  nadat  hij  zijne  beenen  nog  wat  had  gewreven,  >dat  het  daar 
vandaan  komt,  dat  ik  zooveel  met  haar  ^espeeld  heb,  en  mij  gehouden 
alsof  wij  Turken,  en  Franschen,  en  haaien,  en  allerlei  vreemd  gesnor 
waren  —  och  Heere  ja,  en  leeuwen  en  walvisschen,  en  wat  weet  ik  al 
meer,  toen  zij  niet  hooger  kwam  dan  tot  aan  mijne  knie.  Ik  heb  mij  dat 
nu  aangewend,  weet  ge.  Nu,  deze  kaars !"  vervolgde  hij^  er  lachend  met 
de  hand  naar  wijzende.  >Ik  weet  heel  goed  dat  ik,  als  zij  eens  getrouwd 
en  van  ons  af  is,  die  kaars  daar  nog  zal  zetten,  eveneens  als  nu.  Ik  weet 
heel  goed,  als  ik 's  avonds  hier  ben  (en  waar  zou  ik  anders  gaan  wonen, 
vraag  ik  u,  al  heb  ik  nog  zooveel  geld  gekregen)  en  zij  niet  hier  is,  of  ik 
niet  daar  ben,  dat  ik  dan  toch  de  kaars  voor  het  venster  zal  zetten,  en 
voor  het  vuur  gaan  zitten,  en  doen  alsof  ik  haar  wachtte,  evenals  ik  nu 
doe.  Daar  hebt  gij  een  kleinen  jongen,"  zeide  baas  Peggotty,  nogmaals 
uitschaterende,  »in  het  fatsoen  van  een  zeec^gel !  Wei,  nu  op  het  oogen- 
blik,  als  ik  de  kaars  zie  flikkeren,  zeg  ik  bij  mij  zelven :  >Zij  kijkt  er  naar ! 
Emily  komt  daar  aan !"  Daar  hebt  gij  een  kleinen  jongen  in  het  fatsoen 
van  een  zeec^gel !  Maar  ik  heb  toch  gelijk,"  zeide  baas  Peggotty,  zijne 
luidruchtigheid  smorende  en  zijne  handen  samenslaande,  >want  daar 
is  zij !" 

Het  was  Ham  alleen.  Het  moest  nog  harder  zijn  gaan  regenen  sedert 
ik  binnenkwam,  want  hij  had  een  grooten  zuidwester  op,  die  over  zijn 
gezicht  heen  hing. 

1  Waar  is  Emily  ?"  zeide  baas  Peggotty. 

Ham  maakteeene  beweging  met  zijn  hoofd,  alsof  zij  buitenstond.  Baas 
Peggotty  nam  de  kaars  van  het  venster,  haalde  de  pit  op,  zette  ze  op  de 
tafel,  en  was  druk  bezig  met  het  vuur  op  te  poken,  toen  Ham,  die  zich 
niet  bewogen  had,  zeide : 

1  Jonge  heer  David,  wilt  gij  even  buiten  komen,  en  zien,  wat  Emily  en 
ik  voor  u  te  kijken  hebben  ?" 

Wij  gingen  naar  buiten.  Toen  ik  hem  bij  de  voordeur  voorbijstapte, 
zag  ik  tot  mijne  verbazing  en  schrik,  dat  hij  doodsbleek  was.  Hij  duwde 
mij  haastig  de  opene  lucht  in,  en  sloot  de  deur  achter  ons.  Alleen  achter 
Ons  beiden. 

»Ham,  wat  scheelt  er  aan!"  —  >Jonge  heer  David!"  —  »Ach,zijn 
gebroken  hart !  Hoe  schrikkelijk  schreide  hij ! 

Ik  bleef,  bij  het  gezicht  van  zulk  eene  droef  heid,  als  versteend  staan. 
Ik  weet  niet  wat  ik  dacht  of  wat  ik  vreesde.  Ik  kon  niet  anders  doen  dan 
hem  aanzien. 

iHam!  Goede,  ongelukkige  jongen!  Om  'sHemelswil,  zeg  mij  wat 
er  gebeurd  is."  —  >  Mijn  liefste,  jonge  heer  David  —  de  trots  en  de  hoop 
van  mijn  hart  —  zij,  voor  wie  ik  zou  gestorven  zijn,  en  nog  zou  sterven — 


EHILr  VEBLOREN  EH  GEVLUCKT.  IIJ 

zij  is  wez  I"  —  »  Weg  ?"  —  »  Emily  is  voor^gaan !  0,  jonge  heer  David, 
verbeeld  a  hoe  zij  voortgegaan  is,  als  ik  mijn  goeden  en  genadigen 
God  bid  om  haar  —  haar,  die  mij  boven  alles  zoo  dierbaar  is  —  lievei 
te  latcD  sterven,  dan  haar  tot  oogeluk  en  schande  te  laten  komen !" 

Het  gezicht,  dat  hij  naar  de  onstuimige  lucht  ophief,  het  beven  djner 
gevouwene  himden,  de  zielesmart  in  zijne  gansche  gestalte,  komen  mij 
tot  heden  toe  altijd  voor  den  geest,  als  ik  aan  die  eenzame  vlakte  denk. 
Het  is  daar  altijd  nacht,  en  hij  is  het  eenige  voorwerp  op  het  tooneel. 

>Gij  zijt  een  geleerde,"  zeide  hij  haastig,  i en  weet  wat  recht  en  goed 
is,  wat  het  beste  is.  Wat  zal  ik  kunnen  zeggcn  i  Hoe  zai  ik  er  ooit  van 
t^en  hem  beginnen,  jonge  heer  David  f" 

Ik  zag  de  deur  bewegen,  en  poogdc  onwillekeuiig  de  klink  van  buiten 
vast  te  houden,  om  cen  oo^enblik  tijd  te  winnen.  Het  was  te  laat  Baas 
Peggotty  stak  zijn  hoofd  buiten,  en  nooit,  als  werd  ik  honderd  jaar  oud, 
zal  ik  dc  verandering  kunnen  vergeten,  die  er  op  zijn  gezicht  kwam  toen 
hij  ons  zag, 

Ik  herinner  mij  een  groot  gejammer  en  geschrei,  en  hoe  de  vrouwen 
hem  vasthiclden,  en  hoc  wij  alien  in  de  kamei  stonden  \  ik  met  een  papier 
in  de  hand,  dat  Ham  mij  gege  ven  had ;  baas  Peggotty  met  zijn  vest  open- 
genikt,  zijne  haren  woest  om  het  hoofd,  zijn  gezicht  en  zijne  lippen 
geheel  kleuiloos,  en  het  bloed  over  zijne  borst  dniipende  (het  was  hem 
nit  den  mond  gesprongen,  geloof  ik),  terwiji  hij  mij  strak  stond  aan  te 
staren. 

■Lees  het,  mijnheer,"zeide  hij,  met  eenezachte,bevende  stem.  iLang* 
zaam,  als  het  a  beliefl.  De  weet  niet  of  ik  het  wel  kan  begrijpen." 

Te  mid4eD  eener  doodsche  stilte,  las  ik  aldus,  uit  een  gevlekten  brieC 

■  Wanneer  gi},'die  mi}  zooveet  liever  hebt  dan  ik  ooit  verdiend  heb,  zelfs 
toen  mijn  gemoed  nog  onschuldig  was,  dit  leest,  zal  ik  ver  weg  zijn." 

>Zal  ik  ver  weg  zijn,"  herhaalde  hij  langzaam.  >Wacht  eens !  Emily 
ver  weg.  Wel!" 

tWannecT  ik  mijn  dierbaar  huis  verlaat —  nujn  dierbaar  huis  —  o 
mijn  dierbaar  huis  —  het  morgen  verlaat."  — 

(De  brief  had  den  datum  van  den  vorigen  avond.) 

• —  zal  het  zijn  om  nooit  tenig  te  komen,  ofluj  moet  mij  als  cene  dame 
teruKbrengen.  Dit  biielje  zal  dei  avonds,  vele  uren  later,  in  mijne  plaats 
worden  gevonden.  0,  als  gij  wist  hoe  mijn  hart  verscheurd  wordt.  Als  zelis 
gij,  dien  ik  zooveel  onrecht  heb  gedaan,  die  mij  nooit  vergeven  kuot, 
maar  kondt  weten  wat  ik  lijd !  Ik  ben  te  slecht  om  over  mij  zelve  te 
schrijven.  O,  troost  er  u  mede,  dat  ik  zoo  slecht  ben.  O,  uit  bannhart^- 
heid,  zeg  oom  dat  ik  hem  nooit  half  zoo  liefgehad  heb  als  nu.  O,  denk  er 
niet  om  hoe  goed  en  tiefderijk  gij  alien  voor  mij  geweest  zijt  —  denk  er 
niet  om,  dat  wij  ooit  zouden  tronwen — maar  heproeftedenken,  dat  ik 


126  DAVID  COPP£RFIBLD. 


Btierf  toen  ik  nog  klein  was  en  ergens  begraven  werd.  Bid  den  Hemel, 
dien  ik  ontvlieden  wil,  om  barmhardgheid  met  mijn  oom  tehebben! 
Zeg  hem.  dat  ik  hem  nooit  half  zoo  liefgehad  heb.  Wees  zijn  troost  Krijg 
een  goed  meisje  lief^  dat  voor  mijn  oom  zal  wezen  wat  ik  eens  geiveest 
ben,  en  u  trouw  zal  blijven,  en  uwer  waairdig  zal  zijn,  en  zich  over  niets 
zal  behoeven  te  schamen  behalve  mij,  God  zegene  alien.  Ik  zal  voor 
alien  dikwijls  op  mijne  knieen  bidden.  Als  hij  mij  niet  als  eene  dame 
terugbrengt,  en  ik  niet  meer  voor  mij  zelve  bid,  zal  ik  toch  voor  u  alien 
bidden.  Mjn  laatsten  groet  aan  oom.  Mijne  laatste  tranen  en  mijn  laat* 
sten  dank  voor  oom !" 

Dit  was  alles. 

Hij  bleef,  lang  nadat  ik  had  opgehouden  te  lezen,  mij  nog  staan  aan- 
zien.  Eindelijk  waagde  ik  het  zijne  hand  te  vatten,  en  hem  zoo  |;oed  ik 
kon  te  bidden  om  wat  te  bedaren.  Hij  antwoordde:  >Dank,  mijnheer, 
dank !"  zonder  zich  te  bewegen. 

Ham  sprak  hem  aan.  Baas  Pe^gotty  toonde  zich  in  zoover  gevoelig 
voor  z  ij  n  ongeluk,  dat  hij  hem  de  hand  drukte ;  maar  anders  bleef  hij  in 
denzelfden  toestand,  en  niemand  durfde  hem  storen. 

Langzaam  eindelijk  wendde  hij  zijne  oogen  van  mijn  gezicht  af^  alsof 
hij  uit  een  visioen  ontwaakte,  en  liet  ze  de  kamer  rondgaan.  Daarop  zeide 
hij  met  eene  gesmoorde  stem : 

>  Wie  is  de  man  ?  Ik  moet  zijn  naam  weten." 

Ham  keek  naar  mij  om,  en  eensklaps  voelde  ik  een  schok,  die  mij  deed 
terugdeinzen. 

>Er  wordt  iemand  verdacht,"  zeide  baas  Peggotty.»  Wie  is  het?"  — 
>Jonge  heer  David !"  zeide  Ham  smeekende.  »Ga  even  naar  buiten,  en 
laat  mij  hem  zeggen  wat  ik  zeggen  moet.  Gij  behoeft  het  niet  te  hooren, 
mijnheer." 

Ik  voelde  dien  schok  weder.  Ik  zonk  op  een  stoel  neer,  en  poogde  iets 
te  antwoorden,  maar  mijne  tong  was  geboeid  en  mijne  oogen  schemerden. 

>Ik  moet  zijn  naam  weten  I"  hoorde  ik  nog  eens  zeggen.  —  >Sedert 
eenigen  tijd,"  zeide  Ham  haperend^  >is  hier  nu  en  dan  een  knecht  ge- 
weest.  Er  is  ook  een  heer  geweest.  Die  twee  behoorden  bij  elkander." 

Baas  Peggotty  stond  even  stil  als  te  voren,  maar  zag  hem  nu  aan. 

>Die  knecht,"  vervolgde  Ham,  >is  gisteravond  gezien  met  —  ons  on- 
gelukkig  meisje.  Hij  heeft  zich  hier  schuilgehouden,  deze  weekoflanger. 
Men  dacht  dat  hij  weg  was,  maar  hij  hield  zich  schiul.  Blijf  toch  niet  hier, 
jonge  heer  David !" 

Ik  voelde  Peggotty's  arm  om  mijn  hals,  maar  had  mij  niet  kmmen  be- 
wegen, al  was  het  huis  op  het  punt  geweest  om  op  mij  neer  te  storten. 

1  Eene  vreemde  sjees  met  vreemde  paarden  stond  van  morgen  buiten 
de  stad  op  den  weg  naar  Norwich,  haasteer  nog  de  dag  aankwam," 
vervolgde  Ham.  »De  knecht  ging  er  naar  toe,  en  kwam  er  vandaan,  en 
ging  er  weer  naar  toe.  Toen  hij  er  weer  naar  toe  ging,  was  Emily  bij  hem. 
De  ander  zat  er  in.  Hij  is  de  man."  —  »0m  Gods  wil,"  zeide  baas  Peg- 
gotty, terugdeinzende  en  zijne  hand  uitstekende,  als  om  iets,  dat  hij 


t 


VERBgSTBREIIDE  DROEFHEID.  137 


^vreesde,  van  zichaftewa-en,*Zegniijmet,clathijSteerfortIiheetr  — 

■  Jonge  hew  David,"  riep  Ham  a^broken  nit,  >  het  is  uwe  schuld  niet — 
CD  ik  ben  ver  van  het  u  te  wijten  —  maar  hij  heet  Steerforth,  en  hij  is  een 
verdoemde  schurk  I" 

Baas  Peggotty  gaf  geen  geluid,  en  stottte  geen  traan,  en  bewoog  zich 
niet  meer,  tot  hij  op  eens  weder  schecn  te  ontwaken,  en  zijnc  ntige  jas 
van  zijne  pen  in  een  hoek  mkte. 

■Help  eenseenhandjellkben  vanstreekenkanzenietaankrijgQi." 
zeide  hij  ongeduldig.  iHelp  eens  een  handje,Goed!'*(Toen  een  van  de 
anderen  het  gedaan  had).  iGeefmij  dien  hoed  nu  aan." 

Ham  vroeg  hem  waar  hij  heen  gmg. 

>Ik  ga  miJQ  nicbtje  opzoeken.  &  ga  mijne  EmUy  opzoekeo.  Ik  gaeerst 
die  boot  inslaanenzelatenzinken^waarikheinzouvenopenhebbeD, 
zoo  waar  als  ik  lecf^  aU  ik  maar  eens  gedacht  had  wat  er  achter  hem 
school  I  Toen  hij  daar  zoo  voor  mij  zat,"  zeide  hij  woest,  zijne  gebalde 
TUist  nitstekende,  >  toen  hij  daar  zoo  voor  mij  zat,  sla  mij  dood  ala  ik  hem 
niet  verzopcn  had  en  gedacht,  dat  ik  cr  wcl  aan  deed  I  —  Dc  ga  mijn 
□ichtje  opzoekea"  ~-  >Waar?"  zeide  Ham,  zich  voor  dc  deurplaat- 
sende.  —  *  Overal.  Ik  ga  door  de  geheele  wereld  mijn  nichtje  zoeken.  Ik 
ga  mijn  ongelukkig  nich^e  opzoeken  in  hareschande  en  haar  tenighalen. 
Laatniemand  mij  tegeDhouden!Ikzegu,ikga  mijn  nich^eopzoekenl" — 

■  Ncen,  neen!"  riep  juffrouw  Gummidge,  luid  schrciende  tusschen  ben 
komoide.  iNeen,  neen,  Daniel,  niet  zooalsgijnuzijLGa  haar  over  een 
poosje  opzoeken,  mijn  ongelukklge  Daniel,  en  dan  zal  het  goedzijn; 
maar  niet  zooals  ge  nil  zijt  Ga  zitten,  en  vergeef  het  mij,  dat  ik  ooit  eene 
plaag  voor  u  geweest  ben,  Daniel  —  wat  zijn  m  ij  n  e  narigheden  ooit 
hierbij  geweest  I  —  en  laten  wij  een  woordje  spreken  van  den  tijd  toen 
zij  pas  een  weesje  was  ^eworden,  en  Ham  ook,  en  toen  ik  eene  anne 
weduwviouw  was,  en  gij  mij  in  huis  naamt  Dat  zal  uw  ongelukkig  hart 
verzachten,  Dani^ll"  haarhoofd  op  zijn  schouder  leggende,  lendanzult 
gij  nw  teed  beter  dragen;  want  gij  kent  de  belof^e,  Danid :  >Gelijkgij 
aan  de  minste  van  deze  gedaan  hebt,  hebt  gij  mij  gedaan;"  en  dat  kan 
nooit  falen  onder  dit  dak,  dat  ons  zoovele,  vde  jaren  hceftgeherbergd !" 

Hij  was  nu  geheel  lijdzaam ;  en  toen  ik  hem  hoorde  scbreien,  week  dc 
neiging,  die  ik  gevoeld  had,  om  op  mijne  kniogn  te  valleo  en  bun  om 
vcrgiffenis  te  bidden  voor  den  jammer,  dienik  veroorzaakt  had,  en  Steer- 
form  te  vervloeken,  voor  een  beter  gevoel.  Mijn  overkropt  hart  vond 
dczelfde  verlichting  en  ik  schreide  insgelijks. 


Wat  bij  mij  natuurlijk  is,  bejirijp  ik  dat  bij  vele  andcre  menschen  na> 
tuurhjk  z^  zijn,  en  200  ben  ik  met  bevreesd  om  te  schrijven,  dat  ik  Steer* 
forth  nooit  meer  had  lie^had,  dan  toen  de  banden,  die  mij  aan  hem 


128  DAVm  COPPKRFIELD. 


hechtten,  verbroken  werden.In  mijne  bittere  droefheid  over  de  ontdek- 
king  zijner  onwaardigheid,  dacht  ik  des  te  meer  aan  al  wat  hij  schitterends 
had^  verteederde  ik  mij  des  te  meer  over  alles  wat  er  goeds  in  hem  was, 
deed  ik  des  te  meer  recht  aan  de  hoedanigheden,  die  hem  tot  een  man 
van  edelen  aard  en  grooten  naam  hadden  kunnen  maken,  dan  ik  ooit  ge- 
daan  had  toen  ik  het  meest  aan  hem  gehecht  was.  Hoe  diep  ik  ook  mijne 
onwillekeurige  deehieming  gevoelde  aan  het  misdrijf^  waardoor  hij  een 
eerlijk  huis  had  geschandvlekt,  geloof  ik,  dat  ik,  als  ik  hem  voor  mij  had 
gezien,  geen  verwijt  had  kunnen  uiten.  Ik  zou  hem  nog  zoo  liefgehad 
hebben  —  hoewel  hij  mij  niet  langer  betooverde  —  ik  zou  nog  zooveel 
teederheidvoordenagedachtenismijner  verkleefdheid  aan  hem  hebben 
gekoesterd,  dat  ik  geloof^  dat  ik  zoo  zwak  zou  zijn  geweest  als  een  ziels- 
bedroefd  kind,  behalve  dat  ik  nooit  de  gedachte  zou  gekoesterd  hebben, 
dat  wij  ooit  weder  konden  vereenigd  worden.  Welke  herinnering  hij  aan 
mij  bleef  bewaren,  heb  ik  nooit  geweten  —  zij  was  onverschillig  genoeg 
misschien,  en  gemakkelijk  veijaagd  —  maar  ik  bleef  aan  hem  denken 
als  aan  een  dierbaar  vriend,  die  gestorven  was. 

Ja,  Steerforth,  lang  van  het  tooneel  dezer  geschiedenis  afgetreden, 
mijne  smart  mag  voor  den  troon  des  oordeels  onwillekeurig  getuigenis 
tegen  u  geven;  maar  mijne  gramstorige  gedachten  of  verwijten  zullen 
dat  nooit  —  dit  weet  ik ! 

Het  nieuws  van  wat  er  gebeurd  was  verspreidde  zich  spoedig  door  de 
stad,  zoodat  ik,  toen  ik  den  volgenden  morgen  langs  de  straten  ging,  er 
de  menschen  aan  hunne  deuren  over  hoorde  spreken.  Velen  vielen  haar 
hard,  eenige  weinigen  hem,  maar  jegens  haar  tweeden  vader  en  haar 
minnaar  koesterde  men  slechts  €6n  gevoel.  Onder  alle  soorten  van  men- 
schen heerschte  een  eerbied  voor  hen  in  hunne  droefenis,  die  vol  mee- 
warigheid  en  kieschheid  was.  De  zeevarensHeden  hielden  zich  op  een 
afetand,  toen  men  deze  twee  vroeg  in  den  ochtend  langs  het  strand  zag 
wandelen,en  bleven  bij  troepjes  medeHjdend  onder  elkander  staanpraten. 

Het  zou  gemakkelijk  te  zien  zijn  geweest,  dat  zij  den  geheelen  vori- 
gen  nacht  niet  hadden  geslapen,  zelfe  indien  Peggotty  mij  niet  verteld 
had,  dat  zij  bij  elkander  waren  blijven  zitten,  gelijk  ik  hen  gevonden  had, 
tot  het  klaar  dag  was.  Zij  zagen  er  vervallen  uit;  en  ik  dacht,  dat  baas 
Peggotty's  hoofd  in  dien  ddnen  nacht  meer  was  gebogen  dan  in  al  de 
jaren  die  ik  hem  gekend  had.  Maar  zij  waren  beiden  even  emstig  en  stil 
als  de  zee  zelve,  die  toen  zonder  golving  onder  eene  donkere  lucht  lag 
uitgespreid  —  maar  toch  met  eene  zware  deining,  alsof  zij  in  hare  rust 
toch  nog  ademde  —  en  langs  den  gezichteinder  door  de  onzichtbare 
zon  met  eene  zilveren  lichtstreep  werd  bezoomd. 

>  Wij  hebben  veel  gepraat,  mijnheer,''  zeide  baas  Peggotty,  nadat  wij 
eene  poos  in  stilte  met  elkander  hadden  voortgewandeld,  >over  wat  wij 
moesten  doen  en  niet  moesten  doen.  Maar  wij  zien  onzen  koers  nu." 

Ik  wierp  toevallig  een  blik  naar  Ham,  die  toen  over  de  zee  naar  het  licht 
in  de  verte  tuurde;  en  eene  schrikkelijke  gedachte  kwam  bij  mij  op  — 
niet  omdat  zijn  gezicht  zoo  toomie  stond,  want  dit  deed  het  niet :  ik  kan 
mij  niet  anders  herinneren  dan  oat  het  eene  uitdrukking  van  oarsche 


HEX  BKGm  TAN  HKT  BINDS.  I39 

vastberadenheid  vertoonde  —  dat  hij,  als  hij  Steerforth  ooit  ontmoeRe, 
dezen  sou  vermoorden. 

iftGjn  plicht  hier,  mijnheer,"  zeide  baas  Peggotty,  >is  gedaan.  Ik  ga. 
nit  om  mijne  — "hijbleefsteketi,  envervolgdemetvastestem:  >Ikga 
nit  om  haar  op  te  zoeken.  Dat  is  mijn  plicht  nu  voor  eeuwig." 

Hij  schudde  zijii  hoofd  tocn  ik  hem  vrocg,  waar  hij  haar  wilde  zoeken, 
en  VToeg  mij  daarop  of  ik  morgcn  naar  L  on  den  gin^.  Ik  zeide  hem, 
dat  ik  vandaag  nog  niet  vcitrokken  was,  uit  vrces,  dat  ik  eene  gelegra- 
heid  zon  verzuimen  om  hem  van  dienst  te  zijn;  maar  dat  ik  daajtoe 
gereedwas  zoodra  hij  wilde. 

ilk  zal  morgen  met  u  medegaan,  mijnheer,''  antwoordde  hij,  > als  u 
datgelegen  komt" 

Wij  wandelden  weder  eene  poos  in  stilte  met  elkander  voort. 

iHam,"  hervatte  hij  weldra,  »zal  aan  zijn  te^enwoordig  wcrk  blijven, 
en  bij  mijn  zusler  gaan  inwonen.  Die  oude  schuit  daar  ginder,.,."  —  •  Gij 
itllt  uwc  oude  wooing  toch  niet  geheel  verlaten,  baas  Peggotty  ?"  vid 
ik  er  zachtjes  op  in,  —  iMijn  post,  mijnheer  David,"  antwoordde  hij,  vis 
niet  meer  hicr ;  en  als  cr  ooit  een  scheepje  is  gestrand,  zoolanger  duister- 
nis  over  de  diepte  is  geweest,  dan  is  dat  daar  gczonken.  Maar  neen,  mijn- 
beer,  neen,  ik  wil  niet  dat  de  oude  woonschuit  geheel  verlaten  zal 
worden.  Veire  van  daar." 

Wij  wandelden  wederom  eene  poos  voort,  tot  hij  hervatte : 

iMijn  verlangen  is,  mijnheer,  dat  zij  er  dag  en  nacht,  winter  en  zomer 
eveneens  zal  uitzien,  als  zij  altijd  hecA  gedaan,  zoolang  zij  zegekend 
heeft.  Als  zij  ooit  mocht  terugkomen,  wilde  ik  niet,  dat  de  oude  waning 
haar  scheen  tenig  te  stooten,  begrijpt  ge  wel,  maar  haar  lokken  om  nader 
te  komen,  en  binnen  te  kijken,  misschien  als  een  geest  daar  buiten  in 
wind  en  regen,  door  het  oude  venster  naar  de  oude  plaats  bij  den  haard. 
En  als  zij,  mijnheer  David,  niemand  anders  dan  juffrouw  Gummidge  zag, 
zou  zij  misschien  moeds  ^enoeg  hebben  om  al  bcvende  binnen  te  sluipen, 
-  en  zou  zich  dan  misschien  weer  in  haar  vorig  bed  laten  leggen,  en  haar 
vermoeid  hoofd  laten  rusten  waar  zij  eens  zoo  vroolijk  was.' 

Ik  kon  niet  spreken  om  hem  antwoord  te  geven,  hoewel  ik  het 
beproefde. 

lEIken  avond,"  leide  baas  Pe^^tty,  >eoo  seker  als  het  avond  wordt, 
meet  de  kaars  voor  de  oude  ruit  gezet  worden,  die,  als  zij  se  ooit  mocht 
zien,  zal  schijnen  te  zeggen :  >Kom  terug,  mijn  kmd,  kom  terug !"  Als  er 
ooit  na  den  donker,  Ham,  bij  uwe  tante  aan  de  deur  woidt  geklopt 
(vooral  als  het  zach^es  is),  ga  dan  niet  naar  voren.  Laat  zij  het  wezcn  — 
niet  gij  —  die  mijn  ^evallen  kind  ziet." 

Hij  staple  een  wemig  vooruit  en  bleef  eene  poos  vddr  ons.  In  dien  tijd 
zag  ik  Ham  wederom  aan,  en  nog  dezelfde  uitdnikking  op  zijn  gezicht 
opmerkende,  terwijl  hij  nog  zijne  oogen  op  het  licht  m  de  verte  hield 
gerestigd,  stiet  ik  hem  aan  den  arm. 

Tweemaal  riep  ik  hem  bij  zijn  naam,  hard  genoeg  om  een  ilapende  te 
wekken,  eer  hij  er  op  lette.  Toen  ik  hem  nnddijk  vroeg,  waaraan  hij  zoo 
emstig  dacht,  antwoordde  hij : 

DAvro  copnariKLD.  —  n.  ^ 


130  DAVID  COPPSRFIELD. 


»  Aan  wat  ik  voor  mij  heb,  jonge  heer  David,  en  aan  den  overkant" — 
>  Aan  het  leven  dat  gij  voor  u  hebt,  meent  gij  ?"  Hij  had  droomerig  naar 
de  zee  gewezen.  —  » Ja,  jonge  heer  David.  Ik  weet  niet  recht  hoe  het  is, 
maar  daar  van  den  overkant  schijnt  iets  voor  mij  aan  te  komen  —  dat 
het  einde  er  van  gelijkt  te  zijn."  Hij  zag  mij  aan  alsof  hij  wakker  werd, 
maar  nog  met  hetzelfde  strakke  gezicht.  —  >  Welk  einde  ?"  vroeg  ik,  nog 
door  mijne  vorige  vrees  bekneld.  —  »Dat  weet  ik  niet,"  zeide  hij  naden- 
kend.  » Ik  dacht  er  aan,  dat  het  begin  van  alles  hier  had  plaats  gehad  — 
en  toen  kwam  het  einde  ook.  Maar  het  is  voorbij,  jonge  heer  David,** 
vervolgde  hij,  mijn  blik,  naar  ik  denk,  beantwoordende,  >en  gij  hebt 

feene  reden  om  bang  voor  mij  te  zijn ;  maar  ik  ben  zoo  wat  besoesd,  en 
an  nergens  recht  uit  wijs  worden,"  —  waarmede  hij  wilde  zeggen,  dat 
zijne  gedachten  nog  verward  waren. 

Baas  Peggotty  bleef  staan  om  ons  in  te  wachten ;  wij  voegden  ons  bij 
hem  en  spraken  niet  verder.  De  herinnering  hiervan,  met  mijne  vroegere 
gedachte  verbonden,  kwam  mij  echter  nu  en  dan  weder  voor  den  geest, 
totdat  op  den  bestemden  tijd  het  onverbiddelijk  einde  kwam. 

Ongevoelig  waren  wij  bij  de  oude  woonschuit  gekomen,  en  wij  traden 
binnen.  Jufifrouw  Gummidge  zat  niet  langer  in  haarhoek  te  druilen,  maar 
was  divk  bezig  met  het  ontbijt  gereed  te  maken.  Zij  nam  baas  Peggotty 
zijn  hoed  af,  zette  een  stoel  voor  hem,  en  sprak  zoo  zacht  en  genoeglijk, 
dat  ik  haar  bijna  niet  herkende. 

>Danid,  mijn  goede  man,"  zeide  zij.  »Gemoetwatetenendrinken, 
om  uwe  krachten  te  bewaren,  want  als  ge  die  niet  behoudt,  kunt  ge  niets 
doen.  Probeer  het  maar  eens,  als  een  beste  man.  £n  als  ik  u  hinder  met 
mijn  geratel"  (zij  meende  haar  praten),  »zeg  het  dan  maar,  Danid,  dan 
zal  ik  het  laten." 

Toen  zij  ons  alien  bediend  had,  zette  zij  zich  bij  het  venster,  en  ging 
ijverig  aan  het  werk  om  eenige  hemden  en  onderkleederen  van  baas 
Peggotty  te  verstellen,  die  zij  vervolgens  netjes  opvouwde  en  in  een  zak 
van  geolied  zeildoek  pakte,  gelijk  matrozen  op  reis  medenemen.  Onder- 
tusschen  bleef  zij  met  dezel^e  genoeglijke  bedaardheid  aan  het  praten. 

>  Jaar  uit  jaar  in,  weet  ge,  Daniel,"  zeide  zij,  altijd  zal  ik  hier  blijven, 
en  alles  zal  er  blijven  uitzien  zooals  gij  het  hebben  wilt  Ik  heb  weinig 
geleerd,  maar  ik  zal  u  toch  nu  en  dan  schrijven,  als  ge  weg  zijt,  en  mijoe 
brieven  aan  mijnheer  David  sturen.  Misschien  zult  ge  mij  ook  wel  eens 
schrijven,  Danie^l,  nu  en  dan,  en  laten  weten  hoe  het  u  gaat  op  uwe 
bedroefde  reis."  —  »Gij  «ult  hier  heel  eenzaam  wezen,  vrees  ik,"  zeide 
baas  Peggotty.  —  >  Neen,  neen,  Daniel,"  antwoordde  zij,  >  dat  zal  ik  niet 
Wees  over  mij  maar  niet  ongerust.  Ik  zal  genoeg  te  doen  hebben  om  hier 
een  >stap-in"  voor  ute  houden  (een  »&uis"  meendezij)  tegendat  ge 
terugkomt  —  om  een  >stap-in"  te  houden  voor  ieder,  die  mi^chien  zal 
tenigkomen,  Daniel.  Als  het  mooi  weer  is,  zat  ik  buiten  de  deur  gaan 
zitten^  zooaLs  ik  plsLcht  te  doen.  Als  er  dan  iemand  komen  mocht,  zidlen 
zij  al  m  de  verte  zien  dat  de  oude  weduwvrouw  hun  trouw  is." 

Welk  eene  verandering  bij  jufirouw  Gummidge  in  een  korten  tijd  I  Zij 
was  een  geheel  ander  mensch.  Zij  was  zoo  welwiUend  en  gedienstig)  zij 


HET  BLAUn  UHT  VAN  BUILY.  I3I 

had  nilk  een  vlug  begrip  van  wat  er  goed  zon  zijn  te  leggen,  en  wat  er 
goed  son  zijn  oneezegd  te  laten,  zij  vergat  zich  zelve  zoo  geheel,  en  dacht 
zoo  medelijdend  otn  het  leed  van  andereo,  dat  ik  een  soort  van  eerbied 
voor  haar  opvatte.  Wat  weikte  dj  dien  dag  1  Er  moest  nog  veel  van  het 
strand  gehaald  en  in  deachuur  geborgen  worden  —  zooals  riemen,  net- 
ten,  zeilen,  touwen,  kreeftenpotten,  zakken  met  ballast,  en  dergelijke 
dingcn;  en  hoewel  ha«r  hulp  genoeg  werd  geboden,  daar  er  niemand 
was,  die  niet  zwaar  voor  baas  Peggotty  had  willen  werken,  en  zich  ge- 
noeg beloond  zou  geacht  hebben,  als  men  er  hem  maar  om  gevraagd 
had,  bleef  zij  toch  den  geheelen  dag  zwoegen  onder  vrachten,  waarvoor 
zij  niet  berekend  was,  en  heen  en  weder  loopen  om  allerlei  onnoodige 
boodschappen  te  doen.  Wei  veire  van  hare  eigene  rampen  te  bejamme* 
ren,  scheen  zij  geheel  vcrgeten  te  hebbeo,  dat  zij  er  ooit  gebad  had.  On> 
der  al  baar  medelijden  bewaarde  zij  eene  gelijkmatige  opgeruimdheid, 
welke  niet  het  minst  verbazende  gedeelte  der  met  haar  voorgevallene 
verandering  was.  Geen  schijn  van  wreveligheid  was  meer  te  bespeoren. 
Ik  kon  den  geheelen  daglang,totdatdeavondvicl,  niet  bemerken,  dat 
hare  stem  hapcrde  of  haar  een  traan  in  de  oogen  kwam.  Toen,  daar  lij, 
ik  en  baas  Peggot^  alleen  bij  elkander  waren,  en  hij  van  afgeniatheid  m 
slaap  gcvallen  was,  barstte  zij  in  een  half  gesmoord  snikken  en  schreien 
uit,  en  mij  naar  de  deur  brengende,  zeide  zij :  i  God  zegene  U  altijd,  miJD- 
faeer  David,  wees  een  vriend  voor  hem,  den  armen,  licven  man  I"  Daarop 
liep  zij  terstond  het  huls  uit,  om  haar  gezicht  te  gaan  wasschen,  opdat  hij, 
als  hij  wakker  werd,  haar  weder  stil  aan  haar  werk  zou  vinden  zitten. 
Kortom,  toen  ik  des  avonds  heenging,  mocht  ik  gelooven  dat  ik  baas 
Peggotty  een  steun  en  troost  in  zijne  droefheid  achterhet  j  en  ik  kon  oiet 
genoeg  nadenken  over  de  tes,  die  juffrouw  Gutnmidge  mij  gegeven  had, 
en  de  nieuwe  ondervinding  die  ik  door  haar  had  verworven. 

Het  was  tusschen  negcn  en  ticn  ure  toen  ik,  trcurig  door  de  stad  wan- 
delende,  voor  de  deur  van  mijoheer  Omer  bleef  stilstaan.MijnheerOmer 
had  zich,  gclijk  zijne  dochtcr  mij  vcrtelde,  de  zaak  zoo  aangetrokken, 
dat  hij  den  geheelen  dag  ongcsteld  was  gcweest  en  zonder  eene  pijp  te 
TOoken  naar  bed  was  gegaan. 

>Eene  slechte,  valsche  meid,"  zeide  juf&ouw  Joram.  Erheeftnoott 
goed  in  haar  gestokeni"  —  *^^  dat  niet,"  antwoordde  ik.  aGijdenkt 
toch  zgo  niet. '  —  >Ja,  datdoeikwel,''riepjufiouwJoramgTamstoiig 
uit  iNeen,  neen,"  zeide  ik. 

Jufl^ouw  Joram  wierp  hoar  hoofd  in  den  nek  en  beproefde  zeer  barsoh 
en  zuur  te  kijken ;  maar  zij  kon  haar  zachter  gevoel  niet  bedwingen  en 
begon  te  schreien.  Ik  was  zeker  nog  jong :  maar  ik  dacht  om  dit  medd^- 
den  des  te  beter  over  haar,  en  verbeeiade  mij  dat  het  haai,  als  dengd- 
zame  vronw  en  moeder,  zeer  goed  stond. 

>Watzal  zij  eens  beginnenl"  snikte  Mitmie.  >Waar zal  zij  eens  naar 
toe  gaan  I  Wat  zal  er  van  baar  worden  1 0,  hoe  kon  zij  zoo  wreed  wef«n 
voor  zich  zelve  en  voor  hem  1" 

Ik  dacht  aan  den  tijd  toen  Minnie  een  jong  en  bevallig  meisje  was,  en 
bet  verheugde  mij,  dat  zq  ook  nog  met  zooveel  gevoel  daaraaa  dacfat 


132  DAVm  COPPXRFIELD. 


»  Mijne  kleine  Minnie/'  zeide  jufifrouw  Joram, » is  pas  zoo  even  in  slaap 
kunnen  komen.  Zelfe  in  haar  slaap  snikt  zij  nog  om  Emily.  Den  geheelen 
dag  lang  heeft  kleine  Minnie  om  hW  gehuild^  en  mij  telkens  gevraagd, 
of  Emily  waarlijk  slecht  was.  Wat  kan  ik  haar  zeggen,  als  ik  bedenk,  dat 
Emily  nog  den  laalsten  avond  dat  zij  hier  was  een  lint  van  haar  eigen 
hals  heeft  genomen  en  kleine  Minnie  om  den  hals  gedaan  en  haar  hoofii 
naast  haar  op  het  kussen  heeft  gelegd  tot  zij  genist  in  slaap  was.  Mijne 
kleine  Minnie  heeft  dat  nog  om  haar  halsje.  Dat  moest  misschien  niet 
zoo  wezen,  maar  wat  kan  ik  er  aan  doen  i  Emily  is  heel  slecht,  maar  zij 
hielden  zooveel  van  elkander.  En  het  kind  weet  het  toch  niet." 

Juffi-ouw  Joram  was  zoo  bedroefd,  dat  haar  man  buiten  kwam  om  haar 
toe  te  spreken.  Hen  bij  elkander  latende,  ging  ik  naar  het  huis  van  Peg- 
gotty  zelf^  zoo  mogelijk  treuriger  dan  ik  nog  geweest  was. 

Dat  goede  schepsel  —  Peggotty  meen  ik  —  nog  niet  vermoeid  door  al 
den  angst,  dien  zij  onlangs  had  doorgestaan,  en  hare  slapelooze  nachten, 
was  bij  haar  broeder,  waar  zij  tot  des  morgens  dacht  te  blijven.  Eene 
oude  vrouw,  die  sedert  eenige  weken  voor  het  huiswerk  was  aangenomen, 
daar  Peggotty  buiten  staat  was  om  dit  te  verrichten,  was  de  eenige,  die 
behave  mij  in  huis  was.  Daar  ik  niets  voor  haar  te  doen  had,  liet  ik  haar 
naar  bed  gaan,  waartoe  zij  lang  niet  ongenegen  was,  en  zette  mij  voor  het 
keukenvuur,  om  nog  eene  poos  over  haar  te  denken. 

Ik  verwarde  in  mijne  gedachten  de  jongste  gebeurtenis  met  het  sterf- 
bed  van  Barkis,  en  dreef  over  de  golven  naar  de  verte,  waarin  ik  Ham 
des  morgens  zoo  zonderling  had  zien  turen,  toen  ik  door  het  kloppen 
aan  de  deur  uit  mijn  gemijmer  werd  opgewekt.  Er  was  een  klopper  aan 
de  detu-,  maar  deze  was  het  niet,  die  het  geluid  veroorzaakt  had.  Er  was 
met  de  hand  aangeklopt,  zoo  laag  bij  den  grond,  alsof  een  kind  het  had 
gedaan. 

Dit  geluid  deed  mij  zoo  verschrikt  opspringen,  alsof  het  de  klop  van 
een  lakei  van  een  aanzienlijk  persoon  was  geweest.  Ik  opende  de  deur, 
en  zag,  tot  mijne  verbazing,  eerst  niets  anders  dan  eene  groote  paraplu, 
waarop  ik  in  de  laagte  neerkeek  en  die  alleen  op  en  neer  scheen  te  kuie- 
ren.  Doch  wildra  ontdekte  ik  daaronder  — juffrouw  Mowcher. 

Ik  zou  dit  wonderlijke  schepseltje  misschien  geene  zeer  vriendelijke 
ontvangst  hebben  toegedacht,  indien,  toen  zij  hare  paraplu,  die  zij  met 
alle  inspanning  van  krachten  niet  kon  dicht  doen,  op  zijde  hield,  haar 
gezicht  dezelfde  »  kluchtige"  uitdrukking  had  vertoond,  die  bij  onze  eerste 
en  laatste  ontmoeting  zulk  een  buitengemeenen  indruk  op  mij  gemaakt 
had.  Maar  het  gezicht,  waarmede  zij  nu  naar  mij  opkeek,  stond  zoo  em- 
stig,  en  toen  ik  haar  van  hare  paraplu  ontlastte  (die  voor  den  langsten 
man  ongemakkelijk  groot  zou  zijn  geweest),  wrong  zij  zoo  bedroefd  hare 
handjes,  dat  ik  reeds  zekere  welwillendheid  voor  haar  begonte  gevoelen. 

»Jufifrouw  Mowcher!"  zeide  ik,  nadat  ik  de  ledige  straat  op  en  neer 
had  gekeken,  zonder  duidelijk  te  weten  wat  ik  nog  meer  verwachtte  te 
zien. »  Hoe  komt  gij  hier  ?  Wat  scheelt  er  aan  ?" 

^  Zij  wenkte  mij,  met  haar  korten  rechterarm,  om  de  paraplu  voor  haar 
dicht  te  doen,  en  ging,  mij  haastig  voorbijdnngende,  naar  de  keuken* 


t>E  OOGBH  VAN  J0FPROW  HO^VCHKR  ZJJS  CESPKRD.  I33 

Toen  ik  de  deur  gesloten  had  en  haar  met  de  paraplu  in  de  hand  volgde, 
vond  ik  haar  op  den  hock  van  den  haardrand  zitten,  —  die  laag  was  en 
twee  platte  ijzers  had  om  bordcn  op  tc  zetten  —  a^ihoudend  voor-  en 
achterover  zwaaiendc,  en  hare  handcn  over  hare  knieen  wTijvende,geUjk 
iemand  doet,  die  hevige  pijn  lijdL 

Onsteld  dat  ik  de  ecnige  ontvanger  van  dit  ontijdig  bezoek,  en  de 
eenige  getuige  vanditzonderiingegedragwas,riepikwederomiiit:>Zeg 
DUjtoch  water  aanscheelt,jtifErouwMowcher!>Ziit((eziekf"  —  >Mijn 
lievejonge  del,"  antwoordde  jtiffrouw  Mowcher,  hare  beide  handen  over 
elkander  op  haar  hart  dnikkende,  i  hier  ben  ik  ziek,  heel  ziek.  Als  ik  be- 
denk,  dat  het  zoo  ver  komen  moest,  terwijl  ik  het  had  kunnen  voorzien  en 
misschien  voorkomen,  als  ik  nie  t  eene  gedachtelooze  zotdn  was  gewcest !" 

Wederom  ging  haar  groote  hoed  (geheel  evenredig  aan  hare  gcstalte) 
voorwaarts  en  achterwaarts  met  het  been  en  weder  zwaaien  van  haar 
lichaampje;  terwijl,  daarmede  gelijk  blijvende,  op  den  minir  een  reiis- 
«chtige  hoed  been  en  weder  ging. 

iDc  ben  verwonderd,  dat  ik  u  zoo  bedroefd  en  zoo  emstig  zie,"  begon 
ik  — toen  zij  mij  in  de  rede  vicl.  —  ija^zooishet  altijd!"zeidezij.>Zij 
zijn  alien  verwonderd,  die  onbedachte  jongelieden,  groot  en  recht  opge* 
groeid,  als  zij  zien,  dat  een  klein  ding,  zooals  ik,  natuurlijk  gevoel  heeft ! 
Zij  houden  mij  voor  een  stuk  speelgoed,  vcrmaken  zich  met  mij,  smijten 
mij  weg  als  zij  mij  moe  zijn,  en  verwondcren  zich  dat  ik  meer  gevoel  heb 
dan  eea  houten  paardje  of  soldaatje !  Ja,  ja.  zoo  gaat  het,  zoo  is  het 
aldjd."  —  iHet  mag  bij  anderen  zoo  wezen,"  antwoordde  ik,  >maar  ik 
verzeker  u,  dat  het  bij  mij  zoo  niet  is.  Misschien  behoorde  ik  mij  niet  te 
verwondcTCD  dat  ik  u  zoo  zie,  omdat  ik  u  zoo  weinig  ken.  Ik  zeide,  wat 
ik  dacht,zonder  er  mij  op  te  bedenken."  — >  Watkanikdoen  P"hervatte 
het  jufirouwtje,  opstaande  en  hare  armpjes  uitstekende,  om  zich  geheel 
te  vcrtoonen.  >ZieI  Wat  ik  ben  is  mijn  vader  geweest,  en  zijn  mijn  broe- 
der  en  zuster  00k.  Ik  heb  voor  mijn  broeder  eozustergewerktjvetejaren 
Ung  —  hard  gewerkt,  mijnheer  Copperfield  —  den  gebeelen  dag  lang. 
Ik  moet  leven.  De  doe  geen  kwaad.  ^s  er  menschen  zijo,  zoo  onbedacht- 
zaam  of  roo  onbannhartig,  om  den  spot  met  mij  te  drijvcn,  wat  schiet 
mij  dan  over  dan  met  mij  zelve,  met  hen  en  met  aile  andere  dingen  den 
root  te  drijven  ?  Als  ik  dat  voor  dien  tijd  doe,  wiens  schuld  is  het  dan  ? 
De  mijne  ?" 

Neeo.  Niet  jufirouw  Mowcher's  schuld.  Dit  begreep  ik  wel. 

1  Als  ik  bij  uw  valschen  viiend  had  getoond,  dat  ik  eene  dwergin  met 
gevoeli^  hart  was,"  vervolgde  het  ju^ouwtje,  met  verwijtenden  emst 
haarhoofdschuddende,  ihoeveelhulpofgunstdenkt^j  datikdanooit 
zou  gekregen  hebben  i  Als  de  kleine  Mowcher  (die  zich  zelve  niet  zoo 
gemaakt  heeft,  jonge  beer)  zich  tot  hem,  of  dezulken  als  hij  is,  had  ver- 
voegd,  omdat  zij  ongelukki^  was,  wanneer  denkt  gij  dat  haar  stemmed 
dan  gehoord  zou  zijn }  Kleme  Mowcher  zou  evenveel  noodig  hebben 
om  te  leven,  ab  zij  debittersteendomstevanalledwergenwas^maar 
dat  zou  niet  aan^aan.  Neen.  Zij  zou  naar  brood  en  boter  kunnoi  fluiten, 
tot  zij  van  het  flmten  en  hongerlijden  stierf !" 


134  DAVID  COPPERFIELD. 

Jnf&ouw  Mowcber  zettc  zich  op  den  bBardrand,  haalde  haar  zakdoek 
uH  en  veegde  hare  oogcn  af. 

(Wees  dankbaar  voor  mij,  als  gij  cen  goed  hait  hcbt,  geUjk  ik  denk 
dat  gij  hebt,"  vcrvolgdczij,  »datik,tenTijlikwelwcetwatikbcii,  toch 
dankbaar  kan  zijn  en  dat  alles  verdragen.  Ik  zelf  ben  m  allegevalledank- 
baar,  dat  ik  mijn  wegje  door  de  weicid  kan  vinden,  zonder  dat  ikieinand 
voor  iets  behocf  te  danker,  en  dat  ik  voor  al  de  ijdelheid,  die  mij  onder- 
weg  naar  het  hootd  wordt  gegooid,  met  zeepbellen  weerom  kan  gooieii. 
Als  ik  over  alles  wat  ik  mis  met  zit  te  peinzen  en  te  morren,  dat  is  des  te 
beter  voor  mij,  en  niemand  anders  tot  nadeel.  Als  ik  voor  u,  reiuen,  een 
stuk  speelgoed  ben,  behandelt  mij  dan  zachtjes." 

Mij  zeer  strak  aankljkende,  stak  juSirouw  Mowcher  haar  zakdoek  weder 
in  haar  zak,  en  vervolgde : 

>Ik  zag  u  zoo  even  op  straat.  Gij  kunt  wel  denken,  dat  ikzoohardoiet 
kon  loopen  als  gij,  met  mijne  korte  beentjes  en  mijn  korten  adem,cn  d^ 
ik  u  niet  kon  inhalen ;  maar  ik  raadde  waai  gij  oaar  toe  zoudt  gaan,  ea 
kwam  u  na,  Ik  ben  vandaag  al  hier  geweest,  maar  de  goede  vrouw  was 
niet  thuis."  —  Kent  gij  haar  ?"  vroeg  ik.  —  i  Ik  heb  bij  Omer  en  Joram 
van  haar  gehoord,"  antwoordde  zij.  »Ik  ben  van  morgen  om  zeven  uar 
al  daar  geweest.  Weet  ge  nog  wel  wat  Steerforth  over  dat  ongelukkige 
meisje  tcgen  mij  zeide,  toen  ik  u  allebei  m  die  herberg  zag?" 

De  groote  hoed  op  juffrouw  Mowcher's  hoofd  en  de  nog  grootere  op 
den  muur  begonnen,  toen  zij  deze  vraag  deed,  wedcr  heen  en  weer  te 
zwaaien. 

Ik  herinneide  mij  zeei  wel  waarvan  zij  sprak,  daar  het  mij  dien  dag 
verscheidene  malen  weder  voor  den  geest  was  gekomen.  Ikzeide  haar  dit. 

>Moge  de  Vader  van  alle  Kwaad  hem  er  voor  vinden,"  zeide  zij,  haar 
voorvinger  tusschen  mij  en  hare  schitterende  oogen  opstekende,  >en  nog 
tienmaal  meer  dien  goddeloozen  knecht;  maar  ik  meende  dat  gij  het 
waart,  die  een  jongensachtigen  hartstocht  voor  haar  hadt  opgevat."  — 
»Ik?"  zeide  ik.  —  »Kind,  kind!  In  den  naam  van  het  blinde  ongeluk," 
ricp  juffrouw  Mowcher,  vol  ongeduld  hare  handen  wringende,  terwiji  zij 
wederom  op  den  haardrand  heen  en  weder  zwaaide,  »waarom  moest  gi} 
haar  zoo  prijzen,  en  zoo  rood  worden  en  zoo  verlegen  kijken  i" 

Ik  kon  het  niet  voor  mij  zelvtn  verbloemen,  dat  ik  dit  gedaan  had, 
hoewel  om  eene  geheel  andere  leden  dan  zij  vermoedde. 

*Wat  wist  ik  er  van  ?"zeidejuffrouw  Mowcher,  haar  zakdoek  wederom 
nithalende  en  telkens  met  haar  voetje  op  den  grond  stampende,  als  zij 
dien  met  beide  handen  te  gelijk  naar  hare  oogen  bracht.  >  Hij  plaagde  U 
en  flikflooide  u  te  gelijk,  dat  zag  ik  wel ;  en  gij  waart  zoo  week  als  was  in 
lijne  handen,  dat  zag  ik  ook.  Was  ik  niet  nog  maar  even  de  kamer  uit,  toen 
zijn  knecht  mij  vertelde,  dat  die  Jonge  Omchuld  (zoo  noemde  hij  u,  en 
gij  moogt  hem  Oude  Schuld  noemen,  zoolang  gij  leefl)  zijn  hart  op  haar 
gesteld  had,  en  dat  zij  een  lichtzinnig  dingetje  was  en  veel  van  hem  hield, 
maar  dat  zijn  meester  besloten  had,  dat  er  geen  kwaad  van  zou  komen — 
necT  om  uwentwil  dan  om  den  haren  —  en  dat  dit  de  redeo  was  dat  xij 
hier  waren  7  Hoe  kon  ik  anders  dan  hem  gelooven  i  Ik  zag,  dat  Steerforth 


ntLEBRHBTKARAKTIRVAMJUrFROlIWMOWCHERBBTERKnniKN.   I35 

u  wilde  innemen  door  haar  te  prijzen.  Gij  waart  de  eerste  out  van  haar 
te  sprekeD.  Ik  hoorde  u  bekennen,  dat  gij  een  oud  zwak  voor  haar  hadt. 
Gij  weid  beet  eo  koud,  rood  en  bleek  te  gelijk,  toen  ik  u  van  haar  sprak. 
Wat  kon  ik  denken  —  wat  dachtikwczenlijk  —  dandatgijeenjonge 
lichtmis  waart  in  alles  behalve  ondervinding,  en  dat  gij  in  handen  geval- 
leu  waart,  die  ondervinding  genoeg  hadden,  en  die  (nu  bet  bun  zoo  be- 
liefde)  u  wetvankwaadzoudenafhouden?0,  o,'o!  Zijwaren  bang,  dat 
ik  achter  de  waarheid  zou  komen,"  riep  juffrouw  Mowcher  uit,  stond 
van  den  haardrand  op,  en  liep,  met  hare  korte  armpjes  jammercnd  op- 

tcstoken,  de  keuken  op  en  neer,  lomdat  ik  een  slim  klein  ding  ben  — 
at  moet  ik  wel  weien  om  door  de  wereld  te  komen  —  en  lij  bedrogen 
mij  gehcel  en  al,  en  ik  gafhet  ongelukkigemeisje  een  brief,  die  ik  vast' 
geloof  dat  de  oorzaak  was,  dat  zij  ooit  met  Littimer  sprak,  die  daartoe 
Opzettelijk  hier  werd  gelaten !" 

Ik  stand  verbaasd  bij  bet  ontdekken  van  looveel  valschheid,  en  bleef 
naar  juffrouw  Mowcher  staien,  die  de  keuken  op  en  neer  liep  tot  zij  bui- 
ten  adem  was,  waamazij  zichweder  op  den  haardrand  zette,  haar  gezicht 
met  haar  zakdoek  afveegde,  en  een  tijdlang  haar  hoofd  schudde,  zonder 
zich  anders  te  bewegen  of  een  woord  te  spieken. 

1  Mijn  loer  door  het  land,"  vervolgde  zi]  eindclijk,  •  bracht  mij  eergis- 
teiavond  naai  Norwich,  mijnheer  Copperfield.  Wat  ik  daar  toevallig 
ontdekte  van  hmine  geheime  manier  van  komen  en  gaan  zonder  u,  — 
dat  ik  vreemd  vond  —  deed  mij  vennoeden,  dat  er  iets  kwaads  achter 
stak.  Ik  ging  gisteravond  met  de  diligence  van  L o n d e n,  toen  zij  Nor- 
wich doorkwam,  mede,  en  kwam  van  morgenhier,  O,  o,  ol  telaat !" 

Het  arme  j  iifTrouwtje  werd  na  al  haar  schreien  en  jammeren  zoo  hui- 
verig,  dat  zij  zich  op  den  haardrand  omkeerde,  hsie  arme  natte  voetjes 
in  de  asch  stak  om  ze  te  warmen  en,  als  ware  zij  eene  groote  popgeweest, 
in  het  vuur  bleef  zitten  kijken.  Ik  zat  op  een  stoel  aan  den  anderen  kant 
van  den  haard,  in  verdnetige  gedachten  vcrdiept,  en  keek  ook  in  het 
vuur,  en  somtijds  naar  haar. 

>Ik  moet  gaan,"  zeide  zij,  eindelijk  opstaande.  >Het  is  al  laat.  Gij 
wantrouwt  mij  toch  niet  ?" 

Haar  schcrpen  bhk  ontmoetende,  die,  toen  zij  dit  zeide,  even  scherp 
■wta  als  ooit,  kon  ik,  zoo  kortaf  gevraagd,  niet  geheelrondborstig  >neen  ' 
antwoorden. 

>  Kom  aan !"  zeide  zij,  mijne  aangebodene  hand  aannemende  om  haar 
over  den  haardrand  te  helpen,  en  mij  strak  aanziende,  *gij  weet  wel,  gij 
zoudt  mij  niet  mistrouwcc,  als  ik  eene  vrouw  van  gewone  grootte  was." 

Ik  gevoelde,  dat  bierin  veel  waarheid  stak,  en  schaamde  mij  eenigszins 
voor  mij  zelven, 

*Gij  zijt  een  jongmensch,"  zeide  zij  knikkende.  *Neemeengoeden 
raad  aan,  zel&  van  een  persoon^e  van  drie  voct  Doe  uw  best,  mijn  goede 
vriend,  om  bij  lichaamsgebreken  niet  te  gelijk  aan  zielsgebreken  te  den- 
ken, of  gij  moet  er  gegronde  reden  voor  hebben." 

Zij  was  over  den  haardrand  en  ik  over  mijn  wantrouwen  been  geko- 
men,  Ik  zeide  haar,  dat  ik  geloofde  dat  zij  mij  een  getrouw  venlag  van 


i; 


136  DAVm  coppemield. 

zich  zelve  had  gegeven,  en  dat  wij  beiden  ongelukkige  werktui^en  in 
arglistige  handen  waren  geweest  Zij  bedankte  mij,  en  zeide  dat  ik  een 
goede  jongen  was. 

>Luister  eens  I"  zeide  zij,  zich  onderweg  naar  de  deur  omkeerende  en 
mij  met  hare  scfarandere  oogen  aanziende,  wederom  met  haar  voorvin- 
;er  omhoog.  >Ik  heb  reden  om  te  vermoeden,  naar  wat  ik  gehoord 
leb  —  want  mijne  ooren  staan  altijd  open;  ik  heb  te  weinig  vennogens 
om  te  verwaarloozen  die  ik  heb  —  dat  zij  naar  buitenslands  zijn  gegaan. 
Maar  als  zij  ooit  terugkomen,  als  een  van  hen  ooit  tenigkomt,  terwijl  ik 
nog  leef,  is  het  waarschijnlijker  dat  ik,  die  zooveel  overal  kom,  er  van 
hooren  sal,  dan  iemand  anders.  Wat  ik  weet,  zult  gij  00k  weten.  Als  ik 
Doit  icts  doen  kan  om  het  arme  verradene  meisje  van  dienst  te  wezen, 
dan  zai  ik  het  getrouwelijk  doen,  als  het  God  behaagt !  Utdmer  mocht 
liever  een  bloedhond  achter  zich  hebben,  dan  de  kleine  Mowchcr!" 

Ik  hechtte  onvoorwaardelijk  geloof  aan  deze  laatste  verklaring,  toen 
ik  den  blik  zag,  waarmede  zij  vergezeld  ging. 

» Vertrotiw  mij  niet  meer,  maar  vertrouw  mij  00k  nict  minder,  dan  gij 
eene  vrouw  van  gewonc  grootte  zoudt  vertrouwen,"  zeide  het  schepseltje 
smeekcnde,  hare  hand  op  mijn  arm  leggende.  »AIs  gij  mij  ooit  wedcr 
ziet,  in  een  ander  karakter  ion  ik  nu  heb,  en  zooals  gij  mij  het  eerst  ge- 
zien  heb,  let  dan  op  in  weUc  gezelschap  ik  ben.  Bedenk,  dat  ik  eenhulpe- 
loos  en  weerloos  wezentjc  ben,  Verbeeld  u  mij  thuis,  met  mijn  broedcr 
en  zuster,  allebei  evenals  ik,  als  mijn  dagwerk  gedaan  is.  Misschien  zult 
gij  dan  niet  heel  hard  over  mij  denken,  of  u  verwondeien  dat  ik  droevig 
en  ernstig  kan  wezen,  Goedennacht  ]" 

Ik  gaf  jufirouw  Mowcher  de  hand,  met  eene  geheelanderemeeninjr 
van  h^,  dan  ik  vrocgei  had  gekoesterd,  en  opende  de  deur  om  haar  mt 
te  laten.  Het  was  gecne  geiinge  zaak  om  de  groote  paraplu  op  te  zetten 
en  haar  behoorhjk  balanccerend  in  de  hand  te  geven;  maar  eindelijk 
gelukte  mij  dit  toch,  en  zag  ik  haar  door  den  regen  de  straat  afwippen, 
zonder  dea  roinsten  schijn  dat  er  iemand  onder  was,  behalve  wanneer 
een  waterstroom  uit  eene  overloopende  dakgoot  haar  naar  een  kant 
deed  overslaan,  en  jufirouw  Mowcher  te  voorschijn  kwam,  geweldig 
worstelende  om  haar  weder  recht  te  krijgen.  Na  twee-  of  driemaal  te  zijn 
uitgeschoten  om  haar  te  helpen  —  betgeen  echtcr  nutteloos  was,  daar 
de  paraplu  tclkens  weder  als  een  reusachtige  vogcl  voortwipte  eer  ik 
haar  kon  bcreikcD,  ging  ik  naar  binnen  en  naar  bed,  en  sliep  tot  aan 
den  ochtend. 

Des  morgens  kwam  baas  Peggotty  en  mijne  oude  oppasster  mij  opzoe- 
ken,  en  wij  gingen  vroeg  naar  het  diligence-kantoor,  waar  jufirouw  Gum- 
midge  en  Ham  stonden  te  wachten  om  afscheid  van  ons  te  nemen. 

ijonge  hccr  David,"  fltiisterde  Ham,  mij  ter  zijde  nemende,  terwijl 
baas  Feggotty  zijn  z^  tusschcn  de  bagage  stopte,  izijn  leven  is  geheel 
in  de  war  geraakt.  Hij  weet  niet  waar  hij  been  gaat;  hij  weet  niet  wat  hij 
voor  zich  heeft;  hij  begint  eene  reis  die,  zoo  af  en  aan,  zal  duren  zootai^ 
hij  leeft,  geloof  dat  op  mijn  woord^  ofhij  moet  vinden  wat  hij  zoekt.  Ik 
ben  er  toch  zeker  van,  dat  gij  zijn  vriend  zult  wezen,  jonge  beer 


BAAS   FIGGOTTY  CAAT  HEX  MIJ   KAAK   LOIIDKM.  I37 

David  ?"  —  I  Geloof  mij,  dat  zai  ik  waarltjk,"  zeide  ik,  hem  emstig  de 
hand  dnikkende.  — *Welbedankt.  Wdvriendetijkbcdankt,ittijnheer, 
Nog  lets  meer.  Ik  heb  voordeelig  werk,  sooals  ge  weet,  jonge  hcer  David, 
en  ik  weet  niet  meer  te  bcsteden  wat  ik  verdien.  Hct  geld  kan  mij  tot 
niets  meer  baten,  dan  om  te  leven.  Als  gij  het  voor  hem  besteden  kunt, 
zal  ik  met  meei  lust  mijn  wcrk  doen.  Hoewel,  wat  dat  betrcft,  mijnheer," 
«n  hi]  sprak  op  een  even  zachten  als  vasten  toon,  >  moet  gij  aict  denken, 
of  ik  zal  altijd  werken  als  een  man,  en  het  bests  doen  dat  in  mijn  ver- 
mogen  is." 

Ik  zeide  hem,  dat  ik  daarvan  wel  overtuigd  was,  en  gaf  hem  met  een 
wenk  mijne  hoop  te  kennen,  dat  er  een  tijd  zou  komen  wanneer  hij  van 
dat  eenzame  leven  zou  afzien,  dathijzichnunatuurlijkmoestvoorstellen. 

>Neen,  mijnheer."  zeide  hij,  zijn  hoofd  schuddende,  >dat  is  alles 
voorbij  en  gedaan  voor  mij,  mijnheer.  Niemand  kan  ooit  de  plaats  ver- 
vuUen,  die  nu  ledig  is.  Gij  zult  het  wel  onthouden  van  dat  geld,  want  er 
ligt  altijd  wat  voor  hem  klaar." 

Hem  herinnerende  aan  de  omstandigheid,  dat  baas  Feggotty  thans  een 
vast,  schoon  wel  is  waai  zeer  matig  inkomen  uit  het  legaat  van  zijn 
schoonbroeder  trok,  beloofde  ik  dit  te  doen.  Daarop  namcn  wij  a&cheid 
van  elkander.  Ik  kan  hem  zelis  nu  niet  verlaten,  zonder  met  smart  aan 
zijne  nederige  standvastigheid  en  zijn  bitter  harteleed  te  denken. 

Wat  joffrouw  Gum  midge  aangaat,  als  ik  poogde  te  beschrijven  hoe  zij 
naast  de  diligence  de  straat  langs  liep,  niet  anders  ziende  dan  baas  Feg- 
gotty op  het  dak,  door  de  tranen,  die  zij  poogde  te  weerhouden,  tegen 
de  menschen,  die  van  den  andeien  kant  kwamen,  aanloopende,  zou  ik 
eene  zeer  moeielijke  taak  aanvaarden. 

Ik  taat  haar  dus  maar  beter  zitten  op  de  stoep  van  een  bakker,  geheel 
buiten  adem,  met  een  hoed,  die  alle  fatsoen  verloren  heeft,  en  met  een 
van  hare  schoenen  kwijt,  die  een  heel  eind  ver  op  de  straat  is  blijven 
liggen. 

Toen  wij  het  eind  van  onzen  tocht  bereikten,  was  ons  eerste  bedrijf 
«eDe  kleine  wonmg  voor  Feggotty  op  te  zoeken,  waar  haar  broeder  een 
bed  kon  krijgen.  Wij  waren  zoo  gelukkig  om  zindelijke  en  goedkoope 
kamers  te  vinden,  boven  eene  krmdenierswinkel,  en  maar  een  paar  stra- 
ten  van  mij  af.  Toen  wij  deie  woning  hadden  gehuurd,  kocht  ik  in  een 
eethuis  wat  koud  vleesch,  en  nam  mijne  rei^enooten  mcde  naar  huisam 
thee  te  drinken;  een  bedrijf,  moet  ik  met  leedwezen  zeggen,  dat  geens- 
«ns  de  goedkeuring  van  juf&ouw  Cnipp  wegdroeg,  maar  wel  vlak  het 
tegendeet.  Ik  moet  echter  ter  verklaring  van  den  gemoedstoestand  diet 
jn&ouw  aanmerken,  dat  zij  zich  er  zeer  aan  ergerde,  dat  Feggotty,  eer 
aij  er  tien  minuten  geweest  was,  hare  rouwjapon  opspelde,  en  aan  het 
werk  ging  om  mijne  slaapkamer  te  stoffen,  Dit  beschouwde  juSrouw 
Crupp  als  eene  vrijpostigheid,  en  eene  vrijpostigheid,  zeide  zij,  was  iets, 
dat  zij  nooit  inschikte. 

Baas  Feggotty  had  mij  onderweg  naar  Londen  iets  medegedeeld 
waarop  ik  met  onvoorbereid  was,  namelijk,  dat  hij  voomemens  was  om 
allereerst  mevrouw  Steerforth  te  gaan  spreken.  Daar  ikmv\vet^^^(^X«j(^D!a& 


138  DATiD  coppntmLD. 

om  hem  hierloe  behulpzaam  te  zijn  en  00k  om  tusschen  de  twee  als  bemid- 
delaar  te  dienen,  schreef  ik,  met  oogmerk  om  het  gevoel  der  moeder  zoo- 
veel  mogelijk  tc  sparen,  dien  avond  nog  aan  naar.  Ik  zeide  haar,  met 
zooveel  zachtheid  als  ik  koo,  welk  onrecht  hem  was  wedervaren,  en  welk 
aandeel  ik  zelf  aan  het  ongeluk  had  gehad.  Ik  zeide,  dat  hij  een  man 
van  zeer  geiingen  stand,  maar  zeer  zachtaardig  en  rechtschapen  was ;  en 
dat  ik  durfde  hopen,  dat  zij  niet  weigeren  zou  hem  in  zijne  iware  droe- 
fenis  te  woord  te  staan,  Ik  zeide,  dat  wij  tegen  twee  uur  in  den  namidda|[ 
zouden  komen,  en  2ond  dezen  brief  des  morgens  met  de  eeiste  dili- 
gence af. 

Op  den  bepaaldcn  tijd  stonden  wij  v«or  de  deur  —  de  dem  van  dat 
huis,  waar  ik  weinige  dagen  geleden  zoo  vcrgenoegd  was  geweest,  waar 
ik  mijn  jeugdig  vertrouwen  zoo  waar  en  hartchjk  had  geschonken,  en 
dat  voortaan  voor  mij  gcsloten,  dat  thans  een  bouwval,  eene  ledige  pick, 
voor  mij  was. 

Gcen  Littimcr  vcrtoonde  zich.  Het  aangenamer  gezichlje,  dat  bij  ge- 
legenheid  van  mijn  laatst  bezoek  bet  zijne  had  vervangen,  liet  ona  in  en 
ging  ODs  vooniit  naar  het  salon.  Mevrouw  Steerforth  zat  daar  reeds. 
Rosa  Dartle  kwam,  toen  wij  binnentraden,  van  het  andereeind  deikamer 
aangeslopen,  en  plaatste  zich  achter  haar  stoel. 

Ik  zag  terstond  aan  het  gezicht  zijncr  moeder,  dat  zij  van  hem  zelven 
wist  wat  hij  gedaan  had.  Dit  gezicht  was  zeer  bleek,  en  droeg  sporen  van 
diepere  aandoening,  dan  mijn  brief  alleen,  verzwakt  doorde  twijfelingea, 
weUe  hare  teederheid  had  moeten  opwekken,  waarschijnlijk  had  kimnen 
doen  ontstaan.  Dc  vond  nu,  dat  zij  meer  op  hem  gelcck,  dan  ik  ooit  ge- 
dacht  had,  en  gevoelde  meer  dan  ik  het  zag,  dat  die  gehjkcnis  00k  niet 
zonder  indnik  op  mijn  metgezel  bleef. 

Zij  zat  rechtop  in  haar  leuningstocl,  met  een  statig,  onbeweeglijk, 
hartstochteloos  uitzicht,  dat  niets  schecn  je  kunnen  verstoren,  Zij  zag 
baas  Feggotty,  toen  hij  voor  haar  stond,  zeer  strak  aan,  en  hij  zag  haar 
even  strak  aan.  Rosa  Dartle's  scheipe  blik  omvatte  ons  alien.  Een^ 
oogenblikken  lang  werd  er  geen  woord  gesproken. 

Zij  wenkte  baas  Feggotty  om  zich  neer  te  zetten,  Hij  antwoordde  met 
eene  zachte  stem :  >  Ik  sou  het  niet  natuurlijk  vinden,  mevrouw,  om  hier 
in  huis  te  gaan  zitten.  Dcwildeliever  blijven  staan."  En  daaropvolgde 
weder  eene  stilte,  die  zij  aldus  afbrak : 

>Ik  weet,  tot  mijn  diep  leedwezen,  wat  u  hier  beeft  doen  komen.  Wat 
wilt  ^  van  mij  P  Wat  vraagt  gij  mij  te  doen  ?" 

Hij  nam  zijn  hoed  onder  zijn  ann,  en  in  zijne  borst  naar  Emily's  brief 
gezocht  hebbende,  haalde  hij  dien  uit,  vonwde  hem  open,engafbcm 
haar  over, 

1  Lees  dat,  als  het  u  belieft,  meviouw.  Dat  b  de  hand  van  mijn  nichtje." 

Zij  las  den  brief  met  heUelfde  statig,  hartatochtelooze  gezicht —  zon- 
der, zoovcr  ik  lien  kon,  door  den  mhoud  geroerd  te  worden  —  en  gaf 
hem  temg. 

>Of  luj  moet  mij  als  eene  dame  terugbrengen,"  zeide  baas  Peggotty, 
die  plaats  met  zijn  vinger  opioekende.  >Ik  kom  om  te  weten,  mevrooW} 


BAAS  PEGCOTTY  EN  STKERFORTU  S  MOEDER,  1 39 

ofbii  ziJD  woordzalhouden."  — ■Neen,"aiitwoorddezij,  —  iWaarom 
niet  r"  zeide  baas  Peggotty.  —  i  Dat  is  onmogelijk.  Hij  zon  zkh  zelvea 
onteercn.  Gij  moet  toch  wel  weten,  dat  zij  verbenedenhemis." — iVei- 
hoog  haar  dan !"  zeide  baas  Peggotty.  —  >Zij  is  onkimdig  en  ongema* 
nicrd."  —  iMisschien  niet,  misschien  wel,"  zeide  baas  Peggotty.  >Ik 
denk  van  neen,  mevrouw,  maai  ik  kan  over  die  dingen  niet  oordeelen. 
Leer  haar  dan  beter !"  —  1  Daar  gij  mij  noodzaakt  om  duidelijker  te  spie- 
ken  —  waartde  ik  zeer  ongenegen  ben  —  hare  geringe  betrekkingen 
zouden  de  zaak  onmogelijkmaken,  al  wasernietsandera."  —  iLuister 
eens,  mevrouw,"  antwoordde  hij  langzaam  en  bedaard.  i  Gij  weet  wat  bet 
is  uw  kind  lief  tc  hebben.  Ik  ook.  Als  zij  hondeidmaal  mijn  kind  was,  koa 
ik  haar  niet  licver  hebben.  Gij  weet  niet  wat  het  is  uw  kind  te  verliczen. 
Ik  wel.  Al  de  schatten  van  de  wcreld  zouden  mij  niet  tc  veel  zijn  —  als  ik 
ze  had  —  om  haar  tcriig  te  koopten  I  Maai  red  haar  van  deze  schande, 
enzij  zal  nooit  schandc  van  OQS  te  wachten  hebben. Geen  van  ons,ondeF 
wie  zij  opgegroeid  is,  geen  van  ons,  die  met  haar  geleefd  hebben  en  haar 
voorhun  >alles  in  allea"  hebben  gehad,  zuUen  ooit  haar  lief  gezichtje 
weder  aanzien.  Wij  zutlen  tevreden  zijn  met  haar  te  laten  blijven  wat.zij 
is;  wij  zullen  tevreden  zijn  metindeverteaanhaartedenken, alsofzij 
ooder  ecn  anderen  hemel  was;  wij  zullen  tevreden  zijn  met  haar  aan 
haar  man — aan  hare  kindertjes  misschien  —  over  te  laten  —  en  den  tijd 
afWachten  wanneer  wij  alien  gelijk  in  rang  zullen  zijn  voor  onzen  God  1" 

De  ruwe  welsprekendheid,  waarmede  hij  sprak,  miste  niet  eenigen  in- 
dnik  te  maken.  Zij  bewaarde  nog  hare  trotsche  houding,  maar  er  was 
toch  een  zweem  van  zachtheid  in  bare  stem,  toen  zij  antwoordde : 

>Ik  wil  niets  rechtvaardigen.  Ik  wil  geene  tegenbeschuldigingen  doen. 
Maar  het  spijt  mij  te  moeten  herhalen,  het  is  onmogelijk.  Zulk  een  huwe- 
lijk  zou  de  vooruitzichten  van  mijn  zoon  onherstelbaar  bederven.  Niets 
is  zekerder  dan  dat  het  nooit  kan  en  zal  plaats  hebben.  Als  er  eene  an- 
deresoortvan  vcrgoedingia,-.''—  iDt  zie  degelijkenisvan  eengezicht," 
viel  baas  Peggotty,  met  een  bedaarden,  maar  nu  vuriger  wordenden  blik 
er  op  in,  >dat  mij  in  mijn  huis,  bij  mijn  haard,  in  mijne  boot  —  enwaar 
niet  al  i — lachend  en  vriendelijk  heeft  aangezien,  toen  het  zoo  verrader- 
lijk  was,  dat  ik  half  razend  word  als  ik  er  aan  denk.  Als  de  ^elijkenis  van  ' 
dat  gezicht  niet  gloeiend  rood  wordt,  bij  de  gedachte  om  mij  geld  aan  te 
bieden  voor  de  schande  en  het  verderf  van  mijn  kind,  is  zij  even  slecht, 
Ik  weet  niet,  of  zij,  als  eene  dame,  niet  nog  slechter  is." 

Zij  veranderde  nu  in  een  oogenbltk.  Een  toomigc  bios  oveispreidde 
bare  trekken,  en  zij  zeide,  op  een  toon  vol  trotsche  verontwaardiging, 
met  beide  handen  de  voorleuningen  van  haar  steel  vastklemmende : 

>Welke  vergoeding  kunt  gij  mij  geven  voor  het  openen  van  zulk  eene 
kloof  tusschen  mij  en  mijn  zoon  ?  Wat  is  uwe  liefde  bij  de  mijne  i  Wat  ia 
owe  scheiding  bij  de  onze  i" 

JufTrouw  Dartle  raakte  haar  tacht  aan  en  boog  het  hoofd  om  haar  ietg 
toe  te  fluisteren;  maar  zij  wilde  niets  hooren. 

>Neen,  Rosa,  geen  woordi  Laat  de  man  luisteren  naar  watikzeg! 
I>at  mijn  zoon,  die  het  doel  van  mijnlevenisgeweest,aanwvea^k.«\, 


140  DAVID  COPPXRFIELD. 


mijne  gedachten  had  gewijd,  wiens  wenschenik  van  een  kindafaan 
altijd  hebt  bevredigd,  van  wien  ik  van  zijne  geboorte  af  nooit  was  a%e- 
scheiden  —  in  een  oogenblik  zulk  een  ellendig  meisje  opneemt  en  mij 
vermijdt !  Dat  hij  mijn  vertrouwen  om  harentwil  met  opzettelijk  bedrog 
beloont,  en  mij  om  haar  verlaat !  Dat  hij  deze  ellendige  gril  hooger  schat 
dan  de  aanspraken  zijner  moeder  op  zijne  liefde^  zijne  gehoorzaamheid, 
zijn  eerbied,  zijtie  dankbaarheid  —  aanspraken,  die  elke  dag  en  ieder 
uur  van  zijn  leven  eene  kracht  hadden  moeten  geven,  waartegen  niets 
anders  bestand  was !  Heb  ik  dan  geene  reden  tot  ongenoegen  ?*' 

Wederom  poogde  Rosa  Dartle  haar  ter  neer  te  zetten,  maar  wederom 
Vruchteloos. 

»  Geen  woord,  Rosa^  zeg  ik !  Als  hij  alles  om  het  geringste  op  het  spel 
kan  zetten,  kan  ik  het  voor  iets  grooters  doen.  Laat  hij  gaan  waarheen 
hij  wil,  met  de  middelen.  die  mijne  liefde  hem  verschaft  heeft !  Denkt  hij 
tnij  door  lange  afwezigheid  te  overwinnen  ?  Hij  kent  zijne  moeder  zeer 
weinig  als  hij  dat  doet.  Laat  hij  nu  van  zijne  gril  afiien,  en  hij  is  weder 
welkom  bij  mij.  Laat  hij  nu  niet  van  haar  afzien,  en  hij  zal  nooit  weder 
bij  mij  komen,  al  was  ik  stervende,  zoolang  ik  mijne  himd  kan  ophefien 
om  er  een  teeken  tegen  te  maken,  of  hij  moet^nadathij  voor  altijd  afetand 
van  haar  heeft  gedaan^  nederi^  bij  mij  komen  en  mij  om  vergiflfenis  vra- 

Sen.  Daarop  heb  ik  recht.  Dit  is  de  erkentenis^  die  ik  w  i  1  hebben.  Dit  is 
e  scheiding,  die  tusschen  ons  is  gekomen !  En  heb  ik  dan,"  voegde  zij 
er  bij,  haar  bezoeker  met  hetzelfde  trotsche  ongeduld  aanziende  waar* 
mede  zij  begonnen  was,  >  geene  reden  tot  ongenoegen  ?" 

Toen  ik  de  moeder  hoorde  en  za^,  terwijl  zij  deze  woorden  sprak, 
scheen  ik  den  zoon  te  hooren  en  te  zien,  die  ze  trots  bood.  Al  de  eigen- 
zinnigheid  en  onverzettelijkheid,  die  ik  ooit  in  hem  gezien  had,  zag  Uc  in 
haar.  Al  het  begrip,  dat  ik  nu  van  zijn  karakter  en  de  verkeerde  richting 
zijner  geestkracht  had,  werd  ook  een  begrip  van  haar  karakter,  en  over* 
tuigde  mij  dat  het,  wat  deszelfe  krachtigste  roerselen  betrof,  hetzelfde  was. 

Zij  zeide  no,  zich  tot  mij  richtende  en  overluid,  terwijl  zij  hare  vroegere 

stijfheid  hemam,  dat  het  nutteloos  was  iets  meer  te  hooren  of  te  zeggen, 

en  dat  zij  verzocht  een  eind  aan  het  gesprek  te  maken.  Zij  stond  reeds 

deftig  op  om  de  kamer  te  verlaten,  toen  baas  Peggotty  haar  een  teeken 

.  gaf,  dat  dit  niet  behoefde. 

>  Wees  niet  bang  dat  ik  u  meer  hinderen  zal,  mevrouw,"  zeide  hij,  ter- 
wijl hij  naar  de  deur  ging,  >ik  heb  niets  meer  te  zeggen.  Ik  ben  zonder 
hoop  hier  gekomen,  en  ik  neem  geene  hoop  mee.  Ik  heb  gedaan  wat  ik 
dacht  dat  ik  doen  moest,  maar  ik  heb  nooit  gedacht,  dat  er  iets  goeds 
Van  zou  komen.  Dit  is  een  te  boos  huis  geweest  voor  mij  en  de  mijnen, 
om  dat  te  verwachten,  zoolang  ik  nog  bij  mijne  zinnen  ben.'' 

Daarmede  gingen  wij  been,  en  lieten  haar  bij  haar  leuningstoel  staan, 
als  een  model  van  eene  schoone  en  statige  dame. 

Wij  moesten,  om  naar  de  voordeur  te  komen,  eene  soort  van  galerij 
doorgaan  met  een  dak  en  wanden  van  glas,  waartegen  een  wijngaard 
was  opgeleid.  Deze  had  reeds  groene  bladeren,  en  daar  het  een  zonnige 
dag  was,  stond  de  glasdeur,  me  in  den  tuin  uitkwam,  open.  Van  dezen 


0 


BAAS   PEGGOTTY  BEGINT  Zljin  NASPORIHG.  141 

kant  kwam  Rosa  Dartle,  toen  wij  dicht  daarbij  waren,  met  onhoorbarc 
■chreden  aan,  en  £ich  tot  mij  richtende,  zeide  zij : 

>  Gij  hebt  er  wel  aan  gedaan  dien  kef  el  hier  te  brengen  I" 

Zooveel  woede  en  smaad  ats  haar  gezicht  verdonkerdc  en  m  hare  kool> 
Ewarte  oo^ec  flikkerde,  had  ik  niet  gedacht  dat  zelfs  dit  gezicht  in  staat 
was  om  mt  te  dnikken.  Het  litteeken,  door  den  hamer  veroorzaakt, 
kwam,  gelijk  doorgaans  wanneer  hare  trekken  eenige  drift  veiriedeQ, 
bijzonder  sterk  uit.  Toen  die  klopping,  welke  ik  vroeger  gezien  had,  er  nu 
weder  in  kwam,  hchtte  ri)  waarlijk  zel&  hare  hand  op  en  gaf  bet  ecn  slag, 

»Dit  is  wel  ecn  kerel,''  zeide  zij,  »om  u  aan  te  trekken  en  hier  te  bren* 
gen,  niet  waai  f  Ge  zijt  ecn  trouwe  vriend."  —  »Juffrouw  Dartle,"  ant- 
woordde  ik,  >  gij  zijt  toch  zeker  zoo  onbillijk  niet  om  ni  ij  de  schuld  te 
willen  gcven!"  —  iWaarom  brengt  gij  vcrdeeldheid  tusschen  die  twee 
razenden?"  sntwoordde  zij.  iWeet  gij  dan  niet,  dat  zij  beiden  razend 
zijn  van  trots  en  eigensinnigheid  ?"  —  >  Is  het  mijne  schuld  /"antwoordde 
ik.  —  lis  het  uwe  schuld!"  liet  zij  hieropvolgen.iWaarom  brengt  gij 
dien  man  hierP"  — >Hij is eenzwaarbeleedigdman,jufirouw Dartle," 
antwoordde  ik.  iMisschien  weet  gij  dat  niet."  —  ilk  weet,  dat  James 
Stccrforth,"  zeide  zij,  met  hare  hand  op  de  borst,  als  wilde  zij  den  storm, 
die  daar  becrschte,  beletten  om  uit  te  barsten,  teen  valsch  en  bedorven 
hart  heeft,  en  een  verrader  is.  Maar  wat  behoef  ik  iets  van  dien  kerel  en 
rijne  gemeene  nicht  te  weten,  of  wat  kunnen  zij  mij  schelcn  ?"— »Juf&ouw 
Etartle,"  antwoordde  ik,  »gij  verzwaart  de  beleediging  nog.  Zij  is  reeds 
groot  genocg.  Ik  wil  tot  afscheidallecn  zeggen,  dat  gij  hem  groot  onrecht 
doet."  —  »Ik  doe  hem  geen  onrecht,"  antwoordde  zij.  iZij  lijn  een 
stechte,  gemeene  troep.  Ik  zou  haar  willen  laten  geeselcn." 

Baas  Peggotty  ging,  zonder  ecn  woord  te  spreken,  verder  op  en  de 
deuruit. 

1 0  foei,  juflirouw  Dartle,  schaam  u,"  zeide  ik  met  verontwaardiging, 
sHoe  kimtgijhelonverdiendeongelukmctvoeten  tredenl"  —  ilkzou 
hen  alien  wel  willen  vertrappen,"  antwoordde  zij.  »Ik  wilde  zijn  huiswel 
laten  afbreken.  Ik  wilde  haar  wel  in  het  gezicht  laten  brandmcrken,  in 
vodden  steken  en  koo  op  straat  smijten  om  te  verhongeren.  Als  ik  macht 
had  om  vonnis  over  h^  te  vellen,  zou  ik  dat  laten  docn  ?  Laten  doen  t 
Ik  zou  het  zelf  doen .'  Ik  verfoei  haar.  Als  ik  haar  hare  schande  maar  kon 
verwijten,  zou  ik  overal  heen  willen  gaan  om  dat  te  doen.  Als  ik  haar 
vervolgen  kon  tot  aan  het  graf^  zou  ik  het  doen.  Als  er  een  woord  van 
troost  was,  dat  haar  stervensuur  kon  verzachten,  en  het  in  mijn  bezit  was, 
zou  ik  het  niet  a&taan,  al  was  het  voor  mijn  eigen  levcn !" 

Het  geweldige  barer  woordcn  alleen,  gevoel  ik  wel,  kan  slechts  een 
zwakken  indruk  geven  van  de  hartstochtelijke  drift,  die  haar  beheerschte 
en  uit  geheel  haar  voorkomen  sprak,  hocwel  hare  stem,  in  plaats  van 
Inider,  nog  dofTer  was  dan  gewoonlijk.  Geene  beschrijving,  dieikvan 
haar  kon  geven,  zou  haar  kunnen  vooistellen  gelijk  ik  mij  haar  herinner, 
of  een  denkbeeld  kunnen  geven  hoe  volkomen  zij  zicb  aan  hare  gram, 
schap  overgaf.  Ik  heb  hartstochtelijke  opgewondenheid  in  vele  gedaan^ 
ten  gezien,  maar  nooit  in  eene  gedaante  ah  deze. 


142  DATID  COPPERFIELD. 


Toen  ik  baas  Peg^tty  volgde,  wandelde  hij  langzaam  en  peinzend 
den  heuvel  af.  Hij  zeide  mij,  zoodra  ik  bij  hem  kwam^  dat  hij,  nu  hij  zijn 
gemoed  had  ontlast  van  wat  hij  te  Lon den  had  willen doen, dien  avond 
9op  reis"  meende  te  gaan.  Ik  vroeg  hem  waarheen  hij  dacht  te  gaan.  H^ 
antwoordde  niets  anders  dan :  »Ik  ga  mijn  nichtje  opzoeken,  mijnheer.'' 

Wij  gingennaardekamersbovendenkruidenierswinkei,endaarv(nul 
ik  gel^^eid  om  Peggotty  over  te  brengen  wat  hij  mij  gez^d  had.  Z^' 
ondemchtte  mij  daarop,  dat  hij  haar  dien  morgen  hetzelfde  l^d  geze^. 
Zij  wist  evenmin  als  ik  waarheen  hij  ging,  maar  zij  dacht,  dat  hij  bij  zidi 
zelven  wel  een  of  ander  plan  had. 

Ik  wilde  hem  onder  zulke  omstandigheden  niet  gaame  verlaten,  en  wij 
deden  te  zamen  onztn  maaltijd  met  eene  biefetuk-pastd  —  welke  een 
van  de  lekkemijen  was,  waarvoor  Peggotty  vermaard  was  —  en  ctie  dit- 
maal,  gelijk  ik  mij  wel  herinner,  een  bijzonderen  smaak  had,  door  den 
gemengden  renk  van  thee,  koffie,  boter,  spek,  kaas,  versch  brood,  brand- 
hout,  kaarsen  en  soja,  die  bestendig  uit  den  winkel  opsteeg.  Na  den 
maaltijd  bleven  wij  nog  een  uurtje  bij  het  venster  zitten,  zonder  ved  te 
praten ;  en  toen  stond  baas  Peggotty  op,  haalde  zijn  reiszak  en  zijn  dik- 
ken  stok,  en  legde  ze  op  tafel. 

Hij  nam  van  zijne  zuster  eene  kleine  som  op  rekening  van  zijn  l^aat 
aan ;  maar  even  genoeg  zou  ik  gedacht  hebben,  om  hem  eene  maand  te 
onderhouden.  Hij  beloofde  het  mij  te  laten  weten,  als  hem  iets  overkwam, 
en  toen  hing  hij  zijn  reiszak  om,  nam  hoed  en  stok  en  zeide  ons  vaarweL 

>  Alle  goed  zij  met  u,  goede  oude  vrouw,"  zeide  hij,  FcggqtXy  omhd- 
zende,  »en  met  u  ook,  mijnheer  David !"  terwijl  hij  mij  de  hand  drukte. 
>Ik  ga  haar  zoeken,  wijd  en  zijd.  Als  zij  naar  huis  mocht  komen,  terwijl 
ik  weg  ben  —  maar  och,  dat  zal  wel  niet  gebenren !  —  of  als  ik  haar 
mocht  terugbrengen,  ben  ik  van  gedachte  om  ergens  met  haar  te  gaan 
leven,  waar  niemand  haar  iets  kan  verwijten.  Als  mij  een  ongeluk  niocht 
gebeuren,  onthoud  dan,  dat  de  laatste  woorden,  die  ik  voor  haar  gelaten 
heb,  waren : » Ik  heb  mijn  lievelingskind  onveranderlijk  lieL  en  ik  vergeef 
haarr" 

Hij  zeide  dit  plechtig,  blootshoofds ;  en  toen  zijn  hoed  opzettende, 
ging  hij  naar  beneden  en  de  straat  op.  Wij  volgden  hem  tot  aan  de  dear. 
Het  was  een  warme,  dampige  avond,  juist  de  tijd  wanneer  in  de  groote 
straat,  waarop  dit  dwarsstraatje  uitliep,  voor  eene  poos  eenige  stilstand 
in  den  onophoudelijken  stroom  van  voetgangers  heerschte,  en  een 
krachtige  roode  zonneschijn.  Hij  sloeg^  geheel  alleen,  den  hoek  van  ons 
donker  straatje  om,  en  dompelde  zich  m  een  gloed  van  licht,  waarin  wij 
hem  verloren. 

Zelden  kwam  dat  avonduur  tenig,  zdden  werd  ik  in  den  nacht  wakker, 
zelden  zag  ik  naar  de  maan  of  de  sterren  op,  of  tuurde  ik  naar  den  regen, 
of  hoorde  ik  den  wind  loeien,  of  ik  dacht  aan  zijne  eenzame  gestalte, 
gelijk  hij,  arme  pelgrim,  daar  voortzwoegde ,  en  aan  ajne  laatste 
woorden: 

>Ik  ga  haar  zoeken,  wijd  en  zijd.  En  als  mij  een  ongdnk  mocht  ge- 
beuren, onthoud  dan,  dat  de  laatste  woorden,  die  ik  voor  haar  gelaten 


iqjio  lufdb  voor  dora  is  nog  bvbk  tNNic.  143 

beb,  waren :  >Ik  heb  mijo  lievelingakind  oDvenuiderlijk  lief^  en  ik  vergeef 


Al  dien  tijd  was  ik  op  Dora  TCT^efd  gebleven,  nog  CTger  dan  ooit.  Aan 
haar  te  denken  was  mij  eene  toevlucht  in  telcurstelting  en  droefenu,  en 
vergocdde  mij  zelfe  eenigszins  het  verlies  van  mijn  vriend.  Hoe  meer  ik 
mij  iclven  of  anderen  bekkagde,  des  te  meer  lodit  ik  troost  bij  de  bcel- 
tenis  van  Dora.  Hoe  grooter  de  opeenstapeling  van  bedrog  en  onnist  in 
de  wereld  was,  des  te  heldcrder  en  rcincr  schitterde  Dora's  ster  hoog 
boven  de  wereld.  Ik  geloof  niet,  dat  ik  cen  bepaald  denkbeeld  dat,  waar 
Dora  vandaan  kwam,  of  in  welken  graad  zij  met  een  hooger  soort  van 
wezens  was  verwant ;  maar  ik  ben  verzekerd  dat  ik  de  gedachte,  dat  zij 
eenvoudig  een  menschelijk  wezen  was,  gelijk  elkc  anderejongejufTer, 
met  smaad  en  veiontwaardiging  zou  hebben  verworpen, 

Als  ik  het  100  mag  uitdniuen,  ik  was  in  Dora  geweekt.  Ik  was  niet 
alleen  tot  over  de  ooren  op  haar  verlicfd,  maar  gehccl  met  liefde  door- 
trokken.  Er  had  mij,  zinnebeeldig  gesproken,  genoeg  liefde  kunnen  tiit- 
geperst  worden^  om  iemand  in  te  verdrinken,  en  toch  zou  er  nog  genoeg 
overgebleven  zijn  om  mijn  aanzijn  geheet  te  vervullen. 

Het  eerste  dat  ik  na  mijne  temgkomst,  op  mtjne  elgene  hand  deed, 
was  op  eene  nachtwandelmg  naar  Norwood  uit te stappen, en daar, 
gelijk  het  ondcrwerp  van  het  eerwaardige  raadsel^e  mijner  kindshod, 
gestadig  aan  Dora  denkende  ihet  huis  a1  om  en  om  te  gaan^  zonder  ooit 
het  hais  te  raken."  Ik  meen,  dat  de  oplossing  van  dit  onbegnjpclijk  raad- 
sel  »de  maan"  was.  Hoc  dat  zij,  ik,  de  maanzieke  slaaf  van  Dora,  zwierf 
twee  urcn  lang  om  het  huis  en  den  tuin  rond,  door  de  spleten  in  de 
achutting  kijkendc,  mijne  kin  door  geweldig  rekken  boven  de  roesdge 
spijkers  op  den  kant  brengende,  kusscn  naar  de  lichten  voor  de  vensteis 
mtzendende,  en  zeer  romantisch  den  nacht  aanrocpende  om  mijne 
Dora  te  beschermen  —  ik  weet  niet  recht  waarvoor,  maar  ik  deck 
voor  brand.  Misschien  wel  voor  muizcn,  waaraan  zij  een  grooten 
bekelhad. 

Mijne  liefde  1^  mij  zoo  op  het  hart,  en  het  was  mij  zoo  natuurlijkPeg- 
gottjr  in  mijn  vertrouweii  te  nemen,  toen  ik  haar  op  een  avond  weder 
met  haar  oud  stelte^e  naaigereedschap  bij  mij  vond,  dmk  bezig  met 
mijne  garderobe  na  te  zien,  dat  ik  haar,  met  tamelijk  veel  omslag,  mlin 
.  ^root  geHieim  mededeelde.  Feggotty  hoorde  dit  met  groote  belangetd- 
hng  aan,  maar  ik  kon  er  haar  gebeel  niet  toe  krijgen  om  de  ziak  nit  mijn 
oogpUDt  te  beden.  Zij  had  een  vermetel  gimstig  vooroordeel  voor  mij, 
en  was  nheel  bmten  staat  om  te  begrijpen,  wsiarvoor  ik  angstig  of 
waarom  UE  neeralachtig  zoo  zijn.  *De  jongejufreTmochtdenken,datzij 
cr  wel  aan  toe  wai,"  raerkte  zij  aan,  *met  ziUk  een  vrijer  te  bebbeo.  En 


144  DAVID  COPPKRnELD. 


wat  haar  pa  betrof/^  zeide  zij,  >wat  zou  dat  heerschap,  In  's  Kernels 
naam,  dan  wel  verwachten !" 

Ik  merkte  evenwel  op,  dat  mijnheer  Spenlow's  proctoriale  tabbaard 
en  stijve  das  Peggotty  een  lager  toon  deden  aanslaan,  en  haar  meer  eer- 
bied  inboezemden  voor  den  man,  die  met  elken  dag  in  mijne  oogenmeer 
en  meer  een  wezen  van  verheven  aard  werd,  en  van  wien  voor  mij  zel& 
een  glans  scheen  te  stralen,  als  hij  in  het  Hof  statig  opgericht  tusschen 
zijne  papieren  zat,  gelijk  eene  kleine  vuurbaak  in  eene  zee  van  docu- 
menten.  En  terloops  gezegd,  ik  herinner  mij,  dat  het  mij,  als  ik  daar  ook 
in  het  Hof  zat,  bijzonder  vreemd  placht  voor  te  komen,  als  ik  bedacht, 
dat  die  flauwe  oude  rechters  en  doctors,  al  hadden  zij  Dora  gekend,  toch 
niet  het  minste  om  haar  zouden  gegeven  hebben;  dat  zij  niet  zinneloos 
van  verukking  zouden  zijn  geworden,  al  was  him  een  huwelijk  met  Dora 
voorgeslagen ;  dat  Dora  had  kimnen  zingen  en  op  die  hemelsche  gtdtaar 
spelen,  tot  zij  mij  op  den  rand  vankrankzinnigheidhadgebracht,zonder 
toch  een  van  die  talmkousen  een  duimbreed  van  zijn  weg  te  lokken ! 

Ik  verachtte  hen  tot  den  laatsten  man  toe.  Oude  ijskoude  tuinlieden 
tusschen  de  bloembedden  van  het  hart,  vatte  ik  een  persoonlijken  af  keer 
van  hen  op.  Het  geheele  Hof  was  voor  mij  niets  anders  dan  een  troep 
gevoellooze  muggezifters.  De  Balie  bevatte  even  weinig  po^eof  teeder- 
heid  als  de  toonbank  eener  tapperij. 

Met  niet  weinig  hoogmoed  de  zaken  van  Peggotty  zelf  in  handen 
nemende,  liet  ik  het  testament  beeedigen,  maakte  eene  schikking  met  het 
kantoor  voor  de  rechten  op  legaten,  bracht  haar  naar  de  Bank,  en  had 
spoedig  alles  in  orde.  Tot  alwisseling  onder  deze  rechtsgeleerde  bezig- 
heden,  gingen  wij  eene  verzameling  van  wassenbeelden in  Fleet-Street 
(die,  hoop  ik,  al  voor  twintig  jaar  versmolten  is)  en  de  tentoonsteUing 
van  Miss  Linwood  bezoeken  (waarvan  ik  mij  herinner,  dat  het  een  mau- 
soleum van  borduurwerk  was,  zeer  geschikt  om  tot  zelfonderzoek  en 
berouw  aan  te  sporen),  den  Tower  van  L  o  n  d  e  n  bezichtigen  en  den 
koepel  der  St.-Paulskerk  beklimmen.  Al  deze  wonderen  gaven  Peggotty 
zooveel  vermaak,  als  zij  onder  de  bestaande  omstandigheden  kon  ge- 
nieten ;  behalve,  geloof  ik,  de  St.-Paulskerk,  die  door  hare  lange  gehecht- 
heid  aan  haar  naaikistje  een  mededinger  van  het  schilderijtje  op  het 
deksel  werd,  en  in  sommige  opzichten ,  begreep  zij ,  door  dat  kunstwerk 
werd  overtrofFen. 

Toen  de  zaak  van  Peggotty,  die,  gelijk  wij  in  de  Commons  plachten 
te  zeggen,  tot  de  gewone  loopende  zaakjes  behoorde  (en  zoowel  winst- 
gevend  als  gemakkelijk  waren  die  loopende  zaakjes),  geheel  in  orde  was, 
bracht  ik  haar  op  een  ochtend  naar  het  kantoor  om  hare  rekening  te 
betalen.  Mijnheer  Spenlow  was  uitgegaan,  zeide  de  oude  Tiffey,  om  een 
heer  voor  een  huwelijkscertificaat  te  laten  beeedigen;  maar  daar  ik 
begreep,  dat  hij  spoedig  zou  terugkomen,  verzocht  ik  Peggotty  om  te 
blijven  wachten. 

Wij  ^eleken  in  de  Commons,  als  wij  testamentszaken  behandeldoi) 
eenigszms  naar  aansprekers:  daar  wij  het  tot  een  regel  maakten  om  min 
of  meer  bedrukt  te  lujken,  als  wij  met  clienten  in  den  rouw  te  doen  had- 


• 


PBGGOTTY  BH  IK  ONTUOETEK  tUJNHEKR  HURDSTOMB.  1 45    . 

den.  Een  de^lijk  gcvoel  van  kieschheid  deed  ons  met  clienten  voor 
huwelijkscertificaten  altijd  vroolijk  en  luchtigzijn.  IkgafdusPef^tty 
een  wenk,  dat  zij mijnheer Spcntow nu al welbekomen sou  vinden van 
den  scbok,  dien  het  overlijden  van  Barkis  hem  gegevenhad;  enliij  kwam 
ook  waarlijk  aan  alsnf  hij  zclf  de  bruidegom  was. 

Maar  noch  Peggotty  noch  ik  had  oogcn  voor  hem,  toen  wij,  in  zijn 
gezelschap,  mijnheer  Murdstone  zagen.  Hij  was  zeer  weinig  veranderd. 
Zijn  haai  scbcen  even  dicht  en  was  zeker  even  zwait  als  ooit;  en  zijn  blik 
was  even  weinig  te  vertrouwen  als  voorhecn. 

»Ha,  Copperfield?"  zeide  mijnheer  Spenlow.  »Gij  kent  dezen  beer 
wel,geloof  ik?" 

Ik  maaktc  cene  stijve  buiging  voor  mijnheer  Murdstone,  en  Pcggotty 
toonde  slechts  even,  dat  zij  hem  herkende.  Hij  was  in  het  ecrst  ecnigs- 
zins  ontz«t,  dat  hij  ons  beiden  daar  ontmocttc,  maai  nam  s|>oedig  zijn 
besluit  en  kwam  naar  mij  toe. 

»Ik  hoop,"  zeide  hij,  »dat  het  u  wel  gaat?"  —  »Dat  kan  u  bezwaarlijk 
interesseeren,"  antwoordde  ik. » Ja,  als  gij  het  dan  verlangt  tc  weten." 

Wij  za^en  elkandcr  aan  en  hij  keerde  zich  naar  Pcggotty. 

>£n  gij,"  zeide  hij.  >Het  spijt  mij  te  zien,  dat  ^j  uw  man  vedoren 
hebt."  —  >Dat  is  het  eerste  verlics  niet,  dat  ik  in  nujn  leven  heb  gehad, 
mijnheer  Murdstone,"  antwoordde  Pcggotty,  bevende  van  het  hoofd  tot 
devoeten.  ilkbenblijdatikhopenmag,  dathiervoorniemaodzichiets 
te  verwijlen  —  niemand  icts  te  verantwoorden  heeft."  —  » Ja,"  zeide  hij, 
1  dat  is  eene  gedachte  die  u  troosten  moet.  Gij  hebt  uw  plicht  gedaan.'  '^ 
>Ik  heb  niemand  het  leven  zuur  gemaakt,"  zeide  Feggotty,  >en  ik  ben 
dankbaar  als  ik  dat  bedenk.  Neen,  mtjoheer  Murdstone,  ik  heb  geen 
lief  jong  schepseltje  doodgeplaagd  en  van  angst  en  verdriet  in  het  graf 
gebracht," 

Hij  zag  haar  een  oogenblik  somber  aan  —  met  wroegend  zelfverwijt, 
naar  mij  dacht^  en  zeide  toen,  zijn  hoofd  naar  mij  omkeerende,  maar 
naar  mijne  voeten,  in  plaats  van  mijn  gezicht,  ziende : 

>Het  is  niet  te  denken,  dat  wij  elkander  spoedig  zuUen  wederzien ;  — 
wat  zonder  twijfel  ons  beiden  genoegen  doet,  want  zulke  ontmoetin^en 
Ills  deze  kunnen  nooit  aangenaam  zijn.  Ik  verwacht  niet  dat  gij,  die  U 
altijd  tegen  mijn  rechtmatig  gezag  hebt  verzet,  dat  tot  ttw  welzijn  en  uwe 
verbetering  werd  uitgeoeiend,  mij  thans  zult  genegen  zijn.  Er  bestaat 
eene  antipathic  tusschen  ons  ...."  —  >  Eene  oude,  geloof  ik  ?"  zeide  ik, 
hem  in  de  rede  vallende. 

Hij  glimlachte,  en  schoot  een  blik  naar  mij,  zoo  boosaaidig  als  er  een 
uit  zijne  donkeie  oogen  kon  komen, 

»Die  kookte  reeds  als  kiiul  in  uwe  borst,"  zeide  hij.  i Zij  verbittcrde 
het  leven  van  uwe  arme  moeder.  Gij  hebt  gelnk.  Ik  hoop,  dat  gij  u  nog 
Terbetercn  zult." 

Hicr  maakte  hij  een  einde  aan  het  gesprek,  dat  zacht  in  een  hoekje 
van  het  buitenkantoor  gevoerd  was,  door  de  kamer  van  mijnheer  Spen- 
low binnen  te  gaan,  en  zeide  toen  overluid  op  zijn  gladsten  toon : 

>  Heeren  van  mijnheer  Spenlow's  beroep  zijn  wel  gewoon  aan  familie- 
DAvro  coFPBRnKLD.  —  n.  10 


146  DAVID  COPPERFIELD. 


geschillen ,  en  weten  wel  hoe  ingewikkeld  en  netelig  die  altijd  zijn  V* 
Daarmede  betaalde  hij  het  certificaat ;  en  nadat  hij  die  netjes  opgevou- 
wen  van  mijnheer  Spenlow  had  ontvangen,  met  een  handdruk  en  een 
beleefden  wensch  voor  zijn  geluk  en  dat  zijner  aanstaande  vergezeld, 
ging  hij  heen. 

rk  zou  misschien  moeite.^ehad  hebben  om  onder  zijn  taal  stil  te  zwij- 
gen,  indien  ik  minder  moeite  had  gehad  om  Peggotty  (die,  goede  ziel, 
alleen  om  mijnentwil  boos  was)  te  beduiden,  dat  dQt  geene  plaats  was  om 
veiwijten  te  doen,  en  dat  ik  haar  bad  om  zich  stil  te  houden.  Zij  was  zoo 
buitengemeen  opgewonden^  dat  ik  blijde  was  er  met  eene  hartelijke  om- 
helzing  af  te  komen,  waartoe  deze  herinnering  van  onze  oude  grieven 
haar  opwekte,  en  de  zaak  voor  mijnheer  Spenlow  en  de  klerken  zoo  goed 
mogelijk  te  verklaren. 

Mijnheer  Spenlow  bleek  niet  te  weten  welke  betrekking  er  tusschen 
mijnheer  Murdstone  en  mij  bestond,  waarom  ik  blijde  was ;  want  als  ik 
mij  het  lot  mijner  arme  moeder  herinnerde,  kon  ik  het  niet  op  mij  ver- 
krijgen  om  die  betrekking  te  erkennen.  Mijnheer  Spenlow  scheen  te 
denken,  indien  hij  al  over  de  zaak  dacht,  dat  mijne  tante  aan  het  hoofd 
der  regeeringspartij  van  mijne  familie  stond,  en  dat  er  eene  oppositie- 
partij  was,  die  door  iemand  anders  werd  aangevoerd  —  zooveel  maakte 
ik  ten  minste  op  uit  hetgeen  hij  zeide,  terwijl  hij  wachtte  tot  mijnheer 
Tififey  Peggotty's  rekening  van  onkosten  had  opgemaakt. 

ijuffrouw  Trotwood,"  merkte  hij  aan,  ihceft  een  vast  karakter,  dat  is 
zeker ;  en  het  is  niet  te  denken,  dat  zij  ooit  voor  oppositie  zal  wijken.  Ik 
heb  achting  voor  haar  karakter,  en  ik  mag  u  wel  fehciteeren,  Copperfield, 
dat  gij  aan  den  rechten  kant  zijt.  Geschillen  tusschen  betrekkmgen  zijn 
zeer  te  betreuren  —  maar  zij  zijn  zeer  gewoon,  en  de  hoofdzaak  is,  dat 
men  zich  aan  den  rechten  kant  houdt,"  meenende,  naar  ik  denk,  aan 
dien  kant  waar  het  meeste  geld  was. 

>Een  vrij  goed  huwelijk,  geloof  ik  ?"  zeide  mijnheer  Spenlow. 

Ik  verklaarde  hem,  dat  ik  er  niets  van  wist. 

iZoo  waarlijk!"  zeide  hij.  >Uit  de  weinige  woorden,  die  mijnheer 
Murdstone  zich  heeft  laten  ontvallen  —  zooals  iemand  bij  zulke  gelegen- 
heden  dikwijls  doet  —  en  uit  wat  juffrouw  Murdstone  zich  heeft  laten 
ontvallen,  zou  ik  opmaken,  dat  het  een  vrij  goed  huwelijk  was."  — 
iMeent  gij  dat  er  geld  is^ mijnheer?"  vroeg  ik.  -^  ija,"  zeide  mijnheer 
Spenlow,  » ik  verneem  dat  er  geld  is.  En  schoonheid  ook,  naar  ik  hoor." — 
>Zoo?  Is  zijne  nieuwe  vrouw  nog  jong?',  —  »Pasmeerderjariggewor- 
den,"  antwoordde  mijnheer  Spenlow.  » Zoo  kort  geleden,  dat  ik  haast 
zou  denken  dat  zij  daarop  gewacht  hebben."  —  i  God  zij  haar  ^nadic; !" 
zeide  Peggotty,  met  zooveel  nadruk  en  zoo  onverwacht,  dat  wij  alle  £ie 
verlegen  stilzwegen,  tot  Tiffey  met  de  rekening  binnenkwam. 

De  oude  Tiffey  verschecn  echter  spoedig  en  gaf  de  rekening  aan  mijn- 
heer Spenlow  om  na  te  zien.  Mijnheer  Spenlow  schikte  zijne  kin  in  zijne 
das,  wreef  die  zachtjes,  keek  met  een  benepen  gezicht  —  alsof  alles  Jor- 
kins'  bedrijf  was  —  de  posten  na,  en  gaf  met  een  zachten  zucht  de  reke- 
ning aan  Tiffey  terug. 


HET  PRBROGATIEF-KANTOOR,  HCT   BEHOUD  VAN  HET  LAND.       1 47 

>Ja,"  leidc  hij.  >Dat  is  in  orde.  Geheel  io  orde.  Ik  zou  seer  gaame, 
Copperfield,  deze  rekcning  tot  de  werkclijke  uitschotten  beperkt  hebben ; 
iiuar  het  is  eene  onaangename  omstandigheid  in  mijn  beroepsleven,  dat 
ik  geene  vrijhcid  heb  om  mijn  eigcn  zin  tc  docn.  Ik  heb  een  conipagnon — 
mijnheer  Jorkins." 

Daar  hij  dit  met  eene  zachte  treurigheid  zeide,  die  bijna  evengoed  was 
alsof  hij  geheel  niets  gerekend  had,  betuigde  ik  uit  naam  van  Peggotty 
mijn  dank,  en  betaaldc  Tifiey  in  banknoten,  Daama  ging  Peggotty  naar 
huis,  terwijl  mijnheer  Spenlow  en  ik  naar  het  Hof  gingen,  waar  wij  een 
proces  van  echtscheidmg  hadden  (onder  een  vernuftig  statuuije,  tegen- 
woordig  herroepcri,maar  volgens  hetwelkik  verscheidene  huweUjken  heb 
zien  nietig  verklaren),  waarvan  dit  de  hoofdpunten  waren.  De  man,  die 
Thomas  Benjamin  heette,  had  een  huwelijkscertificaat  onder  den  enkelen 
naam  van  Thomas  genomen,  en  het  Benjamin  weggelaten,  voor  het 
geval,  dat  het  tronwen  hem  niet  loo  wel  bevaUen  mocht  ab  hij  dacht. 
Daar  het  hem  werkelijk  niet  loo  wel  bevicl  als  hij  dacht,  of  zijne  vrouw 
hem  begon  te  vervelen,  arme  man,  kwam  hij  nu,  na  een  jaar  of  twee 
getrouwd  te  zijn  gewoest,  door  ccn  vriend  voor  het  Hof,  en  verklaarde, 
dat  hij  Thomas  Benjamin  heette  en  dus  geheel  niet  getrouwd  was.  Het- 
geen  het  Hof,  tot  zijn  groat  genoegen,  ook  bevestigde. 

Ik  moet  zeggen,  dat  ik  eenigszins  twijfelde  of  dit  we)  strikt  rcchtvaar- 
dig  was,  en  mij  zelfs  niet  door  schrik  voot  het  schepel  tarwe,  dat  aUe 
tegcnstrijdigheid  verzoent,  van  mijne  twijfelingen  liet  tenigbrengen. 
Doch  mijnheer  Spenlow  beredeneerde  de  zaak  met  mij.  Hij  zeide,  als 
men  de  wereld  bezag,  zoo  waser  goedenkwaadin;  bezag  men  de  kerke- 
lijke  wet,  zoo  was  daarin  ook  goed  en  kwaad.  Alles  was  een  deel  van  een 
systeem.  Welnu !  Daar  had  men  het ! 

Ik  had  de  stoutheid-niet  om  Dora's  vader  onder  het  oogte  brengen, 
dat  wij  misschien  zelfs  de  wereld  eenigszins  konden  verbeteren,  als  wij 
niaar  'smorgens  vroeg  opstonden  en  den  rok  uittrokken  om  frischte 
kunnen  werken;  maar  ik  besloot  toch  te  meenen,  dat  wij  de  Commons 
wel  wal  konden  verbeteren.  Mijnheer  Spenlow  zeide  hierop,  dat  hij  mij 
bijzonder  zou  aanraden  om  dit  denkbecld  uit  mijn  geesi  te  verbannen, 
daar  het  mijn  karakter  als  gentleman  onwaardig  was;  maar  dat  hij 
toch  wel  eens  van  mij  wilde  hooren  voor  welke  verbetering  ik  de  Com- 
mons zou  vatbaar  achten. 

Dat  gedeelte  van  de  Commons  nemende,  dat  juist  toevallig  dichtst  bij 
ons  was  —  want  onze  man  was  nu  al  weder  ongetrouwd,  en  wij  waren 
uit  het  Hof  en  kiiierden  het  Prerogatief-kaiitoor  voorbij,  —  zeide  ik  te 
dcnken,  dat  dit  Prerogatief-kantoor  eene  instelling  was  waarmede  vrij 
zonderling  werd  omgesprongcn.  Mijnheer  Spenlow  vroeg  in  welk  op- 
zicht?  Ik  antwoordde,  met  alien  gepasten  eerbied  voor  zijne  meerdere 
ondervinding  (maar  metmeereerbied,VTeesik,  voor  zijne  aandacht  als 
Dora's  vader),  dat  het  misschien  eenigszins  verkeerd  was,  dat  het  archief 
van  dat  Hof,  hetwelk  de  origineele  testamenten  bcvatte  van  alle  perso- 
nen,  die sedert  drie  eeuwen in  het  ontzaglijk  district  van  Canterbury 
goederen  hadden  nagelaten,  een  maar  voor  behutp  genomen  gebouw 


148  DAVID  COPPERFIILD. 

was,  dat  nooit  daarvoor  was  bestemd  geweest,  door  de  registrators  tot 
eenig  voordcd  gchuurd,  van  het  dak  tot  den  kelder  met  gewichtige 
docuinenteD  volgepropt,  niet  eens  vcilig  veor  brand,  kortom  geheel  ea 
al  eene  inhalige  speculatie  der  registrators,  die  het  publiek  veel  geld 
a&atuen  en  de  testamenten  van  dat  publiek  ergens  wegstopten,  hoc  en 
waar  dan  00k,  zonder  op  iets  anders  te  letten  dan  om  er  maar  goedkoop 
vanaftecijn.  Dat  het  misschieaeenigszinsonredclijk  was,  dat  deze  regi- 
strators, die  jaarlijks  cene  som  van  acht  of  negenduizend  pond  ontvingen 
(om  nict  eens  van  de  winsten  der  gedeputeerden  en  nominale  klerken  te 
spreken),  niet  verplicht  waien  een  weineje  van  dat  geld  te  besteden  om 
eene  tamelijk  veihge  bewaarplaats  te  vinden  voor  de  gewichtige  docu- 
menten,  welke  allerlei  klassen  van  menschen,  hetzij  zij  wilden  ofniet, 
gedwongen  waren  hun  in  handen  te  stellen.  Dat  het  missohien  eenigszins 
onbillijk  was,  dat  al  de  groote  posten  in  dit  groote  kantoor  aanzienlijke 
ginecuren  waren,  tenvijl  de  ongelukkige  actieve  klerken,  in  de  koude 
donkere  kamei  boven,  de  slechtst  betaaldc  en  ininst  geachte  menschen 
waren,  die  in  Londen  gewichtige  diensten  verrichten.  Dat  het  mis- 
schien  eenigszms  onbehoorlijk  was,  dat  de  voomaamste  registrator  van 
alien,  wiens  plicht  het  zou  zijn,  het  publiek,  dat  daar  gedurig  komen 
moe^  al)e  noodig  gemak  te  verschafTen,  zijn  post  voor  niets  anders  dan 
eene  sinecuur  hield  (en  bovendien  misschien  nog  eenige  andere  posten 
van  dien  aard  kon  hebben),  terwijl  het  publiek  het  ongeriefmoest  ver- 
dragen,  waarvan  wij  elken  namiddag,  als  het  druk  was  in  het  kantoor, 
een  staaltje  hadden,  en  dus  wel  wistendatondiaaglijkwas.  Dat  misschien 
kortom  dit  Prerogalief-kantoor  van  het  aartsbisdom  Canterbury  zulk 
eene  veribeielijke  knoeierij  en  zulk  eene  gruwelijke  ongerijmdheid  was, 
dat  het  indien  het  niet  in  een  boekje  van  St.  Paul's  Kerkhof,  dat  weinige 
menschen  kenden,  was  weggestopt,  reeds  lang  geteden  het  binnenste 
buiten  en  het  onderste  boven  had  moeten  gekeerd  zijn. 

Mijnheer  Spenlow  glimlachte  terwijl  ik  met  bescheiden  ijver  hierover 
sprak,  en  beredeneerde  toen  de  zaak  met  mij,  gelijk  hij  de  andere  had 
gedaan.  Hij  zeide:  waarop  kwam  het  eigenlijk  neerr  Het  was  eene  zaak 
van  opbie.  Indien  het  publiek  dacht,  dat  hunne  testamenten  veilig  be- 
waard  werden,  en  begreep,  dat  de  mrichting  niet  verbeterd  behoefde  te 
worden,  wie  werd  daardoor  benadeeld  f  Niemand.  Wie  werd  er  door 
bcvoordeeld?  Al  de  Sinecuristen.  WeJnu.  Dan  had  het  goede  de  over 
hand.  Het  was  misschien  geenvolroaaktsysteem;  niets  was  volmaakt; 
maar  waar  hij  tegen  had,  was  het  ondermijnen  van  iets.  Met  het  Prero- 
gatief-kantoor  was  het  land  bloeiendgeweest  OndermijnhetPrerogatief- 
kantoor,  en  het  land  lou  niet  bloeiend  meer  blijven.  Hij  begreep,  dat 
een  gentleman  zicb ten regel behoorde  te  stellen, de  dingen  te nemen 
gelijk  hij  ze  vond;  en  hij  twijfelde  nict  of  het  Prerogatief-kantoor  zoo 
net  onzen  tijd  wel  uitbouden.  Ik  onder^chikte  mij  aan  dit  gevoelen,  hoe- 
wel  ik  er  bij  mij  zclvcn  zeer  aan  twijfelde.  Ik  bevind  evenwel,  dat  hij 
gelijk  had ;  want  het  heeft  het  niet  alleen  tot  op  den  huidigen  d^  uitge- 
houden,  maar  het  heefl  dat  ook  gedaan  in  spijt  van  een  groot  parlements- 
rapport,  dat  (lang  niet  zeer  gewiltig)  achttien  jaren  geleden  is  opgemaakt, 


IK  WORD  ANDERMAAL  BIJ  DEN  HBER  SPENLOW  GENOODIGD.        1 49 


als  wanneer  al  die  bezwaren  van  mij  in  bijzonderheden  uiteengezet  wer- 
den,  en  men  verklaarde  dat  het  bestaande  pakhuis  van  testamenten 
nog  maar  den  toevloe4  van  slechts  derdehalf  jaar  zou  kunnen  opnemen. 
Wat  zij  er  sedert  mede  gedaan  hebben;  of  zij  er  veel  van  hebben  laten 
wegraken,  of  dat  zij  er  nu  en  dan  aan  de  komenijswinkels  van  verkoopen, 
weet  ik  niet.  Ik  ben  maar  blij  dat  mijn  testament  er  niet  is,  en  hoop,  dat 
liet  er  nog  in  eenigen  tijd  niet  zal  komen. 

Ik  heb  dit  alles  nu  in  het  hoofdstuk  mijner  zaligheid  geschreven,  om- 
dat  het  hier  zijne  natuurlijke  plaats  vindt.  Toen  mijnheer  Spenlow  en  ik 
in  ditgesprek  warei)  geraakt,  zetten  wij  het,  te  gelijk  met  onze  wandeling 
voort,  tot  wij  op  algemeene  onderwerpen  kwamen.  En  zoo  gebeurde  het 
dndelijk  dat  mijnheer  Spenlow  mij  vertelde,  dat  het  over  acht  dagen 
Dora's  verjaardag  was,  en  dat  het  hem  genoegen  zou  doen  als  ik  bij  die 
gelegenheid  wilde  overkomen  en  aan  een  landelijk  uitstapje  deehiemen. 
Dl  geraakte  terstond  van  mijne  zinnen;  des  anderen  daags  werd  ik  stapel- 
gek,  bij  de  ontvangst  van  een  stukje  postpapier  met  een  uitgeslagen 
randje:  >Mijn  compliment  met  papa.  Ter  herinnering;"  en  den  tusschen- 
tijd  sleet  ik  in  eene  sufifende  mijmering. 

Ik  geloof  zeker,  dat  ik,  om  mij  op  die  gezegende  gebeurtenis  voor  te 
bereiden,  zooveel  zotheden  beging,  als  maar  eenigszms  mogelijk  waren. 
Ik  word  nog  gloeiend  rood,  als  ik  denk  aan  de  das,  die  ik  kocht.  Mijne 
laarzen  hadden  in  eene  verzameling  van  marteltuigen  kunnen  geplaatst 
worden.  Ik  zond  daags  te  voren  met  de  Norwoodsche  diligence  een  keu- 
rig  mandje,  dat  op  zich  zelf,  dacht  ik,  bijna  met  eene  declaratie  gelijk 
itond.  £r  waren  pistaches  in  met  de  teederste  deviezen,  die  voor  geld  te 
krijgen  waren.  Des  ochtends  om  zes  ure  was  ik  al  op  de  markt  van 
Covent  Garden,  om  een  bouquet  voor  Dora  te  koopen.  Om  tien  ure 
zat  ik  te  paard  (ik  huurde  een  vurigen  schimmel  voor  deze  gelegenheid) 
met  het  bouquet  op  mijn  hoed,  om  het  frisch  te  houden,  en  draafde  den 
^gnaar  Norwood  op. 

Ik  geloof  dat  ik,  toen  ik  Dora  in  den  tuin  zag  en  mij  hield  alsof  ik  haar 
nietzag,  en  het  huis  voorbij  reed  terwijl  ik  deed  alsofiker  metangstnaar 
zocht,  twee  kleine  zotheden  beging,  die  andere  jonge  heeren  in  mijne 
omstandigheden  ook  wel  konden  begaan  hebben  —  omdat  ze  mij  zoo 
natuurlijk  afgingen.  Maar  o !  toen  ik  het  huis  eindelijk  vond,  en  voor  het 
toiohek  afstapte,  en  die  onbarmhartige  laarzen  over  het  grasperk  voort- 
sleepte  naar  de  bank  onder  den  seringeboom,  waarop  Dora  zat,  welk 
een  schouwspel  was  zij  toen  op  dien  heerlijken  ochtend  tusschen  de  ka- 
pelletjes,  met  een  wit  spanen  hoedje  en  een  hemelsch  blauw  kleedjel 

£r  was  eene  andere  jonge  dame  bij  haar  —  bij  haar  vergeleken  reeds 
ouoachtig  —  haast  twintig,  zou  ik  zeggen.  Zij  heette  juffirouw  Mills,  en 
Dora  noemde  haar  Julia.  Zij  was  Dora's  boezemvriendin.  Gelukkige 
jnffrouw  Mills! 

Jip  was  daar  ook,  en  Jip  kon  weer  niet  laten  tegen  mij  te  blafifen. 
Toon  ik  mijn  bouquet  presenteerde,  knarsetandde  hij  van  jaloezie.  Wel 
(nocht  hij  dat,  als  hij  het  minste  denkbeeld  er  van  had  hoe  ^  i\\ii<^ 
toeesteres  aanbad! 


150  DAVID  COPPKRFIELD. 


>0^  ik  dank  u  wel,  mijnheer  Copperfield!  Welke  lieve  bloemen!'* 
zeide  Dora. 

Ik  was  vooroemens  geweest  te  zeggen,  (en  ik  had  drie  mijien  ver  de 
beste  uitdrukkingen  bestudeerd)  dat  ik  ze  schoon  had  gevonden,  eer  ik 
ze  zoo  dicht  bij  haar  zag.  Maar  ik  kon  het  niet  uitbrengcn.  Zij  was  al  te 
verbijsterend.  Het  was  onmogelijk,  haar  die  bloemen  tegen  hare  mollige 
kin  te  zien  houden,  zonder  in  weemoedige  vermkking  alle  tegenwoor- 
digheid  van  geest  en  het  geheele  spraakvermogen  te  verliezen.  Het  ver  - 
wondert  mij^  dat  ik  niet  zeide:  iDood  mijjuffrouw  Mills,  alsgijer  het 
hart  toe  hebt  Laat  mij  hi^r  sterven !" 

En  toen  hield  Dora  Jip  mijne  bloemen  voor,  om  cr  aan  te  niiken;  en 
toen  bromde  Jip  en  wilde  er  niet  aan  ruiken;  en  toen  lachte  Dora,  en 
hield  ze  nog  wat  dichter  bij  Jip,  om  het  hem  toch  te  laten  doen ;  en  toen 
pakte  Jip  een  takje  geranium  tusschen  zijne  tanden,  en  schudde  het  been 
en  weer,  alsof  hij  zich  verbeeldde  dat  het  eene  kat  was;  en  sloeg  Dora 
hem,  en  zeide  met  een  pruilend  lipje:  i  Mijne  arme  mooie  bloemen !" 
zoo  medelijdend,  dacht  ik,  alsof  Jip  mij  zelven  had  gebeten.  Ik  wenschte 
dat  hij  het  maar  gedaan  had ! 

>Gij  zult  wel  blij  zijn,  mijnheer  Copperfield,"  zeide  Dora,  >alsgehoort, 
dat  die  knorrige  juffrouw  Murdstone  er  niet  is.  Zij  is  naar  haar  broeder 
gegaan,  om  zijn  huwelijk  bij  te  wonen,  en  zal  ten  minste  drie  weken> 
wegblijven.  Is  dat  niet  vemikkelijk  ?" 

Ik  zeide,  dat  het  zeker  vemikkelijk  voor  haar  moest  wezen,  en  dat  al 
wat  vemikkelijk  voor  haar  was,  ook  vemikkelijk  voor  mij  was.  Juffrouw 
Mills  zag  ons,  met  een  gezicht  alsof  zij  veel  wijzer  dan  wij  en  de  welwil- 
heid  zelve  was,  glimlachend  aan. 

>  Zij  is  het  onaangenaamste  schepsel,  dat  ik  ooit  gezien  heb,''  zeide 
Dora.  >Gij  kunt  niet  gelooven  hoe  lastig  en  slecht  van  humeur  zij  is^ 
Julia."  —  1  Ja,  dat  kan  ik  wel,  lieve,"  zeide  Julia.  —  i  Zeker  kunt  ^j  dat 
misschien  wel,  lieve,"  antwoordde  Dora,  hare  hand  op  die  van  Julia  leg- 
gende.  >  Vergeef  mij,  dat  ik  u  niet  terstond  heb  uitgezonderd." 

Ik  maakte  hieruit  op,  dat  juffrouw  Mills  in  haar  wisselvalli^  leven  be- 
proevingen  had  ondervonden,  en  dat  ik  daaraan  misschien  die  wijsheid 
en  welwillendheid  van  haar  voorkomen  en  hare  manier  van  doen  moest 
toeschrijven,  die  ik  reeds  had  opgemerkt.  In  den  loop  van  den  dag  ver- 
nam  ik,  dat  dit  werkelijk  het  geval  was :  juffrouw  Mills  was  door  eene 
verkeerd  geplaatste  genegenheid  ongelukkig  geworden,  en  had  zich  met 
haar  geduchten  voorraad  van  ondervinding  uit  de  wereld  teruggetrok- 
ken,  maar  bleef  toch  eene  kalme  belangstelling  koesteren  voor  de  nog 
onverwoeste  hoop  en  liefde  der  jeugd. 

Doch  nu  kwam  mijnheer  Spenlow  het  huis  uit,  en  Dora  ging  naar  hem 
toe,  en  zeide :  »  Zie,  papa^  welke  mooie  bloemen !"  En  juffrouw  Mills  glim- 
lachte  peinzend,  alsof  zij  wilde  zeggen :  >Broze  stervelingen,  geniet  uw 
kojtstondig  aanzijn  in  den  helderen  morgen  des  levens  I"  En  wij  alien 
wandelden  van  het  grasperk  naar  het  rijtuig,  dat  ingespannen  stond  te 
wachten. 

Nooit  zal  ik  weder  zulk  een  toertje  doen.  Nooit  heb  ik  er  weder  zoo 


HIINS  yRIUCDE  WORDT  VBRGAIJ>.  151 

ecD  gedaan.  Zij  zaien  slechtsmethundrie^nindenphaetoQ,  roethunne 
mand,  en  mijn  mandje  en  de  guitaarlcist ;  en  ik  reed  er  achter.  en  Dora 
lat  met  den  rug  naar  de  paarden  en  haar  geiichtje  naar  mij  toe.  Zij  had 
bet  bouquet  dicht  bij  zich  op  het  kussen  gelegd,  en  wilde  Jip  volstrekt 
niet  aan  (iien  kant  laten  litten,  uit  vrees,  dat  hij  het  zou  beschadigen. 
Dikwijls  nam  zij  het  in  de  hand,  en  dikwijls  vcrkwiktc  zij  zich  met  den 
gcur  derbloemen.  Dikwijls  ontmoetten  onzeoogen  elkander:  en  waa:- 
ovcT  ik  mif  zeer  verwonder  is,  dat  ik  niet  over  den  kop  van  mijn  vurigen 
schimincl  in  het  rijtuig  tuimelde. 

Het  stoof,  geloof  ik.  Ik  gelool*  zelfs,  dat  het  erg  stoof.  Ik  heb  er  eene 
flauwe  herinnering  van,  dat  mijnhcer  Spenlow  mij  waarschuwde  om  niet 
zoo  in  het  stof  te  bhjven  rijden,  maar  ik  bemerkte  er  niets  van.  Ik  wist, 
dat  er  een  nevel  van  liefde  en  schoonheid  om  Dora  zwecfde,  maaranders 
niets.  Somtijds  stond  hij  op  en  vroeg  mij  wat  ik  van  het  uitzichi  vond.  Ik 
zeide,  dat  het  heerlijk  was,  en  dat  zalhet  ook  welgeweest  zijn;maar 
voor  mij  was  het  heel  en  al  Dora.  De  zon  scheen  Dora,  en  de  vogeltjes 
zongen  Dora.  Het  zuidewindjc  waaide  Dora,  en  de  wilde  bloemen  in  de 
heggen  waren  alien  Dora's  tot  in  bet  laatste  knopje  toe.  Mijn  troost  is, 
dat  jufTrouw  Mills  mij  begreep.  Jufirouw  Mills  allecn  kon  geheel  met  mijn 
gevoel  in  stem  men. 

Ik  weet  niet  hoelang  wij  onderweg  bleven^  entotheden  toe  weet  ik 
ook  niet  waar  wij  heen  reden.  Misschien  was  het  naar  een  park  bij 
Guildford.  Misschien  opende  een  toovenaar,  geiijk  in  de  Arabische 
Nachtvertellingen,  de  plaats  voor  dien  dag,  en  sloot  ze  toen  wij  heengin- 
gen  voor  aldjd  weder  toe.  Het  was  eene  groene  plek,  op  een  heuvel,  met 
een  tapijt  van  mcUig  gras.  Er  waren  schaduwrijke  boomen,  en  er  was 
heide,  en  zoover  het  oog  kon  reiken  een  vrooHjk  landschap. 

Het  was  eene  zware  beproeving,  dat  ik  hier  menschen  naar  ons  vond 
wachten  i  en  mijne  jaloezie,  zelfs  op  de  dames,  wasgrenzeloos.  Maar  alien 
van  mijneeigene  sekse  —  vooralSdnbedrieger,  drieofvierjaren  ouder 
dan  ik,  met  roode  bakkebaarden,  waarop  hij  zich  zooveel  liet  voorstaan, 
dat  het  niet  om  te  verdragen  was  —  waren  mijne  doodvijanden. 

Wij  ontpakten  alien  onze  manden,  en  gingen  aan  het  werk  om  den 
maaltijd  gereed  te  maken.  Roodbaard  bewcerde,  dat  hij  de  sla  kon  aan- 
maken  (hetgeen  ik  niet  gelooQ,  en  drong  zich  aan  de  algemeene  opmerk- 
zaamheid  op.  Eenige  der  jonge  dames  waschten  de  btuw  voor  hem  en 
sneden  ze  onder  zijn  opzicht  klein.  Dora  behoorde  daaronder.  Ik  ge- 
voelde,  dat  het  noodlot  mij  tegen  dezen  man  in  het  strijdperk  had  ge- 
roepen,  en  dat  een  van  ons  beiden  moest  vallen, 

Roodbaard  maakte  zijne  sla  klaar  (ik  verwonderde  mij  hoe  men  er 
van  kon  eten ;  niets  zou  mij  bewogen  hebben  om  ze  aan  te  raken)  en 
matigde  zich  toen  de  zorg  voor  den  wijnkelder  aan,  dien  hij,  daar  hij  een 
slim  dier  was,  in  den  hollen  stam  van  een  boom  inrichtte,  Weldra  zag  ik 
hem,  met  de  grootste  porlie  van  een  kreefl  op  zijn  bord,  aan  de  voeten 
van  Dora  zitten  eten  I 

Ik  heb  er  slechts  eene  onduidelijke  herinnering  van  wat  er  een  tijdlang 
gebeurde  nadat  dit  aischuwelijk  schouwspel  mij  In  de  oogen  was  gevaUeti. 


I $2  DAVID  COPPERFIBLD. 


Ik  was  zeer  vroolijk,  dit  weet  ik  wel ;  maar  het  was  eene  hartelooze  vroo- 
lijkheid.  Ik  voegde  mij  bij  een  jong  schepseltje  in  het  rosd,  met  kleine 
oogjes,  en  was  desperaat  galant  voor  haar.  Zij  nam  mijne  beleefdheid 
zeer  gunstig  op ;  maar  of  dit  alleen  om  mijnentwil  was,  of  omdat  zij  in- 
zichten  op  Roodbaard  had,  kan  ik  niet  zeggen.  Dora's  gezondhdd  w^ 
gedronken.  Toen  ik  ze  dronk,  veinsde  ik  mijn  gesprek  daartoe  slechts 
even  af  te  breken,  en  het  terstond  weder  te  hervatten.  Ik  ving  Dora's  bHk 
op  toen  ik  voor  haar  boog,  en  meende  dat  die  smeekend  was.  Maar  die 
blik  bereikte  mij  over  het  hoofd  van  Roodbaard,  en  ik  was  diamant. 

Het  jonge  schepseltje  in  het  rosd  had  eene  moeder  in  het  groen ;  en  ik 
geloof^  dat  deze  ons  om  staatkundige  redenen  van  elkander  scheidde. 
Hoe  dit  zij,  het  geheele  gezelschap  verstrooide  zich,  terwijl  het  overschot 
van  den  maaltijd  werd  weggeniiibd ;  en  ik  ging,  vol  woede  en  wroeging, 
alleen  onder  de  boomen  wandelen.  Ik  overlegde  bij  mij  zelven  of  ik  niet 
zou  voorgeven,  dat  ik  niet  wel  was  en  —  ik  weet  niet  waarom  —  op  mijn 
vurigen  schimmel  de  vlucht  nemen,  toen  Dora  en  jufifrouw  Mills  mij 
tegenkwamen. 

>  Mijnheer  Copperfield,"  zeide  juffrouw  Mills,  >  wat  zijt  gij  stil !" 

Ik  verzocht  haar  wel  verschooning.  Geheel  niet 

»En  Dora,"  zeide  juffrouw  Mills,  igij  zijt  ook  stil." 

Wel  neen !  In  het  minste  niet. 

f  Mijnheer  Copperfield  en  Dora,"  zeide  juffrouw  Mills,  met  een  bijna 
eerwaardig  uitzicht.  iGenoeg  hiervan.  Laat  geen  beuzelachtig  misver- 
stand  de  lentebloesems  doen  verwelken,  die  eens  ontloken  en  verflenst, 
zich  nooit  kunnen  vemieuwen.  Ikspreek,"  zeide  juffrouw  Mills,  »uit  on- 
dervinding  van  het  verleden  —  het  v^r  verwijderd,  onherroepelijk  verle- 
den.  De  springende  bronnen,  die  in  den  zonneschijn  flikkeren,  moeten 
niet  uit  enkel  grilligheid  verstopt  worden ;  de  oasis  in  de  woestijn  van 
Sahara  moet  niet  voomiet  worden  uitgeroeid." 

Ik  wist  bijna  niet  wat  ik  deed,  zoo  gloeide  ik  overal ;  maar  ik  vatte 
Dora's  handje  en  kuste  het  —  en  zij  liet  het  mij  doen  I  Ik  kuste  juffirouw 
Mills  de  hand,  en  wij  schenen  alle  drie,  naar  mijne  gedachten,  rechtnaar 
den  zevenden  hemel  op  te  stijgen. 

Wij  kwamen  niet  weder  naar  beneden.  Wij  bleven  den  ganschen  avond 
daar  omhoog.  Eerst  kuierden  wij  onder  de  boomen  op  en  neer :  ik  met 
Dora's  arm  door  den  mijnen;  en  de  Hemel  weet,  welke  dwaashdd  dat 
alles  ook  was,  het  zou  een  gelukkig  lot  geweest  zijn  in  deze  dwaze  stem- 
ming onsterfelijk  te  zijn  geworden,  en  voor  eeuwig  onder  dat  geboomte 
te  zijn  blijven  kuieren ! 

Maar  veel  te  spoedig  hoorden  wij  de  anderen  lachen  en  praten  en  roe- 
pen  :  >  Waar  is  Dora?"  Wij  gingen  dus  terug,  en  zij  wilden,  dat  Dora  zou 
zingen.  Roodbaard  wilde  de  guitaarkist  uit  het  rijtuig  gaan  krijgen;  maar 
Dora  zeide  hem,  dat  niemand  wist  waar  hij  was,  behalve  ik.  Zoo  was 
Roodbaard  in  een  oogenblik  op  zijne plaats  gezet :  en  ik  kreeg  ze,  en 
i  k  deed  ze  open,  en  i  k  nam  de  guitaar  er  uit,  en  i  k  bleef  bij  haar  zitten, 
en  i  k  bewaarde  haar  zakdoek  en  hare  handschoenen,  en  i  k  dronk  ieder 
toontje  barer  lieve  stem  in,  en  zij  zong  voor  m  ij  die  haar  bemmde,  en  al 


IK  HIB  KBN  KURLOKBK  KIT.  153 

je  anderen  mochten  haar  applaudiseereD  zooveel  zij  vilden,  maarzij 
liadden  er  nieta  mede  te  maken  1 

Ik  was  dronken  van  vreugde.  Ik  vreesde,  dat  mijii  geluk  tc  groot  was 
am  waar  te  zijn,  CD  dat  ik  weldra  in  B  u  c  k  i  n  g  h  a  m-S  t  r  e  e  t  zou  ontwa- 
ken,  en  ju£fronw  Cnipp  met  het  thMgoed  hooren  rammelen,  en  het  ont- 
Irijt  klaarzett^n.  Maar  Dora  song  en  de  anderen  zongen,  en  juffnauw  Milb 
EOng  —  over  de  sluimerende  echo's  in  de  spelonken  dcs  gebeugens,  alaof 
dj  honderd  jaar  oud  was  —  en  de  avond  viel ;  en  wij  dronken  thee,  teiv 
vijl  de  ketel,  als  in  een  kamp  van  heidens,  hing  te  koken,  en  ik  was  nog 
;vea  gelukkig. 

Ik  was  gelukkiger  dan  ooit  toen  het  gezelschap  scheidde,  en  de  ande- 
ren, met  den  uit  het  veld  gestagen  Roodbaard  er  bij.  ieder  hunnes  weegs 
Sjingen,  en  wij  den  onzeo  insloegen,  in  den  stillen  avondstond  en  het 
wegstervende  licht,  en  met  de  zoete  geuren  om  ons  been.  Daar  mijnheer 
spenlow  door  den  champagne  wat  dodderig  was  —  eere  sij  den  grond, 
waar  de  dniiven  groeiden,  en  de  druiven,  waarvan  de  wijn  gepersi  werd, 
31  de  zon,  die  ze  deed  rijpen,  en  den  koopman,  die  hem  vervalschtc !  — 
ni  in  een  hoekje  van  het  rijtuig  genist  zat  te  slapen,  reed  ik  er  naast  ea 
praatte  met  Dora.  Zij  bewonderdemijnpaardenstreeldehcl  —  o,  hoe 
ief  en  klein  was  dat  handje  op  een  paard !  en  haar  shawl  wilde  niet  blij- 
irenzitien,  cnnuendan  trokikdienQtetuitgerektenarmomhaardichtj 
sn  ik  verbeeldde  mij,  dat  zel6  Jip  begon  te  rien  hoe  het  was,  en  te  be- 
^jpen,  dat  hij  moest  besluiten  om  goede  vrienden  met  mij  te  worden. 

En  dan  die  scherpzinnige  juffrouw  Mills;  die  beminnelijke,  hoewel  ge- 
beel  versletene  kluucnares ;  dat  patriarchje  van  nog  geen  twintig,  dat 
met  de  wereld  had  aigedaan,  en  de  sluimerende  echo's  in  de  ^lonken 
lies  geheugens  niet  wilde  laten  wakker  maken ;  wclk  ccne  vriendelijkheid 
tiewees  zij  mij  I 

*Mijnheer  Co'ppeifield,"  zeide  juf!ronwMill3,>komeenseenoogen- 
blik  aan  dezen  kant  van  het  rijtuig — als  gij  een  oogenblik  te  misaen  hebL 
[k  moet  u  even  spreken." 

Zie  mij  daar,  op  mijn  vurigenschimmel,  naarjuffrouw  Mills  overge- 
bogen,  met  mijne  hand  op  het  portier  I 

>Dora  komt  bij  mij  logeeren.  Zij  gaat  overmorgen  met  mij  mee  naar 
buis.  Als  gij  eens  woudt  aankomcn,  zal  papa  u  zeker  met  gcnoegen  zien," 

Wat  kon  ik  andcrs  docn  dan  stil  een  ze^en  over  het  hoofd  van  juffroilw 
Mills  inroepen,  en  haar  adres  in  het  veiligste  hoekje  van  mijn  geheugen 
bergen  I  Wat  kon  ik  anders  doen,  dan  juf&ouw  Mills  met  dankbare  blik- 
ten  en  gloeiende  woorden  zeggen,  hoe  hoog  ik  hare  goedheid  waar- 
leerde,  en  welk  eene  onschatbare  waarde  ik  aan  hare  vriendschap 
liechtte! 

Daarop  gaf  jufTrouw  Mills  mij  goedgunitigmijna^heid,zeggende: 
>Ga  nu  weer  naar  Dora,"  en  ik  ging ;  en  Dora  leunde  uit  het  rijtuig  om 
met  mij  te  praten ;  en  wij  praatten  den  geheelen  weg  langs ;  en  ik  reed 
met  mijn  vurigen  schimmel  zoo  dicht  bij  het  rijtuig,  dat  ik  lijn  voorpoot 
er  tegen  schaafde,  en  hem,  geiijk  de  eigenaar  zeide,  eeneschade  van  drie 
pond  en  zeven  schcllingen  toebracht  —  welke  ik  betaalde  en  d«.\'i.\WK 


154  DAVID  COPPKRFIBI.D. 

zooveel  ^enot  buitengemeen  goedkoop  vond.  Ondertusschen  zat  juf- 
frouw  Mills  naar  de  maan  te  kijken,  prevelde  verzen  bij  lich  zelve,  ea 
dacht,  geloof  ik,  aaa  de  oude  dageo,  toen  zij  en  de  wereld  nog  iets  met 
elkander  hadden  uitstaan. 

Norwood  was  vele  mijlen  te  dJchtbij, en  wij  bereikten  het  vele  area 
te  vroeg ;  maar  mijnheer  Spenlow  kwara  pas  kort  voor  dat  wij  er  kwamea 
bij  Eich  zelven,  eCi  zeide : » Gij  moest  binncnkomen,  Copperfield,  en  wat 
rustcn;"  en  daaj  ik  hierin  toestemde,  hadden  wij  nng  boteThammetjes 
en  wijnmet  elkander.  In  de  helder  verllchtekamerzagdeblozendeDora 
er  zoo  bekoorlijk  uit,  dat  ik  mij  nict  van  haar  kon  losrukken,  maar  als. 
in  een  droom  bleefzittenstaren,  tot  hetsnorken  van  mijnheer  Spenlov 
mij  genoeg  tot  besef  bracht  om  afscheid  te  nemen.  Zoo  scheidden  wij, 
en  den  geheelen  weg  naar  Lon  den  gevoelde  ik  het  laatste  lichte  dnikje 
van  Dora's  handje  nog  in  mijne  hand,  en  herinnerde  ik  mij  nog  duizend- 
malen  ieder  woord,  dat  er  gesproken,  en  alles  wat  er  gebeurd  was  ■  en 
zoo  gin^  ik  naar  bed,  zoo  vol  vemikking,  als  ooit  een  jong  uilskuiken 
geweest  is,  dat  door  de  liefde  zijne  zinnen  had  verloren. 

Den  volgcnden  morgen  ontwaakte  ik  met  het  vaste  besluit  om  Dora. 
mijne  liefde  te  verklaren  en  mijn  lotte  weten.  Geluk  oframpzaligheid 
was  nu  de  vraag.  Er  was,  zooveel  ik  wist,  geene  andere  gewichdgc  vraag 
in  de  wereld,  en  allecn  Dora  kon  daarop  antwoord  geven.  Ik  sleet  drie 
dagen  in  eene  weeldc  van  ellende,  mij  zelven  maitelende  door  alles  wat 
er  ooit  tusschen  Dora  en  mij  was  omgegaan  op  allerlei  manieren  eene 
ongunstige  uitlegging  te  geven.  Eindelijk,  met  groote  kosten  daartocuit- 
gedost,  begaf  ik  mij,  met  eene  verklaring  op  de  lippen,  naar  de  woning 
van  juifrouw  Mills. 

Hoe  dikwijts  ik  de  straat  op  en  neer  en  het  plein  rondging  —  met  eat 
smartelijk  besef,  dat  ik  ecn  veel  beter  antwoord  op  het  oude  raadsel^ 
was  dan  het  origineele  —  eer  ik  er  mij  zelven  toe  kon  brengen  om  de 
stoep  op  te  stappen  en  aan  te  kloppen,  doet  er  nu  niet  meer  toe.  Zelfe 
toen  ik  eindelijk  had  aangeklopt  en  voor  dedeurstondtewachten,kwani 
er  eene  angstige  gedachte  bij  mij  op,  om  (in  navolging  van  den  armea 
Barkis)  te  vragen  ofik  daar  bij  mijnheerBlackboyterecht  was,verschoo— 
ning  te  vragen  en  weder  heen  te  gaan.  Maar  ik  bield  toch  stand. 

Mijnheer  Mills  was  niet  thuis.  Ik  had  ook  niet  gedacht  hem  thuis  t^^ 
vinden.  Niemand  had  hem  noodig.Juffrouw  Mills  was  welthuis.Jufflrouw^ 
Mills  kon  mij  wel  afwachten. 

Ik  wtrd  in  eene  kamer  boven  gelaten,  waai  ik  juf&otiw  Mills  en  Dora 
vond.  ^ip  was  er  ook.  Juffrouw  Mills  was  bezig  met  muziek  te  kopieeren 
(ik  herinner  mij,  dat  het  een  nienw  zangstukje  was,  getiteld :  i  Het  Graf  ' 
der  Liefde")  en  Dora  was  aan  het  bloemen  teekenen.  Wat  gevoeldc  ik, 
toen  ik  mijne  eigene  bloemen  herkende,  dezelfde  bloemen  die  ikin 
Covcnt  Garden  hadgekocht.Ikkannietzeggen^dat  zij  er  veel  van 
hadden,  of  bijzonder  op  eeoige  bloemen  geleken,  die  ik  ooit  had  geiien; 
maar  ik  herkende  ze  aan  het  papier,  dat  er  om  zat,  en  dat  oauwkeiirig 
was  gevolgd. 

Jutfrouw  Mills  was  zeer  verheugd  dat  ik  eens  aankwam,  en  het  ipeet 


injN  GBLUKKIOB  TUD.  153 

liaar  zeer,  dat  haar  papa  niet  thuis  was :  hoewel  ik  dacht,  dat  wij  dit  alien 
met  standvastigheid  droegen.  Juffrouw  Mills  was  ccnige  minuten  lang 
zeer  spraakzaam,  en  toen  hare  pen  of  het  Grarder  Liefde  neerteggende, 
stond  zij  op  en  ging  been. 

Ik  begOD  te  denken,  dat  ik  het  maar  tot  morgen  wilde  uitstellen. 

>  Ik  hoop,  dat  uw  paard,  dat  arme  dier,  dien  avond  niet  erg  moe  was," 
zeidc  Dora,  hare  schoone  oogen  opslaande. »  Het  was  heel  ver  voor  hem." 

Ik  begon  te  denken,  dat  ik  het  maar  vandaag  zou  doen. 

iVoor  hem  was  het  ver,"  zeide  ik,  >  want  hi]  had  onderweg  Diets  om 
hem  te  ondersteunen."  —  iHad  hij  dan  geen  voer  gehad,  het  arme 
beest  ?"  vroeg  Dora. 

Ik  begon  weder  te  denken,  dat  ik  het  maar  tot  morgen  zou  uitstellen, 

»Oja,"  zeide  ik,  lerwasgoedvoorhemgezorgd.  Ikmeen,  dathijhet 
ODuitsprekelijk  geluk  niet  gevoelde,  dat  ik  had,  van  loo  dicht  bij  u  to 
wezen." 

Dora  boog  haar  hoofdje  over  hare  teekening,  en  zeidena  een  poosje — > 
ik  had  ondertusschen  zitten  gloeien  alsof  ik  dekoortshad,  en  eenebij- 
zondere  stijfbeid  in  mijne  beenen  gevoeld :  — 

>Gijscheenttoch,opzekerentijd  van  den  dag,  niet  zeer gevoelig  voor 
dat  geluk  tezijn." 

Ik  zag,  dat  ik  er  nu  aan  vast  was,  en  dadelijk  zou  moeten  spreken. 

>Dat  geluk  kon  u  niet  het  minste  schelen,"  zeide  Dora,  hare  wen k- 
brauwen  een  weinigje  optrekkende  en  haar  hoofd  schuddende,  >toen  ik 
u  bij  juffrouw  Kitt  zag  zitten." 

Kitt,  moet  ik  aanmerken,  was  de  naam  van  het  schepseltje  in  het  ros^, 
met  de  kleine  oogies. 

iHoewcl  ik  zeker  ook  nietweet  waarom  het  dat  lou  doen,"  zcida 
Dora,  lof  waarom  gij  het  eigcnlijk  een  geluk  zoudt  nocmcn.  Maar  na- 
tuurlijk,  gij  meent  ook  niet  wat  gij  zegt.  En  niemand  twijfelt  er  ook  aat) 
of  het  staat  n  vrij  om  te  doen  wat  u  belieft.  Jip,  gij  ondeugd,  kom  hier." 

Ik  weet  niet  hoe  ik  het  deed.  Ik  deed  het  in  een  oogenblik.  Ik  kwam 
Jip  voor.  Ik  had  Dora  in  mijne  armen.  Ik  was  vol  welspreketidheid.  Ik 
EOCht  nooit  naar  een  woord.  Ik  zeide  haar  hoeliefik  haar  had.  Ik  seide 
haar,  dat  ik  zonder  haar  zou  stervcn.  Ik  zeide,  dat  ik  haar  vergoodde  en 
aanbad.  Jip  blafte  mij  at  dien  tijd  aan  alsof  hij  dol  was. 

Toen  Dora  haar  hoofdje  liet  hangen,  en  srhreide  en  beefde,  werd 
mijne  welsprekendheid  des  te  grooter.  Als  zij  wilde,  dat  ik  voor  haar  zou 
sterren,  had  zij  maar  een  enkel  woord  te  zeggen,  en  ik  was  gereed.  Het 
kven  zonder  Dora's  liefde  was  iets,  dat  ik  volstrekt  niet  meer  wilde  heb- 
ben.  Ik  kon  en  wilde  het  niet  dragen.  Ik  had  haar  sedertik  haar  voor  het 
eerst  had  gezien,  elke  minuutj  dag  en  nacht,  liefgehad.  Ik  had  haar  op  dat 
letfde  oogenblik  wanhopig  liefgekregen,  Ik  zou  haaraltijd  wanhopig  blij  • 
venliefhebben,V60rmijwarenminnaarsverliefdgeweest,  en  later  zouden 
er  nog  minnaars  verliefd  zijn,  maar  geen  minnaar  zou  of  kon  ooit  zoo  be- 
minnen,  als  ik  Dora  berainde.  Hoe  erger  ik  raasde,  des  te  harder  bJafto 
Jip  Beidenwerdenwij,iederop  zijnemanicr,  met  ieder  oogenblik  doUer. 

Wei !  Dora  en  ik  zaten  weldra,  zeer  stilletjes,  op  de  sofiu,  en  ^\v  V»%a> 


156  DAVID  COPPBRFIKLD. 


haar  schoot  en  keek  mij  vreedzaam  knipoogend  aan.  Het  was  van  mijn 
hart.  Ik  was  in  een  staat  van  volmaakte  vemikking.  Dora  en  ik  waren 
geengageerd. 

Ik  tlenk  wel,  dat  wij  er  eenigszins  begrip  van  hadden,  dat  dit  op  een 
huwelijk  moest  uiUoopen.  Wij  moeten  dit  eenigszins  gehad  hebben, 
dewijl  Dora  bedong,  dat  wij  nooit  zooden  trouwen  zonder  toestemming 
van  papa.  Maar  in  onze  jeugdige  verrukking^  geloof  ik  niet,  dat  wij  wer- 
kelijk  voor  of  achter  ons  zagen,  of  naar  iets  anders  verlangden  dan  het 
te^enwoordige  en  zijne  onwetendheid.  Wij  zouden  ons  geheim  voor 
mijnheer  Spenlow  verborgen  houdenj  maar  ik  ben  zeker,  dat  het  mij 
toch  nooit  in  het  hoofd  kwam,  dat  daarm  iets  oneerlijks  gelegen  was. 

Juffirouw  Mills  was  meer  dan  gewoonlijk  nadenkend.^  toen  Dora^  die 
haar  ging  opzoeken,  haar  terugbracht  —  ik  vrees,  omdat  het  gebeurde 
de  strekking  had  om  de  sluimerende  echo's  in  de  spelonken  des  geheu- 
gens  te  doen  ontwaken.  Maar  zij  gaf  ons  toch  haar  zegen  en  de  verzeke- 
ring  barer  bestendige  vriendschap,  en  sprak  ons  over  het  geheel  toe  ge- 
lijk  eene  Stem  uit  het  Klooster  paste. 

Welk  een  ijdele  tijd  was  dat !  Welk  een  onbestaanbare,  gelukkige, 
dwaze  tijd! 

Toen  ik  de  maat  nam  van  Dora's  vmgertje  voor  een  ring,  die  van 
vergeet-mij-nietjes  moest  gemaakt  worden,  en  toen  de  juwelier,  bij  vrien 
ik  dat  maatje  bracht,  mij  begreep,  en  over  zijn  orderboek  stond  te 
lachen,  en  mij  rekende  zooveel  hij  maar  wilde  voor  het  fraaie  neste- 
rijtje  met  de  blauwe  steentjes  —  in  mijne  herinnering  zoodanig  met 
Dora's  hand  vereenigd,  dat  er,  toen  ik  gisteren  bij  toeval  zulk  een  ring 
aan  het  vingertje  mijner^eigene  dochter  zag,  voor  een  oogenblik  eene 
beweging  in  mijn  hart  kwam,  die  iets  pijnlijks  had ! 

Toen  ik  rondwandelde,  trotsch  op  mijn  geheim  en  vol  van  mijne 
eigene  belangrijkheid,  en  z66  zeer  de  waarde  gevoelde,  die  het  mij  ga^ 
dat  ik  Dora  beminde  en  wederom  bemind  werd,  dat  ik,  al  had  ik  door  de 
lucht  gewandeld^  mij  toch  niet  meer  verheven  had  kunnen  gevoelen 
boven  de  gewone  menschen,  die  op  de  aarde  rondkropen ! 

Toen  wij  die  ontmoetingen  hadden  in  den  tuin  van  het  plein,  en  in  het 
vervelooze  zomerhuisje  zaten,  zoo  gelukkig,  dat  ik  nog,  om  geene  andere 
reden,  de  Londensche  musschen  lief  heb,  en  de  kleur  en  pracht  der  keer- 
kringen  in  hare  berooktQ  vederen  zie! 

Toen  wij  onze  eerste  groote  oneenigheid  hadden  (binnen  eene  week 
na  onze  verloving)  en  toen  Dora  mij  den  ring  teru^zond,  in  een  wanho* 
pig  driehoekig  briefje  gesloten,  waarin  zij  de  schnkkelijke  uitdrukking 
bezigde,  dat  lonze  liefde  in  dwaasheid  begonnen  was,  en  in  krankzinnig- 
heid  eindigde !"  welke  geduchte  woorden  mij  de  haren  deden  uittrekken 
en  uitroepen,  dat  alles  gedaan  was ! 

Toen  ik,  door  den  nacht  beschut,  naar  juffrouw  Mills  snelde,  die  ik 
tersluiks  in  de  achterkeuken  sprak,  waarde  mangel  stond,  en  haar  bad 
om  het  ttisschen  ons  bij  te  leggen  en  de  gedreigde  krankzinnigheid  te 
verhoeden.  Toen  juffrouw  Mills  die  taak  op  zich  nam  en  met  Dora  terug- 
kwam,  en  ons,  van  den  kansel  barer  eigene  bittere  jeugd,  vermaande,  om 


JUFFROUW  CRUPP  KAN  PBOGOTTY  NIET  UnSTAAM.  ig; 

vanbeiderijdentoegMfltjktezijncDdewoeetijnvanSah&ratevermijden! 

Tocn  wij  schreidcD,  en  het  bijlegden,  cd  wederom  zoo  zalig  waren,  dat 
de  achterkeuken,  met  mangel  en  al,  in  een  tempel  der  liefde  veranderde, 
waar  wij  bet  plan  tot  eene  correspondentie  a&praken,  die  door  tusschen- 
kotnst  van  juflrouw  Mills  zou  gevoerd  worden,  en  ten  minste  elken  dag 
een  brief  van  weerszijden  sou  moeten  bedragen ! 

Welk  ecn  ijdele  tijd  1  Welk  een  onbestaanbare,  gelnkkige,  dwaze  tijd  t 
OndcT  al  mijne  tijden,  die  de  Tijd  heeflverzwolgen,isergeen,waarvan 
de  herinncringmij  half  zoo  dikwijlskandoen  glinilachen,ofwaaraanik 
met  half  zooveel  teedcrheid  lean  denken. 

xxxrv. 

MIJKK  TANTR   VBRBAAST  UIJ. 

Ik  schrcef  aan  A^cs  zoodra  Dora  en  ik  gegngageerd  waren.  Ik  schreef 
baar  een  langen  bnef,  waarin  ikbaarpoogde  tedoenbegrijpenhoezalig 
ik  was,  en  welk  een  heerlijk  wezen  Dora  was.  Ik  smeekte  Agnes  om  dit 
niet  als  een  lichtzinntgen  hartstocht  te  beschouwen,  die  ooitvooreen 
■nderen  kon  plaats  maken,ofalseeD  vandiejongens-grillen,  waarover 
wij  wel  plachten  te  schertsen.  Ik  verzekerde  haar,  dat  zijne  diepte  geheel 
onpeilbaarwas^enverklaardemijovertuigd,  dat  men  nooit  lets  dergelijks 
had  gekend. 

Hoe  het  ook  mocht  komen,  terwiji  ik  op  een  fraaien  avond  voor  mijn 
open  venster  aan  Agnes  zat  te  schrijven,  en  de  hennnering  aan  hare  heldere 
oogen,  haar  kalmenblik  en  baar  lief  gezichtjcmij  bekroop,  verspreidde 
dit  zulk  een  vreedzamen  invloed  over  de  onrustige  opgcwondenheid, 
waarin  ik  scdert  eenigen  tijd  had  geleetd  en  waarin  zelfs  mijn  gelnk 
eenigszins  decide,  dat  ik  er  tot  zachte  tranen  door  werd  bewogen.  Ik 
weet  nog  wel  dat  ik,  toen  de  brief  half  af  was,  mijn  hoofd  op  mijoe  hand 
Het  nistCD,  en  mij  verdieple  in  mijne  mijmerende  gedachte,  dat  ik  etgen- 
lijk  bij  Agnes  thuis  behoorde.  Alsof  in  de  stille  woning,  door  hare  tegen- 
woordigheid  bijna  voor  mij  geheiligd,  Dora  en  ik  gelnkkiger  moesten 
ziJQ  dan  ergens  elders.  Alsof  mliefde,blijdschap,  smart,  boop  of  teleur- 
stetling,  bij  alle  gemoedsbewegingen,  mijn  hart  zichvan  zelfdaarheen 
moest  keeren,  en  daar  eene  schuilplaats  en  de  beste  vriendin  vond. 

Van  Steerforth  zeide  ik  niets.  Ik  zeide  alleen,  dat  men  tcYarmouth 
Iter  bedroefd  was,  doordien  Emily  de  vlucht  had  genomen ;  en  dat  dit 
voorval  mij  dubbel  griefde,  uit  hoofde  van  de  omstandigheden  waar- 
Qede  het  vergezeld  ging.  Ik  wist  boe  vlug  zij  altijd  was  om  de  waarheid 
te  raden,  en  dat  zij  nooit  de  eerste  zou  zijn  om  zijn  naam  te  noemnn. 

Op  dezen  brief  ontving  ik  met  de  volgende  post  een  antwoord.  Toen 
ik  dit  las,  scheen  Agnes  tot  mij  te  spreken.  Het  was  alsof  hare  hartelijke 
stem  mij  in  de  ooren  klonk.  Wat  kan  ik  meer  zeggen ! 

Terwiji  ik  b  den  laatsten  tijd  veel  van  huis  was  geweest,  was  Traddles 
f^^ee-  of  driemaal  aangekomeo.  Daar  hij  Peggotty  vond,  en  van  haar 
(die  dit  bericht  altijd  vrijwiUig  aan  iedereen  medcdeelde,  die  er  maar 


t$S  DAVip  COPPERFIELD. 


haar  wilde  luisteren)  vernam,  dat  zij  mijne  oude  oppasster  was,  was  b^' 
tot  eene  vriendelijke  kennismaking  met  haar  gekomen,  en  blijven  zitten 
om  een  praatje  over  mij  met  haar  te  houden.  Zoo  zeide  Peggotty ;  maar 
ik  vrees,  dat  de  praat  geheel  aan  haar  kant  en  van  overmatige  lengte 
was,  daar  zij,  God  zegene  haar !  zeer  moeielijk  te  stuiten  was,  als  zij  eens 
over  mij  aan  het  praten  was  gekomen. 

Dit  herinnert  mij  niet  alleen,  dat  ik  Traddles  op  zekeren  naotiiddag, 
die  nu  gekomen  was,  volgens  eigene  afspraak  verwachtte,  maar  ook  dat 
Jurfifouw  Crupp  van  alles  wat  tot  haar  post  behoorde  (het  salaris  uitge- 
zonderd)  had  afgezien,  tot  tijd  en  wijle  dat  Peggotty  zou  wegblijven. 
Juf&ouw  Crupp  had,  nadat  zij  op  de  trap  met  eene  zeer  schelle  stem  ver- 
scheidene  gesprekken  over  Peggotty  had  gehouden  —  met  een  onzicht- 
baren  gedienstigen  geest  naar  het  scheen,  want  lichamelijk  was  zij  dan 
geheel  alleen  —  mij  een  brief  toegezondcn,  waarin  zij  hare  begrippen 
ontwikkelde.  Zij  begon  met  die  algemeen  toepasselijke  stelling,  welke  zij 
bi)  alle  omstandigheden  van  haar  leven  te  baat  nam,  namelijk,  dat  zij 
zelve  moeder  was,  en  onderrichtte  mij  vervolgens,  dat  zij  eens  geheel 
andere  dagen  had  gekend,  maar  dat  zij  in  alle  tijdperken  van  haar  aan- 
zijn  een  onoverwinnelijken  af keer  van  spionnen,  indringers  en  aanbren- 
gers  had  gehad.  Zij  noemde  niemand,  zeide  zij ;  wie  de  schoen  paste, 
mocht  hem  aantrekken;  maar  spionnen,  indringers  en  aanbrengers, 
vooral  in  weduwrouw  (deze  uitdrukking  was  onderstreept)  had  zij  aldjd 
ten  diepste  veracht.  Indien  een  gentleman  het  slachtoffer  van  spion- 
nen, indringers  en  aanbrengers  was  (nog  noemde  zij  niemand,  zoo  was 
dit  zijne  eigene  verkiezing.  Het  stond  hem  vrij  zijn  zin  te  doen,  en  dat 
mocht  hij  dan  ook.  Al  wat  zij,  juffrouw  Crupp,  bedong,  was  dat  zij  met 
zulke  lieden  niet  in  »konneksje"  zou  gebracht  worden.  Zij  verzocht  dcr- 
halve  van  alle  verdere  bediening  der  bovenkamers  verschoond  te  blij- 
ven, totdat  alles  daar  wederom  was  gelijk  voorheen  en  gelijk  zij  het  kon 
wenschen ;  en  vermeldde  verder,  dat  haar  boekje  elken  zaterdaeochtend 
op  de  ontbijttafel  zou  worden  gevonden,  wanneer  zij  om  onmiddellijl^c 
afdoening  verzocht,  met  het  menschlievend  oogmerk  om  iedereen  moeitc 
»  en  displezier"  te  besparen. 

Daarna  beperkte  zich  juffrouw  Crupp  tot  het  spannen  van  valstrikkeu     ^ 
op  de  trap,  voornamelijk  door  middel  van  kruiken  en  kannen,  en  poogdc 
Peggotty  aldus  de  beenen  te  doen  breken.  Ik  vond  het  hoogst  onaange- 
haam  in  zulk  een  staat  van  beleg  te  leven,  maar  was  veel  te  bang  voo^ 
juf&ouw  Crupp  om  te  weten  hoe  daaraan  een  eind  te  maken. 

iMijn  beste  Copperfield,  hoe  gaat  het  ?"  zeide  Traddles,  in  spijt  van^ 
deze  belemmeringen  op  den  bepaalden  tijd  mijne  deur  instappende.  — ^^ 
»Mijn  goede  Traddles,"  antwoordde  ik,  lik  ben  blij,  dat  ik  u  eindelijl^ 
eens  zie,  en  het  spijt  mij  zeer,  dat  ik  vroeger  niet  thuis  ben  geweest  Maa^ 
ik  heb  het  zoo  druk...."  —  »Ja,ja,datbegrijpiknatuurlijk  wel,"zeid^^ 
Traddles.  i  De  uwe  woont  in  L  o  n  d  e  n,  geloof  ik." — » Wat  meent  ge  ?"-^^ 
t  Zij  —  neem  mij  niet  kwalijk  —  juf&ouw  D.,  weet  ge  wel,"  zeide  Tradd^ 
les,  blozende  van  overgroote  kieschheid,  >  woont  in  L  o  n  d  e  n,  geloo^ 
ik?"  —  >0  ja.  Dicht  bij  Londen."  —  iDe  mijne, herinnert  gij  u  mit — ' 


TRADPLSS  BKMINDE,   SOHK,  EN  HARE  FAMILIE.  159 

achien,"  reide  Traddles  met  een  crmtigen  blik,  twoont  daar  ver  in 
Devonshire  —  een  van  tien,  Ik  heb  het  dus  niet  zoo  druk  als  gij  —  in 
-dien  zin."  —  »Ik  verwonder  mij,  hoe  gij  het  kunt  uithoiiden,"antwoordde 
ik.  »om  haar  zoo  zelden  te  zien."  — »Ja!"zeide  Traddles  nadenkend. 
>  Dat  schijnt  ook  wel  te  verwonderen.  Het  komt  daar  vandaan,  geloof  ik, 
Copperfield,  omdat  het  niet  te  veranderea  is."  — ■  »Misschien  weL"  "nt- 
voorddc  ik,  met  een  glimlach  en  zonder  te  blozen.  lEn  omdat  gij  zoo- 
veel  geduld  en  standvastigheid  hebt,  Traddles."  —  iHeerel"  zeide 
Traddles,  zich  bedenkende ;  >  vindt  gij  er  dat  van,  Copperfield  i  Dat  wist 
ik  waarlijk  nog  nieL  Maar  zij  is  zulk  een  buitengemeen  lief  meisje,  dat 
het  wel  mogelijk  is,  dat  zij  mij  iets  van  die  deugden  heelt  meegedeeld. 
Nu  gij  er  van  spreekt,  Copperfield,  zou  het  mij  geheel  niet  verwonderen. 
Ik  verzeker  ii,  zij  vcrgect  altijd  zich  zelve  om  voor  de  aodcre  ncgen  te 
zorgen."  —  ilszijdeoudstef"vrocgik.  ~»OHcerc,oeen,"antwoordde 
Traddles.  i  De  oudate  is  eene  schoonheid." 

Hij  zag,  denk  ik,  dat  ik  niet  kon  nalateft  over  de  eenvoudigheid  van 
dit  antwoord  te  glimlachen,  en  vervolgde,  met  een  glimlach  op  zijneigen 
openhartig  gezicht: 

*  Natuurlijk  niet,  of  mijne  Sofie  —  een  aardige  naam,  denk  ik  altijd, 
■Copperfield  f"  —  »Zeer  aardig,"  zeide  ik.  —  >  Natuurlijk  niet,  of  Sofie  is 
ookschoon,  inmijneoogen,  enmoet,zouikdenken,iniedersoogeneen 
van  de  liefste  meisjes  wezen,  die  er  ooit  zijn  geweest.  Maar  als  ik  zeg,  de 
oudste  is  eene  schoonheid,  meen  ik  dat  zij"  —  hij  ^cheen  met  beide  han- 
den  eene  wolk  om  zich  te  beschrijven :  »IVachtig,  weet ge  ?"zeide  Tradd- 
les met  nadruk.  —  dnderdaad!"  zeide  ik.  — »0,ik  verzeker  u,"  ant- 
woordde  Traddles,  >waarlijk,  iets  heel  ODgemeens.  En  daardoor,  daar 
sij  geschapen  is  om  in  gezelschappen  te  blinken  en  bewonderd  te  worden, 
«n  daar  hunne  bekrompene  middelen  niet  toelaten  om  daarvao  veel  te 
genieten,  wordt  zij  natuurlijk  somtijds  een  wcinigje  wrevelig  en  onge- 
makkelijk.  Maar  Sofie  brengt  haar  altijd  weder  in  eene  goede  luim.''  — 
»Is  Sofie  de  jongstef"  waagde  ik  te  vragen.  ^»0  Heere,  neen,"  ant- 
woordde  Traddles  zijne  kin  wrijvende.  »  De  twee  jongste  zijn  pas  negen 
«Q  tien.  Sofie  zorgt  voor  hunne  opvoeding."  —  iDe  tweede  dochter, 
I      niisschien  f"  waagde  ik  nog  eens.  — » Neen, '  zeide  Traddles. » Sara  is  dc 
[     tweede.  Sara  heeft  iets  aan  de  ruggegraat,  het  arme  meisje !  De  kwaal  zal 
langzamerhand  uitslijtcn,  zeggen  de  doctors ;  maar  ondertusschen  moet 
"j  een  jaar  lang  blijven  liggen.  Sofie  past  haar  op.  Sofie  is  de  vierde."  — 
•Leeft  demoederno^?"  vroegik.  —  >Oja,"antwoordde  Traddles,  vzij 
/^eft  nog.  Zij  is  eene  mtmuntende  vrouw,  waarlijk,  maar  de  vochtige  lucht 
^  fcaar  gestel  nadcelig  en  —  kortom,  zij  heeft  het  gcbruik  van  hare  leden 
''^T-loren."  —  iGoede  hemell"  leidc  ik.  — i  Heel  treiirig,  niet  waar  ?" 
'■^•■vatte  Traddles.  »  Maar  voor  het  huishouden  is  het  toch  zoo  erg  niet 
*ls  het  wel  zijn  kon,  omdat  Sofie  hare  plaatsvervult  Zij  isevengoed  eene 
'^<:>eder  voor  bar  e  moeder,  als  voor  de  andere  negen." 

Ik  gevoeide  de  hoogste  bewondering  voor  de  deugden  dezerjonge 
^^*nc;  en  eerlijk  met  het  oogmerk  om  zooveel  ik  kon  te  verhoeden,  dat 
^^    goedhartigheid  van  Traddles  tot  nadeel  van  beider  vooniitzichten  in 


l6o  DAVID  COPPERFIELD. 


het  leven  misbruikt  werd,  vroeg  ik,  hoe  mijnheer  Micawber  voer. 

»Zeer  wel,  Copperfield,  wel  bedankt,"  zeide  Traddles.  >Maar  ik  wood 
tegenwoordig  niet  bij  hem."  —  >Niet?"  —  »Neen.  Gijmoetweten^de 
waarheid  is,"  zeide  Traddles  fluisterend,  >hij  heeft,  om  reden  van  tijde- 
lijke  ongelegenheden,  zijn  naam  in  Mortimer  veranderd ;  en  hij  gaat  nooit 
voor  den  donker  uit  —  en  dan  nog  met  een  briL  £r  is  eene  executie  in 
huis  geweest,  voor  de  huur.  Juffirouw  Micawber  was  in  zulk  een  akeligen 
toestand,  dat  ik  waarlijk  niet  laten  kon  mijn  naam  tezetten  op  dat  tweede 
wisseltje,  waarvan  wij  toen  spraken.  Gij  kunt  u  wel  verbeelden  hoe  stree- 
lend  het  voor  mijn  gevoel  was,  Copperfield,  toen  ik  zag^  dat  de  zaak 
daarmede  geschikt  was,  en  juffi-ouw  Micawber  weder  opgeruimd  werd."— 
>Hm!"  zeide  ik.  —  »Niet  dat  haar  geluk  vanlangen  duur  was,"  hervatte 
Traddles,  »want  ongelukkig  kwam  er  nog  binnen  de  week  eene  tweede 
executie.  Daardoor  werd  het  huishouden  opgebroken.  Ik  heb  sedert  op 
eene  gemeubileerde  kamer  gewoond,  en  de  Mortimer's  hebben  zich  zeer 
moeten  behelpen.  Ik  hoop,  dat  gij  het  niet  eigenlievend  ztdt  vinden, 
Copperfield,  als  ik  er  van  spreek  dat  ik  de  deurwaarder  het  ronde  tafeltje 
met  marmeren  blad,  en  Sofia's  bloempot  en  standaard  liet  medene- 
men."  —  >  Hoe  hard !"  riep  ik  met  verontwaardiging  uit.  —  »  Het  was— 
het  was  een  trek!"  zeide  Traddles,  met  zijne  gewone  huivering  bij  die 
uitdrukking.  »Ik  spreek  er  evenwd  niet  van  om  het  iemand  te  verwijten, 
maar  met  een  oogmerk.  De  zaak  is,  Copperfield,  ik  was,  toen  ze  in  beslag 
werden  genomen,  niet  in  staat  om  ze  terug  te  koopen ;  vooreerst  omdat 
de  uitdrager,  die  den  boel  weghaalde,  begreep  dat  ik  ze  gaame  wilde 
hebben,  en  ze  op  buitensporig  hoogen  prijs  taxeerde;  en  ten  tweede 
omdat  ik  —  geen  geld  had.  Nu  heb  ik  sedert  den  winkel  van  dien  uit- 
drager in  het  oog  gehouden,"  zeide  Traddles,  blijkbaar  in  zijn  schik  met 
het  geheim  zijner  slimheid,  >  die  aan  het  eind  van  TottenhamCourt 
Road  is,  en  eindelijk  vind  ik*ze  vandaag  te  koop  gezet  Ik  heb  er  maar 
aan  den  overkant  van  de  straat  naar  gekeken:  want  als  de  uitdrager  mij 
zag,  zou  hij  er  ik  weet  niet  hoeveel  voor  vragcn.  Wat  mij  ingevallen  is, 
daar  ik  nu  het  geld  heb,  is  dat  gij  er  misschien  niet  tegen  zoudt  hebben 
om  die  goede  oppasster  van  u  te  vragen  om  eens  met  mij  naar  dien  winkel 
te  gaan  —  ik  kan  ze  haar  op  den  hoek  van  de  naaste  straat  wijzen  —  eo     I 
ze  zoo  goedkoop  te  koopen  als  zij  kan,  alsof  het  voor  haar  zelve  was!" 

De  blijdschap,  waarmede  Traddles  mij  dit  voorstel  deed,  en  zijne 
zichtbare  ingenomenheid  met  de  buitengemeene  slimheid  da9rvan,staaD 
mij  nog  zoo  levendig  voor  den  geest  als  weinige  andere  dingen. 

Ik  zeide  hem,  dat  mijne  oude  oppasster  hem  gaame  zou  willenhelpen^ 
en  dat  wij  er  alle  drie  te  zamen  op  uit  zouden  gaan,  maar  onder  ^ 
beding.Ditbeding  was,  dat  hij  een  plechtig  besluit  zou  nemen,  om  voott- 
aan  nooit  meer  zijn  naam,  of  wat  het  ook  wezen  mocht  aan  mijnhe^ 
Micawber  te  leenen. 

»Mijn  beste  Copperfield,"  antwoordde  Traddles,  »dat  heb  ikalg^^ 
daan,  omdat  ik  begin  te  gevoelen,  dat  ik  niet  alleen  onachtzaam,  maaX^ 
wezenlijk  onrechtvaardig  voor  Sofie  ben  geweest.  Daar  ik  mij  zdvei^ 
mijn  woord  heb  gegeven,  is  er  niets  meer  tevreezen;  maar  ikverpanc^ 


HUNK  TANTE  VKRZOKMT  ZICH   MET  UIJNE 


bet  ook  aan  u,  met  de  grootste  bereidwilligheid.  Die  eerste  ongelukkige 
acceptatie  heb  ik  niet  belaald.  IktwijfclmetormijnheerMicawberzou 
ze  betaald  hebben  ab  hij  kon^  ma&r  hij  kon  Diet.  E£n  ding  moet  ik  u  leg- 
gen,  dat  mij  van  mijnheer  Micavber  zcer  bevalt,  Copperfield.  Helbctrcft 
de  twcede  acceptatie,  die  nog  niet  vcrvallcn  is.  Hij  zegt  mij  niet  dat  er 
voor  ^eiorgd  is,  maar  hij  zegt,  datervooigezorgdzal  worden.  Dat 
vindt  ik  nn  toch  zeer  eerlijk  van  hem." 

Ik  was  ongenegen  om  mijn  vriend  zijn  vertrouwen  te  benemen,  en 
stemdc  dus  hierin  toe.  Na  nog  wat  gepraat  te  hebben,  giDgenwijnaar 
den  kruidenicTswinkei,  om  Peggotty  te  halen,  daar  Tmddles  weigerde  om 
den  avond  bij  mij  te  blijven  doorbrengen,  niet  alleen  omdat  hij  vreesde, 
dat  iema^id  anders  misschien  zijn  eigendom  zou  koopen,  eer  hij  het 
weder  in  zijn  bezit  kon  brengen,  maar  ook  omdat  het  de  avond  was,  dien 
hij  altijd  bcstcedde  om  aan  het  lie&te  meisje  van  de  wereld  te  schrijven. 

Nooit  zal  ik  vcrgeten  hoe  hij  om  den  hoek  der  dwarsstraat  stond  te 
kdjken,  terwijl  Peggotty  die  kostbare  voorwerpen  poogde  te  bedingen, 
noch  zijne  ontroering  toen  zij,  navnichtelooseen  bod  te  hebben  gedaan, 
langzaam  naar  ons  toe  kwam,  en  door  den  uitdrager,  die  berouw  kreeg, 
nageroepcn,  wederom  tenigkeerde.  Heteindederonderhandelingwas, 
dat  zij  het  goed  tamelijk  goedkoop  kocht,  en  dat  Traddles  opgetogen 
van  bHjdschap  was, 

»Ik  ben  u  waarlijk  wel  verpUcht,"  zeide  Ttaddles,  toen  hij  hoordc  dat 
de  dingen  hem  dien  avond  te  htiis  gebracht  zouden  worden.  >  Als  ik  u 
na  nog  om  eene  gunst  mocht  vragen,  hoop  ik,  dat  gij  het  niet  gek  van 
mij  zoudtvinden,  Copperfield  ?" 

Ik  leide  bij  voorraad,  zeker  niet 

1  Als  gij  dan  zoo  goed  wondt  zijn,"  zeide  Traddles  tot  Peggotty,  *om 
den  bloempot  nu  te  halen,  dan  zou  ik  (omdat  hij  van  Sofie  is,  Copper- 
field)  hem  gra^  zelfnaar  hois  mcdenemen!" 

Peggotty  was  verheugd,  dat  zij  nog  icts  voor  hem  kon  doen,en  hij 
overstelptehaar  met  dankbetuigingen,  en  ging  daarna  zijns  weegs,  To  t- 
tenham  Court  Road  af,  met  den  bloempot  liefderijk  in  zijne  annen 
CD  het  vergenoegdste  gezicht,  dat  ik  ooit  gezien  heb. 

Daarop  gingen  wij  weder  naar  mijne  woning.  Daar  de  winkcls  voor 
Peggotty  eene  bekoorlijkheid  hadden,  welke  ik  hen  in  dien  graad  nooit 
voor  iemand  anders  heb  zien  bezitten,  kuierde  ik  zachtjes  voort,  mij  vcr- 
makende  met  de  manier,  waarop  zij  naar  de  vcnstcrs  staarde,  en  zoo 
dikwijla  naar  haar  wachtende  als  zij  maar  verkoos.  Het  duurde  dus 
tameUjk  lasg  eer  wij  de  A  d  e  1  p  h  i  bereikten. 

Toen  wij  naar  boven  gingen,  deed  ik  Peggotty  opmerken,  dat  de  val- 
strikken  van  jnSrouw  Cnipp  allc  verdwenen  waren,  en  ook  dat  er  versche 
voetstappcn  op  de  trap  waren  te  zicn.  Wij  waren  beiden  zeer  verwonderd, 
dat  wij,  toen  wij  hooger  kwamen,  mijne  buitendeur,  die  ik  gesloten  had, 
open  vondcn,  en  daarbinnen  stcmmen  hoorden. 

Wj  keken  elkander  aan,  zonder  te  weten  wat  hiervan  te  denken,  en 
stapten  de  zitkamer  binnen.  Hoe  groot  was  onze  verbazing,  toen  wij 
mijne  tantc  en  mijnheer  Dick  daar  vondeni  Mijne  (ante  zat  op  een  hoop 

DAVm  COPFBRnXLD.  —  II.  v\ 


l6l  DAVID  COFPERFIELD, 

begage,  met  hare  twee  vogeltjes  voor  hoar,  en  hare  kat  op  hare  knie, 

gelijk  een  vrouwelijke  RobinsoD  Crusoe,  thee  te  drinken.  Mijnheer  Dick 

stond  nadenkend  op  een  grooten  vlieger  te  leunen,  zooals  wij  er  dikwijis 

te  Kamen  een  hadden  opgelaten,  en  achter  hem  lag  nog  meer  bagage 

opgestapeld. 

l^iBeste  tante!"riM)ikuit.  (Welkeeneblijdeverrassingl" 

Wij  omhelsden  etkander  hartelijk,  en  mijaheer  Dick  en  ik  dmkten 
elkander  hartelijk  de  hand,  en  jufltouw  Cnipp,  die  bezig  was  met  thee 
te  schenken  en  niet  te  gedienstig  kon  wezen,  zeide  haitcTijk,  dat  zij  wel 
geweten  had,  dat  mijnheer  CopperfuUhet  hart  in  den  mondzouhcbben, 
als  hij  zijne  lieve  betrekkmgen  zag. 

-iHollal"  zeide  mijnc  tante  tot  Peggotty,  die  ontzet  en  bedeesd  voor 
haar  stood,  >hoe  maakt  gij  het?"  —  >Gij  kent  mijne  tante  toch  wel, 
Peggotty  ?"  zeide  ik.  — » Om  atles  wat  gocd  is,  kind,"  riep  mijne  tante  uit, 
>noem  de  vrouw  toch  niet  bij  dicn  Zuidzeeschen  naami  Als  ze  toch  gc- 
trouwd  is  geweest  en  zich  zoo  van  dien  naam  hecft  afgemaakt,  dat  wel 
het  beste  was  dat  zij  doen  kon,  waaiom  gunt  gij  haar  dan  het  voordcd 
van  die  verandering  niet?  Hoe  heet  gij  nu  —  Pr'  zeide  mijne  tante,  om 
den  hatelijken  naam  niet  uit  te  spreken.  —  iBarkis,  juffrouw,"  ant- 
woordde  Peggotty  nijgende.  —  »Wcl  zool  dat  is  toch  menschelijk," 
zeide  mijne  tante.  iHet  klinkt  minder  alsof  ge  nog  een  zendeling  noodig 
hadt.  Hoe  gaat  het,  Barkis  t  Ik  hoop  dat  ge  nog  wel  vaart?" 

Door  deze  vriendelijke  woorden  en  de  uitgestokene  hand  mijner  tante 
aangemoedigd,  kwam  Barkis  nader,  vatte  de  hand  en  gafhare  daiikbaai> 
heid  te  kennen  door  nog  eens  te  nijgen. 

»Wij  zijnouder  dan  voorheen,zieik,"  zeide  mijne  tante.  >Wijhebben 
elkander  in  vroeger  tijd  maar  66ds  ontmoet,  weet  ge  wel.  Mooie  dingen 
hebben  wij  toen  gedaan.  Trot,  beste  jongen,  nog  een  kopje." 

Ik  reikte  dit  gehoorzaam  mijne  tante  toe,  die  zich  even  recht  en  stijf 
hield  als  gewooniijlk,  en  waagdc  het  haar  te  rede  te  stellen,  dat  zij  op  een 
kofier  zat. 

>Laat  ik  de  sofa  hier  naar  toe  schuiven,  ofeeo  Icuningstoel,  tante," 
zeide  ik.  >Waarom  zoudt  gij  het  u  zoo  ongcmakkelijk  maken?"  — 
tDankje  wel,  Trot,"antwoorddemijne  tante.  ilk zitlicveropmijn eigen- 
dom."  Hier  zag  mijne  tante  juffrouw  Crupp  scherp  aan,  en  zeide :  »  Wij 
behoeVcn  u  niet  lastig  te  vallen  om  te  wachten,  juffrouw."  —  >  Zal  ik  nog 
een  beetje  thee  op  den  pot  doen,  eer  ik  heenga,  juffrouw  ?"  zeide  juSrouv 
Crupp.  —  »  Neen,  juffrouw,  wel  bedankt,"  antwoordde  mijne  tante.  — 
fWtIt  ge  mij  nog  een  stukje  boter  latenhalen,  juffrouw ?"hcrvatte  juf- 
frouw Cnipp,  »Of  zoudt  ge  geen  trek  hebben  in  een  versch  eitje?  Of 
moest  ik  een  reepje  spek  bakken  P  Is  er  niets,  dat  ik  voor  uwe  lieve  tante 
doen  kan,  mijnheer  CopperfuU  f " —  »  Niets,  juffrouw,"  antwoordde  mijne 
Unte. » Ik  zal  het  zoo  heel  wel  stellen.  Wel  bedankt." 

Juffrouw  Crupp,  die  onophoudelijk  had  geglimlacht,  om  een  engel- 
achtig  humeur,  en  onophoudelijk  haar  hoofd  op  zijde  had  laten  hangen, 
om  zwakheid  van  gestel  aan  te  duiden,  en  onophoudelijk  hare  handea 
had  gewrevcn,  ora  haar  verlangcn  uit  te  drukkeaom  alle  verdienstelijke 


tajm  TANTK  IS  GERUiMEERD.  1 63 

personen  van  dlenst  te  zijn,  gii^  met  het  hoofd  op  zijde,  glimlachende 
CD  hare  handen  wrijvende,  Ungzamerhand  dc  kamer  mt. 

iDick!"  zeide  mijne  timte.  >Gij  weet  wel  wat  ik  u  van  oogendienaars 
«n  geldaanbidders  gezegd  heb  P" 

Mijnheer  Dick  gaf  haastig  — -  maar  met  een  eenigszins  vcrschrikt  ge- 
xicht,  alsof  hij  het  vergeten  had  —  een  bevestigend  antwoord. 

ijuffrouw  Cnipp  is  een  van  die,"  zeide  mijne  tante.  lEarkis,  mag  ik  u 
laslig  vallen  om  eens  naar  de  thee  te  zien,  en  mij  een  ander  kopje  te  geven, 
want  wat  die  vtouw  geschonken  heeh  smaakt  mij  niet," 

Ik  kende  mijne  tante  genoeg  om  te-weten,  dat  zij  iets  van  gewicht  op 
bet  gemoed  had,  en  deze  onverwachte  komst  eene  meer  emstige  reden 
had  dan  een  vreemdeling  had  kunnen  denken.  Ikletteerop,  hoehaar 
oog  op  mij  rustte,  ab  zq  meende,  dat  mijne  aandacht  met  iets  anders 
becig  was;  en  welk  eene  zonderlinge  woeling  van  onzekerheid  er  in  haar 
binnenste  scheea  plaats  te  hebben,  tcrwijl  zij  voor  het  uitnendi^e  hare 
stijfheid  en  bedaardheid  bewaarde.  Jk  begon  na  te  denken  ofik  iets  ge- 
-daan  had,  dat  haar  kon  verstoren ;  en  mijn  gewcten  fiuisterde  mij  toe, 
^t  ik  haar  nog  niets  van  Dora  had  gezegd.  Kon  het  dat  wezen  ?  dacht  ik. 

Daar  ik  wist,  dat  zij  op  haar  eigen  tijd  wel  zou  spreken,  ging  ik  bij  haar 
-sitten,  praatte  tegcn  de  vogcltjcs,  speelde  met  de  kat,  en  scheen  zoo  lus- 
tig  als  ik  wezen  kon.  Ik  was  echter  verrc  van  werkelijk  gerust,  en  zou  dit 
00k  niet  geweest  zijn,  al  had  mijnheer  Dick,  achter  mijne  tante  over  den 
grooten  vlieger  geleund,  niet  elke  ongemerkte  gelegcnheid  waargenomen 
om  geheimsinnig  zijn  hoofd  te  schudden  en  met  den  vinger  naar  haar  te 
wijzen. 

(Trot!"  zeide  mijne  tante  eindelijk,  toen  zij  gedaan  had  met  theedrin- 
ken,  en  nadat  zij  zorgvuldig  haar  kleed  had  gladgestreken  en  hare  lippen 
afgeveegd.  »Gij  behoeft  niet  heen  te  gaan,  Barkis! — ^ Trot, hebt  ge nu 
sta&dvastigheid  en  zelfvertrouwen  gekregenP"  —  >Ik  hcop  van  ja, 
tante,"  —  »Maar  wat  denkt  gij  f"  zeide  tante  Betsey.  —  >Ik  denk  van  ja, 
tante."  ^  i  Wel  dan,  mijn  jongen,"  zeide  mijne  tante,  mij  erostig  aan- 
ziende,  iwaarom  denkt  gij,  dat  ik  van  avond  liefst  op  dit  mijn  eigendom 
blijfzittenf" 

Ik  schudde  mijn  hoofd,  buiten  staat  om  dit  te  raden. 

lOmdat  het  alles  i3,watik  heb,"  zeide  mijne  tante.  *Omdatikgenlt- 
neerd  ben,  mijn  jongen." 

Indien  het  huis  en  wij  alien  te  zamen  in  de  rivier  getuimeld  waren, 
had  het  mij  nauwelijks  grooter  schok  kunnen  geven. 
I  iDick  weet  het,"  zeidc  mijne  tante,  hare  hand  met  kalmte  op  mijn 

Khouder  leggende.  »Ik  ben  gcriiineerd,  beste  Trot,  Al  wat  ik  in  de 
wcreld  heb,  is  hier  in  de  kamcr,  met  uitzondering  van  het  huisje ;  en  daar 
feeb  ik  Janet  gelaten  om  het  te  verhurcn,  Barkis,  ik  heb  van  nacht  een 
^d  voor  dezen  beer  noodig.  Om  kosten  te  besparen,  kunt  ge  misschien 
Uer  wel  iets  voor  mij  opmaken.  Alies  is  goed  genoeg.  Het  is  maar  voor 
deaen  nacht.  Morgen  zullen  wij  er  verder  over  spreken." 

"Vol  verbaiing.  en  bekommering  voor  haar  —  voor  haar,  daarvan  ben 
'k    zeker  —  zat  ik  vcrsuft  te  pemzen,  toen  zij  mij  deed  ontwakfia  (l<;y:ix 


1 64  DAVID  COPPERFIELD. 


mij,  voor  een  oogenblik  slechts,  om  den  hals  te  vallen  en  schreiendnitte 
roepen,  dat  zij  alleen  om  mijnentwil  bedroefd  was.  Nog  een  oogenbHk, 
en  zij  bedwong  hare  aandoening,  en  zeide  met  een  meer  zegepralend 
en  neerslachtig  uitzicht : 

»Wij  moeten  onze  tegenspoeden  moedig  onderdeoogenzien^ener 
ons  niet  door  laten  versQhrikken,  beste  jongen.  Wij  moeten  het  spel  Itt- 
ren  uitspelen.  Wij  moeten  onze  rampen  overwinnen  door  ze  te  overleven, 
Trot." 


XXXV. 

NEERSLACHTIGHEID. 

Zoodra  ik  mijne  tegenwoordigheid  van  geest  terug  had,  die  mij  bij  den 
eersten  overweldigenden  schok  van  de  tijding  mijner  tante  geheel  had 
verlaten,  stelde  ik  mijnheerDick  voor  om  met  mij  naar  den  kniideniers- 
winkel  te  gaan,  en  daar  het  bed  in  bezit  te  nemen,  dat  baas  Peggotty  on- 
langs  had  ledig  gelaten.  Daar  de  kruidenierswinkel  inHungerford 
Market  was,  en  Hunger  for  d  Market  er  in  die  dagen  geheelanders 
uitzag,  was  er  eene  kleine  houten  colonnade  voor  de  deur  (niet  ongelijk 
aan  die  voor  de  oude  weerhuisjes,  waarin  het  mannetje  en  vrouwtje  pUch- 
ten  te  wonen),  waarmede  mijnheer  Dick  bijzonder  was  ingenomen.  De 
heerlijkheid  om  boven  dit  samenstel  te  logeeren,  zou  hem  zekermetvele 
ongemakken  verzoend  hebben ;  maar  dewijl  er  inderdaad  weinig  te  dra- 
gen  waren,  behalve  de  mengeling  van  geuren,  waarvan  ik  reeds  melding 
heb  gemaakt,  en  misschien  het  gebrek  aan  een  weinigje  meer  ruimte, 
was  hij  zeer  in  zijn  schik  met  zijne  woning.  Juffrouw  Crupp  had  hem  met 
verontwaardiging  verzekerd,  dat  er  geene  ruimte  was  om  eene  kat  rond 
te  zwaaien;  maar  mijnheer  Dick  maakte,  terwijl  hij  op  het  voeteneinde 
van  het  bed  zijn  been  zat  te  wrijven,  de  zeer  juiste  opmerking :  »Ge  weet 
wel,  Trotwood,  ik  wil  hier  geen  kat  zwaaien.  Ik  zwaai  nooit  met  eene  kat 
Wat  heeft  dat  dus  voor  m  ij  te  beduiden  I" 

Ik  poogde  te  vememen  of  mijnheer  Dick  eenig  begrip  had  van  deoor- 
zaken  dezer  plotselinge  en  groote  verandering  in  de  omstandigheden 
mijner  tante.  Gelijk  ik  wel  had  kunnen  verwachten,  begreep  hij  er  niet 
het  minste  van.  Het  eenige  bericht,  dat  hij  er  van  geven  kon,  was,  dat 
mijne  tante  twee  dagen  vroeger  tegen  hem  gezegd  had:  > Wel,  Dick,  zijt 
ge  na  waarlijk  en  wezenlijk  zulk  een  philosoof  als  waarvoor  ik  u  bond  ?*^ 
Dat  hij  toen  gezegd  had,  ja,  dat  hoopte  hij.  Dat  mijne  tante  toen  gezegd 
had :  >  Dick,  ik  ben  gerulneerd."  —  Dat  hij  toen  gezegd  had :  >  2^oo,  waai- 
lijk !"  Dat  mijne  tante  hem  toen  ten  hoogste  had  geprezen,  waarover  hij 
zeer  verheugd  was.  £n  dat  zij  toen  naar  mij  toe  waren  gekomen,  en  on- 
derweg  gebottelden  porter  en  boterhammen  hadden  gehad. 

Mijnheer  Dick  vertelde  mij  dit  zoo  weltevreden,  terwijl  hij  ophet  voe- 
teneinde  van  het  bed  zijn  been  zat  te  wrijven,  en  mij  met  wijd  open* 
^taande  oogen  en  een  verbaasden  glimlach  aankeek,  dat  ik  mij,  tot  mijne 


7 


HUKHKER  DICK  OHDBR  DK  VERAMDBRING.  165 

spijt,  door  korzetigheid  liet  bewegen  om  hem  te  zeggcn,  dat  >gcrtiineerd 
z'lju"  annoede,  gcbrekenhongerlijden  beteekendejmaarspoedig  wcrd 
ik  voor  dczc  hardheid  gestraft  door  te  zien  hoe  hij  verblcekte  en  de  tra- 
nen  over  zijnc  wangeD  rolden^  terwijl  htj  mij  aanzag  met  een  blik  zoo  vol 
onuitsprckelijkcn  jammer,  dat  hij  eenveel  harder  hart  dan  hetmijnehad 
moetcn  vcrmurwen.  Hct  had  veel  meer  moeite  in  om  hem  wedcr  op  te 
beuren  dan  om  hem  tc  beangstigeo,  ea  weldra  begreep  ik  (gelijk  ik  ter- 
stond  had  moeten  begrijpen),  dat  hij  zoo  gerust  was  geweest,  alleen  om- 
dat  hij  zich  zoo  volkomen  op  de  verstandigste  en  verwonderlijkste  van 
allc  vTouwen  vcrlict,  en  geloofde,  dat  mijne  bekwaamheden  mij  onbe- 
grensde  hulpmiddelen  aanbodcn.  Die  bekwaamheden,  gcloof  ik,  achtte 
hij  voldoendc  om  allc  soort  van  onhcil,  dat  nict  volstrekt  doodelijk  was, 
te  herstellen. 

>  Wat  kunnen  wij  doen,  Trotvood  ?"  zeide  mijnhcer  Dick.  iDaar  is  de 
Memorie..."  —  >}a,dieiserzeker,"zeideik.  iMaaral  watwijnuophet 
oogenblik  kunnen  doen,  mijnheer  Dick,  is  een  vroolijk  gezicht  zetten  en 
mijne  tante  niet  laten  zien,  dat  wij  er  over  denken." 

Hij  beloofde  dit  met  den  meesten  emst,  en  bad  mij  om  hem,  als  ik 
hem  maar  een  duimbreed  van  den  rechten  weg  zag  afdwalen,  op  ecQ 
van  die  schrandere  manieren,  die  ik  altijd  wist,  weder  daarop  tenig  tc 
roepen.  Hct  spijt  mij  echter  te  moeten  zeggen,  dat  de  schrik,  dien  ik  hero 
gegevcn  had,  zoo  steik  bleek  te  zijn,  dat  zijne  beste  pogin^n  om  dicn 
te  oDtvcinzcn  nict  konden  baten.  Den  geheelen  avond  zwierven  zijnc 
oogen  ^edurig  naar  mijne  tante,  met  zulk  eene  akelig  anstige  uitdrukking, 
alsof  hij  haar  nu  reeds  zichtbaar  magerder  zag  worden.  Hij  was  hicrvan 
wel  bewust,  en  hield  zijn  hoofd  in  bedwang ;  maar  dat  hij  dit  onbcwecg- 
lijk  stilhield,  terwijl  zijnc  oogen  heen  en  wcer  gingcn,  alsof  zij  door  een 
slinger  werden  gercgeerd,  maaktc  dc  zaak  gcheel  niet  beter.  ji  zag  hem 
onder  het  avondmaal  naar  het  brood  kijben  (toevallig  hadden  wij  een 
Uein  broodje)  alsof  wij  nicts  anders  mecr  hadden  om  ons  voor  hongers- 
nood  te  bewaren,  en  betrapte  hem  er  op,  dat  hij  brokken  van  zijn  brood 
«n  kaas  in  zijn  zak  stopte;  zonder  twijfel  met  oo^merk  om  ons  met 
deten  gespaarden  schat  weder  bij  te  hetpen  als  wij  van  honger  flauw 
vielen. 

Mijne  tante  integendeel  toonde  eene  bedaardheid,  die  voor  ons  alien 
«cne  les  was  —  voor  mij  zekerlijk.  Zij  was  buitengemeen  vriendelijk  voor 
Peggotty,  behalve  wanneer  ik  haar  uitonbedachtzaamheid  bij  diennaam 
noemde;enscheen,hoewelik  wist  dat  zij  zich  in  L  on  den  zeervreemd 
moest  ^evoelen,  geheel  thuis  te  zijn.  Zij  zou  mijn  bed  ncmen,  en  ik  zou 
in  de  zitkamer  slapen,  om  de  wacht  over  haar  te  honden.  Zij  toonde  er 
rich  zeer  mede  ingenomen,  dat  wij  zoo  dicht  bij  dc  rivier  waren,  in  geval 
van  een  grooten  brand;  en  ik  gcloof  waarlijk,  dat  zij  in  deze  omstandig- 
heid  zekere  gcruststelling  vond. 

•  Trot,  beste  jongen,"  zcide  mijne  tante,  tocn  zij  mij  toebereidselen  zag 
-maken  om  haar  degcwonen  slaapdrankvoortezetten.iNeen!" — »Nie- 
mendal,  tante?"  —  iGeenwijn,  mijn  jongen.  Bier." —  iMaareruhier 
■wijn,  tante;  en  gij  hebt  altijd  wijn  gedronken."  —  iBewaar  hem.,VQOt  Wi 


I 


l66  DAVID  COPPKRFISLD. 

geval  ran  ziekte,"  zeide  miJDc  tantc.  *Wij  moeten  hetn  nict  zoi;geloo»     • 
opgebniiken,  Trot.  Geef  mij  nn  bier.  Een  half  pin^." 

&  dacht,  dat  mijnheer  Dick  in  zwijm  zou  zijn  gevallen.  Daar  mijne 
tante  onverzettelijk  bleef,  ging  ik  uit  en  haaldezelf  hetbier,  Daaibet  laat 
begon  te  worden,  namen  Peggotty  en  mijnheer  Dick  deze  gelegcnheii) 
waar  om  te  zamen  naar  den  kniidenierswinkel  te  gaan.  Toen  ik  hem  op 
den  hoek  der  straat  van  mij  zag  afgaan,  anne  man,  met  zijn  grooten  vile- 
ger  op  den  rug,  was  hij  een  waar  toonbeeld  van  menschelijke  ellende. 

Mijne  tante  wandelde,  toen  ik  terugkwam,  dekamer  op  en  neer,  terwijl 
zij  de  strooken  barer  nachtmuts  met  hare  vingers  opplooide.  Ik  warmde 
het  bier  en  roosterde  het  brood  naar  den  eisch.  Toen  het  voor  haar  klaar 
was,  was  zij  er  ook  voor  klaar,  mel  hare  nachtmuts  op  en  den  rok  barer 
japon  op  hare  knie^n  omgeslagen. 

*Hct  is  vcel  beter  dan  vijn,  beste  jongen,"  zeide  mijne  tante, naereeD 
lepeltje  van  tc  hebben  gcproefd.  »Niet  half  zoo  galachtig." 

Ik  gcloof,  dat  ik  twijfelachtig  keek,  want  zij  vervolgde: 

(Kom,  kom,  kind.  Als  ons  niets  crgerB  dan  bier  overkomt,  zijn  wij  er 
nog  goed  aan  toe."  —  tik  zou  zeker  zoo  dcnken,  tante,"  zeidc  ik. — 
1  Wei,  waarom  denkt  gij  dan  zoo  nict?"  zeide  mijne  tante.  —  lOmdat  gi^ 
en  ik  zeer  verschillende  personen  zijn,"  antwoordde  ik,  —  >Gekhe»]^ 
Trot!"  zeide  mijne  tante  hierop. 

Zij  bleef  met  eene  smakelijkheid  en  tevrcdenheid,  waaiin  weinig,  zoo- 
al  ieU,  gemaakts  was,  het  warme  bier  met  het  thcclepel^e  opslurpen  cd 
de  geweekte  reepjes  brood  opeten. 

*Trot,"  zeide  zij,  idoorgaans  houd  ik  niet  van  vreemde  gezichtcn, 
naar  die  Barkis  van  u  bevalt  mij  toch  wel."  —  i  Het  is  mij  liever  dan 
honderd  pond,  dat  ik  u  zoo  hoor  zeggen !"  zeide  ik.  —  i  Het  is  ecne  won- 
derlijke  wereld,"  merkte  mijne  tante  aan  en  wreeftegelijkhaarneus; 
tmaar  hoe  toch  die  vrouw  er  ooit  met  dicn  naam  in  kwam,  is  mij  onbe- 
grijpelijk.  Het  zou  veel  gemakkelijkcr  wezen  een  Jackson,  of  iets  van 
dien  aard,  geboren  te  wordcn."  —  tMisscbien  denkt  zij  ook  wel  zoo;  het 
is  hare  schuld  niet,"  zeidc  ik.  —  >  Dat  zal  het  wel  niet  zijn,"  antwoordde 
mijne  tante,  alsof  zij  dit  eenigszins  met  wcerzm  toestemdc,  >  maar  het  is 
toch  ergerlijk,  Evenwel,  zij  heet  nu  Barkis.  Dat  kan  eenigszins  tot  troost 
dienen.  Barkis  houdt  ongemeen  veel  van  u.  Trot,"  —  Men  zou  niets  van 
haar  kunnenvergenom  dat  tebewijzen,ofzij  zou  het  doen,"  zeide  ik. — 
>Niets,  geloof  ik,"  zeide  mijne  tante.  iDaar  immers  die  maltoot  mij  al 
gesmeektengebedenheeft,dat  zijmij  watvanhaargeldmochtgeven — 
omdat  zij  er  te  veel  van  heeft.  Hoe  dom!" 

Mijne  tante  liet  waarlijk  tranen  van  weemoedige  blijdschap  in  bet 
warme  bier  droppclen. 

iZijishetbelachelijksteschepsel,  dat  er  ooit  geboren  is,"  zeide  mijne 
tante.  iVanhet  eersteoogenblikaf,  datikhaarbijdatarmelievewicht, 
uwe  moedcr,  zag,  begreep  ik  al,  dat  zij  de  gekstc  meid  op  de  wereld  was. 
Maaj  zij  heeft  toch  ook  veel  gocds,  die  Barkis." 

Zich  houdende  alsof  zij  lachte,  kreeg  zij  zoo  gelegenheid  om  hare 
hand  voor  hare  oogen  te  houden.  Zich  daarmee  geholpea  hebbende. 


MUNI  TAMTB  WORDT  BEKBND  VET  UIJNI  LIEFDE  VOOR'  DORA.      167 

hervatte  zij  hare  rede  onder  het  afwisselende  gebniik  van  het  warme 
bier, 

>Och!  Heere  bewaar  onsi"  zeide  mijne  tante  met  een  zucht.  >Ik  heb 
alles  gehoord,  Trot.  Barkis  en  ik  hebben  heel  waf  afgebabbeld,  terwijl 
gij  met  Dick  uit  waart.  Ik  heb  alles  gehoord.  Ik  voor  mij  weet  niet  hoe 
die  ellendige  meisjes  zich  verbeelden  dat  het  met  haar  zal  afloopen.  Ik 
verwonder  mij,  dat  zij  zich  het  hoofd  niet  te  berste  loopcn  tegen  —  tegen 
een  schoorsteenmantel,"  zeide  mijne  tante;  een  denkbeeld,  waaiop  zij 
waarschijnlijk  door  het  gezicht  van  den  mijnen  werd  gebracht.  —  >  Arme 
Emily!"  zeide  ik.  —  lOch,  praat  me  niet  van  arm!"  liet  mijoe tante 
bicTop  votgen.  iDaaraan  moest  zij  gedacht  hebben,  cer  zij  zooveel 
ellende  veroorzaakte.  Geef  mij  een  kus,  Trot  Het  spijt  mij,  dat  gij  zoo 
vroeg  zulke  ondcrvinding  opdoeL" 

Toen  ik  mij  naar  haar  toe  boog,  zette  zij  haar  glaa  op  hare  knic,  om 
mij  vast  te  houden,  en  zeide : 

1 0,  Trot,  Trot !  En  zoo  vcrbeeldt  gij  u,  dat  ge  verlicfd  zijt.  Doet  ge  ?"~ 
>  Verbeelden,  tante  I"  riep  ik  uit,  zoo  rood  ab  ik  maar  worden  kon.  1  Ik 
aanbid  haar  met  geheel  mijne  ziell"  —  iDora  —  wel  zool" hervatte 
mijne  tante.  >  En  gij  wilt  zeggen,  dat  dat  dingctje  heel  bekoorlijk  is,  denk 
ik?"  —  iBeste  tante,"  antwoordde  ik,  >  niemand  kan  zich  cenigszins  ver- 
beelden wat  zij  b  I"  —  »  Zoo !  En  niet  kinderachtig  ?"  zeide  mijne  tante. — 
iKinderach  tig,  tante!" 

Ik  geloof  emstig,  dat  het  mij  nog  aooit  in  het  hoofd  was  gekomen  om 
te  bedenken  of  zij  dat  was  of  niet,  Ik  ergerde  mij  natuuilijk  aan  die  ge- 
dachte;  maar  werd  er  toch  eenigszins  door  gctroffen,  als  iets  geheel 

iNiet  ijthoofdig?"  zeide  mijne  tante.  —  iljlhoofdig,  tante!"  Ik  kon 
niet  anders  doen  dan  deze  vermetele  uitdnikking  herhalen,  met  hetzelfde 
soort  van  gevoel,  waarmede  ik  de  vorige  vraag  had  herhaald.  —  >Nu, 
nu,"  zeide  mijne  tante,  i  ik  vraag  maar.  Ik  wil  geen  kwaad  van  haar  zeg- 
gen, Ann  paar^c!  £n  zoo  dcnkt  ge,  dat  ge  voor  elkander  geschapen  zijt, 
en  altijd  een  Icventjezult  hebben  alsofge  met  elkander  op  een  souper^e 
waart,  Trot," 

Zij  vroeg  mij  dit  zoo  vriendelijk  en  zacht,  met  zulk  eene  mengeling 
van  scherts  en  treurigheid,  dat  ik  er  waarlijk  aangedaan  van  werd. 

