Skip to main content

Full text of "De godsdienst der jeugd ... Uit het hoog-duitsch vertaald ..."

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



r 




5ec-> 






\ » 






" i* 



v^sii»' có*»-'' 




J' 



*y< 






I 






""^H. 



• * 



•i) 






*at 



I 



t -^. 



^« ««»» • * -nj 



DE 

ÖODSblENSt 

DER 

J Ê Ü G Dj 

-• ■ >.'/! f:..' .' ' • / 3l>,9'.0; *■. 'f'] ' . •frri;;A 'J: 

K ) fj tfeft'Möög EertKöafdigfen Öeefv'*'''^-^^'^^ 

Des Doorluchcigft&iMaflclpdkV^^ 

burg, Anhalt-Culmbach-Bareuth, ge* 

heimen Kerkdijken Raad , en Hoog- 

Leeroar aan de Fredrik-Alexao- 

ders Univerfiteij: te 

ERLANGEN: 




DOOR 

iZAAK VAN NtJIJSSENBURG, 

Predikant te Geertruidenberg , en Lid van 
verfcheide Genootfcliappen. 



Te U T RE C H T, 

Bij J: V: SCHOONHOVEN en Comp. 
Bockverkoopers 1776. 






* Zii ('- 



♦ < 



MET OOTMOEDIGE ÊEDË^ VÓOli 
DIE R Z È L ^ Ê It^ ^X ARE 

EENEN OVERVLOE- 
DIGEN zèbÉN OVER 

lALBIDDEND WAAR TE NÉÈM^N, 
POGINGEN, 

arr.? ZQVPAti.nsia :i • : 

WERKT EN 

EVÈ-BlEmG OPGEDkivAGBN 

,.„.V??l..TA,Ï..ER. 

■ '. A il :■: j: ' ny-i ;i 
:•; T Ji A i: t ïï *i 

eT D f. -^ VOO R- 



V OORREDEN 

AAN DE 

NED-EftLANDSCHE JEÜGDj 

» 

Ëot hex0ttderlijft dte ^ welke in zijne dri0 

ht^ondem Gensoeooeii^ dievaoGEËH* 

nctuiüfiNBBUG. ; vati Büur£n; ea 

]j|[zfti«>ooRi9 , in den Naam d€S 

JDdeëenigeri Gods gedoopt % 

en, daar door ) pleg(%lijlt 

aan des Hbbre dienft ver* 

honden iss 

H^enpbt de Nedèrduit£cbe Uitgever van dU 

(mrmmig^ tVerkjetiy door eem zuwera 

ikfik Pot derzelver eeuwig heil g^e^f^ 

ven^^ Genade en Fr ede ! 



ZËËR GELIEFDE KINDEaEN! 

l^'w gelfde,. wat eens de Apoflel Paidus 
jtuP* sijni^n Korincheien betuigde^ in ;djnenl 
tweeden^ Brief aan die Gemeente in het VIdö 
Hoofdftuk aan het II de en 12 vers wanneer 
hij zegt: ons harte is uitgebreid gij ^}t niet 
naam; in ons; dac zelfde mag ik ook ten 
uwen ^aao^a en aan u> betuigen: gij, nüjnö; 