*Wij  zijn  nogjong  en  onervarcn,  tante,  dat  weet  ik  wel,"  antwoordde 
ik;  *ea  wij  zullea  ook  wel  veel  zeggen  en  doen,  dat  niet  heel  verstandig 
is.  Maar  wij  hebben  elkander  oprecht  lief,  daarvan  ben  ik  zeker.  Als  ik 
dacht,  dat  Dora  ooit  iemand  anders  kon  liefhebben,ofophoudenmij 
lief  te  hebben,  of  dat  ik  ooit  iemand  anders  kon  liefhebben  of  ophouden 
haar  lief  te  hebben;  dan  weet  ik  niet  wat  ik  doen  zou — van  mijne  zinnen 
raken,  geloof  ik."  —  lOch,  Trot  I"  zeide  mijne  tante,  met  een  ems^en 

tlimla(£  haar  hoofd  schuddende:  iblind,  blind,  blind  I  Iemand,  dienik 
en,  Trot,"  vervolgde  mijne  tante,  na  eene  poos  van  stiltc,  »hoewel  zcer 
buigzaam  van  aard,  heeft  toch  een  emst  in  zijne  liefdc,  die  mij  aan  dat 
arme  wicht  doet  denken.  Emst  is  het  wat  die  iemand  moet  zoeken,  om 
zich  staande  te  houden  en  zich  nog  te  verbeteren.  Trot — o^t^'^^^"'^ 


l68  DAVID  COPPERFIBLD. 


M 


trouwen,  vurigen  erast!"  —  »Als  gij  maar  wist  hoe  emstig  Dora  is, 
tante!"  ricp  ik  uit.  —  »Och  Trot,"  zeidezijweder,  > blind,  blind!" en 
zonder  te  weten  waarom,  gevoelde  ik  een  onbestemd,  ongelukkig  ^emis 
of  verlies  van  iets,  dat  mij  treurig  deed  worden.  >  Maar  ik  ben  er  met  op 
uit/'  zeide  mijne  tante,  >om  twee  jongelieden  tegen  elkander  op  te  sto- ^  I 
ken  of  ongelukkig  te  maken ;  en  hoewel  het  nog  maar  eene  jeugdige  ge- 
negenheid  is,  en  zulk  eene  genegenheid  zeer  dikwijls  —  let  wel  op,  ik 
zeg  niet  altijd  —  op  niets  uitloopt,  willen  wij  ertoch  emstig  over  denken, 
en  hopen,  dat  zij  eens  een  gelukkigen  uitslag  zal  hebben.  Het  zal  nog 
lang  duren  eer  er  lets  van  komt." 

Dit  was  over  het  geheel  niet  zeer  troostrijk  voor  een  vemikt  minnaar; 
maar  ik  was  blijde,  dat  ik  nu  mijne  tante  in  mijn  vertrouwen  had,  en 
dacht  er  aan  dat  zij  vermoeid  moest  wezen.  Ik  dankte  haar  dus  vurig 
voor  dit  blijk  van  genegenheid  en  voor  al  hare  goedheid  voor  mij,  en  na 
een  hartelijk  goedennacht,  ging  zij  naar  mijne  slaapkamer. 

Hoe  rampzalig  gevoelde  ik  mij,  toen  ik  zelf  mij  had  neergelegd.  Hoe 
maalde  het  mij  gedurig  door  het  hoofd,  hoe  ik  nu  in  mijnheer  SpenloVs 
oogen  arm  was;  hoe  ik  niet  was  wat  ik  dacht  te  zijn,  toen  ik  Dora  mijne 
liefde  verklaarde;  hoe  ik  verplicht  was  om  Dora  de  verandering  mijner 
omstandigheden  mede  te  deelen,  en  haar,  als  zij  dit  goed  achtte,  van 
haar  woord  te  ontslaan ;  hoe  ik,  gedurende  den  langen  tijd,  dien  ik  door 
mijn  contract  gebonden  was,  zou  leven  zonder  iets  te  verdienen ;  hoe  ik 
iets  doen  moest  om  mijne  tante  te  ondersteunen  en  geen  middel  wist  om 
dit  te  doen ;  hoe  ik  spoedig  zoo  ver  zou  komen,  dat  ik  geen  geld  op  zak 
had,  een  kalen  rok  moest  dragen,DorageenepresentjesmeerkongeveD, 
geen  viuigen  schimmel  meer  kon  berijden  en  mij  niet  meer  aangenaam 
maken  I  Hoe  laaggeestig  en  eigenlievend  ik  wist  dat  het  was  —  en  hoe- 
zeer  die  gedachte  mij  ook  kwelde  —  zooveel  over  mijn  ei^en  on^eluk  tc 
denken,  was  mijne  liefde  voor  Dora  toch  de  oorzaak,  dat  ik  dit  met  laten 
kon.  Ik  wist  wel,  dat  het  laag  van  mij  was  niet  meer  om  mijne  tante  en 
minder  om  mij  zelven  te  denken ;  maar  in  zooverre  was  eigenliefde  onaf- 
scheidelijk  van  Dora,  en  ik  kon  voor  niets  of  niemand  in  de  wereld  Dora 
verzaken.  Hoe  diep  rampzalig  was  ik  dien  nacht ! 

Wat  slapen  aangaat,  ik  droomde  van  armoede  in  allerlei  gedaanten, 
maar  scheen  te  droomen  zonder  voorafgaande  ceremonie  van  in  slaap 
vallen.  Nu  was  ik  een  havelooze  bedelaar  en  wilde  Dora  zwavelstokken 
verkoopen  zes  bosjes  voor  een  stuiver;  dan  kwam  ik  met  eene  nachtja- 
pon  en  laarzen  aan  op  het  kantoor  en  werd  door  mijnheer  Spenlow  be- 
rispt,  dat  ik  in  die  luchtige  kleeding  voor  de  clienten  verscheen;  nu 
raapte  ik  hongerig  de  kruimels  op,  die  de  oude  Tiffey  van  zijne  beschuit 
liet  vallen,  welke  hij  dagelijks  regelmati^  at,  alsdeklokderSt.-Paulskerk 
66n  sloeg;  dan  deed  ik  hopelooze  pogmgen  om  een  certificaat  te  beko- 
men  om  met  Dora  te  kunnen  trouwen,  waarvoor  ik  niets  dan  een  van 
Uriah  Heep's  handschoenen  had  aan  te  bieden,  welke  door  de  geheele 
Commons  werd  verworpen;  en  toen  bleef  ik  er  altijd  min  of  meer  van 
bewust,  dat  ik  in  mijne  eigene  kamer  was,  en  lag  ik  altijd,  gelijkeen  door 
de  baren  gesold  schip,  in  eene  zee  vaii\i^^^^^o^^\fcN«Ck^^xv, 


ONBAATZUCHTIGHKID  IflJNXIt  TANTE.  169 

Mijne  tante  was  ook  onnistig,  want  ik  hoorde  haar  dikwijls  heen-  en 
weer  stappen.  Twee-  of  driemaal  in  den  loop  van  den  nacht  verscheen 
^j,  in  ecD  langeo  llanellen  nachtmantel  gehuld,  waarmede  zij  zeven  voet 
luigscheen  te  zijn,  inn)ijnekamerenkwamEachtjesnaaTdesofa,waarop 
ik  lag.  De  eerste  maal  sprang  ik  verschrikt  op,  om  te  vememcn,  dat  zij 
int  een  bijzonder  schijnsel  in  de  lucht  opmaakte,  dat  de  Westminster 
abdij  in  brand  stond,  en  met  mij  wilde  spreken  over  de  waarschijnlijk- 
heidofdebrand,  wanneerde  wind  draaide.naar Buckingham-Street 
zou  OTerslaan,  Toea  ik  naderhand  stil  bleef  liggen,  bevond  ik  dat  zij  zich 
naast  mij  neerzette  en  bij  zich  zelve  fiuisterde :  >  Arme  jongen !"  en  toen 
maakte  het  mij  nog  twintigmaal  rampzaliger,  dat  ik  besefle  hoe  onbaat- 
zucbtig  zij  om  mij  dacht,  en  hoe  eigenlievend  ik  om  mij  zelven  dacht, 

Het  was  moeielijk  te  gelooven,  dat  een  nacht,  die  mij  zoo  lang  viel, 
voor  iemand  anders  kort  kon  wezen.  Deze  inval  deed  mij  denken  aan 
eene  hersenschimmige  partij,  waarop  de  menschen  de  uren  omdansten, 
totdat  00k  dit  een  droom  werd,  en  ik  de  muziek  onophoudelijk  dezelfdc 
wijs  hoorde  spelcn,  en  Dora,  zonder  eenigszins  op  mij  te  letten,  onop- 
houdehjk  denzelfden  dans  zag  dansen.  De  man,  die  den  geheelen  nacht 
op  de  harp  had  gespeeld,  deed  vruchtelooze  pogingen  om  ze  met  eene 
slaapmuts  van  ongewone  grootte  te  bedekken,  toen  ik  ontwaakte,  of  lie- 
ver  toen  ik  er  van  afzag  om  in  slaap  te  willen  vallen,  en  eindelijk  de  zon 
door  het  venster  zag  schijnen. 

Erwasindien  tijd  aan  het  eind  van  een  der  van  het  Strand  afioopende 
straten  een  Romeinsch  bad  —  misschien  is  het  er  nog  —  waarin  ik  meni- 

Ckouden  plomp  heb  gedaan.  Na  mij  zoo  stil  mogelijk  gekleed  te  heb- 
ging  ik  uit  — -  Peggotty  latende  om  voor  mijne  tante  te  zorgen  — 
stortte  er  mij  hals  over  kop  in  en  deed  toen  eene  wandelingnaar  Hamp- 
stead.  Ik  hoopte,  dat  deze  kuur  mijn  verstand  wat zou  opfrisschen, en 
ik  geloof,  dat  zij  er  goed  aan  deed,  want  weldra  kwam  ik  tot  het  besluit, 
dat  de  eerste  stap,  dien  ik  behoorde  te  nemen,  was,  te  beproeven  of  ik 
mijn  contract  niet  kon  laten  ontbioden  en  de  premie  terugkrijgen.  Ik 
had  te  Hampstead  ontbetcn,  en  stapte  langs  frisch  met  water be- 
sproeide  wegen  en  door  den  licfelijken  geur  der  zomerbloemen,  die  in 
ttiintjesgroeidenof  door  verkoopeis  naar  de  stadwerdengedragen,naaT 
Doctors'  Commons  tenig,  met  voomemen  om  terstond  te  beproeven  of 
deze  eerste  poging,  om  onze  zoozeer  veranderde  omstandigheden  te 
verbeteren,  mij  wilde  gelukken. 

Ik  kwam  nog  zoo  vroeg  aan  het  kantoor  dat  ik  wel  een  half  uur  moest 
blijven  randkmeren,  eer  de  oude  TifTey,  die  altijd  de  eerste  was,  met  den 
sleutel  aankwam.  Toen  zette  ik  mij  in  mijn  donker  hoekje,  en  keek  naar 
den  zonneschijn  op  de  schoorsteenen  aan  den  overk ant  en  dacht  aan 
Dora,  totdat  mtjnheer  Spenlow,  altijd  even  net  en  stijf,  binnenkwam. 

»Hoe  gaat  het,  Copperfield  ?"  zeide  hij. » Mooi  weer  van  morgen !"  — 
>EeD  faeerlijke  ochtend,mijnheer,"zeideik.>Zouikeen  woordjemetu 
kunnen  spreken,  eer  gij  naar  Het  hof  gaat?"  —  »Wel  zeker,"  zeide  hij. 
9  Kom  maar  in  mijne  kamer." 

Ik  ging  met  hem  naar  zijne  kamer,  en  hij  begon  zijn  tabbaard  aax^\^ 


170  DAVm  COPPRRFISLD. 


trekken,  en  voor  een  spiegeltje,  dat  hij  tegen  den  binnenkant  eener  kast* 
deur  had  hangen,  zijn  toilet  nog  wat  na  te  zien. 

>Het  spijt  mij  te  moeten  zeggen/'  zeide  ik,  >dat  ikvanmijnetante' 
een  ter  neer  slaand  bericht  heb  gekregen." —  >Zoo!"  zeide  luj.  >M^ 
hemel!  Toch  geene  beroerte,  hoop  ik  ?'" —  »Hct  heeft  geene  betrekkinf 
op  hare  gezondheid,  mijnheer,"  antwoordde  ik.  >Maarzij  heeft  zwait 
verliezen  gehad^  zoo  zelfs^  dat  zijmaarweinig  heeft  over^ehouden.'*— 
»  Gij  verbaast  mij,  Copperfield  !**  riep  mijnheer  Spenlow  uit 
.  Ik  schudde  mijn  hoofd. 

>Hare  omstandigheden  zijn  zoodanig  veranderd,  mijnheer,"  zeide  ik, 
>dat  ik  u  wilde  vragen,  of  het  niet  mogelijk  zou  zijn  —  natuurlijk  met 
opofTering  van  een  gedeelte  der  premie  van  onzen  kant,"  ik  voegde  er 
dit  in  den  drang  van  het  oogenblik  bij,  gewaarschuwd  ^oor  zijn  effen  en 
strak  gezicht  —  >om  mijn  contract  te  annulleeren  ?" 

Wat  het  mij  kostte  om  dit  voorstel  te  doen,  kan  niemand  zich  verbeeir 
den.  Het  was  evengoed  alsof  ik,  als  eene  gunst,  verlangde  om  tot  balling- 
schap  van  Dora  te  worden  veroordeeld. 

>Uw  contract  te  annulleeren,  Copperfield  ?  Annulleeren  ?" 

Ik  zette  hem  met  tamelijk  veel  bedaardheid  uiteen,  dat  ik  waarlijk  niet 
wist  waar  mijne  middelen  van  bestaan  zouden  vandaan  komen,  als  ik  ze 
mij  zelf  niet  verschaffen  kon.  Ik  was  niet  bang  voor  de  toekomst,  zeide 
ik  —  en  legde  grooten  nadruk  daarop,  als  om  te  kennen  te  geven,  dat  ik 
toch  eens  een  zeer  aannemelijk  schoonzoon  zou  zijn  -  maar  voor  het 
tegenwoordige  moest  ik  zelf  aan  den  kost  zoeken  te  komen. 
.  »  Het  spijt  mij  zeer  dit  te  hooren,  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Spenlow. 
>Het  spijt  mij  buitengemeen.  Het  is  niet  gebruikelijk  een  contract  om 
zulke  redenen  fe  annulleeren.  Het  is  geene  regelmatige  manier  van  han- 
delen.  Het  is  geheel  geen  verkieselijk  antecedent.  Verre  van  daar.  Even- 
weL..."  —  >Gij  zijt  wel  goed,  mijnheer,"  prevelde  ik,  eene  toestemming 
te  gemoet  ziende.  —  »Toch  niet.  Spreek  er  niet  van,"  zeide  mijnheer 
Spenlow.  lEvenwel,  wilde  ik  zeggen,  als  het  mijn  lot  was  geweest  de 
handen  vrij  te  hebben  —  als  ik  geen  compagnon  had  —  mijnheer  Jor- 
kins . . . ." 

Mijne  hoop  werd  eensklaps  ter  neer  geslagen,  maar  ik  deed  toch  nog 
eene  poging. 

>  Denkt  gij ,  mijnheer,  als  ik  er  mijnheer  Jorkins  over  sprak . . . ." 

Mijnheer  Spenlow  schudde  bedenkelijk  zijn  hoofd.  >De  hemel  ver- 
hoede,  Copperfield,"  antwoordde  hij,  »dat  ik  iemand  onrecht  zou  doen, 
allermmst  mijnheer  Jorkins.  Maar  ik  ken  mijn  compagnon,  Copperfield. 
Mijnheer  Jorkins  is  g  e  en  man  om  in  een  voorstel  van  zoo  bmtengewo- 
nen  aard  genoegen  te  nemen.  Mijnheer  Jorkins  is  zeer  moeielijk  van  den 
gebaanden  weg  af  tebren^en.  Gij  weet  wel  wat  hij  is." 

Ik  kan  verUaren,  dat  ik  niets  van  hem  wist,  behalve  dat  hij  vroeger 
alleen  in  de  zaak  was  geweest,  en  nu  op  zich  zelf  bij  Mo  ntagu  Square 
woonde,  in  een  huis,  dat  erg  verveloos  was;  dat  hij  da^elijks  kwam,  maar 
zeer  laat,  en  zeer  vroeg  weder  heenging;  dat  hij  nooit  over  iets  geraad- 
pleegd  scheen  te  worden,  en  dat  hij  boven  in  een  donker  achterkamertje 


DK  ONVBRBIDDKLyKE  lORKIHS.  17) 

sat,  waar  nooit  ids  gedaan  werd,  en  waai  zijn  lessenaar  met  een  vergeeld 
dekblad  van  kardoespapier  was  bedekt,  dat,  naar  meo  leide,  twintig  jaar 
oud  was  en  nog  met  geen  spatje  inkt  was  bevlekt 

>  Zoudt  gij  CT  tegen  hebben,  dat  ik  er  hem  van  sprak,  mijnheer  ?"Troeg 
ik.  —  >Niet  het  minste,"  antwoordde  miinheer  Spenlow.  iMaar  ik  heb 
cenige  ondervinding  van  mijnheer  Jorkins,  Copperfield.  Ik  wenschte  wcl, 
dat  het  anders  ware,  want  ik  zou  u  gaarae  in  alle  opzichten  genoegen 
willen  gcven.  Ik  kan  er  volstrekt  niet  tegen  hebbcn,  dat  gij  er  mijnheer 
Jorkins  van  spreekt,  Copperfield,  ab  gij  het  de  moeite  waard  acht." 

Met  vooinemen  om  van  dit  verlof,  dat  mij  met  een  warmen  handdnik 
gegeven  werd,  ^ebniik  te  maken,  zat  ik  aan  Dora  te  denkcn,  en  naar  den 
xonneschijn,  die  van  de  schoorsteenen  afdaalde  en  over  den  muur  van 
het  hiiis  aan  den  overkant  heenkroop,  te  turen,  tot  mijnheer  Jorkins 
kwom.  Toen  ging  ik  naar  mijnheer  Jorkins'  kamer,  en  deed  deien  heei 
door  mijne  verschijning  blijkbaar  zeer  verwonderd  opzien. 

>Kom  binnen,  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Jorkins.  *Kom 
binnen !" 

Ik  trad  binnen,  ging  titten  en  droeg  de  zaak  aan  mijnheer  Jorkins  voor, 
omtrent  eveneens  als  ik  ze  aan  mijnheer  Spenlow  had  voorgedragen. 
Mijnheer  Jorkins  was  volstrekt  niet  de  geduchte  persoon,  dien  men  zou 
verwacht  hebben,  maar  een  zwaarUjvig,  zachtzinnig  man  van  zestig  jares, 
met  een  effen  en  goedig  gezicht,  en  die  zooveel  snuif  gebruikte,  dat  er  in 
de  Commons  eene  overlevering  bestond,  dat  hij  voomamelijk  daarvan 
lecfde. 

>Gij  zult  mijnheer  Spenlow  wel  hiervan  gesproken  bebben,  denk  ik  i" 
zeide  mijnheer  Jorkins  toen  hij  mij,  zeer  onrustig,  had  laten  uitspreken, 

Ik  antwoordde  van  ja,  en  voegde  er  bij,  dat  mijnheer  Spenlow  van  hem 
had  gesproken. 

1  Hij  zeide,  dat  ik  er  tegen  zou  hebben  ?"  vroeg  mijnheer  Jorkins. 

Ik  was  genoodzaakt  toe  te  stemmen,  dat  mijnheer  Spenlow  dtt  waar. 
schijnlijk  had  geacht. 

>Het  spijt  mij  te  moeteo  zeggen,  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mijn- 
heer Jorkms,  zeer  lenuwachtig,  >  dat  ikuwoogmerk  niet  kan  bevorderen, 
Be  zaak  is  —  maar  men  wacht  mij  aan  de  Bank ;  gij  zult  wel  zoo  goed 
zijn  om  mij  te  verschoonen." 

Daannede  stood  hij  zeer  haastig  op  en  was  reeds  bijna  de  kamer  nit, 
toen  ik  mij  nog  verstoutte  om  te  zeggen,  dat  ik  vreesde,  dat  er  dus  geeno 
manier  was  om  de  zaak  te  schikken. 

*Neen["  zeide  mijnheer  Jorkins,  e^  bleef  vlak  bij  de  deur  staan  om 
zijn  hoofd  te  schudden. » Wel  neen !  Ik  heb  er  tegen,  wcet  gc."  Dit  zeide 
hij  zeer  sncl  en  stapte  de  deur  tiit.  >  Gij  meet  weten,  mijnheer  Copperfield," 
vervolgde  hij,  onrustig  weder  naar  binnen  kijkende,  »ala  mijnheer 
Spenlow  er  tegen  heeft,.,,"  —  tPersoonlijk  heeft  hij  er  niet  tegen,  mijn- 
heer," zeide  ik.  —  lOch,  persoonlijk  I"  herhaalde  mijnheer  Jorkins  op 
een  ongeduldigen  toon.  >Ik  verzeker  u,  er  bestaan  bezwaren,  mijnheer 
Copperfield.  Wat  gij  verlangt  kan  niet  gebeuren.  Ik  —  ik  moet  waarlijk 
teistond  naar  de  Bank."  Daarmede  ontliep  hij  mij ;  en  zooveel  ik  weeX^ 


172  DAVm  COPPERFIELD. 


duurde  het  drie  dagen  eer  hij  zich  weder  in  de  Commons  vertoonde. 

Daar  ik  niets  onbeproefd  wilde  laten,  wachtte  ik  tot  mijnheer  Spenlow 
terugkwam,  en  zeide  hem  toen  wat  er  was  omgegaan,  waarbij  ik  hem  te 
verstaan  gaf,  dat  ik  er  niet  aan  wanhoopte,  dat  hij  in  staat  zou  zijn  om 
den  steenharden  Jorkins  te  vermurwen,  als  hij  die  taak  wilde  ondememen. 

>Copperfield,"  antwoordde  mijnheer  Spenlow,  met  een  schrander 
glimlachje,  >gij  kent  mijn  compagnon,  mijnheer  Jorkins,  nog  zoo  lang 
niet  alsik.  Niets  is  verder  van  mijne  gedachten,  dan  mijnheer  Jorkins  de 
minste  onoprechtheid  te  willen  toeschrijven.  Maar  mijnheer  Jorkins  heeft, 
als  hij  iets  weigert,  eene  manier  van  spreken,  die  de  menschen  dikwijls 
misleidt.  Neen,  Copperfield !"  zijn  hoofd  schaddende.  >  Mijnheer  Jorkins 
is  niet  te  bewegen,  geloof  mij !" 

Ik  was  tusschen  mijnheer  Jorkins  en  mijnheer  Spenlow  zoodanig  in  de 
war,  dat  ik  volstrekt  niet  wist  wie  van  hen  beiden  de  weigerachtige  com- 
pagnon  was^  maar  ik  zag  duidelijk  genoeg,  dat  er  ergens  m  defirmaeene 
onverzettelijke  onwilligheid  bestond^  en  er  niet  aan  net  terugkrijgen  der 
duizend  pond  van  mijne  tante  behoefde  gedacht  te  worden.  Met  eene 
neerslachtigheid,  die  ik  mij  met  alles  behalve  zelfvoldoening  herinner, 
want  ik  weet  wel,  dat  ik  nog  veel  te  veel  om  mij  zelven  dacht  (hoewd 
altijd  in  betrekking  tot  Dora)^  verliet  ik  het  kantoor  en  ging  huiswaarts. 

Ik  poogde  mij  met  de  gedachte  aan  het  allerergste  gemeenzaam  te 
maken,  en  mij  de  schikkingen,  waartoe  wij  zoaden  moeten  komen,  van 
hare  donkerste  zijde  voor  te  stellen^  toen  eene  huurkoets,  die  achter  mij 
aankwam,  en  vlak  bij  mij  staan  bleef,  mij  deed  opzien.  Eene  blanke  hand 
werd  uit  het  portier  naar  mij  uitgestrekt;  en  het  gezichtje,  dat  ik  nooit 
had  gezien  zonder  mij  vroolijker  en  gelukkiger  te  gevoelen  (van  het 
oogenblik  af  toen  het  de  eerste  maal,  op  de  oude  eiken  trap  met  de 
breede  leanings  naar  mij  omkeek,  en  het  mij  aan  het  geschilderde  venster 
in  de  kerk  deed  denken),  zag  mij  glimlachend  aan. 

» Agnes !"  riep  ik  met  blijdschap  uit.  > O,  mijne  lieve  Agnes,  gij  daar! 
Welk  een  genoegen  u  te  zien!"  —  >Is  het?"  zeide  zij  met  hare  hartdijke 
stem.  —  >Ik  had  zulk  een  verlangen  om  u  te  spreken!"  zeide  ik.  »Het  is 
zulk  eene  verlichting  voor  mijn  hart,  u  maar  aan  te  zien!  Als  ik  een  too- 
verhoedje  had  gehad,  is  er  niemand^  die  ik  hier  zou  gewenscht  hebben, 
dan  u!"  —  >Wat?"  zeide  Agnes.  —  »Wel!  Misschien  Dora  het  ecrst," 
Btemde  ik  blozend  toe.  —  >Zekerl^*k,  Dora  het  eerst,  hoop  ik,*' zeide 
Agnes  lachende.  —  »Maar  toch  gij  daama!"  zeide  ik.  >Waargaatgij 
naar toe?"  • 

^^j  gii^g  '^^^i'  mijne  woning,  om  mijne  tante  te  bezoeken.  Daar  het 
Weder  zeer  fraai  was,  stapte  zij  gaame  uit  de  koets,  die  rook  (dit  had  mij 
al  dien  tijd  door  het  hoofd  gemaald)  als  een  stal  onder  een  broeiraam 
gezet.  Ik  zond  den  koetsier  heen,  en  zij  nam  mij  a  arm,  en  wij  wandelden 
te  zamen  voort.  Het  was  mij  alsof  zij  de  Hoop  zelve  was.  Hoe  geheel 
anders  gevoelde  ik  mij  in  een  oogenblik,  nu  ik  Agnes  bij  mij  had. 

Mijne  tante  had  haar  een  van  die  zonderlinge,  korte  brief jes  geschre- 
ven  —  niet  veel  langer  dan  eene  banknoot  —  waartoe  zij  doorgaans 
hare  correspondentie  beperkte.  Zij  had  daarin  gezegd,  dat  zij  tegenspoed 


LIEVX  AGNES.  173 

had  gebad  en  Dover  voor  goed  en  al  rerliet;  maar  dat  zij  er  sich  vol- 
komen  in  geschikt  had,  en  zoo  wel  was,  dat  nieinand  ongenist  over  haar 
behoefde  te  zijn.  Agnes  was  daarop  naar  Louden  gekomen  om  mijne 
tante  te  bezoeken;  want  tusschen  deze  twee  had  leedsvelejarenlang 
eene  wederkeerige  genegenheid  bestaan,  die  eigenlijlE  dagteekende  van 
den  tijd  toen  ik  btj  mijnheer  Wick&eld  in  huis  was  gekomen.  Zij  was  niet 
alleen,  zeide  zij.  Haar  papa  was  medegekomen  —  en  Uriah  Heep. 

>En  nn  zip  zij  compagnons!"zeideik,>Die  verwenschtelcercll"  — 
>Ja,"  zeide  Agnes.  iZij  hebben  hier  zaken  te  doen,  enik  maaktedaarvaa 
gebniik  om  00k  hier  te  komen.  Gij  moet  evenwel  niet  denken,  dat  mijn 
bezoek  geheel  vriendschappelijk  en  belangeloos  is,  Trotwood,  want — ik 
VTces  datikergbevooroordeeld  ben,maariklaatpapanietgaame  alleen 
met  hem  gaan."  —  iHeeft  hij  nog  altijd  denzelfden  mvloed  op  mijnheer 
Wickfield,  Agnes?"  —  Agnes  schudde  haar  hoofd.  >Het  is  thuis  zoo 
veranderd,"  zeide  zij,  >dat  gij  hct  lieve  oude  huis  haast  niet  meer  zoudt 
kenncn.  Zij  wonen  nti  bij  ons." —  1  Zij?"  zeide  ik.  — » Mijnheer  Heep 
en  zijne  moeder.  Hij  slaapt  in  uwe  kamcr,"  zeide  Agnes,  mij  aanziende. — 
»Ik  wenschte,  dat  ik  het  bestel  over  zijne  drooroen  had,"  zeide  ik,  *  dan 
zou  hij  daar  niet  lang  blijvcn  slapen."  —  >  Ik  heb  mijn  cigen  kaniertje 
nog,"  zeide  Agnes.  >waar  ik  mijne  lessen  placht  te  leeren.  Wat  vliegt  die 
tijd!  Het  hcugt  u  nog  wel  ?  Dat  beschoten  kamertje,  dat  in  het  salon  uit- 
komt?"  —  lOfhctmijnoghcugt,  Agnes?  Toen  iku  voor  deeerstemaal 
die  dear  zag  uitkomen,  met  dat  aardige  sleutelmandje  opzijde  ?"  — *Het 
ziet  er  nog  juist  cvcnecns  uit,"  zeide  Agnes  met  era  glimiach.  »Ik  ben 
blijde  dat  gij  er  nog  met  genocgen  aan  denkt.  Wij  waren  toen  zecr  geluk- 
kig."  —  >Datwai'enwijwaaTiijk,"  zeide  ik.  —  >lk  hotiddatkamertjenog 
voot  mij;  maar  ik  kanjufFrouw  Keep  niet  altijd  alleen  laten,begTijptge 
weLEndus,"zeide  Agnes  zecr  kalm,»achtik  mij  dikwijlsverplicht  haar 
gezelscbap  te  houden,  ah  ik  liever  alleen  zou  wilten  zijn.  Maar  anders 
heb  ik  geene  reden  om  over  haar  te  klagcn.  Als  zij  mij  somtijds  verveelt 
met  den  tof  van  haai  zoon,  is  dat  voor  eenc  mocdernict  meer  dan  natuur- 
lijk.  Hij  is  een  heel  goed  zoon  voor  haar." 

Ik  zag  Agnes  aan  toen  zij  dit  zeide,  zonder  te  kunnen  ontdekken  dat 
zij  iets  van  Uriah's  oogmcrk  veimocddc.  Haie  zachte  maar  emstige 
oogen  staarden  met  hunne  eigenaardige,  schoone  openhartigheid  in  de 
mijne,  en  er  was  geene  verandering  m  haar  lief  gezichlje  te  bespeuren. 

*De  grootste  onaangenaamhcid  van  bun  inwonen,"  zeide  Agnes,  >is, 
dat  ik  niet  zoo  dicht  bij  papa  kan  blijvcn,  als  ik  wel  wenschen  zon  — 
daar  Uriah  zooveel  tusschen  ons  is  —  en  niet  zoo  nauw  over  hem  kan 
waken,  als  dat  niet  te  stout  gezeKdis,alsikwelwilde.  Maar  als  het  op 
bedrog  of  verraad  tegen  hem  worat  aangelegd,  hoop  ik,  dat  cenvoudige 
Ikfde  en  waarheid  emdelijk  toch  de  sterksten  zullen  zijn.  Ik  hoop,  dat 
echte  liefde  en  waarheid  eindelijk  sterker  zijn  dan  alle  kwaad  of  ongeluk 
in  de  wereld." 

Zekere  beldere  ^mlach,  dien  ik  nooit  op  eenig  andcr  gezicht  heb 
gezien,  stierf  weg  terwijl  ik  nog  dacht  hoe  scboon  zij  was,  en  hoe  gcmeen- 
zaam  zij  mij  eens  was  geweest;  eo  rij  vroeg  mij,  met  eene  snetle  verande- 


174  DAVID  COPPKRFIELD. 


ring  van  uitzicht  (wij  waren  nu  dicht  bij  de  straat  waar  ik  woonde)  of  ik 
ook  wist  waardoor  die  verandering  in  de  omstandigheden  mijner  tante 
was  teweeggebracht.  Toen  ik  antwoordde,  dat  zij  mij  dit  nognietgezegd 
had,  werd  Agnes  nadenkend,  en  ik  verbeeldde  mij,  dat  ik  haararm  in  den 
mijnen  voelde  beven. 

Wij  vonden  mijne  tante  alleen,ineen  eenigszins  opgewonden  toestand. 
£r  was  tusschen  haar  en  juffrouw  Crupp  verschil  van  gevoelen  ontstaan 
over  een  afgetrokken  vraagpunt  (of  het  voegzaam  was,  dat  de  zachte 
kunne  op  kamers  woonde);  en  mijne  tante,  geheel  onverschillig  voor  de 
zenuwen  van  juflrouw  Crupp,  had  het  geschil  afgebroken  door  deze 
dame  te  onderrichten,  dat  zij  naar  brandewijn  rook,  en  zij  haar  moest 
verzoeken  om  de  deur  uit  te  gaan.  fieide  deze  uitdrukkingen  had  juf- 
frouw Crupp  voor  in  rechten  vervolgbaar  gehouden,  en  zij  had  haar 
voornemen  aangekondigd  om  ze  voor  eene  »Britsche  Judy"  te  bren- 
gen  —  waarmede  zij  denkelijk  het  bolwerk  onzer  volksvrijheid  bedoelde. 

Daar  mijne  tante  echter  tijd  had  gehad  om  te  bekoelen,  terwijl  Pcg- 
gotty  uit  was  om  mijnheer  Dick  te  laten  zien  hoe  de  w^cht  bij  de  H  orse 
Guards  werd  atgelost  —  en  bo vendien  zeer  verheugd  was  dat  zij  Agnes 
zag  —  was  zij  nu  eenigszins  grootsch  op  het  geheele  geval,  en  ontving 
zij  ons  in  eene  zeer  goede  luim.  Toen  Agnes  haar  hoed  op  de  tafel  had 
gelegd,  en  zich  naast  mijne  tante  neergezet,  kon  ik,  op  hare  zachte  oogen 
en  glanzig  voorhoofd  lettende,  niet  nalaten  te  denken,  hoe  natuurlijk 
het  mij  voorkwam,  dat  zij  daar  bij  ons  was;  hoe  gerust,  hoewel  zij  nog 
zoo  jong  en  onervaren  was,  mijne  tante  haar  vertrouwde;  hoe  sterk  zij 
waarlijk  was  in  eenvoudige  liefde  en  waarheid. 

Wij  begonuen  over  de  verliezen  mijner  tante  te  spreken,  en  ik  ver- 
haalde  wat  ik  dien  morgen  had  pogen  te  doen. 

>  Dat  was  onverstandig,  Trot,"  zeide  mijne  tante,  »  maar  toch  welge- 
meend.  Ge  zijt  een  edelmoedige  jongen  —  jongmensch  zal  ik  nu  wel 
moeten  zeggen  —  en  ik  ben  trotsch  op  u,  mijn  beste.  Zoover  goed.  Maar 
nu,  Trot  en  Agnes,  moeten  wij  de  zaak  van  Betsey  Trotwood  eens  aan- 
pakken  en  zien  hoe  het  er  mee  staat." 

Ik  bespeurde,  dat  Agnes  verbleekte,  terwijl  zij  mijne  tante  bijzonder 
oplettend  aanzag.  Mijne  tante  zag,  terwijl  zij  hare  kat  streelde,  Agnes 
zeer  oplettend  aan. 

•Betsey Trotwood," zeide  mijne  tante,* die  altijd  haar  geldzaken  voor 
zich  had  gehouden  —  ik  meen  uwe  zuster  niet,  beste  Trot,  maar  mij 
zelve  —  had  zeker  vermogen.  Het  komt  er  niet  op  aan  hoeveel;  genoeg 
om  van  te  leven.  Meer,  want  zij  had  wat  overgespaard  en  deed  dat  nog. 
Betsey  hield  haar  vermogen  eenigen  tijd  in  de  fondsen,  en  belegde  het 
toen,  op  raad  van  haar  man  van  zaken,  in  hypotheek  op  landeigendom- 
men.  Dat  ging  heel  goed  en  gaf  heel  goeden  interest,  tot  Betsey  werd 
afbetaald.  Ik  spreek  daar  van  Betsey  alsof  zij  een  oorlogschip  was.  Nu. 
Toen  moest  Betsey  ronkijken  om  haar  geld  weder  te  plaatsen.  Zij  dacht 
nu,  dat  zij  wijzer  was  dan  haar  man  van  zaken,  die  zulk  een  man  van 
zaken  niet  meer  was,  als  hij  placht  te  zijn  —  ik  spreek  van  uw  vader, 
Agnes  —  en  kreeg  het  in  haar  hoofd  om  het  zelf  te  beleggen.  Zoo  ging 


WAARUSDK  HVNE  TANTZ  HAAR  VKRUOOBH  VKRLOOR.  175 

zij  met  hare  varkens  naar  eene  vreemde  markt,  en  eene  heel  slechte 
niarkt  bleek  het  te  lijn.  Eerst  vertoor  zij  met  wijnspeculatien,  en  toen 
verloor  zij  met  duikerspeculatieQ  —  om  schattcn  op  tc  visschen,  of  zulke 
gekheid,"  voegdc  mijne  tante  tot  opheldering  er  tusschen,  en  wreet  haar 
netiSj  »cn  toen  verloor  zij  weder  met  wijnspeculatien,  en  cindelijk,  om 
alles  te  bekronen,  verloor  lij  met  Bankspeculatien.  Ik  weet  niet  hoeveel 
de  aandeelen  van  die  Bank  een  poosje  lang  waard  waren."  zeide  mijne 
tante,  ihonderd  percent  was  het  allerminste,  geloof  ik;  maar  de  Bank 
was  aan  het  andere  eind  van  de  wereld,  en  vloog  gehee!  van  de  wereld 
tt,  zoovcel  ik  weet;  in  alien  gevalle,  zij  sprang  en  zalnooit  een  halven 
scbelling  betalen;  en  Betsey's  halve  schellingen  waren  er  alien  ingezet, 
€n  daarmec  zijn  ze  weg.  Hoc  minder  ik  cr  van  zeg,  dcs  te  minder  heb  ik 
te  verantwoorden." 

Mijne  tante  besloot  haar  verslag  door  Agnes,  die  langzamerhand  hare 
kleur  terug  kreeg,  met  zekere  triomr  aan  te  zien. 

•  Lieve  juffrauw  Trotwood,"  zeide  Agnes,  »is  dit  nu  de  geheele  ge- 
schiedenisP"  —  >Ikhoop,  dat  het  ^enoeg is, kind," antwoordde  miine 
taote. » Als  er  nog  meer  geld  te  verhezen  was  geweest,  zou  het  niet  alles 
lijn,  durfik  wel  zeggen,  Ik  twijfel  er  niet  aan,  of  Betsey  zou  wel  middelen 
hebben  geweten  om  het  de  rest  na  te  gooien,  en  de  geschiedenis  nog  wat 
langer  te  maken.  Maar  er  was  geen  geld  meer,  en  zoo  is  de  geschie- 
denis uit." 

Agnes  had  in  het  eerst  met  ingehouden  adem  geluisterd  Zij  werd  nog 
wel  beurtclings  rood  en  bleek,  maar  haalde  toch  rtiimer  adem.  Ik  meende 
te  weten  waarom.  Ik  dacht,  dat  zij  eenigszins  gevreesd  had,  dat  haar  on- 
gclukki^e  vader  op  eene  of  andere  wijs  voor  het  gebeurde  te  laken 
mocht  ziJD.  Mijne  tante  vatte  hare  hand  en  zeide  lachend : 

>Is  dat  nu  alles  ?"  Wel  ja,  dat  is  alles,  behalve :  >En  naderhand  teefde 
zij  altijd  gelukkig."  Misschien  mag  !k  er  dat  van  Betsey  nog  eens  bijvoe- 
gen.  Nu,  A^es,  ^ij  hebt  een  wijs  hoofd.  Gij  ook.  Trot,  in  sommige  din- 
gen,  schoon  ik  u  met  altijd  een  compliment  kan  maken,"  en  hier  schud3e 
miJQe  tante,  met  geheel  eigenaardige  hefligheid,  zelve  haar  hoofd  tegen  . 
mij.  »Wat  nutedoen?Daarismijnhuisje,  dat,doorelkandergenomen, 
een  zeventig  pond  'sjaars  zal  opbrengen.  Ik  geloof,  dat  wij  het  veiUg 
daarop  mogen  schattcn.  Wel !  —  Dat  is  al  wat  wij  hebben,"  zeide  mijne 
tante,  die,  evenals  sommige  paarden,  de  kuur  kon  hebben  om  bot  te  blij- 
ven  stilstaan,  als  zij  goed  op  weg  scheen  ora  nog  lang  voort  te  loopen. 
•Dan,"  zeide  mijne  tante,  na  eene  poos  rustens,  » is  er  Dick.  Hij  brengt 
honderd  pond  's  jaars  in,  maar  dat  moet  oa'tuurlijk  voor  hem  zclven  be- 
steed  worden.  Ik  zou  hem  liever  wegzenden,  schoon  ik  weet,  dat  ik  de 
eenige  ben  die  hem  weet  te  waardeeren,  dan  hem  bouden  en  zijn  geld 
niet  voor  hem  zelf  besteden.  Hoe  kunnen  Trot  en  ikhetmetonzeinkom- 
sten  best  overleggerf  Wat  zegt  gij,  Agnes  f"  —  ilk  zeg,  tante,"  vielik 
er  op  in, »  dat  ik  lets  doen  moest,"  —  »  Soldaat  worden,  meent  gij  f"  zeide 
mijne  tante  ongenist.  >  Of  naar  zeegaan?Ik  wiler  niet  van  hooren. Gij 
moet  een  proctor  worden.  In  d  e  z  e  familie  moet  niemand  worden  weg- 
gegooid,  als  het  u  belieft,  mijnbeer." 


176  DAVID  COPPERFIKLD. 


Ik  wilde  juist  verklaren,  dat  ik  het  zoo  niet  gemeend  had,  toen  Agnes 
vroeg  of  mijne  kamers  voor  langen  tijd  gehuurd  waxen. 

»Gij  komt  tot  de  zaak,  liefje !''  zeide  mijne  tante.  t  Wij  kunnen  er,  in 
zesmaanden  ten  minste,  niet  van  afkomen,  of  zij  moesten  weer  verhuurd 
kunnen  worden,  en  dat  geloofikniet.  Delaatstehuurderishiergestor- 
ven.  Vijf  menschen  van  de  zes  zouden  hier,  natuurlijk,  sterven  aan  die 
vrouw  m  het  nanking  met  haar  flanellen  onderrok.  Ik  heb  nog  wat  con- 
tanten ;  en  ik  geef  u  toe,  het  beste  dat  wij  doen  kunnen  is,  hier  den  tijd  te 
blijven  uitwonen,  en  voor  mijnheer  IMck  dichtbij  eene  slaapkamer  te 
nemen." 

Ik  achtte  het  mijn  plicht  van  de  onaangenaamheid  te  apreken,  waar- 
aan  mijne  tante  zich  zou  blootstellen  door  in  een  gedungen  staat  van 
oorlog  met  juffrouw  Crupp  te  leven ;  maar  zij  ruimde  dit  bezwaar  in  eens 
uit  den  weg  door  te  verklaren,  dat  zij  bereid  was  om,  hij  het  eerste  blijk 
van  vijandelijkheid,  juffrouw  Crupp  voor  al  haar  leven  een  schrik  op  bet 
lijftejagen. 

»Ik  heb  fi;edacht,  Trotwood,"  zeide  Agnes  schroomvallig,  >als  gij  tijd 
over  hadt...  —  ilk  heb  veel  tijd  over,  Agnes.  Na  vieren  of  vijven  ben  ik 
altijd  vrij,  en  *s  morgens  vroeg  heb  Uc  00k  tijd.  Ik  heb  dus  tijd  in  over- 
vloed,''  zeide  ik,  bewust  van  een  weinigje  te  blozen  bij  de  gedacbte  hoe 
.ik  uren  aan  uren  had  besteed  met  door  de  stad  te  slenteren  en  den  weg 
naar  Norwood  op  en  neer  te  loopen.  —  > Ik  weet  wel,  gij  zoudt  er  niet 
tegen  hebben,"  zeide  Agnes,  bij  mij  komende,  met  eene  zachte  stem^ 
zoo  vol  lieve  welmeenendheid  en  hoop,  dat  ik  ze  nog  meen  te  hooren, 
»om  het  werk  van  een  secretaris  op  u  te  nemen/'  —  »£r  tegen  hebben, 
lieve  Agnes?"  —  lOmdat,"  vervolgde  Agnes,  idoctor Strong nu,  vol- 
gens  zijn  voomemen,  van  zijne  zaken  heeft  afgezien  en  te  Londenis 
komen  wonen ;  en  hij  heeft  papa  ^evraagd,  dat  weet  ik,  ofhij  hem  iemand 
kon  recommandeeren.  Denkt  ^j  niet*  dat  hij  liever  zijn  begunstigden 
ouden  leerling  bij  zich  zou  willen  hebben,  dan  iemand  andersr'  — 
1  Lieve  Agnes !"  zeide  ik  i  Wat  zou  ik  toch  zonder  u  doen !  Altijd  zijt  ge 
mijn  goede  engel.  Dat  heb  ik  u  wel  gezegd.  Nooit  denk  ik  aan  u  als  iets 
anders." 

Agnes  antwoordde  met  haar  welluidend  lachje,  dat  66n  goede  engel 
(waarmede  zij  Dora  meende)  genoeg  was ;  en  herinnerde  mij  verder,  dat 
de  doctor  des  morgens  vroeg  en  des  avonds  in  zijne  studeerkamerplacht 
te  zitten  werken,  en  dus  waarschijnlijk  mijn  vrije  tijd  hem  juist  wel  te  pas 
zou  komen.  Ik  wist  niet  wat  mij  meer  verheugde  —  het  vooruitzicht  om 
mijn  eigen  brood  te  verdie^en  of  de  hoop  om  dat  onder  mijn  ouden 
meester  te  doen.  Kortom,  op  raad  van  Agnes  schreef  ik  dadelijk  een 
brief  aan  den  doctor,  waarin  ik  hem  mijn  verlangen  mededeelde,  en  be- 
richtte,  dat  ik  hem  den  volgenden  morgen  om  tien  uur  zou  komen  be- 
zoeken.  Ik  adresseerde  dien  brief  naar  Highgate  —  want  in  dat  voor 
mij  zoo  gedenkwaardig  dorp  woonde  hij  —  en  ging  hem  zonder  een 
oogenblik  dralens  zelf  naar  de  post  brengen. 

Waar  Agnes  00k  wezen  mocht,  overalscheen  eenof  ander  aangenaam 
teeken  van  hare  stille  tegenwoordigheid  van  de  plaats  ona&chddbaar  te 


HUNHBKR  WICKFIELD  EN  HEKP  BRENGEK  MIIME  TANTE  EBN  BRZOBK.  1 7  7 

moeten  blijven.  Toen  ik  terugkwam,  vond  ik  de  vogeltjes  mijner  lante 
hangen,  juist  gelijk  lij  zoolang  in  het  venster  harer  voorkamer  hadden 
gehangen,  en  mijn  leimingstoel,  in  plaats  van  dien  mijner  lante  (die  veel 
gemakkelijker  was),  eveneens  bij  het  opene  venster  geiet;  lelfs  de  ronde 
groene  waaier,  dien  mijne  tante  had  medegebracht,  was  op  de  venster- 
bank  vastgeschrocfd.  Ik  vrist  wel  wie  dat  alles  gedaan  had,  omdat  het 
zoo  stil  van  zelf  scheen  gebeurd  te  zijn ;  en  ik  zou  terstond  geweten  heb- 
ben  wie  mijne  verwaarloosde  boeken  in  de  oude  orde  mijner  schoolda- 
gcn  had  geschikt,  zelfs  al  had  ik  gedacht,  dat  Agnes  mijlen  ver  weg  was, 
in  plaats  van  er  haar  nog  mede  bezig  te  zien,  glimlachende  over  de  wan- 
orde,  waarin  zij  geraakt  waren. 

Mijne  tante  sprak  zeer  genadigover  de  Teems  (die  zich  ook  inderdaad, 
door  de  zon  beschenen,  zeer  wel  voordeed,  hoewel  nict  te  vergelijken 
met  de  zee  voor  haar  huisje),  maarkon  zich  tochniet  met  den  Londen- 
schen  rook  verzoenen,  die,  naar  ^ij  zeidc,  » alles  bepeperde."  De  be- 
doelde  pepcr  werd  vervolgens  door  eene  gehecle  revolutie,  waarbij 
Peggotty  eene  groote  rol  speelde,  uit  alle  hoeken  mijner  kamere  verdre- 
ven ;  en  ik  stond  daarbij  toe  te  zien,  denkende  boe  wemig  zelfs  Peggotty 
met  heel  veel  diukte  scheen  uit  te  richten,  en  hoeveel  Agnes  zonder 
eenige  drukte  deed,  toen  er  aan  de  deur  werd  geklopt. 

•  Ik  denk,"  zeide  Agnes,  verbleekende, » dat  papa  daar  is,  Hij  heeft  mij 
beloofd,  dat  hij  zoil  komen." 

Ik  deed  de  deur  open  en  liet  nietalleen  mijnheer  Wickfield,  maar  ook 
Uriah  Heep  binnen.  Ik  had  mijnheer  WickfielS  15  eenigentijdnietgezien. 
Ik  was  er,  door  hetgeen  ik  van  Agnes  gehoord  had,  op  voorbereid  om 
eene  groote  verandering  bij  hem  te  vinden,  maar  zijn  voorkomen  deed 
mij  toch  ontstellen, 

Het  was  niel  zoozeer,  dat  hij,  hoewel  nog  met  de  oude  netheid  en  zin- 
delijkheid  gekleed,  vele  jaren  ouder  scheen ;  of  dat  zijn  gezicht  eene  on- 
gezond«  loodheid  had,  en  zijne  oogen  ontstoken  waren ;  of  dat  zijne  hand 
eene  zenuwachtige  beving  had,  waarvan  ik  de  oorzaak,  die  tic  eenige 
jaren  aan  het  werk  had  gezien,  wel  kende.  Het  was  niet  zoozeer,  dat  fij 
zijn  fatsoeolijk  en  beschaafd  voorkomen  had  verloren,  —  want  dat  had 
hij  niet  —  maar  wat  raij  het  meeste  trof,  was  dat  hij,  nog  in  het  bezit  van 
al  de  blijken  zijner  verhevenheid  van  geest  en  karakter,  zich  aan  die 
kniipcnde  personificatie  der  laaghartigheid,  Uriah  Heep,  onderwierp. 
De  omkeering  der  wederzijdsche  betrekking  —  Uriah's  oppermacht  en 
mijnheer  Wickfield's  afhankelijkheid  —  was  een  schouwspel,  dat  mij 
pijnlijker  aandeed  dan  ik  kan  uitdrukken.  Indien  ik  een  aap  het  bevel 
over  een  mensch  had  zien  aanvaarden,  had  ik  dit  tooneel  bijna  niet 
mcer  vcmederend  kunnen  vinden, 

Hij  scheen  hiervan  zelfs  maar  al  te  zeer  bcwust  te  zijn.  Toen  hij  binnen 
was,  bleef  hij  met  het  hoofd  gebogen  staan,  alsof  hij  dit  gevoelde.  Dit 
duurde  stechts  een  oogenbltk,  want  Agnes  zeide  zacht:  iPapa,hieris 
juffrouw  Trotwood  —  en  Trotwood,  dien  gij  in  langen  tijd  met  gezien 
hcbt,"  en  toen  naderde  hij,  en  gaf  mijne  tante  met  verlegene  stijf heid  de 
hand;  waams  hij  mijn  handdruk  met  meer  hartelijkheid  beantwoordde. 

DAVn>  COFFBRFIILD.    —   IL  \t. 


lyS  DAVID   COPPERFIELD. 


In  het  oogenblik  van  stilstand^  waarvan  ik  sprak,  zag  ik  Uriah's  gezicht 
een  allerleelijksten  glimlach  aannemen.  Agnes  zag  dit  ook,  geloof  ik, 
want  zij  deinsde  huiverend  van  hem  tenig. 

Wat  mijne  tante  zag  of  niet  zag,  had  de  grootste  gelaatkenner  nooit 
kunnen  ontdekken,  wanneer  zij  dit  zelve  niet  wilde.  Ik  geloof  niet,  dater 
ooit  iemand  was,  die  zulk  een  strak  gezicht  kon  zetten,  als  zij  kon  doen 
wanneer  zij  verkoos.  Haar  gelaat  had  bij  de  bedoelde  gelegenheid  wel 
een  blinde  muur  kunnen  zijn,  zoo  weinig  licht  verspreidde  het  over  hare 
gedachten,  totdat  zij,  met  hare  gewone  driftigheid,  de  stilte  af brak. 

1  Wel,  Wickfield !"  zeide  mijne  tante ;  en  hij  zag  nu  voor  de  eerste  maal 
naar  haar  op.  »Ik  heb  uwe  dochter  verteld,  hoe  knap  ik  zelf  mijn  geld 
heb  uitgezet,  omdat  ik  het  u  niet  kon  toevertrouwen,  daar  gij  wat  roestig 
begint  te  worden.  Wij  hebben  te  zamen  raad  gehouden,  en  zijn,  alles  in 
aanmerking  genomen,  vrij  veel  gevorderd.  Agnes  is,  naar  mijne  gedach* 
ten,  alleen  zooveel  waard  als  de  geheele  firma."  —  lAlsiknederigdie 
aanmerking  mag  maken,''  zeide  Uriah  Heep,  zich  wringende, » ben  ik 
het  volkomen  eens  met  mejuffrouw  Betsey  Trotwood,  en  zou  ik  maar  al 
te  blij  zijn  als  juffrouw  Agnes  compagnon  was."  —  »Ge  zijt  zelf  compag- 
non,  zooals  ge  weet,"  zeide  mijne  tante  hierop,  »en  dat  is  u  genoeg,  zou 
ik  denken.  Hoe  vaart  ge  nu,  mijnheer  f " 

Op  deze  vraag,  met  buitengewone  scherpheid  gedaan,  antwoordde 
mijnheer  Heep,  den  blauwen  zak,  dien  hij  droeg,  met  zekeren  angst  vast- 
klemmende,  dat  hij  tamelijk  wel  voer,  bedankte  mijne  tante  en  hoopte 
dat  het  met  haar  eveneens  was. 

»En  gij,  jonge  heer  —  mijnheer  Copperfield,  moet  ik  zeggen,"  ver- 
volgde  Uriah,  »ik  hoop,  dat  ik  u  nog  wel  zie !  Ik  ben  waarlijk  vemikt  u 
te  zien,  mijnheer  Copperfield,  zelfs  onder  de  tegenwoordige  omstandig- 
heden."  (Ik  geloof  dit  gaarne,  want  hij  scheen  er  zich  zeer  in  te  verheu- 
gen).  »  De  tegenwoordige  omstandigheden  zijn  wel  niet  wat  uwe  vrienden 
u  zouden  toewenschen,  mijnheer  Copperfield,  maar  het  is  het  geld  niet, 
dat  den  man  maakt;  het  is  —  ik  ben  met  mijne  nederige  vermogens 
waarlijk  buiten  staat  om  te  zeggen  wat  het  is,"  zeide  Uriah,  met  eene 
kruiperig  wringende  buiging, »  maar  het  is  het  geld  niet." 

Nu  gaf  hij  mij  de  hand,  maar  niet  op  de  gewone  manier.  Hij  bleef  op 
een  goeden  afstand  van  mij,  en  lichtte  mijne  hand  op  en  neer  gelijk  een 
pompslinger,  waarvoor  hij  eenigszins  bang  was. 

>En  hoe  vindt  gij  dat  wij  er  uitzien,  jonge  heer  Copperfield  —  mijn- 
heer, moet  ik  zeggen  ?"  vervolgde  Uriah,  op  denzelfden  kruiperigen  toon. 
1  Vindt  ge  niet,  dat  mijnheer  Wickfield  zich  goed  houdt,  mijnheer  ?De 
jaren  maken  in  onze  firma  niet  veel  verandering,jonge  heer  Copperfield, 
behalve  dat  zij  de  nederigen  verheffen,  namelijk  moeder  en  mij  —  en 
dat  zij,"  voegde  hij  er  bij  als  iets,  dat  hem  nog  inviel,  »het  schoone,  na- 
melijk juffrouw  Agnes,  doen  ontluiken." 

Na  dit  compliment  maakte  hij  zulke  onuitstaanbare  grimassen  en 
stuipachtige  bewegingen,  dat  mijne  tante,  die  hem  stijf  en  strak  had  zit- 
ten  aankijken,  geheel  haar  geduld  verloor. 

>Wat  drommel  scheelt  dien  man  ?"  zeide  zij  barsch. »  Wees  toch  zoo 


HirniEER  WICKFIKLD  EN  BJS  COMPAQKOK.  1 79 

galvanisch  Diet,  mijnheer."  —  »Ik  verzoekn  welcxcuuSjjuffrouwTrot- 
wood)"  antwoordde  Uriah.  >Ik  weet  wel,  datgcwat  zenuwachtigzijt." — 
•  Loop  heenl"  zeide  mijne  Urnte,  lang  niet  vcrzoend.  iHoedumgedat 
zeggen  i  Ik  ben  alles  behatve  lenuwachtig.  Als  gij  een  aal  zijt,  mijnheer, 
fedraag  U  dan  als  een  aal ;  maar  als  gij  een  mensch  zijt,  houd  dan  uwe 
leden  onder  bedwang.  Wat  weei^a !"  zeidc  mijne  tante,  met  groote  ver- 
ODtwaardiging,  lik  zou  er  razend  van  worden,  als  ik  dat  wnemelen  en 
wringen  nog  langer  raoest  aanzien !" 

Mijnheer  Heep  was,  gelijk  de  meeste  menschen  ook  wel  zouden  geweest 
zijn^cenigszins  verbluft  door  deze  uitbarstiDg,  waarvan  de  indmk  nog  vcr- 
sterkt  werd  door  de  verontwaardiging,  waarmede  mijne  tante  zlch  daama 
Ophaarstoelverschaofenhaarhoafdschudde^alsofzijophetpuntwasom 
op  hem  toe  teschieten.  Maar  tegenmij  zeide hijterzijde en binnensmonds: 

»Ik  weet  welJongehecrCopperfield,  dat  jufFrouwTrotwood,  hocwel 
eene  uitmuntende  vrouw,  eenigszins  drimg  van  humeur  is  (ik  meen  zel&, 
dat  ik  het  genoegen  had  haar  nog  vroeger  te  kennen  dan  gij,  jonge  heer 
Copperfield,  toen  ik  nog  een  nederigklerkwas),  enhetiszikernietmeer 
dan  natuurlijk,  dat  zij  door  de  tegenwoordige  omstandigheden  nog  wat 
lichter  driftig  wordt.  Het  is  zelfs  te  verwonderen,  dat  het  niet  veel  erger 
is.  Ik  ben  alleen  maar  hier  gekomen  om  te  zeggen,  dat  als  wij,  moeder 
of  ik,  of  Wickfield  en  Heep,  in  de  tegenwoordige  omstandigheden  iets 
kondcn  doen,  wij  waarlijk  blij  zouden  zijn.  Zoover  mag  ik  wel  gaan  f " 
zeide  Uriah,  lijncompagnon  met  eenafzichtelijkenglimlachaanziende, — 
»Uriah  Heep,"  leide  mijnheer  Wickfield,  met  eene  eentonige,  gedwon- 
gcnestem,  nsgeheelmet  dezaakbekend,  Trotwood.  Wathij  zegt,stem 
ik  volkomen  toe,  Gij  weet  wel,  dat  ik  altijd  veel  van  u  gehouden  heb. 
Maar  behalve  dat,  stem  ik  votkomen  toe  wat  Uriah  zegt!"  —  >0,  welk 
-eene  belooning  is  het,"  zeide  Uriah,  een  zijner  beenen  optrekkende,  met 
gevaar  om  zich  nog  een  uitval  van  mijne  tante  op  den  hals  te  halen,  1  om 
zoo  vertjouwd  te  worden !  Maar  ik  hoop  in  staat  te  zijn  om  hem  eenigs- 
zins van  beslommeringen  te  ontheffen,  jonge  heer  Copperfield !"  — 
>  Uriah  Heep  is  mij  eene  groote  hulp,"  zeide  mijnheer  Wickfield  met 
dezelfde  doffe  stem.  ■  Het  oeemt  mij  een  pak  van  het  hart,  dat  ik  zulk  een 
compagnon  heb." 

De  Toode  vos  liet  hem  dit  alles  zeggen,  wist  ik  wel,  om  zich  voor  mij 
in  het  licht  te  doen  plaatsen,  dat  hij  op  dien  avond,  toen  hij  mijne  ntst 
vergiitigde,  had  aangednid.  Ik  zag  wedcr  denzelfden  leelijken  glimlach 
op  zijn  gezicht,en  zag  ook  hoe  hij  mij  bespieddc. 

»Gij  gaat  toch  niet  been,  papa  P"  zeide  Agnes  angstig. » Zult  ge  niet 
wachten  tot  Trotwood  mij  naar  huis  brcngt  f " 

Hij  zou  naar  Uriah  hebben  omgekeken,  geloof  ik,  eer  hij  antwoord 
gaf,  indien  deze  hem  niet  was  voorgekomen, 

*Ik  zelf  heb  nog  zaken  te  doen,"  zeide  Uriah;  landers  zou  ik  zeer 
gaame  bij  mijne  vrienden  zijn  gebleven.  Maar  ik  laat  mijn  compagnon 
hier  als  vertegenwoordiger  der  firraa.  Juffrouw  Agnes,  altijd  uw  onder- 
danige  I  Jonge  heer  Copperiield,  ik  wensch  u  goedenmorgen ;  juffrouw- 
Trotwood,  mijn  nederig  compliment." 


l8o  DAVID   COPPERFIKLD, 

Met  deze  woorden  kustc  hij  zijne  groote  hand,  en  grijnzende  alsof  hi) 
een  masker  voorhad,  giug  hij  heen. 

Wij  zatcn  nog  een  paar  uren  over  den  genoeglijkeo  ouden  tijd  te 
Canterbury  te  pniten.  Mijnheer  Wickfield,  aan  Agnes overgelateo, 
werd  spoedig  weder  meer  wat  hij  vroeger  was ;  schoon  hem  toch  eene 
neerslachtigheid  bijbleef,  die  hij  nooit  van  zich  kon  a^crpen.  Hij  was 
echter  opgchelderd ;  en  het  deed  hem  bUjkbaar  genoegen  ons  vele  kleitw 
voorvaUen  utt  ons  vroeger  leven  te  hooren  ophalen,  waarvan  hij  Eich 
vcle  ook  wel  heriDnerde.  Hij  zeide,  dat  het  naar  die  tijden  geleek,  eem 
wedcT  met  Agnes  en  mij  alleen  te  zijn,  en  wenschte,  dat  zij  nooit  veran- 
derd  waren.  Ik  ben  ovcrtuigd,  dat  het  vreedzame  gezichlje  van  Agnes, 
ja  zelis  de  aanraking  dcr  hand,  die  zij  op  zijn  arm  legde,  een  invloed 
had,  die  wonderen  bij  hem  werkte, 

Mijne  tante,  welke  bijna  ai  dien  tijd  met  Peggotty  in  de  andere  kamer 
bczig  was,  wildc  niet  met  ons  medegaan  naar  het  huis  waar  wij  logecr- 
den,  maar  drong  er  toch  op  aan,  dat  ik  hen  zou  biengen.  Ik  ging  dns. 
Wij  ateo  te  zamcn ;  en  na  den  maaltijd  bleef  Agnes,  als  vanouds,  bij  ons 
zittenenschonkhemuit  zijne  flesch  in.  Hij  dronk  watzij  hem  ga£,  en  niet 
meer  —  gehjk  een  kind  —  en  wij  bleven  met  ons  drieen  voor  hetvenster 
bij  elkander  zitten,  tot  de  avond  viel.  Toen  het  bijna  donker  was,  ging 
hij  op  de  sofa  liggen.  Agnes  schoof  hem  een  ktissen  onder  het  hoofd,  en 
bleef  een  poosje  over  hem  gebogen  staan  ^  en  toen  zij  naar  het  venster 
tenigkwam,  was  het  nog  zoo  donker  niet,  of  ik  kon  tranen  in  hare  oogen 
zien  glinsteren. 

Ik  bid  van  den  Kernel,  dat  ik  de  liefde  en  oprechte  trouw  van  bet 
meisje  in  dien  tijd  van  mijn  leven  nooit  moge  veigeten ;  want  ab  ik  dat 
deed,  zoM  ik  nabij  het  einde  mocten  zijn,  en  dan  zou  ik  meest  verlangen 
aan  haar  te  denken!  Zij  vervulde  mijn  hart  metznlkegoedevoomemens; 
zij  deelde  mijne  zwakheid,  door  haar  voorbeetd,zooveclkTachtmede; 
zij  gaf  —  ik  weet  niet  hoe,  want  zij  was  veel  te  bescheiden  en  te  zacht 
om  mij  uitdrukkelijk  raad  te  geven  —  den  onbestemden  ijver  en  de  wan- 
kelende  besluiten  in  mijn  binnenste  zulk  eene  richting,  dat  ik  bet  weinige 
goede  dat  ik  gedaan,  en  alhetkwaad  datik  vermedenheb,  geloofaan 
haar  te  moeten  tocschrijvcn. 

En  hoe  sprak  zij  met  mij  over  Dora,  terwijl  wij  daar  in  het  donker  bij 
het  venster  zatcn ;  hoe  luisterde  zij  naar  mijne  lo^praken  over  haar;  hoe 
preeszijhaar  weder,  en  spreidde  zij  om  die  kleinereegngestalte  een  glans 
van  haar  eigen  zuiver  Itcht,  die  haar  mij  nog  kostbaarder  en  onschuldi- 
ger  deed  voorkomen !  O,  Agnes,  zuster  mijner  kindsheid,  als  ik  tocn  ge- 
veten  had  wat  ik  lang  naderhand  wist  I 

Toen  ik  heenging  stond  er  een  bedelaar  op  straat;  en  toen  iknogeens 
naar  het  venster  opkeek,  aan  hare  kalme,  engelachtige  oogen  denkende^ 
deed  hij  mij  schrikken  door,  als  eene  echo  van  des  morgens,  te  mompe> 
len :  >Blind !  Blind !  Blind !" 


IK  WORD  EEN   ARBEIDER  W  HET   BOSCH   VAM  HIHDERNISSKN.     l8l 


GKtSTVKRVORRDTO. 

lit  begOD  den  volgendeo  dag  met  nog  cene  dompeling  in  het  koude 
bad,  en  staple  toen  den  weg  naarHighgale  op.  Ik  wasnu  nietneer- 
alachtig  meer.  Ik  was  niet  rneer  bang  voor  een  kalen  rok,  en  treurde  niet 
meer  geene  vurigc  schimmcls  meer  te  kunnen  berijden.  Ik  had  op  eene 
geheel  andere  manier  over  ons  ongeluk  leeren  denken.  Wat  ik  te  doen 
had,  was  mijoe  tante  te  bewijzen,  dat  zij  hare  vraegeregoedKeidvoormij 
niet  aan  een  onwaardig,  ondankbaar  voorwerp  had  verspild.  Wat  ik  te 
doen  had,  was  mij  de  smartelijke  tucht  mijner  jongere  jaren  ten  nutte  te 
maken,  door  nu  met  een  moedig  en  standvastig  hart  aan  het  werk  te 
gaan.  Wat  ik  te  doen  had,  was  mijne  houthakkers-bijl  in  de  hand  te  ne- 
men,  en  mij  een  weg  door  het  bosch  van  hindernis  te  banen,  dooral  de 
boomcn  om  tc  houwcn  tot  ik  aan  Dora  kwam.  En  ik  staple  zoo  hard 
door,  alsof  dil  al  wandelende  kon  gedaan  worden. 

Toen  ik  mij  op  den  bekenden  weg  naar  H  i  g  h  g  a  t  e  bevond,  op  lulk 
eene  geheel  andere  boodschap  uit  dan  om  het  vermaak  te  zoeken,  waar- 
aan  die  weg  mij  deed  denken,  scheen  geheel  mijn  leven  eene  volkomene 
verandering  te  hebben  ondergaan,  Dit  ontmocdigde  mij  echter  niet.  Met 
het  nieuwe  leven  kreeg  ik  een  nieuw  doel,  nieuwe  uilzichten.  Groot  was 
de  arbeid,  onschalbaar  de  belooning.  Dora  was  de  belooning,  en  Dora 
moesl  verdiend  worden. 

Ik  kwam  in  zulk  eene  vermkking,  dat  het  mij  waarlijk  speet  dat  mijne 
jasnietalwatkaalwas.  Ik  wenschtemaaiaanhet  vellen  vandieboomen 
in  het  bosch  van  hindernissen  te  zijn,  om  mijne  krachten  te  beproeven. 
Ik  had  veel  lust  om  een  oud  man,  met  een  schermpje  voor  de  oogen,  die 
op  den  weg  steenen  zat  te  breken,  te  vra^n  om  mij  een  poosje  zijn  bamer 
te  leenen,  en  mij  te  laten  beginnen  met  uit  vergruisd  graniet  een  pad  naar 
Dora  te  banen.  Ik  bracht  mij  zelven  in  zulk  eene  hitte  en  zoo  buiten 
adem,  dat  het  mij  was  alsof  ik  al,  ik  weet  niet  hoeveel,  verdiend  had.  In 
dezen  toestand  ging  ik  een  huisje  binnen,  dat  ik  te  hnm-  vond  staan,  en 
bezichtigde  het  met  groote  nauwkeurigheid  —  want  ik  achtte  hetnoodig 
vooruit  te  leeren  zorgen.  Het  zou  voot  mij  en  Dora  uitmmitend  geschikt 
zijn ;  met  een  tuintje  voor  de  deur,  waar Jip  kon  rondloopen  en  door  het 
hekje  naar  de  reizende  kooplieden  blaffen,  en  eene  heerlijke  bovcnkamcr 
voor  mijne  tante.  Ik  kwam  weder  buiten,  heeter  en  haastiger  dan  ooit,  en 
iiep  ioo  hard  de  hoogte  naar  Highgate  op,  dat  ik  een  uur  te  vroeg 
kwam ;  en  al  was  het  niet  zoo  vroeg  geweest,  dan  had  ik  toch  wat  moeten 
Tondkuieren  om  te  bekoelen,  eer  ik  eenigszins  presentabel  was. 

Mijne  eerste  zorg,  nadat  ik  deze  noodzakelijke  voorbereiding  had  on- 
dergaan, was  hel  huis  van  den  doctor  op  te  zoeken.  Het  stond  niet  in  dat 
gedeelte  van  Highgate  waar mevrouwSteerforthwoonde,maar geheel 
aan  het  andere  eind  van  het  stadje.  Toen  ik  dit  ontdekt  had,  ging  ik, 
door  eene  on  weerstaanbare  neiging  gedreven,  terug  naar  een  laantje,  dat 
den  tuin  van  mevrouw  Steerforth  langs  Iiep,  en  keek  aan  den  hoek  over 


l8a  DAVID  COPPERFIELD. 

den  muur.  Zijne  kamer  was  dicht  gcsloten.  De  deuren  der  oranjerie  stoo- 
den  open,  en  Rosa  Daitle  wandelde,  blootshoofds,  met  driftige  schredeo. 
een  pad  op  -en  ncer,  dat  eene  zijdc  van  het  grasperk  langs  liep,  Zij  deed 
mij  aan  een  wild  dier  denken,  dat  op  en  neer  liep  zoolang  zijne  keten 
reiite,  en  zich  zelvcn  van  ongeduld  verteerde, 

Ik  ktom  zachtjes  van  mijn  observade-post  af  en  bleef,  dien  geheelcD 
omtrek  vermijdende,  en  isenschende  dat  ikernietnabij  gekomen  was, 
nog  rondwandelen  tot  het  tien  uur  was.  De  kerk  met  bet  nutke  torentjc, 
die  nu  op  den  top  van  den  heuvel  staat,  was  er  toen  nog  niet,  om  mij  te 
zeggen  hoe  laat  het  was.  Een  oud  deftig  huis,  dat  tot  school  gebniikt 
werd,  stond  toen  op  die  piek ;  en  zooals  ik  bet  mij  berinner,  moet  het 
wel  aardig  zijn  geweest  in  zulk  een  deftig  oud  huis  school  te  gaan. 

Toen  i  het  huisje  van  den  doctor  naderde  —  een  aardig  oud  ge- 
bouwtje,  waaraan  hij  eenig  geld  scheen  besteed  te  hebben,  als  ik  naar  de 
herstellingen  en  verfraaimgen  kon  oordeelen,  die  er  uitzagenalsofiij 
pas  voltooid  waren  —  zag  ik  hem  in  den  tuin  wandelen,  met  slopkousen 
en  al,  alsof  hij,  sedert  ik  zijn  teerling  was,  steeds  was  blijven  voortwande- 
len.  Hij  had  ook  zijn  oud  gezelschap  nog  bij  zich ;  want  er  waren  hooge 
boomen  genoeg  in  de  nabijheid,  en  twee  of  drie  kraaien  zateo  op  het 
gras  en  keken  hem  na,  alsof  de  kraaien  vanCanterbury  bun  over 
hem  hadden  geschreven,  en  zij  hem  dus  goed  in  het  oog  hielden. 

Daar  ik  wel  wist,  dat  ik  niet  hopen  kon  op  dien  a&tand  zijne  aandacht 
te  trekken,  nam  ik  de  vrijheid  om  het  bek  maar  te  openen  en  hem  na  te 
gaan,  zoodat  ik  hem  moest  tegenkomen  als  hij  zich  omkecrde.  Toen  hij 
Hit  deed  en  naar  mij  toe  kwam,  zag  hij  mij  eene  poos  p>einzendasn,  blijk- 
baar  zonder  aan  mij  te  denken;  en  daarop  nam  zijn  goedig  gczicht  eene 
uitdnikking  van  innig  genoegen  aan,  en  vatte  hij  mij  bij  beide  handen. 

I  Wel,  mijn  beste  Copperfield,"  zeide  de  doctor,  age  zijt  een  man  ge- 
wordenl  Hoe  vaart  ge  toch?"  Ik  ben  zeer  in  mijn  sdiik  u  eens  te  zien. 
Mjn  beste  Copperfield,  wat  zijt  ge  aangekomen!"  Ge  zijt  gehcel  —  ja  — 
wdHeere!" 

Ik  boopte,  dat  hij  nog  w^l  voer,  en  mevrouw  Strong  insgelijks. 

»OHeere,  ja,"  zeide  de  doctor. » Annie  is  heel  wel,  en  zal  ook  blij  £iji> 
U  eens  te  zien.  Ge  zijt  altijd  een  gimsteling  van  haar  geweest.  Dat  zeide 
zij  gisteravond  nog,  toen  ik  haar  uw  brief  liet  zien.  En  —  o  ja  —  gij  her- 
i&nert  u  mijnhecr  Jack  Maldon  nog  wel,  Copperfield?"  ^  iZeer  wel, 
mijnheer."  —  i Natuurlijk,"  zeide  de  doctor.  »Wel  zeker.  Hij  is  ook 
wel."  —  lis  hij  naarhuisgekomen,mijnheerf"vroegik. — lUit  Inditf"" 
entwoordde  de  doctor,  ija.  Mijnheer  Jack  Maldon  kon  het  klimaat  niet 
verdragen.  Mevrouw  Markleham^ — gij  hebt  mevrouw  Markleham  tock 
niet  vergetcn  f" 

Den  Ouden  Generaal  vergeten  t  En  dat  in  dien  korten  tijd ! 

»Mevrouw  Markleham,"  zeide  de  doctor,  ikwelde  zich  erg  over  hem, 
arme  vrouw;  en  zoo  hebben  wij  hem  thuis  een  postje  bezorgd,  dat  beta 
veel  beter  schikt." 

Ik  kende  mijnheer  Jack  Maldon  genoeg,  om  hiertiit  op  te  maken,  dat 
het  een  postje  moest  wezen,  dat  met  veel  te  docD  gaf  en  tamelijk  wel 


fL 


VAN  DOCTOR   STRONr,, 


betaald  werd.  De  doctor  bleef  met  zijne  hand  op  mijn  schouder  op  cm 
neer  wandclen,  terwiji  zijn  vriendelijk  gezicht  mij  bemoedigend  aanzag. 

>  Nu,  mijn  beste  Copperfield,"  zeide  hij,  »  wat  dat  voorstcl  van  u  betreft : 
het  is  zeker  zecr  vleiend  en  aangenaam  voor  mij ;  maar  denkt  ge,  dat  ge 
niel  iets  bcters  zoudt  kunnen  vinden?  Gij  hebt  u  bijzorder  ondcrschei- 
deo,  dat  weet  ge  wel,  toen  ge  bij  ons  waart.  Ge  zijt  voor  vele  gewichtine 
zaken  geschikt.  Gij  hebt  een  grondslag  gelegd,  waarop  het  grootsie 
gcbouw  kan  worden  opgetrokken.  En  is  het  dan  niet  jammer,  dal  ge  den 
lentetijd  van  uw  leven  zoudt  wijden  aan  zulk  eene  geringe  bezigheid  als 
ik  u  kan  aanbiedcn  (" 

Nu  begon  Jk  weder  te  gloeien,  en  het  was,  vrees  ik,  in  een  zeer  hoog- 
dravenden  trant,  dat  ik  op  n]ijnvoorstel5,androng.  Ten  slotte  herinnerde 
ik  den  doctor,  dat  ik  leeds  een  beroephad. 

» Ja,  dat  is  waar,"  antwoordde  de  doctor,  i  Zeker,  dat  gij  al  een  beroep 
hebt  en  daarin  kunt  voortstudeeren,  maakt  een  onderscheid.  Maar,  mijn 
goede  jonge  vriend,  wat  is  zeventigpond 'sjaars?" —  iHet  verdubbelt 
ons  inkomen,  doctor  Strong,"  zeide  ik,  —  »Goede  Hemel  I"  zeide  de 
doctor.  iDenk  eens  aan!  Maar  ik  heb  ook  niet  wiUen  zeggen,dat  het 
inkomen  streng  tot  zeventig  pond  beperkt  was,  want  ik  ben  altijd  voor- 
nemens  geweest  ora  een  jong  vriend,  dieo  ik  zoo  mocht  gebrtiiken,  ook 
nog  een  douceur  te  geven.  Ja,  zeker,'  vervolgde  hij,  nog  altijd  met  zijne 
hand  op  mijn  schouder  heen  en  weder  wandelende,  >  ik  heb  altijd  op  een 
jaarlijksch  douceur  gerekeod,"  —  » Mijn  beste  leermeester,"  zeide  ik,  (nu 
waarlijk  zonder  eenige  overdrevene  uitdrukking),  »aan  wien  ik  reeds 
meer  verpjichting  heb  dan  ik  ooit  kan  erken,.,"  —  t  Neen,  neen,"  viel  de 
doctor  er  op  in,  tdat  moet  ge  niet  zeggen,"  —  »Als  gij  den  tijilwilt 
nemen,  dien  ik  over  heb,  en  dat  zijn  mijne  ochtenden  en  avonden,  en 
dien  zeventig  pond  's  jaars  waardi^  achten,  zult  gij  mij  grootcr  dienst 
bewijzen  dan  ik  kan  zeggen.'' —  »Mijn  Hemel!"  zeide  de  doctor  in  zijne 
eenvoudigheid.  >  A!s  ik  denk,  dat  zoo  weinig  voor  zooveel  geteld  wordt! 
Wel,  wel!  En  als  gij  iets  beters  kunt  vinden,  zult  gij  het  nemen?  Op  uw 
woord,  nu  ?"  zeide  de  doctor  —  welke  uitdrukkmg  hij  altijd  gebezigd 
had,  als  hij  een  zeer  emstig  beroep  op  het  eergevoel  van  ons  jongens 
wilde  doen.  — ■  »Op  mijn  woord,  mijnheer!"  antwoordde  ik,  gelijk  ikzou 
gedaan  hebben  toen  ik  nog  op  school  was,  —  » Het  zij  dan  zoo !"  zeide 
de  doctor,  mij  op  den  schouder  kloppendc,  en  wederom  zijne  hand 
daarop  houdende,  terwiji  wij  nog  op  en  neer  bleven  wandelen.  —  •  £a 
ik  zal  twintigmaal  beter  tevreden  zijn,  mijnheer,"  zeide  ik,  met  eene 
kleine  —  ik  hoop  onschuldige  ^  vleicrij,  »  als  ik  mijn  tijd  aan  het  Woor- 
denboek  mag  besteden." 

De  doctor  bleef  staan,  klopte  mij  nog  eens  op  den  schouder,  en  zeide 
met  een  zegevierenden  gliralach,  die  verrukkelijk  was  om  aan  te  zien, 
alsof  ik  het  toppunt  van  menschelijke  schranderheid  had bereikt :  )Mijn 
beste  jonge  vriend,  gij  hebt  het  geraden.  Het  is  het  Woordenboek!" 

Hoe  kon  het  iets  anders  wezen!  Zijne  zakken  waren  er  even  vol  van 
als  zijn  hoofd.  Het  stak  aan  alle  kanten  van  hem  uit  Hij  zeide  mij,  dat 
hij  sedert  hij  zijne  school  had  vaarwel  gezegd,  er  verbazend  medc  was 


184  DAVID  copperfuld. 

gevorderd ;  en  dat  Diets  hem  beter  gelegen  kon  komen  dan  de  voorge- 
stelde  schikking  om  des  moTgens  en  dcs  avonds  te  werken,  daar  hij 
gewoon  was  over  dag  op  en  neer  te  wandelen  om  al  wandelende  er  over 
te  denken.  Zijne  papieren  waren  eenigszins  in  de  war,  doordien  niijnhcer 
Jack  Maldon  zich  in  den  jongsten  tijd  nu  en  dan  als  amanuensis  had 
aangeboden,  en  niet  aan  zulke  bezigheid  gewoon  was^  maai  wij  zoudea 
spoedig  alles  in  orde  gebracht  hebben,  en  dan  met  eene  vaart  vooruit- 
gaan.  Naderhand,  toen  wij  aan  het  werk  waren,  bevond  ik,  dat  bet 
geknoei  van  mijnheer  Jack  Maldon  mij  meer  last  gaf  dan  ik  verwacbt 
had,  daar  hij  zich  niet  had  vergenoegd  met  eene  menigtefouten  te  makcn, 
maar  00k,  over  het  achrift  van  den  doctor  been,  zoovele  soldaatjes  en 
dames  poTtretjes  had  geteekend,  dat  ik  er  dikwijls  bijna  niet  uit  wijs 
kon  worden, 

De  doctor  verheiigde  zich  zeer  in  het  vooruitzicht,  dat  wij  te  zamen 
aan  dat  gewichtige  werk  zouden  arbeiden,  en  wij  maakten  a&praak  om 
den  volgenden  morgen  om  zeven  uur  te  beginnen.  Wij  zouden  elken 
ochtend  twee,  en  elken  avond  twee  of  drie  uren  werken,  behaJve  des 
zaterdags,  wanneer  ik  rust  zou  hebben.  Des  zondags,  kon  ik,  natuurlijk, 
insgelijks  rusten,  en  ik  hield  dit  voor  eene  zeer  hchte  taak. 

Toen  wij  de  zaak  aldus  tot  wederzijdsch  genoegen  hadden  geregeld, 
bracht  de  doctor  mij  in  huis,  om  mij  aan  mevrouw  Strong  te  presentee- 
ren,  welke  wij  in  des  doctors  nieuwe  studeerkamer  vonden,  bezjg  met 
zijne  boeken  aS  te  stoffen  —  eene  vrijheid,  welke  hij  niemand  anders  ver- 
gunde  met  deze  geheiligde  lievelingen  te  nemen. 

Zij  hadden  om  mijnentwil  het  ontbijt  uitgesteld,  enwij  namen  te  zameo 
plaats  aan  de  tafel.  Wij  hadden  nog  niet  lang  gezeten,  toen  ik  aan  het 
gezicht  van  mevrouw  Strong  kon  zien,  dat  er  nog  ieraand  aankwam, 
voordat  ik  er  iets  van  hoorde.  Een  heer  te  paard  hield  voor  het  hek  op, 
en  zijn  paard  bij  den  teugel  binnen  brengende,  aisof  hij  geheel  thuis  was, 
bond  hij  het  aan  een  ring  in  den  muur  van  het  ledige  koetshuis,  en  staple, 
met  de  karwats  in  de  hand,  de  kamer  binnen.  Het  was  mtjnheer  Jack 
Maldon;  en  mijnheer  Jack  Maldon  was  er  in  Indie  lang  niet  beter  op 
geworden,  naar  mij  dacht.  Ik  koesterde  evenwel  onbarmhartig  deugd- 
zame  gedachten  ten  aanzien  van  jongelieden,  die  niet  aan  het  vellen  van 
boomen  in  het  bosch  van  hindemis  waren,  en  dit  moet  men  bij  mijn 
oordeel  in  aanmerking  nemen. 

•  Mijnheer  Jack!"  zeide  de  doctor. » Copperfield !" 

Mijnheer  Jack  Maldon  gaf  mij  de  hand^  maar  met  niet  veel  warmte, 
geloof  ik;  en  met  een  air  van  onverschilhge  meerderheid,  die  ik  hei- 
mehjk  zeer  kwalijk  nam.  Over  het  geheel  was  zijne  lustelooze  onverschil- 
liKheid  iets  verwonderUjks  om  te  zien;  behalve  wanneer  hij  tot  zijn 
nichtje  Annie  het  woord  richtte. 

»  Hebt  gij  van  morgen  al  ontbeten,  mijnheer  Jack  ?"  zeide  de  doctor. — 
■  Ik  ontbijt  haast  nooit,  mijnheer,"  antwoordde  hij,  met  achteroverhan- 
gend  hoofd  in  een  leuningstoel  liggende.  iDat  vind  ik  maar  een  last." — 
»Is  erwatnieuwsvandaagf"ieidede  doctor.  —  »Niets,  mijnheer,"  ant- 
wooiddc  mijnheer  Maldon.  >Een  verslag  hoe  men  ergens  inhctnoorden 


IK   WERR  ZKER  HARD.  1S5 

hoDger  lijdt  en  mbnoegd  is;  maar  hierofdaarzijndemenschenaltijd 
hongerig  en  mianoegd." 

iSe  doctor  keck  ernstig  en  zeide,  alsof  hij  op  iets  anders  wenschte  te 
komen :  iDus  is  er  dan  geen  nieuns;  en  geene  tijding,  zegt  men,i5goede 
tijding."  —  »Er  staat  een  lang  verhaal  van  een  moord  in  de  couranten, 
mijnheer,"mciktemijnheerMaldonaan.  iMaarerwordtgedungiemand 
vermoord,  en  ik  hcb  het  dus  maar  niet  gelezen." 

Eene  vertooning  van  onverschilligheid  voor  alle  menschelijke  bedrij- 
ven  en  haitstochtcn  werd,  geloofik,  toen  niet  voor  zulk  eene  uitstekendc 
eigenschap  gehouden,  als  ik  later  wel  heb  opgemerkt.  Eens  heb  ik  die 
onverschilligheid  zeer  in  dc  mode  gezien,  en  met  iooveel  geluk  zien  ten 
toon  spreiden,  dat  ik  wel  fraaie  beertjes  en  dame^es  heb  ontmoet,  die 
evengoed  rupsen  geboren  hadden  kunnen  zijn.  Misschien  maakte  zulk 
■eene  vertooning  toen  mcer  indruk  op  mij,  omdat  zij  nog  nieuw  voor  mij 
was;  manr  zcker  strekte  zij  niet  om  mijnheer  Jack Maldon in mijne schat- 
ting  le  verhoogen,  of  mij  meer  vertrouwen  op  hem  in  te  boezemen, 

»Ik  benuitgeredenomtevragen,  of  Annie  van  avondgaamenaarde 
opera  zou  willcn  gaan,"  zeide  mijnheer  Maldon,  zich  naar  haar  keerende. 
»Hel  is  de  laatste  goede  avond,  die  erin  dilseizoen  zal  weien,  en  eris 
eene  zangeres,  die  zij  wezenlijk  eens  moest  hooren.  Zij  zingt  waariijk  uit- 
municnd.  En  bovendien  is  zij  zoo  bekoorlijk  leclijk,"  zeide  hij,  weder  in 
zijne  lustelooaheid  verzinkende. 

De  doctor,  ^Itijd  ingenomen  met  hetgeen  hij  dacht  dat  zijne  jongc 
vrouw  zou  behagen,  keerde  zich  naar  haar  om  en  zeide  t 

»Gij  moeigaan,  Annie,  Gij  rooet  gaan."  —  » Lie ver  niet,"  zeide  zij  tot 
den  doctor.  » Ik  blijfliever  thuis.  Ik  wil  veel  liever  thuis  blijven," 

Zonder  haar  neefa^  te  zien,  keerde  zij  zich  toen  naar  mij  om  en  be- 
^on  mij  naar  Agnes  te  vragen,  en  of  zij  haar  niet  zou  zien,  en  of  zij  niet 
waarschijnlijk  dien  dag  zou  komen;  en  zij  was  zoo  ontroerd,  dat  ik  mij 
verwonderde  hoe  zelfs  de  doctor,  die  zijne  boterham  smeerde,  blind  kon 
wezen  voor  iets,  dat  zoo  in  het  oog  liep, 

Maar  hi]  zag  niets.  Hij  zeide  haar,  met  goedhartige  vriendehjkheid, 
dat  zij  nog  jong  was  en  zich  moest  vermaken  en  laten  vermaken,  en  zich 
Diet  door  een  suffen  ouden  man  moest  laten  versuflen.  Bovendien,  zeide 
hij,  verlangde  hij.  dat  zij  al  de  aria's  van  die  nieuwe  zangeres  voor  hem 
«>u  zingen,  en  hoe  kon  zij  dat  doen  als  zij  niet  ging  ?  De  doctor  blecf  er 
dus  bij  om  afepraak  voor  haar  te  willen  maken,  en  mijnheer  Jack  Maldon 
zou  tegen  etenstijd  tenigkomen.  Daarop  reed  hij  weder  been,  naar  zijn 
post  misschien,  maar  in  alien  gevalle  zeer  lusteloos  en  onverschillig. 

Ik  was  den  volgenden  morgen  nieuwagierig  om  te  vememen,  of  zij 
naarde  opera  was  geweest.  Necn,  zij  had  eene  boodschapnaarLonden 
gezonden,  om  haar  neef  af  te  zcggen ;  en  was  in  den  namiddaguitgegaan 
om  Agnes  te  bezoeken,  en  had  den  doctor  overgehaald  om  mede  te 
gaan;  en  zij  waren,  daar  het  zulk  een  heerlijke  avond  was,  vertelde  mij 
de  doctor,  over  het  veld  naar  huis  gewandeld.  Ik  verwonderde  mij  toen, 
ofzijgegaan  zou  zijn  als  Agnes  niet  in  destad  ware  geweest,  en  of  Agnes 
ook  op  haar  een  heilzamen  invloed  uitoefende. 


1 86  DAVID  COPPERFIELD. 

Zij  zag  er  niet  uit  alsof  zij  zeer  gelukkig  was,  dacht  mij ;  maar  haar  ge- 
zichtje  teekende  veel  goeds,  of  het  moest  al  zeer  valsch  wezen.  Ik  lettecr 
dikwijls  op<)  want  zij  zat  den  geheelen  tijd<,  dien  wij  aan  het  werk  waren^ 
bij  het  venster,  en  maakte  het  ontbijt  gereed,  dat  wij  onder  de  hand  ge- 
bruikten.  Toen  ik  om  negen  uur  heenging,  knielde  zij  juist  voor  den  doc- 
tor op  den  grond,  om  hem  zijne  schoenen  en  slopkousen  aan  te  doen. 
Haar  gezichtje  werd  zacht  beschaduwd  door  de  groene  bladeren,  die 
over  het  opene  venster  der  lage  kamer  heen  hingen ;  en  den  geheelen 
weg  over  naar  Doctors'  Commons  dacht  ik  aan  den  avond,  toen  ik  het, 
terwijl  hij  zat  te  lezen,  naar  hem  had  zien  opzien. 

Ik  had  het  nu  tamelijk  druk ;  des  morgens  om  vijf  uur  op  en  des  avonds 
om  negen  of  tien  uur  eer  weder  thuis.  Maar  het  was  eene  onbeschrijfelijke 
voldoening  voor  mij,  dat  ik  zooveel  te  doen  had ;  en  nooit,  hetzij  ik  haast 
had  of  niet,  ging  ik  langzaam ;  en  met  verrukking  gevoelde  ik,  dat  ik^ 
hoe  meer  ik  mij  vermoeide,  des  te  meer  deed  om  Dora  te  vcrdienen,  Ik 
had  mij  nog  niet  in  mijn  veranderd  karakter  aan  Dora  geopenbaard^ 
dewijl  zij  over  weinige  dagen  juffrouw  Mills  zou  komen  bezoeken.  Ik 
stelde  dus  al  wat  ik  haar  te  vertellen  had  tot  dien  tijduit;  en  onderrichtte 
haar  slechts  in  mijne  brieven  (onze  correspondentie  werd  heimelijk  door 
juffrouw  Mills  bezorgd),  dat  ik  haar  veel  tezeggen  had.  Intusschen  stelde 
ik  mij  zelven  op  kort  rantsoen  van  pommade,  schafte  geparfumeerde  zeep 
en  reukwater  geheel  af,  en  verkocht  drie  vesten,  met  ontzaglijk  verlies, 
dewijl  zij  voor  mijne  strenge  Icvenswijs  te  weelderig  waren. 

Niet  tevreden  met  dit  alles,  maar  van  verlangen  brandende  om  nog 
iets  meer  te  doen,  ging  ik  Traddles  bezoeken,  die  nu  achter  de  goot- 
lijst  van  een  huis  in  Castle-Street,  Holborn,  gelogeerd  was. 
Mijnheer  Dick,  die  reeds  tweemaal  met  mij  maar  High  gate  was  ge- 
weest,  en  zijne  gezellige  wandelingen  met  den  doctor  vemieuwd  had, 
nam  ik  mede. 

Ik  nam  mijnheer  Dick  mede,  omdat  hij,  zeer  gevoelig  voor  den  tegen- 
spoed  mijner  tante,  en  oprecht  geloovende,  dat  geen  galeislaaf  of  tuchte- 
Img  zoo  hard  werkte  als  ik,  zich  er  zeer  over  kwelde  dat  hij  niets  nuttigs 
te  doen  had,  zoo  zelfs,  dat  hij  zijne  vroolijkheid  en  zijn  eetlust  verloor. 
In  deze  stemming  was  hij  minder  dan  ooit  in  staat  om  de  Memorie  af  te 
maken ;  en  hoe  harder  hij  er  aan  werkte,  des  te  meermalen  kwam  daton- 
gelukkige  hoofd  van  koning  Karel  den  Eersten  er  in.  Emstig  vreezende, 
dat  zijne  kwaal  zou  verergeren  als  wij  hem  niet  een  onschuldig  bedrog 
speelden.  en  hem  deden  gelooven,  dat  hij  nuttig  was,  of  wel  iets  aan  de 
hand  deden  om  werkelijk  nuttig  te  zijn  (hetgeen  nog  beter  zou  wezen), 
besloot  ik  eens  te  beproeven  of  Traddles  ons  niet  kon  helpen.  Eer  wij 
gingen  schreef  ik  Traddles  een  voUedig  verslag  van  al  het  gebeurde^  en 
Traddles  schreef  mij  een  heerlijk  antwoord  terug,  waarin  medelijden  en 
vriendschap  doorstrailden. 

Wij  vonden  hem  bij  zijn  inktkoker  en  zijne  papieren  hard  aan  het  werk, 
verkwikt  door  het  gezicht  van  den  bloemenstandaard  en  het  ronde  tafel^ 
in  een  hoek  van  het  bekrompene  kamertje.  Hij  ontving  ons  zeer  hartelijk, 
en  was  in  een  oogenblik  goede  vrienden  met  mijnheer  Dick.  Deze  be- 


MUNHEER  DICK   KRIJGT  WEEtK   VAN  TRADDLE5.  1S7 

ttugde  volkomen  zeker  te  zijn,  dat  hij  hern  vroeger  meer  had  gezien,  ea 
wij  zeiden  beiden :  >  Wei  denkeUjk." 

Het  eerste  onderwerp,  waarover  ik  Traddles  had  te  raadplegen,  was 
dit :  Ik  had  gehoord,  dat  vele  mannen,  die  zich  in  verschillende  vakkea 
met  roem  hadden  onderscheiden,  hunne  loopbaan  waren  begonren  met 
verslagen  der  beraadslagingen  van  het  Parlement  te  schrijven.  Daar 
Traddles  mij  van  denieuwsbladen  had  gesproken,alseen  vandedingen 
waarop  hij  rijne  hoop  stelde,  had  ik  het  eene  met  het  andere  in  verband 

Sebracht,  en  Traddles  in  mijn  brief  gezegd,  dat  ikverlangdeteweten  hoe 
:  mij  voor  deze  bezigheldzou  kunnen  bekwamen.  Traddles  onderrichtte 
mij  nil,  als  uitslag  zijner  navraag,  dat  alleen  de  mechanische  oefening, 
welke,  met  zeldzame  uitzonderingen,  vereischt  werd  om  het  geheim  van 
snelschrifl  te  schrijven  en  te  tezen  geheel  meester  te  worden,  ongeveer 
gelijk  stond  met  de  moeite  om  zes  talen  te  leeren,  en  dat  dit  misschieo, 
door  volhardende  vlijt,  in  een  jaar  of  wat  zou  kunnen  gedaan  worden, 
Traddles  dacht  met  reden,  dat  de  zaak  hierdoor  in  eens  zou  zijn  afge- 
daan ;  maar  ik,  niets  anders  gevoelende,  dan  dat  hier  nu  werkeiijk  eenige 
hooge  boomen  omver  waren  te  honwen,  besloot  terstond  aan  het  werk 
te  gaan  om  mij,  met  de  bijl  in  de  hand,  door  dit  kreupelbosch  een  weg 
naai  Dora  te  ban  en. 

»Ik  ben  u  wel  verplichl,  roijn  beste  Traddles,"  zeide  ik.  »Ik  zal  mor- 
gen  beginnen." 

Traddles  keek  verbaasd,  gelijk  hij  wel  mocht;  maar  hij  had  nog  gecn 
denkbeeld  van  mijn  verrukten  toestand. 

ilk  zal  een  goed  handboek  voor  die  kunst  koopen,"  zeide  ik,  >en 
dat  in  de  Commonsbestudeeren,  waarikniet  halfgenoegtedoen  heb; 
Hk  zal  tot  oefening  de  redevoeringen  in  ons  Hof  opschrijven,  en  zoo  zal 
ik  cr  wel  achter  komen."  —  »Mijn  Hemel!"  zeide  Traddles  met  wijd 
geopende  oogen.  >Ik  had  ntet  gedacht,  dat  gij  zoo  ondememend  en 
▼oortvarend  waart,  Copperfield !" 

Ik  weet  00k  niet  hoe  hij  het  zou  gedacht  hebben,  want  het  was  voor 
mij  zelven  nog  nieuw  genoeg.  Ik  stapte  daarvan  af,  en  bracht  mijnhecF 
Dick  op  het  tapijt. 

iZiet  ge  wel,"  zeide  mijnheer  Dick  bcnepien,  >als  ik  mij  maar  rotren 
Icon,  mijnheer  Traddles  —  als  ik  maar  op  eene  trom  kon  slaan  —  of  op 
ietsblazen!" 

Arme  man !  Ik  twijfel  zeer  weinig,  of  hij  zou  in  zijn  hart  aan  zulk  een 
werk  boven  alle  andere  de  voorkeur  hebben  gegeven.  Traddles,  die 
Toor  de  geheek  wereld  niet  zou  geglimlacht  hebben  antwoordde  zeer 
stemmig : 

>Maar  ge  zijt  een  goed  schrijver,  mijnheer.  Zoo  hebt  gij  mij  immers 
gei«;d,  Copperfieldf"  — » Uitmuntend,"  zeide  ik.  En  dat  was  hij  inder- 
aaad.  Hij  schreef  buitengemeen  fraaiennet.  —  iDenktgc  niet,  dat  ge 
stukken  zotidt  kunnen  kopieeren,  mijnheer,  als  ik  ze  u  bezorgdef"  zeida 
Traddles.  ~  Mijnheer  Dick  keek  mij  twijfelend  aan,  •He,Trotwoodf" 

Jk  schudde  mijn  hoofd;  mijnheer  Dick  deed  hetzelfde  en  zuchtte. 

» Vertel  hem  van  de  Memorie,"  zeide  mijnheer  Dick. 


l88  DAVID  COPPERFIELD. 

Ik  decide  Traddles  mede,  dat  er  eene  moeielijUieid  bestond  om 
kODUig  Karcl  den  Eersten  er  buiten  te  houden  als  mijnheer  Dick  ieO 
schreef.  Mijnheer  Dick  keek  intusschen  leer  onderdanig  en  emstig  naai 
Traddles  en  zoog  op  zijn  duim. 

>Maar  die  stukken^  waarvan  ik  spreek,  zijn  alreeds  gesteld  en  ge- 
schreven,"  zeide  Traddles  na  eenig  bedenken.  >  Mijnheer  Dick  zelfheeft 
er  niets  mede  te  doen.  Zau  dat  geen  onderscheid  maken,  Copperfield? 
In  alien  gevalle,  zou  het  niet  goed  zijn  het  eens  te  beproeven  ?" 

Dit  gaf  ons  nieuwe  hoop.  Traddles  en  ik  gingen  afzonderlijk  met 
elkander  te  rade,  terwijl  mijnheer  Dick  ons  van  zijn  stoel  met  angst  lat 
gade  te  slaan;  en  wij  beraamden  een  plan  om  hem  den  volgeoden  dag 
aan  het  werk  te  zetten,  hetwelk  den  beslen  uitslag  had. 

Op  eene  tafel  bij het  venster in  Buckingham-Street  legdenwij 
het  werk  gereed,  dat  Traddles  voor  hem  bekomen  had  —  het  was  om  ik 
weet  niet  hoeveel  afschriften  te  maken  van  een  rechtsgeleerd  document 
over  een  recht  van  overpad  —  en  op  eene  andcre  tafel  legden  wij  het 
laatst  begonnen  origineel  der  groote  Memorie.  Daarop  beduiden  wij 
mijnheer  Dick,  dat  hij  letterlijk  moest  afschrijven  wat  hij  voor  zich  had, 
zonder  het  ratnst  van  het  origineel  af  te  wijken;  en  dat  hij,  als  hij  zich 
genoopt  gevoelde  om  de  ^eringste  toespelingopkoningKareltemakeiL, 
naar  de  Memorie  moest  vhegen.  Wij  vermaanden  hem  om  in  dit  opiicht 
standvastig  te  zijn,  en  Ueten  mijne  tante  bij  hem  om  op  hem  te  letten. 
Zij  verhaalde  ons  naderhand,  dat  hij  in  het  begin  naar  iemand  geleek, 
die  op  de  pauken  speelde,  en  gedurig  zijne  aandacht  tusschcn  de  twee 
verdeeldc;  maar  dat  hij,  ondervindende  dit  dit  hem  vermoeide  en  in  de 
war  bracht,  en  dat  hij  zijn  model  daar  duidelijk  voor  zijne  oogen  had,  a 
weldra  stil  en  ijverigaanbleefzilten,  en  de  Memorie  tot  een  meergele- 
gen  tijd  uitsCelde.  Kortom,  hoewel  wij  zorg  droegen  dat  hij  niet  meer  te 
doen  had  dan  hem  dienstig  was,  en  hoewel  hij  niet  met  het  begin  der 
week  was  begonnen,  had  hij  den  volgenden  zaterdagavond  toch  tien 
schetlingen  en  negen  stuivers  verdiend;en  nooit,  zoolang  ikleef,  zal  ik 
vergeten  hoe  hij  al  de  winkels  in  de  buutt  rondliep  om  zijn  schat  in  halve 
schellingen  le  wisselen,  en  hoe  hij  deze  naderhand,  in  den  vorm  van  een 
hart  op  een  presenteerblaadje  geschikt,  met  tranen  van  blijdschap  en 
trotschheid  in  de  oogen,  bij  mijne  tante  bracht.  Het  wasalsofhij,  van 
het  oogenblik  af  dat  hij  nuttig  bezig  werd  gehouden,  onder  den  heilzamen 
invloed  ecner  toovermacht  slond ;  en  indien  er  dien  zaterdagavond  Wn 
gelukkige  op  de  wereld  was,  zoo  was  het  zeker  de  dankbare  man,  die 
mijne  tante  voor  de  verwonderlijkste  vrouw  en  mij  voor  den  verwonder- 
lijksten  jonkman  hield. 

iNu geen nood  van  hongerIijden,Trotwood,"zeide mijnheer Dick,mij 
in  een  hoekje  de  hand  dmkkende.  »Ik  zal  wel  voorhaar  zorgen,mijnheCT!" 
en  hij  liet  zijne  tien  vingers  zien,  alsof  hij  ze  voor  tien  goudmijncn  hield. 

Ik  weet  bijna  niet  wie  beter  in  zijn  schik  was,  Traddles  of  Ik. 

»Het  heeft  mij  waarlijk,"  zeide  Traddles  eensklaps,  een  brief  uit  zijn 
zak  halende  en  dien  aan  mij  gevende,  i  mijnheer  Micawber  geheel  nit 
het  hoofd  gebracht. 


KR  DOKT  ZICH  IBTS  OP  VOOR  UyMHEER  MICAW6BR.  189 

De  brief  (roijnhccr  Micawbcr  verzuimde  Dooii  eene  mo^elijke  gcle- 
genhcid  om  ecu  brief  te  schrijven)  was  aan  mij  gericht  en  luidde  aldus; 

iMijn  waarde  Copperfield. 

Gij  lult  cr  mogelijk  niet  geheel  onvoorbcrcid  op  wezen  om  bet  bericht 
te  ODtvaDgen,  daC  zich  lets  heeft  opgedaan.  Ik  heb  u  toch  bij  eene  vorige 
gelegenheidgemeld^datikm  verwachtingvanzulkeeDe  gebeutteDis  was, 

>Ik  ben  gereed  om  mij  te  gaan  vestigen  in  eene  der  proviDciale  sceden 
van  ons  gelukkig  eiland  (waar  de  samenleving  ais  eene  gelukkige  men- 
geling  van  bet  landelijke  en  geeste'.ijke  mag  worden  beschreven)  in 
onmiddellijke  betrekking  tot  eeo  dergeleerdeberoepcu.  MevrouwMi- 
cawber  en  ons  kroost  zullcn  mij  vergezellen,  Onze  asch  zal,  eenmaal, 
waarscbiJDlijk  ondereengemengd  worden  gevonden  in  bet  kerkhof,  dat 
bet  eerwaardige  gebouw  omringt,  bctwctk  de  plaats  die  ik  bedoel,  een 
naam  beeft  docn  vcrwerven;  zal  ik  zcggcn  van  Pool  tot  Pool? 

Het  bedendaagsche  Babylon  vaarwelzeggende, waar wij  —  ikver- 
trouw  niet  zonder  waardigheid  —  zoovete  lotwisselingen  hebben  onder- 
gaan,  kunnen  mevrouw  Micawber  en  ik  ons  niet  ontvcinzen,  dat  wij, 
misschjen  voor  jaren  en  misschien  voor  altijd  zullen  scheiden  van  een 
persoon,  die  door  de  krachtigste  banden  van  herinnering  aan  bet  altaar 
van  ona  huiaclijk  leven  is  gehecht  Indien  gij,  op  den  avond  voor  zulk 
een  vertrek,  onzen  wederzijdschen  vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles, 
naar  onze  tegenwoordige  .woning  wilt  vergezellen,  om  daar  bij  deze 
gelegcnheid  voegzame  wenschen  te  wisselen,  zult  gij  eene  gunstbewijzen 
aan  bem,  die  zicb  teekent 

Geheel  en  altijd  de  uwc, 

>  Wilkins  Micawber." 


Het  verbeugde  mij  te  vernemen,  dat  mijnheer  Micawber  nu  toch  nit 
stof  en  ascb  was  geraakt,  en  zicb  emdelijk  inderdaad  iets  had  Opgedaan, 
Tan  Traddles  hoorende,  dat  de  uitnoodiging  betrekking  bad  op  den 
avond,  die  reeds  half  om  was,  verklaardc  ik  mij  bereid  om  daaraan  te 
Toldoen,  en  gingen  wij  naar  de  woning,  die  mijnheer  Micawber  als  mijn- 
heer Mortimer  betrokken  bad  en  boven  aan  Gray's  Inn  Road 
gelegen  is. 

De  niimte  dezer  woning  was  loo  bekrompen,  dat  wij  de  tweelingen, 
QU  tusschen  de  acht  en  negenjaaroud,  opeen  kennisbedin  de  huiska> 
mer  vonden  liggen,  waar  mijnheer  Micawber,  in  eene  waschkom,  een 
brouwsel,  gelijk  hij  het  noemde,  van  den  aangenamen  drank,  waarvoor 
hij  vennaard  was,  had  gereedgemaakt  Ik  bad  bij  deze  gelegenheid  het 
genoegen  van  mijne  kennis  met  den  jongen  heer  Micawber  te  vernieu- 
wen,  dien  ik  een  veelbelovenden  knaap  van  twaalf  of  dertien  jaren  vond, 
zcer  onderhevig  aan  die  nisteloosheid  van  leden,  welke  bij  jongelingen 
van  zijn  ouderdom  geen  zeldzaam  verschijnsel  is.Ook  maakteik  wederoo 
kennis  met  zijne  zuster,  jonge  juffrouw  Micawber,  in  welke,  gelijk  mijn- 
heer Micawber  ons  zeide,  >bare  moeder  hare  jeugd,  gelijk  een  feniks, 
vemieuwde." 


190  DAVID   COPPERFIELD. 


»Mijn  beste  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber,  »gij  en  mijnhecr  L^ 
Traddles  vindt  ons  op  den  oever  van  eene  verhuizing,  en  zult  de  kleine 
ongeriefelijkheden^  welke  zulk  een  staat  van  zaken  medebrengt,  dus  wel  .j^. 
verontschuldigen." 

Rondziende  terwijl  ik  een  voegzaam  antwoord  gaf,  merkte  ik  op,  dat    ^ 
de  goederen  der  familie  reeds  gepakt  waren,  en  dat  de  hoeveelheid  van 
bags^e  geenszins  overstelpend  was.  Ik  feliciteerde  mevrouw  Micawber 
met  de  aanstaande  verandering. 

»Mijn  beste  mijnheer  Copperfield,"  zeide  zij,  »ik  ben  wel  verzekerd 
van  uwe  vriendelijke  belangstelling  in  al  onze  aangelegenheden.  Mijne 
familie  mag  het  voor  eene  ballingschap  houden,  als  zij  verkiest ;  maar  ik   -« 
ben  vrouw  en  moeder,  en  ik  zal  mijnheer  Micawber  nooit  verlaten."         I^ 

Traddles,  op  wien  mevrouw  Micawber  zich  met  hare  oogen  beriep,   L 
stemde  dit  met  aandoening  toe.  L 

1  Dit  is  ten  minste  mijn  bepip,"  zeide  mevrouw  Micawber, » mijn  beste  I  ^ 
mijnheer  Copperfield  en  mijnheer  Traddles,  van  de  verplichting,  die  ik  L 
aanvaard  heb  met  de  onherroepelijke  woorden:  »Ik,  Emma,  neem  u, 
Wilkins."  Ik  heb  den  vorigen  avond  het  formuliernogeensbij  eenblaker 
overgelezen,  en  de  slotsom,  die  ik  daaruit  opmaakte,  was  dat  ik  mijnheer 
Micawber  nooit  kon  verlaten.  En,"  vervolgde  mevrouw  Micawber,  »hoe- 
wel  het  mogelijk  is  dat  ik  mij  vergis  in  mijn  begrip  van  die  plechtigheid, 
zal  ik  het  toch  nooit  doen.*'  —  »Melieve,  zeide  mijnheer  Micawber, 
eenigszins  ongeduldig,  *ik  weet  00k  niet,  dat  er  iets  van  dien  aard  van 
u  verwacht  wordt."  —  »  Het  is  mij  wel  bewust,  mijn  beste  mijnheer  Cop- 
perfield," vervolgde  mevrouw  Micawber,  »dat  ik  nu  mijn  lot  onder 
vreemdelingen  zal  gaan  werpen  j  en  het  is  mij  00k  wel  bewust,  dat  de 
verschillende  leden  mijner  familie,  aan  welke  mijnheer  Micawber  in  de 
beleefdste  bewoordingen  geschreven  heeft,  om  hun  van  die  omstandig- 
heid  kennis  te  geven,  geene  de  minste  notitie  van  zijne  mededeeling 
hebben  genomen.  Waarlijk,  het  mag  bijgeloovig  zijn,"  zeide  mevrouw 
Micawber,  *  maar  het  komt  mij  voor,  dat  mijnheer  Micawber  bestemd  is 
om  nooit  eenig  antwoord  te  ontvangen  op  de  groote  meerderheid  der 
brieven,  die  hij  schrijft.  Uit  het  stilzwijgen  mijner  familie  mag  ik  wel  op- 
maken,  dat  zij  het  door  mij  genomen  besluit  niet  goedkeuren ;  maar  ik 
zou  mij  nooit  van  het  pad  van  mijn  plicht  laten  aftrekken,  mijnheer  Cop- 
perfield, zelfe  niet  door  mijn  papa  en  mama,  als  zij  nog  leefden." 

Ik  gaf  raijne  meening  te  kennen,  dat  zij  op  den  rechten  weg  was. 

»Het  moge  eene  opoffering  zijn,"  zeide  mevrouw  Micawber,  »zich 
zelf  in  eene  bisschopsstad  op  te  sluiten ;  maar  voorzeker,  mijnheer  Cop- 
perfield, als  het  voor  mij  eene  opoffering  is,  is  het  nog  veel  meer  eene 
opoffering  voor  een  man  van  mijnheer  Micawber's  bekwaamheden."  — 
1  Zdo,  gaat  gij  naar  eene  bisschopsstad  ?"  zeide  ik. 

Mijnheer  Micawber,  die  ons  nllen  uit  de  waschkom  had  bediend,  ant- 
woordde: 

» Naar  Canterbury.  Om  u  de  waarheid  te  zeggen,  mijn  beste  Cop- 
perfield, ik  ben  in  schikkingen  getreden,  uit  kracht  van  welke  ik  aan 
onzen  vriend  Heep  gecontracteerd  en  verbonden  ben,  om  hem  te  dienen 


mJNHKER  HICAWBRR  VKRKLAART  WAT  HET  IS 


191 

sn  behulpzaam  te  zijn  in  de  bctrckking  van  —  en  in  alles  mij  te  beschou- 
men  als  —  zijn  confidentieelen  klerk." 

Ik  zag  miJDheer  Micairber,  die  zich  zeer  met  mijne  verrassing  ver- 
maakte,  met  groote  oogen  aan. 

>Ik  ben  verplicht  u  te  zeggen,"  zeide  hij,  op  den  deftigen  toon  eener 
Dfficieele  mededeeling,  >dai  de kennls  van zaken, die mevrouw Mlcawber 
bezic,  en  hare  voorzichtige  raadgevingeo,  in  groote  mate  tot  dezen  uit- 
Blag  hebben  bijgedragen.  De  handschoen,  van  welken  mevrouw  Mlcaw- 
ber bij  eene  vorige  gelegenheid  sprak,  is  inderdaad  in  den  vorm  eener 
advertentie  neergeworpen,  en  vervolgeos  door  mijn  vriend  Heep  opge- 
nomen,  hetgeen  tot  eeoe  wederrijdsche  hcrkenning  aanleiding  heeft 
gegeven.  Van  mijn  vriend  Heep,"  zeide  mijnheer  Micawber,  >dieeen 
man  van  meikwaardige  schranderhcid  is,  verlangik  met  alien  mogelijken 
cerbied  te  spreken,  Mijn  vriend  Heep  heeft  de  positieve  belooning  op 
cen  niet  al  te  hoog  cijfer  bepaald;  maar  hij  heeft,  ten  aanzien  eener  ont- 
bcHing  van  den  dnik  van  financieele  ongelegenheden,  veel  van  de  waarde 
mijner  diensten  laten  afhangen,  en  op  de  waarde  van  die  diensten  stel 
ik  mijn  vertrouwen.  Zooveel  bekwaamheid  en  doorzicht  als  ik  toevallig 
bezitten  mag,"  zeide  mijnheer  Micawber,  met  pochende  minachting  van 
zich  zelven  en  op  zijn  ouden  overdreven  fatsoenlijken  toon,  t  zal  ten 
diensten  van  mijn  vriend  Heep  gewijd  worden,  Ik  ben  reeds  eenigszins 
met  de  rechten  bekend  —  als  verweerder  in  civiele  zaken  —  en  ik  zal 
terstood  de  commentarien  van  een  onzer  uitstekendste  Engelsche  rechts- 
geleerden  gaan  bestudeeren,  Ik  geloof,  dat  het  onnoodig  is  er  bij  te  voe- 
gen,  dat  ik  mijnheer  den  rechter  Blackstone  op  het  oog  heb." 

Dezc  geiegden  —  evenals  het  meeste,  dat  dien  avond  gezegd  werd  — 
werden  nu  en  dan  afgebroken  doordien  mevrouw  Micawber  ontdekte, 
dat  de  jonge  heer  Micawber  met  de  beenen  onder  het  lijf  zat,  of  zijn 
hoofd  met  bcide  handen  vasthieid,  alsof  hij  voelde,  dat  het  loszat,  of 
Traddles  onder  de  tafel  bij  ongeluk  tegen  de  schencn  schopte,  of  met 
zijne  voeten  overden  grond  schoffeldc,  ofzeonnatuurlijkenschijnbaar 
onmogelijk  ver  uitstak,  of  zijn  hoofd  zijdelings  op  de  tafel  legde,  zoodat 
zijne  haren  In  de  glazen  kwamen,  of  zijne  rusteloosheid  van  leden  op 
eene  andere,  met  de  algemeene  belangen  van  het  gezelschap  onvereenig- 
bare  manier  ten  toon  sprciddc;  en  doordien  jonge  heer  Micawber  d^ze 
ontdekkingen  telkens  zeer  kwalijknetnend  verkoosop  te  vatten.  Ik  zat 
mij  ondcrtusschen,  verbaasd  over  mijnheer  Micawber's  ontdekklng.  In 
gissingen  te  verdiepen,  totdat  mevrouw  Micawber  wederoro  het  woord 
nam  en  mijne  aandacht  eischte. 

» Wat  Ik  mijnheer  Micawber  bijzonder  verzoek  ora  toch  vooral  voor 
te  zorgen,"  zeide  zij,  imijn  beste  Copperfield,  is,  dat  hij,  door  zich  op 
dat  ondergeschikte  vak  toe  te  leggen,  zich  niet  buiten  staat  zal  stellen 
om  eens  geheel  bovenaan  te  komen.  Ik  ben  overtuigd,  dat  mijnheer  Mi- 
cawber, als  hij  zich  met  de  borst  toele|{t  op  een  vak,  dat  zoo  gunstig  is 
om  zijne  vlugheid  van  geest  en  vloeiende  welbespraaktheid  te  ontwik- 
kelen,  daarin  zeker  moet  ultmunten.  Bij  voorbeeld,  nu,  mijnheer  Tradd- 
les," zeide  mevrouw  Micawber,  met  een  zeer  diepzlnnig  voorkomen, 


192  DAVm  COPPERFIELD. 

1  een  rechter^  of  zeg  zelfs  een  kanselier.  Zou  iemand  zich  buiten  de  moge^ 
lijkheid  brengen  om  eens  tot  een  van  die  posten  op  te  klinunen^  door 
zulk  eene  betrekking  te  aanvaarden  als  mijnheer  Micawber  nu  heeftaan- 
genomen?"  —  >Melieve,"  liet  mijnheer  Micawber  hieropvolgen — mair 
zag  Traddles  toch  ook  nieuwsgierig  aan,  i  wij  hebben  no^  altijd  genoeg 
voor  ons  om  over  die  vrac^en  te  denken."  — »Neen,  Micawber,"  ant- 
wodrdde  zij.  >De  groote  misslag  van  geheel  uw  leven  is,  dat  ge  niet  ge- 
noeg vooruit  ziet.  Gij  zijt  het  aan  uwe  familie,  zoo  niet  aan  u  zelven 
verplicht,  een  omvattenden  blik  te  richten  naar  het  verste  punt  van  den 
horizon^  waartoe  uwe  bekwaamheden  u  kunnen  leiden." 

Mijnheer  Micawber  knikte  eens  en  dronk  met  een  uiterst  vergenoegd 
gezicht  zijn  gias  uit  —  nog  steeds  naar  Traddles  kijkende,  alsof  hij  zyn 
gevoelen  verlangde  te  hooren. 

t  Wei,  om  de  waarheid  te  zeggen,  mevrouw  Micawber,"  zeide  Tradd- 
les, gezind  om  haar  die  waarheid  met  alle  mogelijke  zachtheid  mede  te 
deelen,  —  >ik  meen  de  letterlijke,  prozaische  waarheid....  —  tjuist, 
mijn  beste  mijnheer  Traddles,"  viel  mevrouw  Micawber  er  op  in.  »Over 
eene  zaak  van  zooveel  gewicht  wil  ik  ook  zoo  prozalsch  en  letterlijk  spre- 
ken  als  maar  mogelijk  is."  —  >De  waarheid  is  dan,"  zeide  Traddles,  >  dat 
deze  tak  van  de  rechten,  zelfs  al  was  mijnheer  Micawber  zelf  solliciteiir 
geworden...."  —  >Juist,"  zeide  mevrouw  Micawber.  (»Wilkins,daar 
kijkt  ge  weer  scheel ;  eens  zullen  uwe  oogen  nog  z66  blijven  staan").  — 
iNiet  het  minste  met  zoo  iets  te  maken  heeft,"  zeide  Traddles.  t  Alieen 
een  b  arris  ter  is  tot  zulke  posten  benoembaar ;  en  mijnheer  Micawber 
zou  geen  barrister  kunnen  worden,  of  hij  moest  vijf  jaren  lang  bij  een 
Inn  of  Court  als  student  zijn  ingeschreven."  —  >  Versta  ik  u  wel  i'^zdde 
mevrouw  Micawber  op  haar  vriendelijksten  toon,  en  tevens  met  eenzeer 
ernstig  gezicht.  tMoet  ik  begrijpen,  mijn  beste  mijnheer  Traddles,  dat 
mijnheer  Micawber,  na  verloop  van  dien  tijd,  tot  rechter  of  kanselier  b^ 
noembaar  zou  zijn?"  —  >Ja,  dan  zou  hij  benoembaar  zijn,*'  ant- 
woordde  Traddles,  met  bijzonderen  nadruk  op  dat  woord.  —  >Ik  dank 
u  wel,"  zeide  mevrouw  Micawber.  >Dat  is  geheel  voldoende.  Als  dithct 
geval  is,  en  mijnheer  Micawber  geenerlei  voorrecht  verbeurt  door  die 
betrekking  te  aanvaarden,  is  mijn  gemoed  gerustgesteld.  Ik  spreek,  na- 
tuurlijk,  als  eene  vrouw,"  vervolgde  zij,  >  maar  ik  ben  altijd  van  gevoelen 
geweest,  dat  mijnheer  Micawber  bij  uitstek  datgene  bezit,  wat  ik  papa, 
toen  ik  nog  thuis  was,  een  algemeen  genie  heb  hooren  noemen  ^  en  ik 
hoop,  dat  mijnheer  Micawber  nu  een  vak  is  ingetreden,  waarin  hij  dat 
genie  zal  kunnen  ontwikkelen,  en  zich  zoo  tot  de  hoogste  posten  ver- 
heffen." 

Ik  geloof  waarlijk,  dat  mijnheer  Micawber  zich  in  zijne  verbeelding 
reeds  op  den  wolzak  zag  zitten.  Hij  streek  vergenoegd  met  zijne  hand 
over  zijn  kaal  hoofd,  en  zeide  met  pralende  gelatenheid : 

tMelieve,  laten  wij  de  besluiten  des  noodlots  niet  vooniitloopen.  Als 
ik  bestemd  ben  om  eene  pruik  te  dragen,  ben  ik  ten  minste  uitwendig," 
op  zijne  kaalheid  doelende,  >op  die  onderscheiding  voorbereid.  Ik  heb 
geen  spijt  van  mijn  haar,"  vervolgde  hij,  len  het  is  wel  mogelijk,  datik 


KM  VUtXTFINT  ZUMK  ZAKBK.  193 

met  een  bijzonder  doel  daarvan  beroofd  ben.  Dit  kan  ik  nietzeggeo.  Het 
is  mijn  voomemen,  mijn  beste  Copperfield,  om  mijn  zoon  voorde  Kerk 
op  te  leiden ;  en  ik  wil  het  niet  ontkennen,  dat  bet  mij  om  zijnentwil  eou 
verheugen,  alsik  het  tot  zulkeenehoogtebracht."^»Voordc  Kerk?" 
zeide  ik,  tusschenbeide  nog  over  Uriah  Heep  nadenkende. — >Ja,"£eide 
mijnheer  Micawber.  >Hij  heefl  eene  buitcngemeene  langstem,  en  zal  als 
kooTzanger  beginnen,  Al;  nij  te  Canterbury  wonen,  zuUen  onze 

Elaatselijke  betrekkingenhem  zonder  twijfel  gelegenheid  veischaffenom 
ij  het  corps  van  de  domketk  geplaatst  te  worden,  zoudra  er  eene  plaats 
vacant  komt." 

Toen  ik  den  jongen'  hcer  Micawber  wederoro  aanzag,  roerkte  ik  in  zijn 
gezicht  iets  op,  hetwelk  mij  deed  denken,  dat  zijne  stem  een  sterken 
neusklank  moeat  hebben;  en  dit  bleek  00k  het  geval  te  zijo,  toenbij 
(nadat  hem  tusschen  dit  en  naar  bed  gaon  de  keus  was  gelaten)  het  liedje 
van  >  De  pikkende  Specht"  voor  ons  zong.  Na  vele  complimenten  over 
dit  kuoscstuk,  traden  wij  in  een  algemeen  gesprek ;  en  daar  ik  veel  te  vol 
V3in  mijn  manhaAige  voomemens  was,  om  de  verandering  in  mtjne  om- 
standigheden  voor  mij  zelven  te  kunnen  houden,  deelde  ik  die  aan  mijn- 
heer en  mevrouw  Micawber  mede.  Ik  kan  niet  seggen  hoe  zij  beiden 
orcetogen  waren  over  het  denkbeeld,  dat  mijne  tante  zich  in  oogelegen- 
heoen  bcvond,  en  hoe  vriendelijk  en  vertrouwelijk  zij  daardoor  werden. 

Toen  wij  bijna  aan  het  einde  van  onze  punch  waren  gekomen,  richtte 
ik  het  woord  tot  Traddles,  en  herinnerde  hem,  dat  wij  niet  moesten 
scheiden,  zonder  onze  viienden  gezondheid,  welzijn  en  geluk  In  hunne 
nieuwe  loopbaan  te  wenschen.  Ik  verzocht  mijnheer  Micawber  om  ons 
boordevolle  glazen  te  geven,  en  stelde  daama  den  feestdronk  met  alle 
plecbtigheid  m,  gaf  hem  over  de  tafel  de  hand,  en  wierp  mevrouw  Mi- 
cawber, ter  eere  van  deze  gelegenheid,  een  handkus  toe.  Traddles  volgde 
mijn  voorbeeld  in  het  eerste,  maar  dacht  dat  hij  nog  geen  genoegzaam 
oud  vriend  was  om  ook  het  tweede  te  durven  doen, 

iMijn  beste  Copperfield,"  leide  mijnheer  Micawber,  opstaande,  met 
een  duim  in  ieder  van  zijne  vestzakjes,  »de  metgeiel  mijner  jeugd,alsik 
mij  die  uitdiukking  mag  veroorloven  —  en  mijn  hooggeachte  vriend 
Traddles,  als  het  mij  vergund  mag  zijn  hem  zoo  te  noemen  — -  zullen  mij 
wel  toelaten,  om  hun,  uit  naam  van  mevrouw  Micawber,  en  mij  zelven 
en  OQS  kroost,  op  het  hartelijkst  en  oprechtst  voor  hunne  gaede  wenschen 
dank  te  zeggen.  Men  zai  wel  mogen  verwachten,  dat  ik  op  den  arond 
voor  eene  reis,  die  ons  in  een  geheel  nieuw  aanzijn  zal  overplaatsen," 
mijnheer  Micawber  sprak  alsofhij  vijfmaal  honderd  duizend  mijlen  ver 
ging,  ■  tot  twee  lulke  vriendeo,  als  ik  hier  voor  mij  zie,  eenige  afscheids- 
woorden  heb  te  richten.  Maar  alles  wat  ik  van  dien  aard  heb  te  zeggen, 
beb  ik  reeds  gezegd.  Welken  rang  in  de  maatschappij  ik  ook  bereiken 
mag,  door  bemiddeling  van  het  geleerde  beroep,  waarvan  ik  een  onwaar- 
dig  medelid  zal  worden,  ik  zal  pogen  dien  rang  geen  schande  aan  te  doen, 
en  mevrouw  Micawber  zal  hem  zeker  tot  sieraad  strekken.  Onder  den 
tijdelijken  dnik  van  tinancieele  verplichtingen,  aangegaan  met  uitzicht 
op  oomiddellijke  liquidatie,  maar  die  door  een  samenloop  van  omstan- 
II.  n 


194  DAVID  COPPERFIBLD. 


digheden  ongeliquideerd  moeten  blijven,  ben  ik  in  de  noodzakelijkheid 
gekomen,  om  een  gewaad  aan  te  nemen^  waarvoor  mijn  natuurgevod 
terugbeeft  —  ik  bedoel  een  bril,  —  en  van  een  naam  gebniik  te  inaken^ 
waarop  ik  geene  rechtmatige  aanspraak  kan  bewijzen.  Al  watiktedezen 
aanzien  te  zeggen  heb  is^  dat  de  wolk  van  het  sombere  tooneel  is  wegge- 
die ven,  en  de  God  des  Daags  wederom  hoog  boven  de  bergtoppen  praalt 
Aanstaanden  maandag,  wanneer  des  namidd^gs  om  vier  ure  de  diligence 
teCanterbury  aankomt^  zal  m^'n  voet  wederom  den  vrijen  vaderland- 
schen  grond  dnikken,  en  mqn  naam  wederom  Micawber  zijn.'' 

B^  het  slot  dezer  redevoering  zette  mijnheer  Micawber  zich  neer  en 
dronk  achtereen  met  bijzondere  deftigheid  twee  glazen  punch  uit.  Daama 
vervolgde  hij  op  plechtigen  toon : 

iNog  iets  heb  ik  te  doen,  eer  deze  scheiding  voltooid  is,  en  dat  is  eene 
daad  van  rechtvaardigheid  te  verrichten.  Mijn  vriend,  mijnheer  Thomas 
Traddles,  heefl,  bij  twee  verschillende  gelegenheden,  zijne  hand  getee- 
kend,  om  die  gewone  uitdrukking  te  bezigen,  op  twee  wisselbrieven.  Bg 
de  eerste  gelegenheid  werd  mijnheer  Thomas  Traddles  —  laat  ik  het 
kortaf  zeggen  —  in  den  steek  gelaten.  De  tweede  wisselbrief  is  nog  niet 
vervallen.  Het  bedrag  der  eerste  acceptatie"  hier  keek  mijnheer  Micaw- 
ber zorgvuldig  zijne  papieren  na,  »was,  meen  ik,  drie  en  twintig,  vier, 
negen  en  een  half;  van  de  tweede,  volgens  mijne  aanteekening,  achttien, 
zes,  twee.  Deze  sommen  te  zamen  maken,  ais  mijne  berekening  juist  is, 
een  totaal  van  een  en  veertig,  lien,  elf  en  een  half.  Mijn  vriend  Copper- 
field  zal  mij  misschien  het  genoegen  wel  wiilen  doen  om  het  eens  over 
te  rekenen  ?" 

Ik  deed  zulks  en  vond  de  rekening  in  orde. 

» Deze  hoofdstad  en  mijn  vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles  te  verla- 
ten,"  hervatte  mijnheer  Micawber,  >zonder  mij  van  het  financieele  ge- 
deelte  dezer  verplichting  te  kwijten,  zou  mij  als  een  ondraaglijke  last 
op  het  gemoed  drukken.  Ik  heb  dus  voor  mijn  vriend,  mijnheer  Thomas 
Traddles,  een  document  geschreven,  waarmede  het  beoogde  doel  be- 
reikt  wordt.  Ik  verzoek  mijn  vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles,  eene 
schuldbekentenis  ter  hand  te  mogen  stellen  voor  de  som  van  een  en 
veertig,  tien,  elf  en  een  half;  en  het  verheugt  mij,  daarmede  het  gevoel 
mijner  zedelijke  waarde  te  herkrijgen,  en  te  weten  dat  ik  nu  weder  met 
opgerichten  hoofde  voor  mijn  medemensch  kan  wandelen !" 

Met  deze  voorafspraak  —  waardoor  hij  zelf  zeer  aangedaan  werd  — 
reikte  mijnheer  Micawber  zijne  schuldbekentenis  aan  Traddles  over,  en 
zeide,  dat  hij  hem  in  alle  levensomstandigheden  het  beste  wenschte.  Ik 
ben  overtuigd,  dat  dit  niet  alleen  voor  mijnheer  Micawber  volmaakthet- 
zelfde  was  aisof  hij  het  geld  betaalde,  maar  dat  ook  Traddles  zelf  be- 
zwaarlijk  het  onderscheid  begreep,  voordat  hij  tijd  had  gehad  om  er  over 
te  denken. 

Uit  kra  chte  van  dit  deugdzaam  bedrijf,  wandelde  mijnheer  Micawber 
met  een  zoo  hoog  opgericht  hoofd  voor  zijn  medemensch,  dat  zijne  borst, 
toen  hij  ons  naar  benedcn  lichtte,  wel  de  helft  breeder  scheen  te  zijn  ge- 
worden.  Wij  scheidden  met  groote  hartelijkheid  van  beide  kanten ;  en 


psGGorry  ke£rt  maar  huis  terug.  195 

toen  ik  Traddles  naar  zijne  woning  had  gebracht,  en  alleen  naar  de  mijne 
ging^  dacht  ik,  onder  de  andere  wonderlijke  en  tegeusthjdige  dingen 
waarover  ik  peinsde,  dat,  hoe  weinig  nauwgezet  mijnheei  Micawber  00k 
mocht  wcEen,  ik  het  toch  waarschijnhjk  aan  de  medelijdende  geheuge- 
nis,  welke  hij  van  lijn  kinderlijken  inwoner  had  bewaard,  te  danken  had, 
dftt  hij  mij  nooit  om  geld  had  gevraagd.  Zeker  zou  ik  niet  genoeg  zede- 
lijken  moed  gebad  hebben  om  het  hem  te  weigeren;  en  ik  twijfel  Diet  of 
hij  wist  dit  (tot  zijne  eer  zij  het  geschreven)  evengoed  als  ik  bet  wist. 


KENE  KLBINB  AFKOKLING. 

Mijne  nieuwe  lereoswijs  had  reeds  langer  dan  eene  week  geduurd,  en 
ik  gevoelde  mij  sterker  dan  ooit  in  die  geduchte  besluiten,  welke  ik  ge- 
voelde  dat  de  omstandigheden  eischten.  Ik  bleef  nog  altijd  hard  loopen 
en  een  algemeen  denkbeeld  koesteren,  dat  ik  vooniitkwam.  Ik  maidite 
het  tot  een  regel  om  zooveel  van  mij  zelven  te  vergen  als  ik  maar  met 
niDgelijkbeid  kon,  en  bij  al  wat  ik  deed  al  mijne  krachten  in  te  spannen. 
Zoo  maakte  ik  mij  tot  een  slachtoffer  van  mijn  eigen  ijver.  Ik  dacht  er 
zel&aanommij  zelven  op  een  plantendieette  stellen,  in  het  onbepaalde 
begrip,  dat  ik,  door  voor  altijd  een  kniid-  en  graanetend  dier  te  worden, 
een  offer  aan  Dora  zou  brengen. 

Tot  nog  toe  was  Dora  geheel  onbewust  van  mijne  dolzinnige  vastbe- 
radenheid,  bchalve  dat  ik  die  in  mijne  brieven  donker  te  radengaf.  Maar 
bet  werd  wederom  zaterdag,  en  op  dien  zaterdagavond  zou  zij  bij  jufTrouw 
Mills  wezen ;  en  als  mijnbeer  Mills  naar  zijne  whist-club  was  gegaan 
(waarvan  ik  op  straat,  door  middel  van  een  vogelkooitje  in  het  middelste 
venster  van  het  salon,  telegrafisch  bericbt  zou  ontvangen)  zou  ik  binnen- 
komen  om  mede  thee  te  drinken. 

Wij  waxen  toen  reeds  geheel  voorgoedinBuckingham-Street 
gevestigd,  waar  mijnheer  Dick  in  zalige  tevredenheid  aan  het  kopieeren 
bleef.  Mijne  tante  hadeene schitterende zege  op juffrouw Crupp behaald, 
door  haar  af  te  betalen,  den  eerelen  pot,  dien  zij  op  de  trap  zette,  uit  het 
venster  te  gooien,  en  eene  handlangster,  die  zij  gehuurd  had,  onder  hare 
persoonlijke  hoede  de  trap  op  en  af  te  brengen.  Deze  krachtige  maatre- 
gelen  vervulden  de  borst  van  juffrouw  Crupp  met  lulk  een  schrik,  dat  zij 
zich  in  hare  keuken  verschool,  niet  anders  denkende  of  mijne  tante  was 
tazend.  Daar  mijne  tante  geheel  onverschillig  voor  deze  meening  was, 
en  die  veelecr  begunstigde  dan  poogde  weg  te  nemen,  werd  juffrouw 
Crupp,  kort  geleden  nog  lOO  stout,  binnen  weinige  dagen  zoo  lafhartig, 
dat  zij,  veel  liever  dan  mijne  tante  op  de  trap  te  ontmoeten,  hare  lijvige 
gedaante  acbter  eene  deur  trachtte  te  verber^en  —  waarbij  echter  eene 
breede  streep  van  haar  flanellen  onderrok  zicbtbaar  bleef—  of  zich  in 
een  donkeren  hoek  te  verschuiten.  Dit  gaf  mijne  tante  zulk  eene  onuit- 
sprekelijke  voldoening,  dat  ik  geloof  dat  zij  er  rermaak  in  schiep  om  op 


196  DAVm  COPPERFISLD, 


tijden,  wanneer  het  waarschijnlijk  was  dat  juffrouw  Crupp  in  den  w^ 
zou  zijn,  met  haar  hoed,  alsof  zij  werkelijk  niet  bij  hare  zinnen  was,  op 
de  kruin  van  haar  hoofd,  al  rondloerende  de  trap  op  en  af  te  dwalen. 

Mijne  tante,  die  buitengemeen  handi^,  net  en  schrander  was,  maakte 
zoovele  kleine  verbeteringen  in  ons  huishouden,  dat  ik  rijker  in  plaats 
van  armer  scheen  geworden.  Onder  anderen  veranderde  zij  het  provisi^ 
kamertje  in  eene  kleedkamer  voor  mij ;  en  kocht  zij,  ten  mijnen  behoeve, 
een  ledikant,  dat  over  dag  zooveel  naar  een  boekenkast  geleek,  als  een 
ledikant  maar  doen  kon.  Ik  was  het  voorwerp  barer  bestendige  zorgen; 
en  mijne  arme  moeder  zelve  had  mij  niet  meer  liefde  kunnen  bewijzen  of 
er  meer  op  uit  kunnen  zijn  om  mijn  geluk  te  bevorderen. 

Peggotty  achtte  het  een  groot  voorrecht,  dat  zij  aan  dezen  arbeid 
mocht  deel  nemen,  en  hoewel  zij  nog  iets  van  haar  oudontzag  voor  mijne 
tante  behield,  had  zij  van  deze  reeds  zoovele  blijken  van  vertrouwen  en 
gunst  ontvangen,  dat  zij  de  best  mogelijke  vriendinnen  waren.  Doch  nu 
was  'de  tijd  gekomen  (ik  spreek  van  den  zaterdag,  toen  ik  bij  juffronw 
Mills  zou  gaan  theedrinken),  dat  zij  naar  huis  moest  terugkeeren,  om  de 
plichten  te  gaan  vervullen,  welke  zij  ten  aanzien  van  Ham  op  zich  had 
genomen.  »Goedendag  dan,  Barkis,''  zeide  mijne  tante,  >en  pas  op  u 
zelve !  Ik  had  waarlijk  nooit  gedacht,  dat  het  mij  spijten  kon  u  te  ver- 
liezen!" 

Ik  bracht  Peggotty  naar  het  diligence-kantoor,  en  zag  haar  heenrijden. 
Zij  schreide  bij  het  afscheid,  en  beval,  evenals  Ham  gedaan  had,  haar 
broeder  in  mijne  zorg  en  vriendschap  aan.  Wij  hadden,  sedert  hij  op  dien 
zonnigen  namiddag  was  heenge^aan,  niets  van  hem  gehoord. 

lEn  nu,  mijn  lieve  David,"  zeide  Peggotty,  »als  gij,  zoolang  ge  nog  in 
de  leer  zijt,  geld  verlangt  om  te  verteren,  of  als  uw  tijd  om  is,  beste  jon- 
gen,  geld  noodig  hebt  om  eene  zaak  te  beginnen  (en  een  van  beide,  of 
allebei,  moet  toch  wel  zoo  zijn),  wie  heeft  dan  zooveel  recht  om  het  u  te 
mogen  leenen,  als  de  oude  domme  meid  van  uwe  lieve  moeder !" 

Mijne  zucht  naar  onaf  hankelijkheid  maakte  mij  niet  zoo  barbaarsch 
om  iets  anders  te  antwoorden,  dan  dat  ik,  als  ik  ooit  van  iemand  geld 
leende,  het  zeker  van  haar  zou  doen.  Ik  geloof,  dat  dit  Peggotty  meer 
troostte  dan  iets  anders,  dat  ik  had  kunnen  doen,  of  ik  had  oogenblikke- 
lijk  eene  groote  som  moeten  aannemen. 

lEn,  mijn  beste  jongen,"  fluisterde  Peggotty,  izeg  dat  lieve  engeltje, 
dat  ik  haar  zoo  gaame  zou  gezien  hebben,  al  was  het  maar  voor  eene 
minuut !  En  zeg  haar,  dat  ik,  eer  zij  met  mijn  jongen  trouwt,  zal  overko- 
men  en  uw  huis  o  zoo  mooi  maken,  als  gij  het  mij  maar  wilt  laten  doen !" 

Ik  verklaarde^  dat  niemand  anders  er  aan  raken  zou;  en  dit  verheugde 
Peggotty  zoodanig,  dat  zij  nu  in  eene  vroolijke  stemming  vertrok. 

fie  vermoeide  mij  dien  dag  in  de  Commons  met  allerlei  uitvindsels, 
zooveel  ik  maar  met  mogelijkheid  kon,  en  begat  mij  des  avonds  op  den 
bepaalden  tijd  naar  de  straat  waar  mijnheer  Mills  woonde.  Mijnheer  Mills, 
die  na  den  eten  schrikkelijk  lang  kon  slapen,  was  nog  niet  uit,  en  er  hing 
nog  geen  vo^elkooitje  aan  het  middelste  venster. 

Hij  liet  mij  zoo  lang  wachten,  dat  ik  vurig  hoopte,  dat  de  club  hem 


IK  UAAKT  DORA  VKRSCHRIKT.  t97 

voor  te  laat  komen  zou  bebocten.  Eindelijk  kwam  hij  de  deuruit,  en  toen 
sag  ik  mijne  Dora  het  vogelkooitje  ophaDgen,  en  over  het  balkon  gluren 
om  naar  mij  te  kijken,  en  weder  naaj  binnen  loopen  toen  zij  zag,  dat  ik 
er  was,  terwijl  Jip  buiten  bleef,  om  uitdagend  te  blaffen  tegen  een  geduch- 
ten  slagershond  op  straaC,  die  hem  als  eenc  pU  had  kunnen  inslikken. 

Dora  kwam  mij  aan  de  kamerdeur  te  gemoet,  en  Jip  kwam  naar  buiten 
haspelen,  stniikelende  over  zijn  eigen  gebrom,  in  den  waan,  datik  een 
bandietwas;en  toengingen  vijalledriezeer  vergenoegdenliefmetelk- 
ander  naar  binnen.  Weldra  stortte  ik  wanhoop  in  den  boezem  onzer 
vreugde  —  nict  dat  ik  dit  had  wilten  doen,  maar  ik  was  zoo  vol  van  de 
zaak  —  dooT  Dora  zonder  de  minste  voorbereiding  te  vragen,  of  zij  wel 
«eD  bcdelaar  kon  liefhebben. 

Hoe  lief  en  aardig  schrikte  mijne  kleine  Dora  I  Het  eenige,  waaraan 
dit  woord  haar  deed  denken,  was  een  geel  gezicht  met  eene  slaapmuts, 
of  een  paar  knikken,  of  een  houten  been,  of  een  hondmet  een  flesschen- 
bakje  in  den  bek,  of  iels  van  dien  aard;  zij  staarde  mij  met  vemikkelijke 
verwondering  aan. 

>Hoe  kimt  ge  mij  zulk  eene  i^kke  vraag  doen  i"  zeide  Dora,  met  een 
pniilend  lipje.  >Een  bcdelaar  UefhebbenT"  —  i  Ii^jne  Dora,  mijne  be- 
mindel"  zeide  ik.  >Ik  ben  een  bedelaar."  —  >Hoe  kimt  ge  zoo  mal 
zijn,"  antwoordde  Dora,  mij  eenklapjeopdehandgevende,>omdaaT 
zulke  jokkens  te  zitten  vertellen  ?  Ik  zal  Jip  op  u  afeturen  om  u  te  bijten  1" 

Hare  kinderlijke  maniertjes  vcmikten  mij,  maarhet  wasnoodig  dui- 
delijk  te  spreken,  en  ik  zeide  dvs  zeer  plechtig: 

iMijne  dierbare  Dora,  ik  ben  uw  geruineerde  David!"  —  >Wees 
gewaaischnwd,  ik  zal  Jip  u  laten  laten  bijten,"  zeide  Dora,  hare  knillen 
schuddende,  >  als  gij  u  zoo  belachelijk  aanstelt," 

Maar  ik  keek  zoo  emstig,  dat  Dora  spoedig  ophleld  met  hare  krullen 
te  achudden,  haar  bevend  handje  op  mijn  schouder  legde,  mij  eerst  ont- 
«teld  en  angstig  aanzag,  en  toen  begon  te  schreien.  Het  was  vTeeseUjk. 
Ik  viel  voor  de  sofa  op  mijne  knie^n,  lief  koosde  haar,  en  smeekte  haar 
om  mij  het  hart  niet  te  verscheuren^  maar  een  tijdlang  deed  de  anne 
Ueine  Dora  niets  anders  dan  snikken  en  jammeren.  £d  Oj  zij  was  zoo 
verschHktl  En  waar  was  Julia  Mills  I  En  o,zij  wilde  naarJtiliaMills!  En 
o,  ik  moest  toch  heengaani  tot  ik  bijna  niet  meer  wist  wat  ik  zeide 
of  deed. 

Eindelijk  kreeg  ik,  na  vele  zielsbenauwde  gcbeden  en  betuigingen, 
Dora  toch  zoover,  dat  zij  mij  aanzag,  eerst  met  een  gezichtje  vol  ontzet- 
ting,  dat  echter  langzamerhand  kalmer  werd,  tot  het  alleen  vol  liefde 
was,  en  hare  zachte  wang  tegen  de  mijne  gedrukt  werd.  Toen  zeide  ik 
haar,  met  mijne  armen  om  haar  been  ^eslagen,  hoe  ik  haar  zoo  innig,  zoo 
innig  lief  had;  en  hoe  ik  het  mijn  plicht  achtte  haar  van  haar  woord  te 
ontslaan,  omdat  ik  nu  arm  was;  en  hoe  ik  het  nooit  zou  kunnen  dragen 
■of  te  boven  komen,  als  ik  haar  verloor;  en  hoe  ik  niet  bang  was  voor 
anno  ede,  als  zij  het  maar  niet  was;  en  hoe  ik  reeds  werkte  met  een  moed, 
gelijk  allcen  een  minnaar  kende;  hoe  ik  teeds  bed achtzaam  begon  te 
woorden  en  voor  de  toekomst  te  zorgen;  en  hoe  een  welverdiende  koist 


I9S  J>M.TTD  COmSFIlLD. 


brood  beter  mrijitr  dan  een  gterfd  ki  iliiml;  en  m^wcelmita^a 
daesk  aanL,  dat  ik  met  ecne  mbontm^  van  hjniaUM'htfhjke  vdsfHckcDd- 


beid  nitstome;  waarofei  ik  mq  zeif  Tcnrooderdc  boewel  &  er,  sedot 
nii|De  tante  mn  zoo  irerboasd  baii,  nadit  en  dag  orer  gedacfat  had. 

>Is  mr  hart  nog  bet  rnqnc;  Hewc  DoraP*  zcidc  ik  met  TCTrnkking,  wnt 
aan  de  tecderheid,  waannede  z^  zich  aan  mgvas&ieaide;gen>ddeik 
wddatbetditDogwas. —  •Oja^^nepDoramL  >Oja.gefaeidhctinie. 
Maar  a,  wees  met  zoo  TreesehpL!" 

Ik  Trecsd^!  Voor  Dora! 

•Spredc  met  van  arm  worden  en  hard  woken,"  zeide  Dora,  nog  didh 
terbgrnijicfamvende.  •Ocfaneen^ochneenf — >Maar,  beta  ije;"  zeide 
ik,  leene  welverdieDde  korsr  brood. . ."  —  >0  ja  wd;  maar  ik  wil  tcx^ 
met  graag  meer  van  korsten  hooren,"  zeide  Dora.  >En  Jip  moetalk 
dag  om  twaalf  mir  een  lamskarbonaadje  hebbcn,  of  blj  zon  dood* 
gaan«'' 

Ik  was  vernikt  over  hare  kinderl^ke  beftalHgheid,  en  verzekerde  hair 
met  zoete  woordjes,  dat  Jip  met  de  gewone  regelmadgheid  z^  lamskar- 
bonaadje zou  krijgen.  Jk  teekende  een  taiereel  van  onze  eenvondige 
woning^  waar  door  mijn  arbeid  een  bescheiden  OTervloed  zoa  beerscheiv 
en schetste bet htdsje, dat ikte  Highgate  had gezien^ met mijne tante 
op  hare  bovenkamer  er  bij. 

»Ben  ik  nu  wel  vreeseiijk,  Dora?**  zeide  ik  teedcr.  —  »0,  neen,neen!* 
riep  Dora  nit.  iMaar  ik  hoop^  dat  uwe  tante  veel  op  hare  kamer  zal  bl^ 
yen !  En  ik  hoop,  dat  zij  niet  knorrig  en  lasdg  van  onderdom  is!" 

Indien  het  mij  mogelijk  was  Dora  nog  liever  te  hebben  dan  ooit,  ben 
ik  zeker  dat  ik  het  deed.  Maar  ik  gevoelde  toch,  dat  zij  een  weinigje  on- 
handelbaar  was.  Het  smoorde  mijne  pas  geborene  geestdrift.  toen  ik 
bevond,  dat  het  zoo  moeielijk  was  haar  die  geestdrift  mede  te  deelen.  Ik 
beproefde  het  echter  nog  eens.  Toen  zij  weder  geheel  bedaard  was,  en 
Jip,  die  op  haar  schoot  lag,  zachtjes  aan  de  ooren  zat  te  trekken,  zette  ik 
een  emsdg  gezicht  en  zeide : 

>  Liefste  I  Mag  ik  nog  iets  zeggen  ?"  —  tOch,  wees  nu  maar  niet  em- 
stig,"  zeide  Dora  vleiend,  *  want  daarvan  word  ik  zoo  bang."  —  iHartje- 
lie^"  antwoordde  ik,  ter  is  niets,  waarvoor  gij  bang  behoeft  te  zijn.  Ik 
wilde  maar  dat  gij  geheel  anders  over  de  zaak  dacht.  Ik  wilde  er  u  meer 
moed  en  kracht  door  doen  krijgen,  Dora!" —  »Och,  maar  dat  is  zoo 
akelig!"  riep  Dora  uit  —  tWelneen,liefje.Volharding  en  kracht  van 
karakter  ktmnen  ons  veel  erger  dingen  leeren  dragen."  —  >Maar  ik  heb 
geheel  geen  kracht,"  zeide  Dora,  hare  krullen  schuddende.  >Kom  aaa, 
geef  Jip  een  zoentje,  en  wees  pleizierig  I" 

Het  was  onmogelijk  te  weigeren  om  Jip  een  zoentje  te  geven,  toen  zij 
hem  tot  dat  einde  aan  mij  voorhield,  en  haar  eigen  rozerood  mondje  als 
tot  een  kusje  samentrok,  om  mij  te  beduiden  hoe  ik  die  operatie  moest 
verrichten,  die  zij  verkoos  dat,  juist  afgepast,  vlak  op  het  midden  van 
zijn  neus  zou  plaats  hebben.  Ik  deed  wat  zij  mij  gelastte  —  mij  nader- 
hand  zelf  voor  mijne  gehoorzaamheid  beloonende  —  en  zij  deed  mij,  ik 
weet  niet  hoelang,  mijn  voorgenoraen  emst  vergeten. 


^^^^^^^^^^^^H     • 


OROOTE  WOSHBm  VAN  JU7FROUW  UILLS.  I99 

■  Maar  Dora,  mijne  bemiDdel"  zeide  ik,  dien  eindelijk  hememende. 
-     >Ik  had  lets  willen  zeggen." 

De  rechterinhetl^TOgatieveD-HofhadwelophaarverUefdkiuineii 
worden  als  hij  haar  zoo  hare  handjea  had  ziea  vouwen  en  naar  mij  opate- 
ken,  mij  biddende  en  smeekendc  om  toch  niet  meer  vreeselijk  le  zijn. 

iDat  zal  ik  ook  waarlijk  niet  worden,  liefje!"  verzekerde  ik  haar, 
iMaar,  lievc  Dora,  als  gij  somtijds  ecus  wilt  bedenken  —  niet  om  udroe- 
vigtemaken,  verre  vaDdaar^maaromuintegendeelaantemoedigen  — 
als  gij  somtijds  eens  wih  bedenken,  dat  gij  met  cen  annen  jonkman  zijt 
geCDgageerd..."  —  »Ochneen!Ochneen!"riep Dora.  "Datiszoo heel 
vreeselijk!"  —  »Geheel  niet,mijn  hanje!"zeideikopgeruimd.»Alsgij 
maar  somtijds  daaraan  wilt  denken,  en  nu  en  dan  eensop  het  huishouden 
van  uw  papa  letten,  en  uw  best  doen  om  u  wat  tc  oefenen  —  in  het  reke- 
nen  en  boekhouden,  bij  voorbeeld." 

De  anne  Dora  ontving  deten  raad  met  lets,  dat  half  een  snik,  half  een 
gil  was. 

iDat  zal  ons  naderhand  zoo  nuttig  zijn,"  vervolgde  ik.  >£n  als  gij  mij 
woudt  belooncn  om  een  beetje  te  lezen  in  —  in  een  kookboekje,  dat  ik 
U  dan  zou  zenden,  dat  zou  voor  ons  beiden  zoo  goed  kunnen  cijn.  Want 
ons  levenspad,  mijne  Dora,"  zeide  ik^  onder  het  spreken  warm  wordende, 
>is  thans  ruw  en  steenachtig,  en  het  staat  aan  ons  Het  te  efFenen.  Wij 
moeten  er  ons  doorheen  veditcn.  Wij  moeten  dapper  zijn.  Er  staan  hin- 
derpalen  voor  ons.  die  wij  moeten  overwinnen  en  verpletteren  !*' 

Zoo  wilde  ik,  met  geslotene  vuist  en  e;n  gezicht  vol  opgewondene 
geestdrift,  voort^aan;  maar  het  was  geheet  niet  noodig  dat  ik  voortging. 
Ik  had  genoeg  gezegd.  Ik  had  het  weder  even  ver  gebracht.  0,  zij  was 
zoo  verschrikt !  O,  waar  was  Julia  Mills  ?  O,  zij  vrilde  naar  Julia  Mills  I  En 
o,  ik  moest  toch  maar  heengaan!  Zoodat  ik,  kortom,  geheel  niet  meer 
wist  wat  ik  zeide  of  deed,  en  als  razend  door  de  kamer  vloog. 

Ik  dacht,  dat  ik  haar  ditmaal  den  dood  had  berokkend.  Ik  sprenkelde 
haar  water  in  het  gezicht.  Ik  viel  op  mijne  knieen.  Ik  trok  mij  bij  de 
haren.  Ik  noemde  mij  zelven  een  gevoeUoos  batbaar  en  redeloos  dier, 
Ik  bad  haar  om  vergifTenis.  Ik  smeekte  haai  om  maar  op  te  zien.  Ik 
baalde  juffrouw  Mills  werkdoosje  overhoop  om  naar  een  reukfleschje  te 
zocken,  en  in  mijn  zielsangst  nam  ik  daarvoor  een  ivorcn  naaldenko- 
kertje  en  stortte  al  de  naalden  over  Dora  uit.  Ik  schudde  mijne  vuisten 
tegen  Jip,  die  even  razend  was  als  ik,  Ik  bedreef  alie  buitensporigheden, 
die  ik  maar  kon  bedrijven,  en  was  zeer  ver  van  bij  mijne  zinnen,  toen 
juffronw  Mills  de  kamer  binnenkwam. 

•  Wieheeftdatgedaanf'riepzij  uit,  hare  vriendin  te  hulp  snellende.  — 
Ik  antwoordde:  >Ik,  jufirouw  Mils!  Ik  heb  het  gedaan!  Zie  hierden 
moordenaarl '  ot  zoo  iets  van  dien  aard — en  verborg  mijn  gezicht  voor 
het  daglicht  in  het  canap^  kussen. 

In  het  eerst  dacht  juffrouw  Mills,  dat  wij  ongenoegen  hadden  en  aan 
den  zoom  der  Woesti'jn  van  Sahara  waren;  maar  weldra begreep  zij 
hoe  de  zaak  gelegen  was,  want  mijae  lieve,  teerhartige  Dora  omhelsde 
haar,  en  begon  uit  tc  rocpen,  dat  ik » een  arm  daglooner"  was,  en  schreide 


aoo  DAVID  COPPERFIBLD. 


toen  over  mij,  en  omhelsde  mij,  en  vroeg  mij  of  ik  al  haar  geld  wilde 
hebben,  dat  zij  mij  gaame  wilde  g^ven,  en  viel  toen  weder  juffrouw  Mills 
om  den  bals,  en  scbreide  alsof  baar  baitje  zou  breken. 

Juffrouw  Mills  moet  geboren  zijn  geworden  om  ens  tot  een  zegen  te 
wezen.  Zij  liet  mij  met  weinige  woorden  zeggen  wat  dat  alles  beduidde, 
trooste  Dora,  en  overtuigde  baar  langzamerband,  dat  ik  geen  daglooner 
was — uit  mijne  majiier  vans  preken  bad  Dora  opgemaakt,  dat  ik  een  dijk- 
werker  was  geworden,  en  den  gebeelen  dag  met  een  kruiwagen  over  eene 
smalle  plank  moest  been  en  weer  loopen  —  en  bracbt  ons  weder  vreed- 
zaam  bij  elkander.  Toen  wij  gebeel  bedaard  waren,  en  Dora  naar  boven 
was  gegaan,  om  bare  oogen  met  rozenwater  te  wasscben,  scbelde  jiif- 
rouw  Mils  voor  de  tbee.  &  den  tusscbentijd  zeide  ik  jufirouw  Mills,  dat 
zij  voor  eeuwi^  mijne  vriendin  was,  en  mijn  bart  zou  moeten  opbouden 
te  kloppen  eer  ik  bare  bartelijkbeid  voor  ons  kon  vergeten. 

Daarop  zette  ik  voor  juffrouw  Mills  uiteen,  wat  ik  zoo  ongelukkig  ge- 
poogd  bad  voor  Dora  uiteen  te  zetten.  Juffrouw  Mills  antwoordde  in  bet 
algemeen,  dat  een  butje  met  vergenoegen  beter  was  dan  een  paleis  met 
koude  pracbt  en  dat  waar  liefde  was,  alles  was. 

Ik  zeide,  aat  dit  zeer  waar  was,  en  vroeg,  wie  bet  beter  moest  weten 
dan  ik,  die  Dora  beminde  met  eene  liefde  gelijk  no^  nooit  een  sterveling 
bad  gevoeld.  Docb  toen  juffrouw  Mills  met  treungen  emst  aanmerkte, 
dat  bet  voor  sommige  barten  wel  gelukkig  zou  zijn  als  dit  zoo  ware,  ver- 
zocbt  ik  te  mogen  verklaren,  dat  ik  mijne  aanmerking  tot  stervelingen 
bet  mannelijk  geslacbt  beperkte. 

Daarop  dirong  ik  juffrouw  Mills  om  te  zeggen,  of  er  naar  bare  meening 
al  of  niet  eenige  waarde  was  te  becbten  aan  betgeen  ik  van  bet  rekenen, 
bet  buisbouden  en  bet  kookboek  bad  willen  aanraden. 

Na  eenig  bedenken,  antwoordde  jufirouw  Mills  aldus : 

>Mijnbeer  Copperfield,  ik  wil  oprecbt  met  u  spreken.  Zielelijden  en 
beproevingen  vervullen  voor  sommige  gemoederen  de  plaats  van  jaren, 
en  ik  zal  zoo  oprecbt  met  u  spreken,  alsof  ik  eene  abdis  was.  Neen.  Die 
raad  is  niet  voor  onze  Dora  gescbikt.  Onze  lieve  Dora  is  een  troetelkind 
der  natuur.  Zij  is  een  scbepsel  van  licbt  en  vreugde.  Ik  wil  bekennen,  dat 
bet  goed  zou  zijn,  als  bet  kon  gedaan  worden,  maar..."  En  juffrouw  Mills 
scbudde  baar  boofd. 

Ik  werd  door  bet  laatste  gezegde  van  juffrouw  Mills,  waarbij  zij  mij 
tocb  eeni^zins  gelijk  gaf^  aangemoedigd  ombaarte  vragen,  ofzij,  om 
Dora's  wil,  als  zij  eene  gelegenbeid  vond  om  haar  zoetvoerig  op  zulk 
eene  voorbereiding  voor  een  emstig  leven  bare  aandacbt  te  doen  vesti- 
gen,  daarvan  wel  gebniik  zou  willen  maken.  Juffrouw  Mills  beloofde  dit 
zoo  gereedelijk,  dat  ik  baar  verder  vroeg  of  zij  bet  kookboek  in  bewaring 
zou  willen  nemen,  en  indien  zij  bet  Dora  onder  de  oogen  kon  brengen, 
zonder  baar  al  te  veel  te  doen  scbrikken,  mij  ook  dien  gewicbtigen  dienst 
zou  willen  bewijzen.  Juffrouw  Mills  nam  ook  deze  taak  op  zicb,  maar 
durfde  er  niet  veel  van  bopen. 

£n  Dora  kwam  terug,  en  zag  er  zoo  bekoorlijk  kinderlijk  uit,  dat  ik  er 
werkelijk  aan  twijfelde  of  zij  wel  met  zulke  alledaagscbe  dingen  moest 


DORA  LOST  ALLt  ZVARIGBKDIN  OP.  90I 

worden  lastig  gevallen.  En  zij  was  eoo  lief  voor  mij,  en  zoo  aanvallig 
(vooral  tocn  zij  Jip  op  zijnc  achterpooten  liet  staan  voor  eenstukje  brood, 
en  deed  alsof  zij  zijn  neus  tegen  den  hcetcn  trekpot  duwdc,  tot  straf  voor 
rijnc  onwilligheid)  dat  het  mij,  als  ik  bcdacht  dat  ik  haar  had  doen  schrik- 
ken  en  schreien,  tc  moede  was,  alaofikeen  soort  van  monster  was,  dat 
in  bet  bloemenpaleis  eener  kleine  fee  was  gekomen. 

Ka  de  thee  werd  de  guitaar  voor  dco  dag  gehaald,  en  zong  Dora  die 
zelfde  aatdige  oude  Fransche  liedjes  over  de  onmo^hjkheid  om  ooit 
jets  anders  te  doen  dan  dansen,  Tra  la  la,  Tra  la  la,  tot  ik  mij  zelven  voor 
een  nog  veel  grooter  monster  hield  dan  te  voren. 

Slechts  eene  enkele  maalwerdoBsgenoegengestoord,enditgebetirde 
eene  korte  poos  voordat  ik  a&cheid  nam,  toen  juf&ouw  Mills  bij  toeval 
iets  van  morgenochtend  zeide,  en  ik  mij  bij  ongeluk  liet  ontvallen,  datik 
tegenwoordig  verplicht  was  om  v66r  vijven  op  te  staan.  Of  Dora  zich 
verbeeldde,  dat  ik  nachtwacht  was  geworden,  weet  ik  niet  recht ;  maar 
het  maakte  een  diepco  indruk  op  haar,  en  lij  wilde  niet  meer  spelen  of 
MDgen. 

Het  lag  haar  nog  op  het  hart  toen  ik  haar  gocdcnnacht  wenschte,  en 
zij  zeide,  op  haar  aardigen,  vleienden  toon  —  alsof  ik  hare  pop  was ! 
ptacht  ik  te  denken : 

■  Nil  moet  ge  maar  niet  voor  vijven  ops^n,  ondeugende  jongen.  Dat 
vind  ik  zoo  gek."  —  >Maar,  lieQe,"  zeide  ik,  lik  ga  vroeg  aan  het 
verk."  —  iMaar  doe  dat  dan  niet,"  zeide  Dora,  i  Waarom  zoudt  ge  i" 

Het  was  mtj,  toen  ik  dat  lieve,  verwonderde  gezichtje  aanzag,  onmo- 
gelijk,  anders  dan  op  een  luchtigen  en  schertsenden  toon  te  zeggen,  dat 
wij  moesten  werken,  om  te  leven. 

»  Och,  welke  gekheid !"  riep  Dora  uit, — » Hoe  lullen  wij  anders  leven, 
Dora?"  zeide  ik.  —  »Hoef  Wei,  dat  komter  niet  op  aan," zeide  Dora. 

Zij  scheen  tc  denken,  dat  zij  de  zaak  daannede  geheel  had  afgedaan, 
en  gaf  mij  zulk  een  zegevierend  kusje,  dat  recht  uit  haar  onschuldig 
hartjekwam,  dat  ik  haar  voor  al  de  schatten  derwereldhaieingenomen- 
heid  met  haar  antwoord  niet  had  willen  benemen. 

Wclnul  Ik  beminde  haar  met  geheel  inijn  hart,  en  bleefin  dieliefde 
verzonken.  Maar  ik  bleef  toch  ook  vrij  hard  aan  het  weik,  en  hield  al  de 
ijzers,  die  ik  nu  in  het  vuur  had,  bestendig  gtoeiend ;  en  zH}  zat  ik  dikwijis 
des  avonds  tegenover  mijne  tante  te  denken,  hoe  ik  DoraWn  had  doen 
schrikken,  en  hoe  ik  best  met  eene  guitaar-kist  door  het  bosch  van  hin- 
deniis  zou  doordringen,  tot  ik  mij  begon  te  verbeelden,  dat  mijne  haren 
«Tgnjs  vanwerden. 

XXXVffl. 

EBNB  COMPACNIESCHAP  ONTBONDEM. 

Ik  liet  mijn  voomemen  om  mij  in  het  snelschtijven  te  oefenen  niet 
koud  worden.  Dit  was  een  van  de  ijzers,  die  ik  gestadig  gloeiend  hield 
-en  gedurig  op  bleef  hameren,  met  eene  volharding,  die  ik  zelf  oprecht 


302  DAVm  COPPBRFIKLD. 


mag  bewonderen.  Ik  kocht  een  grondig  onderricht  in  de  stenographk 
(dat  mij  tien  en  een  halven  schelling  kostte)  en  stoitte  mij  ineene  zeeyan 
verbijsterende  regelen^  die  mij  in  weinige  weken  op  den  oever  der  waan- 
zinnigheid  brachten.  De  veranderlijke  beteekenis  der  sdppea.  die  i66 
geplaatst  dit,  en  z66  geplaatst  geheel  iets  anders  moesten  bedniden ;  de 
wonderlijke  kuren^  die  de  drkelljes  speelden ;  de  onverklaarbare  gevolgen 
van  zekere  naar  vliegepootjes  gelijkende  teekentjes;  de  geduchte  uit- 
werkselen  van  eene  bocht  op  eene  verkeerde  plaats ;  dat  alks  vervolgde 
mij  niet  slechts  in  mijne  wakende  uren^  maar  kwam  mij  zel6  in  den  slaap 
weder  voor  den  geest.  Toen  ik  bHndelings  rondtastende  door  deze 
moeielijkheden  was  heen  gekomen,  en  het  alphabet  had  bemeesterd,  dat 
op  zich  zelf  een  Egyptische  tempel  was,  verscheen  er  eene  nieuwe  pro- 
cessie  van  ijselijkheden,  willeketirige  teekenen  genoemd — de  meestdes- 
potische  teekenen,  die  ik  ooit  gekend  heb,  en  die  bij  voorbeeld  wilden, 
dat  een  ding,  naar  het  beginsel  eener  spinneweb  gelijkende,  verwachting 
beduidde,  en  dat  een  met  inkt  geschetst  vunrpijltje  voordeelig  wildezeg- 

§en.  Toen  ik  mij  deze  gruwelijkheden  in  het  hoofd  had  geprent,  bevond 
L,  dat  zij  al  het  andere  er  weder  uitgejaagd  hadden ;  toen  nog  eens 
van  voren  af  beginnende,  vergat  ik  ze  weer;  terwijl  ik  ze  wederom  op- 
zocht,  liet  ik  de  andere  brokken  van  het  stelsel  nog  eens  vallen ;  kortom, 
het  was  bijna  hartbrekend. 

Het  zou  geheel  en  al  hartbrekend  zijn  geweest,  als  ik  Dora  niet  gehad 
had,  die  het  plechtanker  mijner  door  storm  geslingerde  bark  was.  leder 
krabbeltje  in  het  systeem  was  een  knoestige  eik  in  het  bosch  van  hinder- 
nis,  en  ik  bleef  ze  den  een  na  den  ander  omverhouwen,  met  znlk  een  ijver, 
dat  ik  in  drie  of  vier  maanden  in  staat  was  om  de  proef  tq  nemen  of  ik 
een  der  duidelijkste  en  langzaaroste  sprekers  in  het  Parlement  kon  bij- 
houden.  Zal  ik  het  ooit  vergeten,  hoe  die  spreker  mij  al  een  eind  vooruit- 
schoot  eer  ik  nog  begon,  en  mijn  onervaren  potlood  hem  over  het  papier 
nahaspelde  alsof  het  de  stuipen  had. 

Zoo  ging  het  niet  aan,  dit  was  duidelijk.  Ik  wilde  te  hoog  vliegen^  en 
zou  op  die  manier  nooit  verder  komen.  Ik  zocht  raad  bij  Traddles,  die 
er  van  sprak,  dat  hij  mij  redevoeringen  zou  dicteeren,  zoo  langzaam  en 
met  zulke  tusschenpoozen  als  mijne  zwakheid  in  de  kunst  vereischte.  Zeer 
dankbaar  voor  zijne  vriendeliike  hulp,  nam  ik  het  voorstel  aan,  en  ge- 
ruimen  tijd  lang  hielden  wij,  avond  aan  avond.  nadat  ik  van  den  doctor 
was  thuis  gekomen,  inBuckingham-Street een soort van  lief heb- 
berij  Parlement. 

Ik  zou  wel  eens  ergens  anders  zulk  een  Parlement  willen  zien !  Mijne 
tante  en  mijnheer  Dick  zaten  daar  als  vertegenwoordigers  van  het  gon- 
vemement  of  de  oppositie  (gelijk  de  gelegenheid  vereischte)  en  Traddles 
donderde,  met  behulp  van  E  n  f  i  e  I  d  *s  S  p  e  a  k  e  r ,  of  een  deel  met  Parle- 
ments  redevoeringen,  de  geduchtste  strafredenen  tegen  hen  uit.  Bij  de 
tafel  staande,  met  zijn  vinger  op  de  bladzijde^  om  bij  de  plaats  te  blij  ven, 
en  zijn  rechterarm  boven  het  hoofd  zwaaiende^  schreeuwde  Traddles, 
als  Pitt,  Fox,  Sheridan,  Burke,  Castlereagh,  Sid  mouth,  of  Canning,  zich 
zelven  gloeiend  warm  en  overhoopte  mijne  tante  en  mijnheer  Dick 


WIf   HOUDKN  THUIS   PARLBUENTAIRE  REDBVOERINGEH.  303 

met  sDcq>cnde  verwijten  van  snoodheid  en  slechtheid ;  terwijl  ilc  gewoon- 
lijk  op  eenigen  afstand  zat,  met  mijn  Banteekenbockje  op  de  knie,  en  hem 
met  alle  macht  poogde  bij  te  houden.  In  inconsequentie  en  doldrif^igheid 
bad  Traddles  door  geen  echten  staatsman  overtroffen  kunnen  worden. 
Binnen  den  tijd  van  eene  week  koos  hij  voor  allerlei  polideke  stelsels 
paittj,  en  spijkerde  allerlei  soorten  van  vlaggcn  aan  allerlei  soorten  van 
masten.  Mijne  tante,  die  zeer  veel  naar  een  onvei^toorbaar  kanselier  der 
schatkist  ^eek,  wierp  er  nu  en  dan,  wanneer  de  rede  dit  scheen  te  ver- 
eischen,  eene  uitroeping  tusschen,  zoodls »  Hoor !"  of » O ! "  hetgeen  voor 
mijoheer  Dick  (die  volkomen  de  rol  van  een  laadedelman  speetde)  altijd 
het  sein  vas  om  luidkeels  denzelfden  kreet  aan  te  heffen.  Doch  mijnheer 
Dick  werd  in  deie  ujne  parlementaire  loopbaan  van  zulke  dingen  be- 
scbuld^fd,  en  voor  zulke  geduchte  gevotgen  verantwoordelijk  gesteld, 
dat  hij  er  somtijds  ongenist  onder  werd.  Ik  geloof,  dat  hij  werkelijk  begon 
te  vreezen  wezcniijk  iets  gcdaan  te  hebben,  dat  tot  vemietiging  der  Brit- 
sche  constitutic  en  tot  verderf  des  lands  zou  strekkcn. 

Dikwijls  zetten  wij  deze  debatten  voort  tot  de  klok  twaalf  wees,  en  de 
kaarseo  in  de  pijp  gebrand  waren.  Het  gevolg  van  zooveel  oefening  was, 
dat  ik  Traddles  weidra  tamelijk  wel  kon  bijhouden,  en  volkomen  tevre- 
den  zou  zijn  geweest,  als  ik  maar  eentgszins  had  konnen  bcgrijpen  wat  er 
in  mijne  aanteekeniugen  geschreven  stand.  Maar  wat  het  lezendier  rede- 
voeringen  betreft  nadat  ik  ze  had  opgeschrcven,  had  ik  evengoed  de 
Chinee&die  opschriften  op  eene  verzameling  van  theekisten,  ofdegou- 
den  karakters  op  al  de  groote  groene  en  roode  flesschen  in  de  apothe- 
kerswinkels  kunnen  kopieeren. 

Er  was  niets  anders  aan  te  doen  dan  weder  van  voren  af  te  beginnen. 
Dit  was  hard,  maar  ik  deed  het  toch,  schoon  met  een  beklemd  hart,  en 
kroop  nog  eens  met  slakken^ng  denzelfden  vervelenden  grond  over, 
telkens  stibtaande  om  ieder  stipje  op  mijn  weg  nauwkeurig  van  alle  kan- 
ten  te  bezichtigen,  en  razende  inspannmgen  doende  om  die  lastige  tee- 
kenen.  als  ik  ze  weder  ontmoetie,  op  het  aanzien  te  herkennen,  Ik  was 
altijd  op  mijn  tijd  aan  het  kantoor  en  00k  bij  den  doctor ;  en  waailijk,ik 
werkte,  gelijk  men  wei  zegt,  als  een  paard. 

Sens,  toen  ik  volgens  gewoonte  naar  de  Commons  ging.  vond  ik  mijn- 
heer Spenlow,  met  een  zeer  emstig  gezicht  en  bij  zich  zelven  mompe- 
lende,  in  de  deur  staan.  Daar  hij  wel  gewoon  was  over  hoofdpijn  te  kla- 
een  —  de  natuur  had  hem  een  korten  hals  gegeven,  en  ik  geloof  waarlijk, 
oat  hij  al  te  veel  stijfse!  in  zijn  linnengoed  liet  doen  ~  schrikte  ik  eerst 
van  de  gedachte,  dat  het  in  ditopzJchtnietrichdg  methem  was;  maar 
hi)  onthief  mi]  spoedig  van  mijne  ongerustheid. 

In  plaats  van  mijn  »goedenmorgen"  met  zijne  ^wone  vriendelijkheid 
te  beantwoorden.  zag  hij  mij  met  stijve  deftigheid  aan,  en  verzocht  mij 
om  hem  naar  zeker  koffiehuis  te  ver^ezellen,  hetwelk  in  dien  tijd  eene 
deur  had,  die  in  de  Commons,  even  binnen  de  poort  op  St.  Paul's  kerk- 
hof,  uitkwam.  Ik  gehoorzaamde,  zeer  slecht  op  mijn  gemak,  en  met  een 
warm  en  prikkelend  gevoel  over  al  mijne  leden,  alsof  mijne  vrees  door 
de  huid  wilde  uitslaan.  Toen  fk  hem,  om  denauwtevanden  weg.,e.«,% 


204  DAVm  COPPSRFIELD. 


weinigje  liet  vooniitgaan^  merkte  ik  op,  dat  hij  zijnhoofd  meteenestatig- 
heid  droeg,  die  bijzonder  weinig  goeds  beloofde,  en  werd  ik  zeer  benanwd 
dat  hij  iets  van  Dora  6ntdekt  zou  hebben. 

Als  ik  dit  onderweg  naar  het  kofiehuis  niet  had  geraden,  had  ik  toch 
niet  wel  kunnen  missen  te  begrijpen  hoe  de  zaak  stond,  toen  ik  hem  naai 
eene  bovenkamer  volgde,  en  daar  juffrouw  Murdstone  vond,  afstekende 
tegen  den  achtergrond  eener  buffettafel,  waarop  verscheidene  omg^ 
keerde  bierglazen  stonden,  met  citroenen  er  bovenop,  en  twee  van  die 
buitengemeene  bakjes,  met  hoeken  en  randen  overal,  om  messen  en  vor- 
ken  tusschen  te  zetten,  welke  thans,  gelukkig  voor  het  menschdom.  nit 
de  mode  zijn. 

Juffrouw  Murdstone  gaf  mij  hare  koude  vingertoppen  en  bleef  staak- 
recht  zitten.  Mijnheer  Spenlow  sloot  de  deiu-,  wees  mij  om  een  stoel  te 
nemen,  en  bleef  op  het  haardkleedje  voor  den  schoorsteen  staan. 

iWees  zoo  goed  om  mijnheer  Copperfield  te  laten  zien,"  zeide  mijn- 
heer Spenlow,  1  wat  gij  in  uwe  reticule  hebt,  juffrouw  Murdstone. " 

Ik  geloof,  dat  het  dezelfde  oude  reticule  met  stalen  beugel  uit  mijne 
kindsheid  was,  die  zoo  bijtend  toeknipte.  Hare  lippen  toeknijpende,  als 
uit  sympathie  met  den  beugel,  opende  juffrouw  Murdstone  de  reticule— 
te  gelijk  haar  mond  een  weinigje  openende  —  en  haalde  mijn  laatsten 
brief  aan  Dora  er  uit,  vol  uitdrukking  van  de  teederste  en  viuigste  gen^ 
genheid. 

>Ik  geloof,  dat  dit  uw  schrift  is,  mijnheer  Copperfield  ?"  zeide  mijohcff 
Spenlow. 

Ik  was  gloeiend  heet,  en  de  stem,  die  ik  hoorde,  geleek  zeer  weinig 
naar  mijne  eigene,  toen  ik  zeide:  ija,  mijnheer.''  —  t  Als  ik  mij  nietb^ 
drieg,"  hervatte  mijnheer  Spenlow,  toen  juffrouw  Murdstone  een  ^eheel 
pakje  brieven,  met  het  allerliefete  blauwe  lintje  samengebonden,  mt  hare 
retitule  haalde,  tzijn  deze  insgelijks  van  uwe  pen,  mijnheer  Cop- 
perfield  ?" 

Ik  nam  ze  met  een  allerjammerlijkst  gevoel  van  haar  aan,  en  met  een 
blik  naar  de  bovenste  woorden,  zooals :  i  Mijne  dierbare  Dora,"  >Mijn 
beminde  Engel,"  >  Mijne  eeuwig  gezegende,"  en  dergelijke,  kreeg  ikeen 
hoogen  bios  en  boog  mijn  hoofd. 

>Neen,  ik  dank  u,"  zeide  mijnheer  Spenlow  koeltjes,  toen  ik  ze  hem 
werktuigelijk  wilde  teruggeven.  tik  wil  er  u  niet  van  berooven.  Juffirouw 
Miu-dstone,  wilt  ge  zoo  goed  wezen  om  voort  te  gaan }" 

Nadat  dit  zachtaardige  wezen  eene  poos  nadenkend  naar  het  vloer- 
kleed  had  gestaard,  sprak  zij  met  zekere  droge  zalving  aldus : 

ilk  moet  bekennen,  dat  ik  juffrouw  Spenlow  reeds  eenigen  tijd  ten 
aanzien  van  David  Copperfield  heb  verdacht  gehouden.  Ik  had  jufirouw 
Spenlow  en  David  Copperfield  in  het  oog  gehouden,  toen  zij  elkander 
voor  de  eerste  maal  zagen ;  en  de  indruk,  toen  op  mij  gemaakt,  was  niet 
aangenaam.  De  bedorvenheid  van  het  menschelijk  hart  is  zoo..."  —  >Gij 
zult  mij  genoegen  doen,  juffrouw,"  viel  mijnheer  Spenlow  er  op  in, » als 
gij  bij  de  zaak  blijft." 

Juffrouw  Murdstone  sloeg  hare  oogen  neer^  schudde  haar  hoofd,  als 


JV'S  ONBISCHK[DEtniK[D  UAAKT  ONS  OHCKLUKKJG.  30$ 

«□  deze  onvoegEsme  stoomis  te  protesteeren,  en  hervatte,  met 
impeld  voorhoofd  en  nog  grooter  deftiglieid : 
IT  u  mij  dan  tol  de  zaak  moet  bepalen,  zai  ik  die  zoo  droog  ver- 
I  ab  mij  mogelijk  is.  Misschien  til  dat  het  aangenaamste  zijn.  Ik 
kIs  gczcgd,  mijnheer,  dat  ik  jufTrouw  Spenlow,  ten  aanzien  van 
Copperfield,  sedert  eenigen  djd  verdadit  had.  Ik  heb  dikwijb 
;d  ecne  beslissende  bevesdging  vanmijneverdenkingte  vinden, 
oodcT  vTucht.  Ik  heb  mij  dus  onthouden  om  juffrouw  Spenlow's 
laarovcr  te  sprcken,"  hicr  zag  zij  hem  met  barschheid  aan,  >wel 
t  hoc  weinig  men  in  zulkc  gevallcn  doorgaans  gencgen  is  om 
:moedelijke  plichtvervuUing  te  crkcnnen." 

heer  Spenlow  scheen  door  dc  mannelijke  deftigheid  van  haar 
erlegen  te  worden,  en  hare  strengheid  te  willen  verbidden  door 
nend  met  de  hand  te  wuiven. 

m  ik  na  mijne  afwezigheid  ter  gelegenheid  van  mijn  broeden 
k  te  Norwood  tenigkwam,"  vervotgde  juffrouw  Murdstone, 
ne  stem  vol  verontwaardiging  en  minachting,  »cntoen  juffrouw 
w  van  haar  logeercn  bii  hare  vriendin  juffrouw  Mills  terugkwam, 
Idde  ik  mij,  dat  de  manieren  van  juffrouw  Spenlow  mij  nog  meer 
Cot  achterdocht  gaven  dan  te  voren.  Ik  gafduszeernauwkcurig 

lievc  teerhartige  Dora,  zoo  argeloos  ondcr  dc  oogcn  van  zulk  een 

mwel,"  hervatte  juffrouw  Murdstone,  ivond  ik  geen  bewijs  voor 
rond.  Het  kwam  mij  voor,  dat  juffrouw  Spenlow  aj  te  veel  brieven 
re  vriendin  juffrouw  Mills  ontving;  maar  dewijl  juffrouw  Mills  met 
oedkeuring  van  haar  papa  hare  vriendin  was,"  nog  een  vinnige 
op  mijnheer  Spenlow,  » paste  het  mij  niet  mij  daarmede  te 
ien.  Indien  ik  geenc  toespeling  op  de  verdorvenheid  van  het 
lelijk  hart  mag  makcn,  zal  het  —  moct  het  mij  toch  wcl  vergund 
zoo  vcrre  van  verkeerd  geplaatst  vertrouwen  te  sprcken." 
heer  Spenlow  prevelde  eene  verontschuldigende  toestemming. 
teravond  na  de  thee,"  vervolgde  juffrouw  Murdstone,  *  zag  ik  het 
opstuiven  en  brommend  door  de  kamer  springen  met  iets,  dat  hij 
te  willen  verscheuren.  iDora,"  zeide  ik  tegen  juffrouw  Spenlow, 
eefl  de  honddaar  in  zijn  bek?  Is  het  een  papier?"  Juffrouw  Spen- 
eg  dadelijk  hare  hand  aan  haar  kleedje,  gaf  op  eens  een  gil  en  schoot 
hondje  toe.  Ik  kwam  er  tusschen  en  zeide :  >Dora-lief,  gij  moet 
miteeren."  " 

J,  ellendige  hond,  dat  ongeluk  was  dus  uw  bcdrijf ! 
rouw  Spenlow,"  vervolgde  juffrouw  Murdstone,  i  beproefde  mi] 
tsjes,  werkdoosjes  en  kleine  juweelsieraden  om  te  koopen  — 
n  zwijg  ik  natuurlijk.  Het  hondje  kroop,  toen  ik  hem  nabijkwam, 
de  sofa,  en  werd  met  groote  moeite  met  de  tang  daar  vandaan 
1.  Zel&  toen  hij  er  vandaan  werd  gej:iagd,  hield  hij  nog  den  brief 
bek ;  en  toen  ik  hem  dien  poogde  afte  nemen,  met  groot  gevaar 
beten  te  worden,  hield  hij  hem  zoo  haidackkif^  t:uss£.VAui.\\'cvt 


306  DAVID  COPPERFIBLD. 

tanden  geklemd,  dat  hi]  zich,  aao  dat  document  hangende,  in  dc  lucbt 
liet  ophalen.  Eindelijk  kreeg  ik  het  in  bezit.  Na  het  gelezen  te  hebbcn, 
acide  ik  juffrouw  Spenlow  onbewimpeld,  dat  lij  nog  meer  lulke  brievea 
in  haar  bezit  had,  en  eindelijk  kreeg  ik  van  haar  bet  pakje,  dat  David 
Copperficld  nil  in  de  hand  heeft." 

Hier  zweeg  zij,  knipte  hare  reticule  weder  dicht,  sJoot  haar  mond  en 
keek,  alsof  men  haar  wel  kon  breken,  maar  met  doen  buigen. 

>  Gij  hebt  juffrouir  Murdstone  gehoord,"  zeide  mijnheer  Spentow,  zich 
naarmij  keerende.  ilk  verzoeku  temogenvragenmijnhcerCoppcrfield, 
of  gij  iets  te  antwoorden  hebt  i" 

Het  tafereel  dat  tk  voor  mij  had  van  mijne  lieve  kleine  Dora,  dea 
geheelen  nacht  snikkemie  en  schreiende  —  zoo  geheel  alleen  in  haar 
angst  en  hare  droefheid;  de  gedachte,  datziidatgevoellooze  wijfzoo 
jammeTlijk  gestneekt  en  gebeden  had  om  haar  te  vergeven  —  dat  zij 
haar  vruchteloos  die  kusjes,  werkdoosjes  en  snuistertjtjes  had  aangebo- 
den  —  dat  zij  in  zulk  eene  benauwdheid  moest  wezen,  en  dat  alles  om 
mijnentwil  —  gaf  een  grooten  schok  aan  het  weinijpe  manhattigheid, 
dat  ik  had  kunnen  aannemen.  Ik  vreesdatikeenenunuutlangofdaai- 
omtrent  erg  stond  te  beven,  schoon  ik  mijn  best  deed  om  dit  te 
vcrbergcn. 

»Ik  heb  niets  te  zeggen,  mijnheer,"  antwoorddeik,  ibehalvedatde 
schuld  geheel  aan  mij  ligt  Dora..."  —  ijuftouw  Spenlow,  als  bet  u 
belieft,"  zeide  haar  vader  zcer  statig.  —  »..,is  doormij  overreed,"  ver- 
volgde  ik,  die  koude  benaming  inslikkende,  lomindezegeheimhouding 
te  bewilLi^en,  en  ik  heb  bitter  berouw."  —  »Gij  zijt  zeer  te  laken,  mijn- 
heer," zeidc  mijnheer  Spenlov,  op  het  haardkleedje  heen  en  wea 
ttappende  en  ztjne  woorden  nadruk  gevende  door  eene  beweging  van 
geheel  zijn  Lichaam  in  plaats  van  zijn  hoofd,  waarvan  de  stijf  heid  van 
zijnedasenzijneruggegraatdeoorzaak  was.  >Gij  hebt  iets  oncerlijks  en 
onbehoorlijks  gedaan,  mijnheer  Copperfield.  Wanneer  ik  een  gentle- 
man bij  mij  in  huis  laat  koraen,  onverschillig,  of  hij  negentien,  negcn 
en  twintig  of  negcntig  is,  doe  ik  dat  in  een  geest  vap  vertrouwen.  Indien 
hij  dat  vertrouwen  inisbruikt,  pleegt  hij  eene  oneerlijkheid,  mijnheer 
Copperfield,"  —  »Ik  gevoel  het  wel,  mijnheer,  dat  verzeker  ik  u," 
antwoordde  ik.  iMaai  voorheen  heb  ik  nooit  daaraan  gedacht.  Oprecht 
en  eerlijk,  mijnheer  Spenlow,  ik  heb  er  te  voren  nooit  aan  gedacht  Ik 
bemin  juffrouw  Spenlow  zoo  vurig..." —  »Och,zottemij!"  zeide  mijn- 
heer Spenlow,  rood  wordende.  i  Zeg  mij  toch  niet  in  mijn  gezicht,  mijn- 
heer Copperfield,  dat  gij  op  mijne  dochter  verliefd  zijt!"  —  iZou  ik 
mijn  gedrag  kunnen  verdedigen,  als  het  niet  zoo  was,  mijnheer  i"  ant- 
woordde ik  met  alle  nederigheid.  —  i  Kunt  gij  u  verdedigen,  als  het  wel 
zoo  is  i"  zeide  mijnheer  Spenlow,  en  bleef  op  het  haardkleedje  stilstaan. 
iMebt  gij  bedacht  hoe  oud  gij  zijt,  mijnheer  Copperfield,  en  hoeoud 
mijne  dochter  is?  Hebt  gij  overwogen  wat  het  zegt  het  vertrouwen  te 
ondermijnen,  dat  er  tusschen  mijne  dochter  en  mij  moest  bestaan  f  Hebt 
gij  bedacht  tot  welke  klasse  in  de  maatschappij  mijne  dochter  behoort, 
welke  vooruitzichten  ik  voor  haar  mag  koesteren,  welke  testameotaiie 


MUNUEER  SPEKLOW'S   TKSXaUGNT.  IO? 

inzichten  ik  ten  hares  aanzien  kan  hcbben  ?  Hebt  gij  ieta  daarvan  over- 
w<^en  mijnheer  Copperficld?"  —  •Zcer  weinig,  mijnbeer,  vrees  ik," 
antwoordde  ik,  loo  eerbiedig  en  dioevig  sprekcndc  als  niijn  hart  mtj 
ingaf.  >Maar  ik  bid  u,  geloof  mij,  ikheb  mijne  eigenepositieweioverwo- 
gen.  Toen  ik  u  die  mcdedeclde,  waren  wij  reeds  geengagrerd..."  —  »Ik 
verzoek,"  zeide  mijnheer  Spenlow,  meer  naar  Punch  gelijkcnde  dan 
k  hem  nog  ooit  had  zien  doen,  terwijl  hij  zijne  ecne  hand  met  kracht  in 
de  andere  slocg  —  ik  kon  zelfe  in  mijne  iranhoop  niet  nalaten  daarop 
te  Ictten  —  idat  ge  mij  niet  van  engagement  spreekt,  mijnheer 
Copperfield." 

I>e  anders  loo  onverschillige  juffirouw  Murdstone  liet  een  kort,  min- 
achtend  lachje  hooren. 

*Toen  ik  u  mijne  veranderde  positie  medeelde,  mijnheer,"  begon  ik 
weder,  een  nieuwen  vorm  van  uitdmkking  kiezende  voor  den  vroeger 
gebezigden,  die  hem  zoo  ongevallig  was,  •  was  die  geheimhouding,  waar- 
toe  ik  jufirouv  Spenlow  zoo  ongelukkig  bewogen  heb,  reeds  bcgonnen. 
Sedert  ik  mij  in  die  veranderde  positie  bevind,  heb  ik  al  mijne  krachten 
'  m  vermogens  ingespannen  om  ze  te  verbeteren.  Ik  ben  er  zeker  van,dat 
ik  ze  door  den  tijd  zal  verbeteren.  Wilt  ge  mij  toestaan  —  hoe  lang  hij 
ook  zijn  magP  Wij  zijn  beiden  nog  zoo  jong,  mijnheer..."  —  iGijhebt 
gelijk,"  viel  mijnheer  Spenlow  hierop  in,  eene  menigtc  malen  met  zijn 
hoofd  knikkkende,  en  een  zeer  douker  gezicbt  zetlende.  iGij  zijt  beiden 
nog  zeer  jong.  Het  is  alles  dwaasheid.  Laat  het  met  die  dwaasheid 
gedaanzijo.  Neemdiebrievenmedeenwerpzeinhet  vuur.  Geefmijde 
brieven  van  juffrouw  Spenlow  om  ze  in  het  vuur  te  werpen;  en  hoewel 
onzeomgangvoortaan.  gelijk  ge  wel  begrijpt,  tot  de  Commons  hiermoet 
beperkt  blijven,  zullen  wij  afspreken,  dal  er  geene  verdere  melding  van  het 
verledene  zal  gemaakt  worden.  Kom  aan,  mijnheer  Copperfield,  het  ont- 
breekt  u  niet  aan  vcrstand,  en  dit  isde  verstandigste  manier  van  handelen." 

Neen,  ik  kon  er  niet  aan  denken  om  daaiin  toe  te  stemmen.  Het  speet 
mij  zeer,  maar  er  was  iets,  dat  hoogere  eischen  had  dan  het  verstand. 
De  liefde  ging  boven  alle  aardsche  bedenkelijkheden,  en  ik  aanbad 
Dora,  en  Dora  beminde  mij.  Ik  zeide  dit  niet  zoo  ronduit;  ik  verzachtte 
het  zooveel  ik  kon;  maarikgafhettochduidelljkgenoeg  tekennenen 
bleeferstandvastigbij.  Ikgeloofniet,  datikmij  zeerbelachelljkmaakte, 
maar  ik  weet  wel,  dat  ik  standvastig  was. 

iZeer  wel,  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Spenlow.  >Dan 
meet  ik  mijn  invloed  op  mijne  dochter  beproeven." 

Juffrouw  Murdstone  gaf  door  een  bijzonder  geluid,  eene  langgerekte 
ademhaling,  die  noch  zuchten  noch  stenen  was,  maar  iets  van  allebei 
had,  hare  mcening  te  kennen,  dat  hij  dit  het  eerst  had  moeten  doen. 

>Dan  moet  ik  mijn  invloed  op  mijne  dochter  beproeven,"  herhaalde 
mijnheer  Spenlow,  door  dezen  bijval  in  zijn  besluit  bevestigd.  >  Verkiest 
gij  die  brieven  niet  tenig  te  nemen,  mijnheer  Copperfield  ?"  want  ik  had 
ze  op  de  tafel  gelegd. 

Neeo.  Ik  hoopte,  dat  hij  het  niet  kwalijk  zou  nemen,  maar  ik  kon  ze 
onmogelijk  van  juffrouw  Murdstone  aannemen. 


ao8  DAVID   COPPBRFIELD. 

>Ooknietvan  mij  f"  zeide  mijnheer  Spenlow, 

1  Neen,"  antwoordde  ik  met  den  diepsten  eerbied.  »  Ook  niel  van  u." 

1  Zeer  wel !"  zeide  mijnheer  Spenlow. 

Er  volgde  eene  poos  van  stilte;  ik  wist  niet  of  ik  zou  heengaanof 
blijven.  Eindelijk  ging  ik  zachtjes  naar  de  deur,  met  vooroemeDomie 
ieggen,  dat  ik  misschien  zijn  gevoel  het  meest  zou  ontzien  door  mij  tt 
verwijderen;  toen  hij,  met  de  handen  in  zijnerokiakken,  waarinhijie 
maar  met  moeilekon  krij^en,  enmeteen^ezicht,  dat  ik  niet  ardcradtt^ 
VTOOm  wcet  te  noemen,  zeide: 

>Het  is  u  waarschijnlijk  wd  bewust,  mijnheer  Copperfield,  dat  ik  niel 
geheet  van  aardsche  goedercn  ben  ontbloot,  cd  dat  mijnc  dochteidc 
naaste  en  dierbaarste  mijner  bctrekkingen  is?" 

Ik  gaf  hem  haastig  ten  antwoord,  dat  ik  hooptc  dat  de  dwaling,  waar- 
toe  ik  door  mijne  vurige  liefde  was  verleid,  hem  nict  zou  bcwegen  on 
mij  ook  voor  baatzuchtig  te  houden. 

ilk  spreek  niet  van  dezaakuit  dat  oogpuntbeschouwd,"  zeide  nujn- 
heer  Spenlow.  >  Het  zou  voor  u  zelven  en  ons  alien  beter  zijn,  aU  gij 
werkelijk  baatzuchtie  waart  —  ik  meen,  als  gij  meer  bedachtxaun  waait 
en  u  minder  door  al  zulkc  jeugdige  dwaasheid  Het  regceren.  Neen,  ik 
zeg  alleen,  met  eene  geheel  andere  bedoeling,  het  is  u  waarschijnlijk  wd 
bewust,  dat  ik  mijn  kind  eenig  vermogen  heb  na  te  laten  ?" 

Zekerlijk  dacht  ik  dit  weL 

»En  gij  kunt  u  bezwaaiHjk  andere  verbeelden,"ieide  mijnheer  Spen- 
low, idaar  wij  hier  in  de  Commons  ondervindbg,  dagelijksche  onder- 
vinding  hebben,  hoe  onverklaarbaar  achteloos  en  tegenatrijdig  de 
menschen  dikwijls  ten  aannen  van  testamentaire  beschikkingen  hande- 
len  —  onder  alle  dingen  misschien  dat,  waarbij  men  de  zonderliagste 
blijken  van  inconsequentie  ontmoet  —  of  de  mijne  zijn  bekoorU}k 
gemaakt?" 

Ik  boog  toestemmend  mijn  hoofd. 

>Ik  sou  nooit  wiUen,"  zeide  mijnheer  Spenlow,  blijkbaar  met  eene 
aanwakkering  van  vroom  gevoel,  en  langzaam  zijn  hoofd  schuddende, 
terwijl  hij  zich  beurtelings  op  de  teenen  en  de  hielen  liet  balanccoeUi 
1  dat  ik,  bij  het  beschikken  eener  voegzame  verzorging  voor  mijn  kind, 
een  trek  van  jeudige  dwaasheid,  gelijk  de  tegenwoordige,  eenige  invloed 
op  mij  Uct  uitoefenen.  Het  is  niet  meer  dan  eene  dwaasheid.  Overkorten 
tijd  zal  zij  lichtcr  wegen  dan  een  veertje.  Maar  ik  zou  er,  als  dezc  lotic 
historie  niet  gehccl  aan  een  eind  kwam,  in  een  oogenblik  van  bckonnne- 
ling  toe  kimnen  overgaan  om  haar  door  zekerc  voorzieningen  te  beboe- 
den  tegen  de  gevol^cn  eener  dwaze  huwelijkskeus.  Nu  hoop  ik,  mijnbnr 
Copperfield,  dat  gij  mij  niet  zult  noodzaken  om,  zelb  maar  voor  een 
kwartier  uurs,  dat  gesloten  blad  in  mijn  levensboek  te  openen,  en  om, 
zel&  maar  een  kwartier  uurs,  emstige,  reeds  lang  bestelde  taken  weder 
om  in  overwegiog  te  nemen." 

Dit  werd  gezegd  met  eene  kalmte,  eene  helderheid,  een  voorkomeo, 
dat  mij  aan  den  glans  der  ondergaande  zon  deed  denken  en  mij  waartijk 
ontroerde.  Hij  was  zoo  vreedzaam  en  gemoedigd  —  had  blijkbaar  lijoe 


IK  BEN  GEHEKL  WANHOPIG.  209 

zaken  op  zulk  cen  vasten  en  geregelden  voet  gebracht  —  dat  ccn  man 
als  hij,  aangedaao  moest  worden  aJs  hij  aan  zoo  iets  dacht.  Ik  geloot 
vaarlijk,  dat  ik  tranen  in  zijne  oogen  zag,  uit  de  diepte  van  zijn  gevoel 
opgeweld. 

Maar  wat  kon  ik  doen  i  Ik  kon  Dora  en  mijn  eigen  hart  toch  niet  ver- 
loochenen.  Toen  hij  mij  zeide,  dat  ik  eene  week  tijd  moest  nemen  om 
raij  te  bedenken  op  hetgeen  hij  gezegd  had,  hoc  kon  ik  toen  zeggen,  dat 
ik  dit  niet  wilde  doen,  en  hoe  kon  ik  toch  anders  dan  weten,  dat  geen 
vertoop  van  weken  eenigen  invloed  kon  hebben  op  eene  liefde  als  de 
mijne  r 

>  Spreek  ondettusschen  eens  met  jufirouw  Trotwood,  of  met  iemand 
anders,  die  de  wereld  en  het  leven  keot,"  zeide  mijnheer  Spenlow,  met 
beide  handen  zijne  das  te  recht  schikkende.  iNeem  eene  week  bedenk- 
tijd,  mijnheer  Copperfield." 

Ik  onderwierp  mij,  en  met  een  gezicht,  dat  zooveel  droevigej  wanho- 
pige  stand vastigheid  uitdnikte,  als  mij  maar  mogelijk  was,  ging  ik  de 
kamer  uiL  Juffronw  Murdstone's  donkere  wenkbrauwen  volgden  mij 
naar  de  deur  —  ik  zeg  hare  wenkbrauwen  in  plaats  van  hare  oogen, 
omdat  zij  in  haar  gezicht  zooveel  sterker  uitkwamen  —  en  zij  zag  er  zoo 
geheel  eveneens  uit,  als  zij  er  op  dat  uur  van  den  ochtend  in  onze 
zijkamer  te  Blunderstone  placht  uit  te  zien,  dat  ik  mij  welhadkun- 
nen  verbeelden  dat  ik  weder  in  mijne  les  was  blijven  steken,  en  de 
zwaarte,  die  mij  op  het  hart  drukte,  het  gewicht  van  dat  gruwelijke  oude 
spelboek  was,  met  de  ovale  houtsneden,  die  voor  mijne  jeugdigeverbeel- 
ding  het  fatsoen  van  brilleglazen  hadden. 

Toen  ik  in  het  kantoor  was  gekomen  en,  den  oudcn  TifTe^  en  al  de 
anderen  met  mijne  handen  voor  mij  verbergende,  in  mijn  eigen  afge- 
zonderd  hoekje  voor  mijn  lessenaar  over  deze  onverwachte  aardbeving 
zat  te  denken,  en  in  de  bitterheid  van  mijn  geest  den  ongelukkigen  Jip 
verwenschte,  begon  ik  mij  zoodarig  over  Dora  te  kwellen,  dat  het  mij 
verwondert,  dat  ik  mijn  hoed  niet  opn am  en  als razend  naar  Norwood 
vioog.  Het  denkbeeld,  dat  men  haar  zou  beangstigen  en  doen  schreien, 
en  dat  ik  niet  hij  haar  was  om  haar  te  troosten,  was  zoo  onuitstaanbaar, 
dat  het  mij  dwong  een  wilden  brief  aan  mijnheer  Spenlow  te  schrijven, 
waartn  ik  hem  smeekte  om  de  gevolgen  van  het  ongeluk,  waarvoor  het 
noodlot  mij  had  bestemd,  niet  aan  haar  te  bezoeken.  Ik  bad  hem  om 
haar  zacht  geraoed  te  sparen  —  om  die  teedere  bloem  niet  te  vertreden — 
en  voerde,  zoo  goed  ik  mij  nog  hertnner,  in  het  algemeen  eene  taal  alsof 
hij,  in  plaats  van  haar  vader,  eenMenschenvreter,  ofweldeDraak  van 
Wantley  was  geweest.  Dezen  brief  legde  ik  eer  hij  nog  tetuekwam  ver- 
zegeld  op  zijn  lessenaar;  en  toen  hij  kwam,  zag  ik  hem  (Hrar  de  half 
openstaande  deur  mijn  geschrift  opnemen  en  lezen. 

Hij  zeide  er  den  geheelen  morgen  niets  van ;  maar  eer  ik  des  namid- 
dags  hcenging,  riep  hij  mij  binnen,  en  zeide  mij,  dat  ik  mij  geheel  niet 
ongerust  over  het  geluk  zijner  dochter  behoefde  te  maken.  Hij  had  haar 
verzekerd,  zeide  hij,  dat  het  alles  dwaasheid  was  \  en  meer  had  hij  haar 
niet  te  zeggen.  Hij  meende  een  toegeeflijk  vader  te  zijn  (gelijk  hij  inder- 
DAviD  corpiaratLD.  —  D.  \^ 


2IO  DAVID  COPPKRFIELD. 


daad  was)  en  ik  kon  mij  alle  bekommering  om  harentwil  besparen. 

>Gij  kunt  het  noodzakelijk  doen  worden,  als  gij  onverstandig  of  stijP 
hoofdig  zijt,  mijnheer  Copperfield,"  merkte  hij  nogaan,  tdatikmijne 
dochter  wederom  voor  eenigen  tijd  buitenslands  zend ;  maar  ik  beb 
betere  gedachten  van  u.  Ik  hoop,  dat  gij  over  eenige  dagea  wel  wijzer 
zult  zijn.  Wat  juffrouw  Murdstone  betreft"  (want  ik  had  in  mijn  brief  op 
haar  gezinspeeld),  tik  heb  achting  voor  de  werkzaamheid  dier  dame  en 
reken  mij  aan  haar  verplicht ;  maar  zij  heeft  stelligen  last  om  het  onder- 
werp  te  vermijden.  Al  wat  ik  verlang,  mijnheer  Copperfield,  is,  dat  het 
vergeten  worde.  Al  wat  gij  te  doen  hebt,  mijnheer  Copperfield,  is  het  tc 
vergeten." 

Alles!  In  het  briefje,  dat  ik  aan  juffrouw  Mills  schreef,  kwam  ik  met 
bitterheid  op  dit  gezegde  terug.  Al  wat  ik  te  doen  had,  zeide  ik^metsom- 
bere  spotternij,  was  Dora  te  vergeten.  Dat  was  alles,  en  wat  was  dat!  Ik 
smeekte  juffrouw  Mills  om  mij  haar  dien  avond  te  laten  spreken.  Indien 
dit  niet  met  bewilliging  en  goedkeuring  van  mijnheer  Mills  kon  geschi^ 
den,  verzocht  ik  om  eene  heimelijke  samenkorost  in  de  achterkeuken, 
waar  de  mangel  stond.  Ik  berichtte  haar,  dat  mijne  rede  op  haar  troon 
zat  te  waggelen,  en  dat  alleen  zij,  juf&ouw  Mills,  kon  verhinderen  dat  zij 
daarvan  afstortte.  Ik  teekende  mij  t  waanzinnig  de  hare ;"  en  kon,  toen 
ik  dit  geschrift,  eer  ik  het  met  een  boodschaplooper  verzond,  nog  eens 
overlas,  niet  nalaten  te  gevoelen,  dat  het  eenigszins  in  den  trant  van 
mijnheer  Micawber  was. 

Ik  zond  het  even  wel.  Des  avonds  begaf  ik  mij  naar  de  straat  waar  juf- 
frouw Mills  woonde,  en  wandelde  daar  op  en  neer,  tot  ik  door  hare  ka* 
menier  tersluiks  werd  ingelaten  en  door  het  onderhuis  naar  de  achter- 
keuken  gebracht.  Ik  heb  sedert  reden  gevonden  om  te  gelooven,  dat  er 
niets  ter  wereld  bestond  om  mij  te  verhinderen  de  voordeur  in  te  gaan 
en  in  het  salon  te  worden  ^elaten,  hehalve  de  zucht  van  juffrouw  Mills 
voor  het  romaneske  en  geheimzinnige. 

In  de  achterkeuken  ging  ik  zoo  razend  te  werk  als  in  mijn  toestand 
paste.  Ik  ging  er  been,  denk  ik,  om  mij  gek  te  kunnen  aanstellen,  eo  ik 
ben  volkomen  zeker  dat  ik  dit  ook  deed.  Juffrouw  Mills  had  een  haaslig 
brieije  van  Dora  ontvangen,  met  bericht  dat  alles  ontdekt  was,  en  verdcr 
zeide :  t  Och,  ik  bid  u,  kom  bij  mij,  Julia !"  Doch  juflfrouw  Mills,  zich  niet 
zeker  achtende  of  hare  komst  de  hoogere  machten  wel  aangenaam  zott 
zijn,  was  nog  niet  gegaan ;  en  wij  waren  alien  in  de  Woestijn  van  Sahara 
door  den  nacht  overvallen. 

Juffrouw  Mills  bezat  een  verbazenden  rijkdom  van  woorden  en  had 
behagen  in  het  uitstorten  van  dien  overvloed.  Ik  kon  niet  nalaten  te  ge- 
voelen, dat  zij,  hoewel  zij  hare  tranen  met  de  mijne  vermengde,  een  ak^ 
lig  genot  in  onze  rampen  vond.  Zij  troetelde  ze,  om  zoo  te  zeggen,  ^ 
poogde  ze  zoo  groot  te  doen  schijnen  als  maar  mogelijk  was.  Eene  diep^ 
kloof,  zeide  zij,  had  zich  tusschen  mij  en  Dora  geopend,  en  de  liefd^ 
alleen  kon  die  met  haar  regenboog  overspannen.  De  liefde  wasindj 
barre  wereld  tot  lijden  gedoemd ;  dat  was  altijd  zoo  geweest  en  zoualtijd 
zoo  zijn.  Maar  dat  kwam  er  niet  op  aan,  zeide  juffrouw  Mills.  HarteD? 


9 


SCHRIKKELUKE  BERICHTEN  OMTRENT  UQMHUR  SPENLOW.  2 1 1 

door  spinnewebbeo  omklemd,  moesten  eindelijk  barsten,  en  dan  was  de 
liefde  gewroken. 

Dit  was  een  groote  troost,  inaar  jufTrouw  Mills  wilde  ^eDebedrieglijke 
hoop  aanmoedigen.  Zij  maakte  mij  nog  veel  rampzahger  dan  te  vorec, 
£11  ik  gevoelde  (en  verzekerde  haar  dit  met  de  innigste  dankbaaiheid) 
jat  zij  waailijk  eene  vriendin  was.  Wij  besloten,  dat  zij  des  morgens  zoo 
rrocg  mogelijk  naar  Dora  zou  gaan  en  zich  gelegenheid  verschafTen  om 
tiaar,  hctzij  door  woorden  of  blikken,  van  mijne  trouw  en  ellende  te  ver- 
Eckercn.  Wij  scheidden,  overstelpt  van  smart,  en  ikgeloof  dat  dit  voor 
jufirouw  Mills  het  grootste  genot  was. 

Toen  ik  thuis  kwam,  vertrouwde  ik  alles  aan  mijne  tante ;  en  in  weer- 
wil  van  al  wat  zij  mij  zeggen  kon,  gingik  wanhopig  naar  bed.  Wanhopig 
itond  ik  weder  op,  en  wanhopig  ging  ik  uit.  Het  was  zatcrdagochten<^ 
en  ik  gin^  dus  recht  naar  de  Commons. 

Toen  ik  ons  kantoor  in  het  oog  kreeg,  verwonderde  het  mij  te  zien, 
iat  de  boodschaploopers  in  een  troepje  voor  de  deiir  stonden  te  praten, 
en  eenige  voorbij gangers  naar  vensters  bleven  kijken,  die  nog  gesloten 
waren.  Ik  veisnelde  mijne  schieden,  en  tusscben  ben  doorgaande,  ver- 
wonderd  over  de  manier  waarop  zij  mij  en  elkander  aankeken,  staple  ik 
blnntn. 

De  klerken  waren  cr,  maar  niemand  voerde  iets  uit.  De  oude  Tifiey 
cat,  voor  het  eerst  van  zijn  leven  zou  ik  denken,  op  den  stoel  van  een 
under,  en  had  zijn  hoed  niet  opgehangen. 

>Een  schrikkelijk  ongeluk,  mijnheer  Copperfieldl"  zeide  hij  toenik 
binnentrad.  —  t  Welf"  riep  ik  uit.  »Watis  ergebetird?" —  >Weetgijhet 
oog  nieti"'  riepen  Tiffey  en  al  de  andercn,  om  raij  been  koroende. — 
»Neen,"  zeide  ik,  van  het  eene  gezicht  naar  het  andere  ziende.  —  i  Mijn- 
heer Spenlow,"  zeide  Tiffey,  — » Wat  van  hem  f" —  »Hij  is  dood !" 

Ik  dacht  dat  het  kantoor  waggelde,  en  niet  ik,toen  een  van  de  klerken 
mij  vastgreep.  Zij  zetten  mij  op  een  stoel,  maakten  mijne  das  los  en  gaven 
mij  wat  water.  Ik  heb  er  geen  denkbeeld  van  of  daarraede  al  of  niet 
eenige  tijd  verliep. 

iDood  ?"  zeide  ik.  —  •  Hij  was  ^teren  in  de  stad  blijven  eten,  en  reed 
met  den  pha£ton  alleen  naar  huis,"  zeide  Tiffey,  twant  hij  had  zijn 
rijknecht  met  de  diligence  naar  huis  gezonden,  gelijk  hij  somtijds  deed, 
zooals  ge  weet.,.."  —  »Welf"  —  >De  phaeton  kwam  zonder  hem  thuis. 
De  paarden  bleven  voor  den  stal  stilstaan.  De  knecht  ging  met  eene  ian- 
taarn  naar  buiten.  Niemand  in  het  rijtuig."  —  >  Waren  zij  op  hoi  ge- 
wecstf"  —  »Zij  waren  niet  warm,"  zeide  Tiffey,  zijn  bril  opzettende, 
»niet  warmer,  naar  ik  hoor,  dan  zij  zouden  geweest  zijn,  als  zij  op  een 
gewonen  draf  hadden  geloopen.  De  leisels  waren  gebroken,  maar  zij 
hadden  over  den  grond  gesleept.  Het  geheele.huis  werd  terstond  opge> 
roepen,  en  zij  gingen  met  hun  drie^  uit  en  den  weg  langs.  Zij  vonden 
hem  eene  mijl  ver."  — » Meer  dan  eene  mijl  ver,  mijnheer  Tiffey,"  viel 
een  jonger  klerk  er  op  in.  — » Was  het?  la,  ik  geloof  dat  gij  gelijk  hebt," 
zeide  Tiffey  —  imeer  dan  eene  mijl  ver — dicht  bij  de  kerk  —  voor- 
overliggen,  half  op  den  kant  van  den  weg  en  half  op  het  voetpad.  Of  hi| 


212  DAVm  COPPERFISLD. 


«r  met  een  toeval  uitviel,  of  er  uitstapte  omdat  hij  zich  ongesteld  ge- 
voelde  eer  het  toeval  hem  overkwam  —  zelfe  of  hij  toen  al  geheel  dood 
was,  schoon  er  geen  twijfel  aan  is  of  hij  was  geheel  bewusteloos — schijnt 
niemand  te  weten.  Als  hij  al  ademhaalde,  is  het  toch  zeker,  dat  hij  niet 
meer  gesproken  heed.  Geneeskundige  hulp  werd  zoo  spoedig  mogelijk 
gehaald,  maar  was  geheel  nutteloos/' 

Ik  kan  den  gemoedstoestand  niet  beschrijven,  waarin  dit  bericht  mij 
verplaatste.  De  schok  van  zulk  eene  gebeurtenis,  zoo  onverwacht — zuXk 
een  ongeluk,  aan  iemand  overkomen  met  wien  ik  eenigszins  in  ongenoe- 
gen  was  geweest  —  de  akelige  ledigheid  der  kamer,  waar  hij,  zoo  kort 
geleden,  had  gezeten,  waar  zijn  stoel  en  tafel  naar  hem  schenen  te  wach- 
ten,  en  zijn  handschrift  van  gisteren  naar  een  spooksel  geleek  —  de 
bnverklaarbare  onmogelijkheid  om  hem  van  die  plaats  los  te  maken,  en 
als  de  deur  opengin^,  het  gevoel  te  verbannen,  alsoi  hij  nogkon  binnen- 
komen — de  trage  stilte,  die  in  het  kantoor  heerschte,  en  de  onverzade- 
lijke  lust  waarmede  onze  lieden  er  over  praatten,  en  andere  lieden  den 
geheelen  dag  in-  en  uitliepen,  en  met  gretige  nieuwsgierigheid  naar  alle 
omstandigheden  vemamen  —  dit  zal  iedereen  zich  gemakkelijk  kunnen 
voorstellen.  Wat  ik  niet  beschrijven  kan  is,  hoe  ik  in  den  diepsten  schuil- 
hoek  van  mijn  eigen  hart  eene  geheime  jaloezie  op  den  Dood  zelven  met 
mij  omdroeg.  Hoe  het  mij  was  alsof  hij  mij  uit  Dora's  gedachten  zou  ver- 
dringen.  Hoe  ik  met  eene  verdrietelijkheid,  waaraan  ik  geene  woorden 
weet  te  geven,  op  hare  smart  wangunstig  was.  Hoe  de  gedachte  mij  ont- 
rustte,  dat  zij  bij  anderen  schreide  en  door  anderen  getroost  werd.  Hoe 
ik  een  gretig  en  gierig  verlangen  koesterde  om  iedereen,  behalve  mij 
zelven,  van  haar  af  te  sluiten,  om  alles  in  alles  voor  haar  te  zijn,  en  dat 
wel  vooral  op  dezen  ontijdigen  tijd. 

In  de  rusteloosheid  van  dezen  gemoedstoestand  —  die,  hoop  ik,  niet 
uitsluitend  de  mijne  was,  maar  ook  aan  anderen  bekend  is  —  ging  ik 
dien  avond  naar  Norwood;  en  van  een  der  dienstboden,  toen  ik  aan 
de  deur  navraag  deed,  vememende,  dat  jufTrouw  Mills  daar  was,  haalde 
ik  mijne  tante  over  om  een  brief,  dien  ik  schreef,  aan  haar  teadresseeren. 
Ik  bejammerde  daarin  den  dood  van  mijnheer  Spenlow  met  hartelijke 
oprechtheid,  en  schreide  tranen  onder  het  schrijven.  Ik  bad  haar  om 
Dora  te  zeggen,  indien  Dora  in  staat  was  om  het  te  hooren,  dat  hij  met 
de  grootste  goedheid  en  vriendelijkheid  met  mij  gesproken  had,  en  haar 
naam  niet  anders  dan  met  teederheid,  zonder  een  enkel  hard  of  verwij- 
tend  woord,  had  genoemd.  Ik  weet  wel,  dat  ik  dit  uit  zelfzucht  deed,  om 
mijn  naam  voor  haar  te  brengen ;  maar  ik  poogde  mij  zelven  te  doen 
gelooven,  dat  het  was  om  zijne  nagedachtenis  recht  te  doen.  Misschien 
geloofde  ik  het  werkelijk. 

Mijne  tante  ontving  des  anderen  daags  eenige  regelen  tot  antwoord, 
van  buiten  aan  haar,  van  binnen  aan  mij  geadresseerd.  Dora  was  over- 
stelpt  van  smart,  en  toen  hare  vriendin  haar  vroeg  of  zij  mij  hare  groete 
zou  zenden,  had  zij  slechts  uitgeroepen,  gelijk  zij  gedurigdeed:  »Och 
mijn  lieve  papa!  Och,  mijn  arme  papa!"  Maar  zij  had  toch  geen  Neen 
gezegd,  en  daarroede  troostte  ik  mij  zooveel  ik  kon. 


ER  IS  GBEN  TESTAMENT  VAN  DEN  HEER  SPENLOW.  213 


Mijnheer  Jorkins,  die  sedert  het  gebeurde te  Norwood  was geweest, 
kwam  eenige  dagen  later  weder  naar  het  kantoor.  Hij  en  Tififey  zaten 
eene  poos  bij  elkander  opgesloten^  en  toen  keek  Tififey  om  de  deur  en 
wenkte  mij  om  binnen  te  komen. 

»Och !"  zeide  mijnheer  Jorkins.  »  Mijnheer  Tiffey  en  ik,  mijnheer  Cop- 
perfield,  wilden  den  lessenaar,  de  laden  en  anderezulkebewaarplaatsen 
van  den  overledene  nazien.,  om  zijne  particuliere  papieren  te  verzegelen, 
en  naar  een  testament  te  zoeken.  £r  is  aan  zijn  huis  nergens  een  spoor 
van  te  vinden.  Gij  zoudt  ons  wel  kunnen  helpen,  als  het  u  belieft." 

Ik  had  er  met  smart  naar  verlangd  om  iets  te  weten  te  komen  van  de 
omstandigheden,  waarin  mijne  Dora  zich  voortaan  zou  bevinden  — 
onder  wiens  voogdij^  en  zoo  verder — en  dit  zou  mij  misschien  daartoe 
gelegenheid  geven.  Wij  begonnen  terstond  te  zoeken ;  mijnheer  Jorkins 
sloot  de  laden  en  lessenaars  open^  en  wij  haalden  de  papieren  er  uit  De 
papieren  van  het  kantoor  werden  aan  den  eenen  kant  gelegd^  de  particu- 
liere papieren  (die  niet  talrijk  waren)  aan  den  anderen.  Wij  waren  zeer 
emstig,  en  wanneer  wij  een  cachet,  een  potloodpennetje,  een  ring  of  iets 
van  dien  aard  vonden,  dat  ons  meer  bijzonder  aan  hem  deed  denken, 
spraken  wij  zeer  zacht. 

Wij  hadden  verscheidene  pakjes  verzegeld,  en  gingen  nog  stil  en  stof- 
ferig  voort  toen  mijnheer  Jorkins,  juist  dezelfde  woorden  van  zijn  over- 
leden  compagnon  gebruikende,  die  zijn  overleden  compagnon  van  hem 
gebruikt  had,  tot  ons  zeide : 

» Mijnheer  Spenlow  was  zeer  moeielijk  van  den  gebaanden  wegte 
brengen.  Dat  weet  gij  wel.  Ik  ben  geneigd  om  te  denken,  dat  hij  geen 
testament  gemaakt  heeft."  —  »Wel  neen.  Ik  weet  zeker  dat  hij  er  een 
gemaakt  heeft,"  zeide  ik. 

Beiden  staakten  hunne  bezigheid  en  zagen  mij  aan. 

1  Juist  op  den  dag  toen  ik  hem  voor  het  laatst  gezien  heb,"  zeide  ik, 
>heeft  hij  mij  gezegd,  dat  hij  het  gedaan  had,  en  dat  zijne  zaken  reeds 
sedert  lang  besteld  waren.'' 

Mijnheer  Jorkins  en  Tiffey  schudden  gelijktijdig  het  hoofd. 

tDat  belooft  niet  veel,"  zeide  Tiffey.  —  t  Integendeel,"  liet  mijnheer 
Jorkins  er  op  volgen.  —  tMaar  gij  zuli  toch  niet  twijfelen,"  begon  ik.  — 
»Mijn  goede  mijnheer  Copperfield!*'  zeide  Tiffey,  zijne  hand  op  mijn 
arm  leggende,  en  beide  oogen  dichtknijpende,  terwijl  hij  nog  zijn  hoofd 
bleef  schudden,  lindien  ge  zoo  lang  in  de  Commons  waart  geweest  als 
ik,  zoudt  ge  wel  weten,  dat  er  geen  opzicht  is,  waarin  de  menschen  zoo 
inconsequent  en  zoo  weinig  te  vertrouwen  zijn."  —  »  Maar,  mijn  hemel, 
dat  is  juist  hetzelfde  wat  hij  mij  gezegd  heeft !"  zeide  ik,  nog  onverzette- 
lijk  in  mijne  overtuiging —  tik  zou  bijna  zeggen,  dat  dit  de  zaak  afdeed," 
merkte  Tiffey  aan.  »Mijn  gevoelen  is  —  geen  testament." 

Het  kwam  mij  verbazend  voor,  maar  het  bleek  toch,  dat  er  g  e  e  n 
testament  was.  Hij  had  er  zelfs  nooit  aan  gedacht  om  er  een  te  maken, 
zoover  zijne  papieren  daarvan  eenig  bewijs  leverden ;  want  er  werd  gee- 
nerlei  schets  of  aanteekening  gevonden,  die  op  een  testament  betrekking 
had.  Wat  mij  nauwelijks  minder  verbaasde  was,  dat  zijne  xak^t^vcv  ^«!l 


^14  DAVID  COPPERFIELD. 


7eer  verwarden  toestand  waren.  Het  was  zeer  moeielijk,  hoorde  ik,  op  te 
maken  wat  hij  schuldig  was,  of  wat  hij  betaald  had,  ofwathijbijzijn 
overlijden  eigenlijk  bezat  Het  werd  voor  waarschijnlijk  gehouden,  dat 
hij  zelf  reeds  sedert  jaren  geen  duidelijk  begrip  daarvan  moest  gehad 
hebben.  Langzamerhand  kwam  het  uit,  dat  hij,  om  den  wedstrijd  »in 
fatsoen  houden  en  vertooning  maken,"  welke  toen  in  de  Commons  ten  top 
gevoerdwerd,  te  kunnen  volhouden,  mecr  verteerd  had  dan  het  kantoor 
hem  opbracht,  hetgeen  niet  zeer  veel  was,  en  zijn  bijzonder  vermogen, 
indien  het  ooit  aanzienlijk  was  geweest  (hetgeen  zeer  twijfelachtig  was)  op 
zeer  weinig  na  had  uitgeput.  £r  had  te  Norwood  eene  verkooping  van 
meubelen  en  vaste  goederen  plaats ;  en  Tiffey  vertelde  mij,  weinig  den- 
kende  hoeveel  belang  ik  in  de  zaak  stelde,  dat  hij,  na  het  betalen  van  al 
de  rechtmatige  schulden  des  overledenen,  en  na  aftrek  van  zijn  aandeel 
in  de  nog  uitstaande  kwade  en  twijfelachtige  schulden  der  firroa,  geen 
duizend  pond  zou  willen  geven  voor  al  wat  er  van  den  boedel  overbleef. 

Dit  was  na  afloop  van  omtrent  zes  weken.  Ik  had  al  dien  tijd  eene  mar- 
teling  geleden,  en  dacht,  dat  ik  waarlijk  geweldige  handen  aan  mij  zelven 
zou  moeten  slaan,  toen  jufifrouw  Mills  mij  nog  steeds  bleef  berichten,  dat 
mijne  zielsbedroefde  Dora,  als  er  van  mij  gesproken  werd,  maar  niets 
anders  wilde  zeggen  dan:  tOch,  mijn  arme  papa!"tOch,  mijn  lievc 
papa!"  Ook  dat  zij  geene  andere  betrekkingen  had  dan  tweetantes, 
ongehuwde  zusters  van  mijnheer  Spenlow,  die  te  P  u  t  n  e  y  woondcn  cd 
sedert  vele  jaren  bijna  geen  omgang  met  haar  broeder  hadden  gehouden. 
Niet  dat  zij  ooit  geschil  hadden  gehad  (onderrichtte  mij  jufFrouw  Mills); 
maar  dewijl  zij,  bij  gelegenheid  van  Dora's  doopfeest,  op  thee  waren  ge- 

vraagd,  terwijl  zij  zich  gerechtigd  achtten  om  ten  eten  gevraagd  te  wor-  ^ 

den,  hadden  zij  in  geschrifte  van  hare  meening  kennis  gegeven,  dat  het      ^  ^^ 
»met  het  oog  op  het  geluk  van  beide  partijen"  best  zou  zijn,  dat  zij  vaB^ 
wegbleven ;  sedert  dien  tijd  waren  zij  hari^  weegi  gegaan,  en  haar  bree- 
der den  zijnen. 

Deze  dames  kwamen  nu  uit  hare  afzondering,  en  stelden  voor  ^^ 
Dora  te  P  u  t  n  e  y  bij  zich  te  nemen.  Dora  viel  beiden  om  den  halsen  i^'^^j 
schreiend  uit:  tO  ja,  tantes!  Neem  Julia  Mills  en  mij  en  Jip  toch  ^^^ 
mee  naar  Putney!"  En  zoo  waren  zij  kort  na  de  begrafenis  te  zan^^ 
vertrokken.  ^^ 

Hoe  ik  tijd  vond  om  naar  Putney  te  gaan  weet  ik  waarlijk  niet;  mi^^\\j 
ik  verschafte  mij  toch  op  eene  of  andere  wijs  gelegenheid  om  vrij  dikwi^ 
in  den  omtrek  rond  te  dolen.  Juffrouw  Mills  hield,  om  hare  vriendscha] 
plichten  des  te  stipter  te  kunnen  vervullen,  een  dagboek,  en  placht 
somtijds  op  de  gemeene  weide  op  te  wachten,  om  het  voor  mij  te  lezet^^^^n 
of  (als  zij  daartoe  geen  tijd  had)  het  mij  te  leenen.  Welk  een  schat  wareP  ^^! 
voor  mij  die  aanteekeningen,  waarvan  ik  hier  eenige  staaltjes  laat  volgen 

»Maandag.  Mijne  lieve  D.  no^  zeer  neerslachtig.  Hoofdpijn.  Opmerk* 
zaam  gemaakt  op  J.,  zoo  glanzig  en  glad.  D.  liefkoosde  J.  De  aldus  O] 


gewekte  herinnenng  opende  de  fonteinen  der  smart.  Aan  uitbarsting  van^^^ 
droefheid  overgegeven.  Zijn  tranen  de  dauwdroppels  des  harten  ?  J.  M.)>^^^ 
1  Dinsdag  D.  zwak  en  zenuwachtig.  Schoon  in  hare  bleekheid.  (Mer- 


DAGBOEK  VAN  JUFFROinV  BULLS.  215 


ken  wlj  dit  ook  niet  bij  de  maan  op  i  J.  M.).  D.  J.  M.  en  J.  uit^ereden  om 
een  toertje  te  doen.  J.  uit  het  portier  kijkende^  blafte  geweldig  tegen  een 
aschman^  en  een  gUmlachje  overspreidde  de  trekken  van  D.  (Uit  zulke 
geringe  schakels  is  de  keten  des  levens  samengesteld ! }.  M.) 

sWoensdag.  D.  tamelijk  opgeruimd.  Voor  haar  ^ezongen,  als  met 
hare  stemming  strookende,  De  avondklokken.  Werkmg  niet  vervroolij- 
kend,  maar  het  tegendeel.  D.  onbeschrijfelijk  aangedaan.  Naderhand 
snikkend  in  hare  kamer  gevonden.  Verzengereciteerd^doelendeophaar 
zelve  en  de  jonge  gazelle.  Vnichteloos.  Ook  gesproken  van  het  Geduld 
op  een  Monument.  (Vr.  Waarom  juist  op  een  Monument  ?  J.  M.) 

iDonderdag.D.  zichtbaar  verbeterd.  Betere  nacht.  Flauw  rozenblosje 
op  de  wang.  Besloten  den  naam  van  D.  C.  te  noemen.  Voorzichtig  te  pas 
|;ebracht  op  ons  toertje.  D.  terstond  overstelpt.  t  O,  lieve,  lieve  Julia.  O, 
ik  ben  een  slecht,  ongehoorzaam  kind  geweest!''  Met  liefkoozingen  tot 
bedaren  gebracht.  Een  ideaal  tafereel  geschetst  van  D.  C.  op  den  rand 
des  grafs.  D.  wederom  overstelpt  i  O,  wat  zal  ik  doen,  wat  zal  ik  doen  ? 
O,  bren^  mij  toch  ergens !"  Zeer  ontsteld.  D.  flauw  gevallen,  en  een  glas 
water  mt  eene  herberg.  (Poetische  overeenkomst.  Bont  geschilderd 
teeken  op  den  deurpost ;  even  bont  is  het  menschelijk  leven.  Helaas !}.  M.) 

»Vrijdag.  Een  dag  vol  gebeurtenissen.  Een  man  komt  in  de  keuken 
met  een  blauwen  zak,  »om  dameslaarsjes  om  te  achterlappen."  De  meid 
antwoordt :  tNiet  besteld !"  De  man  blijft  er  bij.  De  meid  gaat  vragen  en 
laat  den  man  alleen  met}.  Toen  de  meid  terugkomt,  blijft  de  man  er  nog 
bij,  maar  gaat  eindelijk  heen.  J.  vermist.  D.  wanhopig.  Bij  de  politie  aan- 
gegeven.  Man  te  kennen  aan  een  breeden  neus  en  geweldig  dikke  bee- 
nen.  Overal  gezocht.  Geen  J.  D.  bitter  schreiende  en  ontroostbaar.  Nog 
eens  van  de  jonge  gazelle  gesproken.  Wei  toepasselijk,  maar  vnichteloos. 
Tegen  den  avond  een  jongen  gekomen.  In  de  zijkamer  gelaten.  Breede 
neus,  maar  geen  dikke  beenen.  Zegt,  dat  hij  een  pond  wil  hebben  en  een 
hondje  weet.  Het  pond  door  D.  gegeven,  brengt  hij  de  meid  naar  een 
huisje,  waar  }.  ligt,  vastgebonden  aan  een  poot  van  de  tafel.  Blijdschap 
van  D.,  die  om  J.  heen  danst,  terwijl  hij  aan  het  eten  is.  Aangemoedigd 
door  deze  gelukkige  verandering,  spreek  ik  boven  van  D.  C.  D.  schreit 
opnieuw  en  roept  jammerend  uit :  »  Och  neen,  och  neen !  Het  is  zoo .  lecht 
aan  iets  anders  te  denken  behalve  mijn  armen  papa!"  omhelst  J.  en 
schreit  zich  in  slaap.  (Moet  D.  C.  zich  niet  op  de  breede  slagpennen  van 
den  tijd  verlaten  ?  J.  M.)" 

Juffrouw  Mills  en  haar  dagboek  waren  in  dien  tijd  mijn  eenige  troost 
Haar  te  zien,  die  Dora  nog  maar  kort  te  voren  gezien  had  —  de  voorlet- 
ter  van  Dora's  naam  op  hare  medelijdende  bladen  te  volgen  — mij  door 
haar  hoe  langer  hoe  rampzaliger  te  laten  maken  —  dit  was  mijn  eenige 
troost.  Het  was  mij  te  moede  alsof  ik  in  een  kaarten-paleishadgewoond, 
dat  omgevallen  was,  en  mij  met  juffrouw  Mills  alleen  te  midden  der  ver- 
woesting  had  laten  staan ;  alsof  een  booze  toovenaar  een  tooverkring  om 
de  schuldelooze  godin  van  mijn  hart  had  getrokken,  waarin  ik  waarlijk 
alleen  door  die  slagpennen,  die  in  staat  zijn  om  zooveel  menschen  over 
zooveel  been  te  dragen,  zou  kunnen  doordringen. 


2l6  DAVm   COPPERFIELD. 


XXXIX. 

WICKFIELD  EN   KEEP. 

Mijne  tante,  die  zich,  denk  ik,  emstig  ongenist  begon  te  maken  over 
mijne  langdurige  neerslachtigheid,  veinsde  verlangend  te  zijn  dat  ik  eens 
naar  Dover  zou  gaan,  om  te  zien  of  haar  huisje,  dat  nu  verhuurd  was, 
behoorlijk  bewoond  werd,  en  om  met  denzelfden  huurder  een  accoord 
voor  langer  tijd  te  sluiten.  Janet  was  bij  mevrouw  Strong  in  dienst  geko- 
men,  waar  ik  haar  dagelijks  zag.  Toen  zij  D  o  v  e  r  moest  verlaten,  waszij 
besluiteloos  geweest,  of  zij  de  afzwering  van  het  mannelijk  geslacht^ 
waarin  zij  was  opgevoed,  al  of  niet  zou  bekronen  door  met  een  loods  te 
trouwen.  Zij  had  echter  van  dit  waagstuk  afgezien,  niet  zoozeer  oni  hare 
beginselen  getrouw  te  blijven,  geloof  ik,  als  omdat  zij  bij  toeval  geen  zin 
in  dien  vrijer  had. 

Hoewel  het  mij  moeite  kostte  om  juf&ouw  Mills  te  verlaten,  schikte  ik 
mij  vrij  gewiilig  naar  het  verlangen  mijner  tante,  schoon  ik  wel  zag,  dat 
het  slechts  een  verzinsel  was,  dewijl  ik  mij  daardoor  gelegenheid  zou 
verschaffen  om  eenige  rustige  uren  met  Agnes  door  te  bren^en.  Ik  raad- 
pleegde  den  goeden  doctor  over  eene  afwezigheid  van  dne  dagen :  en 
daar  de  doctor  zelf  wenschte,  dat  ik  zulk  eene  uitspanning  zou  nemen  — 
hij  wenschte  zelfs,  dat  ik  meer  tijd  zou  nemen,  maar  dit  kon  mijn  ijver 
niet  dulden  —  nam  ik  het  besluit  om  te  gaan. 

Wat  de  Commons  betrof,  behoefdeik  mij  niet  zeer  stipt  aan  den  regel 
te  houden.  Om  de  waarheid  te  zeggen,  wij  begonnen  onder  de  proctors 
van  den  eersten  rang  in  geen  zeer  goeden  reuk  te  komen,  en  waren  spoe- 
dig  tot  eene  vrij  dubbelzinnige  positie  gedaald.  Onder  mijnheer  Jorkins, 
v66r  den  tijd  van  mijnheer  Spenlow,  had  het  kantoor  maar  zeer  middel- 
matige  zaken  gedaan ;  en  hoewel  deze  door  een  nieuw  beheer  en  door 
de  vertooning,  die  mijnheer  Spenlow  maakte,  waren  aangewakkerd, 
waren  zij  toch  niet  op  zulk  een  vasten  grondslag  gebouwd,  dat  zij  zonder 
schok  zulk  een  slag  als  het  verlies  van  den  eigenlijken  bestuurder  was, 
konden  verduren.  Zij  verminderden  zeer.  Mijnheer  Jorkins  was,  in  weer- 
wil  van  den  naam,  dien  hij  in  de  firma  had,  een  man  die  weinig  geest- 
kracht  of  bekwaamheid  bezat,  en  wiens  naam  niet  geschikt  was  om  dien 
van  het  kantoor  te  schragen.  Ik  kwam  nu  geheel  onder  hem,  en  als  ik 
zag  hoe  hij  zat  te  snuiven  en  de  zaken  maar  liet  loopen,  had  ik  nog  meer 
spijt  dan  ooit  van  de  duizend  pond  mijner  tante. 

Maar  dit  was  het  ergste  nog  niet.  Er  waren  een  aantal  handlangers  en 
beunhazen  in  de  commons,  die,  zonder  zelven  proctors  te  zijn,  alledaag- 
sche  zaakjes  waarnamen,  en  deze  door  wezenlijke  proctors,  die  voor 
een  aandeel  in  de  buit  hunne  namen  leenden,  lieten  bezorgen ;  en  van 
zulke  proctors  waren  er  ook  genoeg.  Daar  ons  kantoor  zich  thans,  hoe 
dan  ook,  zaken  moest  verschaffen,  voegden  wij  ons  bij  dit  edele  gezel- 
schap,  en  lokten  de  handlangers  en  beunhazen  om  met  hunne  zaakjes 
bij  ons  te  komen.  Huwelijkscertifi eaten  en  kleine  beeedigingen  waren 
al  wat  wij  hiervan  verwachtten,  en  wat  ook  het  best  betaald  werd;  en  om 


IK  MAAK    EEN   REISJE  NAAR   DOVER.  217 

deze  dingen  werd  ook  hard  gevochten.  Aan  alle  ingaDgcn  viin  de  Com- 
saoDS  stonden  wervers  en  lokvogels  op  de  wacht,  met  last  oni  hun  best 
te  doen  om  alle  in  rouw  gekleede  personen  cn  alle  heeren  met  lets  ver- 
legens  in  hun  uitzicht,  aan  te  houden  en  naar  het  kantoor  van  hun  pa- 
troon  te  brengen;  aan  welken  last  zoo  wel  voldaan  werd,  dat  ik  zelf,  eer 
men  mij  van  aanzien  kende,  tweemaal  het  kantoor  van  onzen  voor- 
naamsten  medcdinger  werd  binnengedrongen.  Daar  de  strijdige  belan- 
gen  dezer  oppasssers  zeer  geschikt  waren  om  de  drifien  in  werking  te 
brengen,  werden  zij  nict  zelden  handgemeen;  en  eens  moest  de  Com- 
mons cr  zich  zelfs  aan  ergeren,  dat  onze  voornaamste  werver  (die  voor- 
heen  in  den  wijnhandel  en  naderhand  uitdrager  was  geweest)  eenige 
dagen  lang  met  een  blauw  oog  rondliep.  Een  van  die  verspieders  maakte 
nooit  bezwaar  om  eene  oude  dame  in  het  zwart  zeer  beleefd  uithaar 
rijtuig  te  helpen,  een  proctor,  naar  wien  zij  vroeg,  voor  dood  en  zijn 
eigen  patroon  voor  diens  wetligen  opvolger  en  vertegenwoordiger  te 
verklaren,  en  de  oude  dame  (somtijds  zeer  aangedaan)  naar  het  door 
hem  bediende  kantoor  te  brengen.  Vele  gevangenen  werden  mij  op  deze 
manier  gebracht.  Wat  huwelijks  certi6caten  becrof  sleeg  de  wedijver  zoo 
hoog,  dat  een  bedeesd  heer,  die  zulk  een  stuk  noodig  had,  niets  anders 
doen  kon  dan  zich  maar  aan  den  eersten  werver  overgeven,  of  om  zich 
laten  vecbten  en  de  buit  van  den  sterkste  te  worden.  Een  van  onze  kler- 
ken  placbt,  aJs  er  zulk  een  gevecht  aan  den  gang  was,  met  zijn  hoed  op  te 
blijven  ziiten,  om,  wanneer  ons  slachtofFer  gebracht  werd,  dadelijk  naar 
buiten  te  kunnen  stuiven  en  er  mede  naar  een  beambte  van  becediging 
te  gaan.  Dit  stelsel  van  werven  en  pressen  blijft,  geloof  ik,  nog  tot  heden 
toe  in  stand.  De  laatsle  maal  dat  ik  in  de  Commons  was,  schoot  een  man 
met  een  beleefd  uitzicht,  eene  knappe  houding  en  een  wit  voorschoot 
voor,  uit  eene  deur  op  mij  toe,  fluisterde  mij  het  woord  ttrouw-ccrtifi- 
caat"  in  het  oor,  en  Het  zich  slechts  met  moeite  weerhouden  van  mij  in 
zijne  armen  op  te  nemen  en  zoo  bij  een  proctor  binnen  te  brengen. 

Laat  ik  mij  na  deze  uitweiding  naar  Dover  begeven. 

Ik  vond  het  huisje  in  alle  opzichten  in  voldoenden  siaat  cn  kon  mljne 
tante  verheugen  met  het  bericht,  dat  haar  huurder  hare  veete  had  over- 
genomen  en  een  onophoudelijken  oorlog  tegen  de  ezels  voerde.  Na  de 
kleinigheid,  die  ik  daar  te  verrichten  had,  te  hebben  afgedaan,  en  er  een 
nacht  te  hebben  geslapen,  wandelde  ik  des  mo  rgens  vroeg  naar  Can- 
terbury, Het  was  nu  wederoni  winter,  en  de  frissche  koude  dag,  met 
het  gezicht  over  het  golvend  duinland  vereenigd,  deed  mijne  hoop 
ccnigszins  herleven. 

Canterbury  binnengekomen,  kuierdeik  door  de  straten  metzeker 
stemmig  genoegen,  dat  mijn  geest  bedaarde  en  mijn  hart  vcrruimde. 
Daar  zag  ik  nog  de  oude  uithangborden,  de  oude  namen  bovcn  de  win- 
kels  en  de  oude  menscheii,  die  er  in  hiejpen.  Het  scheen  zoo  lang  gele- 
den  dat  ik  daar  schooljongen  was  geweest,  dat  ik  mij  verwonderde  de 
plaats  zoo  weinig  veranderd  te  zien,  tot  ik  bedacht  hoe  weinig  ik  zelf 
veranderd  was.  Hoe  vreemd  het  luide,  die  siille  invloed,  die  in  mijne 
gedachten  onafscheidelijk  van  Agnes  was,  scheen  zeV{%&^%\»&'N%:ai'L'i\ 


ai8  DAVID  COPPBRFIBLD. 

woonde  te  vervullen.  De  eerwaardige  torens  der  dotnkerk,  en  de  oode 
kraaiei)  en  kauwen,  vier  stemmeD  hoog  in  de  lucht  het  nog  stiller  mask- 
ten  dan  volmaakte  stilte  zou  geweest  zijn,  de  geachondenc  portalen,  eeu 
vol  standbcelden,  die  reeds  voor  lang  waren  neergeworpen  en  totstot 
vergaan,  evenals  de  pelgrims,  die  ze  met  eerbiedhaddenaangestaard; 
de  sdlle  hoekjes  waar  het  eeuwen  oude  klimop  over  vervallene  gevels  en 
mnrenkroop;  de  ouderwetsche  huizen,  het  landelijk  uitzicht  over  tuinen 
boomgaarden  en  velden ;  overal  en  in  alles  vond  ik  dszelfde  helderheid, 
denzeffden  kalmen,  peinzenden,  verteederenden  geest. 

Bij  mijnheer  Wickfield  aan  huis  gekomen,  vond  ik  in  het  benedenka- 
inertje,  waar  Uriah  Heep  vanouds  placht  le  zitten,  thans  mijnheer  Mi- 
cawber  gevestigd,  en  met  alien  ijver  aan  het  schrijven.  Hij  had  een  zwait 
pak  aan,  dat  er  zeer  rechtsgcleerd  uitzag,  en  scheen  in  dat  bekrampene 
kantoortje  veel  grootei  en  breeder  dan  voorhecn. 

Mijnheer  Micawber  was  zecr  verheugd  mij  daar  te  zien^  maar  ook 
eenigszins  verlegen.  Hij  had  mij  dadelijk  naar  Uriah  Heep  willen  breo- 
gen,  maar  ik  bedfankte  daarvoor. 

>Ik  ken  het  huis  nog  vanouds,  gelijk  ge  weet,"  zeide  ik,  >en  lal  den 
weg  wel  naar  boven  vtnden.  Hoe  bevallen  u  de  rechten,  mijnheer  Mi- 
cavber  P"  —  »  Mijn  beste  Copperfield,"  antwoordde  hij,  >  voor  een  man, 
met  eene  hooge  vlucht  van  verbeelding  begaafd,  heefl  de  studie  der 
rechten  -dit  bezwaar,  dat  er  zulk  eene  menigte  van  details  bij  in  acbt  ge- 
nomen  moet  worden.  Zelfs  in  onze  cones pondentie,"  zeide  mijnheer 
Micawber,  naar  eeni^e  brieven  wijzende,  die  hij  geschreven  had,  »heeft 
de  geest  geene  vrijheid  om  tot  verhevene  vormen  van  uitdrukking  op  te 
zweven.  Maar  bet  is  toch  een  edel  beroep.  Een  edcl  beroep!" 

Daarop  vertelde  hij  mij,  dat  hij  het  oude  huis  van  Uriah  Heep  had 
gehuurd  en  dat  mevrouw  Micawber  vcrrukt  zou  zijn  als  zij  mij  nog 'ecus 
onder  haar  dak  mocht  ontvangen. 

»Het  is  zeer  nederig,"  zeide  mijnheer  Micawber,  »om  eene  gelief- 
koosde  uitdrukking  van  mijn  vriend  Heep  tebezigen;  maar  het  kande 
eerste  stap  wezen  tot  eene  domiciliaire  vestiging  van  hooger  rang." 

Ik  vroee  hem  of  hij  tot  dusverre  reden  had  om  met  de  manicr,  waarop 
zijn  vriend  Heep  hem  behandelde,  tevreden  te  zijn.  Hij  stond  op  om  zich 
te  verzekeren  of  de  deur  wel  goed  gesloten  was,  eer  hij,  zachterspre- 
kende,  ten  antwoord  gaf: 

iMijn  beste  Coperfield,  iemand,  die  onder  den  druk  van  finantieele 
ongelegenheden  gebukt  gaat,  bevindt  lich  tegenover  de  meeste  meo- 
sclien  in  eene  nadeeligc  positie.  Dezepositie  wordier niet door verbc- 
terd,  wanneer  die  druk  hem  in  de  noodzaketijheid  brengt  om  ziJM 
gestipuleerde  emolumenten  te  verzoeken,  voordat  dcze  cmolumentcn 
eigcnlijk  gezegd  vervalien  en  betaalbaar  zijn.  Al  wat  ik  zeggen  kan  i^ 
dat  mijn  vriend  Heep  zulke  verzoeken,  waarvan  ik  niet  duidelij^f' 
behoef  te  spreken,  steeds  heeft  beantwoord  op  eene  manier,  die  njn 
hoofd  en  zijnhart  evenzeerlot  eerstrekt."  —  » Ik  zou  toch  niet  ged»cbl 
hebben,  dat  hij  heel  mild  met  zijn  geld  was,"  merkte  ik  aan.  —  »Va' 
schooning!"  zeide  mijnheer  Micawber,  met  iets  gedwongcns  in  lij" 


SnUWIJGBNDHRID  VAN  HICAWBER  OVER  BGROBPSZAKBK         219 

voorkonien,  lik  spreek  van  mijn  vriend  Heep  gelijk  ik  ondervinding 
van  hem  hcb."  —  »Het  verhcugt  mij,  dat  uwe  ondervinding  zoo  gunstig 
is,"  antwoorddc  ik.  —  »Ge  zijt  we!  verplichtcnd,  mijn  beste  Copper- 
field,"  leidc  mijnheer  Micawber,  en  neuriede  een  wijsje.  —  tZietge 
mijnheer  Wickfield  vecl  ?"  vroeg  ik,  cm  op  iets  anders  te  komen.  — 
iNict  veel,"  antwoorddc  mijnheer  Micawber,  met  zekere  minachting. 
>  Mijnheer  Wickfield,  mag  ik  wcl  zeggen,  is  een  man,  die  het  wel  meent; 
maar  —  kortom,  hij  ia  eigenlijk  eene  nul  in  het  cijfer."  —  »Ik  vrees,  dat 
zijn  compagnoQ  hem  daartoc  zockt  te  maken,"  leide  ik.  —  »  Mijn  beste 
Copperfield !"  antwoorddc  mijnheer  Micawber.  na  eenige  unnistige 
cvoluticin  op  zijn  stoel;  ilaat  ik  U  iets  mogen  zeggen.  Ikbenhiereen 
vertrouwd  pcrsoon,  Ik  ben  hier  in  een  post  van  vertrouwen.  Het  spreken 
over  sommige  zaken,  zelis  met  mevrouw  Micawber  (zoo  lang  deelge- 
DOOt  van  mijne  verschillende  lolwisselingen,  en  eene  vrouw  met  een 
builengemeen  helder  verstand),  is,  moet  ik  denken,  onvereenigbaar  met 
de  betrekking,  die  mij  thansis  opgedragen.  Ik  wllde  dus  de  vrijheid  nemen 
om  u  in  overweging  te  geven,  dat  wij  in  onzen  vriendschappelijken  om- 
gang  —  dien  ik  vertrouw  dat  nooit  zal  worden  afgebroken  —  eene  lijs 
treluen.  Aan  den  eencn  kant  dezer  lijn,"  zeide  mijnheer  Micawber,  en 
gaf  te  geiijk  eene  zichtbare  voorstelhng  daarvan  door  de  liniaal  op  den 
lessenaar  te  leggen,  >ligt  de  geheele  omvang  van  alles  waarmedehet 
menschelijk  verstand  zich  kan  bezig  houden,  met  eenegeringeiiitzonde- 
ring;  aan  den  anderen  kant  licht  die  uitzondenng;  dat  is  te  zeggen, 
liggen  de  zaken  van  de  heeren  Wickfield  en  Heep,  met  al  wat  daartoe 
behoort.  Ik  vertrouw,  dat  de  metgezel  mijner  jeugd  het  mij  niet 
kwalijk  zal  nemen,  als  ik  dit  voorstel  aan  zijn  bedaarder  oordeel 
onderwerpf" 

Hoewel  ik  bij  mijnheer  Micawber  zekere  ongemakkelijkheid  op- 
meikte,  alsof  zijn  nieuwe  post  hem  knelde,  achtte  ik  mij  niet  gerechtigd 
om  zijn  voorstel  kwalijk  te  nemen.  Dat  ik  hem  dit  zeide  scheen  eene  ver- 
aderoing  voor  hem  te  tijn,  en  hij  drukte  mij  met  warmte  de  hand. 

ilk  ben  zeer  ingenomen,  Copperfield,"  zeidehi),»laatik  dit  mogen 
verzekeren,  met  juffrouw  Wickfield.  Zij  raunt  ver  bovcn  de  meeste  jonge 
dames  uit,  zoowel  in  schoonheid  en  bevalHgheid  als  in  deugden.  C^ 
mijne  eer,"  zeide  mijnheer  Micawber,  een  handkus  in  de  lucht  werpende 
en  metzijnesierlijkstebuiging,  »ik  breng  juffrouw  Wickfield  mijne  hulde! 
Km!"  —  iDat  verheugt  mij  ten  minste,"  zeideik.  — » Als gij  ons niet 
verzekerd  hadt,  mijn  beste  Copperfield,  bij  gelegenheid  van  dien  aange- 
namen  avond,  dien  wij  het  genoegen  hadden  bij  u  door  te  brengen,  dat 
D,  uwe  beminde  letter  was,"  zeide  mijnheer  Micawber,  idan  zou  ik 
zondereenigen  twijfelgedacht  hebben,  dat  het  A.  mocstwezen," 

Alle  menschen  hebben  wel  eens  een  gevoel  ontwaard,  dat  ons  som- 
tijds  overvalt,  alsof  datgene  wat  wij  zeggen  en  doen  reeds  lang  geleden 
nog  eens  gezegd  en  gedaan  was  —  alsof  wij  in  een  schemerachtig 
verwijderden  rijd  nog  eens  door  dezelfde  personen,  voorwerpen  en  om- 
Etandigheden  omringd  waren  —  alsof  wij  zeer  wel  wisten  wat  er  vcrvol- 
gens  zalgezegd  worden,  alsof  ons  dit  eensklaps'NedeI^,e^n&'[v&T^V\ivnl^ 


a  20  DAVID   COPP£RFI£LD« 


Nooit  in  mijn  leven  heb  ik  dien  raadselachtigen  indruk  sterker  gevoeld 
dan  een  oogenblik  voordat  hij  deze  woorden  sprak. 

Ik  nam  voor  het  oogenblik  afscheid  van  roijnheer  Micawber,  nadat  ik 
hem  met  mijne  hartlijke  groeten  voor  alien  thuis  had  belast.  Toenik 
hem  verliet,  met  de  p>en  in  de  hand  weder  op  zijn  kantoorstoel  gezeten, 
terwijl  hij  zijn  hoofd  in  zijne  stropdas  heen  en  weder  schoof,  cm  het  in 
eene  bonding  te  krijgen  waarin  hij  gemakkelijker  kon  schrijven,,  zag  ik 
duidelijk  dat  er,  sedert  hij  zijn  nieuwen  post  aanvaardde,  iets  tusschen 
ons  in  gekomen  was,  hetwelk  ons  belette  om  elkander  te  naderen  gelijk 
wij  vroeger  plachten  te  doen^  en  onzen  omgang  geheel  van  aard  deed 
veranderen. 

£r  was  niemand  in  het  ouderwetsche  salon,  hoewel  ik  sporen  zag  dat 
juffrouw  Keep  er  niet  lang  geleden  geweest  was.  Ik  keek  het  kamertje 
binnen,  dat  Agnes  nog  behouden  had,  en  daar  zag  ik  haar  bij  het  vuar, 
aan  een  fraai  ouderwetsch  lessenaartje,  dat  zij  had,  zitten  schrijven. 

Dat  ik  het  iicht  verdonkerde  deed  haar  opzien.  Hoe  streelend  was  het 
de  oorzaak  te  zijn  van  die  heldere  verandering  in  datpeinzendegezichtje 
en  het  voorwerp  van  die  aanvallig  vriendelijke  welkomst ! 

»Ach,  Agnes!"  zeide  ik,  toen  wij  naast  elkander  zaten,  »ikhebuin 
den  laatsten  tijd  zoo  gemist."  —  •  Waarlijk?"  antwoordde  zij.  »  Alweder! 
En  zoo  gauw  ?" 

Ik  schudde  mijn  hoofd. 

»Ik  weet  niet  hoe  het  is,  Agnes.  Er  schijnt  mij  een  geestvermogen  te 
ontbreken,  dat  ik  moest  bezitten.  Gij  placht  in  die  gelukkige  oude  dagen 
hier  zooveel  voor  mij  te  denken,  en  het  was  mij  zoo  natuurlijk  naar  u 
te  komen  om  raad  en  hulp,  dat  ik  waarlijk  denk,  dat  ik  het  daardoor 
niet  heb  gekregen."  —  »Wat  is  het  dan  ?"  zeide  Agnes  opgeruimd. — 
»Ik  weet  niet  hoe  ik  het  noemen  zal,"  antwoordde  ik.  » Ik  denk,  dat  ik 
emst  en  volharding  genoeg  heb?"  —  >Daarvan  ben  ik  zeker,"  zeide 
Agnes.  —  »  En  geduld,  Agnes  ?"  zeide  ik  eenigszins  aarzelend.  —  » Ja," 
antwoordde  Agnes  lachende.  »Nog  al  veel."  —  »En  toch,"  zeide  ik, 
>  ben  ik  dikwijls  zoo  verdrietig  en  moedeloos,  en  heb  ik  zoo  weinig 
macht  over  mij  zelven  om  bedaard  en  rustig  te  blijven,  dat  mij  zeker  iets 
moet  ontbreken  —  zal  ik  het  zelfvertrouwen  noemen  ?" — >Noemhet 
zoo,  als  gij  wilt,"  zeide  Agnes.  —  tWelnu,"  hervatteik.  >Ziehierdan! 
Gij  komt  naar  L  o  n  d  e  n,  en  ik  vertrouw  op  u,  en  ik  heb  terstond  een 
doel  en  weet  wat  ik  te  denken  heb.  Er  treedt  mij  iets  in  den  weg,  en  ik 
word  diep  neerslachtig ;  ik  kom  hier,  en  op  het  oogenblik  gevoel  ik  mij 
een  geheel  ander  wezen.  De  orastandigheden,  die  mij  bedroefden,  zijn 
niet  veranderd,  sedert  ik  hier  in  de  kamer  kwam;  maar  in  dien  korten 
tijd  overmeesterd  mij  een  invloed,  die  mij  geheel  anders,  en  o  hoeveel 
beter  doet  worden !  Wat  is  uw  geheim,  Agnes  ?" 

Zij  bleef  met  gebogen  hoofd  in  het  vuur  zitten  turen. 

>Het  is  altijd  zoo,"  zeide  ik.  >Lach  niet,  als  ik  zeg  dat  het  altijd  zoo 
is,  in  kleine  zoowel  als  groote  dingen.  Mijne  oude  bezwaren  waren 
dwaasheid,  en  nu  zijn  zij  ernstig;  maar  telkens  als  ik  niet  bij  mijne  aan* 
genomene  zuster  was..." 


OOKDnf  RAAD  VAN   AONES.  331 

Agnes  sag  op  —  met  zulk  een  hemelsch  gezichtje  I  —  en  gaf  mij  hare 
hand^  waarop  ik  een  kus  dnikte. 

iTelkens  als  ik  u  niet  had,  Agnes,  om  mij  in  het  begin  uw  raad  en  uwe 
goedkeuring  te  geven,  scheen  ik  altijd  op  hoi  te  gaan  en  mij  zelven  in 
allerlei  bezwarcn  te  brengeo.  Als  ik  dan  eindelijk  bij  u  kwam,  gelijk  ik 
altijd  gedaan  heb,  vond  ik  weder  geluk  en  vrede.  Nu  kom  ik  naar  huts, 
als  een  vcrmoeid  reiziger,  en  vina  wederom  ziilk  een  zalig  gevoel  van 
rust!" 

Ik  gevoelde  zoo  diep  wat  ik  zeide,  het  roerde  mij  zoodanig,  dat  mijne 
stem  bleef  steken,  en  ik  mijne  handen  voor  mijn  gezicht  hield  en  in  tra- 
nen  uitbarstte.  Ik  schrijf  de  waarheid.  Welke  tegenstrijdigheden  ik  in 
mijn  binnenste  had,  gelijk  zoovele  menschen  hebben;  wat  er  bij  mij 
geheel  anden  en  veel  beter  had  kunnen  zijn;  waarin  ik  hardnekkig 
tegen  de  stem  van  mijn  eigen  hart  had  gehandeld  —  daarvan  wist  ik 
niets.  Ik  wist  alleen,  dat  ik  ernstig  en  diep  gevoelde  welk  eene  nist  en 
vrede  de  nabijheid  van  Agnes  mij  aanbracht. 

Door  haar  lieven  zusterlijken  toon,  met  hare  streelende  oogen,  met 
hare  stem  vol  tecder  gevoel,  en  met  die  zachte  kalmce,  welke  reeds  voor 
langen  tijd  het  huis,  dat  haar  bevatte,  tot  eene  heilige  plaats  voor  mij 
gemaakt  had,  hiclp  zij  mij  deze  zwakbeid  spoedig  te  boven,  en  lokte  zij 
mij  uit  om  haar  alles  te  verhalen  wat  er  sedert  onze  laatste  ontmoeting 
gebeurd  was. 

>  £n  nu  heb  ik  geen  woord  meer  te  zeggen,  Agnes,"  zeide  ik,  toen  ik 
ten  einde  was  gekomen.  »  Nu  vertrouw  ik  op  u."  — » Maar  het  moet  niet 
op  mij  wezen,  Trotwood,"  zeide  Agnes,  met  een  schertsend  glimlachje, 
»Het  moet  op  iemand  anders  zijn." —  »0p  Dora  f"  zeide  ik.  —  >Wel 
zeker."  —  >  Maar  heb  ik  u  niet  gezegd,  Agnes,"  zeide  ik,  een  weinig  ver- 
iegen,  tdat  Dora  eenigszins  mocielijk  —  ik  wilde  voordegeheelewereld 
niet  zeggen,  te  vertrouwen  is,  want  zij  is  de  blanke  oprechtheid  zelve  — 
maar  veeleer  moeielijk  —  ik  weet  het  waarlijk  haast  niet  uit  te  dnikken, 
Agnes.  Zij  is  een  weekhartig  schepseltje,  dat  zeer  gemakkelijk  schrikt  en 
bang  wordt  Eenigen  tijd  geleden,  voor  haar  vaders  dood,  achtte  ik  mij 
verplicht  haar  te  zeggen  —  maar  als  gij  gediild  wilt  hebben  ora  het  aan 
te  hooren,  zal  Ik  vertellen  hoe  het  was." 

Ik  vertelde  dus  van  mijne  verklaring  van  armoede,  van  het  kookboek, 
het  huishouden  en  al  het  andere. 

»0,  Trotwood,"  zeide  zij,  met  een  berispend  glimlachje,  »uwe 
onde  onsluimigheid !  Gtj  hadt  toch  wel  ernst  kunnen  maken  van  uwe 
pogtngen  om  m  de  wereld  vooruit  te  komen,  zonder  een  angstvallig, 
teerbajtig  en  onervaren  meisje  zulk  een  schrik  aan  te  jagen !  Arme 
Dora!" 

Ik  hoorde  nooit  eene  stem  zooveel  liefderijke  verschoonende  goedheid 
uitdrukken,  als  zij  bij  dit  antwoord  in  de  hare  legde.  Het  wasalsofik 
haar  Dora  met  bewondering  en  teederheid  zag  omhelzen,  en  mij  door 
hare  vriendelijke  bescherming  stikwijgend hestrafTen overde onbesuisde 
haastigheid,  waarmedeik  dat  teedere  hartjehadverschrikt.  Hetwasalsof 
ik  Dora,  met  al  hare  betooverende  argeloosheid,  Agnes  zag  liefkoozen 


222  DAVID   COPP£RFIELD. 


en  danken,  en  zich  vleiend  tegen  roij  op  haar  beroepen,  en  mij  toch  met 
al  hare  kinderlijke  ondoozelheid  liefhebben. 

Ik  kan  niet  zeggen  hoe  dankbaar  ik  Agnes  was  en  hoe  ik  haar  bewon- 
derde !  Ik  zag  in  een  helder  verschiet  die  twee  bij  elkander,  twee  zoo  wd 
bij  elkander  passende  vriendinnen,  en  die  elkander  zoo  tot  sieraad 
strekten. 

»  Wat  behoor  ik  dan  te  doen,  Agnes  ?"  zeide  ik,  nadat  ik  eene  poos  in 
het  vuur  had  zitten  kijken.  iWat  zou  het  rechte  zijn?"  — ilkdenk," 
zeide  Agnes,  »dat  het  eeriijkste  en  oprechtste  zou  wezen,  aan  die  twee 
dames  te  schrijven.  Dunkt  u  ook  niet,  dat  eene  heiroelijke  manier  van 
handelen  altijd  iets  laags  heeft  ?"  — Ja,  als  gij  zoo  denkt,"  zeide  ik.  — 
>Ik  ben  niet  zeer  bevoegd  om  over  zulke  dingen  te  oordeelen,"  ant- 
woordde  Agnes  met  zedigen  schroom,  »maar  ik  gevoel  toch  —  kortom 
ik  gevoel,  dat  gij,  als  gij  heimelijk  en  tersluiks  te  werk  gaat,  u  zelven  niet 
gelijk  blijft."  —  >  Mij  zelven  niet  gelijk  blijft,  volgens  de  al  te  hooge  mee- 
ning,  die  gij  van  mij  hebt,  Agnes,  vrees  ik,"  zeide  ik.  —  »  Niet  gelijk  blijft, 
wat  de  gewone  oprechtheid  van  uw  karakter  betreft,"  antwoordde  zij ; 
>en  daarom  zou  ik  aan  die  twee  dames  schrijven.  Ik  zou,  zoo  duidelijk 
en  onbewimpeld  als  maar  mogelijk  was,  allesvertellen  water  heeft  plaats 
gehad,  en  vrijheid  verzoeken  om  nu  en  dan  een  bezoek  te  komen  bren- 
gen.  Daar  gij  nog  jong  zijt  en  nog  naar  eene  plaats  in  de  maatschappij  en 
.een  bestaan  moet  zoeken,  denk  ik,  dat  het  goed  zou  zijn  te  zeggen,  dat 
gij  gaarne  in  alle  voorwaarden  wilt  berusten,  die  zij  u  mochten  stellen. 
fit  zou  ze  dringen  om  uw  verzoek  niet  af  te  wijzen,  zonder  er  Dora  over 
te  hooren,  en  er  met  haar  over  te  spreken  wanneer  zij  het  daartoe  een 
gelegen  tijd  achten.  Ik  zou  niet  te  heftig  zijn,"  zeide  Agnes  zacht,  >of  te 
veel  vragen.  Ik  zou  mij  op  mijne  eigene  trouw  en  standvastigheid  —  en 
op  Dora  verlaten."  —  i  Maar  als  zij  Dora  weder  deden  schrikken  met  er 
van  te  spreken,"  zeide  ik.  ȣn  als  Dora  dan  maar  schreide  en  niets  van 
mij  zeide."  —  ils  dat  waarschijnlijk  ?"  vroeg  Agnes,  met  dezelfde  lieve 
bedachtzaamheid  in  haar  gezichtje.  —  >  Och  mijn  hemel,  zij  schrikt  even 
licht  als  een  vogeltje,"  antwoordde  ik.  »Het  zou  heel  welkunnen  zijn. 
Of  als  die  twee  jufTrouwen  Spenlow  (bejaarde  dames  van  dat  soort  zijn 
somtijds  wonderlijke  schepsels)  eens  geene  menschen  waren  om  op  die 
manier  iets  van  te  krijgen  ?"  —  >Ik  geloof  niet,  Trotwood,"  zeide  Agnes, 
hare  zachte  oogen  naar  de  mijne  opslaande,  >  dat  ik  daaraan  zou  denken. 
Misschien  zou  het  best  wezen  alleen  te  bedenken  of  het  recht  is  zoo  te 
doen ;  en  is  het  dat,  het  dan  ook  te  doen." 

Ik  twijfelde  niet  langer.  Met  een  verlicht  hart,  hoewel  met  een  diep 
gevoel  van  het  gewichtige  mijner  taak^  besteedde  ik  den  geheelen  na- 
middag  aan  het  opstellen  van  dien  brief,  tot  welk  belangrijk  doel  Agnes 
mij  haar  lessenaartje  overliet.  Doch  eerst  ging  ik  naar  beneden  om  mijn- 
heer  Wickfield  en  Uriah  Heep  te  zien. 

Ik  vond  Uriah  in  bezit  van  een  nieuw,  naar  kalk  riekend  kantoor,  dat 
in  den  tuin  was  uitgebouwd.  Hij  zat  daar  tusschen  hoopen  boeken  en 
papieren,  en  zag  er  bijzonder  gemeen  uit.  Hij  ontving  mij  op  zijne  ge- 
wone kruipende  manier,  en  veinsde  nog  niets  van  mijne  komstvemomen 


0  W''^''-^ 


DK  HBEP3  DOODR1H3KN  HBT  HUIS  VAN  M^NHEbJt  WICKFIBLD.         333 

te  hebben  j  een  voorwendsel,  hetwelk  ik  dc  vrijhcid  nam  om  niet  te  ge- 
looven.  Hif  ging  met  mij  naar  de  kamer  van  mijoheer  Wickfield,  die  ik 
btjna  niet  meer  herkende  —  daar  zij,  ten  gerieve  van  den  nieuwen  com- 
pagDOD,  van  verschillende  gemakken  was  ontbloot — en  bleefvoor  het 
vuur  zijn  rug  staan  warmen,  met  zijne  beenderige  hand  zijne  kio  schra- 
pende,  terwijl  mijnheer  Wickfield  en  ik  elkander  begroetten. 

Gij  logeeit  immers  bij  ons, Trotwood,  zoolang gij  te  Canterbury 
blijfl?"  zeide  mijnheer  Wickfield,  niet  zonder  een  blik  naar  Uriah,  om 
tczienofdezeditvoorstelgoedkeurde.  —  ilserplaatsvoor  mij P"  zeide 
ik.  —  » O^  zeker,  jonge  hcer  Copperfield  —  ik  moest  mijnheer  zeg^en, 
maai  het  is  mij  nog  zoo  gewoon,"  zeide  Uriah ;  —  >ik  zou  met  pleizier 
uwe  oude  kamer  ontnimen,  als  u  dat  aangenaam  was." — >  Neen,  neen," 
zeide  mijnheer  Wick5e1d.  iWaarom  zoudt  gij  gestoord  worden ? £r is 
Do^  eene  kamer.  Er  is  nog  eene  kamer."  —  *0,maargij  weetwel,"  zeide 
Uriah  grijnzende,  >ik  zou  het  waarhjk  met  alle  pleizier  doen." 

Om  de  zaak  kort  af  te  maken,  zeide  ik,  dat  ik  die  andere  kamer  zou 
nemen,  of  geheel  geen :  en  zoo  werd  het  bepaald,  dat  ik  de  andere  zoil 
hebben,  en  tot  etenstijd  a&cheid  van  de  firma  nemeode,  ging  ik  weder 
naar  boven. 

Ik  had  gehoopt  geen  ander  gezelschap  te  hebben  dan  Agnes.  Doch 
joffrouw  Heep  vroeg  vcrlof  om  in  die  kamer  met  haar  brciwerk  bij  hel 
vuur  te  komen  zicten,  ooder  voorwendsel  dat  het  daar,  met  dien  wind, 
voor  hare  rhumatiek  betcr  was  dan  in  de  eetkamer  of  de  zijkamer.  Hoe- 
wel  ik  haar  bijna  zonder  wroeging  op  de  hoogste  spits  der  domkerk  aan 
de  barmhartigheid  van  den  wind  had  kunnen  overgeven,  maakte  ik  van 
den  nood  eene  deugd,  en  ontving  haar  met  een  vriendelijken  groet. 

>Ik  ben  unederigdankbaar,  mijnheer,"  zeide  jufTrouw  Heep,  tot  ant- 
woord  op  mijne  navraag  naar  hare  gezondheid,  i  maar  ik  ben  maar  zoo 
tamelijk.  Ik  kan  er  niet  veel  op  roemen.  Als  ik  mijn  Uriah  nog  maar  goed 
gevestigd  zag,  zou  ik  niet  veel  levensgenot  meer  kunnen  verwachten. 
Hoc  vindt  ge  dat  mijn  Uriah  er  uitziet,  mijnheer  f" 

Ik  vond,  dat  hi;  er  zoo  schurkachtig  uitzag  als  ooit,  en  antwoordde  dat 
ik  geen  verandering  bij  hem  zag. 

» Zoo,  vindt  gij  niet  dat  hij  veranderd  is  f"  zeide  juffrouw  Heep. » Dan 
moetikwelnederi^veriofverzoekenom  van  uteverschillen.i  Vindt  ge 
niet,  dat  hij  mager  is  ?"  —  »  Niet  magerder  dan  gewoonlijk,"  antwoordde 
ik. —  »Niet!"  zeide  juffrouw  Heep.  > Maar  gij  let  ook  niet  op  hem  met 
cen  moeders  oog !" 

Zijn  moeders  oog,  hoe  liefderijk  ook  voor  hem  —  en  ik  geloof,  dat  zij 
en  haar  zoon  werkelijk  aan  elkauder  gehecht  waren  —  was  een  boos  oog 
voor  anderen,  dacht  ik,  toen  dat  oog  het  mijne  ontmoette.  Het  gleed  mij 
voorbij  en  dwaalde  naar  Agnes. 

tZiet  gij  niet,  dat  hij  wegteert,  juf&ouw  Wickfield?"  zeide  juffrouw 
Heep.  —  >Neen,"  antwoordde  Agnes,  stil  inet  haar  werk  voortgaande. 
>Gij  bekommert  u  te  veel  over  hem.  Hij  is  heel  wel." 

Juffrouw  Heep  haalde  verbazend  hard  haar  neus  op  en  hervatte  haar 
breien. 


224  DAVID  COPPERFIELD. 


Zij  staakte  dit  werk  geen  oogenblik  en  verliet  ons  evenmin.  Ik  was 
vroeg  op  den  dag  gekome«i,  en  wij  hadden  voor  den  eten  nog  drie  of  vier 
uren  tijd;  maar  daar  bleef  zij  zitten  en  bewoog  hare  breipennen  zoo  een- 
tonig  als  een  uurglas  het  zand  zou  laten  loopen.  Zij  zat  aan  den  eenen 
kant  van  het  vuur ;  ik  zat  daartegenover  voor  het  lessenaartje<)  en  Agnes 
zat  verderop  aan  den  anderen  kant.  Wanneerik,overmijn  brief  pein- 
zende,  mijne  oogen  opsloe^,  en  de  heldere  oogen  van  Agnes,  met  hunne 
hemelsche  uitdrukking,  mij  bemoediging  en  hoop  zag  toestralen,  was  ik 
er  telkens  van  bewust,  dat  het  booze  oog  mij  voorbijgleed,  naar  haar 
dwaalde,  naar  mij  terugkwam  en  dan  weder  tersluiks  op  het  breiwerk 
werd  geslagen.  Wat  dit  breiwerk  was  weet  ik  niet,  daar  ik  van  die  zaken 
geen  verstand  heb,  maar  het  zag  er  uit  als  een  net,  en  terwijl  zij  met  hare 
lange  dikke  breipennen  daaraan  zat  te  werken,  geleek  zij  in  het  licht  van 
het  vuur  naar  eene  afzichtelijke  tooverheks,  tot  nog  toe  door  de  stralende 
deugd  tegenover  haar  in  haar  boozen  toeleg  te  leur  gesteld,  maar  toch 
weldra  gereed  om  haar  net  uit  te  werpen. 

Onder  den  maaltijd  bleef  zij  op  dezelfde  wijs  spionneeren.  Na  den 
maaltijd  kwam  haar  zoon  aan  de  beurt,  en  toen  ik  met  mijnheer  Wick- 
field  en  hem  alleen  gebleven  was,  zat  hij  mij  aan  te  gluren  en  zich  te 
wringen,  tot  ik  het  nauwelijks  meer  kon  uithouden.  In  het  salon  zat  zijne 
moeder  weder  te  breien  en  de  wacht  te  houden.  Al  den  tijd  dat  Agnes 
speelde  en  zong,  zat  de  moeder  bij  de  piano.  £ens  vroeg  zij  om  zekere 
romance,  waarvan  haar  Ury  (die  in  een  leuningstoel  zat  te  geeuwen)  zoo- 
veel  hield ;  en  bij  tusschenpoozen  keek  zij  naar  hem  op  en  gaf  dan  Agnes 
bericht,  dat  hij  verrukt  was  over  de  muziek.  Zij  sprak  bijna  nooit  —  ik 
twijfel  zelfe  of  zij  het  wel  ooit  deed  zonder  melding  van  hem  te  maken. 
Het  was  mij  duidelijk,  dat  dit  de  haar  opgedragene  taak  was. 

Dit  duurde  tot  het  tijd  was  om  naar  bed  te  gaan.  Die  moeder  en  dien 
zoon,  als  twee  groote  vleermuizen,  over  het  geheele  huis  te  zien  zweven 
en  het  met  hunne  leelijkheid  verdonkeren,  had  mij  zoo  onrustiggemaakt, 
dat  ik  liever  beneden  had  willen  blijven,  met  breiwerk  en  al,  dan  naar 
bed  te  gaan.  Ik  kon  bijna  geheel  niet  slapen.  Des  anderen  daags  begon 
het  breien  en  wachthouden  alweder  en  duurde  den  geheelen  dag. 

Ik  had  geene  gelegenheid  om  Agnes  tien  minuten  lang  te  spreken.  Ik 
kon  haar  maar  even  mijn  brief  laten  lezen.  Ik  stelde  haar  voor  om  te 
zamen  eene  wandeling  te  gaan  doen ;  maar  daar  jufifrouw  Heep  bij  herha- 
ling  klaagde,  dat  zij  erger  was,  bleef  Agnes  uit  medelijden  thuis,  omhaar 
gezelschap  te  houden.  Tegen  schemeravond  ging  ik  alleen  uit,  peinzende 
over  wat  ik  doen  moest,  en  of  het  mij  wel  vrijstond  Agnes  langer  te  ont- 
houden  wat  Uriah  Heep  mij  te  L  o  n  d  e  n  gezegd  had ;  want  dit  begon 
mij  wederom  zeer  te  verontrusten. 

Ik  had  no^  niet  ver  genoeg  gegaan  om  geheel  buiten  de  stad  te  ko- 
men  —  ik  wilde  den  weg  naar  Ramsgate  op,  die  een  goed  voetpad 
had  —  toen  ik  in  de  schemering  door  iemand  achter  mij  werd  aangeroe- 
pen.  Ik  bleef  stilstaan,  en  Uriah  Heep  kwam  op  mij  toe. 

»Wel?"  zeide  ik.  —  »Wat  loopt  gij  hard!'*  zeide  hij.  » Mijne beenen 
zijn  tamelijk  lang,  maar  gij  hebt  ze  waarlijk  moeite  gegeven."  —  »  Waar 


'  URIAH   HEKP  BESCHOirWT   MIJ   ALS   Z(JN  MEDEMINNAAR.  235 

gaat  gij  naar  toef"  zeide  ik.  —  >Ikwildemetu  medegaan,jongeheer 
Copperfield,  als  ge  mij  het  plebier  wilt  gunnen  om  nog  eens  met  een 
ouden  kcnnis  tc  wandelen,"  Kt  zeggende,  met  eene  stuipachtige  bulging, 
die  voor  onderdanigheid  of  voor  spottemij  kon  gehouden  worden,  viel 
hij  haast  mij  in  den  pas.  —  (Uriah!"  zeide  ik,  na  eene  poos  van  stilte, 
zoo  beleefd  als  mij  mogelijk  was.  —  »Jonge  heer  Copperfield !"  zeide 
Uriah.  —  ■0mudew3aTheidtezeggen(datgewel  niet  kwalijk  zult  ne- 
men)  ben  ik  uitgegaan  om  eens  alleen  te  wandelen,  juist  omdat  ik  zoo- 
veel  gezelschap  gehad  heb." 

Hij  zag  mij  schuins  aan  en  zeide  met  zijo  leelijksten  grijns :  •  Gij  mecnt 
moederr'  —  »Nu  ja!"  zeide  ik,  —  tOch,  maargij  wect  wij  zijn  zoo  nc- 
derig,"  antwoordde  hij.  *  En  daar  wij  onze  eigenc  nederigheid  zoo  goed 
kennen,  moeten  wij  waarlijk  oppasscn  om  door  menschen,  die  nict 
nedcrig  zijn,  niet  op  zijde  te  worden  gedrong^i.  Alie  krijgslisten  zijn  in 
de  liefde  geoorloofd,  mijnheer." 

Zijne  groote  handen  opheffende,  totzijbijnaEijnekinraakten,wreef 
bij  ze  zachtjes  en  grimiikte  daarbij ;  ik  vond  dat  hij,  dit  doende,  zoo  sterk 
naar  een  kwaadaardigen  baviaan  geleek  ab  voor  een  menschelijk  wezen 
maar  mogelijk  was. 

>GijzietweV'£eidchij,zichnogopdiehatelijkemamerverkneukelcnde, 
en  zijn  hoofdtegen  mij  schuddende,  igijzijt  waarlijk  een  gevaarlijk  me- 
deminnaar,  jonge  beer  Cop^rfield.  Dat  zijt  gij  altijd  geweest,  weet  ge 
wel."  —  »Is  het  danommijnentwildat  gijeenachildwachtbijjufirouw 
Wickfield  zet,  en  haar  in  hare  eigene  kamer  hare  vrijheid  niet  laat  V 
zeide  ik.  —  »0,  jonge  heer  Copperfield,  dat  zijn  zeer  harde  woorden," 
zeide  hij.  —  »Gij  weet  wcl  wat  ik  meen,  evengoed  als  ik.  Uriah,"  zeide  ik 
daarop,  »Brcng  het  zclf  in  woorden  zooals  ge  maar  wilt."  —  »  0  neen ! 
Gij  moet  dat  in  woorden  brengen.  Dat  zouik  waarlijk  zelf  nict  kunnen 
docn."  —  >Dcnkt  gij  dan,"  zcide  ik.  mij  om  Agnes'  wil  dwingende  om 
geheel  bedaard  te  blijvenj  idatikjufirouw  Widkfield  in  eenander  licht 
bcschouw  dan  als  eene  dierbare  zusterP" — iWel,jon^heeTCopper- 
field,"  antwoordde  hij,  >  gij  begrijpt  wcL,  dat  ik  met  verphcht  ben  om  die 
vraag  te  beantwoorden.  Misschien  doet  ge  dat  niet  Ji^ar,  ziet  ge,  het  is 
ook  mogelijk  dat  gij  wel  zoo  doet." 

lets,  dat  met  de  gemeene  sluwheid  van  zijn  uitzicht  was  tevergelijken, 
heb  ik  nooit  gezien, 

>Kom  aan  dan,''  zeide  ik.  iTer  wille  van  juEfrouw  Wickfield."  — 
>Mijne  Agnei  l"riep  hij  uit,  met  eene  akeligehoekigeverdraaiingzijner 
leden.  >^udt  ge  zoo  goed  willen  zijn  om  haar  Agnes  te  noemen,  jonge 
heer  Copperfield!"  —  >Ter  wille  van  Agnes  Wickfield  — dcHemcl 
zegene  haar  I"  —  >  Ik  dank  u  voor  dien  wenich,  jonge  heer  Copperfield," 
voegde  hij  er  tiuschen.  —  >  Zal  ik  u  zeggen,  wat  ik  onder  andere  omstan- 
digbeden  even  gaame  aan  —  aan  Jack  Ketch  lou  verteld  hebben."  — 
> Aan  wien,  mijnheer?"  zeide  Uriah,  zijn  langen  hals  uitrekkcnde  en  de 
band  achter  het  oor  houdende.  —  >Aan  den  beul,"  antwoordde  ik. 
>  Aan  den  onwaaischijnlijksten  persoon,  dien  ik  bedcnken  kon."  Hoewel 
zijn  eigen  gezicht  mij  die  ge(^hte  zeer  natuurlijk  had  doen  invaUsa.. 
DAvm  GOPFuriKLD.  —  n.  \^ 


ia6  DA\1D   COPPERFIELD. 

ilk  ben  met  eene  anderejonge  dame  geengageerd.  Ik  hoop,datgijdaAr- 
mede  tevreden  zijt,"  ^  »  Bij  uwe  ziel  t"  zeide  Uriah, 

Ik  was  op  het  punt  om  met  verontwaardiging  de  door  hem  geeischte 
bevestigingtegeven,toenhijmij  bij  de  hand  vatte  en  dcze  eene  kneepgaf. 

>0,jongeheerCopperiield,"  zeide  hi], »  Ala  gij  maar  de  nederbuigend* 
goedheid  hadt  gehad  om  mijn  vertrouwen  te  beantwoorden,  toen  ik  de 
volheid  van  mijn  hart  voor  u  uitstortte,  op  dien  avond  toen  ik  u  zoo 
lastig  viel  door  dea  nachts  bij  het  vuur  Jn  uwe  zitkamer  le  blijvep  slapen,  . 
zou  ik  nooit  aan  u  getwijfeld  hebben.  Nu  zal  ik  dadelijk  mijite  moeder 
laten  heengaan,  en  dat  met  groot  genoegcn.  Ik  weet,  dat  gij  de  voonor- 
gen  dcr  liefde  wel  zultveroDtschuldigeti,zultzemet?  Hoe  jammer  Jonge 
neer  Copperfield,  dat  gij  niet  de  vriendelijkheid  hebt  gehad  om  mijn  vcr- 
tiouwen  te  beantwoorden.  Ik  ben  toch  zeker,  dat  ik  u  daartoe  alle  gele- 
genheid  heb  gegevcn.  Maar  gij  zijt  nooit  zoo  vriendelijk  voor  mij  ge- 
wecst,  als  ik  wel  zou  gewenscht  hebben.  Ik  weet  wel,  dat  gij  nooit  zoo- 
vecl  van  mij  gehouden  hebt  als  ik  van  u !" 

Al  dien  tijd  knecp  hij  mijne  hand  tusschen  zijne  vochtige,  vischachtige 
vingers,  terwijl  ik  die,  zooveel  ik  maar  voegzaam  kon,  poogde  los  te 
trekken.  Maar  dit  gelukte  mij  niet.  Hij  trok  ze  onder  de  mouw  van  zijne 
bruinroode  overjas,  en  ik  wandelde,  bijna  tegen  wil  en  dank,  arm  in 
ann  met  hem  voort 

■  Zullen  wij  omkeeren?"  zeide  Uriah,  weldra  rechtsomkeert  met  mij 
makende  naai  de  stad,  thans  door  de  maan  beschenen,  die  de  vensten 
in  de  verte  verzilverde.  —  lEer  wij  van  dit  onderwerp  afttappen,"  zeide 
ik,  eene  vrij  lange  stilte  afbrekende,  >moet  gij  wel  vcrstaan,  dat  Agnes 
Wickfield,  naar  mijne  gedachten,  zoo  hoog  boven  u  verheven  en  zoo  va 
buiten  het  bereik  van  uwe  wenschen  is,  ats  de  maan  zdve!"  —  »Zoo 
vreedsaami  Niet  waart"  zeide  Uriah,  tja,  dat  is  zij.  Maar  bekennu  toch 
miar,  jonge  heer  Copperficld,  daC  gij  nooit  zooveel  van  mij  gehouden 
hebt  als  ik  van  u.  Het  zou  mij  niet  verwonderem,  als  ge  mij  altijd  voor  al 
te  nederig  hadt  gehouden."  —  »Ik  houd  niet  vecl  van  pronken  met  nede- 
righeid,"  antwoorddc  ik,  »  cvenmin  als  met  iets  anders."  —  »  Daar  nu !" 
zeide  Uriah,  met  zijn  in  den  maneschijn  loodkleurig  gezdchL  iDacbt  ik 
het  niet?  Maar  hoc  weinig  verbeeldtgij  u,  jonge  heer  Copper^eld,  hoe 
nederig  iemand  van  mijn  stand  wel  behoort  te  zijn.  Vader  en  ik  zijn  alle- 
bei  in  eene  fundatie -school  voor  jongens  opgebracht,  en  moeder  is  ook 
in  eene  soort  van  liefdadige  sticbting  groot  geworden.' Daar  heeft  men 
ODS  alien  van  den  ochtond  tot  den  avond  geleerd,  dat  wij  nederig  moes- 
ten  zijn  —  en  niet  veel  anders,  zooveel  ik  weet.  Wij  moesten  ons  nederig 
voor  mijnheer  die  houden,  en  nedeng  voor  mevrouw  die ;  en  voor  den 
ccn  onze  pet  afhemen  en  voor  de  andere  nijgen ;  en  altijd  onze  plaats 
kennen  en  onze  meerderen  laten  voorgaan.  En  wij  hadden  zulk  een  troep 
meerderen  1  Vader  kreeg  voor  zijne  nederigheid  de  monitors-medaille. 
En  ik  ook.  Vader  kwam  door  zijne  nederigheid  aan  het  postje  van  dood- 
graver.  Hij  had  onder  de  groote  lui  zulk  een  naam  van  ordentelijkbdd, 
dat  zij  niemand  anders  dan  hem  wilden  aangesteld  hebben.  >  Wees  maar 
nederig,  Uriah,"  zeide  mijn  vader  tegen  mij,  >en  gij  iiilt  wel  voonntko 


*    T-     -■—  - 


HOE  URIAH   HEEP  NKDERIGHEID  LEERDK. 


men.  Dat  is  u  en  mij  op  deschool  altijd  ingestampt,  en  dat  is  het  ook  wat 
men  het  licfet  van  ons  hceft.  Wees  maar  nederig,"  icide  mijn  vader,  >  en 
hct  zal  u  gocd  gaan."  £n  hct  is  mij  waarlijk  niet  kwaad  gegaan." 

Dit  was  dc  ccrstc  maal  dat  het  mij  inviel,  dat  dit  verfoeilijke  getecm 
van  valsche  nederigheid  wel  eene  iamiliekwaal  kon  zijn.  Ik  had  den  oogst 
gczien,  maar  nooit  aan  het  zaad  gedacht. 

•  Tocn  ik  nog  een  kleinejongen  was,"  zeidc  Uriah,  >ondervond  ikal 
wat  nederigheid  voor  iemand  deed,  en  hield  er  mij  dus  bij.  Ik  kreeg  zelfs 
liefhebberij  io  de  nederigheid.  In  het  leerenbleef^  op  een  nederig  trapje 
staan,  en  zeide:  *Nu  niet  verderl"  Toen  ge  mij  het aanbod  deedt  oro 
latijn  te  leeren,  wist  ik  wel  beter.  >De  menschen  geroelen  zich  gaame 
boven  u,"  zeide  vader,  >houd  u  dus  nederig."  Ik  ben  nog  tot  op  dit 
oogenbhk  heel  nederig,  jonge  heer  Copperfield.  Maai  ik  heb  toch  een 
beetje  macht  gekregen !" 

En  hij  zeide  dit  ailes  —  dit  sagikinden  maneschijnaanzijngezicht — 
om  mij  te  doen  begrijpen,  dat  hij  voomemens  was  sidi  zelven  schadeloos 
te  steUen  door  van  zijne  macht  gebruik  te  maken.  Ik  had  nooit  aan  zijne 
laaghartigheid,  listigheid  en  boosaaidigheid  getwijfeld,  maar  ik  begreep 
nu  eeret  ten  voile,  hoe  laag,  onmeedoogend  en  wraakzuchtigzijn  gemoed, 
door  het  langdurige  bedwang,  dat  hij  zich  had  aangedaan,  moest  zijn 
geworden. 

Dit  verslag,  dat  luj  van  zich  zelveo  gaf,  had  in  zooverre  iets  aange- 
naams,  dat  het  hem  mijn  arm  deed  loslaten  om  nog  eens  in  zijne  handen 
te  kunnen  wrijven.  Eens  van  hem  los,  was  ik  voomemens  van  hem  los  te 
blijven ;  en  zoo  stapten  wij  naast  elkander  voort,  zonder  onderweg  veel 
meer  te  zeggen. 

Of  hij  door  de  mededecling,  die  hij  mij  gedaan  had,  dan  wel  door  de 
herinneringen  waarvan  hij  gesproken  had,  was  opgewonden,  weet  ik 
niet;  maar  er  was  iets,  dat  hem  levendiger  maakte  dan  gewoonlijk.  Hi) 
praatte  onder  den  maaltijd  meer  dan  gewooDhjk,  vroeg  zijne  moeder 
(die  van  het  oogenblik  dat  wij  weder  thuis  kwamen  haar  wachtpost  ver- 
liet)  of  hij  niet  te  oud  begon  te  worden  om  no(f  langer  ongetrouwd  te 
blijven,  en  keek  eens  Agnes  op  zulk  eene  mamer  aan,  dat  ik  al  wat  ik 
bezat,hadwilIenopofferen  voor  het  vcrlofom  hem  een  slag  tegeven  dat 
bij  er  van  neerviel. 

Toen  wij  drie  mannen  na  den  maaltijd  alleen  blcven,  werd  hij  nog 
stouter.  Hij  had  weinig  of  geen  wijn  gedronken;  ik  denk  dus,  dat  het 
alleen  zijne  onbeschaEundheid  was,  die  hem  dre^om  met  zijne  zegete 
willen  pralen,  misschien  door  mijne  tegcnwoordigheid  bij  zonder  dasutoe 
uitgelokt. 

Ik  had  den  vorigen  dag  opgemerkt,  dat  hij  mijnheer  Wickfield  tot 
drinken  poogde  uit  te  lokken ;  en  den  bUk  begrijpende,  dien  Agnes  mij 
bij  het  heengaaa  had  toegeworpen,  had  ik  mij  tot  een  enkel  glas  beperk^ 
en  toen  voorgestcid  om  haar  te  volgen.  Thans  had  ik  dit  weder  willen 
doen,  maar  Uriah  was  mij  te  gauw. 

>  Wij  zien  onzen  tegenwoordigen  ^ast  zoo  zelden,  mijnheer,"  zeide  hij, 
mijnheer  Wickfield  aansprekenae,  die  —  welk  een  contrast  met  hem! — 


328  DAVID  COPP£RFl£LD. 


aan  het  eind  der  tafel  zat^  >  dat  ik  wilde  voorstellen  om  hem  met  nog  eea 
paar  glazen  welkom  te  heeten,  als  gij  er  niet  tegen  hebt  Mijnheer  Cop- 
perfield,  op  uwe  gezondheid  en  welvaart  I'' 

Ik  was  genoodzaakt  te  doen  alsof  ik  de  hand  vatte,  die  hij  mij  over  de 
tafel  toestak ;  en  daarna  drukte  ik,  met  geheel  andere  gewaarwordingen, 
den  ongelukkigen  ouden  man,  zijn  compagnon,  de  hand. 

iKom,  compagnon/'  zeide  Uriah,  lals  ik  zoo  vrij  mag  wezen  —  nu 
moest  gij  eens  het  een  of  ander  instellen,  dat  bij  Copperfield  te  pas  komt.'* 

Ik  ml  slechts  even  aanstippen,  hoe  mijnheer  Wickfield  mijne  tante, 
en  toen  mijnheer  Dick,  en  toen  Doctors*  Commons^  en  toen  Uriah 
instelde,  en  alles  tweemaal  dronk ;  hoe  hij  zelf  van  zijn  zwak  bewust  was, 
en  vruchteloos  daartegen  worstelde ;  hoe  de  schaamte  over  Uriah's  ge- 
drag  en  zijn  verlangen  om  dezen  te  vriend  te  houden  in  zijn  binnenste 
streed ;  en  hoe  Uriah  zich  boog  en  wrong  om  hem  met  blijkbare  opgeto- 
genheid  in  zijne  zwakheid  ten  toon  te  steilen.  Het  beklemde  mij  het  hart 
toen  ik  het  zag,  en  mijne  pen  weigert  het  uitvoeriger  te  beschrijven. 

>Kom  aan,  compagnon !"  zeide  Uriah  eindelijk,  >nu  zai  ik  nog  eene 
gezondheid  instellen,  en  ik  verzoek  nederig  om  rouge-bords,  want  ik 
ben  voornemens,  dat  het  de  goddeUjkste  van  hare  sekse  zal  wezen." 

Haar  vader  had  zijn  ledig  glas  in  de  hand.  Ik  zag  het  hem  neerzetten 
en  naar  het  portret  staren,  dat  zoo  bijzonder  op  haar  geleek,  zijne  hand 
aan  zijn  voorhoofd  brengen,  en  zich  als  het  ware  in  zijn  leuningstoel 
verschuilen. 

>Ik  ben  wel  een  nederig  persoon  om  hare  gezondheid  in  te  steilen," 
vervolgde  Uriah,  i  maar  ik  bewonder,  ik  aanbid  haar  toch...." 

Geene  lichamelijke  smart,  die  het  grijze  hoofd  van  haar  vader  had 
kmmen  dragen,  had  mij  vreeselijker  ktmnen  voorkomen  dan  het  zieleleed, 
dat  ik  hem  nu  tusschen  zijne  beide  handen  zag  drukken. 

>  A^es,"  zeide  Uriah,  zich  niet  aan  hem  storende,  of  niet  begrijpende 
wat  zijn  gebaar  beteekende,  Agnes  Wickfield,  maf  ik  gerust  zeggen,  is 
de  goddeUjkste  van  hare  sekse.  Mag  ik  onder  vrienden  ronduitspreken  ^ 
Haar  vader  te  zijn  is  iets  om  trotsdh  op  te  wezen,  maar  haar  echtgenoot 
le  zijn . . . ." 

Ik  hoop  nooit  weder  zulk  een  schreeuw  te  hooren  als  die  was,  waar- 
mede  haar  vader  van  de  tafel  opstond ! 

>Wat  scheelt  er  aan?"  zeide  Uriah,  doodsbleek  wordende. >Gezijt 
toch  niet  razend  geworden,  mijnheer  Wickfield,  hoop  ik  ?  Als  ik  zeg,  dat 
ik  naar  de  eer  verlang  om  uwe  Agnes  tot  mijne  Agnes  te  maken,  heb  ik 
evenveel  recht  daartoe  als  iemand  anders.  Ik  denk  zelfe,  dat  ik  er  meer 
recht  op  heb  dan  iemand  anders." 

Ik  hield  mijnheer  Wickfield  in  mijne  armen  vast,  hem  bij  al  wat  ik  be- 
denken  kon,  meest  bij  zijne  liefde  voor  Agnes,  bezwerende  om  te  beda- 
ren.  Hij  was  voor  het  oogenblik  razend ;  hij  rukte  zich  de  haren  uit,  sloeg 
met  zijn  hoofd,  poogde  mij  met  geweld  weg  te  duwen  en  zich  van  mij  los 
te  ruU^  spiak  geen  woord,  zag  niemand,  worstelde  blindelings,  met 
een  pijnlijk  verwron^en  gecicht  en  strak  starende  oogen,  zonder  te  weten 
ivaartoe  —  een  akelig  schouwspel. 


UIJKHBER  WICKnKLD  GBHEBL  IM   DE  HACHT  VAN  URUH.        2 19 

Ik  bezwoer  hem,  met  vcrwardc  woorden,  maar  hartstochtelijken  aan- 
dtang,  om  zich  niet  aan  zijne  onstuimighcid  over  te  geven,  maar  naar 
mij  te  luisteren.  Ik  bad  hem  om  aan  Agnes  tedenlcen,om  in  zijne  ge' 
dachten  mij  met  Agnes  te  vcrbindcn,  om  zich  te  herinneren  hoe  Agnes 
«n  ik  te  zamen  waren  opgegrocid,  hoc  ik  haar  had  vereerd  en  liefgehad, 
en  hoe  zij  zijn  trots  en  lijnc  bhjdschap  was.  Ik  poogde  met  geweld  haar 
beeld  hem  voor  den  geest  te  brengen ;  ik  vcrweet  hem  zel6  gcene  vast- 
heid  genoeg  te  hebben  om  haar  zulk  een  tooneel  te  sparcn.  Misschien 
vermocht  ik  iets  op  hem,  of  deed  afmatting  zij'ne  drift  bedaren,  maar 
langiaraerhand  werden  zijne  bewegtngen  minder  wocst  en  begon  hij  mij 
aan  te  zien — eerst  vreemd,  daama  met  oogen,  die  mij  herkenden.  Eindc- 
lijk  zeide  hij:  »Ik  weet  wel,  Trotwood!  Mljn  kind  en  gij  —  datwcetik 
wtV.  Maar  zie  hem  daar!" 

Hij  wees  naar  Uriah,  die  bleek  in  een  hoek  stond,blijkbaar  zeerverrast 
■en  uit  het  veld  gestagen,  maar  toch  nog  met  iets  dreigends  in  zijneoogen. 

»Zie  daar  mijn  booze  geest !"  vervolgde  hij.  iScdert  hij  bij  mij  is,  heb 
.ik  stap  voor  stap  een  goeden  naam,  rust  en  vredc,  huisenhofmoeten 
verzaken." —  >Ik  hebuweeer  en  goeden  naam  voor ubewaard,  en  uwe 
nist  en  vrede,  en  huis  en  goed  ook,"  zeide  Uriah  op  een  stroeven  toon, 
«n  met  de  verlegendheid  en  haastigheid  van  iemand,  die  gaame  tot  een 
vergelijk  wil  komen  om  iets  gevaarUjks  of  onaangcnaams  te  smoren. 

•  Wees  niet  dwaas,  raijnheer  Wickfield.  Als  ik  wat  verder  bengegaan 
dan  gij  gedacht  hadt,  kan  ik  immers  wel  weer  teruggaan  ?  Er  is  nog  geen 
kwaad gcbeard." — »Ikiochta!tijdnaariemandsbeweegredenen,  zeide 
mgnheer  Wickfield,  »en  ik  was  er  gerust  op,  dat  ik  hem  met  redencn  van 
eigenbelang  aan  mij  verbonden  had.  Maar  zie  wat  hij  is  —  o,  zie  wat  hij 
is!"  —  »Breng  hem  lievcr  tot  iwijgen,  als  gij  kunt,  Copperfield,"  riep 
Uriah,  met  zijn  langen  voorvinger  naar  mij  wijzende.  >Hij  zal  anders 
nog  iets  zeggen  —  pas  op !  —  dat  hem  naderhand  zal  spijten  gezegd  te 
hebben,  en  dat  u  zal  spijten  gehoord  te  hebben."  —  »Ik  zal  alles  zeg- 
gen!" riep  mijnheer  Wickfield   met  een  blik  vol  woeste  wanhoop. 

•  Waarom  zou  ik  niet  iedcreen  macht  over  mij  geven,  daar  ik  toch  m 
uwe  macht  ben f" —  iPasop.zegiku!"  zeide  Uriah, mij  nog blijvende 
waarschuwen.  > Als  ge  zijn  mond  niet  dicht  houdt,  sijt  ge  zijn  vriend  niet! 
Waarom  gij  niet  iedereen  macht  over  u  zoudt  geven,  mijnheer  Wick- 
field? Omdat  gijeenedochlerhebt.  Gijenikwetenwatwijweten,  doen 
wij  niet  ?  Laat  slapende  honden  maar  liggen — wie  wil  ze  wakkcr  hebben? 
Ik  niet.  Kunt  ge  niet  zien,  dat  ik  zoo  nederig  ben  als  ik  maar  wczen  kan  ? 
Ik  zeg  u,  dat  ik  te  ver  ben  gegaan,  en  dat  het  mij  spijL  Wat  zoudt  ge  nog 
nicer  willen  hebben,  mijnheerf"  —  »0,  Trotwood,  Trotwood  I"  riep 
mijnheer  Wickfield,  zijne  handen  wringendc.  »Waartoe  ben  ikalver- 
vallcn,  sedert  ik  u  hier  in  huis  voor  de  ecrste  maal  zag!  Ik  was  toen  al 
aan  het  dalen,  maar  welk  een  akcligen,  gcdtichten  weg  ben  ik  sedert 
afgegaan.  Mijne  zwakhcid  heeft  mij  bedorven.  Mijne  zwakheid  om  altijd 
aan  alles  te  willen  denken,  mijne  zwakhetd  om  alles  te  willen  vergeten. 
Mijne  natuurlijke  droefhcid  over  de  moeder  van  mijn  kind  werd  eene 
Jcwaal;  mijne  nataurlijkeliefde  voor  mijn  kind  wcrdcene^u^.'^^n!^ 


230  DAVID  COPPERFIELD. 


alles  besmet  wat  ik  aanraakte.  Ik  heb  ellende  gebracht  over  wat  mij  het 
dierbaarste  is,  dat  weet  ik  —  dat  weet  gij  00k!  Ik  achtte  het  mogelijk, 
dat  ik  66n  wezen  op  de  wereld  waarlijk  zou  kunnen  lief  hebben,  zonder 
iets  anders  lief  te  hebben;  ik  achtte  het  mogelijk  waarlijk  te  treuren 
over  6€n  wezen,  dat  de  wereld  verlaten  had,  zonder  eenig  aandeel  te 
nemen  aan  alien  die  treuren.  Zoo  heb  ik  de  lessen  van  mijn  leven  mis- 
bruikt.  Ik  heb  mijn  eigen  lafhartig  hart  verteerd.  Eigenlievend  en  laag- 
hartig  in  mijne  liefde,  eigenlievend  en  laaghartig  in  mijne  poging  om  te 
vergeten  wat  in  beide  donker  en  dreigend  was  —  o,  zie  waartoe  ik  ver- 
vallen  ben,  en  haat  mij,  veracht  mij!" 

Hij  zonk  op  een  stoel  en  snikte  als  een  kind.  De  opgewondenheid, 
waann  hij  geraakt  was,  begaf  hem.  Uriah  kwam  uit  zijn  hoek. 

>Ik  weet  Diet  alles  wat  ik  in  mijne  verdwaasdheid  gedaan  heb,"  zeide 
mijnheer  Wickfield,  zijne  handen  uitstekende,  als  ware  het  om  mij  te 
verbidden.  »Hij  weet  het  best,"  Uriah  bedoelende, »  want  hij  is  altijd  bij 
mij  geweest  en  heeft  mij  alles  ingefluisterd.  Gij  ziet  wel  welk  een  molen- 
steen  hij  om  mijn  hals  is.  Gij  vmdt  hem  in  mijn  huis,  gij  vindt  hem  in 
mijne  zaken.  Gij  hebt  hem  daar  zoo  even  gehoord.  Wat  behoef  ik  mcer 
te  zeggen?"  —  »Gij  hadt  niet  eens  zooveel  behoeven  te  zeggen,  en  niet 
half  zooveel;  gij  hadt  zelfe  niets  behoeven  te  zeggen,"  liet  Uriah,  op  een 
half  uitdagenden,  half  kruipenden  toon,  hierop  volgen.  »Gij  zoudthet 
niet  zoo  hebben  opgenomen,  als  het  niet  door  den  wijn  was  geweest  Gij 
zult  er  morgen  wel  beter  over  denken,  mijnheer.  Als  ik  te  veel  gezegd  heb, 
of  meer  dan  ik  meende,  wat  maakt  dat  uit?  Ik  ben  er  00k  niet  bij 
gebleven." 

De  deur  werd  geopend,  en  Agnes  kwam  binnenzweven,  zonder  eenig 
spoor  van  kleur  op  hare  wangen.  Zij  sloeg  haar  arm  om  zijn  hals  en  zeide 
met  eene  vaste  stem:  >Papa,  ge  zijt  niet  wel.  Kom  met  mij  mee!"  Hij 
liet  zijn  hoofd,  alsof  de  schaamte  hem  overstelpte,  op  haar  schouder 
zinkeu,  en  ging  met  haar  been.  Hare  oogen  ontmoetten  de  mijne  slechts 
even,  maar  ik  zag  toch  hoeveel  zij  van  het  voorgevallene  wist. 

>Ik  had  niet  gedacht,  dat  hij  zoo  ruw  zou  uitvallen,  jonge  heer  Cop- 
perfield,"  zeide  Uriah.  »  Maar  het  heeft  niets  te  beduiden.  Ik  zal  morgen 
weder  goede  vrienden  met  hem  zijn.  Het  is  tot  zijn  bestwil.  Ik  ben  nede- 
rig  verlangend  om  zijn  welzijn  te  bevorderen." 

Ik  gaf  hem  geen  antwoord,  en  ^g  naar  boven  naar  de  stiUe  kamer, 
waar  Agnes  zoo  dikwijls  onder  mijn  schoolwerk  bij  mij  had  ^ezeten. 
Niemand  kwam  bij  mij  voor  laat  in  den  avond.  Ik  nam  een  boek  en 
beproefde  te  lezen.  Ik  hoorde  de  klok  twaalf  slaan  en  zat  nog  te  lezen, 
zonder  te  weten  wat  ik  las,  toen  Agnes  mij  aanraakte. 

»Gij  zult  morgen  vroeg  heengaan,  Trotwood.  Laten  wij  elkanderna 
vaarwelzeggen." 

Zij  had  geschreid^  maar  toen  was  haar  gelaat  weder  zoo  kalm  en 
schoon ! 

»God  zegene  u!"  zeide  zij,  mij  hare  hand  gevende.  —  iDierbare 
Agnes,"  zeide  ik.  »Ik  zie  wel,  gij  wilt  dat  ik  niet  van  dezen  avond  ral 
spreken  —  maar  kan  er  niets  gedaan  worden?" —  lOpGodvertroo- 


IK   BEZWBER  ACNBS  ZICH   TOCH  NIET  OP  TE  OFFEREN.  23I 

wen,"  antwoordde  eij.  >Kan  ik  nietsdoen  —  ik,  die  met  mijne  geringe 
bezwaren  bij  ubengekomenf"  —  lEnde  mijne  zoovcelhebtverlicht" 
antwoordde  zij.  iNeen,  beste  Trotwood."  —  »Lieve  Agnes,"hemam 
it,  thctiswelverwaandvanroij,  diezooarmbenin  alles  waarin  gij  zoo 
rijk  zijt  —  in  goedheid,  beradenheid  en  alle  edelc  eigenschappen  —  , 
aan  u  te  twijfelen  of  u  tc  willen  raadgeven  —  maar  gij  weet  wel  hoe  ik  u 
liefheb,  en  hocveel  ik  u  verschuldigd  ben.  Gij  zult  u  lelve  toch  nooitaan 
een  verkeeid  gcvocl  van  plicht  opoffcren,  Apiea?" 

Voor  een  oogenblik  meer  ontroerd  dan  ik  haar  ooit  gezien  had,  ont- 
trok  zij  mij  haxe  hand  en  deed  een  stap  achterwaarts. 

>Zeg,  dat  gij  niet  aan  zoo  iets  denkenkunt,heve  Agnes!  Veel  meer 
don  zuster!  denk  aan  de  onwaardeerbare  gift  van  zulk  een  hart  als  bet 
uwe,  van  zulk  eene  hefde  als  de  uwe." 

O,  nog  lang,  lang  naderhand  zag  ik  dat  gezichtje  voor  mij  oprijzen, 
met  de  uitdnikking  van  dat  oogenblik,  niet  verwonderd,  niet  beschul- 
digend,  niet  verwijtend.  O,  no^  lang,  lang  naderhand  zag  ik  dien  blik, 
gelijk  nu,  in  den  innemenden  ghmlach  overgaan,  waarmede  zij  mij  zeide, 
dat  zij  voor  zich  zelve  niets  vreesde  —  dat  ik  niets  voor  haar  behoefde 
te  vreezen  —  en  mij  vaarwelzeide  met  den  naam  van  Breeder,  en 
vcrdwecn ! 

Het  was  des  ochtends  nog  donker,  toen  ik  voor  de  deur  der  herberg 
op  de  diligence  klom,  De  dag  brak  juist  aan  toen  wij  zouden  afrijden,  en 
terwijl  ik  aan  haar  zat  te  denken,  kwam  door  die  meogeling  van  dag  en 
nacht  het  hoofd  van  Uriah  vlak  naast  mij  naar  boven. 

»Copperfield,"  zeide  hij,  half  fluisterend,  terwijl  hij  op  het  wiel  stond 
en  zichaaneeiiijzervasthield,  likdacht  dathetupleizierzoudoeonog 
te  hoorcn  eer  gij  vertrekt,  dat  wij  geene  glazen  hebben  ingegooid.  Ik 
ben  al  in  zijne  kamer  geweest,  en  wij  hebben  alles  bijgelegd.  Ja,  al  ben 
ik  nederig,  ik  ben  hem  toch  nuttig,  weet  gij;  en  hij  verstaatzijnbelang 
wel,  als  hij  niet  bestoven  is!  Welk  eenpleizierigmanishij  toch,jonge 
heer  Copperiield !" 

Ik  dwong  mij  zelven  om  te  zeggen,  dat  ik  blijde  was  dat  hij  zich  had 
verontschuldigd. 

»Och,  wel  zeker,"  zeide  Uriah.  >  Als iemandnederigis,watis  dan  eene 
verontschuldiging  P  Zoo  gemakkelijk!  Zeg  eens.  Gij  zult,"  dit  zeide  hij 
met  een  nik,  »wel  eens  eene  peer  geplukt  hebben  eer  zij  rijp  was,  jonge 
heer  Coppetfieldf" —  •Wclmogclijk,"antwoorddeik.  — iDatheb  ik 
gisteravond  willen  doefi,"  ^eide  Uriah.  iMaar  zij  zalnogwelrijpworden. 
£r  moet  maar  op  gepast  worden.  Ik  kan  wel  wachten!" 

Met  een  vloed  van  afscheids^oeten,  klom  hij  af  toen  de  voerman 
opstapte.  Misschien  kauwde  hijietsalsbehoedmiddeltegendeninvloed 
der  gure  ochtendlucht;  maar  hij  maakte  eene  beweging  met  zijn  mond 
alsof  de  peer  al  rijp  was  en  hij  er  naar  watertandde. 


232  DAVID  COPPERFIELD. 


XL. 
DE  ZWERVELING. 

Wij  hadden  dien  avond  in  Buckingham- Street  een  ernstig 
gesprek  over  de  huiselijke  orostan^heden  en  voorvallen^  die  ik  in  het 
laatste  hoofdstuk  verhaald  heb.  Mijne  tante  toonde  zich  die  zeer  sterk 
aan  te  trekken,  en  bleef  naderhand  meer  dan  twee  uren  lang  met  over 
elkander  geslagen  armen  de  kamer  op  en  neer  stappen.  Wanneer  zij 
bijzonder  ontstemd  was,  verrichtte  zij  altijd  zulk  een  vermoeiend  kunst- 
stuk,  en  de  mate  barer  gemoedsbeweging  kon  altijd  naar  den  duur  barer 
wandeling  worden  berekend.  Bij  dezegelegenheid  was  hare  ongenistheid 
zoo  groot,  dat  zij  het  noodig  vond  de  deur  der  slaapkameropentezetten 
en  zich  een  wandelperk  te  verschaffen,  dat  de  voile  lengte  der  slaapver- 
trekken  van  den  eenen  muur  tot  den  anderenbevatte;enterwijlmijn- 
heer  Dick  en  ik  stil  bij  het  vuur  bleven  zitten,  stapte  zij,  met  altijd  even 
vasten  tred,  langs  dit  pad  gedurig  in  en  uit,  met  de  regelmatigheid  van 
den  slinger  eener  klok. 

Toen  mijnheer  Dick  heenging,  en  mijne  tante  en  ik  dus  alleen  bleven, 
zette  ik  mij  om  mijn  brief  aan  de  twee  oude  dames  in  het  net  te  schrijven. 
Tegen  dien  tijd  was  zij  moede  van  het  wandelen  geworden^  en  nam  zij 
plaats  bij  het  vuur,  met  haar  rok  opgeslagen,  gelijk  gewoonlijk.  Maar  in 
plaats  van  op  hare  gewone  manier  te  zitten  met  haar  glas  op  hare  knie,liet 
zij  dit  onopgemerkt  op  den  schoorsteenmantel  staan,  en  terwijl  zij  haar 
linkerelleboog  op  haar  rechterarm,  en  hare  kin  op  hare  linkerhand  liet 
rusten,  zat  zij  mij  oplettend  aan  te  staren.  Zoo  dikwijls  ik  mijne  oogen 
van  mijn  schrift  opsloeg,  ontmoette  ik  de  hare.  »Ik  ben  in  het  allervrien- 
delijkste  humeur,  beste  jongen,"  verzekerde  zij  mij  dan  met  een  knikjc; 
»maar  ik  ben  onrustig  en  bedroefd!" 

Ik  was  te  druk  bezig  geweest  om  vroeger  dan  toen  zij  reeds  naar  bed 
was  gegaan  op  te  merken,  dat  zij  haar  slaapdrank,  gelijk  zij  dat  glas  altijd 
noemde,  onaangeroerd  op  den  schoorsteenmantel  had  laten  staan.  Toen 
ik  aanklopte  om  haar  met  deze  ontdekking  bekend  te  maken,  kwam 
zij  weder  naar  de  deur,  met  een  gezicht,  dat  nog  vriendelijker  stond  dan 
gewoonlijk,  maar  zeide  slechts:  »Dc  heb  van  avond  het  hart  niet  om  te 
drinken.  Trot,"  schudde  daarop  haar  hoofd  en  ging  weder  naar  binnen. 

Des  morgens  las  zij  mijn  brief  aan  de  twee  oude  dames,  en  zeide,  dat 
zij  dien  zeer  goed  vond.  Ik  bestelde  hem  op  de  post,  en  had  toen  niets 
anders  te  doen  dan,  zoo  geduldig  als  ik  kon,  op  antwoord  te  wachten. 
Ik  was  bijna  eene  week  in  dien  staat  van  verwachting  gebleven,  toen  ik 
op  een  sneeuwachtigen  avond  den  docter  verliet  om  naar  huis  te  gaan. 

Het  was  een  vinnig  koude  dag  geweest,  en  een  tijdlang  had  er  eene 
scherpe  noordoostenwind  gewaaid.  Tegen  den  avond  was  de  wind  gaan 
ligeen,  en  toen  begon  het  te  sneeuwen.  Het  was  eene  aanhoudende  zware 
bm,  met  groote  vlokken,  herinner  ik  mij,  en  de  sneeuw  lag  reeds  vrij 
hoog.  Het  gerucht  van  rijtuigen  en  voetgaiigers  was  zoo  geheel  gesmoord, 
alsof  de  straten  zoo  hoog  met  vederen  bestrooid  waren. 


OMVERWACHTI,  DOCH  KORTE  VERSCHUNING  VAN  BAAS  PECCOTTV.    233 

Mijn  kortste  weg  Daar  hms  —  en  op  znlk  een  avond  nam  ik  natuurlijk 
den  koTtsten  weg^gingdoor  Saint  Martin's  Lane.  Nustondde 
kerk,  nsiar  welke  die  stceg  benaamd  is,  toen  minder  vrij  dan  thans ;  er 
was  geene  opene  niimtc  voor,  en  dc  steeg  liep  met  eene  bocht  naar  het 
Strand.  Toen  ik  de  trap  voorbijkwam,  viel  mij  op  den  hoek  een  vrou- 
wengezicht  in  het  oog.  Het  zag  mij  aan,  ging  de  smallc  steeg  in  en  ver- 
dween.  Ik  herkende~het.  Ik  had  het  ergens  gezien,  maar  kon  mij  niet 
besinnen  waar.  Het  wekte  eene  herinnering  bij  mij  op,  die  mij  deed  ont- 
Toeren;  maar  toen  ikhetzagdachtikjttistaanietsanders,  en  daardoor 
was  ik  verbijsterd. 

Op  de  trap  voor  de  kerkdeur  zag  ik  de  gebukte  gedaante  van  een 
man,  die  iets,  dat  hij  droeg,  in  de  sneeuw  had  neergelegd  om  het  beter 
vast  te  binden.  Op  het  oogenblik  toen  ik  hem  zag,  zag  hij  mij  ook.  In 
mijne  veirassing  geloof  ik  niet,  dat  ik  bleefstihtaan;  maar  toen  ikverder 
ging,  richtte  hij  zich  op  en  kwam  naar  mij  toe.  Ik  zag  baas  Peggotty 
voor  mij  staan!" 

Nu  herinncrde  ik  mij  de  vrouw.  Het  was  Martha,  aan  welke  Emily 
dien  avond  in  de  keuken  geld  had  gegevcn.  Martha  Endell,  met  welke 
hij,  gehjk  Ham  zeide,  niet  voor  de  schatten,  die  ooit  in  zee  verzonken 
"waren,  zijne  licvc  nicht  had  willen  zien  spreken. 

Wij  drukten  elkander  hartelijk  de  hand.  In  het  cerst  konden  wij  geen 
-van  beiden  een  woord  spreken. 

1  Mijnheer  David !"  zeide  hij  mijne  hand  nog  vaster  klgmraende.  >  Het 
doct  mijn  hart  goed  u  eens  weer  te  zien,  mijnheer.  Wei  ontmoet,  wel 
ontmoet!"  —  »Wel  ontmoet,  mijn  goede  oude  vriend!"  antwoordde 
ik.  —  >Ik  had  gedacht  om  van  avond  naar  u  te  komen  vragen,  mijn- 
heer," zeide  hij ;  »  maar  daar  ik  weet,  dat  uwe  tante  bij  u  woont  —  want 
ik  ben  daar  naar  toe  geweest  —  op  weg  naar  Yarmouth  — wasifc 
bang,  dat  het  al  te  laat  was.  Ik  zou  morgen  vroe^  zijn  gekomen,  mijn- 
heer, eer  ik  heenging."  —  »Alweerheen?"  zeide  ik.  —  ija,  mijnheer," 
antwoordde  hij,  geduldig  zijn  hoofd  schuddende.  »ik  gamorgenweer 
heen,"  —  lEn  waar  loudt  ge  nu  naar  toe  gaan?"vrocgik.  —  lOch." 
antwoordde  hij,  de  sneeuw  uit  zijne  langeharen  schuddende,  »ikwilde 
nu  ergens  onder  dak  zien  te  komen." 

In  die  dagen  had  het  stalplein  van  het  Gouden  Kniis  —  die  herberg, 
welke  in  betrekking  tot  zijn  ongeluk  zoo  gedenkwaardig  voor  mij  was — 
een  achteringang  bijna  vlak  tegenover  de  plek  waar  wij  stonden.  Ik  wees 
hem  de  poort,  stak  mijn  arm  door  den  zijnen,  en  wij  stapten  er  heen. 
Twee  of  drie  ^meene  kamers  kwamen  op  het  stalplein  uit,  en  toen  ik 
^een  daarvan  binnenkeek,  en  zag  dat  ze  ledig  was  en  er  een  goed  vtiur 
ibrandde,  bracht  ik  hem  daarbinnen. 

Toen  ik  hem  in  het  licht  zag,  merkte  ik  op.  dat  niet  alleen  zijne  haren 
lan^  en  verwilderd  waren,  maar  dat  ook  zijn  gezicht  door  de  zon  was 
brum  gebrand.  Hij  was  grijzer,  de  rimpels  in  zijn  gezicht  en  voorhoofd 
waren  dieper,  en  het  was  duidelijk  te  zien,  dat  hij  door  allerlei  weder 
had  rondgezworven;  maar  hij  scheen  nog  forsch  en  sterk  te  zijn,  als  een 
man,  die  door  een  standvastig  voomemen  werd  ondersteund  en  doot 


234  DAVID   COPPERFIELD. 


niets  kon  worden  afgemat.  Hij  sloeg  de  sneeuw  van  zijn  hoed  en  zijne 
kleeren,  en  veegde  ze  van  zijn  ^ezicht^  terwijl  ik  bij  mij  zelven  deze  op- 
merkingen  maakte.  Toen  hij  zich  tegenover  mij  aan  de  tafel  had  gezet, 
met  zijn  rug  naar  de  deur  waardoor  wij  waren  binnengekomen,  stak  h^ 
zijne  ruwe  hand  nog  eens  uit  om  met  warmte  de  mijne  te  vatten. 

ilk  zal  u  vertellen,  mijnheer  David/'  zeide  hij,  iwaar  ik  geweest ben 
en  wat  wij  al  gehoord  hebben.  Ik  ben  ver  geweest^  en  wij  hebben  weinig 
gehoord;  maar  ik  zal  het  u  vertellen.'^ 

Ik  schelde  om  ons  wat  warms  te  drinken  te  laten  brengen.  Hij  wilde niets 
krachtigers  hebben  dan  bier,  en  terwijl  dit  gehaald  en  bij  het  vuur  g^ 
warmd  werd,  zat  hij  te  peinzen.  Zijn  gezicht  vertoonde  een  deftigen  erast, 
dien  ik  niet  durfde  storen, 

iToen  zij  een  kind  was,"  zeide  hij,  het  hoofd  oprichtende  zoodra  wy 
weder  alleen  waren,  >placht  zij  veel  van  de  zee  te  praten,  en  over  die 
kusten  waar  de  zee  donkerblauw  werd  en  in  den  zonneschijn  giinsterde 
en  flikkerde.  Ik  dacht  somtijds,  dat  zij  zooveel  daaraan  dacht,  omdat 
haar  vader  verdoiiken  was.  Ik  weet  het  niet,  ziet  ge,  maar  misschien  ge- 
loofde  zij  —  of  hoopte  zij  —  dat  hij  naar  die  streken  heen  was  gespoeld, 
waar  de  bloemen  altijd  bloeien  en  de  lucht  altijd  helder  is."  —  i  Waar- 
schijnlijk  was  het  maar  eene  kinderlijke  inbeelding,"  antwoordde  ik.  — 
iToen  zij  —  verloren  was,"  her vatte  baas  Peggotty,  iwistik  bij  mij  rel- 
ven  wel,  dat  hij  haar  naar  die  Ian  den  zou  brengen.  Ik  wist  bij  mij  zelven 
wel,  dat  hij  haar  de  wonderen  van  die  landen  zou  verteld  hebben,  en  hoe 
zij  daar  eene  dame  zou  worden,  en  hoe  hij  haar  met  zulke  dingen  het 
eerst  er  toe  gekregen  zou  hebben  om  naar  hem  teluisteren.  Toen  wij 
zijne  moeder  zagen,  begreep  ik  wel  dat  ik  gelijk  had.  Ik  stak  het  Kanaal^ 
over  naar  F  r  a  n  k  r  ij  k,  en  stapte  daar  aan  land  alsof  ik  uit  de  lucht  was 
neergevallen." 

Ik  zag  de  deur  bewegen  en  de  sneeuw  binnenwaaien.  Ik  zag  ze  nog 
wat  meer  bewegen  en  eene  hand  er  tusschen  komen  om  ze  opente 
houden. 

»Ik  zocht  daar  een  Engelsch  heer  op,  die  zeker  gezag  had,"  vervolgde 
baas  Peggotty,  >en  zeide  hem,  dat  ik  mijn  nichtje  wilde  gaanzoeken.Hij 
bezorgde  mij  de  papieren,  die  ik  noodig  had^  om  verder  te  komen  —  ik 
weet  niet  recht  hoe  ze  genoemd  worden  —  en  hij  had  mij  ook  geld  willcn 
^even,  als  ik  niet  dankbaar  geweest  was,  het  niet  noodig  te  hebben.  Maar 
ik  bedankte  hem  vrieudelijk  voor  al  wat  hij  gedaan  had.  ilk  heb  over  u 
geschreven,"  zeide  hij,  len  ik  zal  over  u  spreken  met  ieder,  die  dien  w^ 
opgaat,  en  gij  zult  er  veel  vinden,  die  u  kennen,  heel  ver  van  hier,  als  ^j 
daar  zoo  alleen  reist."  Ik  zeide  hem,  zoo  goed  ik  kon,  hoe  dankbaar  ik 
was,  en  ging  toen  verder  geheel  Frankrijk  door."  — » Alleen  en  te 
voet?"  zeide  ik.  —  iMeestal  te  voet,"  antwoordde  hij,  i  somtijds  met 
eene  kar,  die  naar  de  markt  reed,  en  somtijds  met  een  ledig  rijtuig  mee. 
Maar  vele  mijlen  daags  te  voet,  en  dikwijls  met  een  arm  soldaat,  die  zijnj^ 
familie  ging  bezoeken.  Ik  kon  wel  niet  met  hem  praten,"  zeide  baas  Peg- 
gotty, len  hij  ook  met  mij  niet;  maar  wij  waren  toch  gezelschap  voor 
elkander  langs  de  stofferige  wegen." 


ESNE  LUISTBRAARSTER  NAAR   HLT  VERHAAL  ZUNER   REIZEN.     235 


Dit  had  ik  uit  zijn  vriendelijken  toon  wel  kunnen  weten. 

>  Als  ik  aan  eene  stad  kwam,"  vervolgde  hij,  i  zocht  ik  de  herberg  op  en 
wachtte  bij  de  deur  tot  zich  iemand  opdeed  (gelijk  meestal  gebeurde), 
die  Engelsch  verstond.  Dan  zeide  ik  hoe  ik  op  reis  was  om  mijn  nichtje 
te  zoeken,  en  zij  zeiden  mij  welke  menschen  er  in  huis  waren,  en  ik  bleef 
staan  wachten  om  te  zien  of  er  ook  iemand,  die  op  haar  geleek,  in-  of 
tdtging.  Als  het  Emily  niet  was,  ging  ik  weer  verder.  Langzamerhand,  als 
ik  aan  een  nieuw  dorp  of  zoo  onder  de  arme  lieden  kwam,  vond  ik,  dat 
zij  al  van  mij  wisten.  Zij  beduidden  mij  om  bij  hen  aan  de  huisdeur  te 
komen  zitten,  en  gaven  mij  allerlei  te  eten  en  te  drinken,  en  wezen  mij 
eene  plaats  om  te  slapen,  en  menige  vrouw,  mijnheer  David,  die  eene 
dochter  van  omtrent  Emily's  jaren  had,  heb  ik  naar  mij  vinden  wachten 
bij  het  Kruis  buiten  het  dorp,  om  mij  op  die  manier  vriendschap  te  be- 
wijzen.  Sommigen  hadden  dochters,  die  dood  waren.  En  God  alleen 
weet,  hoe  goed  die  moeders  voor  mij  waren )" 

Het  was  Martha  daar  aan  de  deur.  Ik  zag  nu  duidelijk  haar  vervallen, 
luisterend  gezicht.  Ik  vreesde  maar  dat  hij  zijn  hoofd  eens  zou  omkeeren 
en  haar  ook  daar  zien. 

>Dikwijls  zetten  zij  hare  kinderen  op  mijne  knie,  vooral  de  kleine  meis- 
jes."  zeide  baas  Peggotty,  len  menigmaal,  als  de  avond  viel,  hadt  ge  mij 
200  voor  eene  deur  kunnen  zien  zitten,  bijna  alsof  het  kinderen  van  mijne 
lieveling  geweest  waren.  O,  mijne  lieveling !" 

Eensklaps  door  zijne  smart  overweldigd,  begon  hij  luid  te  snikken.  Ik 
legde  mijne  bevende  hand  op  de  hand,  die  hij  voor  zijn  gezicht  hield. 
iWel  bedankt,  mijnheer,"  zeide  hij.  »Let  er  maar  niet  op." 

Na  eene  zeer  korte  poos  nam  hij  zijne  hand  weder  weg,  stak  ze  in  zijne 
borst  en  vervolgde  zijn  verhaal. 

•Dikwijls  gingen  zij,"  zeide  hij,  >des  morgens  een  paar  mijlen  ver  met 
mij  den  weg  op ;  en  als  wij  scheidden  en  ik  zeide :  ilk  ben  u  wel  dank- 
baar!  God  zegene  u!"  schenen  zij  het  altijd  te  verstaan,  en  gaven  zij 
vriendelijk  antwoord.  Eindelijk  kwam  ik  aan  de  zee.  Het  was  niet 
moeielijk,  kunt  ge  wel  denken,  voor  een  varensman  zooals  ik,  om  voor 
zijn  werk  vrijen  overtocht  naar  1 1  a  1  i  e  te  l^rijgen.  Toen  ik  daar  gekomen 
was,  ging  ik  weer  verder.  De  menschen  waren  evengoed  voor  mij ;  en  ik 
zou  van  stad  tot  stad  misschien  het  geheele  land  zijn  doorgegaan,  als  ik 
geene  tijding  van  haar  had  ^ekregen,  dat  men  haar  in  de  Zwitsersche 
bergen  had  gezien.  Iemand,  die  zijn  knecht  kende,  had  hen  alle  drie  daar 
gezien,  en  vertelde  mij  hoe  zij  reisden  en  waar  zij  waren.  Toen  ging  ik 
op  die  bergen  af,  mijnheer  David,  dag  en  nacht  door.  Hoe  verder  ik 
kwam,  hoe  verder  die  bergen  van  mij  vandaan  schenen  te  schuiven. 
Maar  eindelijk  kwam  ik  er  toch  aan  en  overheen.  Toen  ik  dicht  bij  de 
plaats  kwam,  waarvan  men  mij  verteld  had,  begon  ik  bij  mij  zelven  te 
denken : »  Wat  zal  ik  doen,  als  ik  haar  zie  ?" 

Het  luisterende  gezicht,  gevoelloos  voor  het  gure  winterweder,  bleef 
nog  aan  de  deur  en  de  handen  baden  mij  —  smeekten  mij  —  om  haar 
niet  weg  tejagen. 

>Ik  heb  nooit  aan  haar  getwijfeld,"  zeide  baas  Peggotty.  iNeen,  geea 


236  DAVID   COPPERFIELD. 


oogenblik.  Laat  zij  mijn  gezicht  maar  zien  —  laat  zij  mijne  stem  max 
hooren  —  laat  ik  maar  voor  haar  staan,  om  haar  het  huis  dat  zij  ontvlucht 
is,  en  het  kind  dat  zij  geweest  is,  in  gedachten  te  brengen  —  en  al  was  t^ 
eene  koninklijke  dame  geworden,  zij  zou  voor  mijne  voeten  xijn  nec^g^ 
vallen !  Dat  wist  ik  wel !  Dikwijls  in  mijn  slaap  heb  ik  haar  »Oom !"  hoo- 
ren roepen,  en  als  dood  voor  mij  zien  neervallen.  Dikwijb  in  mijn  slaap 
heb  ik  haar  opgebeurd  en  haar  toegefluisterd :  »  Emily,  lieQe,ik  ben  g^ 
komen  om  u  vergiffenis  te  brengen  en  u  mee  naar  huis  te  nemen  !*' " 

H  ij  zweeg,  schudde  zijn  hoofd,  en  vervolgde  met  een  zucht : 

>Hij  was  niets  voor  mij.  Emily  was  alles.  Ik  kocht  eene  boerinnen- 
kleeding  om  haar  aan  te  trekken ;  en  ik  wist  wel,  dat  zij,  eens  gevondeiv 
met  mij  zou  meegaan  over  die  steenige  wegen,  waarheen  ik  maar  wilde, 
en  mij  nooit,  nooit  meer  verltften.  Haar  dat  kleed  aan  te  trekken,  en  dat 
zij  droeg  weg  te  werpen  —  haar  weder  a^n  mijn  arm  te  nemen,  en  den 
weg  naar  hms  met  haar  op  te  gaan  —  somtijds  onderweg  op  te  houden, 
om  haar  gewonde  voeten  te  verbinden  en  haar  nogerger  gewond  hart  te 
genezen  —  dat  was  alles  waaraan  ik  nu  dacht  Ik  geloof  niet,  dat  ik  hem 
zelfs  eens  zou  hebben  aangezien.  Maar,  mijnheer  David,  het  moest  niet 
zoo  wezen  —  nog  niet !  Ik  kwam  te  laat,  en  zij  waren  al  heen.  Waarheen, 
Icon  ik  niet  vememen.  Sommigen  zeiden  hierheen,  anderen  daarheen.  Ik 
reisde  hierheen  en  daarheen,  maar  ik  vond  geene  Emily,  en  zoo  reisdeik 
weder  naar  huis.*'  —  »  Hoelang  geleden  ?**  vroeg  ik.  —  »Nog  maar  vier 
dagen,"  zeide  baas  Peggotty.  »Ik  kreeg  na  den  donker  de  oude  schuit 
weder  in  het  oog,  en  zag  het  licht  door  het  venster  schijnen.  Toen  ik 
dichterbij  kwam  en  door  de  ruiten  keek,  zag  ik  dat  trouwe  schepsel,  vrouw 
Gummidge,  alleen  bij  het  vuur  zitten,  zooals  wij  hadden  afgesproken.  Ik 
riep  haar  toe:  >Schrik  maar  niet!  Het  is  Daniel!"  en  ging  binnen.  Ik  had 
nooit  kunnen  denken,  dat  de  oude  schuit  mij  zoo  vreemd  zou  zijn !" 

Uit  een  zak  indeborst  van  zijne  jas  haalde  hi;  zeer  behoedzaam  een  bun- 
deltje  papieren,  dat  uit  twee  of  drie  brie ven  bestond,  en  legde  het  op  de  tafcl. 

»Deze  eerste,"  zeide  hij,  hem  uit  de  anderen  zoekende,  >kwam  cer  ik 
nog  eene  week  was  weg  geweest.  E^ne  banknoot  van  vijftig  pond,  in  een 
blad  papier,  aan  mij  geadresseerd  en  des  nacht  onder  de  deur  gestoken. 
Zij  had  haar  schrift  onkenbaar  willen  maken,  maar  voor  mij  kon  zij  dat 
niet  doen." 

Hij  vouwde  banknoot  en  papier,  zeer  zorgvuldig  en  geduldig,  weder 
in  dezelfde  plooien,  en  legde  ze  ter  zijde. 

»Dezen  kreeg  vrouw  Gummidge,"  zeide  hij,  een  anderen  brief  ope- 
nende,  itwee  of  drie  maanden  geleden."  Nadat  hij  het  geschrift  even  had 
Ingezien,  gaf  hij  het  mij  over ,  er  met  eene  zachte  stem  bij  voegende : 
»  Wees  zoo  goed  om  het  te  lezen,  mijnheer." 

Ik  las  het  volgende : 

»0,  wat  zult  gij  gevoelen  als  gij  dit  schrift  ziet,  en  denkt  dat  het  van 
mijne  goddelooze  hand  komt !  Maar  beproef,  beproef —  niet  om  mijnent- 
wil,  maar  omdat  oom  zoo  goed  is,  beproef  uw  hart,  maar  voor  kort,  heel 
Tcort,  een  weinigje  te  verzachten.  Ik  bid  u,  wees  barmhartig  voor  een 


ft  ^"-^ 


HIJ   EINDIGT  ZIJN  VERHAAL  EN  GAaT  WEDER  OP  REIS.  337 

ellendig  meisje,  enschrijf  Op  een  stukje  papier  of  hij  wel  is,  enwaihij  vaa 
mi}  zeide,  eer  het  ouder  u  verboden  werd  om  ooit  weder  mijn  naara  te 
noemen  —  en  of^j  des  avonds,  als  het  miJD  oude  tijd  van  thuis  komen 
is,  hem  ooit  ziet  kijlcen  alsof  hij  aan  haar  dacht,  die  hij  placht  zoo  lief  te 
hebben.  0,  het  hart  breekt  mij  als  ik  daaraan  denk !  Ik  kniel  voor  u  neer, 
om  u  te  bidden  en  te  smeeken,  dat  gij  toch  niet  zoo  hard  voor  mij  wilt 
zijn  ab  ik  verdicD  —  als  ik  wel,  maar  al  te  wel  weet  te  verdienen — maar 
dat  ^  toch  zoo  goed  en  menschlievend  wilt  zijn  om  iets  van  hem  te 
schnjven  en  het  mij  te  zenden.  Gij  behoeft  mij  niet  Kleine  te  noemen, 
gij  behoeA  mij  den  naam  niet  te  geven,  dicn  ik  geschandvlekt  heb  j  maar 
o,  luister  naar  den  angst  mijner  ziel,  en  heb  in  zooverre  bannhartigbeid 
met  mij,  dat  ge  mij  ecnigc  woorden  schrijft  van  oom,  die  mijne  oogen  in 
deic  wereld  nooit,  nooit  zullen  wederzien. 

>Lievc,  als  uw  hart  haid  voor  mij  is  —  billijk  hard,  datweetik — maar 
luister,  als  het  hard  is,  viaag  dan  hem,  dien  ik  het  mcest  vcTOngelijkt 
heb  —  hem,  wiens  vrouw  ik  zou  geworden  zijn  —  eer  gij  besluit  om  mijn 
angstig,  nederig  gebed  geheel  niet  te  willen  hooren  1  Als  hij  zoo  medelij- 
dead  mocht  zijn  om  te  zeggen,  dat  gij  mij  wcl  iets  mocht  schnjven  —  ik 
denk  dat  hij  dit  wel  doen  zou,  o,  ik  denk  dat  hij  dit  wel  doen  zou,  als  gij 
het  hem  maar  woudt  vragen,  want  hij  was  aldjd  zoo  manhaMg  en  zoo 
vergevensgezind  —  zeg  hem  dan  (maar  anders  niet)  dat,  als  ik  des  nachts 
den  wind  hoor  waaien,  het  mij  is  alsofhij  toomig  van  hem  en  oom  afkwam, 
m  naar  God  tegen  mij  oprees.  Zeg  hem,  ds  ik  niorgen  moest  sterven 
[en  o,  als  ik  er  maar  geschikt  voor  was,  zou  ik  zoo  gaame  sterven),  dat 
it  hem  en  oom  dan  met  mijne  laatste  woorden  zou  zegenen,  en  met  mijn 
iiatsten  adem  bidden,  dat  hij  een  gelukkig  thuis  mocht  hebben." 

Ook  in  dezen  brief  was  eenig  geld  ingeslotcn.  Vijf  pond.  Het  was^ 
;venals  de  vroeger  ontvangene  som,  onaangeroerd  gebleven,  en  hij 
'Ouwde  het  papier  eveneen's  weder  op.  Bij  dit  schnjven  was  een  omatan- 
lig  bericht  over  het  adresseeren  van  een  antwoord  gevoegd,  waardoor 
Mt,  hoewel  de  brief  zcker  door  verschillende  handen  had  moeten  gaan, 
m  het  moeiclijk  daaniit  was  op  te  maken  waar  zij  zich  verborgen  hield, 
X>ch  niet  onwaarschijnlijk  werd,  dat  zij  van  die  plaats  had  geschreven, 
max  men  zeide  haar  gezien  te  hebben. 

>Welk  antwoord  werd  daarop  gegeven?"  vroegik.  —  iDaarvrouw 
^ummidge,"  antwoordde  baas  Feggotty,  >niet  te  best  daarmee  over 
veg  kan,  was  Ham  zoo  goed  om  het  op  te  stellen,  en  toen  schreef  zij  het 
oaaar  af.  Zij  zeiden  haar,  dat  ik  vertrokken  was  om  haar  op  te  zoeken, 
CD  wat  mijne  laatste  woorden  waren  geweest,"  —  >Is  dat  nog  een  brief^ 
dat  ge  daar  in  de  hand  hebt?"  vroeg  ik.  —  >Het  is  geld,  mijnheer," 
leide  hij,  het  papier  even  openvouwende.  >Tien  pond,  ziet  ge.  En  daar< 
binnen  geschreven,  >van  een  waren  vriend,"  evetials  het  eerste.  Maar  het 
xntt  werd  onder  de  deur  gestoken,  en  dit  is  eergisteren  met  de  post  ge> 
(omen.  Ik  ga  op  het  postmerk  af  naar  haar  zoeken." 

Hij  liet  het  mij  zien.  Het  was  eene  stad  aan  den  Boven-Rijn.  Hij  had 
cYarmoutb  eenige  vreemde  handelaren  gevooden,  die  met  die  streek 


ajS  DAVID  COPPERFIKLD. 

bekend  waren,  en  zij  hadden  op  een  stuk  papier  eene  niwe  kaart  voor 
hem  geteekend.  wanrop  hij  zeer  wel  le  recht  kon  konicn.  Hij  legdedie  ^ 
lusschen  ons  oy  de  tafel,  na  lerwijl  hij  zijae  kia  op  de  eeae  Jumd  ii«t  mr- 
ten,  wees  hij  mij  met  de  andere  zijn  weg. 

Ik  vioeg  hem  hoe  Ham  het  maakte.  Hij  schudde  zijn  hoofd. 

iHij  werkt  zoo  feim  als  iemand  maar  doen  kan,"  antwoordde  hij. 
iZijn  naam  is  daar  overal  zoo  goed  aU  die  van  iemand  ergensopde 
wereld.  ledereen  is  gewillig  om  hem  te  helpcn,  verstaat  ge,  en  hij  is  g^ 
willig  omhen  te  helpen.  Men  heeft  hem  nooithoorenklagen.MaarmiJDt 
zuster  geloafl  toch  (tusschcn  ons),  dat  hct  hem  dicp  getroffen  beeft."  — 
>Armc  jongen,  ik  kan  het  wel  gelooven !"  —  iHij  geeflniets,  mijnbeei 
David,"  zeide  baas  Peggotty,  zacht  en  emstig  fluistcrend,  >  hij  geefl  niets 
mecr  am  zijn  leven.  Als  er  iemand  noodig  is  voor  zwaien  dienst  in  slechl 
wecr,  daar  is  hij.  Als  er  lets  moeielijks  en  gevaarlijks  moet  gedaan  wor- 
den,  komt  hij  vooruit  voor  al  zijne  kameraads.  En  toch  is  hij  zoo  zachi- 
zmnig  als  een  kind.  En  er  is  geen  kind  in  Varmoutb,dathemmet 
kenL" 

Hij  schoof  zijne  brievei^  peinzend  bij  elkander,  streek  ze  met  zijne 
hand  glad,  maakte  er  weder  een  pakje  van  en  stak  het  beboedzaam 
weder  in  zijne  borst.  Hct  gezicht  aan  de  deur  wis  vcrdwenen.  Ik  zag  de 
sneeuw  nog  binnenwaaien ;  maar  anders  was  er  niets. 

1  Wel,"  zeide  hij,  naar  zijn  reiszak  kijkende,  mu  ik  u  van  avondgezieD 
hcb,  mijnheer  David  (en  dat  doet  mij  goed),  zal  ik  morgenochtend  maar 
vroeg  hcengaan,  Gij  hebt  gezien  wat  ik  hier  heb ;"  daarbij  legde  hij  de 
hand  op  de  borst  waar  het  pakje  zat.  >  Al  wat  mij  kwelt  is,  te  denken,  dat 
mij  lets  zou  kunnen  overkomen  eer  dat  geld  was  teruggegeven.  En  als  ik 
sterven  mocht,  en  het  gestolen  werd,  of  anders  wegraakte,  en  hij  nooit 
anders  wist  of  ik  bad  het  aangenomen,  dan  geloof  ik,  dat  de  andcre 
wereld  mij  niet  zou  kunnen  vastbouden.  Ik  geloof,  dat  ik  zou  moetcD 
terugkomen !" 

Hij  stond  op  en  ik  insgelijks.  Wij  gaven  elkander  nogmaals  de  band, 
eer  wij  naar  buiten  gingen. 

>Ik  zou  den  duizend  mijlen  ver  loopen,"  zeide  hij,  >ik  zou  loopen  tot 
ik  doodviel,  om  dat  geld  voor  hem  neer  te  leggen.  Ab  ik  dat  inaar  doe 
en  mijne  Emily  vind,  ben  ik  tevreden.  Als  ik  haar  niet  vind,  zat  zij  mis- 
scbien  toch  eens  hooren,  dat  haar  liefhebbende  oom  niet  eer  opgehou- 
den  heeft  naar  haar  te  zoeken,  dan  toen  het  met  zijn  leven  gedaan  was: 
en  als  ik  haai  ken,  zal  juist  dat  haar  eindelijk  naar  tiuis  doen  komen." 

Toen  wij  in  den  guren  win terarond  naar  buiten  gingen^zag  ik  de  een- 
zame  gedaante  voor  ons  uitzweven.  Ik  bedachtspoedigietsomhemte 
doen  omkijken,  en  hield  hem  aan  de  praat  tot  zij  verdweoen  was. 

Hij  sprak  van  eene  herberg  aan  den  weg  naar  Do  ver,  waar  hij  goed- 
koop  en  zindelijk  nachtverblijf  kon  vinden.  Ik  ging  met  hem  de  West- 
minster-brug  over,  en  nam  eerst  aan  den  overkant  afecheid  van  hem. 
Voor  mijne  verbeelding  was  hct  alsof  het  uit  eerbied  voor  hem  was,  dat 
alles  zulk  eene  diepe  stilte  bewaarde,  toen  hij  door  de  muUe  sneeuw  lijn 
eenzamen  tocht  hervattc. 


IK   GA    MET  TRADDLES   NAAR   DORA'S  TAlfTES.  239 

Ik  keerde  naar  de  herberg  teruz  waar  wij  metelkanderhaddenge- 
sproken,  en  nog  aan  het  gezicht  denkende,  dat  mij  zoo  getroffen  had, 
keek  ik  met  zekercn  angst  daamaar  rood.  Het  was  er  nict  meer.  De 
sneeuw  had  onze  laatste  voelstappcn  reeds  overdekt ;  alleen  het  nieuwe 
spoor,  dat  ik  gemaakt  had,  was  nog  zichtbaar;  en  zelfs  dit  begon,  toen 
ik  er  over  mijn  schouder  naar  omkeek,  reeds  te  verdwijnen  —  zoo  hard 
sneeuwde  het, 


DORA  S   TANTES, 

Eindcliik  kwam  cr  antwoord  van  de  twee  oude  dames.  Zij  maakten 
mijnheer  Coppcrfield  hare  comphmenten,  en  hadden  de  eer  hem  te  mcl- 
den,  dat  zij  >[net  het  oog  ophctgeluk  vanbeidepartijcn"zijnbricfm 
rijpe  overweging  hadden  genomen.  Ik  votid  deze  uitdnikking  tamelijk 
onnistbarend,  met  alleen  omdal  zij  daarvan  in  betrekking  tot  het  vroeger 
gemetde  familie-geschil  reeds  gebniik  hadden  gemaakt,  maar  omdat  ik 
00k  ondervonden  had  (gelijk  ik  later,  geheel  mijo  leven  door,  nog  ge- 
daan  heb),  dat  dergelijke  algemeene  spreekwijzen  slechts  vuurwerkjes 
zijn,  die  men  zeer  gemakkelijk  afsteekt,  en  die  daama  eene  menigte  van 
vormen  en  kleuren  kunnen  aannemen,  waaraan  men  in  het  eerst  geheel 
niet  zou  denken.  De  jufTrouwen  Spenlow  voegden  er  nog  bij,  dat  zij  ver- 
zochten  zich  te  mogen  verschoonen  van  ischriftelijk"  eenig  gevoelen 
over  het  onderwerp  van  mijnheer  Copperfield's  missive  uittedrukken; 
maar  dat,  indien  mijnheer  Copperfield  haar  op  zekeren  dag  met  een  be- 
zoek  wilde  vereeren  (in  gezelschap,  als  hij  dit  goed  vond,  van  een  ver- 
trouwd  vriend),  zij  gaame  met  hem  over  de  zaak  wilden  spreken. 

Op  dit  antwoord  gaf  mijnheer  Copperfield  onmiddellijk  wederom  ten 
antwoord,  dat  hij  de  eer  zou  hebben  om  op  den  bcpaalden  tijd  zijne  op- 
wachting  blj  de  juffrouwen  Spenlow  te  ntaken  —  in  gezelschap,  volgens 
hare  bewilliging,  van  zijn  vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles  van  den 
Inner  Temple.  Na  het  afzenden  van  dezen  brief  verviel  mijnheer 
Copperfield  m  een  staatvanzenuwachtigeonnist,  diebleefvoortduren 
tot  de  bepaalde  dag  verscheen 

Het  strekte  zeer  tot  vergrooting  mijner  ongenistheid,  dat  ik  in  dat 
netelig  tijdsgewricht  van  de  onschalbare  diensten  van  juf&ouw  Mills  was 
verstoken.  Maar  mijnheer  Milb,  die  altijd  het  een  of  ander  deed  om  mij 
te  plagen  —  of  wel  het  was  mij  alsof  hij  dit  deed,  hetgeen  op  hetzelfde 
neerkwam,  —  had  nil  zijn  hatclijk  gedrag  ten  top  gevoerd,  door  in  zijn 
hoofd  te  krijgen  om  naar  I  n  d  i  €  te  gaan.  Waarom  zou  hij  naar  I  n  d  i  if 
gaan,  behalve  om  mij  te  kwellen  i  Wel  is  waar,  hij  had  niets  met  eenIg 
ander  deel  der  wereld,  en  met  dit  deel  tamelijk  veel  uitstaan ;  daar  hij  in 
den  Indischen  handel  was,  wat  dit  dan  ook  wezen  mocbt  (ik  dacht  daarbij 
duisteraan  gouden  shawls  en  oUfantstanden),  in  zijne jcugdte  Calcutta 
was  geweeat,  en  nu  wcder  daarheen  wilde  om  de  zaken  van  het  kKn.V:y3i^ 


240  DAVID   COPPERFIELD. 


waarin  hij  aandeel  had,  te  beter  te  behardgen.  Maar  dit  had  voor  mij 
niets  te  beduiden.  Evenwel,  voor  hem  had  het  zooveel  te  beduidea,  dat 
hij  naar  Indie  ging  en  Julia  zou  medenemen.  Julia  was  naar'  buiten  om 
a^heid  van  hare  familie  te  nemen ;  en  het  huis  was  geheel  in  plakbiljet- 
ten  gedost,  om  aan  te  kondigen,  dat  het  te  huur  of  te  koop  was,  en  dat 
de  meubelen  (met  mangel  en  sd)  tegen  taxade  konden  worden  overgeno- 
men.  Dit  was  dus  nog  eene  aardbeving,  waarvan  ik  het  spel  werd,  eer  ik 
nog  den  schok  van  de  vorige  was  te  boven  gekomen ! 

&  was  het  met  mij  zelven  niet  eens,  hoe  ik  mij  op  den  gewichtigen  dag 
zou  kleeden,  daar  ik  wankelde  tusschen  het  verlangen  om  mij  gunsdg 
voor  te  doen  en  de  vrees  om  iets  aan  te  trekken,  dat  mijn  kanJcter  als 
een  degelijk  en  emsdgdenkend  jongmensch  in  de  oogen  der  juffrouwen 
Spenlow  zou  kunnen  benadeelen.  Ik  poogde  een  gelukkigen  middelweg 
tusschen  deze  twee  uitersten  te  vinden ;  mijne  tante  schonk  hare  goed- 
keuring  aan  den  uitslag,  en  mijnheer  Dick  wierp  mij  en  Traddles,  toen 
wij  de  trap  afgingen,  een  zijner  schoenen  na,  om  ons  fortuin  te  doen 
hebben. 

Voor  welk  een  besten  jongen  ik  Traddles  ook  hield,  en  met  hoeveel 
warmte  ik  aan  hem  gehecht  was,  kon  ik  toch  bij  deze  teedere  gelegenheid 
niet  nalaten  te  wenschen,  dat  hij  zich  nooit  mocht  hebben  aangewend 
om  zijn  haar  zoo  steil  overeind  te  kammen.  Dit  gaf  iets  verwonderds,om 
niet  te  zeggen  iets  borsteligs  aan  zijn  uitzicht,  hetwelk  ik  vreesde  dat  ons 
noodlotdg  zou  kunnen  zijn. 

Ik  nam  de  vrijheid  om  er  onderweg  naar  Putney  van  te  spreken,  en 
te  zeggen,  dat,  sds  hij  het  maar  een  weinigje  zou  willen  gladstrijken .... 

>Mijn  beste  Copperfield,"  zeide  Traddles,  zijn  hoedafiiemendeen  zijn 
haar  op  allerlei  manieren  wrijvende,  »dat  zou  ik  met  alle  pleizier  willen 
doen.  Maar  het  laat  het  zich  niet  doen."  —  »  Wil  het  zich  met  laten  neer- 
strijken  ?"  [zeide  ik.  —  >Neen,"  antwoordde  Traddles.  >Dat  wil  het  met 
alle  geweld  niet.  Al  droeg  ik  er  een  gewicht  van  vijftig  pond  op,  den  ge- 
heelen  weg  over  naar  Putney,  zou  het  toch  dadelijk  weer  overeind  gaan 
staan.  Gij  kunt  u  niet  verbeelden  welk  stroef  en  weerbarsdg  haar  ik  heb, 
Copperfield.  In  dat  opzicht  ben  ik  waarlijk  een  stekelvarken." 

ik  was  eenigszins  verdriedg,  dit  moet  ik  bekennen,  maar  werd  toch 
door  zijne  goedhartigheid  weder  geheel  tevreden  gesteld.  Ik  zeide  hem 
hoe  hoog  ik  die  goedhartigheid  achtte,  en  dat  zijn  haar  alle  stroefheid 
mt  zijn  karakter  moest  hebben  gehaald,  dewijl  hij  zelf  daarvan  niets  had. 

»0,"  antwoordde  Traddles  lachende,  »ik  kan  u  verzekeren,  dat  ik  al 
dikwijls  van  mijn  on^elukkig  haar  heb  moeten  hooren.  De  vrouw  van 
mijn  oom  kon  het  met  uitstaan.  Zij  zeide,  dat  het  haar  netelig  maakte. 
Het  is  mij  ook  erg  in  den  weg  geweest,  toen  ik  pas  met  Sofie  begon  te 
verkeeren.  Heel  erg  I"  —  >Had  zij  er  zooveel  op  tegen  ?"  —  >Z  ij  niet," 
antwoordde  Traddles;  >maar  hait  oudstezuster  —  die  de  belle  is  — 
stak  er  aldjd  den  gek  mee,  naar  ik  gehoord  heb.  Om  de  waarheid  te  tcs- 
gen,  al  de  zusters  lachen  er  mij  nog  om  uit."  —  >  Heel  pleizierig  I"  zei& 
ik.  —  'JA)"  antwoordde  Traddles  met  de  grootste  onnoozelheid,  >wij 
hebben  er  aldjd  aardighdd  mee.  Zij  zeggen,  dat  Sofie  er  eene  lok  van  in 


9   n^.-i-^^ 


IKRAADPLBEG  TRADDLES  OVEK  SEN  HUWELVKSVOORSTEL.         34I 

haar  lessenaar  heeft,  en  het  in  een  boek  met  kiuppeo  moct  bewaren,  om 
het  naar  beneden  te  houden.  Wij  hebben  er  gedurig  pret  mee."  —  » A 
propoa,  miJD  beste  Traddles,"  zeide  ik,  >uwe  ondcrtdnding  zal  mij  mis- 
schien  iets  aan  de  hand  kunnen  doen.  Hebt  ge  bij  het  begin  van  uw 
engagement  met  de  jonge  juffer,  die  ge  daar  zoo  even  genoemd  hebt, 
een  formeel  voorstel  aan  hare  familie  gcdaan  ?  Hceft  er,  bij  voorbeeld, 
iets  van  dien  aard  plaats  gehad  als  wij  vandaag  zuUen  hebben  ?"  voegde 
ik  er  met  zenuwachtige  onnist  bij.  —  »Wel,"  antwoordde  Traddles, 
wiens  oplettend  gezicht  eenigszms  betrokken  was,  ■  dat  was  in  mijn  geval 
eene  tamelijk  onaangename  omstandigheid ,  Copperfield.  Gij  begrijpt 
wel,  daar  Sofie  van  zooveel  nut  in  het  huishouden  was,  kon  geen  van 
alien  er  aan  denken,  dat  zij  ooit  zou  trouwen.  Eigenlijk  hadden  zij  het 
onder  elkander  geheel  uitgemaakt,  dat  zij  nooit  zou  trouwen,  en  noem- 
den  haar  daarom  de  oude  vrijster.  Toen  ik  er  dus,  met  de  grootste  voor- 
zichtigheid,  mevrouw  Crewler  van  sprak... ,"  —  iDe  mama?"  zeide 
ik.  —  iDe  mama,"  zeide  Traddles.  >De  eerwaarde  heer  Horace  Crewler 
is  haar  papa.  Toen  ik  er  mevrouw  Crewler  met  de  grootste  voorzichtig- 
heid  van  sprak,  gaf  het  haar  zulk  een  schok,  dat  sij  een  gil  gaf  en  dauw 
viel.  Ik  durfde  in  geene  maanden  weer  van  de  zaak  spreken."  —  >Maar 
eindelijk  deedt  ge  dat  toch  weer?"  zeide  ik.  —  »De  eerwaarde  hecr 
Horace  deed  het,"  antwoordde  Traddles.  >Hij  is  een  uitmuntend  man, 
een  voorbeeldig  man  in  alle  opzichten;  en  hijbracht  haar  onder  het  oog, 
dat  zij  zich  als  eene  chriatinne  met  die  opoffering  behoorde  te  verzoenen 
(vooral  daar  die  nog  zoo  onzeker  was)  en  geene  onchristelijkegezindheid 
jegens  mij  te  koesteren.  Wat  mij  zelven  bctreft,  Copperfield,  ik  geefu 
mijn  woord,  het  was  mij  te  moede  alsof  ik  voor  die  &milie  niets  anders 
d^i  een  roofVogel  was." —  »De  zusters  trokken  toch  partij  voor  U,  hoop 
ik?"  -  -  »Dat  kan  ik  juist  niet  zeggen,"  antwoordde  hij.  »Toen  wij  er 
mevrouw  Crewler  eenigzins  mede  verzoend  hadden,  moesten  wij  het 
Sara  bekend  makcn.  Gij  herinnert  u  wel,  die  Sara,  van  wie  ik  u  gezegd 
heb  dat  haar  iets  aan  de  ruggegraat  scheelt  f "  —  » ja  wel,  volkomen," — 
»Zij  kneep  hare  handen  dicht,"  zeide  Traddles,  mij  met  een  gezicht 
vol  ontzetting  aanziende,  >sloot  hare  oogen,  werd  blauw'bleek  en  geheel 
stijf,  en  kon  twee  dagen  lang  niets  gebruiken  dan  broodwater,  dat  haar 
met  een  theelepeltje  werd  ingegeven."  —  iWelk  een  onaangenaam 
schepsel !"  merktc  ik  aan.  —  >0,  ikverzoek  u  wel  excuus, Copperfield!" 
zeide  Traddles  hierop.  »Zij  is  een  heellief  meisje,  maar  zoo  uiterstge- 
voeiig.  Dat  zijn  zij  eigenlijk  allemaal.  Sohe  vertelde  mij  naderhand,  dat 
zij  met  geene  woorden  het  zclfverwijt  zou  kunn«i  beschrijven,  dat  zij  ge- 
voelde  terwijl  zij  Sara  oppaste.  Hoe  streng  dat  moet  geweest  zijn  kan  ik 
uit  mijn  eigen  gevoel  wel  opmaken,  Copperfield,  want  het  was  mij  alsof 
ik  een  moord  had  begaan.  Toen  Sara  weder  beter  was,  moesten  wij  het 
nog  de  andere  acht  bekend  maken,  en  de  mdruk  dien  het  op  deze 
teweegbracht,  was  wel  zeer  verschillend,  maar  toctr  bij  alien  van  den 
aandoenlijksten  aard.  De  twee  kleinsten,  die  door  Sofie  worden  opge- 
voed,  zijn  nu  pas  zoover  gekomen,  dat  zij  mijn  gezicht  niet  meer  ver- 
foeicn."  —  >In  alien  gevalie  zijn  zij  er  nu  toch  alien  mede  verzoend., 

DAVID   COfPERFtKLD.    —   II,  \S> 


243  DAVID  COPPSRFIELD. 


hoop  ik  ?"zeicle  ik.  —  >  Ja  —  ik  zou  wel  zeggen^  dat  zij  er  over  het  geheel 
in  berusten,"  antwoordde  Traddles  op  een  toon  van  twijfel.  >  Om  de  waar- 
heid  te  zeggen,  wij  spreken  zoo  weinig  mogelijk  van  de  zaak,  en  zij  viD- 
den  een  grooten  troost  in  mijne  onvaste  vooruitzichten  en  onvoordeelige 
omstandigheden.  Als  wij  eens  trouwen,  zal  het  een  jammerlijk  tooneel 
geven.  Het  zal  meer  naar  eene  begrafenis  dannaareenebruiloftgelijken, 
en  zij  zullen  het  mij  nooit  kunnen  vergeven,  dat  ik  haar  heb  weggehaald.** 

Zijn  eerlijk  gezicht  toen  hij  mij  met  een  comisch-ernstig  hoofdschud- 
den  aankeek,  maakt  thans  in  de  herinnering  meer  indruk  op  mij,  dan  het 
toen  in  werkelijkheid  deed,  want  ik  bevond  mij  op  dat  oogenblik  in  zulk 
een  uitersi  verbijsterden  en  angstvalligen  gemoedstoestand,  dat  ik  geheel 
buiten  staat  was  om  mijne  aandacht  ergens  op  te  vestigen.  Toen  wij  het 
huis  naderden,  waar  de  jufirouwen  Spenlow  woonden,  was  ik,  wat  mijn 
uitzicht  en  tegenwoordigheid  van  geest  betrof,  zoo  verbenedenpari 
^ezonken,  dat  Traddles  mij  het  gebruik  van  een  zacht  prikkelend  middel 
m  den  vorm  van  een  glas  bier  voorsloeg.  Toen  dit  mij  in  eene  naburige 
herberg  was  toegediend,  geleidde  hij  mijne  wankelende  schreden  naar 
de  deur  der  juflfrouwen  Spenlow. 

Ik  had  eene  flauwe  bewustheid  van,  om  zoo  te  zeggen,  te  kijk  te  staan, 
toen  de  meid  de  deur  opende,  en  van,  zonder  recht  te  weten  hoe,  door 
een  voorhuis,  waar  een  weerglas  hing,  naar  een  beneden  achterkamertje 
te  wag^elen,  dat  op  een  netten  tuin  uitzag.  Ook  van  daar  op  eene  sofa  te 
gaan  zitten,  en  van  Traddles'  haar,  toen  hij  zijn  hoed  afiiam,  te  zien  op- 
springen,  even  als  die  schrik  aanjagende  popjes  met  veren,  die  uit  eene 
valsche  snuifdoos  springen,  als  men  het  deksel  er  afheemt.  Ook  van  eene 
ouderwetsche  pendule  op  den  schoorsteenmantel  te  hooren  tikken  alsof 
zij  met  het  kloppen  van  mijn  hart  wilde  gelijk  blijven  —  dat  haar  toch 
met  gelukte.  Ook  van  in  de  kamer  rond  te  zien  naar  eenig  spoor  van 
Dora,  zonder  iets  te  vinden.  Ook  van  eens  te  denken,  dat  ik  Jip  in  de 
verte  hoorde  blaffen  en  dat  hij  terstond  door  iemand  gesmoord  werd. 
Eindelijk  werd  ik  er  van  bewust,  dat  ik  Traddles  achteruit  in  den  haard 
duwde,  terwijl  ik  in  de  uiterste  verlegenheid  voor  twee  uitgedroogde, 
tamelijk  bejaarde  dametjes  stond  te  buigen,  die  beiden  in  het  zwart  ge- 
kleed  waren,  en  er  uitzagen  alsof  zij  naar  het  model  van  den  overledenen 
mijnheer  Spenlow  waren  geknipt. 

»  Wees  zoo  goed  om  plaats  te  nemen,"  zeide  een  van  die  dametjes. 

Toen  ik  gedaan  had  met  over  Traddles  te  struikelen,  en  op  iets  was 
gaan  zitten  dat  geen  kat  was  —  gelijk  mijne  eerste  zitplaats  was — kreeg 
ik  in  zooverre  mijn  gezicht  teru^,  om  te  bespeuren,  dat  mijnheer  Spenlow 
blijkbaar  de  jongste  van  de  familie  was  geweest ;  dat  er  tusschen  de  twee 
zusters  een  verschil  van  zes  of  acht  jaren  bestond ;  en  dat  de  jongste  de 
woordvoerster  bij  het  gesprek  scheen  te  zullen  zijn,  daar  zij  mijn  brief — 
zoo  bekend  kwam  die  mij  voor  en  toch  zoo  wonderlijk  vrcemd !  —  in 
hare  hand  had,  en  door  een  leesglas  daarin  tuurde.  Zij  waren  eveneens 
gekleed,  maar  deze  zuster  droeg  hare  kleeding  toch  jeugdiger  dan  de 
andere,  en  had  ook  misschien  een  weinigje  meer  opschik — een  strookje. 
kraagje,  speld  of  bracelet,  of  iets  van  dien  aard  — dat  iets  meer  levendigs 


WU  HEBBBN  EEH  OMDERHOUD  HKT  DORAS   TANTES,  343 

aan  haar  voorkomen  jaf.  Zij  hidden  zich  beiden  zeer  recht  en  stijf,  en 
scheoen  altijd  even  stil  en  bedaord  te  moeten  zijn.  De  zuster,  die  mijn 
brief  Diet  had,  hield  hare  armen  dwars  over  haie  borst  geknilst,  gelijk 
men  wel  eens  afgodsbeeldjes  ziet. 

iMijnheer  Copperfieid,  geloof  ik,"  zeidc  de  zuster  die  mijn  brief  had, 
tot  Traddles  het  woord  richtende, 

Dit  was  een  schrikkelijk  begin.  Traddles  had  nu  aan  te  duiden,  dat  ik 
mijnheer  Copperfield  was,  en  ik  had  dit  te  bevestigen,  en  zij  hadden  zich 
te  ontdoen  van  het  vooroordeel,  dat  Traddles  mijnheer  Copperfield  was, 
en  zoo  waren  vij  alien  van  de  wijs.  Oni  ons  nog  meer  daarvan  af  te  brcn- 
gen,  hoorden  wij  Jip  duidelijk  twee  korte  blaffen  geven,  en  wederom 
smoren. 

»  Mijnheer  Copperfield,"  zeide  de  zuster  met  den  brief. 

Ik  deed  iets  —  hoog  waarschijnlijk  —  toen  de  andere  zuster  er  op 
inviel. 

>  Daarmijne  zuster  Lavinia,"  zeide  zij,  >  meer  met  zaken  van  dlen  aard 
bckend  is,  zai  zij  zeggen  wat  naar  ons  begrip  meest  berekend  is  om  het 
geluk  van  beide  partijen  te  bevorderen." 

Ik  ontdekte  naderhand,  dat  aan  jufTrouw  Lavinia  zooveel  kennis  van 
zaken,  die  het  hart  betrolTcn,  wcrd  toegeschreven,  om  reden  dat  er  in 
vToeger  tijd  zekere  mijnheer  Hdger  had  bestaan,  die  een  groot  vriend 
van  kort  whist  was,  en  van  wien  men  meende  dat  hij  op  haarverliefd  was 
geweesL  Mijn  geheim  gevoelen  is,  dat  deze  meening  geen  den  minsten 
grond  had,  en  mijnheer  Pidger  geheel  onschuldig  was  aan  zulkeaandoe- 
ning  of  gezindheid  —  welke  hij ,  zooveel  ik  kon  vememen,  nooit  op 
cenigerlei  manier  had  geuit.  Beide  juffrouwen  Lavinia  en  juffrouw  Cla- 
rissa koesterden  echter  een  bijgeloof,  dat  hij  zijne  liefde  v/ti  zou  verklaard 
hebben,  indien  hij  niet  in  zijne  jeugd  (op  ongeveer  zestig)  was  afgesneden, 
door  zijne  ongelukkige  gcwoonte  om  meer  te  drinken  dan  voor  zijn  ge- 
stel  diensdg  was,  en  eene  ongelukkige  poging  om  door  het  overdreven 
iiuwelgen  van  Bath-water  beterschap  te  zoeken.  Zij  schenen  iel&  eeoigs- 
zins  te  vermoeden,  dat  hij  aan  geheime  liefde  gestorven  was;  hoewelik 
moet  zeggen,  dat  er  in  huis  een  portret  van  hem  hing  met  een  purperen 
neus,  hetwelk  lang  niet  scheen  aan  te  duiden  dat  hij  een  slachtofier  van 
de  tering  was  ge  word  en. 

•Wij  willen  ons  niet  met  het  vroeger  gebeurde  bezig  houden,"  zeide 
juflrouw  Lavinia.  >De  dood  van  onzen  ongelukkigen  broeder  Francis 
heeft  dat  uitgewischt."  —  »Wij  waren  niet  gewoon,"  zeide  juffrouw  Cla- 
rissa, iveel  verkeer  met  onzen  broeder  Francis  te  houden ;  maarer  was 
toch  eigenlijk  geen  ongenoegen  of  verwijdering  tusschen  ons.  Francis 
ging  zijn  weg,  en  wij  den  onzen.  Wij  meenden  dat  dit  het  geluk  van  beide 
partijen  zou  bevorderen,  en  dat  deed  het  ook." 

Beide  zusters  bogen  zich  een  weinigje  voorover  om  te  spreken,  schud- 
den  als  zij  gesproken  hadden  het  hoofd,  en  richtten  zich  weder  rechtop 
als  zij  zwegen.  Jufi'rouw  Clarissa  bewoog  nooit  hare  annen.  Somtijds 
speelde  zij  er  wijsjes  op  met  hare  vingers  —  menuetten  en  marschen,  zou 
ik  denken  —  maar  zij  bewoog  ze  nooit. 


244 


DAVID   COPPERFIELD. 


» De  positie,  of  verraeende  positie  van  ons  nich^e  is  door  den  dood 
van  onzen  broeOer  Francis  zeei  veranderd,"  zeide  juffrouw  Lavinia;  leo 
derhalve  begrijpen  wij,  dat  rie  gevoelens  van  on/.en  breeder  ten  aanzien 
van  hare  positie  iosgelijks  veranderd  zijn.  Wij  hebben  geeae  reden  om  ' 
er  a2n  te  twijfelen,  mijnheer  Copperfield,  dat  gij  een  jong  heer  zijt,  die 
goede  eigenschappen  en  een  eervollen  naam  bezit,  ofdatgijgenegeii- 
heid  voor  ons  nichtje  hebt  —  often  voile  overtuigd  siijt,  dat  gij  genegen- 
held  voor  haar  hebt." 

Ik  antwoordde,  gelijk  ik  doorgaans  deed  als  ik  daartoe  gelcgen- 
heid  had,  dat  niemand  ooit  iemand  anders  zoo  liefgehad  had  aJs  ik 
Dora  had. 
Traddles  kwam  mij  met  een  bevestigend  gemumiel  te  hulp. 
Juflrouw  Lavinia  wilde  daarop  een  wederantwoord  geveo,  tooi  juf- 
fronw  Clarissa,  die  den  lust  niet  scheen  te  knnoen  wederstaan  om  telkeos 
van  haar  breeder  Francis  te  spreken,  er  nogmaals  op  inviel. 

»Als  Dora's  mama,"  zeide  zij,  itoen  zij  met  onzen  broeder  Francis 
trovwde,  tcrstond  gezegd  had,  dat  er  voor  de  familie  geene  ptaats  was 
aan  het  diner,  zou  het  voor  het  geluk  van  alle  partijen  beter  zijn  ^ 
wecst."  —  »Zu3ter  Clarissa,"  zetdejufTrouw  Lavinia  hierop,  imisschicn 
behoeven  wij  dit  nu  niet  in  aanmerking  te  neraen."  —  » Zuster  Lavinia," 
antwoordde  juffrouw  Clarissa,  >het  behoort  tot  de  zaak.  Met  uw  gedeelte 
van  de  zaak,  waaiover  gij  alleen  bevoegd  zijt  te  spreken,  zou  ik  er  niet 
aan  denken  om  mij  te  bemoeien.  Maar  over  dat  gedeelte  van  de  zaak 
heb  ik  ook  mijn  oordeel.  Het  zou  voor  het  geluk  van  alle  partijen  beta 
zijn  gewecstj  a!s  Dora's  mama,  toen  zij  met  onzen  broeder  Frandi 
trouwde,  dmdelijk  gezegd  had  wat  hare  inzichten  waren.  Wij  zouden 
dan  gezegd  hebben:  >Wees  zoo  goed,  en  verzoek  ons  dan  maar  in  het 
gehcel  niet^"  en  daarmede  zou  alle  mojjelijkheid  van  misverstandvei- 
meden  zijn  geweest." 

Tocn  juffrouw  Clarissa  haar  hoofd  had  gcschud,nam  jufirouw  Lavinii 
weder  het  woord,  nogmaals  door  haar  lecsglas  naar  mijn.brief  tureDdt 
Zij  hadden,  terloops  gezegd,  beiden  heldere,  ronde,  flikkerende  ooges, 
die  vogtl'Oogjes  geleken.  Over  het  geheel  hadden  zij  veel  van  vogeltjo 
over  zich ;  zekere  schielijkheid,  slimheid  en  driftigheid  in  al  wat  cj 
deden  en  eene  aardige  manier  om  zich  in  soramige  houdingen  te  zetten, 
evenals  kanarietjes. 
Juffrouw  Lavinia,  gelijk  ik  gezegd  heb,  nam  weder  het  woord. 
>Gij  verzoekt  verlof  aan  mijne  zuster  Clarissa  en  mij,  mijnheer  Cop- 
perfield,  om  hier  aan  huis  als  geaccepteerd  minnaar  van  onsnicht^ 
visites  te  mogen  afleggen."  —  »AIs  onze  broeder  Francis,"  zddejof- 
frouw  Clarissa,  nogmaals  uitbarstende,  indien  ik  iets,datzoo  zachteo 
kalm  was,  een  uitbarsten  mag  noemen,  >  zich  met  een  atmospheer  van 
Doctors'  Commons,  en  niets  anders  dan  Doctors'  Commons,  wenschtt 
te  omgeven,  welk  recht  of  verlangen  hadden  wij  om  ons  daartegen  K 
kanten  ?  Geen  het  minste,  voorzpker.  Wij  zijn  er  altijd  ver  vandaan  gf 
weest  om  ons  aan  iemand  te  willen  opdringen.  Maar  waarom  hei  dai 
niet  te  zeggen  i  Onze  broeder  Francis  en  zijne  vrouw  konden  hun  eigcn 


WQ  OHDIRHAMOBLCH.  *iS 

TOO  omgang  hebben ;  en  mijne  zuster  Lavinia  en  ik  insgelijks.  Wij 

n  Eclven  wel  gezelschap  vindcD,  louikbopwl" 

T  dit  tot  Traddles  en  mij  scheen  gericbt  te  zijn,  gaven  Traddles  en 

len  zeker  soort  van  antwoord.  Dat  van  Traddles  was  onhoorbaai. 

'  seide,  ^loof  ik,  dat  bet  alle  belanghebbenden  zeer  tot  eer  Btrekte ; 

vat  ik  eigenlijk  meende,  weet  ik  volstrekt  niet 

ster  Lavinia,"  zeide  juf&ouw  CUiissa,  die  nu  haar  gemoed  had 

t,  >gij  kunt  voortgaan,  melieve." 

rouw  Lavinia  vervolgde : 

jnhecr  Copperfield,  mijne  zuster  Clarissa  en  ik  bebben  dezen  brief 

iaad  zeer  ernstig  in  overweging  genomen ;  en  dat  hebben  wq  niet 

a  zonder  bem  ook  aan  ona  nichtje  te  laten  zien,  en  er  met  ons 

!  over  te  spreken.  Wij  twijfelen  er  niet  aan,  of  gij  denkt  dat  glj  zeer 

an  baar  houdt"  —  »Denken,  mejuffrouw!"  begon  ik  met  ver- 

g.  »0!" 

IT  toen  jufirouw  Clarissa  mij  ecn  btik  toewierp  (juist  gelijk  eea 

anarietje)  als  een  verzoek  om  bet  orakel  niet  in  de  rede  te  valkn, 

:Jit  ik  om  verscbooning. 

sbechtbeid,"  zeide  ju&ouw  Lavinia,  naar  hare  zustn  omziende, 

rlangde  zij  eene  bevesdging,  welke  deze  ook  aan  het  slot  vm  ieder 

le  met  een  boofdknikje  gaf,  irijpe  gebecbtheid,  zelfopoficrende 

valt  het  niet  gemakkelijk  zich  te  uiten.  Hare  stem  is  zacbt.  Zij  ts 
en  schuw;  zij  houdt  zich  verscholen  en  wacht  geduldig  opgelegen- 
Dit  is  dc  rijpe  vnicht.  Somtijds  glijdt  het  gebeele  leven  voorbij, 
I  zij  nog  in  de  schaduw  blijft  rijpen." 

legrecp  natnurlijk  niet,  dat  dit  eene  toepasaing  op  hare  vermeende 
rinding  van  den  verUefden  Pidger  was;  maar  aan  dendefti^en 
waarmede  jufTrouw  Clarissa  knikte,  zag  ik  dat  er  groot  gewicht 
»e  woorden  werd  gehecht. 

!  lichte  —  want  ik  noem  ze,  met  znlke  gevoelens  vergeleken,  de 
—  ^enegenheden  van  nog  zeer  jonge  menscben,"  vervol^e  juf- 

Lavinia,  izijn  als  stof^  bij  rotsen  vergeleken.  Het  is  te  wijten  aan 
teielijkheid  om  te  weten  ofzijwaarschijnlijkzuUen  stand  houden 
■ij  een  wesenlijken  grondslag  hebben,  dat  mijne  zuster  ClarlasB 
lug  niet  tot  een  besluit  hebben  kunnen  komen  hoe  wij  moetten 
Id,  mijnbeer  Copperfield  en  mijnheer..."  —  iTraddles,"  zeide 
rriend,  toen  hij  bevond  dat  men  hem  aanug.  —  ilk  verzoek  wel 
lOODing.  Van  den  Inner  Temple,  geloof  ik?"  zeide  jufi^uv 
la,  nog  eens  mijn  brief  inziende.  —  ijuist,"  zeide  Traddles,  en 
laaibij  tamelijk  rood. 

^el  ik  nog  geene  eigenlijke  aanmoediging  had  ontvangen,  ver- 
le  ik  mij  aan  de  twee  zustertjes  vooral  aan  jiSrouw  Lavinia  te  eien, 

in  dit  nieuwe  en  vruchtbare  onderwerp  van  belangstelling  een  uit- 
id  genot  vonden,  er  zich  toe  zetten  om  bet  zoolang  mogelijk  te 
3,  en  genegen  waren  om  bet  met  troetelende  zachtheid  te  behan- 

DitaUes  gafmij  veclboop.  Ikmeendetebcspenren,  datjuf&ouw 
ia  er  ongemeen  veel  bebagen  in  zou  bebben  om  twee  jonge  gelie- 
ivn>  coPFERFiBLD.  —  n.  \t? 


r 


2*46  DAVm  COPPERFIKLD^ 


ven,  gelijk  Dora  en  ik,  onder  haar  opzicht  tehouden;endatjt]fiiroaT 
Clarissa  er  bijna  evenveel  behagen  in  zou  hebben  om  haar  dit  te  zjen 
doen,  en  nu  en  dan,  wanneer  zij  zich  daartoe  gedrongen  gevoelde^  ids 
over  haar  gedeelte  van  de  zaak  te  zeggen.  Dit  gaf  mij  moed  om  met  groote 
heftigheid  te  betuigen,  dat  ik  Dora  meer  lief  had,  dan  ik  zeggen  of  iemaod 
gelooven  kon;  dat  al  mijne  vrienden  wel  wisten  hoe  lidf  ik  haar  had; 
dat  mijne  tante,  Agnes,  Traddles  en  alien,  die  mij  kenden,  wel  wista  j 
hoe  emstig  ik  door  mijne  liefde  was  geworden.  Voor  de  waarheid  hier- 1 
van  beriep  ik  mij  op  Traddles.  En  Traddles,  vuur  vattende  alsof  hij  od 
in  een  parlements-debat  stortte,  hield  zich  nu  waarlijk  ^oed,  en  Ix^ 
vestigde  mijne  verklaringen  met  de  krachdgste  bewoordingen,  en  op 
een  eenvoudigen  en  verstandigen  toon ,  <lie  blijkbaar  een  gunsdga 
indruk  maakte. 

>Ik  spreek,  indien  ik  mij  vermeten  mag  zoo  te  zeggen,  als  iemand, 
die  eenigszins  ondervinding  van  zulke  zaken  heeft,"  zeide  Traddles, 
»  daar  ik  zelf  met  eene  jonge  dame  ben  geengageerd  —  een  van  de  tien, 
daar  ergens  in  D  e  v  o  n  s  h  i  r  e  —  en  op  het  oogenblik  geene  waarschijn- 
lijkheid  zie,  dat  ons  engagement  ooit  tot  een  besluit  zal  komen/' — >Dns 
zult  ge,  mijnheer  Traddles,"  zeide  jufirouw  Lavinia,  die  nu  blijkbaar 
meer  belangstelling  voor  hem  opvatte,  »misschien  wel  in  staat  zijn  omte 
bevestigen  wat  ik  zoo  even  ^ezegd  heb  van  die  gehechtheid,  die  zich 
zedig  schuilhoudt  en  geduldig  bhjft  wachtenf" —  >  Volkomen,  mejuf- 
frouw,"  antwoordde  Traddles. 

Jufirouw  Clarissa  zag  juffirouw  Lavinia  aan,  en  schudde  emstig  haar 
hoofd.  Juffirouw  Lavinia  zag  juffi*ouw  Clarissa  aan  alsof  zij  haar  maaral 
te  wel  begreep  en  slaakte  een  zuchtje. 

>Zuster  Lavinia,"  zeide  juffi-ouw  Clarissa,  »neem  mijn  reukfleschje 
eens." 

Juffi*ouw  Lavinia  versterkte  zich  door  den  geur  van  den  aromatischen 
azijn  op  te  snuiven,  terwijl  Traddles  en  ik  met  groote  bekommering  toe- 
keken,  en  vervolgde  toen,  met  eenigszins  flauwe  stem : 

>  Mijne  zuster  en  ik,  mijnheer  Traddles,  zijn  zeer  in  twijfel  geweesthoc 
wij  behoorden  te  handelen  ten  opzichte  van  eene  genegenheid,  of  ing^ 
beelde  genegenheid,  tusschen  twee  nog  zoo  heel  jonge  menschen  als 
mijnheer  Copperfield  en  onsnichtje.  —  »De  dochter  van  onzen  breeder 
Francis,"  merkte  juffi-ouw  Clarissa  hierop  aan.  >  Indien  devrouwvan 
onzen  broeder  Francis  bij  haar  leven  had  kunnen  goedvinden  om  de 
familie  op  een  diner  te  verzoeken  (hoewel  zij  ontwijfelbaar  recht  had  om 
te  handelen  gelijk  haar  best  voorkwam),  zouden  wij  de  dochter  van 
onzen  broeder  Francis  tegenwoordig  beter  gekend  hebben.  Ga  voort, 
zuster  Lavina." 

Juffi-ouw  Lavinia  keerde  mijn  brief  om,  zoodat  zij  den  kant  met  het 
adres  voor  zich  kreeg,  en  keek  door  het  leesglas  naar  een  lijstje  van  aao- 
teekeningen,  dat  zij  op  de  ledige  ruimte  had  geschreven. 

>Het  komt  ons  voorzichtig  voor,  mijnheer  Traddles,"  zeide  zij,  >oni 
deze  gevoelens  op  de  proef  van  onze  eigene  waameming  te  stellen.  Voor 
het  oogenblik  weten  wii  er  no^niets  van^en  zijn  wij  niet  in  staat  omte 


DK  OtlDKRBANDELDrC  KOHT  TOT  BEN  OKWBNSCHT  EtMDE,  347 

beoordcelen  hoeved  wezenlijks  cr  in  kan  zijn.  Wij  zijn  dus  genegen  om 
in  zooverre  het  voorstel  van  mijnheer  Copperfield  te  beamen,  dat  wij 
hem  vrijheid  ge?en  ora  hier  aan  huis  visiles  te  maken."  —  »Nooit,  lieve 
dames,  riep  ik  uit,  von  een  geduchten  last  van  vrees  on th even,  izalik 
uwe  goedheid  vergeten!"  —  »Maar,  vcrvolgde  juifrouw  Lavinia,  »wij 
zouden  het  er  vooreerst  licver  voor  willen  houden,  mijnhecr  Traddles, 
dat  de  visites  ons  zelven  gelden.  Wij  moeten  ons  wachten  om  eenig  stel- 
lig  engagement  tusschen  mijnheer  Coppcrfield  en  ons  nichtjc  te  erken- 
nen,  totdat  wij  gelegenheidgchadhebben...." —  iTotdat  gij  gelegenhcid 
hebt  gehad,  zustcr  Lavinia,"  zeide  juffrouw Clarissa.  —  iHetzijzoo," 
zeide  juffrouw  Lavinia  met  een  zncht,  itotdat  ik  gelegenheid  heb  gehad 
om  hen  waar  le  ncmcn."  — » Coppcrficld,"  zeide  Traddles,  lich  tot  mij 
keerende,  >gij  gevoelt  zeker  wel,  datnietsbillijkerorvriendeliikerzou 
kunnen  zijn."  t-  »Neen!"  riep  ik  uit.  >Datgevoelik  tendiepste."  — 
>Bij  dezen  staat  van  zaken,"  zeide  juffrouw  Lavinia,  wederom  hare  aan- 
teekeningen  aanziende,  i  en  terwijl  wij  zijne  visites  aUeen  met  deze  bepa- 
ling  veroorloven,  moeten  wij  van  mijnheer  Copperfield  eene  bepaalde 
verzekering,  op  zijn  woord  van  eer,  verlangen,  dat  er  buiten  ons  weten 
geen  verkeer  van  eenigen  aard  tusschen  hem  en  ons  nichtjc  zal  plaats 
nebben.  Dat  er  geen  plan  hoegenaamd  ten  aanzien  van  ons  nich^e  zal 
worden  beraamd,  zonder  eerst  aan  ons  te  worden  voorgelegd..."  — 
>Aanu,  zuster  Lavinia,"  vieljuf&ouw  Clarissa  hierop  in. ^ — »Het  lij  eoo, 
Clarissa!"  zeide  juffrouw  Lavinia  berustend,  » zonder  eerst  aan  mij  te 
worden  voorgelegd  en  onze  goedkeuring  te  ontvangen.  Wij  moeten  dit 
tot  eene  allcremstigstc  en  uitdrukkelijke  bepaling  maken,  die  om  gee- 
nerlei  rcden  mag  verbroken  worden,  Wij  verlangden,  dat  mijnheer  Cop- 
perfield vandaag  door  een  vertrouwd  vriend  vergezeld  werd,"  met  eene 
hoofdbuiging  naar  den  kant  van  Traddles,  die  daarop  insgelijks  boog, 
>opdat  er  in  dit  opiicht  geen  twijfel  of  misverstand  zou  ktmnen  plaats 
hebbcn.  Indien  mijnheer  Copperfield,  ofindien  gij,  mijnheer  Traddles, 
het  minste  bezwaar  gevoelt  om  deze  beloftc  te  geven,  verzoek  ik  u  tijd 
te  ncmen  om  er  over  te  denken," 

Ik  riep  vol  ijver  en  verrukking  uit,  dat  het  niet  noodig  was  mij  een 
oogenbhk  te  bedenken.  Ik  legde  met  hartstochtelijk  vuur  de  verlangde 
belofte  at,  riep  Traddles  op  om  daarvan  getuige  te  zijn,  en  verklaarde:, 
dat  ik  de  gniwelijkste  booswicht  zou  zijn,  indien  ik  in  het  allerminste 
daarvan  afweek. 

1  Wacht  eens  even !"  zeide  juffrouw  Lavinia,  hare  hand  opstekende. 
>  Eer  wij  faetgenoegen  hadden  u  beiden  te  ontvangen,  mijne  heercn,  had- 
den  wij  besloten  u  een  kwartierums  alleen  te  laten  om  u  op  dit  punt  te 
bedenken,  Gij  zult  ons  wel  vergunnen  om  zoo  lang  been  te  gaan." 

Het  was  vruchteloos  te  zeggen,  dat  ik  mij  niet  behoefde  te  bedenken. 
Zij  wilden  volstrekt  voor  zoolang  heengaan.  De  beide  vogettjes  wipten 
dus  met  groote  defligheid  de  deur  uit,  en  lieten  mij  tijd  om  de  felicitatien 
van  Traddles  aan  te  hooren,  met  een  gevoel  alsof  ik  reeds  iudegewesten 
der  zaligen  verplaatst  was.  Precies  na  verloop  van  het  kwartieruurs  ver- 
schenen  zij  weder  met  even  groote  deftigheid  als  zij  verdwenen  waren 


248  DAVID  COPPIRFIKLD. 


Zij  waren  ritselend  heengegaan,  alsof  hare  kleedjes  van  her&tbladeiai 
waren  gemaakt,  en  eveneens  ritselende  kwamen  zij  weder  tenig. 

Ik  verbond  mij  toen  nog  eens  aan  de  voorgeschrevene  voorwaardeo. 
1  Zuster  Clarissa^"  zeide  juf&ouw  Lavinia,  »het  overige  staat  aan  u." 

Juf&ouw  Clarissa,  nu  voor  het  eerst  hare  armen  uit  elkander  slaande^ 
nam  de  aanteekeningen  over  en  keek  ze  even  in. 

>  Het  zal  ons  genoegen  doen,"  zeide  jufirouw  Clarissa,  »mijnheerCop- 
perfield  elken  zondag  op  het  diner  te  zien,  als  hem  dit  gelegen  koml 
Onze  tijd  is  drie  ure/' 

Ik  boog. 

»Door  de  week,"  zeide  jufifrouw  Clarissa,  >  zal  het  ons  aangenaam  njn 
mijnheer  Copperfield  op  de  thee  te  zien.  Onze  tijd  is  half  zeven." 

Ik  boog  wederom. 

»Tweemaal  in  de  week,"  zeide  juf&ouw  Clarissa,  imaar  in  den  legel 
niet  meermalen." 

Ik  boog  nogmaals. 

» Jufifrouw  Trotwood,"  zeide  jufifrouw  Clarissa,  »in  den  brief  van  mijn- 
heer Copperfield  genoemd,  zal  ons  misschien  weleenskomen  opzoeken. 
Als  visites  te  maken  beter  is  voor  het  geluk  van  alle  partijen,  ontvangen 
en  beantwoorden  wij  ze  zeer  gaame.  Als  het  voor  het  geluk  van  alle  Par- 
tijen beter  is,  dat  er  geene  visites  plaats  hebben  (zoods  in  het  geval  van 
onzen  broeder  Francis  en  zijn  huisgezin),  dan  is  het  lets  anders." 

Ik  zeide,  dat  het  voor  mijne  tante  eene  eer  en  genoegen  zou  zijn  met 
haar  kennis  te  maken;  hoewel  ik  zeggen  moet,  dat  ik  er  mij  niet  gehed 
zeker  van  achtte  of  zij  wel  goed  met  elkander  overweg  zouden  kunnoi. 
Daar  de  voorwaarden  nu  waren  afgehandeld,  betuigde  ik  mijn  harteli}- 
ken  dank,  en  de  hand,  eerst  van  jufifrouw  Clarissa  en  daama  van  jufifrouw 
Lavinia  vattende,  drukte  ik  ze  een  voor  een  aan  mijne  lippen. 

Toen  stond  jufirouw  Lavinia  op,  en  mijnheer  Traddles  verzoekende 
om  ons  voor  een  oogenblikje  te  verschoonen,  noodigde  zij  mij  uit  om 
haar  te  volgen.  Ik  gehoorzaamde  haar  al  bevende,  en  werd  naar  eene 
andere  kamer  gebracht.  Daar  vond  ik  mijne  bemindeachterdedeur; 
zij  hield  hare  oortjes  dicht  en  had  haar  lief  gezichtje  tegen  den  muur  ge* 
drukt;  Jip  zat  in  den  borden warmer  met  zijn  kop  in  een  handdoek 
gewikkeld. 

O,  hoe  schoon  was  zij  met  haar  zwart  kleedje,  en  hoe  schreide  eo 
snikte  zij  in  het  eerst,  terwijl  zij  maar  niet  achter  de  deur  vandaan  wilde 
komen !  Hoe  teer  waren  wij  voor  elkander,  toen  zij  er  eindelijk  vandaan 
kwam ;  en  hoe  zalig  was  mijn  toestand,  toen  wij  Jip  uit  den  bordenwar- 
mer  namen,  hem  duchtig  niezende,  aan  het  licht  teruggaven,  en  alle  drie 
weder  vereenigd  waren ! 

>  Mijne  dierbare  Dora !  Nu  zijt  ge  toch  waarlijk  de  mijne  voor  eeuwig !" — 
lOch  neen,"  smeekte  Dora.  iDat  toch  niet."  —  iZijt  ge  dan  met  de 
mijne  voor  eeuwig,  Dora?"  —  »Och  ja,  dat  ben  ik  zeker  I"  riep  Donu 
>Maar  ik  ben  toch  zoo  geschrikt!"  —  >  Geschrikt,  liefje  ?"  —  »Welja! 
Ik  houd  niemendal  van  hem,"  zeide  Dora. »  Waarom  gaat  hij  niet  heen  t** — 
1  Wie,  mijn  hartje  ?"  —  >  Die  vriend  van  u,"  antwoordde  Dora,  i  Hij  heeft 


IK  OMHELS  MIJNE  BEMINDE.  Z4g 


er  niets  mede  te  maken.  Wat  moet  hij  domzijn!"  —  >0,  mijnliefjel" 
(Niets  was  ooit  vleiender  dan  hare  kinderlijke  maniertjes.)  >  Hij  is  ztilk 
een  allerbest  mensch !"  —  >Och,  maar  wij  hebben  hier  zulke  allerbeste 
menschen  niet  noodig,"  zeide  Dora  met  een  pruilend  lipje.  —  »Beste," 
zeide  ik  emstig,  >  gij  zult  hem  spoedig  beter  leeren  kennen,  en  dan  zeker 
veel  van  hem  houden.  En  mijne  tante  zal  spoedig  eens  hier  komen:  en 
gij  zult  zeker  ook  veel  van  haar  houden,  als  gij  haar  kent."  —  >Och 
neen,  breng  haar  maar  niet  hier,"  zeide  Dora,  mij  een  angstig  kusje  ge- 
vende  en  hare  handjes  vouwende.  »Dat  toch  niet.  Ik  weet  wel  vooruit, 
dat  zij  een  ondeugend  oud  ding  is,  dat  maar  kwaad  zal  stoken.  Laathaar 
niet  hier  komen,  Doady !"  hetwelk  eene  verbastering  van  David  was. 

Tegenspraak  kon  op  het  oogenblik  niet  baten;  ik  lachte  dus  maar, 
en  bewonderde  haar,  en  was  zeer  verliefd  en  uiterst  gelukkig;  en  zij  liet 
ihij  het  nieuwe  kunstje  van  Jip  zien  om  in  een  hoek  op  zijne  achter- 
pooten  te  staan  —  hetgeen  hij  omtrent  zoo  lang  deed  als  het  flikkeren 
van  een  bliksemstraal  duurt,  eer  hij  weder  neerviel  —  en  ik  weet  niet 
hoelang  ik  daar  nog  zou  gebleven  zijn,  zonder  om  Traddles  te  denken, 
als  juflfrouw  Lavinia  niet  binnengekomen  was  om  mij  weg  te  halen.  Juf- 
frouw  Lavinia  hield  bijzonder  veel  van  Dora  (zij  vertelde  mij,  dat  Dora 
predes  was  wat  zij  zelve  op  hare  jaren  was  —  zij  moest  dus  veel  veran- 
derd  zijn)  en  behandelde  Dora  eveneens  als  ware  zij  een  speelpopje 
geweest.  Ik  wilde  Dora  overhalen  om  Traddles  te  komen  zien,  maar 
teen  ik  daarvan  sprak.  Hep  zij  weg  naar  hare  eigene  kamer  en  sloot  zich 
daarin  op.  Ik  ging  dus  zonder  haar  naar  Traddles,  en  stapte  met  hem 
been  alsof  ik  door  de  lucht  zweefde. 

>Het  had  niet  beter  kunnen  afloopen,"  zeide  Traddles^*  en  het  zijn 
heel  aardige  oude  dames,  dat  moet  ik  zeggen.  Het  zou  mij  geheel  niet 
vcrwonderen,  als  ge  nog  jaren  v66r  mij  getrouwd  waart,  Copperfield." — 
^Speelt  uwe  Sofia  ook  op  een  of  ander  instrument,  Traddles  f"  vroeg  ik, 
in  den  trots  van  mijn  hart  —  »Zij  weet  genoeg  van  de  piano  om  hare 
kleine  zusjes  daarop  te  leeren,"  zeide  Traddles.  —  >  Zingt  zij  ook  ?*'  vroeg 
ik.  —  >Zij  zingt  wel  eens  eene  romance,  om  de  anderen  op  te  frisschen 
als  zij  niet  recht  in  hun  schik  zijn,"  antwoordde  Traddles;  >maar  geheel 
niet  naar  de  kunst."  —  » Zingt  zij  wel  bij  de  guitaar?"  vroeg  ik.  —  >0 
Heere  neen!"  zeide  Traddles.  —  iTeekentzij  welf"  —  >  Geheel  niet," 
antwoordde  Traddles. 

Ik  beloofde  Traddles,  dat  hij  Dora  zou  hooren  zingen  en  hare  bloem- 
teekeningen  zien.  Hij  zeide,  dat  hij  dit  zeer  gaame  zou  willen,  en  wij 
gingen  arm  in  arm  en  zeer  vergenoegd  naar  huis.  Ik  moedigde  hem  aan 
om  van  Sofie  te  spreken,  hetgeen  hij  deed  met  een  liefdevol  vertrouwen 
op  haar,  dat  ik  ten  hoogste  bewonderde.  Ik  vergeleek  haar  bij  mij  zelven, 
met  innerlijke  tevredenheid,  met  Dora;  maar  stemde  toch  ook  bij  mij 
zelven  oprechtelijk  toe,  dat  zij  voor  Traddles  een  uitmuntend  meisje 
scheen  te  wezen. 

Natuurlijk  werd  mijne  tante  dadelijk  van  den  gelukkigen  afloop  der 
onderhandeling,  en  van  alles  wat  in  den  loop  daarvan  gezegd  en  gedaan 
was,  onderricht.  Zij  was  verheugd,  omdatz\)m\)zoo\ei^^M^^x"^%^^'^ 


250  DAVID  COPPERFIiXD. 

beloofde  de  tantcs  van  Dora  zonder  uitstdtegaanbezoeken.Muiii 
deed  toch  dien  avond,  tertrijl  ik  Agnes  zat  te  schrijven  zulk  eeneku^ 
wandelmg  door  de  kamers  op  en  neer,  datik  begontedenkeQ<iii4 
voomemcDs  was  tot  aan  den  ochtend  te  blijven  wandelen. 

Mijn  brief  aan  Agnes,  waarin  ik  baar  mededeelde  welk  ecn  getukkigo 
uitslag  het  had  gehad,  dat  ik  baar  raad  had  gevolgd,  was  vol  milt 
dankbaarheid.  Zij  antwoordde  mij  terstond.  Haar brief  was  ernsug,iW 
blijmoedigen  vol  hoop.  Zij  was  van  dien  tijdaf  attijdblijmocdig.  I 

Ik  had  de  handen  nu  voller  dan  ooit.  Mijn  dagelijksche  riJEOiW  I 
High^ate  In  aanmcrking  nemcndc,  was  Putney  zeer  afgelegeD;^  I 
natuurlijk  verlangde  ik  zoo  dikwijls  ik  maar  kon  daarheen  te  pif- 1 
Daar  het  voorgestelde  koraen  theedrinken  geheel  ondoenlijk  was,  slod  I 
ik  met  juSirouw  Lavinia  een  vergelijk,  waarbij  nog  werd  toegcstaan  dka  1 
zaterdagmiddag  een  bezoek  te  koraen  brengen  zonder  da^rdoor  miJM  I 
bevoorrechte  zondagen  te  verbeuren.  Zoo  was  het  slot  vanelkewe^  1 
een  venukkelijke  tijd  voor  mij;  en  het  overige  der  week  kortte  ik  mij  1 
door  daamaar  nit  te  zien. 

Het  was  eene  groote  geruststelling  voor  mij  toen  ik  zag,  dat  Don's 
taotes  en  de  mijne,  alles  m  aanmerkmg  nemende,  veel  beter  met  elkan-  ! 
der  te  recht  kwamen  dan  tk  had  kunnen  denken.  Weinige  dagen  na  bet  ' 
beschrevene  onderhoud  bracht  mijne  tante  het  beloofde  bezoek,  en 
weinige  dagen  daania  kwamen  Dora's  tantes,  met  alle  behoorlijke 
staatsie,  een  tegenbezoek  afleggen.  Dergelijke  maar  meer  vriendschap- 
pelijke  uitwisselingen  van  bezoeken  hadden  ook  naderhand  plaats, 
dooTgaans  met  tusschenpoozen  van  drie  of  vier  weken.  Ik  weet,  dat 
mijne  tante  Dora's  tantes  zeer  bedroefde,  door  niet  te  willen  begrijpen, 
hoe  deftig  het  wezen  zou  zich  met  eene  vigilante  te  laten  brengen,  cd 
door  op  allerlei  buitengewone  tijden,  kort  na  het  ontbijt  of  vlak  voor  de 
thee,  te  voet  naar  Putney  tekomen;alsmede  door haar hoed  tedra- 
gen  op  zulke  manier  als  haar  op  bet  oogenblik  het  gemakkelijkst  voor- 
kwam,  zonder  zich  eenigszins  aan  de  vooroordeelen  der  beschaving  in  dit 
opzicht  te  storen.  Dora's  tantes  werden  het  echter  weldra  met  elkander 
eens  om  mijne  tante  te  beschouwen  als  eene  zonderlinge  en  eenigszins 
mannelijke  dame,  van  btiitengewoon  verstand;  en  hoewel  mijne  tante 
Dora's  tantes  somtijds  aanstoot  gaf,  door  hare  kettersche  gcvoelcns  ten 
aanzien  van  sommige  punten  van  belcefdheid,  had  zij  mij  veel  te  lief  om 
niet  eenige  van  hare  kleine  eigenaardigheden  aan  de  algemeene  hti- 
monie  ten  offer  te  brengen. 

Het  eenige  lid  onzer  kleine  maatschappij,  dat  volstandig  weigerde  on 
zich  naar  de  omstandigheden  te  schikken,  was  Jip.  Hij  kon  mijne  taott 
nooit  zien  zonder  dadelijk  al  zijne  tanden  te  laten  zien,  onder  een  stoel 
te  kniipen  en  onophoudclijk  te  brommen,  met  nu  en  dan  een  jammerlijk 
gehuil  daartusschen,  alsof  zij  hem  waarlijk  al  te  onuitstaanbaar  wis- 
Allerlei  soort  van  behandeling  werd  met  hem  beproefd :  strcclen,  bekij- 
ven,  klappen geven, hem  naar  Buckingham-Street  brengen  (wau 
hij,  tot  schnk  van  alle  aanschouwers,  oogenblikkelijk  op  de  twee  kattoi 
aanvloog) ;  maar  nooit  kon  hij  er  zich  zelven  toe  brengen  om  het  geiel- 


DSNKBKELDSN  VAN  DORA  OMTRXNT  HUISHOUDING.  2$ I 


mijner  tante  te  verdragen.  Somtijds  verbeeldde  hij  zich,  dat  hij 
igenzin  te  boven  was  gekonien,  en  was  hij  eenige  minuten  lang 
idijk;  maar  dan  stak  hij  weder  zijn  mopneus  in  de  lucht,  en  begon 
nig  te  huilen,  dat  er  uiets  anders  aan  te  doen  was  dan  hem  te  blind- 
n  en  in  den  bordenwarmer  te  zetten.  Eindelijk  wikkelde  Dora  hem 
dd  in  een  handdoek  en  sloot  hem  daar  op,  zoodra  zij  mijne  tante 
J  deur  hoorde. 

1  ding  was  er  dat  mij  nog  zeer  ontruste,  nadat  wij  op  dezen  rustigen 
iraren  gekomen.  Het  was,  dat  Dora  door  iedereen  als  een  aardig 
of  ander  stuk  speelgoed  scheen  beschouwd  teworden.  Mijne  tante, 
relke  zij  langzamerhand  gemeenzaam  werd,  noemde  haar  altijd 
isempje;  en  juffrouw  Lavinia  kende  geen  grooter  vermaak  dan 
:e  bedienen,  hare  haren  te  krullen,  kleiiie  sieraden  voor  haar  te 
I  en  haar  als  een  troetelkindje  te  behandelen.  Wat  juffrouw  Lavinia 
deed  hare  zuster  insgelijks;  dit  was  iets  wat  van  zelf  sprak.  Ik  vond 
onderlijk;  maar  alien  schenen  Dora,  in  hare  soort,  omtrent  even- 
i  behandelen  als  Dora  Jip  in  de  zijne  behandelde. 
nam  het  besluit  om  Dora  hierover  te  onderhouden;  en  eens  toen 
ne  wandeling  deden  (want  juffrouw  Lavinia  had  ons  na  eene  poos 

gegeven  om  met  ons  beiden  alleen  te  gaan  wandelen)  zeide  ik 
dat  ik  wel  wenschte,  dat  zij  ze  kon  bewegen  om  op  eene  andere 
r  met  haar  om  te  gaan. 

ant  ge  weet  wel,  mijn  liefje,"  zeide  ik,  eenigszins  berispend,  >ge 
ch  geen  kind  meer."  —  >Daar!"  zeide  Dora.  »Nu  zult  gegaan 
;n!"  —  >Knorren,  miju  hartje?"  —  >Zij  zijn  toch  heel  goed  voor 
lat  weet  ik  wel,"  zeide  Dora,  >en  ik  ben  heel  wel  tevreden."  — 
•,  hartjelief,"  zeide  ik,  i  gij  zoudt  ook  heel  wel  tevreden  en  gelukkig 
n  zijn,  en  toch  als  een  redelijk  mensch  behandeld  worden." 
a  gaf  mij  een  verwijtenden  blik  —  zulk  een  allerlie&ten  blik!  — 
;on  toen  te  snikken.  Als  ik  geen  zin  in  haar  had,  zeide  zij,  waarom 
c  dan  zoo  heel  gaame  met  haar  geengageerd  willen  worden?  En 
m  ging  ik  nu  niet  heen,  als  ik  haar  niet  kon  uitstaan  ? 
t  kon  ik  anders  doen,  dan  hare  tranen  wegkussen  en  haar  zeggen, 
haar  boven  alles  lief  had. 

heb  u  heel  lief,  dat  mag  ik  wel  zeggen,"  zeide  Dora,  >maar  wees 
ik  niet  wreed  voor  mij,  Doady !"  —  >  Wreed,  maar  kostbaar  Uefje ! 
ik  wreed  voor  u  zou  wttlen,  of  kunnen  zijn !"  —  >Zeg  dan  ook  niet, 
I  iets  tegen  mij  hebt,"  zeide  Dora,  haar  mondje  tot  een  rozeknopje 
ide,  >dan  zal  ik  goed  oppassen." 

Idra  verrukte  zij  mij  door  mij  van  zelve  te  vragen,  om  haar  dat 
>oek  t^  geven,  waarvan  ik  eens  gesproken  had,  en  haar  te  wijzen 
ij  moest  boekhouden,  gelijk  ik  eens  beloofd  had  te  doen.  Ikbracht 
lokboek  bij  mijn  volgend  bezoek  mede  (ik  had  het  eerst  fraai  laten 
Q,  om  het  minder  droog  en  meer  uitlokkend  te  maken)^  en  onder 
indelen  liet  ik  haar  een  oud  huisboekje  van  mijne  tante  zien,  en  gaf 
^n  zakboekje,  en  een  fraai  potloodpennetje  met  een  doosje  stif  jes, 
:h  in  de  huishoudelijkheid  te  oefenen. 


252 


DAVID  COPPERFIKLD. 


jr  J»?i'-»" 


Maar  het  kookboek  deed  Dora  hoofdpijn  krijgen,  en  de  cijfers  bradi- 1 
ten  haar  aan  het  schreien.  Zij  wilden  zich  niet  laten  optellen,  zeide  i^.  | 
Zij  veegde  ze  dus  weder  uit,  en  teekende  het  zakboekje  vol  ruikertjesen  * 
portretjes  van  mij  en  Jip. 

Toen  beproefde  ik,  als  wij  des  zaterdagsmiddags  wandelden,  hair 
mondeling  op  eene  spelende  roanier  in  huiselijke  zaken  te  onderrichteD.| 
Bij  voorbeeld,  als  wij  een  slagerswinkel  voorbijkwamen,  zeide  ik  soms'J 

>  Verbeeld  u  nu  eens,  lief je,  dat  wij  getrouwd  waren,  en  dat  gij  eca 
schapebout  zoudt  gaan  koopon,  zoudt  ge  dan  weten  hoe  gij  dien  koopes 
moest  ?"  ! 

Dan  betrok  Dora's  lief  gezichtje  eenigszins,  en  trok  zij  haar  mondjc 
weder  tot  een  rozeknopje  saraen,  alsof  zij  mijn  mond  veel  Uever  met  ecn 
kusje  had  willen  sluiten  dan  zulk  eene  vraag  beantwoorden. 

>  Zoudt  ge  dan  wel  weten  hoe  gij  er  een  moest  koopen,  lief  je  ?*' her- 
haalde  ik  dan,  misschien,  als  ik  zeer  onverzettelijk  was. 

Dora  dacht  een  weinig  na  en  antwoordde,  misschien,  met  groote 
zegepraal : 

iOch,de  slager  zou  wel  weten  hoe  hij  er  een  verkoopen  moest,  en  wat 
behoef  ik  het  d^  te  weten?  O,  gij  onnoozele  jongen." 

Toen  ik  Dora  zoo  eens  vroeg,  met  een  oog  op  het  kookboek,  wat  aj^ 
wel  doen  zou,  als  wij  getrouwd  waren  en  ik  zeide,  dat  ik  het  vleescb 
gaarne  eens  lekker  op  zijn  lersch  gesmoord  zou  willen  hebben,  aafei 
woordde  zij,  dat  zij  dan  de  meid  zou  zeggen  om  het  zoo  klaar  te  mayiJ 
en  toen  sloeg  zij  hare  handjes  om  mijn  arm  en  lachte  zoo  bekoorlijk,  dm 
zij  mij  meer  dan  ooit  verrukte.  m 

Het  voomaamste  gebruik,  dat  van  het  kookboek  gemaakt  werd,  HH 
dus,  dat  het  in  den  hoek  werd  gelegd  om  er  Jip  op  te  laten  opstaan.  Mafl 
Dora  was  zoo  in  haar  schik  toen  zij  hem  gewend  had  om  er  opte  blijvM 
staan  zonder  er  te  willen  af  komen,  en  te  gelijk  het  potloodje  in  zijnbH 
te  houden,  dat  ik  toch  zeer  blijde  was  het  gekocht  te  hebben.  "m 

£n  dan  hadden  wij  weder  de  guitaarkist,  en  het  bloemteekenen,  en  « 
liedjes  dat  men  nooit  moest  ophouden  met  dansen,  Tra,  la,  la!  enHH 
waren  zoo  gelukkig  als  de  week  lang  was.  Somtijds  wenschte  ik  wm 
juffrouw  Lavinia  een  wenk  te  durven  geven,  dat  zij  de  lieveling  van  mn 
hart  wat  al  te  veel  als  een  stuk  speelgoed  behandelde;  en  somtijds  ora 
waakte  ik,  als  het  ware,  om  mij  te  verwonderen,  dat  ik  ook  tot  het  algM 
meene  gebrek  vervallen  was,  en  haar  insgelijks  als  een  speelpopje  had! 
behandeld  —  maar  niet  dikwijls.  J 


EINDE  VAN   HEF  TWEEDE   DEEL. 


• 


)  CHARLES  DICKENS 


fffr. 


_    J 


e:SCHIEDAM.  H.A.Nl.ROtV.KHA^ . 


I 


DAVID 


COPPERFIELD 


CHARLES   DICKENS 


DERDE     DEEL 


SCHIKDAU 

H.  A.  M.  ROELANTS 
i88> 


DAVID    COPPERFIELD. 


KWAADSPREKBK. 

Het  is  mij  alsof  het  mij  niet  vdegde,  hoewel  dit  geschrift  voor  gecne 
andere  oogen  dan  mijne  eigene  is  bestcmd,  om  hier  aan  teteekenen  hoe- 
reel  moeite  ik  mij,  in  mijn  gevoel  van  verantwoordelijkheid  aan  Dora  en 
hare  tantes,  met  dat  geduchte  snelschrijven  en  alle  daartoe  behoorende 
oefeningen  ^af.  Bij  hietgeen  ik  reeds  geschreven  heb  van  mijne  volhar- 
ding  in  dac  tijdpcrk  van  mijn  leven,  en  van  de  geduldige  en  aanhoudende 
vlijt,  die  ik  mij  coeo  begon  eigen  te  maken,  en  waarin  ik  weet  dat  mijne 
STOotste  kracht  bestaat,  mdien  ik  eenige  kracht  heb,  wil  ik  nu  alleen  nog 
noaar  bijvoegen,  dat  ik,  wannecr  ik  terugiie,  daarin  de  bron  van  mijn 
woorspoed  vind.  Ik  ben  in  wereldsche  zaken  zeer  gelukkig  geweest ;  velen 
tubben  veel  harder  gewerkt  enhetniet  halfzoo  vergebracht;  maarik 
Iliad  nooit  kunnen  doen  wat  ik  gedaan  heb,  zonder  die  gewoonte  van 
Qauwkeurigheid,  orde  en  geregelde  werkzaamheid,  zonder  dienregel 
om  mijne  aandacht  met  alle  kracht  op  i^n  onderwerp  te  vestigen,  onver- 
schillig  hoe  snel  het  door  een  opvolger  moest  veidrongen  worden,  welke 
ik  mij  toen  tot  eene  wet  leerde  stellen.  De  hcmel  weet,  dat  ik  dit  niet  in 
een  geest  van  eigenlof  schrijf.  De  man,  die  lijn  eigen  leven  herdenkt,  ge- 
I  ijk  ik  het  mijne  doc,  terwijl  ik  hier  van  bladzij  tot  bladiij  voortga,  moet 
"me]  deugdzaam  geweest  zijn,  om  voor  de  kweUende  bewustheid  bewaard 
*e  blijven,  dat  hij  ve!e  talenten  heeft  verwaarloosd,  vele  gelegenheden 
"Verzuimd,  dat  vele  verkeerde  en  berispelijke  aandoeningen  in  zijne  borst 
^gedurig  tegen  de  betere  kampten  en  ze  menigmaal  overwonnen.  Ik  bezit 
seene  enkelc  natuurlijke  gaaf,  moet  ik  wel  bekennen,  die  ik  niet  dikwijis 
leb  misbruilEt.  Ik  wil  alleen  maar  zeggen,  dat  ik,  bij  alles  wat  ik  in  mijn 
leven  heb  willen  doen,  steeds  met  al  mijn  hart  gepoogd  heb  om  het  wel 
te  doen ;  dat  ik  mij  aan  alles  wat  ik  mij  ten  oogmerk  stelde,  het  mocht 
^root  of  gering  wezen,  altijd  door  en  door  in  emst  ben  geweest ;  dat  ik 
liet  nooit  mogelijk  geacht  heb,  dat  eenige  natuurliikco(doQtQe.te&VE>i^ 
MviD  cofTMtrjMiJi.  —  m,  \ 


DAVID  COPPERFIKLD. 


verworvene  bekwaamheid,  indien  zij  haar  doel  wU  hopen  te  berdken, 
het  geleide  van  standvasdge  vlijt  en  eenvoudige  degelijkheid  kan  missen. 
Niets  op  de  wereld  heeft  zooveel  macht  iets  tot  stand  te  brengen.  Ecn 
gdukkig  talent  en  eene  gunstige  ^elegenheid  mogen  de  twee  stijlen  van 
de  ladder  vormen,  waarop  soromige  menschen  omhoog  klimmen,  maar 
de  sporten  van  die  ladder  moeten  uit  eene  stof  bestaan,  die  drukkingen 
slijting  kan  velen ;  en  niets  kan  een  doorzettenden,  vurigen  en  oprechten 
emst  vervangen.  Nooit  maar  66nt  hand  naar  iets  uit  te  strekken,  ip^aarop 
ik  mij  met  alle  kracht  kon  werpen,  en  nooit  te  doen  alsof  ik  mijn  werk, 
wat  het  ook  wezen  mocht,  gering  achtte ;  dit  bevind  ik  nu  dat  mijne  gol- 
den regels  zijn  geweest 

Hoeveel  van  die  gewoonte,  welke  ik  zoo  even  in  een  stelregel  heb  ^c- 
bracht,  ik  aan  Agnes  verschuldigd  ben,  wil  ik  hier  niet  uiteenzetten.  Mijn 
verhaal  gaat  met  dankbare  liefde  tot  Agnes  over. 

Zij  kwam  voor  veertien  dagen  bij  den  doctor  logeeren.  Mijnheer 
Wickfield  was  een  oud  vriend  van  den  doctor,  en  de  doctor  wenschte 
met  hem  te  kunnen  praten  en  hem  nuttig  te  kunnen  zijn.  Daarover  was 
toen  met  Agnes  het  laatst  in  de  stad  gesproken,  en  dit  bezoek  was  het 
gevolg.  Zij  en  haar  vader  kwamen  te  zamen.  Het  verwonderde  mij  niet 
zeer  te  hooren,  dat  zij  op  zich  gencrmen  had  om  in  de  nabijheid  eene 
woning  voor  juffrouw  Heep  te  zoeken,  wier  rheumatische  kwaal  veran- 
dering  van  lucht  vereischte,  en  die  gaame  in  haar  gezelschap  wilde  blij- 
ven.  Evenmin  verwonderde  het  mij,  dat  Uriah,  als  een  oplettend  zoop, 
zijne  waardige  moeder  reeds  den  volgenden  dag  kwam  brengen  om  die 
woning  in  bezit  te  nemen. 

>Gij  begrijpt  wel,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriah,  nadat  hij  mij 
zijn  gezelschap  had  opgedrongen  om  des  doctors  tuin  eens  rond  te  wan- 
delen,  >  als  iemand  betnint,  is  iemand  een  weinigje  jaloersch — ten  minste 
wil  hij  gaame  de  beminde  een  weinigje  in  het  oog  houden."  —  >Opwicn 
zijt  ge  nu  jaloersch  ?"  vroeg  ik.  —  >Na  de  vriendelijke  opheldering,  die 
ge  mij  laatst  gege ven  hebt,  jonge  beer  Copperfield,"  antwoordde  hij, » op     ' 
niemand  in  het  bijzonder  meer  —  ten  minste  op  geen  mannelijk  p^' 
soon."  —  >  Meent  ge  daarmee,  dat  gij  op  een  vrouwelijk  persoon  jaloers^ 
zijtf" 

Hij  keek  mij  met  zijne  akelige  oogen  schuins  aan  en  begon  te  lach^^*^ 

>  Waarlijk,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  hij  —  ik  moest  mijnh^^^j 
zeggen,  maar  ik  weet  wel,  dat  ge  mij  dat  aanwendsel  niet  kwalijk  z^^^ 
nemen  —  gij  weet  mij  alles  uit  te  pompen !  Welj  ik  heb  er  niet  tegen  o^^ 
het  u  te  zeggen;"  daarmede  legde  hij  zijne  vischachtige  hand  op  C^ 
mijne,  >Ik  ben  over  het  geheel  bij  de  dames  niet  zeer  gezien,  mijnheer 
en  vooral  ben  ik  dat  bij  mevrouw  Strong  nooit  geweest." 

Zijne  oogen  schenen  nu  groen  te  zijn,  terwijl  hij  met  schelmsche  loos^ 
heid  in  de  mijne  gluurde. 

>Wat  meent  gij  ?"  zeide  ik.  —  iWel,hoewelikeenrechts^eleerdeben^ 
jongeheer  Copperfield,"  antwoordde  hij  met  een  droog  gegnnnik,  >  meen 
ik  op  het  oogenblik  juist  wat  ik  zeg."  —  lEn  wat  meent  ^j  met  uw  uit- 
zicht  ?"  iiervatte  ik  bedaard.  —  iMet  mijn  uitzicht  f  Mijn  heve  tijd,  Cop- 


HKZR   DAN  OOrr  KOESTER   IK   AFKEKR  URIAH.  5 

perfield,  dat  is  toch  wax  veet  ^vraagd  I  Wat  ik  met  mijn  uitzicht  meen  i" — 
>Ja,"  zeide  ik.  •  Met  uw  uitzicht," 

Hij  scheen  dit  zeer  grappig  te  viEdeo^cD  lachtczoohartelijkalshet 
hem  mogelijk  was  tc  lacben,  Na  eene  poos  met  zijne  hand  over  zijne  kin 
gcschrapt  te  hebben,  zeide  hij  —  met  neergeslagene  oogen  en  nog  altijd 
scbrappende  —  zeer  Ungzaam : 

iToen  ik  nog  een  nederig  klerk  was,  heeft  zij  altijd  laag  op  mij  neer- 
geden.  Zij  wilde  mijne  Agnes  gedurig  bij  zich  aan  hois  hebben,  en  voor 
u  was  zij  00k  altijd  eene  vricndin,  jonge  beer  Copperfield ;  maar  ik  was 
te  ver  beneden  haar,  om  op  mij  te  letten."  —  iWelnuf"  zeide  ik,  »Als 
dat  nu  zoo  was  i"  —  »En  beneden  hem  ook,"  vervol^de  Uriahj  zeer  dui- 
■dclijk,  maar  op  zekeien  peinzenden  toon,  en  nog  altijd  zijne  km  schrap- 
pende.  —  »Kent  gij  den  doctor  niet  beter?"  zeide  ik.  iDenktgedan, 
dat  hij  nog  van  uw  bestaan  bewust  zou  zijn  als  gij  niet  vlak  voor  hem 
rtaat?" 

Hij  wierp  wederom  znlk  een  schuinschen  blik  naar  mij,  en  rekte  zijn 
l^cht  zoo  lang  mogelijk  uit,  om  gema^kelijker  te  kmmcn  schrappen, 
terwijl  hij  antwoordde : 

lO  mijn  tijd,  ikspreek  niet  van  den  doctor!  Wei  Deen,anne  man  I  Ik 
mecn  mijnheei  Matdon  I" 

Het  hart  kromp  mij  weg.  Al  mijne  oude  vermoedens  en  bekommerin- 
gen  in  dit  opzicht,  dcs  doctors  geluk  en  zielsniat,  al  de  verwarde  moge- 
Ujkheden  van  onschuld  en  meerdere  of  mindere  schuld,  die  ik  niet  kon 
ontwarren,  zag  ik  in  een  oogenblik  aan  de  laaghartigheid  van  dezen 
kerel  prijs  gegeven. 

■  Hij  Icon  nooit  in  het  kantoor  komen  zonder  mij  wat  te  belasten  of 
ceo  duw  tc  geven,"  zeide  Uriah.iHij  was  een  zwierigjongheer.Ik  was 
heel  zachtzinnig  en  nederig  —  en  dat  ben  ik  nog.  Jlaar  zoo  iets  beviel ' 
mij  toch  niet  — ^  en  dat  doet  het  nog  niet." 

Hij  hield  nu  op  met  zijne  kin  te  schrappen,  en  zoog  zijne  wangen  in 
lot  zij  van  binnen  tegen  elkander  schenen  te  komen,  mij  ondertusschen 
steeds  schuins  in  het  oog  houdende. 

>  Zij  is  een  mooi  en  teer  dametje,"  vervolgde  hi],  *  en  zal  icmand  zooals 
ik  ben  niet  voorspreken,  dat  weet  ik  wel.  Zij  is  juist  iemand  om  mijne 
J^gnes  eene  grootere  partij  in  het  hoofd  te  brengen.  Nu  weet  ik  mij  wel 
niet  aangenaam  bij  de  dames  te  maken,  jonge  heer  Copperficid ;  maar  ik 
fceb  toch  al  langen  tijd  oogen  in  het  hoofd  gehad.  Wij  nedcrige  lieden 
bebben  meestal  oogen  in  het  hoofd  —  en  daar  kijken  wij  mee." 