# 2 dier-* 



IV VOORREDEN AAN DE 

dierbaren ! gij zijt niet naauw in ons; ons hart 
is over , is voor u uitgebreid. Zeker ! of 
fchoon mij , uit hoofde van de algemeenhdd 
dezer Aanfpraak aan alle de Jeugd dezer ver- 
eenigde Geweden , de> ineeften nwer vatiiaan- 
geztcht onbekend zijn , co waarfcbijnlijk voor 
kltoos onbekend zullen blijven; of fchoon ik 
tan anderen , welken mij wel eer vaa mijnen 
Godlij ken Zender ten onderwijs waaren toe- 
vertrouwd , federt een geruimen tijd , zoo 
veel de lichaamJijke tegenwoordigheid betreft, 
vrij ver ben afgefcheiden : mijne Liefde tot 
uwen waren welftand en eeuwige behoude- 
nis is echter uitgebreid genoeg, om u allen 
zonder onderfcheid te bevatten , en uwe on- 
bekendheid of afweezendheid maakt niet, dat 
ik mij of geheel niet , of wel minder hartlijk 
dan te voren , over uwe belangen bekomme- 
ren zoude. Neen ! heeft mij de goede hand 
des genaderijken Gods in eene bezondeie be* 
trekking geplaatft op hen, die tot de Ge- 
meente van het mij zoo dierbaar Geertrui- 
DENBERG behoofen , Hij verbood mij daar door 
geenszins , om ook bet belang van anderen , 
ioo veel ik- kan , te bevorderen : ver van 
daar! de algemeene Liefde tot den Naaften 
eifcht dit veel eer; en het behoort tot den 
pligt van eiken Leeraar , van eiken Chriden , 

zoo 



NEDERLANDSCHE JEUGD, v 

200 wel de geheele Gods-Kerk, alseenigbe- 
zonder gedeelte derzelve, op liet harte te 
iiraagen. Niet meer dan billijk is het dieshal* 
ven, dat ik u al/enheminnej uwe ware vocMr-^ 
deelen behardge, en , zoo veel dat der raenfch- 
lijke voorzorge werd vrij gegeeven, li tot ge- 
lukkige Kinderen pooge te maaken. En die, 
indien wij anders onze eigene oogmerken recbc 
doorgrondden , dit is ook in de daad de toe-» 
leg van deze onze Aanfpraak aan u , en van 
het wel geringd maar tevens koftelijk Ge- 
fchenk, dat ik u bij dezelve aanbiede. Zeker! 
u voor den Heere te winnen, en mijnen 
Godlijken Verloflèr uit het opkoomende Ge- 
flacbt eene offerande toe te bereiden , dat is 
het , 't geen ik geduuriglijk wenfche ; dac 
mij miflchien ook in den eeo' of anderen gep- 
lukte, en *t welk, zoo ik emftig fmeeke^ 
door genade ook de blijvende keuze van mijn 
hart , het middenpunt mijner bedoelingen , 
en de kroon van mijnen arbeid zal zijn. Gij 
zult mij dan pok deswegens, zoo ik vertrou- 
we, wel willen veroorlooven , eenige weini- 
ge woorden met u te wiflTelen , om u te beter 
van onze hartlijke liefde jegens u te overtui- 
gen ; niet voornemens zijnde u iets te zeggen , 
dan waar in gij waarachtig belang hebt , en 't 

* 3 , welk 



n VOORREÜENaande 

viék u als zoodanig nu, of in het vervolg, 
^ kunnen bekend worden. 

Weet dan , nnjne dierbare Kinderen ! wea 
dan, dat gij bec eigenlijk zijt, waar in de 
iioop der Kerke en van den Burgerftaat ge- 
leegen is. Heeffchter in de Gemeenten van 
ons Vaderiand in het gemeen , en in eike der- 
zelve in het bezonder , eene zekere laauwbeid 
en onverichiUigheid omtrend de hoogftnoodi- 
ge waarheden van den Godsdienft^ en deuic- 
neemendfle betrekkingen der menfchlijke , 
vooral derChrtftUjke Maatlchappqe ; «gij, gij 
Zijt het eigenlijk , van welken men de noo 
<l^ verfoeèering in deaen verwacht. In uwc 
opvoedinge, in de wijze , op welke gij wordi 
aangevoerd , om ten eenigen tijde in den Kerk- 
cf Burgerftaat ak nuttige Leden , en waardi- 
ge Burgers te verfebijnen , daar in is al het 
uitzicht óp eene heuglijke verandering , indien 
'ar eenige zijn kan , geveftigd : En deze ver- 
wachting hoe kan zij anders dan bedroevend 
zijn, wanneer gij kwalijk geleid wordt? maai 
zij mag zich in de trooftendile vooruitzichten 
vermaaken, wanneer uwe teedre zielen, bij 
tijds , naar bebooren gevormd worden. Hoe 
?«er wenfchten wij dieshalven dat alle uwe 
Ouders , uwe Voogden , uwe Opzichters en 