Ik  poogde  mij  te  houden  alsof  ik  niets  begreep  en  geheel  onvcrschillig 
lileef;  maar  ik  zag  aan  zijn  gezicht,  dat  mij  dit  slecht  gelukte. 

>Nubeniknietvoornemensommijtelatenomverloopen,Copperfield,'' 
-vervolgde  hij,  dat  gedeelte  van  zijn  gezicht,  waar  zijne  roode  wenkbrau- 
-wen  zoudcn  geweest  zijn,  als  hij  ze  gehad  had,  met  boosaardige  zege- 
prsal  optrekkende,  >en  ik  zal  doen  wat  ik  kan  om  een  eind  aan  die 
■vriendschap  te  maken.  Ik  kan  ze  niet  goedvinden.  Ik  wil  u  bekennen, 
4at  ik  ecnigszins  kwaaddenkend  ben,  en  ik  wil  alle  geheime  vijanden 
den  pas  afsnijden.  Ik  zal  mij,  als  ik  het  vooniit  weet,  niet  aan  het  gevaar 


DAVID    COPPKKFIXLD. 


blootstellen,  dat  cr  tegen  mij  geintrigeerd  wordt."  —  >Gv  zijtaltifdidr  . 
aan  het  intngeeren,  en  brengt  u  zelven  daArom  in  de  verbcelding,  dit 
iedaeen  hetiielfde  doet,  geloof  ik,"  voegde  ik  hem  toe.  —  »Misschioi. 
wel,  jonge  beer  Goppcilield,"  antiroordde  hij.  iMiar  ik  heb  eeoebe- 
wee^vden,  zookIs  mijn  compagDoo  pUcht  te  zeggen,  en  ik  zal  er  met 
hsndcD  en  tanden  om  vcchtcn.  Men  moet  mij,  omdat  ik  loo  nederig  ben, 
niet  al  te  veel  wiUcn  verdmkken.  Ik  kan  hct  niet  zoo  mwu  aanaien,  dat 
menachen  m^  in  den  weg  blijven  littea.  Necn,  dan  moeten  zij  wcrkelijk 
er  uit,  joDge  heer  Copperfield !"  —  »  Dt  begrijp  u  niet,"  zeide  ik. — >  Toch 
niet?"  ze^e  hij,  met  cen  van  zijne  stuipachdge bewegingen.  ■  Dat  ve> 
baast  [oij,  jooge  beer  Coj^erfiekl,  daar  gij  gewoonlijk  zoo  schimnder  zijl! 
Ik  lal  mijn  best  doen  in  het  vervolg  duidelijkei  te  spreken.  —  Is  dat  niet 
ntijnheer  Haldon  te  paard,  die  d^ar  aanhethekscbelt,mijnheeT?"  — 
>Hij  lijkt  het  wel  te  zijn,"  antwoordde  ik,  zoo  onverschillg  als  ik  kon. 

Urifih  bleef  staan,  stak  zijne  handen  tusschen  zijne  dikkc,  knobbelige 
knie^n,  en  boog  zich  gcheel  kiom  van  het  lachen.  Dit  lachcn  was  echter 
griieel  stil;  geeo  geluid  ontsoaptehcm.  Zijnhatclijkgcdrag,  vootaldit 
laatste  voorbecld  daarvan,  sluittc  mij  zoodanig,  dat  ik  mij  zondcr  com- 
plioMnten  van  hem  ofkeerde,  en  hem,  zoo  krom  gebogeo,  gelijk  een 
meengezakten  vogelverschrikker,  in  bet  midden  van  den  Win  liet  staan, 

Het  was  niet  op  dien  avond,  maar,  gelijk  ik  mij  wel  heiinner,  op  den 
tweeden  daama,  en  op  ecn  zaterdag,  dat  ik  Agnes  naar  Dora  medcnam. 
Ik  had  dit  beioek  te  voren  met  JuSiouw  Lavinia  a^esproken,  en  Agna 
wtf d  op  thee  verwacht. 

Ik  beefdc  van  trotschheid  en  vrees ;  trotschheid  op  mijne  lieve  Udne 
veiioofde,  en  vrees  dat  zij  Agnes  niet  zou  bevallen.  Den  geheelen  weg 
over  naar  Putney,  terwtjl  A|;nes  in  de  diligence  en  ik  bovenop  zat, 
sctuldcrdc  ik  Dora  uit  met  al  die  verschillende  lieve  gezichtjes,  die  ik  lOO 
wel  kende ;  nu  denkende,  dat  ik  lie&t  lou  willen  dat  zij  er  juist  zoo  uitzag 
als  zij  op  zulk  een  tijd  deed,  en  dan  weder  twijfelende  of  ik  niet  tiever  lOQ 
wiUcn,  dat  zij  er  uitzag  gelijk  zij  op  een  anderen  tijd  deed,  en  mij  zcWa> 
daarmede  zoodanig  afcobbende,  dat  ik  er  bijna  de  kooits  van  krecg. 

Ik  werd  door  geen  twijflel  gekweldofzij  zouin  allengevaUe  Ecetbe- 
v^igwezen^maarhct  gebeurde  juist,datikhaaTernognooitzoo  goed 
had  zien  uitzien.  Zij  was  niet  in  de  zijkamer  toen  ik  Agnes  aan  de  tao- 
letjes  presenteenk,  maar  bleef  uit  blooheid  weg.  Ik  wist  nu  echter  wel 
waar  ik  haai  moest  zoeken ;  en  zeker,  daar  vond  ik  haar  wederom,  met 
hare  handen  voor  hare  oorco,  achter  die  zelfde  stomme  oude  dcur. 

In  het  eerst  wilde  zij  gehcel  niet  medekomen,  en  toen  bad  dj  nog  om 
vijf  minuten,  op  mijn  horloge  a£  Toen  zij  eindelijk  haar  ann  door  den 
mijoen  stak,  om  zidi  ooar  de  zijkamer  te  laten  brengen,  had  haar  be- 
koorlijk  gezkhtje  een  hoogen  bios,  en  had  zij  er  nooit  boo  lief  uitg^esien. 
Maar  toen  wij  de  kamer  inkwamen,  en  lij  op  ecns  bleek  werd,  was  sij 
BOg  duizendmaal  bevalliger. 

Dora  was  bang  voor  Agnes.  Zij  had  mij  gezcgd  wd  te  wctek,dat 
Agaes  ta]  te  kaap"  was,  Maar  toen  zij  zich  te  gelijk  lOO  nool^  en  zoo 
enHtig,  (00  aadenkcDd  en  zoo  viieodeKjk  sag  axngeaen,  gaf  xq  e«n 


DC  BRXNCt  AONIS  KN  DORA   VIS  ZLKANDSR.  5 

fl&ttw  gilletje  van  bUjde  verrassing,  sloeg  terstond  hare  zachte  annen  om 
Agnes'  hals  en  legde  hare  onschuldige  Tang  tegen  de  hare, 

Nooit  was  ik  zoo  vergenoegd.  Nooit  was  ik  zoo  in  mijn  scbik,  als  toen 
ik  die  twee  daar  naast  elkander  zag  zitten:  als  toen  ik  mijoe  kldne 
bemindc  zoo  vcrtrouwelijk  naar  die  haitelijke  oogen  zag  opzien ;  als 
toen  ik  den  teederen,  hemelschen  blik  zag,  dien  Agnes  op  haar  geves- 
tigd  hield. 

Jnffirouw  Lavioia  en  juSrouw  Clarissa  namen  beiden,  op  hare  maoter, 
in  mijne  blijdschap  deel.  Het  was  de  genoeglijkste  theetafel,  die  er  zijn 
kon.  Juffironw  Clarissa  schonk  thee.  Ik  aoeed  en  presecteerde  den  anijs- 
koek  —  de  zustertjes  hadden  eene  vogeUtchtige  lief  hebberij  in  het  zaad- 
je^pikken  en  suiker-knabbelen  ^  jufTronw  Lavinia  zag  ods  met  beschcr- 
mende  welwillendheid  aan,  alsof  onze  gelukkige  liefde  geheel  haar  werk 
was;enwij  warenmet  onszelvenenelkanderte^reden. 

Dezachteblijnioedigheid  van  Agnes  opende  alter  hartcn.  Hare  kalme, 
TTiendelijke  belangsCetling  in  alles  waarin  Dora  eenig  belang  stelde; 
hare  manier,  om  met  Jip  (die  haar  dadelijk  gehoor  gaO  kcnnis  te  maken; 
hare  aardigheid  toen  Dora  beschaamd  was  am  op  hare  gewone  plaats 
naast  mij  tc  komen  ritten;  hare  bescheidene  Trijmoedighcid  en  onge- 
dwongenheid,  welke  Dora  een  aantal  blozende  blijkjes  van  vertrou- 
Tcn  ontlokten,  schcnen  alles  aan  te  vullen  wat  tr  aan  onsen  kring  kon 
hebben  ontbrokcn. 

ilk  ben  zoo  blijde  dat  gij  van  mij  houdt,"  zeide  Dora,  na  de  thee.  »Ik 
had  niet  gedacht,  dat  ge  dat  zoodt  doen,  en  ikverlangdeertochnog 
meer  dan  ooit  naar,  du  Julia  Mills  weg  is." 

A  propos,  dit  heb  ik  verzuimd  te  vermelden.  Juffronw  Mills  was  nitge- 
zeild  j  en  Dora  en  ik  waren  te  Gravesend  aan  boord  van  een  grooten 
Oostmdievaarder  geweest,  om  haar  nog  eens  te  zien ;  en  wij  waren  op 
-een  collation  met  ingemaakte  gember,  en  guava,  en  andere  lekkemijen 
-van  dien  aard  onthaald;  wij  hadden  juffrouw  Mills  schreiende  op  een 
-Youwstocltje  op  het  halfdek  laten  zitten,  met  een  groot  nieuw  dagboek 
onder  haar  arm,  waarin  origineele  bespiegelingen,  door  de  beschouwin- 
gen  van  den  oceaan  opgewekt,  veilig  acbter  slot  lOuden  bewaard 
-worden. 

A^es  zeide  te  vreezen,  dat  ik  niet  veel  goeds  van  haar  moest  beloofd 
hebben,  maar  Dora  sprak  dit  aanstonds  tegen. 

»0  neen,"  reide  zij,  hare  krullen  tegen  mij  schuddende, » het  was  alles 
lof  wat  hij  van  u  zeide.  Maar  hij  hecht  zoo  veel  waarde  aan  uwe  meening, 
dat  ik  waarlijk  bang  voor  n  was."—  > Mijne goede  meening kan  zijne 
gehechtheid  aan  sommige  menscfien,  die  hij  wel  kent,  toch  nietver- 
grooten,"  zeide  Agnes  met  een  glimlach,  >en  dus  is  zij  bun  dgenlijk 
-Diets  waardig."  ~  ■  Maar  geef  ze  mij  toch,"  zeide  Dora  op  haar  vleienden 
toon,  I  als  gij  kunt." 

Wij  maakten  er  ons  vroolijk  mede,  dat  Dora  zoo  gaame  had,  dat 
iedereen  van  haar  hield,  en  Dora  zeide,  dat  ik  een  ail  was,  en  zij  in  alien 
gevalle  van  mij  niet  hield,  en  de  korte  avond  vloog  met  donzen  vleu- 
gelen  om.  De  tijd  was  ophanden,  dat  de  diligence  ons  zou  koca.«ti%!CKi^ex^ 


DAVID  COPPERFISLD. 


Ik  stond  alleen  voor  het  vuur,  toen  Dora  zachtjes  naar  mij  toe  kwim 
sluipen,  om  mij  dat  gewone  kostbare  kusje  te  geven  eer  ik  heeoging. 

»Denkt  ^j  niet,  als  ik  haar  lang  geleden  tot  vriendin  had  gehad, 
Doady/'  zeide  Dora,  met  bijzonder  helder  schitterende  oogen,  terwql 
haar  rechterhandje  met  een  der  knoopen  van  mijn  rok  speelde, » dat  ft 
dan  misschien  knapper  zou  geweest  zijn  f*  —  »Maar  mijn  lief je,**  zeide 
ik,  »  welke  gekheid !"  — » Denkt  ge  dat  het  sekheid  is  ?"  hervatte  Don^ 
zonder  mij  aan  te  zien.  »  Weet  ge  dat  zeker?"  —  » Wei,  dat  spreekt  ?an 
zelf !"  —  >Ik  heb  het  vergeten,"  zeide  Dora,  nog  den  knoop  cm-  en  om- 
draaiende,  >hoe  ver  Agnes  familie  van  uis,gijlieve,ondeugendejoih 
gen."  —  »£igenlijk  geen  fiamilie,"  antwoordde  ik,  »maar  wij  zijn  te 
zamen  als  broeder  en  zuster  groot  gebracht." —  » Ik  ben  verwonderd 
waarom  gij  ooit  op  mij  verliefd  zijt  geworden!"  zeide  Dora,  aan  een 
anderen  knoop  van  mijn  rok  beginnende.  —  » Misschien  omdatika 
niet  kon  zien,  zonder  op  u  te  verUeven,  Donu"  —  »Maar  als  ge  mij  na 
eens  nooit  gezien  hadtr"  zeide  Dora,  tot  een  anderen  knoop  ova<- 
gaande.  —  »Maar  als  wij  nu  eens  nooit  geboren  waren!"  zeide  ik 
schertsende. 

Ik  verwonderde  mij  waarover  zij  peinsde,  terwijl  ik  stil  bewonderend 
naar  het  zachte  handje  keek,  dat  langs  mijne  rij  knoopen  opklom,  ea 
naar  de  krullende  lokken,  die  tegen  mijne  borst  lagen,  en  naar  de  wim- 
pers  barer  neergeslagene  oogen,  die  zachtjes  oprezen  terwijl  zij  hire 
treuzelende  vingertjes  volgden.  Eindelijk  werden  hare  oogen  nair 
de  mijne  opgeslagen  en  hief  zij  zich  op  de  teenen  op,  om  mij,  meer 
nadenkend  dan  gewoonlijk,  dat  kostbare  kusje  te  geven  —  eens,  twe^, 
driemaal  —  en  ging  de  kamer  uit. 

Binnep  de  vijf  minuten  kwamen  zij  alien  te  zamen  tenig,  en  Dorai 
buitengewone  nadenkendheid  was  toen  geheel  verdwenen.  Al  lachexuie 
wilde  zij  }ip,  eer  de  diligence  kwam,  nog  eens  al  zijne  kunstjes  laten  fct- 
richten.  Daartoe  was  nog  al  tijd  noodig,  niet  zoozeer  omdat  die  kuns^ 
zoo  talrijk  waren,  als  omdat  }ip  er  zooveel  tegen  had;  en  zij  warenno^ 
niet  afgeloopen,  toen  men  de  diligence  voor  de  deur  hoorde.  Dories 
Agnes  namen  haastig  maar  hartelijk  afscheid ;  en  Dura  zou  aan  Agnes 
schrijven  (die  er  maar  niet  op  letten  moest  als  zij  malle  brieven  schreet, 
zeide  zij)  en  Agnes  zou  aan  Dora  schrijven ;  en  zij  namen  nog  eens  voor 
de  tweede  maal  a&cheid  aan  het  portier  der  diligence,  en  nog  eens  vo^ 
de  derde  maal,  toen  Dora,  in  spijt  der  tegenspraak  van  juffrouw  Lavin^^ 
weder  naar  buiten  kwam  loopen,  om  Agnes  door  het  raampje  been  ^^ 
het  schrijven  te  herinneren  en  tegen  mij,  die  op  den  bok  zat,  harekrull^ 
te  schudden.  ^^ 

De  diligence  zou  ons bij  Covent  Garden  afzetten, waar wij ccl^^ 
andere  moesten  nemen  om  ons  naar  Highgate  te  laten  brengen. ^^ 
verlangde  ongeduldig  naar  de  korte  wanc^eling  in  den  tusschentijd,  oJ^ 
Dora  door  Agnes  te  hooren  prijzen.  O,  welkeenprijzen  wasdatlM^^ 
hoeveel  liefde  en  vuur  beval  zij  het  lieve  meisje,  welks  hart  ik  gewonnc^^ 
had,  en  welks  kunstelooze  bevalligheid  zij  zoo  wel  wist  te  doen  uitkomcn^ 
aan  mijne  teederste  zorg !  Hoe  bedachtzaam  herinnerde  zij  mij,  zonde^ 


I 


AGHES  SCHUNT  OOK   DORA  S  BKSCHKRICBNGEL.  7 

dit  eigcniijk  met  opzet  tc  docn,  aan  deverantwoording,welkeik  voor 
dat  wccsje  op  mij  had  genoniei  1 

Nooit,  nooit  had  ik  Dora  roo  tccder  en  oprecht  bemind,  als  ik  haar 
dien  avond  bemindc.  Tocn  wij  weder  warcn  afgestapt  en  in  het  sterren- 
licht  den  sttllen  weg  langsgingen,  die  naar  het  huis  des  doctors  leidde, 
zeidc  ik  Agnes,  dat  dit  haar  bedriif  was. 

»Tocn  gij  naast  haar  zat,"  zeide  ik,  ischeent  gij  niet  minder  haar 
beschermengel  dan  de  mijne  te  zijn,  en  zoo  schijnt  ge  mij  nil  nog, 
Agnest"  —  »Een  anne  beschermengel,''  antwoorddc  lij,  vmaar  toch 
trouw." 

De  hetdeie  klank  barer  stem,  die  mij  tot  in  het  harte  doordrong,  gaf 
mij  de  natuurlijkste  aanleiding  om  te  zeggen : 

>  De  blijmoedigheid,  die  u  eigen  is,  Agnes  (en  niemand  anders,  die  ik 
ooit  gekend  heb),  is  zoo  geheel  teruggekomen,  heb  ik  vandaag  opge- 
merkt,  dat  ik  begin  te  hopen,  dat  gij  thuis  gclukkiger  zijt."  —  ilk  ben 
voor  mij  zelve  gclukkiger,"  zeide  zij;  likben  geheel  vroolijk  en  on- 
bezorgd." 

Ik  lag  naar  het  hclderc  gelaat,  dfltzijnaarbovenhief,  endachtdat 
het  de  stcrren  warcn,  die  het  zoo  icts  cdcls  gaven. 

iTbuis  b  geenc  vcrandering  gcwccst,"  icide  Agnes,  eenigeoogenblik- 
ken  later.  — » Nietsmeergezcgd,"  zeidc  ik,»  over  —  ikzouunietwillen 
bedroeven,  Agnes,  maar  ik  kan  het  niet  laten  er  naar  te  vragen  —  over 
datgene  waarvan  wij  spraken,  tocn  wij  laatst  afscheid  namen  ?"— »Nccn, 
nieta,"  antwoorddc  zij.  — ■  ilk  heb  er  zooveel  aan  gedacht,"  —  »Gij 
mocst  er  niet  zooveel  aan  denken.  Bcdenk,  ik  geloof  dat  ecnvoudige 
licfde  en  waarheid  cindclijk  zutlen  zegcpralen.  Wees  niet  bang  voor  mij, 
Trotwood,"  vervolgde  zij  cen  oogcnblik  later  \  >  de  stap,  dien  gij  vreest 
dat  ik  doen  zal,  zal  ik  nooit  doen." 

Hoewel  ik  geloof  dat  ik  er,  wanneer  ik  koel  nadacht,  nooit  werkelijk 
voor  gevreesd  had,  was  het  toch  eene  onuitsprekelijke  verademing  voor 
mij,  deze  verzekcring  van  hare  ei^nc  waarheidlievende  lippen  te  ont- 
vangen.  Ik  zeide  haar  dil  met  hartebjken  emst. 

>En  als  uw  logeerttjd  om  is,"  zeide  ik,  —  >want  mogelijkzullen  wij 
Diet  meer  met  elkander  alleen  zijn  —  hoelang  zal  het  dan  waarschijnlijk 
duren,lieve  Agnes,  eer  gij  weder  naar  Lon  den  komt?" — » Waarschijn- 
lijk vrij  lang,"  antwoordde  zij.  »Ik  geloof  dat  het  —  om  papa's  wil  — 
best  zal  weien  thuis  te  blijven.  Het  is  waarschijnlijk,  dat  wij  elkander  een 
tijdiang  niet  zuUen  wederzien;  maar  ik  zal  eene  dnikke  bricfwisscling 
met  Dora  houden,  en  op  die  manier  zullen  wij  dikwijls  van  elkander 
hooren." 

Wij  stonden  nu  op  het  voorplcintjc  van  des  doctors  huis.  Het  begon 
laat  te  worden.  Er  scheen  ticht  door  het  venster  van  mevrouw  Strong's 
kamer ;  en  daamaar  wijzcnde,  wenschtc  Agnes  mij  goedennacht. 

>Maak  ti  niet  onrustig,"  zeidc  zij,  mij  hare  band  gevende,  loveronie 
rampen  en  bckommeringen.  Niets  kan  mij  gclukkiger  maken  dan  uw  ge- 
luk,  Als  gij  mij  ooit  hulp  kunt  gcven,  kunt  gij  cr  op  aan,  dat  ik  er  U  om 
.zal  vragen.  God  zegene  u  altijd !" 


S  DAVID  COPPKRFIKLD. 

Bij  haar  hdderen  gliinlach  en  bij  dese  laatste  klanken  harer  blijIDO^ 
dige  stem,  scheen  ik  mijne  Dora  weder  in  haar  gesebchap  te  sen.  Ik 
bleef  nog  eene  poos  voor  de  dear,  met  een  hart  vol  liefde  en  dankbiar- 
heid,  naar  de  sterren  staan  opxien)  en  ging  toen  langzameifaand  heealk 
had  in  een  OEOsoenlijk  bierhuis  in  de  nabgheid  een  bed  besteld,  en  wilde 
jnist  het  hek  nitgaan,  toen  ik  toevallig  omkijkende,  in  de  stadeerkamer 
des  doctors  licht  zag.  Eene  half  verwijtende  gedachte  kwam  my  toot 
den  geest,  dat  hij  zonder  mijne  hulp  aan  het  woordenboek  had  nXaoL 
werken.  Om  te  zien  of  dit  zoo  was  en  hem  in  alle  gevallen  goedenacht  te 
wenschen,  als  hij  nog  bij  zijne  boeken  zat,  keerde  ik  tenig,  ging  cacfat 
het  voorhuis  door,  deed  even  zacht  de  dear  open  en  keek  binnen. 

De  eerste  persoon,  dien  ik,  tot  mijne  verwondoing,  bij  het  licht  der 
met  een  schermpje  overdekte  lamp  herkende,  was  Uriah.  Hij  stond  dicht 
daarbij,  met  eene  zijner  knokkelachtige  handen  voor  eijn  mend,  tenr^ 
hij  met  de  andere  op  de  tafel  leunde.  De  doctor  zat  in  zijn  studeerstod, 
met  de  handen  voor  het  gezicht  Mijnheer  Wickfield,  die  zeer  onthotst 
en  bedroefd  scheen  te  zijn,  boog  zich  voorover  en  raakte  aarzelend  des 
doctors  arm  aan« 

Een  oogenblik  verbeeldde  ik  mij,  dat  de  doctor  ongesteld  was.  In  die 
verbeelding  trad  ik  haastig  een  stap  nader ,  toen  mijn  blik  dien  vas 
Uriah  ontmoette,  en  nu  zag  ik  wat  er  te  doen  was.  Ik  had  weder 
willen  heengaan,  maar  de  doctor  gaf  mij  een  wenk  om  te  blijven,  enik 
bleef. 

>In  alien  gevalle,"  zeide  Uriah,  zich  a£dchtelijk  wringende,  »ktiD]ien 
wij  de  deur  wel dicht houden.  Wij  behoeven het niet deganschestad 
bekend  te  maken." 

Dit  zeggende  ging  hij  op  de  teenen  naar  de  deur^  welke  ik  had  open- 
gelaten,  en  sloot  ze  zeer  zorgvuldig.  Toen  kwam  hij  terug  en  nam  zijne 
vorige  bonding  weder  aan.  In  zijne  stem  en  bewegingen  lag  eeneg^ 
maakte  vertooning  van  medelijdende  welwillendheid ,  die  —  mij  teo 
minste  —  ondraaglijker  was  dan  elke  andere  bonding,  welke  hij  hsd 
kunnen  aannemen. 

»Ik  heb  mij  genoopt  geacht,  jonge  heer  Copperfield,"  zeide  Uriahs 
»om  doctor  Strong  iets  onder  het  oog  te  brengen,  waarover  gijenik  | 
reeds  hebben  gesproken.  Maar  gij  hebt  mij  toen  niet  recht  verstaiQi  | 
niet  waar  ?" 

Ik  gaf  hem  een  blik,  maar  ^een  ander  antwoord,  en  naar  mijn  goeden 
ouden  meester  gaande,  zeide  ik  eenige  woorden,  waarmedeikhemwiide 
troosten  en  bemoedigen.  Hij  legde  zijne  hand  op  mijn  schouder,  gcti)^ 
hij  gewoon  was  te  doen  toen  ik  nog  een  kleine  jongen  was,  maar  hicf  b^^ 
grijze  hoofd  niet  op. 

>  Daar  ge  mij  toen  niet  verstaan  hebt,  jonge  heer  Copperfleld,"  herva^ 
Uriah  op  denzelfden  gedienstigen  toon,  >  mag  ik  wel  de  vrijheid  nent^^^ 
om  nederig  aan  te  merken,  daar  wij  toch  onder  vrienden  zijn,  dat  ikdc^^^^ 
tor  Strong  onder  de  aandacht  heb  gebracht  hoe  mevrouw  Strong  zi^^; 
aanstelt.  Ik  verzeker  u,  Copperfield,  het  is  zeer  tegen  mijn  zin,  dat  ik  n^-j 
met  iets  zoo  onaangenaams  inlaat ;  maar  zooals  het  nu  b,  zijn  wij  waarli^ 


URIAH  TRACHT  HET  GIUOKD  VAN  DEN  DOCTOR  TC  VKRCmiGBK.  9 

alien  mtn  of  mcer  betrokken  in  iets,  dat  niet  deugt.  Dat  was  mijoe  mee- 
niag,  mijnheer,  toen  gc  mij  niet  kondt  begrijpen." 

A  venronder  mij  du,  als  ik  mij  zijn  gturenden  blik  herinner,  datik 
hem  niet  bij  den  krakg  greep  en  poogde  hem  den  hals  om  te  dnuiten. 

iDt  moet  zeggen,  dat  ik  mij  toen  niet  leer  dviidelijk  hcb  uitgedrukt," 
vervolgde  hij,  len  gij  ook  niet,  Natuurlijk  waren  wij  beidcn  gcnegen  om 
tnaar  van  dat  onderwerp  af  te  blijven.  Evenwel,  eindelijk  heb  ik  tocbbe- 
slotenomronduittesprekcn,  en  ik  hcb  doctor  Strong  geicgd  —  z^gij 
iets,  mijnheer  t" 

Dit  was  tot  den  doctor  gcricht,  die  cen  kermenden  zncht  slaakte.  Het 
geluid  had  ieder  hart  moeten  trcfTen,  dacht  ik ;  maar  het  maakte  op  Uriah 
niet  den  minsten  indnik. 

» —  Doctor  Strong  geeegd,"  vervolgde  hij,  »dat  iedereen  zien  kan, 
dat  Maldon  en  de  bekoorlijke  en  innemende  dame,  die  met  doctor  Strong 
getrouwd  is,  veel  te  vriendelijk  voor  elkandcr  zijn.  Waarlijk,  de  tijd  is 
gekomen  (daar  wij  tegenwoordig  alien  eenigszins  betrokken  zijn  in  iets 
wat  niet  deugt)  dat  het  doctor  Strong  gezegd  moet  worden,  dat  dit  al, 
voordat  mijnheer  Maldon  naar  I  n  di  d  S^^ii  ^^'^^  iedereen  zoo  duidelijk 
was  ala  de  zon ;  dat  mijnheer  Maldon  om  geene  andere  reden  voorwend- 
sels  zocht  om  tcnig  te  komen,  en  dat  hij  om  geene  andere  reden  altijd 
bier  is.  Toen  gij  binnenkwaamt,  mijnheer,  wilde  ik  juist  mijn  compa^- 
non,"naaT  wien  hij  zichnukeerde,>aifvragen,  om  doctor  Strong  op  zijn 
woord  van  eer  te  zeggen,  of  dIt  ook  niet  voor  lang  zijn  gevoelen  was  ge- 
weest,  of  niet.  Kom  aan,  mijnheer  Wickfield  1  zoudt  gc  too  goed  willen 
zijn  om  ons  dat  te  zeggen  ?  Ja  of  neen ,  mijnheer.  Kom  aan,  compag- 
non!"  —  »0m  Gods  wil,  beste  doctor,"  zcide  mijnheer  Wickfield, 
wederom  zijne  aarzclcnde  hand  op  des  doctors  arm  leggende,  >hecht 
niet  al  te  veel  gewicht  aan  dc  vermoedens,  die  ik  mag  gekoesterd  heb- 
ben !"  —  >Daar !"  zeide  Uriah,  zijn  hoofd  schuddcnde.  iWclk  eenetren- 
Tige  bevestiging,  niet  waar  P  Hij  1  Zulk  cen  ond  vriend  I  Och  Heere,  toen 
ik  nog  niet  mcer  was  dan  klerk  op  zijn  kantoor,  Coppeifield,  heb  ikhem 
twintigmaal,  zoogoed  ats  eens,  geheel  van  zijn  streek  er  van  gezien  —  er 
woedend  over  gezien,  moet  ik  zeggen  (en  voor  hem  als  vader  mocht  hij 
dat  ook  wel,  ik  kan  het  waarlijk  niet  in  hem  laken),  als  hij  dacht  dat  juf- 
frouw  Agnes  zich  zou  laten  betrekken  in  iets  dat  niet  deugde." —  >Mijn 
beste  Strong,"  zeide  mijnheer  Wickfield  met  eenebevende  stem,  >  mijn 
goede  vriend,  ik  behoef  u  niet  te  zeggen,  dat  het  attijd  mijn  gebrek  ge- 
weest  is  bij  iedereen  naar  eene  ot  andere  voomame  maar  geheime  be- 
weegreden  te  zoeken,  en  al  wat  hij  deed  daaraan  te  toetsen.  Die  vcr- 
keerdbeid  kan  mij  wel  op  zutke  twijfelingen  gebracht  hebben  als  ik  gehad 
heb."  —  »Gij  hebt  twijfelingen  gehad,  Wickfield,"  zeide  de  doctor,  zon- 
der  het  hoofd  op  te  beuren,  »gij  hebt  twijfelingen  gehad."  —  »Spreek 
op,  compagnon,"  drong  hem  Uriah.  —  >Een3  heb  ik  die  zeker  gehad," 
zeide  mijnheer  Wickfield.  »En  ik  dacht  —  God  vergeve  mij  —  dat  gij 
«r  ook  hadt."  —  »Neen,  neen,  neen!"  antwoorddc  de  doctor  op  een 
toon  vol  roerende  smart.  —  »Ik  dacht  eens,"  zeide  mijnheer  Wickfield, 
*dat  het  uw  verlangen  was  mijnheer  Maldon  buitenlands  te  zenden.,oni 


r 


lO  DAVID  COPPERFIBLD. 


eene  scheiding  tot  stand  te  brengen,  die  u  wenschelijk  voorkwam."  — 
iNeen,  neen,  neen!"  antwoordde  de  doctor.  »0m  Annie  genoegente 
geven,  door  den  speelgenoot  barer  kindsbeid  op  eene  of  andere  wijs  aan 
een  bestaan  te  belpen.  Anders  niet !"  —  »  Zoo  bevond  ik  bet  ook,"  zcide 
mijnbeer  Wickfield.  »Ik  kon  er  niet  meer  aan  twijfelen^  toen  gij  bet  mi) 
zelf  gezegd  badt.  Maar  ik  dacbt  —  ik  bid  u,  ontboud  tocb  welke  bekrom- 
penbeid  van  denkwijs  altijd  mijn  grootste  gebrek  is  geweest  —  dat,  in 
een  geval  waar  zulk  eene  ongelijkbeid  van  ouderdom  bestond-."  — 
>Dat  is  de  manier  om  bet  voor  te  stellen,  riet  ge,  jonge  beer  Copperfield!'^ 
merkte  Uriab  met  kruipend  en  batelijk  mede^ijden  aan.  —  ».»eene 
dame,  die  zoo  jong  en  bekoorlijk  was^  boeveel  eerbied  zij  ook  werkelijk 
voor  u  koesterde^  zicb  misscbien  alleen  door  wereldscbe  inzicbten  tot  een 
buwelijk  bad  laten  bewegen.  Ik  dacbt  niet  om  de  ontelbare  neigingen  en 
omstandigbeden,  die  alien  ten  goede  konden  samenloopen.  Om 's  Kernels 
wil,  vergeet  dat  niet."  —  >Hoe  zacbt  en  vriendelijk  weet  bij  bet  voor  te 
stellen!"  zeide  Uriab,  zijn  boofd  scbuddende.  —  »Haar  altijd  uit  bet- 
zelfde  oogpunt  bescbouwende,"  zeide  mijnbeer  Wickfield ;  »maar  bij  al 
wat  u  dierbaar  is,  mijn  oude  vriend,  bid  ik  u  om  te  bedenken  wat  dat  oog- 
punt was  —  ben  ik  nu  ^enoodzaakt  om  te  bekennen,  dat  ik  niet  andeis 
kan..."  —  >Neen!  Het  is  niet  meer  te  vermijden,  mijnbeer  Wickfield," 
merkte  Uriab  aan,  >nu  bet  zoo  ver  gekomen  is."  —  »...dat  ik  werkelijk 
aan  baar  twijfelde,''  zeide  mijnbeer  Wickfield,  zijn  compagnon  een 
angstigen,  verbijsterden  blik  toewerpende,  >en  dacbt  dat  zij  baar  plicht 
jegens  u  te  kort  deed;  en  dat  ik  somtijds,  als  ik  allesze^gen  moet,er 
tegen  bad,  dat  Agnes  in  zulk  eene  gemeenzame  betrekkmg  met  haar 
stond,  en  dus  zou  moeten  zien  wat  ik  zag,  of  door  mijne  verkeerde  denk- 
wijs misleid,  mij  verbeeldde  te  zien.  Ik  beb  nooit  daarvan  met  iemand 
gesproken.  Ik  dacbt  nooit,  dat  bet  iemand  bekend  was.  En  boe  schrik* 
kelijk  bet  voor  u  mag  zijn  dit  te  booren,"  zeide  mijnbeer  Wickfield, 
gebeel  van  zijn  stuk  gebracbt,  —  »  als  gij  wist  boe  sebrikkelijk  bet  voor 
mij  is  bet  u  te  moeten  zeggen,  zoudt  ge  medelijden  met  mij  bebben." 

In  de  volbeid  zijner  goedbartigbeid,  stak  de  doctor  zijne  band  uit 
Mijnbeer  Wickfield  bield  die,  met  gebogen  boofd  eene  poos  in  de  zijne. 

»Ik  weet  wel,"  zeide  Uriab,  die  zicb  onder  die  stilte  als  eene  slang  had 
staan  wringen,  »dat  dit  voor  iedereen  eene  zaak  vol  ongenaambeid  is. 
Maar  nu  wij  zoo  ver  gekomen  zijn,  moet  ik  de  vrijbeid  nemen  om  te 
zeggen,  dat  Copperfield  bet  ook  beeft  opgemerkt" 

Mij  driftig  naar  bem  omkeerende,  vroeg  ik  boe  bij  zoo  iets  durfde 
zeggen. 

>0,  bet  is  beel  vriendelijk  van  u,  Copperfield,"  antwoordde  Uriah, 
zicb  in  allerlei  bocbten  wringende,  >en  wij  weten  allemaal  wel  welkeen 
goedaardig  karakter  gij  bebt ;  maar  gij  weet  tocb  ook  wel  dat,  zoodra 
ik  er  u  laatst  op  een  avond  van  sprak,  gij  ook  dadelijk  wist  watik 
meende.  Gij  weet  wel,  dat  gij  dadelijk  wist  wat  ik  meende,  Copperfield. 
Ontken  bet  maar  niet !  Het  is  met  de  beste  inzicbten,  dat  gij  bet  ontken-. 
nen  wilt,  Copperfield,  maar  ik  zou  bet  u  tocb  niet  raden." 

Ik  zag  de  zacbte  oogen  des  goeden  ouden  doctors  even  naar  mij  op- 


DOCH  HET  IS  ESN  EDEL  GEMOED.  XI 


geslagen,  en  ik  gevoelde  dat  de  bekentenis  mijner  oude  herinDeringea 
en  bekomineringen  al  te  duidelijk  op  mijn  gezicht  geschreven  stond  om 
er  zich  in  te  vergissen.  Het  baatte  niet,  dat  ik  in  drift  uitbarstte.  Ik  koa 
dien  indruk  niet  uitwisschen.  Wat  ik  ook  zeide,  ik  kon  die  bekentenis  niet 
herroepen. 

Het  werd  weder  stil,  en  bleef  zoo,  tot  de  doctor  opstond  en  een  paar 
malen  de  kamer  op  en  neer  ging.  Weldra  keerde  hij  terug  naar  de  plek 
waar  zijn  stoel  stond ;  en  op  den  rug  daarvan  leunende,  en  nu  en  dan 
zijn  zakdoek  naar  zijne  oogen  brengende,  met  eene  eenvoudigheid^  ea 
oprechtheid,  die  hem,  naar  mijne  gedachten,  meer  tot  eer  strekte,  dan 
wanneer  hij  zijne  aandoening  had  willen  smoren  of  ontveinzen,  zeidehij: 

»Ik  ben  zeer  te  laken  geweest.  Ik  geloof,  dat  ik  zeer  te  laken  ben  ge- 
weest.  Ik  heb  eene  vrouw,  die  mijn  hart  dierbaar  is,  aan  beproevingea 
en  vemederingen  blootgesteld  —  ik  noem  het  eene  vemedering,  dat 
iemand  zoo  iets  maar  heimelijk  heeft  kunnen  denken  —  waaraan  zij,  als 
ik  er  niet  geweest  was,  nooit  ten  deel  zou  hebben  gestaan." 

Uriah  Heep  haalde  snuivend  zijn  neus  op.  Ik  denk  om  medelijdea 
aan  te  duiden. 

>  Waaraan  mijne  Annie,'*  hervatte  de  doctor,  tals  het  niet  door  mij 
geweest  was,  nooit  ten  doel  had  kunnen  staan.  Mijne  heeren,  ik  ben  nu 
cud,  gelijk  gij  weet;  en  van  avond  is  het  mij  niet  te  mqede  alsof  ik  nog 
veel  had  om  voor  te  leven.  Maar  mijn  leven  —  mijn  leven  —  stel  ik  voor 
de  trouw  en  de  eer  dier  dierbare  vrouw,  die  het  onderwerp  van  dit 
gesprek  is  geweest" 

Ik  denk  niet,  dat  het  beste  model  van  ridderdeugd,  het  origineel  der 
manhafdgste  en  meest  romaneske  gestalte,  die  zich  ooit  een  schilder 
heeft  voorgesteld,  dit  met  meer  aandoenlijken  nadruk  en  edeler  deftig- 
heid  had  kunnen  zeggen,  dan  de  eenvoudige  oude  doctor  deed. 

>Maar  ik  wil  niet  ontkennen,"  vervolgde  hij,  »misschienzalikzel6 
eenigermate  moeten  toestemmen  —  dat  ik  die  vrouw,  zonder  het  te 
weten  of  te  willen,  heb  bewogen  om  een  ongelukkig  huwelijk  aan  te  gaan« 
Ik  ben  iemand,  die  geheel  ongewoon  is  om  anderen  waar  te  nemen ;  en 
ik  ben  wel  gedwongen  te  gelooven,  dat  waamemingen  van  verscheidene 
menschen,  van  verschillenden  ouderdom  en  positie,  die  alien  maar  al  te 
duidelijk  op  hetzelfde  uitloopen  (en  dat  zoo  geheel  van  zelf),  meer  aC- 
doen  dan  de  mijne." 

Ik  had  dikwijls,  gelijk  ik  reeds  elders  heb  gezegd,  de  zachte  welwil- 
lendheid  bewonderd,  waarmede  hij  zijne  jeugdige  vrouw  behandelde; 
maar  de  hoogachting  en  teederheid,  welke  hij  thans  ten  haren  opzichte 
aan  den  dag  legde,  en  de  bijna  eerbiedige  zorgvuldigheid,  waarmede  hij 
zelfs  den  ^eringsten  twijfel  aan  hare  deugd  van  zich  verwijderde,  gaf  zijn 
karakter,  m  mijne  oogen,  iets  nog  veel  meer  verhevens. 

>Ik  trouwde  met  die  dame,"  zeide  de  doctor,  ttoen  zij  nog  zeer  jong 
was.  Ik  nam  haar  tot  mij  toen  haar  karakter  nog  nauwelijks  gevormd 
was.  Zoover  het  ontwikkeld  was,  had  ik  er  een  genot  en  mijn  geluk  in 
gevonden,  het  te  vormen.  Ik  kende  haar  vader  wel.  Ik  kende  haar  wel. 
Ik  had  haar,  ter  liefde  van  al  hare  schoone  en  deugdzame  eigenschap> 


I  a  DAVID  COPPBRFIKLD. 


pen,  alles  geleerd  wat  ik  kon.  Als  ik  haar  onrecht  aandeed,  gelijk  ik 
Trees  dat  ik  gedaan  heb  door  van  hare  dankbaarheid  en  gen^ienhdd 
misbruik  te  maken  (hoewel  dat  toch  nooit  mijne  bedoeling  was),  daa 
vraag  ik  haar  in  mijn  hart  om  vergiffenis." 

Hij  ging  de  kamer  nog  eens  op  en  neer,  kwam  weder  naar  dexdfde 
plaats  tenig,  en  hield  zijn  stoel  weder  vast  met  eene  hand,  die,  evenals 
lijne  stem,  van  aandoening  beefde. 

>Ik  beschouwde  mij  zelven  als  eene  toevlucht  voor  haar,  voorde 
gevaren  en  onheilen  des  levens.  Ik  overreedde  mij  zelven,  dat  zij,  hoe 
ongelijk  van  jaren  wij  ook  waren,  toch  gerust  en  tevreden  met  mij  zoo 
leven.  Ik  sloot  den  tijd  niet  uit  mijne  gedachten  wanneer  ik  haar  wedfi 
vrij  zou  laten,  nog  jong  en  nog  schoon,  maar  met  een  meer  gerijpt  ver- 
•tand  —  neen,  mijne  heeren  —  bij  mijne  waarheid,  dat  deed  ik  niet.^ 

Zijn  eenvoudig  gezicht  scheen  door  zijne  trouw  en  edelmoedighad 
een  glans  af  te  strsden.  Elk  woord,  dat  hij  sprak,  had  eene  kracht,  weUs 
door  geene  andere  eigenschappen  daaraan  had  kunnen  medegedeeld 
worden. 

9  Mijn  leven  met  deze  dame  is  zeer  gelukkig  geweest.  Tot  dezen  avond 
toe  heb  ik  zonder  ophouden  reden  gehad  om  den  dag  te  zegenen, 
waarop  ik  haar  zoo  groot  een  onrecht  aandeed." 

Zijne  stem,  die  bij  het  uitspreken  dezer  woorden  al  meer  en  meer  ge- 
haperd  had,  bleef  voor  eene  korte  poos  geheel  steken;  daama  ver^ 
volgde  hij : 

»£ens  uit  mijn  droom  ontwaakt  —  ik  ben  in  een  of  anderopzichtmijn 
leven  lang  een  droomer  geweest  —  zie  ik  wel  hoe  natuurlijk  het  is,  dat 
zij  met  zeker  droevig  gevoel  aan  haar  ouden  speelmakker  en  gelijke 
moet  denken.  Dat  zij,  als  zij  hem  ziet,  zeker  onschuldig  leedwezen  ge- 
voelt,  zekere  onberispelijke  gedachten  heeft  van  wat  had  kunnen  zijn, 
als  ik  er  niet  geweest  was,  is,  vrees  ik,  maar  al  te  waar.  Veel,  dat  ik  gezien 
maar  niet  opgemerkt  had,  is  mij  in  dit  laatste  bange  uur  met  nieuwe  be- 
teekenis  weder  te  binnen  gekomen.  Maar  verder  dan  dit,  mijne  heeren, 
moet  de  naam  dier  dierbare  dame  nooit  aan  eenig  woord,  aan  eenigege- 
dachte  van  twijfel  gepaard  worden." 

Voor  eene  korte  poos  schitterden  zijne  oogen  en  werd  zijne  stem  vast; 
voor  eene  kortepoos  zweeg  hij  weder.  Weldra  vervolgde  hij  gelijk  te  vorcn : 

»Mij  blijft  mets  anders  over,  dan  de  kennis  van  het  verdriet,  dat  ik 
veroorzaakt  heb,  met  zooveel  onderwerping  te  dragen  als  ik  kan.  Zij  is 
het,  die  mij  verw^ten  moest  doen ;  niet  ik.  Haar  voor  verkeerde  oordeel- 
vellingen,  harde  oordeelvellingen,  die  zelfe  mijne  vrienden  niet  hebbcn 
kunnen  vermijden,  te  bewaren,  wordt  nu  mijn  plicht  Hoe  stiller  en  een- 
zamer  wij  leven,  des  te  beter  zal  ik  dien  vervuUen.  En  wanneer  de  tijd 
komt  —  moge  hij,  als  het  Zijn  genadig  welgevallen  is,  spoedig  komen — 
wanneer  mijn  dood  haar  van  dien  dwang  zal  ontslaan,  dan  zal  ik,  met 
onbegrensd  vertrouwen  en  liefde,  voor  het  laatst  naar  haar  geeerdgelaat 
opzien  en  mijne  oogen  sluiten,  en  haar,  dan  met  geene  smart  verlaten 
om  gelukkiger  en  helderder  dagen  te  verwachten." 

Ik  kon  hem  niet  zien  door  de  tranen,  welke  zijne  hartelijke  goedheid 


i 


DKIAH  SCRIMET  lOJ  TSRCIFFEHI3.  1} 

en  ernst,  wur  het  e«ivoudi^  lijner  manierea  evenseer  siera&d  aan  ver- 
leende  aJs  deraad  van  ontvrng,  mij  in  de  oogen  bnchten.  Hij  was  reedi 
naar  de  deur  gegaan,  toen  hij  er  nog  bijroegde : 

>Mijne  heereD^  Uc  beb  a  mijn  hait  laten  zien.  Ik  bond  mij  overtuigd, 
dat  gij  dat  eerbiedigen  zolt.  Wat  wij  ran  avond  gezegd  bcbben,  inoet 
nooit  weder  getegd  wordeo.  Wickfield,  geef  mij  doi  aim  van  tea  oud 
vricDd,  om  naar  boven  te  gaan." 

Hijnheer  Wickfield  kwam  haastig  naar  hem  toe.  Zonder  een  woord 
te  wissclen  gingen  zij  langzaam  te  zamen  de  kamer  uit,  temijl  Uriah  hen 
bteef  staan  nakijken. 

>  Wei,  jonge  heer  Coppcr&eld,"  zeidc  Uriah,  lich  met  een  loetsappig 
gcEJcht  naar  mij  omkeeroade.  iDe  laak  heelt  eigenlijk  niet  die  wendmg 
gcQOmeo,  die  men  had  mogen  verwachten ;  want  de  oude  professor  — 
welk  een  uitmuntend  man  1  —  is  zoo  blind  als  een  mol.  Maar  d  1  e  familie 
is  toch  uit  den  weg,  dcnk  ik  t" 

Niets  anden  dan  de  klank  zijnei  stem  was  er  noodig  om  mij  zoo  n> 
zend  van  drift  te  doen  worden,  als  iL  te  voren  nog  nooit  geweest  was,  en 
naderhand  nocHt  we6a  geworden  boi. 

■Gij  scburki"  teide  ik.  >Wat  heeft  dat  te  bedmden,  dat  gij  mij  den 
sdiijn  geeft  ora  u  bij  uwe  streken  te  helpen  i  Hoe  durfi  gij  mij  daarbij 
roepen,gijvalscheschavuit,aIsofwijietstezamen  overlegd  hadden  P" 

Terwijl  wij  zoo  vlak  tegenover  elkander  stonden,  zag  ik  duidelijk  aan 
de  gluquche  opgetogenheid  in  zijn  gezicht,  wat  ik  te  voren  zoo  duidelijk 
had  geweten ;  ik  meen,  dat  faij  mij,  opzettelijk  om  mij  te  kwellen  en  va- 
driet  aan  te  doen,  zijn  vertrouwen  opdwong,  en  mij  juisl  in  dit  geval  met 
voordacht  een  strik  had  gespuinen.  Dit  was  meer  dan  ik  kon  verdragen. 
Ik  zag  eijne  geheele  becaderige  wacg  uitlokkend  voor  mij,  en  ik  gaf  er 
met  mijoe  vlakke  hand  een  slag  op,  met  zooveel  kracht,  dat  mijne  vin- 
gers  tinteklen  alsof  ik  ze  gebrand  had. 

Hij  greep  mijne  hand  met  de  zijne,  en  zoo  stonden  wij  elkander  eeoe 
poos  aan  te  zien.  Wij  blcven  lang  genoeg  zoo  staan,  om  de  witte  sporen 
mijncr  vingers  uit  het  donkere  rood  zijner  wang  te  zien  opkomen  en  die 
Dog  donkerder  rood  te  zien  worden. 

iCopperfield,"  zeide  hij  eindelijk,  bijna  fluisterend,  *hebt  gij  a&cheid 
van  uwe  zinnen  genomen  ?"  —  >Ik  heb  a&cheid  van  u  genomen,"  ant- 
woordde  ik,  mijne  hand  losnikkende.  >  Ik  wil  niets  meer  van  u  weten,  gij 
bondsrot."  —  >  Niet  i"  z^e  hij,  door  de  pijn  van  zijne  wang  gedwongen 
om  er  zijne  hand  op  te  leggen.  >  Misschien  zolt  ge  dat  wel  niet  kunnen 
laten.  Is  dit  au  niet  ondankbaar  van  u?"  —  >Ik  heb  udikwijls  genoeg 
getoond,"  antwoordde  ik,  >  dat  ik  u  verachL  Nu  beb  ik  u  nog  duidelijker 
getoood,  dat  ik  dat  doe.  Waarom  zou  ik  vreezen,  dat  gij  tegen  alien  om 
D  boea  het  ergst  doen  xnlt  wat  gij  kunt  ?"  Wat  doet  gij  ooitandersf" 

Hij  begreep  deie  toespeling  op  de  redmen,  die  mij  tot  dnsverre  had- 
dcB  genoopt  om  mij  ten  zijiKzi  aanzien  te  bedwii^cn,  volkomeo.  Ik  ge- 
loaf  eeoigSEinE,  dat  ik  mij  noch  tot  dicn  slag,  noch  tot  dit  gezegde  zon 
bebbcB  latcB  veivoeran,  zonder  de  verzekering  welke  ik  dien  arcaid  -na 
Agaea  had  befcoaieR.  Uaair  dit  is  van  geen  belang. 


14  DAVID   COPPERFIELD. 


£r  volgde  wederom  eene  lange  poos  van  stilte.  Zijne  oogen  schenen, 
lerwijl  hij  mij  aanzag,  elken  trap  van  kleur  aan  te  nemen,  die  oogen  kt- 
lijk  kunnen  maken. 

»Copperfield,"  zeide  hij,  zijne  hand  van  zijne  wang  wegnemende,  >g^ 
zijt  altijd  tegen  mij  geweest  Ik  weet  wel,  dat  gij  bij  mijnheer  \^ckfidd 
altijd  tegen  mij  placht  te  zijn." — »  Gij  kunt  van  mij  denken  wat  gij  wilt," 
zeide  ik,  nog  in  blakende  woede.  »  Als  het  niet  waar  is,  des  te  beterpast 
het  u  dan."  —  »£n  toch  heb  ik  altijd  van  u  gehouden,  Copperfidd!** 
zeide  hij. 

Ik  verwaardigde  hem  niet  met  eenig  antwoord  hierop,  m^ar  nam  mijn 
hoed  en  wilde  heengaan,  toen  hij  tusschen  mij  en  de  deur  kwam. 

»Copperfield,"  zeide  hij,  »er  moeten  er  twee  zijn  om  ruzie  te  hebbeo. 
Ik  wil  de  eene  niet  zijn."  —  >Gij  kunt  naar  den  duivcl  loopen,"  zeide 
ik.  —  »  Zeg  dat  niet !"  antwoordde  hij. » Ik  weet,  dat  het  u  naderhand  zal 
spijten.  Hoe  kunt  gij  u  zelven  zoo  ver  beneden  mij  stellen,  om  zulk  een 
skchten  geest  te  toonen?  Maar  ik  vergeef  u!"  —  >Gij  mij  vergeven!" 
herhaalde  ik  met  minachting.  —  Dat  doe  ik,  en  dat  kunt  ge  mij  niet  b^ 
letten,"  antwoordde  Uriah.  »Te  denken,  dat  gij  mij  zoo  behandelt,  die 
altijd  een  vriend  voor  u  geweest  ben !  Maar  er  kan  geen  geschil  wezen  of 
er  moeten  twee  partijen  voor  -zijn,  en  ik  wil  de  eene  niet  zijn.  Ikwileea 
vriend  van  u  wezen,  tegen  wil  en  dank.  Dus  weet  ge  nu,  wat  ge  te  ver- 
wachten  hebt." 

De  noodzakelijkheid  om  dit  gesprek  (waarbij  hij  zeer  langzaam,  ik 
zeer  snel  sprak)  zeer  zacht  te  voeren,  om  het  huis  niet  op  zulk  een  ontij- 
dig  uur  te  ontrusten,  verbeterde  mijn  humeur  niet,  hoewel  mijne  drift  nn 
aan  het  bekoelen  was.  Hem  alleen  zeggende,  dat  ik  van  hem  verwachten 
zou  wat  ik  altijd  verwacht  en  altijd  gekregen  had,  opende  ik  de  deur,  hoe- 
wel hij  er  nog  voor  stond  en  dus  tusschen  deur  en  muur  bekneld  rsiakte, 
alsofhij  eene  grootenoot  was,  die  ik  wilde  kraken,  en  ging  heen.Dochhij 
sliep  ook  buitenshuis,  in  een  van  de  voor  zijne  moeder  gehuurde  kamers, 
en  eer  ik  vele  honderd  schreden  ver  was,  kwam  hij  mij  achterop. 

>Gij  weet  wel,  Copperfield,"  siste  hij  mij  in  het  oor  (ik  keerde  mijn 
hoofd  niet  om),  »dat  ^j  in  eene  geheel  valsche  positie  zijt;"  hetgeen ik 
zoozeer  gevoelde,  dat  ik  daardoor  des  te  wrevehger  werd.  »Gij  kunt  dit 
niet  tot  iets  dappers  maken,  en  gij  kunt  niet  beletten,  dat  ik  u  vergeef.  Ik 
ben  niet  voornemens  er  moeder  of  iemand  anders  van  te  spreken.  Ik  ben 
vast  besloten  om  u  te  vergevea  Maar  het  verwondert  mij,  dat  gij  uwe 
hand  opheft  tegen  iemand,  die  gij  wist  dat  zoo  nederig  is !" 

Ik  gevoelde  mij  maar  weinig  minder  laag  dan  hij  zelf  was.  Hij  kende 
mij  beter  dan  ik  mij  zelven  kende.  Als  hij  mij  driftiggeantwoordof  open- 
lijk  getard  had,  zou  dit  eene  verademing  en  eene  rechtvaardiging  voor 
mij  zijn  geweest;  maar  hij  had  mij  op  een  langzaam  vuur  gelegd,  waarop 
ik  den  halven  nacht  lag  te  branden. 

Des  morgens,  toen  ik  buiten  kwam,  luidde  de  klok  voor  de  vroegkerk, 
en  wandelde  hij  daar  met  zijne  moeder  op  en  neer.  Hij  sprak  mij  aan 
alsof  er  niets  gebeurd  was,  en  ik  kon  niets  anders  doen  dan  antwoord 
geven.  Ik  had  hem  hard  genoeg  geslagen  om  hem  kaakpijn  te  doen  krij  • 


DOCTOR  STRONG   VUJFT   EVEN  WELWILLEHD  VOOR  ZlJtK  VROUW.     IJ 

gm,  geloof  ik.  In  alien  gevalte,  hij  had  een  zwait  zijden  dock  om  lijo  ge- 
zicht  gebonden,  en  zija  hoed  daarbovenop  gezet,  hetgeen  zijn  voorkomen 
-alles  behatve  verfraaide.  Ik  hoorde,  dat  hij  maaDdagochtend  naai  een 
^tandmeesCer  te  L  on  den  ging  en  sich  een  tand  liet  Crekken.  Ik  hoop, 
dat  hct  eene  kies  was. 

De  doctor  gaf  voor,  dat  hij  niet  recht  wel  was,  en  blcef^  zoolang  hij 
zijne  logeergastcn  nog  had,  ccn  groot  gedeelte  van  den  dag  alleen.  Agnes 
en  haar  vadcr  waren  reeds  eene  week  veitrokken,  voordat  wij  onzen  ge- 
wonen  arbeid  weder  opvatten.  Op  den  dag  voordat  wij  dit  deden,  gaf  dc 
-doctor  tnij  eigenhandig  een  toegevouwenmaar  niet  gecachetecTd  brief  je, 
aan  tnij  geadresseerd,  waarin  mij,  met  weinige  hartelijke  woorden,  belast 
werd  om  nooit  weder  over  de  zaak  van  dien  avond  te  spreken.  Ik  had  ze 
aan  mijne  tante  toevertrouwd,  maar  aan  niemand  anders.  Het  was  iets, 
waarover  ik  met  Agnes  niet  spreken  kon,  en  Agnes  had  ook  geen  het 
minste  vermoeden  van  wat  er  was  voorgevallen. 

Ook  mevrouw  Strong,  daarvan  hield  ik  mij  overtuigd,  vermoedde 
tocn  nog  niets  daarvan.  Het  duurde  verscheidene  weken  eer  ik  de  minste 
verandering  in  haar  2ag.  Deze  ontstond  langzaam,  gelijk  eene  wolk  in 
■eene  stille  lucht  Eerst  scheen  zij  zich  te  verwonderen  over  het  teedcic 
medehjden,  waarmede  de  doctor  tot  haai  sprak,  en  over  zijn  verlangen, 
dat  zij  hare  moeder  zou  laten  komen,  om  de  doffe  eentonigbeid  van  haar 
leven  te  verminderen.  Dikwijls,  wanneer  wij  aan  het  werk  waren,  en  zij 
er  bij  zat,  zag  ik  haar  hare  bezigheid  staken  en  met  dat  gezicht,  dat  mij 
nog  in  het  geheugen  lag,  naar  hem  opzien.  Naderhand  lette  ik  er  op,  dat 
zij  somtijds  Dpstond  en  met  de  oogen  vol  tranen  de  kameruitging.Lang- 
zamerhand  begon  eene  ongelukkige  schaduw,  die  met  elken  dag  don- 
keider  werd,  hare  schoonheid  te  benevelen.  Mevrouw  Maikleham 
woonde  toea  voor  vast  in  huis,  maai  zij  babbelde  maar  voort  en  zag 
niets. 

Terwijl  deze  verandering  over  Annie  kwam,  die  eens  de  zonneschijn 
in  des  doctors  huis  scheen  te  zijn,  werd  het  uitzicht  des  doctors  emstiger 
en  verouderde  hij  al  meer  en  meerj  maar  de  zachtheid  van  zijn  humeur, 
de  kalme  vriendelijkheid  van  zijn  toon  en  zijne  welwillende  bezorgdheid 
voor  haar  schenen,  indien  zij  konden  toenemen,  nog  toe  te  nemen.  Eens 
zag  ik  hem,  vroeg  op  den  raorgen  van  haar  verjaardag,  toen  zij  bij  het 
venster  kwam  zitten,  tcrwijl  wij  aan  het  werk  waren,  (hetgeen  zij  altijd 
gedaan  had,  maar  nu  met  eene  schroomvalligheid  enonzekerheid  begon 
te  doen,  die  ik  zeer  aandoenlijk  vond)  haar  voorhoofd  tusschen  zijne 
handen  nemen,  een  kus  daarop  dnikken,  en  haastig  heengaan,  te  zeer 
ontroerd  am  te  blijven,  Ik  zag  haar  op  de  plek  waai  hij  haar  getaten  had, 
■als  een  standbeeld  bhjven  staan,  en  toen  haar  hoofd  nederbuigen,  hare 
handen  samenvouwen  en  schreien,  ik  kan  uiet  zeggen  hoe  droevig. 

Somtijds,  daama,  verbeeldde  ik  mij,  dat  zij  mij  witde  aanspreken,  als 
wij  eens  even  alleen  waren;  maar  nooit  bracht  zij  een  woord  uit.  De 
doctor  had  telkens  een  of  ander  plan  om  haar  met  hare  moeder  aan  ver- 
maken  buitenshuis  te  laten  deel  nemen;  en  mevrouw  Markleham,  die 
.zeer  op  vermaken  gesteld  was,  en  welke  alle  andere  dingen  zeer  spoedig 


1 6  DAVm  COPPSRFIKLD. 


verveelden,  liet  dit  zich  gaame  welgevallen  en  was  zeer  luid  in  haar  \oL 
Annie  daarentegen  liet  zich,  lusteloos  en  verdriedg,  slechts  brengen  wa» 
men  wilde,  en  scheen  voor  niets  meer  eenigen  smaak  te  hebboi. 

Ik  wbt  niet  wat  te  denken.  Mijne  tante  wist  dit  evenmin,  en  moetin 
hare  onzekerheid  van  tijd  tot  tijd  wel  honderd  mijien  ver  gewandekl 
hebben.  Het  vreemdste  van  alles  was,  dat  de  eenige  werkelijke  verade* 
ming,  die  in  het  verborgene  gewest  van  dit  huiselijk  ongeluk  acheen  door 
te  dringen,  door  mijnheer  Dick  daarin  gebracht  werd. 

Wat  hij  van  de  zaak  dacht,  of  wat  hij  opmerkte,  kan  ik  evenmin  duide- 
lijk  maken,  als  hij  voorzeker  in  staat  zou  geweest  zijn  om  mij  in  die  taak 
te  helpen.  Maar^  gelijk  ik  reeds  in  het  verhaal  mijner  schooldagen  heb 
aangeteekend,  zijn  eerbied  voor  den  doctor  was  onbeperkt ;  en  ware  ge- 
hechtheid  heeft,  zei&  wanneer  zij  door  een  der  lagere  dieren  voor  den 
mensch  wordt  gekoesterd,  eene  vlugheid  van  begrip,  weike  het  verhe- 
venste  verstand  achter  zich  laat.  Door  dit  begrip  van  het  hart,  als  ik  bet 
zoo  mag  noemen,  ving  mijnheer  Dick  eene  heldere  straal  van  waar- 
heid  op. 

Hij  had  met  zekeren  trots  zijn  voorrecht  hemotnen  om  in  vele  zr}ner 
ledige  uren  met  den  doctor  in  den  tuin  op  en  neer  te  wandelen,  evenals 
hij  gewoon  was  geweest  langs  de  Doctors- wandeling  te  Canterbury 
mede  te  stappen.  Doch  niet  zoodra  waren  de  zaken  in  dezen  staat  geko- 
men,  of  hij  wijdde  al  zijn  ledigen  tijd  aan  deze  wandelingen,  en  stood 
zelfs,  om  meer  tijd  te  hebben,  vroeger  op.  Indien  hij  nooit  zoo  verge- 
noegd  was  geweest  als  wanneer  de  doctor  hem  uit  dat  verbazende  mees- 
terwerk,  het  Grieksche  Woordenboek,  voorlas,  thans  was  hij  zeer  ver- 
drietig  wanneer  de  doctor  niet  een  brok  daarvan  uit  zijn  zak  haalde  en 
begon  te  lezen.  Hij  nam  nu  ook  de  gewoonte  aan  om,  wanneer  de  doctor 
en  ik  aan  het  werk  zaten,  met  mevrouw  Strong  op  en  neer  te  wandelen, 
en  haar  te  helpen  om  hare  geliefde  bloemen  op  te  binden  en  de  bedden 
te  wieden.  Ik  durf  wel  zeggen,  dat  hij  zelden  een  dozijn  woorden  in  het 
uur  sprak;  maar  zijne  stille  belangstelling  en  zijn  welwillend,  oplettend 
gezicht  vonden  weerklank  in  beider  hart ;  beiden  wisten,  dat  de  ander 
van  hem  hield  en  dat  hij  beiden  lief  had,  en  zoo  werd  hij  —  wat  niemand 
anders  wezen  kon  —  een  band  van  vereeniging  tusschen  hen  beiden. 

Als  ik  mij  hem  voorstel,  hoe  hij  met  zijn  ondoordringbaar  wijs  gezicht 
naast  den  doctor  op  en  neer  wandelde,  en  er  een  genot  in  scheen  te  vin- 
den  als  de  onverstaanbare  klanken  van  het  Woordenboek  hem  om  de 
ooren  gonsden ;  als  ik  mij  hem  verbeeld,  hoe  hij  Annie  de  zware  gieters 
nadroeg ;  hoe  hij,  met  dikke  lompe  handschoenen  aan,  ^eknield  lag  om 
tusschen  de  teederste  blaadjes  een  microscopischen  arbeid  te  verrichten ; 
hoe  hij,  gelijk  geen  wijsgeer  het  had  kunnen  doen,  in  al  wat  hij  deed  zijn 
bescheiden  veriangen  te  kennen  gaf  om  hsuur  vriend  te  wezen ;  hoe  hij  uit 
ieder  gaatje  van  den  gieter  medelijden,  vertrouwen  en  genegenheid 
scheen  te  laten  uitstroomen*  als  ik  mij  voorstel  hoe  die  betere  stemming 
van  zijn  geest,  waarin  het  ongeluk  deelneming  kon  vinden,  hem  nu  nooit 
begaf^  hoe  hij  nooit  den  ongelukkigen  koning  Karel  in  den  tuin  bracht, 
nooit  weifeLde  in  zijne  dankbare  dienstbetooning,  nooit  zijne  kennis  dat 


IK  OMTVANG  EKK  BRIEF  VAH   UEVROUW  UICAWBKR.  1 7 

er  iets  met  naar  bchooren  was  en  zijn  verlangen  om  dit  te  recht  te  bren- 
gen  uit  hct  oog  vcrloor  — >  dan  schaam  ikmij  waarlijkbijnabijdege- 
dachte^  dat  hij  Diet  rccht  bij  zijn  verstand  was,  ;^s  ik  bet  boogste  m  reke- 
ning  breng,  dat  ik  met  mijn  verstand  heb  gedaan. 

»Niemand  dan  ik  alleen^Trot,  weet  wat  die  manis,"zeidemijnetante 
met  trotschheid,  ala  wij  hieroverspraken.  tDick  lainogeerbehalenl" 

Ik  moet,  eer  ik  dit  hoofdstuk  besluit,  nog  van  iets  bijionders  melding 
maken.  Terwijl  de  doctor  zijne  togeergasten  nog  had,  merkte  ik  op,  dat 
de  brievenbesleller  elken  morgen  twee  of  drie  brieveo  voor  Uriah  Hcep 
bracht,  die,  daar  hct  geen  dnikke  tijd  was,  te  Highgate  bleeftotdat 
ook  de  andere  vertrokken  ]  ea  dat  bet  adres  van  deze  brieven  akijd  door 
'  mijnheer  Micawber  was  geschreven,  die  nu  de  ronde  hand  van  een  pro- 
cureursklerk  had  aangenomeo.  Het  verheugde  mij  uit  deze  geringe  aan- 
duidingen  te  kunnenopmaken,  dat  het  mijnheer  Micawber  welgmg,  en 
het  verwonderde  mij  dus  ten  hoogste  tegen  dezen  tijd  den  volgenden 
brief  van  zijne  goede  vrouw  te  ontvangen. 

)  C  a  n  t  e  r  b  u  r  y ,  maandagavond. 

1  Het  zai  u  londer  twijfel  verwonderen,  waaide  mijnheer  Copperfield, 
deie  missive  te  ontvangen.  Nog  nieer,  door  haar  inhoud.  Nog  meerdoor 
de  voorwaarde  van  het  volstrektste  stilzwijgen,  die  ik  verzoek  u  te  mogen 
opleggen,  Maar  ik  moet  mijn  gevoel  als  vrouw  en  moeder  lucht  gevcn ; 
en  daat  ik  mijne  familie  niet  wensch  te  raadplegen  (die  het  gevoel  van 
mijnheer  Micawber  reeds  ten  diepste  heeft  gekwetst),  weet  ik  niemand 
wien  ik  beterom  raadkon  vragendanmijn  vrienden  vroegerhuisgenoot. 

■  Het  zal  u  wel  bekend  zijn,  mijn  waarde  mijnheer  Copperfield,  dat  er 
tusschen  mij  en  mijnheer  Micawber  (dicn  ik  nooit  zal  verlaten)  altijd  een 
geest  van  wederzijdsch  veitrouwen  is  bewaard  gebleven.  Mijnheer  Mi- 
cawber mag  somtijds  een  wissel  hebben  uitgegeven  zonder  mij  te  raad- 
plegen, of  mij  misleid  hebben  ten  opzichte  van  den  tijd  waarop  zulkeene 
acccptalie  zou  vervallen.  Dit  is  werkelijk  wel  eens  gebeurd.  Maar  in  het 
algemeen  heeft  mijnheer  Micawber  geene  geheimen  gehad  voor  den 
boezem  zijner  liefde  —  ik  bedoel  zijne  gade  —  en  wanneer  wij  ons  te 
rust  begaven,  nooit  gemist  de  gebeurtenissen  van  den  dag  ter  sprake  te 
brengen. 

»Gij  zult  u  dus  wel  kunnen  verbeelden,  mijn  waarde  mijnheer  Copper- 
field,  hoe  grievend  het  gevoel  moet  zijn,  waatmede  ik  genoodzaakt  ben 
u  te  berichten,  dat  mijnheer  Micawber  geheel  veranderd  is.  Hij  is  stil- 
zwijgend  en  achCerhoudend  geworden.  Zijn  leven  is  een  geheimzinnig 
raa(bel  geworden  voor  de  deetgenoote  zijner  vreugde  en  smart  —  we- 
derom  bedoel  ik  sijne  gade  —  en  indien  ik  u  verzekerde  dat  ik,  behalve 
dat  ik  weet  dat  bij  het  van  den  ochtend  tot  den  avond  op  het  kantoor 
sUjt,  er  tegenwoordig  nog  minder  van  weet  dan  van  den  man  in  het  zui- 
den,  ten  aanzien  van  wiens  mond  de  gcdachtelooze  kinderen  een  ijdel 
sprookje  yan  koude  praimenpap  vertellcn,  zou  ik  ilechts  een  volksvoor- 
oordeel  aanwenden  om  cene  werkelijke  daadzaak  aan  te  duiden. 

>Maar  dit  u  allcs  nog  niet.  Mijnheer  Micawber  is  stroef  en  knorri^ 
DAvn>  copPEUmcLO.  —  in.  % 


I 


1 8  DAVID  COPPERFISLD. 


geworden.  Hij  is  geheel  vervreemd  van  zijn  oudsten  zoon  en  dochter, 
hij  is  niet  trotsch  meer  opzijne  tweelingen,  hij  ziet  zelfs  met  een  oog  vio 
koude  onverschilligheid  op  het  schuldelooze  vreemdelingetje  neer,  die 
het  jongst  bijgekomene  lid  van  onzen  kring  is.  De  financieele  middeko 
om  onze  onkosten  te  bestrijden^  tot  den  uitersten  penning  besnocid, 
worden  slechts  met  groote  moeite  van  hem  verkregen,  en  zel6  met 
schrikkelijke  bedreigingen,  dat  hij  zich  zelVen  zal  van  kant  maken  (ditis 
zijne  uitdrukking) ;  en  onverbiddelijk  weigerthijeenige  ophelderingte 
geven  van  zulk  eene  angstaanjagende  manier  van  handelen. 

»Dit  is  zwaar  om  te  dragen.  Het  is  hartverscheurend.  Als  gij^  mijne 
zwakke  vermogens  kennende  gelijk  zij  zijn,  mij  raad  wilt  geven  hoe  gij 
denkt  dat  ik  die  in  zulke  on^ewone  en  netelige  omstandigheden  best  zid 
kunnen  aanwenden,  zult  gij  nog  eene  vriendschappelijke  verplichtii^ 
voegen  bij  de  menigte,  die  gij  mij  reeds  bewezen  hebt.  Met  hartelijke 
groeten  van  de  kinderen  ep  een  lachje  van  het  gelukkig  nog  van  niets 
wetende  vreemdelingetje,  blijf  ik,  mijn  waarde  mijnheer  Copperfield, 

>Uwebedroefde 

»Erama  Micawber." 

Ik  achtte  mij  niet  bevoegd  om  eene  vrouw  van  mevrouw  Micawber's 
ondervinding  een  anderen  raad  te  geven,  dan  dat  zij  trachten  moest, 
(gelijk  ik  wist  dat  zij  toch  reeds  doen  zou)  om  mijnheer  Micawber  met 
geduld  en  zachtheid  te  recht  te  brengen;  maar  haar  brief  gaf  mij  toch 
aanleiding  om  veel  over  hem  te  denken. 


XLm. 

NOG  EEN  TERUGZICHT. 

Laat  ik  nog  eens  bij  een  gedenkwaardig  lijdperk  van  mijn  leven  blij- 
ven  vertoeven.  Laat  ik  ter  zijde  blijven  staan,  om  de  verschijnselen  dier 
dagen  te  zien  voorbijzweven,  door  eene  schim  van  mij  zelven  in  den 
nevelachtigen  stoet  vergezeld. 

Weken,  maanden,  jaargetijden  glijden  voorbij.  Zij  schijnen  weinig 
meer  dan  een  zomerdag  en  eenwinteravond.  Nustaatdegemeeneweidc, 
waarover  ik  met  Dora  wandel,  geheel  in  bloei,  een  veld  van  schitterend 
goud ;  en  nu  hgt  het  heidekruid  onder  hoopen  sneeuw  begraven.  Een 
ademtocht,  en  de  rivier,  die  door  onze  zondagswandeling  stroomt,  flik* 
kert  in  de  zomerzon,  wordt  door  den  najaarswind  gerimpeld,  of  door 
drijvende  ijsschotsen  opgestopt.  Sneller  dan  ooit  eene  rivier  naar  de  tec 
stroomde,  flikkert  alles  op,  verdonkert  het  zich  weder  en  snelt  voorbij. 

Niet  het  minste  is  er  veranderd  in  het  huis  der  twee  vogelachtige  da* 
metj^s.  De  pendule  tikt  op  den  schoorsteenmantel,  het  weerglas  hang^ 
in  het  voorhuis.  Noqh  de  pendule  noch  het  weerglas  gaan  ooitgoed; 
maar  wij  gelooven  toch  cerbiedig  aan  beide.  . . 

Ik  ben  wettig  tot  mannelijke  jaren  gekomen.  Ik  heb  de  waardighci^ 


HKT  GAAT  MU  VRIJ  GOED.  1 9 


van  een  en  twintig  bereikt.  Dit  is  echter  eene  soort  van  waardigheid^  die 
iedereen  kan  worden  opgedwongen.  Laat  mij  bedenken  wat  ik  zelf  ver- 
worven  heb. 

Ik  heb  dat  geduchte  geheim  der  stenographic  bemeesterd.  Ik  heb  mij 
daardoor  een  fatsoenlijk  inkomen  verschaft.  Ik  ben  met  roem  bekend 
voor  mijne  bekwaamheid  in  al  wat  tot  die  kunst  behoort,  en  met  nog  elf 
anderen  aangesteld  om  verslagen  van  de  zittingen  des  parlements  voor 
een  ochtendblad  te  schrijven.  Avond  aan  avond  teeken  ik  voorspellingen 
op,  die  nooit  vervuld  worden,  betuigingen,  die  nooitbewaarheid  worden, 
ophelderingen,  die  tot  niets  anders  dienen  dan  om  te  verdonkeren  en  te 
misleiden.  Ik  flodder  in  woorden.  Brittannia,  die  ongelukkige  vrouw, 
staat  altijd  voor  mij  als  een  voor  de  braadpan  gereed  gemaakte  vogel ; 
overal  met  kantoorpennen  doorstoken  en  aan  handen  en  voeten  met 
rood  band  gebonden.  Ik  ben  genoeg  achter  de  schermen  om  de  waarde 
van  het  poHtieke  leven  te  kennen.  Ik  ben  in  dit  opzicht  een  volslagen 
ongeloovige,  en  zal  mij  nooit  laten  bekeeren. 

Mijn  beste  oude  vriend  Traddles  heeft  van  hetzelfde  vak  de  proef  ge- 
nomen,  maar  het  is  zijne  zaak  niet.  Hij  is  zeer  weltevreden  onder  deze 
teleurstelling,  en  herinnert  mij,  dat  hij  zich  zelven  altijd  voor  dom  heeft 
gehouden.  Nu  en  dan  heeft  hij  werk  voor  hetzelfde  nieuwsblad  om  de 
stof  voor  artikelen  over  droge  onderwerpen  bij  elkander  te  zoeken, 
welke  dan  door  geestiger  schrijvers  bewerkt  en  opgesierd  wordt.  Hij  is 
voor  de  balie  benoemd,  en  heeft  met  bewonderenswaardige  vlijt  en  zelf- 
verloochening  nogmaals  honderd  pond  te  zamen  geschraapt  tot  premie 
voor  den  procureur  bij  wien  hij  in  de  zaken  komt  Bij  zijne  benoeming 
werd  veel  heete  portwijn  gedronken,  maar  de  betaalde  som  in  aanmer- 
king  nemende,  geloof  ik,  dat  er  nog  van  is  overgebleven. 
If*  fi  heb  nog  iets  anders  bij  de  hand  gevat.  Tot  vreezen  en  beven  heb  ik 
mij  aan  het  auteurschap  begeven.  Eerst  schreef  ik  in  sdlte  eene  kleinig- 
heid,  zond  het  stuk  aan  een  tijdschrift,  en  het  werd  daarin  geplaalst. 
Sedert  heb  ik  moed  gekregen  om  een  vrij  groot  getal  kleine  stukjes  te 
schrijven.  Tegenwoordig  wordt  ik  er  geregeld  voor  betaald.  Over  het 
Reheel  ben  ik  er  wel  aan  toe ;  als  ik  op  de  vingers  mijner  linkerhand  mijn 
mkomen  optel,  kom  ik  den  derden  vinger  voorbij  tot  aan  het  tweede  lid 
van  den  vierden. 

Wij  zijn  uit  Buckingham-Street  verhuisd  naar  een  aardig  buitentje, 
dicht  bij  dat^  waamaar  ik  eens  stond  te  kijken  toen  mijne  geestdrift  pas 
vuur  vatte.  Mijne  tante  evenwel  (die  het  huis  te  D  o  v  e  r  verkocht  heeft) 
zal  hier  niet  blijven,  maar  is  voomemens  naar  een  nog  kleiner  buiten- 
woninkje  zeer  dichtbij  te  verhuizcn.  Wat  moet  dit  voorspellen  ?  Mijn 
hawelijk  ?  Ja ! 

Ja!  Ik  zal  met  Dora  trouwen!  Juflfrouw  Lavinia  en  juffrouw  Clarissa 
hebben  hare  toestemming  gegeven ;  en  als  ooit  kanarievogeltjes  het  dnik 
hadden  met  fladderen  en  rondhuppelen,  hebben  zij  het.  Juffrouw  La- 
vinia, door  zich  zelve  tot  het  toezicht  over  de  garderobe  mijner  beminde 
aangesteld,  knipt  aanhoudend  kurassen  van  grauw  papier,  en  heeft; 
gedurig  verschil  met  een  hoogst  fatsoenlijk  jongmensch,  met  een  pale 


20  DAVID  COPPKRFIBLD. 


goed  en  eene  el  onder  den  arm.  Bene  woUenaaister,  die  altijd  eenenaald 
met  een  draad  als  een  dolk  in  de  borst  heeft  steken,  heeft  kost  en  inwo- 
ning  in  huis,  en  schijnt,  hetzij  zij  eet^  drinkt  of  slaapt,  nooit  haar  vinger* 
ho^  af  te  nemen.  Zij  maken  mijn  bef  je  tot  een  ledepop.  Gedurig  lates 
zij  haar  halen  om  iets  aan  te  passen.  Wij  kunnen  des  avondsgeeneviX 
minuten  vergenoegd  bij  elkander  zitten,  of  een  lastig  vrouwspasooa 
klopt  aan  de  deur  en  zegt:  »Och,  als 'tu  belief  juffrouw  Dora  wilt  ge 
ecns  even  boven  komen  ?" 

Juffrouw  Clarissa  en  mijne  tante  dwalen  geheel  L  o  n  d  e  n  door  om 
huishoudelijke  benoodigdheden  op  te  zoeken,  waamaar  ik  dan  met  Don 
moet  gaan  zien.  Het  zou  beter  zijn  als  zij  het  goed  dadelijk  kochteo, 
zonder  de  ceremonie  van  bezichtiging ;  want  eens  uitgaande  om  naar 
haardgereedschap  voor  de  keuken  te  kijken,  ziet  Dora  een  Chineesch 
huisje  voor  }ip,  met  klokjes  aan  het  dak,  en  wil  dit  veel  liever  hebbeo. 
Het  vereischt  een  langen  tijd  om  Jip  aan  zijne  nieuwe  woonplaats,  nadit 
wij  die  gekocht  hebben,  te  gewennen;  want  hij  kan  er  niet  uit  of  in  komeo 
zonder  al  de  klokjes  te  doen  klinken,  en  wordt  dan  schrikkelijk  angsdg. 

Peggotty  komt  om  ons  te  helpen  en  gaat  terstond  aan  het  werk.  Hire 
taak  schijnt  te  zijn  alles  scboou  en  nog  eens  schoon  te  roaken.  Z^'  boent 
alles  wat  maar  geboend  kan  worden,  tot  het  van  het  aanhoudend  wrijven 
blinkt  gelijk  haar  eigen  eerlijk  voorhoofd.  £n  nu  is  het,  dat  ik  haar  een- 
zamen  breeder  des  avonds  door  de  donkere  straten  begin  te  zien  gaan 
en  onder  het  gaan  naar  de  dwalende  gezichten  kijken.  Ik  spreek  hem  op 
zolk  een  tijd  nooit  aan.  Ik  weet  maar  ad  te  wel,  als  zijne  emstige  gedaante 
verder  gaat,  wat  hij  zoekt  en  wat  hij  vreest. 

Waarom  kijkt  Traddles  zoo  bq  zonder  deftig,  wanneer  hij  mij  dien 
namiddag  in  de  Commons  komt  opzoeken,  waar  ik  nog,  fatsoenshalve, 
somtijds  been  ga  als  ik  tijd  heb  ?  De  verwezenlijking  mijner  jeugdige 
droomen  is  ophanden.  Ik  ga  eene  trouwpermissie  halen. 

Het  is  een  klein  stukje  papier  om  zooveel  kracht  te  hebben;  en 
Traddles  beschouwt  het,  terwijl  het  opmijnlessenaarligt,half  metbc- 
wondering,  half  met  ontzag.  Daar  staan  de  namen,  in  de  dierbarebetrek- 
king,  die  mijne  verbeelding  mij  zoo  dikwijls  heeft  afgeteekend,  David 
Copperfield  en  Dora  Spenlow;  en  daar  in  den  hoek  is  die  vaderlijke 
instelling,  het  zegelkantoor,  dat  in  de  verschillende  omstandigheden  des 
menschelijken  levens  zulk  een  wilwiUend  belang  stelt  en  op  onze  ver- 
eenigingnederziet;  en  daar  is  de  aartsbisschop  van  Canterbury,  die 
ons  in  druk  zegen  toebidt,  en  dat  zoo  goedkoop  doet  als  men  maar 
eenigszins  kan  verwachten. 

Evenwel  ben  ik  een  droom,  een  onrustigen,  gejaagden,  gelukkigen 
droom.  Ik  kan  niet  gelooven,  dat  het  gebeuren  zal;  en  toch  kan  ik  ook 
niet  gelooven  ofiedereen^  dien  ik  op  straat  voorbijkom,  moet  het  eenigs- 
zins gewaar  worden,  dat  ik  overmorgen  zal  gaan  trouwen.  De  smrogaat 
kent  mij  wel,  als  ik  voor  hem  kom  om  beeedigd  te  worden,  en  helpt  mij 
zoo  gereedelijk^  alsof  er  eene  ma^onische  verstandhouding  tusschen  ons 
was.  Traddles  is  er  geheel  niet  bij  noodig,  maar  blijft  tochbg  mij,  of 
het  noodig  mocht  zijn. 


IK  ZAL  HIT  DORA  TKOTTWEN.  tl* 

*Ik  hoop  als  gij  weder  hier  komt^beste  vriend,"  zeg  ik  tot  Traddles, 
->dat  het  dan  met  dczelfde  boodschap  voor  u  zelven  zal  zijn.  Ed  ik  hoop, 
-dat  het  spoedig  magwezen."  —  >Ik  danku  vooruwegoede  wcnscfaoi, 
mijn  beste  Copperfield,"  antwoordt  hij.  »Ik  hoop  het  ook.  Het  is  eene 
genistheid  te  weten,  dat  zij  naar  niij  zal  wachten,  al  was  het  nog  zoo 
lang,  en  dat  zij  waarlijk  het  allerltefste  meiaje  is..."  —  » Wanneer  nioet 
gij  liaar  van  de  diligence  afhalen?"vroe^ik.  —  »OiEzevcnuur,"zegt 
Traddles,  op  zijn  oud  zilrcren  horloge  kijkendc  —  hetzeirde  horloge, 
waaniit  hij  op  school  eens  een  rad  had  genomcn,  om  cr  een  watermo- 
lentje  van  temaken.iDatisookomtrentde tijdjdatjuffrouw Wickfield 
■moet  aankomen,  niet  waar?"  —  iZij  komt  eerst  later.  Tegen  half 
uegen." —  »Ik  venekeru,  beste  jongen,"  zeidc  Traddles,  »ik  ben  haaat 
«veneens  in  mijn  scbik  alsofik  zelfzou  gaan  trouwen,alsik  bedenk,  dat 
Toor  U  alles  zoo  gelukkig  is  afgeloopen.  En  waarlijk,  de  groote  vriend- 
schap  en  achting  om  bij  deze  heugelijke  ^elegenheid  aan  Sofie  te  denken, 
•CB  haar  met  juffrouw  Wickfield  tot  bruidsjuffer  te  verzoeken,  vereischt 
mijne  warmste  dankbetuiging.  Ik  ben  zeer  gevoelig  daaivoor." 

Ik  hoor  hero  aan  en  drukhemdehandjen  wijpraten,en  wandelen, 
en  dineeren,  en  zoo  voort;  maar  ik  geloof  bet  nog  nieL  Er  is  nicts 
van  waar. 

Op  den  bepaalden  tijd  komt  Sofie  bij  Dora's  tantes  aan  huis.  Zij  heeft 
een  allerinnemendst  gezichtje  —  niet  eigenlijk  schoon,  maar  buitenge- 
fDeen  behaaglijk  —  en  is  een  van  de  harteliikste,  ongemaaktste,  vroo- 
lijkste,  bcvalligstc  meisjes,  die  ik  ooit  gezien  heb.  Traddles  presenteert 
liaar  aan  ons  met  groote  troschheid,  en  wrijfl  tien  minuten  lang,  op  de 
klok  af,  in  zijne  handen,  terwijl  ieder  haartje  van  zijn  hoofd  op  de  tcenen 
staat  als  ik  hem  met  zijne  keus  feliciteer. 

Ik  heb  Agnes  van  de  diligence  gehaald,  en  voor  de  tweede  maal  zien 
wij  haar  hemelsch  vroolijk  gezit^tje  onder  ons.  Agnes  is  zeer  met 
Traddles  ingenomen,  en  het  is  vemikkelijk  de  ontmoeting  van  die  twee 
te  zien,  en  op  te  merken  hoe  opgetogen  Traddles  is  terwijl  hij  het  aller- 
lie&te  meisje  van  de  wereld  in  hare  genegenheid  aanbeveelt. 

Nog  ^loof  ik  het  niet  Wij  hebben  een  vemikkelijken  avond  en  zijn 
overmatig  gelukkig ;  maar  nog  geloof  ik  het  niet.  Ik  kan  niet  tot  bezin- 
□ing  komen.  Ik  kan  mijn  geluk  niet  bevatten.  Ik  ben  zoo  beneveld  en 
iluizelig,  alsof  ik  een  paar  weken  geleden  des  morgans  zeer  vroeg  was 
opgestaan,  en  sedert  niet  weder  naar  bed  was  geweest.  Ik  kan  mij  niet 
voorslellen  wanneer  het  gisteren  was.  Ik  schijn  reeds  maanden  lang  met 
die  trouw-permissie  in  mijn  zak  te  hebben  geloopen. 

Ook  den  volgenden  dag,  wanneer  alien  in  een  troep  het  huis  —  ons 
hnis  —  Dora's  en  mijn  huis  —  gaan  zien  —  is  het  mij  onmogelijk  mij 
voor  den  meester  daarvan  te  houden.  Ik  schijn  daar  maar  met  verlof 
van  iemand  anders  te  wezen.  Ik  verwacht  half  en  half,  dat  de  werkelijke 
meester  spoedig  thuis  zal  komen  en  mij  welkom  heeten.  Zulk  een  fraai 
fauisje  als  het  is,  met  zoo  fonkelnieuwe  karaers,  met  de  bloemen  op  de 
tapijtcn,  alsof  zij  zoo  versch  geplukt  waren,  en  de  groene  blaadjes  op  de 
liehangsels  alsof  zij  zoo  pas  waren  uitgekomen;  met  de  heXdneXkCNj^- 


22  DAVID  COPPERFIELD. 


dbeksche  gordijnen,  en  de  blozend  rooskleurige  meubelen,  en  Don's 
tuinhoed  met  het  blauwe  lint  —^  weet  ik  het  nog  wel,  hoe  lief  ikhaar 
vond  met  zulk  een  hoed  op,  toen  ik  haar  pas  leerde  kennen !  — die  reeds 
aan  zijne  pen  hangt;  de  guitaarkist  overeind  in  een  hoek,  alaof  zij  reeds 
geheel  thuis  was;  en  iedereen  struikelende  over  Jip's  pagode  die  veelte 
groot  voor  het  huis  is. 

Nog  een  genoegl\jke  avond,  die  even  onwezenlijk  is  als  al  het  andere> 
en  ik  sluip  eer  ik  heenga  de  gewone  kamer  binnen.  Doraisernietik 
denk,  dat  zij  nog  niet  met  aanpassen  gedaan  hebben.  Juffrouw  Lavinift 
komt  binnenkijken,  en  zegt  op  een  geheimzinnigen  toon,  dat  het  niet 
lang  duren  zal.  Zij  blijft  echter  nog  tamelijk  lang  weg.  Maar  eindelijk 
hoor  ik  aan  de  dear  iets  ritselen  en  daarop  eenige  malen  aankloppeo. 

Ik  zeg  ibinjien !''  maar  er  wordt  nog  eens  geklopt. 

Ik  ga  naar  de  deur,  benieawd  wie  er  zijn  zal ;  daar  ontmoet  ik  een  pair 
heldere  oogen  en  een  blozend  gezichtje ;  het  zijn  Dora's  oogen  en  g^ 
zichtje,  en  jufTrouw  Lavinia  heeft  haar  gekleed  gelijk  zij  morgen  zijn  zal, 
met  hoed  en  al,  om  mij  haar  zoo  te  laten  zien.  Ik  druk  mijn  vrouw^  aao 
mijn  hart;  en  juffrouw  Lavinia  geeft  een  gilletje,  omdat  ik  den  hoedeeoe 
deuk  geef,  en  Dora  lacht  en  schreit  te  gelijk,  omdat  het  mij  zoo  wel  b^ 
valt:  en  ik  ^eloof  het  minder  dan  ooit 

f  Vindt  gij  het  lief,  Doady  ?"  zegt  Dora. 

t  Lief!  dat  zou  ik  nog  al  gelooven !'' 

t£n  beval  ik  u  zoo  ?"  zegt  Dora. 

Deze  vraag  brengt  zooveel  gevaar  voor  den  hoed  mede,  dat  juffrouw 
Lavinia  wederom  een  gilletje  geeft,  en  mij  verzoekt  te  begrijpen,  dat 
Dora  alleen  bekeken,  maar  volstrekt  niet  aangeraakt  mag  worden.  Dora 
staat  daar  een  paar  minuten  met  verrukkelijke  verlegenheid,  om  zich  te 
laten  bewonderen,  en  neemt  dan  haar  hoed  af —  en  ziet  er  dan  zoo  na- 
tuurlijk  uit !  —  en  loopt  heen  met  den  hoed  in  de  hand ;  en  komt  weder 
naar  beneden  huppelen  in  hare  gewone  kleeding,  en  vraagt  Jip  of  ikgeen 
mooi  vrouwtje  krijg,  en  of  hij  het  haar  vergeeft,  dat  zij  gaat  trouwen,  en 
knielt  om  hem  op  het  kookboek  te  laten  opstaan,  voor  de  laatste  maalin 
haar  ongehuwden  staat. 

Ik  ga  naar  huis,  nog  ongelooviger  dan  ooit,  naar  eene  kamer,  die  ik 
dichtbij  genomen  heb ;  en  sta  des  morgens  zeer  vroegop  om  naar  Hig^ 
g  a  t  e  te  rijden  en  mijne  tante  te  halen. 

Ik  heb  mijne  tante  nog  nooit  in  zulke  staatsie  gezien.  Zij  isinbruingel^ 
zijde  gekleed,  en  heeft  een  witten  hoed  op  —  verbazend.  Janet  heeft  ha** 
gekleed,  en  is  daar  om  mij  nog  eens  te  zien.  Peggotty  is  gereed  om  na^ 
de  kerk  te  gaan,  voornemens  om  de  plechtigheid  op  de  galerij  aao  ^ 
zien.  Mijnheer  Dick,  die  mijne  beminde  voor  het  altaar  aan  mij  zal  ov^I 
geven,  heeft  zijn  haar  laten  krullen.  Traddles,  dien  ik  volgens  afisprai^ 
aan  het  tolhek  heb  opgenomen,  vertoont  eene  oogverblindende  men^^ 
ling  van  roomkleur  en  lichtblauw;  en  beiden,  hij  en  mijnheer  Die 
maken  een  algemeenen  indruk  alsof  zij  geheel  en  al  handschoen  ware 

Zonder  twijfel  zie  ik  dit,  omdat  ik  weet  dat  het  zoo  is ;  maar  ik  ben  z 
verward,  dat  ik  niets  schijn  te  zien.  En  ik  geloof  ook  aan  niets  er  van 


nC  BEN  WXUCBLVK  GXTROUWD.  1$ 

Evenwel  is,  terwijl  wij  in  cen  open  rijtuig  hcenrijden,  dit  tooverhuwelijk 
wezenlijk  genoeg  om  mij  met  cen  sooit  van  verwonderd  medelijden  te 
vervuUen  met  de  ongelukkigcn,  die  er  geen  deel  san  hebbcn,  maar  de 
winkels  aanvegen  of  naar  faunnc  dagelijksche  besigheden  gaan. 

Mijne  tante  lit  den  gcheelen  weg  over  met  mijne  hand  in  de  hare. 
Wanneer  wij  op  korten  a&tand  van  de  kerk  sdlhouden,  Dm  Pe^otty, 
die  wij  op  den  bok  hebben  medegcnomen,  af  tc  zetten,  geeft  zij  die  hand 
een  druk  en  mij  een  kus. 

*  God  zegene  u.  Trot !  Mijn  eigen  zoon  kon  mij  nooit  dierbaarder  zijn. 
Ik  denk  van  morgen  aan  dat  anne  lieve  kind."  —  i  Ik  ook.  En  aan  alles 
wat  ik  u  te  danken heb, lieve tante." — >Och,kind.'"zegt mijoetante,  - 
en  geeft  met  overstroomende  bartelijkheid  tutre  hand  aan  Traddles^ 
die  dan  de  zijne  aan  mijnheer  Dick  geeft,  die  dan  de  zijne  aan  mij 
gcefl,  die  dan  de  mijne  aan  Traddles  geef,  en  zoo  komen  wij  aan  de 
kerkdeur. 

De  kcrk  is  stil  genoeg,  voorzeker;  maar  zij  kon  ook  wel  eenc  Stoom- 
weverij  in  voUen  gang  wezen,  zoo  gering  is  haar  bedaiende  invloed  Op 
mij.  Daarvoor  ben  ik  te  ver  weg. 

Het  overige  is  alles  een  meer  of  minder  verwaide  droom. 

Een  droom,  dat  zij  met  Dora  binnenkomenl  datdestoelenzetsterons, 
gelijk  een  sergeant,  die  recruten  drill,  voor  het  altaarhek  in  gelid  zet; 
dat  ik  mij  zel&  op  dat  oogenblik  verwonder,  waarom  stoelenzetsters 
altijd  de  hatelijkste  wijven  moeten  zijn,  die  men  maar  kan  vinden,  en  of 
er  eene  godsdienstige  vrees  voor  eene  heillooze  besmetting  van  goede 
luim  bestaat,  die  het  onvermijdelijk  maakt  zulke  vaten  vol  azijn  langs 
den  weg  ten  hemel  te  zetten. 

Dat  de  geestehjke  en  de  voorzanger  aankomen,  dat  er  eenige  boots- 
lieden  en  andere  menschen  komen  binnenkuieren,  dat  er  een  oude  zee- 
man  achter  mij  staat,  die  de  kerk  een  sterkcn  getir  van  rum  mededeelt; 
dat  het  formulier  met  eene  zware  stem-begint,  en  wij  alien  zeer  oplet- 
tend  zijn. 

Dat  jufirouw  Lavinia,  die  den  post  van  assistent-bruidsjufferwaameemt, 
de  eerste  is,  die  begint  te  schreien  en,  naar  ik  het  begrijp,  eene  snikkende 
hulde  aan  de  nagedachtcnis  van  Pidger  brengt;  dat  juflrouw  Clarissa 
haar  reukfleschje  te  baat  neemt;  dat  Agnes  voor  Dora  zorgt,  dat  mijne 
tante  poogt  zich  als  een  voorbceid  van  stugheid  te  vertoonen,  terwijl  de 
Iranen  over  hare  wangeo  rollen ;  dat  kleine  Dora  geweldig  breft  en 
zachtjes  fluisterend  hare  antwoorden  uitbrengt. 

Dat  wij  naast  elkander  knielen ;  dat  Dora  al  minder  en  minder  beeft, 
maar  altijd  de  hand  van  Agnes  vastklemt;  dat  het  formulier  kalmen 
emstig  ten  einde  locpt;  dat  wij  alien  elkander  in  een  April-staat  van 
Ischjes  en  tranen  aanzien,  alshetvoorbij  is;  dat  mijne  jonge  vrouw  het 
in  de  kerkekamer  op  de  zenuwen  krijgt,  en  om  haar  papa,  haar  lieven 
papa  roept. 

Dat  zij  zich  spoedig  weder  laat  opbeuren  en  wij  alien  het  register  tee- 
kenen.  Dat  ik  naar  de  galerij  ga  om  Peggotty  te  halen  en  haar  te  laten 
teekenen ;  dat  Peggotty  mij  in  een  hoek  in  hare  armen  knelt,  en  mij  zegt, 


24  DAVID  COPPSRFIKLD. 


dat  zij  mijne  eigene  lieve  moeder  heeft  zien  trouwen ;  dat  het  is  afgeioo- 
pen^  en  wij  heengaan. 

Dat  ik  zoo  vol  trots  en  teederheid  met  mijne  lieve  vrouw  aan  den  ann 
den  middelgang  langs  ga,  door  een  nevel  van  halfgeziene  toekijkav 
preekstoelen,  monumenten,  banken,  doopvonten,  orgels  en  kerkvensten, 
hetwelk  mij  alles  flauw  herinnert  aan  mijn  kinderlijk  kerkgaan  thms,xoo 
lang  geleden. 

Dat  zij,  als  wij  voorbijgaan,  fluisteren  welk  een  jong  paartje  wij  zijn  en 
welk  een  mooi  vrouwtje  zij  is.  Dat  wij  alien  onder  het  tenigrijden  xoo 
spraakzaam  en  vroolijk  zijn.  Dat  Sofie  ons  vertelt,  hoe  zij,  toen  zij  Tradd- 
les  (wien  ik  de  permissie  had  toevertrouwd)  daarom  zag  vragen,  bijm 
flauw  was  gevallen,  daar  zij  zich  overtuigd  hield,  dat  hij  ze  zou  verloren 
hebben  of  zich  uit  den  zak  laten  roUen.  Dat  Agnes  blijmoedig  lacht,  en 
dat  Dora  zooveel  van  Agnes  houdt,  dat  zij  zidi  niet  van  haar  wil  laten 
scheiden,  maar  nog  hare  hand  blijft  vasthouden. 

Dat  er  een  ontbijt  komt,  met  overvloed  van  allerlei  lekkers  en  voed- 
zaams  om  te  eten  en  te  drinken,  waarvan  ik  mede  gebruik,  gelijkikin 
een  anderen  droom  zou  doen,  zonder  het  minste  van  den  smsuik  gewaar 
te  worden ;  daar  ik,  om  zoo  te  zeggen,  niets  dan  liefde  en  huwelijk^ok 
eet  en  drink,  en  aan  die  spijzen  evenmin  geloof  als  aan  iets  anders. 

Dat  ik  op  dezelfde  droomerige  manier  eene  aanspraak  houd,  zonder 
het  minste  te  weten  van  wat  ik  zeggen  wil.  Dat  wij  alleen  zeer  gezellig  en 
eenvoudig  vergenoegd  zijn  ^maar  toch  altijd  in  een  droom)  en  dat 
Jip  een  stuk  bruidstaart  knjgt,  en  hem  dat  naderhand  niet  goed 
bekomt. 

Dat  er  een  paar  postpaarden  gereed  staan,  en  dat  Dora  heengaat  om 
zich  te  verkleeden.  Dat  mijne  tante  en  juffi-ouw  Clarissa  bij  ods  blijven, 
en  wij  in  den  tuin  gaan  wandelen,  en  mijne  tante,  die  bij  het  ontbijt  eene 
geheele  rede voering  over  Dora's  tantes  heeft  gehouden,  nu  zelve  daarom 
lacht,  maar  er  toch  een  weinigje  trotsch  op  is. 

Dat  Dora  gereed  is,  en  jufTrouw  Lavinia  nog  met  haar  doende  blijft, 
ongenegen  om  het  aardige  speelpopje  los  te  laten,  dat  haar  zooveel  ge- 
noeglijke  bezigheid  heeft  gegeven.  Dat  Dora  eene  lange  reeks  van  ver- 
rassende  ontdekkingen  doet,  dat  zij  nog  allerlei  kleinigheden  heeft  ver- 
geten,  en  iedereen  overal  been  loopt  om  ze  te  halen. 

Dat  alien  zich  om  Dora  heendringen,  toen  zij  eindelijkbegintafscheid 
te  nemen,  en  de  geheele  groep,  met  de  heldere  kleuren  van  kleedjes  en 
linten,  naar  een  bloembed  gelijkt.  Dat  mijne  beminde  bijna  onder  de 
bloemen  wordt  gesmoord,  en  er  eindelijk,  te  gelijk  lachende  en 
schreiende,  onder  uitkomt,  in  mijne  verlangende  armen. 

Dat  ik  Jip  (die  met  ons  medegaat)  wil  dragen,  en  Dora  >neen"  ze^ 
en  dat  zij  hem  moet  dragen,  of  dat  hij  anders  zal  denken,  dat  zij  met 
meer  van  hem  houdt,  nu  zij  getrouwd  is,  en  dat  hem  het  hart  zal  breken* 
Dat  wij  arm  in  arm  heengaan,  en  Dora  nog  eens  staan  blijft  en  omkijkt, 
en  zegt:  i  Als  ik  ooit  onvriendelijk  of  ondankbaar  voor  iemand  geweest 
ben,  onthoudt  het  dan  niet  langer!"  en  in  tranen  uitbarst. 

Dat  zij  met  haar  handje  wuift  en  wij  nog  eens  heengaan.  Dat  zij  nog 


WII   HKBBEN  VOLSTRIKT  GBEN  VESRTAND  TAW  HUISHOUDEN.         35 

«eiis  blijft  stilstaan'en  omkijkt,  en  naar  Agnes  snelt,  en  Agnes,  boveo 
-slle  anderen,  hare  laatste  kussen  en  a&cbeickwoorden  geeft. 

Emdelijk  rijden  wij  te  zamen  voort,  en  ontwaak  ik  uit  den  droom.  Ik 
-geloof  het  eindelijk.  Het  is  mijn  dierbaar,  dierbaar  vrouwtje  naast  nuj, 
cUt  ik  zoo  liefheb. 

»Zijt  ge  nu  terreden,  gijiiiaIlejongen?"EegtDora.  lEnveetgewel 
zeker,  dat  ge  geen  berouw  zult  hebben  i" 

Ik  ben  ter  zijde  blijven  staan,  om  de  schimmendierdsKentelaten 
voorbijzweven.  Zij  zijn  verdwenen,  en  ik  hervat  de  reis  van  niijn  verhaal. 


ONS   HUISHOUDSH. 

Het  was  een  vreemde  staat  van  taken  toen  ik  mij,  nadat  de  witte- 
broodsweken  om  en  de  bniidsjuffertjes  naar  huis  waren,  met  Dora  in  ods 
huisje  vond  zitten;  gcheel  buiten  werk  gezet,  om  dit  zoo  te  zeggen,  wat 
mijne  oude  vermkkelijke  bezigheid  van  vrljen  betrof. 

Het  scheen  icts  zoo  zonderlings  Dora  daar  altijd  bij  mijtebebben. 
Het  was  iets  zoo  onverklaarbaars,  niet  te  behoeven  uitgaan  om  baar  te 
lien,  gcenc  reden  te  hebben  om  mij  over  haar  te  kwellen,  niet  aan  haar 
te  moeten  schrijvcn,  gecne  gelegenheden  te  moeten  opioeken  en  ver- 
ziunen  om  met  haar  allecn  tc  zijn.  Als  ik  dcs  avonds  van  mijn  schrijfwerk 
opkcek  en  haar  tegenover  mij  zag  zitten,  leunde  ik  somtijds  achterover 
in  mijn  stoel  en  dacht  hoe  wonderlijk  het  was,  dat  wij  daar  zaten,  met 
elkander  alleen,  als  iets  dat  van  zelf  sprak  —  waarmede  uiemand  meer 
iets  te  maken  had  —  al  het  romaneske  van  ons  engagement  indekas 
gelegd,  om  daar  te  liggen  roesten  —  niemand  te  behagen  dan  elkan- 
der —  elkander  te  behagen,  ons  levcn  lang. 

Als  het  Parlement  sitting  had  en  ik  laatuitbleer,washetmij,  onder 
het  naar  huis  gaan,  zoo  vreemd  te  kunnen  denken,  dat  Dora  thuis  zat! 
Het  was  in  het  eerst  iets  zoo  wonderlijks,  dat  zij  zachtjes  naar  bcneden 
kwaro,  cm  nog  wat  met  mij  te  praten,  terwijl  ik  mijn  avondmaal  ge- 
bniikte.  Het  was  iets  zoo  verbazends  nu  zeker  te  weten,  dat  zij  hare 
haren  in  papiltotten  zette.  Vooral  was  het  iets  verbazends  haar  c^t  zelf 
te  zicn  docn  I     , 

Ik  twijfel  er  aan  of  twee  jonge  vof^eltjes  wel  minder  van  huishouden 
hadden  ktmncn  weten,  dan  ik  en  mijne  lieve  Dora  deden.  Wij  hadden 
natuurlijk  eene  meid.  Zij  hietd  voor  ons  huis.  Ik  koester  nog  cen  geheim 
geloof^  dat  zij  eene  vermomde  dochler  van  juffrouw  Cruppmoetgeweest 
zijn,  zulk  een  geduchtcn  tijd  hadden  wij  met  die  Mary  Anne. 

Zij  heette  een  Juweel,  en  toen  wij  haar  huurden  werd  het  ons  voorge- 
daan,  dat  haar  naam  nog  maar  een  flauw  denkbeeld  gaf  van  haar  aard. 
Zij  had  een  getuigschrift  zoo  groot  als  eene  proclamatie,  en  vol^en&  ^ 


26  DAVID  COPPERFISLD. 


document,  kon  zij  alle  huishoudelijke  werkzaamheden  venichtec,  waar 
van  ik  ooit  gehoord  had,  en  nog  vele  waarvan  ik  nooit  had  gehoord.  Z^ 
was  eene  vrouw  op  het  best  van  haar  leven;  van  een  barsch  uitzichten 
onderhevig  (vooral  op  hare  armen)  aan  een  soort  van  aanhoudende 
mazelen  of  overloop  van  gal.  Zij  had  een  neef  bij  de  Garde^  met  zaike 
lange  beenen,  dat  hij  naar  de  avondschaduw  van  iemand  anders  geleeL 
Zijn  monteeringrokje  w^  hem  zooveel  te  klein  als  hij  te  groot  voor  oiue 
woning  was.  Hij  deed  het  huisje  nog  kleiner  schijnen,  dewijl  hij  zoo 
onevenredig  daaraan  was.  Bovendien  waren  de  muren  niet  dik,  en  ab 
hij  bij  ons  aan  huis  den  avond  sleet,  werden  wij  altijd  daarvan  verwittigd 
door  het  hooren  van  een  aanhoudend  gebrom  in  de  keuken. 

Men  had  ons  Juweel  als  nuchter  en  ieerlijk  gewaarborgd.  Ik  was  dis 
wel  genegen  om  te  gelooven  datzijeentoevalhad,  toen  wijhaarinde 
keuken  op  den  grond  vonden  liggen,  en  dat  de  vermiste  theelepeltjes 
aan  den  aschman  waren  te  wijten. 

Maar  zij  was  ons  toch  eene  schrikkelijke  kwelling.  Wij  gevoelden  ons 
gebrek  aan  ondervinding,  en  wisten  geen  raad.  Wij  zouden  geheel  van 
hare  barmhartigheid  hebben  afgehangen,  als  zij  iets  daarvan  gehad  had; 
maar  zij  had  ^ene  de  minste  barmhartigheid.  Zij  was  de  oorzaak  van 
onze  eerste  kleme  oneenigheid. 

iLiefje,"  zeide  ik  eens  tegen  Dora,  >denkt  ge  wel  dat  Mary  Anne 
eenig  denkbeeld  van  den  tijd  heeft  ?"  —  *  Waarom,  Doady  ?"  vroeg  Dora, 
zeer  onnoozel  van  hare  teekening  opkijkende.  —  t  Omdat  het  al  vijf  onr 
is,  lieve ;  en  wij  zouden  om  vier  uur  hebben  gegeten," 

Dora  keek  angstvallig  naar  de  pendule  en  meende  dat  zij  misschieD 
voorging. 

tintegendeel,  liefje,"  zeide  ik,  op  mijnhorlogekijkende;  >zijisilog 
eeni^e  minuten  achter." 

Mijn  vrouwtje  kwam  naar  mij  toe,  zette  zich  op  mijne  knie,  om  nij 
met  vleien  stil  te  houden,  en  trok  met  haar  potlood  eene  streep  recht 
over  het  midden  van  mijn  neus  naar  beneden ;  maar  daarmede,  schooo 
het  heel  aardig  was,  had  ik  nog  niets  te  eten. 

t  Denkt  ge  niet,  lieve,"  zeide  ik,  i  dat  het  beter  zou  zijn  er  Mary  Anne 
eens  over  te  onderhouden?"  —  lOch  neen,  blief.  Dat  zou  ik  niet  kon- 
nen,  Doady,**  zeide  Dora.  —  iWaarom  niet  liefje?"  vroeg  ikvricn- 
delijk.  —  lOch,  omdat ikzulk een  gansje ben," antwoordde Dora,* en 

zijditwelweet!" 

Ik  vond  deze  meening  zoo  onvereenigbaar  met  het  mvoeren  vaa    ] 
eenigen  regel  voor  Mary  Anne's  willekeur,  dat  ik  mijne  wenkbrainr^ 
eenigszins  samentrok.  ^,i 

t  O,  welke  leelijke  rimpels  heeft  mijn  stoute  jongen  op  zijn  voorhoofd - 
zeide  Dora,  en  nog  op  mijne  knie  zittende,  trok  zij  ze  met  haar  potlo^^ 
na,  de  punt  nu  en  dan  tusschen  hare  roode  lipjes  brengende  omt^^ 
merk  zwarter  te  maken;  en  zoo  werkte  zij  aan  mijn  voorhoofd  met  z^^^^ 
een  comischen  kinderlijken  schijn  van  vlijt  en  ijver,  dat  ik  er  tegen  i^g 
en  dank  om  moest  lachen.  —  *  Nu  is  hij  een  zoet  kind,"  zeide  Dora.  *^^ 
heeft  een  veel  mooier  gezichtje  als  hij  zoo  lacht." —  iMaar  liefje!"  zei(f  ^ 


DK  GKDUCHTB  MARY  ANNE,  37 

>Neeii,DeeD!  Blicf!"riep  Dora  met eenkusje.  iWeesgeenstome 
baard!  Wees  Diet  cmstig!"  —  iMaar,  mijn  Vostbaar  vTOUwtje,** 
ik,  >  men  moet  somtijds  00k  eens  ernstig  wezcn.  Kom,  ga  hier  op 
Coel  zitten,  dicht  bij  mij.  Geefmij  hetpotloodlDaar!  Laten  wijiiii 
'Crstandig  praten.  Gij  wcet  wel,  lief  je"  (hoc  tcer  waa  dat  handje 

vattea,  en  hoeklein  wasdietrouwiingi)  iGij  wcet  wrl,  lief jehet 
t  niet  aangenaam,  om  zonder  eten  te  moeten  uit^aan.   Is  het 

—  iNe-neneen!"  antwoordde  Dora  flauw,  —  »Mijn  lief je, hoe 
je  zoo  f"  z— » Omdat  ik  weet,  dal  gij  mij  zult  gaan  beknorren,"  riep 
schreiend  nit. — )Maar,  mijn  hartje,  ik  wil  maar  redeneeren."  — 

maar  redeneeren  is  nog  erger  dan  knorren,"  riep  Dora  wanhopig 
\  ben  niet  .getrouwd  om  met  mij  te  laten  redeneeren.  Als  ge  met 
en  arm  klein  dingetje  als  ik  ben  hadtwillen  redeneeren,  hadtge 
t  vooraf  moeten  zeggen,  gij  wreede  jongen !" 
ioogde  Dora  te  bevredigen,  maar  lij  keerde  haar  gezichtje  van  mij 

schudde  hare  krullen  van  den  eeoen  kant  naar  den  anderen,  en 
zoo  dikirijls:  >Gij  wieede,  wreede  jongen!"  dat  ik waarlijk niet 
meer  wist  wat  te  doen.  Ik  ging  du!:  in  mijne  besluiteloosheid  een 
aalcn  de  kamer  op  en  neer,  en  kwam  toen  weder  tcnig. 
>ra,  mijn  lievclingetje !"  —  »Ncen,  ik  ben  uw  lievelingetje  ntet. 
het  m  o  e  t  u  wel  spijten,  dat  ge  mij  getrouwd  hcbt,  of  anders  zoudt 
t  met  mij  redeneeren!"  antwoordde  Dora. 

gevoelde  mij  door  het  onbillijke  dier  beschuldiging  zoodanig  ge- 
,  dat  zij  mij  moed  gaf  om  ernstig  te  zijn. 

aar,  lieve  Dora,"  zeide  ik,  mu  zijtgij  toch  heel  kinderachtig,en  wat 
^  is  mailigheid.  Ge  zult  toch  zeker  wel  ODthouden  hebben,  dat  ik 
;n  al  mpest  uitgaan  eer  wij  half  gedaan  hadden  met  eten ;  en  dat  ik 
gisteren  ongesteld  van  werd,  doordien  ik  in  groote  haast  half  on- 
talfsvleesch  had  moeten  eten:  vandaag  blijft  het  diner geheel in 
teek  —  en  ikdutfniet  zeggen  hoelang  wij  naar  het  ontbijthebbea 
:ht  —  en  toen  kookte  het  water  niet  eens.  Ik  wil  u  gccne  verwijten 
liefje,  maar  dat  is  toch  niet  aangenaam."  —  >0  gij  wreede,  wreede 
1,  om  zoo  te  zeggen  dat  ik  eene  nare  vrouw  ben !"  riep  Dora  nit. — 
f,  lieve  Dora,  gij  moet  toch  wel  weten,  dat  ik  nooit  zoo  lets  gezegd 

—  »Gij  legt  immers,  dat  het  niet  aangenaam  isl"  zeide  Dora.  — 
teide  ik  van  die  manier  van  huishouden." — » Dat  is  juist  evcneens !" 
)ora  uit  En  blijkbaar  dacht  zij  ook  zoo,  want  zij  schreide  aller- 

!t. 

ging  nog  eens  de  kamer  op  en  neer,  vol  liefde  voor  mijn  bevallig 
■tje,  en  door  zelfverwijt  gedreven  om  met  mijn  hoofd  tegen  de  deur 
pen*. 

png  weder  zitten  en  zeide ; 

geef  u  geheel  geene  schuld,  Dora,  Wij  hebben  beiden  nog  veel  te 
.  Ik  wilde  u  maar  bcwijzen,  liefje,  dat  gij  u  waarlijk"  {ik  bad  beslo- 
t  niet  op  te  geven)  ■  moet  gewenncn  om  Mary  Anne  na  te  gaan,  en 
en  weinigje  voor  u  zelve,  en  voor  mij,  moet  leeren  zorgen."  —  »Ik 
■nder  mij  waarlijk,  hoe  gij  zoo  ondaokbaai  kunt  a^ieten "  ^■tofc 


38  DAVID  C0PFBRFI8LD. 


Dora.  >  Gij  weet  immers  we],  dat  ik  laatst,  toen  gij  gezegd  hadt  dat  ^j 
gaame  een  moolje  visch  zoudt  willen  hebben^ — -  dat  ik  toen  zcl?e  ben 
uitgegaan  en  mijlen  ver  heb  geloopen  oiu  het  te  bestellen,  om  er  u  mede 
le  verrassen."  —  ►Dat  was  heel  goed  van  u,  raijo  liefje,"  antwoorddeit 
»En  ik  gevoelde  het  zoo  diep,  dat  ik  er  volstrekt  niet  van  had  willen 
spreken,  dat  gij  een  heelen  zalm  hadt  gekocht  —  veel  te  veel  voorlret 
personen  —  of  dat  hij  een  pond  en  zes  schellingen  kostte  —  dat  meeris 
dan  wij  voor  zoo  iets  kunnen  betalen,"  —  iGij  heb  er  toch  heel  smlk^  "* 
lijk  van  gegeten,"  snikte  Dora,  »en  gezegd.  dat  ik  een  Rotje  was." — 
»En  dat  zeg  ik  nog  ecns,  liefje,"  antwoorddc  ik,  »  wel  duizcndrnxal !" 

Maar  ik  had  het  zachtje  hartje  van  Dora  al  tc  gcvoelig  gekwetst,  en  15 
vilde  zicb  niet  laten  troosten.  Haar  snikken  en  klagcn  was  zoo  aandoen- 
lijk,  dat  het  mij  was  alsof  ik  haar  ik  wcet  niet  wat  voor  leed  gedaan  htd. 
Ik  was  gcDoodzaakt  om  haastig  uit  (e  gaan,  moest'laat  uitbhjven,  en  ge- 
voelde den  geheelen  avond  cene  wroeging,  die  mij  dieprampzalig  maaktc 
Ik  had  het  geweten  van  een  moordenaar  to  werd  door  eeue  onbestemde 
bewustheid  van  snoodheid  en  wreedheid  gemarteld. 

Het  was  twee  of  drie  ure  in  den  nacht  toen  ik  naar  huis  kwam,  en  mqne 
tante,  bij  mij  aan  huls,  vond  opzitlen  om  naai  mij  te  wachten. 

»Scheelt  er  iets  aan,  tante  ^' vroeg  ik  ongerust.  —  »Niets,  Trot,"int- 
woordde  zij.  ■  Ga  zitten,  ga  zitten.  Bloesempje  is  wat  van  haar  streek  gt 
weest,  en  ik  heb  haar  gezelschap  gehouden,  Anders  niet." 

Ik  liet  mijn  hoofd  op  mijne  hand  zinken ;  en  terwiji  ik  zoo  in  het  thut 
zat  te  kijken,  gevoelde  ik  mij  treuriger  en  oeerslachtiger  dan  ikgedadit 
had,  dat  zoo  kort  na  de  vervuUitig  mijner  schoonste  hoop  mogelijk  had 
kunnen  zijn.  Terwiji  ik  zoo  zat  te  denken,  ontmoette  ik  toevallig  denblik 
mijner  tante,  die  op  mij  gevestigd  was.  Er  was  iets  angstigs  in  haar  oit- 
zicht,  dat  echter  terstond  weder  ophelderde. 

»Ik  verzeker  u,  tante,"  zeide  ik,  >ik  ben  zelf  den  geheelen  avond  mi»- 
moedig  geweest,  alleen  omdat  ik  denken  moest,  dai  Dora  bedroefd  was. 
Maar  ik  was  niets  anders  van  zin,  dan  om  zacht  en  vriendelijk  over  onie 
huiselijke  zaken  met  haar  te  sprekcn." 

Mijne  tante  krikte  bemoedigend. 

jGij  moet  geduld  hebben.  Trot,"  zeide  zij,  —  iNattmrlijk !  De  heme! 
Weet  dat  ik  niet  onrcdelijk  wil  wezen,  tante."  — » Wel  neen  !"zeide  mijne 
tante.  >Maar  ons  Bloesempje  is  een  heel  teer  bloesempje,  en  de  wind 
moet  zach^es  met  haar  omgaan." 

Ik  dankte  mijne  gocde  tante  in  mijn  hart  voor  hare  teederheid  vooi 
mijne  vrouw ;  en  ik  hield  mij  overtuigd,  dat  zij  wel  wist  dat  ik  dit  deed. 

iDenkt  gij  niet,  tahte,"  zeide  ik,  nadat  ik  nog  cene  poos  in  het  vunr 
had  gekeken,  1  dat  gij  Dora,  tot  ons  wederzijdsch  bestwil,  nu  en  dan  een 
weinigje  raad  en  onderricht  zoudt  kunnen  geven  ?" —  »Trot,"antwoordde 
mijne  tante  met  zichtbareaandoening;  »neen!"Vraag  mij  zooiets  niet!" 

Haar  toon  was  zoo  ernstig,  dat  ik  verwonderd  opkeek. 

»Ik  zie  op  mijn  lewen  terug,  kind,"  zeide  mijne  tante,  »endenk  aan 
lommigen,  die  nu  in  het  graf  liggen  en  met  wie  ik  wel  op  vriendelijker 
Toet  had  mogen  zijn.  Als  ik  hard  over  de  dwaze  huwelijken  van  anderea 


TU   HKBBEN  OHZE  BBItSTB  KLEINE  ONEEHIGHUD   GEHAD.  2$ 

heb  geooideeld,  kao  het  wel  geweest  ziJD,  omdat  ik  bittere  rcdcnco  had 
om  hard  over  mijn  eigen  te  oordeelen.  Zwijgea  wij  daarvan.  Ik  ben  een 
goed  OAiital  jarcD  Ung  cene  wonderlijke,  dhftige,  eigenzinnige  soort  van 
VTOUw  gewecst.  Dat  ben  ik  nog  en  zal  ik  wel  attijd  blijven.  Uaar  gij  en  ik 
hebben  elkander  toch  wat  goeds  gedaan,  Trot;  —  in  alien  geTalls,  g^ 
hebt  mij  goedgedaan,  beste  jongen;  en  er  moet  nu  zoo  laat  geene  ver- 
deeldtieid  tussdien  ods  komen."  —  >  Verdeeldheid  tusschen  o  n  s  I"  riep 
ik  uit.  —  >Kind,  kind!"  zeide  mijne  tante,  haar  kleedgladstrijkende; 
>hoe  gauw  die  tusschen  ons  zou  kunnen  komen,  of  hoe  ongelukkigik 
ons  Bloesempje  zou  kunaen  maken,  als  ik  mij  met  iets  bemoeide,  zou 
geen  profeet  kunnen  zeggen.  Ik  verlang  niets  anders  dan  dat  ods  liefje 
veel  van  mij  zai  houden  en  zoo  vroolijk  wezen  als  een  vlindertje.  Denk 
aan  uw  eigen  ouderlijk  huis  en  dat  tweede  huwelijk;  en  doe  haar  en  mij 
nooit  zoo  veel  kwaad  als  gij  daarvan  gesproken  hebt," 

Ik  begreep  terstond,  dat  mijne  tantegelijkbad;enbegreepookten 
voile  welk  eene  edelmoedige  welwillendheid  voor  qijne  dierbare  vrouw 
haar  bezielde. 

>Hetianogvroeg,  Trot,"  vervolgdezij,  >en  Romeisnietop^^n  dag 
gebouwd,  en  ook  niet  in  ^n  jaar.  Gij  hebt  uwe  vrije  keus  gedaan"  (voor 
een  oogenblik  betrok  haar  gezicht  eenigszins,  naar  mij  dacht)  len  gij 
hebt  een  zeer  lief  en  een  zeer  liefderijk  vrouwtje  gekozen.  Hct  zai  uw 
plicht  zijn,  en  het  zai  ook  uw  genoegen  zijn  —  dat  weet  ik  wel ;  en  ik  wil 
geene  preek  voor  u  houden  —  haar  te  waardeeren  (geiijk  gij  haar  geko- 
een  hebt)  naai  de  hoedanigheden,  die  zij  heeft,  en  niet  uaar  de  hoedanig- 
heden,  die  zij  mogelijk  niet  hteft.  Die  laatsten  moet  gij  in  haar  ontwik- 
kelen,  als  gij  kunt.  En  als  gij  dat  niet  kunt,  kind,"  (hierwreef  zij  haar 
neus)  imoet  gij  u  maargewennenomheterbuitentedoen.Maarbedenk, 
bests  jongcn,  uwe  toekomst  ligt  tusschen  u  beiden.  Niemand  kan  u  hel- 
pen ;  gij  moet  u  zelven  te  recht  helpen.  Zoo  is  het  huwelijk,  Trot ;  en  de 
Hemel  zegene  u  beiden,  die  als  getrouwde  liedcn  nog  zoo  naar  de  twee 
kindertjes  m  het  bosch  gelijkt." 

Mijne  tante  zeide  dit  op  een  vroolijken  toon,  en  gaf  mij  een  kus,  om 
dien  zegen  te  bekrachtigen. 

iSteek  nu  mijn  lanCaarntje  aan,"  zeide  zij,  >en  breng  mij  langshet 
ttunpad  naar  mijne  lintendoos."  Er  was  door  de  tuinen  een  pad  tusschen 
onze  woningen  aangelegd.  >Doe  Bloesemtje,  als  gij  teragkomt,  de  vrien- 
delijke  groete  van  Betsey  Trotwood;  en  wat  ge  ook  doen  moogt,  Trot, 
denk  er  nooit  aan  om  Betsey  tot  een  vo^elverschrikster  te  gebmiken, 
want  als  ik  haar  ooit  in  een  spiegel  heb  gezien,  ziet  zij  er,  zooals  zij  nu  is, 
al  ijselijk  genoeg  uit  I" 

Daarmede  bakerde  mijne  tante  haar  hoofd  in  den  zakdoek,waannede 
zij  gewoon  was  het  bij  zulke  gelegenheden  in  te  pakken,  en  ik  bracht 
\iaai  naar  huis.  Toen  zij  in  hakr  tuin  stood,  en  het  lantarentje  omhoog 
lield,  om  mij  temg  t^  lichten,  meende  ik  wederom  iets  angsCigs  te  zien  in 
iea  blik,  dien  zij  op  mij  veat^de ;  maar  ik  was  te  vol  van  he  tgeen  zij  mij  ge- 
tegdhad,entezeerdowdrongra  — voor  de  eerste  maal  werkelijk  door- 
dioDgen  van  de  overtuiging,  dat  Dora  en  ik  aan  oote  eigene  toekomst 


JO  DAVID  COPPERFIBLD. 


moesten  arbeiden,  en  dat  niemand  ons  daarin  kon  helpen,  om  ved 
daarop  te  letten. 

Dora  kwam,  nu  ik.  alleen  was,  op  hare  pantoffeltjes  naar  benedes 
sluipen,  en  schreide  aan  roijn  hals,  en  zeide,  dat  ik  hardvochtig  en  q 
stout  geweest  was;  en  ik  zeide  nagenoeg  hetzelfde,  geloof  ik;  en  wij leg- 
den  het  weder  bij,  en  beloofden  elkander,  dat  deze  eerste  oneenigbad 
onze  laatste  zou  zijn,  en  dat  wij  er  nooit  weder  eene  zouden  hebbenal 
werden  wij  honderd  jaar  oud 

De  volgende  huiselijke  beproeving,  die  wij  doorstonden,  was  de  >mo- 
den-proef."  Mary  Anne's  neef  deserteerde  in  ons  kolenhok,  en  wcrd,tot 
onze  groote  verbazing,  door  een  piket  zijner  wapenbroeders  daanst 
gehaald,  die  hem  geboeid  wegbrachten  in  een  stoet,  welke  ons  ttiinpid 
inet  schande  bedekte.  Dit  gaf  mij  kracht  en  moed  om  Mary  Anne  wegte 
zenden,  die,  toen  zij  haar  loon  ontving,  zoo  zachtzinnig  heenging,  datik 
er  mij  over  verwonderde,  tot  ik  dat  van  de  theelepeltjes  ontdekte,cB 
ook  van  verschillende  kleine  sommen  hoorde,  die  zij  op  mijn  nAam, 
roaar  zonder  mijn  last,  bij  winkeliers  had  geborgd.  Nadat  vnj  ons  eene 
poos  met  vrouw  Kidgerbury  hadden  beholpen  —  de  oudste  bewoneres 
van  Kentish  Row,  geloof  ik,  die  uit  werken  ging,  hoewel  zij  al lasg 
te  zwak  was  om  meer  te  werken  —  vonden  wij  wederom  een  juwcel,  een 
van  de  zachtzinnigste  meiden,'  maar  die  doorga^ns,  als  zij  aardewerk 
droeg,  de  keukentrap  op-  en  afviel,  en  bijna  altijd  met  het  theegoed  de 
zijkamer  kwam  inplompen^  alsof  het  in  een  bad  was.  Daar  de  verwoestm- 
gen,  door  deze  ongelukkige  aangericht,  het  noodig  maakten  haar  weg 
te  zenden,  werd  zij  (met  tusschenpoozen  van  vrouw  Kidgerbury)  door 
eene  lange  reeks  van  onbruikbare  meiden  gevolgd,  eindigende  met  een 
jong  din^etje,  dat  er  zeer  fatsoenlijk  uitzag  en  met  Dora's  hoed  op  naar 
de  kermis  van  Greenwich  ging.  Na  deze  jonge  juffrouw  herinner ik 
mij  niets  meer,  dan  dat  al  de  meiden,  die  wij  kregen,  omtrent  even  wein^ 
deugden. 

ledereen,  met  wien  wij  iets  te  doen  hadden,  scheen  ons  te  bedriegen. 
Onze  verschijning  in  een  winkel  was  het  teeken  om  dadelijk  de  bescha- 
digde  goederen  voor  den  dag  te  halen.  Als  wij  een  kreeft  kochten,  was 
hij  vol  water.  Al  ons  vleesch  was  taai,  en  wij  hadden  bijna  geen  korst 
aan  ons  brood.  Naar  een  regel  zoekende  om  een  stuk  vleesch  zoodanig 
te  braden,  dat  het  gaar  genoeg  en  niet  al  te  gaar  was,  zag  ik  zelf  het 
kookboek  na,  en  vond  de  bepaling  van  een  kwartieruurs  vooriedcr 
pond  en  nog  een  kwartier  daarenboven.  Zekere  vreemde  noodlottigheid 
scheen  echter  dezen  regel  bij  ons  altijd  te  doen  mislukken,  en  wij  kon- 
den  nooit  het  midden  treffen  tusschen  half  rauw  en  zwart  gebrand. 

Ik  had  reden  om  te  gelooven,  dat  deze  mislukkingen  ons  veel  duurder 
te  staan  kwamen  dan  eene  reeks  van  zegepralen  zou  gedaan  hebben. 
De  winkelboekjes  naziende  kwam  het  mij  voor,  dat  wij  de  keldervcr- 
dieping  wel  geheel  met  boter  hadden  kunnen  bes^ieren.  zooveel  werd 
daarvan  bij  ons  gebruikt.  Ik  weet  niet  of  de  registers  van  net  tolkantoor  ] 
in  dien  tijd  eene  vermeerdering  van  de  vraag  naar  peper  deden  blijken; 
maar  als  ons  verbruik  de  markt  niet  deed  rijzen,  zou  ik  zeggcn,  dat 


i 


IKDBKIKN  BKDRIEGT  ONS.  3 1 

rele  buishoudcDS  het  gebniik  geheel  moeten  hebben  afgeschaft.  En  bet 
verwonderlijkste  van  aUcs  was,  dat  wij  toch  nooit  iets  in  huis  hadden. 

Dat  de  waschvrouw  het  goed  verpandde,  en  in  een  staat  van  boetvaar- 
dise  dronkenschap  daarvoor  vergifTenis  kwam  vragen,  geloof  ik  dat 
ieoerecn  verscheidene  raalen  had  kunnen  gebeuren.  Eveneens  is  het  met 
brand  in  den  schoorsteen,  de  brandspuit  van  het  kerspel  en  een  valscheo 
eed  van  den  beadle.  Maar  ik  vrees,  dat  wij  al  bijzonder  ongelukkig 
moesten  zijn  om  juist  eene  meid  te  huren,  die  zooveel  smaak  in  hartster- 
kende  middelen  had,  dat  zij  onze  loopende  rekening  voor  bier  in  de 
herberg  deed  zwellen  door  zulkcoDverklaarbarepostcnals:  iKwartje 
rum  (Mis.  C),  Half  kwartje  jcnever  met  kraidnagelen  (Mrs.  C),  Glas 
mm  met  peperment  (Mis.  C.),"  weike  letters  tusschen  twee  haakjes  altijd 
op  Dora  doelden,  die  men,  gelijk  bij  de  opheldering  bleek,  venneeade, 
dat  al  deze  ververschingeo  in  eigen  persoon  had  gebruikt. 

Een  van  onze  eerste  kunststukken  in  het  huishouden  was  een  dinertje 
aao  Traddles.  Ik  ontmoette  hem  in  de  stad  en  vroeg  om  des  namiddags 
met  mij  te  gaan  wandelen.  Daar  hij  gereedelijk  hierin  bewilligde,  schreef 
ik  aan  Dora  dat  ik  hem  zou  meebrengen.  Het  was  fraai  wcder,  onder- 
weg  maaktcn  wij  mijn  huiselijk  geluk  tot  onderwerp  van  ons  gesprek. 
Traddles  was  geheel  vol  daarvan ;  en  zeide  dat  hij,  als  hij  lich  verbeeldde 
dat  hij  zelfzulk  eenthuishadenSofiehemdaarverwachtteenvoorzijn 
maaltijd  zorgde,  zicb  niets  zou  kunnen  voorstellen,  dat  er  nog  ontbntk 
om  zijn  zaligheid  te  votmaken. 

Ik  had  geen  aardiger  vrouwtje  kunnen  wenschen  om  tegenovcr  mij 
aan  tafel  te  zitten,  maar  zeker  had  ik,  toen  wij  aangezeten  waren,  w<d 
wat  meer  niimte  kunnen  wenschen.  Ik  weet  niet  hoe  het  kwam,  maar, 
boewel  wij  slechts  met  ons  beiden  waren,  hadden  wij  toch  altijd  dadehjk 
plaatsgebrek,  en  toch  hadden  wij  altijd  plaats  genoeg  om  alles  te  laten 
zoek  Taken.  Ik  vermoed,  dat  het  daardoor  kan  geweest  zijn,  dat  niets 
eene  vaste  plaats  had  behalve  Jip's  pagode,  die  altijd  vlak  in  den  weg 
Stond.  Bij  deze  gelegenb^id  was  Traddles  zoodanig  tusschen  de  pagode, 
en  de  guitaarkist  en  Dora's  bloementafeltje  ingeklemd,  dat  ik  er  ernstig 
aan  twijfelde  of  het  hem  wel  mogelijk  was  mesen  voik  te  gebruiken; 
maar  hij  betuigde  met  zijne  gewone  tevredenheid :  >Een  oceaan  van 
plaats  CopperSeld !  Ik  verzeker  u,  een  oceaan !" 

Er  was  nog  iets,  dat  ik  had  kunnen  wenschen,  nameiijk  dat  men  Jip 
nooit  had  aangewend  om  onder  het  eten  vrij  over  het  tafellaken  te 
loopen.  Ik  begon  te  denken,  dat  het  iets  onordelijks  was  hem  zoo  op 
tafel  te  hebben,  zelfs  al  was  hij  niet  gewoon  geweest  om  zijn  poot  in 
het  zout  of  de  gesmolten  boter  te  zetten.  Bij  deze  gelegenheid  scheen  hij 
rich  te  verbeelden,  dat  hij  opzettelijk  daar  was  om  Traddles  bang  te 
makenj  en  hij  bleef  met  talk  eene  onversaagde  volharding  tegen  mijn 
ouden  vriend  blafFen,  en  telkens  opnieuw  op  zijn  bord  aanvliegen,  dat 
hij  het  gesprek,  om  zoo  te  zeggen,  voor  zich  alleen  bield. 

Evenwel,  daar  ik  wist  hoe  teerhartig  mijne  lievc  Dora  was,  en  hoe  ge- 
voelig  zij  zou  wezen  voor  het  geringste  blijk  van  minachting  voor  haar 
gunstelmg,  maakte  ik  er  geen  aanmeiking  op.  Om  dergelijke  redenen 


32  DAVID   COPPERFIELD. 

sprak  ik  geen  woord  van  de  over  den  grond  dwalende  borden,  of  vanhet 
ergerlijke  olie-  en  azijnstel,  waarin  alles  zoo  in  de  war  stond,  dat  het  wd 
dronken  scheen;  of  van  het  hoe  langer  hoe  dichter  blokkeeren  vaa 
Traddles  met  zwervende  groentenschotels  en  kannen.  Ik  kon  niet  nali- 
ten  mij  zelven  te  verwonderen,  terwijl  ik  den  voor  mij  staanden  gekook- 
ten  schapebout  beschouwde,  eer  ik  hem  aansneed,  hoe  het  toch  kwam, 
dat  al  onze  stukken  vieesch  zulke  buitengewone  fatsoenenhadden— 
en  of  onze  slager  ook  een  accoord  had  gemaakt  voor  al  de  mismaakte 
schapen,  die  er  ter  wereld  kwamen ;  maar  ik  hield  deze  overdenkisgen 
voor  mij  zelven. 

iLiefje,"  zeide  ik  tot  Dora,  i  wat  hebt  ge  daar  in  dien  schotel  ?" 

Ik  kon  niet  begrijpen  waarom  Dora  snoepige  gezichtjes  tegen  mij  had 
zitten  trekken,  alsof  zij  mij  wilde  kussen. 

lOesters,  lieve,"  zeide  Dora  schroomvallig.  —  ils  datuwinvalg^ 
weest  f"  zeide  ik  verheugd.  —  ij — ^ja,  Doady,"  zeide  Dora.  —  iGij  hilt 
er  geen  beter  kunnen  hebben,"  riep  ik  uit,  voorsnijmes  en  vork  neerl^- 
gende.  i  Er  is  niets  waar  Traddles  zooveel  van  houdt." — > J — ja,  Doady,** 
zeide  Dora,  ten  zoo  heb  ik  een  heerlijk  tonnetje  gekocht,  en  de  man 
zeide.  dat  ze  heel  goed  waren.  Maar  ik  —  ik  vrees^  dat  er  iets  aan  scheelt 
Het  schijnen  de  rechte  niet  te  zijn."  Hier  schudde  Dora  haar  hoofdje^ 
en  er  flonkerden  diathanten  in  hare  oogen.  —  *  Zij  zijn  wel  opengemaakt^ 
maar  nog  niet  afgedekt,"  zeide  ik.  iNeem  de  bovenste  schulp  er  maar 
af,  liefje."  —  iMaar  zij  wil  er  niet  af,  zeide  Dora,  al  hare  krachten  in- 
spannende  en  zeer  bedroefd  kijkende.  —  » Weet  ge  wat,  Copperfield," 
zeide  Traddles  vroolijk,  nadat  hij  de  oesters  had  bezichtigd,  likgeloof 
dat  het  daaraan  ligt  —  het  zijn  heerlijke  oesters,  maar  ik  geloof  dathet 
daaraan  ligt  —  dat  ze  nog  geheel  niet  zijn  opengemaakt.'' 

Zoo  was  het  ook ;  en  wij  hadden  geene  oestermessen,  en  hadden  ze 
niet  eens  ktmnen  gebruiken,  al  hadden  wij  ze  gehad.  Wij  keken  dus  maar 
naar  de  oesters  en  aten  den  schapebout.  Ten  minste  wij  aten  zooveel 
daarvan  als  er  gaar  genoeg  van  was,  en  voor  de  rest  kappers.  Als  ik  het 
hem  had  toegelaten,  ben  ik  zeker  dat  Traddles  zich  tot  een  wildeman 
gemaakt  en  een  bordvol  rauw  vieesch  zou  hebben  opgegeten,  om  te  be- 
wijzen,  dat  de  maaltijd  hem  smaakte ;  maar  ik  wilde  van  geen  zoodanig 
offer  op  het  altaar  der  vriendschap  weten,  en  in  plaats  daarvan  hadden 
wij  een  tweede  gerecht  van  spek,  dewijl  er  gelukkig  en  toevallig  koud 
spek  in  de  provisiekast  was. 

Mijn  arm  vrouwtje  was  zoo  bedroefd  toen  zij  dacht  dat  ik  verdriedg 
zou  zijn,  en  zoo  verheugd  toen  zij  zag  dat  dit  niet  zoo  w;)s,  dat  de  ver- 
drietelijkheid,  die  ik  werkelijk  gevoeld  maar  bedwongen  had,  zeer  spoe- 
dig  verdween,  en  wij  een  zeer  genoeglijken  avond  hadden.  Dora  bleef 
met  haar  arm  op  mijn  stoel  bij  ons  zitten,  terwijl  Traddles  en  ik  een  glais 
wijn  dronken,  en  nam  elke  gelegenheid  waar  om  mij  in  het  oor  te  fluiste- 
ren,  dat  het  zoo  goed  van  mij  was,  dat  ik  geen  wreede,  knorrige  oude 
jongen  was.  Daama  schonk  zij  thee  voor  ons ;  en  het  was  zoo  aardig  haar 
dit  te  zien  doen,  alsof  zij  met  een  kinderserviesje  speelde,  dat  ik  niet  bij- 
zonder  oplette  of  zij  lekkere  thee  schonk  of  niet.  Daama  speelden 


I 


MIJN  KIND-VROUWTJE.  33 

Traddles  en  ik  een  paar  partijtjes  cribbage,  en  daar  Dora  ondeitusschen 
bij  de  guitaar  zong,  waa  het  mij  atsof  ons  engagement  en  ods  huwelijk 
slechts  een  streelende  droom  van  mij  geweest  waren,  en  de  ayond,  toen 
ik  voor  het  cerst  naar  hare  stem  luisterde,  nog  oiet  oni  was. 

Toea  Traddles  heenging,  en  ik,  na  hem  te  hebben  uitgelaten,  weder 
in  de  zijkamer  kwam,  zette  mijne  vrouw  haar  stoel  dicht  bij  den  mijnen 
en  kwam  naast  mij  zitten. 

»0,  het  spijt  mij  zoo,"  leidezij.t  Wilt  gijbeproevenom  mij  teleeren, 
Doady?"  —  »Ik  moet cerst zelfnogleeren, Dora," antwoorddeik.»Ik 
heb,  even  weinig  ondervirding  als  gij,"  — ■  ija,  maar  gij  kimt  leeren," 
zeide  zij,  ten  gij  zijt  buitendien  een  knap,  heel  knap  man."  —  >Welke 
gekheid,  mijn  hartjc !"  zeide  ik.  —  »Ik  wenschte,"  hemam  mijne  vrouw 
□a  eene  lange  poos  van  stilte,  idaCik  voor  een  geheeljaar  naar  buiten 
bad  kunnen  gaan,  en  bij  Agnes  wonen." 

Hare  handjes  waren  over  mijn  schouder  gestagen,  en  zij  liet  hare  kin 
daarop  rusten  en  hare  blauwe  ooeen  zagen  stil  in  de  mijne. 

»  Waarom  f "  vroeg  ik,  —  » Ik  denk,  dat  zij  mij  wel  had  kunnen  verbe- 
teren ;  ik  denk,  dat  ik  van  haar  wel  had  kunnen  leeren,"  zeide  Dora.  — 
lAlles  doordentijd,lielje.  Agnes  heeftalzoovele  jaren  voor  haar  vader 
iDoeten  zorgen,  moet  ge  bedenken.Zclfs  toen  zij  nog  maar  een  kind  was, 
was  zij  al  de  Agnes,  die  wij  nu  kennen,"  zeide  ik. —  »Wiltgemijweleen 
naam  geven,  dien  ik  gaame  zou  hebben  dat  ge  mij  gaaft  ?"  zeide  Dora, 
zonder  zich  te  bewegen.  —  »  Wat  zou  dat  zijn  r"  vroeg  ik,  met  een  gUm- 
lach.  —  »Het  is  een  malic  naam,"  zeide  zij,  voor  een  oogenblik  hare 
krullcn  schuddende.  »Kind'Vrouwtje." 

Ik  vroeg  mijn  kind'Vrouwtje  lachcnde,  waarom  zij  lust  had  om  zoo  ge- 
noemd  te  worden.  Zij  antwoordde  zonder  zich  te  bewegen,  behalve  dat 
dc  arm,  dien  ik  om  haar  heen  sloeg,  hare  blauwe  oogen  nog  wat  dichter 
bij  mij  bracht : 

>Ik  meen  niet,  malle  jongen,  dat  gij  dien  naam  moet  gebruiken,  in 
plaats  van  Dora.  Ik  meen  maar,  dat  ge  mij  bij  u  lelven  zoo  moet  nocmen, 
en  zoo  aan  mij  denken.  Als  gij  boos  op  mij  gaaC  worden,  zeg  dan  bij  u 
zelven:»Het  ismijn  kind-vrouwtjemaar!"  Alsikuerginietstcleurstel, 
zeg  dan  :)lk  heb  at  lang  gcweten,  dat  zij  maar  een  kind-vrouwtje  zou 
lijn  !"  Als  gij  iets  mist,  dat  ge  gaarne  zoudt  willen  datik  was,  en  datik 
denk  dat  ik  nooit  kan  wezen,  zeg  dan:  ■  Mijn onnoozel kind-vrouwtje 
heeft  mij  toch  lief!"  Want  dat  doe  ik  waarlijk." 

Ik  was  nog  niet  emstig  geweest,  daar  ik  mij  tot  op  het  oogenblik  niet 
verbecldde,  dat  zij  emstig  was.  Maar  haar  Ilefderijk  gemoed  werd  zoo- 
danig  verheugd  door  hetgeen  ik  haar  met  geheel  mijn  hart  zeide,  dat 
haar  gezichtje  zich  tot  lachen  zette,  en  hare  schitterende  oogcn  wcder 
droog  waren.  Spoedig  was  zij  weder  geheel  en  al  mijn  kind-vrouwtje.  Zij 
zctte  zich  bij  het  Chineesche  huisje  op  den  grond,  en  liet  al  de  klokjcs 
klingelen,  om  Jip  voor  zijn  laatstc  wangedrag  te  strafTen,  terwijl  Jip,  met 
zijn  kop  er  buiten,  in  de  deur lag  teknipoogen,telui  zelfsora  zich  te 
laten  plagen. 

Die  gezegden  van  Dora  maakten  een  diepen  indruk  op  mij.  Ik  ver- 

DAV1D   COPFERriKLD.    —   III,  "i 


34  DAVm  COPPtRFIELD. 

pkats  mij  weder  in  den  tijd  wa^van  ik  schrijf;  ik  roep  de  9chi 
geda^nte  van  haar,  die  ik  zoo  teeder  liefhad,  uit  de  nevelen  van  bet' 
ledene  op,  om  het  lieve  gezichtje  nog  eens  naar  naij  om  te  kceren;eni 
kan  nog  verklaren,  dat  die  eene,  korte  toespraak  mij  gedurig  in  btif 
heugen  bleef.  Ik  heb  mij  die  rnisschen  niet  zoo  ten  nutte  gemaallihi 
hadkunnpndoen.Ik  wasnogjongen  onervaren  ;  tnaarik  hebtocbuoci 
voor  die  vleiende  bede  mijne  ooren  gesloten. 

Dora  zeide  mij  korl  daarop,  dat  zij  nu  eene  uitmuntende  huishoodsK 
zou  gaan  wordeo.  Zij  maakte  dus  de  blaadjes  van  haar  Eakboe^idMca^ 
puntte  het  potlood  aan,  kocht  een  vervaarlijk  opschrijfbock,  UpKwl 
tiaald  en  draad  zecr  zorgvuldig  a\  de  bladen  van  het  kookboek,  ditjip 
gescheurd  had,  en  deed  eene  geweldige  poging  om  *braaf  te  zijn,";^ 
zij  het  noemde,  Maar  de  cijfers  hadden  de  oude  koppige  weolnniif 
heid  —  zij  wilden  zich  niet  laten  optellen.  AIs  zij  met  groote  mocite  eti 
paar  poaten  in  haar  opschrijfbock  had  aangeteekend,  kwam  Jip  kwi^ 
Btaartende  over  het  blad  kuicren  en  veegde  alles  uit.  De  middelraigo 
van  haar  rechterhandje  wcrd  geheel  met  inkt  doortrokken,  en  ik  getoo^ 
dat  dit  bet  eenige  bepaalde  gevolg  barer  inspanningen  was. 

AIs  ik  des  avonds  thuis  en  aan  het  werk  was  —  wantik  schrecfona- 
melijk  vecl  en  begon  als  auteur  eentgszins  in  naam  te  komen  —  legiei 
somtijds  mijne  pen  neer  om  op  te  letten  hoemijnkind-vTonwijehw 
best  deed  ombraaf  te  zijn.  Vooreeisthaaldezijhetvervaarlijkeopsdiiiit 
boek  vooT  den  dag  en  legde  het  met  een  zwaren  zucht  op  de  taJTel.  Dm 
aloegzij  het  opien  bij  de  plaats,  diejipdcnvorigenavondonleesbaarhid 
gemaakt,  en  Hep  Jip  om  zijne  wanbedrijven  aan  te  zien.  Dit  garunla* 
ding  om  wat  met  Jip  te  stoeien,  en  somtijds  om  zijn  neus  tot  straf  nKt 
inkt  te  besmeren.  Dan  beval  zij  Jip  om  dadelijk  >als  een  leeuw"  opde 
tafel  tc  gaan  liggen  —  hetgeen  een  van  zijne  kunstjes  was,  hocwel  ik  niti 
zeggen  kan,  dat  hij  zoo  hggende  veel  op  een  leeuw  geleek  —  en  aU  hij 
juist  eene  gehoorzame  bui  had,gehoorzaamdehij,  Dannatn  zijdepen 
op,  begon  te  schrijven,  en  bevonddat  cr  een  haartjc  in  was.  Dan  nam  lij 
eene  andere  pen,  begon  weder  te  schrijven,  en  vond  dat  zij  sprikketde. 
Dan  nam  zij  weder  eene  andere  pen,  begon  nog  eens  te  schrijven,  en 
zeide :  >  O^  die  pen  krast,  en  dat  zal  Doady  hinderen !"  En  dan  ug  lij  a 
als  eene  onmogelijkheid  van  af,  en  legde  het  opschrijfbock  weder  weg, 
nadat  zij  den  leeuw  er  kwansuis  onder  had  doodgcdnikt. 

Of  als  lij  cens  zecr  bedaard  en  emstig  gestemd  was,  zette  zij  rich  am 
de  tafel,  met  haar  zakboekje  en  een  mandje  met  rekeningen  en  anden 
documenten,  die  meer  naar  papillottcn  dan  ietsanders  gelekcn,  enb^ 
ptoefde  daaruit  iets  bij  clkander  te  brengen.  Nadat  zij  het  eene  pafKi 
met  het  andere  had  vergeleken,  en  aanteekeningen  in  haar  boekje  ge- 
maakt ^n  ze  weder  ui^eveegd,  en  al  de  vingers  barer  linkerhand  vooniii 
en  achteruit  nog  eens  en  nog  eens  overgeteld  had,  werdzij  zoo  verdrictig 
en  moedeloos,  en  keek  zij  zoo  bedroefd,  dat  bet  tnij  smartte  haar  heldtt 
gezichtje  zoo  bene  veld  te  zien  — en  dat  om  mijnentwil !  —  enikiacbtje 
naar  haar  toe  ging  en  zeide :  »  Wat  scheelt  er  aan,  Dora  P" 

Dan  keek  Dora  hopeloos  op  en  antwoordde :  i  Zij  willen  niet  uitkoa)C°- 


MUN  K1ND-VROUWT7B  HELPT   MU-  35 

tk  krijg  er  zoo'n  boofdpijn  van.  En  zij  willen  niet  doen  wat  ik  er  van  wi  I 
hebben !" 

Dan  zeid^  ik :  » Laten  wij  bet  eens  te  samen  probeeren.  Laat  ik  het  n 
eens  wijzen,  Dora." 

Dan  begon  ik  een  practisch  ondciricht,  waaraan  Dora,  misscbien  vijf 
ouDUtcD  lang,  de  groutste  aandacht  wijdde ;  maar  dan  begon  het  haar 
Bchrikkelijk  te  vervelen,  en  poogde  zij  het  onderwerp  wat  te  veraanzC' 
namen  door  mijn  haar  te  krullen,  of  te  beproeven  hoe  mijn  gezicht  zich 
voordeed  als  mijne  boordjes  omgeslagen  waren.  Alsik  deze  spcclschheid 
stilzwijgcnd  tegenging,  en  volhield,  keek  zij,  naarmate  zij  meer  en  meer 
in  de  war  geraakte,  zoo  angstig  en  droevig,  dat  de  herinnering,  hoe 
vroolijk  zij  altijd  was  tocn  ik  haar  pas  leerde  kennen,  en  dat  zij  toch  mijn 
Idnd-vrouwtje  was,  verwijtend  voor  mij  oprees,  en  ik  het  potloodje  neer- 
l^;de  en  naar  de  guitaar  vrocg. 

Ik  had  vtel  werk  en  ook  vele  zorgen,  maar  dezelfde  rcdenen  deden 
mi)  dievoormijzelvenhouden.  Ikbennulangnietzeker,  ofikdaaraan 
wH  deed,  maar  ik  deed  het  uitHerde  voor  mijn  kind-vrouwtje.  Ik  door- 
zoek  mijn  hart,  en  vertrouw  deszel^  geheimen,  als  ik  ze  weet,  zonder 
eenig  voorbehoud  aan  dil  papier.  Het  oude  ongelukkige  verlies  of  gemis 
van  Kts  onbepaalds  deed  Eich,  dit  weet  ik  wel,  nog  in  mijn  hart  gevoelen, 
maar  toch  niet  genoeg  om  mijn  leven  te  verbitteren.  Als  ik  met  fraai 
weder  eene  eenzame  wandeling  deed,  en  aan  de  zomerdagen  dacht  toen 
de  gehcele  lucht  van  mijne  jongelings-herscnschimmen  wemelde,  miste 
Dc  iets  in  de  verwezenlijking  mijner  droomcn ;  maar  ik  dacht,  dat  het 
slechts  de  zachte  glans  van  het  vcrledene  was,  die  hettegenwobrdige 
onmogelijk  kon  bezitten.  Ik  gevoelde  somtijds,  voor  een  poosje,  dat  ik 
wel  had  kunnen  wenschcn  dat  mijne  vrouw  mijne  raadgee&ter  was ;  dat 
xij  meer  karakter  en  vastheid  van  geest  had  gehad,  om  mij  te  ondersteu- 
nen  en  te  verbcteren ;  dat  zij  het  vermogen  had  bezeten  om  de  ledigheid 
te  vervtillen,  die  nog  ergens  voor  mij  scheentebestaan;  maar  het  was 
mij  tevcns  aJsof  dit  eene  bovenaardsche  volmaakcheid  van  gcluk  was, 
die  voor  gcen  mensch  bestemd  was  en  nooit  ergens  had  kunnen  bestaan. 

Ik  was,  hocwel  een  getrouwd  man,  nog  maar  een  jongeling  in  jaren. 
Ik  had  nog  geen  anderen  verzachtcnden  invlocd  van  smart  of  ondervin- 
diog  gckend,  dan  die  in  deze  bladen  is  opgeteckcnd.  Indien  ik  iets  ver- 
keerd  deed,  gelijk  ik  misschienveclgedaan  heb,  deed  ik  het  uitverkeerde 
liefde  en  uit  gebrek  aan  verstand.  Ik  schrijf  de  zuivcre  waarheid.Hetzon 
mij  nu  niet  meer  baten,  iets  te  wiUen  vcrgoelijken. 

Zoo  kwam  het,  dat  ik  den  arbeid  en  de  zorgen  van  ons  leven  geheel 
op  mij  nam  en  niemand  daarin  liet  deelen.  Wij  leefden  omtrcnt  eveneens 
B&  te  voren,  wat  ons  ongeregeld  htiishouden  betrof^  maar  ik  was  daaraan 
gewoon  geworden,  en  Dora  was  in  haar  schik  mij  nu  maar  zelden  ver- 
drietig  te  zien.  Zij  was  opgeruimd  en  vroolijk  op  hare  oude  kindcrlijke 
manier,  had  mij  teeder  lief  en  vermaakte  zich  met  hare  beuzelingen. 

Als  de  zittingen  van  het  Parlement  lang  duurden  en  ik  !aat  thuis  kwam, 
kon  Dora  nooit  hare  rust  houdcn,  als  zij  mijn  voetstap  hoorde,  maar 
kwam  dan  altijd  benedea  om  mij  welkom  te  hceten.  Als  mijne  avondea 


36  DAVm  COPPKRFIELD. 


niet  aan  den  arbeid  werden  besteed,  waartoe  ik  mij  met  zooveel  moeiie  ] 
had  bekwaam  gemaakt,  maar  ik  thuis  aan  het  schrijven  was,  bleef  i^sdL  ] 
bij  mij  zitten^  hoe  laat  het  00k  mocht  worden,  en  bewoog  zich  zoo  wo- 
nig,  dat  ik  dikwijls  dapht  dat  zij  in  slaap  was  gevallen.  Maar  als  ikda 
opkeek,  zag  ik  doorgaans  hare  blauwe  oogen,  met  die  stiUe  aandidi 
waarvan  ik  reeds  gesproken  heb,  op  mij  gevesdgd. 

>0,  hoe  moe  is  mijn  jongen !"  zeide  Dora  op  een  avond,  toen  ik  haar, 
terwijl  ik  mijn  lessenaar  sloot,  in  de  oogen  zag.  —  »£n  hoe  moe  is  mp 
meisje !"  zeide  ik«  >Dat  komt  er  meer  op  aan.  Gij  meet  op  een  andera 
avond  naar  bed  gaan,  lief  je.  Het  is  veel  te  laat  voor  u."  —  »  Neen,  ofld 
mij  niet  naar  bed,"  smeekte  Dora,  naar  mij  toe  komende,  >  Och,  doe  dit 
toch  niet  r  —  »  Dora!" 

Tot  mijne  verbazing  was  zij  mij  snikkend  om  den  hals  gevallen. 

»  Niet  wel,  lief  je,  of  niet  welte  vreden  ?"  —  »  O  ja,  heel  wel,  en  heel  wd- 
tevreden,"  zeide  Dora.  >Maar  zeg,  dat  ge  mij  zult  laten  opblijven  omn 
te  zien  schrijven!"  —  »Welk  een  gezicht  voor  zulke  heldere  oogen  te 
middemacht  !*  antwoordde  ik.  —  »  Zijn  ze  toch  nog  helder  ?"  zeide  Don 
lachende.  >Daar  ben  ik  blij  om,  dat  zij  nog  helder  zijn."  —  >0,  dieijdd* 
held!"  zeide  ik. 

Maar  het  was  geene  ijdelheid ;  het  was  niets  anders  dan  schuldelooze 
blijdschap,  dat  zij  mij  behaagde.  Ik  wist  dit  zeer  wel,  eer  zij  het  mij  nog 
zeide. 

>Als  gij  ze  inooi  vindt,  zeg  dan,  dat  ik  altijd  mag  opblijven  om  u  te 
zien  schrijven,''  zeide  Dora.  » Vindt  gij  ze  mooi?"  —  »Heel  mooien 
lief."  —  >Laat  ik  dan  altijd  opblijven  om  u  te  zien  schrijven."  —  »ft 
vrees,  dat  ze  daardoor  juist  niet  helderder  zullen  worden,  Dora."  —  >Ja» 
dat  zullen  zij  wel !  Want,  gij  knappe  jongen,  dan  zultge  mij  niet  vergeteo, 
terwijl  ge  zoo  vol  stille  denkbeelden  zijt.  Zult  gij  het  kwalijk  nemen  ak 
ik  iets  heel  onnoozels  zeg  ?  —  no^  onnoozeler  dan  anders  ?"  zeide  Dora, 
mij  over  mijn  schouder  in  het  gezicht  kijkende.  —  »  Wat  voor  verbazcDd 
ding  zal  dat  wezen?"  zeide  ik.  —  »Blieft,  laat  mij  de  pennen  houdcn," 
zeide  Dora.  »Ik  wilde  zoo  gaame  iets  te  doen  hebben  metal  die  vde 
uren,  wanneer  gij  zoo  vlijtig  zijt.  Mag  ik  de  pennen  houden  }*' 

De  herinnering  van  hare  beminnelijke  blijdschap  toen  ik  ja  zeide,  doet 
mij  de  tranen  in  de  oogen  komen.  Toen  ik  de  volgende  maal  zat  te 
schrijven,  en  geregeld  naderhand,  zat  zij  op  hare  oude  plaats,  met  een 
bos  pennen  in  voorraad  naast  haar.  Hare  opgetogenheid  over  die  b^ 
trekking  tot  mijn  werk,  en  hare  vreugde  als  &  eene  andere  pen  moest 
hebben  —  hetgeen  ik  veinsde  zeer  dikwijls  noodig  te  zijn  —  deed  mij 
aan  eene  nieuwe  manier  denken  om  mijn  kind-vrouwtje  genoegen  te 
geven.  Nu  en  dan  veinsde  ik,  dat  ik  een  afschrift  van  een  paarbladzijden 
schrifts  noodig  had.  Dan  was  Dora  in  haar  glans.  De  toebereidselen,  die 
zij  voor  dat  groote  werk  maakte,  de  schortjes,  die  zij  voordeed,  de  voor- 
speldoekjes,  die  zij  uit  de  keuken  leende  om  zich  voor  inktspatten  te  be- 
hoeden,  de  tijd  dien  zij  gebruikte,  de  ontelbare  malen  die  zij  ophield  om 
€r  met  Jip  over  te  lachen,  alsof  hij  alles  begreep,  hare  overtuiging  dat 
Jiaar  werk  niet  geheel  af  was  als  zij  het  niet  met  haar  naam  ondertee- 


DE  OUDE  GSN1£RAAL  DOKT  DIENST.  37 


kende,  en  de  manier  waarop  zij  het  mij  kwam  brengen,  alsof  het  een  • 

.schoolschrift  was,  en  mij  dan,  als  ik  het  prees,  om  den  hals  viel,  zijn  voor  , 

mij  aandoenlijke  herinneringen,  hoe  onbeduidend  zij  andere  menschen 
00k  mogen  voorkomen. 

Kort  daama  nam  zij  de  sleutels  in  bewaring,  en  liep,  met  den  ^eheelen 
bos  in  een  mandje  om  haar  tenger  middeltje  gebonden,  al  nnkelend 
door  het  huis.  Ik  vond  zelden  dat  de  deuren,  waarop  zij  pasten,  gesloten 
waren,  of  dat  zij  toteenig  ander  gebniik  dienden  dan  tot  speelgoed  voor 
Jip  —  maar  Dora  was  er  mede  in  haar  schik,  en  dit  verheugde  mij.  Zij 
was  volkomen  overtuigd,  dat  zij  door  dit  spelletje  van  huishoudelijkheid 
zeer  veel  uitrichtte,  en  zoo  vroolijk  alsof  wij  voor  de  grap  een  poppen- 
lioishoudentje  hadden  opgezet. 

Zoo  leefden  wij  voort.  Dora  was  voor  mijne  tante  bijna  even  hartelijk 
"als  voor  mij,  en  vertelde  haar  dikwijls  hoe  zij  eens  bang  was  geweest,  dat 
^ij  >een  oude  knorrepot"  was.  Ik  zag  mijne  tante  nooit  voor  iemand 
anders  zoo  opzettelijk  hare  manieren  verzachten.  Zij  poogde  Jip  tot 
yriend  te  maken,  hoewel  Jip  zich  nooit  met  haar  wilde  inlaten ;  zij  luis- 
terde  dag  aan  dag  naar  de  guitaar,  hoewel  ik  vrees,  dat  zij  geen  smaak 
voor  muziek  had ;  zij  zeide  nooit  iets  van  onze  meiden,  schoon  die  ver- 
zoeking  zeer  sterk  moet  zijn  geweest;  zij  ging  te  voet  verbazende  einden 
ver,  om,  als  verrassinkjes,  kleinigheden  te  koopen,  die  zij  ontdekt  had 
dat  Dora  gaame  wilde  hebben ;  en  zij  kwam  nooit  door  den  tuin  in  huis 
en  miste  haar  dan  uit  de  kamer,  of  zij  riep,  onder  aan  de  trap,  met  eene 
stem  die  vroolijk  door  het  geheele  huis  klonk :  >  Waar  is  Bloesempje !" 


XLV. 

BWJNHEER  DICK  VERVULT  DE  VOORSPELLING  MUNER  TANTE. 

Het  was  nu  eenigen  tijd,  dat  ik  niet  meer  bij  den  doctor  werkte ;  maar 
daar  ik  in  zijne  buurt  woonde,  zag  ik  hem  toch  dikwijls,  en  wij  waren 
twee-  of  driemaal  te  zamen  bij  hem  ten  eten  of  op  thee  geweest.  De  Oude 
Generaal  had  zich  nu  voor  vast  onder  des  doctors  dakmgekwartierd.  Zij 
was  nog  juist  dezelfde  als  voorheen,  en  dezelfde  onsterfelijke  kapelletjes 
zweefden  boven  hare  muts. 

Gelijk  sommige  andere  moeders,  die  ik  in  den  loop  van  mijn  leven 
gekend  heb,  was  mevrouw  Markleham  veel  meer  op  vermaken  gesteld 
dan  hare  dochter.  Zij  had  behoefte  aan  veel  amusement,  en  als  een  ge- 
slepen  Oud  Generaal  veinsde  zij,  terwijl  zij  hare  eigene  neigingen  bevre- 
digde^  zichgeheel  en  al  aan  haar  kind  toe  te  wijden.  Het  verlangen 
des  doctors,  dat  Annie  veel  uitspanning  zou  genieten,  was  dus  deze 
voortrefFelijke  moeder  bijzonder  aangenaam,  en  zij  vond  om  die  reden 
den  doctor  een  zeer  verstandig  man. 

Ik  twijfel  er  zelfs  niet  aan  of  zij  tastte  den  doctor  dikwijls,  zonder  het 
te  weten,  zeer  pijnlijk  in  het  gewonde  hart.  Niet  meer  kwaad  bedoelende, 
-dan  zekere  gerijpte  lichtzinnigheid  en  eigenUefde.^metall\\dotidfikOwtvi- 


38  DAVID  COPPERFIELD. 


I 


baar  van  rijpe  jaren,  haar  ingaven,  geloofikdatzij,  doorzijnegezind- 
heid  om  den  levenslast  harer  dochter  te  verlichten  zoo  luid  te  pnjzcn, 
hem  versterkte  in  zijne  vrees,  dat  hij  zijne  jonge  vrouw  werkelijk  tot  last 
was,  en  er  geene  overeenstemming  van  gevoel  tusschen  hen  bestond. 

>  Mijn  goede  man,"  zeide  zij  eens  tot  hem  in  mijn  bijzijn,  >  gij  weet  toch 
wel,  het  zou  voor  Annie  een  beetje  duf  zijn  om  hier  altijd  opgesloten  te 
zitten." 

De  doctor  knikte  met  zijn  welwillend  hoofd. 

>Als  zij  tot  haar  moeders  jaren  komt,"  zeide  mevrouw  Markleha% 
met  haar  waaier  wuivende,  »zal  het  iets  anders  wezen.  Gij  zoudt  mij  in 
eene  gevangenis  mogen  zetten,  als  ik  maar  fatsoenlijk  gezelschap  had  en 
een  partijtje  whist  kon  spelen,  en  het  zou  mij  niet  kunnen  schelen  of  ik  er 
ooit  weder  uitkwam.  Maar  ik  ben  Annie  niet,  weetge;  en  Annie  is  hare 
moeder  niet."  —  »Zekerlijk,  zekerlijk,"  zeide  de  doctor.  —  »Gij  zijtde 
beste  mensch  op  de  wereld  —  neen,  ik  verzoek  wel  excuus"  (want  de 
doctor  maakte  een  ^ebaar  om  dien  lof  van  zich  af  te  wijzen) ;  >maar  ik 
moet  het  in  uw  gezicht  zeggen,  evenals  ik  altijd  achter  uw  rug  zeg,  dat 
gij  de  beste  mensch  op  de  wereld  zijt ;  maar  natuurlijk  kunt  gij  geen  lust 
en  behagen  hebben  in  dezelfde  dingen  waarin  Annie  lust  heeft  —  kunt 
ge  wel  ?"  —  »Neen,"  zeide  de  doctor  op  treurigen  toon.  —  »Neen,  na- 
tuurlijk niet,"  liet  de  Oude  Generaal  daarop  volgen.  >Neem^  bij  voor- 
beeld,  uw  Woordenboek.  Welk  een  nuttig  werk  is  een  Woordenboek! 
Welk  een  onmisbaar  werk  I  Wat  de  woorden  beduiden !  Zonder  doctor 
Johnson,  of  iemand  van  die  soort,  hadden  wij  tegenwoordig  een  strijk- ' 
ijzer  wel  een  ledikant  kunnen  noemen.  Maar  wij  kunnen  niet  verwachten, 
dat  een  Woordenboek  —  vooral  als  het  nog  pas  gemaakt  wordt  —  ved 
pleizierigs  voor  Annie  zal  hebben,  niet  waar  ?" 

De  doctor  schudde  zijn  hoofd. 

ȣn  daarom  ben  ik  zoo  tevreden,"zeidemevrouwMarkleham,  hem 
met  haar  waaier  op  den  schouder  tikkende,  »over  uwe  bedachtzaamheid 
voor  haar.  Zij  bewijst,  dat  gij  niet  verwacht,  gelijk  vele  bejaarde  men- 
schen  doen,  dat  er  een  oud  hoofd  op  jonge  schouders  zal  zitten.  Gij  hebt 
Annie's  karakter  bestudeerd,  en  gij  verstaat  het  Dat  is  het  wat  ik  zoo 
charmant  vind." 

Zelfs  het  kalme  en  geduldige  gezicht  van  doctor  Strong  drukte  naar  mij 
dacht,  eenig  gevoel  van  pijn  uit,  onder  de  marteling  dezer  complimenten. 

» Daarom,  mijn  beste  doctor,"  zeide  de  Generaal,  hem  verscheidene 
vriendelijke  tikjes  gevende,  >  kunt  gij  altijd  over  mij  beschikken  en  beve* 
len.  Onthoud  nu  maar,  dat  ik  altijd  tot  uw  dienst  ben.  Ik  ben  gereed  om 
met  Annie  naar  opera's,  concerten,  tentoonstellingen,  en  allerlei  dingen 
te  gaan,  en  gij  zult  mij  nooit  moede  zien  worden.  Plicht,  mijn  b^te 
doctor,  gaat  voor  alles  in  de  wereld !" 

Zij  hield  getrouw  haar  woord.  Zij  was  een  van  die  menschen,  die  eene 
groote  portie  vermaak  kunnen  verdragen,  en  nooit  bezweek  hare  volhar- 
ding  in  dit  opzicht  Zij  nam  zelden  een  nieuwsblad  in  handen  (en  dage- 
lijks  plantte  zij  zich  twee  uren  lang  op  den  zachtsten  stoel  in  huis,  om  er 
een  door  een  leesglas  te  lezen)  of  zij  ontdekte  iets,  dat  Annie  zeker 


MIJIIHEER   DICK   IS   ZUN  TOESTAND  VOLKOMgN  BEWUST.  39 

gaarne  zou  willen  zten.  Het  was  vnichtcloos,  dat  Annie  betuigdc  zulke 
dingen  al  moede  lezijn.  Haremoederbrachtaltijddaaitegcnm:>Dat 
weet  ik  wel  beter ;  eo  ik  moet  u  zeggen,  liefje,  dat  gij  zoodoende  doctor 
Strong  eene  slechte  belooning  voor  zijne  goedheid  geeft." 

Dit  werd  doorgaans  in  des  doctors  bijzijn  gezegd,  en  kwam  mij  voor 
de  voomame  reden  te  zijn  waarom  Annie  hare  tegcnwerpingen,  wanneer 
zij  die  al  maakte,  weder  tenigtrok.  Maar  doorgaans  gaf  zij  zich  geheel 
aan  hare  moeder  over  en  ging  waar  de  Oude  Generaal  wilde. 

Het  gebeurde  thans  zelden,  dat  mijnheer  Maldon  deze  twee  verge- 
zelde.  Somtijds  werdeo  mijne  tantc  en  Dora  daartoe  uitgenoodigd  en 
namen  zij  de  uitooodiging  aan.  Somtijds  weid  Dora  alleen  gevraagd.  Er 
was  een  tijd  geweest  toen  ikhaarongaame  had  latenmedegaan;  maar 
het  nadenken  over  hetgeen  er  dien  avond  in  des  doctors  studeerkamer 
had  plaats  gehad,  had  eene  verandering  in  tnijn  wantrouwen  teweegge* 
bracht.  Ik  gcloofde  du,  dat  de  doctor  gelijk  had,  en  vermoedde  niets 
ergers. 

Mijne  tante  wreef,  als  zij  met  mij  alleen  was,  somtijds  haar  neus,  en 
zeide  dat  zij  er  nict  uit  wijs  kon  worden,  Zij  wenschte  dat  zij  gelukkiger 
waren ;  zij  dacht  niet,  dat  onze  militaire  vriendin  (zoo  noemde  zij  den 
Ouden  Generaal  altijd)  de  zaak  eenigszins  beter  maakte.  Verder  was 
mijne  tante  van  meening,  dat,  i  als  onze  militaire  vriendin,  die  kapelletjes 
afknipte  en  ze  aan  de  schoorsteenvegers  gaf  om  er  op  Meidag  mee  te 
pronken,  dat  naar  het  begin  van  iets  verstanUigs  bij  haar  zou  geiijken." 

Doch  vooral  hoopte  zij  op  mijnheer  Dick,  Die  man  had  blijkbaar  een 
denkbeeld  in  het  hoofd,  zeide  zij,  en  als  hi]  dat  maar  eens  in  een  hoek 
kon  jagen  en  opvangen,  waarmede  hij  altijd  de  meeste  moeite  had,  zou 
htj  zich  zeker  op  eene  bijzondere  manier  onderscheiden. 

Onbewust  van  deze  voorspelling,  bleef  mijnheer  Dick  op  volmaakt 
denzelfden  voet  met  den  doctor  en  mevrouw  Strong  verkecren,  Hij 
scheen  nict  nader  te  komen  en  zich  niet  terug  te  trckken.  Hij  scheen 
zich,  evenals  een  gebouw,  op  zijn  eersten  grondslag  te  hebben  vastge- 
plant,  en  ik  moet  bckennen,  dat  mijn  geloof  dat  hij  zich  ooit  zou  bewegen, 
niet  veel  grooter  was,  dan  alsof  hij  werkelijk  een  gebouw  ware  geweest. 

Doch  op  een  avond,  toen  ik,  na  cenige  roaanden  getrouwd  te  zijn 
geweest,  alleen  in  de  zijkamer  zat  te  schrijven  (Dora  was  met  mijne  tante 
uitgegaan  om  bij  de  twee  kanarietjes  thee  te  drinken),  slak  mijnheer 
Dick  zijn  hoofd  binnen  de  deur,  en  zeide,  met  een  nadrukkelijk  kuchje : 

ilk  vrecs,  Trotwood,  gij  zoudt  niet  eens  met  mij  kunnen  spreken  zon- 
der  u  alte  veel  op  tehoudenf'  —  iWel  neen,  mijnheer Dick,"zeideik. 
>Kom  bianen!" —  iTrotwood,"  zeide  mijnheer  Dick,  zijn  vingcrlangs 
zijn  neus  leggende,  nadat  hij  mij  de  hand  had  gegeven.  lEerikgazitten, 
wensch  ik  eene  opmerking  te  maken.  Gij  kentuwe  tante  wel  f"^»Een 
weinigje,"  antwootdde  ik.  —  » Zij  is  de  verwonderlijkste  vrouw  van  de 
wereld,  mijnheer  i" 

Na  dit  gezegde,  dat  hij  ttitscboot  alsof  hij  er  mede  getaden  was  ge- 
weest, ging  mijnheer  Dirk  met  grooter  deftigheid  dan  gewoonlijk  zitten 
en  keek  mij  aan. 


40  DAVID  COPPERFIELD. 


»Nu  jongen,"  zeide  mijnheer  Dick,  »zal  ik  u  eene  vraag  doen." — 
iZooveel  ge  maar  wilt,"  zeide  ife.  —  »  Waarvoor  houdt  ge  mij,  mijnhecrf^ 
VToeg  mijnheer  Dick,  zijne  armen  over  elkander  slaande.  —  »  Voor  ecn 
dierbaar  oud  vriend,"  zeide  ik. — >  Wei  bedankt,  Trotwood,"  antwoordde 
mijnheer  Dick  lachend  en  reikte  mij,  zeer  in  zijn  schik,  over  de  tafel  de 
hand.  >  Maar  ik  meen,  jongen,"  vervolgde  hij,  zijn  emst  hememendc, 
» waarvoor  houdt  gij  mij  in  dit  opzicht?"  En  hierbij  raakte  hij  zijn  voor- 
hoofd  aan. 

Ik  was  verle^en  om  te  antwoorden,  maar  hij  hielp  mij  aan  een  woord. 

»Zwak?"  zeide  mijnheer  Dick.  —  >Nu  ja,"  antwoordde  iktwijfd- 
achtig.  >Eenigszins."  —  »Juist!"  riep  mijnheer  Dick,  die  geheel  verrokt 
over  mijn  antwoord  scheen.  »Dat  is,  Trotwood,  toen  zij  dat  gemaal  uit 
ge  weet  wel  wien  zijn  hoofd  namen,  en  het  gij  weet  wel  waar  staken, 
kwam  er  een..."  Mijnheer  Dick  liet  zijne  handen  een  groot  aantal  malen 
snel  om  elkander  draaien,  en  daama  nog  eens  anders  om,  om  het  denk- 
beeld  van  verwarring  aan  te  duiden.  >Toen  gebeurde  er,  ik  weet  niethoe, 
zoo  iets  met  mij.  Niet  waar  ?*' 

Ik  knikte  en  hij  knikte  wederom. 

iKortom,  jongen,"  zeide  mijnheer  Dick,  en  liet  zijne  stem  tot  een  ge- 
fluister  dalen,  >ik  ben  simpel." 

Ik  wilde  eene  verzachtende  wijziging  bij  die  uitdnikking  voegen, 
maar  hij  stuitte  mij. 

>  Ja,  dat  ben  ik !  Zij  houcft  zich  alsof  ik  het  niet  was.  Zij  wil  er  niet  van 
hooren;  maar  ik  ben  het  toch.  Ik  weet  wel  dat  ik  het  ben.  Als  zij  mij  niet 
had  geholpen,  mijnheer,  zou  ik  al  jaren  lang  vastgezeten  en  een  akelig 
leven  geleid  hebben.  Maar  ik  zal  ook  voor  haar  zorgen,  mijnheer !  Ik 
verteer  dat  kopieergeld  nooit  Ik  steek  het  in  eene  bus.  Ik  heb  een  testa- 
ment gemaakt.  Ik  zal  haar  alles  nalaten.  Zij  zal  rijk  worden  —  adelijk 
zelfs  I" 

Mijnheer  Dick  haalde  zijn  zakdoek  uit  en  veegde  zijne  oogen  af.  Toen 
vouwde  hij  dien  zorgvuldig  weder  op,  drukte  hem  tusschen  zijne  handen 
plat,  stak  hem  in  zijn  zak,  en  scheen  te  gelijk  mijne  tante  weg  te  steken. 

»Nu  zijt  gij  een  knappe  jongen,  Trotwood,"  zeide  mijnheer  Dick. 
>£en  heel  knappe  jongen  zijt  ge.  En  gij  weet  welk  een  geleerd  man,  en 
welk  een  groot  man  de  docter  is.  Gij  weet  hoeveel  eer  hij  mij  altijd 
bewezen  heeft.  Niet  trotsch  op  zijne  wijsheid,  Nederig^  altijd  nederig  — 
vriendelijk  zelfs  voor  den  armen  Dick,  die  simpel  is  en  niets  weet.  Ik  heb 
zijn  naam,  op  een  stukje  papier,  langs  Het  touw  naar  den  vlieger  opge- 
zonden,  als  hij  hoog  in  de  lucht  stond  tusschen  de  leeuwerikken.  De 
vlieger  is  er  blij  mee  geweest,  mijnheer,  en  de  lucht  is  er  helder  door 
geworden." 

Ik  verheugde  hem  door  van  ganscher  harte  te  ze^gen,  dat  de  docter 
onzen  diepsten  eerbied  en  onze  hoogste  achting  verdiende. 

»En  zijne  schoone  vrouw  is  eene  ster,"  zeide  mijnheer  Dick :  >£ene 
blinkende  ster.  Ik  heb  haar  zien  blinken,  mijnheer.  Maar,"  hij  schoof 
zijn  stoel  naderbij  ^n  legde  zijne  eene  hand  op  mijn  knie,  >wolken,  mijn- 
heer—  wolken!" 


HQHHEER  DICK  NEEMT  SEHK  GEWICHTICK  TAAR   OP  ZICH.  4I 

Ik  beantnroordde  de  bekommcring,  weike  lijn  gezicht  uitdrukte,  door 
dezelfde  uitdnikking  aan  het  mijnc  tc  geven  en  mijn  hoofd  te  schudden. 

»  Wal  voor  wolkeo  i"  zeide  mijnheer  Dick. 

Hij  zag  mij  zoo  oplettend  aan  en  scheen  zoo  verlangend  om  dit  wel 
te  begrijpen,  dat  ik  mij  moeite  gaf  om  dtiidelijk  en  langzaam  te  sprekcn, 
alsof  ik  een  kind  eene  opheldeiing  had  willen  geven. 

i£rbestaateeneongelukkigcverwijderingtU3schenhen,"aDtwoordde 
ik.  lEene  ofandere  droevige  redenvan  vervreemding.  Een  geheim. 
Misschien  is  het  een  onvermijdelijk  gevolg  van  hun  verschilinjaren. 
Misschieo  is  het  ook  uit  eene  kleinigheid,  uit  bijnaniets,  voortgekomen." 

Mijoheeer  Dick,  die  ieder  gezegde  met  een  nadenkend  knikje  had 
toegestemd,  bleef,  toen  ik  gedaan  had,  met  zijne  oogen  strakop  demijne 
gevestigd  en  zijne  hand  op  mijne  knie,  zitten  peinzen. 

>  Doctor  is  niet  boos  op  haar,  Trotwood  ?"  zeide  hij,  naeenigen  tijd. — 
iNeen.  Hceft  haar  hartelijk  lief."  —  »Dan  heb  ik  het  gevonden  jongeni" 
leide  mijnheer  Dick. 

De  vervoering  van  blijdschap,  waarmede  hij  mij  een  slag  op  de  knie 
gaf  en  daarna,  met  de  wenkbrauwen  zoo  hoog  mogelijk  opgetrokken,  in 
lijn  stoel  achtcroverieunende  bleef  zitten,  deed  mij  dcnken,  dat  hij  zijn 
veistand  voot  een  oogenblik  nog  minder  meester  was  dan  ooit.  Eens- 
klaps  wcrd  hij  weder  erastig,  en  wederom,  evenals  te  voren,  voorover- 
leunende,  zeide  hij  —  eerst  met  zekereneerbied  zijn  zakdoekuithalende, 
alsof  deze  werkelijk  een  plaatsvervanger  van  mijne  tante  was: 

»Die  verwonderlijkste  vrouw  van  de  wereld, Trotwood.  Waarom hceft 
zij  niets  gedaan  ora  die  zaak  te  recht  te  brengen  ?"  —  »De  laak  is  te 
kiesch  en  te  nctelig,  dan  dat  iemand  als  mijne  tante  er  kon  tusschenko- 
mcn,"  —  lEn  die  knappe  jongen,"  zeide  mijnheer  Dick,  mij  met  zijn 
vinger  aanrakcnde.  >  Waarom  heeft  hij  niets  gedaan  P"  —  >Om  dezelfde 
rcden,"  antwoordde  ik, —  »Dan  heb  ik  het  gevonden,  jongen!"  zeide 
mijnheer  Dick.  Hij  stond  op  en  bleef  voot  mij  staan,  met  een  gezicht 
dat  nog  mecf  opgetogenheid  aanduidde  dan  te  voren.  Hij  knikte  zoo 
aanhondend  met  zijn  hoofd,  en  sloeg  zich  zoo  dikwijls  met  de  hand  op 
de  borsi,  dat  men  zou  gedacht  hebben  dat  hij  er  geheel  van  buiten  adem 
moest  geraken.  >Een  arnie  kerel,  daar  eene  streep  door loopt,  mijnheer," 
zeide  mijnheer  Dick,  teen  onnoozele  bloed,  meer  dan  half  simpcl, 
iemand  die  een  zwak  hoofd  heeft — hier  tegenwoordig,  weet  ge !"  daarbij 
gaf  hij  zich  nog  een  slag,  >mag  iets  doen  dat  verwonderlijke  menschen 
niet  mogen  doen.  Ik  zal  hen  weder  bijelkander  brengen,  jongen.  Ikzal 
het  ten  minste  beproeven.  Zij  zullen  het  mij  niet  kwalljk  nemen.  Zij 
zullen  er  niet  tegen  hebben,  dat  ik  er  mij  mee  bemoei.  Zij  zullen  er  niet 
om  geven,  dat  i  k  iets  doe  dat  niet  in  den  haak  is.  Ik  ben  maar  mijnheer 
Dick.  Wie  let  er  op  Dick  f  Dick  is  nieraand.  Fu — iet !"  Hij  blies  fluitend 
zijn  adem  uit,  alsof  hij  zich  zelven  wegblies. 

Het  was  getukkig,  dal  hij  zoo  ver  met  de  mededeeling  van  zijn  ge- 
heim was  gekomen,  want  nu  hoorden  wij  de  koets,  waarmede  Dora  en 
mijne  tante  naar  huis  kwamen,  voor  het  tuinhek  stilhouden. 

1  Geen  woord,  jongen !"  fluisterde  hij  nog.  *Laat  de  schuld  maar  op 


4*  DAVID  COPPERFIELD. 

Dick  komen  —  simpele  Dick  —  gekke  Dick.  Ik  heb  al  eenigen  tijd  ge- 
dacht,  mijnheer,  dat  ik  bet  wel  zou  vinden,  en  nu  hcb  ik  het  gevonden. 
Nu  ge  mij  dat  gezegd  hebt,  ben  ik  er  zeker  van  dat  ik  het  gevonden  heb. 
Het  zal  wel  te  recht  komen !" 

VcrdcT  sprak  mijnheer  Dick  gecn  woord  meer  van  de  zaak;  maamog 
een  half  uurlang  maakte  hij  (waarmede  hij  degcmoedsrust  inijnertante 
niet  weinig  stoorde)  zich  zelven  tot  eene  telegraaf,  om  mij  eenoDSchend- 
baai  stilzff  ijgen  op  te  le^gen . 

Tot  mijne  verwondenng  hoorde  ik  twee  of  drie  wekcn  lang  nietsmeei 
hiervan ,  hoewel  ik  niet  weinig  belan^  in  den  afloop  zijner  poginges 
stelde,  daar  ik  in  de  slotsom,  waartoe  hij  gekomen  was,  een  blijk  van  gt 
zond  verstand  meende  op  te  merken,  dat  mij  zeer  bevreemdde  —  zijoe 
welwillendheid  bevreemdde  mij  niet  het  minste,  want  die  had  hij  altijd 
getoond.  Eindelijk  begon  ik  te  gelooven,  dat  hij  door  zijne  wispclturig- 
heid  en  ijlhoofdigheid  zijn  vootnemen  had  vergeten  of  opgegeven. 

Op  een  fraaien  avond,  toen  Dora  geen  lust  had  om  uittegaan,  win- 
deldc  ik  met  mijne  tanle  naar  de  woning  des  doctors.  Het  was  in  het 
□ajaar,  toen  er  geene  parte  men  tsdebatten  waren  om  mij  hetgenotder 
avondlucht  te  ontzeggen ;  en  ik  herinner  mij  nog  wel  hoe  het  kniid,  dit 
wij  onder  onze  voeten  vertraden,  een  geur  uitwasemde  getijk  onie  tuin 
te  Blunderstone,  enhocbeCoude,  ongelukkigegevoelophetzuchije 
van  den  wind  scheen  weg  te  vliegen. 

Het  was  scbemeravond  toen  wij  het  buitentje  bereikten.  MevroQ" 
Strong  kwam  juisi'  den  tuin  uit,  waar  mijoheer  Dick,  die  den  tubmin 
hielp  en  Juist  bezig  was  om  staken  met  zijn  mes  te  punten,  nog  bleefdnt- 
len.  De  doctor  had  iemand  in  zijne  studeerkamer  bij  zich ;  maar  due 
vreemdeling  zou  terstond  heengaan,  zeide  mevrouw  Strong,  en  zij  vei- 
zocht  ons  dus  om  te  blijven  tot  de  doctor  ons  kon  spreken.  Wij  ging« 
met  haar  de  zijkamer  binnen  en  namen  in  de  schemering  bij  het  vemltt 
plaats.  Bij  de  bezoeken  van  zulke  oude  viienden  en  buren  als  wij  mtiot 
maakte  men  nooit  eenigen  omslag. 

Wij  hadden  daar  nog  maar  kort  gezeten,  toen  mevrouw  Markleham, 
die  doorgaans  iets  wist  te  vinden  om  beweging  over  te  maken,  met  hut 
courant  in  de  hand,  zeer  driftig  binnenkwam,  en  zeide,  alsof  zij  bnitni 
adcm  was:  iMijn  lieve  hemel,  Annie,  waarom  hebt  ge  mij  niet  gezegd, 
dat  erieroand  in  de  studeerkamer  was!"  —  >Lievemama,"aQtwoordde 
zij  zeer  bedaard,  ihoe  kon  ik  denken,  dat  ge  dat  zoudt  verlangente 
weten!"  —  »Verlangen  te  wetcn!"  zeide  mevrouw  Markleham,  op  dc 
sob  neerzinkende.  >  Ik  heb  nooit  in  mijn  leven  zulk  eene  ontroering  gt 
had!"  —  >Zijt  ec  dan  naar  de  studeerkamer  geweest,  raamaf"  vioeg 
Annie.  —  »0f  ik  daar  geweest  ben,  melieve!"antwoorddezij  metluj- 
zonderen  nadruk.  >Ja,  waarlijk.  En  daar  vond  ik  dien  uitmuntenden 
man  —  gij  kant  u  mijne  aandoening  wel  verbeelden,  juffrouw  Trotwood 
en  David  —  juist  aan  bet  maken  van  zijti  testament." 

Hare  dochter,  die  uit  het  venster  keek,  zag  snel  naar  haar  om. 

»Juist  bezig,  lieve  Annie,"  hervatte  mevrouw  Markleham,  de  courant 
als  een  servet  op  hare  knieen  uitspreidende  en  met  hare  handen  daarop 


t> 


I>OCTOR  STRONG  MAAKT  ZIJN  TBSTAMRNT.  43 

kloppcnde,  1  met  hct  makcn  van  zijn  laatslen  wil  en  testament  Hoe  be- 
dacfatzaam  en  liefderijlE  van  dicn  goeden  man  I  Ik  moet  u  zeggen  hoehet 
was.  Waarlijk,  om  den  allerlielsten  man  —  want  dat  is  hij  —  de  eer  te 
geven  die  hem  toekomt,  raoct  ik  u  vertellcn  hoe  het  was.  Misschien  weet 
gij  wel,  juffrouw  Trotwood,  dat  cr  hier  in  huis  nooit  eenc  kaars  wordt 
opgestoken,  voordat  jemand  letterlijk  de  oogen  uit  het  hoofd  springen 
'van,de  inspuining  die  het  kost  omdecourant  Iclezen.Endat  ergeen 
stoel  in  huis  is,  waarop  men  behoorlijk  op  zijn  gcraak  de  courant  kan 
lezen,  behalve  een  in  de  studeerkamer.  Dit  bracht  mij  dus  naar  de  stu- 
deerkamer,  waar  ik  ticht  zag.  Ik  deed  de  deur  open.  Bij  dendoctor  zaten 
twee  heeren,  die  duidelijk  rechtsgeleerde  heeren  waren,  en  zij  stondea 
alle  drie  bij  de  tafel :  die  lieve  doctor  met  de  pen  in  de  hand.  >Dit  is  dus 
een  duidelijk  bewijs,"  zeide  de  doctor  —  Annie,  lieve,  let  op  de  woor- 
den  —  »dit  is  dus,  mijnc  heeren,  een  duidelijk  bewijs  van  het  vertrouwen, 
dat  ik  in  mevTOUw  Strong  stel,  en  gecfhaaralleszondereenigbedingof 
voorbchoud  f'Een  van  die  heeren  zcidc  toen :  »En  geef  haar  illes  zonder 
eenig  beding  of  voorbchoud."  En  daarop  zeidc  &,  met  het  natuurlijke 
gevoel  eener  moedcr:  >Goede  God,  ik  vcrzockwcl  verschooning!"eQ 
stniikelde  over  den  dorpel,  en  ging  door  het  achlergangetje,  waar  de 
provisiekamer  is,  heen." 

Mevrouw  Strong  opende  de  glasdcur  en  ging  onder  dc  veranda,  waar 
zij  tegen  een  pilaar  bleef  staan  leunea. 

1  Maar  is  het  nu  niet,  juffrouw  Trotwood,  is  het  nu  niet  zielverheffend, 
David,"  zeide  mevrouw  Markleham,  haar  werktuiglijk  met  hare  oogen 
Tolgende,  >als  men  ziet,  dat  iemand  op  den  leeftijd  van  doctor  Strong 
kracht  van  geest  genoeg  heeft  om  zoo  iets  te  doen  i  Het  bewijst  alleen 
hoe  groot  gelijk  ik  had.  Ik  zeide  tegen  Annie,  toen  doctor  Strong  mijdie 
vereerende  visitie  kwam  breogeo  en  haar  lot  onderwerp  van  eene  decla- 
ratie  en  een  aanzoek  maakte,  —  toen  zeidc  ik:  iKindlief,  er  is,naar 
mijne  gedachten,  volstrekt  nietaantetwijfelcn,  of  wat  het  makcn  eener 
behoorlijke  voorziening  voor  u  betreft,  zal  doctor  Strong  mecrdoen  dan 
hij  zich  verbindt  om  te  doen."  ' 

Hier  werd  er  gescheld,  en  daarna  hoorden  wij  de  voetstappen  der 
heengaande  vrcemdelingen, 

>Het  is  nu  zeker  gedaan,"  zeide  de  Oude  Generaal,  na  geluisterd  te 
hebben;  de  gocde  man  heeft  geteekend  en  gezegeld,  en  zijn  hart  is  ge- 
lust  Wel  mag  het  dat  wezen !  Welk  een  hart  I  Annie,  kindlief,  ik  ga  naar 
de  studeerkamer  met  mijne  courant,  want  zonder  nieuws  ben  ik  een  on- 
gelukkig  raensch.  Jutfrouw  Trotwood  en  David,  kom  nu  maar  mee  naar 
den  doctor." 

Ik  merkte,  toen  wij  met  haar  medegin^en,  nog  op,  dat  mijnheer  Dick, 
die  dicht  bij  de  veranda  was  gekomen,  zijn  mes  dichtknipte,  en  dat  mijne 
tantc  geweldig  haar  neus  wreef,  ats  een  onschuldig  middcl  om  hare  eTger- 
nia  over  onze  militairc  vriendin  lucht  tc  geven;  maar  wie  het  eerst  de 
studeerkamer  binnentrad,  of  hoc  mevrouw  Markleham  in  ccn  oogenbKk 
in  haar  leuningstoel  kwam  te  zitten,  of  hoe  het  kwam  dat  mijne  tante  en 
ik  te  zamen  bij  de  deur  blcven  staan  (of  het  moet  wezen,  dat  hare  oogea 


44  DAVm  COPPERFIILD. 


schielijker  waren  dan  de  mijne^  en  zij  mij  terughield),  heb  ik  vergeten, 
als  ik  het  ooit  geweten  heb.  Maar  dit  weet  ik  wel^  dat  wij  den  doctor— 
die  bedaard  aan  zijne  tafel  zat,  tusschen  de  folianten,  waarin  hij  zooveel 
behagen  had^  en  zijn  hoofd  op  zijne  hand  liet  rosten  —  zagen,  eerhijom 
zag ;  dat  wij  op  hetzelfde  oogenblik  mevrouw  Strong,  bleek  en  bevende, 
zagen  binnenkomen ;  dat  mijnheer  Dick  haar  met  zijn  arm  onderstetmde, 
dat  hij  zijne  andere  hand  op  des  doctors  arm  legde,  en  dezen  verstro^d 
deed  opkijken ;  dat,  toen  de  doctor  het  hoofd  oplichtte,  zijne  vronw  op 
eene  knie  voor  hem  neerzonk,  en  hare  handen  smeekend  opheffende, 
hem  wederom  aanzag  met  dien  gedenkwaardigen  blik,  dien  ik  nooitver- 
geten  had;  dat  mevrouw  Markleham  op  dit  gezicht  hare  courant  lietval- 
len,  en  het  aanstaarde,  meer  gelijkende  naar  een  stevenbeeld  voor  een 
schip,  dat  de  Verbazing  zou  moeten  heeten,  dan  naar  iets  anders,  dat  ik 
kan  bedenken. 

De  zachte  vriendelijkheid  van  des  doctors  verwonderingj^  de  stadgheid, 
waarmede  de  smeekende  bonding  zijner  vrouw  gepaard  gmg,  de  wdwil- 
lende  bezorgdheid  van  mijnheer  Dick,  en  de  emst,  waarmede  mijne 
tante  bij  zich  zelve  zeide,  >  d  i  e  mangek  !"  —  en  waaruit  hare  trotsche 
blijdschap  sprak,  dat  zij  hem  voor  de  ellende  van  een  krankzinnigenhuis 
had  bewaard  —  dit  zijn  dingen,  die  ik  onder  het  schrijven  veeleer  wedcr 
hoor  en  zie,  dan  mij  herinner. 

> Doctor !"  zeide  mijnheer  Dick.  >  Wat  is  het  toch  waaraan  hethapert? 
Zie  eens  hier."  —  » Annie !"  riep  de  doctor  uit.  »Niet  aan  mijne  voetcn, 
lieve !"  —  »Ja !"  zeide  zij.  >Ik  bid  en  smeek,  datniemanddekameruitga, 
O,  mijn  man  en  vader,  verbreek  dit  lange  stilzwijgen.  Laten  wij  beiden 
we  ten  wat  er  tusschen  ons  is  gekomen !" 

Mevrouw  Markleham,  die  thans  haar  spraakvermogen  herkreeg,  en 
van  familietrots  en  moederlijke  verontwaardiging  scheen  tezwellen,riep 
nu  uit:  > Annie,  sta  dadelijk  op,  en  wees  iedereen,  dieaanu|;eparenteerd 
is,  niet  tot  schande  door  u  zoo  te  vemederen,  als  ge  met  wilt  dat  ik 
dadelijk  mijn  verstand  zal  verliezen."  —  »Mama!"antwoordde  Annie, 
>Verspil  geene  woorden  aan  mij,  want  ik  beroep  mij  nu  op  mijn  man, 
en  zelfs  gij  zijt  hier  niets."  —  »Niets!"  riep  mevrouw  Markleham  uit » Ik 
niets !  Het  kind  is  van  hare  zinnen  geraakt.  Och,  haal  mij  toch  een  glas 


water." 


Ik  lette  te  veel  op  den  doctor  en  zijne  vrouw,  om  naar  dit  verzoek  tc 
luisteren,  en  het  maakte  even  weinigindruk  opiemandanders;  mevrouw 
Markleham  bleef  dus  maar  zitten  hijgen,  staren  en  zich  waaien. 

» Annie!"  zeide  de  doctor,  met  teederheid  hare  handen  vattende. 
f  Melieve,  als  er  door  verloop  van  tijd  eene  onvermijdelijke  verandering 
in  ons  huwelijksleven  is  gekomen,  zijt  gij  niet  te  laken.  De  schuld  ligt 
aan  mij,  ^eheel  aan  mij.  £r  is  geene  verandering  in  mijne  genegenheid, 
bewondenng  en  achting  gekomen.  Ik  wensch  u  gelukki^  te  maken.  Ik 
heb  u  waarlijk  lief  en  vereer  u  oprecht.  Sta  op,  Annie,  bid  ik  u !" 

Maar  zij  stond  niet  op.  Na  hem  eene  poos  te  hebben  aangezien,  schoof 
zij  dichter  bij  hem,  legde  haar  arm  over  zijne  knie,  liet  haar  hoofd  daarop 
neerzinken  en  zeide : 


imtra  TANTE  SCHERMUTSELT  MET  DE  OUDE  GENERAAL.  45 

>  Als  ik  hiei  een  vriend  heb,  die  voor  mij,  of  voor  mijn  man,  kan  spre- 
kcn;  als  ik  hier  een  vriend  heb,  die  woorden  kan  geven  aan  een  ver- 
moeden,  dat  mijn  bait  mij  somtijds  heefttoegcduisterd;  als  ik  hier  een 
vriend  heb,  die  mijn  echtgenoot  hoogacht,  of  die  ooit  iets  om  mij  gege- 
ven  hcef^  en  die  iets  weet,  onverschillig  wat,  dat  baten  kan  om  onze 
vcrwijdering  te  docn  ophouden,  dan  smeek  ik  dien  vriend  om  te 
spreken." 

Er  volgde  eene  diepe  stilte.  Na  eene  poos  van  pqnlijke  aarzeling  nam 
ik  het  woord. 

iMevrouw  Strong,"  zeide  ik,  *ik  weet  iets,  dat  doctor  Strong  mij 
emstig  verzocht  beeft  om  verborgen  te  houden,  en  ik  ook  tot  op  dezen 
avond  verborgen  heb  gehouden.  Maar  ik  geloof,  dat  nu  de  tijd  is  geks- 
men,  waarop  het  eene  verkeerde  trouw  en  valsche  kieschheid  zou  zijn 
het  langer  le  verbergen,  en  dat  uw  verlangen  mij  van  zijn  verbod 
ontheft."' 

Zij  keerde  voor  een  oogenblik  haar  gelaat  iiaar  mij  om,  en  ik  zag  dat 
ik  w^l  deed.  Ik  had  het  smeekende  van  haar  bhk  niet  kunncn  weder- 
staan,  al  was  de  zekerheid,  die  hij  mij  gaf,  minder  overtuigend  geweest, 

>  Onze  gemoedsrust  voor  de  toekomst,"  zeide  zij,  >  is  misschien  in  uwe 
handert.  Ik  vertrouw,  dat  gij  niets  zult  achterhouden.  Ik  weet  vooruit  dat 
niets,  wat  gij  of  iemand  anders  mij  kunC  zeggen,  het  edele  van  mijn 
eehtgenoot  in  een  aoder  hcht  zai  plaatsen  dan  ik  het  altijd  gezien  heb. 
Hoe  het  mij  ook  mochc  schijnen  te  treffen,  let  er  niet  op.  Ik  zal  zelve  ook 
spreken,  eerst  voor  hem  en  naderhand  voor  God." 

Zoo  emstig  gedrongen,  veizocht  ik  den  doctor  niet  eens  om  verlof^ 
maar  verhaalde,  zonder  anders  van  de  waarheid  af  te  wijken  dan  dat  ik 
de  grofheid  van  Uriah  Hecp  eenigszina  verzachte,  onbewimpeld  wat  cr 
in  die  zelfde  kamer  was  voorgevallen.  Het  staren  van  mevrouw  Markle- 
ham  gcdurende  dit  geheele  verhaal,  en  de  schetle  uitroepingen,  waar- 
mede  zij  het  nu  en  dan  afbrak,  tarten  alle  beschrijving. 

Toen  ik  gedaan  had,  bleef  Annie  nog  eene  poos  stil  en  met  gebogen 
hoofd  op  de  knieen  liggen,  gelijk  ik  haar  beschreven  heb.  Daarop  nam 
zij  des  doctors  hand  (hij  zat  nog  in  dezelfde  bonding  als  toen  wij  de 
kamer  binnentraden)  en  drukte  die  aan  hare  borst  en  aan  hare  lippen, 
Mijnheer  Dick  hielp  haar  zachtjes  op;  en  zij  stond,  toen  zij  begon  te 
spreken,  op  zijn  arm  te  leunen,  en  zag  zoo  op  haar  echtgenoot  neer,  van 
wien  zij  hare  oogen  niet  afwendde. 

1  Al  wat  ik  ooit  op  het  gemoed  h(  b  gehad,  zoolang  ik  getrouwd  ben," 
zeide  zij  met  eene  zachte  stem,  vol onderdanigheid,>zalikvoaruopen- 
leggen.  Ik  zou,  nu  ik  weet  wat  ik  weet,  niet  kunnen  leven  als  ik  iets 
achterhield."  —  >Neen,  Annie,"  zeide  de  doctor  vriendehjk,  likheb 
nooit  aan  u  getwijfeld,  mijn  kind.  Het  behoeft  niet,  het  is  niet  noodig, 
lieve."  —  iHet  is  leer  noodig,"  antwoordde  zij  op  denielfden  toon, 
idatikgebeel  mijn  hartopen  voor  een  man,  die  de  oprechtbeid  en  edel- 
moedigheid  zelf  is,  en  dien  ik  jaar  op  jaar,  en  dag  aan  dag,  meer  heb 
leeren  liefhebben  en  verecren,  gelijk  de  Hemel  weet!"  ~  »WaarHjk," 
viel  mevrouw  MarktehamernQopin,  »alsikeenigdoorzichtheb..."  — 


46  DAVID  COPPKRFIELD. 

iMaar  dat  hcbt  gij  niet,  gij  bemoeial,"  fluisterde  mijne  tante  met  veront- 
waardiging.  —  ...moet  ik  aanmerken,  dat  het  volstrekt  gecn  rcrcischte 
kan  wczen  in  deze  biJEOoderheden  te  treden."  —  iNiemanddanniJD 
man  kan  daarover  oordeelen,  mama,"  zeide  Anoie,  zonder  hare  oogen 
TanzijngeUataftewenden,  lenhtjzalmij  welaanhooren.  Alsikietsug 
wat  u  smart,  mama,  vergeef  het  mij  dan.  Ik  zelf  heb  al  zoo  dikwijlsen 
zoo  Ung  smart  gedragen."  —  >Op  mijn  woordl"  bracht  ntevTon* 
Marklcham  hijgend  uit.  —  iToen  ik  nog  heel  jong  was,"  seidc  Annie, 
inog  maar  een  klein  kind,  was  het  eerste,  dat  ik  van  kennis  kerde, 
geheel  onafscheidbaar  van  een  geduidig  vriend  en  leermeester— 
de  vriend  van  mijn  gestorven  vader  —  die  mij  allijd  dierbui 
•was.  Ik  kan  mij  niets,  dat  ik  weet,  hcrimieren  zondcr  te  gelijk  un 
hem  te  denken.  Hij  verrijkte  mijn  geest  met  zijne  eerste  schatten, 
en  liet  op  allcs  den  mdnik  van  zijn  kaiakter  na.  Zij  haddcn  mij,geW 
ik,  nooit  van  zooveel  nut  en  waarde  kutinen  zijn,  als  zij  gewecst  lijn, 
mdien  ik  ze  uit  andere  handen  had  ontvangen."  —  >  Tell  hare  moeder 
voor  nietsl"  ricp  mevrouw  Markleham  uit,  —  »Neen,  mama,"  zeiit 
Annie,  imaar  ik  tel  hem  voor  wat  hij  was.  Dat  moet  ikdoen.  Toenik 
ojpgroeide,  bleef  hij  nog  dezelfde  pWts  bekleeden.  Ik  was  trotschop 
zijne  belangstelling,  met  innige  teederheid  en  dankbaarheid  aanhcm 
gehecht.  Ik  zag  naar  hem  op,  ik  kan  bijna  niet  zeggenhoe  —  ab«D 
vader,  als  een  leidsman,  als  iemand,  wiens  lof  anders  klonk  dan  alle 
andere  lof,  als  iemand,  op  wien  ik  mij  verlaten  en  vertrouwen  kon,  il 
had  ik  aan  de  geheele  wereld  getwijfeld.  Gij  weet  wel,  mama,  hoe  jong 
en  onervaren  ik  nog  was,  (oen  gij  mij  hem  op  eens  als  een  minnaar  deedt 
voorkomen,"  —  »Dat  heb  ik  icdcreen  hier  ten  minste  wel  vijftigmwl 
gezcgd!"  zeide  Mevrouw  Markleham.  —  »Houd  dan  nu,  in 's  Hemfli 
naam,  den  mond,  en  sprcek  er  niet  meer  van,"  mompetde  mijne  tantc— 
>Het  was  zoo  groot  ecne  verandering,  zoogroot  een  verlies,  voor  mijn 
gevoel,  in  het  ecrst,"  zeide  Annie,  nog  met  drnzelfden  toon,  idat  ikn 
door  ontroerd  en  bcdroefd  werd.  Ik  was  nog  maar  een  meisje;  maU 
toen  er  zulk  eene  verandering  kwam  in  het  karakter,  waarin  ik  zooUofl 
naar  hem  had  opgezien,  geloofik,  dat  het  mij  speet.  Maar  niets  kon  hem 
weder  gemaakt  hebben  tot  hetgeen  hij  placbt  te  zijn;  en  ik  wase' 
Irotsch  op,  dat  hij  mijzoo  waa^digachtte,enwijwe^dengetrouwli."— 
»In  de  St.-Alphaguskerk,  te  Canterbury,  merkte  mevrouw  Marklt' 
ham  aan.  »Dat  drommetsche  wijf  1"  zeide  mijne  tante,  »wil  zij  zich  dw 
nietstilhouden!" —  »Ikdachtnooit,"vervolgde  Annie,  met  verhoogde 
kleur,  laan  een  wereldsch  voordeel,  dat  mijn  cchtgenoot  mij  lon 
aanbrengen.  Mijn  jeugdig  hart  had  in  zijne  hulde  gcene  plaats  voor  inlk 
eene  lage  gedactite.  Mama,  vergeefhet  mij  als  ik  zeg,  datgij  het  waut, 
die  voor  het  eerst  de  gedachte  bij  mij  deedt  opkomen,  dat  iemand  heoi 
en  mij  door  zulk  eene  wreede  verdenking  kon  verongelijken."  —  >Ik!" 
riep  mevrouw  Markleham  uit.  —  >Ja  zeker,  gij,"  merkte  mijne  tante  au; 
len  dat  kunt  geniel  wegwaaien,  mijnemilitaire  vrieodini"  —  iDatwi^ 
de  eerste  onaangenaamheid  in  mijn  nieuwen  levensstaat,"  zeide  Annie. 
*Hetwasde  grond  voor  ieder  ongelukkig  oogenblik,  dat  ik  later gekeod 


MEVBOUW  STRONS  HKU>ERT  ALLES   OP.  47 

heb.  Ik  heb  sedertonlangs  meer  van  die  oogenblikken  gehad  dan  ik  kan 
tellen,  maar  niet  —  mijn  cdelmoedige  echtgenoot  1  om  de  reden,  die  gij 
rermoedt;  want  ikhebin  mijn  hart  geene  gedacfate,  herinnering  ofhoop, 
die  bet  vemiogen  heeft  ora  mij  van  u  te  vervreemden !" 

Zij  sloeg  hare  oogen  op,  vouwde  hare  handen,  en  zag  hem  aan,  dacht 
mij,  zoo  vol  trouw  en  onschuld,  als  een  engel  doen  kon.  De  doctor  sag 
haar  voortaan  even  strak  aan  ab  zij  hem  deed. 

iHet  kan  mama  niet  verweten  worden,"  vervolgde  zij,  »dat  zij  u  ooit 
iets  voor  haar  zeive  heeft  gevergd,  en  wat  hare  gezindheid  betreft,  heeft 
zij  geene  de  minste  schuld,  daarvan  ben  ik  overtuigd  —  maar  tocnik  zag 
boevele  lastige  aanspraken,  die  eigenlijk  geene  aanspcaken  waren,  u  in 
mijn  naam  werdea  opgedrongen,  hoe  men  in  mijn  naam  voardcel  van  u 
poogde  te  trekken,  en  ho:  mijnheer  Wickfield,  die  zich  uv  welzijn  aan- 
trok,  zich  daarovec  verstoorde ;  toen  kwam  het  eerste  gevoel  bij  mij  op 
van  de  Uge  verdenking,  waaraan  ik  werd  blootgesteld,  alsof  ik  mijne 
teederheid  had  laten  vcrkoopen  —  en  dit  wel  aan  u  laten  verkoopen  — 
ah  eene  onverdiende  schande,  waarin  ik  u  noodzaakte  te  deeten.  Ik  kan 
u  niet  zeggen  wat  het  was  —  mama  kan  zich  niet  verbeelden  wat  het 
was  —  dien  angst  altijd  op  het  gemoed  te  hebben,  terwijl  ik  toch  in  mijne 
ziel  wist,  dat  ik  op  mijn  troundag  de  liefde  en  eer  van  mijn  leven  de 
kroon  had  opgezet."  —  lEen  staaltje  van  den  dank,  dien  men  krijgt," 
riep  mevrouw  Markleham  met  tranen  uit,  >als  men  voor  zijnefamilie 
lorgt  Ik  wenschte  dat  ik  een  Tuik  was !"  -  (>Dat  nenscbte  ik  ook,  met 
al  mijn  hart,  en  dat  gij  in  uw  vaderland  waart,"  zeide  mijne  tante.)  — 
>Het  was  in  dien  tija  dat  mama  de  meeste  moeite  voor  neefMaldon 
deed.  Ik  had  heel  veel  van  hem  gehouden."  Zij  zeide  dit  zacht,  maar 
zonder  de  minste  aarzeling.  >  Wij  waren  eens  kinderlijke  gelieven,  Als  er 
geene  anderc  omstandigheden  hadden  plaats  gehad,  hadik  er  toekunnen 
Komen  om  mij  zelve  te  overreden,  dat  ik  hem  waarlijk  liefhad,  en  zou  ik 
hem  misschien  getrouwdhebbenenrampzalig  zij  ngeworden.Erkan  geene 
ongelijkheid  in  het  huwelijk  zoo  groot  zijn  als  wanneer  geest  en  aanlcg 
niet  bij  elkander  passen." 

Ik  bleef,  zelfe  terwijl  ik  met  aandacht  op  het  volgende  lette,  over  deze 
woorden  peinzen,  alsof  zij  zeker  bijzonder  gewicht  hadden,  of  ep  iets 
toepassefijk  waren,  dat  ik  niet  raden  kon.  >£r  kan  geene  ongelijkheid  in 
het  huwelijk  zoo  groot  zijn  als  wanneer  geest  en  aanleg  niet  bij  elkander 
passen"  —  geene  ongelijkheid  zoo  groot  als  wanneer  geest  en  aanleg 
niet  bij  elkander  passen," 

»Er  is  niets,"  zeide  Annie,  >dat  wij  met  elkander  ^eroeen  hebben. Ik 
heb  reeds  lang  ondervonden,  dat  er  niets  is.  Als  ik  mijn  echtgenoot  voor 
niets  meer  dankbaar  ware,  in  plaats  van  voor  zooveel  meer,  zou  ik  hem 
nog  dankbaar  zijn,  dat  hij  mij  bewaard  heeft  voor  de  eerste  blinde  nei- 
ging  van  mijn  onervaren  hart." 

Zij  stond  voor  den  doctor  en  sprak  met  een  emst,  die  mij  doordrong. 
Evenwel  was  hare  stem  even  zacht  als  te  voren. 

iTerwijl  hij  wachtte  om  het  voorwerp  vannwe  weldadi^heid  te  wor- 
den, die  om  mijnentwit  zoo  mild  werd  uitgeoefend,  en  terwijl  ik  verdrie  - 


48  DAVID  COPPERFIELD. 


tig  was  over  den  schijn  van  baatzucht,  dien  ik  moest  dr&gen^  dacht  ik 
dat  het  hem  beter  zou  gepast  hebben  zich  zelven  met  werken  vooitte 
belpen.  Ik  dacht  dat  ik,  als  ik  in  zijne  plaats  ware  geweest,  dit  zou  beprodd 
hebben^  al  ware  het  ook  nog  zoo  bezwaarlijk  geweest.  Maar  erger  dacht 
ik  niet  over  hem,  tot  des  avonds  voor  zijn  vertrek  naar  In  die.  Dien 
avond  leerde  ik  welk  een  valsch  en  ondankbaar  hart  hij  had.  Toen  zaf 
ik  eene  dubbele  beteekenis  in  de  manier,  waarop  mijnheer  Wickfidd  mij    | 
in  het  oog  hield.  Toen  bespeurde  ik  voor  het  eerst  de  zwarte  achterdocht,     | 
die  mijn  leven  verdonkerde."  —  »  Achterdocht,  Annie !"  zeide  de  doctor. 
»Neen,  neen,  neen!"  —  >In  uw  gemoed  bestond  cr  geen,  dat  wect  ik, 
mijn  echtgenoot!"  antwoordde  zij.  ȣn  toen  ik  dien  avond  tot  u  kwam, 
om  geheel  mijn  last  van  schaamte  en  smart  voor  u  neer  te  leggen,  en  b^ 
dacht — hoe  ik  u  te  zeggen  had,  dat  er  onder  uw  eigen  dak  een  van  mijne 
verwanten,  voor  wien  gij  uit  liefde  voor  mij  een  weldoener  waart  geweest, 
woorden  tot  mij  gesproken  had,  die  hij  nooit  had  moeten  uiten,  al  ware 
ik  zoo  ellendig  zwak  en  zoo  verachtelijk  baatzuchtig  geweest  als  hij 
dacht,  huiverde  ik  om  van  zoo  iets  schandelijks  te  spreken.  Het  wasalsof 
ik  mij  door  het  overbrengen  van  zulke  woorden  zou  besmetten.  Zij  b^ 
stierven  mij  op  de  lippen,  en  nooit  heb  ik  iemand  er  iets  van  gezegd. 

Mevrouw  Mark]eham  Het  zich  met  een  zucht  in  haar  leuningstoel  ach- 
teroverzinkeO)  en  verschool  zich  achter  haar  waaier,  alsof  zij  er  nooit 
weder  achter  vandaan  zou  komen. 

»Ik  heb  na  dien  tijd  nooit  dan  in  uwe  tegenwoordigheid  een  woord 
met  hem  gewisseld,  behalve  daaalleen  wanneer  het  noodig  was  om deie 
opheldering  te  vermijden.  Jaren  zijn  verloopen  sedert  hij  van  mij  vemam 
op  welk  een  voet  hij  hier  stond.  Alles  wat  gij  uit  goedheid  heimelijkvoor 
zijne  bevordering  deedt,  om  het  mij  als  eene  aangename  verrassing  te 
ontdekken,  heeft  slechts  ^ediend,  gelijk  gij  wel  gelooven  zult,  om  mijn 
verdriet  en  den  last  van  mijn  geheim  te  verzwaren." 

Zij  zonk  weder  voor  des  doctors  voeten  neer,  hoewel  hij  alles  deed 
wat  hij  kon  om  haar  daarin  te  verhinderen,  en  zeide,  met  tranen  naar 
hem  opziende : 

»  Spreek  nog  niet !  Laat  mij  nog  iets  meer  zeggen !  Ik  mag  er  w^l  of 
niet  w^l  aan  gedaan  hebben :  als  ik  het  nog  eens  moest  overdoen,  ik  ge- 
loof  datik  weder  eveneens  zou  handelen.  Gij  kunt  nooit  weten  wat  het 
voor  mij  was,  met  die  oude  herinneringen  zoo  trouw  aan  ugehechtte  zijn 
en  toch  te  moeten  bevinden,  dat  men  hard  genoeg  kon  zijn  om  te  denken 
dat  ik  de  reinheid  van  mijn  hart  verkocht  had,  en  dat  ik  door  een  schijn 
was  omringd,  die  dat  geloof  moest  bevestigen.  Ik  was  nog  zeer  jong,  en 
had  niemand  om  mij  te  raden.  Tusschen  mama  en  mij  bestond  in  alles 
wat  u  aanging  een  groot  verschil  van  gevoelen.  Indien  ik  mij  in  mij  zdve 
verschool  en  de  beleediging,  die  mij  was  aangedaan  verborgen  hield, 
was  het  omdat  ik  u  zoo  hoogachtte,  en  zoozeer  wenschte,  dat  gij  mij  zoudt 
achteri!" — >Annie,reme  ziel !"  zeide  de  doctor.  >Mijne  lieve  vrouw!"— 
>  Nog  iets  I  Nog  maar  weinig !  Ik  placht  te  denken,  dat  er  zoovele  waren, 
die  gij  hadt  kunnen  trouwen,  en  die  u  niet  zooveel  last  en  beziHraar  zon- 
den  veroorzaakt,  en  uw  huis  veel  meer  tot  eer  zouden  gestrekt  hebb^ 


ROKUVOLLE  UITSLAG  VOOR  IIUNHBBR  DICK.  49 

Ik  placht  te  vreezen,  dat  het  beter  zou  gewecst  zijn  uwe  leerlinge,  bijna 
uw  kind,  te  blijveD.  Ik  placht  te  vreezen,  dat  ik  bij  uwe  geleerdheid  en 
wijsheid  zoo  weinig  voegde.  Indien  dat  alles  rnij  in  mij  zclve  deed  ver- 
schuilen  (gelijk  het  werkelijk  deed)  toen  ik  u  dat  te  zeggen  had,  was  het 
nog  omdat  ik  u  zoo  hoogachtte,  en  hoopte,  dat  er  nog  eens  een  dag  zou 
komen,  dat  gij  mij  ook  zoudt  achten."  —  >Dic  dag  heeft reeds aldientijd 
geduurd,  Annie,"  zeide  de  doctor,  >en  kan  maor  ^^n  langen  nacht  heb- 
ben,"  — » Nog  een  woord !  Ik  was  naderhand  voornemens,  vast  voome- 
mens,  de  geheele  Kwaarte  der  kennis,  dat  iemand,  voor  wien  gij  zoo  goed 
.  waart  geweest,  die  goedheid  geheel  onwaardig  was,  alleen  te  dragen.  En 
nu  nog  een  enkel  woord,  dierbaarste  van  alle  vrienden !  De  oorzaak  der 
verandering  in  u,  die  ik  met  looveel  smart  en  leedwezen  heb  aangezien, 
en  somtijds  aan  mijne  oude  vrees  —  soraiijds  aan  gehcime  vermoedcns, 
die  de  waarheid  naderbij  kwamen  —  heb  toegeschreven,  is  mij  van 
avond  duidehjker  geworden ;  en  door  een  toeval  ben  ik  ook  van  avond 
te  weten  gekomen  hoe  volkomen  uw  edelmoedig  vertrouwen  op  mij,  in 
weerwil  van  die  dwaling,  nog  gebleven  is.  Ik  durf  niet  hopen,  dat  de 
licfde  en  trouw.  die  ik  u  daarvoor  kan  bewijzen,  mij  dat  onwaardeerbare 
vertrouwen  ooit  zuUen  waardig  maken ;  maar  terwiji  ik  dit  alles  nu  zoo 
weet,  kan  ik  mijne  oogen  naar  dit  dierbare  gelaat  opslaan,  dat  ik  eerbie- 
dig  gelijk  dat  van  een  vader,  en  liefheb  als  dat  van  een  echlgenoot,  in 
mijne  kindsheid  mij  heilig  als  bet  gelaat  van  een  vriend,  en  plechlig  ver- 
klaren,  dat  ik  u  nooit  zelfs  met  mijne  vluchtigste  gedachten  heb  veron- 
gelijkt ;  iiooit  gewankeld  heb  in  de  liefdc  en  rrouw,  die  ik  u  schuldig  ben." 

Zij  had  hare  armen  om  des  doctors  hals  geslagen,  en  hij  het  zijn  hoofd 
naar  haar  neerzinken,  en  vertnengde  zijne  grijze  haren  met  hare  don* 
kerbruine  lokken. 

lO,  houd  raij  aan  uw  hart  gcdrukt,  mijn  echtgenoot !  Verban  mij  nooit 
van  u!  Denk  aangeene  ongelijkbeid  tusschcn  ons,  want  die  bestaat  er 
niet,  behalve  in  mijne  menigvuldige  onvolmaaktheden.  Metiederjaar 
beb  ik  dit  beter  leeren  weten,  terwiji  ik  u  hooger  en  hooger  leerde  ach- 
ten. O,  druk  mij  aan  uw  hart,  mijn  echtgenoot,  want  mijne  liefde  was  op 
eenc  rots  gegrond,  en  zij  blijft  stand  houden  I" 

In  de  stilte,  die  hierop  volgde,  ging  mijne  tante  deftig  naar  mijnheer 
Dick,  zonder  zich  eenjgszins  te  haasten,  sloot  hem  in  hare  armen  en  gaf 
hemeenklinkenden  kus.Om  zijne  eer  op  te  houden,  was  hetwaarlijkzeer 
getllkkig  dat  zij  dit  deed ;  want  ik  ben  overtuigd  dat  ik  hem  op  dat  oogen- 
blik  op  toebereidselen  betrapte  om  op  zijn  d6ne  been  tegaan  staan,alsof 
dit  de  meest  gepaste  manier  was  om  zijne  blijdschap  uit  te  drukken. 

*Gij  zijt  een  uitstekend  man,  Dick!"ieidemijnetante, opeen  toon 
van  voile  goedkeuring,  >  en  houd  u  maar  nooit  alsof  gij  iets  anders  waart, 
want  ik  weet  wel  beter." 

Daarmede  trok  mijne  tante  hem  bij  de  mouw  en  knikte  zij  tegen  mij ; 
en  wij  slopen  alle  drie  zachtjes  de  kamer  uit  en  gingcn  been. 

iDat  is  eene  beslisscnde  nederlaag  voor  onze  militaire  vriendin,  in 

alien  gcvallc,"  zeide  mijne  tante,  onderweg  naar  huis.  >  Daarom  atloQn 

zou  ik  al  botcr  slapen,  al  ware  er  geenc  andere  reden  om  blij  te  lijn."  — 

DAVm  COPPKItFIBLD.  —  III.  1, 


50  DAVID  COPPRRFIELD. 


»Zij  was  geheel  en  al  kapot^  vrees  ik,"  zeide  mijnheer  Dick  zecr  mede- 
lijdend. — »Wat !  Hebt  gij  ooit  ^n  krokodil  kapot  gezien  ?"  vroeg  miJDC 
tante  hierop.  —  >Ik  geloof  niet  dat  ik  ooit  een  krokodil  gezien  heb,"  ant- 
woordde  mijnheer  Dick  zachtzinnig. —  >  £r  zou  nooit  iets  gehaperdbeb- 
ben,  zonder  dat  oude  gedierte,"  zeide  mijne  tante  met  krachtigen  nadnik. 
>Het  zou  zeer  te  wenschen  zijn,  dat  sommige  moeders  hare  dochters  na 
haar  huwelijk  maar  met  vrede  lieten  en  niet  zoo  geweldig  liefderijk  waren. 
Zij  schijnen  te  denken,  dat  de  eenige  belooning,  die  zij  kunnen  krijgen 
omdat  zij  een  meisje  in  de  wereld  hebben  gebracht  —  de  Heer  bewaar 
mij,  alsof  het  kind  gevraagd  had  om  er  in  gebracht  te  worden,  of  er  ooit. 
naar  verlangd  had !  —  voile  vrijheid  is  om  er  haar  met  haar  gepUag 
weder  uit  te  helpen.  Waaraan  denkt  gij  zoo,  Trot  ?" 

Ik  dacht  aan  alles  wat  er  gezegd  was.  Sommige  uitdrukkingen,  die  er 
gebezigd  waren,  bleven  mij  nog  voor  den  geest.  »Geene  ongelijkheid  in 
het  huwelijk  kan  zoo  groot  wezen  als  wanneer  geest  en  aanleg  niet  bij 
elkander  passen."  »De  eerste  blinde  neiging  van  een  onervaren  hart" 
>  Mijne  liefde  was  op  eene  rots  gegrond."  Doch  wij  waren  thuis;  ende 
vertrapte  bladeren  lagen  onder  onze  voeten,  en  de  najaarswind  waaide. 


XLVL 

TUDING. 


Ik  moet,  als  ik  op  mijn  slecht  geheugen  voor  datums  kan  afgaan,  om- 
trent  een  jaar  getrouwd  zijn  geweest,  toen  ik  op  een  avond,  van  eene 
eenzame  wandeling  terugkeerende,  terwijl  ik  over  een  boek,  dat  ik  toen 
schreef,  nadacht  —  want  met  mijne  gestadige  vlijt  was  de  bijval,  dicn  ik 
behaalde,  ^estadig  grooter  geworden,  en  ik  was  toen  aan  mijn  eersten 
roman  bezig  —  het  huis  van  mevrouw  Steerforth  voorbijkwam.  Ik  was 
het,  dewijl  ik  in  die  streek  woonde,  dikwijls  voorbijgekpmen,  hoewcl 
nooit  wanneer  ik  een  auderen  weg  kon  nemen.  Het  gebeurde  echter 
somtijds,  dat  het  niet  gemakkelijk  was  een  anderen  weg  te  vinden  zonder 
een  langen  omweg  te  neraen;  en  zoo  was  ik  over  het  geheel  vrij  dikwijk 
daar  langs  gekomen. 

Ik  had  nooit  meer  gedaan  dan  even  naar  het  huis  omgezien,  terwijl  ik 
het  met  versnelde  schreden  voorbijging.  Het  zag  er  altijd  even  stil  en 
somber  uit.  Geen  van  de  aanzienlijkste  karaers  lag  aan  den  weg ;  en  de 
"smalle,  ouderwetsche  ven3ters,  nooit  zeer  vroolijk,  hadden  met  neergcla- 
ten  valgordijnen  een  allerakeligst  voorkomen.  Er  was  een  boogpoorljc, 
dat  over  een  beslraat  pleintje  naar  een  ingang  leidde,  die  nooit  gebruikt 
werd ;  er  was  een  rond  trapvenster,  bij  de  andere  vensters  afetekendeen 
het  eenige  zonder  neergelaten  gordijn,  maar  dat  er  toch  even  onbewoond 
uitzag.  Ik  herinner  mij  niet,  dat  ik  ooit  licht  zag  in  het  geheele  huis.  Als 
ik  een  toevallig  voorbijganger  ware  geweest,  zou  ik  waarschijiilijk  ge- 
dacht  hebben,  dat  daar  het  lijk  van  iemand,  die  zonder  kinderen  wasge- 
storven,  boven  aarde  stond.  Als  ik  gelukkig  onbekend  met  de  plaats  ware 
geweest,  en  ze  dikwijls  in  dien  onveranderlijken  toestand  had  gexien^ 


JUFFROirW  DARTLE  WINSCHT  WJ  TE  SPREKKK.  51 

20uik  mijne  verbeelding  waarschijnlijk  met  een  aantal  schnuidere  gissin- 
gen  hebben  laten  spelen. 

Thans  dacht  ilc  er  zoo  weinig  om  als  ik  kon.  Maar  mijn  geest  kon  het 
hois  niet  voorbijgaan  en  er  zich  van  afwraden,  gelijk  mijn  lichaam  deed, 
en  doorgaans  wekte  het  eene  lange  reeks  van  overpeinzingen  bij  mij  op. 
Daar  het  zich  op  den  avond,  dien  ik  bcdoel,  met  het  onderwerp  veree- 
nigdc  waarmede  mijne  gedachten  zich  hadden  bczig  gehouden,  met  kin- 
derlijke  herinneringen  en  latere  gewrochten  mijner  verbeelding,  schitn- 
men  van  half  gevormde  hoop  en  donker  gevoelde  teleurstellingen,  waarin 
waarheiden  verdichting  zich  tot  een  geheel  vereenigden,  gaf  het  mijnog 
meer  dan  anders  stof  tot  pcinzen.  Al  mijmereDd  stapte  ik  voort,  tot  eene 
stem,  vlak  naast  mii,  mij  met  zekeren  schrik  deed  opzien. 

Het  was  eene  vrouwenstem,  en  het  duurdemetlangofikherkende 
het  kamermeisje  van  mevrouw  Steerforth,  dat  voorheen  blauwe  linten  op 
hare  muts  had  gedragen.  Zij  had  zc  er  nu  afgenomen,  cm  zich,  denk  ik, 
Daar  de  veranderde  stemming  van  het  huis  te  voegen,  en  droeg  thans 
slechts  een  paar  stemmige,  naargeestig  bruine  strikjes. 

>Als  het  u  belieft,  mijnheer,  loudt  ge  zoo  goed  willen  zijn  om  eens 
binnen  tc  komen,  bij  juffrouwDartlef"  —  •HeeftjuffrouwDartleuom 
mij  gezonden  P"  vroeg  ik,  —  » Van  avond  niet,  mijnheer,  maar  dat  is 
toch  hetzelfde.  Juffrouw  Dartle  zag  u  een  paar  avonden  gclcden  voorbij- 
gaan ;  en  ik  moest  met  mijn  werk  op  de  trap  blijven  zittcn,  en  als  ik  u 
weer  zag  voorbijgaan,  u  vragen  om  bij  haar  binnen  te  komen," 

Ik  keerde  terug  en  vroeg  mijoe  geleidster  onderweg,  hoe  mevrouw 
Steerforth  voer.  Zij  antwoordde,  dat  hare  mevrouw  niet  al  te  wel  was,  en 
vcel  in  hare  kamer  bleef. 

Toen  wij  aan  het  huis  kwamen,  wees  zij  mij  juifrouw  Dartle  in  den  tuin 
en  liet  het  aanmij  over  om  haar  zelf  van  mijne  tegenwoordigheidtever- 
wittigen.  Zij  zat  op. eene  bank  aan  het  einde  van  een  soort  van  terras,  dat 
het  uitzicht  had  over  de  groote  stad.  Het  was  een  sombere  avond,  met 
een  dof  gloeiend  Hcht  in  de  lucht ;  en  naar  het  naargeestig  nevelachtige 
verschict  omziende,  waar  zich  hier  en  daar  een  grooter  voonverp  in  dien 
drcigenden  gloed  aan  het  oog  opdrong,  verbeeldde  ik  mij,  dat  net  licht 
niet  slecht  met  de  hermnering  dezer  woest  hartstochtelijke  vrouw  zou 
moeten  strooken. 

Zij  zag  mij  aankomen  en  stond  even  op  om  mij  te  ontvangen.  Ik  vond 
haar  nog  bleeker  en  magerder  dan  toen  ik  haar  het  laatst  had  gezien ;  de 
flikkerende  oogen  nog  hetderder,  en  het  litteeken  nog  duidelijker. 

Onze  ontmoeting  was  niet  hartelijk.  Wij  waren  de  laatstc  maalin  onge- 
noegen  gescheiden,  en  zij  had  iets  minachtends  over  zich,  dat  zij  de 
moeite  met  nam  om  te  verbergen, 

>Men  heeft  mij  gezegd,  dat  ge  mij  verlangt  te  spreken,  juffrouw 
Dartle,"  zeide  ik,  bij  haar  blijvende  staan,  met  mijne  hand  op  de  leuning 
der  bank,  nadat  ik  hare  uitnoodiging  om  mij  neer  te  zetten,  die  zij  mij 
met  een  wenk  gegeven  had,  had  afgewezen,  — » Als  het  u  beheft,"  zeide 
zij,  »Ik  wilde  u  vragen :  is  dat  meisje  gevonden  f"  —  »Neen."  —  »En  zij 
is  toch  weggeloopen  1" 


^2  DAVID   COPPERFIELD. 


Ik  zag  hare  dunne  lippen  trekken  terwiji  zij  mij  aanzag,  alsof  het  haar 
tnoeite  kostte  haar  niet  met  smaadwoorden  te  overladen. 

>  Weggeloopen  ?"  herhaalde  ik.  —  >JaI  Van  hem,"  zeide  zij  met  een 
lach.  » Als  zij  nog  niet  gevonden  is,  zal  zij  misschien  nooit  gevonden 
worden.  Zij  kan  wel  dood  zijn." 

De  barbaarsche,  tergende  blijdschap,  waarmede  zij  mijn  blik  ont- 
moette^  zag  ik  nooit  zoo  op  eenig  ander  gezicht  uitgedrukt. 

•  Haar  dood  te  wenschen,"  zeide  ik,  »kan  misschien  wel  de  vriende- 
lijkste  wensch  zijn,  die  iemand  vkn  hare  eigene  sekse  voor  haar  doen 
kan.  Het  verheugt  mij,  dat  de  tijd  u  in  zooverre  verzacht  heeft,  juffrouw 
Dartle." 

Zij  verwaardigde  zich  niet  om  hierop  eenig  antwoord  te  geven,  maar 
zich  met  nog  een  smadeh'jken  lach  naar  mij  toekeerende,  zeide  zij : 

>De  vrienden  van  die  uitmuntende  en  zwaar  verongelijkte  jongedame 
zijn  vrienden  van  u.  Gij  zijt  hun  kampvechter  en  komt  voor  hunne  rech- 
ten  op.  Verlangt  gij  niet  te  weten  wat  er  van  haar  bekend  is  ?"  —  >  Ja,'* 
zeide  ik. 

Zij  stond  met  een  hatelijken  glimplach  op,  en  eenige  schreden  naar 
eene  heg  van  hulstdoorn  doende,  die  de  wandeldreef  van  den  moestuin 
afscheidde,  zeide  zij,  hare  stem  verhefFende :  >Komhier!"  op  een  toon 
alsof  zij  een  onrein  dier  geroepen  had.  >  Gij  zult  hier  uw  ijver  als  kamp- 
vechter of  wreker  wel  willen  betoomen,  mijnheer  Copperfield  ?"  zeide 
zij,  met  denzelfden  glimlach  over  haar  schouder  naar  mij  omziende. 

Ik  boog  het  hoofd,  zonder  te  weten  wat  zij  meende.  Zij  zeide  nog  eens 
>kom  hier !"  en  kwam  toen  terug,  gevolgd  door  den  fatsoenlijken  mijn- 
heer Littimer,  die  even  deftig  als  ooit  voor  mij  boog  en  zich  achter  haar 
plaatste.  De  sierlijke  bonding,  vol  boosaardige  zegepraal,  en  die  toch, 
vreemd  genoeg,  iets  vrouwelijk  aanvalligs  en  lokkends  had,  waarmede 
zij  zich  tusschen  ons  op  de  bank  neervlijde  en  mij  aanzag,  was  eener 
wreede  Prinses  in  een  bakersprookje  waardig. 

»Nu!"  zeide  zij,  op  een  gebiedenden  toon,  maar  zonder  hem  aan  te 
zien,  en  de  oude  wond  aanrakende,  die  wederom  klopte,  thans  misschien 
meer  van  blijdschap  dan  van  pijn. »  Vertel  mijnheer  Copperfield  van  de 
vlucht."  —  »  Mijnheer  James  en  ik  mejuflfrouw..."  —  >Spreek  niet  tegen 
mij!"  viel  zij  er  met  een  gefronst  voorhoofd  op  in.  —  >  Mijnheer  James 
en  ik,  mijnheer..."  —  >  Tegen  mij  ook  niet,  als  het  u  belieft,"  zeide  ik. 

Zonder  zich  eenigzins  van  zijn  stuk  te  laten  brengen,  gaf  Littimer  door 
eene  geringe  buiging  te  kennen,  dat  alles  wat  ons  het  aangenaamst  was 
ook  hem  het  aangenaamst  was,  en  begon  nog  eens : 

»  Mijnheer  James  en  ik  zijn  met  dat  meisje  op  reis  geweest,  al  den  tijd 
sedert  zij  onder  bescherming  van  mijnheer  James  van  Yarmouth 
vertrok.  Wij  zijn  hier  en  daar  geweest,  en  hebben  vrij  veel  vreemde  Ian- 
den  gezien.  Wij  zijn  naar  Frankrijk,  Zwitserland  en  Italie  ge- 
weest, kortom,  bijna  overal." 

Hij  keek  naar  de  rugleuning  der  bank,  alsof  hijdaartegensprak,  en 
speelde  zachtjes  met  zijne  vingers  daarop,  alsofhij  op  eene  piano  naar 
accoorden  zocht 


EEN  ACHTEN5WAARDIC  (jRTUIGR.  53 

iMijnheer  James  bleef  oagemeen  aan  dat  meisje  gehecht,  en  leefde 
■een  tijdlang  veel  geregdder  dan  ik  van  hem  gezien  hcb,  xoolang  ik  bij 
hem  in  dienst  ben  geweest.  Het  meisje  was  bijionder  IceTuuun  en  spralc 
<1  de  talen;  men  zou  haar  niet  voor  dezelfde  boerendochtei  gekend  heb- 
ben,  Ik  heb  opgemerkt,  dat  Eij  overal  waar  wij  kwamen  leer  bewonderd 
werd." 

JnSrouw  Dartle  legde  hare  hand  op  hare  zijde.  Ik  zag  hem  tersluika 
een  blik  op  haar  werpen  en  even  bij  zich  zelven  glimlachen. 

» Zeer  bewonderd,  gelijk  ik  zeg,  werd  dat  meisje.  Door  hare  kleeding, 
en  door  de  lucht  en  de  zon,  en  doordien  er  zoovee!  werk  van  haar  ge- 
maakt  werd,  en  door  het  een  en  ander,  trokken  hare  verdiensten  wer- 
kelijk  aJgcmeene  aandacht." 

Hij  zwceg  even.  Zij  liet  hare  oogen  rustcloos  door  het  vcrschiet 
zwervcn,  en  beet  op  hare  onderlip  om  de  krampachdge  bewegjng  van 
haar  mond  te  doen  ophouden. 

Zijne  handen  van  de  bank  nemende  en  in  elkander  leggende,  terwijl 
hi]  zich  op  ^^n  been  liet  overzakken,  vervolgde  Littimer,  met  neer^esla- 
gene  oogen  en  zijn  deftig  hoofd  een  weinigje  voorover  en  een  wemigje 
op  zijdc : 

iZoo  ging  het  met  dat  meisje  eenigen  tijd;  tusschenbeide  was  zij  wat 
seerslachtig,  tot  dat  zij,  geloof  ik,  mijnheer  James  begon  te  vervelen 
door  zich  aan  die  neerslachtigheid  en  andcre  zulke  humeuren  over  le 
geven;  en  toen  bleven  de  zaken  niet  op  zulk  een  goeden  voet,  en  werd 
mijnheer  James  weder  onnistig.  Hoe  onrustiger  hij  werd,  des  te  slcchter 
van  humeur  werd  zij ;  en  ik  mag  wel  zeggen,  dat  ik  met  die  twee  een 
moeiehjken  tijd  heb  gehad.  Evenwel  werden  de  zaken  verscheidene 
malen  weder  bijgelegd;  en  ik  mag  wel  zeggen,  dat  de  bctrekking  over 
het  geheel  veel  langer  duurde  dan  iemand  had  kunncn  verwachten." 

Hare  oogen  nu  van  het  vcrschiet  afwendende,  zag  zij  mij  weder  met 
haar  vorig  uitzicht  aan.  Ijttimcr  schraapte  zijne  keel  achter  zijne 
band  met  een  hoogst  fatsoenlijk  '  kuchje,  verwisselde  van  been  en 
vervolgde: 

lEindelijk  toen  er  eens  tamelijkhooge  woordenenverwijtenhadden 
plaata  gehad,  ging  mijnheer  James  op  een  ochtend  uit,  toen  wij  in  de 
nabijheid  van  NapeU  waren,  waar  wij  eene  villa  hadden  (daar  het 
meisje  bijzonder  veel  van  de  zee  hield),  en  onder  voorwendsel  van  over 
cen  dag  of  twee  terug  te  komen,  liet  hij  mij  den  last  om  haar  te  zeggen, 
-dat  hij,  om  het  geluk  van  alle  belanghebbenden  te  bevorderen,  haar"'  — 
bier  brak  hij  met  een  kuchje  even  af  —  ihaar  verlaten  had.  Maar  mijn- 
heer James,  dat  moet  ik  zeggen,  heeft  zich  toch  als  een  man  van  eer 
gedragen;  want  hij  liet  voorstellen,  dat  het  meisje  met  een  zeer  fatsoenlijk 
man  zou  trouwen,  die  ten  voile  bereid  was  om  het  verledene  door  de 
vingers  te  zien,  en  ten  minste  evengoed  was  als  dat  meisje  in  haar  stand 
had  kunnen  verwachten,  want  zij  was  maar  van  zeer  gemeene  afkomst." 

Hij  verwisselde  nog  eens  van  been  en  bevochtigde  zijne  lippen.Ik 
was  er  van  overtuigd,  dat  de  scha*uit  van  zich  zelven  sprak,  en  zag  mijne 
-overtuiging  in  den  blik  van  jufirouw  Darlle  afgespiegeld. 


54 


DAVID   COPPER  HELD. 


»Dit  had  ik  ook  in  last  haar  merte  te  deelen,  Ik  wilde  gaame  >Uet 
Horn  w,t  ik  knn  nm  m;inh,-^r  Tflmr^^  .li!  ^iin^  mceieliike  nnsitietere* 

<im,r-  ■'..' :  ...u..  ...■! I I. ■■■■■■Ir.-njkemoe- 

dcr,  dieora  zijnentwil  al  zooveel  had  uitgestaan.  Ik  nam  dua  de  boodschip 
op  mij.  De  onstuimigheid  van  het  raeisje,  toen  eij  weder  bijkwatn,  nidit 
ik  haar  zijn  vertrek  had  bekecid  gemaakt,  ging  alle  vertvachting  te  bo- 
ven.  Zij  was  geheel  razend,  en  moest  met  geweld  wordm  vastgehoudoi; 
of  als  zij  geen  raes  had  kunnen  krijgen,  of  niet  aan  dc  zee  hod  kunno 
kotnen,  zou  zij  haar  hoofd  tegen  den  marmeren  vioer  hcbben  gesUgen." 

Juffrouw  Dartle,  die  zich  met  een  glans  van  gcnoegcn  op  haar  geiicfat 
op  de  bank  liet  achteroverleuncn,  scheen  de  klanken,  die  de  bocnwidit 
uitte,  als  het  ware  le  lief  koozen. 

>Maar  toenik  tot  het  tweededeelkwamvanwatmij  wasopgcdrageo," 
zeide  Liltimer,  onnistig  zijoe  handen  wrijvende,  ivaarvan  iemaadioa 
denken,  dat  zij  ten  rainste  de  gocde  mcening  zou  hebben  gewaardeod, 
toen  vertoonde  het  mcisje  eerat  haar  waren  aard.  Kwaadaardiger  ea  op- 
loopender  heb  ik  nog  nooit  iemand  gezien,  Zij  gedroeg  zich  verbaiend 
slecht.  Zij  had  even  wcinig  dankbaarheid ,  even  weinig  gevoel,  even 
weinig  geduld,  zij  verstond  even  weinig  rede,  als  een  stuk  hout  of  een 
Steen.  Als  ik  niet  op  mijne  hoede  ware  geweest,  ben  ik  overtuigd,  dat  het 
mijn  btoed  zou  gekost  hebben."  —  >  Dat  doet  mij  dea  te  beter  over  hur 
denken,"  zeide  ik  met  vcrontwaardi ging. 

Littimer  boog  zijn  hoofd,  als  wilde  hij  zeggcn :  >  Inderdaad,  mijnbeer? 
Maar  gij  zijt  nog  jong !"  en  vervolgde  zijn  verhaal. 

I  Het  was,  kortom,  een  tijdlang  noodighaarallesaftenemen,  waar- 
mede  zij  zich  zelve  of  iemand  anders  kon  beschadigen,  en  haar  zorgyol- 
dig  opgesloten  te  houden.  Evenwel  wist  zij  eensopeennachtnaarbuiten 
te  komen.  Zij  brak  een  zonneblind  open,  dat  ik  zelf  had  toegespijkerd, 
liet  zich  langs  een  wingerd  af,  die  onder  het  venster  was  opgeleid,ai 
sedertheeftmen,zooverikweet,nietsmeervanhaargehoordofgezien."— 
»Zij  is  dood  misschien,"  zeide  juffrouw  Dartle,  met  een  glimplach,  alsof 
zij  het  lijk  der  ongelukkige  wel  met  den  voet  had  kunnen  schoppen.  — 
>Zij  kan  zich  verdronken  hebben,  mejuffrouw,"  ant woordde  Littimer, 
deze  gelegenheid  om  tot  iemand  het  woord  te  richten  terstond  waanl^ 
mende.  iDat  is  wel  mogelijk.  Ofzij  kan  ook  bijstand  hebben  gekrega 
van  de  visschers  en  hunne  vrouwen  en  kinderen.  Daar  zij  bijzonderop 
gemeen  gezelschap  gesteld  was,  had  zij  zich  gewend  om  op  het  strand 
dikwijls  met  hen  te  praten,  juffrouw  Dartle,  en  bij  hunne  booten  te  gam 
zitten.  Ik  heb  haar  dit,  alsmijnheerjameswegwas,  wclgeheeledagen 
lang  zien  doen.  Mijnheer  James  was  er  lang  niet  over  in  zijn  schik,  toen  liii 
hoorde,  dat  zij  de  kinderen  verteld  had,  dat  zij  eene  visschersdochtcf 
was  en  dal  zij  in  haar  eigen  land,  lang  geleden,  evcnals  zij,  langs  brt 
strand  had  gezworven." 

Ach,  Emily !  Ongelukkige  schoonhcid !  Welk  een  tafereel  rees  er  voor 
mij  op,  gelijk  zij  daar  zat  aan  dat  vergelegene  strand,  onder  kinderen  g^ 
lijk  zij  zelve  toen  zij  nog  onschuldig  was,  naar  stemmetjes  luisterende  als 
die  haar )  moeder' hadden  kunnen  Qoemen,  indien  zij  de  rrouw  van  een 


UBDEDEELINCKK  VAN  DEN  ACHTKNSWAARDICBH  GBTUIGB.  55 

armen  visscber  was  geworden,  en  naar  de  ontuiglijke  stem  der  zee,  met 
haar  ceuwig ;  *  Nimmermeer !" 

»He[  bleck  duidelijk,  daternietsaanledoenwasJufTrouwDartle..." — 
>  Heb  ik  niet  gezegd  am  niet  tegen  mij  te  ^reken  i"  zeide  zij,  met  stugge 
minachtiDg.  —  *  Gij  hebt  tegen  mij  gesproken,  mejuffrouw/'antwoorade 
hij.  )Neem  mij dat niet kwalijk.Maarhetismijn post tegehoorzamen." — 
>Doe  dat  dan,"  zeide  iij.  iBreng  uw  verhaal  ten  einde,  en  ga  been,"  — 
»Toen  het  duidelijk  bleek,"  hervatte  hij,  met  onbeschrijfeiijke  fatsoen- 
lijkheid  en  eene  gedienstige  bulging,  >dat  zij  niet  te  vinden  was,  ging  ik 
naai  mijnheer  James,  naar  de  plaats  waar  ik  hem  volgens  afspraak  zott 
schrijven,  en  onderrichtte  hem  wat  er  was  voorgevallen.  Het  kwam  daar- 
Dver  tot  woorden  tusschen  ons,  en  ik  achtte  bet  mijn  fatsoen  verpHcbt  te 
zijn  hem  te  vertaten,  Ik  kon  veel  van  mijnheer  James  verdragcn,  en  heb 
veel  van  hem  verdragcn ;  maar  hij  beleedigde  mij  al  te  erg.  Hij  krenkte 
mij.  Bekend  met  het  ongelukkige  gcschil  tusschen  zijne  moeder  en  hem, 
en  wel  welende  hoe  ongenist  en  angstig  zij  waarschijnlijk  ^ou  zijn,  nam 
ik  de  vrijheid  om  naar  EngeLand  en  naar  huis  te komen,  en daar  te 
vertellen.. .."  —  »Voor  geld,  dat  ik bem betaald heb,"  zeide juffrouw 
Dartle  tot  mij.  —  >Juist,  mejuffrouw  —  en  te  vertellen  wat  ik  wist.  Ik  weet 
niet,"  zeide  Littimer,naeenoogenblikbedenkens,>dater  nog  ietsmeer 
is,  Ik  ben  tegenwoordig  buiten  betrekking,  en  zou  gaame  eene  fatsoen- 
lijke  plaats  wenschen  te  vinden." 

Juffrouw  Daitle  zag  mij  aan,  alsof  zij  mij  wilde  vragen  of  er  nog  iets 
was,  dat  ik  verlangde  tc  vernemen.  Daar  mij  jtiist  nog  iets  was  ingevallen, 
zeide  ik  tot  antwoord : 

»Ik  zou  wel  van  —  dien  kerel  willen  weten,"  ik  kon  er  mij  niet  toe 
brengen  om  ecn  meer  vereerend  woord  uit  te  spreken, » of  men  ook  ecn 
brief  heeft  upgevangen,  die  haar  van  huis  gezonden  is,  dan  of  hij  denkt 
dat  zij  dien  ontvangen  beeft," 

Hij  bleef  kalm  en  zwijgend  staan,  met  de  oogen  op  den  grond  (jeves- 
tigd,  en  de  vingertoppen  der  lechterhand  zeer  zachtjes  en  voorzicbtig 
tegen  de  vingertoppen  der  linker  gedrukt. 

Juffi'ouw  Dartle  keerde  met  minachting  haar  hoofd  naar  hem  om. 

iNeem  mij  niet  kwalijk,  mejufirouw,"  zeide  hij,  uit  zijne  verstrooiing 
ontwakende,  >maar  hoe  onderdanig  ook  voor  u,  heb  ik,  schoon  een 
knecht,  tocb  ook  mijne  positie.  Mijnheer  Copperheld  en  gij,  meju&rouw, 
zijt  verschillende  personen.Indien  mijnheer  Copperfield  iets  van  mij  ver- 
langt  te  weten,  neem  ik  de  vrijheid  om  mijnheer  Coppperfield  te  herin- 
neren,  dat  hij  mij  eene  vraag  kan  doen.  Ik  moet  mijn  fatsoen  bewaren." 

Na  een  oogenblik  van  innerlijken  tweestrijd  zag  ik  naar  hem  om  en 
zeide :  >Gij  hebt  mijne  vraag  gehoord.  Houd  ze  voor  aan  u  gericht,  als 
gij  verkiest.  Wat  antwoordl  gij  f "  —  »  Mijnheer,"  antwoordde  hij,  zijne 
bjne  vingertoppen  nu  eens  van  elkander  scbeidende,  dan  weder  samen- 
voegende,  imijn  antwoord  moet  naar  de  omstandigbeden  gewijzigd  zijn, 
want  bet  vertrouwen  van  mijnheer  James  aan  zijne  moeder  te  verraden, 
is  geheel  anders  dan  bet  aan  u  te  verraden.  Het  is  niet  denkelijk,  geloof 
ik,  dat  mijnheer  James  het  ontvangen  van  brieven  zou  bevorderen,  die 


56  DAVID   COPPERFIELD. 


waarschijnlijk  tot  het  vergrooten  van  neerslachtigheid  en  onaangenaatm^ 
heden  zouden  bijdragen ;  maar  verder  dan  zoo  ver,  mijnheer,  zou  ik  met 
wenschen  te  gaan." 

>Is  dat  alles?"  vroeg  jufFrouw  Dartle  mij.  —  Ik  antwoordde,  dat  ik 
niets  meer  te  zeggen  had.  »Behalve/'  vervolgde  ik^  toen  ik  hem  zagheen- 
gaan^  »dat  ik  de  rol,  die  deze  kerel  in  die  goddelooze  historie  gespeeld 
heeft,  wel  begrijp,  en  dat  ik,  daar  ik  ze  aan  den  braven  man,  die  van  hare 
kindsheid  af  haar  vader  geweest  is,  zal  bekend  raaken,  hem  zou  aanraden 
om  zich  niet  te  veel  in  het  openbaar  te  vertoonen. 

Hij  was,  zoodra  ik  begon  te  spreken,  blijven  staan,  en  had  met  zijne 
gewone  gerustheid  geluisterd. 

» Ik  dank  u,  mijnheer,''  zeide  hij  nu. »  Maar  gij  zult  mij  wel  verschoonen, 
mijnheer,  als  ik  zeg,  dat  er  in  dit  land  geeneslavenofslavenmeesters 
zijn,  en  dat  niemand  zich  bo ven  de  wet  mag  stellen.  Als  iemand  dat  doet, 
is  het,  geloof  ik,  gevaarlijker  voor  hem  dan  voor  anderen.  Bij  gevolg  ge- 
sproken,  mijnheer,  ben  ik  geheel  niet  bang  om  te  gaan  waar  ik  lust  heb." 

Daarmede  maakte  hij  eene  beleefde  buiging  voor  mij,  en  met  nog  eene 
buiging  voor  jufFrouw  Dartle,  ging  hij  heen  door  de  opening  in  de  hcg, 
waardoor  hij  gekomen  was.  Juffrouw  Dartle  en  ik  zagen  elkander  eene 
poos  stilzwijgend  aan.  Haar  uitzicht  was  hetzelfde  als  toen  zij  dien  man 
had  laten  te  voorschijn  komen. 

»Hij  zegt  bovendien,"  zeide  zij,  terwijl  hare  lip  langzaam  opkrulde, 
> dat  zijn  meester,  naar  hij  hoort,  de  kust  van  S  p  anje bevaart,  en  daama 
nog  verder  heengaat  om  zijn  smaak  voor  het  zeeleven  te  voldoen  tot  hij 
het  moede  wordt.  Maar  dat  is  van  geen  belang  voor  u.  Tusschen  die  twee 
trotsche  menschen,  moeder  en  zoon,  is  de  kloof  nog  grooter  dan  te  voren, 
en  er  bestaat  weinig  hoop  op  toenadering,  want  zij  zijn  66n  van  hart,  en 
de  tijd  maakt  beiden  nog  hardnekkiger  en  heerschzuchtiger.  Dit  is  ook 
van  geen  belang  voor  u,  maar  het  brengt  mij  tot  wat  ik  wilde  zeggen.  De 
duivelin,  waarvan  gij  eene  engelin  maakt,  ik  meen  die  gemeene  meid,  die 
hij  uit  het  zeeslijk  heeft  opgeraapt,'*  met  hare  zwarte  oogen  strak  op  mij 
gevestigd  en  haar  vinger  hartstochtelijk  opgestoken,  »kon  nog  wel  in 
leven  zijn  —  want  ik  geloof,  dat  sommige  gemeene  dingen  moeielijk 
sterven.  Als  zij  no^  leeft,  zult  gij  wel  verlangen,  dat  zulk  eene  kostbare 
parel  gevonden  en  m  goede  bewaring  genomen  wordt.  Wij  verlangen  dat 
insgelijks,  opdat  het  toeval  hem  niet  weder  tot  hare  prooi  mag  maken. 
In  zooverre  hebben  wij  hetzelfde  belang,  en  daarom  is  het  dat  ik,  die 
haar  gaame  alle  kwaad  zou  willen  doen,  dat  zulk  een  grof  schepsel  in 
staat  is  om  te  gevoelen,  u  heb  laten  komen  om  te  hooren  wat  gij  gehoord 
hebt." 

Ik  zag  door  de  verandering  op  haar  gezicht,  dat  er  iemand  achter  mij 
aankwam.  Het  was  mevrouw  Steerforth,  die  mij  nu  hare  hand  reikte,  met 
meer  koelheid  dan  te  voren,  en  met  nog  meer  statigheid  dan  gewoonlijk 
in  hare  houding ;  maar  toch,  dit  bespeurde  ik  —  en  ik  werd  er  door  gc- 
troffen  —  met  eene  onuitwischbare  herinnering  van  mijne  oude  gehecht- 
heid  aan  haar  zoon.  Zij  was  zeer  veranderd.  Hare  sierlijke  gestalte  was 
iang  zoo  recht  niet  meer,  hare  fraaie  trekken  hadden  diepe  plooien  en 


ZIJNK  MOEDBR.  57 

liare  haren  waren  bijna  grijs.  Maar  toen  zij  daar  op  dc  bank  zst,  was  zij 
nog  eene  bevallige  dame ;  en  wel  kende  ik  het  heldere  oog,  met  den  fie- 
len  blik,  dat  op  school,  zeHs  in  mijne  droomen,  ecn  licht  voor  mij  was 


•  Is  raijnheer  Copperficld  van  alles  ondenicht,  Rosa?"  —  »Ja."  — 
»En  heeft  hij  Littimer  zelf  gehoord  f"  —  ija.  Ikheb  hemgezegdwaarom 
gij  dat  hadt  verlangd."  —  »  Gc  zijc  een  goed  meisje,  Ik  heb  eene  geringc 
correspondentie  met  uw  voormaligen  vriend  gehad,  mijnheer,"  ver- 
volgdc  zij^  het  woord  tot  mij  richtende.tmaar  zij  heeft  hem  nietweder 
tot  gevoel  van  zijn  en  onze  natuurlijke  betrekking  kunnen  brengen.  Ik 
heb  dus  hiermede  geen  ander  oagmerk  dan  wat  Rosa  gezegd  heeft.  Als 
dalgene,  waardoor  mijn  soon  uit  de  strikken  eener  listige  vijandin  gered 
wordt,  te  gelijk  het  gemoed  van  dien  ordenlelijken  man,  dien  gij  hi» 
gebracht  hebt,  kan  geruststellen  —  zoo  is  het  mij  wel.  Het  spijt  raij  voor 
hem  —  meer  kan  ik  niet  zeggen." 

Zij  richtte  zich  op  en  bleef  recht  voorzich  in  de  verte  zitten  turen. 

>Mevrouw,"  zeide  ik  meteerbied,  tikbegrijpu.  Ik  verzekcm,  datik 
geen  gevaar  loop  om  uwe  beweegredenen  eene  verkeerde  verklaring  te 
geven.  Maar  ik  moet  zelfs  u  zeggen,  daar  ik  deze  beleedigde  familie  van 
mijne  Itindsheid  af  heb  gekend,  dat  indien  gij  denkt,  dat  dit  zoo  zwaar 
verongelijkte  meisje  niet  wreed  bedrogen  is,  en  zij  nu  niet  liever  honderd 
dooden  zou  willcn  sterven,  dan  uit  de  hand  van  uw  zoon  een  bckcr 
waters  aannemen,  gij  eene  schrikkelijke  dwaling  koestert."  —  iStil, 
Rosa,  stil !"  zeide  mevrouw  Steerforth,  toen  juffrouw  Dartle  hierop  wilde 
invallen. » Het  is  onverschillig.  Last  het  maar  zoo  zijn.  Gij  zijt  getrouwd, 
mijnheer,  naar  men  mij  gezegd  heeft  ?" 

Ik  antwoordde,  dat  ik  sedert  eenigen  tijd  getrouwd  was. 

*  En  gaat  het  u  wel  i  Ik  hoor  weinig,  btj  het  stille  leven  dat  ik  leJd,  maar 
ik  vemeem,  dat  gij  beroemd  begint  te  worden,"—  ilkbenzeergelukkig 
geweest,"  zeide  ik,  len  bevind,  dat  mijn  naam  metzckercnlofgenoemd 
wordt." —  »Gijhebtgeenemoedermeerf"zeide  zij  met  eene  verzachte 
stem,  —  »Neen."  —  »Dat  is  jammer,"  antwoordde  zij.  Zij  zou  trotsch 
op  U  geweest  zijn.  Goedenavond !" 

Ik  vatte  de  hand,  die  zij  mij  met  onbuigzame  deftigheid  toereikte,  en 
zij  lag  zoo  kalm  in  de  mijne,  als  ware  haar  hart  geheel  in  rust  geweest. 
Het  bleek,  dat  haar  trots  zelfs  haar  polsslag  kon  bedwingen,  zoowel  als 
een  sluier  van  vreedzaiiie  onverschilligheid  vooi  haar  gelaat  schuiven, 
waardoor  zij  recht  voor  zich  in  de  verte  zat  te  staren. 

Terwijl  ik,  het  terras  langs,  van  hen  afging,  kon  iknietnalatenop  te 
merken  hoe  strak  zij  beiden  naar  het  uitzicht  zaten  te  turen,  en  hoe  dit 
zich  om  haar  been  al  meer  en  meer  verdonkerde  en  vcmauwde.  Hier  en 
daar  zag  men  in  de  afgelegene  stad  eenige  vroeg  aangestokene  lantarens 
flikkeren,  en  aan  den  gezichteinder  bleef  nog  dat  zelfde  dofroode  schijn- 
sel  zweven.  Maar  uit  het  grootste  gedeelte  van  het  breede  tusschengele- 
gene  dal  rees  een  nevel  op  gelijk  eene  zee,  die,  terwijl  hij  zich  met  de 
duistemis  vereenigde,  het  deed  schijnen  alsof  de  oijkomende  wateren 
haar  zouden  insluiten.  Ik  heb  reden  om  mij  dit  te  heiinneren  en  denk  er 


58  DAVID   COPPBRFIELD. 


met  ontzetdng  aan ;  want  eer  ik  deze  twee  weder  zag,  was  eene  stormach- 
tige  zee  tot  aan  hare  voeten  opgerezen. 

Nadenkende  over  hetgeen  mij  aldus  ter  kennisse  was  gebracht,  achtte 
ik  het  noodig  het  aan  baas  Peggotty  mede  te  deelen.  I>en  volgendeo 
avond  ging  ik  L  o  n  d  e  n  in  oin  hem  op  te  zoeken.  Hij  zwierf  gedurig  van 
plaats  tot  plaats,  altijd  met  dat  ^ne  doel  om  zijne  nicht  op  te  zoeken^ 
maar  was  toch  meer  in  L  o  n  de  n  dan  elders.  Dikwijls  had  ik  hem  in  het 
holste  van  den  nacht  langs  de  straten  zien  gaan ,  onder  de  weinigen,  die 
op  zulk  een  ontijdig  uur  buitenshuis  bleven  dwalen,  rondzoekende  naar 
hetgeen  hij  vreesde  te  zullen  vinden. 

Hij  hield  een  kamertje  in  huur  boven  het  kruidenierswinkeltje  in 
Hungerford  Market,  waarvan  ik  reeds  meer  dan  eens  heb  moeten 
melding  maken,  en  van  waar  hij  op  zijn  tocht  van  barmhartigheid  was 
uitgegaan.  Daarheen  richtte  ik  mijne  schreden.  Toen  ik  naar  hem  vrocg, 
vemam  ik  van  de  lieden  in  huis,  dat  hij  nog  niet  was  uitgegaan  en  ik  hem 
boven  op  zijne  kamer  zou  vinden. 

Hij  zat  bij  het  venster,  waarvoor  hij  eenige  bloemen  had  staan,  te 
lezen.  De  kamer  was  zeer  net  en  knap.  Ik  zag  terstond,  dat  zij  altijd  voor 
hare  ontvangst  gereed  werd  gehouden,  en  dat  hij  nooit  uitging  zonder 
het  mogelijk  te  achten^  dat  hij  haar  naar  huis  zou  medebrengen.  Hij  had 
mij  niet  aan  de  deur  hooren  kloppen,  en  sloeg  zijne  oogen  pas  op  toen 
ik  mijne  hand  op  zijn  schouder  legde. 

»Mijnheer  David !  Dank,  mijnheer^  hartelijk  dank  voor  dit  bezoek.Ga 
zitten.  Gij  zijt  vriendelijk  welkom,  mijnheer  ?"  —  tBaas  Peggotty,"  zcide 
ik,  op  den  stoel  plaats  uemende,  dien  hij  voor  mij  zette,  t  gij  moet  niet  te 
vcel  verwachten.  Maar  ik  heb  wat  nieuws  gehoord,"  —  >  Van  Emily!" 

Hij  legde  op  eene  zenuwachtige  manier  de  hand  op  den  mond  en  ver- 
bleekte  terwijl  hij  mij  in  de  oogen  zag. 

»  Men  kan  er  niet  uit  raden  waar  zij  is,  maar  zij  is  niet  meer  bij  hem.'* 

Hij  bleef  mij  strak  zitten  aanzien  en  in  diepe  stilte  luisteren  naar  al  wat 
ik  te  zeggen  had.  Wei  herinner  ik  mij  den  indruk  van  waardigheid,  van 
schoonheid  zelfs,  dien  de  geduldige  ernst  van  zijn  gelaat  op  mij  maakte, 
toen  hij,  langzaam  zijne  oogen  van  de  mijne  afwendende,  met  het  voor- 
hoofd  op  de.  hand  geleund,  voor  zich  neer  zat  te  staren.  Hij  maakte 
geene  beweging  om  mij  in  de  rede  te  vallen,  maar  bleef  geheel  rocrloos 
zitten.  Hij  scheen  door  het  geheele  verhaal  heen  alleen  hare  gedaante  in 
het  oog  te  houden,  en  elke  andere  te  laten  voorbijgaan  alsof  zij  voor 
hem  niet  bestond. 

Toen  ik  gedaan  had,  hield  hij  zijne  hand  voor  zijn  gezicht  en  bleef 
nog  zwijgen.  Ik  keek  eene  poos  uit  het  venster  en  hield  mij  met  de  bloe- 
men bezig. 

>  Wat  zegt  uw  gevoel  er  u  van,  mijnheer  David  ?"  vroeghij  eindelijk.^ 
»Ik  denk  dat  zij  nog  leeft,"  antwoordde  ik.  —  >  Ik  weet  het  niet.  Mis- 
schien  was  de  eerste  schok  al  te  erg,  en  in  de  wildheid  van  haar  hart — •' 
Dat  blauwe  water,  waarvan  zij  zoo  placht  te  spreken  I  Zou  zij  zoovdc 
jaren  lang  altijd  daaraan  gedacht  hebben,  omdat  het  eens  haar  graf 
moestwezen!'* 


i 


*T 


BAAS   PBGGOTTY  BN  IK   ZOEKEN  lEMAND  DIE  VKRMIST  IS.  59 

Hij  icide  dit  peinzende,  met  eene  zachte,  angstigc  stein,  en  ging  eens 
door  het  kamertje  op  en  neer. 

>£n  toch,'*  vervolgde  hij,  imijnheer  David,  heb  ilc  er  mij  zoo  zcker 
van  gevoeld,  dat  zij  nog  leeMc  —  ik  heb,  wakend  en  slapend,  allijd  ge- 
weten,  dat  het  zoo  waar  was  dat  ik  haar  vinden  zou  —  ik  ben  daardoor 
100  vooTtgeleid  en  ondersteund  —  dat  ik  niet  gelooven  kao,  dat  ik  mij 
zou  bedrogen  hebbcn.  Neen !  Emily  leeft  nog  I" 

Hij  plaatsle  zijne  hand  vast  op  de  tafel,  en  zijn  gebniind  gezicht  nam 
eene  uildrukking  van  moedige  beradenheid  aan. 

■  Mijne  nicht  Emily  leeft  nog,  mijnheer,"  zeide  bij  op  vasten  toon,  die 
weet  niet  waar  het  vandaan  koint,  of  het  is,  maar  het  wordt  mij 
g  e  z  e  g  d ,  dat  zij  nog  leeft." 

Het  was  bijna  alsof  eene  boogere  ingeving  hem  deed  spreken,  toenhij 
dit  zeide,  Ikwachtte  eene  poos,  tot  hij  mij  zijne  onverdeelde  aandacht  kon 
geven,  en  nam  toen  het  woord  om  hem  mede  te  deelen,  welke  voorzorg 
mij  reeds  den  vorigen  avond  was  ingevallen  dat  wij  thans  behoorden 
te  nemen. 

>Nu,  beste  mend,"  begon  ik. —  tDank,  dank,  mijnheer,"  zeide  hij, 
mijne  hand  tusscbec  beide  zijne  handen  vattende. —  »AlsiijnaarLon- 
den  mocht  komen,  dat  wel  waarschijnlijk  is  —  want  waar  zou  zij  zich 
zoo  gemakkelijk  kunnen  verschuilen  ^s  in  deze  groote  stad,  en  wat  zou 
zij  anders  willen  doen  dan  cich  verschuilen  en  verborgen  houden,  als  zij 
niet  naar  huis  gaat  i"  —  >  £n  zij  zai  niet  naar  huis  gaan,"  viel  hij  hierop 
in,  treurig  zijn  hoofd  schuddende.  •  Ab  zij  uit  eigene  beweging  van  hem 
af  was  gegaan,  zou  het  wel  kunnen  zijn,  maar  nu  niet,  mijnheer." —  >Als 
zijhier  mocht  komen,"  vervolgde  ik,  igeloof  ik  dat  er  icmand  is,  die 
mecT  kans  heeft  om  haar  te  ontdekken  dan  iemand  anders  in  de  wereld. 
Weet  gij  nog  wel  —  hoor  met  bedaardheid  en  standvastigheid  wat  ik 
zeggen  moel  —  denk  aan  het  groote  doel,  dat  gij  op  het  oog  hebt  — 
weet  ge  nog  wel  van  Martha  ?"  —  »Bij  ons  uit  de  stad  f" 

Ik  had  geen  ander  antwoord  noodig  dan  zijn  gezicht. 

>Weet  gij  wel,  dat  zij  in  Londen  is?"  —  >lk  heb  haar  op  straat  ge- 
zien,''antwoorddehij  met  eene  huivering. —  •  Maar  gij  weet  niet,"  zeide 
ik,  idatEmily,langvoordatzi;devlucht  nam,  haar  eens,  met  hulp  van 
Ham,  weldadigheid  heeft  bewezen;  en  ook  niet,  dat,  toen  wij  elk'ander 
opdienavondontmoet  haddenenindiekamerindeherbergmetelkan- 
derspraken,  zij  aan  de  deur  stond  te  lusteren." ■ — iMijnheer David!" 
Hep  hij  met  verbazing  uit.  iDien  avond  toen  het  zoo  hard  sneeuwde?" — 
iDien  avond.  Ik  heb  haar  sedert  niet  wedergezien.  Ik  ging  toen,  nadat 
ik  afscheid  van  u  had  genomen,  terug,  om  haar  aan  te  spreken,  maar  zij 
was  al  weg.  Ik  was  ongenegen  om  u  van  haar  te  spreken,  en  dat  ben  ik 
nu  nog;  maar  zij  is  de  persoon,  die  ik  bedoel  en  met  nie  ik  denk  dat  wij 
a&praak  moesten  maken.  Begrijpt  ge  mij  ?"  ^  »Maar  al  te  we!,  mijn- 
heer," antwoordde  hij.  Wij  hadden  onze  stemmen  tot  een  gefluisterlaten 
dalen  en  bleven  op  dien  loon  spreken.  — ^  iGij  zegt,  dat  gij  haar  gezien 
hebt.  Denkt  gij,  dat  ge  haar  zoudt  kunnen  vinden  i  Ik  zou  alleen  op  een 
(Oeval  kunnen  hopen."  —  >Ik  denk,  mijnheer  David,  dat  ik  wel  weet 


6o  DAVID  COPPERFIELD. 


waar  ik  moet  zoeken."  —  » Het  is  donker.  WiUen  wij  van  avond  nog 
uitgaan,  daar  wij  nu  toch  bij  elkander  zijn,  en  beproevenofwijhaar 
kunnenvinden?" 

Hij  bewilligde  hierin  en  maakte  zich  gereed  om  mij  te  vergezeUen. 
Zonder  te  laten  blijken,  dat  ik  lette  op  hetgeen  hij  deed,  zag  ik  hoe  zorg- 
viildig  hij  het  kamertje  in  orde  bracht,  de  kaars  en  het  noodige  om  ze 
te  kunnen  aansteken  gereed  zette,  het  bed  schikte  en  eindelijk  een  ym 
hare  kleed jes  (ik  herinnerde  mij  het  haar  te  hebben  zien  dragen)  mt  de 
latafel  nam  en  netjes  opgevouwen  met  eenige  andere  kleedingstnkken 
en  een  hoed  op  een  stoel  legde.  Hijspraknietvandiekleederenenik 
evenmin.  Daar  hadden  zij  zonder  twijfel  reeds  menigen  avond  naar  hasr 
liggen  wachten. 

>Er  is  een  tijd  geweest,  mijnhecr  David,"  zeide  hij,  toen  wij  naa^b^ 
neden  gingen,  »toen  ik  dat  meisje,  die  Martha,  bijna  als  het  sHjk  onder 
Emily's  voeten  achtte.  God  vergeve  mij,  het  is  nu  anders !" 

Gedeeltelijk  om  hem  in  gesprek  te  houden,  gedeeltelijk  om  mijne 
belan^stelling  te  voldoen,  vroeg  ik  hem  onderweg  naar  Ham.  Hij  zeide, 
met  bijna  dezelfde  woorden  als  te  voren,  dat  Ham  nog  dezelfde  was,  dat 
hij  maar  voortleefde  alsof  het  leven  hem  onverschillig  was,  maar  dat  hij 
nooit  morde  of  klaagde,  en  dat  iedereen  van  hem  hield. 

Ik  vroeg  hem  in  welke  gemoedsstemming  hij  dacht  dat  Ham  ver- 
keerde  ten  aanzien  van  hem,  die  de  oorzaak  van  hun  ongeluk  was.  Of  hg 
dacht,  dat  die  gevaarlijk  was.  Wat  hij,  bij  voorbeeld,  dacht,  dat  Ham 
wel  zou  doen,  als  hij  en  Steerforth  elkander  ooit  mochten  ontmoeten. 

>Ik  weet  het  niet  mijnheer,''  antwoordde  hij.  »Ik  heb  er  zeer  dikwijb 
over  gedacht,  maar  ik  kan  er  nooit  uit  wijs  worden.'' 

Ik  herinnerde  hem  aan  den  ochtend  na  haar  vertrek,  toen  wij  met  ods 
drieen  op  het  strand  waren.  »Weet  gij  nog  wel,"  zeide  ik,  »metwelkeene 
zonderlinge  woestheid  hij  toen  in  zee  keek  en  van  het  einde  sprak?"  — 
>Ja  zeker  doe  ik,"  antwoordde  hij.  —  »Wat  denkt  gij  dat  hij  toen 
meende?"  —  >Mijnheer  David,"  zeide  hij,  >dat  heb  ik  mij  zelven  al  zoo 
dikwijls  gevraagd,  maar  nooit  een  antwoord  gevonden.  En  er  is  nog  iets 
zoo  zonderline  —  dat  ik,  al  is  hij  nog  zoo  bedaard  en  zachtzinnig,  hem 
toch  niet  wel  naar  zijne  meening  zou  durven  vragen.  Hij  heeft  nooit  een 
woord  tegen  mij  gezegd,  dat  niet  eerbiedig  en  onderdanig  was,  en  het  is 
niet  denkelijk,  dat  hij  nu  op  een  anderen  toon  zou  gaan  spreken;  maar 
het  is  ver  van  effen  water  in  zijn  gemoed,  waar  die  eedachten  Hggen.  Het 
is  diep,  mijnheer,  en  ik  kan  niet  op  den  bodem  zien."  —  >Gij  hebtge- 
lijk,"  zeide  ik,  »en  dat  heeft  mij  somtijds  angstig  gemaakt."  —  >  En  mij 
ook,  mijnheer  David,"  antwoordde  hij.  »Zelfs  nog  meer,  dat  verzcker 
ik  u,  dan  zijne  tegenwoordige  roekeloosheid  om  zich  in  gevaren  te  wa- 
j;en,  hoewel  het  allebei  tot  de  verandering  behoort,  die  hem  overkomen 
IS.  Ik  weet  niet  of  hij  somtijds  tot  geweld  zou  komen,  maar  ik  hoop,  dat 
die  twee  van  elkander  zuUen  blijven." 

Wij  waren  door  Temple  Bar  inde  City  gekomen.  Nu  niet  mecr 
sprekende,  maar  stil  naast  mij  gaande,  gafhij  zich  geheel  aan  het  ^^ 
doel  van  zijn  leven  over  en  stapte  voort,  met  die  strakke  aandacht  op 


I 


wn  VINSXM  WAT  WIJ  ZOBKEN.  6( 

ees  enkel  pimt,  welke  hem  in  het  drukste  gewoel  eenzaam  zou  hebbeo 
doen  blijven.  Wij  waren  niet  ver  van  Black  friars- burg,  toen  hij  omkeek 
en  naar  eene  eenzame  vrouwelijke  gedaante  wees,  die  aan  den  overkant 
der  straat  voorteleed.  Ik  eag  terstond  dat  zij  het  was,  die  wij  zochten. 

Wij  stapten  de  straat  over  en  haastten  ons  reeds  om  haar  in  le  halen, 
toen  het  mij  inviel,  dat  zij  zich  misschien  gemakkelijker  tot  belangstel- 
ling  in  het  verlorene  meisje  zou  laten  bewegen,  als  wij  haar  op  eene 
stillere  plaats  aanspraken,  waar  wij  buiten  het  gewoel  waren  en  minder 
opgemerkt  konden  worden.  Ik  raadde  daarom  mijn  mctgesel,  haar  nog 
met  aan  te  spreken,  maar  haar  te  volgen;  waarmedeik  tegelijktoegaf 
aan  een  onbcpaald  verlangcn  om  te  weten  waar  zij  heenging. 

Daar  hij  hierin  bemstle,  volgden  wij  haar  op  een  afstaod,  zonder  haar 
llit  het  oog  te  verliezen,  maar  nooit  zeer  dichtbij  willende  komen,  daar 
zij  dikwijb  omkeek.  Eens  bleef  zij  stilstaan  om  naar  een  troep  muzikan- 
ten  te  luisteren,  en  toen  blevcn  wij  oak  stilstaan. 

Zij  ging  nog  ver  voort;  wij  insgelijks.  Uit  den  spoed,  waarmede  zij 
doorstapte,  was  duidelijk  op  te  maken,  dat  zij  op  eene  bepaalde  bestem- 
nung  afging.  Dit,  en  dat  zij  steeds  in  de  drukste  straten  bleef,  en  ook, 
zoo  ik  denk,  het  vreemde  en  verlokkende  om  iemand  zoo  heimelijk  te 
volgen,  deed  mij  bij  roijn  eerste  voomemen  blijven.  Eindelijk  sloeg  zij 
eene  stille  donkere  straat  in,  waar  zij  uit  het  gerucht  en  gewoel  geraakte. 
>  Nu  kimnen  wij  haar  aanspreken,"  zeide  ik,  en  onze  schreden  versnel- 
lende,  stapten  wij  haar  achtema. 


Wij  waren  nu  in  Westminster  gekomen.  Wij  waren  omgekeerd 
om  haar  te  volgen,  daar  zij  ons  eerst  was  tegemoet  gekomen;  ende 
Westminster- Abdij  was  het  punt  waar  zij  het  licht  en  het  gerucht  der 
gcootc  straten  verliet.  Zij  ging,  toen  zij  eens  door  de  twee  stroomen  van 
voctgangere  been  was,  die  van  en  naar  de  brug  drongen,  zoo  snel  voort, 
dat  wij  daardoor  en  door  het  eind,  dat  zij  ons  in  het  begin  vooruit  was> 
io  eene  smalle,  langs  het  water loopende  straat  bij  Millbank  waren, 
eer  wij  haar  inhaalden.  Op  dat  oogenblik  stapte  zij  de  dwarstraat  over, 
als  om  de  voetstappen  le  vermijden,  die  zij  zoo  dicht  achter  zich  hoorde 
en  g^g,  zonder  om  te  kijken,  nog  sneiler  voort. 

Het  uitzicht  op  dc  rivicr  door  de  donkere  poort  eener  wcri,  waar  eenige 
wagens  stonden,  scheen  mijne  voeten  tc  boeien.  Ik  sliet  mijn  metgezicl 
zonder  spreken  aan,  en  beiden  hegrepen  wij,  haar  niet  op  den  voet  te 
mocten  volgen,  maar  bleven,  zoo  stil  als  wij  konden,  in  de  schaduw  der 
huizen  aan  den  overkant  der  straat,  maar  toch  zeer  dicht  bij  haar. 

Ec  stond,  en  er  staat  nu  ik  dit  schrtjl,  aan  het  eind  van  die  zeer  la^g 
Uggende  straat,  een  vervallen  houten  gebouwtje,  waarschijnlijk  tegea- 
woordig  een  veermajoshuisje.  ^let  staat  juist  op  het  punt  waar  de  dubbed 


6«  DAVID  COPPKRFIELD. 

rij  hutzen  ophoudt  en  de  weg  tusschen  eene  enkele  rij  en  de  rivier  Tooit- 
toopt.  Zoodra  zij  hier  kwam  en  het  water  zag,  bleef  zjj  staan,  abofq 
hare  bestemming  had  bereikt;  en  weldra  ging  zij,  langs  den  oeverdet 
rivier,  en  strak  oaar  het  water  kijkende,  laagzaam  voort. 

Den  geheelen  weg  langs  had  ik  gedacht,  dat  zij  naar  een  of  andahuB 
ging,  had  ik  ztAfs  eene  onbepaalde  hoop  gekoesterd,  dat  dit  htiis  in  eenig 
verband  met  de  vertorene  zou  staan.  Maar  die  cnkcle  bhk  op  dedonkot 
rivier  door  die  poort  had  er  mij  ioGtinctmatig  op  voorbereid,  dat  zij  niet 
verder  zou  gaan. 

Deze  buurt  had  in  dien  tijd  een  akeli^  voorkomen ;  zij  was  des  luchii 
zoo  eenzaam  en  naargeestig  als  er  eene  in  den  omtiek  van  Londenkcn 
wezen.  Er  waren  noch  werven  noch  huizen  langs  het  verwaarloosdeeiDiI 
wegs  voorbij  de  groote  sombere  gevangenis.  Eene  traag  stroomei]<le 
gracht  liet  bij  de  muren  der  gevangcnis  hare  modder  bezinken.  Gnj 
gras  en  geil  onkruid  bedekten  al  de  moerassige  landen  in  de  nabijheid 
Op  eene  plek  stonden  rompen  van  huizen,  op  een  ongelukkigen  tijd  b^ 
eonnen  en  nooit  afgebouwd,  tc  verrotten.  Op  eene  andere  was  de  giDod 
bedekt  met  roestige  ijzeren  monsters,  stoomketels,  wielen,  knikko, 
pijpen,  fomuizen,  waterraderen,  anken,  duikerklokken,  rootenwiekeD, 
en  ik  weet  niet  wat  al  vreemde  voorwerpen,  door  een  of  ander  speculut 
bijeengebracht,  en  daar  blijven  liggen,  waar zij zich  —  door hunneeigenc 
zwaarte  in  den  weeken  grond  gezonken  —  vruchteloos  onder  de  larde 
«chenen  te  willen  verbergen.  Hel  gekletter  en  de  vurigegloed  vaneenige 
&brieken  langs  den  waterkant  stoorden  in  den  stillen  nacht  alles  behalve 
den  zwaren  rook,  die  uit  de  schoorsteenen  oprees,  Ghbberige  paden, 
tusschen  oude  houtstapels  doorslingerende,  waaraan  eene  walgelijke 
zelfstandigheid,  die  naar  groen  haar  geleek,  kleefde,  en  de  overblij^ni 
van  Dude  biljetten,  uitlovingen  van  belooningen  voor  het  vindcn  vis 
drenkelingen,  die  boven  het  hoogwaterpijl  fladderden,  voerden  d(W 
plassen  en  slib  naar  den  waterkant.  Er  hep  een  verhaal,  dat  een  da 
putten  voor  de  lijken  in  den  tijd  der  Groote  Pest  hier  ergens  was  g^i>- 
ven;  en  een  heilloozen  invloed  scheen  zich  van  daar  af  over  degeheele 
[>lek  tc  hebben  verspreid.  Of  anderszagzij  er  uit  alsof  zij  door  degeda- 
rige  overstroomingen  van  den  onreinen  vloed  langzamerheid  in  diea 
afzichtelijken  toestaod  was  gebracht. 

Alsof  ook  zij  tot  het  opgeworpene  ontuig  behoorde  en  daar  vcrwaar- 
loosd  zou  moeten  vergaan,  dwaalde  het  meisje,  dat  wij  volgden,  tot  vl»k 
aan  den  kant,  en  bleef,  te  midden  van  dat  nachttooneel,  cenzaam  en  stil 
naar  het  water  staan  turen. 

Er  zaten  eenigc  schuiten  en  booten  in  de  modder  op  het  strand,  n 
deze  gaven  ons  de  gelegenheid  om,  zondcr  gezien  te  worden,  tot  op  »«■ 
nige  schreden  afstands  van  haar  te  komen.  Toen  gafik  baasPeggOttj 
een  teeken  om  te  blijven  waar  hij  was,  en  trad  alleen  uil  de  schadu*  oi" 
haar  aan  te  spreken.  Niet  zonder  beven  naderde  ik  hare  eenzaIneg^ 
daante:  want  dit  sombere  einde  barer  lange  en  blijkbaar  opzettelijke 
wandeling,  en  de  bonding  waarin  zij  daar  stond,  bijna  in  dc  dreigewie 
ichaduw  der  ijzeren  brug,  naar  de  lichten  starende,  die  als  dwarreiende 


ONZE  ONTUOKTtNG   UET  MARTHA.  63 

strepen  door  den  snelstroomenden  vloed  werden  teruggekaatst,  deden 
eene  akelige  vrees  bij  mij  oplcomen. 

Ik  geloof,  dat  zij  bij  lich  zelve  sprak,  Zcker  weet  ik  dat  zij,  hoewel  zij 
strak  in  het  water  bleef  turen,  haar  omslagdoek  van  hare  schouders  nam 
en  op  zekere  onbestetnde  verbijsterde  manier  hare  handen  daarin  wik- 
kelde,  meer  alsof  zij  eene  slaapwandelares  was,  dan  alsof  zij  waakte.  Ik 
weet  ook,  en  kan  het  nooit  vergeten,  dat  zij  in  hare  woeste  bewegingen 
lets  had,  waardoor  ik  mij  utet  zeker  kon  achten  dat  zij  niet  voor  roijne 
oogen  zou  wegzinken,  voordat  ik  haar  bij  den  arm  had  gegrepen. 

Op  hetzelfde  oogenblik  leide  ik : » Martha !" 

Zij  gaf  een  gi)  van  schrik,  en  worstelde  met  mij  met  zulk  eene  kracht, 
-dat  ik  er  aan  twtjfel  of  ik  haar  wel  alleen  had  kunnen  vasthouden.  Doch 
eene  sterkere  hand  dan  de  mijne  had  haar  gevat;  en  toen  zij  hare  ver- 
schnkte  oogen  opsloeg  en  zag  wie  het  was,  deed  zij  nog  maar  eene  en- 
kele  poging  en  zonk  toen  tusschen  ons  necr.  Wij  droegen  haar  van  den 
waterkant  naar  eene  piek  waar  eenige  droge  steenen  lagen,  en  legden 
haar  daar  necr.  Zij  schreide  en  kennde  eene  poos,  kwam  toen  half  over- 
eind,  hicld  haar  hoofd  met  beide  handen  vast  en  bleef  zoo  tusschen  dc 
steenen  zitten. 

»0,  die  rivier!"  riep  zij  hartstochtelijk  uit.  lO,  dierivier!"  —  tStil! 
slil!"zeideik.  iBedaar  watl" 

Maar  zij  bleef  nog  steeds  dezelfde  woorden  herhalen  en  riep  al  gedu- 
rig:  »0,  die  rivier!" 

»Ik  weet  datzij  mij  gelijkt!"riep  zij  uit.ilk  weet  dat  ik  haar  toekom. 
Ik  weet  dat  zulke  als  ik  daar  behooren )  Zij  komt  van  buiten  tusschen 
velden  en  dorpen,  waar  er  eens  geen  kwaad  in  was  —  en  zij  kruipt  door 
de  akelige  straten,  ontreinigd  en  ellendig  —  en  zij  loopt,  evenals  mijn 
leven,  naar  de  grootc  zee,  die  altijd  onrustig  is  —  en  ik  voel  dat  ik  met 
haar  mee  moet !" 


>Ik  kan  er  niet  vandaan  blijven.  Ik  kan  ze  niet  vergeten.  Zij  is  mij  nacht 
«ii  dag  voor  den  geest,  Zij  is  het  eenige  in  de  geheele  wereld,  dat  voor 
mij  deugt  of  waar  ik  voor  deug.  O,  die  schrikkelijke  rivier !" 

De  gedachte  kwam  bij  mij  op,  dat  ik  op  het  gezicht  van  mijn  metgezel, 
terwijl  hij  haar  sprakeloos  en  roerloos  aanstaarde,  de  geschiedenis  zijner 
nicht  had  kunnen  lezen,  al  had  ik  er  niets  van  geweten.  Nooit  zag  ik,  op 
eene  schilderij  of  in  de  werkelijkheid,  afgrijzen  en  medelijden  zoo  tref- 
fend  vereenigd,  Hij  beefdealsofhij  zou neervallen-.enzijne hand  —  ik 
laakte  ze  met  de  mijne  aan,  want  zijn  voorkoraen  deed  mij  ongerust 
worden  —  was  doodelijk  koud. 

>  Zij  is  nu  buiten  zich  zelve,"  fluisterde  ik  hem  toe.  a  Zij  zal  meteen  wel 
anders  spreken." 

Ik  weet  niet  wat  hij  tot  antwoord  wilde  zeggen.  Hij  maakte  eenige  be- 
beging  met  zijn  mond  en  scheen  te  denken  dat  hij  gesproken  had,  maar 
deed  niets  anders  dan  met  uitgestrekte  hand  naar  haar  wijzen. 

Zij  barstte  opnieuw  in  tranen  uit,  verborg  nog  eens  hoar  gezicht  tus- 


DAVID  COPFBRFIELD. 


schen  desteeiMii,enlagdaarvooroiisabeeDbeeldvanvernederiiigoi 
jammer.  Wei  wetende,  dat  deze  toestand  moest  voorbijgaao  eer  wij  hur 
met  eenige  hoop  op  goed  gevolg  konden  aanspreken,  waagdeikhelhoi 
tegen  te  houaen,  toen  hij  haar  wilde  opbeuren ;  en  zoo  bleven  wij  stil  b^ 
haar  staan,  tot  zij  bedaarder  wcrd.  F 

>Manha,"  zeide  iktoen,  bukkeode  en  haai  helpende  om  op  te  stun 
(zij  scheen  te  willen  opstaan  om  heeo  te  gaan,  maar  zij  was  daartoe  Mi 
te  zwak  en  bleef  tegen  eene  boot  leimen.)  >  Weet  gij  wel  wie  bet  is,  did 
ik  daar  bij  mij  heb  r"  —  Zij  antwoordde  flauw : » Ja."  —  >  Weet  gij  wd, 
dai  wij  u  van  avond  een  heel  eind  ver  zijn  nagegaan  ?" 

Zij  schudde  haar  hoofd.  Zij  sag  noch  hem  noch  mij  aan,  maai  bled 
bcschaamd  voor  ons  staan,  haar  hoed  en  dock  in  de  eene  hand  hoo- 
dende,  zonder  dat  zij  dit  scheen  te  weten,  en  dc  andere  dichtgcknepo 
tegen  haar  voor  hoofd  dnikkende. 

>Zij(  ge  nu  bedaard  gcnoeg,"  zeideik,  »om  overietstesprekcn,  dtl 
u  zooveel  belong  inboezemdc  —  ik  hoop  dat  de  Hemel  bet  gcdachl^ 
zal  zija  —  op  dien  avond  toen  het  zoo  hard  sneeuwde  ?" 

Zij  begon  opnieuw  te  snikken,  en  prevelde  eenige  verwarde  dankbe- 
tuigingen  dat  ik  haar  toen  niet  van  de  deur  had  gejaagd. 

>Ik  wil  niets  voor  mij  zelve  zeggen/  zeide  zij,  na  eene  korte  poos.  ■& 
ben  slecht.  Ik  beti  verloren.  Ik  heb  geheel  geene  hoop  meer.  Maai  zeg 
hem  toch,  mijnheer."  (zij  was  angstig  van  hem  afgedeinsd]  lals  gij  Diet 
te  hard  over  mij  denkt  om  dat  te  doen,  dat  ik  nooit  op  eeoige  manier  de 
oorzaak  van  zijn  ongeluk  ben  geweest,"  —  iGij  zijter  ook  nooit  vin 
beschuldigd,"  antwoordde  ik  even  crnstigalszij.  —  >  Gij  waait  het,  ils 
ik  mij  niet  bediieg,"  zeide  zij,  met  eene  haperende  stem,  *dien>k  in  de 
ketiken  zag  komen,  op  dien  avond  toen  zij  zooveel  medelijden  met  mij 
had;  en  zoo  zacht  voor  mij  was;  en  niet  van  mij  gruwde,  zooals de andC' 
ren,  en  mij  zoo  vriendelijk  hieip !  Waart  gij  dat  niet,  mijnheer  ?"  —  »J». 
dat  was  ik,"  zeide  ik.  —  >Ik  zou  al  lang  in  de  rivier  zijn  geweest,  zeide 
zij,  met  een  akeligen  blik  daarnaar  omziende,  lals  ik  eene  schuld  tegen 
haar  op  mijn  geweten  had  gehad.  Ik  had  er  geen  enkelen  wintemacht  uit 
kunnen  biijven,  als  ik  daarvan  niet  geheel  vrij  wasgeweesL"»Deoor- 
zaak  van  hare  vlucht  is  maar  al  te  wel  bekend,"  zeide  ik.  i  Gij  zijt  ^eb«l 
onschuldig  daaraan  —  dat  gelooven  en  dat  weten  wij."  —  >0,  ikh*d 
dooT  haar  veel  beter  kunnen  worden,  als  ik  een  betcr  hart  had  gehad," 
riep  het  mcisjc,  met  jammerlijk  berouw,  iwant  zij  was  altijd  goed  voor 
mij.  Zij  hceft  nooit  een  woord  tegen  mij  gesproken,  dat  niet  goed  en 
vriendelijk  was.  Is  het  te  denken,  dat  ik  haar  zou  willen  maken  wai  Ik 
zelf  ben,  daar  ik  zoo  wel  weet  war  ik  ben  1  Toen  ik  allcs  vcrloor  wat  bet 
levcndierbaartnaakt,  was  het  ergste  van  almijncgedachten,  dat  ik  voor 
altijd  van  haar  af  was." 

Baas  Peggotty,  met  de  eene  hand  op  den  rand  der  boot  leunende, 
hield  de  andere  hand  voor  zijn  gezieht. 

>  En  toen  ik,  voor  den  avond  toen  het  zoo  sneeuwde,  van  ieniand  oil 
onze  atad  hoorde  wat  er  gebeurd  was,"  riep  Martha  uit,  »was  mijue  bit- 
terste  gedachte,  dat  de  menschen  zouden  bedenken  dat  ik  geielschip 


mVLOKD  VAN  BAAS  PEGGOTTY  OP   UAttTHA.  65 

met  haai  had  gchouden,  en  zeggen,  dat  ik  haar  bedorven  had !  En  de 
Hemel  weet,  dat  ik  had  willen  sterven  om  haar  haar  goeden  naam  tenig 
te  geven !" 

Lang  zelfbedwang  ontwend,  was  hare  wroeging  en  zielesmart  schrik- 
kelijk  om  aan  te  zien. 

1  Te  sterven  zou  niet  veel  geweest  zijn  —  wat  kan  ik  zeggen  f  —  Ik  had 
willen  leven !"  riep  zij  uiL  » Ik  had  willen  bUjvcn  leven  tot  ik  oud  werd, 
op  die  ellendigc  straten  —  om  in  den  donker,  door  iedereen  gemeden, 
rond  te  zwerven  —  om  den  dag  op  die  akelige  rijen  huizen  te  zien  aan- 
breken,  en  tc  bedenken  hoe  dezelfde  zon  in  mijn  kamertje  placht  te 
schijnen  en  mij  te  wekken  —  zelfs  dat  had  ik  willen  doen  om  haar  te 
redden !" 

Op  de  steenen  neerzinkende^  nam  zij  eenige  in  elke  hand  en  klemde 
ze  tusschen  hare  vingers,  abof  zij  ze  wilde  vermalen.  leder  oogenblik 
wrong  zij  zich  in  eene  nieuwe  houding,  nu  hare  armen  strak  uitstekende, 
dan  wedcr  ze  voor  haar  gezlcht  krommende^  als  om  het  weinige  licht, 
dat  er  was,  van  hare  oogenaftewereD,tenvijl  zij  haar  hoofd  liet  zinken, 
alsof  het  door  ondraaghjke  herinneringen  bezwaard  werd. 

*  Wat  zal  ik  doen  ?"  zeide  zij,  zoo  met  hare  wanhoop  kampende.  >  Hoe 
kan  ik  zoo  voortleven  als  ik  ben,  een  eenzame  vloek  voor  mij  zelve,  eene 
levende  schande  voor  ieder  dien  ik  nabij  kom !"  Zich  eensklaps  naar 
mijn  metgezelkeerende:»Vertrap  mij  !Dood  mij!  Toen  zij  uw  trots  was, 
zoudt  gij  gedacht  hebben  dat  ik  haar  kwaad  had  gedaan,  als  ik  haar  op 
straat  met  mijne  kleeren  had  aangeraakL  Gij  kunt  toch  geen  woord  ge- 
loovcQ  —  waarom  zoudt  gij  ?  —  dat  uit  mijn  mond  korat.  Het  zou  eene 
gloeiende  schande  voor  u  zijn,  zelfe  nu  nog,  als  zij  en  ik  een  woord  wis- 
selden.  Ik  kiaag  niet.  Ik  zeg  niet,  dat  zij  en  ik  gelijk  staan  —  ik  weet  wel, 
dat  er  nog  een  ven'e,ven'eweg  tusschen  ons  is,  Ik  zeg  maar,  met  almijne 
scbuld  en  ellende  op  mijn  hoofd,  dat  ik  haar  met  geheel  mijne  ziel  dank- 
baar  ben  en  haar  liefheb.  O^  denk  niet  dat  alle  vermogen  dat  ik  had  om 
iets  lief  te  hebben,  geheel  versleten  is !  Werp  mij  weg,  gelijk  de  geheele 
wereld  doet.  Dood  mij,  omdat  ik  ben  wat  ik  ben,  en  haar  oott  gekend 
heb ;  maar  denk  dat  toch  niet  van  mij !" 

Hi]  zag  haar,  toen  zij  hem  dit  smeekend  toeriep,  met  verbijsterde 
droefheid  aan ;  en  toen  zij  zweeg,  beurde  hij  haar  zacht  van  den  grond  op. 

1  Martha,"  zeide  hij,  iGod  verhoede,  dat  ik  u  zou  oordeelen.  God  ver- 
hoede,  dat  i  k  bovensd  dat  doen  zou,  meisje !  Gij  weet  niet  half  welk  eene 
verandering  er  door  den  tijd  in  mij  gekomen  is,  als  gij  dat  voor  denkelijk 
houdt.  Wel !"  Hij  bedacht  zich  een  oogenblik  en  vervolgde  toen : » Gij 
begrijpt  nog  niet  hoe  het  komt,  dat  deze  heer  en  ik  u  rerl^gden  te  spre- 
ken.  Gij  begrijpt  nog  niet  wat  wij  willen.  Luister  dan  nu !" 

Zijri  invloed  over  haar  was  volkomcn,  Zij  bleef  bevende  voor  hem 
staan,  alsof  zi)  bevrcesd  was  omzijneoogenteontmoeten;  maar  hare 
hartstochtelijke  smart  was  nu  geheel  bedaard. 

>Al9  gij  er  iets  van  gehoord  hebt,"  hervatte  hij,  >  wat  toen  tusschen 

mijnbeerDavid  en  mij  is  omgegaan,  op  dien  avond  toen  het  zoo  sneeuwde, 

dan  weet  gij,  dat  ik  overal  naar  toe  ben  geweest  om  mijne  dierbare  nicht 

DAvm  coppuFiBLD.  —  m.  ^ 


66  DAVID   COPPERFIELD. 


te  zoeken.  Mijne  dierbare  niclit,"  herhaalde  hij  op  vasten  toon.tWitfl 
zij  is  mij  nu  nog  dierbaarder,  Martha,  dan  zij  ooit  te  voren  gewecstis."  I 

Zij  hield  hare  handen  voor  haar  gezicht,  maar  bleef  anders  stfl.        I 

>Ik  heb  hooren  zeggen,"  hervatte  hij,  >  dat  gij  vroeger  zonder  vadff  I 
of  moeder  zijt  gebleven,  zonder  vriend  om  op  ruwe  zeemans-masier  I 
hunne  plaats  te  vervuUen.  Misschien  kunt  gij  u  wel  verbeelden,  datgi,  I 
als  gij  zulk  een  vriend  hadt  gehad ,  door  verloop  van  tijd  van  h«  I 
hadt  leeren  houden,  en  dat  mijne  nicht  zoogoed  als  eene  dochtertoor  I 
mij  was."  I 

Terwijl  zij  stil  stond  te  beven,  sloeg  hij  haar  doek  zorgvuldig  om  htf  I 
heen,  nadat  hij  dien  eerst  daartoe  van  den  grond  had  opgenomen. 

>En  daarbij  weet  ik,"  vervolgde  hij,  >zoowel  dat  zij  tot  aan  het  versa 
eind  van  de  wereld  met  mij  zou  meegaan,  als  zij  mij  maar  eenskonveer- 
zien,  als  dat  zij  tot  het  verste  eind  van  de  wereld  zou  vluchten  om  nq  | 
maar  niet  te  zien.  Want  hoewel  zij  geene  reden  heeft  om  aan  mijne  lidi(k 
te  twijfelen,  en  dat  ook  niet  doet  —  en  dat  ook  niet  doet,"  herhaalde  hq 
met  geruste  zekerheid  van  de  waarheid  van  hetgeen  hij  zeide,  »is  c 
toch  de  schaamte  nog,  die  tusschen  ons  in  komt" 

Ik  vond  in  ieder  woord,  dat  hij  zoo  duidelijk  en  nadrukkelijk  sprak, 
een  nieuw  bewijs,  dat  hij  het  66ne  onderwerp,  hetwelk  hem  altijd  vcr- 
vulde,  uit  alle  oogpunten  die  het  maar  kon  aanbieden,  had  beschouwd 

>  Volgens  onze  rekening,"  vervolgde  hij,  >die  van  mijnheer  David  hicr 
en  van  mij,  is  het  denkelijk,  dat  zij  eens  arm  en  eenzaam  naar  Londen 
zal  komen.  Wij  gelooven  —  mijnheer  David  en  ik,  en  wij  alien  —  dat  g^ 
aan  alles,  wat  haar  overkomen  is,  zoo  onschuldig  zijt  als  een  ongeboreo 
kind.  Gij  hebt  er  van  gesproken,  dat  zij  goed  en  vriendelijk  en  zacht  voor 
u  geweest  is.  God  zegen  haar,  dat  wist  ik  ook  wel !  Ik  wist  wel,  dat  zij  dat 
altijd  was,  voor  iedjereen.  Gij  zijt  haar  dankbaar,  en  gij  hebt  haar  lie£ 
Help  ons  zooveel  gij  kunt  om  haar  te  vinden,  en  God  moge  u  belooncn!** 

Zij  zag  hem  haastig  en  voor  de  eerste  maal  aan,  alsof  zij  twijfelde  aan 
hetgeen  hij  zeide. 

»  Wilt  gij  mij  dan  vertrouwen  ?"  vroeg  zij,  met  eene  zachte  stem  vol 
verbazing.  —  »Ten  voile!"  zeide  baas  Peggotty.  —  >0m  haar  aan  te 
spreken,  als  ik  haar  ooit  mocht  vinden;  om  haar  schuil plaats  tegeven, 
als  ik  eene  schuilplaats  met  haar  te  deelen  heb;  en  dan,  zonder  dat  zij  bet 
weet,  naar  u  toe  komen,  en  u  bij  haar  te  brengen  ?"  vroeg  zij  haastig.  — 
» Ja !"  antwoordden  wij  beiden  te  gelijk. 

Zij  hief  hare  oogen  op  eo  betuigde  plechtig,  dat  zij  zich  met  ijver  en 
trouw  aan  die  laak  zou  toewijden.  Dat  zij  nooit  daarin  zou  wankelen, 
zich  nooit  daarvan  laten  aftrekken,  noch  er  van  zou  afzien,  zoolang  er 
eenige  kans  en  hoop  was.  Als  zij  niet  trouw  daarin  was,  mocht  dan  het 
doel,  dat  zij  nu  in  het  leven  had  en  dat  haar  aan  iets  hechtte  dat  geen 
kwaad  inhield,  haar  wederom  ontzinken  en  haar  nog  ellendiger  en  wan- 
hopiger  laten,  zoo  het  mogelijk  was,  dan  zij  dien  avond  op  den  oever  der 
rivier  was  geweest;  en  mocht  dan  alle  hulp,  goddelijke  en  menschelijke, 
haar  voor  altijd  ontzegd  worden !" 

Zij  verhief  hare  stem  niet  harder  dan  fluisterend,  en  richtte  ook  niet 


h 


MARTHA   DOET  EENE   PLECHTIGE  BELOFTE.  67 

liet  woord  tot  ons,  maar  sprak  als  het  ware  tot  den  nachthemel,  en  blcef 
toen  stil  naar  het  somber  water  staan  turen. 

Wij  achtten  het  thans  raad^aam  haar  alles  te  zeggen  wat  wij  wisten, 
«n  ik  deelde  Haar  dit  uitvoerig  mede.  Zij  luisterde  met  groote  aandacht, 
«n  met  een  gezicht  dat  dikwijls  veranderde,  maar  toch  met  al  die  ver- 
schillende  uitdrukkingen  steeds  dezelfde  gezindheid  aanduidde.  Somtijds 
vulden  hare  oogen  zich  met  tranen,  maar  deze  bedwong  zij.  Het  scheen 
alsof  zij  een  geheel  anderen  geest  gekregen  had  en  nu  niet  te  sdl 
kon  zijn. 

Zij  vroeg,  toen  alles  gezegd  was,  waar  zij  ons,  als  zij  daartoe  reden 
kreeg,  eene  boodschap  konbrengen.  Onder  eene  flauw  brandende  straat- 
lantaren  schreef  ik  onze  twee  adressen  op  een  blaadje  in  mijne  porte- 
feuille,  dat  ik  uitscheurde  en  haar  overgaf,  en  dat  zij  met  eene  bevende 
hand  in  hare  borst  stak.  Ik  vroeg  haar  waar  zij  zelve  woonde.  Zij  ant- 
woordde,  na  een  oogenblik  bedenkens,  nergens  lang.  Het  was  beter  het 
niet  te  weten. 

Baas  Peggotty  fiuisterde  mij  iets  toe,  dat  mij  ook  reeds  wasingevallen, 
•en  ik  haalde  mijne  beurs  uit;  maar  ik  kon  haar  niet  overreden  om  geld 
•aan  te  nemen,  en  haar  ook  geene  belofte  afpersen  dat  zij  dit  op  een 
anderen  tijd  zou  doen.  Ik  hield  haar  voor,  dat  baas  Peggotty,  voor 
iemand  van  zijn  stand,  niet  arm  kon  heeten;  en  dat  het  denkbeeld,  dat 
zij  van  dat  zoeken  werk  zou  maken,  terwijl  zij  van  hare  eigene  middelen 
afhing,  ons  beiden  tegen  de  borst  was.  Zijbleefstandvastig.  Inditop- 
zicht  was  zijn  invloed  op  haar  even  krachteloos  als  de  mijne.  Zij  dankte 
hem  met  aandoening,  maar  bleef  onverzettelijk. 

>Er  is  misschien  nog  werk  te  krijgen,"  zeide  zij.  >Ikzalhetbeproe- 
ven."  —  »Neem  ten  minste  eenigen  bijstand  aan,"  antwoordde  ik,  >  tot 
gij  dat  beproefd  hebt."  —  tWat  ik  beloofd  heb  zou  ik  niet  voor  geld 
kunnen  doen,"  zeide  zij  hierop.  >Ik  zou  het  niet  kunnen  aannemen,  al 
leed  ik  honger.  Als  ge  mij  geld  gaaft,  zoudt  ge  mij  uw  vertrouwen  weder 
ontnemen,  het  doel  wegnemen,  dat  ge  mij  gegeven  hebt,  het  eenige 
zekere  ding  wegnemen,  dat  mij  voor  de  rivier  bewaart." —  tin  den 
naam  van  dien  grooten  Rechter,"  zeide  ik,  » voor  wien  gij  en  wij  alien 
eens  op  zijn  geduchten  tijd  moeten  verschijnen,  verban  die  verschrik- 
kelijke  gedachte !  Wij  kunnen  alien  nog  iets  goeds  doen,  als  wij  willen." 

Zij  beefde,  hare  lippen  trilden,  en  haar  gezicht  was  nog  bleeker,  toen 
zij  antwoordde : 

» Dit  is  u  misschien  in  het  hart  gegeven  om  een  ellendig  schepsel  te 
redden  en  tot  berouw  te  brengen.  Ik  ben  bevreesd  om  zoo  te  denken ; 
het  schijnt  al  te  vermetel.  Als  er  nog  eens  iets  goeds  van  mij  mocht 
komen,  i ou  ik  misschien  beginnen  te  hopen;  want  tot  nu  toe  is  van  al 
wat  ik  gedaan  heb  nooit  iets  anders  dan  kwaad  gekomen.  Men  kan  mij 
nu,  voor  het  eerst  in  langen  tijd,  met  mijn  ellendig  leven  vertrouwen,  om 
reden  van  datgene  wat  gij  mij  hebt  gegeven  om  te  beproeven.  Ik  weet 
niet  meer,  en  ik  kan  niets  meer  zeggen. 

Wederom  bedwong  zij  de  tranen,  die  begonnen  tevloeien;enhare 
bevende  hand  uitstekende  om  baas  Peggotty  aan  te  raken«  alsof  hij  eene 


68  DAVID  COPPERFIKLD* 


genezeude  kracht  bezat,  ^g  zij  eenzaam  haars  weegs.  Zij  was  ziekg^  I 
weest,  waarschijnlijk  geruimen  tijd.  Toen  ik  scherper  op  haar  leie,  ] 
merkte  ik  op,  dat  zij  er  vermagerd  en  vervallen  uitzag,  en  dat  hare  ing^  ] 
zonkene  oogen  ontbering  en  lijden  aankondigden. 

Wij  volgden  haar  op  korten  afstand,  daar  onze  weg  in  dezelfde  richtio|  | 
liep,  tot  wij  weder  aan  de  lichte  en  woelige  straten  kwamen.  Ik  stekk 
zooveel  vertrouwen  in  hare  verklaring,  dat  ik  baas  Peggotty  in  bedcs* 
king  gat,  of  het  niet  zou  schijnen  alsof  wij  haar  reeds  van  den  eerstentf 
wantrouwden,  als  wij  haar  nu  nog  verder  volgden.  Daar  hij  van  hetzdMe 
gevoelen  was  en  haar  evenzeer  vertrouwde,  lieten  wij  haar  haar  eigen 
weg  gaan  en  namen  den  onzen,  die  naar  Highgate  liep.  Hij  blecf 
mij  een  goed  eind  ver  gezelschap  houden;  en  toen  wij  scheidden,  met 
een  gebed  voor  het  gelukken  dezer  nieuwe  poging,  straalde  er  een  nieov 
gevoel,  eene  peinzende  meewarigheid  bij  hem  door,  dat  mij  niet  moeieli^ 
viel  te  verklaren. 

Het  was  middemacht  toen  ik  thuis  kwam.  Ik  had  mijn  eigen  turn- 
hek  bereikt  en  stond  naar  den  zwaren  galm  van  de  klok  der  Si* 
Paulskerk  te  luisteren,  welker  klank  ik  mij  verbeeldde  dat  mij  door  de 
menigte  van  slaande  klokken  werd  toegevoerd,  toen  het  mij  eenigzios 
verwonderde  te  zien,  dat  de  deur  van  het  huisje  mijner  tante  nog  open* 
stond  en  er  een  flauw  licht  uit  het  voorhuis  naar  buiten  scheen. 

Denkende  dat  mijne  tante  weder  door  eene  barer  oude  vlagen  vai^ 
angst  overvallen  mocht  zijn  en  misschien  den  voortgang  van  een  denk- 
beeldigen  brand  in  de  verte  zat  waar  te  nemen,  ging  ik  er  been  om  met 
haar  te  spreken.  Het  was  met  groote  verbazing  dat  ik  in  haar  tuintje  een 
man  zag  staan. 

Hij  had  een  glas  en  eene  fiesch  in  de  hand  en  was  juist  bezig  met 
drinken.  Ik  bleef  buiten  tussschen  het  dichte  gebladerte  staan,  wantde 
maan  was  nu  op,  hoewel  door  wolken  verduisterd,  en  herkende  den  man, 
dien  ik  eens  voor  eene  hersenschim  van  mijnheer  Dick  had  gehouden, 
en  eens  met  mijne  tante  in  de  City  op  straat  had  ontmoet* 

Hij  was  aan  het  eten  zoowel  als  aan  het  drinken,  en  scheen  dit  met 
uitgehongerde  gretigheid  te  doen.  Hij  scheen  ook  het  huisje  nieuwsgierig 
te  bekijken,  alsof  het  de  eerste  maal  was  dat  hij  het  zag.  Nadat  hij  gebokt 
had  om  de  flesch  op  den  grond  te  zetten,  keek  hij  naar  de  vensters  op 
en  daama  in  het  rond,  maar  als  het  ware  tersluiks  en  met  ongeduld, 
alsof  hij  verlangde  om  maar  weg  te  komen. 

Het  licht  in  de  gang  werd  op  het  oogenblik,  verdonkerd,  en  mijne 
tante  kwam  buiten.  Zij  was  ontroerd  en  telde  hem  geld  in  de  hand.  Ik 
hoorde  het  klinken. 

9 Wat  baat  mij  dat?"  zeide  hij.  — [»Ik  kan  niet  meer  missen,"ant- 
woordde  mijne  tante.  —  »Dan  kan  ik  niet  gaan,"  zeide  hij.  tHier!  Gi| 
kunt  het  terugnemen."  —  »Gij  slechte  man,"  antwoordde  mijne  tante 
met  diepe  aandoening.  »Hoe  kunt  gij  zoo  met  mij  handelen  ?  Maar  wat 
vraag  ik  i  Het  is  omdat  gij  weet  hoe  zwak  ik  ben.  Wat  heb  ik  te  doen  om 
mij  voor  altijd  van  uwe  bezoeken  te  bevrijden,  dan  u  over  te  laten  aan 
^et  lot  dat  gij  verdiend  hebt  ?"  —  »£n  waarom  laat  ge  mij  dan  niet  daar- 


IK   ZIE   DEN  VREEMDEN  BEZOEKER  MIJNER  TANTE.  69^ 


aan  over?"  zeide  hij.  —  »Gij  vraagt  mij  waarom!"  antwoordde  mijne 
tante. »  Welk  een  hart  moet  gij  hebben !" 

Hij  stond  onvergenoegd  met  het  geld  te  rammelen  en  zijn  hoofd  te 
schudden,  tot  hij  eindelijk  zeide : 

tis  dat  dan  al  wat  ge  mij  geven  wilt  ?"  —  >  Het  is  al  wat  ik  u  geven 
kan^"  zeide  mijne  tante.  >Gij  weet  wel,  dat  ik  verliezen  heb  gehad  en 
armer  ben  dan  voorheen.  Dat  heb  ik  u  gezegd.  Nu  gij  dit  hebt,  waarom 
•doet  ge  mij  nu  nog  het  verdriet  aan  om  u  nog  een  oogenblik  voor  mij  te 
anoeten  hebben  en  te  zien  wat  gij  geworden  zijt  ?"  —  >Ik  zie  er  smerig 
genoeg  uit,  als  ge  dat  meent/'  zeide  hij.  >Maar  ik  leid  ook  een  leven  als 
een  tiil."  —  iGij  hebt  mij  het  grootste  gedeelte  afgehaald  van  wat  ik 
•ooit  gehad  heb,"  zeide  mijne  tante.  »Gij  hebt  mijn  hart  tegen  de  geheele 
wereld  gesloten,  jaren  en  jaren  lang.  Gij  hebt  mij  valsch,  ondankbaar  en 
wreed  behandeld.  Ga  heen  en  heb  berouw  daarvan.  Voeg  niet  nog  meer 
kwaad  bij  de  lange  lijst  van  het  kwaad,  dat  ge  mij  gedaan  hebt  I"  —  » Ja 
wel !"  antwoordde  hij.  >Dat  is  alles  heel  mooi ! —  Nu !  Ik  zal  heter  voor- 
•eerst  maar  mee  moeten  doen  zoo  goed  ik  kan,  denk  ik." 

Tegen  wil  en  dank  scheen  hij  echter  door  de  verontwaardigde  tranen 
mijner  tante  beschaamd  te  worden,  en  met  neerhangend  hoofd  sloop  hij 
den  tuin  uit.  Een  paar  snelle  stappen  doende,  alsof  ik  zoo  pas  aankwam, 
ontmoette  ik  hem  bij  het  hek  en  trad  bmnen  toen  hij  juist  naar  buiten 
kwam.  In  het  voorbijgaan  zagen  wij  elkander  oplettend  en  lang  niet 
vriendelijk  aan. 

»  Tante,"  zeide  ik  haasti^.  »Heeft  die  man  u  alweer  ontrust  P  Laat  ik 
met  hem  spreken.  Wie  is  hij  ?"  —  »Kind,"  antwoordde  mijne  tante,  mij 
bij  den  arm  vattende,  >kom  binnen,  en  spreek  eens  een  kwartier  lang 
niet  tegen  mij." 

Wij  gingen  in  het  zijkamertje  zitten.  Mijne  tante  verschool  zich  achter 
den  grooten  groenen  waaier  van  vroeger  tijd,  die  nu  aan  de  leuning  van 
een  stoel  was  geschroefd,  veegde  nu  en  dan  hare  oogen  af,  en  bleef 
omtrent  een  kwartier  uurs  zitten.  Toen  kwam  zij  daar  vandaan  en  nam 
•een  stoel  naast  mij. 

•Trot,"  zeide  mijne  tante  bedaard,  >het  is  mijn  man."  —  >Uw  man, 
tante  f  Ik  dacht  dat  hij  dood  was !"  —  »Dood  voor  mij,"  antwoordde 
mijne  tante ;  >maar  toch  nog  in  leven." 

Ik  bleef  in  stille  verbazing  zitten. 

t  Betsey  Trotwood  ziet  er  niet  zeer  naar  uit  alsof  zij  voor  een  teederen 
hartstocht  vatbaar  was,"  zeide  mijne  tante  met  bedaardheid,  »maar  er  is 
toch  een  tijd  geweest,  Trot,  toen  zij  dien  man  blindelings  geloofde  en 
Yertrouwde  —  toen  zij  hem  innig  lief  had.  Trot — toen  er  geen  bewijs  van 
gehechtheid  was,  dat  zij  hem  niet  zou  gegeven  hebben.  Hij  beloonde 
haar  door  haar  bijna  arm  te  maken  en  haar  bijna  het  hart  te  breken.  Dus 
^topte  zij  al  die  soort  van  teerhartigheid  voor  eens  en  altijd  in  een  graf, 
en  gooide  het  vol  en  trapte  het  plat."  —  »  Mijne  lieve,  goede  tante !"  — 
ilk  heb  mij  edelmoedig  getoond  toen  wij  scheidden,"  vervolgde  mijne 
tante,  hare  hand,  volgens  hare  gewoonte,  op  de  mijne  leggende.  tikmag 
na  verloop  van  zooveel  tijd  wel  zeggen,  Trot)  dat  \km\\tA&Vcw^^^%^l5t- 


70  DAVID   COPPERFIELD. 


toond  heb.  Hij  had  mij  zoo  slecht  behandeld,  dat  ik  op  eene  voor 
zeer  gunstige  wijs  eene  scheiding  had  kunnen  krijgen ;  maar  dat  deedik 
niet.  Hij  maakte  spoedig  alles  op  wat  ik  hem  gegeven  had<,  zonk  dieper 
en  dieper,  trouwde  met  eene  andere  vrouw,  geloof  ik,  werd  een  avontn 
rier,  een  speler  en  een  zwendelaar.  Wat  hij  nu  is,  ziet  gij.  Maar  toenik 
met  hem  trouwde  was  hij  een  man,  die  er  knap  uitzag,''  zeide  mijne  taDte, 
met  een  weergalm  van  vroegere  trotschheid  en  ingenomenheid  in  haar 
toon,  » en  ik  geloofde  —  ik  was  eene  zottin  —  dat  hij  een  man  van 


eer  was." 


Zij  gaf  mijne  hand  een  druk  en  schudde  haar  hoofd. 

>Hij  is  nu  niets  meer  voor  mij.  Trot  —  nog.  minder  dan  niets.  Maar 
liever  dan  hem  voor  zijne  misdrijven  te  straffen  (gelijk  gebeuren  zou  als 
hij  hier  door  het  land  bleef  zwerven)  geef  ik  hem  meer  geld  dan  ik  missen 
kan,  als  hij  zich  bij  tijden  weer  vertoont,  om  maar  weer  been  te  gaan.lk 
was  eene  zottin  toen  ik  hem  trouwde ;  en  in  zooverre  ben  ik  in  dat  op- 
zicht  eene  onverbeterlijke  zottin,  dat  ik,  uit  teerhartigheid  voor  wat  it 
hem  geloofde  te  zijn,  zelfs  die  schim  mijner  ijdele  verbeeldingnietgaarae 
hard  behandeld  zou  willen  hebben.  Want  ik  was  in  emst.  Trot,  ^s  ooit 
eene  vrouw  dat  geweest  is." 

Met  een  zwaren  zucht  stapte  mijne  tante  als  het  ware  van  de  zaak  af. 

»Daar,  beste  jongen,"  zeide  zij,  haar  rok  gladstrijkende.  »Nu  weetgij 
het  begin,  het  midden  en  het  einde,  en  alles  er  van.  Wij  zullen  de  zaak 
nu  niet  meer  voor  elkander  ophalen,  en  natuurlijk  zult  gij  er  ook  niemand 
anders  van  spreken.  Dit  is  mijne  miserabele  historie,  Trot,  en  wij  zullea 
ze  maar  voor  ons  zelven  houden." 


XLVm. 

HUISELIJKE    ZAKEN. 

Ik  werkte  ijverig  aan  mijn  boek  voort,  zonder  mij  echter  daardoor  in 
de  geregelde  waarneming  mijner  betrekking  als  snelschrijver  te  laten 
hinderen ;  en  het  kwam  in  het  licht  en  maakte  grooten  opgang.  Ik  werd 
niet  bedwelmd  door  den  lof,  die  mij  in  de  ooren  galmde,  hoewel  ik  tocb 
zeer  gevoelig  daarvoor  was,  en  mijn  werk  —  hieraan  twijfel  ik  bijna 
niet  —  nog  meer  waarde  toeschreef  dan  iemand  anders  deed.  Ik  heb 
altijd  opgemerkt,  dat  iemand,  die  goede  reden  heeft  om  in  zich  zelven  te 
gelooven,  zich  nooit  voor  anderen  te  pronk  stelt  opdat  zij  ook  in  hem 
zouden  gelooven.  Zoo  was  het  juist  mijn  gevoel  van  eigenwaarde,  dat 
mij  bescheiden  deed  blijven;  en  hoe  meer  lofikverwierf,deste  meer 
poogde  ik  het  te  verdienen. 

Het  is  mijn  oogmerk  niet,  in  deze  aanteekeningen,  hoewel  zij  anders 
mijn  geschreven  geheugen  zijn,  over  de  geschiedenis  van  mijn  letter- 
kundigen  arbeid  uit  te  weiden.  Mijne  verdichte  verhalen  spreken  voor 
zich  zelven,  en  ik  laat  hen  dus  aan  zich  zelven  over.  Als  ik  er  ter  loops 
eenige  melding  van  maak,  is  het  alleen  omdat  zij  tot  den  gang  mijoer 
ontwikkeling  behooren. 


ONZE  PACE,  71 

Daar  ik  thans  eenigen  grond  had  om  te  gelooven,  dat  aanleg  en  toeval 
mij  tot  een  schrijver  hadden  gemaakt,  volgde  ik  met  vertrouwen  deze 
roeping.  Zonder  zulke  verzekering  lou  ik  er  zeker  van  hebben  afgezien 
en  mijne  krachten  aan  iets  anders  besteed  bebbea.  Jk  zou  gepoogd  heb- 
ben te  vinden  wat  aanleg  en  toeval  mij  werkelijk  gemaakt  hadden,  om 
dan  dat  en  niets  anders  te  wezen. 

Ik  had  in  de  courant  en  elders  met  zooveel  bijval  geschrevcn,  dat  ik, 
toen  ik  mijne  nieuwe  zege  had  behaald,  eene  billijke  reden  meende  te 
hebben  om  mij  aan  die  vervelende  Parlements-zittirgen  te  onttrekken. 
Op  een  heuglijken  avond  noteerde  ik  dus  voor  de  laatste  maal  de  muziek 
van  den  parlementairen  doedelzak,  en  sedert  heb  ik  die  nooit  weder  ge- 
hoord ;  hoewel  ik  den  ouden  dreun,  zonder  eenige  wczenlijke  verande- 
ring  (behalve  dat  hij  nog  langer  gerekt  wordt)  de  gansche  lange  zitting 
door  nog  in  de  nicuwsbladen  terugvind. 

Ik  schrijf  nu  van  den  tijd,  toen  ik,  naar  ik  denk,  omirent  anderhalf 
jaar  getrouwd  was.  Na  eene  verscheidenheid  van  proefnemingen  hadden 
wij  van  alle  htiishoudelijke  zorgen  afgezien^  als  iets  dat  toch  niet  baatte. 
Wij  lieten  het  huishouden  voor  zich  zelven  zorgen  en  hieiden  om  ons  te 
bedienen  een  page.  De  voornaamste  bezigheid  van  dezen  dienaar  was 
met  de  keukenraeid  te  kijven;  in  welk  opiicht  hij  een  volmaakte  Wit- 
tington  was,  hoewel  zonder  kat,  en  zonder  de  geringste  kans  om  ooit 
Lord  Mayor  te  worden. 

Het  is  mij,  alsof  hij  in  een  hagel  van  sauspandekselljes  moet  geleefd 
hebben.  Geheel  zijn  leven  was  een  vuistgevecht,  Bij  de  meest  ongepaste 
gelegenheden — zooals  wanneer  wij  een  d  i n e r  t j  e,  of  desavonds  eenige 
vrienden  hadden  —  gilde  hij  om  hulp,  en  kwam  dan,  met  ijzeren  projec- 
tielen  hem  achtema  vliegende,  de  keuken  uitstuiven.  Wij  wilden  hem  wcl 
wegienden,  roaar  hij  was  veel  te  veel  aan  ons  gehccht  en  wilde  nietheen- 
gaan,  Hij  was  een  teerhartige  jongen,  en  barstte  fn  zulke  jammerlijke 
weeklachten  uit,  als  er  een  woord  van  het  ophouden  onzer  betrekking 
werd  gesproken,  dat  wij  we!  genoodzaakt  waren  hem  te  houden.  Hij  had 
geene  moeder,  en  gecne  andere  betrekkingen,  zooveel  ik  kon  ontdekken, 
behalve  eene  zuster,  die  de  vJucht  naar  Amerikanam,  zoodrawijhem 
haar  hadden  afgenomen,  en  hij  zat  ons  dus  op  den  hals  alsof  hij  een  wis- 
Bclkind  was.  Hij  had  een  levendig  gevoel  van  zijn  ongelukkigcn  loesland, 
en  stond  altijd  zijne  oogen  met  de  mouw  van  zijn  buisje  te  wrijven,  of  ge- 
bukt  zijn  neus  te  snuiten  in  het  uiterste  puntje  van  een  zakdoekje,  dat  hij 
nooit  geheel  uit  zijn  zak  haalde,  maar  waaivan  hij  altijd  een  soort  van 
geheim  maakte. 

Deze  ongelukkigc  page,  in  een  heilloos  uur  voor  zes  pond  'sjaarsin 
dienst  genomen,  was  eene  bron  van  bestendige  onnist  voor  mij.  Ik  lag 
hem  groeien  —  en  hij  groeide  als  klimboonen  —  met  pijnlijken  angst 
voor  den  tijd  wanneer  hij  zich  zou  beginnen  te  scheren,  ja  zelfs  voor  de 
dagen  wanneer  hij  kaal  of  grijs  zou  worden.  Ik  zag  geen  voomitzicht  om 
hem  ooit  kwijt  te  raken ;  en  als  ik  mij  de  toekomst  voorstelde,  placht 
ik  te  denken  welk  een  overlast  hij  wezen  zou  als  hij  een  oud  man  ge- 
worden  was. 


72  DAVID  COPPKRFIELD. 


Nooit  had  ik  iets  minder  verwacht  dan  de  manier,  waarop  deze  ongt- 
lukkige  mij  uit  mijne  verlegenheid  redde.  Hij  stal  Dora's  horloge,  dat, 
gelijk  alles  wat  ons  toebehoorde,  geene  bijzondere  vaste  plaats  had, 
maakte  er  geld  van,  en  verteerde  de  opbrengst  (hij  was  altijd  een  jongeii 
van  zwak  verstand  geweest)  met  onophoudelijk  buiten  op  de  diligena 
tusschen  LondenenUxbridge  heen  en  weder  te  rijden.  Na het vol- 
brengen  van  zijne  vijftiende  reis,  als  ik  mij  wel  herinner,  werd  hij  door 
de  politie  opgepakt,  en  toen  vend  men  nog  vier  en  een  halven  schclling 
en  een  uit  de  hand  gekochten  flageolet,  waarop  hij  niet  spelen  kon,  in 
zijn  bezit. 

Deze  verrassing  en  de  gevolgen  daarvan  zouden  veel  minder  onaan- 
genaam  zijn  geweest,  als  hij  niet  zoo  boetvaardig  geweest  was.  Maar  h^ 
was  zeer  boetvaardig,  en  dat  op  eene  bijzondere  manier  —  niet  bij  den 
hoop  in  eens  af,  maar  bij  termijnen.  Bij  voorbeeld,  daags  nadat  ik  genood* 
zaakt  was  om  tegen  hem  te  komen  getuigen,  deed  hij  openbaringen  aan- 
gaande  zekere  mand  in  den  kelder,  die  wij  geloofden  dat  vol  wijn  was, 
maar  niets  meer  bevatte  dan  fieschen  en  kurken.  Wij  dachten,  dat  hij  nn 
zijn  gemoed  had  ontlast  en  het  ergste  gezegd  wat  hij  van  de  keukenmeid 
wist ;  maar  een  paar  dagen  later  begon  zijn  geweten  opnieuw  te  knagen 
en  openbaarde  hij  hoe  zij  een  meisje  had,  dat  elken  morgen  vroeg  ons 
brood  weghaalde,  en  ook  hoe  hij  zelfzichhadlaten  verleidenomden 
melkman  van  steenkolen  te  voorzien.  Nog  twee  of  drie  dagen  later  werd 
ik  door  de  rechterlijke  macht  onderricht,  dat  hij  aanleiding  had  gegeven 
tot  het  ontdekken  van  osseribben  in  de  pottenkast  en  beddenlakens  in 
den  voddenzak.  Eene  korte  poos  later  kwam  hij  met  geheel  iets  nieuws 
voor  den  dag  en  bekende  zijne  wetenschap  van  een  voomemen  om  bij 
ons  in  huis  in  te  breken,  hetwelk  de  bierjongen,  die  terstond  gevat  werd, 
had  gekoesterd.  Ik  werd  zoo  beschaamd,  dat  ik  mij  zoodanig  had  laten 
beetnemen,  dat  ik  hem  wel  geld  had  willen  geven  om  maar  zijn  mond  te 
houden,  of  iemand  had  willen  omkoopen  om  hem  te  laten  wegloopen. 
Het  verergerde  de  zaak  nog  meer,  dat  hij  daarvan  geheel  geen  denkbeeld 
had,  maar  begreep,  dat  hij  mij  met  elke  nieuwe  ontdekking  eene  vergoe- 
ding  gaf,  om  niet  te  zeggen,  mij  met  verplichtingen  overlaadde. 

Eindelijk  liep  ik  zelf  weg,  als  ik  een  zendeling  der  politie  met  een  nieaw 
bericht  zag  aankomen,  en  hield  mij  zooveel  mogelijk  schuil  tot  hij  te 
recht  gesteld  en  tot  deportatie  veroordeeld  was.  Zelfe  toen  kon  hij  zich 
nog  niet  stilhouden,  maar  schreef  ons  gedurig  brieven,  en  verlangde  zoo 
zeer  om  Dora  nog  eens  te  zien  eer  hij  heenging,  dat  Dora  hem  ging  be* 
zoeken,  en  flauw  viel  toen  zij  zich  achter  ijzeren  trali^n  za^.  Kortom,  ik 
had  geene  rust  eer  hij  uit  het  vaderland  verwijderd  en  (gelijk  ik  naderhand 
hoorde)  ergens  ver  weg  —  ik  heb  geen  het  minste  geographische  denk- 
beeld waar  —  schaapherder  was  geworden. 

Dit  alles  voerde  mij  tot  eenige  emstige  overdenkingen  en  deed  mij 

onze  verkeerdheden  uit  een  nieuw  oogpunt  beschouwen ;  gelijk  ik  niet 

kon  nalaten  mijne  Dora,  in  weerwil  van  mijne  teederheid  voor  haar,  op 

zekeren  avond  mede  te  deelen. 

iLieQe,"  zeide  ik,  ihet  is  eene  pijnlijke  gedachte  voor  mij,  dat  ons  ge- 


IK   B£PROEF  DEN  GEEST  VAN  MUN  KIND-VROUWTJE  TE  VORMEN.   73 

»rek  aan  orde  en  overleg  niet  alleen  ons  zelven  (wij  zijn  emu  aan  gewoon 
peworden)  maar  ook  andere  menschen  nadeelig  is."  —  »Gij  hebt  u  lang 
tilgehouden,"  zeide  Dora,  ten  nu  zult  ge  gaan  knorren."  —  iNeen, 
iraarlijk  niet,  liefje.  Laat  ik  maar  eens  duidelijk  maken  wat  ik  meen."  — 
Ik  geloof,  dat  ik  het  haast  niet  noodig  heb  te  weten,"  zeide  Dora.  — 
»Maar  gij  hebt  het  wel  wezenlijk  noodig  te  weten,  liefje.  Zet  Jipeens 
leer." 

Dora  duwde  zijn  neus  tegcn  den  mijnen  en  zeide  »Boe  !"om  mijn  emst 
;e  verdrijven ;  ms^r  daar  dit  niet  gelukte,  zond  zij  hem  naar  zijne  pagode 
5n  bleef  mij  toen  met  gevouwen  handen  en  de  allerdiepste  berusting  op 
laar  gezichtje  zitten  aankijken. 

»De  zaak  is,  melieve,"  begon  ik,  twij  hebbeneenesmetstofbij  ons, 
raarmede  wij  alien  om  ons  heen  aansteken.'' 

Ik  had  op  dezen  figuurlijken  trant  kunnen  voortgaan,  indien  Dora's 
gezichtje  mij  niet  gewaarschuwd  had,  dat  zij  zich  met  alle  macht  ^at  te 
irerwonderen,  of  ik  haar  misschien  eene  nieuwe  soort  van  vaccine,  of 
eenig  ander  geneesmiddel,  tegen  deze  ongezonde  eigenschap  van  ons  zou 
nrillen  voorslaan.  Ik  brak  dus  af,  en  maakte  mijne  meening  duidelijker* 

iHet  is  niet  alleen,  mijn  hartje,"  zeide  ik,  >dat  wij  ons  geld  te  zoek 
maken,  onze  genoegens  verminderen  en  somtijds  zelfs  uit  ons  humeur 
geraken,  omdat  wij  niet  zorgvuldiger  leeren  zijn ;  maar  wij  beladen  ons 
levens  met  de  emstige  verantwoordelijkheid,  dat  wijiedereen,  diebij  ons 
in  dienst  komt  of  iets  met  ons  te  maken  heeft,  bederven.  Ik  begin  te  vree- 
zen,  dat  de  schuld  niet  geheel  aan  66n  kant  is,  maar  dat  al  die  menschen 
zich  zoo  slecht  houden,  omdat  wij  zelven  ons  niet  heel  goed  houden." — 
»0,  welk  eene  beschuldiging  I"  riep  Dora  uit,  hare  oogen  wijd  openzet- 
tende,  >  zoo  te  zeggen,  dat  gij  mij  ooit  gouden  horloges  hebt  zien  weg- 
nemen.  O !"  —  »  NGar,  liefje,"  bracht  ik  hiertegen  in, »  praat  nu  toch  geen 
gekheid!  Wie  heeft  er  in  het  minst  op  gouden  horloges  gedoeld  ?" — 
tDat  hebt  gij  gedaan,"  antwoordde  Dora.  »Dat  weetgij  zelfwel.Gij  hebt 
gezegd,  dat  ik  mij  ook  niet  goed  had  gehouden,  en  mij  met  hem  verge- 
leken."  —  »  Met  wien  ?"  vroeg  ik.  —  »Met  dien  page,"  snikte  Dora.  »0, 
gij  barbaar,  om  uwe  lief hebbende  vrouw  met  een  gedepprteerden  page 
te  vergelijken  I  Waarom  hebt  gij  mij  niet  gezegd  hoe  gij  over  mij  dacht, 
eer  wij  nog  getrouwd  waren  ?  Waarom  hebt  ge  mij  niet  gezegd,  gij  ge- 
voellooze,  dat  ge  mij  voor  nog  erger  hieldt  dan  een  gedeporteerden 
page  ?  O,  welke  schrikkelijke  gedachten  van  mij !  O,  mijn  hemeltje !"  — 
iMaar,  lieve  Dora,"  antwoordde  ik,  en  beproefde  zachtjes  den  zakdoek 
weg  te  trekken,  dien  zij  voor  hare  oogen  hield,  %  dit  is  niet  alleen  heelbe- 
lachelijk  van  u,  maar  heel  verkeerd.  Vooreerst  is  het  niet  waar."  —  >  Gij 
hebt  altijd  gezegd,  dat  hij  een  jokkenaar  was,"  snikte  Dora.  »En  nu  zegt 
gij  dat  ook  van  mij.  O,  wat  zal  ik  doen !  Wat  zal  ik  doen !"  —  >  Maar,  lief 
meisje,"  hemam  ik,  »ik  moet  u  waarlijk  bidden  om  toch  redelijk  te  zijn 
en  te  hooren  wat  ik  gezegd  heb  en  nog  zeg,  Mijne  lieve  Dora,  als  wij 
onzen  plicht  niet  leeren  doen  ten  aanzien  van  hen,  die  wij  gebruiken, 
zullen  zij  nooit  hun  plicht  bij  ons  leeren  doen.  Ik  vrees,  dat  wij  de  men- 
schen gelegenheden  aanbieden  om  kwaad  te  doen^dkK\M\TkOO\l\xsa^v 


( 


74  DAVID  COPPERFIELD. 


ten  aangeboden  worden.  Zelfs  indien  wij  uit  vrije  verkiezing  zoo  achte^ 
loos  in  al  ons  doen  waren  —  dat  xeker  zoo  niet  is  —  zelfe  als  ons  dat  b^ 
viel  en  wij  het  aangenaam  vonden  zoo  te  wezen  —  dat  wij  zeker  nict 
doen,  ben  ik  overtnigd,  dat  het  ons  toch  niet  zou  vrijstaan  om  zoo  voort 
te  gaan.  Wij  bederven  waarlijk  de  menschen.  Wij  zijn  verplicht  daarom 
te  denken^  Ik  kan  niet  nalaten  daarom  te  denken,  Dora.  Het  is  eene  g^ 
dachte,  die  ik  niet  van  mij  kan  verdrijven  en  die  mij  somtijds  zeer  onnis- 
tig  maakt.  Daar,  lieve,  dat  is  nu  alles.  Kom  aan  nu !  Wees  nu  niet  dwaas^ 

Dora  wilde  mij  langen  tijd  den  zakdoek  niet  laten  wegtrekken.  Zij  zat 
daarachter  te  snikken  en  te  prevelen  —  als  ik  onnistig  was,  waarom  wis 
ik  dan  ooit  getrouwd  ?  Waarom  had  ik  niet,  zelfs  daags  voor  dat  wij  naar 
de  kerk  gingen,  nog  gezegd,  dat  ik  wel  wist  dat  ik  onnistig  zou  zijn, « 
liever  niet  wilde  ?  Als  ik  haar  niet  kon  uitstaan,  waarom  zond  ik  haar 
dan  niet  weg  naar  hare  tantes  te  Putney,  of  naar  Julia  Mills  in  Indie? 
Julia  zou  blij  zijn  als  zij  haar  zag,  en  zou  haar  geen  gedeporteerden  page 
noemen;  Julia  had  haar  nooit  iets  anders  van  dien  aard  genoemd 
Kortom,  Dora  was  zoo  bedroefd,  en  maakte  mij  zoo  bedroefd  door  hare 
droef heid,  dat  ik  begreep,  dat  het  niet  baten  zou  zulk  eene  poging,  al 
was  het  ook  met  nog  zooveel  zachtheid,  te  herhalen,  en  dat  ik  iets  anders 
moest  beproeven. 

Wat  kon  ik  anders  beproeven !  Haar  >geest  te  vormen  ?"  Dit  was  eene 
gewone  spreekwijs,  die  een  fraaien  en  veel  belovenden  klank  had,  en  ik 
besloot  Dora's  geest  te  vormen. 

Ik  begon  terstond.Als  Dora  zeer  kinderachtig  was,  en  ik  haar  veel 
liever  in  die  stemning  had  willen  voorthelpen,  beproefde  ik  emstig  te 
zijn  —  en  bracht  aldus  haar  en  ook  mij  zelven  geheel  van  de  wijs.  Ik 
sprak  met  haar  over  de  onderwerpen,  die  mijne  gedachten  bezighielden; 
ik  las  haar  uit  Shakspeare  voor  —  en  verveelde  haar  daarmede  schrik- 
kelijk.  Ik  gewende  mij  om  haar,  als  ware  het  toevallig,  kleine  lessen  en 
onderrichlingen  te  geven  —  en  zij  schrikte  daarvan  als  ik  ze  losliet,  alsof 
ik  zwermen  had  afgestoken.  Hoe  ongemaakt  en  natuurlijk  ik  den  geest 
van  mijn  vrouwtje  ook  poogde  te  ontwikkelen,  ik  kon  niet  nalaten  te 
zien,  dat  zij  altijd  instinctmatig  begreep  wat  ik  bedoelde,  en  steeds 
ijselijk  bang  daarvoor  was.  Vooral  was  het  mij  duidelij^,  dat  zij  Shaks- 
peare voor  een  vreeselijk  man  hield. 

Ik  preste  Traddles,  zonder  dat  hij  dit  wist,  in  mijn  dienst,  en  als  hi} 
ons  kwam  bezoeken,  liet  ik  mijne  mijnen  tegen  hem  springen,  om  Dora 
zijdelings  te  onderrichten.  De  voorraad  van  practische  wijsheid,  dien  ik 
Traddles  aldus  mededeelde,  was  ontzaglijk  groot  en  van  de  beste  soort; 
maar  op  Dora  maakte  dit  alles  geen  anderen  indruk  dan  haar  hare  vroo- 
lijkheid  te  benemen  en  zenuwachtig  te  doen  worden  van  angst,  dat  het 
vervolgens  hare  beurt  zou  worden.  Zoo  dwong  ik  mij  zelven  tot  de  taak 
van  schoolmeester,  valstrik,  of  vogelknip;  gedurig  speelde  ik  voor 
spinnekop  bij  Dora's  vliegje,  en  telkens  kwam  ik,  tot  hare  ontsteltenis, 
uit  mijn  schuUhoek  schieten. 

Doch  steeds  over  dit  tusschentijdperk  heen  vooruitziende  naar  den 
tijd  wanneer  er  eene  volmaakte  sympathie  tusschen  Dora  en  mij  zoQ 


9 


DOCH  HOKT  HET  OPGEVEN.  7} 

bestaan,  en  ik  haar  geest  geheel  naar  mijn  genoegea  zou  gevoimd  heth' 
bcD,  blcef  ik,  zelfs  maanden  lang,  zoo  voortgaan.  l5aarikechtereindeUjl( 
bevond  dat  ik,  hoewel  ik  al  dien  tijd  naar  een  egel  of  stekelvarken  had 
geleken  (altijd  in  de  wapeos  en  op  de  wacht),  Coch  eigenlijk  niets  had 
uitgeiicht,  b«gon  het  mij  in  de  gedachten  le  komen,  dat  Dora's  gees^ 
misschicn  alreeds  gevormd  was. 

Bij  verdcT  nadenken  kwaro  mij  dit  zoo  waarschijnlijk  voor,  dat  ik 
mijn  plan,  dat  zich  id  woorden  veel  beter  liet  aanzien  dan  in  werkelijk- 
heid,  liet  varcn,  en  het  besluit  nam  om  voortaan  maar  met  mijn  kind- 
vrouwtje  tevreden  te  zijn,  zonder  meer  te  beproeven  haar  tot  iets  andera 
te  maken.  Ik  was  het  hartelijk  moede  altijd  alleen  wijs  en  voorzichtig  te 
zijn,  en  mijne  lleveling  onder  een  angstig  bedwang  te  zien.  Dus  kocht 
ik  een  paar  fraaie  oorbellen  voor  haar  en  een  halsband  voorjip,  en 
kwam  op  een  dag  naar  huis  met  het  voornemen  om  mij  weder  aange- 
naam  te  maken. 

Dora  was  veifaeugd  over  de  presentjes  en  kuste  mij  vroolijk;  maar  er 
bleef  toch  eene  schaduw  tusschen  ons,  hoe  gering  ook,  en  ik  had  mij 
vooTgenomen  dat  die  er  niet  meer  zou  zijn.  Als  er  ergens  nog  zulk  eene 
scbaduv  mocht  wezen,  zou  ik  die  voortaan  in  mijneeigene  borst  houden, 

Ik  zette  mij  naast  miJD  vrouwtje  op  de  sofa  en  deed  haar  betletjes  in  de 
ooren ;  en  toen  zeide  ik  haar,  hoe  ik  vreesde  dat  wij  sedert  eenigen  tijd 
niet  zulk  pleizierig  gezelschap  voor  elkander  geweest  waren  als  wij 
plachten  te  zijn,  en  dat  de  schuld  bij  mij  lag;  hetgeen  ikoprechtge* 
voelde  en  ook  werkelijk  zoo  was. 

»De  waarheid  is,  Dora,  mijn  liefje,"  zeide  ik,  >ik  heb  wijs  willen 
zijn."  ~  »En  mij  ook  wijs  willen  maken,"  zeide  Dora  beschroomd, 
»Hebtgij  niet,Doady?" 

Ik  knikte  toestemmend  op  de  aanvallige  vraag  der  opgetrokkene 
wenkbrauwen  en  kuste  hare  geopcnde  lipjes. 

>  Het  baat  gcen  zier,"  zeide  Dora,  haar  hoofd  schuddende,  dat  de  bel> 
letjes  rinkelden.  >  Gij  weet  wel  welk  een  klein  dingetje  ik  ben,  en  hoe  ik 
van  den  eersten  af  gewild  heb  dat  ge  mij  zoudt  noemen.  Als  gij  dat  niet 
kunt  doen,  vrees  ik  dat  gij  nooit  van  mij  houden  zult.  Zijt  ge  wel  zeker, 
dat  ge  somtijds  niet  denkt,  dat  het  beter  zou  geweest  zijn  als  ge  maar..." — 
»Wat  gedaan  had  liefje?"  Want  zij  scheen  niet  te  willen  voortgaan. — > 
» Niets !"  zeide  Dora.  — » Niets  ?"  herhaalde  ik. 

Zij  sloeg  hare  armen  om  mijn  hals,  en  lachte,  en  gaf  zich  zelven  haar 
geliefkoosden  scheldmam  van  gansje,  en  verborg  haar  gezich^e  op 
mijn  schouder,  in  zulk  een  ovcrvloed  van  krullen,  dat  ik  mocite  had  zb 
genoeg  weg  te  strijken  om  het  te  kuonen  zien. 

•  Of  ik  met  denk,  dat  het  beter  zou  geweest  zijn  niets  te  doen,  dan  den 
geest  van  mijn  vrouwtje  te  willen  vormen  f"  zeide  ik  bij  mij  zelven 
kchende.  »Is  dat  de  vraag  f  Ja,  waarlijk,  dat  denk  ik  nu  ook."  —  )Hebl 
gij  dat  willen  doen  f"  riep  Dora  uit.  i  O,  welk  een  ijselijke  jongen !"  — 
1  Maar  ik  zal  het  nooit  weder  beproeven,"  zeide  ik,  »  Want  ik  heb  haar 
hartelijk  lief  zooals  zij  nu  is."  —  »Zonder  jokken  —  waarlijk f" zeide 
Dora,  dichter  bij  mij  schuivende.  — iWaaromzouikzoekenleveran^ 


76  DAVID  COPPERFIELD. 


deren/'  zeide  ik,  twat  mij  al  zoolang  dierbaar  is  geweest!  Gijknotil 
tiooit  beter  voordoen  dan  gij  natuurlijk  zijt,  mijne  lieveDora;enijfl 
zullen  geen  verwaande  proeven  meer  nemen,  maar  weder  op  onsal 
ouden  weg  voortgaan  en  gelukkig  wezen."  —  »En  gelukkig  wocn?l 
antwoordde  Dora.  >}a!  Alle  dag.  En.  gij  zult  er  u  niet  aan  storenofde  1 
dingen  een  klein  ziertje  verkeerd  gaan,  somtijds  ?"  —  » Neen,  ncen,"  I 
zeide  ik.  >Wij  moeten  ons  best  maar  doen." —  »Eu  gij  zult  mij  nietmefl  I 
zeggen,  dat  wij  andere  menschen  slecht  maken,  zult  ge  wel  ?"  zeide  Don  ] 
Vleiend.  >Want,  weet  ge,  dat  is  zoo  schrikkelijk  knorrig/*  -  iNea  I 
Heen,"  antwoordde  ik.  —  >Het  is  beter  voor  mij  dom  te  wezen  dan  vff- 1 
drietig,  niet  waar?"  zeide  Dora.  —  >  Beter  om  natuurlijk  Dora  te  weaa 
dan  iets  anders  in  de  wereld."  —  iln  de  wereld!  O,  Doady,  dat  iseeoe  j 
grooteplek!" 

Zij  schudde  haar  hoofd^  zag  met  hare  heldere  verheugde  oogen  in  de 
mijne,  kuste  mij,  barstte  in  een  vroolijk  lachen  uit  en  sprong  been  oo 
Jip  zijn  nieuwen  halsband  om  te  doen. 

Zoo  eindigde  mijne  laatste  poging  om  eenige  verandering  in  Dorate 
maken.  Ik  was  onder  die  poging  ongelukkig  geweest;  ik  kon  mijoe 
eigene  eenzame  wijsheid  niet  uitstaan;  ik  kon  die  niet  overeenbrcn- 
gen  met  hare  vroegere  aandoenlijke  bede,  om  haar  voor  mijn  kind- 
vrouwtje  te  houden.  Ik  besloot  om  zelf  in  stilte  te  doen  wat  ik  kon,om 
onze  huiselijke  zaken  op  eenbeteren  voettebrengen;  maarik  voorzag 
dat  het  meeste  dat  ik  doen  kon  zeer  weinig  zou  zijn,  of  ik  zou  mij  zelven 
Weder  tot  een  spinnekop  moeten  maken,  en  altijd  op  de  wacht  zitten. 

En  de  schaduw,  waarvan  ik  gesproken  heb,  die  niet  meer  tusschen  ons 
tnoest  komen,  maar  geheel  op  mijn  eigen  hart  blijven  rusten  —  hoeging 
het  daarmede  ? 

Het  oude  ongelukkige  gevoel  bleef  mij  altijd  bij.  Indien  het  maar 
eenigsjins  veranderde,  werd  het  sterker ;  maar  het  bleef  even  onbepaald 
als  ooit,  en^deed  mij  aan  gelijk  de  klank  van  treurige  muziek,  flauw  inde 
stilte  van  den  nacht  gehoord.  Ik  had  mijne  vrouw  teeder  lief  en  was  ge- 
lukkig; maar  het  geluk,  dat  ik  eens  duister  had  te  ^emoet  gezien,  was 
niet  het  geluk  dat  ik  genoot,  en  altijd  ontbrak  er  nog  lets  aan. 

Ter  vervulling  van  het  verdrag,  dat  ik  met  mij  zelven  heb  gemaakt, 
om  mijn  geest  op  dit  papier  te  laten  afspiegelen,  doorzoek  ik  dien  nog 
eens  nauwkeurig,  om  al  de  geheimen  van  mijn  gemoed  aan  het  licht  te 
brengen.  Wat  ik  miste  beschouw  ik  nog  —  beschouwde  ik  altijd  —  als 
iets,  dat  een  droom  mijner  jeugdige  verbeelding  was  geweest;  iets,  dat 
voor  geene  verwezenlijking  vatbaar  was ;  iets,  waarvan  ik  nu  ontdekte 
dat  het  zoo  was,  en  waarbij  ik  natuurlijk  leedwezen  gevoelde,  gelijk  met 
iedereen  het  geval  was.  Maar  dat  het  beter  voor  mij  zou  geweest  zijn, 
indien  mijne  vrouw  mij  meer  had  kunnen  helpen,  en  de  menigvuldi^ 
gedachten  met  mij  deelen,  waarin  ik  nu  geen  deelgenoot  had,  en  dat  dut 
zoo  had  kunnen  zijn,  dit  wist  ik  wel. 

Tusschen  die  twee  onvereenigbare  gevolgtrekkingen  —  de  eene,  dat 
Wat  ik  gevoelde  algemeen  en  onvermijdelijk  was ;  de  andere,  dat  het  mij 
bijzonder  eigen  was  en  ook  anders  had  kunnen  zijn  —  bleef  ik  op  eene 


K  SCHK  UIJ  IN  DK  OUSTANDIGHEDEN.  77 

zooderlinge  wijs  been  en  weder  slingeren,  zonder  bepaalde  bewustheid 
dat  zij  met  elkander  strqdig  waren.  Als  ik  aan  de  lucbtige  droomen  dei 
jeugd  dacht,  die  niet  verwezenlijkt  kunnen  worden,  dacht  ik  ook  aan  deo 
beteren  staat,  vddr  den  mannelijken  leeftijd,  dien  ik  ontgroeid  was ;  ea 
dan  rezen  de  tevredene  dagen  met  Agnes,  in  het  dierbare  oude  huis,  voof 
mij  op,  gelijk  schimmen  van  dooden,  die  in  eene  andcre  wereld  konden 
herleven,  maar  hier  nooit,  nooit  weder  beiield  konden  worden. 

Somttjds  kwam  de  gedachte  bij  mij  op :  wat  had  er  kunnen  gebeuren, 
of  wat  iou  er  gebeurd  zijn,  als  Dora  en  ik  elkander  nooit  gekend  haddenr 
Maar  zij  was  zoodanig  met  mijn  aanzijn  saamgeweven,  dat  dit  de  ijdelsta 
van  alle  inbeeldingen  was,  en  zich  spoedig,  gelijk  eenin  de  lucht  zwevend 
Spinragdraadje,  bniten  mijn  oog  en  mijn  bereik  veihief. 

Ik  had  haar  altijd  lief.  Wat  ik  hier  beschrijf  sluimerde  in  de  diepste 
schuilhoeken  van  mijn  gemoed,  om  somtijds  ten  halve  te  ontwaken  en 
dan  weder  in  te  stuimeren.  Het  deed  zich  door  niets  bij  mij  blijken ;  ik 
weet  van  geen  invloed  dien  het  had  op  iets  dat  ik  zeide  of  deed.  Ik  draeg 
de  zwaarte  van  al  onze  kleine  zorgen  en  van  al  mijneplannen;Dora 
hield  de  pennen;  en  wij  gevoelden  beiden,  dat  ons  aandeel  naar  eisch 
van  zaken  was  afgepast.  Zij  was  waarltjk  ionig  aan  mij  gehecht  en  trolscb 
op  mij ;  en  wanneer  Agnes  in  hare  brieven  aan  Dora  eenige  haitelijke 
woorden  liet  invloeien  over  de  trotschheid  en  de  belangstelling,  waar- 
mede  mijne  oude  vrienden  van  mijn  toenemeDden  roem  hoorden  en 
mijn  boek  lazen  alsof  zij  mij  hoorden  spreken,  las  Dora  mij  dit  voor  met 
tranen  van  blijdschap  in  de  heldere  oogen,  en  zeide  dat  ik  een  lieve, 
oude,  schrandere,  beroemde  jongen  was. 

1  De  eerste  blindc  neiging  van  een  onervareD  haTt"Deze  woorden  van 
mcvrouw  Strong  kwamen  mij  in  dien  tijd  gedurig  in  de  gedachte,  stondea 
mij  bijna  altijd  voor  den  geest.  Dikwijls  werd  ik  des  nachts  er  mede  wak- 
ker ;  ik  herinner  mij,  dat  ik  ze  in  mijne  droomen  wel  op  de  muren  van 
huizen  gcschreven  heb  gezico.  Want  ik  wist  du,  dat  mijn  eigen  hart  nog 
onervaren  was  toen  het  eerst  opDora  verliefde;en  dathet,indienhet 
door  ervaring  wijs  was  geworden  toen  wij  getrouwd  waren,  nooit  had 
kunnen  gevoelen  wat  bet  heimelijk  had  gevoeld. 

iGecne  ongelijkheid  in  het  huwelijkkan  zoo  groot  zijn,  dan  wanneer 
geest  en  aanleg  niet  bij  elkander  passen."  Deze  woorden  herinnerde  ik 
mij  ook.  Ik  had  gepoogd  Dora  zich  naar  mij  te  doen  voegen,  en  had  dit 
onmogelijk  bevonden.  Wat  mij  overschoot  was,  mij  zelven  naar  Dora  te 
voegen;  met  haar  te  deelen  wat  ik  kon,  en  tevreden  te  zijn;  o^  mijne 
eigene  schouders  te  dragen  wat  ik  moest,  en  toch  tevreden  te  zijn.  Dit 
was  de  ervaring,  waardoor  ik  mijn  hart  tot  wijsheid  poogde  te  brengen, 
toen  ik  daarovei  begon  na  te  denken.  Zij  maakte  mijn  tweede  jaai  veel 
gelukkiger  d^n  het  eersle  \  en  wat  nog  beter  was,  maakte  Dora's  leven 
geheel  zonneschijn. 

Maar  toen  dat  jaar  ten  einde  begon  te  loopen,  was  Dora  niet  sterk 
meer,  Ik  had  gehoopt,  dat  Uchtere  handen  dan  de  mijne  zouden  helpen 
om  haar  karakter  te  vormcn,  dat  het  lachje  van  een  wichtje  aan  hare  borst 
mijn  kind-vrouw^e  in  cene  nouw  zou  herscheppen.  Dit  mocht  niet  zoo 


^8  DAVID  COPPERFIELD. 


Eijn.  Het  zieltje  toefde  een  oogenblik  op  den  drempel  der  kleine^cvtn- 
genis,  en  nam,  zonder  nog  van  gevangenschap  te  weten,  de  vlucht  naar 
boven. 

»Als  ik  weer  kan  rondloopen  zooals  ikplachtte  doen,  tante,"  zeidc 
Dora,  >zal  ik  Jip  w^t  laten  rennen.  Hij  wordt  erg  lui  en  loom."  —  ilk 
denk,  lieQe,"  zeide  mijne  tante,  die  stil  bij  haar  zatte  werken,  »dathj 
nog  eene  ergere  kwaal  dan  luiheid  heeft.  Ouderdom,  Dora."  —  Denkt 
gij  dat  hij  oud  is  ?"  zeide  Dora  met  verbazing.  »0^  hoe  wonderlijk  komt 
het  mij  voor,  dat  Jip  oud  zou  worden !"  -  -  »Dat  is  eene  kwaal  waaraan 
wij  alien  onderhevig  zijn,  klemtje,  als  wij  maar  voortleven,"  zeide  mijne 
tante  vroolijk.  tik  gevoel  er  mij  niet  vrijer  van  dan  ik  placht  te  doen^dat 
vcrzeker  ik  u."  —  »Maar  Jip,"  zeide  Dora,  hem  met  medelijden  aas- 
ziende.  >Zelfs  kleine  Jip !  Arm  diertje !"  —  »Hij  zal  het  nog  een  langen 
tijd  uithouden,  denk  ik,  Bloesempje,"  zeide  mijne  tante,  Dora  de  wang 
streelende,  terwijl  zij,  op  de  sofa  liggende,  overleunde  om  naar  Jip  te 
kijken,  die  zich  voor  hare  oplettendheid  dankbaar  toonde  door  op  zijoe 
achterpooten  te  gaan  staan  en  eenige  pogingen  aan  te  wenden  om  tegen 
haar  op  te  klouteren,  die  hem  echter  door  kortademigheid  mislukten. 
iHij  moet  dezen  winter  een  lap  flanel  in  zijn  huisje  hebben,  en  dan  zou 
het  mij  niet  verwonderen  als  hij  er  in  de  lente,  met  de  bloemen^  gchccl 
frisch  weder  uitkwam.  Hoor  nu  eens  dat  hondje!"riep  mijne  tante  oiL 
Als  hij  zooveel  levens  had  als  eene  kat,  en  op  het  punt  was  om  ze  alkn 
te  verliezen,  zou  hij  met  zijn  laatsten  adem  nog  tegen  mij  blaffen,  g^ 
loofik." 

Dora  had  hem  op  de  sofa  geholpen,  waar  hij  werkelijk  mijne  tante  zoo 
woedend  uitdaagde,  dat  hij  niet  overeind  kon  blijven,  maar  zich  zelvcn 
overzijde  blafte.  Hoe  meer  mijne  tante  hem  aankeek,  des  te  erger  ging 
hij  te  werk ;  want  sedert  eenigen  tijd  had  zij  een  bril  opgezet,  en  omecne 
of  andere  ondoorgrondelijke  reden  hield  hij  dien  bril  voor  iets  personeeb. 

Dora  bewoog  hem  met  vele  goede  woorden  om  naast  haar  te  gaan 
liggen ;  en  toen  hij  stil  was,  haalde  zij  een  van  zijnelangeooren  door  hare 
hand  en  herhaalde  eenige  malen  peinzend:  >Zelfs  kleine  Jip  I  Arm 
beestje !" 

>  Zijne  long  is  nog  goed  genoeg,"  zeide  mijne  tante  vroolijk,  »en  zijne 
diift  is  nog  lang  niet  zwak.  Hij  heeft  nog  een  aantal  jaren  voor  zich,  daar- 
aan  twijfel  ik  niet.  Maar  als  gij  een  hond  wilt  hebben  om  mee  te  rennen, 
Bloesempje,  daarvoor  heeft  hij  te  goede  dagen  gehad,  en  dan  zal  ik  era 
wel  een  geven."  —  iDank  u,  tante,"  zeide  Dora  flauw.»  Maar  doc  hrt 
toch  maar  niet,  blief!"  —  iNiet?"  zeide  mijne  tante,  haar  bril  afoe- 
mende.  —  >Ik  zou  geen  ander  hondje  willen  hebben  dan  Jip,"zeidc 
Dora.  >  Het  zou  zoo  hard  voor  Jip  wezen !  Buitendien,  ik  zou  nooit  zulke 
vrienden  met  een  ander  hondje  kunnen  zijn ;  want  hij  zou  mij  nietgekend 
hebben  eer  ik  getrouwd  was,  en  Doady  niet  hebben  aangeblaft  toen  h$ 
het  eerst  bij  ons  aan  hui^  kwam.  Ik  zou  van  geen  ander  hondje  kunnen 
houden,  vrees  ik,  tante."  —  »Wel  zeker,"  zeide  mijne  tante,  wederom 
hare  wang  streelende,  »gij  hebt^elijk."  —  »  Ge  zijt  toch  niet  boos,  nwt 
Waar?"  zdde  Dora.  —  iHo^lt-ei  ^stocKdat  hartje !"  riep  mijne  tanteoH, 


0 


GOKDBNHACHT  BLOESEMPJE.  79 

zich  liefderijk  over  haar  been  buigende.  >Te  denken  dat  ik  booszou 
kunnen  lijn!"  —  »Neen,  neen,  ik  dacht  dat  niet  wezenlijk,"  antwoorddc 
Dora,  »  maar  ik  ben  een  beetje  moe,  en  hct  maakte  mij  voor  een  oogen- 
blik  een  bee^e  onnoozel  —  ik  ben  altijd  een  onnoozel  dingelje,  dat  weet 
ge,  maar  dat  maakte  mij  nog  oonoozeler  —  dat  ik  zoo  over  Jip  praatte. 
Hij  heeft  mij  gekend  onder alles water gebeurd is, niet waarJip?Enik 
zou  het  niet  van  mij  kunnen  verkrijgen,  om  hem  achteraf  te  zetten,  om- 
dat  hij  een  beetje  verouderd  is  —  zou  ik  wel,  Jip  f" 

Jip  kroop  dichter  bij  zijne  meestercs  en  likte  traag  hare  hand. 

1  Ge  zijt  nog  zoo  oud  niet,  Jip,  niet  waar,  om  uwe  mcesteres  nu  al  te 
gaan  verlatenf"  zeide  Dora.  >  Wij  kunnen  elkandernog  <vat  langer  ge- 
zelschap  houden." 

Mijne  heftalUgeDora!  Tocnzij  den  volgendenzondagbenedenkwam 
om  te  eten,  en  zoo  blij  was  den  oudbekenden  Tradlles  te  zien  (die  op 
zondag  altijd  bij  ons  ten  eten  kwam),  dachten  wij  dat  zij  binnen  weinige 
dagen  weder  >zou  mndloo^n  gelijk  zij  placht  te  doen."  Maar  men  zeide 
wederom:  wacht  nog  eenige  dagen  —  en  toen  wederom:  wacht  nog 
eenige  dagen  —  en  nog  liep  zij  met,  wandelde  selfe  niet  eens.  Zij  zag  er 
allerhefet  uit  en  was  seer  viooUjk ;  maar  de  voetjes,  die  zoo  vlug  plachten 
te  ziJQ  als  sij  om  Jip  in  het  rond  huppelden,  bleven  loom  en  roerloos. 

Ik  begon  haar  elken  ochtend  naar  beneden  en  elken  avond  weder 
naar  boven  te  dragen.  Zij  sloeg  hare  armen  om  mijn  hals  en  lachte  on- 
dertuschen,  alsof  ik  het  om  eene  weddenschap  deed.  Jip  sprong  dan 
blaffende  om  ons  heen,  en  liep  vooruit,  en  bleef  hijgend  op  het  portaal 
staan  om  ons  te  zien  aankomen.  Mijne  tante,  dc  beste  en  vroolijkste 
ziekenoppasster,  kwam  achterons  aan  zwoegen,  ala  een  wandelende  berg 
van  omslagdoeken  en  kussens.  Mijnheer  Dick  had  zijn  post  als  kaarv 
drager  aan  niemand  willen  afstaan.  Traddles  stond  dikwijls  onder  aan 
de  trap  te  kijken,  en  ontving  zoo  nog  scheitsende  boodschappen  van 
Dora  aan  het  allerlie^te  meisje  van  de  wercld.  Wij  maakten  er  een  vroo- 
lijken  optocht  van,  en  raijn  kind-vrouwtje  was  de  vroolijkste  van  alien. 

Maar  soratijds,  als  ik  haar  opnam  en  voelde  dat  zij  llchter  in  mijne 
armen  werd,  overviel  mij  een  gevoel  van  doodsche  kilheid,  alsof  ik  een 
nog  onzichtbaar  ijs-gewcst  naderde,  dat  mij  het  bloed  in  de  aderen  deed 
stoUen.  Ik  durfde  dit  gevoel  geen  naam  geven  of  er  over  denken;  tot 
eens  op  een  avond,  toen  het  zeer  sterk  bij  mij  was,  en  ik,  nadat  mijne 
tante  was  heengegaan  met  den  afscheidsroep :  iGoedennacht,  Bloe- 
sempje  I"  alleen  voor  mijn  lessenaar  bleef  zitten  schreien  bij  de  gedachte, 
welk  een  noodlottige  naam  dit  was,  en  hoe  de  bloesem  nog  in  het  ont- 
luiken  verwelkte ! 


So  DAVID  COPPERFIELD. 


XLK. 

GEHEIMEN  EN  RAADSELS. 

Op  zekeren  morgen  ontving  ik  over  de  post  den  volgenden  brid!^ 
van  Canterbury  gedagteekend  en  aan  mij  in  Doctors'  Commons 
geadresseerd,  dien  ik  met  vrij  veel  verwondering  las: 

t  Mijn  waarde  heer ! 

»Omstandigheden,  geheel  buiten  mijn  individueel  vermogen  gelegen, 
hebben  gedm-ende  een  aanmerkelijk  verloop  van  tijd  eene  scheiding 
bewerkstelligd  van  dien  vertrouwelijken  omgang,  welke,  bij  de  bekrom- 
pene  gelegenheden,  mij  te  midden  mijner  beroepsplichten  toegestaan, 
om  de  tooneelen  en  gebeurtenissen  van  het  verledene,  door  de  prisma- 
tische  kleuren  des  geheu^ens  overgoten,  te  beschouwen^  steeds  de  stre^ 
lendste  aandoeningen  bij  mij  heeft  opgewekt  en  steeds  m  geene  gewone 
mate  zal  blijven  opwekken.  Deze  omstandigheid,  mijn  waarde  heer,  ver- 
eenigd  met  de  uitstekende  hoogte  waartoe  uwe  talenten  u  hebben  ver- 
heven,  schrikt  mij  af  van  de  vermetelheid  om  nog  de  vrijheid  te  dmrcn 
nemen  om  den  metgezel  mijner  jeugd  met  de  gemeenzame  benaming 
van  Copperfield  aan  te  spreken!  Het  zij  genoeg  te  weten,  dat  denaam, 
waarop  ik  het  mij  tot  eene  eer  reken  te  mogen  doelen,  aldjd  onder  de 
schatten  van  ons  huis  zal  worden  bewaard  (ik  bedoel  daarmede  de 
archieven  betrekkelijk  onze  vroegere  huurders,  door  mevrouw  KCcawbcr 
onder  hare  hoede  eenomen)  en  wel  met  gevoelens  zoowel  van  hoogach- 
ting  als  genegenheid. 

9  Het  voegt  niet  aan  iemand,  die  door  zijne  vroegere  dwalin^en  en 
door  een  toevalligen  samenloop  van  ongimstige  omstandigheden  m  den 
toestand  is  geraakt  van  eene  gestrande  bark  (indien  het  hem  vrijstaat 
zulk  eene  maritieme  benaming  op  zich  toe  te  passen),  en  die  thans  de  pen 
opneemt  om  u  te  schrijven  —  het  voegt  niet,  zeg  ik,  aan  iemand  in  zulb 
omstandigheden  den  toon  van  compliment  of  felicitatie  aan  te  slaan.  Dit 
laat  hij  voor  bekwamer  en  reiner  lumden  over. 

1  Indien  uwe  meer  gewichtige  bezigheden  u  mochten  toelatenomdeze 
onvolmaakte  letteren  ooit  tot  zooverre  te  ontcijferen  —  hetgecnalof 
niet  zal  kunnen  plaats  hebben,  naar  gelan^  van  omstandigheden  —  zult 
gij  natuurlijk  vragen  door  welk  oogmerk  ik  dan  genoopt  wordt  om  den 
tegenwoordigen  ten  papiere  tebrengen?  Vergun  mij  tezeggen,datik 
de  billijkheid  dier  vraag  volkomen  toestem  en  overga  tot  eene  uitvoerige 
beantwoording  daarvan,  vooraf  echter  aanmerkende,  dat  het  geen 
oogmerk  van  financieelen  aard  is. 

»Zonder  meer  onbewimpeld  te  spreken  van  een  geheim  vermogen, 
dat  misschien  aan  mijne  zijde  kan  bestaan,  omdenbliksemschichtte 
zwaaien  en  het  wrekende  en  verteerende  vuur  op  iemands  hoofd  te  doen 
neerkomen,  zal  het  mij  welvergimdzijninhetfoorbijgaanaantemer- 
ken,  dat  mijne  schoonste  droomen  voor  altijd  verdwenen  zijn  —  dat 
mijne  zielsrust  venaoiie\d^  e^i^x  m\\tL<^  N^ib^axheid  voor  alle  gunst  ver- 


f  ^ 


DE  BRIEVEN  VAN  MIJNHEER   EN  MEVROUW  MICAWBER.  8 1 


woest  is  —  dat  mijn  hart  niet  meer  op  de  rechte  plaats  zit  —  en  ik  niet 
meer  met  opgerichten  hoofde  voor  mijn  evenmensch  kan  wandelen. 
De  kanker  is  in  de  bloem.  De  beker  is  bitter  tot  aan  den  rand.  De  worm 
is  aan  den  arbeid,  en  zal  weldra  haar  slachtofifer  bemeesteren.  Hoe  eer 
hoe  beter.  Maar  ik  wil  niet  uitweiden. 

>  In  een  buitengemeen  smartelijken  gemoedstoestand  verplaatst,  buiten 
bereik  zelfs  van  mevrouw  Micawber's  balsemenden  invloed,  schoon 
in  de  dubbele  hoedanigheid  van  vrouw  en  moeder  uitgeoefend,  is  het 
mijn  voomemen  voor  een  korten  tijd  mij  zelven  te  ontvlieden,  en  een 
verlof  van  acht  en  veertig  uren  te  wijden  aan  een  bezoek  der  tooneelen 
van  vroeger  genot in  Engelands  hoofdstad. Onder de andere  havens 
van  huiselijke  rust  en  zielevrede  zuUen  mijne  schreden  zich  ook  natuur- 
lijk  naar  de  KingsBench-gevangenis  richten.  Het  bericht,  dat  ik  mij 
overmorgen,  precies  des  avonds  om  zeven  uur,  aan  de  buitenzijde  van 
den  zuidelijken  muur  dier  plaats  van  hechtenis  in  burgerlijkegedingen 
zal  bevinden,  is  het  eigenlijke  doel  van  dit  schrijven. 

>Ik  durf  mij  niet  aanmatigen  mijn  vroegeren  vriend  mijnheer  Cop- 
perfield,  of  mijn  vroegeren  vriend  mijnheer  Traddles  van  den  Inner 
Temple,  indien  deze  heer  nog  in  leven  en  wezen  is,  te  verzoeken  de 
goedheid  te  willen  hebben  om  mij  daar  te  ontmoeten  en  (voor  zooverre 
dit  mogelijk  is)  de  betrekking  van  vroeger  tijd  weder  aan  te  knoopen. 
Ik  beperk  mij  tot  de  vluchtige  aanmerkmg,  dat  te  genoemder  plaatse 
en  op  den  aangeduiden  tijd  de  verwoeste  sporen  zullen  te  vinden  zijn, 
die  thans  nog  overblijven  van 

Een  Gevallen  Toren, 

iWilkens  Micawber. 

>P.  S.  Het  zou  raadzaam  kunnen  zijn  bij  het  bovenstaande  nog  te 
voegen,  dat  mevrouw  Micawber  niet  in  vertrouwen  van  mijne  voor- 
nemens  is  onderricht." 

Ik  las  dezen  brief  verscheidene  malen  over.  Hoewel  ik  mijnheer  Mi- 
cawber's  verheven  trant  om  zich  uit  te  drukken,  en  de  buitengewone 
liefhebberij  waarmede  hij  bij  alle  mogelijke  en  onmogelijke  gelegenhe- 
den  lange  brieven  ging  zitten  schrijven,  behoorlijk  in  aanmerking  nam, 
fi;eloofQe  ik  toch,  dat  er  op  den  bodem  dezer  omslachtige  mededeeling 
lets  gewichtigs  moest  verborgen  liggen.  Ik  legde  den  brief  neeromer 
over  te  denken,  nam  hem  weder  op  om  hem  nog  eens  te  lezen,  en  was 
nog  daarmede  bezig  en  nog  even  verle^en,  toen  Traddles  binnenkwam. 

>Beste  vriend,"  zeide  ik,  »ik  ben  nooit  meer  in  mijn  schik  geweest  ute 
zien.  Gij  komt  juist  gelegen  om  mij  met  uw  nuchter  oordeel  bij  te  staan. 
Ik  heb  een  allerzonderlingsten  brief  van  mijnheer  Micawber  ontvan- 
gen."  —  >Wat  ?"  riep  Traddles  uit.  >En  ik  heb  er  juist  een  van  mevrouw 
Micawber  gekregen !" 

Daarmede  haalde  Traddles,  die  warm  en  rood  was  van  de  wandeling, 
en  wiens  haar  overeind  stond  alsof  hij  een  vrooHjk  spook  had  gezien, 
zijn  brief  te  voorschijn  en  wisselde  dien  tegen  den  mijnen  uit.  &  bleef 
hem  aanzien,  tot  hij  in  het  hart  van  mijnheer  Micawber's  brief  was  ge- 

DAVID  COPPERFIKLD,   —  III,  ^ 


82  DAVID  COPPERFIELD. 


komen  en  beantwoordde  den  blik  van  verwondering,  waarmede  hq 
zeide :  »Den  bliksemschicht  zwaaien  en  het  wrekende  en  verterende  todt 
op  iemand  doen  neerkomen !  —  Wei  mijn  hemel)  Copperfield  !*'  en  begofi 
toen  mevrouw  Micawber's  brief  te  lezen.  Deze  luidde  aldus : 

»Mijne  nederigste  groete  aan  mijnheer  Thomas  Traddles^enabhq 
zich  nog  iemand  mocht  herinneren,  die  vroeger  het  geluk  had  van  wd 
met  hem  bekend  te  zijn,  mag  ik  hem  dan  verzoeken  om  eenige  oogen- 
blikken  van  den  tijd,  dien  hij  overheeft  f  Ik  verzeker  mijnheer  T.  T.  dit 
ik  zijne  goedheid  niet  zou  durven  misbruiken,  indien  ik  mij  in  eenigen 
anderen  toestand  bevond  dan  op  het  punt  om  razend  van  wanhoop  te 
worden. 

>Hoewel  het  mij  de  ziel  verscheurt  van  zoo  iets  te  moeten  melding 
maken,  is  mijnheer  Micawber's  vervreemding  van  zijne  vrouw  en  zijn 
huisgezin  de  oorzaak,  die  mij  doet  wagen  mijne  jammerklacht  tot  mijn- 
heer Traddles  te  richten  en  om  zijn  vriendelijk  mededoogen  te  biddoi. 
Mijnheer  T.  kan  zich  onmogelijk  een  voUedig  denkbeeld  vormen  vande 
verandering  in  mijnheer  Micawber's  gedrag,  van  zijne  woestheid  en 
oploopendheid.  Deze  is  langzamerhand  zoo  zeer  toegenomea,  dat  zij  nn 
den  schijn  van  verstandsverbijstering  aanneemt.  £r  verloopt  bijna  geen 
dag,  kan  ik  mijnheer  Traddles  verzekeren,  dat  er  geene  uitbarsting  plaats 
heeft.  Mijnheer  Traddles  zal  mij  niet  vergen  hem  mijn  gevoel  te  schilde- 
ren,  wanneer  ik  hem  onderricht,  dat  ik  gewoon  ben  geworden  mijnheer 
Micawber  te  hooren  verklaren,  dat  hij  zich  aan  den  D.  heeft  verkocht 
Eene  raadselachtige  achterhoudendheid  is  sedert  lang  de  voomaamste 
trek  van  zijn  karakter,  heeft  sedert  lang  het  vroegere  onbeperkte  ver- 
trouwen  vervangen.  De  geringste  aanleiding,  zelfe  de  vraa^  wat  hij  lie6t 
zou  willen  eten,  noopt  hem  het  verlangen  naar  eene  scheidmg  te  kennen 
te  geven.  Gisteravond  bewoog  hem  een  kinderlijk  verzoek  om  een  dub- 
beltje,  ten  einde  citroen-bommetjes  — eene  hier  verkrijgbaresnoeperij — 
te  koopen,  om  de  tweelingen  een  oestermes  voor  te  houden ! 

»Ik  smeek  mijnheer  Traddles  mij  ten  goede  te  houden,  dat  ik  in  zulke 
bijzonderheden  treed.  Zonder  deze  zou  het  mijnheer  Traddles  waarlijk 
moeielijk  zijn  het  flauwste  begrip  van  mijn  hartverscheurenden  toestand 
te  vormen. 

»Mag  ik  het  nu  wagen  mijnheer  T.  het  oogmerk  van  mijn  brief  te  ver- 
trouwen  ?  Wil  hij  mij  nu  vergunnen  zijne  vriendelijke  belangstelling  in  te 
roepen  ?  O  ja,  want  ik  ken  zijn  hart ! 

»Het  snelle  oog  der  liefde  is  niet  gemakkelijk  te  verblinden,  vooral 
niet  dat  eener  vrouw.  Mijnheer  Micawber  begeeft  zich  naar  Lon den. 
Hoewel  hij  opzettelijk  zijne  hand  verborgen  hield,  toen  hij  dezen  morgea 
voor  het  ontbijt  het  adreskaartje  schreef,  dat  hij  aan  het  bruine  valiesje 
van  gelukkiger  dagen  vastmaakte,  zag  de  arendsblik  der  echtelijke  be- 
kommering  hem  duidelijk  de  letters  d,  o,  n  schrijven.  De  herberg,  waar 
de  diligence  in  bet  W  e  s  t  -  E  n  d  ophoudt,  is  het  Gouden  Kruis.  Durf  ik 
mijnheer  Traddles  vurig  smeeken  om  mijn  verdoolden  echtgenoot  op  te 
zoeken  en  met  hem  te  redeneeren?  Durf  ik  mijnheer  T.  verzoeken  zijn 


WU    BESLUITKN  KR  GIVOLG  AAH  TK  OXVEK.  83 

best  te  willen  doen  om  mijnheer  Micawber  weder  met  zijne  lielsbedroefde 
fiunilie  te  vereenigen  i  O  neen,  want  dat  eou  te  veel  zlja  I 

ilndien  mijnheer  Copperfield  lich  nog  icmand  mocbt  herioDeren,  die 
onbekcod  met  roem  is  gebleven,'wil  mijnheer  Traddles  hem  dan  mijne 
onverandeTlijke  achting  betuigen  en  heiielfde  verzoek  overbrengen  ?  In 
alien  gevalle,wilhijde  menschlievendheid  hebben  om  deze  mededeeling 
als  geheel  vertrouwclijk  te  beschouwen,  en  om  geenerlei  reden  daarvan 
lets  hoegenaamd  aan  luijnheer  Micawber  te  laten  blijken  i  Indien  mijn- 
heer T.  ooit  eenig  antwoord  daaiop  mocht  geven  (hetgeen  ik  nietanders 
dan  zeer  onwaarschijnhjk  kan  achten),  ul  een  brief,  aan  M.  E.  Postkan- 
toor  Canterbury  geadresseerd, minder  smartelijke gevolgen  na zich 
slepen  dan  een  rechtstreeks  geadresseerde  brief  aan  haar,  die  zicb  in 
grooten  nood  en  droefbeid  teekent, 

■  Mijnheer  Thomas  Traddles'  eerbiedige  vriendin  en  suppliante, 

lEmma  Micawber." 

>Wat  denkt  gij  van  dien  brief?"  zeide  Traddles,  zijne  oogen  naarmij 
opslaande,  toen  ik  die  tweemaal  had  geleien.  —  iWat  denkt  gij  van  den 
anderen  i"  zeide  ik,  want  hi]  was  nog  met  gefronste  wenkbrauwen  aan 
het  lezen.  —  >Ik  denk,  dat  die  twee  met  elkander,  Copperfield,"  an t- 
woordde  Traddles,  imeer  beduiden  dan  de  brieven  van  mijnheer  en 
mevrouw  Micawber  doorgaans  doen  —  maar  wat  zij  beduiden,  weet  ik 
niet.  Zij  zijn  beide  ter  goeder  trouw,  zonder  alspraak  met  elkander  ge- 
schreven,  daaraan  twijfel  ik  nict.  Arme  vrouw!"  hij  doelde  nu  op  den 
brief  van  mevrouw  Micawber,  en  wij  stonden  naast  elkander,  de  twee 
met  elkander  verge  lij  kende ;  >hetzal  in  alien  gevalleeeneweldaad  zijn 
haar  te  schrijven,  dat  wij  niet  zullen  verzuimen  mijnheer  Micawber  op  te 
aoeken." 

Ik  stemde  hierin  des  te  gereedelijker  toe,  omdat  ik  mij  zelven  nu  ver- 
wijdngen  deed,  dat  ik  haar  vori^en  brief  wat  al  te  luchtig  had  behandeld. 
Die  brief  had  mij  toen,  gelijk  ik  ook  gemeld  hcb,  wel  tamelijk  veel  jtof 
tot  nadenken  ge^even;  maar  mijne  eigene  bezigheden,  mijne  ondervin- 
ding  van  de  familie  en  dat  ik  verder  niets  mecr  hoorde,  hadden  mij  de 
zaak  langzamerhand  uit  het  hootd  doen  zetten,  Ik  had  dikwijls  om  de 
Micawber's  gedacht,  maar  voomamelijk  om  mij  te  verwonderen  hoe  zij 
nu  te  Canterbury  weder  aan  ifinanciceleverbintenissen"kwamen, 
«n  mij  te  herinneren  hoe  schuw  mijnheer  Micawber  voor  mij  was,  toen 
hij  klerk  bij  Uriah  was  geworden, 

Evenwel,  ik  schrecf  nuin  ons  beidernaam  een  troostbrief  aan  mevrouw 
Micawber,  en  wij  onderteekenden  dien  ook  beiden.  Toen  wij  de  sCad 
inwandelden  om  hem  naar  de  post  te  brengen,  hadden  Traddles  en  ik 
nog  een  lang  gesprek  en  verdiepten  wij  ons  in  alterlei  bespiegelingen, 
die  ik  hier  met  behoef  te  herhalen.  In  den  namiddag  gingen  wij  ook  met 
mijne  tante  te  rade ;  maar  het  eenige  bepaalde  besluit,  waartoe  wij  kwa- 
men,  was  dat  wij  niet  zouden  verzuimen  om  ons  op  de  plaats,  door  mijn- 
heer Micawber  bepaald,  te  laten  vinden. 

Hoewet  wij  daar  een  kwartieruurs  voor  den  tijd  verschenen,  vonden 


84  DAVID  COPPKRFIKLD. 


wij  er  mijnheer  Micawber  toch  reeds.  Hij  stond  met  over  elkandeTg^ 
sliigene  armen  tegenover  den  muur  naar  de  ijzeren  pennen  daarborcBop 
te  kijken,  met  ziSk  een  sentimenteel  gezicht,  alsof  zij  de  door  elkaixkr 
geslingerde  takken  der  boomen  waren,  die  hem  in  zijne  jeugd  hadda 
beschadawd. 

Toen  wij  hem  aanspraken,  toonde  hij  zich  eenigzins  verlegen  en  niet 
zoo  overdieven  welgemanierd  als  voorheen.  Hij  had  voor  dit  uitsta^ 
zijn  rechtsgeleerd  zwart  pak  afgelegd,  en  droeg  de  oude  spanbroek, 
maar  niet  geheel  met  zijn  ouden  zwier.  Langzamerhand  herkreeg  hj 
echter  wat  meer  van  zijn  vroeger  voorkomen,  terwijl  wij  met  hem  praat- 
ten;  maar  zel&  zijn  lorgnet  scheen  minder  ongedwongen  te  hangen,  cd 
zijne  boordjes,  hoewel  van  de  vorige  geduchte  breedte,  hingen  eenigs- 
zins  slap. 

>Mijne  heeren/'  zeide  mijnheer  Micawber,  >gij  zijt  wel  vriendeDin 
den  nood  en  vrienden  inderdaad.  Laat  ik  u  mijne  informaties  mogen 
aanbieden  naar  hetlichamelijk  welzijn  van  mevrouw  Copperfield  in  esse 
en  mevrouw  Traddles  in  posse  —  vooronderstellende  namelijk^dat 
mijn  vriend  mijnheer  Traddles  nog  niet  in  lief  en  leed  met  het  voorwerp 
zijner  genegenheid  is  vereenigd." 

Wij  bedankten  hem  voor  zijne  beleefdheid  en  gaven  voegzame  ant- 
woorden.  Nu  vestigde  hij  onze  aandacht  op  den  muur  en  begon:  »Ik 
verzeker  u,  mijne  heeren..."  toen  ik  het  waagde  mijn  bezwaar  tegen  deze 
stijve  beleefdheid  in  te  brengen  en  te  verzoeken,  dat  hij  ons  op  de  oude 
manier  zou  aanspreken. 

iMijn  beste  Copperfield/'  antwoordde  hij,  mij  de  hand  drukkende, 
luwe  hartelijkheid  overstelpt  mij.  Deze  ontvangst  van  een  verbrijzeld 
brokstuk  des  tempeb,  eenmaal  Man  geheeten  —  als  ik  mij  zoo  mag  uit- 
drukken  —  geeft  een  hart  te  kennen,  dat  onze  orde  van  wezens  tot  eer 
strekt.  Ik  wilde  juist  opmerken,  dat  ik  wederom  de  heldere  plek  aan- 
schouw,  waar  eenige  der  gelukkigste  uren  van  mijn  aanzijn  voorbijge- 
vloten  zijn."  —  >Die  dat  zeker  door  mevrouw  Micawber  werden 
gemaakt,"  zeide  ik.  >Ik  hoop,  dat  zij  nog  wdlvaartf"  —  >  Ik  dank  u, 
antwoordde  mijnheer  Micawber,  wiens  gezicht  op  dit  gezegde  eenigszins 
betrok,  >zij  is  maar  zoo- wat.  En  dit,"  vervolgde  hij,  treurig  knikkende, 
>is  dan  weder  de  Bench  —  waar,  voor  de  eerste  maal  in  vele  wisselende 
jaren,  de  overstelpende  drang  van  financieele  verbintenissen  mij  niet 
dagelijks  in  de  ooren  werd  gegalmd  door  onbescheidene  stemmen,  die 
mijn  gang  niet  wilden  ruimen;  waar  geen  klopper  aan  de  deur  was,  dien 
een  schuldeischer  kon  oplichten ;  waar  men  op  geene  oproepingen  be- 
hoefde  te  verschijnen  en  dagvaardingen  slechts  aan  het  hek  werden 
afgegeven.  Mijne  heeren,"  vervolgde  hij,  wanneer  de  schaduw  van  dat 
ijzerwerk  op  den  top  van  dat  steenen  gevaarte  op  het  kiezelgruis  der 
wandelplaats  viel,  heb  ik  mijne  kinderen  door  het  vlechtwerk  van  het 
ingewikkelde  patroon  zien  trippelen,  er  een  spelletje  van  makende  om 
de  donkere  strepen  niet  te  raken.  Ik  ben  gemeenzaam  bekend  met  elken 
steen  daarbinnen.  Als  ik  eenige  zwakheid  verraad,  zult  gij  die  wel  weten 
te  verschoonen."  —  >Wij  zijn  alien  sedert  een  stap  verder  gekomen, 


9 


UtlNHEKR  UICAWBBK  IN  EBN  TOBSTAMD  VAN  HOBDBLOOSHEID.         $$ 

mijnheer  Micawber,"  leideik.  —  >MijnheerCopperfield,"antwoor(lde 
hij  met  bitterheid,  >toeii  ik  een  bewoner  van  die  schuilplaats  was,  kon 
ik  mijii  evenmensch  in  het  aangeeicht  den,  en  hem  een  gat  in  het  hoofd 
slaan  als  hij  mij  beleedigde.  Mi;n  evenmensch  en  ik  staan  nict  meer  op 
dien  glorierijken  voet  met  elkander."  » 

Zecr  neerslachtig  van  het  gebouwafkeerende,  nam  mijnheer  Micaw< 
ber  mijn  aangeboden  arm  aan  deo  cenen,  en  den  aangeboder  arm  van 
Traddles  aan  den  anderen  kant  aan  en  wandelde  tusschenonsbeiden 
voort 

>Er  zijn  eenige  merkpalen  op  den  wegnaor  het  graf,"£eide  mijnheer 
Micawber,  met  teedere  aandoening  over  zijn  schouder  omziende,  >  welke 
iemand,  ala  die  wensch  nietzondigwas,  welzouwenschenDooitvoor- 
bijgekomen  te  zijn.  Zulk  een  merkpaal  op  mijne  wisselvallige  loopbaan 
b  de  Bench."  —  iGe  zijt  melancholisch,  mijnheer  Micawber,"  begon 
Traddles. — » Dat  ben  ik,  mijnheer,"  viel  mijnheer  Micawber  er  op  in. — 
>Ik  hoop,"  zeide  Traddles,  "dat  het  niet  is  omdatgij  een  tegenzin  in  de 
rechten  hebt  gekregen  —  want  ik  ben  zelf  in  dat  vak,  wect  ge." 

MiJDheer  Micawber  gaf  geen  antwoord. 

iHoevaartonzevriendHeep.  mijnheer  Micawber  ?"zeide  iknaeene 
poos  van  stilte.  —  j  Mijn  besteCopper£eld,"antwoordde  mijnheer  Mi- 
cawber, verbleekende  en  met  alte  blijken  van  groote  ontroering,  >  als  gij 
aaaj  mijn  patroon  vraagt  als  uw  vriend,  dan  spijt  het  mij  wel:  als  ge  naar 
hem  vraagt  als  mijn  vriend,  dan  antwoord  ik  slechts  met  een  sardoni- 
schen  ghmlach.  In  welken  zin  gij  ook  naar  mijn  patroon  vraagt,  verzoek 
ik,  als  gij  het  niet  kwalijk  neemt,  mijn  antwoord  hiertoe  te  mogen  beper- 
ken  —  dat,  in  welken  staat  zijne  gezondheid  zich  ook  mag  bevinden, 
rijn  uitzicht  vosachtig,  om  niet  te  zeggen  duivelachtig  is.  Gij  zult  mij  wel 
vergunnen,  als  privaat  persoon,  met  verder  over  een  onderwerp  te 
spreken,  dat  mij  in  mijne  beroepsbetrekking  alreeds  tot  den  uitersten 
rand  van  vertwijfeling  heefl  gedreven." 

Ik  gaf  mijn  leedwezen  te  kennen,  dat  ik,  zonderhet  te  willen,  een  on- 
derwerp had  aangeroerd,  dat  hem  zoo  ongevallig  was.  iMagikook 
vragen,"  zeide  ik,  >zonder  gevaar  om  weder  in  denzelfden  misslag  te 
vervallen,  hoe  mijne  oude  vrienden  mijnheer  en  juf&ouw  Wickfield 
varcn!"  —  tjuffrouw  Wickfield."  antwoordde  mijnheer  Micawber,  nu 
rood  wordende,  » is  gelijk  zij  altijd  geweest  is,  een  model  en  een  schitte- 
rcnd  voorbeeld,  Zij  is,  mijn  beste  Copperfield,  het  eenige  zonrige  plekje 
in  een  jammerlijk  aanzijn.  Mijne  achting  voor  die  jonge  dame,  mijne 
bewondering  voor  haar  karakter,  mijn  eerbied  voor  hare  ouderliefde  en 
opiechtheid  en  deugd  I  —  Breng  mij  een  straatje  om,"  zeide  m'jnheer 
Micawber,  >want,  bij  mijne  ziel,  in  mijne  tegenwoordige  gemoedsge- 
steldheid  ben  ik  niet  daartegen  bestand." 

Wij  sloegen  eene  smalle  straat  methemin.  waarhij  lijnzakdoekuit- 
haalde  en  met  zijn  rug  tegen  een  muur  ging  staan.  Indien  ik  hem  even 
emsdg  aankeek  als  Traddles  deed,  moet  hij  ons  gezelschap  lang  niet 
opbeurend  hebben  gevonden. 

iHet  is  mijn  lot,"  zeide  mijnheer  Micawber,  ongeveinsd  snikkende. 


86  DAVID  COPPBRFIBLD. 


maar  zelfs  dit  doende  met  een  zweem  van  zijne  oude  zucht  om  zich  wd- 
gemanierd  te  toonen;  >het  is  mijn  lot^  mijne  heeren,  dat  de  schoonste 
aandoeningen  van  het  mcDSchelijk  hart  mi  j  tot  een  verwijt  zijn  geworden. 
Mijne  hulde  aan  juffrouw  Wickfield  is  eene  vlucht  pijlen  op  mijne  borst 
gericht.  Verlaat  mij  liever  maar,  als  het  u  belieft,  om  als  een  vagebond 
over  de  aarde  te  dolen.  De  worm  zal  mij  wel  spoedig  tot  zijn  eigendom 
hebben." 

Zonder  naar  dit  verzoek  te  luisteren  bleven  wij  bij  hem  staan,  tot  nij 
zijn  zakdoek  wegstak,  zijne  boordjes  ophaalde,  en  om  iemand,  die  in  de 
nabijheid  op  hem  gelet  mocht  hebben,  te  misleiden,  met  zijn  hoed  sterk 
opzijde  een  deuntje  neuriede.  Niet  wetende  wat  er  het  gevolg  van  zou 
kunnen  zijn,  als  wij  hem  nu  uit  het  oog  verloren,  zeide  ik,  diat  het  mi) 
veel  genoegen  zou  doen  hem  met  mijne  tante  bekend  te  maken,  als  hij 
met  ons  mede  naar  Highgate  wilde  rijden,  waar  een  bed  tot  zijn 
dienst  was. 

>Gij  zult  ons  dan  een  glas  van  uwe  eigen  punch  gereedmaken,  mi)n- 
heer  Micawber,"  zeide  ik,  >en  wat  gij  nu  op  het  gemoed  hebt  in  aange- 
namer  herinneringen  vergeten."  —  >0f  als  het  u  meer  zou  verlichten 
iets  aan  uwe  vrienden  mede  te  deelen,  kunt  gij  dat  aan  ons  doen,  mijn- 
heer  Micawber,"  liet  Traddles  voorzichtig  hierop  volgen. —  >Mipe 
heeren,"  antwoordde  mijnheer  Micawber,  >doe  met  mij  gelijk  gij  wilt! 
Ik  ben  een  strootje  op  het  vlak  des  oceaans,  overal  door  de  seldrem^- 
ten  rondgeslingerd  —  tieem  mij  niet  kwalijk,  ik  had  elementen  willen 
zeggen." 

Wij  wahdelden  gearmd  verder,  vonden  de  diligence  op  het  punt  om 
af  te  rijden  en  kwamen  te  Highgate  zonder  eenige bezwaren  te ont- 
moeten.  Ik  was  bij  mij  zelven  zeer  ongerust  en  twijfelachtig  wat  best  te 
zeggen  en  te  doen  was,  en  Traddles  blijkbaar  insgelijks.  Mijnheer  Mi- 
cawber bleef  meestal  in  somber  gepeins  verzonken.  Nu  en  dan  deed  hij 
eene  poging  om  zich  op  te  knappen  en  een  brok  van  een  wijsje  te 
neurign;  maar  dat  hij  zijn  hoed  overdreven  opzijde  zette  en  zijne 
boordjes  tot  zijne  oogen  optrok  maakte  de  diepe  neerslachtigheid, 
waarin  hij  telkens  weder  verzonk,  slechts  des  te  drukkender. 

Wij  gingen  naar  de  woning  mijner  tante,  liever  dan  naar  de  mijne, 
dewijl  Dora  niet  wel  was.  Mijne  tante  kwam  zoodra  zij  geroepen  werden 
beetle  mijnheer  Micawber  met  vriendelijke  hartelijkheid  welkom.  Mijn- 
heer Micawber  kuste  haar  de  hand  en  begaf  zich  vervolgens  naar  het 
venster,  waar  hij,  zijn  zakdoek  uithalende,  wederom  een  zielestrijd  had. 

Mijnheer  Dick  was  thuis.  Hij  was  zoo  medelijdend  met  iedereen,  die 
niet  wel  op  zijn  gemak  was,  en  zoo  vlug  om  zoo  iemand  te  ontdekken^ 
dat  hij  mijnheer  Micawber  ten  minste  zesmaal  in  de  vijf  minuten  de  hand 
drukte.  Voor  mijnheer  Micawber  was  deze  hartelijkheid  van  een  vreem- 
deling  zoo  aandoenlijk,  dat  hij  telkens  niets  anders  kon  zeggen  dan: 
>Mijn  waarde  heer,  gij  overstelpt  mij  !*'  Hetgeen  mijnheer  Dick  zoo  zeer 
streelde,  dat  hij  alweder  met  nog  meer  ijver  zijne  hand  begon  te  schudden. 

>De  vriendelijkheid  van  dezen  heer,"  zeide  mijnheer  Micawber  tot 
mijne  tante,  >smijt  mij  overhoop,  —  als  ge  mij  vergunnen  wilt,  mejuf- 


UIJNMUR  MICAWBBR   IN  VBRTWUPBUNG.  87 

frouw,  om  eenc  uitdnikking  uit  het  wooTdenboek  onzer  eenigszins  rawe 
nadonale  lichaamsoereningen  te  bezigen.  Voor  lemand,  die  onder  een 
opgestapelden  last  van  onrust  en  verlegenhedcn  zwoegt,  is  zulk  eene 
ontvangst  zeer  treffend,  dat  verickcr  ik  u."  —  iMijn  vriend  mijnlieer 
Dick  is  geen  gewoon  mensch,"  antwoordde  mijne  tante,  met  niet  weinig 
trotschhdd.  —  >Daarvan  ben  ik  overtuigd,"  zeide  mijnheer  Micawber, 
•Mijn  waarde  heer,"  want  inijnheer  Dick  stond  alveder  zijne  hand  te 
schudden,  lik  ben  diep  gevoelig  vooruwehartelijkheid!'* — iHoege- 
TOelt  gij  u  nu  f "  zeide  mijnheer  Dick  met  een  bekotnmerd  gezicht.  — 
*Maar  zoo  tamelijk,  mijn  waarde  heer,"  antwoordde  mijnheer  Micawber 
met  een  zuchL  — » Gij  moet  maar  meed  houden,"  zeidr  mijnheer  Dick, 
ten  het  a  zon  aangenaam  maken  als  gij  kunt." 

Deze  vriendelijke  woorden  en  dat  hi)  de  hand  van  mijnheer  Dick 
alweder  in  de  zijne  vond,  verteederde  mijnheer  Micawber  geheel  en  al. 
iHet  is  mijn  lot  geweesL,"zeidehij,>in  het afwisselende panorama des 
menschelijken  levens  nu  en  dan  eene  oase  te  ontrooeten,  maarnooiteene 
zoo  groen  en  welig  als  deze !" 

Op  een  anderen  tijd  zou  ik  mij  hiermede  zeer  vennaakt  hebben,  maar 
ik  gevoelde  wel  dat  wij  alien  gespannen  en  ongemst  waren,  en  sloeg 
inijnheer  Micawber,  onder  zijn  wankelcn  tusschen  eene  geneigdhetd  om 
iets  te  ontdekkcn  en  eene  tegenstrijdigc  geneigdhetd  om  niets  te  ontdek- 
ken,  zoo  angstig  gade,  dat  ik  koortsig  van  ongeduld  werd,  Traddles,  die 
op  het  kantje  van  zijn  stoel  zat,  met  de  oogcn  wijd  open  en  de  haren  nog 
Stciler  overdnd  dan  ooit,  staarde  beurtelings  noar  den  grondennaar 
mijnheer  Micawber,  zonder  eene  poging  te  doen  om  een  woord  uit  te 
brengen.  Mijne  tante,  hoewel  ik  zag  dat  zij  al  hare  opmerkzaamheid 
inapande  om  haar  gast  te  doorgronden,  toonde  meer  tegenwoordigheid 
van  gcest  dan  een  van  ons  bciden,  want  zij  hield  hem  in  gesprek  en 
Qoodzaakte  hem  dus  om  te  praten,  hetzij  hij  daartoe  gezind  was  of  niet, 

iGe  zijt  een  heel  oud  vriend  van  mijn  neef,  mijnheer Micawber,"zeide 
2^.  >Ik  wenschte,  dat  ik  al  vroeger  het  genoegen  had  gehad  van  u  te 
zien."  —  »Mejuffrouw,"  antwoordde  mijnheer  Micawber,  >ik  wenschte, 
dat  ik  de  eer  had  gehad  van  u  in  een  vroeger  tijdperk  te  kennen.  Ik  ben 
niet  altijd  de  schipbreukeling  geweest,  dien  gij  thans  aanschouwt,"  — 
>Ik  hoop,  dat  mevrouw  Micawber  en  uwe  kleine  familie  nog  wel  zijn, 
inijnheer,"  zeide  mijne  tante.  —  >  Mijnheer  Micawber  boog  zijn  hoofd. 
>Zij  zijn  zoo  wel,  mejuffrouw,"  antwoordde  hij,  na  eene  poos  van  stilte 
wanhopig  uitbarstende,  >als  ballingen  en  verworpelingen  oolt  kunnen 
hopen  te  zijn."  —  >Godzegenu, mijnheer!" Hep  mijne  tantemethare 
gewone  heftigheid  uit.  iWat  praat  gij  toch?"  —  iHet  bestaan  van  raijn 
huisgezin,  mejuffrouw,"  antwoordde  mijnheer  Micawber,  ihangtaan  een 
haartje,  Mijn  patroon . . . ." 

Hier  brak  mijnheer  Micawber,  als  ware  het  om  onsteplagen,  af  en 
begon  de  citroenen  te  schillen,  die  ik,  met  de  andere  benoodigdheden 
om  punch  te  maken,  voor  hem  had  laten  zetten. 

»Uw  patroon, » weet  ge  wel,"  zeide  mijnheer  Dick,  hem  tot  herinnering 
aan  den  arm  stootende.  —  iMijn  goede  heer,"  antwoordde  mijnheer 


88  DAVID   COPPERFIELD. 


Micawber,  >gij  brengt  het  mij  weder  te  binnen.  Ik  ben  u  wel  verplicht" 
Zij  gaven  elkander  nog  eens  de  hand.  iMijnpatroon/' mejuffrouw  — 
mijnheer  Heep  —  heeft  mij  eens  de  ^nst  bewezen  van  aan  te  merken, 
dat  ik,  als  ik  het  salaris  niet  meer  ontving,  hetwelk  aan  mijne  betrekking 
bij  hem  verbonden  is,  waarschijnlijk  als  potsenmaker  door  het  land  ioq 
moeten  zwerven,  om  degenklingen  in  de  keel  te  stekenenhetverterende 
element  te  eten.  Voor  zoover  ik  zien  kan  is  het  nog  waarschijnlijk,  dat 
mijne  kinderen  genoodzaakt  zullen  zijn  om  met  ledenverdraaien  den  kost 
te  winnen,  terwijl  mevrouw  Micawber  hunne  onnatuurlijke  kunsten  meet 
bijstaan  door  op  een  draaiorgel  te  spelen." 

Door  een  onbestemden  maar  veel  beteekenenden  zwaal  met  zijn  mes 
gaf  mijnheer  Micawber  te  kennen,  dat  men  deze  kunstverrichtingen  te 
verwachten  zou  hebben  als  hij  niet  meer  in  leven  was,  en  begon  toen 
weder  met  een  gezicht  vol  wanhoop  aan  het  citroenen  schillen. 

Mijne  tante  liet  haar  elleboog  op  het  ronde  tafeltje  rusten,  dat  zij  ge- 
woonlijk  naast  zich  had  staan,  en  zag  hem  oplettend  aan.  Hoewel  ik  een 
tegenzin  had  in  het  denkbeeld  om  hem  door  list  of  overreding  tot  eene 
ontdekking  over  te  halen,  waartoe  hij  niet  vrijwiUig  geneigd  was,  zou  ik 
hem  nu  toch  hebben  aangesproken,  indien  ik  niet  gezien  had  welke 
vreemde  dingen  hij  juist  uitvoerde,  waaronder  vooral  behoorde,  dat  hij 
de  citroenschillen  in  den  ketel  en  de  suiker  in  het  snuiterbakje  deed,  de 
rum  in  de  ledige  kan  schonk,  en  met  goedgeloofbeproefdekokend  water 
uit  een  kandelaar  te  schenken.  Ik  zag  wel,  dat  de  crisis  ophanden  was, 
en  zij  kwam  nu  ook.  Hij  wierp  al  zijne  ingrediSnten  en  gereedschappen 
kletterend  door  elkander,  stond  van  zijn  stoel  op,  haalde  zijn  zakdoek 
te  voorschijn  en  barstte  in  tranen  uit. 

>Mijn  beste  Copperfield,"  zeide  mijnheer  Micawber  achter  zijn  zak- 
doek, >  dit  is  eene  bezigheid,  die  bovenal  een  onberoerden  geest  en  ge- 
voel  van  eigenwaarde  vordert  Ik  kan  ze  niet  verrichten.  Het  gaat  niet"— 
>Wat  is  er  te  doen,  mijnheer  Micawber  ?"  zeide  ik.  >Spreek  toch  op.  Gij 
zijt  hier  onder  vrienden."  —  >Onder  vrienden,  mijnheer!"  herhaalde 
mijnheer  Micawber,  en  alles  wat  hij  had  opgekropt  barstte  nu  los.  >  Goede 
hemel,  het  is  vooral  omdat  ik  onder  vrienden  ben,  dat  mijn  gemoeds- 
toestand  is  gelijk  hij  is.  Wat  er  te  doen  is,  mijne  heeren  f  Wat  is  er  niet 
te  doen  f  Schurkerij  is  er  te  doen,  slechtheid  is  er  te  doen  ;ora  bedriegcn, 
bestelen  en  schelmsche  komplotten  maken  is  het  te  doen ;  en  de  naam 
dier  geheele  opeenstapeling  van  snoodheid  is  —  Heep !" 

Mijne  tante  sloeg  hare  handen  samen,  en  wij  alien  sprongen  van  ver- 
bazing  overeind. 

>De  worsteling  is  voorbij !"  zeide  mijnheer  Micawber,  heftigegcbaren 
met  zijn  zakdoek  makende  en  van  tijd  tot  tijd  zijne  armen  uitslaande, 
alsof  hij  onder  bovenmenschelijke  moeielijkheden  aan  het  zwemmen 
was.  »Ik  wil  niet  langer  zulk  een  leven  leiden.  Ik  ben  eenrampzalig 
wezen,  van  alles  afgesneden  wat  het  leven  draaglijk  maakt.  Ik  ben  in  den 
dienst  van  dien  helschen  schavuit  onder  een  Taboe  geweest.  Gecf  mij 
mijne  vrouw  terug,  geef  mij  mijne  kinderen  terug,  stel  weder  een  Micaw- 
ber in  de  plaats  voor  den  jammerlijken  ellendeling,  die  in  de  laarzen 


UllNHEKR  MICAWBER  GAAT  HBEH.  89 

TondwEmdelt,  wclke  ik  tegenwoordig  aan  de  beenen  heb,  en  roep  mij 
morgen  om  een  degen  in  te  Ewelg«D,  en  it  zal  het  doen.  Met  lust  1" 

Nooit  in  mijn  leven  zag  ik  iemand  zoo  vurig.  Ik  poogde  hem  te  beda- 
ren,  opdat  wij  tot  iets  redelijks  en  verstaanbaars  mochten  komen,  maar 
hij  werd  hoe  langer  hoe  vtiriger  en  wilde  geen  woord  hooren, 

•In  niemands  hand  zal  ik  mijne  hand  leggen,"  zeide  mijnhcer  Micaw- 
ber,  hijgende,  blazende  en  snikkende,  zoodat  hij  naar  iemand  geleek, 
die  in  koud  waterligttespartclcn,  ivoordatikhem  — temorselenheb 
getrapt  —  dien  —  veribeilijken  —  verradcr  —  Heep !  Van  niemands 
gastvrijheid  zal  ik  gebniik  maken  voordat  ik  een  —  Vesuvius  —  heb 
laten  opvliegen  —  onder  —  dien  godveigeten  booawicht  —  Heep !  Alle 
verversching  —  he !  —  onder  dit  dak  —  vooral  punch  —  lou  he !  —  mij 
doen  stikken  —  voordat  ik  —  de  oogen  uit  den  kop  —  heb  doen  puilen 
van  dien  —  eindeloozen  bedrieger  en  logenaar  —  Heep !  Ik  —  he !  — 
wil  niemand  kennen  —  en  —  he!  —  niets  zeggen — en  —  he!  —  ner- 
gens  wonen  —  totik  de  asch  in  den  wind  gestrooid  heb — -van  dien  — 
overgegeven  huichelaar  en  valschen  eedzweerder  —  Heep  I" 

Ik  was  werkelijk  cenigszins  bevreesd,  d^t  mijnhcer  Micawber  op  de 
plek  zou  dood  blijven.  De  manier,  waarop  hij  zich  door  die  maar  half 
verstaanbarc  gczegden  heen  worstelde,  en  als  hij  gevoelde  dat  hij  den 
naam  Heep  naderbijkwam,  daar  naar  toe  spartelde,  er  flauw  en  afgemat 
op  aanvloog,  en  hem  dan  uitbracht  met  een  geweld,  dat  aan  het  wondei- 
I»re  grensde,  was  iets  ijselijks.  Maar  toen  hij  nu  dampend  op  zijn  stoel 
zonk,  en  ons  aankeek  met  allerlei  kleuren  in  zijn  gezicht,  die  er  maar 
niet  op  konden  behooren,  en  telkens  een  brok  in  de  keel  kreeg,  die  hem 
het  zweet  van  benauwdheid  op  het  voorhoofd  deed  parelen,  had  hij 
waarlijk  het  voorkomen  van  op  zijn  uiterste  te  zijn.  Ik  wilde  hem  te  hulp 
komen,  maar  hij  wenkte  mij  om  van  hem  afte  blijven  en  wilde  geen 
woord  hooren. 

» Neen,  Copperfield !  Geenc  opheldering  ^  he ! — voordat  — juf&ouw 
Wickfield  vergoeding  voor  het  onrecht  van  dien  doortrapten  schelm  — 
Heep  !"  (Ik  ben  overluigd,  dat  hij  geene  drie  woorden  had  kunnen  uit- 
brengen,  zonder  de  verbazende  kracht,  die  het  hem  gaf  als  hij  dien  naam 
voelde  aankomen.)  > Onschendbaar  geheim  — he!  —  voor  de  geheele 
wereld —  he!  —  geen  uitzondering  —  vandaag  over  acht  dagen  — 
he !  —  UUT  van  ontbijten  —  he !  alien  daar  bij  elkander  —  (ante  ingeslo- 
ten  —  he !  —  en  die  ongcmeen  vriendelijke  heer  —  in  het  togement  te 
Canterbury  —  he!  —  waar  —  mevrouw  Micawberenik  —  Auld 
Lang  Syne  gezongen  —  en  dan  opeolijk  ten  toon  stetlen  —  dien  gniwe- 
lijkcn  booswicht  —  HeepI  Niets meer  te  zeggen  —  he!^  ofnaarnieta 
luisteren  —  dadelijk  heen  —  niet  in  slaat  —  he !  —  ongeschikt  voor  ge- 
zelschap  —  op  het  spoor  van  den  gedoemden  verrader  —  Heep !" 

Met  de  laatste  herhaling  van  dit  tooverwoord,  dat  hem  kracht  had  ge- 
gtvea  om  zooveel  te  zeggen,  en  waarbij  hij  al  zijne  vroegere  inspannm- 
^en  overttof,  vloog  mijnheer  Micawber  de  dcur  uit,  tn  liet  ons  acbter 
in  een  loestand,  weinig  beter  dan  de  zijne.  Maar  zclfe  toen  was  zijne 
zucht  om  brieven  te  schrij  ven,  hem  te  sterk :  want  terwijl  wij  nog  buitetv 


90 


DAVm  COPPERFIELD. 


ons  zelven  waren  van  verbazing^  angst  en  hoop,  werd  mij  het  volgende 
briefje  gebracht  uit  eene  naburige  herberg,  waar  hij  was  ingeloopen  oa| 
het  te  schrijven : 

>Geheim  en  in  het  diepste  vertrouwcn.  * 

>Mijn  waarde  heer ! 

>Ik  verzoek  door  uwe  tusschenkomst  uwe  hooggeachte  tante  m^ 
verontschuldiging  te  mogen  aanbieden  voor  mijneopgewondenheid?u 
daar  straks.  Bene  uitbarsting  van  een  smetilenden,  lang  gesmoorden 
vulkaan  was  het  gevolg  van  een  innerlijken  strijd,  dien  men  zich  gemak* 
kelijker  kan  verbeelden  dan  beschrijven. 

>Ik  vertrouw,  dat  ik  duidelijk  genoeg  heb  gesproken  oro  te  doen  ver* 
staan,  dat  ik  eene  samenkomst  verlangde  op  heden  over  acht  dagen,  des 
morgens,  in  het  logement  te  Canterbury^  waar  me vrouwMicawber 
en  ik  eens  de  eer  hadden  om  onze  stemmen  te  vereenigen  in  het  wcIIk- 
kende  lied  van  den  onsterfelijken  accijns-beambte,  die  ten  noorden  vas 
de  Tweed  werd  opgekweekt.  (De  Schotsche  dichter  Bums.) 

>Na  het  vervullen  van  dien  plicht  en  het  geven  van  vergoeding,  wdke 
mij  alleen  kan  in  staat  stellen  om  mijn  evenmensch  wederonderde 
oogen  te  zien,  zal  men  niets  meer  van  mij  hooren.  Ik  zal  dan  alleen  nog 
verzoeken  in  die  plaats  van  algemeene  samenkomst  te  worden  neder- 
gelegd,  waar 

>  >  Voor  altijd  in  hunne  enge  legerstee 

»  »De  ruwe  vaadren  van  het  dorpje  slapen,*' 

>  Met  het  eenvoudig  opschrift 

>  Wilkins  Micawbcr.** 


k 

2 

lid 

F 

1  *^ 

>f 
k: 

\k 

111 

M 

a 


L. 

BAAS   PEGGOTTY's   DROOM  KOMT  UFT, 

Thans  waren  sedert  ons  gesprek  met  Martha  op  den  oever  der  rivier 
eenige  maanden  verloopen.  Ik  had  haar  in  al  dien  tijd  niet  weder  gezien^ 
maar  zij  had  verscheidene  malen  met  Baas  Peggotty  gesproken.  Hare 
ijverige  bemoeiingen  hadden  echter  nog  geen  gevolg  gehad ;  en  ik  koo 
ook  uit  hetgeen  hij  mij  zeide  niet  opmaken,  dat  men  eenig  spoor  van 
Emily's  lot  had  ontdekt  Ik  moet  bekennen,  dat  ik  aan  haar  wedervioden 
begon  te  wanhopen  en  al  meer  en  meer  te  gelooven  dat  zij  dood  was. 

Zijne  overtuiging  bleef  echter  onveranderd.  Zooverikweet  —  cnik 
geloof  dat  zijn  oprecht  hart  geheel  voor  mij  openlag  —  wankelde  hij 
nooit  in  zijne  plechtige  verzekerdheid  van  haar  te  zullen  vinden.  Zijng^ 
duld  werd  nooit  moede.  En  hoewel  ik  beefde  voor  de  zielesmart,  die  het 
hem  eens  zou  kosten,  wanneer  die  krachtige  verzekerdheid  met  ^n  slag 
vergruisd  werd,  had  zij  toch  iets  zoo  godsdienstigs,  lets  dat  zoo  roefend 
bewees  hoe  zij  in  de  reinste  diepte  van  zijn  edel  hart  geworteld  was,  dat 


VIRTROUWBN  VAN  BAAS  PBGGOTTY.  9I 

de  achting  eneerbied,  die  ik  hem  toedroeg,  met  elken  dag  grooter 
^irerden. 

Zijne  verzekerdheid  was  geen  traag  vertrouwen,  dat  slechts  hoopte  en 
niets  meer  deed.  Hij  was  altijd  een  man  vol  ijver  en  werkzaamheid  ge- 
weest,  en  hij  wist  wel,  dat  hij  in  alles  waarin  hij  hulp  verlangde  ook  ge- 
trouw  het  zijne  moest  doen  en  zich  zelven  helpen.  Ik  weet  dat  hij  eens, 
l>evreesd  dat  het  licht  voor  het  venster  der  oude  schuit  bij  toeval  niet 
mocht  branden,  in  den nacht is opgestaan  en  te  voet  naar  Yarmouth 
ging.  Ik  weet  dat  hij,  in  eene  courant  iets  lezende,  dat  haar  kon  aangaan^ 
zijn  stok  opnam  en  eene  reis  van  zestig  of  tachtig  mijlen  ging  doen.  Na 
het  verhaal  gehoord  te  hebben,  dat  jufTrouw  Dartle  voor  mij  had  laten 
doen,  begaf  hij  zich  over  zee  naar  N  a  p  e  I  s,  en  kwam  toen  weder  terug. 
Al  deze  reizen  deed  hij  zonder  ongemak  of  vermoeienis  te  ontzien ;  want 
altijd  bleef  hij  bij  zijn  voomemen  om  zijn  geld  voor  Emily,  wanneer  zij 
zou  gevonden  zijn  te  sparen.  Onder  al  die  teleurstellingen  heb  ik  hem 
nooit  hooren  morren,  hem  nooit  hooren  zeggen ,  dat  hij  vermoeid  of 
moedeloos  was. 

Dora  had  hem  sedert  onshuwelijk  dikwijls  gezien  en  hield  zeer  veel  van 
hem.  Ik  verbeeld  mij  hem  nog  voor  mij  te  zien  staan  bij  hare  sofa^  met 
zijne  ruige  muts  in  de  hand  en  de  blauwe  oogen  van  mijn  kind-vrouwtje 
met  beschroomde  verwondering  naar  hem  opgeslagen.  Wanneer  hij 
somtijds  tegen  schemeravond  met  mij  kwam  praten,  placht  ik  hem  te 
overreden  om  in  den  tuin,  terwijl  wij  daar  langzaam  op  en  neer  wandel- 
den,  zijne  pijp  te  rooken ;  en  dan  kwam  het  tafereel  van  zijne  oude  wo- 
ning,  en  het  genoeglijk  aanzien,  dat  hij  in  mijne  kinderlijke  oogen  placht 
te  hebben,  als  des  avonds  het  vuur  brandde  en  de  wind  er  omheen 
loeide,  mij  weder  levendig  voor  den  geest 

Wij  waren  eens  zoo  bij  elkander,  toen  hij  mij  vertelde,  dat  hij  den 
vorigen  avond,  toen  hij  buiten  kwam,  Martha  hem  had  vinden  wachten, 
en  dat  zij  hem  gevraagd  had  om  L  o  n  d  e  n  vooral  niet  te  verlaten,  eer 
hij  haar  nog  eens  had  gezien. 

>  Zeide  zij  u  niet  waarom  ?"  vroeg  ik.  —  >  Dat  vroeg  ik  h^r  wel  mijn- 
heer  David,"  antwoordde  hij,  >  maar  zij  spreekt  altijd  maar  heel  weinig«, 
en  zij  wilde  niets  anders  dan  dat  ik  haar  dat  zou  beloven,  en  ging  zoo 
weder  been."  —  >  Zeide  zij  dan  ook  niet  wanneer  gij  kondt  verwachten 
haar  weer  te  zien?"  vroeg  ik.  —  >Neen,  mijnheer  David,"  antwoordde 
hij,  peinzend  met  de  hand  over  zijn  gezicht  strijkende.  >  Dat  vroeg  ik 
ook  wel  ^  maar  zij  kon  het  niet  zeggen,  zeide  zij." 

Daar  ik  mij  sedert  lang  had  onthouden  van  eene  hoop  bij  hem  aan  te 
moedigen,  die  slechts  aan  een  enkelen  draad  scheen  te  hangen,  zeide  ik 
hierop  niets  anders  dan  dat  ik  dacht,  dat  hij  haar  wel  spoedig  zou  weer- 
zien.  Wat  ik  verder  dacht  hield  ik  voor  mij  zelven,  en  het  was  ook 
weinig  genoeg. 

Omtrent  veertien  dagen  later  wandelde  ik  op  een  avond  alleen  in  den 
tuin.  Ik  herinner  mij  dien  avond  nog  wel.  Het  was  de  tweede  in  de  week, 
welke  mijnheer  Micawber  ons  in  zulk  eene  spanning  liet  doorbrengen* 
Het  had  den  geheelen  dag  geregend  en  de  lucht  was  zeer  vochtig.  Het 


ft" 


£r  was  naast  ons  huisje  een  open  pri^ltjevanlatwerk^metl 
begroeid,  waardoor  ik  uit  den  tuin^  waar  ik  wandelde  op  den  w 
zien.  Toevallig  wendde  ik,  terwijl  ik  over  alleVlei  dingen  nadacht 
oogen  daarheen,  en  zag  door  die  opening  eene  gedaante,  metocn: 
om.  Zij  boog  zich  met  drift  naar  mij  over  en  wenkte  mij. 

> Martha!"  zeide  ik,  er  naar  toegaande.  —  >Kunt  gij  meeko 
fluisterde  zij  met  zekeren  angst.  Ik  ben  bij  hem  geweest,  maar 
niet  thuis.  Ik  heb  opgeschreven  waar  hij  komen  moest,  en  beb  ( 
op  zijne  tafel  gelegd.  Zij  zeiden,  dat  hij  niet  lang  zou  uitblijveD. 
tijding  voor  hem.  Kunt  gij  terstond  meegaan  ?" 

Mijn  antwoord  was,  dat  ik  dadelijk  naar  boiten  kwam.  Zij  i 
haastig  eene  beweging  met  hare  hand,  als  om  mij  geduld  en  sdb 
te  verzoeken,  en  keerde  zich  naar  de  stad,  van  waar  zij,  gelijk  ai 
kleeding  te  zien  was,  te  voet  was  gekomen. 

Ik  vroeg  haar  of  Londen  niet  onze  bestemming  was?  To( 
antwoordde,  met  dezelfde  haastige  beweging  als  tevoren,hield 
ledige  koets  aan,  die  juist  voorbijreed,  en  wij  stapten  er  in.  Ik  vro 
waar  de  koetsier  ons  moest  brengen;  zij  antwoordde:  >£rgers< 
Golden  Square!  En  schielijk!"  —  kroop  toen  in  een  ho 
eene  bevende  hand  voor  haar  gezicht,  en  maakte  met  de  andere  k 
die  beweging,  alsof  zij  het  geluid  eener  stem  niet  verdragen  kon, 

Onrustig  en  verbijsterd,  daar  ik  niet  wist  of  ik  iets  te  hopen  o1 
zen  had,  zag  ik  haar  aan  en  wilde  om  opheldering  vragen.  M 
ik  zag  hoe  zeer  zij  verlangde  dat  ik  zou  stilzwijgen,  en  ook  zel 
omstandigheden  de  meeste  neiging  daartoe  had,  bedacht  ik  m 
reden  voort  zonder  dat  er  een  woord  werd  gesproken.  Somtijds 
uit  het  portier,  alsof  zij  vond  dat  wij  langzaam  gingen,  schoon  v 
daad  hard  reden ;  maar  anders  bleef  zij  in  dezelfde  houding  zitu 

Wij  stapten  bij  een  der  ingangen  van  het  door  haar  genoemdt 
af,  waar  ik  den  koetsier  eelastte  om  te  wachten.  daar  ik  niet  wist 


IK  TERGEZKL  MARTHA   NAAR  HARE  WONING.  93 

kh  wij  aodere  menschen  voorbij,  die  Daar  beneden  giDgen.  Van 
1  Tia?x  boven  kijkende,  eer  wij  bmncntraden,  had  ik  vrouwen  en 
ren  over  bloempotten  hccn  zien  liggeo,  en  wij  schencn  htmne 
'Sgiei^heid  te  hebben  opgewckt,  want  dezc  warcn  het  voomamelijk 
it  dc  deuren  kwamen  kijkcn.  Het  was  eene  breede  trap,  met  eene 
!  balustrade  van  donker  hout,  kroonlijsten  boven  de  deuren,  met 
Idhouwde  vmchten  en  bloemen  versierd,  en  breede  vensteibanken. 
al  deze  sporen  vai  vrocgere  statigheid  waren  thans  etlendig  in 
1  en  afzichtelijk  momg;  ouderdom  en  vochtigheid  hadden  de  vloer 
akt,  zoodat  bij  op  vele  plaatsen  zelfs  onveiljg  was.  Er  waren,  gelijk 
merkte,  pogingen  gedaan  om  het  verzwakte  gestel  van  het  gebouw 
iragen,  door  het  kostb^re  oude  houtwerk  hier  en  daar  met  gemeen 
hout  te  lappen;  maar  dit  geleek  naar  een  huweltjk  tusscheneen 
lien  edelman  en  eene  arme  gen)eene  vrouw,  en  beide  leden  der 
;giame  vereeniging  hadden  zich  weder  zoo  ver  mogelijk  van  elkan- 
erwijderd,  Vcrscheidene  achtervensters  op  de  trap  waren  verdon- 
of  geheel  toegemetseld;  in  de  overgebleven  was  bijna  geenglas 
;  en  door  de  vermolsemde  kozijnen,  waardoor  altijd  vuilc  lucht 
n  binnen  te  komen  en  nooit  uit  te  gaan,  zag  ik,  door  andere  vensters 
iT  glasniiten  been,  in  andere  dergelijke  huizen  en  in  duizelingwek- 
;  diepte  op  eene  binnenplaats  neer,  die  de  algemeene  vuilnisboop 

j  klommen  tot  naar  de  bovensle  verdieping.  Onderweg  meende  ik 
of  driemalen  in  het  schemerachtlge  licht  den  rok  eenCr  vrouw  te 
die  voo^  ons  uit  naar  boven  ging.  Toen  wij  eenhoek  omgingen 
de  laatste  trap  tusschen  ons  en  het  dak,  kregen  wij  bij  eene  deur 
ged&ante  voor  een  oogenblik  geheel  in  het  gezicht.  Zij  draaide  de 
Dm  en  ging  binnen. 

''at  is  dat }"  zeide  Martha  duisterend.  >  Zij  is  in  mijne  kamer  gegaan. 
a  haar  niet  I" 

kende  haar,  Ik  had  tot  mijne  verbazing  jufTrouw  Bartle  herkend. 
zeide  mijne  geleidster  met  weinige  woorden,  dat  het  eene  dame 
lie  ik  wel  meer  had  gezien,  en  nauwelijks  had  ik  dit  gedaan  of  wij 
len  in  de  kamer  hare  stem,  schoon  wij,  waar  wij  stonden,  niet  kon- 
erstaan  wat  zij  zeide.  Martha  herbaalde  met  een  bUk  van  verbazing 
vorige  beweging,  en  bracht  mij  zachtjes  de  trap  op  en  toen  door 
chterdeurtje,  dat  geene  sluiting  scheen  te  hebben,  en  dat  zij  met 
tnd  openduwde,  een  ledig  vlierinkje  binnen,  dat  een  schuin  dak 
^n  weinig  beter  was  dan  eene  kast.  Tusschen  dit  hok  en  de  kamer, 
:  zij  dc  hare  noemde,  was  eene  deur,  die  half  open  stood.  Hier  bleven 
aan,  buiten  adem  van  het  klimmen,  en  zij  legde  bare  hand  even  op 
lippen.  Ik  kon  van  de  andere  kamer  niets  anders  zien,  dan  dat  zij 
ijk  groot  was,  dat  er  een  ledikant  in  stond  en  dat  er  eenige  prcnten 
chepen  aan  den  muur  hingen.  Ik  kon  jufTrouw  Dartle  met  zien  en 
oin  den  persoon,  tot  wien  wij  haar  hadden  hooren  spreken.  Zeker- 
ja  mijne  gezellin  dit  ook  niet,  want  mijne  plaats  was  de  beste. 
le  poos  lang  heeischte  er  eene  doodsche  sdlte,  Martha  hield 


94  DAVID  COPPKRFIELD. 


mij  de  eene  hand  voor  den  mond  en  de  andere  luisterend  omhoog. 

>Het  kan  mij  weini^  schelen  of  zij  niet  thuisia,"  zeide  Rosa  Dartle 
trotsch.  >Ik  ken  haar  met  eens.  Het  is  om  u,  dat  ik  kom.'*  —  »  Om  m^f 
zeide  eene  zachte  stem. 

Op  den  klank  dier  stem  ging  er  eene  rilling  door  al  mijne  leden,  want 
het  was  de  stem  van  Emily. 

>Ja^"  antwoordde  juffrouw  Dartle,  >ik  wilde  u  komen  zien.  Wat? Gq 
schaamt  u  toch  niet  over  het  gezichtje,  dat  zooveel  gedaan  heeft  ?" 

De  koude  scherpheid^  de  bittere  hatelijkheid  en  ingehoudene  woede 
van  haar  toon  stelden  mij  haar  voor  de  oogen,  alsof  ik  haar  in  het  voUe 
licht  had  zien  staan.  Ik  zag  de  flikkerende  zwarte  oogen,  de  door  haxti- 
tochtelijke  aandoenin^en  verteerde  gestalte^  en  ik  zag  het  litteeken  met 
de  witte  streep  hare  hppen  doorsnijden,  en  trillen  en  kloppen  terwijl  iq 
sprak. 

>Ik  wilde  het  liefje  van  James  Steerforth  eens  komen  zien/'  zeide  z$; 
>de  meid,  die  met  hem  is  weggeloopen  en  in  hare  geboorteplaats  het 
praatje  van  het  gemeenste  voUc  is ;  de  onbeschaamde,  doortrapte  bijzit 
van  zoo  iemand  als  James  Steerforth.  Ik  wilde  weten  hoe  zulk  een  ding 
er  uitziet." 

£r  kwam  een  geritsel,  alsof  het  ongelukkige  meisje,  dat  het  voorwerp 
dezer  smaadredenen  was,  naar  de  deur  liep,  en  de  spreekster  zich  snd 
daarvoor  plaatste.  Daarop  volgde  weder  eene  poos  van  stilte. 

Toen  juffrouw  Dartle  wederom  sprak,  was  het  tusschen  hare  op  elkaa- 
der  geklemde  tanden  en  met  haar  voet  op  den  grond  stampende. 

iBlijf  hier !"  zeide  zij,  >  of  ik  zal  u  door  het  geheele  huis  en  de  geheele 
straat  bekend  maken !  Als  gij  m  ij  poogt  te  ontloopen,  zal  ik  u  vasthouden, 
al  moest  het  bij  de  haren  zijn,  en  ze&  de  steenen  tegen  u  uit  den  grond 
kalen!" 

Een  verschrikt  geprevel  was  het  eenige  antwoord,  dat  mijne  oorenbe- 
feikte.  Er  volgde  eene  stilte.  Ik  wist  niet  wat  te  doen.  Hoezeer  ik  ook 
verlangde  een  einde  aan  dit  tooneel  te  maken,  gevoelde  ik  toch,  dat  ik 
het  recht  niet  had  om  mij  daar  te  vertoonen ;  dat  baas  Peggotty  de  eenige 
was,  die  haar  daar  moest  zien  en  haar  daar  vandaan  halen.  Zou  hij  dan 
nooit  komen  ?  dacht  ik  ongeduldig. 

>Zoo  zie  ik  haar  dan  eindelijk,**  zeide  Rosa  Dartle  met  een  schampe- 
ren  lach.  >  Hij  moet  wel  onnoozel  zijn  geweest  om  zich  door  die  gemaakte 
zedigheid  en  zulk  een  hangend  hoofd  te  laten  foppen !" — >0m  'sHemels 
wil,  spaar  mij  I"  riep  Emily  uit.  >Wie  gij  ook  zijt,  gij  kent  mijne  jammer- 
lijke  geschiedenis,  en  om  'sHemel  wil,  spaar  mij,  als  gij  zelve  gespaard  wilt 
worden  I"  —  >  Als  i  k  gespaard  wil  worden !"  zeide  de  andere  met  wocste 
drift. » Wat  hebben  w  ij  met  elkander  gemeen,  denkt  gij  ?'^ —  >  Niets  andeis 
dan  ons  geslacht,"  antwoordde  Emily,  in  tranen  uitbarstende.  —  »£n 
dat,''  zeide  Rosa  Dartle,  »  geeft  zulk  een  schandelijk  wezen  zooveel  aan- 
spraak,  dat  het  daarentegen,  ab  ik  nog  een  ander  gevoel  dan  verachting 
en  afschuw  voor  u  koesterde,  hetgeheelzouuitdooven.  Onsgeslacht! 
Gij  zijt  wel  eene  eer  voor  ons  geslacht !"  —  >Ik  heb  dit  verdiend,"  riep 
Emily  uit ; »  maar  het  is  vreeselijk !  Ach,  lieve  mevrouw  of  juffrouw,  bedenk 


TWKK   STBHHEK  IM  MARTHA's  KAMCR.  9S 

^rat  ik  geteden  heb  en  hoc  ik  gevallen  ben.  O,  Martha,  kom  toch  lenig  I" 
Ju&ouw  Dartle  plaatste  zich  op  ecn  stoci,  in  het  gezicht  van  de  dnir, 
«n  zag  naar  beneden,  alsof  Emily  voor  haar  op  den  grond  kroop,  Uaar 
xij  nu  tusschen  mij  en  het  licht  was,  kon  ik  hare  opgeknilde  Up  zien,  en 
lure  onbarmhaitige  oogen  met  hateUjk  welgevallen  strak  op  Mne  plaats 
^[evestigd. 

>Luister  naar  wat  ik  zeg !"  zeide  zij,  len  bewaar  uwe  valsche  kunsten 
voor  hen.  die  zich  daardoor  laten  foppen.  Hoopt  ge  m  ij  met  uwe  tranen 
teroeren?EvenminalsgiimiimetuwelachjeskuntbekoreQ,gijgekochte 
slavin." —  »0,  heb  toch  bannhartigheid  met  mij  !"riep  Emily  uit.iToon 
mij  eenig  medelijden,  of  ik  lal  krankzinnig  sterven !"  —  »Dat  zou  gecne 
^oote  boete  voor  uwe  misdaden  lijnf"  an twoordde  Rosa  Dartle,  »Weet 
^e  wel  wat  gij  gedaan  hebt  (  Denkt  gij  ook  aan  het  huis  dat  gij  verwoest 
bebt  ?"  —  »0,  is  er  ooit  een  nacht  ofdag,  dat  ik  ernict  aan  denk  f"  riep 
£imlyiiit;ennukonikhaarevenzien,op  bare  knie^nliggende,  met  het 
hoofd  achterover,  het  bleeke  gczichtje  omhoog,  hare  handen  met  woesten 
^^^  gevouwen  en  opgestoken,  en  hare  lokken  over  hare  schouders 
cwierende.  >Ia  er  ooit  eene  minuut  geweest,  wakendeofslapende, dat 
het  oiet  voor  mij  stood,  gelijk  het  placht  te  zijn  in  die  veitoren  dagen, 
toen  ik  het  voor  altijd  den  rug  toekecrde !  Ach,  dat  huis,  dat  huis !  O, 
mijn  lieve  oom,  indien  gij  hadt  kunnen  weten  weike  zielesmart  uwe  liefde 
mij  zou  veroorzaken,  als  ik  van  het  goede  afdwaalde,  zoudt  ge  mij  die 
nooit  zoo  trouw  hebben  getoond,  hoe  diep  gij  ze  ook  mocht  gevoelen ; 
maar  zoudt  ten  minste  eens  in  uw  leven  boos  op  mij  zijn  geweest,  opdat 
ik  ecnigen  troost  mocht  hebben !  Maar  ik  heb  geen  troost,  geen  troost  op 
de  wereld,  want  alien  hadden  mij  altijd  even  liefl"  Zij  het  zich  voorover- 
zakken,  voor  de  trotsche  gedaante  op  den  stoel,  met  eene  poging  om 
smeekend  den  rand  van  haar  kleed  te  vatten. 

Rosa  Dartle  bleef  op  haar  neerzien,  zoo  onbui^zaam  als  ware  zij  een 
metalen  beeld  geweesL  Zij  hield  hare  lippenstijrdichtgeknepen,  alsof  zij 
wist,  dat  zij  zich  zelve  in  bedwang  moest  houden  —  ik  schrijt  wat  ik  op- 
recht  geloof —  of  dat  zij  in  verzoeking  zau  komen  om  de  schoone  smee- 
kelinge  met  den  voet  te  schoppen.  Ik  zag  haar  duidelijk,  en  de  geheele 
uitdrukking  van  haar  gelaat  en  houding  scheen  dit  aan  te  duiden.— 
Zou  hij  dan  nooit  komen  i 

>De  ellendige  ijdelheid  van  die  aardwormen!"  leide  zij,  toen  zij  het 
toornige  zwoegen  barer  borst  in  zooverre  bedwongen  had,  dat  zij  zich 
kon  vertiouwen  om  te  spreken.  >  Uw  huis !  Verbeeld  gij  u  dat  ik  daaraan 
denk,  en  meent  gij  dat  gij  dat  gemeene  huis  iets  kwaads  kunt  gedaan 
hebben,  dat  men  niet  rijkelijk  met  geld  kon  vergoeden  ?  Uw  huis !  Gij 
waart  een  deel  van  de  negotie  van  uw  huis  en  werdt  gekochten  verkocht 
evenals  de  andere  dingen,  waarmede  uwe  huisgenooten  handelen."  — 
>0,  dat  niet  I"  riep  Emily  uit.  iZegalles  van  mij,  maar  werp  mijne  schande 
niet  meer  dan  ik  reeds  gedaan  heb  op  menschen,  die  evenveel  eer  hebben 
als  gij  I  Heb  eenige  achting  voor  hen,  daar  gij  eene  lady  zijt,  al  hebt  gij 
geene  barmhartigbeid  voor  mij."  — )Ikspreek,"zeidezij,  zonder  zich 
e  verwaardigen  om  op  die  smeekende  toespiaalt  te\tUea.,civVbax^^>!tt& 


96  DAVID  COPPERFIBLD. 


wegtrekkende  alsof  Emily's  aanraking  het  zou  besmetten,  >  ik  spreek  van 
zijn  huis  —  waar  ik  woon.  Hier/'  zeide  zij,  met  een  smadelijken  lach 
haie  hand  uitstrekkende  en  op  het  voor  haarliggende  meisje  neerziende, 
>hier  is  de  waardige  oorzaak  van  verdeeldheid  tusschen  eene  moeder  en 
een  zooa,  die  adeUijk  bloed  in  de  aderen  hebben ;  van  smart  in  een  huis, 
waar  zij  niet  als  keukenmeid  zou  zijn  toegelaten ;  van  gramschap,  verdriet 
en  verwijten.  Dit  stuk  vuiL,  van  den  waterkant  opgeraapt,  cm  voor  een 
uurtje  tot  iets  groots  gemaakt  te  worden  en  dan  weder  te  worden  neer- 
geworpen  waar  het  vandaan  kwam !"  —  >Neen,  neen !"  riep  Emily  uit^ 
hare  handen  samenslaande.  >Toen  hij  mij  het  eerst  in  den  weg  kwam  — 
o,  dat  die  dag  nooit  was  aangebroken,  en  hij  mij  ontmoet  had  terwijl  ik 
naar  het  graf  werd  gedragen !  —  was  ik  zoo  deugdzaam  groot  gebracht 
als  gij  of  eenige  dame  kunt  wezen,  en  zou  ik  de  vrouw  worden  van  zulk 
een  braaf  man  als  gij  of  eenige  dame  in  de  wereld  ooit  kunt  trouwen.  Als 
gij  in  zijn  huis  woont  en  hem  kent,  dan  weet  gij  misschien  wat  zijne  macht 
over  een  zwak  en  ijdel  meisje  kon  wezen.  Ik  verdedig  mij  niet,  maar  ik 
weet  weL,  en  hij  weet  00k  wel,  of  zal  het  weten  als  hij  eens  op  sterven  ligt 
en  zijn  gemoed  er  door  bezwaard  wordt,  dat  hij  al  zijne  vermogens  ge- 
bruikte  om  mij  te  bedriegen,  en  dat  ik  hem  geloofde,  hem  vertrouwde 
en  hem  liefhad !" 

Rosa  Dartle  sprong  van  haar  stoel  op,  deinsde  teru^,  en  gaf  te  gelijk 
een  slag  naar  haar,  met  een  gezicht  zoo  vol  kwaadaardigheid^  zoodanig 
door  woeste  drift  verdonkerd  en  misvormd,  dat  ik  mij  bijna  tusschcD 
beiden  had  geworpen.  De  slag,  in  het  wilde  gegeven,  ging  in  de  lucht 
Terwijl  zij  nu  daar  stond  te  hijgen,  haar  aanziende  met  al  de  verachting, 
die  hare  trekken  in  staat  waren  om  uit  te  drukken,  en  van  het  hoofd  tot 
de  voeten  bevende  van  woede,  dacht  ik  dat  ik  nooit  zulk  een  schouwspel 
had  gezien  en  er  nooit  weder  zoo  een  kon  zien. 

>  G  ij  hem  lief  hebben  ?  G  ij  ?"  riep  zij  uit,  hare  gebalde  vuist  opheffendc^ 
die  trilde  als  had  het  haar  slechts  aan  een  dolk  outbroken  om  het  voor- 
werp  barer  gramschap  te  doorsteken. 

Emily  was  achteruitgeweken,  zoodat  ik  haar  niet  meer  zien  kon,  en 
gaf  geen  antwoord. 

>£n  dat  mij  te  zeggen,"  vervolgde  zij,  >met  uw schandelijken  roond. 
Waarom  geeselt  men  zulke  schepsels  niet !  Als  ik  het  kon  gelasten,  zoa 
ik  die  meid  laten  doodgeeselen." 

En  dat  zou  zij  zeker  gedaan  hebben,  daaraan  twijfel  ik  niet.  Ik  had 
haar  zelfs  geene  pijnbank  willen  toevertrouwen,  zoolang  die  woedende 

blik  duurde. 

Langzaam,  zeer  langzaam  barstte  zij  ineengelachuit,enweesmet 
hare  hand  naar  Emily,  alsof  hare  schande  een  schouwspel  voor  de  g^ 
heele  wereld  was. 

>Z^  liefhebben  ?"  zeide  zij.  >Dat  kreng !  En  zij  zou  mij  nog  wel  wiHen 
zeggen,  dat  hij  ooit  iets  om  haar  gaf?  Ha,  ha !  Welke  logenaarsters  zip 
die  gemeene  schepsels !" 

Hare  spottemij  was  nog  erger  dan  hare  onverbloemde  woede.  Als  ik 
tusschen  de  twee  had  moeten  kiezen,  had  ik  veel  liever  het  voorwerp  der 


ROSA  DART!.!  TEOKNOVtR   EMILY.  97 

laatste  willen  zijn.  Mbot  toen  lij  die  had  laten  losbreken,  was  het  slechts 
voor  eea  ooKcnbtik  geweest.  Zij  had  ze  weder  in  boeien  geslagen,  en  hoe 
zij  haar  ook  inwendig  mocht  teisteren,  ze  hield  ze  toch  in  bedwaug. 

ilk  ben  hier  gekomen,  gij  rcine  bron  van  Hefde,"  zeidezij,  >om  te 
zien  —  gctijk  ik  ti  in  het  begin  hebgezegd  —  hoezulkeen  dinger  uitzag. 
Ik  wa^  nieuwsgierig.  Ik  ben  voldaan.  Ook  om  ute  zeggen,  dat  gij  best 
zoudt  doen  met  alien. spoed  dat  Kuis  van  u  te gaan  opzoeken, en uw 
hoofd  te  verbergen  onder  die  brave  lieden,  die  u  verwachten  en  die  uw 
geld  wel  zal  troosten.  Als  het  alles  op  is,  kunt  gij  weder  gaan  getooven, 
vertrouwen  en  liefhebben,  weet  gij  I  Ik  dacht,  dat  gij  een  gebroken  stuk 
speelgoed  waart,  dat  zijn  tijdhadgeduurd;  een  snuisteiijtje  van  klater- 
goud,  dat  dof  geworden  en  weggeworpen  was.  Maar  nu  ik  bevind,  dat 
gij  echt  goud,  eene  edele  dame  en  eene  mishandetde  onschuldige  ziji, 
met  een  frisch  hart  vol  liefde  en  vertrouwen  —  waamaar  gij  wel  uitziet, 
en  dat  ook  wel  met  uwe  historic  strookt !  —  heb  ik  nog  iets  meer  te  zeg- 
gen. Let  er  op,  want  wat  ik  zeg,  zal  ik  doen !  Hoort  ge  mij,  gij  engelin  ? 
Wat  ik  zeg,  meen  ik  ook  te  doen." 

Harewoedeovermee3tcTdehaarvooreenoogenblik,maarvloogslecht$ 
als  eene  stuiptrekking  over  haar  gezicht,  en  toen  glimlachte  zij  weder. 

»Verberg  u,"  vervolgde  zij,  >zoo  nietthuis,  dan  ergensanders,  Laat 
het  ergens  buiten  mijn  bcreik  zijn,  in  een  onbekend  leven,  of  beter  nog 
in  een  onbekenden  dood.  Het  verwondert  mij,  als  uw  liefdevol  hart  niet 
wil  breken,  dat  gij  nog  geen  middel  hebt  gevonden  om  het  tot  stilte  te 
brcngen.  Ik  heb  wel  eens  van  zulke  middelen  gehoord.  Ik  gcloof  dat  zij 
gemakkelijk  te  vinden  zijn." 

Het  zachte  schreien  van  Emilystuitte haar  hier. Zij  hield  Open  luis- 
terde  er  naar  alsof  het  muxiek  was. 

>Ik  ben  misschien  zonderling,"  vervolgde  Rosa  Dartle,  imaar  Ik  kan 
niet  vrij  ademhalen  in  de  lucht,  die  gij  inademt.  Ik  vind  zc  walgelijk. 
Ik  wil  ze  dus  van  u  gezuiverd  hebben.  Als  gij  morgen  nog  hier  sijt,  zal  ik 
uwe  geschiedenis  en  uw  karakter  op  de  gemeene  trap  laten  bekend  ma- 
ken.  Er  zijn  ordentelijke  vrouwen  in  huis,  is  mij  gesegd ;  en  het  eou  jam- 
mer zijn,  dat  zulk  een  licht  als  gij  zijt  onder  die  vrouwen  zou  wezen  en 
verborgen  blijven.  Als  gii  hier  vandaan  gaat  en  ergens  in  de  stad  schuil- 
plaats  zoekt,  in  ecnige  andere  gedaante  behalve  uwe  ware  gedaante  (die 
moogt  ge  vrij  vertoonen,  zonder  dat  ik  u  zal  hinderen),  zal  u  denzelfden 
dienst  bewezen  worden,  zoodra  ik  van  uw  verblijf  hoor.  Daar  ik  geholpen 
word  door  een  hcer,  die  nog  niet  lang  geleden  naar  de  eer  van  uwe  hand 
heeft  gestaan,  hoop  ik  dat  mij  dit  altijd  zal  gelukken." 

Zou  hij  dan  nooit,  nooit  komenf  Hoelang  moestik  dit  verdragen? 
Hoetang  kon  ik  dit  verdragen  i 

lO,  wee  mij,  wee  mij!"  riep  de  rampzalige  Emily  uit,  op  een  toon, 
dien  ik  dacht  dat  het  harchte  hait  had  moeten  treffen ;  maar  Rosa  Daitle's 
glimlachbleef  even  bitter.  >Wat,  wat  zal  ik  doen!"  —  iDoen?"zeide  de 
andere.  >Gelukkig  in  uwe  herinneringcn  levenl  Uw  aanzijn  wijden  aan 
de  geheugenis  van  Steerfortfa's  tcederheid  —  hij  had  u  de  vrouw  van  zijn 
k&echt  willea  maken,  niet  waar  i  —  of  aan  de  dankbaarheid  voor  dien 
DAvnj  coppiRFtBLD.  —  m.  1 


98  DAVm  COPPERFIELD. 


braven  en  verdienstelijken  man,  die  u  als  zijn  geschenk  had  wiUen  aas- 
nemen.  Of  als  die  trotsche  herinneringen,  en  de  bewustheid  van  owe 
eigene  deugden  en  van  den  eervoUen  rang^  waartoe  zij  u  in  de  oogennn 
alle  menschen  verheven  hebben,  u  niet  kunnen  vermaken,  tronw  du 
dien  ^oeden  man,  en  wees  blijde  dat  hij  u  nog  die  gunst  wil  bewijzen.  Ab 
gij  dit  ook  niet  doen  wilt,  sterf  dan!  £r  zijn  wel  middelen  tot  znlkecn 
dood  en  aschhoopen  voor  zulk  eene  wanhoop  —  zoek  er  een  en  viar 
ten  hemel !" 

Ik  hoorde  in  de  verte  op  de  trap  een  voetstap.  Ik  herkende  dien;  dui- 
van  was  ik  zeker.  Het  was,  Goddank,  de  zijne. 

Zij  ging,  toen  zij  dit  gezegd  had,  langzaam  van  de  deur  af  en  geraakte 
zoo  uit  mijn  gezicht 

^  >Maar  onthoud!"  vervolgde  zij  dreigend,  terwijl  zij  de  andere  dear 
opende  om  been  te  gaan,  >ik  heb  besloten,  om  redenen  die  ik  heb,  omn 
nergens  rust  te  laten,  of  gij  moet  geheel  buiten  mijn  bereik  vluchten,  of 
uw  schoonschijnend  masker  laten  vallen.  Dit  is  het  wat  ik  te  zeggen  had; 
en  wat  ik  zeg,  meen  ik  ook  te  doen !" 

De  voetstap  op  de  trap  kwam  nader  en  nader  —  ging  haar,  terwijl  zq 
naar  beneden  ging,  voorbij  —  kwam  haastig  de  kamer  in ! 

>Oomr 

Een  akelige  gil  volgde  op  dat  woord.  Ik  wachtte  nog  een  oogenblik, 
en  binnenkijkende,  zag  ik  hem  hare  bewustelooze  gedaante  in  zijne 
armen  houden.  Eene  korte  poos  staarde  hij  haar  gezichtje  aan;toen 
bukte  hij  om  het  te  kussen  —  o,  hoe  teeder !  —  en  spreidde  er  een  zak 
doek  overheen. 

>Mijnheer  David,"  zeide  hij  met  eene  zachte,  bevende  stem,  toenhj^' 
het  bedekt  had.  tik  dank  mijn  Hemelschen  Vader,  dat  mijn  droom  is 
uitgekomen !  Ik  dank  Hem  hartelijk,  dat  Hij  mij  langs  Zijne  eigene  we- 
gen  naar  mijne  lieveling  heeft  gevoerd ! 

Met  deze  woorden  nam  hij  haar  in  zijne  armen  op ;  en  met  het  bedekte 
gezichtje  tegen  zijne  borst  liggende  en  naar  zijn  gezicht  gekeerd,  droeg 
hij  haar,  roerloos  en  bewusteloos,  naar  beneden. 


LI. 

HET  BEGIN  EENER  NOG  LANGERE  REIS. 

Het  was  nog  vroeg  in  den  ochtend  van  den  volgenden  dag,  terwijl  ik 
in  den  tuinmet  mijne  tante  rondwandelde  (die  thans  weinig  andere  b^ 
weging  nam  daar  zij  zooveel  bij  mijne  lieve  Dora  bleef)  toen  mij  gezegd 
werd,  dat  baas  Peggotty  mij  verlangde  te  spreken.  Hij  kwam  mij,  toen 
ik  naar  het  hek  ging,  halverwege  in  den  tuin  te  gemoet  en  ontbloottciijn 
hoofd,  gelijk  hij  altijd  deed  als  hij  mijne  tante  zag,  voor  welke  hij  de 
hoogste  achting  koesterde.  Ik  had  haar  alles  verteld  wat  er  den  vorigcn 
avond  gebeurd  was.  Zonder  een  woord  te  spreken,  ging  zij  met  een  g^ 
zicht  vol  hartelijkheid  naar  hem  toe,  gaf  hem  de  hand  en  klopte  hem  op 


BAAS  PEOCOTTY  VCRTSLT  ONS  HARX  GBSCHIEDBNIS.  99 

den  ann.  Zij  deed  dit  met  zootccI  uitdnikking,  dat  het  inderdaad  niet 
noodig  was  een  woord  te  sprekcD.  Baas  Peggottyverstondhaar  even- 
goed  dsof  £ij  er  duizend  had  gezegd. 

>Ik  zal  nu  naar  binnen  gaan,  Trot,"  zeide  mijae  tante,  len  naar  Bloe- 
sempje  kijken,  die  zoo  meteen  wel  zal  willen  opstaan."  —  'Tochniet 
omdat  ik  hier  ben,  hoop  ik J ufTrouw  ?"  zeide  baas  Peggotty.  lAIsmijne 
vijf  zionen  van  morgen  niet  heel  en  al  loopen  spelen  —  is  hct  om  mij  dat 
gij  wilt  heengaan?"  —  >Gij  hebt  lets  tc  zeggen,  gpede  vriend,"  aot- 
woordde  mijne  tante,  >en  dat  zult  ge  beter  zonder  mij  kunnen  doen," — 
>Met  uw  verlof^  jufFrouw,"  zetde  baas  Peggotty  hierop,  >als  mijn 
gebabbel  u  maar  niet  hindert,  zal  ik  het  voor  eene  goedhied  van  u 
hondcn  als  gij  hier  blijft."  —  >Zoudt  ge  i"  zeide  mijne  tante,  kortaf  maar 
leer  Tricndelijk. » Dan  wil  ik  ook  wel ! 

Zij  stak  dus  haar  arm  door  dien  van  baas  Peggotty  en  wandelde  naar 
ecn  prieeltje  aan  hct  eindc  van  den  tuin,  waar  zij  lich  op  eene  bank  lette, 
en  ik  naast  haar.  Er  was  ook  plaats  voor  baas  Peggotty,  maar  hij  bleef 
liever  staan,  met  Ac  hand  op  het  rustieke  tafeltje  letmende.  Terwijl  hij 
zoo  stood  en  voor  een  poosjc  naar  zijne  muts  keek,  eer  hij  begon  te 
^>reken,konik  niet  nalaten  op  te  merken,  wclk  eene  kracht  van  karakter 
zijne  gespierde  hand  uitdrukte,  en  hoe  wel  die  bij  zijn  eerlijk  gezicht  en 
ijze^rauwe  haren  paste. 

*&  heb  mijn  lief  kind,"  begon  baas  Peggotty,  zijne  oogennaarde 
«nze  opslaande,  >gisteravond  naar  mijne  kamer  gebracht,  waar  ik  haar 
allang  verwacht  had  en  die  voor  haar  klaar  was.  Het  duurde  uren  lang 
eer  ze  roij  recht  kende,  en  toen  zij  dat  deed  knielde  zij  voor  mij,  en  zeide 
mij,  haast  alsof  zij  haar  gebed  deed,  hoe  alles  gebeurd  was.  Gij  moogt 
mij  gelooven,  toen  ik  hare  stem  hoorde,  die  ik  thuis  zoo  vroolijk  had 
gehoord  —  en  haar  zoo  verncderd  zag,  als  ware  het  in  het  stof,  waarin 
onze  Hciland  eens  metujngezegendehandschreef^ — voeldeikeensteek 
door  mijn  hart  gaan,  te  midden  van  al  mijne  dankbaarheid. 

Hij  streek  met  zijne  mouw  over  zijn  gezichtj  zonder  eenigszins  te 
willen  ontveinzen  waarom,  en  schraapte  daama  zijne  keel. 

>Het  duurde  niet  lang  dat  ik  dat  zoo  voelde,  want  zij  was  toch  gevon- 
den.  Ik  behoefde  er  maar  aan  te  denken,  dat  zij  gevonden  was,  en  het 
was  voorbij,  Ik  weet  waarlijk  zelf  niet  eens,  waarom  ik  er  nu  nog  van 
spreek.  Ik  dacht  er  een  oogenblik  geleden  niet  aan  om  een  woord  van 
mij  lelven  te  zeggen;  maar  het  kwam  zoo  natuurlijk  bij  mij  op,  dat  ikhet 
deed  eer  ik  het  wist."  —  »Gij  zijt  gewoon  u  lelvcn  tc  verloochencn," 
zeide  mijne  taate,  >eii  gij  zult  daarvoor  beloond  worden." 

Baas  Peggotty,  wien  de  schaduwcn  van  hct  gebladerte  over  het  ge- 
pcht  speelden,  boog  met  zekere  verwondering  zijn  hoofd  naar  den  kant 
Tan  mijne  tante,  als  om  haar  voor  hare  goede  meening  te  danken,  en 
vatte  toen  den  losgelaten  draad  zijncr  rede  wcder  op. 
~>Toen  mijne  Emily  de  vlucht  nam,"  zeide  hij,  voor  het  oogenblik 
met  barsche  gramschap,  >uit  hct  huis  waar  die  bonle  slang  haar  gevan- 
gen  hield,  die  mijnhccr  David  gezien  heeft  —  en  wat  hij  vcrteld  hceft  is 
de  waarheid,  en  moge  God  cr  hem  voor  straffen !  —  nam  zij  des  nachts 


lOO  DAVm  COPPERFIELD. 


de  vlucht  Het  was  een  donkere  nacht,  maar  met  veel  sterrenlicht  Z^ 
was  wild.  Zij  liep  het  zeestrand  langs,  geloovende  dat  de  oude  schoit 
daar  was;  en  riep  ons  toe  om  ons  gezicht  af  te  keeren,  want  dat  zij  voor- 
bijkwam.  Zij  hoorde  zich  zelve  roepen,  alsof  zij  iemand  anders  was,  en 
kwetste  zich  aan  de  scherpgepunte  steenen  en  rotsen,  en  voelde  het  even 
weinig  als  ware  zij  zelve  rots  geweest.  Zoo  liep  zij  heel  ver,  en  zij  had 
een  vuur  voor  hare  oogen  en  een  gebulder  in  hare  ooren.  —  Op  ecns  — 
of  zoo  dacht  zij  verstaat  ge  wel  —  brak  de  dag  aan,  nat  en  winderig, 
en  zij  lag  neergerallen  op  een  hoop  steenen  op  het  strand,  en  er  was 
eene  vrouw,  die  tegen  haar  sprak  en  haar  in  de  taal  van  het  land  vroeg 
wat  haar  zoo  erg  overkomen  was." 

Hij  zag  alles  wat  hij  verhaalde.  Het  ging  hem,  terwijl  hij  sprak,  zoo 
levendig  voorbij,  dat  hij,  in  zijn  emst  en  ijver,  datgene  wat  hij  beschreef 
mij  duidelijker  voorstelde  dan  ik  het  kan  uitdrukken.  Ik  kan,  nu  ik  het 
zoo  lang  naderhand  schrijf,  bijna  niet  gelooven,  dat  ik  niet  zelf  werkelijk 
bij  die  tooneelen  tegenwoordig  was;  met  zulk  een  verbazenden  zweem 
van  getrouwheid  zijn  zij  mij  bijgebleven. 

>Toen  Emily's  oogen,  die  donker  waren,  deze  vrouw  beter  zagen," 
vervolgde  baas  Peggotty,  >kende  zij  haar  voor  eene  van  die,  met  welke 
zij  dikwijls  op  het  strand  had  gesproken.  Want  al  had  zij  ook,  gelijk  ik 
zeide,  in  den  nacht  nog  zoo  ver  geloopen,  zij  was  dikwijls,  hetzij  te  voet, 
met  eene  boot  of  met  een  rijtmg,  even  ver  geweest,  en  kende  het  land 
mijlen  en  mijlen  ver.  Zij  had  geene  kinderen,  die  vrouw,  want  zij  was 
nog  Jong  getrouwd,  maar  zij  dacht  er  eerlang  een  te  krijgen.  £n  mogen 
mijne  gebeden  ten  hemel  opgaan,  dat  het  een  geluk  voor  haar  zal  zijn, 
en  een  troost  en  eene  eer  al  haar  leven!  Moge  het  haar  liefhebben  en 
eeren  in  haar  ouderdom,  haar  helpen  en  bijstaan  tot  het  laatste  toe,  een 
Engel  voor  haar  wezen,  hier  en  namaals!"  —  >Amen!"  zeide  mijne 
tante.  —  >Zij  was  zoo  bedeesd  en  beschroomd  geweest,"  zeide  baas 
Peggotty,  >en  was  eerst  een  eindje  ver  aan  haar  spinnen,  of  zulk  werk 
als  het  was,  blijven  zitten,  toen  Emily  met  de  kinderen  praatte.  Maar 
Emily  had  op  haar  gelet  en  was  haar  gaan  aanspreken ;  en  daar  die  jonge 
vrouw  zelve  veel  van  kinderen  hield,  waren  zij  spoedi^  vriendinnen 
geworden,  zoo  zelfe  dat  zij,  als  Emily  dien  weg  kwam,  Emily  altijd  bloe- 
men  gaf.  Deze  was  het,  die  Emily  nu  vroeg  wat  haar  zoo  erg  overkomen 
was.  Emily  zeide  het  haar  en  zij — nam  haar  in  huis.  Dat  deed  zij  waarlijk. 
Zij  nam  haar  in  huis,"  zeide  baas  Peggotty  en  hield  zijne  hand  voor 
zijn  gezicht. 

Hij  was  door  dit  blijk  van  menschlievendheid  dieper  aangedaan, 
dan  ik  hem  sedert  den  nacht  toen  zij  verdween  ooit  door  iets  aangedaan 
had  gezien.  Mijne  tante  en  ik  wachtten  ons  wel  om  hem  te  storen. 

>  Het  was  een  klein  huisje,  kunt  gij  wel  denken,"  vervolgde  hij  weldra^ 
>  maar  zij  vond  er  toch  plaats  voor  Emily  in  —  haar  man  was  op  zee  — 
en  hield  het  geheim,  en  overreedde  de  buren,  die  zij  had  (er  waren  er  niet 
veel  dichtbij)^  om  het  ook  geheim  te  houden.  Emily  kreeg  erg  de  koorts. 
en  —  wat  mij  heel  vreemd  voorkomt,  maar  misschien  voor  gdeerden 
niet  zoo  vreemd  zal  wezen  —  de  taal  van  het  land  ging  haar  geheel  uit  het 


VKRVOLO  HARBR  GESCHIEDENIS.  lOt 

hoofd,  en  zij  kon  alleen  hare  eigene  taal  spreken,  die  niemand  vcrstond. 
Zij  herinnert  zich,  alsof  zij  het  gedroomd  had,  dat  ztj  daar  lag,  en  aldjd 
hare  eigene  taal  sprak,  en  altijd  geloofde  dat  de  oude  schtiit  om  denaaste 
punt  in  de  baai  lag,  en  bad  en  smeekte  dat  zij  daarheen  zouden  zenden 
en  laten  zeggen  hoe  zij  lag  te  sterven,  en  eene  bopdschap  van  vergjfTenis 
teragbrengen,  al  was  het  maar  een  enkel  woord.  Bijna  den  geheelen  tijd 
dacht  zij :  nu  dat  hij,  van  wien  ik  zoo  even  gesproken  heb,  onder  haar 
venstei  loerde ;  dan  weder  dat  hij,  die  haai  daaitoe  gebracht  had,  in  de 
kamer  wasj  en  riep  dan  tegen  diegoedejonge  vrouw,  dat  zijhaarniet 
zoii  overgcven,  en  wist  te  gelijk,  dat  zij  haar  niet  kon  verstaan,  en  was 
bang,  dat  zij  weggehaald  zou  worden.  Ook  was  dat  vuur  nog  voor  hare 
oogen  en  dat  gebulder  in  hare  ooren;  en  er  was  geen  vandaag,  geen 
gisteren  en  geen  morgen;  maar  alles  in  haar  leven  wat  er  ooit  geweest 
was  of  ooit  wezen  (fon,  en  alles  wat  er  nooit  geweest  was  en  nooit  wezen 
kon,  overstelpte  haar  alles  te  gelijk,  en  niets  was  duidelijk  en  niets  wel- 
kom,  en  toch  zong  zij  en  lachte  zij  er  omi  Hoelang  dit  duurde,  weet  ik 
niet;  maar  toen  kwam  er  een  slaap,  en  in  dien  staap  zonk  zij,  die  eerst 
veelmalen  sterker  was  geweest  dan  zij  zelve  eigenlijk  was,  tot  de  zwak- 
faeid  van  het  kleinste  kind." 

Hier  zweeg  hij,  alsof  hij  eerst  van  de  akeligheden  zijner  eigene  be- 
schrijving  moest  bekomen.  Na  eene  poos  gewadit  te  hebben,  vervolgde 
hij  zijn  verhaaL 

>Het  was  een  fraale  namiddag  toen  zij  wakker  werd,  en  zoo  stil,  dater 
geen  geluid  was  behalve  het  kabbeten  van  die  blauwe  cee  zonder  getij, 
tegen  de  kust  Zij  geloofde  in  het  eerst,  dat  zij  thuis  was  op  een  zondag- 
inoTgen  \  maar  de  wijngaardbladeren,  die  zij  voot  het  venster  zag,  en  de 
heuvelen  verderop  waren  niet  van  thuis  en  spraken  dat  tegen.  Toen  kwam 
bare  vriendin  binnen  om  bij  haar  bed  te  waken,  en  toen  wist  zij  wel,  dal 
de  oude  schuit  niet  om  de  naaste  punt  in  de  baai,  maar  ver  weg  was,  en 
toen  wist  zij  wel  waar  zij  was  en  hoe  zij  daar  kwam,  toen  schreide  zij  aan 
de  borst  van  die  goede  jon^  vrouw,  waar  ik  hoop  dat  nu  haar  kindje  ligt 
en  haar  met  zijne  lieve  oogjes  vervroolijkt !" 

Hij  kon  van  deze  vriendin  van  Emily  niet  spreken  londer  dat  de  tra- 
nen  hem  over  de  wangen  rolden.  Het  was  vrucbteloos  dat  hij  zich  wilde 
bedwingen.  Hij  begon  te  snikken,  toen  hij  eene  zegpnbede  over  haar 
poogde  uitte  spreken. 

iDat  deed  mijne  Emily  goed,"  hervatte  hij,  na  eene  vlaagvanaandoe* 
ning,  die  ik  niet  kon  aanzien  zonder  er  in  te  deelen ;  en  wat  mijne  tante 
betreft,  zij  schreide  van  ganscher  harte;  »dat  deed  Emily  goed,  en  zij 
begon  te  beteren.  Maar  de  taal  van  dat  land  was  haar  geheel  ontgaan, 
en  zij  was  genoodzaakt  om  teekens  te  maken.  Zoo  ging  zij  voort,  van 
dag  tot  dag  beterende,  langzaam  maar  zeker,  en  zij  deed  haar  best  om 
we^er  de  namen  van  gewone  dingen  te  leeren  —  namen,  die  zij  nooit  in 
haar  leven  scheen  te  hebben  gehoord  —  tot  er  een  avond  kwam  toen  zij 
voor  het  venster  zat  en  naar  een  klein  meisje  keek,  dat  op  het  strand 
speelde.  En  op  eens  stak  dat  kmd  haar  handje  uit  en  zeide,  wat  in  het 
Engebch  wezen  zou:  iVisschersdochter,  hier  is  eene  schelp !"  want  ^i 


109  DAVID  COPPBRFIEW. 


moet  weteOy  dat  zij  haar  eerst  >  mooie  dame !"  plachten  te  noemen,  geEjk 
het  gewone  gebrmk  in  dat  land  is,  en  dat  zij  hun  geleerd  had  om  haar  in 
plaats  daarvan  >visschersdochter''  te  noemen.  Zoo  zeide  dat  kind  dta 
op  eens:  >Visschersdochter,  hier  is  eene  schelp!"  En  toen  verstond 
Emily  haar,  en  gaf  antwoord,  en  barstte  in  tranen  uit ;  en  toen  kwam  het 
haar  alles  weder  te  binnen. 

tToen  Emily  weder  sterk  werd,''  zeide  baas  Peggotty,  na  nog  eene 
korte  poos  van  stilte,  >dacht  zij  er  aan  om  die  goede  vrouw  te  verlatcn 
en  weder  naar  haar  eigen  land  te  gaan.  De  man  was  toen  thuis  gekomen, 
en  die  twee  hielpen  haar  aan  boord  van  een  koopvaardijscheepje,  dat 
naar  Livorno  en  vervolgens  naar  Frankrijkbestemd  was. Zijhad 
weinig  geld,  maar  het  was  minder  dan  weinig,  dat  zij  wilden  aanncmm 
voor  al  wat  zij  gedaan  hadden.  Ik  ben  haast  bHj  daarom,  hoewel  zij  xoa 
arm  waren.  Wat  zij  gedaan  hebben,  is  opgelegd  dddr  waar  geene  moden 
of  roest  verteren,  en  waar  geene  d[ieven  doorbreken  of  stelen.  Mijnheer 
David,  hetzal  langer  duren  dan  alle  schatten  van  de  wereld. 

>  Emily  kwam  naar  F  r  a  n  k  r  ij  k,  en  nam  dienst  om  de  reizende  dames 
te  bedienen  in  eene  berbery  aan  de  haven.  Daar  komt,  eens  op  een  dag, 
die  schavuit.  —  Laat  hij  mij  nooit  nabij  komen.  Ik  weet  niet  wat  ik  hem 
misschien  doen  zou !  —  Zoodra  zij  hem  zag,  zonder  dat  hij  haar  nog  za^ 
kwam  al  hare  vrees  en  wildheid  tenig,  en  zij  vluchtte  voor  de  lucht,  die 
hij  geademd  had.  Zij  kwam  naar  Engeland,  enwerdteDoveraan 
land  gezet. 

tik  weet  niet  zeker,"  vervolgde  baas  Peggotty,  >wanneer  de  moed 
haar  begoc  te  ontzinken ;  maar  den  geheelen  weg  naar  Engeland  had 
zij  gedacht  om  naar  huis.  te  komen  —  haar  dierbaar  huis.  Zoodra  zij  in 
Engeland  was,  richtte  zij  zich  daarheen.  Maar  de  vrees,  dat  zij  ^eene 
vergiffenis  zou  vinden,  de  vrees,  dat  men  haar  met  vingers  zou  nawijien^ 
de  vrees,  dat  sommigen  van  ons  door  haar  toedoen  zouden  gestorven 
zijn,  de  vrees  voor  allerlei  dingen  deed  haar,  als  het  ware  met  geweld, 
onderweg  omkeeren.  >Oom,  oom  !*'  zeide  zij  tegen  mij,  tde  vrees,  datik 
niet  waardig  was  om  te  doen  wat  mijn  verscheurd  en  bloedend  hart  zoa 
verlan^de  te  doen,  was  de  schrikkelijkste  vrees  van  alien !  Ik  keerdeom, 
toen  mijn  hart  vol  was  van  het  gebed,  dat  ik  maar  in  den  nacht  naar  den 
ouden  drempel  mocht  kruipen,  mijn  met  schuld  beladen  hoofd  er  op 
neerleggen,  en  daar  des  morgens  dood  gevonden  worden." 

>Zij  kwam,"  vervolgde  baas  Peggotty,  en  liet  zijne  stem  tot  een  ont- 
zetting  aanduidend  gefluister  dalen,  >te  Londen.  Zij  —  die  het  nooit 
in  hai  leven  gezien  had  —  alleen  —  geheel  zonder  geld  —  jong  —  zoo 
bevallig  —  kwam  te  L  o  n  de  n.  Bijna  op  hetzelfde  oogenblik  dat  zij  hier 
aankwam,  eenzaam  en  verlaten,  vond  zij  (geloofde  zij)  eene  vriendin; 
eene  fatsoenlijke  vrouw,  die  met  haar  sprak  over  het  naaiwerk  waartoe 
zij  groot  gebracht  was^  en  zeide,  dat  zij  haar  daarvan  genoeg  te  doenkon 
bezorgen,  haar  voor  dien  nacht  huisvesting  zou  geven,  en  des  acderen 
daags  in  stilte  onderzoek  doen  naar  mij  en  alien  thuis.  Toen  mijn  kind,*^ 
vervolgde  hij  overluid,  en  met  een  vuur  van  dankbaarheid^  dat  hem  van 
het  hoofd  tot  de  voeten  deed  trillen,  >  op  den  rand  stond  van  meer  danik 


UASTHA  HKEFT  HAAK  VAN  MOG  ERGXR  GERED,        I03 

zeggen  of  dcnken  kan  —  heeft  Martha,  getrouw  aao  hue  belolte,  haar 
gered!" 

Onwillekeurig  baistte  ik  in  een  vieugdekieet  uit. 

>Mijnheer  David,"  zeide  hij,  mijoe  hand  in  zijue  forsche  handvat- 
tende,  »gij  zijt  het,  die  mij  het  eersl  van  haar  gesproken  hebt.  Ik  dimk 
a,  mijnheer.  Zijmeendeheternstig.  Zij  had  uitbittereondervindingge- 
Icerd,  wdlr  zij  moest  oppassen  en  wat  zij  tedoenhad.DathadEijgedaan, 
En  de  Heer  was  boven  alles !  Zij  kwam,  bleek  en  vol  haast,  bij  Emily  in 
haar  slaap.  >Sta  op  van  erger  dan  dedood,"  zeide  zij,  lenkom  met  mij 
mede."  Zij,  die  daar  in  huis  behoorden,  wilden  haar  wel  tegenhouden, 
maar  zij  hadden  evengoed  de  zee  kunnen  stuiten.  iBlijfvan  mijaf,"zeide 
zij,  »ik  ben  een  spook,  dat  haar  van  haar  open  graf  oproept!"  Zij  zeide 
Emily,  dal  zij  mij  gezien  had,  en  wist  dat  ik  haar  nog  lief  had  en  haar  ver- 
gaf.  Zij  deed  haar  haastig  hare  kleeren  aao.  Zij  nam  haar,  flauw  en  be- 
vende,  onder  den  arm.  Zij  gaf  evenmin  om  wat  men  zeide,  alsof  zij  geene 
ooren  had.  Zij  ging  met  mijn  kind  tusschen  ben  door,  alleen  om  haar 
denkende;  en  bracht  haarveilig,  in  het  hokt  van  den  nacht,  uitdien 
zwarten  afgrond  van  verderf. 

>  Zij  bleef  op  Emily  passen,"  zeide  baas  Peggotty,  die  mijne  band  weder 
had  losgelatcn  en  de  zijnc  op  zijne  iwoegende  borst  gelegd,  ibleef  tot 
des  anderen  daags  laat  op  mijne  Emil^  passen,  die  geheel  afgemat  bleef 
liggen  en  tusschenbeide  ijlde.  Toen  ging  zij  mij  opzoeken,  en  daama  n, 
mijnheer  David.  Zij  zeide  Emily  niet  waarom  zij  uitging,  uit  vrees  dat 
haar  den  moed  zou  ontzinken,  en  zij  er  weder  aan  zou  denken  om  zich 
te  vcrbergen.  Hoe  die  wreede  dame  wisl  dat  zij  daar  was,  kan  ik  niet 
zeggen.  Of  hij,  van  wien  ik  zoo  dikwijls  gesproken  heb,  haar  toevallig 
daar  had  zien  ingaan,  dan  of  hij  het  (gelijk  ik  denk  dat  meest  waarschijn- 
lijk  is)  van  die  vrouw  had  gehoord,  daarnaar  vraag  ik  niet  veel.  Mijn 
nichtje  is  gevonden. 

iDen  geheelen  nacht  door,"  hervatte  baas  Peggotty,  »zijn  wij  bij  elk- 
ander  geweest,  Emily  en  ik.  Het  is  weinig  (voor  zu!k  een  tijd),  dat  zij  met 
woorden  gezegd  heeft,  onder  die  zielsbedroefde  tranen ;  en  het  is  nog 
minder,  dat  ik  van  haar  liet  gezichtje  heb  gezien,  dat  aan  mijn  hart  van 
een  kindergezichtje  een  volwassen  meisjesgezicbtje  is  geworden.  Maar 
den  geheelen  nacht  door  heeft  zij  hare  aimen  om  mijn  hals  gehad,  en 
heeftliaar  hoofd  hier  gelegen ;  en  wij  weten  heel  wel,  dat  wij  nu  elkander 
weer  voor  altijd  kunnen  vertrouwen." 

Hij  hield  op  met  spreken,  en  zijne  hand  op  de  tafel  btcef  daar  rustig 
liggen,  met  eene  vastberadenheid,  die  in  staat  zou  zijn  geweest  om  leeu- 
wen  te  bedwingen. 

»Het  was  een  lichtstraal  voor  mij,  Trot,"  zeide  mijne  tantc,  hare  oogen 
afdrogende,  » toen  ik  het  besluit  nam  om  peet  van  uw  zusje  Betsey  Trot- 
wood  te  worden,  die  mij  zoo  te  leur  stelde ;  maar  daarna  zou  bijna  niets 
mij  scooter  genoegen  hebben  gegevcn,  dan  peet  over  het  kindje  van  die 
goeoe  jonge  vrouw  te  worden." 

Baas  Peggotty  knikte,  alsof  hij  het  gevoel  mijner  tanle  wel  begrcep, 
maar  het  zich  niet  durfde  vertrouwen  om  iets  over  hetvoorwerpvaa. 


I04  DAVID   COPPSRFIKLD. 


haar  lof  te  zeggen.  Wij  bleven  alien  zwijgeii)  ieder  met  zijne  eigene  ^ 
dachten  bezig  (mijne  tante  gedurig  hare  oogen  afdrogende,  nu  stmp- 
achdg  snikkende,  dan  weder  lachende  en  zeggende,  dat  zij  eene  zottin 
was)  tot  ik  het  woord  nam. 

>Gij  hebt  zeker  al  een  bepaald  besluit  voor  de  toekomst  genomoi, 
goede  vriend  ?''  zeide  ik  tot  baas  Peggotty.  >  Dat  behoef  ik  u  haast  niet 
te  vragen."  —  >Ja,  mijnheer  David,"  antwoordde  hij,  >en  het  Emily  ook 
gezegd.  £r  zijn  nog  groote  landen  ver  van  hier.  0ns  toekomstig  levea 
Ugt  over  zee."  —  >  Zij  zullen  te  zamen  emigeeren^  tante,"  zeide  ik.  — 
> Ja !"  zeide  baas  Peggotty,  met  een  glimlach  vol  hoop.  >In  Australie 
kan  niemand  mijne  Beveling  iets  verwijten.  Daar  zullen  wij  een  niemr 
leven  beginnen." 

Ik  vroeg  hem  of  hij  al  wist  wanneer  hij  waarschijnlijk  zou  vertrekken. 

>Ik  ben  van  morgen  vroeg  naar  de  dokken  geweest,  mijnheer,"  ant- 
woordde hij,  >  om  naar  de  schepen  te  vememen.  Over  zes  weken  of  twee 
maanden  zal  er  een  nitloopen.  Ik  heb  het  van  morgen  gezien  ->  ben  aan 
boord  geweest  —  en  daarmede  zullen  wij  de  reis  doen,"  —  >  Zoo  geheel 
alleen?"  vroeg  ik.  —  tja,  mijnheer  David,"  antwoordde  hij.  >KCjnc 
zuster,  ziet  ge,  houdt  zooveel  van  u  en  de  uwen,  en  is  zoo  gewoon  om 
alleen  aan  haar  eigen  land  te  denken,  dat  het  haast  niet  billijk  zou  zijn 
haar  te  laten  medegaan.  Bovendien  is  er  iemand  voor  wien  zij  zorgcp 
moet,  mijnheer  David,  en  die  ook  niet  moet  vergeten  worden."  —  >Die 
arme  Ham!"  zeide  ik.  —  > Mijne  goede  zuster  neemt zijn huishouden 
waar,  ziet  ge,  juffrouw,  en  hij  houdt  veel  van  haar,"  zeide  baas  Peggotty, 
om  mijne  tante  in  te  lichten.  >Hij  kan  bedaard  met  haar  zitten  praten, 
als  hij  geen  lust  zou  hebben  om  tegen  iemand  anders  den  mond  open  te 
doen.  Arme  jongen!"  zeide  baas  Peggotty  zijn  hoofdschuddende,*  hij 
heeft  zooveel  niet  overgehouden,  dat  hij  het  weinige,  dat  hij  heeft,  nog 
zou  kunnen  missen."  —  >  En  juffrouw  Gummidge?"  zeide  ik.  —  >Wel, 
wij  hebben  veel  hoofdbreken  over  vrouw  Gummidge  gehad,  moet  ik  a 
zeggen,"  antwoordde  baas  Peggotty,  met  een  verlegen  gezicht,  dat 
echter,  terwijl  hij  voortsprak,  langzamerhand  ophelderde.  tGij  weet 
wel,  als  vrouw  Gummidge  aan  den  ouden  begint  te  denken,  kan  men 
eigenlijk  niet  zeggen,  dat  zij  pleizierig  gezelschap  is.  Tusschen  u  en  mij, 
mijnheer  David  —  en  u,  juffrouw  —  als  vrouw  Gummidge  aan  het  grie- 
nen  gaat,  zou  zij  door  menschen,  die  den  ouden  niet  gekend  hebben,  al 
licht  voor  lastig  van  humeur  worden  gehouden.  Nu  heb  ik  dien  ouden 
gekend,  en  ik  weet  welk  een  braaf  man  hij  was,  en  dus  begrijp  ik  haar 
wel;  maar  met  anderen,  ziet  ge,  is  dat  niet  heel  enalzoo  —  kan  het 
natuurlijk  zoo  niet  wezen." 

Mijne  tante  en  ik  stemden  dit  beiden  toe. 

>Daardoor  kon  mijne  zuster,"  zeide  baas  Peggotty,  —  >ik  zeg  niet  dat 
zij  zou^  maar  kon  toch  wel  —  ondervinden,  dat  vrouw  Gummidge  haar 
nu  en  dan  wat  ongemak  gaf.  Daarom  is  mijn  voomemen  niet,  vrouw 
Gummidge  bij  die  twte  te  vertuien,  maar  haar  een  plaatsje  te  bezorgen 
waar  zij  op  zich  zelve  kan  omtobben.  Daarom  meen  ik  haar,  eer  ik  ver- 
trek,  eene  toelaag  te  geven,  waarmee  zij  het  tamelijk  ruim  kan  hebben. 


0 


BAAS  PEGOOTTY  ZAL  MET  BMtLV  HAAR  AUST1lAu£  VER.TREXKKK.   105 

Zij  is  een  trouw  schepsel,  maar  het  is  natuurlijk  op  hAre  jaren,  en  vooral 
daar  zij  altijd  zoo  jamiQerlijk  ongelukki^  is,  niet  te  verwachten,  dat  zij 
zich  er  naar  kan  schikkcn  om  op  een  setup  en  in  de  bosschen  en  wilder- 
nissen  van  een  nieuw  en  zoo  ver  gelegen  land  rond  tc  iwalken.  Dus  is 
het  dat,  wat  ik  met  haar  denk  te  doen." 

Mij  vergat  niemand.  Hij  dachtaan  iedersaansprakencn  verdiensten 
behalve  zijne  eigene. 

»Emily,"  vervolgdehij,  izalbij  mijblijven  —  arm  kind!  Zij  hecftwcl 
rust  en  vredenoodig — tot  wijopreis  gaan.  Zijzalaandekleerennaaien, 
die  er  gemaakt  moeten  worden ;  en  ik  hoop,  dat  haar  lecd  langer  geleden 
zal  scbijnen  dan  het  te  voren  deed,  als  zij  wedcr  bij  haar  niwen  maar 
liefhebbendcn  oom  is. " 

Mijne  (ante  knikte  ter  bevestiging  van  deze  hoop,  en  deed  baas 
Peggotty  daarmede  groot  genoegen. 

>£r  is  nog  iets,  mijoheer  David,"  zeide  hij,  de  hand  in  zijn  borstzak 
stekcnde  en  met  een  eraslig  gezicht  het  roUetje  papier  uithalende,  dat  ik 
te  voren  had  gezien,  en  dat  hij  vervolgens  op  de  tafet  uitspreidde.  ■  Mier 
zijn  die  banknoten  —  vijftig  pond,  en  tien.  Daarbij  wensch  ik  het  geld 
te  voegen,  dat  zij  medegenomen  heeft,  toen  zij  heenging,  Ik  heb  haar 
daamaar  gerraagd  (maar  zonder  te  zeggcn  waarom)  en  heb  er  bij  opge- 
teld.  Ik  ben  geen  knap  rekenaar.  Zoudt  ge  zoo  gocd  willen  wezcn  om  te 
zicn  of  het  zoo  uitkomt?" 

Hij  gaf  mij,  met  verontschuldiging  van  zijn  schiift,  een  stukje  papier  over 
en  zagmij  optettend  aan  terwijl  ik  het  nakeek.  Het  was  volkomen  in  orde. 

>  Wei  bedankt,  mijnheer,"  zeide  hij,  het  temgnemende.  iDat  geld,  als 
gij  er  niet  tegen  hebt,  mijnheer  David,  zal  ik  even  voor  dat  ik  vertrek 
m  een  omslag  doen,  aan  hem  geadresseerd,  en  dan  In  een  anderen  doen, 
aan  zijne  moeder  geadresseerd.  Ik  za!  haar  zeggen ,  met  niet  meer  woor- 
den  dan  ik  nu  tot  u  spreek,  waarvan  het  de  pnjs  is,  en  dat  ikvertrokken 
ben  en  het  mij  niet  meer  teruggezonden  kan  wordcn." 

Ik  zeide  hem  dat  dit,  naar  mijne  gedachte,  w^l  gedaan  zon  zijn  —  en 
dat  ik  daarvan  volkomeif  overtuigd  was,  daar  hij  gevoeldc  dat  het  zoo 
wezen  zou. 

>  Ik  zeide  dat  er  nog  iets  was,"  hervatte  hij  met  eenernstigenglimlach, 
terwijl  hij  het  bundeltje  weder  bij  zich  stak,  imaar  er  waxen  eigenlijk 
nog  twee  dingen.  Jk  was  het  van  morgen,  toen  ik  uitgmg,  niet  met  mij 
zelveneens,  of  ik  welzelf  naar  Ham  kon  gaan  en  hem  zeggen  wat  zoo  ge- 
lukkig  gebeurd  is.  Zoo  schieef  ik,  terwijl  ik  uit  was,  een  brief  en  bestelde 
hem  op  de  post,  om  hem  te  zeggen  hoe  alles  nu  is,  en  dat  ik  morgen  zou 
komen  om  mijn  gemoed  te  ontlasten  van  het  weinige,  dat  daar  nog  bc- 
hoefl  gedaan  te  worden,  en  denkelijk  mijn  laatste  afscheid  van  Yar- 
mouth te  nemen."  —  >En  zoudt  ge  nu  verlangen,  dat  ik  met  u 
meegingf"  zeide  ik,  daar  ik  zag,  dat  hij  iets  achterhield.  —  lAlsgemij 
die  vriendetijkheid  kondt  bewijzen,  mijnheer  David,"  antwoordde  htj. 
>Ik  weet,  dat  uw  gezicht  hem  een  beetje  zou  opvrdoUjken." 

Daar  mijne  Dora  bijzonder  wel  was,  en  zeer  verlaogend  dat  ik  gaan 
zou  —  gehjk  ik  bevond  toen  ik  er  met  haar  over  sprak  —  verbondik  mij 


Io6  DAVID  COPPERFIBLD. 


gereedelijk  om  hem  volgens  zijn  verlangen  te  vergezellen.  Den  volgen- 
den  morgen zaten  wij  dus op de diligence naar  Yarmouth,  en reden 
den  ouden  weg  nog  eens  langs. 

Toen  wij  in  den  avond  de  welbekende  straat  doorkwamen  —  baas 
Peggotty  droeg,  in  spijt  van  alle  tegenspraak,  mijn  reiszak  —  keekik 
den  winkel  van  Omer  en  Joram  binnen,  en  zag  daar  mijn  ouden  vriend, 
mijnheer  Omer,  zijne  pijp  zitten  rooken.  Ik  gevoelde  een  tegenzin  om 
er  bij  te  zijn  wanneer  baas  Peggotty  zijne  zuster  en  Ham  voor  het  eerst  ont- 
moette,  en  gebruikte  mijnheer  Omer  tot  voorwendsel  om  achter  te  blijven. 

>Hoe  vaart  mijnheer  Omer  na  dien  langen  tijd  ?"  zeide  ik,  binnen- 
komende. 

Hij  waaide  den  rook  zijner  pijp  weg,  om  mij  beter  te  kunnen  zien,  en 
herkende  mij  weldra  met  groote  blijdschap. 

>  Ik  zou  wel  opstaan,  mijnheer,  om  de  eer  van  dit  bezoek  te  erkennen," 
zeide  hij,  >maar  mijne  beenen  zijn  eenigszins  onbruikbaar,  en  ik  laat  mij 
tegenwoordig  rondkruien.  Met  uitzondering  evenwel  van  mijne  beenen 
en  mijne  borst,  ben  ik  zoo  frisch  als  iemand  wezen  kan,  moet  ik  met 
dankbaarheid  zeggen." 

Ik  feliciteerde  hem  met  zijn  vergenoegd  uitzicht  en  zijne  vroolijkheid, 
en  zag  nu,  dat  zijn  leuningstoel  op  wieltjes  stond. 

>Dat  is  eene  schrandere  uitvinding,  niet  waar  i"  zeide  hij,  de  richting 
mijner  oogen  volgende,  en  terwijl  hij  met  zijn  arm  de  zijleuning  boende. 
>Dat  loopt  zoo  licht  als  een  veer^e  en  blijft  zoo  goed  in  het  spoor  als  een 
postwagen.  Mijne  kleine  Minnie  —  mijn  kleindochtertje,  weet  ge,  Min- 
nie's kind  —  zet  hare  kleine  kracht  maar  tegen  den  rug,  geeft  een  duwtje, 
en  daar  gaan  wij,  zoo  vroolijk  en  aardig  als  gij  iets  kunt  zien.  En  ik  zal  a 
eens  wat  zeggen  —  het  is  een  allerheerlijkste  stoel  om  eene  pijp  in  te 
zitten  rooken," 

Ik  zag  nooit  iemand  zoo  knap  om  zich  in  iets  te  schikken  en  er  nog 
vermaak  in  te  vinden,  als  die  goede  oude  mijnheer  Omer.  Hij  was  zoo 
weltevreden,  alsof  zijn  stoel,  zijne  borstkwaal  en  de  lamheid  zijner  beenen 
verschillende  deelen  eener  groote  uitvinding  waren  om  het  genot  van 
eene  pijp  te  verhoogen. 

vlk  zie  in  dezen  stoel  meer  van  de  wereld,  kan  ik  u  verzekeren/'  zeide 
mijnheer  Omer,  >dan  ik  ooit  er  buiten  heb  gezien.  Gij  zoudtu  verwonde- 
ren  over  de  menigte  van  menschen^  die  op  een  dag  bij  mij  binnenkomen 
om  een  praatje  te  maken.  Dat  zoudt  gij  waarlijk !  Er  staat,  sedert  ik  op 
dezen  stoel  blijf  zitten,  tweemaal  zooveel  in  de  courant,  dan  er  vroeger 
in  placht  te  staan.  Wat  boeken  lezen  betreft,  het  is  verbazend  welk  een 
hoop  ik  daarvan  dfdoe !  Dat  is  het  wat  ik  zoo  gevoel,  weet  ge !  Als  het 
mijne  oogen  geweest  waren,  wat  zou  ik  dan  gedaan  hebben  ?  Als  het 
mijne  ooren  geweest  waren,  wat  zou  ik  dan  gedaan  hebben  ?  Maar  nu  het 
mijne  beenen  maar  zijn,  wat  beteekent  het  nu  ?  Wel,  mijne  beenen  maak- 
ten  mijn  adem  nog  maar  korter,  toen  ik  ze  nog  gebruikte.  En  alsik  nuuit 
wil  gaan,  op  straat  of  naar  het  strand,  heb  ik  Dick,  Joram's  jongste  leer^ 
ling,  maar  te  roepen,  en  daar  rijd  ik  been  met  mijne  eigene  koets,  gelijk 
de  Lord  Mayor  van  L  o  n  d  e  n." 


mjNHBKR  OMKR   IS  TBVRXDeN  UKT  Zipl  LOT.  tOf 

Hier  bracht  hij  zich  door  zijn  lachen  in  gevaar  van  te  stikken. 

>Och  Heere!"  zeide  mijnheer  Omer,  zijne  pijp  weder  opnemende, 
>iemand  moet  het  vet  met  het  mager  eten:  daar  moet  iemand  zich  in  dit 
levcn  maar  naar  schlkken.  Joiam  doet  goede  zaken.  He-erlijke  zaken !" — 
»Het  doet  mij  genoegen  dat  te  hooren,"  zeide  ik.  —  >Dat  wistik  wd," 
zeide  mijnbeer  Omer.  >  En  Joram  en  Minnie  zijn  nog  als  vrijer  en  vrijstcr. 
Wat  kan  iemand  meerverlangen?  Wat  zijn  daar  bijeenpaarbeenenj" 

Zijne  trotsche  minachting  voor  zijne  eigene  beenen,  terwijl  hij  daarzat 
te  Tooken,  was  een  van  de  aardigste  zonderlingheden,  die  ik  ooit  ont- 
moet  heb. 

>  En  sederi  ik  aan  het  boeken  leien  ben  gcgaan,  zijt  gij  aan  het  boekea 
schrijven  gegaan,  mijnheer  f"  zeide  mijnheer  Omer,  mij  met  bewondering 
bekijkende.  iWelk  eenmooiboek  wasdatvanu!  Welkeuitdrukkingcn 
CT  in.  Ik  heb  het  heel  en  al  doorgclezen  —  van  woord  tot  woord.  En  sU- 
pcrig  worden  I  Geen  oogenblik  I" 

Ik  betuigde  hem  lachende  mijne  tevredenheid,  maar  moet  toch  be- 
kennen,  dat  de  loop,  dien  zijne  gedachten  namen.  mij  eenigszins  trof. 

ilk  geef  u  mijn  woord  van  eer,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Omer,  >ala 
ik  dat  boek  op  de  tafel  leg  en  het  zoo  van  buiten  bekijk,  die  drie  stevige 
deelen  een  voot  een  —  een,  twee,  drie,  ben  ik  er  grootsch  op  als  ik  dei^ 
dat  ik  eens  de  eer  had  de  klandizie  van  uwe  familie  te  hebben.  En  och 
Heere,  wat  is  dat  allanggeleden,nietwaarPDaartcBtunderstODe, 
met  dat  kleine  lijkje  daar  bij  het  andere  in  de  groote  kist.  En  gij  to«n  ook 
nog  zoo  klein.  Wei,  well" 

Ik  bracht  hem  van  dit  onderwerp  af  door  van  Emily  tespreken.Ifc 
hem  verzekerd  te  hebben,  dat  ik  met  vergeten  had  hoeveel  belong  h^ 
altijd  in  haar  gesteld,  en  hoe  goed  hij  haar  altijd  bchandetd  had,  gaf  ik 
hem  een  algemeen  verslag  hoe  haar  oom  haar  met  hulp  van  Martha  had 
wedergevonden,  waarover  ik  wel  wist  dat  de  oude  man  zich  ton  verheu- 
"^en.  Hij  luisterde  met  de  grootste  aandacht,  en  toen  ik  gedaan  had,  zeide 
ij  met  gevoel ; 

1  Dat  verheugt  mij  buitengemeen,  mijnheer  I  Het  is  het  beste  nieuws, 
dat  ik  in  langen  tijd  gehoord  heb.  Wel,  wel,  wel !  En  wat  zal  er  nil  voor 
dat  ongelukkige  meisje,  die  Martha,  gedaan  worden?" — iDaarroert 
gij  ieta  aan,  dat  mij  al  sedert  gisteren  geduHg  in  gedachte  is  gekomen, 
maar  waarover  ik  u  toch  nog  geene  inlichdng  kan  gevcn,  mijnheer 
Omer,"  zeide  ik.  >  Baas  Peggotty  heeft  er  niet  van  gesproken,  en  ik  was 
uit  kieschheid  beschroomd  om  er  het  eerst  van  te  spreken.  Maar  ik  ben 
wel  verzekerd,  dat  hij  het  niet  vergeten  heeft.  Hij  verged  nicts,  dat  edel- 
moedig  en  goed  is."  ^  »Want  gij  moet  weten,"  zeide  mijnheer  Omer, 
zijne  rede  opvattende  waar  hij  die  gelaten  had,  t  wat  er  ook  gedaan  wordt, 
ik  Eou  er  gaarne  deel  aan  willen  hebben.  Schrijf  mij  maar  op  voor  zoo- 
veel  als  gij  dcnkt  dat  w^l  zal  zijn,  en  laat  het  raij  maar  weten.  Ik  heb 
nooit  dat  meisje  voor  heel  en  al  slecht  kunnen  houden,  en  het  verheugt 
mij  nu  ik  vemeem,  dat  zij  dat  ook  niet  is.  Mijne  dochter  Minnie  zal  er 
ook  blij  om  zijn.  Jonge  vrouwen  zijn  in  sommige  opzichten  vol  tegoi- 
strijdigheden  —  hare  moeder  was  juist  evenecns  als  zij  —  maar  het  hart 


^i 


lo8  DAVID  COPPKRFIBLD. 


is  toch  zacht  en  goed.  Het  is  alles  maar  vertooning  met  Minnie,  orer 
Martha.  Waarom  zij  het  noodig  vindt  ztilk  eene  vertooning  te  maken, 
zou  ik  waarlijk  niet  durven  zeegen.  Maar  het  is  toch  alles  maar  vertoo- 
ning, dat  is  zeker.  In  het  gehelm  zou  zij  haar  zooveel  goed  willen  dooi 
als  zij  maar  kon.  Schrijf  mij  dus  maar  op  voor  wat  gij  denkt  dat  wd  is; 
wilt  ge  zoo  goed  wezen?  £n  laat  mij  met  een  regeltje  weten  waar  ik  het 
zenden  moet.  Och  Heere/'  zeide  mijnheer  Omer,  >als  iemand  dien  tijd 
van  het  leven  nadert,  waar  de  twee  einden  van  het  leven  tot  elkander 
komen ;  als  hij  vindt  dat  hij,  hoe  frisch  en  gezond  hij  ook  is,  voor  de 
tweede  maal  in  een  soort  van  rolwagentje  wordt  rondgereden,  moet  hij 
blijde  zijn  als  hij  wat  ^oeds  kan  doen.  Hij  heeftzelf  zooveel  goedheid  van 
anderen  noodig.  £n  ik  spreek  niet  van  mij  zelven  in  het  bijzonder,  mijn- 
heer ;  want  de  manier  waarop  ik  het  beschouw  is,  dat  wij  alien,  hoe  cud 
of  jong  wij  ook  zijn  mogen,  naar  het  graf  gaan,  omdat  de  tijd  voor  geen 
enkel  oogenblik  stilstaat.  Laten  wij  dus  aldjd  maar  weldoen,  en  er  blij 
mede  wezen.  Wei  zeker !" 

Hij  klopte  de  asch  uit  zijne  pijp  en  legde  ze  op  een  richeltje  achter  in 
zijn  stoel,  dat  daartoe  opzettelijk  gemaakt  was. 

>  Daar  is  Emily's  neef,  hij,  met  wien  zij  getrouwd  zou  zijn,''  zeide  mijn- 
heer Omer,  in  zijne  handen  wrijvende,  >  zulk  een  knappe  jongen  als  er 
een  in  Yarmouth  is.  Hij  komt  des  avonds  met  mij  praten  of  voor  mij 
lezen,  somtijds  een  uur  achtereen.  Dat  is  eene  goedheid,  zou  ik  zeggen. 
Geheel  zijn  leven  is  goedheid."  —  >Ik  ga  nu  naar  hem  toe,"  zeide  ik.  — 
tDoet  ge?"  zeide  mijnheer  Omer.  >Zeg  hem  dan,  dat  ik  frisch  ben  en 
dat  ik  hem  hartelijk  laat  groeten.  Minnie  en  Joram  zijn  naar  een  bal.  Zij 
zouden  even  blij  zijn  u  te  zien  als  ik  ben,  als  zij  maar  thuis  waren.^Cnnie 
wil  haast  geheel  niet  uitgaan,  ziet  ge,  >om  haar  vader,"  zooals  zij  zegt 
Dus  zwoer  ik  van  avond,  dat  ik  al  om  zes  ure  naar  bed  zou  gaan,  als  zij 
niet  ging.  En  dientengevolge"  (mijnheer  Omer  deed  zich  zelven  en  zijn 
stoel  schudden  van  het  lachen  over  het  gelukken  van  zijne  list)  tzijn  zij 
en  Joram  naar  een  bal/' 

Ik  gaf  hem  de  hand  en  wenschte  hem  goedennacht. 

>  Nog  een  oogenblikje,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Omer.  >  Alsge  woudt 
heengaan  zonder  mijn  olifantje  te  zien,  zoudt  gij  het  beste  verzuimen. 
Gij  heb  nooit  zoo  iets  gezien  I  Minnie !" 

Een  welluidend  stemmetje  antwoordde  ergensvanboven:  >Ikkom, 
grootvader!"  en  weldra  kwam  een  aardig  klein  meisje,  met  lang,  licht- 
blond  krullend  haar,  den  winkel  inloopen. 

>Dit  is  mijn  olifantje,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Omer,  het  kind  lief- 
koozende.  >Siameesch  ras,  mijnheer.  Kom  aan,  olifantje !" 

Het  olifantje  zette  de  deur  der  binnenkamer  open,  en  gaf  mij  zoo  ge- 
legenheid  om  te  zien,  dat  deze  thans  in  eene  slaapkamer  voor  niijnbeer 
Omer  was  veranderd,  die  niet  gemakkelijk  naar  boven  kon  gebracht 
worden.  Daama  verborg  zij  haar  effen  voorhoofd  tegen  den  mg 
van  mijnheer  Omer's  stoel,  zoodat  hare  lange  krullen  er  langs 
zwierden. 

>De  olifant  stoot  met  den  kop,  mijnheer,  weet  ge  wel,"  zeide  mijnheer 


IN  DE  WONINO  VAN  HAU.  IO9. 

Omer  knipoogende,  lals  hij  bet  op  icts  gemunt  heeft  Pas  op,  oli&nt, 
een  —  twee  —  drie !" 

Op  dit  sein  dradde  het  olifontje,  met  eene  voor  zvHk  een  klein  dier^ 
veTwonderlijke  behendigheid,  den  sloel  met  mijnheer  Omer  er  in  rood,, 
en  reed  hem,  op  een  t&afje,  zonder  een  deurpost  te  raken,  de  kamer 
binnen.  Mijnheer  Omer  had  onbcschijfelijkveclvermaak  in  dit  kunststuk, 
en  keek  onderweg  segevierend  naar  mij  om,  alsofdithet  was,  datden 
arbeid  von  geheel  zijn  leven  de  kroon  opzette. 

Na  de  stad  eens  te  hebben  rondgewandeld,  gbg  Ik  naar  de  woning 
van  Ham.  Peggotty  was  nu  voorgoed  hierheen  verhuisd,  en  had  haar 
eigen  huia  aan  den  opvolger  van  Barkis  in  zijn  bedrijf  veihuurd,  die  haar 
zeer  goed  voor  de  klanduie,  de  kar  en  het  paard  belaald  had,  Ik  geloof^ 
dat  hetMlfde  luie  paard,  dat  Barkis  gereden  had,  nog  aan  het  werk  was. 

Ik  Tond  hem  in  de  ncttekeuken,  in  gezelschap  vanjufirouwGum- 
mid«e,  die  door  baas  Peggotty  zelf  uit  de  oude  schnit  was  gehaald,  Ik 
twijfel  of  zij  wel  door  iemand  anders  had  kunnen  bewogen  worden  om 
haar  post  te  verlaten.  Hi]  had  blijkbaar  alles  verhaald.  Peggotty  en  juf- 
frouw  Gummidge  hadden  beiden  haar  voorschoot  voor  de  oogen,  en 
Ham  was  even  uitgegaan  lom  eens  langshet  strand  te  wandelen.  Wel- 
dra  kwam  hij  thuis,  en  was  zeer  blijde  mij  te  zien.  Ik  hoop,  dat  het  hun 
alien  eenig  goed  deed,  dat  ik  daar  was.  Wij  spraken  met  iets  dat  naar 
apgeruimdheid  zweemde,  over  de  vooruitzichten  van  baas  Peggotty,  hoe 
rijk  hij  in  het  nieuwe  land  zou  worden,  en  welke  wonderen  hij  in  zijne 
t>rieven  zou  beschrijven.  Wij  noemden  Emily's  naam  niel,  maar  spraken 
K>ch  meer  dan  eens  in  de  verte  van  haar.  Ham  was  de  opgeruim<^te  van 
het  gezelschap. 

Maar  Peggotty  zeide  mi],  toen  zij  mij  naar  het  karaertje  Uchtte,  waar 
itt  krokodiUen-boek  voor  mij  op  de  Ufel  gereed  lag,  dat  hij  altijd  even- 
jena  was.  Zij  getoofde  (zeide  zij  mijsctireiende),  dathetverdriethem. 
Ktmelijk  verteerde,  schoon  hij  zich  altijd  even  moedig  hield  en  altijd 
nren  zachtzinnig  was,  en  ijveriger  en  beter  werkte  dan  eenig  scheeps- 
immerman  op  eenige  werf  in  die  geheele  streek.  Het  gebeurde  wel  eens, 
teide  zij,  dat  hij  des  avonds  van  hun  vroeger  leven  in  de  schuit  begon  te 
Epreken;  en  dan  sprak  hij  van  Emily  als  kind;  maar  nooitmaakte  hij  . 
xnige  melding  van  haar  als  volwassen  meisje. 

Ik  meende  op  zijn  gezicht  te  hebben  gelezen,  dat  bij  mij  gaame  alleen 
son  willen  spreken.  Ik  nam  mij  dus  voor  om  hem  den  volgenden  avond, 
lis  hij  van  zijn  werk  kwam,  te  gemoet  te  gaan.  Dit  besloten  bebbende, 
rkl  ik  in  slaap.  Dien  nachtwerd,  voor  de  eerste  maal  in  al  die  vele  nach- 

Sde  kaars  voor  het  vensterweggenomen.  Baas  Peggotty  lag  in  zijno 
e  hangmat  in  de  onde  schuit,  en  de  wind  suisde  met  het  oude  geluid 
)m  zijn  hoofd. 

Den  gebeelen  volgenden  dag  was  hij  druk  bezig.  Hij  verkocht  zijne 
>oot  en  zijn  vischtuig,  en  paktedateene  van  zijne  kteinemeubelen,wat 
lij  dacht  dat  hem  van  dienst  zouKimnen  zijn^bijeen,  om  hetmetden 
rrachtwagen  naar  L  o  n  d  e  n  te  zenden ;  het  ovenge  deed  hij  van  de  hand 
if  schonk  hetaanjuffrouwGummidge.  Deze  bleefden  geheelendagbi} 


IIO  DAVID  COPP£RFIELD. 


hcnu  Daar  ik  een  treurig  verlangen  koesterde  om  de  oude  woning  nog 
eens  te  zien,  eer  zij  gesloten  werd^  maakte  ik  afepraak  om  hen  des  avonds 
d«ar  te  komen  opzoeken.  Maar  ik  schikte  het  zoo,  dat  ik  le  voren  Ham 
nog  moest  ontmoeten. 

Het  was  gemakkelijk  hem  tegen  te  komen,  daar  ik  wist  waar  hij  werkte. 
Ik  ontmoette  hem  op  eene  weinig  bezochte  plek  van  het  strand,  wdke 
ik  wist  dat  hij  moest  overkomen,  en  ging  met  hem  terug,  opdat  hij  tijd 
zou  hebben  om  met  mij  te  spreken,  als  hij  dit  werkelijk  verlangde.  Ik 
had  mij  niet  in  de  uitdrukking  van  zijn  gezicht  vergist.  Wij  hadden  nog 
maar  kort  naast  elkander  gegaan,  toen  hij,  zonder  mij  aan  te  zien,  zeide: 

t  Mijnheer  David,  hebt  gij  haar  gezien  ?" — >  Maar  voor  een  oogenbKk, 
terwijl  zij  flauw  was,"  antwoordde  ik  zacht. 

Wij  gingen  nog  wat  verder,  en  hij  zeide : 

>  Mijnheer  David,  zult  gij  haar  nog  zien,  denkt  gij  ?"  —  >Dat  zou  mis* 
schien  te  pijnlijk  voor  haar  wezen,"  antwoorde  ik.  —  >Dat  heb  ik  ook  al 
gedacht,  mijnheer,"  liet  hij  daarop  volgen.  tDat  zou  het  ook,  dat  zou  het 
ook."  —  >Maar,  Ham,"  zeide  ik,  even  zacht,  >als  er  iets  is,  dat  ik  haar 
voor  u  zou  kunnen  schrijven,  ingeval  ik  het  niet  kon  zeggen ;  als  er  iets 
is,  dat  gij  haar  door  mij  mocht  willen  doen  weten,  zou  ik  dat  houden  voor 
lets,  dat  mij  in  heilig  vertrouwen  is  opgedragen."  —  >  Daar  houdik  mij 
ztker  van.  Ik  dank  u  wel,  mijnheer,  heel  vriendelijk.  Ik  denk  dat  er  iets 
is,  dat  ik  zou  wenschen  gezegd  of  geschreven  te  hebben."  —  t  Wat  is  dat?** 

Wij  wandelden  nog  wat  verder  in  stilte  voort,  en  toen  sprak  hij : 

>Het  is  niet  dat  ik  haar  vergeef.  Dat  is  het  zoozeer  niet  Het  is  meer, 
dat  ik  haar  bid  om  mij  te  vergeven,  dat  ik  haar  mijne  genegenheid  heb 
opgedrongen.  Somtijds  denk  ik  wel  eens,  mijnheer,  dat,  als  ik  haar  niet 
had  doen  beloven  om  met  mij  te  trouwen,  zij  mij  als  vriend  wel  zooveel 
vertrouwd  zou  hebben,  dat  zij  mij  gezegd  zou  hebben  welk  een  strijd  z^ 
in  haar  gemoed  had,  en  met  mij  raad  zou  hebben  genomen,  en  ik  haar 
had  kunnen  redden. 

Ik  drukte  hem  de  hand,  >Is  datalles?"  — ^Erisno^ietsanders," 
antwoordde  hij,  >als  ik  het  maar  zeggen  kan  mijnheer  David." 

Wij  stapten  voort,  verder  dan  wij  noggedaan  hadden,  eer  hij  wederom 
sprak.  Hij  schreide  niet  bij  de  tusschenpoozen,  die  ik  door  strepen  zal 
aanduiden.  Hij  bedacht  zich  maar,  om  zoo  duidelijk  te  spreken  als  hij  kon. 

>Ik  had  haar  lief —  en  ik  heb  nog  hare  gedachtenis  lief —  al  te  vecl— 
om  in  staat  te  ^ijn  haar  te  willen  doen  gelooven,  dat  ik  een  gelukUg 
mensch  ben.  Ik  zou  alleen  gelukkig  kunnen  zijn  —  als  ik  haar  vergat— 
en  ik  vrees,  dat  ik  niet  in  staat  zou  kunnen  zijn  om  haar  te  laten  zeggen, 
dat  ik  dat  gedaan  had.  Maar  als  gij,  die  zooveel  geleerd  hebt,  mijnheer 
David,  iets  kondt  bedenken,  dat  gij  zoudt  kunnen  zeggen  om  haar  te 
doen  gelooven,  dat  ik  het  mij  niet  zoo  erg  had  aangetrokken :  dat  ik  haar 
nog  wel  liefheb  en  om  haar  treur ;  maar  zoo  iets,  waaruit  zij  zou  gelooven 
dat  ik  toch  mijn  leven  niet  moede  was,  en  hoopte  dat  ik  haar  nog  eens 
zonder  vlek  zal  wederzien,  waar  de  goddeloozen  niet  meer  woelen,  en 
de  vermoeiden  rust  hebben  —  iets,  dat  haar  droevig  gemoed  kon  ver- 
fichten,  en  haar  toch  niet  doen  denken  dat  ik  ooit  zou  kunnen  trouwtn, 


9 


APSCHEIDSWOORDEH  VAN  HAU  KN  EMILY  AAN  BAAS   FBGGOTTY.    IXI 

of  dat  het  mogelijk  was  dat  eene  andere  ooit  voor  mij  wezen  Icon  wat  zii 
was  —  dan  zou  ik  u  vragen  om  dat  te  ze^gen  —  met  mijoc  gebeden  voor 
haar  —  die  mij  zoo  dierbaar  was." 

Ik  drukte  wederom  zijne  mannelijke  hand,  en  zeide  dat  ik  mij  wUde 
belastea  om  dit  te  doen  zoo  goed  ik  kon. 

ilk  dank  u,  mijnheer,"  antwoordde  hij.  >Het  was  wcl  vriendclijk  van 
u  mij  tegen  te  komen.  Het  waswelvriendelijkvanuhemhlcrnaartoe 
gezelschap  te  houden.  Ik  begrijp  heel  wel,  mijnheer  David,  schoon  mijne 
tante  nog  eens  naar  Londen  zal gaan eer zij uitzeilen, en zij nog eens 
bij  elkander  zuUen  komen,  dat  ik  hem  toch  denkelijk  niet  zal  weerzien. 
Ik  ben  er  zoogocd  als  zeker  van.  Wij  zeggen  dat  niet,  maar  het  zal  toch 
zoo  wel  zijn,  en  het  is  zoo  bcter.  Het  laatst  dat  gij  hem  ziet  —  het  aller- 
laatst  —  wilt  gij  hem  den  hartelijksten  dank  overbrengen  van  den  wees, 
voor  wien  hij  altijd  mecr  dan  een  vadcr  is  geweeatf" 

Dit  bcloofdc  ik  ook  getrouw  te  zullen  doen. 

ilk  dank  u  nogmaals,  mijnheer,  zeide  hij,  mij  hartelijk  de  hand schud- 
dende.  ilk  wect  wel  waar  gij  naar  toe  gaat.  Vaarwell' 

Even  metdehandwuircnde,al3wilde  hij  daarmcde  aanduiden,  dat  hij 
de  ouda  woning  niet  kon  binnentreden,  keerde  hij  zich  om.  Toen  ik 
hem  nakeck,  terwijl  hij  alleen  in  den  maneschijn  het  strand  langs  ging, 
zag  ik  hem  het  hoofd  omdraaien  naar  de  zilveren  lichtstreep  op  de  zee, 
en  daamaar  turende  voortstappen,  tot  hij  in  de  verte  als  ecne  schim 
verdween. 

De  deur  der  woonschuit  stond  open  toen  ik  nadcrdc ;  en  toen  ik  bin- 
nentrad  vond  ik  ze  van  allc  meubelen  ontlcdigd,  met  uitzondering  van 
een  der  oude  bankjes,  waarop  jufirouw  Gununidge,  met  een  mandje  op 
den  schoot,  baas  Peggotty  zal  aan  te  starcn.  Hij  stood  met  den  clleboog 
op  den  schoorsteenmantel  te  leunen,  en  tuurde  naar  de  weinige  bijna 
uitgebrande  kolcn  in  den  haard ;  maar  toen  ik  binnenkwam  hief  hij  moe- 
dig  het  hoofd  op  en  sprak  op  vroolijken  toon : 

>Gij  komt,  zooals  ge  beloofd  hebt,  om  er  nog  eens  aischeid  van 
te  nemen,  niet  waar,  mijnheer  David !"  zeide  hij,  de  Icaars  opnemende. 
>Kaal  genoeg  nu,  niet  waarf"  —  iWaarlijk,  ge  hebt  uwtijdwclge- 
bruikt,"  zeide  ik.  —  »Ja,  wij  hebben  niet  sdlgezeten,  mijnheer.  Vrouw 
Gummidge  heeft  gewerkt  ab  een  —  ik  weet  niet  hoe  vrouw  Gummidge 
niet  gewerkt  heeft,"  zeide  baas  Peggotty,  haar  aanziende,  vcrlcgen  om 
cene  vergelijking  te  vinden,  die  zijne  tevredenheid  genoegzaam  nit- 
drukte. 

Juffrouw  Gummidge  bleef  op  haar  mandje  zitten  leunen,  en  zeide  niets. 

»  Daar  is  het  bankje,  waarop  ge  met  Emily  placht  te  zitten,"  zeide  baas 
Pe^otty  fiuisterend.  »Dat  zal  ik  nog  medenemcn,  het  laatst  van  alles. 
En  hier  is  uw  oud  slaapkamertje,  zie,  mijnheer  David  i  Maar  van  avond 
det  het  CT  naar  genoeg  uit !" 

Inderdaad,  het  geluid  van  den  wind,  hoewel  niet  stcrk,  had  iets  plech- 
ti^,  en  zuchtte  door  het  vcrlatene  huis  met  een  fluisterenden  klaagtoon, 
die  mij  allerdroevigst  aandeed.  AUes  was  weg,  zelfs  het  spiegeltje  met 
den  rand  van  oesterschelpen.  Ik  dacht  aan  mij  zelven,  gelijk  ik  daar  ge- 


112  DAVm  COPPKRFIKLDw 


legen  had,  toen  thuis  die  eerste  groote  verandering  plaats  had.  Ik  dacfat 
aan  het  meisje,  met  hare  blauwe  oogjes,  dat  mij  zoo  betooverd  had.  Ik 
dacht  aan  Steerforth;  en  eene  dwaze,  vreesachtige  mbeeldmg  kwam  bij 
mij  op,  dat  hij  dicht  bij  de  hand  was  en  ik  hem  terstond  zou  kminen 
ontmoeten. 

>Het  zal  denkelijk  lang  duren,"  zeide  baas  Peggotty  zacht,  >eer  de 
schuit  weder  nieuwe  bewoners  vindt.  Zij  wordt  hier  nu  voor  ongelakkig 
gehouden."  —  >Behoort  zij  aan  iemand  hier  dichtbij?"  vroeg  iL  — 
>  Aan  een  mastenmaker  in  de  stad,"  antwoordde  baas  Peggotty.  >  Ik  zal 
hem  van  avond  den  sleutel  overgeven." 

Wij  keken  in  het  andere  kamertje,  en  kwamen  naar  jufib-ouw  Gum- 
midge  terug,  die  nog  op  het  bankje  zat  Baas  Peggotty  zette  het  licfat 
op  den  schoorsteenmantel  en  verzocht  haar  op  te  staan,  om  het  buiten 
*  te  brengen  eer  hij  de  kaars  uitdeed. 

>  Daniel,"  zeide  jufTrouw  Gummidge,  eensklaps  haar  mandje  loslatende 
en  zijn  arm  vastgrijpende,  >mijn  beste  Daniel,  de  laatste  woorden,  die 
ik  in  dit  huis  spreek,  zijn,  dat  ik  niet  moet  achtergelaten  worden.  Denk 
er  toch  niet  aan  om  mij  achter  te  laten,  Daniel !  O,  doe  dat  toch  nooit!" 

Baas  Peggotty,  zeer  verwonderd,  keek  van  juffrouw  Gummidge  naar 
mij,  en  van  mij  weder  naar  haar^  alsof  hij  pas  uit  een  slaap  ontwas^t  was. 

>Doe  het  toch  niet,  beste  Daniel,  doe  het  toch  niet !"  riep  juffrouw 
Gummidge  met  vuri^en  aandrang.  »Neem  mij  raede,  Daniel,  neem  mij 
mede  met  u  en  Emily!  Ik  zal  uwe  dienstmeid  wezen,  stand vastig en 
trouw.  Als  er  slaven  zijn  in  dat  land  waar  gij  naar  toe  gaat,  zal  ik  mij  als 
slavin  aan  u  laten  binden  en  er  blij  om  zijn,  maar  laat  mij  niet  achter, 
Daniel^  beste  man!"  —  >Maar  goede  ziel,"  zeide  baas  Peggotty  zijn 
hoofd  schuddende,  >gij  weet  niet  welk  eene  verre  reis  en  welk  een  moei^ 
lijk  leven  het  is !"  —  >Ja,  dat  weet  ik  wel,  Daniel !  Ik  kan  het  wel  radcn!" 
riep  jufirouw  Gummidge.  >Maar  mijne  laatste  woorden  onder  dit  dak 
zijn:  Ik  zal  naar  het  armhuis  gaan  en  daar  sterven,  als  ik  niet  meegeno- 
men  wordt  Ik  kan  wel  spitten,  Daniel.  Ik  kan  wel  werken.  Ik  kan  wd 
ongemak  lijden.  Ik  kan  nu  zachtzinnig  en  geduldig  zijn  —  meer  dan  ^j 
denkt,  Daniel,  als  ^e  mij  maar  probeeren  wilt  Ik  zou  die  toelaag  met 
aanraken,  niet  al  stierf  ik  van  gebrek,  Daniel  Peggotty;  maar  ik  zal  met 
u  en  Emily  meegaan,  als  gij  het  maar  wilt  hebben,  tot  aan  het  eind  van 
de  wereld !  Ik  weet  wel  hoe  het  is;  ik  weet  wel,  gij  denkt  dat  ik  zoo  jam- 
merlijk  on^elukkig  ben;  maar  och,  beste  man,  dat  ben  ik  niet  meer !  Ik 
heb  hier  met  zoo  lang  over  uw  verdriet  zitten  denken,  zonder  dat  het 
mij  goedgedaan  heeft.  Mijnheer  David,  doe  toch  een  goed  woord  voor 
mij  I  Ik  ken  zijne  manieren,  en  die  van  Emily  ook,  en  ik  weet  hun  ver- 
dnet,  en  ik  kan  nu  en  dan  een  troost  voor  hen  wezen,  en  altijd  voor  hen 
werken !  Daniel,  laat  mij  met  u  meegaan !" 

En  jufirouw  Gummidge  vatte  zijne  haind  en  kuste  die  met  eene  onge 
maakte  aandoening,  met  eene  ongemaakte  verrukking  van  liefde  en 
dankbaarheid,  die  hij  wel  verdiende. 

Wij  brachten  het  bankje  naar  buiten,  deden  de  kaars  uit,  sloten  de 
deur,  en  lieten  de  oude  schuit  ledig  en  eenzaam,  eene  donkere  pick  in 


;  NAAK  CANTERBITRY   BEGBVEN. 


den  benolkten  nacht.  Toen  wij  des  andcren  daags  met  de  diligence  oaai 
L  o  n  d  e  n  reden,  lat  jufiJx>uw  Gummidge  met  haar  mandje  op  de  achter- 
bank,  en  was  vergenoegd. 


K  WOOD   EKNK   UITBARSTINC  BU- 

Toen  de  tijd,  dien  mijnheer  Mioawber  op  lulk  cene  raadselachdge, 
geheimzinnige  manier  bepaald  had,  binncD  de  vier  en  twintig  uren  op- 
handen  was,  gingen  mijne  tance  en  ik  met  elkander  te  lade  hoe  wij  het 
zouden  maken,  want  zij  was  zeer  ongeaegen  om  Dora  alleen  te  laten. 
Ach,  hoe  geraakkelijk  droeg  ik  Dora  nu  de  trap  op  en  af ! 

Hoewel  mijnheer  Micawber  de  aanwezigheid  mijner  tante  had  bedon- 
gen,  waren  wij  zeer  ^ezind  om  te  bepalen,  dat  zij  thuis  zou  blijven  en 
zich  doOr  mijnheer  Dick  en  mij  laten  vertegenwoordigen.  Kortom,  wij 
hadden  besloten  om  het  zoo  te  schikken,  toen  Dora  ons  weder  in  ons 
voomemen  deed  wankelen  door  te  verklaxen,  dat  zij  het  zich  zelve  en 
ook  haar  ouden  goeden  jongen  nooit  veigevcn  zou,  aU  mijne  tante, 
waarom  dan  ook,  thuis  bleef. 

ilk  zal  niet  tegen  u  sprekeu,"  zeide  Dora,  en  schudde  hare  knillen 
tegen  mijne  tante.  >  Ik  zal  zoo  onaangenaam  zijn  als  ik  maar  kan.  Ik  lai  Jip 
den  ganschen  dag  tegen  u  laten  blaffen.  Ik  zal  denken,  dat  gij  waarlijk 
een  lastig  oud  portret  zijt,  als  gij  niet  gaat."  —  >Kom,  kom,  Bloesempje !" 
zeide  mijne  tante  lachende.  >Gij  wect  wel,  dat  ge  niet  buiten  mij 
kunt." —  >Ja,  dat  kan  ik  wel,"  zeide  Dora.  iGc  zijt  mij  gansch  van  geen 
nut  Gij  loopt  nooit  den  geheelen  dag  voor  mij  trap  op  en  af.  Gij  zit  mij 
nooit  lustonetjes  van  Doady  te  vertellen,  toen  zijne  schoenen  zoo  ver- 
sleten  waren  en  hij  zoo  bestoft  was  —  och,  wat  een  arm,  nietig  jongetje ! 
Gij  doet  nooit  iets  om  mij  tepleizieren,  doet  ge  wel,  lievef"  Dora  haaslle 
zich  om  mijne  tante  een  kus  te  geven  en  te  zeggen:  tja,  dat  doet  gij  wel! 
Ik  steek  er  den  gek  maar  meel"  uit  vrees  dat  mijne  tante  zou  denken, 
dat  zij  het  werkelijk  meende.  •  Maar,  tante,  luister  nu  eens,"  zeide  Dora 
vieiende.  ■  Gij  moet  gaan.  Ik  zal  u  zoolang  plagen  tot  ge  mij  daarin  mijn 
zin  geeft.  Ik  zal  het  mijn  ouden  goeden  jongen  zoo  lastig  maken,  als 
hij  niet  maakt  dat  gij  gaat.  Ik  zal  mij  zoo  onaangenaam  maken  —  en 
dat  zal  Jip  ook.  Gij  zult,  o  zoo  lang  nog,  wenschen,  dat  ge  maaf  zoel  ge- 
wcest  en  gegaan  waart,  als  ge  niet  gaat.  Buitendien,"  zeide  Dora  hare 
haren  wegstrijkcnde  en  mijne  tante  en  mij  verwonderd  aankijkende, 
*  waarom  zoudt  ge  niet  gaan?  Ik  ben  toch  niet  heel  ziek.  Ben  ik  wel?"  — 
» Wel  wat  eene  vraag !"  riep  mijne  tante  uit.  —  »  Welk  eene  inbeeldiuK !" 
zeide  ik.  —  »Ja,  ik  weet  wel  dat  ik  een  onnoozel  dinge^e  ben,"  zeide 
Dora,  langzaam  van  den  een  naar  den  ander  ziende,  en  toen  hare  lieve 
lipjes  uitstekende  om  ons  te  kussen,  gelijk  zij  daar  op  haar  nistbed  lag. 
iNu,  dan  moet  gij  gaan,  of  ik  zal  unietgelooveniendanzalikgaan 
schreien !" 

-  III.  % 


114  DAVID  COPPEKTIBLD. 


Ikr  zag^aaiThM'getidirmijnetfUiftte;  datzijnii begon  te^z^cfaten;  en 
DonlVgiteichtj^  heldeitte  weder  ojj  t6eti%ij  dit>o^  zHg. 

>Gij  zuU  zooveel  te  vertellen  hebben,  als  ge  tetligkomt,"  zeldeDbra, 
>dat  er  ten  minste  eene  week  noodig  zal  zijn  om  het  mij  te  doen  begrij- 
pen.  Want  ik  weet  wel,  ik  zal  het  in  langen  tijd  niet  kunnen  begrijpen,ais 
er  van  geldzaken  in  komt.  £n  er  zal  zeker  van  geldzaken  in  komen !  £n 
ook,  als  er  iets  in  op  te  tellen  is,  weet  ik  niet  wanneer  ik  het  klaar  zal 
krijgen ;  en  dan  zal  mijn  ondeugende  jongen  al  dien  tijd  zoo  jammerlijk 
kijken!  Daar!  Nu  zult  ge  toch  wel  gaan,  niet  waarr  Gij  zult  maard^o 
nacht  uitblijven,  en  Jip  zal  wel  op  mij  passen  terwijl  ge  weg  zijt.  Doady 
zal  mij  naar  bo ven  dragen  eer  hij  heengaat,  en  dan  wil  ik  niet  weer  be- 
neden  komen  eer  gij  terugkomt,  en  gij  zult  Agnes  een  ijselijk  boozen  brief 
van  mij  brengen,  omdat  zij  ons  nooit  eens  is  komen  zien !" 

Wij  kwamen  zonder  verder  beraad  overeen,  dat  wij  zooden  gaan  en 
dat  Dora  eene  kleine  bedriegster  was,  die  zich  maareen  beetfeziek  hield, 
omdat  zij  gaame  getroeteld  werd.  Zij  was  daarmede  zeer  in  haar  schik 
en  zeer  vrOOlijk,  en  wij  met  ons  vieren,  namelijk  mijne  tante,  mijnheer 
Did^  Traddles  en  ik,  reden  dien  avond  met  de  diligence  naar  Canterbury. 

In  het  logement,  waar  mijnheer  Micawber  ons  verzocht  had  hem  te 
verwachten,  en  waar  wij  in  het  midden  van  den  nacht,  met  eenige  moeite, 
te  recht  kwamen,  vond  ik  een  brief,  die  ons  berichtte  dat  hij  den  volgen- 
den  morgen  precies  om  negen  ure  zou  verschijnen.  Daama  begaven  wij 
ons,  op  dat  onpleizierige  uur,  ieder  naar  ons  bed,  verscheidene  bedompte 
g^ngen  door,  die  een  reuk  hadden,  alsof  zij  eeuwen  lang  in  eene  oplos- 
sing  van  soep  en  staldamp  waren  gekweekt. 

Vroeg  in  den  ochtend  wandelde  ik,  in  de  schaduw  der  eerwaardige 
poorten  en  kerken,  de  oude,  stille  straten  nog  eens  langs.  De  kraaien 
zwierden  om  de  torens  der  domkerk  been ;  en  de  torens  zelven,  over 
menige  lange  onveranderde  mijl  van  het  vruchtbare  land  en  de  heldere 
stroomen  rondziende,  verhieven  zich  in  de  zuivere  morgenlucht,  alsof  er 
niets,  dat  naar  verandering  geleek,  op  de  wereld  was.  £n  toch  herinner- 
den  de  klokken,  toen  zij  zich  lieten  hooren,  op  eene  treurige  wiize  aan 
verandering  in  alles;  zij  spraken  van  haar  eigen  ouderdom  en  van  de 
jeugd  mijner  lieve  Dora,  en  van  de  velen,  nooit  oud  geworden,  die  ge- 
leefd  hadden,  en  bemind  hadden  en  gestorven  waren,  terwijl  de  klank 
dier  klokken  door  het  roestige  harnas  van  den  Zwarten  Prins  hadden 
getrild,  dat  daarbinnen  ophing,  en  zich,  als  stofjes  in  de  draaikolk  des 
Tijds,  in  de  lucht  hadden  verloren,  gelijk  de  kringen  in  het  water. 

Ik  za^  naar  het  oude  huis  op  den  hoek  der  straat,  maar  ging  er  niet 
nader  bij,  uit  vrees  dat  ik^  opgemerkt  wordende,  het  oogmerk,  dat  ik 
kwam  bevorderen,  misschien  onwetende  zou  benadeelen.  De  ochtend- 
zOn  scheen  met  schuinsche  stralen  op  de  gevels  en  klapvensters,  en 
deelde  ze  een  gouden  glans  mede ;  en  die  stralen  schenen  ook  iets  van 
den  ouden  vrede  aan  mijn  hart  mede  te  deelen. 

Ik  wandelde  voor  een  uurtje  ofzoohet  veld  in,  en  keerde  toen  door 
de  hoofdstraat  terug,  welke  in  dien  tijd  den  slaap  van  den  laatsten  nacht 
had  afgeschud.  Onder  hen,  die  in  de  winkels  bezig  waren,  zag  ik  mijn 


WU  Zljti  IN  SPANOTNC  OVER  DE  DINGEN  DIE  KOUCK  ZULLEH.         1 15 

-oudeo  vijand  den  stager,  thans  tot  kaplaarzen  en  een  bakerkindje  geko- 
tnen,  en  in  zijne  eigen  zaak.  Hij  suste  het  wich^,  en  scheen  een  zeer 
jfoedaardig  lid  der  maatscbappij  te  zijn. 

Onder  het  ontbijt  werden  wij  alien  angstig  en  ongeduldig.  Toen  het  al 
-dichter  en  dichter  bij  halfticobegonleworden,  werdonsonrustiguit- 
xien  naar  mijnheer  Micawber  hoe  langer  hoe  duidelijker  merkbaar.  Ein- 
■delijk  veinsden  wij  niei  eens  meet  ons  met  het  ontbijt  beiig  te  houden, 
dat  wij,  met  uitzondering  van  mijnheer  Dick,  van  den  eersten  af  slcchts 
voor  de  leus  hadden  gedaan.  Mijne  tante  staple  de  kamer  op  en  neer, 
Traddleszat  op  de  sofa,  en  deed  alsof  hij  decourant  las,  maarhield  zijne 
oogencaarden  zoldergericht:  en  ik  keek  uit  het  vcnster,  om  terstondte 
waarschuwen  als  mijnheer  Micawber  aankwam.  Ik  bchoefde  niet  lang 
op  de  wacht  le  staan,  want  met  den  eersten  slag  van  het  half  uur  ver- 
toonde  hij  zich  op  straat. 

iDaarkomt  hij,"  zeideik^ien  niet  in  zijn  rechtsgeleerdcostuum." 

Mijne  tante  strikte  de  linten  van  haar  hoed  vast  (zij  was  met  haar  hoed 
op  aan  het  ontbijt  gekoraen)  en  sloeg  haar  doek  om,  alsof  zij  gereed  was 
voor  alles  wat  maar  forsch  en  kordaat  was.  Traddles  knooptc  met  eeo 
^ezicht  vol  vastberadenheid  zijne  jas  dicht.  Mijnheer  Dick,  door  deze 
geduchie  verschijnselen  ontrust,  maar  het  loch  noodig  achtende  het  ge- 
geven  voorbeeld  te  volgen,  trok  zijn  hoed  met  beide  handen  zoo  vastab 
hij  met  mogelijkheid  kon  over  de  ooren,  en  nam  hem  dadelijk  weder  af, 
om  mijnheer  Micawber  te  verwelkomen. 

»Mijne  heeren  en  mejuflrouw,"  zeide  mijnheer  Micawber, »goedcn- 
morgen  f  Mijn  waarde  heer,"  tot  mijnheer  Dick,  die  hem  beltigde  handen 
schudde,  »gij  wjtbuitcngemeengoed." —  iHebtgij  alontbetenf"  zeide 
mijnheer  Dick.  »Necm  eene  karbonade."  —  •  Voor  de  geheele  wereld 
niet,  mijn  goede  heer  I"  riep  mijnheer  Micawber  uit,  hem  tegenhoudende 
terwijl  hij  naar  de  schel  wildegaan.»Deeetlust  en  ik,  mijnheer  Dixon, 
lijn  sedert  lang  vreemdelingen  geweeat" 

Mijnheer  Dixon  was  zoo  in  zijn  schik  met  zijn  nieuwen  naam,  en  scheen 
het  zoo  beleefd  van  mijnheer  Micawber  te  vinden  hem  dien  te  geven,  dat 
Jtij  hem  nog  eens  de  handen  schudde  en  eenigszins  kinderachtig  lachte. 

»Dick,"  zeide  mijne  tante^  1  aandacht !" 

Mijiiheer  Dick  herstelde  zich  biozend. 

»Nu,  mijnheer,"  zeide  mijne  tante  tot  mijnheer  Micawber,  terwijl  zij 
hare  handschoenen  aantrok,  tzijn  wij  gereed  voor  den  berg  Vesuvius, 
of  voor  andere  dingen,  zoodra  het  u  maar  belieft."  —  »MejufFrouw," 
antwoordde  mijnheer  Micawber,  »ik  vertrouw,  dat  gij  wcldrs  getuige 
van  eene  uitbarsting  zult  zijn.  Mijnheer  Traddles,  ik  heb  uw  veriof,  ge- 
loof  ik,  om  hier  te  vermelden,  dat  wij  met  elkander  in  overleg  zijn  ge- 
weeat."' —  »Dat  is  00k  inderdaad  zoo,  Copperiield,"  zeide  Traddles, 
wien  ik  verwonderd  aanzag.  iMijnheer  Micawber  heeft  mij  overhetgeen 
hij  vooraemens  is  geraadpleegd,  en  ik  heb  hem  naar  mijn  beste  vermo- 
gen  van  raad  gediend."  —  ilndien  ik  mij  niet  zeer  bedrieg,  mijnheer 
Traddles,"  vervolgde  mijnheer  Mcawber,  »is  datgenc,  wat  ik  op  het  oog 
heb,  eene  ontdekking  van  Umelijkgewichtigenaard."--»VaaKcio^ 


Il6  DAVID  COPPRFIBLD. 


gewichtigen  aard,"  zeide  Traddles.  —  »Misschien,  mejufFrouw  en  mijne 
heeren/'  zeide  mijnheer  Micawber,  >zult  ge  mij  onder  zulke  omstandig- 
heden  wel  de  gunst  willen  bewijzen  om  u  zelven  voor  het  oogenblik 
onder  de  leiding  te  stellen  van  iemand,  die,  hoezeer  ook  onwaardig  om 
in  eenig  ander  licht  beschouwd  te  worden  dan  ah  een  aangespoeld  wrak 
op  het  strand  der  menschheid,  toch  uw  medemensch  blijft,  hoewel  door 
persoonlijke  dwalingen  en  de  opeengestapelde  macht  van  een  samenloop 
van  omstandigheden  zoodanig  verpletterd,  dat  hij  zijne  oorspronkelijke 
gedaante  heeft  verloren."  —  »Wij  stellen  het  volste  vertroHwen  in  i^ 
mijnheer  Micawber,"  antwoordde  ik,  » en  willen  doen  wat  u  maar  bc- 
lieft."  —  »  Mijnheer  Copperfield,"  hervatte  mijnheer  Micawber,  >uw  vcr- 
trouwen  is  in  het  bestaande  tijdsgewricht  niet  verkeerd  geplaatst.  Ik 
wilde  verzoeken  om  mij  op  de  klok  af  vijf  minuten  vooruit  te  laten 
gaan,  en  dan  bet.tegenwoordige  gezelschap,  naar  juffrouw  Wickfield 
vragende,  aan  het  kantoor  van  Wickfield  en  Heep,  wier  geemployeerde 
ik  ben,  te  mogen  ontvangen." 

Mijne  tante  en  ik  zagen  Traddles  aan,  die  goedkeurend  knikte. 

>Ik  heb  voor  het  oogenblik  niets  meer  te  zeggen,"  merkte  mijnheer 
Micawber  aan. 

Daarmede  maakte  hij,  tot  mijne  onbeschrijfelijke  verrassing,  eene  bul- 
ging voor  ons  alien  in  het  gemeen,  en  vertrok.  Zijne  bonding  was  op  het 
laatst  zeer  stijf,  en  zijn  gezicht  zeer  bleek  geweest. 

Traddles  glimlachte  slechts  en  schudde  zijn  hoofd  (waarop  de  haren 
tot  aan  de  kruin  steil  overeind  stonden)  toen  ik  hem  aanzagom  ophelde- 
ring  te  vfagen ;  ik  haalde  dus  mijn  horloge  uit  en  telde,  daar  ons  niets 
anders  overschoot,  de  vijf  minuten  af.  Mijne  tante  deed,  met  haar  horloge 
in  de  hand,  hetzelfde.  Toen  de  tijd  verloopen  was,  gaf  Traddles  haar  zijn 
arm,  en  gingen  wij  alien  te  zamen  naar  het  oude  huis,  zonder  onderweg 
een  woord  te  spreken. 

Wij  vonden  mijnheer  Micawber  aan  zijn  lessenaar  in  het  torenkamer^e, 
ijverig  aan  het  schrijven,  of  wel  zich  houdendealsofhijijverigschree£ 
Hij  had  de  groote  kantoorliniaal  in  zijn  vest  gestoken,  maar  niet  z66  wel 
verborgen,  of  nog  meer  dan  een  voet  van  dit  werktuig  bleef,  als  een  nieuw 
soort  van  jabot,  uit  zijne  borst  uitsteken. 

Daar  het  mij  voorkwam,  dat  men  van  mij  verwachtte  dat  ik  zou  spre- 
ken,  zeide  ik  overluid :  »  Hoe  vaart  ge,  mijnheer  Micawber  ?"  —  »  Mijn- 
heer Copperfield,"  antwoordde  mijnheer  Micawber  zeer  deftig,  >ikhoop 
u  nog  w^l  te  zien  f"  —  »Is  juffrouw  Wickfield  thuis  ?"  zeide  ik.  —  >  Mijn- 
heer Wickfield  ligt  ziek  te  bed  aan  eene  rheumatische  koorts,  mijnheer,*' 
antwoordde  hij ;  » maar  juffrouw  Wickfield,  twijfel  ik  niet,  zal  zich  ver- 
heugen  hare  oude  vrienden  te  zien.  Wilt  gij  binitengaan,  mijnheer  ?" 

Hij  ging  ons  voor  naar  de  eetzaal  —  het  eerste  vertrek,  dat  ik  in  dat 
huis  was  binnengekomen  —  en  de  deur  van  mijnheer  Wickfield's  gewc- 
zen  kantoor  wijd  openzettende,  zeide  hij  met  eene  klinkende  stem : 

>  Juffrouw  Trotwood,  mijnheer  David  Copperfield,  mijnheer  Thomas 
Traddles  en  mijnheer  Dixon !" 

Ik  had  Uriah  Heep  sedert  den  tijd  van  dien  slag  niet  wedergezien.  Ons 


ONS  BKZOEK  VERRAST  URIAH   HUP. 


bezoek  verbaasde  hem  blijkbaar,  vooral  niet  minder  omdat  wij  er  zelven 
over  verbaasd  waren,  Hij  trok  zijne  wenkbrauwen  niet  samen,  want  hij 
had  er  geen  om  van  te  sprekeo ;  maar  hij  trok  toch  zijn  voorhoofd  zoo 
sterk  Daar  beneden,  dat  hij  zijne  kleioe  oogen  bijna  dichtkneep,  terwijl 
de  haastige  bewc^g,  waarmede  zijne  dorre  hand  naar  zijne  kin  tastte, 
zekere  verle^nheid  en  verrassing  verried.  Dit  was  echter  slechts  zoo  op 
het  oogenbhk,  toen  wij  dc  kamer  binnentraden  en  ik  hem  over  den 
schouder  mijner  tantc  heen  even  tc  zien  kreeg.  Een  oogenblik  later  was 
hij  weder  zoo  kruipend  vriendelijk  en  zoo  nederig  als  ooit. 

>Wel,  waarlijk!"  zctde  hij.  iDatisinderdaadeenonverwachtgenoe- 
gen  !  Al  mijne  Londensche  vrienden,  als  ik  zoo  zeggen  mag,  op  eens  te 
zien,  is  eene  ongehoopte  verrassing !  Mijnheer  Copperiield,  tk  hoop  U 
w61  te  zien,  en  —  als  ik  mij  nederig  zoo  mag  uitdiukken  —  vriendschap- 
pelijk  voor  hen,  die  altijd  uwe  vrienden  zijn,  g!j  moogt  het  gelooven  of 
niet.  Mevrouw  Copperfield,  mijnheer,  ik  hoop  dat  zij  vooruitgaaL  Wij 
hebben  ons  sedert  eenigen  tijd  waarlijk  ongerust  gemaakt  over  de  be- 
richtcn,  die  wij  van  haar  kregen,  dat  verzeker  ik  u." 

Ik  schaamde  mij,  dat  ik  hem  mijne  hand  liet  vatten,  maar  ik  wist  toch 
niet  anders  te  do  en. 

)  Het  is  hier  wat  verandcrd  in  dit  kantoor,  juffrouw  Trotwood,  sedert 
ik  een  nederig  klerk  was  en  uw  hit  vaslhield,  niet  waar  f "  zeide  Uriah, 
met  zijn  walgelijksten  glimlach.  —  >  Maar  i  k  ben  niet  veranderd,  jufirouw 
Trotwood,"  —  »Wcl.  mijnheer,"  antwoordde  mijne  tante,  »om  ude 
waarheid  te  ^eggen,  ik  geloof  dat  gij  tamelijk  trouw  hebt  gehouden  wat 
uwe  jeugd  beloofde,  als  dat  u  eenig  genoegen  doet."  —  >Ik  dank  u  wel 
voor  uwe  goede  meening,  jufirouw  Trotwood,"  zeide  Uriah,  zich  op  zijne 
afzichtelijke  manier  wringende.  iMicawber,  zeg  ze  eens,  dat  ze  juffrouw 
Agnes  waarschuwen  —  en  moeder.  Moeder  zal  waarliik  opgetogen  zijn, 
als  zij  dit  gezelschap  ziet,"  zeide  Uriah,  stoelen  ^ereed  zettende.  —  »Gij 
hebt  het  toch  niet  te  druk,  mijnheer  Heep  f "  zeide  Traddles,  wiens  oog 
het  valsche  roode  oog  toevallig  opving,  terwijl  het  ons  te  gelijk  bespiedde 
en  ontweek.  —  »Neen,  mijnheer  Traddles,"  antwoordde  Uriah,  zich ' 
weder  op  zijn  kantoorstoet  plaatsende,  en  zijne  beenderigehanden, palm 
tegen  palm  gedrukt,  tusschen  zijne  knokkige  knieSn  knijpende.  »Niel 
zoo  diuk,  als  ik  wel  kon  wenschen,  Maar  rechtsgelecrden,  haaien  en 
bloedzuigers  zijn  niet  licht  tevreden,  gelijk  geweet!  Niet  dat  mijnheer 
Micawber  en  ik  onzc  handen  niet  doorgaans  lamclijk  vol  hebben,  om 
reden  dat  mijnheer  Wickfield  haast  tot  geene  bczighei(lmeer  in  staat  is. 
Maar  het  is  een  vermaak  zoowel  als  een  plicht,  dat  is  het  waarlijk,  voor 
hem  te  werken.  Gij  hebt  mijnheer  Wickfield  niet  gemeenzaam  gekend, 
naar  ik  dcnk,  mijnheer  Traddles?  Ik  geloof,  dat  ik  zelfmaar  eens  deeer 
heb  gehad  van  u  te  zien  ?"  —  >  Neen,  ik  heb  mijnheer  Wickfield  niet  ge- 
meenzaam gekend,"  antwoordde  Traddles,  lofikzouu  misschien  reeds 
voor  lang  een  bezoek  gebracht  hebben,  mijnheer  Heep." 

Er  was  iets  in  den  toon  van  dit  antwoord,  dat  Uriah  den  spreker  nog 
eens  deed  aankijken,  en  wet  met  een  zeer  donkeren  en  achterdochtigcn 
blik.  Maar  toen  hij  niets  anders  zag  dan  Traddles,  met  zijn  goedig  ge- 


IlS  DAVID  COPPBRFIELD. 


zicht,  zijq  eenvoudig  voorkomen  en  zijne  steil  opstaande  haren,  zette  h^ 
het  zich  ait  het  hoofd,  terwijl  hij^  met  een  schokkend  wringen  van  geheel 
zijn  Hchaam,  vooral  van  zijne  keel,  antwoordde : 

»Dat  spijt  mij  wel,  mijnheer  Traddles.  Gij  zoudt  hem  even  hoogge- 
schat  hebben  als  wij  alien  doen.  Zijne  kleine  gebreken  zouden  heim  u 
maar  des  te  dierbaarder  hebben  gemaakt.  Maar  als  gij  eene  welsprekende 
lofrede  op  mijn  compagnon  mocht  willen  hooren,  moet  ik  u  naar  mijn- 
heer Copperfield  verwijzen.  Die  familie  is  een  onderwerp,  waarover  bij 
met  buitengemeene  kracht  kan  spreken,  als  gij  hem  nog  nooit  gehoord 
hebt." 

Ik  werd  door  het  binnenkomen  van  Agnes,  die  nu  door  mijnheer  Wr 
cawber  werd  ingeleid^  verhinderd  om  dit  compliment  van  mij  af  te 
wijzen  —  indien  ik  dit  al  zou  gedaan  hebben.  Zij  was  niet  zoo  kalm  als 
gewoonlijk,  dacht  ik,  en  had  blijkbaarangsten  vermoeienisdoorgestaaiL 
M^r  hare  ernstige  hartelijkheid  en  zachte  schoonheid  schitterden  daar- 
door  met  des  te  meer  luister. 

Ik  zag  Uriah  haar  bespieden  terwijl  zij  ons  groette,  en  hij  deed  mijaan 
een  leelijken  boozen  geest  denken,  die  een  engel  bespiedt.  Ondertusschen 
was  er  tusschen  mijnheer  Micawber  en  Traddles  even  een  teeken  gewis- 
seld ;  en  Traddles  ging,  zonder  dat  iemand  behalve  ik  dit  opmerkte,  naar 
buiten. 

iBlijf  niet  wachten,  Micawber,"  zeide  Uriah. 

Mijnheer  Micawber  bleef,  met  de  hand  op  de  liniaal  in  zijne  borst, 
rechtop  voor  de  deur  staan,  en  zag  onmiskenbaar  een  zijner  evenmen- 
schen,  en  dat  wel  zijn  patroon,  in  het  gezicht. 

iWaamaar  wacht  gijr"  zeide  Uriah.  >  Micawber,  hebt  ge  mij  niet  hoo- 
Ten  zeggen,  dat  ge  niet  behoeft  tewachtenr*"  —  »Ja!"  antwoordde  de 
onverzettelijke  mijnheer  Micawber.  —  >Waarom  blijft  ge  dan  toch 
wachten  ?"  zeide  Uriah.  —  tOmdat  ik  —  kortom,  verkies,"  antwoordde 
mijnheer  Micawber,  heftig  uitbarstende. 

Uriah's  wangen  verloren  hare  kleur,  en  eene  ongezonde  bleekheid^ 
nog  met  een  fiauwen  zweem  van  zijn  eigenaardie  rood  gemengd,  over- 
spreidde  ze.  Hij  zag  mijnheer  Micawber  oplettend  aan,  terwijl  hij  met  al 
de  trekken  van  zijn  gezicht  kort  en  snel  scheen  adem  te  halen. 

>  Ge  zijt  een  dronken  lap,  gelijk  iedereen  weet,"  zeide  hij,  met  eene 
poging  om  te  gUmlachen,  ten  ik  vrees  dat  ge  mij  zult  noodzaken  om  a 
weg  te  zenden.  Ga  heen !  Ik  zal  straks  met  u  spreken." — >  Als  er  een  scha- 
vuit  op  de  wereld  is,"  zeide  mijnheer  Micawber,  eensklaps  weder  met  de 
grootste  heftighlsid  uitbarstende,  >met  wien  ik  al  veel  te  veel  heb  gespro- 
ken,  is  de  naam  van  dien  schavuit  —  Heep  I" 

Uriah  deinsde  terug,  alsof  hij  een  slag  of  een  steek  had  gekregen.  Ons 
langzaam  in  het  rond  aanziende,  met  de  dreigendste  en  kwaadaardigste 
nitdrukking,  die  zijn  gezicht  kon  vertoonen,  zeide  hij  zachter : 

>Zoo,  zoo !  Dit  is  een  komplot.  Gij  zijt  met  afspraak  hier  bijeengeko- 
men.  Gij  speelt  een  doorstoken  spel  met  mijn  klerk,  doet  ge,  Copj)er- 
field  ?  Pas  maar  op.  Het  zal  u  niet  lukken.  Wij  verstaan  elkander,  gij  en 
ik.  Wij  kunnen  elkander  niet  lijden.  Gij  zijt  altijd  een  hoogmoedige  zots- 


URIAH  RBBP  IN  MOEIEUJKHKDtN.  II9 

kap  gewKst,  van  dat  gij  pas  bier  kwaamt  af ,  en  gij  benijdt  mij  miine  ver- 
heffiog,  nict  waar  ?  Beproef  maar  geene  komplotten  tegen  mij ;  ik  zcl  ze 
te  schande  makcn.  Micawber,  inaak  dat  gij  weg  komt.  Ik  zal  straks  met 
u  spreken."  —  ■  Mijnheer  Micawber,"  leide  ik,  er  is  eene  plotselinge  ver- 
andering  in  dien  kerel,  in  nog  meer  opzichten  dan  het  buitengcwone,  dat 
hij  in  ^^c  bijzondcrheid  de  waarheid  spreekt,  die  mij  verzckcrt,  dat  hij 
nu  tot  staan  ^ebracht  is.  Handel  met  hem  gelijk  hij  verdient."  —  ■  Ge 
zijt  een  mooi  paar,  niet  waar  i"  zeide  Uriah,  met  dezelfdc  doffe  stem  en 
in  een  klam  zwcet  uitbarstende,  dat  hij  met  lijne  lange  dorre  hand  van 
zijn  voorhoofd  veegdc.  >Mijn  klerk  cm  te  koopen,  die  tot  het  uitvaagicl 
der  maatschappij  behooTt  —  gelijk  gij  zclf  ook  deedt,  Copperfield,  dat 
wect  gc  wel,  voordat  icmand  u  uit  barmhartigheid  opnam  —  om  mij  met 
zijnc  logens  tc  bekladden?  JuffrouwTrotwood,  ge  zoudtbeterdoendit 
te  ^iteii;  of  ik  zal  uw  man  scherper  laten  nazien  dan  u  lief  zal  zijn.  Ik 
wil  nict  vooraiet  in  mijn  vak  met  uwe  geschiedenis  bekend  zijn  gewor- 
den,  oude  juffrouw.  Juffrouw  Agnes,  als  gij  nw  vader  liefhebt,  zult  gij  beat 
doen  u  ntet  met  dien  troep  in  te  laten.  Ik  zai  hem  niineeren,  als  ge 
dat  doet.  Komt  nu  maar  op  I  Ik  heb  sommigen  van  tt  onder  den  duim. 
Bedenk  u  nog,  gij  Micawber,  als  gij  niet  vennorseld  wilt  worden.  Ikraad 
u  om  been  te  gaan  en  atraks  met  u  te  laten  spreken,  gij  gek,  tennjl  het 
nog  tijd  is  om  tcrug  te  trcden.  Waar  is  moeder  r"  zeide  hij,  terwijl  bij  met 
schrik  de  afwczigheid  van  Traddles  scheen  op  te  merkcn  en  naar  de 
schelkoord  grcep.  >Mooic  dingcnin  iemands  eigenhuisl" — ■> Juffrouw 
Ucep  is  hicr,  mijnheer,"  zeide  Traddles  met  de  waardige  moeder  van 
een  woardigen  zoon  tcrugkomende.  >Ik  heb  de  vrijheid  genomen  om  mij 
aan  haar  bekend  te  maken."  —  >  Wic  zijt  gij  om  u  aan  haar  bekend  te 
makenf"  liet  Uriah  hierop  volgen.  »En  wat  moelgij  hier  hebbenf"  — 
>Ik  ben  de  agent  en  de  vriend  van  mijnheer  Wickfield,  mijnheer,"  ant- 
woordde  Traddles,  zoo  bedaard  alsof  hij  slechts  eene  gewone  vraag  be- 
antwoordde,  die  hem  in  zijn  beroep  werd  gedaan.;  >  en  ik  heb  eene  vol- 
macht  als  procureur  van  hem  in  mijn  zak,  om  in  alle  zaken  voor  hem  te 
handelen," —  >De  oude  ezel  heeft  zich  auf  gedronken,"  zeide  Uriah, nog 
leelijker  wordende  dan  te  voren,  i  en  die  volmacbt  heeft  men  met  bedrog 
van  hem  gekregen."  —  >  lets  heeft  men  met  bedrog  van  hem  gekregen, 
dat  weet  ik,"  antwoordde  Traddles,  zeer  kocl,  >  en  dat  weet  gij  ook,  mijn- 
heer Keep.  Wij  zullen  die  zaak,  met  uw  believen,  voor  mijnheer  Micaw- 
ber overlaten."  —  >Uri.„r'  begon  juffrouw  Heep  met  angstige  geba- 
ren.  — > Houd uw  mond,  moeder,"  antwoordde  hij.  »Die  het  minste zegt, 
heeft  het  minste  te  vcrantwoorden.'  »  Maar  mijn  Uri...!"  —  1  Wilt  gij  uw 
mond  wel  houden,  moeder,  en  het  voor  mij  overlaten !" 

Schoon  ik  lang  geweten  had,  dat  zijne  slaafsche  gedienstighdd  valsch 
en  al  zijne  zoetsappigheid  schurkerij  en  bedrog  was,  had  ik  toch  nooit 
een  voUedig  begnp  van  de  uitgestrektheid  zijner  huichelarij  gehad,  tot 
ik  hem  nu  het  masker  zag  afwerpen,  De  vlugheid,  waarmede  hij  dtt  deed, 
toen  hij  beapeurdc  dat  het  hem  nutteloos  was ;  de  kwaadaardigheid,  on- 
beschoftheid  en  hatelijkhcid,  die  hij  ten  toon  spreidde ;  de  gluipende 
booaheid,  waarmede  hij  zich  een  oogenblik  verheugde  in  hetkwaad^ 


dat  hi]  gedaan  had  —  tcrwijl  hij  nu  toch  wanhopig  was,  en  niets  meer  wist 
te  verzinnen  om  ons  te  overbltilTeD  —  hoewel  volkomcn  strookeode  met 
de  ondervinding  die  ik  van  hem  had,  verrasten  in  het  eerst  zeUs  mij,  die 
hem  zoo  \aiig  gckend  bad  en  zulk  ecn  haitelijken  a^huw  van  bcm  had. 

Ik  leg  niets  van  den  blik,  dien  hij  mij  gaf,  terwijl  hij  ons  een  voor  ecn 
stond  aan  te  zien ;  want  ik  had  altijd  wel  begrepen,  dat  hij  mij  Haatte,  en 
herinnerde  mij  hct  teeken  van  mijnc  hand  op  zijne  wang.  Maai  toen  zijne 
OOgen  naar  Agnes  dwaatden,  en  ik  de  woede  zag  waarmede  hij  zich  zijne 
macht  over  haar  roelde  ontglippen,  terwijl  in  zijne  teleurstelling  nog  zoo 
duidchjk  de  vtiige  hartstochten  spraken,  die  hem  naar  bet  bezit  ecner 
vrouw  hadden  doen  haken,  welker  deugden  hij  nooit  kon  waardeeren, 
ontzettc  ik  van  de  gedachte,  dat  zij  zelfs  maar  een  uur  lang  met  zalk  een 
man  onder  66a  dak  was  gebteven. 

Nadat  hij  nog  wat  zijne  kin  had  gewreven  en  ons  nog  wat  over  zijne 
knokkige  vingers  been  had  aangekeken,  sprak  hij  mij,  op  een  half  hni- 
lenden,  half  hoonenden  toon,  nog  eens  aan : 

iHoudt  g!j  hel  voor  geoorloofd,  gij  Copperfield,  die  200  trotsch  zijt 
op  uw  gevoel  van  eer  en  dat  alles,  om  mij  in  mijn  eigen  huis  na  te  sluipoi 
en  mij  met  mijn  klerk  te  bespionneeren  f  Als  i  k  het  geweest  was,  eou  hct 
mij  niet  verwonderd  hebben,  want  ik  geefmijnietvoor  een  gentleman 
nit  (hoewel  ik  nooit  langs  de  straat  heb  loopen  schooien,  zooals  ^j,  vol- 
gens  Micawber,  gedaan  hebt),  maar  nu  gijbetzijt! — En gij zijt toch 
Diet  bang  daarvoor?  Gij  denkt  er  geheel  niet  aan  wat  ik  daartegen  ul 
doen,  of  dat  gij  voor  komplotteeren  en  zoo  voort  in  moeite  zolt  komen  f 
Heel  goed !  Wlj  zullen  zien !  Mijnheer  —  hoe  heet  gij  00k  wecr  —  gij 
woudt  zekere  vraag  voor  Micawber  overlaten.  Daar  staat  hij,  Waarom 
laat  gij  hem  niet  spreken  ?  Hij  heefl  zijne  les  geleerd,  zie  ik." 

Toen  hij  zag,  dat  al  wat  hij  zeide  geen  den  minsten  indruk  op  mij  of 
iemand  van  ons  maakte,  zette  hij  zich,  met  de  banden  in  de  zakken  en 
zijne  leelijke  beencn  om  elka.ider  geslingerd,  op  den  rand  der  tafel,  en 
bleef  met  norsche  stugheid  afwachten  wat  er  zou  volgen. 

Mijnheer  Micawber,  wiens  onstuimigheid  ik  tot  dusverre  met  de 
grootste  moeile  had  bedwongen,  en  die  telkens  de  cerste  lettergreep  van 
net  woord  schavuit  had  uitgestooten,  zonder  tot  de  tweede  te  komen, 
trad  nu  drifdg  vooruit,  trok  de  liniaal  uit  zijne  bot^t  (als  een  verdedigend 
wapen  naar  het  scheen)  en  haaldedaama  eenopschrijfpapiergc-schreven 
en  m  den  vorm  van  een  grooten  brief  gevouwen  document  uit  zijn  zak.  Dit 
geschrilt  met  zijn  ouden  zwier  openslaande,  en  den  inhoud  overziende, 
al;.of  hij  voor  den  stijl  van  dat  opstel  de  bewondering  eens  kunstenaan 
koesterde,  begon  hij  te  lezen : 

■  iWaarde  mejuffrouw  Trotwood  en  mijne  heeren."  " 

»Heb  ik  ooit  ;;ulk  een  man!"  riep  mijne  tante  bij  zich  zelve uit.  iHij 
zou  brieven  schrijven  bij  den  riem,  al  stond  er  de  dood  op." 

Mijnheer  Micawber  vervolgde,  zonder  haar  te  hooren : 

>  >  VooT  u  verschijnende  als  aanklager  van  waarschijnlijk  den  snood- 
sten  booswicht,  die  ooit  in  de  wereld  heeft  bestaan,"  (hier  wees  hij,  ion* 
der  zijne  oogen  van  den  brief  op  te  slaan,  met  de  liniaal  naar  Uriah  Heep) 


UI/NHEER  MICAWBEr'S   AKTE   VAN  BESCHULDIOtNO.  131 

>  maak  ik  op  geene  verschooDing  voor  mij  zclven  aanspraak.  Van  mijne 
irieg  af  het  slachtoffer  van  financieete  verplichtingen,  waaraan  ik  buiten 
staat  was  te  votdoen,  ben  ik  steeds  de  speelbal  ran  vemederende  omstan- 
dighedeo  geweest.  Schande,  Gebrek,  Wanhoop  en  Razemij  waren,  geza- 
menlijk  of  afzonderlijk,  de  metgezellen  op  mijne  loopbaan."  " 

De  zelfVoldoening,  waa.rinede  mijoheer  Micawber  zich  zelven  als  een 
slachtoffer  dezer  akeligheden  ten  toon  steldc,  kon  door  nietsgeevenaard 
worden  dan  door  den  nadnik,  waarmcde  hij  zijn  brief  voorlas,  en  de 
soort  van  hulde,  welke  hij  door  een  zwaai  met  zijn  hoofd  daaraan  bewees^ 
wanneer  hij  dacht  dat  hij  een  bijzonder  fraaien  volzin  had  ge- 
schreven. 

>  tOnder  eene  opeenstapeling  van  Schande,  Gebrek,  Wanhoop  en 
Kazernij,  trad  ik  in  het  kantoor  —  of  gelijk  onze  levendige  Gallische 
naburen  zouden  zeggen,  het  bureau  —  der  firtna,  in  naam  gevoerd  onder 
den  titel  van  Wickfield  en  —  Heep,  doch  werkelijk  door  —  Heep  alleen 
beheerd.  Heep,  en  Heep  alleen,  is  de  drijver  dier  machine.  Heep,  en 
Keep  alleen,  is  de  falsaris  en  de  zwendelaar."  " 

Uriah,  meer  blauw  dan  wit  bij  deze  woorden,  school  op  den  brief  toe, 
als  om  hem  in  stukken  te  scheuren.  Mijnheer  Micawber  trof,  door  een 
wonder  van  bchendigheid  of  geluk,  zijne  vooruiikomende  knokkels  met 
de  liniaal  en  verlamde  zijne  rechterhand,  die  bij  het  gewricht  slap  neer- 
viel,  alsof  zij  gebroken  was.  De  slag  klonk  alsof  hij  op  bout  was  neerge- 
komen. 

)  De  duivcl  haalu !"  zeide  Uriah,  zich  op  eenenieuwe  roanier  wringende 
vandcpijn.  ilk  zal  hetu  wel  betaald  zetten."  —  tGenaakmij  nogeens, 
gij  —  gij  Heep  —  gij  hoop  van  schandetijkheden,"  bracht  mijnheer 
Mcawber  hijgcnd  nit,  »  en  als  uw  hoofd  menschetijk  is,  zal  ik  er  een  gat 
in  slaan.  Kom  maar  op,  kom  maar  op '." 

Ik  geloof  dat  ik  nooit  iets  belachetijkers  zag  —  ik  gevoelde  het,  zelfs 
op  dat  oogenblik  —  dan  zooals  mijnheer  Micawber  daar  met  de  liniaal 
stond  te  schermen  en  >kom  maar  op!"  te  roepen,  terwijl  Traddles  en  ik 
hem  achtemit  in  een  hoek  duwden,  waar  hij,  als  wij  hem  erinhadden, 
telkens  weder  uitbrak. 

Zijn  vijand  haatde,  na  eene  poos  bij  zich  zelven  gemompeld  en  djne 
gekwetste  hand  gewreven  te  hebben,  zijn  zakdoek  uit  en  wond  er  dien 
oniheen;daam3bleefhij  ze  met  de  andere  hand  vasthouden  en  met  een 
dreigend  gezicht  naar  den  grond  zitten  kijken. 

Toen  mijnheer  Micawber  genoeg  bekoeld  was,  ging  hij  weder  voort 
met  zijn  brief. 

>  >DegeldeIijkebelooning,uit  aanmerking  van  welke  ik  in  dienst  trad 
-bij — Heep,"  (altijd  wachtte  hij  even  voor  dat  woord  en  slieihet  danmet 

verbazende  kracht  uit),  twas  niet  vast  bepaald,  boven  het  armelijke 
salaris  van  twee  en  iwintig  en  een  halven  schelling  in  de  week.  Het 
overige  was  afhankelijk  gelaten  van  de  waarde  mijner  diensbetooning  in 
mijne  betrekking,  met  andere  en  duidelijker  woorden,  van  de  laagheid 
van  mijn  gemoed,  de  baatzucht  mijner  drijfveeren,  de  armoede  van  mijn 
huishouden,  de  algemcene  moreele  (of  Jiever  inmoreele)  overeenkomst 


f33  DATID  COPPEKFIELD'. 

tusschen  mij  en  —  Heep.  Behoef  ik  te  zcggen,  (kt  ik  mij  weldra  in  de 
noodzakelijicheid  bevond  om  bij  —  Heep  —  aanzoek  te  docn  om  finan- 
cieele  voorschotten  tot  ondeihoud  van  mevrouw  Micawber  en  mijae  on- 
gelukkige,  maar  voorspoedig  opnassende  familieP  Behoef  ik  te  z^gcn^ 
dot  deM  noodzakelijkheid  door — Heep — voorzien  was  f  Dal  deze  voor- 
schotten gedekt  werden  door  schuldbekentenissen  en  dergelijke  ^cschrif- 
ten,  onder  de  wetdge  instelUngen  van  dit  land  bekend  ?  £n  dat  ik  aldns 
ingewikkeld  werd  in  een  net,  dat  tot  mijnc  ontvangst  ^eknoopt  was  f " 

Mijnheer  Micawber's  genot  in  de  welaprekcndhcid ,  waarmcde  hij 
dezen  ongelukkigen  staat  van  zaken  beschrerC,  scheen  werkelijk  opte 
wegen  tegen  alle  smart  en  angst,  die  de  werkclijkheid  hem  kon  veroor- 
zaakt  hebben.  Hij  las  voort: 

>  >Toen  was  het  dat  —  Keep  —  mij  met  juist  zooveel  van  zijn  ver- 
trouwen  begon  te  begunstigen,  als  tcr  uitvocring  zijner  helsche  wcrk- 
zaaraheden  noodig  was.  Toen  was  het  dat  ik,  indien  ik  mij  zoo 
Shakesperiaansch  mag  uitdrukken,  begon  te  verkwijnen  en  te  versmd- 
ten.  Ik  bevond,  dat  mijne  diensten  gestadig  gevergd  werden  om  de  zaken 
te  vervalschen  en  de  oogen  te  verbhnden  van  zeker  persoon,  dien  ik  hier 
als  mijnheer  W.  zal  aanduiden.  Dat  mijnheer  W.  op  alle  mogelijke  wij^eo 
misleid,  in  onwetendhcid  gchouden  en  bedrogen  werd,  terwiji  onder 
tusschen  die  booswicht —  Heep  —  eeneonbegrensdedankbaarheideo 
vriendschap  voor  dien  zwaar  benadeelden  beer  betuigde.  Dit  was  e^ 
genoeg;  maar  gelijk  de  wijsgcerige  Decn  opmerkt^  met  die  algemcene 
toepasselijkheid,  welke  dat  doorluchdg  sicraad  der  eeuw  van  Elisabcdi 
onderscheidt,  er  schict  nog  erger  over."  " 

Mijnheer  Micawber  was  zoo  ingenomen  met  de  manier,  waarop  hij 
deze  aanhaliog  had  te  pas  gebracht,  dathijzichzelvenenonshetge- 
nocgen  gaf  van  den  geheelen  zm  nog  eens  te  leien,  onder  voorwendiel 
van  niet  meer  te  weten  waar  hij  gebleven  was. 

*  >Het  is  mijn  voomemen  niet,"  vervolgde  hi),  voortlezende,  ibinneo 
den  omvang  van  dezen  tegenwoordigen  brief  in  eeneuitvoerigeopgaaf 
te  treden  (hoewel  zij  elders  gereed  ligt)  van  de  verschillende  kwade- 
prakUjken  van  geringen  aard,  ten  nadeele  van  den  persoon  dien  ik  mijn- 
beer  W.  genoemd  heb,  aan  welke  ik  stilzwijgend  deelachtig  ben  geweed. 
Mijn  oogmerk,  toen  de  strijd  in  mijn  binnenstc  tusschen  salaris  en  gecn 
salaris,  bakker  en  geen  bakker,  bestaan  en  geen  bestaan,  ophield,wts 
partij  te  trekken  van  mijnc  gelegeoheden  tot  het  ontdekken  en  aan  den 
dag  brengen  der  vooniaamste  kwade  practiiken,  tot  grievende  schade 
en  nadeel  van  gezegden  heer,  door  —  Heep  gepleegd.  Aangespoorddoor 
den  stillcn  vermancr  van  binnen,  en  door  eene  niet  minder  roerende  en 
dringende  vermaanster  van  buiten  —  welke  ik  kortelijk  als  mejuffronw 
W.  wil  aanduiden  —  aanvaardde  ik  eene  niet  onarbeidzame  taak  van 
heimelijk  onderzoek,  thans  volgens  mijn  beste  weten,  meenen  en  gcloo- 
ven,  zich  uitgestrekt  hebbende  over  een  tijdperk  van  meer  dan  twaalf 
achtereenvolgende  maanden."  " 

Hij  las  dit  voor  alsof  het  uit  eene  akte  vanhetParleinent  wasenscbecn 
door  den  klank  der  woorden  verkwikt  en  bemoedigd  te  worderu 


VtRVOLG  TAN  UlJMtlBER  UICAWBER'S  BBSCHULDIGINGEN.         tJJ 

i>Mijne  bezwarcn  tegen  —  Heep"  (bij  wierp  al  voortlezei^de  eea 
blik  noar  bem  en  schoof  den  liniaal  zoodanjg  ondcr  zijn  linkerarpi, 
dat  hi]  ze  in  geval  van  nood  dadelijk  geieed  kon  bebben).  >zjijn  de 
volgende :"  " 

Wij  hielden  alien  onzen  adem  in,  deck  ik.  Ik  ben  er  zeker  van  d^t 
Uriah  het  deed. 

•  »  Vooreerst,"  zeidc  mijnheer  Micawber.  iToen  mijnheer  W's  geheO' 
gen  en  vermo^ens  voor  itjne  zaken,  door  oorzaken  waaiin  het  voor  mij 
niet  noodzakelijk  of  doelmatig  is  te  treden,  verward  en  verzwakt  wcrdeb, 
heeft  —  Heep  —  de  zaken  van  het  kantoor  met  opzet  in  een  ingcwik- 
kelden  en  duisteren  staat  gebracht  Wanneer  mijnheer  W.  minst  ge- 
schikt  was  om  zaken  te  behandelen,  was  — -  Heep  —  er  altijd  op  uit  oib 
hem  daartoe  te  dwingen.  Onder  zulkc  omstandigheden  verkreeg  bij 
mijnheer  W's  handteekeningen  ondei  documenten  van  gewichL,  ter- 
wijl  hij  het  deed  voorkomen,  dat  het  andere  documenten  van  geen 
gewicht  waren.  Aldus  bewoog  hlj  mijnheer  W.  om  hem  te  machtigen  tot 
het  losmaken  eener  bijzondere  som  tocvertrouwd  geld,  ten  bedrage  van 
twaalfduizend  zeshonderd  en  veertien  pond,  twee  schellingen  en  negen 
stuivers,  en  gebruikte  die  som  om  voorgewende  schulden  en  tekorten 
van  het  kantoor  te  dekken,  welke  6f  reeds  gedekt  waren,  6f  die  nooit 
werkelijk  hadden  bestaan.  Hij  gaf  dezcn  maatrcgcl  geheel  en  al  den 
schijn,  alsof  hij  uitmijnheer  W's  eigenoneerlijkbcdrijt  wasuitgcvoerd; 
en  heeft  scdert  dien  djd  gedurig  daarvan  _gebruik  gemaakt  om  hem  te 
martelen  en  te  dwingen."' 

>Dat  zult  ge  bewijzen,  gij  Copper6eld!"  zeide  Uriah,  dreigendiijn 
hoofd  schuddende.  iWacht  maarl"  —  »Vraag  —  Heep  — mijnheer 
Traddles,"  zeide  mijnheer  Micawber,  zijn  lezen  stakende,  >nie  er  nx 
hem  in  zijn  huis  heeft  gewoond.  Wilt  ge  wel?"  —  >DegekzeIf — en  hij 
woont  er  nog  in,"  antwoordde  Uriah  met  smadelijke  minachting.  — 
»Vraag  —  Heep  —  of  hij  in  dat  huis  ooit  een  zakboekje  heeft  gehad," 
zeide  mijnheer  Micawber.  »Wiltgewel?" 

Ik  zag  Uriah's  knokkige  hand  onwilleketmg  ophouden  met  het  schra- 
pen  zijner  kin. 

lOf  vraag  hem,"  vervolgde  mijnheer  Micawber,  tofhij  daar  ooit  een 
lAboekje  verbrand  heefl  Indien  hij  ja  zcgt,  en  u  vraagt  waar  de  asch  is, 
verwijs  hem  dan  naar  Wilkcns  Micawber,  en  hij  zai  iets  hooren,  dat  hem 
lang  niet  tot  voerdeel  zal  strekken  I" 

De  zegepralende  bonding,  waarmede  mijnheer  Micawber  dcze  woor- 
den  uitsprak,  maakte  zooveel  indruk  op  de  rooedcr,  dat  zij  ontsteld 
uitriep : 

iUri,  Uri!  Wees  toch  nederie,  en  gooi  het  op  een  accoordje,  lieve  jon- 
geni"  —  »Moeder,wiItgijwerstilhouden!"antwoordehiibits.  iGezijt 
verschrikt  en  wcet  niet  watge  zegtofmeent  Ncderig!"  hcrhaalde  hi}, 
mij  kwaadaardig  aauziende;  >ik  heb  sommigen  van  dien  troep  weten  te 
krijgen,  zoo  nederig  alsik  was." 

Mijnheer  Micawber  schiktc  met  zekerc  gemaakte  deftigheid  de  kin 
in  zijne  das  en  vervolgde  zijne  Iczing : 


114  DAVID  COPPBttrULD. 

1  >Tei)  twecdc.  Heep  heeft  bij  verschillende  gelegenheden,  volgecs 
inijn  beste  weten,  meeneD  en  gelooven^."  " 

*Maardat  zal  niet  opgaan,"  mompelde  Uriah, genistgesteld^iMoc- 
der  boud  u  stil."  —  >  Wij  zuUen  ons  b^  doen  om  zeer  spoedlg  icts  voor 
den  dag  te  brengen,  dat  wel  zal  opgaan  en  a  er  geheel  ondcr  hdpcn, 
mijaheer,"  antwoordde  mijnheer  Micawber. 

>>Ten  tweede.  Heep  heeft  bij  verschillende  gel egenhedcn,  volgens 
uijn  beste  weten,  cneenen  en  gelooven,  opzeltelijk  en  met  misdadige 
oogmerken  in  verschillende  geschtiften,  boeken  en  documentcn  eene 
vaJsche  handteckening  van  mijnheer  W.  geEet,enheeftEulksbepaaldelijk 
gedaan  in  66n  geval,  dat  ik  in  staat  ben  te  bewijien.  Te  weten,  op  de  vol- 
gende  wijie,  namelijk  aldus :"  " 

Nog  eens,  mijnheer  Micawber  had  een  bijiondercn  smaak  voor  dil 
noodelooze  opeenstapelen  van  woordcn,  waarin,  moet  ik  eeggen,  boe- 
wel  het  bij  hem  bij^onder  belachelijk  klonk,  hij  toch  lang  de  eenige  met 
is.  Ik  heb  dit,  in  den  loop  van  mijn  leven,  bij  een  aantal  menschen  opge- 
merkt.  Het  komt  mij  voor  een  algemeene  legel  te  zijn.  Bij  het  afleggen 
van  wettige  eeden,  bij  voorbeeld,  schijnt  het  hen,  die  dezc  moeten  aSeg- 
gen,  bijzonder  te  behagen  als  zij  aan  eene  reeks  van  krachtige  woordoi 
komen,  die  hetzelfde  denkbeeld  moeten  uitdrukken,  zooals  dat  lij  gehed 
en  al  verfoeien,verafschuwen  en  afzweren;  deoude  anathema's  werdeo 
op  dezelfde  manier  smakelijk  gemaakt.  Wij  spreken  van  de  tirannie  no 
woorden,  maar  wij  tiranniseeren  toch  ook  gaame  over  hen ;  wij  hebben 
gaarne  een  grooten  overtolligen  stoet  van  woorden  om  ons  bij  groote 
gelegenheden  op  te  wachten ;  wij  meenen,  dat  dit  gewichtig  staat  en&ui 
klinkt.  Evenals  wij  niet  nauwziende  zijn  op  de  beteekenis  onzer  livreieii 
bij  gelegenheden  van  staatsie,  als  zij  maaj*  moui  en  talrijk  genoeg  zijoi 
zoo  is  ook'de  beteekenis  en  de  noodzakelijkheid  onzer  woorden  een 
punt  van  ondergeschikt  belang,  als  er  maar  eene  groote  staatsie  mede 
gemaakt  wordt  En  evenals  somtnigen  in  ongelegenheid  komen  door  te 
groote  vertooning  met  livreien  te  maken,  of  gelijk  slaven,  wanneer  zij  il 
te  talrijk  zijn,  tegen  hunne  meesters  opstaan,  zoo  mecnikeenvolkie 
kunnen  noemen,  dat  in  groote  ongelegenbeden  is  geraakt,  en  in  nog 
vele  grootere  zal  komen,  omdat  het  een  te  grooten  stoet  van  wooiden 
onderhoudt. 

Bijna  met  zijne  lippen  smakkende,  las  mijnheer  Micawber  voort : 

>  >Te  weten,  op  de  volgende  wijze,  namelijk  aldus.  Daar  mijnheer 
W.  ziekelijk  was,  en  het  binnen  de  grenzen  der  waarschijnlijkheid  scheen 
te  liggen,  dat  zijn  overlijden  aanleidtng  zou  kunnen  geven  tot  zekere  ont- 
dekkmgen  en  tot  vernietiging  der  macht  van  —  Heep  —  over  de  femutit 
W.  —  gelijk  ik,  Wilkens  Micawber,  de  ondergeteekende,  venncen— 
tenzij  de  kinderliefde  zijner  dochter  door  huiselijken  invloed  koo 
bewogen  worden  om  haar  niet  te  doen  toelaten ,  dat  er  ooit  eei^ 
onderzoek  van  de  zaken  dercompagnieschapplaats  had,  achttedegc- 
zegde  —  Heep  —  het  raadzaam  eene  schuldbekentenis  tc  bezitten,  in 
schijn  van  mijnheer  W.  afkomstig,  voor  de  bovengemelde  som  van  twaalf 
duizend  zeshonderd  en  veertien  pond,  twee  schellingenennegenstui- 


HOC  UEER   BBSCHULDIGISCEN,  II5 

vers,  met  interest,  waarin  teveos  verklaard  werd,  dat  deze  som  door  — 
Heep  —  aan  mijnheer  W.  was  geschoten  ten  einde  mijnheerW.  voor 
openbare  schande  te  bewaren;  ofechoon  werkelijk  die  som  nooit  door 
hem  eeschoten,  en  toch  sedert  Jang  aangevuld was.  De  ondertcekcningen 
van  dit  document,  hetwelk  volgens  den  inhoud  door  mijnheer  W.  uit- 
gevaardigd  en  door  Wilkens  Micawber  als  getuige  bekrachtigd  zou 
moeteo  weien,  zijn  valsch  en  door  —  Heep  —  gefabriceerd.  Ik  heb  in 
mijn  bezit,  in  zijne  hand  en  in  zijn  zakboekje,  verscheidene  dergelijke 
nabootsingcn  van  mijnheer  W's  handteekening,  hier  en  daar  door  het 
vuur  bcschadigd,  maar  toch  nog  voor  iedereen  duidelijkleesbaar.  Ik  heb 
nooit  zoodanig  document  als  getuige  geteekend.  En  ik  heb  dat  docu- 
ment zclf  in  mijn  bezit."  " 

Uriah  Heep  sproog  met  een  schrik  op,  haalde  een  bos  sleutels  uit  zijn 
zak  en  opende  zckerc  lade;  tocn  bedacht  hij  zich  eensklaps  wat  hij  wilde 
gaan  doen  en  keerde  zich  weder  naar  ons  om,  zonder  er  in  te  kijken. 

»  »  En  ik  heb  het  document  zelf,"  "  las  mijnheer  Micawber  nog  eens, 
in  het  rondkijkende,alsofhetdeteksteenerpreek  was,  lin  mijn  bezit, — 
dat  is  te  zeggen,  ik  had  het  dezen  morgen  vroeg,  toen  dit  geschreven 
werd,  maar  heb  het  sedert  aan  mijnheer  Traddles  overgegeven." — » Dat 
is  ook  zoo,"  zeide  Traddles.  —  »Uri,  UriI"riepdcmocdcr,»  wees  toch 
ncderig  en  maak  een  accoordje.  Ik  weet,  dat  mijn  zoon  wcl  nedcrig  zal 
zijn,  heeren,  als  gij  hecn  maar  tijd  wilt  laten  om  zich  te  bedenken.  Mijn- 
heer Copperfield,  gij  weet  zeker  nog  wel,  dat  hij  altijd  heet  nederig  was, 
mijnheer." 

Het  was  zonderling  te  zien  hoe  de  moeder  nog  bij  het  oude  kunstje 
wilde  blijven,  toen  de  zoon  het  als  nutteloos  had  laten  varen. 

»Moeder,"  zeide  hij,  ongeduldig  in  den  lakdoek  bijtende,  die  om  zijne 
hand  gewikkeld  was,  »gc  zoudt  beter  een  geladen  geweer  nemen  en  op 
mij  afschieten."  —  »Maarikhcbu  lief,  Uri,"riepjuffrouw  Heep.  Enik 
twijfel  er  niet  aan  of  zij  dit  deed,  of  dat  hij  haar  liefhad,  hoe  vreemd  dit 
ook  mag  schijnen ;  maar  zij  waren  ook  een  paar,  dat  volkomen  bij  elkan- 
der  paste.  lEn  ik  kan  het  niet  uitstaan,  dat  gij  die  hecrcn  zoo  uittart  en 
u  zelven  nog  meer  in  gevaar  brengt.  Ik  heb  dien  beer  terstond  gezegd, 
toenhij  mij  boven  zeide,  dat  het  aan  den  dag  gekomen  was.datik  vooru 
wilde  msCaan  dat  gij  nederig  zoudt  zijn  en  boete  doen.  O,  zict  hoe  nede- 
rig ik  ben,  mijne  heeren,  en  let  niet  op  hem. '  —  '•  Wel  moeder,  daar 
staat  Copperfield,"  antwoordde  hij  gramstorig,  met  zijn  dorren  vinger 
naar  mij  wijzende,  op  wien  hij  vooral  gebeten  was,  daar  hij  mij  voor  den 
eersten  aanlegger  dezer  ontdekking  hield ;  en  ik  liet  hem  in  dien  waan ; 
»en  die  Copperfield  had  u  wel  honderd  pond  willen  gevcn  om  veel  min- 
der te  zeggen  dan  gij  hebt  uitgeflapt."  —  >  Ik  kan  het  niet  helpen,  Uri," 
riep  zijne  moeder.  >  Ik  kan  u  niet  in  gevaar  zien  loopen,  door  uw  hoofd 
zoo  hoog  te  willen  houden.  Wees  liever  nederig,  zooals  gij  altijd  ge- 
weest  lijt." 

Hij  bteef  eene  poos  op  zijn  zakdoek  bijten  en  zeide  toen,  mij  kwaad- 
aardigaanziende:  tWathebtgenogmeer  in  tebrengen?  Alsernogiets 
is,  kom  er  dan  mee  op.  Waarom  ziet  ge  mij  zoo  aan  f" 


126'  DAVID  COPPSRnSLD. 


Mijhheer  Micawber  keek  spoedig  weder  in  zijn  brief,  maar  al  te  blijde 
dat  liij  de  voorlezing  van  een  opstel  Icon  vervolgcn,  waarover  hij  zoo 
ttitmiintend  voldaan  was. 

,>  'sTeu  derde  en  ten  laatste.  Ik  ben  thans  in  staat  om  te  doen  blijken, 
door  —  Heep's  - —  valsche  boeken  en  —  Heep's  —  werkelijke  geheime 
aanteek^ningen,  beginnende  met  het  gedeeltelijk  verbrande  zaJLboekje 
(hetwelk  ik  buiten  staat  was  tel)egrijpen,  ten  tijde  van  deszelfs  toevallige 
ontdekking  door  mevrouw  Micawber,  bij  het  betrekken  onzertegen- 
woordige  woning,  in  den  bak  of  het  hok,  gewijd  aan  de  opname  der  asch 
in  onzen  huiselijken  haard  gebrand),  dat  de  zwakheden,  de  gebreken,  ja 
zelfs  de  deugden,  de  vaderlijke  ^enegenheid  en  het  eergevoel  van  den 
ongelukkigen  mijnheer  W.  sedert  jaren  tot  de  slechte  oogmerken  van  — 
Keep  —  misbruikt  zijn  geworden.  Dat  mijnheer  W.  sedert  jaren  bedro* 
gen  en  geplunderd  is,  tot  verrijking  van  den  valschen,  schraapzuchtigen 
en  inhaligen  —  Heep.Dat het voomaamste doel van Heep  —  behalve 
dit  geldelijke  voordeel^  was,  mijnheer  en  mejuffrouw  W.  (van  zijne  ver- 
dere  inzichten  ten  aanzien  van  deze  laatste  zeg  ik  niets)  geheel  onder  zijne 
macht  te  brengen.  Dat  zijn  laatste  bedrijf^  slechts  eenige  maanden  gele- 
den  voltooid,  was,  mijnheer  W.  te  bewe^en  tot  het  teekenen  van  een 
afstand  van  zijn  aandeel  in  de  compagmeschap,  en  zelfs  van  een  yer- 
koopbrief  der  meubelen  van  zijn  huis,uitaanmerkingvanzekerjaargeld, 
door  —  Heep  —  stiptelijk  en  getrouwelijk  te  betalen  op  de  vier  gewone 
kwartaaldagen  van  elk  en  ieder  jaar.  Dat  deze  strikkcn  (beginnende  met 
vervalschte  en  onrustbarende  rekeningen  van  het  landgoed,  waarvan 
mqnhecr  W.  rentmeester  is,  op  een  tijd  toen  mijnheer  W.  zich  in  onover- 
legde  en  onvoorzichtige  speculaties  had  gestoken,  en  misschien  de  gel- 
den,  waarvoor  hij  wettig  en  zedelijk  verantwoordelijk  was,  niet  voor- 
handen  had ;  voortgaande  met  gewaande  geldleeningen  tegen  ontzet- 
tenden  interest,  werkelijk  van  —  Heep — df  komstig,  en  door — Heep— 
bedriegel^'k  van  mijnheer  W.  bekomen  of  aan  hem  onthoudeq,  onder 
voorwendsel  van  zulke  speculaties  of  op  andere  manieren;  aan  den^g 
gehouden  door  eene  geheele  reeks  van  andere  gewetenlooze  bedne^^ 
rijen^  langzamerhand  nauwer  werden  toegehaald,  tot  de  ongelukkige 
mijnneer  W.  geheel  ten  einde  raad  was.  Een  schipbreukeling,  naar  hij 
geloofde,  evenzeer  in  vermogen  als  in  alle  hoop  en  m  eer,  was  zijn  eenige 
toeverlaat  dit  monster  in  het  gewaad  van  een  mensch"  —  mijnheer  Mi- 
cawber was  blijkbaar  zeer  ingenomen  met  deze  uitdrukking,  ab  geheel 
nieuw  —  >dat,  door  zich  onmisbaar  bij  hem  te  maken,  hem  zijn  verderf 
had  berokkend.  Dit  alles  neem  ik  aan  te  bewijzen.  Waarschijnlijk  veel 
meer !"  " 

Ik  fluisterde  Agnes,  die  naast  mij  zat  te  schreien  —  half  van  blijdschap 
en  half  van  droefheid,  —  eenige  woorden  toe ;  en  er  kwam  eenige  bcwc- 
ging  onder  ons,  alsof  mijnheer  Micawber  nu  gedaan  had.  >Verschoo- 
ning!"  zeide  hij  met  buitengemeene  deftigheid,  en  ging  toen,  met  eene 
mengeling  van  de  diepste  neerslachtigheid  en  het  innigste  genoegen,  tot 
het  slot  van  zijn  brief  over. 

9  Ik  heb  nu  besloten.  Wat  mij  nog  overblijft  is  alleen  deze  beschuldi- 


BKSLurr  dA'  bAchulsicingen.  137 

^gec  te  sUven,  eh  dan,  met  raijne  door  het  'noodlot  vcrvolgde  faniilie, 
nit  hct  Undschap  te  verdwijnen,  waaHn  wij  sleChts  cen  overtollige  over* 
]ast  schijnen  te  £ijn,  Dit  lal  spocdig  geftchied  zip.  Het  is  r(;delijkerwijie 
te  verwachten,  dat  onsjon;ste  wicht,  alshet  zwakstelidvanonzenkring, 
bet  eerat  uit  gcbrek  aan  voedsel  den  geeat  lal  gevcn,  en  dat  onic  twee- 
lingen daarop Id  rangorde  zullen  volgen.  Het'zij  zoo!  Wat  mij  zelven'be- 
treft,  mijn  pclgrimstocht  naar  Canterbury  heeft  veel  gedaan ;  eCne 
hechtenis  volgcns  dc  burgerlijke  rechtspraktijk  en  gebrek  zullen  sp6e- 
dig  nog  meer  doen.  Ik  vertrouw,  dat  de  arbeid  en  het  gevaar  vtu  een 
onderzoek,  —  waartran  de  geringste  uitkomsten,  onder  den  dran?  van 
moeielijke  werkzaambeden,  onder  de  kwellin^  van  financieelc  beKom- 
meringeti,  bij  het  aanbreken  van  den  morgen,  in  den  bedauvden  avond- 
stond,  in  de  schaduwen  van  den  nacht,  langzaam  opgezameld  en  in  ver- 
band  gebracht  hebben  moeten  worden,  onder  het  Traakzaam  oog  van 
hem,  wien  het  overtoil!^  zou  zijneenDuiveltenoemen  —  vereeni^d 
met  den  zel&trijd  der  huisvaderlijke  armoede,  om  het,  toen  het  voltooid 
was,  ten  meesten  voordeele  aan  te  wenden,  aan  het  sprenkelen  van  eeni^e 
weinige  droppelen  wehiekend  water  op  mijn  lijkstapel  zal  mogen  gehjk 
zijn.  Ik  vraag  niet  meer.  Laat  bet,  om  mij  recht  te  laten  wedervaren, 
slechts  van  mij  gezegd  worden,  gelijk  van  een  dapper  en  uitstekend  zee- 
held,  met  wien  ik  mij  niet  vermeet  te  wedijveren,  dat  ik,  wat  ik  deed,  ge- 
-daan  heb,  in  spijt  van  alle  baatzuchtige  en  eigenlievende  oogmerken, 
For  England,  home  and  Beauty. 

»  >  Altijd  blijvende  enz.  em.  Wilkins  Micawber."  " 

Zeer  aangedaan,  maar  toch  buitengeroeen  vergenoegd  en  over  zich 
zelven  tevreden,  vouwde  mijnhecr  Micawber  den  brief  op  en  gaf  hem  met 
eene  buiging  aan  mijne  tante  over,  als  iets  dat  zij  misschien  gaame  zou 
willen  bewaren. 

Er  was,  gelijk  ik  bij  mijn  eerstebezoek  lang  geleden  had  opgemerkt, 
eene  ijzeren  brandkast  in  de  kamer.  De  sleutel  stak  er  in.  Een  haastig 
vermoeden  scheen  bij  Uriah  op  te  komen,  en  met  een  blik  naar  mijnheer 
Micawber  ging  hij  naar  de  kast  en  smeet  dedeuren  klinkend  open.  Zij 
was  ledig. 

iWaar  zijn  de  boeken!"  riep  hij,  met  een gezicht vol ontzettisg en 
woede.  »Er  is  een  dief  geweest,  die  de  boeken  heeft  gestolen !" 

Mijnheer  Micawber  dkte  zich  met  de  liniaalopdeborst.Dathebik 
gedaan,  toen  ik  van  morgen  votgens  gewoonte  —  maar  een  beetje  vroe- 
ger  —  den  sleutel  bij  uhaalde  en  de  kast  opendeed." — »Weesnieton- 
eerust,"  zeide  Traddles.  iZij  zijn  in  mijn  bezit  gekomen.  Ik  zal  ze  in 
bewaring  honden,  x'olgens  de  volmacht  waarvan  ik  gesproken  heb."  — 
»Gij  neemt  dus  gestolen  goed  in  bewaring  f"  riep  Uriah  uit.  —  >Onder 
zuike  omstandigheden,  ja,"  antwoordde  Traddles. 

Hoe  groot  was  mijne  verbazing  toen  ik  mijne  tante,  die  zeer  stit  en  op- 
lettend  was  geweest,  op  Uriah  Heep  zagtoeschietenenhemmetbeide 
handen  bij  den  kraag  pakkcn. 

>Gij  weet  wel  wat  ik  nu  moet  hebbenl"  zeide  mijne  tante.  —  lEen. 


128  DAVID  COPPERFIELD. 


kamertje  inhet  gekkenhuis,"  zeide  hij.  >Neen.  Mijn  eigendom!"  ant* 
woordde  mijne  tante.  >  Agnes,  melieve,  zoolang  ik  geloofde  dat  het  wer- 
kelijk  door  nw  vader  was  te  zoek  gemaakt,  heb  ik  er  geen  woord  van 
willen  spreken,  dat  ik  het  hier  had  gegeven  om  voor  mij  te  beleggen  — 
en  dat  neb  ik  ook  niet  gedaan,  niet  eens  tegen  Trot,  zooals  hij  wel  weet. 
Maar  nu  ik  weet,  dat  deze  kerel  er  verantwoordelijk  voor  is,  wil  ik  het 
terughebben !  Kom  aan,  Trott,  neem  het  hem  af !" 

Of  mijne  tante  voor  het  oogenbhk  meende,  dat  hij  haar  eigendom  in 
zijne  das  had,  weet  ik  waarlijk  niet,  maar  zij  trok  er  zekerlijk  aan  alsof 
zij  zoo  dacht.  Ik  haastte  mij  om  tusschen  hen  te  komen  en  haar  te  verze- 
keren,  dat  wij  alle  zorg  zouden  dragen  om  hem  alles,  wat  hij  zich  on- 
rechtmatig  had  toegeeigend^te  doenteruggeven.  Hierdoor  en  door  eenige 
oogenblikken  van  nadenken  kwam  zij  tot  bezinning ;  maar  zij  was  vol* 
strekt  niet  verlegen  met  hetgeen  zij  gedaan  had  (hoewel  haar  hoed  er  de 
sporen  van  behield)  en  ging  zeer  bedaard  weder  zitten. 

Onder  dit  alles  had  juffrouw  Heep  haar  zoon  met  veel  luidruchtigheid 
vermaand  om  toch  >nederig"  te  zijn,  en  was  zij  voor  ons  alien  een  voor 
een  op  de  knie^n  gevallen,  onder  het  doen  van  de  dolste  beloften.  Haar 
zoon  zette  haar  nu  op  zijn  stoel,  en  haar  bij  den  arm  vasthoudende,  maar 
zonder  hardheid  of  ruwheid,  zeide  hij  mij,  terwijl  hij  mij  een  kwaadaar- 
digen  blik  toewierp : 

>  Wat  wilt  gij  dan  gedaan  hebben  ?"  —  >Ik  zal  u  zeggen  wat  er  gedaan 
moet  worden,"  zeide  Traddles.  — >  Heeft  die  Copperfield  geen  tong  ?" 
mompelde  Uriah.  >Ik  zou  veel  voor  u  willen  doen,  als  ge  mij  zonder  lie- 
gen  kondt  zeggen,  dat  iemand  die  had  uitgesneden."  —  >  Mijn  Uriah  zal 
wel  nederig  wezen  !'*  riep  zijne  moeder.  >Let  er  toch  niet  op  wat  hij  rcgt, 
goede  heeren!"  —  >Wat  er  gedaan  moet  worden,"  zeide  Traddles,  > is 
dit  Vooreerst  moet  de  akte  van  a^tand,  waarvan  wij  gehoord  hebben, 
mij  worden  overgegeven  —  hier,  en  terstond.*'  —  » Maar  als  ik  die  nu 
niet  heb,"  viel  Uriah  er  op  in.  —  >Gij  hebt  ze,"  zeide  Traddles,  en  dus 
storen  wij  er  ons  niet  aan  of  gij  zoo  iets  zegt»"  £n  ik  kan  niet  nalaten  te 
bekennen,  dat  dit  de  eerste  maal  was  dat  ik  het  heldere  verstand  en  de 
eenvoudige,  bedaarde  manier  van  handelen  van  mijn  ouden  schoolmak- 
ker  werkelijk  recht  liet  wedervaren.  >Dan,"  zeide  Traddles,  >moet  gij  u 
gereed  houden  om  alles  uit  te  leveren  wat  uwe  roofzucht  zich  heeft  toe- 
ge^igend  en  alles  tot  den  laatsten  penning  terug  te  geven.  Al  de  boeken 
en  papieren  der  compagnieschap  moeten  in  ons  bezit  blijven,  en  ook  al 
uwe  boeken  en  papieren,  alle  gelden  en  geldswaarden  van  welken  aard 
ook.  Kortom,  alles  wat  hier  is."  —  >Moet  het?  Dat  weet  ik  nog  niet," 
zeide  Uriah.  >Ik  moet  tijd  hebben  om  daarover  te  denken."  —  >  Zeker- 
lijk.," zeide  Traddles,  »maar  ondertusschen  en  totdat  alles  naar  ons  ge- 
noegen  geschikt  is,  zuUen  wij  al  die  dingen  in  bewaring  houden,  en  u 
verzoeken  —  om  kort  te  gaan,  noodzaken  —  om  in  uw  eigene  kamer  tc 
blijven  en  met  niemand  eenige  gemeenschap  te  houden."  —  >Dat  wil  ik 
niet,"  zeide  Uriah,  met  een  vloek.  —  > De  gevangenis  van  Maidstone 
is  eene  veiliger  plaats  van  verzekering,"  merkte Traddles  aan,  »en  schoon 
de  wet  misschien  langer  tijd  zal  noodig  hebben  om  ons  recht  te  ver- 


TRASDLBS  TRBBDT  OP  VXRRASSCNDE  WQZE  OP  DKM  VOORCROND.     129 

s<dta£fen,  en  misschien  niet  in  staat  tal  zijn  om  dat  eoo  volkomentedoeD 
als  gij  het  kunt,  is  er  geen  twijfel  aaa  oizij  zal  u  straffen.  Och  Heere,  dat 
wcet  gij  evengoed  als  ik  [  Coppcr£eld,  wilt  gij  eensoaarde  Guild  hall 
gaan  en  een  paar  poIitiedienarcD  meebrengen  f " 

Hier  barsttejuffrouw  Hecp  wederom  uit  en  bad  Agues  op  hare  IcniecD 
om  toch  voor  hem  te  spreken,  uitroepende  dat  hij  heel  nederig  was,  en 
dat  het  alles  waar  was,  en  dat,  als  hij  niet  doen  wilde  wat  wij  verlangden, 
zij  het  wel  zou  docn,  en  nog  vcel  meer  van  dien  aard ;  wantde  angst  voor 
haar  lieveling  deed  haar  half  razend  worden.  Te  vragen  wat  hij  kon  ge- 
daan  hebbcn  als  hij  eenige  stoutheid  had  gehad,  zou  eveneens  wezen  als 
te  vragen  wat  een  bastcrd-rekel  zou  docn  ab  hij  den  geest  van  een  ttjger 
had.  Hij  was  eCn  lafaard  van  het  hoofd  tot  de  voeten,  en  toonde  de  laf- 
heid  van  zijn  aard  door  zijnc  wrevcligheid  en  stugheid  heen,  even  duide- 
lijk  als  op  eenigen  tijd  van  zijn  verachtclijk  Icven. 

aSlijf  maarl"  bromde  hij  mij  toe,  en  veegde  zijn  heet  gezicht  met  zijne 
hand  af.  i  Maak  zoo'n  leven  niet,  nioeder.  Wel !  Laten  zij  die  akte  dan 
hebbcn.  Ga  zemaarhalen!"  —  iGaeensmecomhaartehetpen,mijn- 
heer  Dick,  als  het  u  belieft,"  zeide  Traddles. 

Trotsch  op  zijne  taak,  die  hij  zeer  wel  begreep,  ging  mijnheer  Dick 
met  haai  mede  getijk  een  herdershond  met  een  gchaap  zou  doen.  Doch 
juffrouw  Keep  gaf  hem  weinig  moeite,  want  zij  kwam  niet  allecn  met 
de  akte  tenig,  maar  ook  met  het  kistje,  waarin  zij  lag  en  waarin  wij  nog 
een  geheim  kasboek  vonden ,  benevens  eenige  andere  papieren,  die  ons 
naderhand  dienstbaar  waren. 

»Goed!"  zeide  Traddles,  toenhem  dit  gebrachtwerd.  »Nu,  mijnheer 
Heep,  kunt  gij  gaan  nadenkcn ;  maar  onthoud  wel,  als  het,  u  belieft,  dat 
ik  ml  naam  van  alle  aanwezigen  verklaar,  dat  er  maar  66n  ding  te  doen 
is,  namelijk  wat  ik  u  gezegd  heb,  en  dat  dit  zonder  uitstel  moet  gedaan 
worden." 

Zonder  zijne  oogcn  van  den  grond  op  tc  heffen,  slofte  Uriah,  met  de 
handaande  kin,dekamer  door,  bleef  bij  de  dcur  staanen  zeide: 

iCopperfield,  ik  heb  u  altijd  gehaat.  Ge  zijt  altijd  een  ingebeelde  zot 
eneenindringer  gewccst,en  hebt  mij  altijd  tegengewerkt"  — -  iGelijk  ik 
u  meer  meen  gezegd  te  hebben,"  antwoordde  ik,  >zijt  gij  het  zelf,  die  u 
met  uwe  inhaligheid  en  valschheid  iedereen  tot  vijand  hebt  ^emaakt. 
Het  kan  u  voor  het  vervolg  nuttig  zijn  te  bedenken,  dat  inhaligheid  en 
valschheid  altijd  tc  veel  willen  doen  en  zich  zelven  bedriegen.  Dat  is  zoo 
zeker  als  de  dood."  —  »Ofzoo  zeker  als  men  van  negenen  tot  elven  op 
school  placht  te  leeren,  (dczelfde  school  waar  ik  zooveel  nederigheid  heb 
opgcdaan)  dat  het  werken  een  vloek  was,  en  van  elven  tot  eenen,  dat  het 
een  zegcn  en  een  genot,  en  eene  eer,  en  ik  weet  niet  wat  al  mccr  was,  he  ?" 
zeide  hij  smalend.  >Gij  preekt  omtrent  even  consequent  als  zij  deden. 
Helpt  nederigheid  niet  ?  Ik  zou  mijn  voomamen  compagnon  zonder  die 
nederigheid  niet  zoo  ver  gekregen  hebben,  zou  ik  denken.  Micawber,  gij 
bnitale  rekel,  u  zalik  wel  betalen !" 

&Gjnheer  Micawber  beantwoordde  dit  dreigement  en  zijn  uitgestrekten 

vioger  met  een  trotschen,  uitdagenden  blik,  en  zette,  tot  UriaJi  de  dcur 

DAVID  coppKRnsLn.  —  m,  <) 


130  DAVID  COPPERFIELD. 


was  uitgeslopen,  eene  geweldig  hooge  borst.  Toen  keerde  hij  rich  tot  mij 
en  bood  mij  het  genoegen  aan  om  >getuige  te  zijn  der  herstelling  vanhet 
wederzijdsche  vertrouwen  lusschen  hem  en  mevrouw  Micawbo-."  Ver- 
volgens  noodigde  hij  00k  het  gezelschap  in  het  algemeen  uit  om  dit  aan- 
doenlijk  schouwspel  bij  te  wonen. 

iDe  sluier,  die  lang  tusschen  mevrouw  Micawber  en  mij  heeft  gehan- 
gen,  is  nu  weggeschoven,"  zeide  hij,  >en  mijne  kinderen  en  de  oorzaak 
van  hun  aanzijn  kunnen  thans  weder  op  gelijken  voet  met  elkander  in 
aanraking  komen." 

Daar  wij  hem  alien  hartelijk  dankbaar  waren,  en  alien,  zooveel  onze 
ontroering  dit  veroorloofde,  hem  dit  wenschten  te  toonen,  zouden  wij 
zeker  alien  zijn  medegegaan,  indien  het  niet  noodig  geweest  was  dat 
Agnes  naar  haar  vader  terugkeerde,  die  nog  niet  in  staat  was  om  meer 
dan  een  zweem  van  hoop  te  verdragen,  en  dat  er  00k  iemand  anders 
achterbleef  om  op  Uriah  te  passen.  Traddles  bleef  dus  met  dit  laatste 
oogmerk,  om  weldra  door  mijnheer  Dick  te  worden  afgelost ;  en  mijnheer 
Dick,  mijne  tante  en  ik  gingen  met  mijnheer  Micawber  naar  huis.  Toen 
ik  een  haastig  afscheid  nam  van  het  lieve  meisje,  waaraan  ik  zooved 
verschuldigd  was,  en  dacht  waarvoor  zij  misschien  dien  morgen  was  be- 
waard,  gevoelde  ik  mij  oprecht  dankbaar  voor  de  ellenden  mijner  kinds- 
heid,  die  mij  met  mijnheer  Micawber  in  kennis  hadden  gebracht. 

Zijn  huis  was  niet  veraf^  en  daar  de  straatdeur  in  de  huiskamer  uit- 
kwam,  en  hij  met  zijne  eigenaardige  onstuimigheid  binnenstoof,  bevon- 
den  wij  ons  op  eens  in  den  schoot  van  zijn  gezin.  Met  den  uitroep: 
>£mma,  mijn  liefste  leven !"  vloog  mijnheer  Micawber  in  mevrouw  Mi- 
cawber's  armen.  Mevrouw  Micawber  gaf  een  gil  en  strengelde  hare 
armen  om  hem  been.  Jonge  juffrouw  Micawber,  die  den  van  niets  be- 
wusteu  kleinen  vreemdeUng  uit  mevrouw  Micawber's  laatsten  brief  aan 
mij  zat  te  sussen,  was  gevoelig  aangedaan.  Het  vreemdelingetje  sprong 
op.  De  tweelingen  legden  door  verscheidene  lastige  maar  onschuldige 
demonstration  hunne  blijdschap  aan  den  dag.  Jonge  heer  Micawber^ 
wiens  j^emoed  door  vroege  teleurstellingen  verbitterd  scheen  en  die  een 
stuursch  uitzicht  had  gekregen,  zwichtte  voor  zijn  betergevoelenhuilde. 

>£mma !"  zeide  mijnheer  Micawber.  »De  wolk  is  van  mijn  geest  weg- 
gedreven.  Het  wederzijdsch  vertrouwen,  zoo  lang  eens  tusschen  ons  b^ 
waard,  is  hersteld,  om  nooit  weder  gestoord  te  worden.  Welkomnu, 
armoedel"  riep  mijnheer  Micawber  met  tranen  uit.  >  Welkom  ellendc, 
welkom  huisloosheid,  welkom  honger,  lompen,  storm  en  bedelstaf !  Het 
wederzijdsch  vertrouwen  zal  ons  tot  het  einde  toe  onderschragen !" 

Met  deze  uitroepingen  plaatste  mijnheer  Micawber  zijne  gade  op  een 
stoel  en  omhelsde  al  zijne  kinderen  in  het  rond,  eene  verscheidenheid 
van  akelige  vooruitzichten  welkomheetende,  die,  zooveel  ik  kon  oor- 
deelen,  hun  alles  behalve  welkom  schenen  te  zijn:  hen  eindelijk  verma- 
nende  om  in  de  stad  Canterbury  uit  te  gaan  en  koorzangen  te  loopen 
zingen,  daar  hun  niets  anders  overbleef  om  van  te  leven. 

Daar  echter  mevrouw  Micawber  door  overmaat  van  aandoening  was 
flauw  gevallen,  was  het  eerste  dat  er  geschieden  moest,  eer  men  zelfe  het 


MIJNHEEIl  KN  MSYROIFW  HICAWBER   EH  FAHILIE.  Ijl 

koor  voor  complect  kon  houden,  haar  wedcr  bij  te  helpen.  Dit  verricht- 
ten  raijnc  tante  en  mtjnhecr  Micawber ;  en  daarop  ward  mijne  tante  ge- 
presenteerd,  en  herkende  mcvrouw  Micawber  mij. 

»Neeni  mij  niet  kwalijk,  licve  mijnhcer  Copperfietd,"  zeide  de  anne 
TTOUw,  mij  hare  hand  gevende;»maarik  ben  niet  sterk;en  dit  ophejfen 
van  bet  jongste  misverstand  tusschen  mijnhcer  Micawber  en  mij  was  mij 
in  het  eerst  te  machtig."  —  iIs  dat  alles  van  u,  mevrouw  i"  leide  mijne 
tante. — iVoDreerstzijnernog  niet  mecr,"  an twoordde  mevrouw  Micaw- 
ber. —  •  Heere  bewaar  ons,  dat  mecnde  ik  niet,  mevrouw,"  zeide  mijne 
tante.  >Ik  meen  of  die  alien  van  u  zijn."  - —  ■  Alles  ona  echtelijk  kroost, 
mejuffrouw,"  antwoordde  mijnheer  Micawber.  —  lEn  die  ondstejonge 
heer,  nu,"zeide  mijne  tante  peinzende.*  Waarvooris  hij  grootgebracht?"— 
■  Het  was  mijne  hoop,  toen  ik  hier  kwam,"  antwoordde  mijnheer  Micaw- 
ber, 1  dat  Wilkins  in  de  kerk  zou  geplaatst  worden :  of  misschien  zal  ik 
mijne  meaning  met  meer  juistheid  uitdrukken,  ah  ik  zeg  in  het  koor. 
Doch  er  was  geene  vacante  plaats  voor  een  tenor  in  het  eerwaardige 

febouff,  waarvoor  deze  stad  met  zooveel  recht beroemd  is;  en  hij  heeft — 
ortom  hij  is  meer  gewend  in  gemeene  herbergen  dan  op  gewtjde  plaat- 
Ben  te  lingen."  —  »Maar  hij  meent  het  toch  goed,"  zeide  mevrouw 
Micawber  met  moederlijke  teederheid.  —  *Ik  wil  wel  gelooven,  me- 
tteve,"  antwoordde  mijnheer  Micawber,  idat  hij  het  bijzonder  wel 
meent;  maar  ik  heb  uog  niet  bevonden,  dat  hij  die  meening  in  een  of 
ander  opzicht  heeft  doorgezet" 

Jonge  heer  Micawber  hcmam  daarop  jijne  stuurschheid  van  uitzicht, 
en  vrocg  tamelijk  netelig,  wathijdandoen  moest.  Ofhijmeereen  tim- 
merman  of  rijtuigschilder,  dan  een  vogel  geborcn  was.  Of  hij  maar  in  de 
Daaste  straat  kon  gaan  en  een  apothekerswinkel  opzetten.  Of  hij  bij  de 
Tolgende  zitting  van  het  gerechtshof  de  zaal  kon  invliegen  en  zeggen 
'dat  hij  een  advocaat  was.  Of  hij  zich  met  zijne  vuisten  eene  plaats  m  de 
opera  kon  verschaffen  en  zich  met  gewetd  doen  apptaudiseeren.  Of  hij 
het  een  of  ander  kon  doen,  zonder  tot  iets  te  zijn  groot  gebracht. 

Mijne  tante  bedacht  zich  een  poosje  en  zeide  toen : 
.  iMijnheer  Micawber,  het  verwondert  mij  dat  genooitaanemigreeren 
hebt  gedacht."  —  tMejuffrouw,"  antwoorde  hij,  idat  was  dedroom 
mijner  jeugd  en  de  bedriegelijke  hoop  van  mijn  rijper  leeflijd."  Ik  ben, 
terloops  geicgd,  volkomen  overtuigd,  dat  hij  er  nooit  in  zijn  leven  aan 
gedacht  had. —  >Ja  f"  zeide  mijne  tante,  mij  even  aanziende.  »  Wel,  hoe 
goed  zou  het  dan  voor  u  lelven  en  uw  huishouden  zijn,  mijnheer  en  me- 
vrouw Micawber,  als  gij  nu  besloot  om  te  emigreeren."  —  »Het  kapitaal, 
mejuffrouw,  het  kapitaal!"  zeide  mijnheer  Micawber  op  somberen 
toon.  —  »  Dat  is  het  voomaamste,  ik  mag  wel  zeggen  het  eenige  bezwaar, 
mijn  lieve  mijnheer  Copperfield,"  voegde  zijne  vrouw  er  bij. —  iHet 
kapitaal!"  riep  mijne  tante  uiL  iMaar  gij  hebt  ons  een  grooten  dienst 
willen  bewijzen  —  hebt  ons  een  grooten  dienst  bewezen,  mag  ik  wel 
zeggen,  want  er  zai  leker  veel  uit  den  brand  gered  worden  —  en  wat 
zouden  wij  beter  voor  u  kunnen  doen  dan  u  het  kapitaal  te  bezorgen  ?" — 
>Ik  zou  het  niet  als  een  geschenk  kunnen  aannemen,"  antwoordde  mijn- 


132  DAVID  COPPKRFIELD. 


heer  Micawber  vol  vuur  en  driftig,  >maar  als  er  eene  voldoende  soo^ 
zegge  tegen  vijf  percent  's  jaars,  kon  geschoten  worden,  opmijneper- 
soonlijke  zekerheid  —  zegge  op  briefjes  van  mijne  hand,  op  twaalf, 
achttien  en  vier  en  twintig  maanden,  respectievelijk,  cm  mij  tijd  te  lata 
dat  zich  ondertusschen  lets  kon  opdoen..."  —  >  Voorgeschoten  worden? 
Het  kan  en  zal  gebeuren,  zoodra  gij  maar  wilt  en  op  awe  eigene  con- 
dities,"  antwoordde  mijne  tante.  »Denkter  met  ubeideneens  over.  £r 
zijn  eenige  menschen,  die  David  kent^  die  binnen  kort  naar  Au st r alie 
vertrekken.  Als  gij  er  toe  besluit^  waarom  zoudt  ge  dan  niet  met  het- 
zelfde  schip  gaan?  Misschien  kunt  gij  elkander  helpen.  Denktereess 
over,  mijnheer  en  mevrouw  Micawber.  Neemt  er  tijd  toe  om  het  te  ovcr- 
wegen."  —  >£r  is  maar  eene  vraag,  lieve  jufTrouw,  die  ik  u  zou  wenschen 
te  doen,"  zeide  mcvrouw  Micawber.  >Het  klimaat  is,  ^loof  ik,  g^ 
zond."  —  >Het  beste  van  de  wereld,"  antwoordde  mijne  tante.  — 
» Juist,"  hervatte  mevrouw  Micawber.  »  Dan  komt  mijne  vraag.  Zijn  nn 
de  omstandigheden  in  dat  land  van  zoodanigen  aard,  dat  iemand  van 
mijnheer  Micawber's  bekwaamheden  eenige  gunstige  kans  zou  hebben 
om  op  de  ladder  der  maatschappij  op  te  klimmen?  Ik  wil  voor  hettegen- 
woordige  niet  zeggen:  Zou  hij  kunnen  hopen  om  Gouvemeur  of  iets  van 
dien  aard  te  worden;  maar  zouden  zijne  talenten  eene  redelijke  gelegen- 
heid  vinden  om  zich  te  ontwikkelen  —  dat  zou  ruim  voldoende  zijn  — 
en  zich  een  eigen  werkkring  te  zoeken  ?"  —  >Nergens  beter  vooruitzidi- 
ten,^'  zeide  mijne  tante,  >voor  iemand  die  zich  wel  gedraagt  en  vlijtig 
is."  —  >Voor  iemand  die  zich  wel  gedraagt  en  vlijtig  is^"  herhaalde 
mevrouw  Micawber  op  haar  duidelijksten  redeneertrant  >  Juist.  Dan  is 
het  mij  00k  gebleken,  dat  Australie  het  land  is  waar  mijnheer  Mi- 
cawber zijn  behoorlijken  werkkring  zal  vinden."  —  >Ik  koester  de  over- 
tuiging^  mejuffrouw,"  liet  mijnheer  Micawber  hierop  volgen,  idathet, 
onder  de  bestaande  omstandigheden,  werkelijk  het  land,  het  eenige  land 
voor  mij  en  mijn  huisgezin  is,  en  dat  zich  op  die  kusten  iets  van  buitenge- 
meenen  aard  zal  opdoen.  Het  is  niet  heel  ver — vergelijkenderwijzc  ge- 
sproken;  en  hoewel  de  vriendelijkheid  van  uw  voorstel  vereischt  het  in 
overweging  te  nemen,  verzeker  ik  u,  dat  dit  niets  meer  dan  eene  forma- 
liteit  is." 

Zal  ik  ooit  vergeten  hoe  hij  in  een  oogenblik  de  gelukkigste  aller  men- 
schen  was  geworden  en  zich  reeds  zeker  hield  van  zijn  toekomsdg 
fortuin;  of  hoe  mevrouw  Micawber  weldra  over  de  levenswijs  van  den 
kangoero  zat  te  redeneeren !  Zal  ik  mij  ooit  die  straat  van  C  a n  t erburj 
op  een  marktdag  herinneren^  zonder  00k  aan  hem  te  denken,  gelijk  hij 
met  ons  terugwandelde;  hoe  hij  in  den  forschen  ongelijken  tred,  dien  hij 
aannam,  reeds  de  losse  onverschilligheid  van  iemand,  die  slechts  voor 
een  korten  tijd  in  het  land  meende  te  vertoeven,  poogde  te  doen  uitblin- 
ken,  en  de  stieren,  die  voorbijgedreven  werden,  reeds  met  het  oog  van 
een  Australischen  veehoeder  scheen  te  bezichtigen! 


1 


TOKSTAND  VAN  IDJK  KIND-VROUWTJE. 


NOG   KEN  TERUGZICHT. 

Ik  most  nog  eens  blijveD  toeven.  O,  mijn  kind-vrouwtje!  Er  is  onder 
den  woeligen  drom,  die  mijn  ^eheugen  vervult,  eene  gedaantc,  sdl  en 
Ueek,  die  mij  met  onschuldige  liefde  en  kinderlijke  schoonhcid  toeroept: 
Su  stil  om  um  mij  te  deoken  —  keer  u  om  en  zie  naar  het  bloesemp^e, 
dat  als  een  zwevend  sneeuwvlokje  naar  de  aarde  daalt. 

Ik  blijf  stilstaan,  Al  het  overige  verflauwt  en  verdwijnt.  Ik  ben  weder- 
om  met  Dora  in  ons  huisje.  Ik  weet  niet  hoelang  lij  riek  geweest  is.  Ik 
ben  er  voor  mijn  gevoel  zoo  aan  gewoon,  dat  ik  den  tijd  niet  kan  berc- 
kenen.  Het  is  niet  werkelijk  lang,  bij  weken  of  maanden ;  maar  in  mijnc 
gewoonte  en  voor  mijn  gevoel  is  het  een  akclig,  akelig  Unge  tijd. 

Men  heefl  opgehoudcn  mij  te  zeggen  *dat  ik  nog  cenige  dagen  moet 
wachten."  Ik  begin  heimetijk  te  vreezen,  dat  de  dag  nooit  zal  aanbreken, 
wanneer  ik  mijn  kind-vrouwtje  weder  met  haar  oudcn  vriend  Jip  in  den 
zonneschijn  zal  zien  roudloopen. 

Hij  is,  als  ware  het  eensklaps,  zeer  oudgeworden.Hetkanzijn,  dat 
hij  met  zijne  meesleres  iets  mist,  dat  hem  verlevendigde  en  jonger  maakte ; 
maar  hij  is  dniilig,  slecht  van  gezicht  en  zwak  op  de  pooten,  en  het  spijt 
mijne  tante,  dat  hij  geen  hekel  meer  aan  haar  heeft,  maar  naar  haar  toe 
kraipt,  als  hij  bij  Dora  op  het  bed  ligt  en  zij  daamaast  zit,  en  zachtzmnig 
hare  hand  likt. 

Dora  ligt  ons  glimlachend  aan  te  zien  en  isaltijdschoon;  zij  uit  geen 
woord  van  ongeduld  of  beklag.  Zij  zegt,  dat  wij  heel  goed  voor  haar 
zijn;  dat  haar  oUde,  lieve,  zorgvuldige  jongenzichaftobt,  dat  weet  zij; 
dat  mijne  tante  geen  slaap  heeft,  en  toch  altijd  even  wakker,  vlug  en 
vriendelijk  is,  Somtijds  komen  de  vogclachtigc  damctjes  haar  bczoeken, 
en  dan  praten  wij  over  onzen  trouwdag  en  dien  geheelen  gelukkigen  tijd, 

Welk  cene  vreemde  rust  ;n  stilstand  in  mijn  leven  schijnt  er  te  zijn  — 
en  in  alle  leven,  binnen- en  buitenshuis — als  ik  in  de  stille,  half  donkere, 
ordelijke  kamer  zit  en  de  blauwe  oogen  van  mijn  kind-vrouwtje  mij  aan- 
staren,  met  hare  vingertjes  om  mijne  hand  geklemd!  Meniguur  zitik 
zoo ;  maar  van  al  die  tijdcn  zijn  drie  mij  het  Icvendigst  in  het  geheugen 
gebleven. 

)Het  is  ochlend;  en  Dora,  door  mijne  tante  zoo  ne^  opgeknapt, 
wijst  mij  hoe  hare  fraaie  lokken  nog  over  het  kussen  w  i  1 1  e  n  krullen,  en 
hoe  lang  en  glanzig  dat  haar  b,  en  hoe  zij  het  liefst  zoo  los  opgestoken 
heeft  onder  het  ne^e  dat  zij  draagt. 

>Niet  omdat  ik  er  nu  nog  grootsch  op  ben,  gij  spotzieke  jongen,"  zegt 
zij  als  ik  glimlach,  >  maar  omdat  gij  placht  te  zeggen,  dat  gij  het  zoo  mooi 
vondt ;  en  omdat  ik,  toen  ik  pas  om  u  begon  te  denkcn,  in  den  spiegel 
placht  te  kijken  met  benieuwdheid  of  gij  er  waarlijk  zoo  heel  gaame  eene 
lok  van  zoudt  willen  bebben.  O,  hoe  mal  hebt  gij  u  aangesteld,  Doady, 
toen  ik  er  u  een  gaf."  —  >  Dat  was  op  dien  dag  toen  gij  aan  het  tcekenen 


134  DAVID  COPPERFIELD. 


waart  van  die  bloemen,  die  ik  u  gegeven  had,  Dora,  en  toen  ik  u  zeidfr 
hoe  verliefd  ik  was."  —  >0,  maar  ik  wilde  utoennietze^gen/'z(^ 
Dora,  >hoe  ik  er  over  geschreid  had,  omdat  ik  dacht  dat  gij  werkeli^ 
van  mij  hieldt.  Als  ik  weer  kan  rondloopen,  zooais  ik  placht  te  doen, 
Doady,  laten  wij  dan  nog  eens  al  die  plaatsen  gaan  zien  waar  wij  zulkeen 
onnoozel  paartje  geweest  zijn,  zullen  wij  ?  £n  nog  eens  onze  oude  wande- 
lingen  gaan  doenr  En  dien  armen  papa  niet  vergeten  ?" —  »Ja,  dat  willen 
wij,  en  dan  zullen  wij  eenige  vergenoegde  dagen  hebben.  Gij  meet  u  dos 
maar  haasten  om  geheel  beter  te  worden,  liefje."  —  >0,  dat  zal  ik  wd 
gauw  doen !  ik  ben  al  zooveel  beter  —  dat  weet  ge  niet !" 

Het  is  avond ;  en  ik  zit  op  denzelfden  stoel,  bij  hetzelfde  bed,  met  het- 
zelfde  gezichtje  naar  mij  toegekeerd.  Wij  hebben  eene  poos  niet  gespro- 
ken,  en  er  komt  een  glimlach  op  haar  gezichtje.  Ik  heb  opgehouden  mija 
lichten  last  naar  boven  en  naar  beneden  te  dragen.  Zij  ligt  hier  nu  den 
geheelen  dag. 

>Doady !"  —  iLieve  Dora !"  —  >Gij  zult  het  immers  niet  onredelijk 
vinden  wat  ik  ^a  zeggen,  omdat  ge  mij  zoo  kort  geleden  verteld  hebt, 
dat  mijnheer  Wickfield  niet  wel  is  ?  Ik  zou  Agnes  gaame  willen  zien."  — 
tik  zal  aan  haar  schrijven,  liefje."  —  >Wilt  ge?"  —  >Terstond."  — 
>  Welk  een  goede,  lieve  jongen !  Doady,  neem  mij  eens  in  uw  arm.  Waar- 
lijk,  beste,  het  is  geen  kuurtje.  Het  is  geene  dwaze  inbeelding.  Ik  heb 
waarlijk  behoefle  om  haar  te  zien."  —  >Ik  houd  mij  overtuigd,  datik 
haar  dit  maar  behoef  te  schrijven,  en  zij  zal  zeker  komen."  —  >Gij  ge- 
voelt  u  heel  eenzaam  tegenwoordig,  als  ge  naar  beneden  gaat  ?"  fluistert 
Dora,  met  haar  arm  om  mijn  hals.  — » Hoe  kan  het  anders  wezen,  lieve, 
als  ik  uw  ledigen  stoel  aanzie  ?"  —  >Mijn  ledigen  stoel !"  Zij  klemt  zich 
een  poosje  stil  aan  mij  vast  >£n  gij  mist  mij  waarlijk,  Doady?"  met  een 
helderen  glimlach  naar  mij  opziende.  >Zelfs  mij,  datdomme,kinderach- 
tige  dingetje  ?"  —  >  Mijn  hartje,  wie  is  er  op  de  wercld,  die  ik  zoo  zoo 
missen  ?" — >0,  mijn  lieve  man !  Ik  ben  zoo  blij,  en  toch  zoo  bedroefd !" 
Zij  kruipt  dichter  naar  mij  toe  en  sluit  mij  in  beide  hare  armen.  Zij  lacht, 
en  snikt,  en  wordt  dan  stil  en  is  geheel  tevreden.  —  >  Geheel  tevreden," 
zegt  zij.  »Maar  doe  Agnes  mijne  hartelijke,  liefderijke  groete,  en  zeg 
haar,  dat  ik  zoo  naar  haar  verlang  en  zulk  eene  behoefte  heb  om  haar  te 
zien ;  en  dat  mij  anders  niets  meer  te  wenschen  overblijft."  —  >Behalve 
om  weer  beter  te  worden,  Dora."  —  >  Ach,  Doady,  ik  denk  wel  eens  — 
gij  weet,  ik  ben  altijd  een  onnoozel  dingetje  —  dat  dit  nooit  zal  gebeu- 
ren !"  —  iNeen,  zeg  dat  niet,  Dora,  en  denk  ook  zoo  niet,  liefje." — >  Dat 
zal  ik  ook  niet,  als  ik  het  maar  laten  kan,  Doady.  Maar  ik  ben  heel  tevre- 
den ;  —  en  mijn  lieve  jongen  heeft  het  toch  zoo  eenzaam  bij  den  ledigen 
stoel  van  zijn  kind-vrouwtje !" 

Het  is  nacht,  en  ik  ben  nog  bij  haar.  Agnes  is  gekomen,  is  den  geheelen 
dag  en  avond  bij  ons  geweest.  Zij,  mijne  tante  en  ik  hebben  sedert  den 
ochtend  te  zamen  bij  Dora  gezeten.  Wij  hebben  niet  veel  gesproken, 
maar  Dora  is  heel  tevreden  en  opgeruimd  geweest.  Wij  zijn  nu  alleen. 


MUM  KIND-VROUWTje  CAAT   VAN  MU  WEG.  135 

Weet  ik  het  nu,  dat  mijn  kind-vrouwtje  mtj  spoedig  zal  verlaten  i  Men 
beeft  mij  zoo  gezegd ;  men  beeft  mij  naar  mijne  gedachten  niets  nieuws 
gezegd ;  maar  ik  ben  veire  van  zeker,  dat  ik  die  waarheid  ter  harte  heb 
genomen.  Ik  kan  zc  mij  nict  eigen  maken.  Ik  ben  dien  dag  verscheidene 
malen  allcen  gegaan  cm  te  sdireien.  Ik  heb  mij  hetinnerd  W;e  er  eens 

fescbreid  heeft  over  eene  scheiding  tusschen  de  levenden  en  de  dooden. 
k  heb  die  geheele  aantrekkelijke  en  aandoenlijke  geschiedenis  over- 
dacht.  Ik  heb  gepoogd  tc  berusten  en  mij  te  troosten ;  en  ik  hoop  dat  mij 
dit  eenigszins  gelukt  is;  maar  wat  ik  mij  niet  vast  in  het ^emoed kan 
prenten  is,  dat  het  einde  onvermtjdelijk  meet  komen.  Ik  sluit  hare  hand 
m  de  mijne;  ik  sluit  haar  hart  inhet  mijne;  ikziebareliefde  voormij, 
levend  in  al  hare  kiacht  Ik  kan  diebleeke,  nogaltijd  toevendeschim 
van  geloof,  dat  zij  nog  gespaard  zal  worden,  niet  van  mtj  verwijderen, 

t&  moet  eens  met  u  spreken,  Doady.  Ik  zal  U  lets  zeggen,  waaraan  ik 
sedert  eenigen  tijd  dikwijls  gedacht  heb.  Gij  zult  het  u  immers  niet  aan- 
trekkenf'iegtiijmetecntcederenblik,— »Aantrekken,lieve]ingetje?" — 
>Omdat  ik  niet  weet  wat  gij  denken  zult,  of  wat  gij  misschiensomtijdsal 
gedacht  hebt.  Misschien  zult  gij  dikwijls  hetzelfde  gedacht  hebben. 
Doady,  lieve,  ik  vrees  dat  ik  te  jong  was." 

Ik  leg  mijn  hoofd  op  het  kussen  naast  het  hare,  en  zij  ziet  mij  in  de 
oogen  en  spreekt  zeer  zacht.  Langzamerhand,  terwijl  zij  voortgaat,  ge- 
voel  ik  met  een  beklemd  hart,  dat  zij  van  zich  zelve  spreekt  alsof  zij  er 
reeds  niet  meer  ware. 

ilk  vrees,  lieve,  dat  ik  te  jong  was.  Ik  meen  niet  in  jaren  alleen,  maar 
in  ondcrvinding,  en  gedachten,  en  alles.  Ik  was  nog  zulk  een  onnoozel 
schepscltje!  Ik  vrees,  dat  het  beter  zou  geweest  zijn,  als  wij  elkander 
maar  als  kinderen  hadden  liefgehad  en  het  weer  vergeten  hadden,  Ik  be- 
gin te  denken,  dat  ik  niet  geschikt  was  voor  eene  getiotiwde  vrouw. 

Ik  poog  mijne  tranen  te  bedwingen  en  anlwoord :  lOch,  iieve  Dora, 
evengoed  als  ik  voor  een  getrouwd  man !"  —  »Dat  weet  ik  nog  niet," 
zegt  zij,  nog  eens  als  vanouds  hare  kniUen  schuddende.  iMaaralsik 
meer  geschikt  ware  geweest  om  te  trouwen,  had  het  u  00k  meerzoo  kim- 
nen  maken.  Behalve  dat,  gij  zijt  heel  schrander,  en  dat  ben  ik  ngoit  ge- 
weest." — » Wij  zijn  heel  gelukkig  geweest,  lieve  Dora."  —  >Ik  was  heel 
gelukkig,  heel  gelukkig.  Maar  in  latere  jaren  zou  mijn  lieve  jongen  zijn 
kind-vrouw^e  moede  zijn  geworden.  Zij  zou  al  minder  en  minder  gezel- 
schap  voor  hem  zijn  geweest.  Hij  zou  al  meer  en  meer  gevoeld  hebben 
wat  er  in  zijn  huts  ontbrak.  Zij  zou  er  niet  beter  op  zijn  geworden.  Het 
is  beter  gelijk  het  is."  —  i  Ach,  Dora,  lie&le,  spreek  zoo  niet  tegen  mij. 
leder  woord  schijnt  een  verwijt !"  —  >  Neen,  geen  enkel  woordje,"  ant- 
woordt  lij,  mij  een  kus  gevende.  lO,  mijn  lieve,  dat  hebt  gij  nooit  ver- 
diend,  en  ik  had  u  veel  te  lief  om  u  in  ernst  een  woord  van  verwijt  te  ge- 
ven  —  dat  was  al  de  verdienste  die  ik  had  behalve  dat  ik  mooi  was  —  of 
dat  gij  mij  daarvoor  hieldt.  Is  bet  eenzaam  beneden,  Doady  ?"  —  >  Heel 
eenzaami" — >Schrei  niet IStaat  mijn  stoel  daarnog?"  —  >Opdeoude 
plaats."  —  lAch,  hoe  schreit  mijn  arme  jongeni  Stil,  stil I  Doe  mij  nu 
Mne  belofle.  Ik  moet  Agnes  spreken.  Als  gij  beneden  komt,  leg  dat  dan 


136  DAVID  COPPERFIELD. 


aan  Agnes  en  laat  haar  bij  mij  boven  komenj  en  terwijl  ik  methaar 
spreek,  laat  dan  niemand  komen  —  zelfs  tante  met.  Ik  moet  Agnes  alleen 
spreken  —  geheel  alleen." 

Ik  beloof  hoar  dat  ik  Agnes  dadelijk  zal  zenden,  maar  ik  kan  haar  mt 
droefheid  nog  niet  verlaten. 

>Ik  zeide  dat  het  beter  was  gelijk  het  is,"  fluistert  zij,  mij  nog  in  hare 
armen  sluitende.  >  O,  Doady,  over  meer  jaren  hadt  gij  uw  kind-vrouw^ 
nooit  liever  kunnen  hebben  dan  gij  nu  doet ;  en  over  nog  meer  jaren  zoa 
zij  u  zooveel  geduld  gevergd  en  te  leur  gesteld  hebben,  dat  gij  haar  mis- 
schien  niet  hsdf  zooveel  meer  hadt  kunnen  liefhebben !  Ik  weet  wel  dat 
ik  te  jong  en  te  onverstandig  was.  Het  is  veel  beter  gelijk  het  is !" 

Agnes  is  in  de  voorkamer,  als  ik  beneden  kom ;  en  ik  doe  haar  de 
boodschap.  Zij  gaat  been  en  laat  mij  alleen  met  Jip. 

Zijn  Chineesch  huisje  staat  bij  het  vuur;  en  hij  hgt  daarin  op  zijn  bedje 
van  flanel,  en  beproeft  den  slaap  te  vatten,  maar  is  daartoe  te  onrusti|^ 
De  maan  staat  hoog  en  helder  aan  den  hemel.  Terwijl  ik  in  den  nadA 
uitzie,  vloeien  mijne  tranen  hoe  langer  hoe  sterker,  en  wordt  mijn  ODg^ 
louterd  hart  zwaar  —  zeer  zwaar  getuchtigd. 

Ik  zet  mij  bij  het  vuur  en  denk  met  dofTe  wroeging  aanaldieg^ 
heime  aandoeningen,  die  ik  sedert  mijn  huwelijk  heb  gekoesterd.  Ik  deok 
aan  elke  kleinigheid  tusschen  mij  en  Dora,  en  gevoel  diep  de  waarheid, 
dat  kleinigheden  de  som  des  levens  uitmaken.  Geduri^  rijst  uit  de  zee 
mijner  herinnering  het  beeld  van  het  lieve  kind  op,  gehjk  ik  haar  eeist 
leerde  kennen,  door  mijne  en  hare  eigene  jeugdige  liefde  opgetooid  met 
al  de  betooverende  sieraden,  waarin  zulk  eene  liefde  zoo  rijk  is.  Zoa  het 
waarlijk  beter  zijn  geweest,  als  wij  elkander  maar  als  kinderen  hadden 
liefgehad  en  het  weder  vergeten  hadden?  Ongelouterd  hart,  geefant- 
woord ! 

Hoe  de  tijd  verloopt  weet  ik  niet,  tot  ik  door  den  ouden  speelmakker 
van  mijn  kind-vrouwtje  uit  mijn  gemijmer  word  gewekt.  Nog  onrustiger 
wordende,  kruipt  hij  uit  zijn  huisje,  ziet  mij  aan,  krabbelt  naar  de  deuren 
jankt  om  naar  boven  te  komen. 

>  Van  avond  niet,  Jip !  Van  avond  niet !" 

Hij  komt  zeer  lan^zaam  naar  mij  terug,  likt  mij  de  hand  en  slaat  zijne 
flauwe  oogen  naar  mij  op. 

»  O,  Jip !  Mogelijk  nooit  weer !" 

Hij  legt  zich  voor  mijne  voeten  neer,  strekt  zich  uit  als  om  te  gaan  sUr 
pen,  en  met  een  klagenden  schreeuw  is  hij  dood. 

>  O,  Agnes !  Zie,  zie  hier !" 

Dat  gezichtje,  zoo  vol  smart  en  medelijden,  die  tranenstroom^  die  em- 
stig  zwijgende  blik,  die  plechtig  naar  den  hemel  opgehevene  hand ! 

>  Agnes?" 

Het  is  voorbij.  £r  komt  mij  eene  duistemis  voor  de  oogen ;  en  voor 
«en  tijd  is  alles  uit  mijn  geheugen  uitgewischt. 


.  BUITKN&LAIIDS  GAAN. 


MUNHEER  )4ICAWBBR'S  0PERATI£N. 


Dit  is  geen  tijd  om  over  mijn  gemoedstoestand  onder  de  zwaarte  van 
mijn  lecd  uit  te  weidcn.  Ik  kwam  tot  de  gedachte,  dat  de  toekomst  voor 
mij  was  toegemuurd,  dat  allc  lust,  belangstellmg  en  werkzaamheid  in  het 
leveo  voor  mij  ten  einde  waren,  dat  ik  nergens  toevtucht  kon  vinden  dan 
in  het  graf.  Ik  kwam  tot  die  gedachte,  zeg  ik^  maar  niet  onder  den  eersten 
achok  van  mijn  leed.  Het  kwam  eerst  langzamerhand  daartoe.  Indien  de 
^beurtenissen,  welke  ik  nu  verhalen  moet,  mij  niet  hadden  ovcrstelpt, 
in  het  eerst  om  mijne  smart  tc  bedwclmcn,  en  eindelijk  om  die  nog  te 
vergTOOten,  is  het  wel  mogelijk  (schoon  ik  het  niet  waaischijnlijk  acbt) 
dat  ik  terstond  in  dien  toestand  sou  zijn  vervallen.  Thans  verliep  er  een 
tosschentijd  eer  ik  mijn  verlies  ten  voile  begreep;  een  tusschentijd, 
waarin  ik  zslh  dacht  dat  het  ergste  geleden  was,  en  ik  mijn  gemoed  zel6 
kon  troosten  door  te  blijven  stilstaan  bij  al  het  onschuldigste  en  schoon- 
ate  in  die  teederc  geschiedenis,  die  nu  voor  altijd  was  gesloten. 

Wanneer  het  mij  eerst  werd  aangeraden  om  buitenslands  te  gaan,  of 
wij  het  onder  elkander  eens  werden,  dat  ik  door  reizen  en  verstrooiingen 
mijnc  gemoedsTUst  moest  zoeken  te  herstellen,  weet  ik  zel&  nu  nog  niet 
duidelijk.  De  geest  van  Agnes  heerscbte  zoodanig  in  alles  wat  wij  dicn 
tijd  van  droefheid  dachten,  zeiden  en  deden,  dat  ik  meen  dit  voonicmen 
aan  haar  invlocd  te  moeten  tocschrijven.  Maar  haar  invloed  was  zoo  on- 
merkbaar,  dat  ik  er  niets  meer  van  weet. 

Ik  begon  nu  werkelijk  te  denken,  dat  het  spel  mijner  verbeelding,  het- 
welk  haar  eens  met  die  glorie,  die  ik  mij  uit  hetgeschilderdekerkvenster 
hcrinnerde,  had  omgeven,  een  profetisch  voorgevoel  wasgeweestvan 
hetgeen  zij  eens  voor  raij  wezen  zou  onder  de  ramp,  die  mij,  wanneer  de 
lijd  geiijpt  was,  moest  oveikomen.  In  al  die  droefenis,  van  het  onvei^c- 
telijk  oogenblik  af  toen  zij  met  hare  opgehevene  hand  voor  mij  stond, 
was  zij  in  mijn  eenzaam  huis  eene  heilige  weldoenster  en  troosieres.  Toen 
de  Engel  des  doods  het  bezocht,  viel  mijne  Dora  —  zoo  verhaaldc  men 
mi)  toen  ik  in  staat  was  het  te  hooren  —  aan  hare  borst  met  een  glimlach 
in  slaap.  Toen  ik  uil  mijnc  bczwijming  ontwaakte  was  haic  weldadige 
nabijheid  het  eerste  waarvan  ik  weder  bewust  werd  —  hare  medelijdende 
tranen,  hare  woorden  van  hoop  en  vrede,  haar  liefderijk  aangezicht,  dat 
zich,  als  uit  reiner  en  hooger  gewest,  over  mijn  wederstrcvig  hart  neder- 
boog  en  zijne  smart  verzachtte. 
Laat  ikvoortgaan. 

Ikzounaarhelbuitenland  gaan.  Dit  scheen  van  den  eersten  af  onder 
ons  besloten  te  zijn.  Mu  de  aarde  het  stofiielijk  overschot  mijner  lieve 
overledene  bedek  tc,  wachtte  ik  slechts  naar  de  >  vermorseling  van  Hecp," 
gelijk  mijnheer  Micawber  zeide,  en  naar  het  vertrek  der  emigrantcn. 

Op  verzoek  van  Traddles,  den  hartelijksten  en  trouwsten  vricnd  in 
mijne  droefheid,  kcerden  wij  naar  Can terburyterugiikiDcenmijne 
tante,  Agnes  en  ik.  Wij  begaven  ons  volgens  afspraak  rechtstrceks  naar 


138  DAVID  COPPBUnELD. 

bet  huis  van  mijnheer  Micawber.  Daar,  en  bij  mijnheer  Wickfield  ud 
hois,  vas  mijn  vnend,  sedert  onze  onstuimige  bijeenkomst,  onaTgebroken 
irerkzaam  gcwcest.  Toen  mevrouw  Micawber  inij  met  mijne  twaite 
Icleeren  zag  binnenkomen,  was  zijgcvoeligaangedaan.Erwasveelgoedi 
in  haar  hart,  dat  er  in  al  die  jaren  nog  ntet  door  de  ruwheid  van  drm- 
gende  schuldcischers  was  uitgejaogd. 

>Wel,  mijnheer  en  mevrouw  Micawber,"  waren  de  eerste  woordes 
miJQcr  tantc,  toen  wij  plaats  genomen  hadden,  >hebt  gij  nu  over  dat 
voorstel  van  mij  nagedacht  i"  —  >Beste  jufTrouw,"  antwoordde  mijohecr 
Micawber,  >  misschien  kan  ik  het  besluit,  waartoe  mevrouw  Micawber,  inr 
onderdanige  dienaar,  en  ik  mag  er  bijvoegen  onze  kinderen,  zoowel  afioD- 
derlijk  als  gezamenlijk  gekomen  xijn,  niet  beter  uitdrukken  dan  door  de 
taal  van  een  vertnaard  dichter  te  leenen,  en  te  antwoorden,  dat  onze  boot 
aan  het  strand  en  onze  bark  op  de  zee  ligt,"  — » Best !"  zeide  mijne  tante, 
•Ikdurfmijvaauwverstandigbesluitallesgoedsvoorspellen." — iMejuf- 
frouw,  gij  doet  ons  z^cr  veel  eer  aan,"  antwoordde  hij.  Oaama  raid- 
pleegde  hij  een  Ujstjs  met  aanteekeningea  >W3t  de  financieele  hulp  be- 
treft,  die  ons  in  staat  zal  stellen  om  onze  broze  kano  op  den  oceaan  der 
onderaeming  te  laten  uitloopen,  zoo  heb  ik  dit  gewichtig  punt  nognuali 
in  overweging  gcDOmcn,  en  wilde  ik  u  voorstellen  om  briefjes  van  my 
aan  te  nemen  —  geschreven,gelijk  noodeloos  is  te  vermelden,  op  legel- 
.  tjes  van  zulk  bedrag  als  bij  vcrschiUende  aklen  van  het  Parlement  rev 
pecdevelijk  voor  geschriften  is  bepaald  —  op  achttien,  vierentwintigai 
derdg  maanden.  Het  voorstcl,  dat  ik  u  vroeger  heb  aangebodcn,  wu 
twaalf^  achttien  en  vier  en  twintig  maanden ;  maar  ik  vrees,  dat  zolk  eene 
schikking  mij  misschien  geen  tijd  genoeg  lou  laten  om  te  wacbten  tot 
zich  iets  opdeed.  Wij  zouden  misschien,"  vervolgde  mijnheer  Micawber, 
in  dekamerrondziendealsofbijverscheidenehonderd  bunders  van  bet 
bcste  bouwland  om  zich  had  liggen,  >als  de  eerste  acceptatie  verviel, 
ongelukkig  met  onzen  oogstkusnen  geweest  zijn,  ofooknog  geenooj^ 
bebben  ingehaald.  Arbcid,  geloof  ik,  is  somtijds  moeiclijk  te  bekomenio 
dat  gedeelte  van  onze  koloniale  bezittingen,  waar  het  ons  lot  zal  cijn  met 
den  wcligen  grond  te  kampen." —  iSchikdatjuist  zooalshetu  belicA, 
mijnheer."  zeide  mijne  tante.  —  iMejufTrouw,"  antwoordde  hij,  (me- 
vrouw Micawber  en  ik  zijn  diep  gevoelig  voor  de  allerwelwillendste 
goedhcid  onzer  vrienden  en  beschermers.  Wat  wij  wenschen,  isallesin 
behoorlijke  orde  te  doen  en  stipt  ons  woord  te  houden.  Nu  wij,  gelijkwq 
op  het  punt  zijn  om  te  doen,  een  geheel  nieuw  blad  omslaan,  en  ^  het 
ware  tenigtreden  om  een  sprong  van  geene  gewone  grootte  te  nemen,  ii 
het  voor  mijn  gevoel  van  eigenwaarde  van  hoog  gewicbt,  en  bovendun 
een  voorbeeld  voor  mijn  zoon,  dat  deze  schikkingen  zoodanig  geregdd 
worden  als  tusschec  meusch  en  mensch." 

Ik  weet  niet,  dat  mijnheer  Micawber  aan  deze  laatste  uitdnikking 
eenige  beteekcnis  hecbtte,  00k  weet  ik  niet,  dat  iemand  dit  ooit  doet  d 
gedaan  heefl ;  maar  hij  scheen  er  buitengemeen  veel  smaak  in  te  vinda 
en  herhaalde,  met  een  nadrukkelijk  knikje:  >als  tusschen  mensch  es 
mensch." 


micawber's  schikrinoen  als  tusschsn  mensch  en  mensch.    139 

>Ik  heb  wisseltjes  voorgesteld,"  zeide  mijnheer  Micawber,  »wissel- 
tjes  —  een  gerief  voor  den  handel,  dat  wij,  geloof  ik,  oorspronkelijk 
aan  de  Joden  hebben  te  danken,  die  het  mij  voorkomt^  dat  er  altijd 
drommels  veel  mee  gedaan  hebben  —  omdat  zij  geSscompteerd  kunnen 
worden.  Maar  als  men  aan  eene  schuldbekentenisofanderesoort  vai| 
verzekering  de  voorkeur  zou  geven,  ben  ik  gaarne  bereid  om  zulk  een 
document  te  onderteekenen  ^-  als  tusschen  mensch  en  mensch." 

Mijne  tante  zeide  te  gelooven,  dat  het  in  een  ^eval,  waarin  beide  par- 
tijen  genegen  waren  om  alles  toe  te  stemmen,  met  moeielijk  zou  zijn  dit 
punt  te  beslissen.  Mijnheer  Micawber  was  van  dezelfde  meening. 

>  Wat  onze  huiselijke  toebereidselen  betrefl,  mejuf&ouw,"  zeide  mijn- 
heer Micawber  met  zekere  trotschheid.  »omdebestemmingtegemoet 
te  gaan,  waaraan  wij  ons  nu  hebben  toegewijd,  daarvan  verzoek  ik  u 
verslag  te  mogen  doen.  Mijne  oudste  dochter  begeeft  zich  elken  morgen 
om  vijf  ure  naar  een  naburig  etablissement,  om  de  kunst  —  indien  het 
kunst  mag  genoemd  worden  —  van  koeienmelken  te  lee^en.  Mijne  jon- 
gere  kinderen  worden  aangespoord  om,  zoo  nauwkeurig  als  de  omstan- 
digheden  zulks  veroorloven,  m  de  arme  gedeelten  dezer  stad  de  zeden 
en  gewoonten  van  varkens  en  hoenders  gade  te  slaan,  eene  studie, 
waarbij  zij  een  paar  malen  in  dreigend  gevaar  zijn  geraakt  om  overreden 
te  worden.  Ik  zelf  heb  gedurende  de  laatste  week  mijne  aandacht  op  de 
kunst  van  broodbakken  gevestigd:  en  mijn  zoon  Wilkins  is  met  een  wan* 
debtok  uit^egaan,  en  heeft  helpen  veedrijven,  wanneer  hem  door  de 
ruwe  huurhngen,  die  de  zorg  daarvoor  is  opgedragen,  werd  veroorloofd 
om  in  dit  opzicht  zijne  vrijwillige  diensten  te  verleeneu  —  between  ik 
met  leedwezen,  voor  de  eer  des  menschdoms,  moet  zeggen  dat  met  dik- 
wijb  gebeurde,  daar  hij'gewoonlijk  met  verwenschin^en  gewaarschuwd 
werd  om  het  te  laten."  —  >  Alles  heel  goed,"  zeide  mijne  tante  aanmoe- 
diffend.  ȣn  mevronw  Micawber  is  zeker  00k  bezig  geweest,  daaraan 
twijfel  ik  niet. —  >Lieve  juffrouw,"  antwoordde  mevrouw  Micawber  zeer 
emstig,  >ik  wil  wel  bekennen,  dat  ik  mij  niet  heb  bezig  gehouden  met 
aangelegenheden,  die  onmiddellijk  met  den  landbouw  of  de  veehoederij 
in  verband  staan,  schoon  ik  wel  weet,  dat  op  eene  vreemde  kust  beide 
mijne  aa'ndacht  zullen  vereischen.  Den  tijd,  dien  ik  van  mijne  huiselijke 
plichten  heb  kunnen  afzonderen,  heb  ik  aan  eene  eenigszins  breedvoe- 
rige  correspondentie  met  mijne  familie  gewijd.  Want  ik  moet  bekennen, 
het  komt  mij  voor,  mijn  beste  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mevrouw 
Micawber,  die  zich  altijd,  uit  oude  gewoonte  denk  ik,  m  het  vervolg 
barer  rede  tot  mij  wendde,  tot  wien  anders  zij  00k  in  het  begin  het  woord 
mocht  gericht  hebben,  >dat  nu  de  tijd  gekomen  is  waarop  het  verledene 
in  vergetelheid  moest  begraven  worden;  waarop  mijne  familie  mijnheer 
Micawber  bij  de  hand  moest  nemen  en  mijnheer  Micawber  mijne  familie 
bij  de  hand  moest  nemen;  wanneer  de  leeuw  zich  naast  het  lam  moest 
nederleggen,  en  mijne  familie  weder  op  een  goeden  voet  met  mijnheer 
Micawber  komen." 

Ik  zeide,  dat  ik  dit  00k  zoo  vond. 

iDit  is  ten  minste  het  licht,  mijn  beste  mijnheer  Copperfield,"  ver- 


140  DAVID  COPPSRFIELD. 


volgde  mevrouw  Micawber,  >  waarin  ik  de  zaak  beschouw.  Toen  ik  nog 
thuis  was  bij  papa  en  bij  mama,  was  mijn  papa  gewoon  te  vragen,  also 
in  onzen  beperkten  kring  een  of  ander  pnnt  in  behandeling  was:  >Ii 
welk  licht  beschouwt  mijne  Emma  dezaak?"  Dat  niijn  papa  al  te  ▼«! 
met  mij  ingenomen  was,  weet  ik  wel;  maar  over  zulk  een  puntabde 
ijskoude  koelheid,  die  altijd  tusschen  mijnheer  Micawber  en  mijoe 
femilie  heeft  bestaan,  heb  ik  toch  noodzakelijk  eene  meening  gevonnd, 
al  mag  het  eene  onjuiste  zijn."  —  »Zondertwijfel.  Natuurlijkmoetge 
dat  gedaan  hebben,  mevrouw !"  zeide  mijne  tante.  —  » Juist,"  hervatte 
mevrouw  Micawber.  >Nu  kunnen  mijne  redeneering  en  mijn  besluit  wd 
verkeerd  wezen;  het  is  zelis  wel  waarschijnlijk;  maar  mijn  persoonlijk 
gevoelen  is,  dat  de  kloof  tusschen  mijne  familie  en  mijnheer  Micawber 
kan  worden  toegeschreven  aan  eene  vrees,  door  mijne  familie  gekoesterd, 
dat  mijnheer  Micawber  finandeelen  bijstand  zou  kunnen  verlangen.  Ik 
kan  niet  nalaten  te  denken,"  zeide  mevrouw  Micawber^  en  zette  daarbq 
een  zeer  schrander  gezicht,  tdat  er  leden  van  mijne  familie  zijn,  die  be- 
ducht  zijn  geweest  dat  mijnheer  Micawber  hun  om  hunne  namen  son 
verzoeken.  Ik  meen  niet  om  bij  den  doop  aan  kinderen  te  worden  g^ 
schonken,  maar  om  op  wisseltjes  geschreven  en  op  de  geldmarkt  gene- 
gotieerd  te  worden." 

De  blik  van  scherpzinnigheid,  waarmede  mevrouw  Micawber  deie 
ontdekking  aankondigde,  alsof  niemand  ooit  voorheen  aan  zoo  iets  g^ 
dacht  had,  scheen  mijne  tante  eenigszins  te  verbazen,  zoodat  zij  tameHjk 
drifdg  antwoordde:  >Wel  mevrouw,  over  het  geheel  zou  het  mij  niet 
verwonderen  als  gij  gelijk  hadt" —  >Daar  mijnheer  Micawber  nugereed 
staat  om  de  financieele  kluisters  af  te  werpen,  die  hem  zoolang  gekndd 
hebben,"  zeide  mevrouw  Micawber, » en  eene  nieuwe  loopbaan  te  begin- 
nen  in  een  gewest,  dat  zijne  bekwaamheden  eene  genoegzame  ruimte 
aanbiedt  —  het  geen,  naar  mijn  gevoelen,  van  buiten^emeen  gewichtis, 
daar  mijnheer  Micawbers'  bekwaamheden  vooral  ruunte  vereischen  — 
komt  het  mij  voor,  dat  mijne  familie  deze  gelegenheidmoestwaainemeD 
om  tot  eene  toenadering  te  komen.  Wat  ik  zou  verlangen,  zou  eene 
samenkomst  van  mijnheer  Micawber  en  mijne  familie  zijn^  bij  een 
feestelijk  onthaal,  op  kosten  van  mijne  familie  gegeven;  waarop,waih 
neer  mijnheer  Micawber's  gezondheid  en  voorspoed  door  een  der  voor- 
naamste  leden  mijner  familie  werden  ingesteld,  mijnheer  Micawber 
gelegenheid  zou  hebben  om  zijne  inzichten  te  ontwikkelen."  —  »Beste,'* 
zeide  mijnheer  Micawber  met  eenige  warmte,  >het  zal  best  voorm^* 
wezen  maar  terstond  en  duidelijk  te  zeggen,  dat  indien  ik  voor  die  ver- 
zamelde  groep  mijne  inzichten  ontwikkelde,  zij  mogelijk  zouden  blijkeD 
van  een  ongevalligen  aard  te  zijn,  daar  mijn  gevoelen  is,  dat  uwe  fismiilie 
te  zamen  genomen  impertinente  opsnijders,  en  hoofd  voor  hoofd  over- 
gegevene  schobbejakken  zijn.*'  —  >Neen,  Micawber,  neen,"  antwoordde 
mevrouw  Micawber,  haar  hoofd  schuddende.  iGij  hebt  hen  nooitbeg^^ 
pen,  en  zij  hebben  u  nooit  begrepen." 

Mijnheer  Micawber  kuchte. 

»Zij  hebben  u  nooit  begrepen,  Micawber,'*  zeide  zijne  gade.  t  Mis- 


TRADDLES  ROBUT  HUNHBER  HICAWBER.  I4I 

schien  zijn  zij  daartoe  buiten  staat  Zoo  ja,  dan  is  het  bun  ongeluk,  en 
kan  ik  medelijden  daarmedc  tiebben."  —  >Het  spijt  mij  zeer,  lieve 
Emma,"  leide  mijnheer  Micawber  vermurwd,  >  dat  ik  mij  tot  uildnikkin- 
gen  heb  laten  vcrvoeren,  die  ulfs  maar  in  de  verte  den  schijn  van  sterke 
aitdrukkingen  hadden.  Al  wat  ik  zeggen  wilde  is,  dat  ik  wel  buitensUnds 
kan  gaao,  zonder  dat  uwe  familie  mij  met  hunne  toenadering  begnn- 
■tigd  —  korlom,  zonder  dat  ik  iets  ran  hen  zie  of  hoor ;  en  dat  ik  over 
het  gebeel  liever  En  gel  and  wil  rerlaten  zoo  als  ik  hier  ga  en  sta,  dan 
van  hen  nog  een  duwtje  te  krijgen  om  geholpen  te  wor£n.  Evenwel, 
melievc,  als  zij  de  goedtuid  mochten  hebben  om  op  uwe  mededeelingen 
te  antwoordcQ  —  hetgeen  onze  vereenigde  ondervinding  zeer  onwaar- 
schijnlijk  maakt  —  is  het  ver  btiiten  mijne  gedache  om  uwe  wenschen  te 
willen  vcrijdelcn, 

Toen  de  zaak  aldus  was  bij'gcl^gd,  gaf  mijnheer  Micawber  zijne  vrouw 
den  arm,  en  naar  den  hoop  boeken  en  papieren  zicndc,  die  voor  Tradd- 
les  op  de  tafel  lag,  zeide  hij,  dat  zij  ons  nu  alleen  zoudcn  laten ;  hetgeen 
zij  dakrop  met  vcel  plechtigheid  deden. 

>Beste  Coppcrfield,"  zeide  Traddles,  zich  in  zijn  stoel  achteroverwer- 
pende  toen  zij  de  deur  uit  wares,  en  mij  aanziende  met  eene  hartelijkhcid, 
die  zijne  oogen  rood  deed  worden  en  zijn  haar  naar  alle  kanten  deed 
uitsteken,  >ik  zoek  geene  verontschuldiging  om  u  met  zaken  lastig  te 
valleOj  omdat  ik  weet.  dat  gij  er  groot  belang  in  stelt  en  ze  uwe  gedach- 
ten  misschien  zuUen  verstrooien.  Ik  hoop,  dat  ge  niet  al  te  veel  zijt  afge- 
tobd,bestejongen?"  —  ilkbennu  weerheel  wel,"antwoorddeik.  iWij 
hebben  meer  reden  om  aan  mijne  tante  te  denken,  dan  aan  iemand 
anders.  »  Gij  weet  hoeveel  zij  gedaan  heeft."  —  »  Wel  zeker,  wel  zeker," 
zeide  Traddles.  >  Wie  kan  dat  vergeten !"  —  *  Maar  zelfe  dat  is  nog  niet 
alles,"  zeide  ik.  >In  de  laatste  veerdendagen  heeft  een  nieuwheswaar 
haar  gedrukt,  en  is  zij  iedercn  dag  naar  Londen  enteruggeweest.  Ver- 
Gcheidene  malen  is  zij  vrocg  uitgegaan  ea  tot  des  avonds  uitgebleven. 
Gisteravond,  Traddles,  toen  zij  deze  reis  voor  zich  had,  washetbijna 
middemacht  toen  zij  thuis  kwam.  Gij  weet  wel  hoe  bezorgd  zij  voor  an- 
deren  is.  Zij  wil  mij  niet  zeggen  wat  haar  drukt." 

Mijne  tante,  zeer  bleek  en  met  diepe  plooieninhetgeEicht,bleef  on- 
beweeglijk  zitten  tot  ik  gedaan  had.  Toen  rolden  er  eenige  tranen  over 
hare  wangen  en  stak  zij  hare  hand  in  de  mijne. 

>Het  is  nicts,  Trot;  het  is  niets.  Er  zal  niets meer gebetiren. Gij  zult 
het  spoedig  weten.  Nu  Agnes,  liefje,  laten  wij  eens  aan  de  zaken  gaan." 

»lk  moet  tot  eer  van  mijnheer  Micawber  zeggen,"  begon  Traddles, 
>dat  hij,  schoon  het  schijnen  zou,  dat  hij  voor  zich  zelvcn  nooit  met 
voordeel  heeft  gewerkt,  waailijk  onvermoeid  is  als  hij  voor  anderen 
werkL  Ik  heb  nooit  zoo  iemand  gczien.  Als  hij  altijd  zoo  doet,  moet  hij, 
wat  dat  betreft,  tegenwoordig  omtrent  tweehonderd  jaar  oud  wezen.  De 
drift  waarin  hij  zich  gedung  brengt ;  de  onstuimigheid  waarmede  hij 
nacht  en  dag  onder  boeken  en  papieren  heeft  gewoeld ;  om  niet  te  spre- 
ken  van  de  menigte  brieven,  die  hij  mij  tusschen  dit  huis  en  dat  van  mijn- 
heer Wickfield  heeft  geschieven,  ja  dikwijls  over  de  tafel.  als  hij  tegen- 


T 


1-42  DAVID  COPPERFIELD. 


over  mij  zat  en  veel  gemalckelijker  had  kunnen  spreken — het  is  waarlijk 
verbazend!"  —  iBrieven!"  riep  mijne  tante  uit.  >Ik  geloof,  dathijin 
brieven  droomt/'  —  lEn  mijnheer  Dick  heeft  ook  wonderen  gedaan^" 
zeide  Traddles.  iZoodra  hij  van  zijn  wachtpost  bij  Uriah  Heep  was  ont* 
slagen,  wien  hij  zoo  nauw  in  het  oog  heeft  gehouden,  dat  ik  het  nooit 
beter  heb  zien  doen,  wijdde  hij  zich  geheel  aan  mijnheer  Wickfield.  En 
waarlijk,  zijn  verlangen  om  zich  bij  de  nasporingen,  die  wij  gedaan  heb- 
ben,  nuttig  te  maken,  en  de  wezenlijke  diensten,  die  hij  met  uittreksds 
maken,  kopieeren,  en  halen  en  brengen  heeft  bewezen,  waren  inderdaad 
een  prikkel  om  ons  aan  te  vuren."  —  iDick  is  een  zeer  opmerkenswaar- 
dig  man,"  riep  mijne  tante  uit,  ten  dat  heb  ik  altijd  gezegd.  Gij  weet  het 
nog  wel,  Trot !"  —  i  Met  blijdschap  mag  ik  zeggen,  juflfrouw  Wickfidd," 
vervolgde  Traddles,  te  gelijk  met  groote  kieschheid  en  met  grooten  emst, 
>dat  mijnheer  Wickfield  gedurende  uwe  afwezigheid  aanmerkelijk  in 
beterschap  is  gevorderd.  Ontslagen  van  den  beul,  die  hem  zoo  lang  g^ 
marteld  heeft,  en  van  den  akeligen  angst  waarin  hij  leefde,  is  hij  bijna 
dezelfde  mensch  niet  meer.  Nu  en  dan  was  zelfs  zijn  verzwakt  vermogen 
om  zijn  geheugen  en  zijne  aandacht  op  bijzondere  punten  van  zijne  zaken 
te  bepalen  weder  veel  sterker ;  en  zoo  is  hij  in  staat  geweest  om  ons  som- 
mige  dingen  duidelijk  te  maken,  die  wij  zonder  hem  zeer  moeielijk,  zoo 
niet  hopeloos,  zouden  gevonden  hebben.  Maar  wat  ik  nu  te  doen  heb  is 
tot  de  resultaten  te  komen,  die  kort  genoeg  zijn;  want  ik  wil  niet  uitwei- 
den  over  al  de  gunstige  omstandigheden,  die  ik  heb  opgemerkt  en  die 
voor  de  toekomst  hoop  geven,  of  ik  zou  nooit  gedaan  hebben." 

Zijn  natuurlijke  toon  en  zijne  innemende  eenvoudigheid  lieten  duide- 
lijk blijken,  dat  hij  dit  zeide  om  ons  moed  te  geven  en  het  Agnes  moge- 
Kjk  te  maken  om  met  kalmte  over  haar  vader  te  hooren  spreken ;  maar 
bet  was  ons  daarom  niet  te  minder  aangenaam. 

iLaat  mij  nu  zien,"  zeide  Traddles,  de  papieren  op  de  tafel  doorkij- 
kende.  i  Nu  wij  ohze  balans  hebben  opgemaakt,  en  vooreerst  eene  gc- 
weldige  massa  van  onopzettelijke  verwarring,  en  ten  tweede  opzettelijkc 
verwarring  en  vervalsching  in  orde  hebben  gebracht,  houden  wij  het 
voor  bewezen,  dat  mijnheer  Wickfield  thans  zijne  zaken  zou  kmmen 
Hquideeren  en  verantwoording  van  zijne  administrate  doen,  zonder  dat 
er  iets  te  kort  kwam  of  vermist  werd."  —  lO,  God  zij  dank !"  riep  Agnes 
met  aandoening  uit.  —  iMaar,"  zeide  Traddles,  ihet  saldo,  dat  hem  ab 
middel  van  bestaan  zou  overblijven  —  en  ik  vooronderstel,  dit  zeggende, 
dat  zelfs  het  huis  verkocht  wordt,  —  zou  zoo  gering  wezen  (naar  alle 
waarschijnlijkheid  niet  meer  dan  eenige  honderd  pond),  dat  juflfrouw 
Wickfield  er  misschien  wel  eens  over  mocht  denken  of  hij  niet  de  admi- 
nistratie  zou  kunnen  behouden  van  het  landgoed,  waarvan  hij  zoo  lang 
rentmeester  is  geweest.  Zijne  vrienden  zouden  hem  met  hun  raad  kunnai 
bijstaan ;  weet  ge,  nu  hij  vrij  is.  Gij  zelve,  juffrouw  Wickfield  —  Copper- 
field  —  ik...."  —  ilk  heb  er  over  gedacht,  Trotwood,"  zeide  Agnes,  mg 
aanziende,  ten  ik  gevoel,  dat  het  zoo  niet  wezen  mag  en  niet  weita 
moet ;  zelfe  niet  op  aanbeveling  van  een  vriend,  wien  ik  zooveel  ver- 
fchuldigd  en  zoo  daiiVbaaxYiwi"  —  'k^^w^TvvsXxe.^^en^dat  ik  het  aan- 


TRADDLES   ROEMT   URIAH   HEEP  NIST.  I43 

Taad,''  merkte  Traddles  aan.  i  Ik  acht  mij  verplicht  om  er  van  te  spreken. 
Meer  niet.*'  —  i  Het  doet  mij  genoegen  u  dit  te  hooren  zeggen,"  ant- 
woordde  Agnes  kalm  en  bedaard,  i  want  het  geeft  mij  hoop,  bijna  zeker- 
heid,  dat  wij  eveneens  denken.  Beste  mijnheer  Traddles  en  mijn  beste 
Trotwood,  nu  papa  met  eere  vrij  komt,  wat  zou  ik  nu  nog  meer  kunnen 
wenschen !  Ik  heb  altijd  gehoopt  dat  ik,  als  hij  uit  het  net,  waarin  hij  ver- 
strikt  was,  verlost  kon  worden,  hem  een  klein  gedeelte  van  de  liefde  en 
zorg,  waarvoor  ik  hem  te  danken  heb,  zou  kunnen  vergoeden  en  mijn 
leven  aan  hem  toewijden.  Dit  is  jaren  lang  het  toppunt  van  mijne  hoop 
geweest.  Voortaan  zelve  voor  hem  te  zorgen  zal  het  grootste  geluk  zijn — ; 
na  dat  groote  geluk  hem  van  alle  verantwoordelijkheid  ontslagen  te 
zien  —  dat  ik  ooit  kan  kennen."  —  iHebt  gij  al  bedacht  hoe  gij  dat  zuh 
doen,  Agnes  ?"  —  iDikwijls !  Ik  ben  niet  bang,  beste  Trotwood.  Ik  houd 
mij  zeker,  dat  het  zal  gelukken.  Zooveel  menschen  zijn  er  hier,  die  mij 
kennen  en  genegen  zijn,  dat  ik  er  geheel  zeker  van  ben.  Wantrouw  mij 
maar  niet.  Wij  hebben  niet  veel  noodig.  Als  ik  het  lieve  oude  huis  huur 
en  daar  eene  school  houd,  zal  ik  nuttig  werkzaam  en  gelukkig  zijn." 

De  kalme  nadruk  harer  vroolijke  stem  bracht  mij  zoo  levendig  eerst 
het  lieve  oude  huis  zelf,  en  daama  mijne  eenzame  woning  voor  den  geest, 
dat  mijn  hart  te  vol  was  om  te  spreken.  Traddles  hield  zich  eene  poos 
alsof  hij  druk  onder  zijne  papieren  zocht. 

iVervolgens,  jufFrouw  Trotwood,"  zeide  Traddles,  >dat  geld  van 
u."  —  1  Wei,  mijnheer,"  zeide  mijne  tante,  met  een  zucht.  i  Al  wat  ik  er 
van  te  zeggen  heb  is,  als  het  weg  is,  kan  ik  het  dragen,  en  als  het  niet  weg 
is,  zal  ik  blij  zijn  het  terug  te  krijgen."  —  iHet  was  oorspronkelijk,  naar 
ik  meen,  achtduizend  pond,  geconsolideerde  schuld?"  zeide  Traddles. — 
>  Juist,"  antwoordde  mijne  tante.  —  i  Ik  kan  er  niet  meer  dan  vijf  te  recht 
brengen,"  zeide  Traddles  met  een  verlegen  gezicht.  —  iDuizend^" 
vroeg  mijne  tante  met  ongemeene  bedaardheid,  i of  pond?"  —  >Vijf 
duizend  pond,"  zeide  Traddles.  —  >  Dat  is  al  wat  er  was,"  liet  mijne 
tante  daarop  volgen.  ilk  heb  er  zelf  drie  van  verkocht.  Een  duizend  heb 
ik  voor  uw  contract  betaald,  Trot,  beste  jongen ;  en  de  twee  andere  heb 
ik  nog.  Toen  ik  de  rest  verloor,  achtte  ik  het  verstandig  niets  van  die 
som  te  zeggen,  maar  ze  stil  voor  een  kwaden  dag  te  bewaren.  Ik  wilde 
eens  zien  hoe  gij  de  proef  zoudt  doorstaan,  Trot;endathebtgij  edel 

fedaan  —  met  volharding,  zelfvertrouwen  en  zelfverloochening !  Zoo 
eefl  Dick  ook  gedaan.  Spreek  nu  niet  tegen  mij,  want  ik  vind  mijne 
zenuwen  een  beetje  geschokt." 

Niemand  zou  dat  gedacht  hebben,  die  haar  zoo  met  over  elkanderge- 
slagene  armen  stijf  rechtop  zag  zitten ;  maar  zij  had  eene  verbazende 
zelfbeheersching. 

iDan  verheugt  het  mij  te  mogen  zeggen,"  riep  Traddles  met  een  van 
blijdschap  stralend  gezicht,  idat  wij  al  het  geld  terug  hebben!"  —  >Fe- 
liciteer  mij  niet,  geen  van  alien!"  zeide  mijne  tante.  iHoe zoo, mijn- 
heer?"—  iGij  dacht,dat  mijnheer  Wickfield  het  zich  had  toegeeigend?" 
zeide  Traddles.  —  i  Natuurlijk,"  antwoordde  mijne  tante,  ten  liet  mij 
daarom  gemakkelijk  tot  zwijgen  brengen.  Agnes,  geen  woord !"  —  lEn 


144  DAVID  COPPERFIELD.  ■ 

het  werd  ook  inderdaad  losgemaakt,"  zeide  Traddles,  »uitkrachtiil 
de  volmacht,  die  hij  van  u  had ;  maar  ik  behoef  niet  te  zeggen  door  wis  I 
en  op  wiens  eigenlijke  handteekening  het  losgemaakt  werd.  Naderhioi  I 
maakte  die  schurk  mijnheer  Wickfield  wijs  —  en  bewees  het  ook  net  1 
cijfers  —  dat  hij  dat  geld  had  gebniikt  (op  algemeenen  mondelijkra^  I 
beweerde  hij)  om  andere  tekorten  en  bezwaren  verborgen  te  hooda 
Mijnheer  Wickfield  was  in  zijne  handen  zoo  zwak  en  weerloos,  dat  hij  c  ' 
naderhand  nog  verscheidene  malen  intrest  betaalde  van  een  vermeeai 
kapitaal,  hetwelk  hij  wist  dat  niet  bestond,  en  zich  daardoor,  ongelukki|, 
medeplichtig  maakte  aan  het  bedrog."  —  i£n  eindelijk  nam  hij  zdfdr 
schuld  op  zich,"  voegde  mijne  tante  er  bij,  »en  schreef  oiij  eendoQa 
brie^  waarin  hij  zich  zelven  diefstal  en  allerlei  ongehoorde  misdrijva 
ten  laste  legde.  Daarop  ging  ik  hem  op  een  ochtend  een  bezoek  bres* 
gen,  vroeg  om  eene  kaars,  verbrandde  den  brief,  en  zeide  hem  dat  I4 
als  hij  ooit  mij  en  zich  zelven  recht  kon  doen,  het  dan  doen  moest;a 
als  hij  dat  niet  kon,  dat  hij  zich  dan  om  zijn  dochters  wil  moest  stilhoi- 
den.  —  Als  iemand  een  woord  tegen  mij  spreekt,  ga  ik  heen  !*' 

Wij  hielden  ons  alien  stil ;  Agnes  bedekte  haar  gelaat. 

>Wel,  lieve  vriend,"  zeide  mijne  tante,  na  eene  poos  van  stilte,  >es 
hebt  gij  hem  werk^lijk  het  geld  weder  afgeperst  ?"  —  » Wei,  gij  moct 
weten,"  antwoordde  Traddles,  i  mijnheer  Micawberhield  hem  zoo  vast 
en  was  telkens  weder  met  zooveel  nieuwe  punten  gereed  als  de  oudeniet 
wilden  helpen,  dat  hij  niet  van  ons  kon  loskomen.  lets  opmerkelijks  is, 
dat  ik  waarlijk  niet  geloof  dat  hij  die  som  zoozeer  ter  bevrediging  zijner 
hebzucht,  hoe  onverzadelijk  die  ook  wezen  mag,  had  opgestoken,  als  wd 
uit  haat  tegen  Copperfield.  Hij  heeft  mij  dit  duidelijk  gezegd.  Hij  zeide, 
dat  hij  zelfe  evenveel  had  willen  uitgeven,  om  Copperfield  te  benade^ 
len."  —  iZoo !"  zeide  mijne  tante,  peinzend  hare  wenkbrauwen  samen- 
trekkende  en  even  naar  Agnes  omziende.  9  En  waar  is  hij  nu  gebleven?"— 
>Dat  weet  ik  niet  Hij  is  de  stad  uit,"  antwoordde  Traddles,  »  met  zijne 
moeder,  die  al  dien  tijd  niet  heeft  opgehouden  met  bidden,  jammeren  cd 
geheimen  verklappen.  Zij  zijn  met  een  der  nachtdiligences  naar  Loo- 
den  vertrokken,  en  meer  weet  ik  niet  van  hem,  behalve  dat  hij  nog  Ihj 
het  afecheid  op  eene  werkelijk  vermetele  wijs  zijne  kwaadaardigheid 
toonde.  Hij  scheen  te  denken,  dat  hij  bijna  niet  minder  aan  mij  dan  aan 
mijnheer  Micawber  te  danken  had;  hetgeen  ik  —  gelijk  ik  hem  ook 
zeide — voor  een  compliment  hield."  —  1  Denkt  ge  dat  hij  nog  geld  heeit, 
Traddles?"  vroeg  ik.  —  >0  Heere  ja,  dat  zou  ik  wel  denken," ant- 
woordde hij,  emstig  zijn  hoofd  schuddende.  >Ik  zou  zeggen,  dat  hij  op 
eene  of  andere  manier  nog  veel  moet  hebben  opgestoken.  Maar  ik  denk, 
Copperfield,  als  gij  gelegoiheid  had  om  hem  in  het  oog  tehouden,  zoudt 
ge  bevinden,  dat  het  geld  dien  man  nooit  van  kwaaddoen  zal  afhouden 
en  hij  eindelijk  daardoor  in  zijn  ongeluk  zal  loopen.  Hij  is  zoo  door  en 
door  een  huichelaar,  dat  hij  alles,  waarop  hij  afgaat,  langs  kromme 
wegen  moet  zoeken  te  bereiken.  Dat  is  hem  de  eenige  vergoeding  voor 
het  bedwang,  dat  hij  zich  aandoet.  Altijd  langs  den  grond  kniipend 
naar  een  of  ander  gericht  doel,  wordt  alles  wat  hij  onderweg  net  door 


OVBKWEGIHOEN  TEN  AANZUN  VAH  UVNHEBR  HICAWBKR.  14$ 

:  zijne  verbeelding  vergroot,  en  daarom  moet  hij  iedereen  verdenken  en 
:  hatcn,  die  hem  op  de  onschuldigste  manier  in  den  weg  komt.  Zoo  wor- 
den  de  kromme  wegen,  ieder  oogcnblik  en  om  dc  minste  reden,  of  ook 
.  gcheel  zonder  reden,  nog  krommer.  Men  behoeft  slechts  te  bedenken, 
-hoe  het  bier  met  hem  gegaan  is,  om  dattebegrijpen."— ^iHijiseeo 
monster  van  laaghaTtigheid!"£eidemijnetante.—  iDatweetikwaarlijk 
DOg  zoo  niet,"  merkte  Traddles  peinzend  aan.  i  Vele  menschen  kunncD 
.  al  zeer  laaghartig  wezen  ala  zij  er  zich  op  willen  toeleggen."  —  ■  En  nu 
over  mijnhcer  Wficawber,"  zeide  mijne  tantc  —  iWel,  waarlijk,"  ant- 
woordde  Traddles  zeer  vraolijk,  i  ik  moet  mijnbeer  Micawber  nogmaals 
den  hoogsten  lof  geven.  Als  hij  niet  zulk  een  langen  tijd  zoo  geduldig  en 
ijrerig  ware  geweest,  hadden  wij  nooit  kunnen  hopen  lets  noemenswaar- 
digs  uit  te  richten.  En  ik  meen  dat  wij  behoorden  in  aantnerking  te 
nemen,  dat  mijnheer  Micawber  niet  alleen  gedaan  heeft  wat  recht  is, 
maar  dat  ook  uit  zucht  voor  recht  en  gerechtigheid  heeft  gedaan,  als  wij 
bedenken  welke  bedingen  hij  met  Uriah  Heep  zelfhad  kunnen  maken, 
als  hij  maar  had  willen  stihwijgen."  — » Zoo  denk  ik  ook,"  teide  ik.  — 
•  Wat  zoudt  ge  hem  dan  nu  willen  geven  ?"  vroeg  mijne  tante. — » 0 !  eer 
gij  daaraan  komt,"  zeide  Traddles  eenigzins  becfremmeld,  »vrees  ik  nog 
te  mocten  zeggen,  dat  ik  bij  het  maken  van  deze  onwettige  schikking  in 
eene  moeielijke  zaak  —  want  allea  is  van  het  begin  tot  het  einde  geheel 
onwettige vooTzichtig  heb  geacht  (daar  ik  niet  in  staat  was  alles  te  dwin- 
gen)  om  twee  punten  over  te  slaan.  Die  brief  jes,  die  mijnheer  Micawber 
hem  voor  voorschotten  heeft  gegeven..."  —  » Wei !  Die  moeten  betaald 
worden,"  zeide  mijne  tante.  —  »Ja,  maar  ik  weet  niet  wanneer  zij  inge- 
vorderd  zullen  worden  of  waar  zij  zijn,"  antwoordde  Traddles,  met  wijd 
geopende  oogen,  i  en  ik  voorzie,  dat  mijnheer  Micawber,  tusschen  dezen 
tijd  en  zijn  vertrek,  gedurig  gearresteerd  zal  worden  en  zijn  goed  met 
beslagbelegd  zal  worden." —  »Dan  moet  hij  telkenswederbevrijd  wor- 
den en  zijn  goed  insgelijks,"  zeide  mijne  tante.  iHoe  groot  is  het  bedrag 
in  het  geheel  f''  —  » Mijnheer  Micawber  heeft  zijne  operation,  —  lOO 
Doemt  hij  ze  —  zeer  nauwkeurig  en  omstandiggeboekt,"  antwoordde 
Traddles  met  een  glimlach,  >  en  hij  stelt  het  bedrag  op  honderd  en  drie 
pond  en  vijf  schellmgen."  ^  >  Wat  zullen  wij  hem  dan  geven,  die  som 
mgeslotenP"  zeide  mijne  tante. » Agnes,  melieve,  overdeverdeeling  kun- 
nen wij  oaderhand  wclj  praten.  Hoeveel  zou  het  moeten  zijn  f  Vijfhon- 
derd  pond  ?" 

Nu  namen  Traddles  en  ik  beiden  te  gelijk  het  woord.  0ns  beider  raad 
was  eene  kleine  som  in  geld,  en  de  betaling,  zonder  dit  mijnheer  Micaw- 
ber vooraf  te  zeggen,  van  Uriah's  vorderingen  naannate  zij  opkwaraen. 
Verder  stelden  wij  voor,  de  uitrusting  en  den  overtocht  voor  de  familie 
te  bekostigen  en  daarbij  nog  honderd  pond  te  voegen ;  en  mijnheer  Mi- 
cawber's  beschikkingen  voor  het  terugbetalen  dier  uitschotten  met  alien 
emat  te  behandelen,  daar  het  voor  hem  zelven  heilzaam  zou  kunnen  zijn 
te  denken,  dat  hij  onder  zulk  eene  veranlwoordelijkheid  lag.  Hierbij 
gaf  ik  in  ovcrwcging  om  baas  Peggotty  met  zijn  karakter  en  zijne  ge- 
schiedenis  bekend  te  maken,  en  dezen,  op  wien  ik  wist  dat  men  zich 
DkYttt  cxtpPEanKLD.  —  m,  'v^ 


146  DAVID  COPPERFIELD. 


verlaten  kon,  in  stilte  volmacht  te  geven  om  hem  nog  honden , 
voor  te  schieten.  Verder  stelde  ik  voor  om  mijnheer  Micawber  eenigil 
belangstelling  voor  baas  Peggotty  in  te  boezemen,  door  hem  zooyed' 
van  de  gescUedenis  van  dien  braven  man  mede  te  deelen  als  ik  meauk 
hem  te  mogen  verhalen,  of  raadzaam  mocht  achten;  en  te  beprcena 
om  beiden  tot  wederzijdsch  voordeel  met  elkander  in  gemeenschap  te 
brengen.  Wij  alien  schonken  deze  inzichten  onze  hartelijke  goedkeuring; 
en  ik  mag  hier  meteen  wel  zeggen,  dat  de  hoofdpersonen  ze  kort  nader 
hand  00k  tot  de  hunne  maadkten,  en  zich  tot  eene  vriendschappelijke 
samenwerking  verbonden. 

Daar  ik  za^,  dat  Traddles  mijne  tante  nu  wederom  met  zekeren  angst 
aankeek,  hermnerde  ik  hem  aan  het  tweede  en  laatste  punt,  waarvan  hq 
gesproken  had. 

iGij  en  uwe  tante  zult  mij  wel  verschoonen,  Copperfield,  alsikeen 
pijnlijk  onderwerp  aanroer,  gelijk  ik  zeer  vrees  te  zullen  doen,"  zdde 
Traddles  aarzelende,  i  maar  ik  acht  het  toch  noodig  er  u  aan  te  herinoe- 
ren.  Op  den  dag  van  mijnheer  Micawber's  gedenkwaardige  memorie 
van  beschuldiging  heeft  Uriah  Heep  eene  dreigende  toespeling  uitgestoo- 
ten  op  —  den  echtgenoot  van  uwe  tante." 

Mijne  tante,  die  even  stijf  en  schijnbaar  koel  bleef  zitten,  antwoordde 
met  een  toestemmend  knikje. 

1  Misschien,"  zeide  Traddles,  i  was  dit  slechts  eene  beleediging,  die  ven- 
der niets  te  beteekenen  had  ?"  —  i  Neen,"  antwoordde  mijne  tante.  — 
lEr  was  dus  —  neem  mij  niet  kwalijk  —  inderdaad  zulk  een  persoon, 
en  die  persoon  was  eenigszins  in  zijne  macht?"  zeide  Traddles  b^ 
schroomd.  — » Ja,  mijn  goede  vriend,"  antwoordde  mijne  tante. 

Traddles,  wiens  gezicht  aanmerkelijk  langer  werd,  verklaarde  nu,  dat 
hij  deze  aangelegenheid  niet  had  kunnen  aanroeren ;  dat  zij  dus,  eventls 
de  schulden  van  mijnheer  Micawber,  niet  begrepen  was  in  de  door  hem 
gemaakte  bedingen ;  dat  wij  nu  geen  gezag  meer  over  Uriah  Heep  had- 
den,  en  dat  deze,  als  hij  iemand  van  ons  eenig  kwaad  of  eenige  onaang^ 
naamheid  kon  berokkenen,  dit  zeker  niet  zou  laten. 

Mijne  tante  hield  zich  stil,  tot  er  wederom  eenige  tranen  over  hare 
wangen  rolden. 

1  Gij  hebt  volkomen  gelijk,''  zeide  zij.  i  Het  was  zeer  bedachtzaam  van 
u  er  van  te  spreken."  — » KLan  ik  —  of  Copperfield  —  iets  doen  ?"  zeide 
Traddles  zacht.  —  i  Niets,"  antwoordde  mijne  tante.  9  Ik  dank  u  no^ 
maals  en  nogmaals.  Trot,  beste  jongen,  een  ijdel  dreigement!  Laten  wy 
mijnheer  en  mevrouw  Micawber  terug  laten  komen.  En  spreek  geen  van 
alien  tegen  mij !"  Daarmede  streek  zij  hare  japon  glad  en  bleef,  stijf 
rechtop,  naar  de  deur  zitten  kijken. 

>Wel,  mijnheer  en  mevrouw  Micawber,"  zeide  mijne  tante  toen  zij 
binnenkwamen.  >Wij  hebben  over  uw  emigreeren  gesproken,  en  verzo^ 
ken  u  wel  verschooning,  dat  wij  u  zoo  lang  buiten  de  kamer  hebben  ge> 
houden.  En  nu  zal  ik  u  zeggen  welke  schikkingen  wij  voorstellen." 

Deze  schikkingen  zette  zij  daarop  uiteen,  tot  onbegrensde  blijdschap 
van  het  geheele  gezin  —  want  al  de  kinderen  waren  er  ook  bij  —  en  tot 


ALLE   ZAKEH    ZIJN  OEREGELD.  147 

znlke  tevredenhcid  van  mijnhecr  Micawber,  die  hicrin  bet  begin  eener 
geheele  reeks  van  wissel- opera tign  zag,  dat  hij  zich  nict  wUde  laten  ont- 
raden  om  terstond  heen  te  Snellen  en  zegcltjes  voot  zijne  briefjes  te  koo- 
pen.  Zijne  blijdschap  werd  echter  zeer  spoediggedempt,  want  bin  nen 
vijf  minutenkwain  hij  onder  de  hoede  van  een  deurwaarder  tenig  en  on- 
derrichtte  ons  met  een  stroom  van  tranen,  dat  allcs  verloren  was,  Wij, 
die  op  deze  gebeurtenis,  dienatuurlijkhetbedrijf  van  UiiahHeep  was, 
wel  waren  voorbereid,  betaalden  spocdig  het  geld;  en  binnen  nog  vijf 
miQUten  zat  roijnheer  Micawber  aan  de  tafcl  de  zegeltjes  te  beschrijven, 
met  zulk  een  innig  genoegen  op  zijn  gczicht,  als  alleen  die  aangename 
bezigheid,  of  het  maken  van  punch,  in  voile  mate  daarop  kon  te  voor- 
schijn  roepen.  Te  zien  hoe  hij  die  zegcltjes  met  het  genot  van  een  kunste- 
naar  cat  te  beschrijven,  optoetste  alsof  het  teekeningen  waren,  ze  van 
nabij,  van  verre  en  van  ter  zijde  bekeek,  met  plechtigen  emst  de  sommen 
CD  de  datums  in  zijn  zakboekje  aanteekende,  en  toen  alles  gedaan  was 
ze  nog  tens  met  diep  gevoel  hunner  kostbare  waardij  beschouwde,  was 
een  tooneel,  dat  inderdaad  de  moeite  waard  was  om  er  naar  te  komen 
kijkcn. 

>Het  bcste  dat  gij  nu  doen  kunt,  mijnbeer,  als  ge  mij  wilt  veroorlovcu 
om  u  raad  te  geven,"  zeide  mijne  tante,  na  dat  alles  stilrwijgend  te  hcbben 
aangezien,  »i3,  dat  werk  voor  altijd  af  te  zweren."  —  »Mejuf&ouw," 
antwoordde  mijnheer  Micawber,  »het  is  mijn  vooraemen  zulk  ecne  ge- 
lofte  op  het  nog  maagdelijke  blad  der  toekomst  aan  te  teekenen.  Me- 
vTouw  Micawber  zal  getui^e  daarvan  zijn.  Ik  vcrtrouw,"  vervolgde  hij 
plechtig,  dat  mijn  zoon  Wilkins  altijd  onthouden  zal,  dat  hij  oncindig 
beter  zou  doen  met  zijne  vuist  in  het  vuur  te  steken,  dan  ze  tc  gebruiken 
om  de  adders  te  hanteeren,  die  bet  hartebloed  van  zijn  ongelukkigen 
vader  hebben  vergiftigd !"  Diep  geroerd,  en  in  een  oo^enblik  in  een  beeld 
der  wanhoop  herschapeo,  beschouwde  mijnheer  Micawber  die  adders 
met  een  blik  van  soraberen  aischuw  (waarin  echter  zijne  bewondering 
van  zoo  even  nog  niet  geheel  gesmoord  was),  vouwde  ze  op  en  stak  ze 
in  zijn  zak. 

Daarmede  was  het  werk  van  dien  avond  afgeloopen.Wij  waren  moede 
en  den  rolgenden  dag  zouden  mijne  tante  en  ik  naar  L  o  n  d  e  n  tenig- 
keeren.  Er  werd  nog  afgesproken,  dat  mijnheer  en  mevrouw  Micawber 
ons  zouden  volgen,  nadat  zij  hun  ^oed  aan  een  uitdrager  hadden  ver- 
kocht ;  dat  de  zsiken  van  mijnheer  Wtck&eld,  met  alien  mogelijken  spoed, 
onder  het  toezicht  van  Traddles  geliquideerd  zouden  worden,  en  dat 
Agnes,  terwijl  dit  plaats  had,  ins^elijks  naar  L  o  n  d  e  n  zou  komen.  Wij 
sleten  den  nacht  in  het  oude  huis,  dat,  van  de  tegenwoordigheid  der 
Heep's  bevrijd,  van  eene  besmettelijke  ziekte  gezuiverd  scheen  tc  zijn, 
en  ik  sliep  in  mijne  oude  kamer,  gelijk  een  eindelijk  weder  thuis  gekomen 
schipbreukeling. 

Des  anderen  daags  gin^en  wij  terug  naar  het  huis  mijner  tante  —  niet 
naar  het  mijne ;  en  toen  zij  en  ik,  als  vanouds,  voordat  zij  naar  bed  ging, 
bi)  elkander  zaten,  zeide  zij : 

iTrot,  verlangt  gij  waarlijk  te  weten  wat  ik  in  den  laatsten  tijd  op  het 


148  DAVm   COPPERFIELD. 


hart  heb  gehad?"  —  »}a,  waarlijk,  tante.  Als  het  mij  ooit  spijti 
dat  gij  een  verdriet  of  eene  bekommering  hadt,  waarin  ik  met  dASi 
zou  het  nu  zijn."  —  1  Gij  hebt  al  smart  en  verdriet  genoeg  gehad,  kmd,' 
zeide  mijne  tante yriendelijk,  >zonder  dat  er  mij ne  kleine  ellendenooi 
bij  komen.  Ik  kon  geene  andere  reden  hebben,  Trot,  cm  iets  voor  ug^ 
heim  te  houden."  —  iDatweetikweVantwoorddeik.  »Maarzeghet 
mij  niu"  —  iZoudt  ge  morgenochtend  wel  een  eindje  met  mijwiDoi 
gaan  rijden?"  vroeg  mijne  tante.  —  iNatuurlijk."  —  >0m  negenuur," 
zeide  zij.  iDan  zal  ik  het  u  zeggen,  beste  jongen.'' 

Om  negen  uur  stapten  wij  dus  in  een  wagentje  en  reden  naar  L  o  n  den. 
Wij  reden  nog  ver  door  de  straten,  tot  wij  aan  een  der  groote  gasthmza 
kwamen.  Voor  het  gebouw  stond  eene  eenvoudige  lijkkoets.  De  yoenDan 
herkende  mijne  tante,  en  op  een  wenk  met  hare  hand  reed  bij  lang«iam 
voort.  Wij  volgden. 

»Gij  begrijpt  het  nu  wel,  Trot,"  zeide  mijne  tante.  >Hij  is  dood!"  — 
>Is  hij  in  het  gasthuis  gestorven  ?"  —  1  Ja." 

Zij  zat  onbeweeglijk  naast  mij,  maar  wederom  zag  ik  die  enkele  traneo 
op  hare  wangen. 

>Hij  was  daar  te  voren  nog  eens  geweest,"  zeide  mijne  tante  kort 
daarop.  >Hij  was  lang  ziekelijk  geweest  —  al  sedert  vele  jaren  was  zijn 
gestel  ondermijnd.  Toen  hij  in  zijne  laatste  ziekte  zijn  toestand  begreq), 
vroeg  hij  om  mij  te  laten  roepen.  Toen  had  hij  berouw,  diep  berouw."— 
iGij  zijt  er  naar  toe  gegaan,  dat  weet  ik  wel,  tante."  —  >  Ja.  Ik  ben  na- 
derhand  veel  bij  hem  geweest."  —  >Hij  stierf  des  avonds  voordat  wij 
naar  Canterbury  gingen  ?"  zeide  ik.  —  Mijne  tante  knikte.  iNiemand 
kan  hem  nu  meer  kwaaddoen,"  zeide  zij.  9  Het  was  een  ijdel  dreigement" 

Wij  reden  de  stad  uit  naar  het  kerkhof  te  H  o  r  ns  e y. 

>Beter  hier  dan  tusschen  de  huizen,"  zeide  mijne  tante.  »Hij  was  hier 
geboren." 

Wij  stapten  af^  en  volgden  de  eenvoudige  doodkist  naar  een  hoekje, 
dat  ik  mij  nog  wel  herinner,  en  waar  de  lijkc&enst  gelezen  werd. 

>Vandaag  voor  zes  en  dertigjaren,  beste  jongen,"  zeide  mijne  tante, 
toen  wij  weder  naar  het  rijtuig  gingen,  i  werd  ik  getrouwd.  God  vergerc 
ons  alien !" 

Wij  namen  stilzwijgend  plaats,  en  zoo  bleef  zij,  mij  bij  de  hand  vast- 
houdende ,  lang  naast  mij  zitten.  Eindelijk  barstte  zij  eensklaps  in  tranen 
uit  en  zeide: 

1  Hij  was  een  schoon  man  toen  ikmet  hem  trouwde,  Trot  —  enhig 
was  droevig  veranderd !" 

Dit  duurde  niet  lang.  Nadat  zij  door  tranen  verademing  had  gekregen, 
werd  zij  spoedig  bedaard,  zelfs  opgeruimd.  Hare  zenuwen  waren  een 
weinigje  geschokt,  zeide  zij,  of  zij  zou  zich  niet  daaraan  hebben  overge- 
geven.  God  vergeve  ons  alien! 

Zoo  reden  wij  naar  haar  huisje  te  H  i  g  h  a  t  e  terug,  waar  wij  den  vol- 
genden  brief  vonden,  die  met  de  ochtendpost  van  mijnheer  Micawber 
^as  gekomen. 


f  LEtDIHG  VOOR  DB  GBWAARWORDINOtH  VAN  IiigNHKKS  HICAWBKR.   149 

Jh-  »Canterbury,Vrijdag. 

f*  J  Waarde  mejuftouw,  en  mijnheer  Copperfield ! 

>  Het  schoone  land  van  beloftc,  aan  den  geEichteinder  opdoemende, 
is  weder  in  ondoordringbaren  nevel  gebuld  en  voor  altijd  aan  de  oogen 
ODttrokken  van  dcndobbercnden  eUendcling,  wicns  Noodlotverzegeldis! 

>  Een  ander  dwangbcvel  is  uitgevaardigd  (door  lijncrMajesteits  Hooge 
Hof  van  King'sBench  te  Westminster) inceneanderezaak  van 
Heep  contra  Micawber,  en  dc  verwecrder  in  dat  geding  is  de  prooi  van 
den  sheriff,  die  wettige  rechtsmacht  in  dit  baljuwschap  heelt. 

>  Boeien  en  slavemij  1  Daartoe  en  tot  een  spoedig  einde  verwezen 
(want  zielemarteling  is  niet  boven  een  zeker  piint  tc  vcrdragen,  en  ik  gc- 
voel,  dat  ik  dit  punt  bereikt  heb),  is  mijne  loopbaan  afgeloopen.  Weest 
gezegend,  weest  gezegend  I  Een  of  ander  toekomstig  reiiiger,  die  uit 
beweegredenen  van  nieuwsgierigheid,  niet  ongemengd,  willen  wij  hopen, 
met  medelijden,  de  plaats  van  hechtenis  bezoekt,  welke  in  deze  stad 
aan  schuldenaren  is  toebedeeld,  zal,  vertrouw  ik,  in  peinzend  nadenken 
vcrzinken,  als  bij  op  haar  muur,  met  een  roestigen  spijkcr  geschreven, 
de  sporen  nagaat  der  >HaIf  onherkenbare  voorletters 

.W.M. 
>P.  S.  Ik  open  dezen  weder  om  te  zeggen,  dat  onze  wederzijdsche 
vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles  (die  ons  nog  niet  verlaten  heeft  en 
<r  buitengemeen  goed  uitziet),  de  schuld  met  de  kosten,  in  den  edeten 
naam  van  jufironw  Trotwood,  heeft  betaald,  en  dat  ik  en  mijn  gezin  ons 
op  het  toppunt  van  aardsche  zaligheid  bevinden." 


Ik  nader  nu  eene  gebeurtenis  in  mijn  leven,  zoo  onuitwischbaar,  zoo 
geductat,  met  zulk  eene  oneindige  menigte  van  banden  gehecht  aan  alles 
wat  haar  in  deze  bladen  beeft  voorafgegaan,  dat  ik  haar,  van  het  begin 
van  mijn  verhaal  af,  terwijl  ik  vonlerde,  al  grooter  en  grooter  heb  zieo 
worden,  evenala  een  booge  toren  op  eene  vlakte,  en  zel&  op  de  voorval- 
len  mijner  kindsche  dagen  vooruit  hare  schaduw  heb  zien  werpen. 

Nog  jaren  nadat  zij  had  plaats  gehad,  droomde  ik  er  nog  dikwijls  van. 
Ik  ben  met  een  schrik  er  van  opgesprongcn,  dat  haar  geweld  in  den  Stil- 
len  nacht  nog  in  mijne  eenzame  kamcr  scheen  te  woeden.  Ik  droom  er 
zelfs  nu  nog  somtijds  van,  schoon  met  lange  en  onzekere  tusschentijden. 
Ik  denk  er  telkens  weder  aan,  als  ik  de  wind  boor  loeien  of  maar  van  het 
zeestrand  hoor  spreken.  Even  diudelijk  als  ik  nu  nog  zie  wat  er  gebetirde, 
wil  ik  het  pogen  te  beschrijven,  Ik  herinner  het  mij  niet,  maar  ik  zie  het 
voor  mij,  alsof  alles  nog  eens  gebeurde. 

Daar  de  tijd,  waarop  bet  schip  met  emigranten  zou  uitzeilen,  met  snel- 
beid  naderde,  kwam  mijne  goede  oudc  oppasster  (wie  het  hart  bijna  van 
droefheid  over  mij  brai,toenwijclkanderpaswederzagen)naarLon- 


150  DAVID  COPPERFIELD. 


d  e  n.  Ik  was  gedurig  bij  haar  en  haar  breeder  en  de  Micawber's  (daar  a| 
veel  bij  elkander  waren) ;  maar  Emily  zag  ik  nooit. 

Op  een  avond,  toen  de  tijd  dicht  ophanden  was,  zat  ik  alleen  metPei 
gotty  en  haar  breeder.  Het  gesprek  kwam  op  HaixL  Zij  verhaalde  wot 
een  hartelijk  afscheid  bij  van  haar  genomen,  en  hoe  mannelijk  en  be- 
daard  hij  zich  gehouden  had ;  vooral  in  den  laatsten  tijd,  toen  zij  g^ 
loofde  dat  hij  op  de  zwaarste  proef  werd  gesteld.  Dit  was  een  onderwerp^ 
waarvan  de  goede  vrouw  nooit  moede  werd ;  en  de  belangstelling  waar- 
mede  wij  de  vele  voorbeelden  daarvan  aanhoorden,  welke  zij^  die  zoo- 
veel  bij  hem  was,  te  vertellen  had,  stond  volkomen  gelijk  met  die,  waar- 
mede  zij  ze  vertelde. 

Mijne  tante  en  ik  hadden  in  dien  tijd  de  twee  huisjes  te  Highgate  ont- 
ruimd ;  daar  ik  voomemens  was  om  op  reis  te  gaan,  en  zij  om  weder  haar 
huis  te  Do  ver  tebetrekken.  Wij  hadden  voor  eene  poos  in  Co  vent 
Garden  kamers  gehuurd.  Toen  ik  na  het  gesprek  van  dien  avond  daar- 
heen  ging  en  nadacht  over  hetgeen  er  tusschen  Ham  en  mij  was  omge- 
gaan,  toen  ik  het  laatst  te  Yarmouth  was,  begon  ik  te  wankelen  in  mijn 
vroeger  voomemen  om  een  brief  voor  Emily  over  te  geven  als  ik  aao 
boord  van  het  schip  afscheid  van  haar  00m  nam,  en  dacht  ik  dat  het 
beter  zou  zijn  nu  aan  haar  te  schrijven.  Zij  kon  verlangen,  dacht  ik,  na- 
dat  zij  mijne  mededeeling  had  ontvangen,  nog  een  afscheidswoord  aan 
haar  ongelnkkigen  minnaar  te  zenden.  Ik  behoorde  haar  daartoe  gele- 
genheid  te  geven. 

Ik  zette  mij  dus,  eer  ik  naar  bed  ging,  in  mijne  kamer  neer  om  aan 
haar  te  schrijven.  Ik  zeide  haar,  dat  ik  hem  gesproken  had,  en  dat  hij 
mij  verzocht  had  haar  te  zeggen,  wat  ik  reeds  te  zijner  plaatse  in  deze 
bladen  heb  aangeteekend.  Ik  bracht  het  getrouwelijk  over.  Ik  behoefde 
er  niet  over  uit  te  weiden,  al  had  ik  00k  daartoe  recht  gehad.  De  trouw- 
hartige  goedheid  van  die  gezegden  behoefde  niet  door  mij  of  iemand 
anders  te  worden  opgesiercL  Ik  liet  dien  brief  liggen,  met  een  regel^ 
aan  baas  Peggotty,  waarmede  ik  verzocht  haar  dien  te  geven,  en  ging 
met  het  aanbreken  van  den  dag  naar  bed. 

Ik  was  zwakker  dan  ik  toen  wist ;  en  niet  in  slaap  vallende  voordat  de 
zon  reeds  op  was,  bleef  ik  des  anderen  daags  lang  slapen,  zonder  dat  mij 
dit  verkwikte.  Ik  werd  gewekt  door  de  stille  tegenwoordigheid  mijner 
tante  voor  mijn  bed.  Ik  gevoelde  die  in  mijn  slaap,  gelijk  ik  meen  dat  w^ 
alien  zulke  dingen  gevoelen. 

>Trot,  beste  jongen,"  zeide  zij  toen  ik  de  oogen  opsloeg,  lik  kon  er 
niet  toe  besluiten  om  u  te  storen.  Baas  Peggotty  is  hier.  Moet  hij  maar 
boven  komen  ?" 

Ik  antwoordde  van  ja  en  weldra  vertoonde  hij  zich. 

>Mijnheer  David,''  zeide  hij,  nadat  wij  elkander  de  hand  hadden  ge- 
drukt,  lik  heb  Emily  uw  brief  gegeven,  mijnheer,  en  zij  heeft  dezen  ge» 
schreven ;  en  mij  gebeden  u  te  vragen  om  hem  te  lezen,  en  als  gij  er 
geen  kwaad  in  ziet,  zoo  goed  te  willen  zijn  om  hem  te  bezorgen.**  — 
>Hebt  gij  hem  gelezen  ?"  zeide  ik. 

Hij  knikte  treurig.  Ik  opende  den  brief  en  las  het  volgende : 


IK   REIS  IS  EEN  STORMACHTIGKN  NACHT.  15I 


^  ilk  heb  uwe  boodschap  ontvan^en.  O, wat  kan  ik  schrijven  om  u  te 
^anken  voor  tiwe  gezegende  goedheid  vocr  mij ! 

1  Ik  heb  de  woorden  dicht  aan  mijn  hart  gedrukt  Ik  zal  ze  daar  houden 
tot  ik  sterf.  Zij  zijn  scherpe  doornen,  maar  zij  zijn  toch  zulk  een  troost. 
Ik  heb  er  over  gebeden,  o,  ik  heb  zooveel  gebeden !  Als  ik  ondervind 
wat  gij  zijt,  en  wat  oom  is,  denk  ik  wat  God  moet  wezen,  en  kan  ik  tot 
Hem  roepen. 

1  Vaarwel  voor  altijd.  Vaarwel  nu,  mijn  dierbare  vriend,  voor  altijd  in 
deze  wereld.  In  eene  andere  wereld,  als  ik  verge ving  vind,zal  ik  misschien 
als  een  kind  ontwaken  en  tot  u  komen.  Dank  en  zegen.  Vaarwel  voor 
altijd!" 

Dit,  met  tranen  bevlekt,  was  de  brief. 

iMag  ik  haar  zeggen  dat  gij  er  geen  kwaad  in  ziet,  en  dat  ge  zoo  goed 
zult  zijn  om  hem  te  bezorgen,  mijnheer  David  ?"  zeide  baas  Peggotty, 
toen  ik  gelezen  had.  —  i  Wei  zeker,"  zeide  ik.  iMaar  mij  dunkt. ..."  — 
1  Wat,  mijnheer  David  ?"  —  iMij  dunkt,"  zeide  ik, » dat  ik  nog  eens  naar 
Yarmouth  zal  gaan.  £r  is  nog  tijd  in  overvloed  om  te  gaan  en  terug  te 
komen  eer  het  schip  uitzeilt.  Hij  komt  mij  in  zijne  eenzaamheid  gedurig 
voor  den  geest  Hem  dezen  brief,  dien  zij  geschreven  heeft,  nu  te  over- 
handigen  en  u  in  staat  te  stellen  om  haar  op  het  oogenblik  van  vertrek  te 
zeggen,  dat  hij  hem  gekregen  heeft,  zal  eene  weldaad  voor  beiden  zijn. 
Ik  heb  die  taak  plechtig  op  mij  genomen  —  brave,  goede  jongen !  —  en 
ik  kan  ze  niet  te  volkomen  vervullen.  De  reis  heeft  voor  mij  niet  te  be- 
duiden.  Ik  ben  onnistig,  en  het  is  beter  dat  ik  in  beweging  ben.  Ik  zal 
van  avond  nog  gaan." 

lioewel  hij  zijn  best  deed  om  mij  dit  te  ontraden,  zag  ik  wel  dat  hij  van 
mijne  gedachten  was ;  en  dit  zou  genoeg  zijn  geweest  om  mij  in  mijn 
voomemen  te  bevestigen  indien  dit  nog  noodig  ware  geweest.  Hij  ging 
op  mijn  verzoek  naar  het  diligence-kantoor  en  nam  voor  mij  eene  plaats 
op  den  bok.  Des  avonds  reed  ik  zoo  den  weg  weder  langs^  dien  ik  onder 
zoovele  lotwisselingen  had  bereisd. 

iVindt  ge  dat  niet  eene  vreemde  lucht?"  zeide  ik  tot  den  koetsier, 
eer  wij  nog  een  station  van  L  o  n  d  e  n  af  waren.  9  Ik  kan  mij  niet  herinne- 
ren  er  ooit  zoo  een  gezien  te  hebben."  —  ilk  ook  niet  —  ten  minste  z66 
niet,"  antwoordde  hij.  iDat  beduidt  storm,  mijnheer.  Er  zullen  binnen 
kort  ongelukken  op  zee  gebeuren,  denk  ik." 

Het  was  een  donkere  chaos  van  vliegende  wolken  —  hier  en  daar  met 
eene  kleur  overtogen  gelijk  die  van  den  rook  van  vochtige  brandstoffen — 
tot  zonderling  gevormde  klompen  opgestapeld,  waarvan  men  zou  gezegd 
hebben  dat  hunne  toppen  tot  grootere  hoop;ten  stegen  dan  er  onder  hen 
diepten  waren  tot  op  den  bodem  van  de  diepste  holten  der  aarde ;  door 
welke  de  wilde  maan  blindelings  scheen  voort  te  hollen,  alsof  zij  uit  angst 
voor  eene  schrikkelijke  stoomis  van  de  wetten  der  natuur  van  haar  spoor 
geraakt  en  verbijsterd  was.  Het  had  den  geheelen  dag  gewaaid,  en  de 
wind  stak  toen  nog  meer  op,  met  buitengewoon  groot  gerucht.  In  nog 
een  uur  was  de  lucht  nog  meer  betrokken  en  waaide  het  inderdaad  hardl 


153  DAVm  COPPKRTIKLD. 

Doch  naarmate  het  later  in  den  nacht  werd,  sioten  de  wolken  ddiil 
meei  en  meer  aaneen  en  overdekten  dc  geheele  lucht,zoodathetnn3dk- 
donlcer  werd,  en  te  gelijk  nam  de  wind  al  meer  en  meer  toe.  Dit  biecf 
zoo  voortgaan,  totdat  onze  paaidennauwelijks  meer  tegen  den  vindn 
koDden.  Verscheidene  malen  in  het  donkerste  van  den  nacht  (bet  was 
last  in  S^tember,  wanneer  de  nacbten  niet  kort  zijn)  kecrdcn  dc  voor- 
paarden  zich  om,  ofbleven  zij  plotseling  staan,  en  dikwijlswarenwijem- 
sti^  beducht  dat  het  rijtuig  omver^ewaaid  zou  worden.  Gejaagde  regcn- 
biuen  vlogen  voor  desen  stormwmduit,alsofbeteenstalen  bagel  was; 
en  wanneer  wij  onder  de  bescbutting  van  boomcn  of  mureD  konden 
komen,  bleven  wij  liefst  maar  stilataan,  daar  het  tocb  oDmogetijk  was 
dien  kamp  voort  te  zetten. 

Toen  de  dag  aanbrak,  begon  het  nog  harder  tewaaien.  Ik  was  wdte 
Yarmouth  ge  weest  wanneer  dc  leelieden  zeiden  dat  het  stormdc,  maar 
iets  dei^elijks  had  ik  nog  nooit  bijgewoond.  Wij  kwamen  te  Ipswicb— 
zeer  laat,  daar  wij,  sedert  wij  tieo  mijlen  butten  Londen  waren,  elken 
duim  gronds  hadden  moeten  bcvechten;  en  vonden  op  de  markteen 
troep  menschen,  die  uit  vrees  voor  vallende  schoorsteenen  in  den  nacfat 
uit  het  bed  waren  gekomcn.  Sommi^en  van  hen,  die  naar  de  herberg 
kwamen,  terwijl  wij  van  paarden  verwisselden,  vertelden  ons  van  groote 
bladen  lood,  die  van  den  boogen  kerktoren  waren  afgescheurd  en  in 
eene  achterstraat  ncergesmeten,  wclhe  zij  nu  verstopteo.  Anderen  wislen 
van  landlieden  te  vertellen,  die  van  de  nabur^e  dorpen  waren  gekomcn 
en  groote  uit  den  grond  gerukte  boomen  en  geheele  hooibergcn  over 
velden  en  wegen  vcrstrooid  hadden  zien  liggen.  Evenwel  bedaorde  de 
storm  nog  niet,  maar  stak  zelfs  nog  meer  op. 

Terwijl  wij  al  voortworstelende,  nader  en  nader  bij  de  zee  kwamen, 
uit  welke  deze  geduchtc  wind  vlak  op  dc  kust  blies,  werd  zijne  kradit 
hoe  langer  hoc  vrecselijkcr.  Lang  voor  dat  wij  de  zee  zageo,  ]>roefden 
wij  haar  schuim  en  vloog  ons  een  zoute  regcn  in  het  gezidit.  Mijlen  ver 
stond  het  vlakke  land  in  den omtrck  van  Yarraouthonder  water, en 
elke  plas  en  pod  teisterdc  zijnc  ocvers  en  rolde  met  eene  kleine  branding 
op  ous  aan.  Toen  wij  dc  zee  in  het  oog  kregcn,  geleken  de  golven  in  de 
verte,  welke  wij  nu  en  dan  over  de  tuimclendc  branding  te  zien  kr^OL 
naar  eene  andere  afgelcgenc  kust  met  gebouwen  en  torcns.  Toen  wi) 
eindelijk  de  stad  inreden,  kwamen  de  menschen,  gehcel  schuins  orerge- 
bogen  en  met  vliegend  haar,  hunne  deuien  uit,  en  vcrbaasden  uch,  dat 
de  diligence  in  zulk  een  nacht  was  doorgereden. 

Ik  nam  mijn  intrek  in  de  oude  herberg,  en  ging  uit  om  naar  de  zee  te 
zien ;  langs  de  straat  voortwaggelende,  die  met  zand  en  zeegewsssen  was 
bestrooid,  en  waarover  de  schuimvlokken  heenvlogen;  bevreesdvoor 
vallende  leien  en  pannen ;  en  mij  op  tochtige  hoekcn  aan  de  menschen, 
die  ik  tegenkwam,  vasthoudende.  Toen  ik  bij  het  strand  kwam,  lag  ik 
niet  alleen  de  zeelieden,  maar  de  helfl  van  de  bevolking  der  stad,  acnter 
gebouwen  schuilende,  staan  uitkijken.  Nu  en  dan  tarttcn  creenigede 
woede  van  den  storm,  om  vlak  in  zee  te  zien,  en  werden,  1 
'wilden  tenigkomen,  geheel  uit  hun  koers  gewaaid. 


NOG  KEN  STORIUCHTIGBN  NACHT.  153 

Mi]  bij  deze  groepen  voegende,  vond  ik  janunercnde  Troawen,  wier 
manncQ  met  haring-  of  oesterbooten  uit  waren,  welke  men  maar  al  te 
TCel  reden  had  om  te  denken  dat  omgeslageii  cd  gczonken  waien  eer  zij 
lich  er^ens  konden  bergen.  Oude  grijzc  Ecelieden  warcn  er  onder  het 
Tolk,  die  het  hoofd  schudden,  als  zij  van  hct  water  naar  de  lucht  zagen; 
Kheepsreeders  in  angstige  spanning ;  kindercn,  die  samenschoolden  en 
oudere  lieden  naar  de  oogen  tuurden ;  zelfs  stoute  zeelieden,  die  onnistig 
CD  angstig,  uit  een  of  anderen  schuilhoek,  hun  venckijker  op  de  zee 
richtten,  alsof  zij  een  vijand  bespiedden. 

De  geduchte  zee  zelve,  wanneer  ik,  tusschen  den  verblindenden  wind, 
de  vliegende  steenen  en  zand  en  het  ontzettende  gebulder,  een  oogenblik 
gdegenheid  kon  vinden  om  uit  te  zien,  deed  mij  versteld  staan,  Wanneer 
de  hooge  watermuren  kwamen  opdringeu^en  op  bet  hoogst  gekomen  in 
schuitn  neerploften,  hadden  zij  een  aannenalsofdeminstevanhende 
stad  moest  overstelpen.  Wanneer  de  gebrokene  golf  met  een  scborge- 
bnil  weder  ailiep,  scheen  zij  diepe  kiulen  in  het  strand  te  delven,  alsof 
zij  ten  doel  had  de  aarde  te  ondermijn en.  Wanneer  eenige  witgekuifde 
baren  donderend  kwamen  aantuimelen  en  zich,  eer  zij  het  land  bereikten, 
in  stukken  sloegen,  scheen  ieder  deel  van  het  gewezen  geheel  nog  met  dc 
voile  woede  daarvan  bezield,  en  snelde  het  voort  om  zich  met  de  andcrc 
tot  het  samenstetlen  van  een  ander  reusachtig  monster  te  verzamelen, 
Golvende  heuvelen  werden  in  valleien,  golvende  valleien  (waardoor 
soifltijds  een  enkele  stormvogel  heengierde)  in  heuvelen  herschapen ; 
bergen  van  water  verbrijzelden  zich  en  deden  het  strand  dreunen  van 
den  schok ;  alles  wat  gedaante  had  rolde,  zoodra  het  ontstaan  was,  on- 
stuimig  voort,  om  van  voim  en  plaats  te  verwisselen  en  iets  anders  te 
TCrdringen  en  te  vernielen;  de  hersenschimmige  kust  lungs  den  gezicht- 
einder,  met  hare  gebouwen  en  torens,  rees  op  en  viel  neer-  de  wolken 
vlogen  en  joegen  elkander:  het  was  als  zag  ik  de  geheele  natuur  in  een 
woestcn  kampstrijd. 

Daar  ik  Ham  niet  vond  onder  de  menschen,  die  deze  gedenkwaardige 
storm  —  want  hij  wordt  daar  nog  in  geheugen  gehouden  als  dc  zwaarste 
dien  men  op  deze  kust  ooit  heefl  beleefd  —  bij  elkander  had  doen 
komen,  begaf  ik  mij  naar  zijn  huis.  Het  was  gesloten ;  en  daar  niemand 
op  mijn  kloppen  antwoordde,  glng  ik  door  achterstraten  en  bijpaden 
naardewerfwaarhijwerkte.  Daar  vemamik,  dat  hij  naar  Lowestoft 
was  om  aan  een  schip,  dat  gerepareerd  moest  worden,  iets  te  verrichto), 
waartoe  zijne  bekwaamhcid  vereischt  werd;  maar  dat  hij  den  volgenden 
ocbtend  bijtijds  tenig  zou  zijn. 

Ik  ging  weder  naar  de  herberg;  en  toen  ik  mij  gewasschen  en  geklecd 
had,  en  vrtichtcloos  gepoogd  had  een  slaapjc  te  doen,  was  het  vijfure 
geworden,  Ik  had  nog  geene  vijf  minuten  bij  het  vuur  in  de  koffiekamer 
gezeten,  toen  de  knechl,  die  het  vuur  kwam  oppoken,  als  een  voorwend- 
sel  om  een  praa^'e  te  maken,  mij  vertelde  dat  eenige  mijlen  verderop 
twee  kolenschepen  met  man  en  muis  vergaan  waren,  en  dat  men  op  de 
reede  nog  eenige  schepen  had  gezien,  die,  zwaar  geteisterd,  al  het  moge- 
Jijke  deden  om  van  de  kust  tc  blijven.  De  Hemel  mocht  hun  en  alleaime 


154  DAVID  COPPERFIELD. 


zeelieden  genadig  wezen,  zeide  hij,  als  wij  nog  een  nacht  hadden  geli^ 
de  vorige !" 

Ik  was  zeer  ter  neer  geslagen,  en  maakte  mij  veel  ongeruster  over  de 
afwezigheid  van  Ham  dan  de  gelegenheid  scheen  te  vereischen.  Ik  was 
door  de  jongste  gebeurtenissen  sterk  aangetast^  zonder  zel£s  te  weten 
hoeveel ;  en  dat  ik  zoo  lang  aan  dien  geweldigen  wind  was  blootgestdd 
geweest,  had  mij  geheel  verbijsterd.  Er  heerschte  zulk  eene  verwarripg 
m  mijne  gedachten  en  herinneringen,  dat  ik  alle  duidelijk  begrip  vantijd 
en  afstand  geheel  had  verloren.  Zoo  zou  het,  indien  ik  in  de  stad  ware 
uitgegaan,  mij  niet  verwonderd  hebben,  denk  ik,  als  ik  iemand  had  ont- 
moet»  dien  ik  wist  dat  in  Londen  moest  wezen.  Om  zootezeggen, 
mijn  geest  had  in  dit  opzicht  eene  zonderlinge  onoplettendheid;  en  toch 
was  hij  te  gelijk  vervuld  met  al  de  herinneringen,  die  de  plaats  natuurlijk 
moest  opwekken,  en  waren  deze  zelfs  bijzonder  duidelijk  en  levendi^. 

In  dezen  toestand  paarde  het  treurige  bericht,  dat  de  knecht  mij  van 
de  schepen  mededeelde,  zich,  zonder  dat  mijn  wil  daarop  eenigeinvloed 
had,  aan  mijne  ongerustheid  over  Ham.  Ik  vreesde,  dat  hij  over  zee  van 
Lowestoft  zou  willen  terugkeeren  en  daarbij  zou  omkomen.  Deze 
vrees  werd  zelfs  zoo  sterk  bij  mij,  dat  ik  besloot  v66r  den  eten  nog  eens 
naar  de  werf  te  gaan  en  den  eigenaar  te  vragen,  of  hij  het  eenigszins 
waarschijnlijk  achtte,  dat  Ham  over  zee  zou  terugkomen.  Indien  hij  mij 
de  minste  reden  gaf  om  dit  te  denken,  wilde  ik  zelf  naar  Lowstoft 
gaan  en  hem  daarin  verhinderen  door  hem  mede  te  nemen. 

Ik  bestelde  haastig  een  eenvoudigen  maaltijd  en  ging  nog  eens  naar 
de  werf.  Ik  kwam  geen  oogenblik  te  vroeg,  want  de  eigenaar  was,  met 
eene  lantaarn  in  de  hand,  juist  bezig  om  de  poort  te  sluiten.  Hij  lachte 
toen  ik  mijne  vraag  deed,  en  zeide,  dat  men  daarvoor  niet  behoefde  te 
vreezen;  niemand,  hetzij  hij  zijne  zinnen  had  of  niet,  zou  in  zulk  een 
storm  afsteken,  vooral  Ham  Peggotty  niet,  die  bij  de  zeevaart  was  groot 
geworden. 

Ik  had  dit  vooraf  zoo  wel  geweten,  dat  ik  mij  waarlijk  schaamde  iets 
te  doen  dat  ik  toch  niet  kon  latcn.  Ik  ging  dus  naar  de  herberg  tenig. 
Indien  zulk  een  storm  kon  toenemen,  geloof  ik  dat  hij  nog  toenam  Het 
huilen  en  bulderen,  het  klapperen  van  deuren  en  vensters,  het  loeien  in 
de  schoorsteenen,  het  schijnbaar  wiegen  van  het  huis,  dat  mij  schuil- 
plaats  verleende,  het  verbazende  woelen  der  zee,  alles  was  nog  geduchter 
dan  des  morgens.  Maar  het  was  bovendien  zeer  donker,  en  (fit  zette  den 
storm  nieuwe  ijselijkheden  bij,  zoowel  ware  als  ingebeelde. 

Ik  kon  niet  eten,  ik  kon  niet  stilzitten,  ik  kon  mij  met  niets  eenigszins 
aanhoudend  bezig  houden.  lets  in  mijn  binnenste,  een  flauwe  zweem 
van  den  storm  van  buiten,  woelde  de  diepte  van  mijn  geheugen  om  en 
bracht  al  mijne  herinneringen  in  oproer.  En  toch  bleven,  in  al  het  gewoel 
mijner  gedachten,  even  woest  als  de  bulderende  zee,  de  storm  en  mijne 
ongerustheid  over  Ham  altijd  op  den  voorgrond. 

Mijn  eten  werd  bijna  onaangeroerd  weder  weggenomen,  en  ik  be- 
proefde  mij  met  een  paar  glazen  wijn  te  verkwikken.  Vruchteloos.  Ik 
viel  voor  het  vuur  iiUende  \tie€.ti^do€[^slu.vmering^  zonder  dcbewust- 


^     '  -—-  — 


IK   BEN  2KER  OMCERUST.  I5S 

heid  te  verlieten  hetzij  van  het  oproer  der  natuur  buitenshuis  of  van  de 
plaats  waar  ik  was.  Beiden  werden  door  eeoe  nleuwe  onbestemde  afgrij- 
selijkheid  overschaduwd ;  en  toen  ik  wakker  werd  —  of  Uever  toen  ik  de 
bedwelmming  afwierp,  die  mij  op  mijn  stoel  vasthietd  —  deed  eene 
vrees,  waajvan  ik  lelf  de  reden  niet  begreep,  mij  over  alle  leden  beven. 

Ik  staple  op  en  neer,  poogde  in  een  ouden  courantentolk  te  lezen, 
luisterd^  naar  het  ontiaglijke  gerucht,  keek  naar  gezichten  eo  tooneelen 
in  het  vuur,  Eindelijk  begon  het  gestadige  getik  der  door  niets  gestoorde 
klok  aan  den  muur  mij  zoodanig  te  martelen,  dat  ik  besloot  om  naar 
bed  te  gaan. 

Het  was  in  zulk  een  nacht  eene  geruststelling  te  hooren  dat  eenige 
bedienden  tiit  de  herberg  met  elkander  hadden  afgesproken  om  tot  dea 
ochtend  op  te  blijven.  Ik  ging  naar  bed,  zeer  vermoeid  en  slaperig; 
maar  toen  ik  mij  had  neergelegd,  verdween  dat  gevoel  gehcel  en  al,  als 
door  tooverij,  en  bleef  ik  hclder  wakker,  terwijl  al  mijne  zinnen  nog  ver- 
scherpt  schenen. 

Uren  lang  lag  ik  daar  naar  den  wind  en  de  gotven  te  luisteren ;  mij  nu 
verbeeldende,  dat  ik  op  zee  hoorde  schreeuwen,  dan  dat  ik  duidelijk 
noodschoten  hoorde  doen,  dan  weder  dat  ik  in  de  stad  hulzen  hoorde 
invallen.  Ik  stond  verscheidene  malen  op  en  keek  naar  buiten ;  maar  ik 
kon  niets  zien,  behalve  de  spiegeling  in  de  venstertiiten  van  de  flauwe 
kaars,  die  ik  had  lattn  branden,  en  van  mijn  eigcn  bleek  gezicht,  dat  mij 
uit  de  zwaite  duistemis  scheen  aan  te  starcn. 

Eindelijk  werd  mijne  rusteloosheid  zoo  erg,  dat  ik  haastig  mijne  klee< 
ren  aanschoot  en  naar  bcneden  ging.  In  de  groote  keuken,  waar  ik  sttik- 
ken  spek  en  ritsen  uien,  die  aan  den  zolder  hingen,  maar  ftauw  kon 
onderscheideo,  zaten  de  wakers  in  verschillende  houdingen  om  eene 
tafel,  welke  men  opzettelijk  van  den  grooten  schoorsteen  af  en  dichter 
bij  de  deur  had  geschoven.  Een  aardig  meisje,  dat  hare  ooren  met  baar 
voorschoot  toestopte  en  hare  oogen  op  de  deur  hield,  gaf  een  gil  toen  ik 
mij  vertoonde,  daar  zij  dacht  dat  ik  een  spook  was ;  maar  de  anderen 
hadden  meer  tegenwoordigheid  van  geest,  en  waren  blijde  met  deie  ver- 
meerd^ring  van  hun  gezelschap.  Een  knecht,  over  het  onderwerp,  dat 
juist  in  behandeling  was,  voortsprekende,  vroeg  mij,  of  ik  ook  niet  dacht, 
dat  de  zielen  der  kolenschippers,  die  verdronken  waren,  in  den  storm 
rondwaarden  i 

Ik  bleef  daar,  naar  ikdenk,wel  twee  uren.  Eens  opende  ik  de  bmten- 
deur  en  keek  de  ledige  straat  op.  Zand,  zeegewassen  en  schuimvlokken 
vlogen  mij  voorbij,  en  ik  moest  om  hu)p  roepen,  om  de  deur,  tegen  het 
geweld  van  den  wind  in,  weder  te  sluiten. 

£r  heerschte  eene  sombere  duistemis  in  mijne  eenzame  kamer,  toen 
ik  eindelijk  daarheen  terugkeerde,  maar  ik  was  nu  geheel  afgemat,  en 
toen  ik  weder  in  bed  lag,  viel  ik  —  van  een  toren  en  eene  stcilte  af —  in 
een  diepen  slaap.  Het  is  mij  bijgebleven,  dat  het  nog  lang,  s'choon  ik 
droomde  dat  ik  ergens  anders  en  zelfs  op  allerlei  plaatsen  was,  in  mijn 
droom  toch  altijd  stormde.  Eindelijk  verioor  ikdie^auwebewustheid 
van  de  werkelijkheid,  en  was  met  twee  dierbarc  vrienden  (maar  wie  lij 


156  DAVID  COPPERFIELD. 


w^en  weet  ik  niet)  bij  het  beleg  van  eene  stad,  onder  het  gebulder  van 
een  bombardement. 

Het  gedonder  van  het  geschut  was  zoo  aanhoudend  en  geweldig,  dat 
ik  lets,  dat  ik  zeer  verlangde  te  hooren,  volstrekt  niet  hooren  kon,  en  dit 
duurde  zoolang  tot  ik  eene  groote  inspanning  deed  en  ontwaakte.  Het 
was  helder  dag  en  —  acht  of  negen  ure ;  de  stormwind  woedde,  in  plaats 
van  de  batterijen ;  en  er  stond  iemand  aan  mijne  deur  te  klopp^n  en  te 
roepen. 

»  Wat  is  er  te  doen  ?"  riep  ik.  —  »Een  schip  ^strand ,  dichtbij !" 

Ik  sprong  het  bed  uit  en  vroeg  welk  een  schip. 

>£en  schoener,  van  Spanje  of  Portugal,  met  eene  lading  vnichten 
en  wijn.  Haast  u,  mijnheer,  als  gij  het  nog  zien  wilt !  Men  denkt  op  het 
strand,  dat  het  ieder  oogenblik  in  stukken  zal  geslagen  worden." 

De  stem  ging  nog  luidruchtig  roepende  de  trap  af.  Ik  wierp  mij  zoo 
snel  ik  kon  in  de  kleeren  en  liep  de  straat  op. 

Eene  menigte  van  menschen  was  daar  reeds  v66r  mij,  en  alien  renden 
naar  het  strand.  Ik  liep  denzelfden  weg  op,  velen  voorbij,  en  kreeg  spoe- 
dig  de  onstuimige  zee  in  het  oog. 

De  storm  mocht  nu  eenigszins  bedaard  zijn,  maar  niet  meer  dan  alsof 
bet  bombardement,  waarvan  ik  gedroomd  had,  verflauwd  was  door  het 
swijgen  van  een  half  dozijn  stukken  geschut  uit  eenige  honderden.  Maar 
de  zee,  door  de  woeling  van  den  geheelen  racht  nog  meer  opgestuwd, 
was  oneindig  schrikkeUjker  dan  toen  ik  haar  het  laatst  had  gezien.  Al 
wat  men  zag  wekte  het  denkbeeld  van  gezwollen  op,  en  de  hoogte 
waartoe  de  baren  zich  verhieven,  over  elkander  heenkeken,  op  elkander 
neertuimelden,  en  in  oneindige  opvolging  over  het  strand  rolden,  was 
ontzettend  om  aan  te  zien. 

Door  de  moeielijkheid  om  iets  anders  te  hooren  dan  den  storm  en  de 
golven,  bij  de  onbeschrijfTelijke  verwarring  van  dien  menschendrom.  en 
mijne  eerste  ademlooze  po^ngen  om  tegen  het  weder  stand  te  houden, 
was  ik  zoo  verbijsterd,  dat  ik,  naar  de  zee  uitkijkende  om  het  schip  te 
zoeken,  niets  anders  zag  dan  de  schuimende  toppen  der  groote  baren. 
Een  halfgekleed  visscher,  die  naast  mij  stond,  wees  met  zijn  blooten  arm 
(eene  daarop  ingeprikte  bijl  wees  in  dezelfde  richting)  linksaf.  Toen, 
o  groote  Hemel,  zag  ik  het,  dicht  bij  ons ! 

De  eene  mast  was  kort  afj^ebroken,  zes  of  acht  voet  boven  het  dek,  en 
hing  over  het  boord,  in  zeilen  en  touwen  verward ;  en  die  geheele  vicct 
beukte,  bij  het  slingeren  en  stampen  van  het  schip,  tegen  de  zijde,  alsof 
zij  die  wilde  doen  barsten.  Zelfe  toen  nog  werden  pogingen  gedaan  om  dit 
gedeelte  van  het  wrak  af  te  kappen,  want  toen  het  schip  zich  onder  het 
slingeren  naar  ons  toekeerde,  zag  ik  duidelijk  de  bemanning  met  bijleD 
aan  het  werk,  vooral  eene  ranke  gestalte,  met  langkniUend  haar,  die 
boven  de  anderen  uitstak.  Doch  een  geweldige  kreet,  die  zclfs  boven 
den  wind  en  de  golven  te  hooren  was,  ging  op  dit  oogenblik  van  het 
strand  op ;  de  zee,  over  het  stampende  wrak  heen  slaande,  rukte  alleslo6 
en  slingerde  menschen,  rondhouten,  vaten,  planken,  verscfaanangen, 
een  geheelen  hoop  van  zulk  speeltuig,  in  de  kokende  branding. 


(f  ^^p  . 


HAU   RN  HBT  GBSTRANDX  SCHIP. 


De  tweede  mast  stond  nog,  met  de  lappen  van  een  gescheurd  leil  en 
een  netwerk  van  afgebiokene  touwen,  dat  in  den  wind  slingerde.  Het 
schip  had  eens  gestooten,  schreeuwde  dezelfde  visscher  mij  met  eene 
schorre  stem  in  het  oot,  was  toen  weder  losgeraakt  en  had  nog  eens  ge- 
stooten. Ik  verstond  ook  van  hem,  dat  het  middenscheeps  uit  elkander 
week,  en  ik  kon  dit  gereedelijk  denken,  want  het  stooten  en  stampen  was 
zoo  gedncht,  dat  geen  menschenwerk  er  lang  tegen  bestand  kon  zijn. 
Terwijl  hij  nog  sprak,  klonk  er  wederom  een  jammerkreet  van  het  strand. 
Yier  raannen  rezen  met  het  wrak  uit  de  diepte  op,  zich  aan  het  want  van 
van  deu  nog  overgebleven  mast  vasthoudende;  bovena^nderanke  ge- 
daante  met  het  krullende  haar. 

Er  was  eene  Uok  aan  boord,  en  terwijl  het  schip  rolde  en  werkte,  ab 
een  razend  wanhopig  schepsel,  ons  nu  eeas  het  gcheele  dek,  dan  weder 
de  kiel  vertoonende,  naarmate  het  naar  de  kust  toe  vooroverdook  of 
weder  als  dol  eeewaarts  overstoof,  luidde  die  klok ;  en  deze  klanken,  het 
doodgelui  dier  ongelukkigen,  werden  door  den  wind  naar  ons  toege- 
voerd.  Wederom  verloren  wij  het  geheele  wrak  nit  het  oog  en  wederom 
kwam  het  bo  vcn.  Twee  mannen  waren  verdwenen.  De  angst  op  het  strand 
nam  toe.  De  mannen  stonden  met  gevouwene  handen  te  7uchten ;  de  vrou- 
wen  gilden  en  keerden  het  hoofd  ora.  Sommigen  liepen  woest  het  strand 
op  en  neer,  en  riepen  om  hulp  waar  niemand  hulp  kon  geven.  Ik  zelf  wag 
een  van  deie  en  bad  een  troepje  zeeliedeii,  die  ik  kende,met  waanzinnigen 
aandrat^,  om  die  twee  menschen  niet  voor  onze  oogen  telaten  omkomen. 

Zij  beduidden  mij,  vol  ontroering  —  ik  weet  niet  hoe,  want  ik  was 
nauwelijks  bedaard  genoeg  om  hetweinige  dat  ik  hooren  kon,  te  ver- 
staan  —  dat  de  reddingsboot  al  een  uur  geleden  dapper  bemand  was  en 
niets  kon  uitrichten ;  en  dat,  daar  niemand  zoo  roekeloos  zou  zijn  om 
met  een  touw  naar  bet  schip  te  willen  waden  en  aldiis  een  middel  van 
gemeenschap  met  de  kust  tot  stand  te  brengen,  er  niets  meer  overschoot 
om  te  beproeven;  toen  ikopmerkte,  dat  eene  nieuwe  aandoeningde 
toeschouwers  op  het  strand  in  beweging  bracht.  Ik  zag  hen  uit  elkander 
wijken  en  Ham  door  hen  heen  naar  voren  komen. 

Ik  liep  naar  hem  toe,  gelijk  ik  nog  wel  weet,  om  bij  hem  mijn  aanzoek 
te  vemieuwen.  Maar,  zoo  verbijsterd  als  ik  door  een  voor  mij  zoo  nieuw 
CD  schrikkelijk  schouwspel  ook  was,  deed  toch  de  strakheid  van  zijn  op 
de  zee  gevestigden  blik  —  dezelfde  blik,  dien  ik  mij  van  den  morgen  na 
Emily's  vlucht  hcrinnerde  —  mij  tot  de  bewustheid  van  zijn  gevaar  ont- 
waken.  Ik  hield  hem  met  beide  armen  vast,  en  bad  de  mannen  met  wie 
ik  hem  had  zien  spreken  om  niet  naar  hem  te  luisteren,  om  geen  moord 
te  plegen,  om  hem  geen  voetstap  verder  te  laten  doen. 

Wederom  ging  er  een  krect  op,  en  toen  wij  naar  het  wrak  omkeken, 
zagcn  wij  dat  het  onbarmhartige  zeil  met  slag  op  slag  den  laagsten  der 
twee  mannnen  losslocg,  en  toen  als  zegepralend  opvloog  om  de  ranke 
gedaante,  die  zich  nog  ^een  aan  den  mast  vasthield. 

Tegen  zutk  een  schouwspel,  en  tegen  zulk  eene  rastberadenheid  als 
die  van  den  kalm  wanhoptgen  man,  die  steeds  gewoon  was  de  helfl  der 
aanwezigen  in  alles  voor  te  gaan,  mocht  ik  evengoed  den  stormwind  zel- 


158  DAVID   COPPERFIELD. 


ven  hebben  aangeroepen.  »Mijnheer  David,"  zeide  hij,  mij  welgemocd 
bij  beide  handen  vattende ;  >  als  mijn  tijd  gekomen  is,  dan  is  hij  gekomen. 
Zoo  niet,  dan  zal  ik  hem  afwachten.  De  Heer  daarboven  zegene  u  en 
alien !  Maats,  maakt  mij  klaar !  Ik  ga  er  op  af." 

Ik  werd,  maar  niet  met  niwheid,  op  eenigen  afstand  weggebracht, 
waar  de  lieden,  die  mij  omringden,  mij  deden  blijven ;  zeggende,  geHjk 
ik  verward  begreep,  dat  hij  toch  wilde  gaan,  hetzij  met  of  zonder  hulp, 
en  dat  ik  de  voorzorgen  voor  zijne  veiligheid  zou  verijdelen,  als  ik  dieg^ 
nen  belemmerde,  die  ze  moesten  behartigen.  Ik  weet  niet  wat  ik  daarop 
antwoordde,  of  wat  zij  wederom  zeiden ;  maar  ik  zag  beweging  op  het 
strand  en  mannen,  die  met  touwen  kwamen  aanloopen  van  een  kaap- 
stander  die  daar  stond,  en  er  mede  in  den  kring  van  menschen  gingen^ 
die  hem  voor  mij  verborg.  Toen  zag  ik  hem  staan  in  een  matrozenbuis 
en  broek,  met  een  touw  in  de  hand  of  om  zijn  arm  gewonden,  een  andcr 
om  zijn  lijf,  en  op  eenigen  afstand  eenige  van  de  knapste  mannen,  die  dit 
laatste  vasthielden,  dat  hij  zelf  in  slappe  bochten  voor  zijne  voetenopbet 
strand  uitlegde. 

Zelfs  voor  mijne  ongeoefende  oogenwashetduidelijk,  dathetwrak 
bezweek.  Ik  zag,  dat  het  in  het  midden  uit  elkander  week  en  dathetleven 
van  den  eenzamen  man  in  den  mast  aan  een  draadje  hing.  Maar  nog 
klemde  hij  er  zich  aan  vast.  Hij  had  eene  zonderlinge  roode  muts  op  — 
geen  matrozenmuts,  maar  van  fraaier  kleur;  en  terwijl  deweinigebe- 
zwijkende  planken  tusschen  hem  en  het  verderf  slingerden  en  bogen,  en 
zijne  doodklok  reeds  bij  voorraad  luidde,  zagen  wij  alien  hem  met  die 
muts  wuiven.  Ik  zag  hem  dit  nu  weder  doen,  en  dacht  mijne  zinnen  te 
verliezen,  toen  dit  bedrijf  mij  de  oude  herinnering  van  een  eenmaal  dier- 
baar  vriend  voor  den  geest  bracht. 

Ham  stond,  geheel  alleen,  naar  de  zee  te  staren,  met  de  stilte  van 
ingehouden  adem  achter  en  den  storm  voor  hem,  tot  er  eene  grootebaar 
terugliep,  toen  hij,  even  naar  hen  omziende,  die  het  om  zijn  lijf  geknoopte 
touw  vasthielden,  die  baar  na-rende ;  en  een  oogenblik  later  kampte  hij 
tegen  het  water ;  met  de  heuvelen  oprijzende,  met  de  dalen  neerzinkende, 
onder  het  schuim  bedolven ;  toen  weder  naar  land  gesleept.  Zij  haalden 
hem  haastig  in. 

Hij  was  bezeerd.  Ik  zag  bloed  op  zijn  gezicht,  van  de  plek  waar  ik 
stond ;  maar  hij  lette  er  niet  op.  Hij  scheen  hun  haastig  te  beduiden,  dat 
zij  hem  meer  vrijheid  moesten  laten  —  of  zoo  begreep  ik  uit  de  bewegiDg 
van  zijn  arm  —  en  snelde  weder  heen  gelijk  te  voren. 

En  nu  hield  hij  op  het  wrak  aan ;  met  de  heuvelen  rijzende,  met  de 
dalen  zinkende,  onder  het  schuim  bedolven,  naar  het  strand  terug  en 
weder  voorwaarts  naar  het  schip  geslingerd,  forsch  en  dapper  kampende. 
De  afstand  was  niets,  maar  de  kracht  van  zee  en  wind  maakte  dien  strijd 
tot  een  doodstrijd.  Eindelijk  naderde  hij  het  wrak.  Hij  was  zoo  nabij, 
dat  hij  met  nog  een  van  zijne  forsche  slagen  er  zich  aan  kon  vastklem- 
men  —  toen  eene  hooge,  groene,  geduchte  heuvelhellin^  van  water  van 
voorbij  het  schip  op  het  land  aankwam.  Hij  scheen  er  zich  met  een  ge- 
weldigen  sprong  in  le  Tier^etv.^  wiV'tx  v^Nc^^^&N^xd^«v<Mil 


MAM  BN  STEEKPORTH  GELOKTtJDlO  OMGBKOUEN.  159 

E^Jiige  dwarrelende  brokken  zagikindezee,  alsofer  maareeneton 
aan  duigen  was  gestagen,  toen  ik  naar  de  piek  Hep  waar  men  bezig  ws 
met  inlillen.  Ontsteltenis  stond  op  ieders  gezicht.  Zij  sleepten  hem  vUk 
voor  mijne  voeten  —  bewusteloos  —  dood.  Hij  werd  naar  het  naaste 
huis  gedragen,  en  daar  memand  mij  nu  verhinderde,  bleef  ikbijhetn, 
mede  helpende,  terwijl  men  al'ie  middelen  beproefde  om  hem  te  doen 
bijkomen.  Maar  hij  was  door  die  groote  baar  doodgeslagen,  en  djn  edel 
hart  stond  voor  altijd  stil. 

Terwijl  ik  bij  het  bed  zat,  toen  de  hoop  opgegeven  en  alles  gedaan 
was,  kwam  een  visscher,  die  mij  reeds  gekend  had  toen  Emily  en  ik  nog 
kinderen  waren,  aan  de  deiir  en  fluisteide  mijn  naam. 

(Mijnheer,"  zeide  hij,  mettranenopzijoedoorhetwedergeteistetde 
wangen,  die  nu,  evenals  zijne  bevende  tippen,  doodsbleek  waren,  >wilt 
gij  eens  daar  gincis  komen  i" 

De  oude  heriDDering,  die  bij  mij  was  opgekomen,  tag  in  zijn  blik.  Ik 
VToeg  hem  verschrikt,  op  den  arm  leunende  dien  hij  uitstak  om  mij  te 
ondersteunen : 

I  Is  er  een  lijk  aan  land  gekomen  ?"  — » Ja  I"  antwoordde  hij.  — » Ken 
ik  het  f"  vroeg  ik  toen. 

Hij  antwoordde  niet 

Maar  hij  bracht  mij  naar  het  strand.  En  op  dat  gedeeltc  daarvan,  waar 
zij  en  ik  als  kmderen  naar  schelpen  hadden  gezocht  —  op  dat  gedeelte 
waar  eenigc  lichte  stukkeo  van  de  oude  woonschuit,  den  vorigen  nacht 
ingewaaid,  door  den  wind  verstrooid  waren  —  tusschen  die  overblijfeelen 
van  het  vcrwoeste  huis,  dat  hij  onteerd  had  —  zag  ik  hem  liggen  met  het 
hoofd  op  den  arm,  gelijk  ik  hem  dikwijls  op  school  had  zien  hggen. 


DB    NIKirWK  WOND   EN  DB  OUDE. 

Gij  hadt  niet,  o  Steerforth,  behoeven  te  zeggen,  toen  wij  voor  het  laatst 
met  elkander  spraken,  in  dat  uur  dat  ik  zoo  weinig  voor  ons  afscheidaaui 
hield  —  gij  hadt  niet  behoeven  te  zeggen :  ■  Denk  aan  mij  op  mijn  best  I" 
Dat  had  ik  altijd  gedaan;  en  kon  ik  nu  anders,  nu  ik  dit schouwspel 
aanzag? 

Zij  naalden  eene  berrie,  legden  hem  daarop,  bedekten  hem  met  eene 
t1^,  namen  hem  op  en  droegen  hem  naar  de  huizen.  Al  de  mannen, 
cUe  hem  droegen,  hadden  hem  gekend,  en  hadden  met  hem  gevaren,  en 
hadden  hem  vroolijk  en  moedig  gezien.  Zij  droegen  hem  door  het  woest 
gebulder  —  stil  werd  het  op  hun  weg  te  midden  van  al  dat  inmoer  —  en 
brachten  hem  naar  de  hut  waar  de  dood  recda  was. 

Maar  toen  zij  de  berrie  voor  den  drempel  hadden  neergezet,  zagen  z^ 
elkander  en  mij  aan,  en  Suistcrden.Ikwistwelwaarom.  Hetwashunte 
moede  alsof  het  niet'  welgedaan  zou  zijn,  hem  in  dezelfde  stille  kamec 
neer  te  leggen. 


l6o  DAVID  COPPERFIELD. 


Wij  gmgen  naar  de  stad  en  brachten  onzen  last  naar  de  herberg. 
dra  ik  mijne  gedachten  eenigszins  kon  venamelen,  liet  ik  Joram  r< 
en  yerzocht  hem  een  rijtuig  te  bezorgen  om  het  lijk  in  den  nacht 
Lon den  te  yervoeren.  Ik  begreep^  dat  de  zorg  daarvoor  en  de  harde 
plicht  om  zijne  moeder  op  de  ontvangst  yoor  te  bereidea,  op  niemaod 
anders  dan  op  mij  konden  rusten,  en  mlde  dien  plicht  zoo  getrouw  ver- 
vullen  als  ik  kon. 

Ik  koos  den  nacht  voor  de  reis,  opdat  er,  als  ik  de  stad  verliet,  minder 
nieuwsgierigheid  zou  heerschen.  Maar  hoewel  het  bijna  middemacbl 
was,  toen  ik  in  eene  sjees  het  stalplein  der  herberg  afreed,  gevolgd  door 
datgene  wat  ik  onder  mijne  hoede  had^  stonden  er  vele  menschen.tc 
wachten.  Hier  en  daar  in  de  stad,  en  zelis  een  eind  ver  op  den  w^,  zag 
ik  er  nog  meer ;  maar  eindelijk  had  ik  niets  dan  den  barren  nacht  en  het 
opene  veld  om  mij  heen,  en  de  asch  mijner  jeugdige  vriendschap. 

Op  een  zachten  najaarsdag,  tegen  den  middag,  terwijl  de  grond  met 
geurige,  afgevallene  bladeren  bestrooid  lag,  en  er  nog  veel  meer,  met  de 
fraaiste  dnten  van  geel,  rood  en  bruin  gekleurd,  aan  de  boomen  hingeo, 
door  welke  de  zon  hare  stralen  lietvallen,kwamikteHighgate.Ik 
had  de  laatste  mijl  te  voet  gegaan,  onderweg  denkende  over  hetgeen  ik 
te  doen  had,  en  het  rijtuig,  dat  mij  den  geheelen  nacht  was  gevolgd, 
laten  staan,  om  te  wachten  tot  het  eene  boodschapkreegom  op  te  rijden. 

Het  huis  zag  er,  toen  ik  het  nabijkwam,  nog  eveneens  uit.  Geen  val- 
gordijn  was  opgehaald ;  geen  teeken  van  leven  zag  ik  op  het  bestrate 
plein^'e  met  het  poortje,  dat  naar  de  on^ebruikte  deur  leidde.  De  wind 
was  nu  geheel  bedaard,  en  niets  bewoog  zich. 

Ik  had  in  het  eerst  den  moed  niet  om  aan  het  hek  te  schellen,  en  toen 
ik  dit  deed  scheen  de  klank  der  schel  reeds  mijne  boodschap  aan  te 
kondigen.  Het  kamermeisje  kwam  naar  buiten  met  den  sleutel  in  de 
hand ;  en  mij,  terwijl  zij  het  hek  opendeed,  emstig  aanziende,  zeide  zij : 

iNeem  mij  niet  kwalijk,  mijnheer.  »Zijt  ge  ziek?"  —  »Ik  heb  veelont- 
roering  gehad  en  ben  vermoeid."  —  ilserietsgebeurd,  mijnheer?  — 
Mijnheer  James ....?"  —  i  Stil !"  zeide  ik. » Ja,  er  is  iets  gebeurd,  dat  ik 
mevrouw  Steerforth  moet  bekend  maken.  Zij  is  immers  thuis  ?" 

Het  meisje  antwoordde  met  bedruktheid,  dat  hare  meesteres  t^en- 
woordi^  zelden  uitging,  zelh  met  rijtuig;  dat  zij  hare  kamer  hielden 
geene  visites  ontving,  maar  mij  toch  wel  zou  willen  zien.  Hare  meesteres 
was  op,  zeide  zij,  en  jufTrouw  Dartle  was  bij  haar.  Welke  boodschap 
moest  zij  doen  ? 

Haar  streng  gelastende  om  toe  te  zien  hoe  zij  zich  hield,  alleen  maar 
mijn  kaartje  over  te  geven  en  te  zeggen  dat  ik  bleef  wachten,  zette  ik  mij 
in  het  salon  (dat  wij  nu  bereikt  hadden)  neer,  tot  zij  zou  terugkomen. 
Het  vroegere  voorkomen  van  genoeglijke  bezigheid,  dat  dit  vertrek 
eigen  was,  was  verdwenen,  en  de  vensterluiken  waren  half  gesloten.  De 
harp  was  in  vele  dagen  niet  aangeraakt  Zijn  portret  als  kind  hing  er  nog. 
Het  kastje,  waarin  zijne  moeder  zijne  brieven  bewaarde,  stond  er  nog. 
Ik  verwonderde  nuj  of  zij  ze  nu  nog  ooit  las,ofzijzeooitwederzoa 
lezen. 


IK  MAAK  MEVROUW  STRERFORTK  HET  TREURIGE  NIEUWS  BEKEND.   l6l 

Het  huis  was  zoo  stil,  dat  ik  den  lichten  voestap  van  het  meisje  op  de 
trap  hoonJe.  Toen  lij  tenigkwam,  bracht  zij  de  boodschap,dat  mevrotiw 
Stcerforth  zwakkelijk  was  en  niet  beneden  kon  komen,  maar  dat  zij,  als 
ik  fact  ten  goede  wilde  houden,  dat  zij  in  hare  kamer  bleef,  mij  gaarde 
wilde  spreken.  'Weinige  oogenblikken  later  stond  ik  voor  haar. 

Zij  was  m  zijne  kamer,  niet  in  hare  eigene.  Ik  begreep,  natuurlijk,  dat 
zij  die  tcr  gedachtenis  van  hem  had  betrokken,  en  dat  de  vele  blijken 
van  zijne  oude  vermaken  en  talenten,  die  haar  omringden^  om  dezelfdc 
rcden  daar  bleven  gelijk  hij  ze  gelaten  had.  Zij  prevelde  echter,bijna. 
zoodra  zij  mij  zag,  dat  zij  niet  in  hare  eigene  kamer  was,  dewijl  deze  eenc 
Ug^g  had,  die  haar  in  hare  zwakheid  niet  voordeelig  was ;  en  met  haar 
statigen  bKk  schcen  zij  het  geringste  vennoeden  van  dewaarheidte 
witlen  verbieden. 

Bij  haar  stoel  stond,  volgens  gewoonte,  Rosa  Dartle,  Van  het  eerite 
oogenblik,  dat  hare  zwarte  oogen  op  mij  rustten,  zag  ik  dat  zij  wel  be- 
greep, dat  ik  de  brenger  van  slechte  tijding  was.  Het  htteeken  viel  ter- 
stond  slerker  in  het  oog.  Z\}  ging  een  stap  terug  achter  den  stoel,  opdat 
raevTOUW  Stcerforth  haar  gezicht  niet  zou  ktmnen  waamemen,  en  scbeen 
in  mijne  gedachten  te  willen  lezen  met  een  doordringcnden  blik,  die 
nooit  wera  neergeslagen,  nooit  minder  vast  werd. 

»Het  spijt  mij  op  te  merken,  dat  gij  in  den  rouw  zijt,  mijnheer,"  zeide 
mevrouw  Stcerforth.  —  »Ik  ben  ongelukkig  weduwnaar  geworden,"  ant 
woordde  ik.  —  i  Gij  zijl  nog  zeer  jong  om  zulk  een  groot  vcrlies  te  ken- 
ncn,"  herratte  zij. » Het  doet  mij  zeer  leed  het  te  hooren.  Ik  hoop,  dat  de 
tijd  goed  voor  uzalzijn."^  ilk  hoop,"  zeide  ik,  haar  aanziende,*dat 
de  tijd  voor  ons  alien  goed  zal  zijn.  Lieve  mevrouw  Stcerforth,  wij  mot- 
ten  alien  daarop  vertrouwen,  bij  ooze  zwaarste  rampen." 

Het  emstige  van  mijn  toon  en  de  tranen  in  mijne  oogen  deden  haar 
ongenist  worden.  De  geheele  loop  harcr  gedachten  scheen  te  blijven 
stilstaan  en  eene  andere  richting  te  nemen. 

Ik  poogde  mijne  stem  in  bedwang  te  houden  terwijl  ik  zacht  lijn  naam 
uitsprak,  maar  zij  beefde  toch.  Zi;  herhaalde  dien  naam  twee-  of  drie- 
maal  binnensmonds.  Toen  mij  aanspiekende,  zeide  zij  met  gedwon^ne 
kalmte : 

iMijn  zoon  is  ziekf"  —  »Zeer  zick." —  *Gij  bebthem  gezien?"  — 
>Dat  heb  ik."  —  »Zijt  g-j  verzoend  f" 

Ik  kon  niet  ja  zeggen,  ik  kon  niet  neen  zeggeo.  Zij  keerde  haar  hoofd 
eenigszins  om  naar  de  pick  waar  Rosa  Dartle  aan  haar  elleboog  hsd 
gestaan,  en  in  dat  oogenblik  zeide  ik,  door  de  beweging  mijncr  lippen, 
tot  Rosa:  »Dood!" 

Opdat  mevrouw  Steerforth  niet  gcheel  achter  zich  om  zou  zien,  en 
duidelijk  datgene  lezen  waarop  zij  nog  met  was  voorbereid,  ving  ik  snel 
haar  blik  op;  maar  ik  had  Rosa  Dartle  met  woeste  wanhoop  en  ontzet- 
ting  hare  handen  zien  opsteken  en  ze  daama  voor  haar  gezicht  slaan. 

De  statige  schoone  dame  —  zoo  gelijkend,  o  zoo  gelijkend !  —  ZAg 
mij  met  een  strakken  blik  aan  en  bracht  hare  hand  aan  haar  voorhoord.. 
Ik  bad  haar  om  bedaard  te  blijven,  en  zich  voor  te  bereiden  om  te  dra-^ 
DAVID  coppEKFiBLD,  —  m.  II 


l62 


DAVID  COPPERFIELD. 


gen  wat  ik  te  zeggen  had;  maar  ik  had  haar  liever  moeten  bidden  omte 
schreien,  want  zij  zat  daar  als  een  steenen  beeld. 

»Toen  ik  laatst  hier  was/'  bracht  ik  haperend  uit,  9  verhaalde  mij  jd- 
frouw  Dartle,  dat  hij  hier  en  daar  heenzeilde.  Eergistemacht  was  het 
schrikkelijk  weder  op  zee.  Als  hij  in  dien  nacht  op  zee  was  en  dicht  l^ 
eene  gevaarlijke  kust^  gelijk  men  zeide  dat  hij  was ;  en  ab  het  schip  wer- 
kelijk  dat  schip  mocht  wezen,  dat..."  —  >Rosa !"  zeide  mevrouw  Steer- 
forth.  >Kom  bij  mij !" 

Zij  kwam,  maar  niet  met  medelijden  of  welwillende  zachtheid.  Met 
oogen,  die  als  kolen  gloeiden  trad  zij  voor  de  moeder,  en  barstte  in  ees 
sclmkkelijken  lach  uit. 

»Is  uw  trots  nu  voldaan,  gij  razende?"  zeide  zij.  Nu  heeft  hij  boete 
voor  u  gedaan  —  met  zijn  leven !  Hoort  gij  wcl?  —  Zijn  leven  !'* 

Mevrouw  Steerforth,  stijf  achterover  in  haar  stoel  gezonken,  en  geeD 
geluid  gevende  dan  een  dof  gekreun,  zag  haar  met  wijd  geopende  oogcn 
starend  aan. 

ija!"  riep  Rosa,  zich  met  hartstochtelijke  woestheid  op  de  boot 
sla^mde.  >Zie  mij  maar  aan!  Kerm  en  zucht,  en  zie  mij  aan!  Zie  hier!* 
Een  slag  op  het  litteeken  gevende.  »Het  is  het  werk  van  uw  dooden 
zoon !" 

Het  kermende  geluid,  dat  de  moeder  nu  en  dan  liet  hooren,  sneed  nuj 
door  het  hart.  Mtijd  hetzelfde.  Altijd  dof  en  gesmoord.  Altijd  met 
dezelfde  onzekere  beweging  van  haar  hoofd  gepaard,  maar  zonder  dat 
er  in  haar  gezicht  eenige  verandering  kwam.  Altijd  door  dien  strakken 
mond  en  tusschen  de  vast  geslotene  tanden  uitgestooten ,  alsof  eene 
pijnlijke  kramp  hare  kaken  samenklemde  en  hare  trekken  versteend 
waren. 

>Heugt  het  u  wel  wanneer  hij  dit  deed  ?"  zeide  zij.  >Heagt  het  u  wel 
wanneer  hij,  die  uw  karakter  had  ge^rfd  en  wiens  trotschbeid  en  drift 
door  u  werden  gevoed,  dit  gedaan  en  mij  voor  geheel  mijn  leven  mis- 
maakt  heeft?  Zie  mij  aan,  tot  aan  mijn  dood  met  het  teeken  van  zgn 
hoogmachtig  ongenoegen  gemerkt,  en  kerm  en  zucht  over  hetgeen  g^ 
hem  gemaakt  hebt  1" . —  i  Juffrouw  Dartle  1"  smeekte  ik  haar.  i Om  'sH^ 
mels  wil...''  —  >Ik  wil  spreken !"  zeide  zij,  zich  met  hare  bliksemeode 
oogen  naar  mij  toekeerend.  »Zwijg,  gij!  Zie  mij  aan,  zeg  ik,trotsche 
moeder  van  een  trotschen,  valschen  zoon!  Kerm  er  over,  dat  gij  hem 
zoo  bedorven  hebt,  kerm  over  uw  verlies,  kerm  over  het  mijne !" 

Zij  klemde  hare  vuisten  dicht,  en  geheel  hare  vermagerde  gestahe 
beefde  abof  hare  hartstochten  haar  langzaam  doodmartelaen. 

»Gij  zijne  eigenzinnigheid  kwaUjk  nemen!"  riep  zij  uit.  »Gij  doorzijoe 
trotschheid  beleedigd!  Gij,  die,  toen uwe haren  grijs  werden, tegen dv 
eigenzinnigheid  en  trotschheid  dezelfde  eigenschappen  hebt  overg^ 
steld,  die  gij  hem  bij  zijne  geboorte  hadtgegeven!  »Gij,  diehemvan 
zijne  wieg  af  hebt  opgekweekt  tot  wat  hij  was,  en  hem  belet  te  worden 
wat  hij  worden  moest !  Zijt  ge  nu  beloond  voor  uwe  jaren  van  arbeid?"-- 
»0  foei,  juffrouw  Dartle!  Hoe  onmenschelijk !"  —  >Ik  zeg  u,"  ant- 
woordde  zij,  »ik  wil  tegen  haar  spreken.  Greene  macht  op  aardexoa 


JUFFROUW  DARTLK  EN   ZHNB   MOEDER.  1 63 

het  mij  beletten,  terwiji  ik  hier  stond.  Heb  ik  al  die  jaren  gezvegen,  en 
zttl  ik  nu  niet  spreken?  Ik  had  hem  licver  dan  gij  ooit  gedaan  hcbt !" 
riep  zij  uit,  lich  met  woestheid  naar  haar  omkeerende.  ilk  had  hem  kun- 
nen  liefhebben  en  geene  vergelding  eischen,  Ala  ik  lijne  vronwware 
geweest,  had  ik  de  slavin  zijner  luimen  kunnen  zijn  voor  i6n  woord  van 
liefde  in  het  jaar.  Dat  zou  ik  geweest  zijn.  Wie  weet  het  beter  dan  ik  f  Gij 
waart  veel  vergend,  trotsch,  lichtgeraakt,  zelfEUchtig.  Mijne  liefde  zou 
zelfveiloochenend  zijn  geweest  —  zou  uw  ellendig  gejank  met  voeten 
hebben  getreden!" 

Met  flikkerende  oogen  stampte  zij  op  den  grond  alsof  lij  het  werkelijk 
deed. 

iZiehier!"  zeide  zij,  wedero,m  met  ongeoadige  hand  ecu  slag  op  het 
litteeken  gevende.  >Toen  hij  eoo  grool  werd^  dat  hij  beter  teerde  begrij- 
pcD  wat  hij  gedaan  had,  zag  hij  het  en  had  er  berouw  van !  Ik  kon  voor 
hem  zingen,  en  met  hem  praten,  en  de  vurige  belangstelling  tooncn,  die 
ik  gevoelde  in  al  wat  hij  deed,  en  met  arbeid  en  moeite  die  kundjgheden 
verwerven,  waarin  hij  het  meeste  belang  stelde;  en  ik  trok  hem  aan, 
Toen  hij  nog  onbedorven  was  had  hij  mij  lict  J&,  dat  deed  hij.  Menig 
maal,  als  hij  met  een  gering  woord  werd  aigescheept,  heeft  hij  mij  aan 
zijn  hart  gedrukt." 

Zij  zeide  dit  in  hare  razemij  —  want  zij  was  wcinig  minder  dan  ra- 
zend  —  met  een  sarrenden  hoogmoed,  en  toch  00k  met  zekeren  gretige 
herinnering  van  dien  tijd,  waarin  de  smetdende  vonken  van  een  zachter 
gevoel  voor  het  oogenblik  weder  gloeiden, 

ilk  daalde  al  —  gelijk  ik  wel  had  kunnen  weten  dat  ik  doen  zou,  in- 
dien  hij  mij  niet  met  zijne  joDgensviijage  verblind  had  —  tot  ecne  pop, 
een  stuk  speelgoed  om  er  zicn  in  een  ledig  uur  mede  bezig  te  houden, 
om  het  neer  te  werpen  en  weder  op  te  nemen  en  er  mede  te  beuzelen 
gelijk  zijne  ongestadige  luimen  hem  mgaven.  Toen  zijne  ingenomenheid 
wegstierf,  had  ik  evenmin  willen  beproeven  om  de  macht,  die  ik  noghad, 
te  versterken,  als  ik  hem  had  willen  trouwcn  indien  hij  gedwongen  was 

teworden  om  mij  tot  zijfle  vrouw  te  maken.  Wij  lieten  elkander  los  zon- 
er  een  woord  te  spreken.  Misschien  zaagt  gij  dat  wel  en  speet  het  u  niet 
Sedert  ben  ik  tusschen  u  beiden  niets  anders  dan  een  beschadigd  en  ont- 
Bierd  meub^lstuk  geweest,  dat  geene  oogen  of  ooren,  geen  gevoel  of  her- 
innering had.  Kermen  ^  Kerm  over  wat  gij  hem  gemaakt  hebt,  niet  over 
uwe  lieHe.  Ik  zeg  u,  dat  er  een  tijd  was  toen  ik  hem  vecl  beter  liefhad 
dan  gij  hem  ooit  gedaan  hebt !" 

Zij  stord  met  hare  toomig  schitterende  oogen  tegenover  dien  wijd 
starenden  btik  en  dat  strakke  gczicht,  en  tiet  zich,  toen  dat  kermen 
weder  herhaald  werd,  er  evenmin  door  vermurwen,  als  ware  dat  gezicht 
eene  schilderij  geweest. 

ijuffrouw  Dartle,"  zeide  ik,  »als  gij  zoo  hard  kunt  zijn  om  niets  voor 
deze  bedroefde  moeder  te  gevoelen..."  ■ —  •  Wie  gevoeltcr  voor  mij?" 
antwoordde  zij  scherp.  iZijheendilgezaaid.Laat  zij  kermen  over  den 
oogst  dien  zij  vandaag  inzamciL"  —  » En  als  zijne  gebreken,.."begon 
ik.  —  iGebrekcn!"  nep  zij  uit, in hartstochtelijke  tranen  uitbarstende. 


164  DAVID  COPPBRPIKLD.  ■ 

>  Wie  durft  er  kwaad  van  hem  spreken  ?  Hij  had  eene  ziel  zooved  mlB 
als  millioenen  van  die  vrienden  tot  wienhij  zich  vemederde  T  --  l^B 
mand  kan  meer  van  hem  gehoaden  hebben  dan  iL,  niemandkanqfl 
nagedachtenis  dierbaarder  zijn/'  antwoordde  ik.  9lk  wilde  zegge&|M 
gij  geen  medelijden  met  zijne  moederhebt^ofals  zijoegebieken— m 
hebt  er  met  bitterheid  van  gesproken^."  —  >  Dat  is  niet  waar !"  riepM 
hare  zwarte  haren  losrukkende.  >Ik  had  hem  lief?**  —  >...iDzuIke8l 
uur  niet  uit  uw  geheugen  kunnen  verbannen  worden^**  vervolgde  ik^'irl 
dan  naar  deze  vroaw,  zclh  al  ware  het  iemand^  die  gij  vroegernooitbiil 
gezien^  en  bewijs  haar  eenige  hulp !"  I 

Al  dien  tigd  bleef  die  gedaante  geheel  onveranderd,  en  scheeDOOokl 
te  zullen  verandercn.  Roerloos,  strak,  wezenloos  starende;  na  adal 
dof  kermende,  met  dezelfde  onzekere  beweging  van  het  hoofd;  mtf  | 
geen  ander  teeken  van  leven  gevende.  Eensklaps  knielde  juf&oaw  )  ink  1 
voor  haar  neer  en  begon  haar  kleed  los  te  maken.  I 

>  Vloek  over  u!"  zeide  zij,  naar  mij  omziende  met  eene  gemengdeisl-  j 
dmkking  van  woede  en  smart  in  hare  trekken.  »  Het  was  ter  kwademit  i 
dat  gij  ooit  hier  zijt  gekomen !  Vloek  over  u !  ga  been !'' 

Toen  ik  de  kamer  reeds  uit  was,  kwam  ik  nog  haastig  tertig  om  aan  dt 
schel  te  trekken,  en  zoo  de  dienstboden  des  te  spoediger  te  waand» 
wen.  Zij  had  toen  de  bewustelooze  gedaante  in  hare  armen  genomen^  ca 
nog  op  hare  knie^  liggende,  schreide  zij  over  de  ongelukkige  moedo, 
kuste  haar^  riep  haar,  wiegde  haar  als  een  kind  aan  hare  borst,  en  poogde 
door  alle  hefderijke  middelen  de  slapende  zinnen  weder  te  wekkea  Niet 
meer  bevreesd  om  haar  alleen  te  laten,  ging  ik  stil  weder  been,  en  waar- 
schuwde,  terwijl  ik  het  huis  verliet  de  overige  bewoners. 

Later  op  den  dag  kwam  ik  terug,  en  wij  legden  hem  in  de  kamer  zijoer 
moeder.  Zij  was  nog  eveneens,  zeide  men  mij ;  juffrouw  Dartle  verHd 
haar  niet;  dokters  waren  er  bij,  en  men  had  yele  middelen  beprodB; 
maar  zij  lag  als  een  steenen  beeld,  behalve  dat  zij  nu  en  dan  dat  dois 
geluid  liet  hooren. 

Ik  ging  het  akelige  huis  door  en  sloot  de  vensterluiken.  In  de  kamer 
waar  hij  lag  deed  ik  dit  het  laatst.  Ik  Hchtte  de  loodzware  hand  op  en 
drukte  ze  aan  mijn  hart;  en  de  geheele  wereld  scheen  eene  enkele  dood- 
sche  stilte,  alleen  afgebroken  door  het  gekerm  zijner  moeder. 


LVII. 

DE  LANDVERHUIZERS. 


Nog  ^^n  ding  had  ik  te  doen,  eer  ik  mij  aan  den  schok  dezer  aando^ 
ningen  overgaf.  Dit  was,  het  gebeurde  voor  hen,  die  op  het  punt  warcn 
om  te  vertrekken,  te  verbergen,  en  te  zorgen  dat  zij  hunne  reis  in  g^ 
lukkige  onwetendheid  aanvingen.  Hiertoe  moest  geen  tijd  verzoimd 
worden. 

Ik  nam  nog  denzelfden  avond  mijnheer  Micawber  ter  zijde,  envcr- 


^ 


DE   MICAWBERS   ALS   LANDVERHUIZERS.  1 65 

trouwde  hem  de  taak  toe  om  zich  tusschen  mijn  vriend  Peggotty  en  het 
bericht  van  het  ongeluk  te  plaatsen.  Hij  nam  die  vol  ijver  op  zich,  en 
beloofde  ieder  nieuvrspapier  op  te  vangen,  waardoor  het  hem  anders 
had  kunnen  bereiken. 

>Als  het  tot  hem  doordringt,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Micawber, 
zich  op  de  borst  kloppende,  >moet  het  eerst  door  dit  lichaam  gaan !" 

Mijnheer  Micawber  moet  ik  aanmerken,  had,  om  zich  naar  een  nieuwen 
maatschappelijken  toestand  te  voegen,een  onversaagdboekaniers-gezicht 
leeren  zetten,  niet  volstrekt  barbaarsch,  maar  stout  en  wakker,  alsof  hij 
ieder  oogenblik  op  zelfverdediging  bedacht  was.  Men  had  hem  voor  een 
zoon  der  woestijn  kunnen  houden,  lang  gewoon  om  buiten  de  grenzen 
der  beschaving  te  leven,  en  nu  op  het  punt  naar  de  wildemis,  die  hem 
had  zien  geboren  worden,  terug  te  keeren. 

Hij  had  zich  onder  anderen  voorzien  van  een  voUedig  costuum  van 
olie-doek  en  van  een  stroohoed  met  een  lagen  bol  en  van  buiten  gepekt 
of  geteerd.  In  deze  ruwe  kleeding,  met  een  gewonen  scheepskijker  onder 
den  arm,  en  met  een  reeds  verkregen  aanwendsel  om  met  het  66ne  oog 
schuins  naar  de  lucht  te  kijken,  alsof  hij  slecht  weder  verwachtte,  zag  hij 
-er  op  zijne  manier  veel  meer  zeemanachtig  uit  dan  baas  Peggotty  zelf. 
Zijne  geheele  familie  was,  om  mij  zoo  uit  te  drukken,  gereedgemaakt 
om  dadelijk  met  den  vijand  aan  den  slag  te  gaan.  Ik  vond  mevrouw 
Micawber  met  een  allemauwst  sluitenden,  ijzersterken  hoed,  onder  de 
kin  vastgemaakt,  en  met  een  omslagdoek  waarin  zij  als  eene  baal  goed 
was  ingepakt,  (gelijk  mijne  tante  mij  had  gedaan,  toen  ik  pas  bij  haar 
kwam)  en  die  op  haar  rug  met  een  sterken  knoop  was  bevestigd.  Jonge 
juffrouw  Micawber  vond  ik  eveneens  op  stormweder  voorbereid,  zonder 
ergens  iets  overtolligs  te  hebben.  Jonge  heer  Micawber  was  nauwelijks 
zichtbaar  in  het  niigste  zeemanspak  dat  ik  ooitgezienheb;endekin- 
-deren  waren,  evenals  ingemaakte  spijzen,  in  voof  water  en  lucht  ondoor- 
dringbare  bussen  gesloten.  Mijnheer  Micawber  en  zijn  oudsten  zoon 
gingen  beiden  met  de  mouwen  luchtig  opgeslagen,  als  gereed  om  overal 
waar  het  noodig  mocht  zijn  een  handje  te  helpen. 

Zoo  vonden  Traddles  en  ik  hen  tegen  het  vallen  van  den  avond  op  de 
houten  trap,  in  dien  tijd  onder  den  naam  van  Hunger  ford  Stairs 
bekend,  naar  het  afvaren  eener  boot  kijkende,  die  met  een  gedeelte  van 
hun  goed  beladen  was.  Ik  had  Traddles  de  schrikkelijke  gebeurtenis 
medegedeeld,  die  hem  geweldig  had  getroffen,  maar  er  was  niet  aan  te 
twijfelen  of  het  zou  best  wezen  het  gebeurde  geheim  te  houden,  en  hij 
was  medegegaan  om  mij  daartoe  behulpzaam  te  zijn.  Het  was  hier  dat 
ik  mijnheer  Micawber  ter  zijde  nam  en  die  belofte  van  hem  ontving. 

De  familie  Micawber  was  gelogeerd  in  een  morsig,  bouwvallig  her- 
bergje,  dat  in  die  dagen  dicht  bij  gemelde  trap  stond,  en  welks  opbalken 
uitgetimmerde  bovenkamers  over  de  rivier  heen  hingen.  Deemigran- 
ten  trokken  zoeveel  toeschouwers  dat  wijblijde  waren  naar  hunnekamer 
de  wijk  te  kunnen  nemen.  Dit  was  een  dier  uitgetimmerde  bovenkamers, 
waaronder  het  water  doorstroomde.  Mijne  tante  en  Agnes  waren  daar, 
ibezig  met  nog  eenige  kleeren  voor  de  kinderen  te  maken^  die^  schoon 


1 66  DAVID  COPPERFIELD. 


niet  volstrekt  noodig,  hun  op  reis  wel  zouden  te  pas  komen.  Peggot^ 
was  daarbij  behulpzaam,  met  hetoude^gevoelloozenaaikistje,  ellemaatje 
en  eindje  waskaars  v66r  haar,  die  reeds  zooveel  overleefd  hadden. 

Het  was  geene  gemakkelijke  taak  hare  vragen  te  beantwoorden,  en 
nog  minder  baas  Peggotty,  toen  mijnheer  Micawber  hem  binnenbracht, 
toe  te  fluisteren,  dat  ik  den  brief  had  overhandigd  en  dat  alles  wel  wa& 
Maar  ik  deed  toch  beide  en  maakte  hen  daardoor  zeer  vergenoegd. 
Indien  ik  eenig  blijk  toonde  van  hetgeen  ik  gevoelde,  was  mijn  eigen 
leed  voldoende  om  dit  te  verklaren. 

>£n  wanneer  zal  het  schip  zeilen,  mijnheer  Micawber?"  vroeg  mijne 
tante. 

Mijnheer  Micawber  achtte  het  noodig  mijne  tante  of  wel  zijne  vrouir 
langzamerhand  voor  te  bereiden,  en  antwoordde^  >  eerder  dan  liij  giste- 
ren  had  gedacht."  —  iDe  boot  heeft  u  denkelijk  eene  boodschap  ge- 
bracht  ?"  zeide  mijne  tante.  —  » Ja ,  juffrouw,"  was  het  antwoord.  — 
iWel?"  hervatte  mijne  tante.  »Enhetzeilt...."  —  iMejuffrouw,"ant- 
woordde  hij,  >ik  ben  onderricht,  dat  wij  stellig  morgenochtend  v66r 
zevenen  aan  boord  moeten  zijn."  —  »  Wel  zoo !"  zeide  mijne  tante.  iDat 
is  al  gauw.  En  dan  meteen  naar  zee,  mijnheer  Peggotty  ?" —  » Ja,  juflfrouw. 
Het  gaat  dan  met  het  getij  de  rivier  af.  Als  mijnheer  David  en  mijne  zus- 
ter  overmorgen  na  den  middag  teGravesend  aan  boord  komen,  zullen 
zij  ons  nog  eens  voor  het  laatst  kunnen  zien."  —  >  En  dat  zullen  wij  zeker 
doen,"  zeide  ik,  —  >Tot  dan,  en  totdat  wij  in  zee  zijn,"  merkte  mijnheer 
Micawber  aan,  mij  een  blik  van  verstandhouding  gevende,  >  zullen  mijn- 
heer Peggotty  en  ik  te  zamen  ons  goed  in  het  oog  houden.  Emma,  lieve 
vrouw,"  vervolgde  hij,  op  zijne  deftige  manier  dekeel  schrapende,  >mijn 
vriend,  mijnheer  Thomas  Traddles,  is  zoo  beleefd  om  mij  in  het  oor  te 
Huisteren,  dat  hij  gaame  het  voorrecht  zou  willenhebben  om  het  noodige 
te  willen  bestellen  tot  het  toebereiden  eener  matige  portie  van  dien 
drank,  die  ons  zoo  eigenaardig  aan  hetroastbeefvanOud-Engeland 
doet  denken.  Ik  bedoel,  om  kort  te  gaan,  punch.  Onder  gewone  omstan- 
digheden  zou  ik  bezwaar  maken  om  de  mschikkelijkheid  van  juflfrouw 
Trotwood  en  juffrouw  Wickfield  te  verzoeken,  maar...."  —  >  Ik  voor 
mij  kan  niet  anders  zeggen,"  viel  mijne  tante  hierop  in,  »dan  dat  ik  met 
het  grootste  genoegen  op  uw  geluk  en  voorspoed  zal  drinken,  mijnheer 
Micawber."  —  >En  ik  ook,"  zeide  Agnes  met  een  glimlach. 

Mijnheer  Micawber  ging  terstond  naar  de  buffetkamer,  waar  hij  gehetf 
thuis  scheen  te  zijn,  en  kwam  weldra  terug  met  eene  dampende  lum.  Ik 
kon  niet  nalaten  op  te  merken,  dat  hij  de  citroenen  met  zijn  eigen  knip- 
mes  had  geschild,  hetwelk,  gelijk  het  mes  van  een  rechtgeaard  landver- 
huizer  paste,  omtrent  een  voet  lang  was,  en  dat  hij,  niet  geheel  sender 
zekere  vertooning  te  maken,  op  de  mouw  zijner  jas  afveegde.  Ik  bevond 
nu  ook,  dat  mevrouw  Micawber  en  de  twee  oudste  kinderen  met  der^ 
lijke  geduchte  instrumenten  waren  voorzien>;  terwijl  elk  der  jongere  kin- 
deren een  houten  lepel  had,  met  een  sterktouwom  het  lijf  vastgebondeny 
Het  was  inaf;elijks  in  het  vooruitzicht  op  het  ongeregelde  leven  aan  boord 
en  in  het  biimenland,  dat  mijnheer  Micawber,  in  plaats  van  zijne  vronir 


MUNHEER  MICAWBER  RIBDS  By  VOORBAAT  BURGBR  VAN  HEX  WOUD.  167 


en  oudste  kinderen  de  punch  in  wijnglazen  toe  te  dienen,  gelijk  hij  ge- 
makkelijlc  had  kunaen  doen.  want  er  was  eene  ku-vol  in  de  kamer,  dit 
in  gemeene  tinnen  kroezen  deed ;  en  ik  zag  hem  nooit  zooveel  smaak  in 
iets  hebben  aJs  in  het  drinken  uit  zijn  eigen  kroes,  dien  hij,  toen  de  avond 
om  was,  in  zijn  zak  stak. 

» Alle  weelde  van  het  oude  land,"  zeide  mijnheer  Mica wber met  innige 
zelfvoldoening ,  iverzaken  wij.  Als  burgers  van  het  woud  kunnen  wij 
natuuriijk  niet  verwachten  Unger  dcel  te  hebben  aim  de  beschaafde  ge- 
riefclijkheden  van  het  land  der  vrijcn." 

Hier  kwam  een  jongen  binnen  om  te  eeggen  dat  er  beneden  iemand 
naar  mijnheer  Micawber  vroeg. 

>Ik  heb  een  voorgevoel,"  zeide  mevrouw  Micawber,  haar  kroes  neer- 
jettende,  >dat  het  een  lid  van  mijne  famiUeis!"  —  »Zoo  ja,  melieve," 
zeide  mijnheer  Micawber,  eensklaps  warm  wordende,  gelijk  doorgaans 
wanneer  er  van  de  familie  zijncr  yrouw  gesproken  werd,  1  dandunkt  mij, 
daar  dat  lid  van  uwe  famiUe  —  wie  hij  ofzijookwetenmag — onstame- 
lijk  lang  heeft  laten  wachten,  dat  dat  Lid  misschien  nu  wet  wachten  kan 
tot  hel  m  ij  gelegen  komt."  —  »  Micawber,"  zeide  zijne  vtouw  zacht,  op 
znlk  een  tijd  alsdeze...."  —  »Voef[thetniet,"viel  mijnheer  Micawber 
er  op  in  en  stondte  gelijk  op, » aan  kleme  beleedigingen  te  denken ,  Emma,  • 
ik  gevoil  mi}  berispt."  —  »  Het  verlies,  Micawber,"  merkte  zijne  vrouw 
aan,  » is  aan  den  kant  van  mijne  familie,  niet  aan  uw  kant  geweest.  Indien 
mijne  familie  eindelijkgevoeligwordtvoor  het  gemis.waaraanhun  eigen 
vroeger  gedrag  hen  heeft  blootgestetd,  en  nu  vcrlangt  de  hand  van 
broederschap  aan  te  bieden,  laat  zij  dan  niet  temggestooten  worden," — 
•  Zoo  zij  het,  melieve,"  antwoordde  hij.  —  »  Zoo  niet  om  hunnentwil,  dan 
om  mijnentwil,  Micawber,"  zeide  zijne  vrotiw.  —  »  Emma,"  antwoordde 
hij,  » dat  oogpunt  der  zaak  is  op  dit  oogenbhk  onweerstaanbaar.  Ik  kan, 
leUs  nu,  mij  niet  uitdrukkelijk  verbinden  om  uwe  famile  om  den  hals  te 
vallen ;  maar  het  lid  van  Uwe  familie,  dat  nu  staat  te  wachten,  zal  zijne 
vricndschappelijke  warmte  niet  door  mij  voelen  bevriezen." 

Mijnheer  Micawber  ging  heen  en  bleef  eenigen  tijd  weg,  terwijl 
mevrouw  Micawber  niet  geheel  vrij  bleef  van  de  vrees,  dat  er  tusschen 
hem  en  het  Lid  woordenmochten  zijn  gekomen.Eindclijk  kwam  dezelfde 
jongen  tcmg  en  gaf  mij  een  met  potlood  geschreven  brief  je,  dat  inrechts- 
geleerden  stijl  ten  opschrift  had:  »Hecp  contra  Micawber,"  Uit  dit 
docmnent  vemam  ik,  dat  mijnheer  Micawber  wederom  gearresteerd,  en 
in  eene  nuemij  van  wanhoop  vervallen  was ;  en  dat  hij  mij  verzocbt  om 
met  den  brenger  zijn  mes  en  zijn  tinnen  kroes  tezenden,  daar£ijhem|;e- 
durende  het  korte  overschot  van  zijn  aanzijn, in  degevangenis,  misschien 
van  nut  konden  zijn.  Hij  verzocht  ook  als  een  laatste  bewijs  van  vriend- 
tchap,  dat  ik  djne  famiUe  naar  het  Werkhuis  zou  geleiden  en  vergetcn 
dat  er  ooJt  zulk  een  Wezen  had  bestaan. 

Natuuriijk  beantwoordde  ik  dit  briefje  door  met  den  jongen  naar  be- 
oedeo  te  gaan  om  het  geld  te  betalen.  Ik  vond  daar  mijnheer  Micawber 
in  een  hoek  zitten,  den  deurwaarder,  die  hem  in  hechtenis  had  genomen, 
met  donkere  blikken  aanstarende.  Na  zijne  bevrijding  omhebde  hij  mij 


l68  DAVID   COPPERFIKLD. 


met  vuur,  en  teekende  deze  nieuwe  schuld  in  zijn  zakboekje  aan,  waarl^ 
hij,  dit  herinner  ik  mi;  nog  wel,  zeer  bijzondere  aanmerking  maakte  op 
een  halven  stuiver,  dien  ik  bij  mijne  opgaaf  van  het  bedrag  verwaar- 
loosd  had. 

Dit  gewichtige  zakboekje  herinnerde  mij  hem  bijtijds  aan  eene  andere 
ongelegenheid.  Toen  wij  weder  boven  waren  gekomen  (waar,hij  zijne 
afwezigheid  verontschuldigde  door  te  zeggen,  dat  deze  door  omstandig- 
heden  veroorzaakt  was,  waarover  hij  geen  bedwang  had)  nam  hij  uit  dit 
zakboekje  een  groot  blad  papier,  klein  gevouwen  en  geheel  met  langc, 
zorgvuldig  uitgewerkte  sommen  overdekt.  Naar  hetgeen  ik  er  met  een 
enkelen  blik  van  zag,  moet  ik  zeggen  dat  ik  nooit,  behalve  in  het  djfer- 
boek  van  een  schooljongen,  zulke  sommen  heb  gezien.  Deze,  bleek  het, 
waren  berekeningen  van  oploopenden  interest  over  het  totaal  bedrag, 
gelijk  hij  zeide,  van  leen  en  veertig,  tien,  elf  en  een  half,"  voor  verschil- 
lende  tijdperken.  Na  deze  berekeningen  zorgvuldig  overwogen  en  zyne 
middelen  en  vooruitzichten  even  zorgvuldig  in  oogenschouw  te  hebbca 
genomen,  was  hij  tot  het  besluit  gekomen  om  die  som  te  kiezen  welke 
het  totaal  was  van  het  bedrag  met  den  oploopenden  interest  van  twee 
jaren,  vijftien  maanden  en  veertien  dagen.  Daarvan  had  hij  een  keorig 
net  geschreven  wisseltje  gemaakt,  hetwelk  hij  thans  aan  Traddles  met 
vele  dankbetuigingen  overgaf,  tot  voile  Ifwijting  zijner  schuld  als  tusschen 
mensch  en  mensch. 

ilk  heb  er  nog  een  voorgevoel  van,"  zeide  mevrouw  Micawber,  pein- 
zend  haar  hoofd  schuddende,  >  dat  mijne  familie  aan  boord  zal  komen 
eer  wij  uitzeilen." 

Mijnheer  Micawber  had  blijkbaar  ook  een  voorgevoel  in  dit  opzicht, 
maar  hij  verzwolg  het  met  eene  teug  uit  zijn  tinnen  kroes. 

>  Als  gij  op  reis  gele^enheid  hebt  om  brieven  naar  huis  te  zenden,  me- 
vrouw Micawber,"  zeide  mijne  tante,  i  moet  gij  ons  toch  vooral  van  a 
laten  hoorien."  —  Lieve  juffrouw  Trotwood,"  antwoordde  zij,  >hetzai 
mij  maar  al  te  zeer  verheugen  als  ik  denken  mag,  dat  er  iemand  is  die 
van  ons  verlangt  te  hooren.  Ik  zal  niet  verzuimen  te  schrijven.  Mijnheer 
Copperfield,  vertrouw  ik,  als  een  oud  en  gemeenzaam  vriend,  zal  er  niet 
tegen  hebben  om  nu  en  dan  zelf  bericht  te  ontvangen  van  iemand,  die 
hem  gekend  heeft  toen  de  tweelingen  nog  niet  konden  praten  ?" 

Ik  zeide,  dat  ik  hoopte  van  haar  te  hooren,  wanneer  zij  maar  gelegen- 
heid  had  om  te  schrijven. 

lOch  Heere,  er  zullen  ^elegenheden  genoeg  zijn,"  zeide  mijnheer 
Micawber.  »De  oceaan  is  m  dezen  tijd  eene  enkele  vloot  van  schepeo, 
en  het  kan  bezwaarlijk  missen  of  wij  zullen  op  ons  overstapje  een  aantil 
ontmoeten^  Het  is  maar  een  overstapje,"  zeide  hij,  met  zijn  lorgnet  spt- 
lende, »  maar  een  overstapje.  De  afstand  is  geheel  denkbeeldig." 

Het  valt  mij  nu  pas  in,  hoe  wonderlijk  het  was,  maar  hoe  het  ook  in 
mijnheer  Micawber's  karakter  lag,  dathij^  toen  hij,  van  Lon den  naar 
Canterbury  verhuisde,  er  van  sprak  alsof  hij  naar  de  uiterste  einden 
deraardeging,entoenhijvan£ngeland  naar  Australiereisde,alsof 
hij  maar  even  het  Kanaal  zou  oversteken. 


HET   IS   IfAAR  EEN  OVERSTAI^B.  169 

>  Op  de  reis,  zeide  inijnheer  Micanber  ■  zai  ik  pogen  au  en  dan  eene 
zeemans-vertelting  te  doen,  en  ik  veitrouw  dat  de  mnziek  van  mijn  xoon 
Wilkins  het  samenzijn  bij  het  kombuis-vuur  zal  veraangenamen.  Als  me- 
vrouw  Micawber  hare  zeebeenen  heeft  —  eene  uitdrukking  waarin  ik 
hoop  dat  nieta  onvoegiaams  is  gelegen  —  zal  aj  denk  ik,  lich  wel  eens 
ten  dans  laten  leiden.  finimvisschenendolfijnen,  gcloofik,£Ullenzich_ 
dikwijls  Toor  onzen  boeg  laten  zien,  en  betzijaanstunrboordofbaki 
boord  za]  men  gedurig  belangwekende  voorwerpenontdekken.  Kortom,' 
zeide  mijnheer  Micawber  met  zijn  onden  galmenden  toon  en  eleganten 
zwier,  »het  is  zeer  waaischijnlijk  datdegebeelereis  zooonderhoudend 
zal  wezen,  dat  het  ons  verbazenzalalsdewachtin  denmasttopiLand!" 
roept." 

Daaimede  dronk  hij  zijn  krocs  ledig,  alsof  hij  de  Tcis  al  gedaan  had  en 
TOor  de  hoogstc  autoriteiten  in  zeezaken  een  examen  voot  de  eeiste 
klasse  had  afgelegd. 

»Wat  ik  vooral  hoop,  mijn  bestc  mijnheer  Copperficld,"  wide  me- 
vTouw  Micawber,  lis,  dat  wij  in  sommige  takken  van  onze  familie  nog 
cena  weder  in  het  oude  land  zuUen  herleven.  Frons  Uw  voorhoofd  niet, 
Micawber !  Ik  spreek  niet  van  mijne  eigene  familie,  maar  van  de  kinderen 
onzer  kinderen.  Hoe  krachtig  de  oude  spruit  mag  wezen,"  zeide  me- 
VTOuw  Micawber,  haar  hoofd  schuddende,  >ik  kan  den  ouden  stam  niet 
verge  ten  j  en  wanneer  ons  geslacht  eena  tot  aanzien  en  vermogen  geraakt, 
moet  ik  bckcnnen  te  wenschen  dat  dit  vermogen  in  de  schatkist  van 
Br-r-it-tannia  mocht  vloeien."  —  »Lieve  vrouw,"  zeide  mijnheer  Micaw- 
ber hierop,  »Brittannia  moet  zelve  maar  zien  hoe  zij  het  raaakt  Ik  moet 
zeggen  dat  zij  nooitveel  voor  mij  gedaan  hecfl  en  dat  ik  in  dit  opzicht 
gecn  bijzonder  verlangen  heb."  —  »Micawber,"antwoordezijne  vrouw, 
idaarin  hebt  gij  ongelijk.  Gij  begeeft  ti,  Micawber  naar  dat  afgelegene 
gewest  om  de  betrekking  tusschen  u  en  Albion  te  versterken,  niet  om 
zc  te  vcrzwakken."  —  »De  bedoclde  betrekking,  Ueve,"  lict  mijnheer 
Micawber  nu  volgen,  >  heeft  mij,  herhaal  ik,  niet  onder  zulk  een  last  van 
verplichting  gelegd,  dat  ik  eenigazing  begeerig  ben  om  wederom  eene 
betrekking  aan  te  knoopen."^  ■  Micawber,"  zeide zijne vrouw, >daarin, 
herhaal  ik,  hebt  gij  ongelijk.  Gij  kent  uwe  eigene  kracht  niet,  Micawber. 
Zij  b  het  die,  zelfs  door  den  stap  dien  wij  weldra  zullen  doen,  de  betrek- 
king tusschen  u  en  Albion  zal  versterken." 

Mijnheer  Micawber  bleef  met  opgetrokken  wenkbrauwen  in  zijn 
leuningstoel  zitten,  de  inzichlen,  die  zijnc  vrouw  ontwikkelde,  half  aan- 
nemende,  half  tenigwijzende,  maar  blijkbaar  erkenitendc  hoeveel  door- 
zicht  zij  aanduidden. 

iMijn  beste  mijnheer  Copperfield,"  zeide  mevrouw  Micawber,  >ik 
wensch  dat  mijnheer  Micawber  zijne  posicie  zal  beseffen.  Het  komt  mij 
hoogst  gewichtig  voor,  dat  mijnheer  Micawber,  van  het  uur  zijner  inscbe- 
ping  af,  zijne  positie  zal  beseffen.  Uwe  oude  kennis  van  mij,  mijn  beste 
mijnheer  Copperfield,  zal  u  wel  gezegd  hebben,  dat  het  niet  in  mijn  aard 
ligt,  gelijk  in  dien  van  mijnheer  Micawber,  om  altijd  het  beste  te  hopen 
en  te  gelooven.  Mijn  aanleg  is,  als  ik  het  zoo  zeggen  mag,  bij  nitstek 


170  DAVID   COPPERI-'IELD. 


A 


practicaal.  Ik  weet  dat  dit  eene  knge  reisis.  Ik  weet  dat-zij  vele  onge- 
makken  en  ontbering  zal  medebrengen.  Ik  kan  mijne  oogen  niet  voor 
die  waarheden  sluiten.  Maar  ik  weet  00k  wat  mijnheer  Micawber  is.  Ik 
ken  de  vermogens,  die  in  mijnheer  Micawber  schuilen;  en  daarom  adit 
ik  het  van  het  alleruiterste  gewicht,  dat  mijnheer  Micawber  zijne  positie 
zal  beseffen."  —  »Melieve,"  zeide  hij  nu,  »misschien  zult  ge  mij  wel  vcr- 
gunnen  aan  te  merken,  dat  het  wel  roo^elijk  zou  kimnen  zijn  dat  ik  op 
dit  tegenwoordig  oogenblik  mijne  positie  besef."  —  >Datdenkikniet, 
Micawber^"  antwoordde  zij,  >  Niet  ten  voile.  Mijn  beste  mijnheer  Cop- 
perfield,  mijnheer  Micawber's  is  geen  gewoon  geval.  Mijnheer  Micawber 
begeeft  zich  naar  een  vergelegen  land,  uildrukkelijk  opdat  hij  daar  voor 
de  eerste  maal  ten  voile  begrepen  en  gewaardeerd  zou  worden.  Ik 
wensch,  dat  mijnheer  Micawber  zich  op  den  Steven  van  dat  schip  zal 
planten  en  met  vastheid  zeggen :  >  Dit  land  kom  ik  veroveren !  Hebt  gij 
eerambten  ?  Hebt  gij  schatten  ?  Hebt  gij  posten  met  voordeclige  emolo- 
menten  ?  Breng  ze  dan  hier.  Zij  zijn  de  mijne !"  " 

Mijnheer  Micawber,  ons  alien  in  het  rond  aanziende,  scheen  te  denken 
dat  dit  denkbeeld  zoo  kwaad  niet  was. 

>Ik  wensch,  dat  mijnheer  Micawber,  als  ik  mij  duidelijk  genoegmt- 
dnik,"  vervolgde  mevrouw  Micawber  op  haar  redeneerenden  toon,  »de 
Cesar  van  zijn  eigen  fortuin  zal  wezen.  Dat,  mijn  beste  mijnheer  Copper- 
field  komt  met  zijne  ware  positie  voor.  Van  het  eerste  oogenblik  dezer 
reis  af,  wensch  ik  dat  mijnheer  Micawber  op  den  boeg  van  dat  schip  zal 
staan  en  zeggen:  >Genoeg  van  dralen!  G^noeg  van  teleurstellingen! 
Genoeg  van  bekrompene  middelen.  Dat  was  in  het  oude  land.  Dit  is  het 
nieuwe.  Geef  mij  vergoeding !  Breng  ze  mij  hier !"  " 

Mijnheer  Micawber  sloeg  met  vastberadenheid  zijne  armen  over  elkaa- 
der,  alsof  hij  reeds  op  den  boeg  stond. 

>En  wanneer  hij  dat  doet,"  zeide  mevrouw  Micawber,  >wanneer  hij 
zijne  positie  beseft,  heb  ik  dan  geen  gelijk  met  te  zeggen,  dat  mijnheer 
Micawber  zijne  betrekking  met  Brittannia  zal  versterken,  niet  verzwak* 
ken  ?  Wanneer  hij  zich  in  dat  halfrond  tot  een  gewichtig  openbaar  per- 
soon  verheft,  zal  men  mij  dan  zeggen,  dat  zijn  invloed  niet  in  het  vader- 
land  zal  gevoeld  worden  r  Kan  ik  zoo  zwak  wezen  om  mij  te  verbeelden, 
dat  mijnheer  Micawber,  in  Australia  den  staf  der  macht  zwaaiende, 
in  Engeland  niets  zal  beteekenen  ?  Ik  ben  maar  eene  vrou  w ;  maar  ik 
zou  mij  zelve  en  mijn  papa  onwaardig  zijn,  als  ik  aan  zulk  eene  onge- 
rijmde  zwakheid  schuldig  was. 

Mevrouw  Micawber's  overtuiging,  dat  hare  redenen  onwederlegbaar 
waren,  gaf  haar  toon  eene  zedelijke  verhevenheid,  die  ik  nooit  te  voren 
daarin  meende  ^ehoord  te  hebben. 

>£n  daarom  is  het,"  mevrouw  Micawber,  »dat  ik  des  te  meer  wensch, 
dat  wij  in  een  toekomstig  tijdperk  weder  op  den  vaderlijken  grond 
zullen  wonen.  Mijnheer  Micawber  kan  —  ik  kan  mij  zelve  de  waarschijn- 
lijkheid  niet  ontveinzen,  mijnheer  Micawber  zal  een  blad  der  geschie- 
dienis  worden ;  en  dan  behoort  hij  vertegenwoordigd  te  word^  in  het 
land^dat  hemlaetaatii\\\\^eTi%t^Tv^\ifcxM^^d%^£l"  —  >Melieve,"  zeide 


HET  SCHIP  MET  DE  LAHDVERHUIZBR5  ZEILT  UIT.  171 

miJDheer  Micawber  nu,  ihetismijonmogeUjk,  nietdooruwegenegCD- 
facid  gctToffen  te  worden.  Ik  ben  altijd  genegen  mij  aan  uw  verstand  le 
onderscbikken.  Wat  geschieden  moet,  zal  ook  gescbieden.  De  Hemel 
,  verboede,  dat  ik  het  land  mijner  geboorte  ecn  gedccite  van  deo  rijkdou 
zou  niisguanen,  die  misschien  door  onze  abtamnielingeD  zai  worden  op- 
gestapeld,"  —  »Dat  is  wi\  gezegd,  zeidc  mijne  tante,  baas  Peggotty,  toe- 
knikkende,  en  ik  drink  op  mijne  vriendschap  voor  u,  en  dat  alle  zegen, 
en  voorspoed  u  mogen  vergezellcn !" 

Baas  Peggotty  zette  de  twee  kinderen  neer,  die  hij  op  de  knieen  had 
gezet,  om  met  mijnbeer  en  mevrouw  Micawber  op  ons  aller  welzijn  tc 
drinken ;  en  toen  hij  en  mtjnheer  Micawber  elkander  als  kameraden  de 
hand  ^aven,  en  zijn  bruin  geiicht  door  een  gUnilach  werd  verhelderd, 
hield  ik  mq  overtuigd  dat  het  hero,  waarheen  hij  ook  ging,  goed  zou 
gaan,  en  hij  overal  een  gocden  naam  zou  verwerven  en  bemind  worden. 

Zelfs  de  kinderen  moeslen  ieder  een  houten  lepel  in  mijnheer  Micaw- 
ber's  kioes  stekAi  en  zoo  ons  welzijn  drinken.  Toen  dit  gebeiird  was, 
Btonden  mijne  tante  en  Agnes  op  en  namen  afscheid  van  de  landver- 
huizers.  Het  was  een  droevig  a&cbeid.  Alien  schreiden ;  de  kinderen 
hidden  Agnes  tot  het  laatste  oogenblik  vast;  en  wij  lieten  de  arme  me- 
vrouw Micawber  in  een  zeertreurigen  toestand.  Zij  zatbij  eeneflauwe 
kaars  te  snikken,  zoodat  de  kamer  er,  van  de  rivier  af,  als  eene  kleioe 
vuurbaak  vol  jammer  moet  hebben  uitgezien. 

Ik  ging  er  des  morgens  nog  eens  heen,  om  te  zien  of  zij  weg  waren.  Zij 
waren  reeds  om  vijf  ure  met  eene  boot  vertrokken.  Het  was  voor  mij  een 
treffend  voorbeeld  van  de  ledigheid,  die  zulke  scheidingen  veroorzaken, 
dat,  hoewel  ik  hen  niet  anders  dan  gisteravond  in  dat  bouwvallige  her- 
bergje  en  op  die  houten  trap  had  gezien,  beide  roij  eenzaam  en  verlatco 
voorkwamen,  nu  zij  er  niet  meer  waren. 

In  den  namiddag  van  den  volgenden  dag  gingen  mijne  oude  oppasster 
en  ik  te  zamen  naar  Gravesend.  Wij  vonden  het  schip,  door  een 
geheelen  troep  booten  oraringd  op  de  rivier  liggen ;  er  woei  een  gunstige 
wind ;  het  sein  om  af  te  zeilen  wapperde  aan  den  mast.  Ik  huurdedadelijk 
eene  boot  en  wij  voeren  er  heen.  Ons  door  de  kleine  draaikolk  van  ver- 
vnuring,  waarvan  het  schip  het  middelpunt  was,  heenwerkende,  kwamen 
wij  aan  boord. 

Baas  Peg{|otty  stond  op  het  dek  naar  ons  te  wachten.  Hijzeide  mij,  dat 
mijnheer  Micawber  zoo  even  nog  eens  (en  voor  de  laatste  maal)  ten  ver- 
/oeke  van  Heep  gearresteerd  was,  en  dat  hij  volgens  a&praak  het  geid 
lietaald  had,  hetwelk  ik  hem  nu  teruggaf.  Vervolgens  bracht  hij  ons  tus- 
-chendeks ;  en  aldaar  werd  mijne  bekommering,  dat  hij  nog  een  gerucht 
van  het  gebeurde  mocht  gehoord  hebben,  geheel  verdreven,  daar  mijn- 
heer Micawber,  uit  de  duistemis  te  voorschijn  komende,  hem  met  zefcer 
voorkomen  van  vriendelijke  bescherming  bij  den  arm  nam  en  mij  zeide, 
dat  zij  sedert  gisteravond  bijna  geen  oogenblik  van  elkander  af  waren 
gewcest. 

De  plaats  wai  mij  soo  vreemd,  en  zoo  bekrompen  donlcer,  dat  ik  in 
het  eeret  bijna  niets  kon  onderscheiden ;  maarlangzamcrhand  werd  het 


2  72  DAVm  COPPERFIKLD. 


helderder,  naarmate  mijne  oogen  zich  meer  aan  de  dnistemis  gewenden, 
en  toen  scheen  ik  midden  in  eene  schilderij  van  Ostade  te  staan.  Tusschen 
de  groote  balken  en  schoorhouten  van  het  schip,  en  de  kooien,  vaten, 
pakken  en  hoopen  van  allerlei  bagage  —  hier  en  daar  door  eene  slinge- 
rende  lantaarn  verlicht,  en  elders  door  het  gele  daglicht,  dat  door  een 
windzeil  of  een  luik  binnendwaalde  —  waren  dicht  op  elkander  gedron- 
gene  groepen  van  menschen,  die  aischeid  namen  of  nieuwe  vriendschap 
s^oten^  aan  het  praten,  lachen,  schreien,  eten  en  drinken ;  sommigen, 
reeds  in  het  bezit  van  eeni^e  voeten  niimte  gevestigd,  waar  zij  htm  klein 
huishouden  reeds  hadden  mgericht  en  hunne  kleine  kinderen  op  bankjes 
of  stoeltjes  neergezet;  anderen,  die  wanhoopten  om  een  rustplaats  te 
vinden,  en  neerslachtig  rondwandelden.  Van  twee  wichtjes,  die  pas  een 
paar  weken  levens  achter  zich  hadden,  tot  gekromde  oude  mannen  en 
vrouwen,  die  nog  maar  een  paar  weken  levens  voor  zich  schenen  te 
hebben;  en  van  ploegknechts.  die  werkelijk  iets  van  den  Engelschen 
grond  aan  hunne  laarzen  wegdroegen,  tot  smeden,  die  staaltjes  van  £n- 
gelsch  roet  en  rook  op  de  huid  medenamen ;  scheen  elke  leeftijd  en 
leder  beroep  in  de  nauwe  niimte  van  het  tusschendek  te  zijn  opeengepakt 

Toen  ik  hier  mijne  oogen  liet  rond^aan,  meende  ik,  bij  een  open  luik, 
met  een  van  de  kleine  Micawber's  bij  zich^  een  gedaante  gelijk  die  van 
Emily  te  zien  zitten.  Zij  trok  het  eerst  mijne  aandacht  doordien  eene 
andere  gedaante  met  een  kus  afscheid  van  haar  nam,  en  toen  zij  vervol- 
gens  met  kalme  bedaardheid  door  het  gewoel  heen  zweefde,  mij  aan 
Agnes  herinnerde.  Maar  in  de  snelle  beweging  om  mij  heen  en  in  de  ver- 
bijstering  van  mijne  eigene  gedachten,  verloor  ik  haar  weder,  en  wist  ik 
alleen  dat  de  bezoekers  reeds  gewaarschuwd  waren  om  van  boord  te 
gaan ;  dat  mijne  oppasster  bij  mij  op  eene  kist  zat  te  schreien,  en  dat 
juffrouw  Gummidge,  geholpen  door  eene  jongere  vrouw  in  het  zwart, 
die  juist  bukte,  dbruk  bezig  was  met  het  goed  van  baas  Peggotty  te 
bergen. 

>l5  er  nog  een  laatste  woord,  mijnheer  David  ?"  zeide  hij.  >Isernog 
iets  vergeten  eer  wij  scheiden  f" — >  Een  enkel  ding  !**  zeide  ik.  >  Martha !" 

Hij  tikte  de  jonge  vrouw,  van  wie  ik  gesproken  neb,  op  den  schouder, 
en  Martha  stond  voor  mij. 

>De  Hemel  zegene  u,  gij  brave  man !"  riep  ik  uit  >  Gij  neemt  haar  das 
mee !" 

Zij  antwoordde  voor  hem  door  in  tranen  uit  te  barsten.  Ik  kon  op  dat 
oogenblik  niets  meer  zeggen,  maar  drukte  hem  de  hand;  en  als  ik  ooit 
iemand  heb  liefgehad  en  hooggeacht,  deed  ik  het  dien  man  met  geheel 
mijne  ziel. 

De  vreemdelingen  maakten  haast  om  het  schip  te  ruimen.  Mijne 
zwaarste  taak  schoot  nog  over.  Ik  zeide  hem  wat  de  edele  geest,  die  ver- 
scheiden  was,  mij  belast  had  hem  tot  afscheid  te  zeggen.  Het  trof  hem 
diep.  Maar  toen  hij  mij  daarentegen  met  vele  boodschappen  van  gene- 
genheid  en  beklag  voor  die  doove  ooren  belastte,  trof  het  mij  nog  dieper. 

De  tijd  was  gekomen.  Ik  omhelsde  hem,  nam  mijne  schreiende  oppas- 
ster aan  den  arm,  en  ging.  Op  het  dek  nam  ik  nog  afscheid  van  de  arme 


DIEPK  MBBRSLACHTIGHEID   MAAKT  ZICH  VAN  HIJ   MEESTZR.       1 7} 

mevTouw  Micawber.  Zij  keek,  zelb  toen  nog,  met  angsdg  verlangen  naai 
hare  familie  rond ;  en  hare  laatste  wourden  tat  inij  wareo,  dat  lij  mijnheer 
Micavber  nooit  zou  verlaten. 

Wij  sta^n  in  onze  boot  en  bleven  op  eenigen  a&tand  liggen  om  bet 
schip  te  uen  heenvaren.  Dc  zon  ging  helder  onder.  Het  schip  lag  tns- 
schen  ons  en  het  roode  licht;  en  elke  dunne  IIJD  en  ranke  spar  was  tegen 
dien  g'.oed  zichtbaar.  £en  schouwspel  te  gelijk  too  schoon,  zoo  treurig 
en  zoo  vol  hoop  als  het  trotsche  schip  daar  stil  op  het  kabbelende  water 
liggende,  terwijl  al  wat  aan  boord  leefde  naar  de  verschan&ing  drong  en 
daar  voor  een  oogenblik  blootshoofds  en  zwijgend  staan  bleef,  heb  ik 
nooit  geuen. 

Zwijgend,  doch  maar  voor  een  oogenblik.  Toen  de  zeilen  door  den 
wind  werden  gevutd  en  het  schip  zich  begon  te  bewegen,  gingen  van  al 
de  booten  drie  luide  kreten  op,  welke  door  hen  aan  boord  werden  be- 
xntwoord,  en  die  nogmaab  en  nogmaals  weergalmdcn.  HcC  hart  werd 
mij  vol  toen  ik  dat  gejuich  hoordeendatwuivenmethocden  enzak- 
doeken  zag ;  —  en  toen  zag  ik  haar ! 

Toen  zag  ik  haar  staan,  naast  haar  oom,  met  de  bevende  hand  op  zijn 
schouder  mstende.  Htj  wees  naar  ons  met  driftig  uitgestokene  hand ;  en 
zij  zag  ons  en  wuifde  mij  haar  laatst  vaarwel  toe.  Ja,  Emily,  schoone  en 
kwijnende  Emily,  houd  u  aan  hem  vast  met  het  volste  vertrouwen  van  uw 
gewond  hart :  want  htj  heeft  aan  u  vastgehouden  met  al  de  kracbt  zijner 
grooteliefde! 

Door  den  rooden  ^lana  omschenen,  van  de  anderen  afgezonderd,  hoog 
op  het  dek  staande,  zij  o^  hem  letmende  en  hij  haar  vasthoudende,  dreven 
zij  sUtig  been.  Toen  wij  aan  wal  roeiden  was  de  nacht  reeds  nederge- 
daald  op  de  heuvelen  van  Kent  —  en  voor  mij  was  het  een  donkere 
nacht. 


Afwkzighud. 

Het  was  een  lange  ensomberenacht,dievoormijdaalde,  en  vaaria 
dc  schimmen  van  menige  hoop,  menige  dierbare  herinnering,  menige 
dwaling,  menig  nutteloos  beklag  en  beroutr  omwaarden. 

Ik  verliet  E  ng e  1  a nd,  niet  wetende,  zella  toen  nog nJet,  hoe  groot  dt 
schok  was,  dien  ik  te  dragen  had,  Ik  verliet  alien  die  mij  dierbaar  waren, 
engingheen,  geloovendedatikhetzwaarstegedragenhadenhetvoorbij 
was.  (£lijk  iemand  op  een  slagveld  eenedoodelijke  wondkanontvangen 
en  nauwelijks  weten  dat  hij  getroffen  b,  zoo  had  ik,  toen  ik  met  mijn 
ongelouterd  en  eigenwillig  hart  alleen  gelaten  verd,  geen  begrip  van  de 
wond,  die  ik  mededroeg. 

Ik  verkreeg  die  kennis,  niet  spoedig,  maar  beetje  bij  beetje,  grein  voor 
grein.  Het  treurige  gevoel,  waarmede  ik  vertrok,  werd  met  ieder  uur 
Bterker  en  duideUjker.  In  het  eerst  was  het  eenedolTegewaarwordingvaa 


r 


174  DAVID  COPPRRFIBLD* 


verlies  en  smart,  waarin  ik  weinig  anders  kon  onderscheiden.  Met 
onmerkbare  trappen  werd  het  eene  hopelooze  bewustheid  van  alles  wat 
ik  verloren  had  —  liefde,  vriendschap,  belangstelling ;  van  alles  wat  ver- 
woest  was  —  mijn  eerste  vertrouwen,  mijne  eerste  genegenheid,  het  ge- 
heele  luchtkasteel  van  mijn  leven ;  van  al  wat  er  overschoot  —  eene 
ledige  woestijn,  die  ver  uitgebreid,  onafgebroken  om  mij  heen  lag,  tot 
aan  den  donkeren  gezichteinder. 

Indien  mijne  smart  eigenlievend  was,  wist  ik  toch  niet  dat  zij  dit  was. 
Ik  treurde  over  mijn  kinderUjk  vrouwtje,  zoo  jong  uit  hare  blodende 
wereld  weggenomen.  Ik  treurde  over  hem,  die  de  lidfde  en  bewondering 
van  duizenden  had  kunnen  winnen,  gelijk  hij  de  mijne  gewonnen  had.  Ik 
treurde  over  het  gebroken  hart,  dat  in  de  stormende  zee  rust  had  ge- 
vonden  ^  en  over  de  zwervende  ballingen  uit  het  eenvoudige  huis,  waar 
ik,  toen  ik  een  kind  was,  den  nachtwind  had  hooren  waaien. 

Eindelijk  had  ik  geene  hoop  meer  om  van  de  opgestapelde  treurigheid, 
waaronder  ik  verzonken  was  ooit  weder  ontslagen  te  worden.  Ik  zwierf 
van  plaats  tot  plaats,  overal  mijn  last  met  mij  mededragende.  Ik  gevoelde 
nu  zijne  geheele  zwaarte ;  ik  ging  daaronder  gebukt,  en  ik  zeide  in  mijn 
hart,  dat  hij  nooit  kon  verlicht  worden. 

Toen  deze  neerslachtigheid  op  het  ersst  was,  geloofde  ik,  dat  ik 
spoedig  zou  sterven.  Somtijds  dacht  ik,  dat  ik  gaame  thuis  zoa  willen 
sterven,  en  keerde  werkelijk  onderweg  om,  om  spoedig  daar  te  komen. 
Op  een  anderen  tijd  reisde  ik  verder  door,  van  stad  tot  stad,  zoekende 
ik  weet  niet  wat,  en  alsof  ik  iets  —  ik  weet  evenmin  wat — poogde  achter 
te  laten. 

Ik  heb  het  vermogen  niet  om  al  de  akelige  toestanden,  waarin  de  droef- 
heid  mijn  gemoed  bracht,  een  voor  een  te  beschrijven.  £r  zijn  sommige 
droomen ,  die  slechts  onduidelijk  en  onvolkomen  kunnen  beschreven 
worden ;  en  wanneer  ik  mij  dwing  om  naar  dien  tijd  van  mijn  leven  terug 
te  zien,  schijn  ik  mij  zulk  een  droom  te  herinneren.  Ik  zie  mij  zelven  dan 
onder  al  het  nieuwe  van  vreemde  steden,  paleizen,  kerken,  tempels, 
schilderijen,  kasteelen,  grafteekenen,  schilderachtige  straten  —  de  oude 
woonplaatsen  der  geschiedenis  en  der  verbeelding  —  als  een  droom^ 
omzwerven,  overal  mijn  smartelijken  last  mededragend,  en  nauwelijks 
van  de  voorwerpen  bewust  wanneer  zij  reeds  voor  mij  verdwenen.  Onvat- 
baarheid  voor  alles  behalve  mijmerend  verdriet,  was  de  nacht,  die  op 
mijn  nog  ongelouterd  hart  nederdaalde.  Laat  mij  daaruit — gelijk  ik,  den 
Hemel  zij  dank,  eindelijk  deed  —  en  uit  den  langen,  akeligen  droom  van 
dien  nacht,  naar  den  dageraad  opzien. 

Vele  maanden  lang  bleef  ik  met  die  zich  steeds  verdonkerende  wolk 
over  het  gemoed  aan  het  reizen.  Eenige  blinde  redenen  die  ik  had  om 
niet  terug  te  keeren  —  redenen,  die  ik  mij  toen  vruchteloos  duidelijker 
poogde  te  maken  —  verlengden  steeds  mijn  pelgrimstocht.  Somtijds  had 
ik  rusteloos  van  plaats  tot  plaats  gezworven,  zonder  mij  ergens  opte 
houden;  somtijds  was  ik  lang  op  66nt  plaats  blijven  dralen.  Ik  had 
nergens  een  doel,  nergens  iets  dat  mij  opbeurde,  00k  niet  in  mijn 
binnenste. 


LANGZAUCRHAND  VERDWIJNT  mune  BEDRUKTB  CEMOEDSSTEHUINC.  175 

Dc  was inZwitserland,  ik  was  over de groote passen <ler  Alpcn  trit 
Italic  gekomen,  en  sedert  met  een  gids  door  de  bijwegen  van  het  ge- 
bergte  blijven  dwalen.  Indien  dc  ptechtige  eensaanibeid  dier  grootsche 
oatmirtooDeeleii  tot  mijn  hart  had  gesproken,  wistik  dittochniet-Ikhad 
verhevenbeid  en  verbazing  in  die  ontzaglijke  hoogten  en  diepten,  in  de 
bniisende  stroonien  en  de  woestenijen  van  ijs  getronden,  maar  tot  nog  toe 
hadden  zij  mtj  niets  anders  geleerd. 

Dc  daalde  op  een  avond  voor  het  ondergaon  der  zon  in  ecne  vallei  af, 
waar  ik  nisten  zou,  Terwijl  ik  het  slingcrende  pad  langs  den  berg  afging, 
en  die  lachende  vallei  in  dc  vertc  zag,  gcloof  ik,  dat  zekcr  lang  ontwend 
gevoel  van  schoonheid  en  kalnite,zekerever£achtendeinvloed,  door  het 
needzame  vandifschoiiwspetopgewekt,zichflauwinmijneborstbegoD 
te  bewegen,  Ik  herinner  mij,  dat  ik  eens  bleef  stilstaan  met  eene  sooit  van 
smart,  die  niet  geheel  drukkend,nietgcheelwanhopi^  was.  Ik  herinner 
mij  toen  bijna  gehoopt  te  hebben,  dat  er  ecne  vcrandenng  tot  betersch^ 
in  mijn  binnenste  mogelijk  was. 

Ik  kwam  het  dal  in  toen  de  avondzon  de  afgelegenesneeuwtoppenbe- 
scheen,  die  het,  alsofhet  eeuwige  wolkcn  waren,  insloten.  De  voeten  do* 
bergen,  welke  de  enge  diepte  vormden  waarin  het  dorpje  lag,  wann 
bisch  groen;  en  hoog  boven  dezen  weligen  plantengroei  verhteven nch 
bosschen  van  donkere  pijnboomen,  die  als  tnaschenindnngende  wiggen 
de  van  boven  dreigende  sneeuvrvelden  tenighielden.  Daar  boven  ug  ik 
reeks  op  reeks  van  klippigc  steilten,  grauwe  rots,  hclder  blinkend  ijs  cn 
groene  plekjes  weideland,  zich  langzamerhand  in  de  alles  bekronende 
sneeuw  verliezende.  Als  vlekjes  op  de  berghellingen,  ieder  vlekje  eene 
menschelijke  woning,  If^en  ecnzame  houten  hutten,  door  de  reusachtige 
hoogte  zoo  verkleind,  dat  zij  bijna  te  klcin  voor  speelgoed  schenen,  Dil 
■cheen  zel&  het  bijeengedrongene  dorpje  in  de  vallei,  met  zijnc  houten 
bmg  over  den  stroom,  waar  die  stroom  over  gebrokene  rotsen  stortte  en 
dan  tusschen  het  geboomte  verder  bruiste.  In  de  stille  lucht  hoorde  men 
nit  dc  vcrtc  gezang  klinkcn  —  de  stemmen  van  herders  —  maar  tem^I 
eene  enkele  helderc  avondwolk  langs  de  berghelling,  in  het  midden  der 
hoogte,  voorbijdreef,  bad  ik  bijna  kunnen  gelooven,  dat  het  geluid  van 
daar  kwam  en  geene  aardsche  muziek  waa.  Op  eens,  waar  alles  zoo  heldcr 
en  vreedzaam  was,  sprak  de  groote  natuur  tot  mij,  en  bewoog  mij  door 
haar  troostenden  invloed  om  mijn  vermoeid  hoofd  ophetgrasneerte 
leggen  en  te  schreien,  gelijk  ik  sedert  Dora's  sterven  niet  geschreid  bad ! 

Ik  had  slechts  eentge  minuten  vroeger  een  pakje  brieven  gevonden, 
dat  mij  wachtte,  en  was,  terwijl  mijn  avondmaal  gereedgemaakt  werd, 
het  dori)  nitgewandeld  om  ze  te  lezen  Andeie  brieven  hadden  mij  ge- 
mist,  enik  had  erinlangentijdgeenontvangen,  Ik  had  geene  geestkradit 
genoeg  gehad  om  sedert  mijn  vertrek  van  huis  een  brief  tc  si^jven,  be- 
halvc  een  paar  regeb  om  te  berichten,  dat  ik  wel  en  hier  of  daar  aange- 
komen  was. 

Ik  had  het  pakje  in  de  hand,  opende  het,  en  las  het  schrilt  van 
Agnes. 

Zij  was  gelukkig  en  nuttig  werkzaam,  en  het  ging  haar  zoo  voorspoedig 


176  DAVID  COPPERFIELD. 


als  zij  gehoopt  had.  Dit  was  alles  wat  zij  mij  van  haar  zelve  schreef.  Het 
overige  betrof  mij. 

Zij  gat  mij  geen  raad ;  zij  hield  mij  geene  plichten  voor ;  zij  zeide  mij 
slechts,  op  haar  eigenaardigen,  hartelijken  toon,  wat  zij  van  mij  ver- 
trouwde.  Zij  wist  (zeide  zij)  hoe  zulk  een  karakter  als  het  mijne  de  dree- 
fenis  tot  iets  heilzaams  zou  maken.  Zij  wist  hoe  beproevingen  en  gc- 
moedsbewegingen  het  verhe  vener  en  krachtiger  zoaden  doen  worden.  Zij 
hield  zich  verzekerd,  dat  al  mijne  bedoelingen,  door  het  leed^  dat  ik  had 
doorsestaan,  eene  vastere  en  hoogere  richting  zouden  verkrijgen.  Zij^ 
die  zich  zoo  verheugd  had  in  mijn  roem^  en  zoo  verlangend  hoopte  dit 
die  roem  zou  toenemen,  tot  ik  voor  mijn  arbeid  gezegend,  bemind  en 
geeerd  zou  worden,  wist  wel,  dat  ik  zou  voortwerkent  Zij  wist,  dat  in  mijn 
hart,  ^lijk  in  ieder  hart,  dat  groot  en  goed  was,  de  smart  geene  zwakhad 
kon  zijn,  maar  eene  kracht  moest  wezen.  Gelijk  het  leed  mijnerkindsche 
dagen  had  bijgedragen  om  mij  te  maken  wat  ik  was,  zoo  zouden  grootere 
rampen  mij  kracht  geven  om  nog  beter  te  worden  dan  ik  was; en  evenals 
zij  mij  geleerd  hadden  zou  ik  anderen  leeren.  Zij  beval  mij  aan  God,  die 
mijne  schuldelooze  beminde  in  Zijne  rust  had  gebracht;  en  met  hare 
zusterlijke  liefde  bleef  zij  altijd  aan  mij  gehecht  en  was  zij  altijd  bij  mij, 
waar  ik  00k  heenging,  trotsch  op  hetgeen  ik  gedaan  had,  maar  nog  on- 
eindig  trotscher  op  hetgeen  nog  voor  mij  was  weggelegd  om  te  doen. 

Ik  stak  den  brief  in  mijne  borst,  en  dacht  aan  hetgeen  ik  een  uur  gele- 
den  geweest  was !  Toen  ik  de  stemmen  hoorde  wegsterven,  en  die  vreed- 
zame  avondwolk  zag  verflauwen,  en  al  de  kleuren  in  de  vallei  verbleeken, 
en  de  gouden  sneeuw  op  de  bergtoppen  met  den  blauwen  nachthemel 
samensmehen,  en  toch  gevoelde  dat  de  nacht  van  mijn  gemoed  w^;trok 
en  al  zijne  duistemis  zich  verhelderde,  kon  ik  geen  naam  vinden  voorde 
liefde,  die  ik  haar  toedroeg,  welke  mij  voortaan  dierbaarder  was  dan  ooit 
te  voren. 

Ik  las  haar  brief  verscheidene  malen.  Ik  schreef  aan  haar  eer  ik  ging 
slapen.  Ik  zeide  haar,  dat  ik  hare  hulp  zeer  van  noode  had  gehad ;  dat  ik 
zonder  haar  niet  was,  waarvoor  zij  mij  hield;  maar  dat  zij  mij  moed 
inboezemde  om  dat  te  worden,  en  dat  ik  het  zou  beproeven. 

Ik  beproefde  het  Ovgr  nog  drie  maanden  zou  er  sedert  het  be^^in  van 
mijn  leed  een  jaar  verloopen  zijn.  Ik  besloot  voor  het  einde  dier  drie 
maanden  geene  vaste  voomemens  te  vormen,  maar  slechtste  beproeven. 
Ik  bleef  dien  geheden  tijd  in  dat  dal  en  in  de  nabijheid. 

Toen  die  drie  maanden  om  waren,  besloot  ik  no^  wat  langer  van  huis 
te  blijven;  mij  vooreerst  mZwitserlandte  vestigen,  dat  mij  door  de 
herinnering  van  dien  avond  dierbaar  werd;  mijne  pen  weder  op  te  vat- 
ten  —  te  werken. 

Ik  begaf  mij  nederig  daarheen  waar  Agnes  mij  geraden  had ;  ik  zocht 
de  natuur  op  —  nooit  vruchteloos ;  en  ik  opende  mijne  borst  weder  voor 
belangstellinfl;  in  de  menschheid,  waarvoor  ik  die  een  tijdlang  had  ge- 
sloten.  Het  duurde  niet  lang  of  ik  had  in  het  dal  bijna  evenveel  vriendeo 
als  te  Yarmouth,  en  toen  ik  het  voor  het  begin  van  den  winter  verliet, 
om  mij  naar  Geneve  te  begeven,  en  in  de  lente  terugkwam,  had  hun 


BESPtEGELlNG  OVKR  DE  BETREKKING  TUSSCHEN  MU  EN  AGNES,      I77 

groct  in  mijne  ooren  een  bekenden  en  beminden  klank,  al  hoorde  ik 
geene  Engelsche  wo  or  den. 

Ik  werkte  vroeg  en  laat,  met  geduldenijver.  Ikschreefecnvcrhaal, 
waarvan  de  strekking  in  geen  verwijderd  verband  met  mijae  ervaring 
gtond,  en  zond  het  Traddles.  Hij  maakte  eene  voor  mij  zeer  voordeelige 
schikking  met  een  uitgever ;  en  de  tijdingen  van  mijne  toenemende  ver' 
maardheid  begonnen  mij  door  reiiigers,  die  ik  toevallig  ontmoette,  te 
bereiken.Na  wat  rust  en  uitspanning  ging  ik  weder  met  mijn  oudeuijver 
aan  het  uiiwerken  van  een  nieuw  denkbeeld,  dat  mij  langzameihand  ge- 
hec(  vervulde.  Noarmate  ik  met  deze  taak  vorderde, gevoelde  ik  dit  meer 
en  meer,  en  spande  ik  mijne  uiterste  krachten  in  cm  ze  wel  te  voltooien. 
Dit  was  mijn  derde  werk  van  verdichting.  Het  was  nog  niet  half  afge- 
schreven,  toen  ik,  in  eene  tusschenjHios  ran  nist,  er  aan  dacht  om  naar 
huis  terug  te  keereo. 

Schoon  ik  geduldig  studeerde  en  werkte,  had  ik  mij  nil  sedert  lang 
aan  forsche  lichaamsbeweginggewend.Mijnegezondheid,£eerverzwakt 
toen  ik  Engeiand  veriiet,  was  geheel  hersteld.  Ikhad  veel  gezien.Ik 
had  vele  landen  bezocht  en,  hoop  ik,  mijn  schat  van  kennis  vergroot. 

Ik  heb  nu  alles  aangeteekend  wat  ik  noodig  acht  hier  van  dit  tijdpcTk 
van  uitlandigheid  aan  te  teekenen  —  met  ^^ne  uitzondering.  Ik  heb  die 
tot  dusvetre  gemaakt,  zonder  evenwel  voornemens  te  zijn  om  iets  van 
mijne  gedachten  terug  te  houden,  want,  gelijk  ik  elders  gezegd  heb,  dit 
verhaalis  mijn  geschreven  geheugen.  Ik  verlangde  slechtshetgeheimstc 
van  mijn  gemoed  afzonderlijk  en  tot  het  laatste  te  bewaren.  Ik  ga  er  mi 
aan  beginneo. 

Ik  kan  het  raadsel  van  mijn  etgen  hart  niet  zoo  geheel  optossen,  om 
te  weten  wanneer  ik  bcgon  te  denken,  dat  ik  mijne  vroegste  en  schoonste 
hoop  wel  op  Agnes  had  mogen  stellen.  Ik  kan  niet  zeggen  in  welk  tijdperk 
mijner  smart  zij  zich  het  eerst  vereenigde  met  de  gedachte,  dat  ik,  in 
mijne  eigenzinnige  jongensjaren,  den  schat  barer  liefde  had  weggewor- 
pen.  Ik  geloof,  dat  ik  reeds  een  gefluister  van  die  verwijderde  gedachte 
mag  vernomen  hebben  in  het  oude  ongelukkige  verlies  ofgebrekvan 
iets,  dat  ik  nooit  kon  bekomen.  Ma^rde  gedachte  kwam  mij  tochalseen 
•nieuw  verwijt  en  verdriet  voor  den  geest,  toen  ik  zoo  treurig  en  eenzaam 
in  de  wereld  was  gebleven. 

Indien  ik  in  dien  tijd  veel  bij  haar  ware  geweesi,  zou  ik  dit,  in  de  zwak- 
heid  mijner  neerslachtigheid,  wel  verraden  hebben.  Het  was  dit  wat  ik 
heimelljk  vreesde,  toen  ik  mij  in  het  eerst  gedrongen  gevoelde  om  uit 
Engeiand  teblijven.  Ik  had  het  niet  kunnen  diagen,  het  geringste  deel 
van  hare  zusterlijke  gencgenheid  te  verliezen ;  en  toch  zou  ik,  door  dit  te 
verraden,  eene  tot  nog  toe  onbekende  atijfheid  en  gedwongenheid  tus- 
schen  ons  veroorzaakt  hebben. 

Ik  kon  niet  vergeten  dat  het  gevoel,  waarmedc  zij  mij  nu  beschouwde> 
door  mijne  eigene  vrije  keus  was  ontstaan,  Dat,  indien  zij  mij  ooit  eene 
andere  liefde  nad  toegedragen  —  en  somtijds  dacht  ik,  dat  er  eens  een 
tijd  was  geweest  toen  zij  dit  misschien  deed  —  ik  die  liefde  had  wegge- 
worpen.  Het  beteckende  nu  niets  meer,  dat  ik,  toen  wij  beiden  nog  kin- 
-111.  11 


178  DAVID  COPPERFIELD. 


deren  waren,  mij  gewend  had  aan  haar  te  denken  als  eene,  die  ver  btdten 
bet  bereik  mijner  kinderlijke  gedacbten  was.  Ik  had  mijne  hartstochte- 
Ujke  teederheid  aan  een  ander  voorwerp  gewijd ;  watik  had  kunnen  doen, 
had  ik  niet  gedaan ;  ^n  wat  Agnes  voor  mij  was,  hadden  ik  en  haar  eigen 
edel  hart  haar  gemaakt. 

In  het  begin  der  verandering,  die  er  langzamerhand  in  mij  plaats  had^ 
toen  ik  poogde  mij  zelven^beter  te  leeren  verstaan  en  een  beter  mensch 
te  worden,  zag  ik,  door  een  onbepaalden  proeftijd  been,  naar  een  tijdperk 
uit  wanneer  ik  mogelijk  hopen  kon  het  verkeerde  verledene  uit  te  delgeii, 
en  zoo  gelukkig  te  zijn  om  haar  te  huwen.  Maar  toen  de  tijd  verliep,  be- 
gaf  mij  die  flauwe  hoop.  Als  zij  mij  toen  ooit  had  bemind,  moest  ik  haar 
des  te  heiliger  achten,  denkende  aan  het  vertrouwen,  dat  ik  in  haar  ge- 
steld  had,  aan  hare  kennis  van  mijn  dwaalziek  hart,  aan  de  opofTeriDg^ 
die  zij  moest  gedaan  hebben  om  mijne  vriendin  en  zuster  te  worden,  en 
aan  de  overwinning,  die  zij  behaald  had.  Als  zij  mij  nooit  bemind  had, 
kon  ik  dan  gelooven,  dat  zij  mij  nu  zou  beminnen  ? 

Ik  had  altijd  mijne  zwakheid  gevoeld,  bij  hare  standvastigheid  verge- 
leken,  en  gevoelde  die  nu  meer  en  meer.  Wat  ik  00k  voor  haar  modil 
geweest  zijn,  of  zij  voor  mij,  als  ik  lang  geleden  haar  meer  waardig  was 
geweest,  ik  was  dit  nu  niet,  en  zij  was  het  niet.  De  tijd  was  voorbij.Ik  had 
dien  laten  ontglippen  en  haar,  gelijk  ik  wel  verdiende,  verloren. 

Dat  ik  in  dezen  zelfstrijd  veel  geleden  had^  dat  hij  mij  met  verdriet  en 
berouw  vervulde,  en  dat  ik  evenwel  ondersteund  werd  door  de  bewost- 
heid,  dat  rechtschapenheid  en  eer  mij  geboden  mij  met  schaamte  te  ver- 
wijderen  van  de  gedachte  om  mij  nu,  in  het  verwelken  mijner  hoop,  tot 
het  lieve  meisje  te  wenden,  van  hetwelk  ik  mij  lichtzinnig  had  afgewend, 
toen  die  hoop  nog  frisch  en  helder  was  —  hetgeen  de  grond  was  van  elke 
gedachte,  die  ik  aan  haar  koesterde  —  is  alles  even  waar.  Ik  poogde  het 
mij  zelven  nu  niet  meer  te  verbergen  dat  ik  haar  beminde,  dat  mijn  ge- 
heel  gemoed  aan  haar  was  toegewijd ;  maar  ik  dwong  mij  zelven  om  te 
berusten  in  de  overtuiging,  dat  het  nu  te  laat  was,  en  de  betrekking  St 
zoolang  tusschen  ons  bestaan  had^  ongestoord  moest  blijven. 

Ik  had  veel  en  dikwijls  gedacht,  hoe  mijne  Dora  mij  had  afgeschaduwd 
wat  er  had  kunnen  gebeuren  in  die  jaren,  die  bestemd  waren  om  ons  niet 
op  de  proef  te  stellen;  ik  had  overwogen  hoe  de  dingen^  dienooitgebea- 
ren,  dikwijls  evenzeer  werkelijkheden  voor  ons  zijn,  in  hunne  gevolgen, 
als  die  wezenlijk  hebben  plaats  gehad.  Die  jaren,  waarvan  zij  gesproken 
had,  waren  nu  werkelijkheden  geworden,  tot  mijne  tuchtiging,  en  zouden 
dit  00k  eens  geworden  zijn,  een  weinig  later  misschien,  al  waren  wij  in 
onze  vroegste  dwaasheid  gescheiden.  Ik  poogde  datgene,  wat  tusschen 
mij  en  Agnes  had  kunnen  bestaan,  in  een  middel  te  veranderen  om  tot 
meer  zelfverloochening  en  standvastigheid  te  komen,  om  mij  zelven  en 
mijne  dwalingen  en  gebreken  beter  te  leeren  kennen.  Zoo  kwam  ik,  door 
de  overweging  van  hetgeen  had  kunnen  zijn,  tot  de  overtuiging,  dat  het 
nooit  meer  zoo  zijn  kon. 

Dit  waren  de  afwisselingen^  vol  verwarring  en  tegenstrijdigheid.  in 
mijn  gemoed,  tusschen  den  tijd  van  mijn  vertrek  en  mijn  terugkomst, 


IK  KEER  TERUG  IH  M^N  VADBRLAND.  I79 

dric  jaren  later.  Drie  jaren  waren  vedoopen  sedert  het  schip  met  land- 
vcrhuixers  was  uitgexeild,  toen  ik  op  hetzelfdc  uur,  bij  het  ondergaan 
der  zoa  en  op  dezelfde  plaats,  op  het  dek  der  pakketboot  stond,  die  mij 
huiswaaits  Tosude,  en  op  de  rood  verlichte  golven  tuurde,  waarin  ik  het 
beeld  van  dat  schip  had  zien  apiegelcD. 

Drie  jarcn.  Long,  zoo  te  xamenge  vat,  schoon  korttenrijlzijvcrliepcn. 
En  mijn  vaderland  was  mij  dierbaar,  en  Agnes  ook  —  maar  aij  wasde 
inijne  niet  —  zij  £oa  nooit  de  mijne  wezen  —  zij  had  het  kunnen  zijn, 
maar  dat  was  voorbij ! 


LIX. 

TBRUOKOMST. 

Op  een  winterachtigen  najaarsavood  staple  ik  teLondenaan  wal. 
Het  was  donker  en  regenachtig;enikzaKtneeneminitut  meermisten 
modder  daniktevoreninecn  jaargezien  had.  Ik  gnig  van  het  Custom 
House  tot  aan  het  Monument  eerikeenekoetsvond;  en  hoewdzelfs 
de  gevels  der  huizen,  op  de  overloopende  goten  aitziendej  naar  oude 
vrienden  voot  mij  gelekcn,  moest  ik  toch  bekennen,  dat  zi}  zeer  vnile 
vrienden  waren. 

Ik  heb  dikwijis  opgemerkt  —  en  ik  denk,  dat  iedereen  dit  wel  zal  ge- 
daan  hebben  —  dat  het  schijnt  alsof  iemanda  vertrek  van  eene  bckende 
plaats  het  teeken  voor  veranderingen  daarin  moest  wesen.  Toen  ik  uil 
het  portier  keek  en  zag,  dat  een  oudhuis  op  Fish-Street  Hill,  dat 
bonderd  jaren  lang,  onaan^roerd  door  schilder  of  timmerman,  was 
blijven  Btaan,  in  mijne  afweiigheid  was  afgebroken,  en  dat  eene  nabnrige 
straat,  van  oud-eerwaardige  ongezondheid  en  ongemakkelijkheid,  ver- 
breed  en  verbeterd  was,  verwachtte  ik  bijna  de  St-Panlskerk  veroudt;rd 
tevinden. 

Op  ecnige  verandering  in  het  lot  van  mijne  vrienden  was  ik  voorbe- 
reid. Mijne  tante  was  reeda  lang  weder  te  D  o  ver  gevestigd,  cnTraddles 
had  kort  na  mijn  vertrek  wat  praktijk  voor  de  balie  gekregen.  Hij  had 
nu  kamers  in  Gray'sinn,  en  had  mij  in  zijne  htatste  h  ieven  geschre- 
ven,  dat  hij  niet  zander  hoop  was  om  spoedig  met  h*'  /cfste  meisje  van 
de  wercld  vereenigd  te  worden. 

Zij  verwachtten  mij  voor  Kerstmis  thuis,  maar  hadden  geene  gedachte 
dat  ik  zoo  spoedig  zou  komen.  Ik  had  hen  met  opzet  misleid,  om  het 
vermaak  te  hebben  van  hen  te  verrassen.  En  toch  was  ik  onredelijk  ge- 
Doeg  om  mij  te  leur  gesteld  te  gevoelen  dat  ik  geeae  welkomst  vond,  en 
alleen  en  stil  dnor  de  mistige  straten  reed. 

De  welbekende  winkels,  met  hiu  vroolijk  licht,  bielpen  mij  ecbter 
eenigszins ;  en  toen  ik  voor  Gray's  Inn  Kofiiehuis  afsiapte  had  ik  roijne 
opgeniimdheid  herkrcgcn.  Het  herinnerde  mij  wel  aan  den  zoo  geheel 
andercn  tijd  toen  ik  voor  het  Gouden  Kruis  was  afgestapt,  en  daardoor 
aan  de  veranderingen,  die  sedert  waren  voorgevallen;  maar  dat  was 
natuorUjk. 


l8o  DAVID   COPPERFIELD. 


>  Weet  gij  ook  waar  mijnheer  Traddles  woont  in  de  I  n  n  ?"  vroeg  ik 
denknecht,  terwijl  ik  mij  bij  het  vuur  in  de  kofBekamer  warmde.  — 
•Holborn  Coujt,  mijnheer.  Nommer  twee."  —  > Mijnheer  Traddles 
begint  ohder  de  rechtsgeleerden  in  naam  te  komen^geloof  ik?"zeide 
ik  —  >Wel  te  denken,  mijnheer,"  antwoordde  deknecht;  tinaarzelf 
weet  ik  het  niet" 

De  knecht,  een  mager  manneke  van  middelbare  jaren,  keek  om  hulp 
om  naar  een  anderen  knecht  van  meer  gezag  —  een  zwaarlijvig  oud 
man^  met  eene  onderkin,  korte  broek  en  zwarte  kousen  —  die  uit  een 
hokje  kwam,  dat  naar  eene  kerkmeestersbank  geleek,  aan  het  einde  van 
de  koffiezaal,  waar  hij  op  de  geldlade  en  een  adresboek,  eene  zittingslijst 
en  andere  boeken  en  papieren  zat  te  passen. 

.     »  Mijnheer  Traddles,"  zeide  de  magere  knecht.  >  Nommer  twee  in  het 
Court." 

De  deftige  knecht  wenkte  hem  ter  zijde  en  keerde  zich  ernstig  naar  mij. 
.  >Ik  vroeg,"  zeide  ik,  >of  mijnheer  Traddles  niet  vrij  wat  naam  onder 
de  rechtsgeleerden  begint  te  krijgen."  —  >Nooit  zijn  naam  gehoord," 
zeide  de  knecht  met  een  deftig  heesche  stem. 

Ik  werd  waarlijk  verlegen  voor  Traddles. 

>Hij  is  zeker  nog  een  jong  mensch  ?"  zeide  de  zwaarlijvige  knecht,  mij 
streng  aanziende.  >  Hoelang  is  hij  al  in  de  I  n  n  ?'*  —  >  Niet  boven  de  drie 
jaren,"  zeide  ik. 

De  knecht,  die  waarschijnlijk  boven  de  veertig  jaren  in  dat  hokje  had 
gewoond,  kon  zulk  een  onbeduidend  onderwerp  niet  vervolgen.  Hij 
vroeg  mij  wat  ik  voor  diner  wilde  hebben. 

Ik  gevoelde  dat  ik  weder inEngeland  was, en  maakte mij  waarlijk 
zeer  bedroefd  over  Traddles.  £r  scheen  geene  hoop  voor  hem  te  zijn.  Ik 
bestelde  ootmoedig  een  mootje  visch  en  een  biefstuk,  en  bleef  voor  het 
vuur  over  zijne  onbeduidendheid  staan  peinzen. 

Toen  ik  den  opper-knecht  met  mijne  oogen  volgde,  kon  ik  niet  nala- 
ten  te  denken,  dat  de  tuin,  waarin  hij  langzamerhand  tot  zulk  eene  bloem 
was  gegroeid,  eene  plaats  was  waarin  het  moeielijk  was  te  tieren  —  zoo 
stijf  deftig,  lang  gevestigd  en  ouderwetsch  zag  het  er  hier  uit.  Ik  keek  in 
de  zaal  rond,  welker  vloer  ongetwijfeld  juist  eveneens  met  zand  was 
bestrooid  toen  de  oude  knecht  nog  een  jongen  was  —  als  hij  ooit  een 
jongen  was  geweest,  hetgeen  onwaarschijnlijk  scheen  —  naar  de  glanzige 
tafels,  waar  ik  mij  zelven  in  de  effene  diepten  van  het  mahonie  zag  spie- 
gelen ;  naar  de  lampen^  onberispelijk  schoongemaakt  en  afgeknipt ;  naar 
de  warme  groene  gordijnen,  met  hare  blinkende  koperen  roeden,  die 
alien  tocht  over  de  beschotjes  verhinderden ;  naar  de  twee  groote  vuren. 
die  helder  brandden ;  naar  de  rijen  karaffen,  die  er  zoo  rond  en  genoeglijk 
uitzagen,  als  wisten  zij,  dat  er  beneden  vaten  vol  ouden  kostlmen  port* 
wijn  lagen ;  en  het  kwam  mij  voor,  dat  zoowel  Engelandals  het  recht 
zeer  moeielijk  met  storm  te  nemen  moesten  zijn.  Ik  ging  naar  mijne 
slaapkamer,  om  mijne  natte  kleeren  uit  te  trekken ;  en  de  reusachdge 
grootte  van  dat  oude,  met  eikenhout  beschotene  vertrek  (dat  boven  de 
poort  naar  de  I  n  n  lag,  herinner  ik  mij),  de  deftige  breedte  van  het 


HARTELUKE    OHTHOETING   MET  TRADDLSS.  .  l8l 

^taatsie-ledikant,  en  deonverzettelijkeernstigheidderlatafel,alIesscheen 
zich  te  vereeaigcD  oniTrsddles,  ofeenig  ander  euo  vermetel  jong  menscb, 
dreigend  voor  zijn  lot  te  waarschuwen.  Ik  ging  weder  naar  bcneden  om 
te  ecen ;  en  zel&  de  goede,  maar  langzame  bediening  en  de  ordelijkc 
stilte  van  het  vcitrek  —  waar  bijna  geene  gastcn  waren,  daar  de  lange 
vacantie  nog  niet  om  was  —  lieten  zich  we Ispre Lend  hooren  overderoe- 
keloosheid  van  Traddles  en  zijne  gerioge  hoop  ominoog  twbtigjaren 
een  bestaan  te  krijgen. 

Ik  had  sedert  mijn  vertrek  niets  dergelijks  gezien,  en  het  sloeg  mijnc 
hoop  voor  mijn  vriend  gebeel  ter  neer.  De  oude  knecht  had  genoeg  van 
mij.  Hij  kwam  mij  niet  nicer  nabij,  maar  wijdde  zich  geheel  aan  een  oud 
heer  met  hooge  stopkousen,  voor  wien  van  zelf  ceo  pin^e  van  zekeren 
bijzonderen  wijn  uit  den  kelder  scheen  te  komen,  want  hij  bestelde  niets. 
De  tweede  knechl  onderrichtte  mij  fluisterend,  dat  die  oude  heer  een 
oudnotaris  was,  die  verbazend  veel  geld  had,  hetwelk  men  dacht  dat 
hij  aan  de  dochter  zijner  waschvrouw  zounalaten^insgelijk  zeide  het 
genicht,  dat  hij  in  een  bureau  een  zilveren  tafelservies  had,  geheel  be- 
slagen  van  het  liggen,  hoewel  geen  sterfelijk  oog  er  ooit  meer  dan  een 
lepel  en  vork  van  hadgezien.  Nuhieldik  Traddles  voor  geheel  verloren, 
en  begreep  ik,  dat  er  niets  meer  voor  hem  te  hopen  was. 

Daar  ik  evenwel  zeer  verlangend  was  om  den  goeden  jongen  te  lien, 
bespoedigde  ik  mijn  maaltijd,  op  eene  manier  lan^  niet  geschikt  om  mij 
in  de  schalting  van  den  ouden  knecht  te  doen  rijzen,  en  haastCe  mij  de 
achterdeur  uit.  Spoedig  kwam  ik  aan  nommer  twee  in  het  C  o  u  r  t,  en 
daar  een  opschrift  op  den  deurpost  mij  berichtte,  dat  mijnheer  Traddles 
op  de  bovenste  verdieping  woonde,  klom  ik  de  trap  op.  Ik  vend  het 
eene  wrakke  oude  trap,  op  elk  portaal  flauw  verlicht  met  een  veikoold 
nachtpilje,  dat  in  den  kerker  van  een  morsig  glas  wegstierf. 

Terwijl  ik  naai  boven  strompelde  verbeelde  ik  mij  den  klank  van  een 
smakelijk  gelach  te  hooren,  niet  het  gelach  van  een  advocaat  of  procu- 
ceur,  of  van  een  advocaats-of  procureursklerk,maarvantweeofdrie 
vroolijke  meisjes.  Daar  ikechter,  toenikbleefstilstaanomteluisteren, 
juist  met  mijn  voet  in  een  gat  kwam,  dat  de  achtingswaardige  agenten 
van  Gray's  Inn  in  eene  plank  hadden  gelaten,  deed  ik  met  vrij  wat 
geracht  een  val,  en  toen  ik  weder  was  opgestaan  was  alles  stil. 

Ik  zocht  voor  het  overige  van  den  tocht  voorzichtiger  naar  den  weg, 
en  mijn  hart  klopte  sneller  toen  ik  de  buitendeur,  waarop  >  Mr.  Traddles" 
geschilderd  was,  open  vond.  Ik  klopte.  Er  volgde  een  aanmerkelijk  ge- 
schoffel  van  binnen,  maar  andcrs  niets.  Ik  klopte  dus  nog  eens. 

Een  kteine  wakkere  jongen,  half  loo  pjongen  half  kleik,  die  zeerbuiten 
adem  was,  maar  mij  aankeek  alsof  hij  mij  tartte  omditwettigtebewijzen, 
vertoonde  zich. 

I  Is  mijnheer  Traddles  hier  ?"  zcide  ik.  — » Ja,  mijnheer,  maar  hij  heeft 
bezigheden."  —  »Ik  wenschte  hem  toch  te  sprekeo." 

Na  mij  nog  even  tehebbenopgenomen,beslootde  wakkere  jongen 
om  mij  binnen  te  laten,  en  de  deor  daartoe  wat  wijder  openende,  liet  hij 
mij  eerst  in  een  hokje  van  een  portani,  en  toen  in  een  bekrompen  zit- 


l8a  DAVID  COPPERFIELD. 

kamer^,  waar  ik  mija  onden  vriend  vond  (insgelijks  buiten  odem)  over 
pApieren  gebogen  aan  eene  taiel  gezeten. 

»GocdeHemel!"riepTraddl«,opkijkende.«HetisCopperfieldrfli 
vloog  mij  in  de  armcn,  waar ik hem stijfvasthield.  —  >Alles  wel,mijii 
beste  Traddles?"  —  lAlles wel,  inijnbeste, be3teCoppeTfield,en[iifa 
dan  goed  nieuws  I" 

Wij  schieiden  van  blijdschap. 

>Mijn  goede  jongen,"  zeide  Traddles,  in  ziJDC  verbijstering  sijn  bau 
dooi  clkander  wrijvende,  hetgeen  lets  zeeionnoodigs  was,  imijnbestc 
Copper^eld,  mijn  lang  verioren  en  allerwelkomste  vriend,  wat  ben  ik  blij 
tt  te  zien  I  Wat  zijt  ge  twuin  geworden !  Wat  ben  ik  blij !  Op  mijnc  eer  en 
mijn  Icven,  ik  ben  nooit  zoo  blij  geweest,  mijn  goede  Copperfield,  nooit !" 

Ik  was  evenieer  verlegen  ora  woorden  voor  mijne  aandocning  te 
vinden.  In  het  eerst  kon  ik  geheel  niet  spreken. 

iMijn  beste  jongen!"  zeide  Traddles.  > En  zoo  beroemd  geworden! 
Copperfield  een  beroemd  man!  Wei  mijn  Memel,  wanneer  zijtge 
gekomen,  en  waar  komt  ge  vandaan,  en  wat  hebt  gij  uitgeri^ht?" 

Zonder  antwoord  af  te  wachten  op  iets  dat  hij  zeide,  bleef  Traddles, 
die  mij  bij  het  vuur  ineenleuningstoel  hadgeduwd,  al  dien  tijd  metde 
eene  hand  het  vuur  oppoken  en  met  de  andere  aan  mijne  das  trekken,  in 
de  verbeelding  dat  het  eene  overjas  was.  Zander  den  pook  neer  te  leggen 
sloot  hij  mij  nu  nog  cens  in  zijne  armen,  en  ik  hem ;  en  beiden  Lachende, 
enbeiden  onzeoogen  afvegende,gingenwijbeidenwederzittetieDgaven 
elkander  dwars  voorbij  den  haard  de  hand. 

*  Als  ik  denk,"  zeide  Traddles,  >  dat  ge  zoo  dicht  bij  huis  moe(  geweest 
iijn,  mijn  beste  oude  jongen,  en  toch  cr  niet  bij!"  —  iWaarbiJP"  — 
•  Goede  Hemel!"  riep  Traddles  uit,  op  zijne  oude  manier  zijne  oogen 
openzettende.  >  Hebt  ge  dan  mijn  laatsten  brief  niet  ^ekregen  i"  —  >  Zcker 
met,  als  daorin  van  icts  bijzonders  stond,  waar  ik  bij  had  moeten  zijn." — 
1  Wei,  mijn  beste  Copperfield,'  zeide  Traddles,  eerst  met  beide  handen 
zijne  haren  opstrijkende,  en  toen  die  handen  op  mijne  knieen  zettende, 
»ik  ben  getrouwd !"  — » Getrouwdl"  riep  ik  met  blijdc  verrassing  uit.  — 
»Wel  Hcere,  ja!"  zeide  Traddles  —  idoorden  eerwaarden  heer Ho- 
race, —  met  Sofie  —  daar  in  Devonshire.  Wei,  mijn  beste  jongen, 
zij  staat  daar  voor  het  venster  achter  dat  gordijn  I  Kijk  maareens !" 

Tot  mijnc  verbazing  kwam  het  liefste  meisje  in  de  wereld  op  hetzelfde 
oogenblik  uit  haar  schuilhoek.  Een  vrooUjker,  beminnelijker,  goediger, 
vergenoegder  en  frisscher  bmidjeofjongvrouw^e,  geloorik,(gelijkik 
niet  nalaten  kon  dadelijk  te  zeggen)  heeft  de  wereld  nooit  geuen.  Ik  gaf 
haar  een  kua,  gelijk  een  oude  kennis  behoorde  en  wenschte  hun  met  alle 
macht  van  mijn  hart  gcluk. 

»Wel  Heerej"  zeide  Traddles,  iwatis  dat  eengelukkigeavondlWat 
ziji  ge  geweldig  bruin  geworden,  mijn  beste  Copperfield  !  WeL,  wat  ben 
ik  vergenoegd  !*'  —  »En  ik  ook,"  zeide  ik.  — >En  ik  waarlijkook," 
zeide  de  blozcnde  en  lachende  Sofie.  —  >  Wij  zijn  alien  zoo  vergeoo^pl 
ab  maar  mogelijk  is,"  zeide  Traddles.  (Zelfs  de  mei^es  zijn  vergcnocgd. 
Wei  Heere,  ik  heb  ze  waarlijk  vcrgeten !"  —  •Vergetenf'ieideft,— 


TRADDLES  IS  GrXROUWD  EM  HEBFT  VKRSCHEIDENELOGBBRGASTEN.  183 

»De  meisjes,"  zeide  Traddles.  iDe  lUsters  van  Sofie,  Zij  logeerde  bij 
ons,  Zij  zijn  Londen  eens  komen  binnenkijkeo, Om  de  waarheid  te 
zeggeD,  toen  —  waarl  gij  dat,  die  de  trap  zoo  kwam  optuimelen,  Copper- 
field?"  —  >Ja,  dat  was  ik,"  zeide  ik  lachende.  —  iWelnu  dan,"  zeide 
Traddles, » toen  gij  de  trap  zoo  kwaaint  optuinaelen^  was  ik  met  de  meisjes 
aan  het  stoeien.  Eigenlijk  speclden  wij  stuivertje-wisselen.  Maar  daar  dat 
in  Westminster  Hall  niet  goed  zoustaan,  ennietin  den  regel  zou 
schijnen  alaecn  client  het  rag,  hebbcn  zij  zichuilde  voe ten  gcmaakt.Ec 
nu  zijn  zij  — aan  het  luisleren,  daar  twijfelik  niet  aan,"  zeide  Traddles, 
naar  de  deur  eener  andere  katner  omkijkende.  —  »  Het  spijlmij,"  zeide 
ikj  opnieuw  lachende,  >dat  ik  zulk  een  schrik  heb  veroorzaakL"  —  >Op 
nnjn  woord,"  zeide  Traddles  zeer  opgetogen,  *  als  gij  ze  hadt  zien  weg- 
loopen,  en  weer  terug  komen  loopen  toen  gij  al  hadt  aangeklopt,  om  de 
kammetjes  op  te  rapen,  die  zij  uit  het  haar  hadden  laten  vallen  en  zich 
had  zien  aanstellen  alsof  zij  dol  waren,  zoudt  ge  dat  niet  gezegd  hebben. 
IJcve,  wilt  gij  de  meisjes  eens  halen  f " 

Sofie  trippelde  heen,  en  wij  hoorden  haar  in  de  andere  kamer  met  een 
schaterend  gelach  ontvangen. 

»  Recht  muzikaal,  niet  waar,  mijn  beste  Copperfield  ?"  zeide  Traddles. 

>  Het  is  allerpleizieri^st  om  te  hooren.  Het  vervroolijkt  dezeoudc  kamers 
geheel  en  al.  Voor  lentand,  die  al  een  oud  vrijer  be^on  te  worden  en  al 
zijn  leven  alleen  is  gcweest,  weet  ge,  is  het  waarlijk  lets  heerlijks.  Arme 
kinderen,  zij  hadden  veel  aan  Sofie  verloren  —  die,  ik  verzeker  u,  Cop- 
perfield, het  allerliefste  meisje  is  en  altijd  geweest  is  —  en  het  streelt  mij 
boven  alle  beschrijving,  dat  zij  zoo  vroolijk  zijn.  Het  gezelschap  van 
meisjes  is  toch  allerpleizierigst,  Copperfield.  Het  is  niet  in  den  regel,  moar 
het  is  heel  pleizierig," 

Opmerkende  dat  hij  eenigszins  haperde.  en  bcgrijpcnde  dat  hij  in  de 
goedheid  van  zijn  hart  bevreesd  was  mij  door  het  gezegde  eenigszins  ge- 
kwetst  te  hebben,  gaf  ik  mijne  instemming  daarmede  te  kennen  meteene 
hartelijkheid,  die  hem  blijkbaar  geruststelde  en  streelde. 

iMaar,"  zeide  Traddles,  *onze  hi]iselLjkeinTichtingis,omdewaarheid 
te  zeggen,  geheel  buiten  den  regel,  mijn  beste  Copperfield.  ZelfsdatSofie 
hier  is,  is  met  in  den  regel.  En  wij  hebben  toch  geene  andere  woning.  Wij 
zijn  in  een  roeibootjc  in  zee  gestoken,  maar  wij  zijn  bereid  om  het  uit  te 
harden.  En  Sofie  heeft  een  buitengemeen  overleg!  Gij  zoudt  u  ver- 
wonderen,  hoe  die  meisjes  geborgen  worden.  li:  weet  waarlijk  zelf  baast 
niet  hoe  het  gebeurt."  —  >  Hebt  ge  velen  van  dc  jonge  dames  bij  u  ?" 
vroeg  ik.  —  »Deoudste,  deb  ell  e  is  hier,"  zeide  Traddles  zacht  en  ver- 
trouwelijk  —  iCaroline.  En  dan  is  Sara  hier—  die,  van  wieik  zeide,  dat 
er  iets  aan  hare  ruggegraat  scheelde.  Oneindig  veel  beter !  En  de  twee 
jongsten,  die  Sofie  opvoedde,  zijn  hier.  En  dan  is  Louise  nog  hier."  — 

>  Waarlijk !"  riep  ik  uit.  —  » Ja !"  zeide  Traddles.  »  Nu  hebben  wij  m  alles 
maar  drie  kamer;,  maar  Sofie  weet  het  voor  de  meisjes  verwonderlijk  te 
overleggenj  en  z\]  slapen  zoo  goed  als  maar  mogelijk  is.  Diie  in  die 
kamer,   zeide  hij  wijzende.»Twee  in  die." 

Ik  kon  niet  nalaten  eens  opiettend  rond  te  kijken,  om  te  zien  weike 


f 

I 


1^4  DAVID  COPPERFIELD. 


plaats  er  voor  mijuheer  en  mevrouw  Traddles  overbleef.  Traddles  be- 
greep  raij. 

iWel,"  zeide  Traddles,  >wij  behelpen  ons  raaarwat,endelaatsteweek 
hebben  wij  een  bed  hier  op  den  grond  geimproviseerd.  Maar  er  is  nog 
een  kamertje  onder  het  dak  —  een  heel  aardig  kamertje  als  men  eens 
daar  boven  is  —  dat  Sofie  zelve  behangen  heeft  om  mij  te  verrassen;  en 
dat  zal  nu  ons  kamertje  worden.  Het  is  waarlijk  een  aardig  hutje,  en  men 
heeft  er  een  heerlijk  uitzicht."  —  iDus  zijt  ge  dan  eindelijk  getrouwd, 
mijn  beste  Traddles,"  zeide  ik.  >Ik  ben  er  waarlijk  verrukt  over." — 
iWel  bedankt,  mijn  beste  Copperfield,"  zeide  Traddles,  terwijl  wij  elkan- 
der  nog  eens  de  hand  gaven.  » Ja,  ik  ben  zoo  gelukkig  als  men  maar  met 
mogelijkheid  kan  wezen.  Daar  is  uw  oude  vriend,  ziet  ge ;"  daarbij  wees 
hij  zegevierend  naar  den  bloemenstandaard,  >en  daar  is  het  tafel^e  met 
het  marmeren  blad.  Al  de  andere  meubelen  zijn  eenvoudig  en  stcvig, 
gelijk  ge  ziet,  Wat  zilverwerk  betreft,  och  Heere,  wij  hebben  zelfe  gecn 
thcdcpeltje."  —  >Alles  nog  te  verdienen?"  zeide  ik  opgeruimd.  — 
ijuist,"  antwoordde  Traddles,  >alles  nog  te  verdienen.  Wij  hebben 
natuurlijk  wel  theelepeltjes,  want  wij  roeren  onze  thee  toch ;  maar  zij  zijn 
van  Brittannia-metaal."  —  >Het  zilver  zal  zooveel  te  mooier  zijn  als  het 
komt,"  zeide  ik.  —  >Dat  zeggen  wij  ook !"  riep  Traddles  uit.  »Gij  moet 
weten,  mijn  beste  Copperfield,"  wederora  een  zachten  vertrouwelijken 
toon  aannemende,  » toen  ik  mijne  rede  in  Jipes  contra  Wigzell  had  ge- 
houden,  die  mij  in  het  vak  veel  goed  heeft  gedaan,  ging  ik  naar  Devon s 
hire,  en  had  een  ernstig  geheim  gesprek  met  den  eerwaarden  heer 
Horace.  Ik  weidde  er  over  uit,  dat  Sofie,  —  die  ik  u  verzeker  dat  bet 
liefste  meisje  is ! . . . ."  —  »  Daarvan  ben  ik  zeker,"  zeide  ik.  —  i Dat  is  zij 
waarlijk !"  hervatte  Traddles.  i  Maar  ik  vrees,  dat  ik  van  de  zaak  afdwaal 
Heb  ik  den  eerwaarden  heer  Horace  al  genoemd  ?"  —  >  Gij  hebt  gezegd, 
dat  ge  over  iets  hebt  uitgeweid."  —  >  Dat  is  ook  waar !  Ik  weidde  er  over 
uit,  dat  Sofie  en  ik  al  lang  geengageerd  waren,  en  dat  Sofie,  met  toestem- 
ming  van  hare  ouders,  gereed  was  om  mij  hare  hand  te  geven,  al  had  ik 
ook  geen  zilveren  theelepeltje  in  mijn  huishouden,"  zeide  Traddles  met 
zijn  ouden  rondborstigen  glimlach.  »Welnu.  Toen  stelde  ik  den  eer- 
waarden heer  Horace  voor  —  die  een  uitmuntend  predikant  is,  Copper- 
field,  en  bisschop  behoorde  te  wezen,  often  minste  genoeg  te  hebben  om 
te  leveh  zonder  zich  te  bekrimpen  —  dat  als  ik  het  in  een  jaar,  zegge,  tot 
tweehonderd  vijftig  pond  kon  brengen,  en  er  tamelijk  vast  op  kon 
rekenen,  dat  ik  het  aanstaande  jaar  even  ver  of  nog  wat  verder  brengen 
zou,  en  bovendien  een  woninkje  als  dit  eenvoudig  kon  meubileeren,  dat 
dan,  in  dat  geval,  Sofie  en  ik  vereenigd  zouden  worden.  Ik  nam  de  vrij- 
heid  om  hem  voor  te  houdeh,  dat  Sofie  en  ik  al  een  goed  aantal  jarenge- 
duld  hadden  gehad,  en  dat  de  omstandigheid,  dat  Sofie  thuis  baitenge- 
woon  nuttig  was,  bij  hare  liefderijke  ouders  geene  reden  behoorde  tezijn 
waarom  zij  geen  eigen  huishouden  zou  beginnen  —  ziet  ge  dit  wel  ?*'  — 
>Dat  behoorde  het  zeker  niet,"  zeide  ik.  —  >Ik  ben  blij,  dat  ee  zoo 
denkt,  Copperfield,"  hervatte  Traddles,  »omdat  ik  denk,  zonder  lets  op 
den  eerwaarden  heer  Horace  te  willen  zeggen,  dat  ouders,  en  zoo  voort, 


TRADDLBS  EN  ZUNX  VROUW  BEWIJZEN  ALLS  UR  AAN  DE  BKILE.     185 

in  zulkc  gevallen  somtijds  wel  wat  zelfzuchtig  zijn.  Welnu !  Ik  zeide  ook, 
dat  het  mijn  ernatig  verlangen  was  de  familie  van  dienst  te  zijn,  en  dat, 
■»ls  tk  in  de  wereld  vooruitkwam,  en  hem  ieta  overkomen  mocht  —  ik 
meet)  den  eerwaarden  hecr  Horace  ...."  —  •  Dat  begrijp  ik,"  leide  ik. — 
•  Of  00k  mcvTouw  Crewler  —  het  mijne  hoogste  wenschen  lOU  be- 
vtedigen,  als  ik  vooi  de  meisjes  een  vader  kon  zijn.  Hij  antwoordde  mij 
uitmuntend,  op  eene  manier  die  mijn  gevoel  vaarlijk  streelen  moest,  en 
nam  op  zich  om  de  bewilliging  van  raevrouw  Crewler  te  bekomen.  Zij 
hadden  een  schrikkeltjken  tijd  met  haar.  Het  klomhaaiuit  dcbeenen 
Baar  de  borst,  en  toen  naar  het  hoofd...."  —  »WatkIom  erf"  vroeg 
ik.  —  »Hare  droefheid,"  antwoordde  Xriddles,  leer  emstig  ziende. 
>Hare  aandoening  over  het  geheel.  Gelijkiku  vroegereensgeiegdheb, 
aij  is  eene  zeer  knappe  vrouw,  raaar  zij  heeft  het  gebniik  van  bare  leden 
verloren.  Wat  er  gebeurt  dat  haar  aandoet,  zet  zich  gewoonlijk  in  hare 
beenen,  maar  bij  dcze  gelegerheld  klom  het  naar  debont  —  en  toen 
naat  het  hoofd,  kortom,  vioog  op  eene  onrustbarendc  manier  door  het 
geheelc  gestel  heen.  Maar  zij  hielpen  het  haar,  door  de  onverflauwdste 
en  tiefderijkste  oplettendheid,  toch  te  boven,  en  gisteren  voor  zes  weken 
lijn  wij  getrouwd,  Gij  hebt  er  geen  denkbeeld  van,  Copperfield,  welk  een 
monster  ik  mij  gevoeide,  toen  ik  de  gehcele  familie  aan  alle  kanten  zag 
schreien  en  flauw  vallcn !  Mevrouw  Crewler  kon  mij  niet  zien  eer  wij  ver- 
trokken;  zij  kon  het  mij  toen  nog  niet  vergeven,  dat  ik  haar  van  haar 
kind  beroofde ;  maar  zij  h  een  goed  schepsel,  en  heefl  het  later  toch  ge- 
daanj  Ik  heb  van  morgen  een  allerliefsten  brief  van  haar  gehad."  — 
iKojtom,  beste  vriend,"  zeide  ik,  »gij  gcvoelt  u  zoo  lalig  ah  gij  ver- 
dicn  !"  —  »Och,  dat  zegt  uwe  partijdigheid  maar,"  zeide  Traddles 
lachende.  >Maar  waarlijk,  ik  ben  benijdenswaardig.  Ik  werk  hard  en 
sttideer  onverzadelijk.  Ik  sta  elken  ochtend  om  vijfuurop,  en  datkan 
mij  volstrekt  niet  schelen.  Ik  stop  de  meisjes  over  dag  weg  en  ben  des 
avonds  met  haar  vroolijk.  En  ik  verzeker  u,  het  spijt  mij  zeer,  dat  ztj 
dinsdag  weder  naar  huis  gaan,  omdat  woensdag  de  zittingen  weder  bc' 
ginnen.  Maar  daar  zijn  de  meisjes!"  zeide  Traddica, nu weder haidop 
sprekende,  en  noemde  ze  mij  een  voor  een. 

Zij  zagen  er  uit  als  rozen,  zoo  gezond  en  frisch.  Zij  waren  alien  be- 
vallig,  en  Caroline  waarlijk  schoon,  maar  Sofia's  gezichtje  had  iets  vroo- 
lijks,  liefderijks  en  huiselijks,  dat  betcr  dan  schoonbeid  was  en  mij  verze- 
kerde,  dat  mijn  vriend  eene  goede  keua  had  gedaan.  Wij  plaatsten  ons 
alien  om  het  vuur,  terwiji  de  wakkerc  jongen,  dien  ik  nu  raadde  dat  bni- 
ten  adem  was  geraakt  met  de  papieren  op  de  tafel  te  strooien,  ze  weder 
wegniimde  en  het  theegocd  gereed  zette,  Daama  ging  hij  voor  dien 
avond  heen  en  trok  de  buitendeur  met  een  slag  dicht.Nadat  roevrouw 
Traddles,  wie  genoegen  en  kalmte  uit  de  huiselijke  oogen  straalden,  thee 
gezet  had,  ging  zij  stil  in  een  hoekje  bij  het  vuur  het  brood  zitten  roos- 
teren. 

Zij  had  Agnes  gezien,  vertelde  zij  mij  onder  dat  roosteren.  »Tom" 
had  haar  naar  K.ent  gebracht,  tot  een  howelijksrei^  en  daar  had  zij 
mijne  tante  ook  gezien,  en  beiden,  mijne  taste  en  Agnes,  waien  zeer  wel. 


X86  DAVID  COPPERFIELD. 


en  zij  hadden  van  niets  gq>raat  dan  van  mij.  »Tom"  had  mij  nooitoit 
zijne  gedachten  gehad/ geloofde  zij  waarlijk^  al  den  tijd  dienikweg 
was.  >Tom"  was  hare  autoritdt  voor  alles.  >Tom"fi-asblijkbaarhair 
afgod,  dien  nooit  eenige  schok  op  zijn  voetstuk  kon  doen  wankekn,  <fie 
altijd  met  al  de  trouw  van  haar  hart  geloofd  en  gehuldigd  moest  worden, 
wat  er  ook  gebeuren  mocht. 

De  onderdanigheid,  welke  zij  en  Traddles  aan  de  b  e  1 1  e  bewezea,  be- 
haagde  mij  buitengemeen.  Ik  weet  niet^  dat  ik  die  onderdanigheid  juist 
zeer  redelijk  vond,  maar  ik  vond  dat  ze  alleraardigst  was  en  juist  met  him 
karakter  strookte.  Zoo  Traddles  ooit  voor  een  oogenbUk  de  theelepeit^ 
miste,  die  nog  verdiend  moesten  worden,  was  het  zonder  twijfel  toen  hij 
de  b  e  1 1  e  haar  kopje  overreikte.  Als  zijne  zachtaardige  vrouw  ooit  te^gen 
iemand  eenige  aanmatiging  had  kunnen  doen  blijken^  ben  ik  overtuigd, 
dat  het  alleen  kon  geweest  zijn  omdat  zij  de  zuster  der  belle  was.  Eenige 
kleine  blijken  van  ver  wendheid  en  grilligheid,  die  ik  bij  de  b  e  1 1  e  waar* 
nam,  werden  door  Traddles  en  zijne  vrouw  ontwijfelbaar  als  haar  ge- 
boorterecht  en  eene  door  de  natuur  geschonkene  gave  beschouwd. 
Indien  de  belle  eene  geborene  bijenkoningin  en  zij  werkbijen  waren 
geweest,  hadden  zij  daarvan  niet  dieper  overtuigd  kunnen  zijn. 

Maar  hunne  zelfvergetelheid  bekoorde  mij.  Hunne  trotschheid  op  de 
meisjes  en  hunne  inschikkelijkheid  voor  al  hare  grillen  was  de  aardigste 
getuigenis  van  htmne  eigene  waarde,  die  ik  had  kunnen  verlangen  te 
zien.  Ten  minste  twaalfmaal  in  een  uur  gebeurde  het,  dat  Traddles  door 
de  eene  of  andere  zijner  schoonzusters  »lieve  jongen"  werd  genoemd  en 
,  gevraagd,  om  iets  te  halen  of  weg  te  zetten,  of  iets  op  te  nemen,  iets  neer 
te  zetten,  iets  te  zoeken  of  iets  te  doen.  Evenmin  konden  zij  iets  uitrichten 
zonder  Sofie.  lemands  haar  ging  los,  en  niemand  dan  Sofie  kon  het  weder 
opsteken.  Iemand  was  vergeten  hoe  zeker  wijsje  giog,  en  niemand  dan 
Sofie  kon  het  haar  recht  voorzingen.  Iemand  wilde  zich  den  naam  eener 
plaats  in  Devonshire  herinneren,  en  alleen  Sofie  wist  dien  naam  te 
noemen.  Er  moest  iets  naar  huis  geschreven  worden,  en  het  was  alleen 
Sofie  te  vertrouwen  om  morgenochtend  voor  het  ontbijt  te  schrijven. 
Iemand  raakte  met  een  breiwerk  in  de  war,  en  niemand  dan  Sofie  was  in 
staat  om  haar  te  recht  te  helpen.  Zij  waren  daar  meesteressen,  en  Sofie 
en  Traddles  bedienden  ze.  Hoeveel  kinderen  Sofie  al  in  haar  leven  kon 
hebben  opgepast,  kan  ik  mij  niet  verbeelden,  maar  het  schecn  bekendte 
wezen,  dat  zij  alle  liedjes  kende,  die  ooit  een  kind  in  het  Engelsch  zijn 
voorfi;ezongen,  en  zij  zong  ze  bij  dozijnen,  met  het  helderste  stemmetje 
van  de  wereld,  achtereen  af —  daar  elke  zuster  om  een  ander  liedje  vroeg 
en  de  belle  doorgaans  nog  achteraankwam  —  zoodat  het  mij  geheel 
betooverde.  Het  beste  van  alles  was,  dat  al  de  zusters,  hoe  veelvergend 
zij  ook  waren,  zeker  de  ^rootste  liefde  en  achting  voor  Sofie  en  Traddles 
hadden.  Toen  ik  afscheid  nam  en  Traddles  mede  zou  gaan,  om  mij  naar 
het  koffiehuis  te  brengen,  dachtik  waarlijk,  dat  ik  nooit  zulk  een  weet- 
barstig  hoofd  met  haar,  of  eenig  ander  hoofd  met  haar,  in  zulk  een  storm 
van  kussen  had  zien  rondslingeren. 

Over  het  geheel  was  het  een  schouwspel,  waaraan  ik  niet  nalaten  kon 


9 


IK   ONTMOBT  UUN  0UDSTE:<   BEKENDB.  187 

nog  long  nadat  ik  terug  was  en  Traddles  gocdennacht  had  gewenscht, 
mei  genoegen  te  denken.  Als  ik  duizend  rozen  op  ecne  zDlderkamer 
van  die  Gray's  Inn  had  zien  bloeien,  haddea  zij  dieniethah'zoovcel 
kunnen  ophelderen.  Het  denkbeeld  van  die  vroolijke  landmeisjes  tus- 
schen  dc  droge  kautoren  van  advocaten  en  procureurs;  van  thee  met 
geroosterd  brood,  en  kinderliedjes  in  dicn  duffen  atmospheer  van  perke- 
ment,  rood  band,  ouwels,  inktkruilcen,  schrijf-  en  kladpapier,  rapporten, 
dagvaardingen,  declaraties  en  rekeningen,  kwam  mij  bijna  eoo  grillig 
comisch  voor,  alsof  ik  gedrpomd  had,  dat  de  vermaaide  aultans-familie 
op  de  rol  der  praktizijns  was  gebracht,  en  den  sprekenden  vogel,  den 
zingenden  boom  en  het  gouden  water  medenaarGray'sInnhadge- 
bracht.  Hoe  het  dan  ook  mocht  komen,  ik  voiid,  toen  ik  Traddles  voor 
dien  avond  had  verlaten,  datikxaet  veel  minderneerslachtigheidover 
hem  dacht  dan  te  voren.  Ik  begon  te  denken,  dat  hij  wel  zou  voomit 
komen.  In  spijtvan  aide  vele  rangen  van  opper-knechtsin  EngeUnd. 

Mij  op  een  stocl  voor  een  der  vsren  in  de  koffiezaal  gezet  hebbende, 
om  op  mijn  gemak  over  hem  te  denken,  ging  ik  van  de  beschouwiug  van 
zijn  geluk  langzamerhand  tot  de  leekeningen  in  degloeiendekolenover, 
en  dacht,  terwijl  zij  veranderden  en  verdwenen ,  aan  de  voomaamste 
afwisselingcn  en  scheidingen,  die  mijn  leven  hadden  ^ekenteekend.  lie 
had  geen  kolenvuur  geiien  sedcrt  ik  Engeland,  dne  jaren geleden, 
verUet;  schoon  ik  in  menig  houtvuur  had  zitten  turcn  tot  het  in  den 
grauwea  aschhoop  wegzonk,  die  voor  mij,  in  mijne  neerslachtigheid,  het 
zinnebeeld  mijner  eigene  vemietigde  hoop  was. 

Ik  kon  nu  aan  het  verledenc  denken,  met  ernst,  maar  zonder  bitter- 
heid,  en  de  toekomst  onbevreesd  te  gemoet  zien.  Een  thuis,in  den  besteo 
zin,  bestond  voor  mij  niet  meer.  Zij  die  ik  eenc  liefde  van  leederen  aard 
had  kuoncn  inboezemen,  had  ik  gelecrd  als  mijne  zuster  te  beschouwen. 
Zij  zou  trouwen,  nicuwe  rechten  op  hare  liefde  geven,  en  dit  doende  zou 
zij  nooit  de  liefde  kennen,  die  in  mijn  hart  voor  haar  was  ontstaan.  Het 
was  billijk,  dat  ik  voor  mijn  onberaden  hartstocht  boette.  Wat  ik  oogstte, 
had  ik  gezaaid. 

Ik  zat  te  denken,  of  ik  waarlijk  mijn  hart  zoo  ver  bedwongea  had,  ol 
ik  dit  met  standvastigheid  zou  kunnen  dragen,  en  met  kalmte  in  haar 
huisdeplaatsbeslaan,  die  zij  zoo  kalra  in  het  mijne  had  vervuld;  toen  ik 
vond,  dat  ik  een  gezicbt  voor  de  oogen  had,  dat  wel,  door  mijne  vroegere 
herinneringen  getoepen,  uit  het  vuur  kon  zijn  opgerezen. 

De  kleine  dokter  Chillip,  aan  wiens  goede  diensten  ik  in  het  allereerste 
hoofdstuk  dezer  geschiedenis  verplichting  had,  lat  in  de  schaduw  van 
een  hoek  eene  courant  te  Iczen.  Hij  was  nu  tamelijk  ver  op  jaren  gevor- 
derd ;  maar  daar  hij  een  zachtzinnig,  gelijkmaedig  manncke  was,  hadden 
die  jaren  hem  zoo  welnig  gedeerd,  dat  ik  dacht,  dat  hij  er  op  dat  oogen- 
blik  misschien  eveneens  uitzag  als  toen  hij  in  onzc  voorkamer  ut  af  te 
wachten  dat  ik  geboren  zou  worden. 

Mijnheer  Chillip  had  voor  zcs  of  teven  jaren  B  Inn  der  stone  vei- 
laten^  en  ik  had  hem  sedert  niet  gezien.  H\'f  zat  vreediaam  tijne  counat 
te  lezen,  met  zijn  hoofd  een  weinig  op  zijde  en  een  glas  warmen  wijn 


l88  DAVID   COPPERFIELD. 


naast  hem.  Hij  was  zoo  uiterst  beleefd,  dat  hij  zelfe  de  courant 
nkig  scheen  te  vragen  voor  de  vrijheid  om  ze  lezen. 

Ik  ging  naar  hem  toe  en  zeide : »  Hoe  vaart  ge,  mijnheer  Chillip  ?" 

Hij  werd  zeer  verlegen  over  deze  onverwachte  toespraak  van  ecn 
vreemdeling,  en  antwoordde  met  zijne  gewone  langzaamheid :  »Zeer 
verplicht,  mijnheer,  Ge  vaart  ook  wel,  hoop  ik."  —  »Gij  herkentmij 
jiiet?"  zeide  ik.  »Wel,  mijnheer,"  antwoordde  hij,  mij  aanzfende  en  met 
ten  bedeesd  lachje  zijn  hoofd  schuddetide,  »het  staat  mij  voor,  dat  uw 
gezitht  mij  eenigszuis  bekend  is,  mijnheer;  maar  ik  kan  waarlijk  niet  op 
uw  naam  komen."  —  »En  toch  hebt  ge  dien  wel  geweten,  lang  voor  dat 
ik  htem  zelf  wist,"  antwoordde  ik.  —  »Heb  ik  waarlijk^  mijnheer  ?"  zeide 
mijnheer  Chillip.  »Is  het  mogelijk,  dat  ik  de  eer  had  van  behulpzaam  te 
zijn,  toen...."  —  » Ja,"  zeide  ik,  —  »Wel,  mijn  hemel !  *  riep  hij  uit, »  Maar 
ge  zijt  zonder  twijfel  sedert  dien  tijd  veel  veranderd,  mijnheer  ?" — »  Waar- 
sichijnlijk,"  antwoordde  ik,  —  »Wel,  mijnheer,*'  hervatte  mijnheer  Chil- 
lip, »ik  hoop,  dat  ge  het  niet  kwalijk  zult  nemen,  als  ik  zoo  vrij  moet 
wezen  om  naar  uw  naam  te  vragen." 

Toen  ik  hem  mijn  naam  zeide,  was  hij  waarlijk  aangedaan.  Hij  schudde 
mij  werkelijk  de  hand  —  hetgeen  voor  hem  lets  ongemeensen  geweldigs 
was,  daar  hij  anders  gewoon  was  een  lauw  vischmootje  ongeveer  twee 
duim  voor  zijne  heup  uit  te  steken  en  de  grootste  benauwdheid  aan  den 
(lag  te  leggen  als  iemand  dat  wat  hard  aanvatte.  Nu  zelfs  stak  hij  zijne 
hand,  zoodra  hij  ze  weder  kon  loskrijgen,  in  zijn  rokzak  en  scheen  blij  te 
zijn  dat  hij  ze  veilig  terug  had. 

iLieve  Hemel,  mijnheer !"  zeide  mijnheer  Chillip,  mij  met  een  op  zijde 
h&ngend  hoofd  aankijkende.  t  En  is  dat  mijnheer  Copperfield  ?  Wel,  mijn- 
heer, ik  denk,  dat  ik  u  wel  zou  gekend  hebben  als  ik  de  vrijheid  had  ge- 
nomen  om  u  wat  scherper  aan  te  zien.  Gij  gelijkt  sterk  op  uw  goeden 
vader,  mijnheer."  —  »Ik  heb  nooit  het  geluk  gehad  van  mijn  vader  te 
zien,"  merkte  ik  aan.  —  »Wel  waar,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Chillip, 
op  een  troostenden  toon.  »En  zeertebetreurenwasdat,inalleopzichten! 
Wij  zijn  in  onze  streek  van  het  land  niet  onbekend  met  uw  roem,  mijn- 
heer," zeide  hij,  nog  eens  langzaam  zijn  hoofdje  schuddende.  Ejt  moet 
daar  veel  excitatie  zijn,  mijnheer,"  daarbij  tikte  hij  met  zijn  voorvinger 
tegen  zijn  voorhoofd.  >  Gij  moet  net  eene  afmattende  bezigheid  vinden, 
mijnheer !"  —  »In  welke  streek  van  het  land  woont  gij  nu  ?"  vroeg  ik, 
mij  naast  hem  neerzettende.  —  »Ik  ben  nu  op  eeni^e  mijlcn  afstands  van 
Bury  St.  Edmunds  gevestigd,  mijnheer,"  zeide  hij.  »Toen  mijne 
vrouw  in  die  streek  een  eigendommetje  van  haar  vader  hadgeerfd,  kocht 
ik  daar  eene  praktijk,  waarin  het  mij  zeer  goed  gaat.  Mijne  dochter  be- 
gint  nu  al  een  groot  meisje  te  worden,  mijnheer."  Daarbij  schudde  hij 
nog  eens  zijn  hoofdje.  tHare  moeder  heeft  nog  verleden  week  eoa 
opnaaisel  in  hare  jurken  uitgelegd.  Zoo  verloopt  de  tijd,  ziet  ge,  mijnheer !" 

Daar  het  manneke  met  deze  woorderi  zijn  nu  ledig  glas  aan  de  lippen 
bracht,  stelde  ik  hem  voor  het  nog  eens  te  laten  vullen :  dan  wilde  ik  hem 
met  een  ander  gezelschap  houden.  »Wel,  mijnheer,"  antwoordde  hij, 
even  langzaam  als  gewoonlijk,  »het  is  meer  dan  ik  gewoon  ben,  maar  ik 


LAATSTE  BERICUTEN  VAX  BUJKHEER  MURDSTONE  KN  Z^NE  ZUSTER.  189 

kan  mij  het  genoegen  van  wr  bijzijn  met  weigeren.  Hetisalsofhetpas 
gisieren  was,  dat  ik  de  cer  had  om  u  in  de  mazelen  bij  te  staan.  Gij  hebt 
u  cr  heerlijk  in  gehouden,  mijnheer." 

Ik  bedankte  voor  dit  compliment  en  bestelde  den  warmen  wijn,  die 
spoedig  ^ebracht  werd. 

>Het  IS  eene  geheel  ongewone  onmatigheid,"  seide  Oiijnheer  Chiltip, 
zijn  glas  omroerende,  imaar  ik  kan  het  bij  zulk  eene  builehgemeene  ge-  - 
legenheid  niet  weigeren.  Gij  hebtgeenhuishouden,  mijnheer?" 

Ik  schudde  mijn  hoofd. 

>Ik  wist  wel,  dat  gij  voor  cenigentijdeenverlieshadtgeleden,"zeide 
hij,  »Dat  hoorde  ik  van  uw  stiefvadets  schoonzuster.  Eenwergedeci- 
deerd  kankter,  mijaheerl" —  >Ja,"zeidcik,  tgedecideerdgenoeg.  Waar 
hebt  gij  haar  gezien,  mijoheer  Chillip  i"  —  •  Gij  weet  dus  niet,  mijnheer," 
zeide  hij,  met  zijn  ailervreedtaamst  lachje,  >dat  uw  stiefvader  wederom 
een  buurman  van  mij  is?"  —  »Neen,"  antwoordde  ik.  —  »Dat  is  hij 
werkelijk,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Chillip.  >  Met  eene  jonge  dame  nit 
die  streek  getrouwd,  die  een  aardig  eigendommetje  had,  arm  schep- 
seltje.  —  En  die  inspanniog  van  hersecen,  mijnheer.  Vindt  ge  niet,  dat 
zij  u  aHnat  i"  zeide  hij,  mij  aankijkende  gelijk  een  roodborstje,  dat  iets 
bewondert. 

Ik  liet  deze  viaag  onbeantwoord  en  kvam  op  de  Murdstone'e  teni^. 
ilk  wist  wel,  dat  hij  weder  getrouwd  was,"  zeide  ik.  »Komt  gij  erm 
huis?"  —  >Niet  geregeld,"antwoorddehij^  tmaarikben  erweleensge- 
roepen.  Krachtige  ontwikkeling  van  het  orgaan  van  vastheid  bij  mijn- 
heer Murdstone  en  zijne  zuster,  mijnheer." 

Ik  antwoordde  met  een  btik  zoo  vol  uitdrukking,  dat  mijnheer  Chillip 
daardoor,  en  door  den  wannen  wijn,  stout  genoeg  werd,  om  verscheidene 
malen  zijn  hoofd  tescbudden en  peinzend  tezeggen:  lOch  Heere!  Wij 
denken  aan  den  ouden  tijd,  mijnheer  Copperfield!"  —  »Enbroederen 
zuster  gaan  weder  hun  ouden  gang,  niet  waar !"  zeide  ik.  —  ■  Wel,  mijn- 
heer," antwoordde  hij,  leen  dokter,  die  zooveel  m  allerlei  huishoudens 
komt,  behoorde  eigenlijk  voor  niets  buiten  zijn  vak  oogen  of  ooren  te 
hebben.  Maar  ik  moet  tocb  zeggen,  mijnheer,  zij  zijn  lee'r  streng,  zoowel 
voor  dit  leven  als  voor  het  toekomstige."  —  >Het  toekomstige  zai  wel 
geregetd  worden  zonder  er  hen  veel  naar  te  vragen,"  antwoordde  ikj 
vmaar  wat  doen  zij  is  dit  ?' 

Mijnheer  Chillip  schudde  zijn  hoofd,  roerde  zijn  wijn  om  en  nam  een 
teiigje. 

>Zij  was  eene  lieve  vronw,  mijnheer  I"  zeide  hij  op  een  klagenden 
loon.  —  iDe  tegenwoordige  mevrouw  Murdstone?" — lEeneallerliefste 
vrouw,  mijnheer,"  zeide  mtjnheeT Chillip;  »zoobeminneUjk,  durfikwel 
zeggen,  als  eene  vrouw  maar  wezen  kan.  Mijne  vrouw  is  van  gedachten, 
dat  zij  sedert  haar  trouwen  geheel  zwaarmoedig,  zoo  niet  krankzinnig  b 
geworden.  En  de  dames,"  merkte  hij  schroomralligaan,>kunnenscherp 
waamemen,  mijnheer."  —  ilk  denk,  dat  zij  in  bun  verfocielijken  vorra 
moest  gedwongen  worden;  de  Hcmel  sta  haar  bij!"  zeide  ik.  —  i  Wel, 
mijnheer,  er  waren  eerst  hevige  woordenwisselingen,  dat  verzeker  ik  u," 


190  DAVID  COPPERFIBLD* 


2ode  mijnheer  Chillip,  >maar  zij  is  nu  eene  schiro  van  wat  zij  vn 
was.  Zou  ik  wel  durven  zeggen,  in  vertrouwen  tusschen  u  en  niij,^ 
heer,  dat  sedert  de  zusteris  komen  helpen,  breeder  en  zuster  haar  met 
him  beiden  bijna  simpel  hebben  gemaakt?" 

Ik  zeide  hem,  dat  ik  dit  gemakkelijk  kon  gelooven. 

>Ik  nia;ik  geen  bezwaar,  mijnheer,"  zeide  mijnheer  Chillip,  zich  met 
nog  een  teugje  sterkende,  om  tosschen  ons  te  zeggen,  dat  het  hare 
moeder  den  dood  heeft  gedaan,  en  dat  dvnngelandij  en  plagerij  mevroav 
Murdstone  bijna  geheel  suf  hebben  doen  worden.  Zij  was  een  levendig 
meisje  voor  haar  trouwen,  mijnheer,  en  hunnestrengheid  en  somt>erheid 
hebben  haar  geest  nitgebhischt  Zij  gaan  nn  met  haar  om,  meeraltofz^ 
haar  wachters  en  oppassers,  dan  haar  man  en  schoonzuster  waren.  Dat 
zeide  mijne  vrouw  mij  nog  verleden  week.  £n  ik  verzeker  u,  mijnheer,  de 
dames  kunnen  scherp  waamemen.  Mevrouw  Chillip  vooral  kan  scherp 
waamemen !"  —  »G^ft  hij  zich  nog  voor  zoo  somber  godsdienstiguit?'* 
vroeg  ik.  »Ik  schaam  mij  bijna  om  die  woorden  zoo  bijeente  voegen."— 
>Gij  neemt  mij  de  woorden  uit  den  mond,  mijnh^r,"  zeide  mijnheer 
Chillip,  wiens  oogleden  door  den  ongewonen  prikkel  rood  begonnen  te 
worden.  »Dat  was  juist  het  opmerkelijkste  dat  mijne  vrouw  zeide.  Zij 
electriseerde  mij  waarlijk,"  zeide  hij  zoo  kalm  en  langzaam  als  maar 
mogelijk  was,  >toen  zij  mij  deed  opmerken,  dat  mijnheer  Murdstone  een 
beeld  van  zich  zelven  voor  het  beeld  der  Godheid  wil  uitgeven.  Gij  hadt 
mij  met  eene  penneveer  plat  op  den  rug  kunnen  gooien,  mijnheer,  dat 
verzeker  ik  u,  toen  mijne  vrouw  dat  zeide.  De  dames  kunnen  toch  scherp 
waamemen,  niet  waar,  mijnheer  ?"  —  >  Dat  is  haar  instinct,"  zeide  ik,  tot 
zijn  buitengemeen  genoegen.  —  »Het  verheugt  mij  zeer,  mijnheer,  dat 
gij  mijn  gevoelen  bijvalt,"  hervatte  hij.  »Het  gebeurt  niet  dikwyls^  dat  ik 
het  waag  buiten  mijn  vak  mijn  gevoelen  te  uiten,  verzeker  ik  u.  Mijnheer 
Murdstone  houdt  nu  en  dan  openbare  redevoeringen,  en  men  zegt  -— 
kortom,  mijne  vrouw  zegt  —  hoe  gru welijker  tiran  hij  in  den  laatsten  tijd 
geweest  is,  des  te  barbaaxscher  is  zijne  leer  geworden."  —  »Ikgeloof  dat 
mevrouw  Chillip  volkomen  gelijk  heeft,"  zeide  ik.  —  >  Zij  zegt  zelfe," 
hervatte  het  bedeesde  manneke,  hierdoor  aangemoedigd,"  dat  wat  zulke 
menschen  hunne  godsdienstigheid  noemen,  niets  anders  is  dan  een 
middel  om  hun  hoogmoed  en  hun  k  waad  humeur  lucht  te  geven.  £n  weet 
ge  we],  mijnheer^  ik  moet  zeggen,"  vervolgde  hij,  zijn  hoofd  op  zijde  hou- 
dende,  »dat  ik  m  het  Nieuwe  Testament  geene  bewijspiaatsen  voor  de 
leer  van  mijnheer  en  juffrouw  Murdstone  vind."  —  »Ik  00k  niet,"  zeide 
ik.  — tOndertusschen,  mijnheer,"  hervatte  hij, »  heeft  men  algemeen  een 
hekelaan  hen;  en  daar  zij  iedereen,  die  niet  van  hen  houdt,  voor  het 
eeuwige  verderf  bestemmen,  doen  zij  dithaast  onzegehedestreek.Even- 
wel,  gelijk  mijne  vrouw  zegt,  zij  worden  cr  00k  op  den  duur  voor  ge- 
straft,  want  zij  vreten  hunne  eigene  harten  op,  en  hunne  eigene  har^ 
moet  een  slechte  kost  zqn.  Maar  nu,  mijnheer,  uwe  hersenen  als  ge  niet 
kwalijk  neemt  dat  ik  daarop  terugkom.  Stelt  gij  ze  niet  aan  wat  heel  ved 
exdtatiebloot?" 

Daar  mijnheer  Chillip's  eigene  hersenen  niet  weinig  door  den  warmen 


LIBFDSRIJKE  ONTVANGST  DOOR  MIJNE  TANTR  EN  PBGGOTTY.      19 1 


wijn  ge^xciteerd  waren^  was  het  mij  niet  moeielijk  zijne  aandacht  van  dtt 
onderwerp  op  zijne  eigene  zaken  over  te  brengen^  waarbver  hij  nog  een 
half  uur  zeer  woordenrijk  bleef  voortpraten ;  mij  onder  anderen  mede- 
deelende,  dat  hij  nu  naar  L  o  n  d  e  n  was  ^ekomen  om  in  zijn  vak  getui- 
genis  af  teJeggen  in  de  zaak  van  iemand  die  door  overmatig  drinken  tot 
geestverbijstering  was  vervallen,  en  daarom  onder  opzicht  zou  gesteld 
worden. 

»£n  ik  verzeker  u,  mijnheer,  zeide  hij,  »ik  ben  bij  zulk  eene  gelegen- 
heid  altijd  erg  zenuwachtig.  Ik  kan  er  niet  tegen,  dat  men  mij  hard  aan* 
spreekt,  zooak  bij  zulk  een  verhoor  dikwijls  gedaan  wordt.  Dat  bren^ 
mij  geheel  van  streek.  Weet  gij  wel,  dat  het  een  heelen  tijd  duurde,  eer  ik 
den  schrik  te  boven  was  Aran  die  onrustbarende  dame,  op  den  avond  toen 
gij  gcboren  werdt,  mijnheer  CopperfTeld  ?" 

Ik  zeide  hem,  dat  ik  den  vol^enden  morgen  mijne  tante,  die  hem  zulk 
een  schrik  had  aangejaagd,  gmg  bezoeken,  en  d^  z$  de  beste  en  teer- 
hartigste  van  alle  vrouwen  was,  gelijk  hij  o<^  wd  zon  zeggen  als  hij  haar 
beter  kende.  Het  enkele  denkbeeld  der  mogelijkheid  om  haar  ooit  weder 
te  zien,  scheen  hem  te  doen  ontstellen.  Hij  antwoordde  met  een  ftauw 
glimlachje:  »Is  zij  dat  werkelijk,  mijnheer?  Waarlijk ?" riep bijna ter- 
stond  daarop  om  eene  kaars  en  ging  naar  bed,  alsof  hij  nergens  anders 
recht  veilig  was.  De  warme  wijn  deed  hem  wel  niet  zwaaien,  maar  ik  zou 
tQch  denken  dat  zijn  bedaard  polsje  twee  of  drie  slagen  meer  in  de  mi- 
nuut  deed  dan  het  ooit  gedaan  had  sedert  den  avond  toen  mijne  tante, 
in  hare  teleurstelling,  met  haar  hoed  naar  hem'^loeg.  . 

Zeer  vermoeid  ging  ik,  te  middemacht,  ook  naar  bed.  Den  volgenden 
morgen  nam  ik  plaats  op  de  diligence  naar  Dover;  tegen  den  avond 
kwam  ik  de  voorkamer  mijner  tante  binnenstuiven  toen  zij  juist  aan  de 
thee  zat  (zij  droeg  nu  een  bril),  en  werd  door  haar  en  mijnheer  Dick,  en 
de  lieve  oude  Peggotly,  die  nu  dauar  huishoudster  was^  met  opene  armen 
en  tranen  van  blijdschap  ontvangen.  Toen  wij  bedaard  aan  het  praten 
waren,  lachte  mijne  tante  hartelijk  over  mijne  ontmoetin^  met  mijnheer 
Chillip  en  dat  hij  haar  nog  in  zulke  geduchte  geheugenishield ;  en  beiden, 
zij  en  Peggotty,  hadden  veel  te  zeggen  over  den  tweeden  man  mijner 
arme  moeder  en  t  dat  moorddadige  wijf  van  eene  zuster,"  —  aan  wieik 
geloof  dat  mijne  tante,  welke  straf  of  boete  er  ook  op  gestaan  had,  nooit 
eene  andere  benaming  had  willen  geven. 


LX. 

AGNES. 


Mijne  tante  en  ik  bleven,  alleen  gelaten,  tot  laat  in  den  nacht  zitten 
praten.  Hoe  de  emigranten  nooit  anders  dan  op  een  vroolijken  toon 
naar  huis  schreven  en  vol  hoop  en  moed  bleven ;  hoe  mijnheer  Micawber 
werkelijk  kleine  sommen  had  overgemaakt,  op  rekening  van  die  »finan- 
deele  verbintenissen,"die  hg  met  zooveel  zorg  had  geregeld;  hoe  Janet, 


192  DAVID  COPPKRFIELD. 


bij  mijne  tante  na  hare  terugkomst  te  D  o  v  e  r  weder  in  dienst  gekoroen, 
hare  afzwering  van  het  mannelijk  geslacht  had  bekrachtigd  door  met 
een  welgesteld  herbergier  in  het  huwelijk  te  treden,  en  hoe  mijne  tante 
haar  zegel  daarop  had  gezet  door  de  bruid  een  tiitzet  te  geven  en  de 
trouwplechtigheid  met  hare  tegenwoordigheid  te  vereeren  —  dit  waxen 
onder  anderen  onze  onderwerpen,  mij  alien  min  of  meerbekenduitde 
brieven^  die  ik  ontvangen  had.  Ook  mijnheer  Dick  werd  niet  vergeten. 
Mijne  tante  onderrichtte  mij  hoe  hij  zich  gestadig  bezig  hield  metalleste 
copieeren  wat  hij  maar  in  handen  kreeg^  en  koning  Karel  den  Eersten 
door  dezen  schijn  van  werkzaamheid  op  een  eerbiedigen  a&tand  hield; 
hoe  het  onder  hare  grootste  redenen  van  blijdschap  behoorde  en  eene 
ware  belooning  voor  haar  was,  dat  hij  vrij  en  geltikkig  was,  in  plaats  van 
in  eene  vervelende  opsluiting  te  verkwijnen;  en  hoe  (als  eene  geheel 
nteuwe  gevolgtrekking)  niemand  dan  zij  ooit  geheel  weten  kon  wat 
hij  was. 

ȣn  wanneer,  Trot,"  zeide  mijne  tante,  mij  op  de  hand  tikkende,  ter- 
wijl  wij  op  onze  oude  manier  voor  het  vuur  zaten;  »wanneergaatgij 
naar  Canterbury?"  —  >Ik  zal  morgen een paard nemen en er eens 
heen  rijden,  tante;  of  gij  moest  met  mij  willen  medegaan." —  >Neen!" 
zeide  zij  met  hare  gewone  kortheid.  »Ik  meen  te  blijven  waar  ik  ben." 

Dan  zou  ik  het  doen,  zeide  ik.  Ik  had  dien  dag  Canterbury  niet 
zonder  stilhouden  kunnen  doorrijden,  als  ik  naar  iemand  anders  was  ge- 
gaan  behalve  haar. 

Zij  was  in  haar  schik,  maar  antwoordde :  »Kom,  kom,  Trot;  ik  oude 
vrouw  had  wel  tot  morgen  kunnen  wachten ;"  en  tikte  naij  weder  zachtjes 
op  de  hand,  terwijl  ik  peinzend  in  het  vuur  zat  te  staren. 

Peinzend,  want  ik  kon  niet  weder  hier  en  zoo  dicht  bij  Agnes  wezen, 
zonder  dat  er  iets  van  dat  naberouw  ontwaakte,  dat  mij  al  zoo  lang  had 
vervuld.  Het  mocht  een  zachter  naberouw  zijn,  dat  mij  leerde  wat  ik  niet 
had  kunnen  leeren  toen  geheel  mijn  jeugdig  leven  nog  voor  mij  lag,  maar 
het  was  toch  naberouw.  fO,Trot  !"scheen  ik  mijne  tante  weder  te  hooren 
zeggen,  en  ik  verstond  haar  nu  beter : » Blind,  blind,  blind !" 

Wij  zwegen  beiden  eene  poos.  Toen  ik  mijne  oogen  opsloeg,  bevond 
ik  dat  zij  mij  strak  aanzag.  Misschien  had  zij  den  loop  mijner  gedachten 
gevolgd,  want  deze  scheen  thans  gemakkelijk  na  te  gaan  te  zijn,  hoe 
wispelturiff  die  vroeger  ook  geweest  was. 

»Gij  ztat  haar  vader  nu  een  afgeleefd  oud  man  vinden,"  zeide  mijne 
tante,  »schoon  in  alle  opzichten  een  beter  man  —  geheel  te  recht  geko- 
men.  Gij  zult  hem  nu  alle  menschelijke  belangen,  alle  vreugde  en  leed, 
niet  meer  met  zijn  enkden  bekrompen  maatstaf  zien  meten.  Geloofmij, 
kind,  zulke  dingen  moeten  zeer  kriropen  eer  zij  200  gemeten  kunnen 
worden."  —  »Dat  moeten  zij  waarlijk,"  zeide  ik.  —  »Gij  zult  haar,"  ver- 
volgde  mijne  tante,  »even  goed,  even  schoon,  even  hartelijk,  even  be- 
laugeloos  vinden  als  zij  ooit  geweest  is.  Als  ik  hooger  lof  wist,  zou  ik 
haar  dien  geven." 

Er  was  geen  hooger  lof  voor  haar,  geen  grooter  verwijt  voor  mij.  O^ 
hoe  was  ik  zoo  ver  weggedwaald ! 


VERMOEDEN  MIJNER  TAI«TE  OMTRBMr   ACNES,  I93 

>Als  lij  de  jonge  meisjes,  die  zij  omzich heeft,zoo oproedtdatzij 
haar  gclijk  worden,"  zeide  mijne  tante,  met  ^ooveel  tiartelijkheid,  dat 
,hare  oogen  zich  met  tranen  vulden,  >  dan  weet  de  Hemel^  zal  haar  leven 
welbesleed  zijn !  Nuttig  en  gclukkig,  gelijk  zij  toen  zcide !  Hoc  kon  dj 
jSadera  dan  nuttig  en  gelukkig  weien  !"  —  Heeft  Agnes  een  — "  Ik  dadit 
ei^nlijk  hardop,  zonder  juist  te  willen  spreken.  —  i Wei f  Wat?"  zeide 
mijne  tante  driftig.  —  »Een  minnaar,"  zcidc  ik.  —  »Weltwintig."riep 
mijne  tante  met  zekere  trotschlieid  uit.  iZijhad,  sedcTtgeheengegaan 
2ijtalweltwintigmaalkunnentrouwen,mijnjongen!" — »Zondertwijfel," 
zeide  ik.  iZonder  twijfel.  Maar  heeft  zij  een  minnaar  die  harer  waardi^ 
is  f  Agnes  lou  geen  anderen  kunnen  liefhebben." 

Mijne  tante  zat  een  poosje  met  de  kin  op  de  hand  te  peinzen.  Toen 
langzaam  hare  oogen  naar  de  mijne  opslaande,  zeide  zij : 

»Ik  vermoed  dat  zij  eene  genegenheid  heeft,  Trot."  —  >Die  eene  goede 
uitkomst  beloofdP''  zeide  ik.  — >Datkaniknietzeggen,"antwoordde 
mijne  tante  emstig.  >Het  staat  mij  zelfs  niet  vrij  u  zooveel  te  zcggeb.  Z|i 
heeft  hel  mij  nooit  toevertrouwd,  Maar  ik  vermoed  het," 

Zij  sag  mij  zoo  oplettend  en  angslig  aan  {ik  zag  haar  zelfs  beven),  dat 
ilc  nu  meer  dan  ooit  gevoelde  Hat  zij  mijne  laatste  gedachten  had  nage- 
gaan.  Ik  riep  mij  al  de  besluitcn  te  binnen,  die  ik  die  vele  dagen  en  , 
nachten  genoraen  had,  en  al  dien  strijd  van  mijn  hart 

»Als  het  zoo  wezenniocht,  begonik,"»enik  hoop  van  ja..."  —  ilk 
wcct  niel  of  het  zoo  is,"  zeide  mijne  tante  korzelig.  iGij  moet  niet  op 
mijne  vermoedensafgaan.Gij  moet  ze  geheim  houden.  Zij  zijnmisschien 
maax  zcer  los.  Het  staat  mij  niet  vrij  er  van  tespreken.  tAls  het  zoo 
wezen  mocht,"  hervatle  ik,  zai  Agnes  het  mij  op  haar  eigen  tijd  wel 
zeggen,  Eene  zuster,  aan  wie  ik  zooveel  vertrouwd  heb,  tante,  zal  niet 
schroomcn  om  zich  aan  mij  te  vertrouwen." 

Mijne  tante  wenHde  hare  oogen  even  langzaam  van  de  mijne  af  als  zij 
le  naar  mij  had  loegekeerd.  en  hielderpeinzendharehandvoor.Weldra 
legde  zij  hare  andere  hand  op  mijn  schouder,  en  zoo  zaten  wij  beiden, 
zooder  een  woord  meer  le  spreken,  in  het  verleden  te  Wren,  tot  wij  voot 
dien  nacht  afscheid  namen. 

Den  volgenden  morgen  reed  ik  vroeg  uit,  om  het  tooneel  mijner  oude 
schooldagen  te  bezoeken.  fk  kan  niet  zeggen,  dat  ik  nog  volkomen  ge- 
lukkig was  in  de  hoop  dat  ik  eene  overwinning  op  mij  zclven  zou  behalen, 
zelfs  in  het  vooruitzicht  am  haar  zoo  spoedig  weder  te  zien. 

De  welbekende  weg  was  spoedig  afgelegd,  en  ik  kwara  ir  de  stille 
straten,  waar  ik  elken  steen  van  buiten  had  geleerd.  Ik  ging  te  voet  naar 
ht't  oude  huts,  en  ging  weder  heen,  daar  het  hart  mij  te  vol  was  om  binnen 
te  gaan.  Ik  kwam  lenig,  en  dnor  het  venstervanhet  torenkamertjekij- 
kende,  waar  eerst  Uriah  Heep,  en  vervojgens  mijnheer  Micawber  had 
gezeten,  zag  ik  dat  het  nil  een  spreekkamertjc  was  en  er  geen  kantoor 
meer  werd  gehouden.  Anders  was  het  deftigc  huis  nog  even  zindelijk  en 
wel  onderhouden  als  toen  ik  hel  voot  de  eerste  maal  zag.  Ik  verzocht  de 
nieuwe  meid,  die  mij  inliel,  juffrouw  Wickfield  te  zeggen,  dat  er  een  heer 
was,  die  van  een  vriend  buitenslands  kwam ;  en  ik  werd  de  deftige  oudc 

Dtvm  COFFERFIKLD.    —   M.  '3 


194  DAVID  COPPKRFIBLD. 


trap  op  (gewaarschuwd  voor  detreden,  dieikzoowe]kende)naarhet 
onveranderde  salon  gebracht  De  boeken,  die  Agnes  en  ik  zamen  hadcfan 
gelezen,  stonden  op  hunne  planken,  en  het  lessenaartje  waarvoor  ik  zoo 
inenigen  avond  aan  mijne  lessen  had  zitten  werken,  stood  nog  op  dm- 
zelfden  hoek  van  de  oude  tafel.  Al  de  kleine  veranderingen^  die  ingeslopen 
waren  terwijl  de  Heep*s  er  waren^  waren  wederom  veranderd.  Alles  wis 
gelijk  het  placht  te  zijn  in  den  gelukkigen  tijd. 

Ik  stond  voor  een  venster  en  keek  over  de  straat  naar  de  huizec  aan 
den  overkant,  mij  herinnerende  hoe  ik  er  op  regenachtige  namiddagen 
naar  had  getuurd,  toen  ik  pas  daar  kwam ;  en  hoe  ik  placht  te  denken 
over  de  menschen,  die  zich  voor  de  vensters  vertoonden,  en  hen  met 
mijne  oogen  trap  op  en  trap  af,  te  volgen,  terwijl  de  vrouwen  met  hare 
klapperende  overschoenen  langs  de  straat  gingen,  en  de  regen  met  een- 
tonig  schuinsche  strepen  neerviel  en  het  water  uit  die  goot  daarginds 
overliep.  Hetgevoel  waarmede  ik  de  landloopers  placht  na  te  kijken  als 
zij  op  zulke  natte  avonden  tegen  de  schemering  de  stad  inkwamen,  en 
met  hun  druipnat  pakje  aan  een  stok  over  den  schouder  voorbijstrom- 
pelden,  kwam  mij  evenals  toen  weder  te  binnen^  vergiftigd  met  den  reuk 
van  vochtige  aarde  en  bladeren^  en  het  ^evoel  zelfs  van  den  wind,  die 
mij  op  mijne  eigene  moeielijke  reis  aanwaaide. 

Het  openen  der  deur  in  den  beschoten  wand  deed  mij  schrikken  en 
omzien.  Hare  schoone  heldere  oogen  ontmoetten  de  mijne  toen  zij  naar 
mij  toekwam.  Zij  bleef  stilstaan  en  legde  hare  hand  op  de  borst;  ik  ving 
haar  in  mijne  armen. , 

»  Agnes ! .  Meisjelief !  Ik  heb  u  al  te  veel  verrast "  —  »  Neen,  neen !  Ik 
ben  zoo  verblijd  u  te  zien,  Trotwood  !*'  —  »Lieve  Agnes,  welk  een  gelok 
is  het  voor  mij  u  nog  eens  weer  te  zien !" 

Ik  sloot  haar  aan  mijn  hart,  en  eene  poos  lang  zwegen  wij  beiden« 
Weldra  zaten  wij  naast  elkander,  en  was  haar  engelachtig  gezichtje  naar 
mij  toegekeerd  met  de  welkomst,  waarvan  ik,  wakend  en  slapend^  jaren 
lang  gedroomd  had. 

Zij  was  zoo  trouw,  zij  was  zoo  schoon,  zij  was  zoo  goed  —  ik  was  haar 
zooveel  dank  schuldig,  zij  was  mij  zoo  dierbaar,  dat  ik  geene  woorden 
kon  vinden  voor  hetgeen  ik  gevoelde.  Ik  poogde  haar  te  zegenen,  ik 
poogde  haar  te  danken,  ik  poogde  haar  te  ze^gen  (gelijk  ik  in  brieven 
dikwijls  gedaan  had)  welk  een  invloed  zij  op  mij  had,  maar  al  raijne  po* 
gingen  waren  vruchteloos.  Mijne  liefde  en  blijdschap  waren  stom. 

Met  hare  eigene  lieve  bedaardheid  bedaarde  zij  mijne  ontroering.  Zij 
voerde  mij  terug  naar  den  tijd  van  ons  scheiden ;  zij  sprak  mij  van 
Emily,  die  zij  in  stilte  dikwijls  bezocht  had;  zij  sprak  met  weemoedigheid 
van  Dora's  graf.  Met  het  nimmer  dwalend  instinct  van  haar  edel  hart 
raakte  zij  de  snaren  van  mijn  geheugen  zoo  zacht  aan,  dat  geen  daarvan 
een  wanklank  gaf ;  ik  kon  naar  de  treurige  muziek  luisteren,  zonder  voor 
lets  te  huiveren  dat  zij  deed  ontwaken.  Hoe  kon  ik  dat  doen,  daar  zij 
zelve,  de  en^el  van  mijn  leven,  met  dat  alles  vereenigd  was  ? 

»En  gij,  lieve  Agnes,"  zeideikeindelijk.  »Vertel  mij  nu  van  u  zelve. 
Gij  hebt  mij  bijna  nog  niets  van  uw  eigen  leven  gezegd,  in  al  dien  langen 


AGNKS  m  IK,  IN  DC  VCKVLOOIN  TQD,  It^J 

tijdl"  —  *Wat  ion  ikiivettelIeii?''aiitwoaTddeztj,  mfcthaarbcMeren 
flimlacK  iPapais  wcl.  Gijzietonshier,  nudginonseigenhais  —  onse 
bekommeringen  weggcnomen,  ona  hnis  ons  teniggeven  —  en  nn  gij  dat 
wcct,  Trotwood,  weet  gij  allcs."  —  i  AUes,  Agues?"  rcide  iV. 

Zij  zag  mij  aan,  met  i^erc  bedeesde  bewondcring  in  haar  genichtje. 

1  la  er  niets  anders,  iitster  ?"  zeide  ik. 

Hare  kleur,  die  sooeven  verschoten  was,  kwam  tenig  en  venchoot  we- 
■der.Zijgtim]acbte,metstiI1etreurigheiil,dachtmtj,enschuddehaarhoofd. 

Ik  had  haar  willen  leiden  tot  datgene  waarvan  mijne  tante  mij  een 
irenk  had  gegcren ;  want  hoe  pijnlijk  het  voor  mij  zijn  moest  haar  ver- 
trouwen  te  ontvangen,  ik  wilde  mijn  hartleeren  bedwingencnmijn  plicht 
jegens  haar  TervuUen.  Ik  zag  evenwel  dat  zij  onrustig  werd,  en  liet  het 
dus  blijven. 

>  Gij  hebt  veel  te  doen,  lieve  Agnes?"  —  ■  Met  mijoe  school  i  zeide  lij, 
wederom  opzicnde,  met  al  bare  helderc  kalmte.  —  i Ja.  Die  geeft  n  vcel 
werkj  niet  waar?"  —  »Het  werk  is  zoo  aangenaam,"  antwoonlde  zij, 
idat  net  haast  ondankbaar  van  mij  is  het  dien  naam  te  geven."  —  (Niets 
irat  raaar  goed  is,  is  moeielijk  voor  u,"  xeideik. 

Hare  kleur  verschoot  nog  eens  en  kwam  nog  eens  terug;  en  wederom 
zag  ik,  toen  zij  het  hoofd  boog,  denzelfden  treurigen  glimlach. 

»  Gi]  zult  nu  toch  wachten  om  papa  le  zicn,"  zeide  Agnes  vroolijk,  •  en 
<len  dag  bij  ons  doorbrengen  i  Misschien  bhjft  ge  wel  in  uwoud  kamertje 
alapen  Fwij  noemen  het  altijd  nog  het  uwe." 

Ik  kon  dit  niet  doen,  daar  ik  mijne  tante  beloofd  had  des  avondsterug 
te  komen,  maar  ik  wil  gaame  den  dag  blijven  doorbrengen. 

ilkmoet  mij  nog  eens  een  poosjeindeschoolopsluiten,"  zeide  Agnes, 
•  maar  hier  zijn  de  onde  boeken,  Trotwobd,  en  de  oudemuiiek."  — 
» Zelfs  de  oude  bloemen  zijn  nog  hier,"  zeide  ik  rondziendc, » of  de  oude 
SOOTten,"  —  >Het  is  mijn  vennaakgeweest,"antwoordde  Agnes  glim^ 
lachend,  *om  terwijl  gij  weg  waart  alles  te  houden  gehjk  het  placht  te 
ujn  toen  wij  nog  kinderen  waren.  Want  wij  waren  toen  zeer  gelukkig, 
denk  ik."  —  Dal  weet  de  Hemel !"  zeide  ik.  — » En  elke  kleinigheid,  die 
mij  aan  mijn  broeder  herinnerde,"  zeide  Agnes,  mij  met  hare  hartelijke 
oogen  vroolijk  aanziende,  iwas  mij  een  aangenaam  gezelschap.  Zdb 
dit,"  mij  het  mandje  vol  sleutels  toonende,  dat  itj  nog  op  zijde  had, 
>  schtjnt  een  oud  wijsje  te  rinkelen  1" 

Zij  glimlachte  weder,  en  ging  de  deur  uit  waardoor  zij  gckomen  was. 

Het  was  mijn  plicht  deie  zusterl^ke  genegenheid  met  godsdtenstige 
zorg  te  bewaren.  Het  was  al  wat  ik  mij  telven  had  overgelaten,  en  het 
was  een  schat  Als  ik  eens  de  grondalagen  van  het  hcitige  vertrouwen  en 
de  streelende  gewoonte  schokte,  uit  kracht  waarvan  die  genegenheid  mij 
was  gegeven,  was  zij  verloren,  en  kon  zij  nooit  herwonnen  worden.  Ik 
hield  mij  dit  duideltjk  en  bepaald  voor.  Hoe  lieverik  haar  had,  des  te 
meet  voegde  het  mij  het  nooit  te  vergcten. 

Ik  wandelde  de  straten  iangs,  en  mijn  ouden  vijand,  den  alager,  ziende — 
tegenwoordig  een  constable,  die  zijn  staf  in  zijn  winkelhadhangen — 
ging  ik  eens  naar  de  piek  kijken,  waar  ik  met  hem  gevochten  had ;  en 


.196  DAVip  COPPERFIELD. 


daar  peinsde  ik  over  julfrouw  Shepherd  en  de  oudste  juffrouw  Larkins> 
en  al  de  ijdelheden,  die  in  dien  tijd  mijn  gemoed  hadden  bewogen.  Niets 
scheen  dien  tijd  overleefd  te  hebben  behalve  Agnes,  en  zij,  altijd  eene 
ster  ver  boven  mij,  was  nu  nog  hooger  en  helderder. 

Toen  ik  terugkwam.  was  mijnheer  Wickfield  thuis  gekomen  van  een 
tuin,  dien  hij  een  eind  buiten  de  stad  had,  en  waar  hij  nu  bijna  dagelijks 
bezig  was.  Ik  vond  hem  gelijk  mijne  tante  hem  beschreven  had.  Wij 
zaten  met  een  half  dozijn  kleine  meisjes  aan  tafel,  en  hij  scheen  slechts 
de  schaduw  van  zijn  portret  aan  den  wand  te  zijn. 

De  rust  en  vrede,  welke  in  mijn  geheugen  vanouds  tot  die  stille  plaats 
behoorden,  schenen  er  wederom  te  heerschen.  Na  den  maaltijd  gingen 
wij,  daar  mijnheer  Wickfield  gecn  wijn  dronk  en  ik  er  geen  verlangde, 
naar  boven,  waar  Agnes  en  hare  voedsterlingen  speelden,  zongen  en 
werkten.  Na  de  thee  gingen  de  kinderen  been,  en  bleven  wij  met  ons 
driec^  over  yroegere  dagen,  zitten  praten. 

.  »Mijn  deel  daaraan,"  zeide  mijnheer  Wickfield,  zijn  grijs  hoofd  schud- 
dende,  >geeft  veel  reden  tot  spijt  —  tot  diepe  spijt  en  diep  berouw,  Trot- 
wood,  dat  weet  ge  wel.  Maar  ik  zou  het  niet  willen  uitwisschen,  al  was 
dat  in  mijn  vermogen." 

Ik  kon  dit  waarHjk  wel  gelooven,  toen  ik  naar  het  gezichtje  naast 
hem  zag. 

>  Als  ik  dat  deed,"  vervolgde  hij,  %  zou  ik  te  gelijk  zulk  een  geduld, 
zulk  eene  kinderlijke  trouw  en  zelfopoffering,  zulk  eene  liefde  uitwisschen, 
als  ik  nooit  moet  vergeten,  neen !  Zelfs  niet  om  mij  zelven  te  vergeten."— 
»Ik  begrijp  u,  mijnheer,"  zeide  ik  zacht,  tik  heb  altijd  eerbied  voor  die 
liefde  gekoesterd."  —  tMaar  niemand  weet,  zelfs  gij  niet,"  ant\voordde 
hij,  »hoeveel  zij  gedaan  heeft,  hoe  veel  zij  gedragen  heeft,  hoe  zwaar  zij 
gestreden  heeft ;  die  lieve  Agnes !" 

Zij  had  hare  hand  smeekend  op  zijn  arm  gelegd  om  hem  te  stuiten,  en 
waszeerbleek. 

»Wel,  wel!"  zeide  hij  met  een  zucht,  en  zweeg,  dat  zag  ik,  van  eene 
beproeving  die  z^'  gedragen  had,  of  nog  zou  moeten  dragen,  en  die  met 
datgene  wat  mijne  tante  mij  gezegd  had  in  verband  stond.  >Ik  hebu 
nooit  van  hare  moeder  verteld,  Trotwood  ?  Of  heeft  iemand  anders  ?" — 
» Nooit,  mijnheer."  —  >Het  is  niet  veel  —  schoon  het  veel  was  om  te 
lijden.  Zij  trouwde  met  mij  tegen  den  wil  van  haar  vader,  en  hij  verzaakte 
haar.  Zij  bad  hem  om  haar  te  vergeven,  eer  mijne  Agnes  ter  wereld  kwam. 
Hij  was  een  zeer  hardvochlig  man,  en  hare  moeder  was  lang  dood.  Hij 
stiet  haar  terug.  Hij  brak  haar  het  hart." 

Agnes  leunde  tegen  zijn  schouder  en  sloeg  haar  arm  om  zijn  hals. 

Zij  had  een  zacht  en  liefderijk  hart,"  zeide  hij,  ten  zoo  werd  het  ge- 
broken.  Ik  wist  wel  hoe  teer  het  was.  Niemand  kon  dat  weten,  als  ik  het 
niet  deed.  Zij  had  mij  in  nig  lief,  maar  zij  was  toch  nooit  gelukkig.  Altijd 
kwelde  haar  heimelijk  dat  verdriet;  en  daar  zij  bij  die  laatste  afwijzing— 
want  het  was  op  velen  na  de  eerste  niet — bijzonder  gevoelig  en  zwakkelijk 
was  —  kwijnde  zij  weg  en  stierf.  Zij  liet  mij  Agnes,  twee  weken  oud  —  en 
dat  grijze  haar,waarmede  gij  u  mij  herinnert,toengepasbijonskwaamt" 


I  MU   VOOR,  NAA'R  BOVKH  WIJZBHDX.  I97' 


■  Hi]  drukte  Agnes  cen  kus  op  de  wang. 

iMijne  liefde  voor  mijn  dicrboAr  kind  was  eene  ziekelijke  liefde i maar 
mijne  geheele  ziel  was  toea  ziek.  Ik  zeg  daarvan  niets  meer.  Ik  spreek 
niet  van  mij  zelven,  Trotwood,  maar  van  hare  moeder  en  baar.  Als  ik  u 
maar  laat  raden  wat  ik  ben  ofgeweestbeD,zultgijhet  vanzelf  wdbe- 
grijpen.  Wat  Agnes  is,  bchoef  ik  niel  tc  zeggen.  Ikheb  altijd  iets  van  de 
geschiedenis  harer  arme  moeder  in  haar  karakter  gevonden ;  en  daarom 
zeg  ik  u  dit  van  avond,  nu  wij  met  ons  drie^n  weder  bij  elkander  zijn,  na 
ziilke  groote  veranderingen.  Ik  heb  nu  alles  ge^egd." 

Zijn  gebogen  hoofd,  en  haar  engelachtig  gezichtje  en  hare  kindcrlijke 
trouw,  kregen  hierdoor  nog  aandoenlijker  beteekenis  voor  mij  dan  zij  . 
vraeger  gehad  hadden.  Als  er  nog  iets  ontbroken  had  om  dezea  avond 
oaiet  hereeniging  te  kenteekenen,  zou  ik  het  hierin  gevonden  hebben. 

Agnes  stond  weldra  op,  en  zachtjes  naar  de  piano  eaande,  spcelde  zij 
«enige  van  de  oude  wijsjes,  waarnaar  wij daar zoo dikwjjls haddcnge- 
laisterd. 

» Zijt  ge  voomemens  om  weder  op  reis  te  gaan  P"  vroeg  Agnes  mij, 
terwijl  ik  bij  haar  stond.  —  »Wat  zegt  mij.ic  zuster  daarvan  r'  —  »lk  ■ 
hoop  van  neen."  —  »  Dan  ben  ik  het  00k  niet  voornemens,  Agnes."  — 
*Ik  denk,  daargij  het  mij  vraagt,  dat  gij  het  niet  moetdocn, Trotwood," 
zeide  zij  zacht.  tUwe  toeneroende  vermaardheid  en  de  bijval  dien  gij 
vindt,  vergrooten  uw  vermogen  om  nut  te  doen ;  en  ajs  i  k  mijn  broedei  ' 
al  kon  missen,"  (daarbij  zag  zij  mij  aan)  >  zou  het  publiek  dat  mi.schicn 
niet  kunnen."  —  »  Wat  ik  ben,  hebt  gij  mij  gemaakt,  Agnes.  Gij  moet  het 
best  wcten."  —  »Ik  u  gemaakt,  Trotwood?"  —  >Ja,  Agnes,  mijn  lief 
meisjel"  zeide  ik,  over  haar  heen  gebogen.  >Ikh;buvandaag,toen  wij 
elkander  wederzagen,  al  iets  willen  zeggen,  dat  mij  in  de  gedachten  is 
geweest  zoolang  Dora  gestorven  is.  Gij  weet  nog  wet,  toen  gij  bij  mij  id 
onze  kamer  kwaamt  —  naar  boven  wijzcnde,  Agnes?" — lO Trotwood !" 
antwoordde  zij,  terwijl  hare  oogen  zich  met  tranen  vulden.  iZoo  vol 
liefde  en  vertrouwen,  enzoojong!  Kanik  het  ooit  vergetcn  ?" —  »Wat 
gij  toen  deedt,  mijnc  zuster,  hebt  gij  allijd  gedaan  —  zoo  heb  ik  scdert 
dikwijls  gedacht  —  mij  altijd  naar  boven  gewezen,  Agnes,  mij  altijd  tot 
iets  bcters  geleld,  altijd  mijne  gedachten  op  iets  hoogers  gericht." 

Zij  schudde  met  haar  hoofd ;  door  hare  tranen  hecn  zag  ik  denzelfden 
zachten,  treurigen  glimlach. 

>£n  ik  ben  u  zoo  dankbaar  daarvoor,  Agnes,  zoo  aan  u  verbonden, 
<lat  ik  geen  naam  weet  te  geven  aan  de  verkleefdheid  van  mijn  hart.  Ik 
wilde  u  doen  welen,  en  toch  weet  ik  niet  hoe  het  u  te  zeggen,  dat  ik  mijn 
leven  tang  naar  u  zal  opzien  en  mij  door  u  laten  leiden,  gelijk  ik  door  de 
duisterais,  die  nu  voorbij  is,  door  u  geleid  ben.  Wat  er  ook  gebeuren 
mag,  welke  nienwe  banden  gij  moogt  knoopen,  welke  veranderingen  er 
tusschen  ons  mogen  komen,  ik  zal  altijd  naar  u  opzien  en  u  liefhebben, 
^tijk  ik  nu  doe  en  altijd  gedaan  heb.  Gij  zult  altijd  mijn  troost  en  toe- 
vlucht  wezen,  gelijk  gij  albjd  geweest  sijt.  Totdat  ik  slerf,  mijnc  dier- 
bue  zuster,  z^  ik  u  altijd  voor  mij  zien  —  naar  boven  wijzende!" 

Zij  tegde  bare  hand  in  de  mijnc  en  zeide,  dat  zij  trotsch  was  op  mij  en 


198  DAVID  COPPERFDELD, 


op  hetgeen  ik  gezegd  had,  schoon  ik  haar  ver  boven  waarde  had  gcpn- 
zeo.  To^n  g^ng  zij  zachtjes  voort  met  spelen,  maar  zonder  hare  oogeiv 
van  mij  aite  wenden. 

»Weet  gij  wel,  wat  ik  van  avond  gehoord  hebvAgnes,'*  zeide  iky 
»schijnt  op  eene  zonderlinRe  manier  reeds  een  deel  uitgemaakt  te  heb- 
ben  van  het  gevoeL,  waarmede  ik  u  beschouwde,  toen  ik  u  voor  hel  eerst 
zag  —  waarmede  ik  in  mijne  ruwe  schooldagen  naast  u  zat" — >  Gij  wist^ 
dat  ik  geene  moeder  had,"  antwoordde  zij  met  een  glimlach,  >en  hadt 
daarom  medelijden  met  mij/'  —  »Meer  dan  dat,  Agnes*  Ik  wist,  bijna 
alsof  ik  deze  geschiedenis  gehoord  had,  dat  er  ietsonverklaarbaarzachts- 
en  veriachtends  om  u  been  was:  iets,  dat  bij  iemand  anders  treurig  had 
kunnen  zijn  (gelijk  ik  nu  begrijp  aat  het  was),  maar  niet  zoo  bij  u  was." 

Zij  speelde  zachtjes  voort,  mij  nog  steeds  aanziende. 

»  Zult  gij  er  om  lachen,  dat  ik  zulke  inbeeldingen  koesterde,  Agnes," — 
>  Neen !"  —  »Of  als  ik  zeg,  dat  ik  toen  reeds  waarlijk  geloofde  te  gevoe* 
len,  dat  gij  tegen  al  wat  u  moest  ontmoedigen  in  trouw  zoudt  kunnen 
lief  hebben,  en  nooit  daarmede  ophouden,  tot  gij  ophieldt  te  leven  ?  Zult 
ge  niet  lachen  om  zulk  een  droom  ?'  —  t  O  neen !  O  neen !" 

Voor  een  oogenblik  kwam  er  eene  droevige  schaduw  over  haar  ge- 
zicht,  maar  reeds  in  den  schrik,  dien  dit  mij  gaf^  was  die  verdwenen  en 
speelde  zij  weder  voort,  mij  nog  met  haar  kalmen  glimlach  aanziende. 

Toen  ik  in  den  eenzamen  avond  terugreed.  en  de  wind  mij  voorbij- 
snelde  gelijk  een  rusteloos  geheugen,  dacht  ik  hieraan  en  vreesde  dat  zij 
niet  gelukkig  was.  I  k  was  niet  gelukkig ;  maar  tot  dusverre  had  ik  ge- 
trouwelijk  het  zegel  op  het  verledene  gezet,  en  mij  haar  voorstellende 
gelijk  zij  mij  naar  boven  wees,  dacht  ik  aan  die  nog  niet  geopenbaarde 
toekomst,  waarin  ik  haar  nog  zou  kunnen  liefhebben  met  eene  liefde, 
die  op  aarde  onbekend  is,  en  haar  zeggen  kon  welk  een  strijd  er  in  mijn 
binnenste  had  geheerscht,  toen  ik  haar  hier  beneden  liefhad. 


LXI. 

MEN  LAAT  MIJ  TWEK  BELANGWEKKBND8  fiOBTELINGEN   ZIKN. 

Voor  een  tijd  —  in  alien  gevalle  tot  mijn  boek  afgewerkt  zou  zijn,  dat 
nog  verscheidene  maanden  zou  duren  —  nam  ik  mijn  intrek  bij  mijne 
tante  te  Dover;  en  daar,  voor  het  venster  gezeten,  waaruit  ik  naar  de 
maan  en  dezee  had  lutgezien,  toen  dat  dak  mij  voor  het  eerst  eene 
schuilplaats  verleende,  vervolgde  ik  rustig  mijne  taak. 

Mijn  voomemen  getrouw  blijvende  om  van  mijne  eigene  verdichtin- 
gen  dan  alleen  te  spreken,  als  zij  toevallig  met  den  loop  mijner  geschie- 
denis in  verband  staan,  weid  ik  niet  uit  over  het  genot  en  de  angsten,. 
de  hoop  en  zegepralen  mijner  kunst.  Dat  ik  mij  waarlijk  met  mijn  krach- 
tigsten  emst  daaraan  toewijdde  en  er  al  de  vermogens  van  mijn  geest 
aan  besteedde^  heb  ik  reeds  vroeger  gezegd.  Indien  de  boeken,  die  ik 
gcschreven  heb,  eenige  waarde  hebben,  zullen  zij  het  overige  aanvullen^ 


HOB  GILUKKIG  GEVOELT  ZICU   DU  OORDE  TRADOLIS.  I99 

Anden  zal  ik  met  leer  weintg  vrncht  ^cschreven  hebben,  en  zal  het 
ovcrige  voor  niemand  van  eenig  beUng  aja. 

Nu  en  dan  giag  iknaarLonden,  omimjdaaiinhctgewoeltever- 
lieien  of  met  Traddles  over  leta  te  raadplegen,  Hij  hul,  gcanrende  mijne 
afweugheid,  mtjne  zaken  met  veel  overleg  behaitigd,  en  naar  de  wereld 
gmg  het  mij  xeer  voorspocdig.  Daai  mijne  vennaaidheid  mij  eene  verbsr 
zende  mcnigte  van  brieven  begon  te  bezor^en  van  menscben,  die  ik  niet 
kendc  —  doorgaans  over  niemendal  en  mterst  moeiclijk  te  bcantwoor- 
den  —  iprak  ik  met  Traddles  afom  mijnnaamopzijnedeurtelatcn 
zetten.  Daar  gaf  de  ongelukki^  besteller  van  die  wijk  schepels  brieven 
voor  mij  af  |  en  daar  weikte  ik  er  mij  ran  tijd  tot  tijd  doorheen,  gelijk 
een  Secretans  van  Staat  zonder  ularis. 

Onder  deze  correspondentie  kwam  mij  zeer  dikwijls  een  verplichtend 
voorstel  ter  hand  van  een  der  talrijke  bennhazen,  die  altijd  om  de  Com- 
mons rondloeren,  om  onder  het  dekkleed  van  mijn  naam  te  praktizeeren 
(als  ik  de  noodige  stappen  witdc  doen  om  mij  tot  een  proctor  te  maken) 
en  mij  een  gedeelle  van  de  wins!  te  geven.  Maar  ik  wees  deze  aanzoeken 
a£,  daar  ik  wist  dat  er  reeds  genoeg  zulke  vermomde  praktiiijnsbeston- 
den,  en  dacht,  dat  het  met  de  Commons  al  erg  genoeg  gesteld  was,  zon> 
der  dat  Ik  iets  deed  om  ze  nog  erger  te  maken. 

De  meisjes  waren  reeds  naar  huis,  toen  mijn  naam  op  de  deur  van 
Traddles  begon  te  prijken ;  en  de  wakkere  jon^n  keek  den  geheelen 
dag  alsof  hij  nooit  iets  van  Sofie  had  gehoord,  die  in  eene  achterkamer 
zat  opgesloten  en  van  baar  werk  op  een  zwart  berookt  lapje  tiiin,  met 
eene  pomp  er  in,  neerzag.  Maar  daar  vond  ik  haar  toch  altijd,  hetzeUde 
hetderc  huisvrouwtjc,  dikwijls  hare  landeUjke  balladen  neurignde,  als  er 
geen  vreerode  voet  de  trap  opkwam,  zoodat  de  wakkere  jongen  er  in  zijn 
kantoortje  nog  wakkerder  van  werd. 

Ik  veiwonderde  mij  in  het  eerst,  waarom  ik  Sofie  zoo  dikwijb  in  een 
schrift  vond  schrijven,  en  waarom  zij  het,  ats  ik  kwam,  altijd  toeslocg  en 
Echielijk  in  de  lade  van  de  tafel  stopte.  Maar  het  geheim  kwam  weldra 
aan  bet  licht.  Eens  nam  Traddles  (die  juist  door  eene  sneeuwbui  van  het 
Hof  naar  huis  gekomen  was)  een  papier  uit  zijn  lessenaar  en  vroeg  mij 
wat  ik  van  het  schrift  vond. 

lOch  neen,  Tom!"  riep  Sofie,  die  voor  het  vuur  zijne  pantoffels 
warrode.  —  >Maar  liefje  waarom  niet  p"  antwoordde  Tom,  met  groote 
pret.  iWat  zegt  ge  van  dat  schrift,  CopperiieldP"*  Het  zietcrbtiitenge- 
raeen  rechtsgclecrd  uit,"  zeide  ik.>Ikgeloofniet,.datikooitzulkeene 
stijve  hand  heb  gezien."  —  >  Het  getijkt  niet  naar  eene  damesband,  niet 
waai  i"  zeide  Traddles.  —  >£enedameshand,"he[haaldeik.  iKalken 
steen  gclijken  evenveel  naar  eene  dameshand." 

Traddles  barstte  in  een  schaterend  lachen  tiit,  en  onderrichtte  mij, 
dat  het  schrift  van  Sofie  was  ?  dat  Sofie  beweerd  had  dat  hij  spoedig  een 
klerk  zou  noodig  hebben,  en  dat  zij  die  klerk  wilde  zijn ;  dat  zij  deze  hand 
naar  een  model  had  gevormd,  en  dat  zij,  ik  weet  niet  hoeveel  bladen  in 
een  uur  kon  volscbrijven.  Sofie  was  er  zeer  mee  verlegen,  dat  mij  dit  alles 
gezcgd  werd,  en  zeide  dat,  als  »  Tom"  eens  rechter  was,  hij  het  niet  meer 


aqo ,  DAvm  copperfjeld, 

zoo  zon  uitbazuineii,  helgeen  >Toni"  ontkende,  bcwerende  dat  ^ 
altijd  even  trotsch  op  zou  zijn. 

» Welk  een  door  en  door  goed  en  lief  vrouwtje  is  zij  toch,  mijn  beste  1 
Traddiea!"  zeideik,toenzijlachendwasheengegaaii.  »MijnbesteCop-  1 
perfield,"  antwoordde  Traddles,  •  zij  is,  zondcr  eenige  uitzoaderiiig,  het  } 
allerlie&te  meisje !  Dc  manicr  waarop  lij  hier  huishoudt  \  hare  optettend- 
hcid,  huishoudelijkhcid,  zuinigheid  en  geregeldheid ;  en  hare  vroolijk- 
heid,  Copperfield!"  —  iGij  hebtinderdaad  redenom  haar  tc  prijzen," 
zeide  ik.  iGe'Eijleengeiniikigejongen,  Ikgeloof,  dalgij  u  zelven  en  elk- 
ander  twee  van  dc  gelukkigste  menschen  van  de  wereld  maakt  —  >Ik 
weet  ten  minste  zcker,  dat  wij  twee  van  de  gelukkigste  menschen  van  de 
wereld  z  ij  n,"  antwoordde  Traddles.  »  Wei  mijn  Hemel,  als  ik  haar  met 
deze  donkere  ochtcnden  bij  de  kaars  zie  opstaan,  alles  voor  (ien  heelen 
dag  in  orde  brengen,  naar  dc  marktgaan  eerde  klerken  naardelnn 
komen,  zonder  zich  aan  het  weer  te  storen,  de  heerlijkste  dinertjes 
verzinnen  van  de  eenvoudigste  dingtn,  poddingen  en  taarten  makeo, 
aUes  op  zijne  vaste  plaats  houden,  zeff  altijd  zoo  netjes  en  knap,  's  avoodi 
bij  mij  blijven  opzitten,  hoe  laat  het  wczen  mag,  altijd  vroolijk  en  lief 
van  humeur,  en  dat  alles  voor  mij,  dan  kan  ik  het  somtijds  waarlijk  niet 
gelooven,  Copperfield !" 

Hij  behandelde  de  pantoffels,  die  zij  gewarmd  had,  met  zekcrc  bchoed- 
zaamheid,  toen  hij  ze  aantrok,  en  rekte  met  innig  genoegen  zijne  bcenen 
uit  om  zijne  voeten  op  den  haardrand'te  zetten. 

>Ik  kan  het  somtijds  waarlijk  niet  gelooven,"  zeide  Traddles,  lEodiui 
onze  vermaken!  Och  Heere,  ze  zijn  goedkoop,  maar  zc  zijn  toch  ver- 
wonderiijk !  Als  wij  hier  des  avonds  thuis  zitten,  en  de  buitendeuisltuten, 
en  die  gordijnen  dichtschniven,  die  zij  gemaakt  heeft,  waar  konden  wij 
dan  warmer  enaardigerzitlenr  Alshetmooiweeris,  cnwijdeaavondi 
eene  wandeling  gaan  doen,  hebben  de  straten  een  overvloed  van  genot 
voorons.Wijkijkennaardeglinsteiendevenstersvanjuwelier5winkels;en 
ik  wijs  Sotie,  welke  van  die  slangen  met  diamancen  oogen,  op  een  grood 
van  vit  satijn  opgerold,  ik  haar  geven  zou  als  ik  er  geld  voor  had; en 
So&e  wijst  mij,  welk  van  die  horloges,  geciseleerd  en  met  robijnen  en  al 
de  nieuwste  uitvindingen,  zij  voor  mij  koopen  zou  atszijer  geld  voor  had; 
en  wij  zoeken  de  lepels  en  vorken,  de  vischscheppers,  botermessen  en 
suikertangen  uil,  die  wij  beiden  liefet  wilden  hebben  als  wij  ze  konden 
koopcn ;  en  als  wij  heen  gaan  is  het  waarlijk  evengoed  alsof  wij  ze  hadden. 
En  dan  wandelen  wij  langs  de  pleinen  en  de  groote  straten,  en  zien  een 
huts  te  huur  staan,  en  bekijken  het  somtijds,  en  zeggen  hoe  het  ons  zou 
aanstaan  als  ik  een  rechter  werd.  En  dan  verdeelen  wij  het  —  zulk  eene 
kamer  voor  ons,  zuike  kamers  voor  de  meisjes,  en  zoo  voort  —  tot  wij 
bet  eens  zijn  of  het  zou  schikken  of  niet  schikken,  naar  het  uitvalt.  Som- 
tijds gaan  wij  voor  half  geld  naar  een  theater,  in  het  parterre  —  waarvan 
de  reuk  alleen,  naar  mijne  gcdachten,  goedkoop  is  voor  het  geld  —  en 
daar  ^enieten  wij  het  stuk  volkomen,  waarvan  Sofie  gclooil,  dat  alles 
waar  is,  en  ik  ook.  Als  wij  naar  huiis  gaan  koopen  wij  misschicn  een 
stukje  van  het  een  of  andcr  bij  een  gaarkok,  of  een  kreeftje  bij  een  visch- 


.Ol/DE  KENNISSEN.  301 

kooper,  en  nemeii  het  hier  meeenmakenereenheeriijksoupertje 
v«n,  terwiji  wij  praten  over  hetgeen  wij  gezicn  hebben.  Nu  weet  ge  wel, 
Copperfield,  als  ik  lord-kaoselier  was,  konden  wij  datnict  doen!"  — 
>Wat  gij  ook  wezcD  mocht,  iniJDbesteTraddlcs,"dachtik,  ige  zoudt 
altijd  ieis  doen  dat  aardig  en  iDnemend  was.  —  »Apropos,"zeidetk 
hardop,  >ik  deok,  dat  ge  nu  nooit  meer  geraamten  teekent?"  — 
•  Waarlijk,''  antwoorddc  Traddles,lacbendeenblozende,)ikkanhetniet 
gehcel  ontkennen,  mijn  beste  Copperfield.  Want  toeniklaatst  in  King's 
Bench  op  eeD  van  de  acljterste  rijen  zat,  met  de  pea  in  de  hand,  kwam 
mij  de  gril  in  het  hoofd  omtebepioevenofikdit  talent  nog  bcwaard 
had.  En  ik  v^ees,  dat  er  nog  een  xeraamte  —  met  eene  pruik  op  —  op 
dielessenaarstaat." 

Nadat  wij  beidcn  haitelijk  gelachen  hadden,  bcsloot  Traddles  met 
glimlachend  in  het  vuur  te  kijken,  en  op  zijn  vergevingsgezinden  toon  te 
zeggen:  lOudeCreakle!" 

»Ik  heb  bier  ecn  brief  van  dien  oudcn  —  schavuit,"  zeidc  ik.  Want  ik 
was  nooit  minder  genegen  om  hem  zelfte  vergcven.  —  >Van  Creakle 
den  schoolmeesterr"  riep  Traddles  uit.  >Toch  niet?"  —  >Onderde 
personen  die,  nu  ik  foituin  begiii  te  maken,  door  mijn  naam  worden  aan- 
getrokken,"  zeide  ik,  mijne  brieven  nakijkende,  len  die  ontdekken,  dat 
zij  altijd  zecr  aan  mij  gehccht  zijngeweesL,  is  die  zelfde  Creakle. Hij  is  nu 
geen  schoolmeester  meer,  Traddles.  Hij  teeft  nu  van  zijn  geld,  en  is  in 
de  magistraat  van  Mi d d le s e x." 

Ik  dacbt,  dat  Traddles  hierover  verwondcrd  zou  lijo,  maar  dit  was  hij 
geheel  niet. 

iHoe  denktgij,  dat  hij  lid  van  de  magistraat  geworden  is  ?"zeideik. — 
lOch  Heere!"  antwoordde  Traddles ;» die  vraag  zou  rooeielijk  tebeant- 
woorden  zijn.  Misschienhceft  hij  vooriemandgcstemd,  ofiemandgeld 
geleend,  of  icts  vaniemandgekocht,  of  andersiemandietsgedaanofmet 
lemand  geknoeid,  die  iemand  kende  die  denluitenantvanhetgraafschap 
bewogcn  heeft  om  hem  te  benoemen."  —  >Hijisinaltengevallebc- 
□oemd,"  Ecide  ik.  >  En  bier  scbrijft  hij  mij,  dat  hij  mij  gaame  de  werking 
wil  latenzien  van  het  eenige  warestelselvangevangenistnchtjdeeenige 
onberispelijke  manier  om  oprechte  en  duurzame  boetelingen  en  bekeer- 
Imgen  te  maken  —  hetgeen,  gelijk  ge  weet,  door  eenzame  opsluiting 
geschiedt.  Wat  zegt  gij  ervan?"  —  >Van  hetstelsel?"  zcide  Traddles, 
zeer  ernstig  kijkende.  —  tNeen.  Van  het  aanbod — omhetaantencmen 
en  mede  te  gaan  ?"  —  >Daar  heb  ik  niet  tegen,"  zeide  Traddles. —  »Dan 
zai  ik  hcra  dat  scbrijven,  Gij  weet  denkelijk  wcl  —  om  niet  van  onze  be- 
handeling  tc  spreken  —  hoe  die  zelfde  Creakle  zijn  zoon  de  deur  heefl 
uitgcjaa,?d,  en  welk  een  leven  hij  lijne  vrouw  en  dochter  placht  tc  doen 
icidenf"  —  »Zekerlijk,"  antwoorde  Traddles.  —  >En  tocli,ais  ge  zijn 
brief  leest,  zult  ge  zien  hoe  tecrhartig  hij  is  voor  gevangenen,  die  van 
eenegeheele  lijst  van  misdaden  overtuigd  zijn,"  zeide  ik,  iscboon  ikniet 
kan  vinden,  dat  zijne  teerhartigheid  zich  tot  eenige  andere  klaase  van 
gescbapene  wczens  uitstrekt." 

Traddles  haalde  zijne  schouders  op  eu  was  geheel  niet  verwonderd. 


30a  DAVID  COPPBRFIBLD. 


Ik  had  nietgedacht^dathijditnlnzou^enwaszelfooknietverwonderd — 
of  ik  had  al  zecr  weinig  ondervinding  van  zulke  practische  satires  moeten 
hebbeiL  Wij  bepaalden  den  tijd  van  ons  bezoek,  en  ik  schreef  dien  avond 
oog  aan  mijnheer  Creakle.     , 

Op  den  bepaalden  tijd  —  ik  meen,  dat  het  's  anderen  daags  was,  maar 
dit  doet  er  niet  toe  —  begaven  Traddles  en  ik  ons  naar  de  gevangenia 
waar  mijnheer  Creakle  gezag  voerde.  Het  is  een  uitgebreid  en  stevig  ge- 
bouw,  met  groote  kosten  gesticht  Toen  wij  de  poort  naderden,  kon  ik 
niet  nalaten  te  denken,  welk  eene  opschtidding  er  in  het  land  zou  ge- 
weest  zijn,  als  een  verdwaasd  man  had  voor  geslagen  om  half  zooveel 
geld  aan  het  stichten  eener  instructie  school  voor  jongelieden,  of  van  een 
toevluchtsoord  voor  verdienstelijke  oude  lieden  te  besteden. 

In  een  kantoor,  dat  in  de  benedenverdieping  van  den  toren  van  Babel 
had  kunnen  zijn,  zoo  massief  was  het  gebouwd,  werden  wij  aan  onzen 
ouden  schoolmeester  voorgesteld,  die  een  deel  uitmaakte  van  eenegroep, 
welke  uit  twee  of  drie  van  de  ijverigste  leden  der  magistraat  en  eenige 
door  hen  medegelN'achte  bezoekers  bestond.  Hij  ontving  mij  als  een  man, 
die  in  vroeger  jaren  mijn  geest  had  gevormd  en  mij  altijd  teeder  had 
liefgehad.  Toen  ik  Traddles  introduceerdegaf  mijnheer  Creakle  even- 
eens,  maar  in  minder  graad,  te  kennen,  dat  hij  altijd  Traddles' >leidsman. 
en  vriend  was  geweest/'  Onze  eerwaardige  onderwijzer  was  veel  verou- 
derd,  maar  zijn  voorkomen  was  er  niet  op  verbeterd.  Zijn  ^ezicht  was- 
even  vurig  als  ooit ;  zijne  oogen  waren  even  klein  en  lagen  dieper  in  het 
hoofd.  Het  schrale  haar,  dat  ik  mij  van  hem  herinnerde,  was  bijna  ver- 
dwenen,  en  de  dikke  aderen  op  zijn  kaal  hoofd  waren  daarom  niet  be* 
haaglijker  voor  het  oog. 

Na  een  gesprek  onder  deze  heeren,  waaniit  men  had  kunnen  opmaken 
dat  men  biUijkerwijze  op  niets  in  de  wereld  had  mogen  acht  geven  dan 
om  gevangenen,  voor  hoeveel  geld  ook,  een  goed  leven  te  bezorgen,  en 
dat  er  op  de  geheele  wereld  buiten  de  deuren  eener  gevangenis  niets  te 
doen  was,  begonnen  wij  onze  inspectie.  Daar  het  juist  etenstijd  was, 
gingen  wij  eerst  naar  de  keuken,  waar  men  bezig  was  het  middagmaal 
van  elken  gevangene,  dat  hem  in  zijne  eel  zou  worden  gebracht,  met  de 
uiterste  zorg  gereed  te  zetten.  Ik  fluisterde  Traddles  toe,  dat  ik  mij  vcr- 
wonderde  of  het  niemand  inviel,  dat  er  een  stuitend  contrast  bestond 
tussch^n  deze  overvloedige  portien  van  het  keurigste  voedsel  en  de  maal- 
tijden,  niet  eens  van  behoeftigen,  maar  van  soldaten,  matrozen,  arbeiders 
en  de  massa  der  eerlijk  werkende  maatschappij,  waarin  niet  ^n  man  van 
de  vijfhonderd  ooit  zoo  goed  at  Maar  ik  vernam,  dat  >het  stelsel"  een 
voedzaam  dieet  vereischte ;  en  kortom,  om  >  het  stelsel"  voor  eens  en  voor- 
goed  af  te  handelen,  ik  bevond,  dat  in  dit  opzicht  en  alle  andere  opzichten 
9  het  stelsel"  een  eind  aan  alle  twijfelingen  maakte  en  alle  bezwaren  uit 
den  weg  ruimde.  Niemand  scheen  het  minste  denkbeeld  te  hebben,  dat 
men  eenig  ander  stelsel  dan  >  h  e  t  stelstel"  behoefde  in  acht  te  nemen. 

Terwijl  wij  door  eenige  prachtige  gangen  gingen,  vroeg  ik  mijnheer 
Creakle  en  zijne  vrienden,  wat  men  wel  voof  de  voornaamste  deugden 
van  dit  alles  beheerschende  en  overheerschende  stelsel  hield.  Ik  vond  dat 


9 


*Mn  ST£UEL."  2«J 


zij  bestooden  in  de  volkomene  aiionderiDg  der  geTangenen,  zoodat 
menuuid,  die  daar  was  opgesloten,  iets  van  ecn  ander  wist,  en  in  het 
daaruit  voortvlociende  gcvolg,  dat  de  gevangenen  in  eene  heilEame 
gemocdsgesteldheid  gebracht  werden,  die  tot  oprccht  berouw  en  waie 
verbetering  voerde. 

Nu  viel  het  roij  in,  toen  wij  de  gevangenen  in  hunne  cetlen  bezochten, 
en  men  ons  de  manier  verklaarde  waaiop  zij  naar  de  kapel  en  elders 
heen  gingen,  dat  het  zeer  waanchijnlijk  was,  dat  lij  vrij  veel  vanelkander 
wisten,  en  er  cen  tamelijk  vollcdig  stelscl  van  verkcer  tusschen  hen  be- 
stond.  Nu  ik  dit  schrijf  u  het,  geloof  ik,  beweien,  dat  dit  inderdaad  het 
geval  was ;  tnaar  daar  het  eene  ergerlijke  lastering  tegen  >het  stcl3el"zou 
geweest  zijn  toen  een  wenk  van  zoo  ieta  te  geven,  zocht  ik  zoo  viijdg  als 
ik  kon  naar  boetvaardigbeid. 

En  bier  bad  ik  wederom  groote  bedenkelijkhedea  Ik  vond  eene  mode 
in  den  vorm  der  boetvaardigbeid  heenchen,  evenalsik  buiten  eene  mode 
in  de  fatsoenen  van  rokken  en  vesten  voor  de  vensters  der  kleeienwinkels 
had  getien.  Ik  vond  veel  uitwendige  vertooning,  leer  weinig  verschillend 
van  aard,  zeer  weinig  verschillend  lelfs  in  bewoordingen  —  heigeen  mij 
biJEonder  verdacht  voorkwam.  Ik  vond  een  groot  aantal  vossen,  die  ge- 
hcele  wijngaarden  vol  onbereikbare  dniiven  verachtten ;  maar  ik  vond 
zeer  weinig  vossen,  die  ik  bianen  bereik  van  een  tros  zou  vertrouwd 
hebben.  Vooral  vond  ik  dat  tij,  die  de  grootste  vertooning  maakten, 
ook  de  tneeste  belangstelling  opwekten;  en  dat  hunne inbeelding,  hunne 
ijdelheid,  bun  gebrek  aan  bezigheid  en  hunne  zucht  om  te  bedriegen 
(die  bij  vclen  bijna  ongelooflijk  groot  was,  gehjk  uit  hunne  geschiedenis 
bleck)  alles  samenliep  om  hen  tot  dat  vertooningmaken  aan  te  sporen, 
en  alles  er  door  bevredigd  werd. 

Ik  hoorde  echter  ooder  ons  rondgaan  zoo  dikwijb  van  zekerNommer 
Zeven  en  Twintig,  die  de  gunsteling  was,  en  werkelijk  een  model  van  een 
eevangene  scheen  te  zijn,  dat  ik  besloot  mijn  oordeel  op  te  schorten  tot 
ik  Zeven  en  Twintig  gezien  had.  Acht  en  Twintig,  hoorde  ik,  was  ook 
eene  heldere  ster;  maar  het  was  zijn  ongeluk  datzijnglanseenigszins 
vcrdonkerd  werd  door  den  buitengemeenen  luister  van  Zeven  en  Twin- 
tig. Ik  hoorde  zooveel  van  Zeven  en  Twintig,  van  zijne  vrome  vermanin- 
gen  aan  ieder  om  hem  heen,  en  van  de  mooie  brieven  die  hij  gedurig  aan 
lijne  moeder  schreef  (welke  hij  scheen  te  denken  dat  op  cen  zeerslechten 
weg  was),  dat  ik  werkelijk  ongeduldig  werd  om  hem  te  zien. 

Ik  moest  mijn  ongeduld  een  ti]dlangbetoomen,daar  Zeven  en  Twintig 
voor  het  laatst  werd  bewaard,  om  het  geheel  tcbekronen,  Eindelijk  kwa- 
men  wij  echter  aan  de  deur  zijncr  eel,  en  mijnheer  Creakle,  die  door  een 
gaatje  daarin  keek,  gaf  ons,  met  bewonderende  opgctogenheid,  bericht, 
dat  hij  in  een  gezangboek  zat  te  lezen . 

Oogenblikkelijk  kwam  er  zulk  een  toestroom  van  hoofden,  om  Nom- 
mcr  Zeven  en  Twintig  in  zijn  gezangboek  te  zien  lezen,  dat  het  gaatjc 
zea  of  zeven  hoofden  diep  verstopt  werd.  Om  dit  ongemak  te  verhelpcn, 
en  ons  gelegenheid  te  geven  om  met  Zeven  en  Twindg  in  al  zijne  rcin- 
heid  te  spreken,  gaf  mijnheer  Creakle  last  om  de  deur  lijner  eel  te  ont* 


294  DAVID  COPPKRFIELD. 


sluiten  en  Zeven  en  Twmdg'te  verzo^en  om  buiten  in  de  gang  te 
komen.  Dit  geschiedde ;  en  wien  moesten  Traddles  en  ik  toen,  tot  onze 
verbazing,  in  dit  bekeerde  Nommer  2^ven  en  Twintigaanschouwen? 
Niemand  anders  dan  Uriah  Heep ! 

Hij  herkende  ons  terstond,  en  zeide,  terwijl  hij  naar  buiten  k  warn,  zich 
op  zijne  oude  manier  wringende : 

>Hoe  vaart  ge,  mijnheer  Copperfield?  Hoe  vaart  ge,  mijnheer 
Traddles?" 

Deze  herkenning  veroorzaakte  eene  algemeene  bewondering  onder 
het  gezelschap.  Ik  dacht  eenigszins,  dat  'het  iedereen  trof  dat  hij  niet 
trotsch  was  en  ons  wel  wilde  kennen. 

,  >Wel,  Zeven  en  Twintig,"  zeide  mijnheer  Creakle.  hem  met  trcurige 
bewondering  aanziende.  >Hoe  bevindt  gij  u  vandaag  r"  —  »Ik  ben  zecr 
nederi^,  mijnheer,"  antwoordde  Uriah  Heep. — »  Dat  zijt  gij  altijd,  Zeven 
en  Twmtig,"  zeide  mijnheer  Creakle. 
Hier  vroeg  een  ander  heer  met  groote  bekommering : 
>Hebt  gij  het  wel  goed?  Zijt  ge  wel  geheel  tevreden  ?"  —  >Ja  wd, 
mijnheer:  zeer  verplicht,"  antwoordde  Heep, naar  zijn  kant omziende. 
>Ik  ben  nier  veel  rustiger,  dan  ik  ooit  daarbuiten  was.  Ik  zie  nu  mijne 
dwaasheden  in,  mijnheer.  Dat  maakt  mij  zoo  rustig." 

Verscheidene  heeren  waren  zeer  aangedaan,  en  een  derde  vrager,  die 
zich  naar  voren  drong,  zeide  met  veel  gevoel:  >Hoe  vindt  gij  het 
vleesch?" — »Wel  bedankt,  mijnheer,"  antwoordde  Uriah,  in  de  richting 
dezer  nieuwe  stem  omkijkende.  >Het  was  gisteren  taaier  dan  ik  wel  had 
kunnen  wenschen ;  maar  het  is  mijn  plicht  te  dragen.  Ik  heb  dwaasheden 
begaan,  mijne  heeren,"  zeide  Uriah,  met  een  zoetsappigen  glimlach  om 
zich  heen  ziende,  >  en  ik  behoor  de  gevolgen  zonder  morren  te  dragen." 
Toen  een  gemompel,  gedeehelijk  van  genoegen  over  Zeven  en  Twin- 
tig's  hemelschen  gemoedstoestand,  gedeeltelijk  van  verontwaardiging 
over  den  leverancier,  die  hem  eene  reden  tot  klagen  gaf  (waarvan  mijn- 
heer Creakle  dadelijk  aanteekening  maakte),  weder  b^daard  was,  bleef 
Zeven  en  Twintig  in  het  midden  van  ons  staan,  alsof  hij  gevoelde,  dat  hij 
het  voornaamste  voorwerp  van  verdienste  in  een  hoogst  verdienstelijk 
museum  was.  Opdat  wij,  de  nieuwelingen,  op  eens  met  een  ovcrvlocd 
van  licht  zouden  beschenen  worden,  gaf  men  last  om  ook  Acht  en  Twin- 
tig  buiten  te  laten. 

Ik  had  mij  reeds  zoo  verbaasd,dat  ik  slechts  eene  soort  van  berustende 
verwondering  gevoelde,  toen  mijnheer  Littimer  naar  buiten  stapte,  in 
een  goed  boek  lezende. 

>  Acht  en  Twintig^"  zeide  een  heer  met  een  bril,  die  nog  niet  gesproken 
had,  9  gij  hebt  verleden  week  over  den  cacao  geklaagd,  goede  man.  Hoe 
is  die  naderhand  geweest?"  —  >Ik  dank  u  wel,  mijnheer,"  antwoordde 
Littimer.  >Hij  is  beter  klaargemaakt  geweest.  Als  ik  de  vrijheid  mocht 
nemen  om  dat  te  zeggen,  mijnheer,  geloof  ik  niet  dat  de  melk,  waarmee 
hij  gekookt  wordt,  geheel  onvervalscht  is;  maar  ik  weet  wel,  mijnheer, 
dat  de  melk  in  L  o  n  d  e  n  erg  vervalscht  wordt  en  dit  vocht  moeielijk  in 
zuiveren  staat  te  bekomen  is." 


,      HBIRLUKK  PROEF  VAN   »HKT  STELSBL,".  205 

Het  kwara  mij  voor,  dat  de  heer  met  den  bril  ajn  Acbt  en  Twindg 
tegen  miJDheer  Creakle's  Zeven  en  Twintig  wilde  laten  moDSteien,  w^ut 
ieder  nam  nu  zijn  eigen  gunsteling  onder  handen. 

)Hoe  is  de  gesteidheid  vanuwgemoed,Acht  en  Twintig  ?"zeidede 
heer  met  den  bril.  —  >Ik  dank  u  wcl,  mijnheer,"  antwoor<kle  Littimcr, 
ilk  zie  nu  mijne  dwaasheden  in,  mijnheer.  Ik  ben  wel  eens  zeer  onrustig 
als  ik  aan  de  zonden  mijner  vroegere  deelgenooten  daarin  denk,  mijn- 
heer, maar  ik  vertrouw  dat  zij  de  vergeving  zullen  vinden." — •  Gevoelt 
gij  zelf  u  geheel  geLukkigP"  zeide  de  vrager,  met  een  aanmoedigend 
knikje.  —  >  Ik  ben  u  wet  zeer  verpllcht,  mijnheer,"  antwoordde  Lictimer. 
iVoLkomen." —  )Ia  er  00k  iets,  dat  genu  op  het  gemoed  hebtf"  zeide 
de  vrager.  »  Zoo  ja,  zeg  het  dan,  Acbt  en  Twintig."  —  »  Mijnheer,"  leide 
Littimer,  zonder  op  te  zien,  »a1s  mijne  oogen  mij  niet  bedriegen,  iser 
een  heer  hier  tegenwoordig,  die  mij  in  raijn  vroeger  leven  gekend  heeft. 
Het  kan  dien  heer  nuttig  djnteweten,  dat  ik  mijne  vorige  dwaasheden 

§eheel  en.at  daaraan  toeschrijf,  dat  ik  in  dendienst  van  jongelieden  zon- 
er  nadenken  heb  voottgeleefd,  en  mij  door  hen  tot  zwakheden  beb  laten 
verleiden,  wa^aan  ik  de  kracht  niet  had  om  te  wederstaan.  Ik  hoop,  dat 
die  beer  zich  zal  laten  waarschuwen,  mijnheer,  en  zich  niet  boos  maakt 
over  mijne  vrijpostigheid.  Het  is  totzijnbestwil.  Ikbenwelbewustvan 
mijne  eigene  vroegere  dwaasheden.  Ik  hoop,  dat  hij  berouw  mag  hebbeo 
van  a)  de  goddeloosheid  en  zonde,  waaraan  hij  deelgenomen  heeft." 

Ik  merkte  op,  dat  verscheidene  hceren  de  ecne  hand  boven  de  oogen 
hielden,  alsof  zij  zoo  pas  in  de  kerk  waren  gekomen. 

iDit  doet  u  eer  aan,  Ach  en  Twintig,"  antwoordde  de  vrager.  »Ik  eou 
het  ook  wel  van  u verwacht hebben. Is er  nog ietsandcrs i" — > Mijnheer," 
antwoordde  Littimer,  zijne  wenkbrauwen  eenigszins  optrekkende,  maar 
2onder  zijne  oogen  op  te  slaan,  *  er  was  ^n  jong  meisje,  dat  tot  een  los- 
bandig  leven  verviel,  en  dat  ik  poogde  te  bewaren,  mijnheer,  maar  niet 
redden  kon.  Ik  verzoek  dien  heer,  als  het  in  zijn  vermogen  is,  dat  meisje 
van  mij  te  berichten,  dat  ik  haar  haar  slecht  gedrag  ten  opzichte  van  mij 
zelven  vergeef,  en  dat  ik  haar  tot  berouw  vermaan  —  als  hij  zoo  goed 
wil  zijn."  —  »Ik  twijfel  er  niet  aan,  Acht  en  Twintig,"  zeide  de  vrager, 
lofdeheer,  dien  gij  bedoelt,  gevoelt  zeer  diep  —  gelijk  wij  alien  moeten 
doen  —  wat  gij  zoo  welgepastgezegdhebt.  Wij  willen  u  niet  langerop- 
houden."  —  >Ik  dank  u  wel,  mijnheer,"  zeide  Littimer.  tMijne  heereo, 
ik  wenscb  u  ^oedendag,  en  hoop  dat  gij  en  de  uwen  ook  uwe  goddeloos- 
heid zultinnen,  en  ubeteren!" 

Hiermede  ging  Nommer  Acht  en  Twintig  been,  nadat  er  tusschen  hem 
en  Uriah  een  blik  was  gewisseld,  alsof  zij  elkander,  door  een  of  ander 
middel  van  gemeenschap,  niet  geheel  onbekend  waren;  en  terwijl  de 
deur  achter  hem  gesloten  werd,  Hep  er  door  de  groep  een  gemompel 
rond,  dat  hij  eenalleriatsoenlijkst  man  eneeneheerlijke  proef  van  *hcl 
stelsel"  was. 

>  Nu,  Zeven  en  Twintig,"  zeide  mijnheer  Creakle,  die  ihans  voor  1  ij  n 
harddraver  de  baan  vrij  had;  »is  er  lets,  dat  iemand  voor  u  doen  kanf 
Zoo  ja,  zeg  het."  —  *Vc  wildeunederigverlofvragen,  mijnheer,"  ant- 


SCO  DATID  OOPPBRnSLD. 


woordde  Uriah,  met  cene  stuipachtige  beweging  van  zijn  kwaadaardiga 
kop,  torn  nog  eens  aan  moeder  te  schrijven."  —  * Dat  zal  zekerlijk  war- 
den toegestaan,"  zeide  mjjnheer  Creakle.  --  >  Wei  bedankt,  mijnheer. 
Ik  ben  bekommerd  over  moeder.  Ik  vrees*  dat  zij  niet  veilig  is."  — 
leraand  vroeg  onvoorzichtig:  9Waarvoor?  maar  daarop  volgde  een 
gefluister  van  ergemis  —  >Str'  —  Onsterfemk  vdlig,  mijnheer,"  ant* 
woordde  Uriah,  zich  naar  den  kant,  waarvan  de  stem  kwam,  omwrin- 
gende.  >Ik  zou  wenschen,  dat  moeder  tot  mijn  staat  kwam.  Ik  zou  nooit 
in  mijn  tegenwoordigen  staat  geraakt  zijn,  als  ik  niet  hier  ware  gekonien. 
Ik  wenschte,  dat  moeder  hier  gekomen  ware.  Met  zou  voor  iederteo 
beter  zijn  als  men  hem  oppakte  en  hier  bracht/' 

Dit  gezegde  gaf  algemeene  voldoening  —  grootere  voldoening,  geloof 
ik,  dan  iets  dat  er  nog  was  omgegaan. 

>  £er  ik  hier  kwam,"  zeide  Uriah,  tersluiks  een  blik  naar  ons  werpende, 
alsof  hij  de  buitenweiekl,  waartoe  wij  behoorden,  had  willen  verdelgeo, 
>was  ik  aan  dwaasheden  overgegeven,  maar  nu  heb  ik  gevoel  van  mijre 
dwaasheden.  £r  is  veel  zonde  daarbuiten^Er  is  veelzondebij  moeder. 
Er  is  niets  dan  zonde  overal  —  behalve  hier."  —  Gij  zijt  dus  geheel  ver- 
anderd  r"  zeide  mijnheer  Creakle.  —  >0  He^e,  ja,  mijnheer !"  riep  zijn 
veelbelovende  boeteling  uit  —  >Gij  zoudt  niet  weerden  verkeerden  weg 
opgaan  als  gij  hier  uit  kwaamt  ?*'  vroeg  iemand  anders.  —  >  O  Heeie^ 
neen,  mijnheer." — »  Wei !"  zeide  mijnheer  Creakle ;  >  dit  is  zeer  streeknd. 
Gij  hebt  mijnheer  Copperheld  aang^proken,  Zeven  en  Twintig.  Wenscht 
gij  hem  verder  nog  iets  te  zeggenr"  —  iGij  hebt  mij  gekend,  lang  voor 
'dat  ik  hier  kwam  en  veranderd  werd^  mijnheer  Copperfield,"  zeide 
Uriah,  mij  aanziende,  en  gemeener  en  kwaadaardiger  uitdrukking  zagik 
nooit,  t/sVk  niet  van  zijn  gezicht.  >Gij  hebt  mij  gekend,  toen  ik,  in  spijt 
van  mijne  dwaasheden,  nederig  was  onder  de  trotschen  en  zachtmoedif? 
onder  de  driftigen.  Gij  zijt  zeLfdriftigtegen  mij  geweest,  mijnheer  Cop- 
periield.  Gij  hebt  mij  eens  een  slag  in  het  gezicht  gegeven,  weet  gij  we!  r 

Algemeen  mededoogen.  Verscheidene  blikken  van  verontwaardiging 
op  mij  gericht. 

>Maar  ik  vergeef  u,  mijnheer  Copperfield,"  zeide  Uriahs  en  maakte 
zijne  vergevensgezindheid  tot  het  onderwerp  eener  ontzettende  godslas 
terlijke  vergelijking,  die  ik  niet  wil  opteekenen.  tik  vergeef  iedereen. 
Het  zou  mij  slecht  passen  haatdragend  te  wezen.  Ik  vergeef  u  van  harte, 
en  ik  hoop,  dat  gij  voortaan  uwe  driften  zult  betooraen.  Ik  hoop,  dat 
mijnheer  W.  berouw  zal  hebben,  en  juffrouw  W.  ook^  en  al  die  zondige 
troep.  Gij  zijt  met  droefenis  bezocht  geworden,  en  ik  hoop,  dat  het  u 
goed  zal  doen ;  maar  het  zou  best  voor  u  zijn  als  gij  hier  kwaamt  Voor 
mijnheer  W.  zou  het  ook  best  wezen  als  hij  hier  kwam,  en  voor  jufl^ouw 
W.  ook.  De  beste  wensch,  dien  ik  voor  u  kan  doen,  mijnheer  Copperfield, 
en  voor  u,  heeren,  allemaal,  is  dat  gij  kondt  opgepakt  en  hier  gebracht 
worden.  Als  ik  denk  aan  mijne  vroegere  dwaasheden  en  mijn  tegenwoor- 
digen staat,  ben  ik  zeker,  dat  dit  het  beste  voor  u  zou  zijn.  Ik  beklaag 
alien,  die  niet  hier  gebracht  worden !" 
^    Hij  sloop  zijne  eel  weder  bmnen,  onder  een  kleinen  koorzang  van  lof; 


UTS  VAM  jrUFFROUW  MOWCHER.  S07 

■en  Twaddles  en  ik  gevoelden  bdden  eene  groote  vendeming  toen  hij 
weda  opgeiloten  wai, 

Deze  boetvaardigheid  had  looveel  eigcnaardigs,  dat  ik  belust  werd  om 
te  vragen  wat  die  Iwee  lieden  toch  gedaan  hadden  oro  daar  gebracht  te 
irorden.  Dit  scheen  het  allerta&tste  tc  wezen  vaarover  sij  tets  te  zeggen 
haddeDi  Ik  vervoegde  mij  tot  een  der  twee  oppassen,  die  ik,  uit  Eckerc 
kleine  aanduidingen  in  htin  gezicht,  vermoedde  dat  tameltjk  wel  wisten 
hocveel  al  die  bewegiDg  te  beduiden  had, 

iWect  gij  00k,"  zeide  ik,  tenrijl  wij  de  gang  langs  gingen,  >welke 
schUTkenstreek  Nomnier  Zcvcn  en  Twintig's  laatste  dwaashud  wai  I" 

Het  antwoord  was,  dat  hij  in  een  geval  met  de  Bank  was  betnMen 
^eweest. 

>Oplichterij  ten  nadeele  van  de  Bank  van  £ngeland?''vroegik, — 
»Ja,  mijnhecr.  Een  komplot  met  valschc  papieren  en  verklaringen.  Hij 
«n  eenige  anderen.  Hij  had  de  anderen  0[%ezet.  Het  was  een  stim  kom- 
plot voor  eene  groote  som.  Het  vonnis,  levenslange  deportatie.  Zeven  en 
Twintig  was  de  slimste  vogel  van  den  troep  en  had  lich  bijna  buiten  ge- 
vaar  gehouden,  maar  loch  niet  geheel  en  al.  De  Bank  was  juist  in  staat 
om  hem  lout  op  den  staart  te  leggen  —  maar  toch  moar  even."  —  En 
veet  gij  00k  wat  Acht  en  Twintig  gedaan  heefl  ?"  —  >  Acht  en  Twintig," 
antwoOTdde  de  bcrichtgever,  zadit  spiekende  en  over  lijo  schoudcr  om* 
kijkende,  om  op  te  passen  dat  Crcakle  en  de  anderen  hem  niet  zoo  onge- 
oorloofd  over  die  brave  lieden  hoorden  spreken;  i  Acht  en  Twintig  (ook 
deportatie)  was  kamerdienaar  en  bestal  lijn  jongen  meester  voot  twee- 
honderd  vijrtig  pond  aan  geld  en  kostbaarheden,  des  av(»]ds  voordat  lij 
eene  buiten landsche  reis  loaden  gaan  doen,  ik  herinncr  mij  dat  geval 
^00  bijzonder,  omdat  hij  door  eene  dwergin  werd  aangehouden,"  — 
>E)ooi  een  wat  ?"  —  »Itoor  een  heel  klein  vrouwtje.  Haar  naam  is  mij 
ontschoten."  —  Toch  niet  Mowcher?"  —  >  Dat  is  het  I  Hij  was  het  ont- 
anapt,  en  lou  naar  A  m  e  r  i  k  a  gaan,  met  eene  pruik  en  valache  bakke- 
baarden,  zoo  goed  vermomd  als  gij  ooit  in  uw  leven  gezien  hebt,  toen 
dat  kleine  vrouwtje  juist  teSouthamptonkwamenhemoveistraat 
zag  gaan.  Met  hare  oogjes  herkende  zij  hem  dadelijk,  Uep  hem  tusschen 
■de  becnen,  om  hem  te  doen  vallen  —  en  hield  hem  vast  alsof  zijde 
ijsbare  dood  was."  —  »Brave  juffrouw  Mowcher!"  riepik  uit.  —  »Dat 
zoudt  ge  nog  wet  eens  gezegd  hebben  als  ge  haar,  bij  zijn  proces,  op  een 
stoel  in  de  getuigenbank  hadt  lien  staan,"  zeide  mijn  vricnd.  >  Hij  had 
haar  gezicht  geheel  opengehaalden  haarbeestachtig  getrapt  en  geslagen, 
toen  zij  hem  pakte,  maar  zij  had  niet  losgelatcn  eer  hij  opgestoten  was. 
Zoo  stijf  hield  zij  hem  vast,  dat  de  politiedienaren  hen  allebei  te  uunen 
moesten  inpakken.  Zij  gaf  hare  geiuigenis  zoo  knap  als  maar  mogelijk 
was,  en  werd  door  den  rechtertcn  hoogstegcprezenenmetgrootgejuich 
naar  huis  gebtacht.  Zij  zeide  voor  het  Hof,  dat  zij  hem  geheel  alleen  zoQ 
hebben  ingepakt  (om  hetgeen  zij  van  hem  wist)  al  ware  hij  een  Simson 
geweest.  En  ik  geloof  dat  zij  het  zou  gedaan  hebben." 

Ik  geloofde  het  ook  en  achtic  er  haar  zeer  hoog  om. 

Wij  hadden  nu  alles  gezien  wat  eriezienwas.Hetzouvnichtelooa 


2o8  DAYIO  COPP^RFIELD. 


geweest  zijn  zulk  een  man  als  den  achtbaren  beer  Creakle  voor  te  hoc- 
den,  dat  Zeven  en  Twintig  en  Acht  en  Twintig  hunne  oude  rol  maar 
voortspeelden  en  geheel  onveranderd  waren ;  dat  zi)  datgene  wat  zij 
waren  altijd  waren  geweest ;  dat  zulke  huichelachtige  schurken  juist  ge- 
schikt  waren  om  zulk  eene  ve'rtooning  van  berouw  te  maken ;  dat  zij  ten 
minste  evengoed  als  wij  wisten  hoe  voordeelig  dit  berouw  nog  voor  hen 
wezen  zou  als  zij  buitenslands  werden  gezonden ;  kortom,  dat  alles  valsch 
was  en  er  nooit  iets  goeds  van  zou  komen.  Wij  Ueten  de  heeren  aan  hun 
stelsel  en  zich  zelven  over,  en  gingen  vol  verwondering  naar  huis. 

>  Misschien  is  het  maar  goed,  Traddles/'  zeide  ik,  >  dat  een  gevaarlijk 
stokpaardje  hard  gereden  wordt,  des  te  eerder  is  het  doodgereden.*'  — 
>  Ik  hoop  van  ja,"  antwoordde  Traddles. 


Lxn. 

KR  SCHIJNT  EKN  LIGHT  OP  MUN  PAD. 

Het  jaar  verliep  tot  het  Kerstmis  werd  en  ik  over  de  twee  maanden 
thuis  was  geweest.  Ik  had  Agnes  dikwijls  gezien.  Hoe  luid  de  stem  van 
het  publiek  mij  ook  aanmoedigde,  en  tot  welke  inspanningen  mij  ditook 
aanspoorde^  ik  hoorde  toch  haar  minste  woord  van  lof,  alsof  ik  nog  niets 
anders  had  gehoord. 

Ten  minste  eens  in  de  week,  en  dikwijls  raeermalen,  reed  ik  daarheen 
en  sleet  er  den  avond.  Gewoonlijk  reed  ik  in  den  nachtwedertenig,  want 
het  oude  ongeiukkige  gevoel  bleef  mij  nu  weder  bij  —  het  droevigst  als  ik 
haar  verliet  —  en  ik  wilde  liever  op  en  in  de  vrije  lucht  zijn,  dan  ruste- 
loos  wakker  liggende  of  in  ellendige  droomen  het  verledene  weder  door- 
leven.  Ik  sleet  het  langste  gedeelte  van  menigen  woesten  en  treurigen 
nacht  zoo  te  paard,  mij  onder  het  rijden  de  gedachten  weder  te  binncn 
roepende,  die  mij  gedurende  mijne  uitlandigheid  hadden  bezig  gehouden. 

Of  als  ik  liever  zeide,  dat  ik  naar  den  nagalm  van  die  gedachten  luis* 
terde,  zou  ik  beter  de  waarheid  uitdrukken.  Zij  spraken  mij  uit  de  verte 
toe.  Ik  had  ze  van  mij  verwijderd  en  mij  op  mijne  onvermijdelijke  plaaXs 
gesteld.  Als  ik  Agnes  voorlas  wat  ik  schreef ;  als  ik  haar  luisterend  ge- 
zichtje  zag,  haar  tot  lachjes  of  tranen  bewoog  en  hare  hartelijke  stem  zoo 
emstig  hoorde  spreken  over  de  hersenschimmige  gebeurtenissen  der 
denkbeeldige  wereld  waarin  ik  leefde,  dacht  ik  welk  een  lot  het  mijne 
had  kunnen  zijn ;  maar  ik  dacht  slechts  zoo,  gelijk  ik,  toen  ik  met  Dora 
getrouwd  was,  dacht,  wat  ik  had  kunnen  wenschen  dat  mijne  vrouw 
voor  mij  ware. 

Mijn  plicht  jegens  Agnes,  die  mij  lief  had  met  eene  liefde,  welke  ik 
niet  kon  verstoren,  zonder  haar  uit  zelfzucht  onrecht  te  doen,  en  dan 
nooit  kon  hcrstellen ;  mijne  gerijpte  overtuiging,  dat  ik,  die  mijne  eigene 
bestemming  had  bewerkt  en  datgene  gewonnen  waarop  ik  zoo  driftig 
mijn  hart  had  gesteld,  geen  recht  had  om  te  morren  en  geduldig  moest 
dragen;  dit  omvatte  alles  wat  ik  gevoelde  en  geleerd  had.  Maar  ik  be- 


limNE  LIEFDE   EN   MIJN   PLIGHT.  IO9 

Diinde  haar;  en  nu  werd  het  zel&  zekere  troost  voor  mij,  tnjj  onbestemd 
ccD  ver  vetwijderden  dag  voor  te  stellen,  wanneer  ik  dat  onberispelijk 
zou  mogen  bekeoDcn;  wanneer  dit  alles  voorbij  lou  zijn  i  wanneer  ik 
zeggen  kon :  >  Agnes,  zoo  was  het  toen  ik  thuis  kwam ;  en  nu  ben  ik  oud, 
en  ik  heb  noott  weder  bemindl" 

Zij  toonde  mij  geene  enkele  maal  eenige  verandering  in  zich  zelve, 
Wat  zij  altijd  voor  mij  geweest  was  dat  was  zij  nog,  geheel  onverandcrd. 

Tusschen  mijne  tanteenmijhadinditopzicht,sedertdenavondmijner 
tenigkorast,  iets  bestaan,  dat  ik  niet  zoozeer  terughouding  ofgedwongcn 
stilzwijgen  kan  noemen,  als  wel  eene  stille  bewustheid  dat  wij  er  te  zamen 
aan  dachten,  maar  onze  gedachten  geene  woorden  gavcn.  Als  wij,  vol- 
gens  onze  oude  gewoonte,  des  avonds  voor  het  vuur  zaten,  kwamen  wij 
oikwijis  hiertoe,  zoo  natuurlijk  en  dit  zoo  wel  van  elkander  wetende  alsof 
wij  het  openlijk  gezegdhadden.  Maar  wij  bewaarden  altijd  het  stilzwij- 
gen. Ik  geloofdc  dat  zij  dien  avond,  geheel  of  gedeeltelijk,  mijne  gedach- 
ten had  gelezen ;  en  zij  begreep  ten  voile  waarom  ik  die  gedachten  niet 
duidelijk  te  kennen  gaf, 

Toen  deze  kersttijd  gekomen  was  en  Agnes  mij  geen  nieuw  vertrouwen 
had  geschonken,  begon  eene  twijfeting,  die  reeds  verscheidene  roalen  in 
mijn  gemoed  was  opgekomen  —  of  zij  eenig  bcgrip  van  den  waren  loe- 
fltand  van  mijn  hart  kon  hebben,  en  wederhouden  werd  door  dc  vrees 
van  mij  leed  te  doen  - —  mij  zwaar  te  dnikken.  Als  dat  zoo  ware,  dan  be- 
teekende  mijne  opoffering  niets,  dan  was  mijne  dutdelijkste  verplichting 
jegens  haar  onvervuld  en  deed  ikop  denduurdatgene  watikzooge- 
vreesd  had  te  doen.  Ik  beslooC  dit  biiiten  alien  twijfet  testellen.  en  als  er 
zulk  ecn  scheidsmuur  tusschen  ons  bestond,  dien  met  vaste  hand  afte 
breken.- 

Hetwas  —  welke  duurzame  reden  heb  ik  omhet  mijteherinneren! — 
een  koude,  gure  winterdag.  Er  was  eenige  uren  vroeger  sneeuw  gevallen, 
en  deze  lag,  niet  diep,  maar  hard  bevroren  op  den  grond.  Over  de  zee, 
voor  mijn  venster,  blies  de  wind  onstuimig  uit  het  noorden,  Ik  had  er 
aan  gedacht,  hoe  hij  over  die  sneeuwwoestijnen  op  de  Zwitsersche  bergen 
moest  gieren,  die  nu  voor  elken  menschelijken  voet  ontoegankelijk  wa- 
ren, en  wat  eenzamer  was,  die  barre  gewesten  of  de  verlatenc  oceaan. 

•  Vandaag  uitrijdSn,  Trot  f"  zeide  mijne  tante,  haar  hoofd  binnen  de 
deurstekende.  —  »Ja,"zeide  ik,  tik  wileens  naar  Canterbury.  Het  is 
eengoededag  voor  een  rit."  —  >Jk  hoop,  dat  uw  paard  crook  zoo  over 
mag  denken,"  zeide  mijne  tanle,  *  maar  op  het  oogenblik  laat  het  kop  en 
ooren  hangen,  en  siaat  daar  voor  dedeur  alsof  het  zijnstalveelbeter 
lou  vinden." 

Mijne  tantc,  moct  ik  aanmerken,  liet  mijn  paard  wel  op  den  verboden 
grond  komen,  maar  was  voor  ezels  vobtrekt  niet  inschikkelijker  ge- 
worden. 

>Het  zai  zoo  metcen  frischgeooegworden!"  zeide  ik.^iE^n  rit  zal 

zijn  meester  in  alien  gevalle  goeddoen,"  merkte  mijne  tante  aan,  naar  de 

papieren  op  mijne  tafel  ziende,  >0  kind,  wat  zit  ge  daar  lang;  ik  dacht 

nooit,  als  ik  vroeger  boeken  las,  welk  een  werk  men  had  om  ze  te  schrij- 

DAvm  coPFKRFmD.  —  m.  ^.^ 


2IO  DAVID   COPPERFIELD. 


ven."  —  ^Men  heeft  somtijds  werk  genoeg.om  ze  te  lezen,"  antwoordde 
ik ;  >  en  wat  het  schrijven  betreft,  dat  heeft  zijne  eigenaardige  bekoor- 
lijkheden,  tante."  — >Ja,  dat  zie  ik,"  zeide  zij.  lEerzucht,  verlangen  om 
zich  mede  te  deelen,  en  nog  veel  meer,  denk  ik?  Nu,  rijd  maar  been!"— 
1  Weet  gij  niets  meer,"  zeide  ik,  bedaard  voor  haar  staande  —  zij  hadmij 
op  den  schouder  geklopt  en  was  op  mijn  stoel  gaan  zitten,  >  van  diegcne- 
genheid  van  Agnes  ?" 

Zij  zag  mij  een  poosje  in  het  gezicht  eer  zij  ten  antwoord  gaf : 

>Ik  geloof  wel  van  ja,  Trot"  —  En  is  uwe  eerste  gedachte  bevestigd }" 
vroeg  ik.  —  ^Ik  geloof  ook  van  ja,  Trot." 

Zij  zag  mij  zoo  strak  aan,  meteene  soort  van  twijfel,  of  medelijden, 
of  onrust,  dat  ik  mij  nog  vaster  voomam  een  geheel  vroolijk  gezicht  te 
toonen. 

^En  wat  meer  is,  Trot..."  zeide  mijne  tante.  —  >Ja  —  wel  ?"  —  >Ik 
denk,  dat  Agnes  zal  gaan  trouwen."  —  >God  zegene  haar,"  zeide  ik 
blgmoedig.  —  >  God  zegene  haar,"  zeide  mijne  tante,  >  en  haar  man  ook!" 

Ik  herhaalde  dit  laatste,  groette  mijne  tante,  ging  vlug  de  trap  af,  steeg 
op  en  reed  been.  Er  bestond  nu  nog  meer  reden  dan  te  voren  om  te  doen 
wat  ik  voomemens  was. 

Hoe  wel  herinner  ik  mij  nog  dat  wintertochtje !  De  ijsdeeltjes,  door 
den  wind  van  het  gras  afgeveegd  en  mij  in  het  gezicht  gewaaid ;  hetharde 
gekletter  der  hoeven  van  mijn  paard,  die  een  wijsje  op  den  grond  stamp- 
ten  ;  de  stijf  bevrorene  voren  op  het  bouwland,  de  in  den  wind  rond- 
dwarrelende  sneeuw  in  den  kalkput;  de  dampende  paarden  voor  den 
hooiwagen,  die  op  den  heuveltop  bleven  stilstaan  om  adem  te  halen,  en 
welluidend  hunne  bellen  lieten  klingelen ;  de  witte  omtrekken  der  duinen 
tegen  de  donkere  lucht  afstekende,  alsof  zij  op  eenereusachtigelei  waren 
geteekend. 

Ik  vond  Agnes  alleen.  De  kinderen  waren  nu  naar  huis,  en  zij  zat  een- 
zaam  bij  het  vuur  te  lezen.  Zij  legde  haar  boek  neer,  toen  zij  mij  zag 
binnenkomen,  en  mij  naar  gewoonte  verwelkomd  hebbende,  nam  zij 
haar  werkmandje  en  zette  zich  in  een  der  ouderwetsche  uitstekvensters. 

Ik  zette  mij  naast  haar,  en  wij  praatten  over  mijn  werk,  en  wanneer  het 
af  zou  zijn,  en  hoeveel  ik  sedert  mijn  vorig  bezoek  gevorderd  was.  Agnes 
was  zeer  opgeruimd,  en  voorspelde  lachend,  dat  ik  weldra  te  beroemd 
zou  zijn  om  over  zulke  dingen  met  mij  te  praten. 

>Ik  neem  dus  den  tijd  maar  waar,  ziet  ge,"  zeide  Agnes,  len  praat  met 
u  terwijl  ik  nog  mag." 

Ik  beschouwde  haar  gezichtje  vol  edele  schoonheid,  terwijl  zij  op  haar 
werk  lette,  toen  zij  hare  zachte,  heldere  oogen  opsloeg,  en  bemerkte  dat 
ik  haar  aanzag. 

>  Gij  zijt  nadenkend  vandaag^  Trotwood !"  —  >  Agnes,  zal  ik  u  zeggen 
waarom  ?  Ik  ben  gekomen  om  het  u  te  zeggen." 

Zij  legde  haar  werk  neer,  gelijk  zij  gewoon  was  als  wij  emstig  overiets 
spraken,  en  gaf  mij  hare  geheele  aandacht. 

>Lieve  Agnes,  twijfelt  gij  er  aan  of  ik  u  trouw  ben  ?"  —  >Neen !"  ant- 
woordde zij  met  een  blik  van  verbazing.  —  t  Twijfelt  gij  er  aan  of  ik  nog 


IK   HEB  EEN    KRt4SnG  ONDBRllOUD    I 


ben  wat  ik  altijd  voor  u  gcwcest  ben  ?"  —  »Neen !"  antwoordde  zij  gelijk 
te  voren.  —  » Weet  gij  nog  wel,  dat  ik,  toen  ik  thuia  knam,  u  heb  willen 
zeggen,  welk  eene  schuld  van  dankbaarheid  ik  aan  u  had  en  hoe  vurig 
mijngcvoel  voor  u  was;"  —  »Dat  weet  ik  nog  heel  wel,"  antwoordde  zij 
zacht  en  vricndelijk.  —  >Gijhebteengeheim,"zeideik  (Laatmijdaarin 
declen,  Agnes." 

Zij  sloeg  hare  oogen  neer  en  beefde. 

>  Ik  kon  bijna  niet  missen  te  weten,  al  had  ik  het  uiet  gehoord  —  maar 
uit  een  anderen  mend  dan  den  uwen,  Agnes,  dat  vreemd  schljnt  —  dat 
er  ieinand  is  aan  wien  gij  den  schat  van  uwe  tiefde  hebt  geschonken.  Sluit 
inij  oiet  uitvan  iets,  datuw  gelukzoonabijbelrefllAlsgemijvertrouwen 
kuDt,  gelijk  gij  zegt,  en  gelijk  ik  weet  dat  gij  wel  moogt,  laat  mij  dan,  in 
dit  opzicht  bovenal,  uw  vriend,  uw  breeder  zijn !" 

Met  een  smeekenden,  bijna  verwijtenden  blik  stood  zij  van  de  vcnster- 
bank  op,  en  haastig  dekainer  doorgaande,alsof  zij  niet  wist  waarheen, 
hield  zij  hare  handen  voor  haar  gezicht,  en  barstte  in  zulke  tranen  uit, 
dat  ik  er  geheel  van  ontroerde. 

En  toch  deden  die  tranen  iets  bij  mij  ontwaken,  en  schenen  zij  mijn 
hart  iets  te  beloven.  Zonder  dat  ik  wist  waaroni,  verbonden  die  tranen 
zich  met  den  zachten,  treurigen  glimlach,  die  mij  zoo  vast  in  het  ge- 
heugen  was  gebleven,  en  deden  zij  mij  meer  van  hoop  dan  van  vrees  of 
medelijden  beven. 

»  Agnes!  Zustpr!  Liefste!  Wat  heb  ik  gedaan !" — >  Laat  mij  heengaan, 
Trotwood.  Ik  ben  niet  weL  Ik  ben  mij  zelve  niet  meester.  Ik  zal  slraks — 
op  een  anderen  tijd  met  u  spreken.Ik  zal  U  schrijven.  Spreek  qu  niet  tegen 
mij.  Och  neen !  Och  neen !" 

Ik  poogde  mij  te  herinneren  wat  zij,  toen  ik  den  vorigen  avond  met 
haar  sprak,  gezegd  had  van  eene  genegenheid,  die  geenebeanlwoording 
noodig  had,  Het  scheen  een  geheele  wereld  te  zijn,  die  ik  in  een  oogen- 
blik  moest  doorzoeken. 

» Agnes,  het  is  mij  niet  mogelijk  u  zoo  te  zien  en  te  moeten  denken, 
dat  ik  er  de  oorzaak  van  ben.  Liefet  meisje,  mij  veet  dierbaarder  dan 
iets  anders  in  het  leven,  als  gij  ongelukkig  zljt,  laat  mij  dan  in  uw  ongeluk 
deelen.  Als  gij  hulp  of  raad  noodig  hebt,  laat  mij  dan  beproeven  ze  u  te 

Seven.  Als  gij  werkelijk  een  last  op  het  hart  hebt,  laat  mij  dan  beproeven 
ien  te  verlichten,  Voor  wie  leef  ik  nu  nog,  Agnes,  als  het  niet  voor  u 
is!" —  »0,  spaar  mij.  Ik  ben  niet  recht  bij  mij  zelve.  Een  andermaal!" 
was  al  wat  ik  verstaan  kon. 

Was  het  eene  eigenlievende  dwaling,  die  mij  verleidde?  Ofopende 
zich  werkelijk  een  uitzicht  voor  mij,  waaraan  ik  niet  had  durven  denken  ? 
>Ik  moet  meer  zeggen.  Ik  kan  u  zoo  niet  laten heengaan. Om  'sHemels 
wil,  Agnes,  laten  wij  elkander  na  al  deze  jaren,  en  na  al  wat  zij  hebben 
medegebracht,  niet  mis  verstaan.  Als  gij  nog  eenigszins  denkt  dat  ik  het 
gcluk,  dat  gij  schenken  zult,  zou  kunnen  benijden  —  dat  ik  u  niet  aan 
cen  dierbaarder  beschermer,  van  uwe  eigene  keus,  zou  kunnen  af- 
Btaan  —  dat  ik  niet  uit  de  verte  een  tevreden  getuige  van  uwe  btijd- 
Bchap  zou  kunnen  zijn  —  verwijder  die  gedachte,  want  ik  verdien  ze 


212  DAVID   COPPERFI£LD. 


niet !  Ik  heb  niet  geheel  ttvergeefs  geleden.  Gij  zijt  mij  niet  geheel  tever- 
geefs  ten  voorbeeld  geweest.  £r  is  geen  zweem  van  zelfzucht  in  hetgeen 
ik  voor  u  gevoel." 

Zij  was  nu  kalm.  Weldra  keerde  zij  haar  bleek  gezichtje  naar  mij  toe, 
en  zeide  met  eene  zachte,  nu  en  dan  haperende,  maar  toch  heldere stem: 

>Ik  ben  het  aan  uwe  zuivere  vriendschap  voor  mij  verschuldigd,  Trot- 
wood  —  waaraan  ik  waarlijk  niet  twijfel  —  u  te  zeggen,  dat  gij  u  vergist 
Meer  kan  ik  niet  doen.  Als  ik  somtijds,  in  den  loop  van  jaren,  hulp  en 
raad  heb  noodig  gehad,  zijn  ze  mij  toegekomen.  Alsik  mij  somtijdsonge- 
lukkig  heb  gevoeld,  dat  gevoel  is  weder  voorbijgegaan.  Als  ik  somtijds 
een  last  op  het  hart  heb  gehad,  die  is  mij  verlicht  geworden.  Als  ikeenge- 
heim  heb,  is  het  —  geen  nieuw  geheim,  en  het  is  —  niet  wat  gij  denkt  Ik 
kan  het  niet  ontdekken  of  laten  deelen.  Het  is  lang  het  mijne  geweest,  en 
moet  het  mijne  blijven."  —  ^  Agnes !  Wacht !  Een  oogenblik !" 

Zij  wilde  heengaan,  maar  ik  hield  haar  terug.  Ik  sloeg  mijn  arm  om 
haar  middel.  ^In  den  loop  van  jarenl'S  Geen  nieuw  geheim  !"Nieuwe 
gedachten  dwarrelden  door  mijn  hoofd,  eene  nieuwe  hoop  vervulde  mijn 
gemoed  en  deed  de  geheele  kleur  van  mijn  leven  veranderen. 

>  Dierbaarste  Agnes !  Die  ik  zoo  eerbiedig  en  vereer  —  die  ik  zoo  innig 
liefheb !  Toen  ik  vandaag  hierheen  kwam,  dacht  ik,  dat  niets  mij  die  be- 
kentenis  zou  kunnen  ontwringen.  Ik  dacht,  dat  ik  die  ons  leven  lang  in 
mijne  borst  zou  houden  opgesloten,  tot  wij  oud  waren  geworden.  Maar 
Agnes,  als  ik  waarlijk  eene  nieuwe  hoop  heb,  dat  ik  u  ooit  meer  dan 
Zuster  zal  mogen  noemen,  iets  geheel  anders  dan  Zuster!" 

Hare  tranen  stroomden  weder,  maar  zij  geleken  niet  naar  die,  welke 
zij  zoo  pas  had  gestort,  en  ik  zag  mijne  hoop  daarin  schitteren. 

*  Agnes !  Altijd  mijne  geleidster  en  beste  steun !  Als  gij  u  meer  om  u 
zelve  hadt  bekommerd,  en  minder  om  mij,  toen  wij  hier  te  zamen 
opgroeiden,  denk  ik  dat  mijne  loszinnige  verbeelding  nooit  van  u  zou 
zijn  afgezworven.  Maar  gij  waart  zooveel  beter  dan  ik,  mij  zoo  noodig 
bij  elke  kinderlijke  hoop  en  teleurstelling,  dat  het  mij  eene  behoefte  en 
gewoonte  werd  u  te  hebben  om  alles  toe  te  vertrouwen  en  mij  in  alles  op 
te  verlaten,  en  daardoor  mijne  eerste  en'grootere  behoefte  verdrongen 
werd  om  u  zoo  lief  te  hebben  als  ik  u  werkelijk  liefheb !" 

Nog  schreiende,  maar  niet  droevig  —  van  blijdschap !  en  in  mijne 
armen  gesloten  gelijk  zij  nog  nooit  geweest  was,  en  gelijk  ik  dacht  dat  zij 
nooit  zou  worden ! 

^Toen  ik  Dora  lief  had  —  teeder,  Agnes,  gelijk  gij  weet  — "  —  ija," 
zeide  zij  emstig.  >En  ik  ben  blijde  dat  ik  dat  weet."  —  >  Toen  ik  haar 
liefhad,  ze\h  toen  zou  mijne  liefde  onvolkomen  zijn  geweest,  zonderuwe 
sympathie.  Ik  kreeg  die,  en  zij  was  volmaakt  geworden.  En  toen  ik  haar 
verloor,  Agnes,  wat  zou  ik  toen  weder  zonder  u  geweest  zijn !" 

Vaster  in  mijne  armen,  dichter  aan  mijn  hart,  met  hare  bevende  hand 
<op  mijn  schouder,  terwijl  hare  lieve  oogen  door  hare  tranen  been  de 
mijne  aanstraalden ! 

9  Ik  ging  been,  dierbare  Agnes,  vol  liefde  vooru.  Ikbleefweg,vol 
liefde  voor  u.  Ik  kwam  terug,  vol  liefde  voor  u  I" 


BKVESTIGING  VAN  HET   VERMOEDXN  MIJNKR  TANTE,  313 

£d  nu  ^ogdeik  hau  te  verhalen  van  den  zelfetrijd  dien  ik  gchad  had,  en 
het  besluit  waartoe  ik  gckomcn  was.  Ik  poogde  mijs  gcmoed  geheel  voor 
haar  open  te  iegget].  Ik  poogde  haar  te  toonen,  hoe  ik  tot  betere  kennis 
van  mij  zelven  en  haar  hoopte  te  komen,  en  hoe  ik,  getrouw  aan  mijn 
voornemen,  dien  dag  zelfs  daar  gekomen  was.  Als  xij  mij  zoo  liefhad, 
zeide  ik,  dat  lij  mij  tot  haar  echtgenoot  kon  nemen,  kon  zij  dit  om  geene 
verdienste  van  mij  doen,  bchalve  om  de  oprechtheid  vanraijnehefde 
voor  haar,  en  het  leed,  waaronder  die  gerijpt  had  tot  hetgeen  zij  was  \  en 
daarom  was  het  dat  ik  haar  die  openbi^de.  En  o,  Agnes,  uit  Uwe  trouwe 
oogen  zag  te  gelijk  de  geest  mijner  kinderUjke  vrouw  mij  aan,  zeggende 
dat  bet  zoo  goed  was,  en  mij  door  u  tot  de  teederste  herinneringen  lok- 
kende  vanhetBloesempje,  datinden  bloei  wasverwelkt! 

ilk  ben  zoo  zalig,  Trotwood  —  mijn  hart  is  zoo  overvol  —  maar  er  is 
lets,  dat  ik  vooral  zeggcn  moet."  —  *  Wat  is  dat ,  liefste  ^' 

Zij  legdehare  handen  zacht  op  mijnc  schouders  en  zag  mij  kalm  in  de 
oogen. 

>Kunt  gij  nog  niet  radsn  wathetisf"  »Ik  ben  bang  omverkecrdte 
raden.  Zeg  het  mij  maar,  liefste."  —  >Ik  heb  U  al  mijn  leven  liefgehad !" 

C,  wij  waren  gelukkig,  wij  waren  gelukkig  1  Onze  tranen  vloeiden  niet 
over  de  beproevingeo  (de  hare  zoovee)  grootcr),  waardoor  wij  hiertoe 
gekomen  waren,  maar  uit  verrukking  dat  wij  zoo  vereenigd  waren  om 
nooit  meer  te  scheiden ! 

Wij  wandelden  op  dien  winteravond  te  zamen  door  het  veld,  en  aan 
de  gezegende  kalmte  in  ons  binnenste  scheen  zelfs  de  heldere  lucht  deel 
te  nemen.  De  vroegste  sterren  begonnen  te  blinken  toen  wij  daar  nog 
tocfden,  en  daamaar  opziende,  dankten  wij  onzen  God,  dat  hij  ons  tot 
deze  rust  had  gevoerd. 

Later,  toen  de  maan  scheen,  slonden  wij  te  zamen  in  hetzelfde  ouder- 
wetsche  vensteruitstek  \  Agnes  met  hare  oogen  naar  de  maan  opgestagen. 
en  ik  haar  bhk  volgende.  Lange  mijlen  weegs  openden  zich  toen  voor 
mijn  geest,  en  ik  zag  een  haveloozcn  knaap,  verstooten  en  verwaarloosd, 
voortzwoegen,  die  toch  eens  het  hart,  dat  nu  tegen  het  mijne  klopte,  zijn 
eigendom  zou  noemen.  . 

Het  was  des  anderen  daags  bijna  etenstijd,  toen  wij  voor  mijne  tante 
verschenen.  Zij  was,  zeide  Peggotty,  boven  op  mijne  studeerkamer,  die 
het  haar  trots  was  voor  mij  in  orde  en  gereedheid  te  houden.  Wij  vonden 
haar  met  haar  bril  op  bij  het  vuur  zitten. 

»Wel  goedheidl"  zeide  mijne  tante,  door  de  scheraering  turende. 
aWie  is  dat,  die  ge  daar  meebrengt?"- —  >  Agnes,"  antwoordde  ik. 

Daar  wij  haddcn  afgesproken  om  eerst  niets  te  zeggen,  was  mijnc  tante 
niet  wcinig  in  de  war.  Zij  wierp  mij  een  blik  van  hoop  toe,  toen  ik 
>Agnes"  zeide;  maar  ziende,  datikereveneensuitzagalsgewoonlijk, 
nam  zij  in  wanhoop  haar  bril  af  en  wreef  er  haar  neus  mede. 

Zij  groette  Agnes  evenwel  hartelijk,  en  weldra  zaten  wij  beneden,  in 


214  DAVTD   COPPERFIKLD. 


de  verlichte  voorkamer,  aan  tafel.  Mijne  tante  zette  twee- ofdriemaal 
haar  bril  op,  om  mij  nog  eens  aan  te  zien,  maar  nam  hem  even  dikwijls, 
teleurgesteld,  weder  af  en  wreef  er  haar  neus  made  —  tot  groote  versla- 
genheid  van  mijnheer  Dick,  die  wel  wist  dat  dit  een  slecht  teeken  was. 

%  A  propos,  tante,"  zeide  ik  na  den  maaltijd,  9  ik  heb  met  Agnes  g^ 
sproken  over  wat  ge  mij  gezegd  hebt."  —  >Dan,  Trot,"  zeide  mijne 
tante,  hoogrood  wordende,  thebt  ge  zeer  verkeerd  gedaan  en  uw  woord 
gebroken."  —  >  Maar  ge  zijt  er  toch  niet  boos  om,  tante,  hoop  ik.  En  dat 
zult  ge  zeker  niet  wezen,  als  ge  hoort  dat  Agnes  niet  ongelukkig  is  met 
eene  genegenheid."  —  >Praatjes  en  malligheid!"  zeide  mijne  tante. 

Daar  mijne  tante  verdrietig  scheen  te  zijn,  dacht  ik  het  best  spoedig 
een  eind  aan  hare  verdrietelijkheid  te  maken.  Ik  bracht  Agnes  aan  mijn 
arm  achter  haar  stoel,  en  daar  bleven  wij  beiden  over  haar  been  gebogen 
staan.  Mijne  tante  keek  door  haar  bril  even  naar  ons  op,  sloeg  hare  han- 
den  samen  en  kreeg  het,  voor  de  eerste  en  eenige  maal  zoolang  ik  haar 
gekend  heb,  dadelijk  op  de  zenuwen. 

De  zenuwen  deden  Peggotty  verschijnen.  Zoodra  mijne  tante  weder 
bijgekomen  was,  vloog  zij  op  Peggotty  aan,  noemde  haar  eene  malle 
oude  meid,  en  sloot  haar  met  alle  macht  in  de  armen.  Daama  omhebde 
zij  mijnheer  Dick  (die  ten  hoogste  vereerd,  maar  zeer  verwonderd  was) 
en  daama  zeide  zij  hun  waarom.  Toen  waren  wij  alien  te  zamen  gelukkig. 

Ik  kon  niet  ontdekken,  of  mijne  tante  in  haar  laatste  gesprek  met  mij 
een  vroom  bedrog  had  te  baat  genomen,  dan  of  zij  zich  werkelijk  in  den 
staat  van  mijn  gemoed  had  vergist.  Het  was  voldoende,  zeide  zij,  dat  zij 
mij  gezegd  had,  dat  Agnes  zou  gaan  trouwen,  en  dat  ik  nu  beter  dan 
iemand  wist,  hoe  waar  dit  was. 

Wij  werden  binnen  de  veertien  dagen  getrouwd.  Traddles  en  Sofia  en 
doctor  en  mevrouw  Strong  waren  de  eenige  genoodigden  bij  de  stillc 
plechtigheid.  Wij  verlieten  hen  vol  blijdschap  en  reden  te  zamen  been. 
In  mijne  armen  gesloten  hield  ik  de  bron  van  elke  edele  zucht,  die  ik 
ooit  gedaan  had,  het  middelpimt  van  mij  zelven,  de  kring  van  mijn  leven, 
mijne  vrouw,  welke  ik  liefhad  met  eene  liefde  die  op  eene  rots  was  ge- 
vestigd. 

sLiefste  man!"  zeide  Agnes.  9Nu  ik  u  bij  dien naam  mag noemen, 
heb  ik  u  nog  66n  ding  te  ze^gen."  —  >Laat  mij  hooren,  lieve."  —  >Het 
is  uit  den  nacht  toen  Dora  stierf.  Zij  liet  mij  roepen." —  >  Dat  deed  zij.**— 
>  Zij  zeide  mij,  dat  zij  mij  iets  naliet  Kunt  gij  bedenken  wat  het  was  ?" 

Ik  geloofde  van  ja.  Ik  trok  de  vrouw,  die  mij  zoo  lang  had  liefgehad, 
dichter  bij  mij. 

>Zij  zeide,  dat  zij  mij  een  laatst  verzoek  had  te  doen,  eene  laatste  het- 
lige  taak  op  tedragen."  —  En  dat  was..."  —  ^  Dat  ik  eens  dczeledigc 
plaats  zou  vervullen.*' 

En  Agnes  legde  haar  hoofd  op  mijne  borst  en  schreide,  en  ik  schreide 
met  haar,  schoon  wij  zoo  gelukkig  waren. 


BAAS  PEGGOTTY  NOG   KEKMAAL. 


EEN    BBZOEK. 


Mijne  aanteekeningcn  zijn  bijna  voltooid ;  maar  er  Ugt  mij  toch  nog 
eene  gebeurCenis  in  het  geheugen,  waarbij  het  dikwijis  met  genoegen 
blijft  sdlstaan,  en  iionder  welke  iin  draad  van  de  streng,  die  ik  gevloch- 
ten  heb,  een  uitgerafeld  einde  zou  hebben. 

Ik  was  rijker  geworden  in  roera  en  vermogen,  mijne  huiselijke  blijd- 
schap  was  volkomen,  ik  was  tien  gelukkige  jaren  getrouwdgeweest." 
Agnes  en  ik  zaten  bij  het  vuur,  in  ons  huis  te  L  o  n  d  e  n,  op  een  avond  in 
het  voorjaar,  en  drie  van  onze  kinderen  waren  in  de  kamer  aan  het  spc- 
len,  toen  men  mij  kwam  zeggen  dat  een  vreemdeling  mij  verlangde  te 
spreken. 

Menhadhemgevraagdofhij  om  zaken  kwam,  en  hij  hadNeengeant- 
woord ;  hij  kwam  om  het  pteizier  van  mij  te  zten  en  was  van  heel  ver  ge- 
komen.  Hij  was  een  oud  man,  zeide  de  meid,  en  zag  er  uit  als  een  boer. 

Daar  dit  den  kindeten  geheimzinnig  in  de  ooren  klonk,  en  bovendien 
naar  het  begin  van  een  geliefkoosd  sprookje  geleek,  dat  Agnes  hun 
placht  te  vertellen,  van  eene  oude  fee  met  een  mantel,  die  alle  menschen 
haatte,  bracht  het  eenige  opschudding  teweeg.  Een  van  onze  knaapjes 
legde  zijn  hoofd  in  moeders  schoot  om  buiten  nnod  te  zijn,  en  kleine 
Agnes  (ons  oudste  kind)  liet  hare  pop  op  een  stoel  zitten,  om  hare  plaats 
te  vervullen,  en  stak  haar  hoofdje  met  blonde  knillen  tusschen  de  ven- 
stergordijnen  uit,  om  te  zien  wat  er  verder  zou  gebeuren. 

>  Laat  hem  maar  hier  komen,"  zeide  ik. 

Weldra  verscheen  een  rustig  oud  man  met  grijs  haar,  en  bleet,binnen- 
komende,  in  de  donkere  deur  staan.  Kleine  A^nes,  door  zijn  voorkomen 
aan^elokt,  was  komen  toeloopen  om  hem  m  te  halen,  en  ik  had  zijn 
gezicht  nog  niet  duidelijk  gezien,  toen  mijne  vrouw  opsprong,  en  mij 
mel  eene  stem  vol  blijde  ontroering  toeriep,  dat  het  baas  Peggotty  was. 

Het  was  ook  baas  Peggotty  —  een  oud  man  nu,  maar  nog  krachrig, 
gezond  en  frisch  in  zijn  ouderdom.  Toen  onze  eersteaandoeningbedaard 
was,  en  hij  voor  het  vuur  zat,  met  de  kinderen  op  zijne  knieen  en  het 
gchijnsel  der  vlam  in  het  gezicht,  kwam  hij  mij  zulk  een  forsch  en  stevig, 
en  bovendien  zulk  een  schoon  oud  man  voor,  als  ik  ooit  gezien  had. 

>  Mijnheer  David,"  zeide  hij ;  en  de  oude  naam  met  den  ouden  klank 
klonk  mij  nog  zoo  gewoon  in  de  ooren  !»Mijnheer  David,  het  is  een  vroo- 
lijk  uur  dat  ik  u  nog  eens  zie,  met  uwe  eigene  echte-vrouw  1"  —  »  Waarlijk 
een  vroolijk  uur,  oude  vriend  I"  riep  ik  uit  —  lEn  die  lieve  kleintjes!" 
zeide  baas  Peggotty.  i  Als  ik  die  bloempjes  aanzie!  Wei,  mijnheer  David, 
ge  waart  nog  maar  zoo  groot  als  de  kleinste  van  deze,  toen  ik  u  voor  de 
eerste  maal  zag !  Toen  was  Emily  ook  niet  grooter,  en  onze  arme  jongen 
was  nog  maar  een  jongen!"  —  >De  tijd  heeflmij  sedertmecr  doen  ver- 
anderen  dan  u,"  zeide  ik.  >  Maar  laat  die  lieve  schelmpjes  naar  bed  gaan, 
en  daar  gij  ingeenanderhuisinEngelanddan  cUt  moetstapen,zeg 
mij  waai  ik  uwe  bagage  kan  laten  halen  —  ik  ben  benieuwd  of  de  oude 


2l6  DAVID  COPPERFIBLD. 


zwarte  zak,  die  zoo  ver  gereisd  heeft,  er  bij  is — en  dan  zuUen  wij,  bij  een 
glas  Yarmouther  grog,  over  het  nieuws  van  tien  jaren  praten."  —  »Zijt 
gij  alleen  ?  vroeg  Agnes.  —  »Ja,  mevrouw,"  antwoorde  hij,  haar  dehand 
kussende, »  geheel  alleen." 

Wij  plaatsten  hem  tusschen  ons  beiden  in^  niet  wetende  hoe  hem  g^ 
noeg  te  toonen  dat  hij  welkom  was,  en  toen  ik  naar  zijne  oude  bekeode 
stem  luisterde,  had  ik  mij  kunnen  verbeelden  dat  hij  nog  op  rets  was  om 
zijne  geliefde  nicht  te  zoeken. 

»  Het  is  een  machtige  plas  water,"  zeide  baas  Peggotty,  »  om  over  te 
komen,  en  maar  vier  weken  te  blijven.  Maar  water  —  vooral  het  zoute— 
is  mij  niet  vreemd  en  vrienden  zijn  mij  dier,  en  ik  ben  hier  —  £n  datis 
een  versje,"  zeide  baas  Peggotty,  verwonderd  dat  hij  dit  ontdekte,  »il 
had  ik  het  zoo  niet  gemeend."  —  »  Gaat  ge  zoo  spoedig  die  vele  doizend 
mijlen  weer  terug?"  vroeg  Agnes.  — »Ja,  mevrouw,"  antwoordde  hij. 
Dat  heb  ik  Emily  beloofd,  eer  ik  heenging.  Ziet  ge,  ik  word  er  met  de 
jaren  niet  jonger  op,  en  als  ik  nu  niet  was  gezeild,  zou  ik  het  denkelijk 
nooit  gedaan  hebben.  En  het  heeft  mij  altijd  op  het  hart  gelegen,  dat  ik 
m  o  e  St  overkomen  om  mijnheer  David  te  zien,  en  u  zelve  in  uw  lieven 
bloei  en  uw  huwelijksgeluk,  eer  ik  er  te  oud  voor  werd." 

Hij  zag  ons  aan,  alsof  hij  zijne  oogen  niet  genoeg  aan  ons  kon  ver- 
gasten.  Agnes  streek  lachend  eenige  zwervende  lokken  van  zijn  grijs 
haar  weg,  opdat  hij  ons  beter  zou  kunnen  zien. 

»En  vertel  ons  nu  alles,"  zeide  ik,  »hoe  het  u  gegaan  is."  —  »  Dat  is 
gauw  verteld,"  antwoordde  baas  Peggotty. » Wij  zijn  nergens  gekomen 
of  het  heeft  ons  goed  gegaan.  Altijd  heeft  het  ons  goed  gegaan.  Wij 
hebben  gewerkt  zooals  wij  moesten  en  misschien  hebben  wij  het  eerst 
wel  een  beetje  zwaar  gehad,  maar  altijd  h^eft  het  ons  goed  gegaan.  Met 
de  schapenfokkerij,  en  met  het  planten,  en  met  allerlei  heeft  het  ons  zoo 
goed  gegaan  als  het  maar  kon.  Er  is  eene  soort  van  zegen  op  ons,"  zeide 
baas  Peggotty,  eerbiedig  zijn  hoofd  buigende, »  en  wij  hebben  niets  anders 
dan  voorspoed  gehad.  Dat  is,  op  den  duur  —  zoo  niet  ^steren,  dan  van- 
daag  zoo  niet  van  daag,  dan  morgen."  —  »  £n  Emily  ?  zeide  Agnes  en  ik  te 
gelijk.  —  »  Emily,"  antwoordde  hij,  »nadatgij  van  haar  waart  afgegaan — 
en  ik  heb  haar  nooit  des  avonds  haar  gebed  hooren  doen,  aan  den  ande- 
ren  kant  van  het  scherm,  toen  wij  in  de  wildemis  woonden,  ofhoordenw 
naam  —  en  zij  en  ik  mijnheer  David  uit  het  oog  hadden  verloren,  toen 
de  zon  zoo  helder  onderging  —  was  zij  eerst  zoo  neerslachtig,  dat  ik  ge- 
loof,  als  zij  toen  geweten  had  wat  mijnheer  David  zoo  vriendelijk  en  be- 
dachtzaam  voor  ons  stilhield,  zou  zij  er  onder  zijn  weggekwijnd.  Maar 
er  waren  eenige  arme  lieden  aan  boord,  die  zieken  onder  zich  hadden, 
en  zij  paste  die  op ;  en  er  waren  kinderen  bij  ons,  en  daarvoor  zorgdezij, 
en  zoo  kreeg  zij  het  druk,  en  maakte  zich  nuttig,  en  dat  hielp  haar."  — 
f  Wanneer  heeft  zij  er  het  eerst  van  gehoord  ?"  vroeg  ik.  —  »Ik  hield  het 
nog  voor  haar  stil,  nadat  ik  het  gehoord  had,"  antwoordde  baas  Peg- 
gotty. »  Wij  woonden  toen  op  eene  eenzame  plek,  tusschen  de  prachtigste 
boomen,  en  waar  rozen  tot  aan  het  dak  van  ons  huisje  groeiden.  Daar 
kwam  eens  op  een  dag,  toen  ik  uit  was  om  op  het  land  te  werken,  een 


0 


BERICHTBN  IHT   DE  KOLONIC 


TcUiger  aan  uit  ons  eigcn  NorfolkofStiffolk inEngelaod  —  ik 
wect  niet  recht  meer  waar  vandaan  —  en  wii  namcnhem  Datuurlijkinen 
gaven  hem  te  eten  en  te  drbken,  en  toonden  hem  dat  hij  welkom  was. 
Dat  doen  wij  allemaal,  de  geheele  kolonie  door.  Hij  had  eene  oude 
couraot  bij  zich,  en  nog  eenandergedniktbericht  van  den  storm.  Zoo 
hoorde  zij  het.  Toen  ik  's  avond  thuis  kwam,  vond  ik  dat  zij  het  wist," 

Hij  liet  bij  deze  woorden  zijne  stem  dalen,  en  de  cmst,  dien  ik  mij  zoo 
wel  herinnerde,  overspreidde  ztjn  gezicht, 

•  Deed  het  haar  veel  veranderen  f"  vroegen  wij.  —  >  Ja,  een  heelen  tijd 
Ung/'  antwoordde  hij,  r.ijn  honfd  schuddende, »zoo niet tot opdit  oogcn- 
blik  toe.  Maar  ik  denk,  dat  de  eenzaamheid  haar  goedgedaan  heeft.  En 
zij  had  veel  te  zorgen  voor  het  gevogelte  en  zoo  al  meer,  en  daarvoor 
zorgdezij,  en  zoo  kwam  zij  het  te  boven.  Maarikbenbenieuwd,mijnheer 
David,"  zeide  hij  nadenkend,  lalsgemijneEmilynukondtzien^ofge 
haar  nog  kennen  zoudt!"  —  »Is  zij  zoo  veranderd  f"  vroeg  ik.  —  »Dat 
weet  ik  ni'et.  Ik  zie  haar  alledagen,  en  daaromweetik  het  niet;  maar 
somtijds  heb  ik  het  wel  gedacht,  Een  tenger  figuurtje,"  zeide  baas  Peg- 
gotty,  in  het  vnur  starende,  >  eenigszins  uitgeteerd ;  zachte. treurige  blauwe 
oogen;  een  fijn  gezichtjej  een  aardighoofdje,  een  weinigjeneergezakt; 
eene  zachte  stem,  en  in  liare  manieren  —  vreesachtlg  bijna.  Dat  is 
Emily !" 

Wij  sloegen  hem  stilzwijgend  gade.  terwijl  bij  nog  in  het  vuur  bleef 
itaren. 

■  Sommigen  denken,"  zeide  hti,  >dat  hare  genegcnheid  te  leur  gesteld 
werd;  sommigen,  dat  haar  huwelijk  door  den  dood  werd  afgebroken. 
Niemand  weet  hoe  het  is.  Zij  had  nog  goed  kunnen  trouwen,  heel  dik- 
wijls; » maar,oom,"  legt  ze  tegen  mij,  »dat  is  voor  altijd  gedaan."  Vroolijk 
bij  mij;  stilalseranderenbij  Kijn;gaamegewilligom, alishetnogzoo 
ver,  (e  gaan  om  een  kind  te  leeren  of  een  ziekeop  tepassen,of  eene 
viiendschap  te  doen  aan  een  Jong  meisje,  dat  gaat  trouwen  —  en  dal 
heeft  zij  dikwijls  gedaan,  maar  nooit  is  zij  bij  het  trouwen  gebleven ;  — 
liefdenjk  teer  voor  haar  oom;  geduidig;  bemind  bij  Jong  en  oud:  opge- 
zocht  door  ieder,  die  een  verdriel  heeft.  Dat  is  Emily !" 

Hij  streek  met  zijnehandover  zjjn  gezicht,  en  keek  met  een  half  ge- 
araoorden  lucht  van  het  vuur  op, 

»Is  Martha  nog  bij  u?"  vroeg  ik.  —  i Martha,"  antwoordde  hij,  > is 
getiouwd,  mijnheer  David,  in  het  tweede  jaar,  Een  jongmensch,een 
boerengast,  die  met  de  wagens  van  zijn  meester  bij  ons  voorbijkwam  op 
weg  naar  de  markt  —  eene  reis  van  vijfhonderd  mijien  heen  en  tenig  — 
vroeg  haar  om  zijne  vTouwteworden — vrouwen  zijn  daar  heel  schaara — 
en  dan  met  hun  beiden  alleen  in  de  wildemis  te  gaan  wonen.  Zij  sprak 
mij  aan  om  hem  hare  ware  gescbiedenis  te  vertellen.  Dat  deed  ik.  Zij 
werden  gctrouwd,  en  zij  wonen  nu  vierhonderd  mijien  ver  van  alle 
stemmen  af  behalve  hunne  eigene  en  die  van  de  zangvogeltjes." — Vrouw 
Gummidge  ?"  zeide  ik. 

Deze  snaar  moest  een  vroolijken  klankhebben,  want  baas  Peggotty 
barstte  eensklaps  in  een  schaterend  gelach  uit,  en  wreef  zijne  hsnden 


2l8  DAVID  COPPERFIELD. 


langs  zijne  beenen  op  en  neer,  gelijk  hij  placht  te  doen  als  hij  zich  inde 
lang  vergane  boot  met  iets  vermaakte. 

»Zoudt  gij  hat  gelooven  ?"  zeide  hij.  t  Wei,  er  is  waarlijk  iemandgeko- 
men,  die  haar  wilde  trouwen !  Zoo  waar !  als  er  niet  een  scheepskok,  die 
planter  geworden  was,  mijnheer  David,  gekomen  is  om  juffrouw  Gom- 
midge  tot  vrouw  te  vrag'en,  dan  mag  ik  geblekt  worden  —  en  mecr  kan 
ikniet  zeggen!" 

Ik  heb  Agnes  nooit  zoo  zien  lachen.  Deze  plotselinge  vernikking  van 
baas  Peggotty  vond  zij  zoo  aardig,  dat  zij  maar  niet  kon  ophouden  oKt 
lachen ;  en  hoe  meer  zij  lachte,  des  te  meer  hielp  zij  mij  aan  het  lachen, 
en  des  te  grooter  werd  baas  Peggotty's  verrukking,  en  des  te  harder 
wrcef  hij  zijne  beenen. 

»En  wat  zeide  vrouw  Gummidge  daarop  ?"  vroeg  ik,  toen  ik  weer  cm- 
stig  genoeg  was.  —  »Ge  moogt  mij  gelooven,"  antwoordde  baas  Peg- 
gotty; »in  plaats  van  te  zeggen:  twel  bedankt,  ik  ben  u  zeer  verplicht, 
maar  ik  zal  op  mijne  jaren  niet  meer  van  staat  veranderen,"  nam  vroaw 
Gummidge  een  emmer  op,  die  daar  stond,  en  sloeg  er  den  scheepskok 
mede  om  de  ooren,  tot  hij  om  hulp  schreeuwde  en  ik  binnenkwam  om 
hem  te  ontzetten." 

Baas  Peggotty  barstte  wederom  in  een  geschater  uit,  en  Agnes  en  ik 
hielden  hem  gezelschap. 

»Maar  dit  moet  ik  van  het  goede  schepsel  zeggen,"  hervatte  hij,  rijn 
gezicht  afvegende,  toen  wij  geheel  waren  afgemat  >  Zij  is  alles  voor  ens 
geweest  wat  zij  zeide  dat  zij  voor  ons  wezen  zou,  en  nog  meer.  Zij  is  dc 
gewilligste,  trouwste,  hulpvaardigste  vrouw  geweest,  mijnheer  David,  die 
ooit  ademgehaald  heeft.  Ik  heb  haar  nooit  een  oogenblUc  jammerlijk  on- 
gelukkig  gekend,  zelfs  niet  toen  de  geheele  kolonie  voor  ons  lag,  en  wq 
er  nog  nieuw  in  waren.  En  aan  den  oude  te  denken,  is  iets  dat  zij  nooit 
gedaan  heeft,  verzeker  ik  u,  zoolangzijbuitenEngelandis."  —  »Nii 
de  laatste,  maar  niet  de  minste  —  mijnheer  Micawber,"  zeide  ik.  iHq 
heeft  hier  al  zijne  financieele  verplichtingen  afgedaan  —  zelfe  tot  dc 
rekening  van  Traddles  toe,  weet  ge  wel,  lieve  Agnes  —  en  dus  mogen  wq 
gelooven,  dat  het  hem  welgaat.  Maar  wat  is  het  laatste  nieuws  van  hem  i^ 

Baas  Peggotty  stak  met  een  glimlach  de  hand  in  zijn  borstzak,en 
bracht  een  pakje  papieren  te  voorschijn,  waaruit  hij  zeer  behoedzaam 
een  klein,  op  eene  wonderlijke  manier  gedrukt,  nieuwsblad  nam. 

»Gij  moet  weten,  mijnheer  David,"  zeide  hij,  >  dat  wij,  nu  het  ons  zoo 
goed  ging,  de  wildernis  hebben  verlaten,  en  recht  naar  Port  Mi ddle- 
bay  H arbour  zijn  gegaan,  waar  iets  ligt,  dat  wij  eene  stad  noemen."— 
lis  mijnheer  Micawber  in  de  wildernis  bij  u  geweest  ?"  vroeg  ik.  —  tlM 
zou  ik  denken,"  antwoordde  baas  Peggotty,  »en  hij  heeft  lustig  gewerkt 
ook.  Ik  wensch  nooit  beter  gentlemante  zien,  wat  lusdg  werken be- 
treft  Ik  heb  dat  kale  hoofd  van  hem  in  de  zon  zien  zweeten,  mijnheer 
David,  tot  ik  haast  dacht  dat  het  zou  wegsmelten.  En  nu  is  hij  lid  van  de 
niagistraat."  —  »Lid  van  de  magistraat?"  herhaalde  ik. 

Baas  Peggotty  wees  naar  zeker  artikel  in  het  nieuwsblaadje,  en  ik  las 
overluid  het  volgende  uit  den  »Port  Middlebay  Times": 


BEN  FEESTHAAL  IN'PORT  MIDDLEBAY.  _    II9 

iHet  openbare  feestmaal,  aan  onzen  uilstekenden  stadgenoot,  WUkins 
Micawber  Esquire,  lid  van  demagistraatinhetdistrictPort Middle- 
bay,  aangeboden,  heeft  gisterenplaatsgehadindegrootezaal  van  het 
hotels  die  tot  sdkkens  toe  vol  was.  Men  verncemt,  dat  niet  minder  dan 
'  seven  en  veerrig  personen  daar  te  gelijker  lijd  hebben  aangezeten,  onge- 
rckend  het  gezelschap  in  de  gang  en  op  de  trap.  De  schoonen  en  aan- 
zienlijken  van  PortMiddlebay  waren  toegesEroomd  om  een  zoo  naar 
waarde  geacht,  met  zulke  edele  talenten  begaafd  en  zoo  algemeen  bc- 
mind  persoon  te  vereeren.  Doctor  Mell  (directeur  der  dag-  en  kostschool 
Colonial  SaSem  House)  presideerde,  en  aan  zijn  rechterhand  zat  de  aan- 
zienlijke  ^aat  Nadat  het  tafellaken  was  weggenomen  en  het  danklied 
Non  Nobis  gezongen  (uitmuntend  uitgevoerd,  en  waarbij  het  ons  niet 
moeietijk  was  de  glasheldere  tonen  van  dien  begaafden  liefhebber,  Wil- 
kins  Micawber,  Enquire,  Junior,  te  onderscheiden),  werden  de  gewonc 
konmgsgezinde  en  vaderlandlievende  loasten  ingesteld  en  met  geestdrifl 
ontvan^en,  Daama  stelde  Doctor  Mell,  in  eene  rede  vol  gevoel,  de  ge- 
zondheid  in  van  »  onzen  aaniienlijken  gast,  het  sieraad  onter  stad,  Moge 
hij  ons  nooit  veriaten  dan  om  zijn  lot  te  verbetcren,  en  moge  zijn  voor- 
spoed  onder  ons  zoo  groot  zijn,  dat  hij  nergens  beter  lot  kan  vinden !" 
De  toejuiching,  waarmede  deze  toast  werd  ontvangen.  gaat  allebeschrij- 
ving  te  boven.  Nogmaals  en  nogmaals  steeg  en  daalde  het  gejuich,  gelijk 
de  baren  des  oceaans,  Eindelijk  ging  het  in  stilte  over,  en  stond  Wilkins 
Micawber,  Esquire,  op  om  zijn  dank  te  betuigen.  Verre  zij  het  van  ons, 
bij  den  tegenwoordigen  onvolkomen  staat  der  hulpmiddelen  onzer 
inrichting,  onzen  aanzienlijken  stadgenoot  te  willen  volgen  door  de  sier- 
lijk  vloeiende  volzinnen  zijner  gekuischte  en  schitterende  rede !  Het  zij 
voldoende  aan  te  merken,  dat  zij  een  roeesterstuk  van  welsprekendheid 
was,  en  dat  die  plaatsen  vooral,  waarin  hij  zijne  eigene  voorspoedige 
loopbaan  tot  aan  de  bronnaspoorde,  enhetjeugdigegedeeUevanzijn 
gchoor  waarschuwde  om  zich  nooit  met  financieelc  verbintenissen  tebe- 
zwaren,  tot  welker  liquidatie  zij  buiten  staat  waren,  in  de  mannelijkste 
oogen  onder  de  aanwezigen  een  traan  deed  opwellen.  De  overige  toasten 
waren ;  Doctor  Mell ;  inevrouw  Micawber  (welke  door  eene  sierlijke  bul- 
ging haar  dank  betuigde  bij  de  zijdeur,  waai  een  sterrenhemel  van 
schoonheid  op  de  stoelen  was  verheven,  om  het  streelende  tooneel  bij  te 
wonen  en  te  versieren) ;  mevrouw  Ridger  Begs  (geboren  juffrouw  Micaw- 
ber) ;  mevrouw  Mell ;  Wilkins  Micawber,  Esquire,  Junior  (die  het  gezel- 
schap deed  schateren  door  luimig  aan  te  merken,  dat  hij  zich  buiten 
staat  gevoelde  om  in  eene  aanspraak  zijn  dank  te  betuigen,  maar  dit, 
met  hun  verlof,  in  een  liedje  zou  doen)!  mevrouw  Micawber 's  familie 
welbekend,  dit  is  noodeloos  aan  te  merken,  in  het  moederland),  enz., 
cnz.,  enz.  Ten  slotte  verdwenen  de  tafels  als  door  tooveraij,  om  niimte  te 
maken  voor  den  dans.  Onder  de  vereerders  van  Terpsichore,  die  zich 
bleven  vertustigen,  tot  Apollo  waarschuwde  dat  het  tijd  werd  om  te  ver- 
trekken,  werden  Wilkins  Micawber,  Esquire,  Junior,  en  de  benunnelijke 
en  rijkbegaafdc  Miss  Helena,  vierdc  doditer  van  doctor  Mell,  inzonder- 
heid  opgcmerkt." 


220  DAVm   COPPERFIELD. 


Ik  staarde  nog  op  dien  naaxn  van  doctor  MeU,  mij  verheugende  datik 
mijnheer  Mell,  den  armen,  geplaagden  ondermeester  bij  het  tegenwoor- 
dige  medelid  der  magistraat  van  Middlesex,  in  zooveel  gelukkiger 
omstandigheden  wedervond,  toen  baas  Peggotty  mij  eene  andere  plaats 
van  het  blad  wees,  en  daar  mijn  eigen  naam  mij  in  het  cog  vieL  Ik  Us 
het  volgende : 

t  Aan  David  Copperfield,  E^uire, 
»den  vermaarden  schrijver. 
tWaardeheer. 

» Jaren  zijn  verloopen  sedert  ik  gelegenheid  had  om  met  eigene  oogea 
de  gelaatstrekken  te  beschouwen,  welke  thans  der  verbeelding  van  een 
aanzienlijk  gedeelte  der  beschaafde  wereld  gemeenzaam  zijn. 

»  Maar,  waarde  heer,  hoe  wel  vervreemd  (door  de  macht  van  omstandig- 
heden buiten  mijn  bedwang)  van  het  persoonlijk  gezelschap  van  deD 
vriend  mijner  jeugd,  heb  ik  niet  nagelaten  zijne  verhevene  vlucht  gade 
te  slaan,  en  ben  ik  ook  niet  verstoken  gebleven,  »Schoon  d'  oceaan  ons 
scheiden  mocht"  (Bums),  van  de  deelneming  aan  de  intellectueele  feest- 
malen,  die  hij  ons  heeft  voorgezet. 

»Ik  kan  derhalve  niet  toelaten  dat  een  persoon,  wien  wij  beiden  even- 
veel  achting  toedragen,  van  deze  plaats  vertrekt,  zonder,  waarde  heer, 
deze  openbare  gelegenheid  waar  te  nemen  om  u  in  mijn  naam,  en  ik  mag 
er  bijvoegen  ook  in  dien  der  gezamenlijke  inwoncrs  van  PortMiddle- 
bay,  dank  te  zeggen  voor  het  genot,  dat  gij  ons  verschaft  hebt. 

»  Vaar  voort,  waarde  heer !  Gij  zijt  hier  niet  onbekend^  niet  ongewaar- 
deerd.  Schoon  »ver  verwijderd,"  zijn  wij  niet  »eenzaam,"  of  tdroevig," 
en  (mag  ik  er  bijvoegen)  ook  niet  t  traag."  Vaar  voort,  waarde  heer,  in 
uwe  adelaars- vlucht  1  De inwoners van PortMiddlebay  mogen zich 
ten  minste  vermeten  om  die  met  blijdschap,  vermaak  en  genot  gade  te 
slaan. 

» Onder  de  oogen,  van  dit  gedeelte  des  aardbols  naar  u  opgeslagen, 
zal  men  altijd,  zoolang  het  licht  en  leven  heeft,  kunnen  vinden 

»  Het  oog,  behoorende  aan 

»Wilkins  Micawber,  Magistraat." 

Ik  bevond,  toen  ik  het  overige  van  het  nieuwsblad  doorzag,  dat  mijn- 
heer Micawber  een  ijverig  en  hooggeacht  correspondent  daarvan  was.£r 
stond  nog  een  brief  van  hem  in  over  eene  brug;  er  stond  eene  advertentie 
in  van  eene  verzameling  van  dergelijke  brieven  van  hem,  die  eerstdaags, 
»aanmerkelijk  vermeerderd,"  in  een  boekdeel  zou  worden  uitgegeven; 
en  als  ik  mij  niet  zeer  bedrieg,  was  het  hoofdartikel  insgelijks  van  hem. 

Wij  praatten  nog  veel  over  mijnheer  Micawber  op  de  andere  avonden, 
die  baas  Peggotty  bij  ons  doorbracht.  Hij  bleef  bij  ons  wonen  zoolang 
hii  in  het  land  bleef —  iets  korter  dan  eene  maand,  naar  ik  meen  —  en 
zijne  zuster  en  mijne  tante  kwamen  naar  L on  den  om  hem  te  ziea 
Agnes  en  ik  scheidden  eerst  van  hem  aan  boord  van  het  schip  toen  hij 
vertrok,  en  op  aarde  zullen  wij  hem  nooit  wederzien. 


ESN  LAATSTB  TERUGBLIK. 


Doch  ccT hij  vertrok, ginfi bij  met  mij  naar  Yar mouth, om den steen 
te  zicn,  dien  ik  ter  gedachteois  van  Ham  op  het  kerkhof  had  laten  plaatsen. 
Terwijl  ik  op  zijn  verzoek  het  eenvoudige  opschrifl  afschreef,  zag  ik  hem 
bukken  eneenplukjegrasmeteen  weinigaarde  van  het  graf  nemen. 

>  Voor  Emily,"  zeide  hij,  het  in  zijne  borst  stekende.  >Dat  had  Jk  be- 
loofd,  mijnheer  David. 


EtN  LAATSTE  TERUGZICHT. 

Hier  eindigt  nu  mijne  geschrevene  geschtedenis.  Ik  zie  nog  eens  — 
voor  de  laatste  maal  —  tenig,  eer  ik  deze  bladen  sluit. 

Ik  zie  mij  zelven,  met  ^nes  aan  mijne  zijde,  den  levensweg  bereizen. 
Ik  zie  onze  kinderen  en  ooze  vrienden  om  ods  heen,  en  ik  hoor  het  ge- 
rucht  van  vele  stemmen,  die  mij  niet  onverschillig  zijn. 

Weike  gezichten  zijn  voor  mij  de  duidelijkstein  dewemelendemenigtef 
Zie  daar  die  alien,  die  zich  naar  mij  toekeeren  als  ik  mijne  gedachlen 
deze  vraag  doe  I 

Hier  is  mijne  tante,  met  een  sterker  bril,  eene  oude  vrouw  van  over  de 
tachtig,  maar  die  zich  nog  recht  houdt  en  in  winterweer  nog  anderhalf 
UUr  ver  met'een  stevigen  tied  kan  gaan. 

Altijd  hij  haar,  komt  daar  Feggotty,  mijn  goede  oude  oppasster,  ook 
met  een  bril,  gewoon  haar  naaiwerk  des  avonds  zeer  dicht  bij  de  lamp  te 
houden,  maar  zich  nog  noott  daartoe  zettende  zonder  haar  eindje  was- 
kaars,  haar  ellemaatje  in  een  huisje,  en  haar  naaikistje  mel  de  St.-Fai^ls- 
kerk  op  het  dekseU 

De  wangen  en  armen  van  Pegeotty,  zoo  hard  en  rood  in  mijne  kindsche 
dagen,  toen  ik  mij  verwonderae  dat  de  vogels  er  niet  tiever  aan  pikten 
dan  aan  appelen,  zijn  nu  gerimpeld,  en  hare  oogen,  die  alles  in  de  nabij- 
heid  plachtcn  te  verdonkeren,  zijn  flauwcr  geworden,  hoewel  zij  nog 
glinsteren;  maar  haar  mwe  voorvinger,  dien  ik  eens  bij  een  muskaat- 
raspje  vergeleek,  is  nog  eveneens,  en  wanneer  ik  mijn  kleinste  kind  dien 
zie  pakken,  ab  het  van  mijne  tante  naar  haar  toe  waggelt,  denk  ik  aan 
ons  voorkamertje  thuis,  toen  ik  nog  nauwelijks  kon  loopen.  De  oude 
teleurstelling  mijner  tante  is  vergoed.  Zij  is  nu  peet  geworden  van  eene 
weTkelijke,  levendc  Betsey  Trotwood,  en  Dora  (de  volgende  in  jaren)  zcgt, 
dat  zij  haar  bederft. 

Peggotty  beeft  altijd  iets  diks  in  haar  zak.  Het  is  niets  kleiners  dan  het 
Krokodillenboek,  dat  eriiutamelijkverhavenduitziet,metverscheidene 
gescheurde  en  weer  aan  elkander  genaaide  bladeu,  maar  dat  Peggotty  de 
kinderen  toch  als  een  reliek  laat  zien.  Ik  vind  het  vreemd  als  mijn  eigen 
kindergczichtje  mij  uit  de  krokodillen- histories  aankijkt,  en  mij  aan  mijn 
oudcn  kcnnis,  Brooks  van  Shel%cld,  herinnert, 

Onder  mijne  jongens  zie  ik  met  deze  zomerviicantie  een  oud  roan,  die 
reusachdge  vliegers  voor  hen  maakt  en  er  in  de  lucht  naar  staat  te  turen^ 


222  DAVID   COPPERFIELD. 


met  eene  blijdschap  waarvoor  geene  woorden  te  vinden  zijn.  Hij  grt)ct 
mij  met  verrukking,  en  fluistert,  met  vele  knikjes  en  wenken : »  Trotwood. 
het  zal  u  wel  pleizier  doen  te  hooren,  dat  ik  de  Memorie  zal  afechrijvcn 
£Oodra  ik  niets  anders  te  doen  heb,  en  dat  uwe  tante  de  verwonderlijkste 
vrouw  van  de  wereld  is,  mijnheer !" 

Wie  is  die  gebogene  dame,  die  op  een  stok  leunt,  en  een  gelaat  toonl 

dat  nog  eenige  sporen  van  vroegere  trotschheid  en  schoonheid  hecft, 

fiauw  strijdende  tegenstompzinnige,  wreveligegeestverbijsteringPZijis 

in  een  tuin,  en  bij  haar  staat  eene  donkere,  geheel  verwelkte  vrouw,  schap 

van  uitzicht  en  met  een  wit  liteeken  op  de  lip.  Laat  mij  hooren  watiij 

zeggen. 

»Rosa,  ik  heb  den  naam  van  dien  heer  vergeten/' 

Rosa  buigt  zich  over  haar  heen  en  roept  haar  toe :  »  Mijnheer  Copper- 
field."  —  »Het  verheugt  mij  u  te  zien,  mijnheer.  Het  spijt  mij  datgeic 
den  rouw  zijt.  Ik  hoop  dat  de  tijd  u  goed  zal  doen  !*' 

Hare  ongeduldige  geleidster  bekijft  haar,  zegt  haar,  dat  ik  niet  in  des 
rouw  ben,  beveelt  haar  nog  eens  te  zien,  poogt  haar  wakker  te  maken. 

»  Gij  hebt  mijn  zoon  gezien,  mijnheer,"  zegt  de  oudste  dame.  »Zijt  gij 
nuverzoend?" 

Mij  strak  aanziende,  brengt  zij  hare  hand  aan  haar  voorhoofd  en  zucht 
Eensklaps  roept  zij  met  eene  aJcelige  stem:  yRosa,  kom  bij  mij.  Hij  is 
dood !"  Rosa,  aan  hare  voeten  geknield,  bekijft  en  liefkoost  haar  Imj 
beurten ;  voegt  haar  nu  driftig  toe :  » Ik  heb  meer  van  hem  gehouden  dan 
gij  ooit  gedaan  hebt,"  —  poogt  haar  dan,  als  een  ziek  kind,  aan  hare 
borst  in  slaap  te  sussen.  Z6o  laat  ik  die  twee ;  zoo  vind  ik  die  twee  altijd: 
zoo  verslijten  zij  haar  tijd  van  jaar  tot  jaar. 

Wat  schip  komt  daar  uit  I  n  d  i  e  herwaarts  zeilen,  en  welke  Engelschc 
dame  is  dat,  getrouwd  met  een  brommigen  ouden  Schotschen  Cresus. 
met  groote  lappen  van  ooren.  Kan  dit  Julia  Mills  wezen  ? 

Het  is  waarlijk  Julia  Mills,  heel  mooi  en  heel  onvergenoegd,  met  een 
zwarten  knecht  om  haar  kaartjes  en  brieven  op  een  gouden  presentecr- 
blaadje  te  brengen,  en  eene  koperkleurige  meid  in  het  wit,  met  een  bontcn 
doek  om  het  hoofd,  om  haar  in  hare  kleedkamer  haar  ontbijt  voor  te 
dienen.  Maar  Julia  houdt  in  deze  dagen  geen  dagboek,  zingt  geen  Lijk- 
zang  der  liefde  meer,  en  heeft  gedurig  woorden wisselingen  met  den  oudcn 
Schotschen  Cresus,  die  een  soort  van  gelen  beer  met  eene  gelooide  huid 
is,  Julia  zit  tot  de  ellebogen  in  het  geld,  en  spreekt  en  denkt  over  niets 
anders.  In  de  woestijn  van  Sahara  beviel  zij  mij  beter. 

Of  misschien  is  d  i  t  de  woestijn  van  Sahara!  Want  hoewel  Julia  ccn 
deftig  huis  heeft,  en  groot  gezelschap  ziet,  en  alle  dagen  een  kostbaar 
diner  heeft,  zie  ik  niets  bij  haar  groeien  —  niets,  dat  ooit  tot  vrucbt  of 
bloem  kan  komen.  Wat  Julia  debeaumonde  noemt,  zie  ik,  en  daar- 
onder  mijnheer  Jack  Maldon,  met  zijn  post  bij  de  octrooien,  smaloide 
op  de  hand  welke  hem  dien  gegeven  heeft,  en  die  mij  van  den  doctor 
spreekt  als  »  zoo  aardig  ouderwetsch.  "Maar  wanneer  t  beschaaide  wereld** 
de  naam  is  voor  zulke  vervelende  heeren  en  dames,  Julia,  en  hare  be* 
schaving  bestaat  in  eene  pralende  onverschilligheid  voor  alles  wat  den 


IK    BESLUIT  UIJNE  OESCHIEDENIS. 


vooniitgang  des  tnenschdoms  kan  bevordcTCn  of  vertragen,  denk  ik  dat 
in  de  woestijn  van  Sahara  moeten  verdwaaid rijn,  en  liefet moesten 
zoeken  er  uit  te  komen. 

En  ziet,  de  doctor,  altijd  onzegoede  vriend,'aan  zijn  Woordenboek 
werkende  (ergens  in  de  letter  D)  en  gelukkig  in  zijne  stiUe  levenswijs  en 
zijne  vrouw.  En  ook  de  Oude  Generaal,  die  tegeowoordigvrijwat  minder 
te  zeggen  heeft  dan  in  vroeger  tijd  ! 

Op  zijne  kamers  in  den  Temple  aan  het  werk,  altijd  zeerdruk,  en 
met  haar  (waar  hij  niet  kaal  is),  weerspanniger  dan  ooit,  door  de  gedurige 
schuring  zijner  rechtsgeleerde  pruik,  kom  ik,  in  later  tijd,  bij  mijn  besten 
ouden  Traddtes.  Zijne  tafel  is  met  hooge  stapeb  papieren  bedekt,  en  in 
bet  ronde  ziende,  zeg  ik : 

•  Als  Sofie  tegenwoordig  uw  kterk  ware,  Traddles,  zou  zij  genoeg  te 
doen  hebben!"  —  »Dat  moogl  ge  wel  zeggen,  mijn  beste  Coppcrfield ! 
Maar  dat  waren  toch  heerlijke  dagen,daar  in  Holborn  Court!  Niet 
waarf"  —  >Toen  zij  leide,  dat  gij  rechterzoudt wordenPMaartoen 
was  dat  het  praatje  van  de.stad  nog  niet."  —  >  In  alien  gevalle,"  zeide 
Traddles,  als  ik  dat  ooit  wordt. . . "  —  t  Maar  gij  weet  immere  wel,  dat  ^j 
het  worden  zulL"  —  •  Wel,  mijn  beste  Copperfield,  a  1  s  ik  het  ben,  zal  ik 
de  historie  vertetlen,  zooals  ik  gezegd  heb  dat  ik  doen  zou." 

\Vij  staptcn  arm  In  arm  been.  Jk  ga  bij  Traddles  op  een  familie-diner. 
Het  is  Sofia's  verjaaardag,  en  onderwegspreekt  Traddles  over  den  voor- 
spoed,  dien  hij  gehad  heeft. 

iHet  is  mij  waarlijk  gelukt,  mijn  beste  Copperfield,  om  alles  te  doen 
waarop  ik  het  meest  mijn  hart  had  gesteld.  Daar  is  de  eerwaarde  heer 
Horace  nu  bevorderd  tot  die  plaats  van  vierhonderd  vijftig  pond 's jaars ; 
daar  zijo  onze  twee  jongens,  die  de  allerbeste  opvoedlng  krijgen,  en  zich 
onderscheiden  door  bun  goed  karakter  en  vlijtig  leeren;  daar  zijn  drie 
van  de  meisjes  heel  goed  getrouwd;  daar  zijn  er  nog  drie,  die  bij  ons 
wonen,  en  nog  drie,  die  sederl  het  overlijden  van  mevrouw  Crewler  bij 
den  eerwaarden  heer  Horace  het  huishoudenwaamemen;  en  alien  ge- 
lukkig.''  —  iBehalve! ... ."  zeide  ik  zacht.  —  »Behalvedebelle,"zeide 
Traddles.  >}a,  het  was  heel  ongelukkig  dat  zijzulk  een  deugniettrouwen 
moest.  Maar  hij  had  iets  blinkends  en  schitterends  over  zich,  dat  haar 
verblindde.  Evenwel,  nu  wij  haar  veilig  bij  ons  in  huis  hebben  en  van 
hem  af  zijn,  moeten  wij  haar  maar  weer  opvroolijkcn." 

Het  huis  van  Traddles  is  een  van  die  zelfde  huizen  —  of  had  het  licht 
kunnen  zijn  —  welke  hij  en  Sofie  op  hunne  avondwandeling  plachten  te 
bekijken  en  te  verdeelen.  Het  is  een  groot  huis;  maar  Traddles  bewaart 
zijne  papieren  in  zijne  kleedkamer  en  zijne  laarzen  bij  zijne  papieren ;  en 
hij  en  Sofie  behelpen  zich  in  de  bovenste  kamers,  en  latende  beste  slaap- 
kamers  aan  de  belleen  de  meisjesover.  Erschietgeenekamerinhuis 
over,  want  door  eene  of  andere  toevalligheid  zijn  er  altijd  mecr  van  de 
meisjes,  dan  ik  wei  tellen  kan.  Zoodra  wij  binnentreden,  komt  een  troep 
er  van  naar  de  deur  loopen  en  geefl  Traddles  rond  om  te  kussen,  tot  hij 
buitenademis.Hier,voor  vast  gevestigd,  is  deongelukkige  belle, eene 
wcduwc  met  een  dochtertje ;  hier,  op  Sofia's  verjaardag  ter  maaltijd,  zijn 


224 


DAVID   COPPERFISLD. 


de  drie  getrouwde  meisjes,  met  hare  drie  mannen,  en  een  broeder  van 
een  man,  en  een  neef  van  een  ander,  en  eene  zuster  van  den  derden^  die 
met  den  neef  ge^gageerd  schijnt  te  wezen.  Traddles,  nog  even  eenvoti- 
dig  en  ongemaakt  als  ooit,  zit  als  een  patriarch  aan  het  eind  der  groote 
tafel ;  en  Sofie  straalt  hem  van  het  ander  eind  aan,  over  eene  vroolijke 
tusschenruimte,  waarin  het  zeker  geen  nieuw  zilver  is  wat  er  blinkt. 

En  nu,  terwijl  ik  mijne  taak  besluit^  en  mijn  verlangen  bedwmg  om 
nog  langer  te  toeven,  verdwijnen  al  diegezichten.  Maareen^ezidi^ 
dat  mij  aanstraalt  gelijk  een  hemelsch  licht,  waarbij  ik  alle  andere  voor- 
werpen  zie,  blinkt  boven  alles  uit.  En  dit  blijft. 

Ik  keer  mijn  hoofd  om  en  zie  het,  met  zijne  helderheidenschoonheid, 
naast  mij.  Mijne  lamp  brandt  duister,  en  ik  ben  tot  laat  in  den  nachtblij- 
ven  schrijven,  maar  de  dierbare,  zonder  welke  ik  niets  zou  zijn,  houiU 
mij  nog  gezelschap. 

O  Agnes,  o  mijne  ziel,  zoo  moge  uw  gezichtje  bij  mij  zijn  als  ik  waarlijk 
mijn  leven  besluit;  zoo  moge  ik,  als  de  werkelijke  wereld  voor  mij  ver- 
dwijnt,  gelijk  de  schaduwbeelden,  die  ik  nu  vaarwelzeg,  u  nog  bij  mij 
vinden,  om  mij  naar  boven  te  wijzen ! 


EINDE. 


/ 


■  ,    ;.!■     '■-    I 


■~  ■>• 


>»■> 
PJ 


fi'.  *:•■ 


r'  ■ 


#■■. 


■**■ 

?• 


"  ,  '"ft 


..^