Leer 



NEDERLANDSCHE JEÜGP. vh 

Leer meiefters dk gen^degzaam b^gre^pen , en 
zulk eene wecenfchtp door de meeft/preeketi- 
de bewijzen san den dng leiden i Jioe se^r 
wenfditen wij, dat uwe vroegere jaren rnift* 
der aan de waereld ^ en haare fGhijnfebotonD 
vermaaken wierden opgeofferd; maartij in ce^ 
gendeel , elk naar uwe bedenifniiig in de 
waeveid, aah <ieti diend v&n Ged en d& op^ 
rechcfte liefde coc den Uitmuntenden naam 
Van Chriften, welken gy draagt, é$ aan.de 
belle en zuiverde v^maaken, gewendwierd! 
Miflchien deinft gij ce rug op deze inge* 
wikkelde verobrdeelidg awer vermaaken ? dan ; 
gij behoeft niet te vreezen ; \ is 'er toch vet 
van daan dat wij, afó ftugge Zedeftmeefters » 
u alle kinderlijke genoegens zoade willen ont- 
zeggen : wij achten dezelve veeleer noodza* 
keiijk; wij poogen die, zoo ver dat in onzéa 
kring kan vallen , in eigenen perfoon ce be« 
vordereii : on^e otlderwijzi&gen zelv , gelyk 
aan (bmmigen uWer bekend is ^ zy n vervro» 
lijkende Uitfpanninged ^ waar uit het al te 
vér getrokken gezach verbannen is, waar in 
eene lidfialige gemeenzaaniheid pleegt tê beer- 
fchen. Door leef^aathetl kout uwe jeugdige 
Levensgeeften te vervrolijken . tefv^^ijl wij uw 
faart door hemelfcheti ernft poogen të verbe- 
teren, js onze uft^bhibg^ eü^ dit v^eete ik 

? 4 ^» 



Viiï VOORREDEN AAS db 

en erkenne hec met dankzegging aan den God^ 
lijken zegen , ook het vermaak van verfcbcp- 
denen onder u. Stuurfche oogmerken hebben 
dan geen deel aan onzen wenfch ; uw nuc air 
leen , en de bevordering dier wezenlijke verr 
genoeging van uwe Ouders en Leermeefters^ 
welke daar in gelegen is , dac men Kerk ea 
Land van rechcfchaapen Vrienden voorzien 
faebbe , dac is het dac ons op zulk eene wijze 
toe de verlcheidene Leidslieden uwer jeugd 
deed fpreeken. — Wij verlangen, indien 
ons dat moge gebeuren , u in waarheid voor- 
fpoedig, rijk, gezegend en gelukkig ce maa* 
ken ; genoegens voor u te fcheppen , die op 
geene andere wijze , dan door eenen deugd- 
2amen, dan door eenen gekridenden wandel,^ 
te erlangen zijn. - — • Die geluk hangt groo- 
<en deels van uwe bedachtzame, van uwe 
verftandige, opvoeding af. Een onzondig ge- 
bruik der waereld kan zulks niec verhinderen ; 
maar het is ook onmooglijk, dac een jeugdig 
gemoed , geheel -en al der waereld geofferd , 
daarvan bezicterzij. Zoo noodig is het dat 
uwe Jeugd den Hëere gewijd worde! 

Maar, mijne Geliefde Kinderen! gelijk het 
vrij duidlijk is , dat de verw^arloozing uwer 
opvoedinge en behoorlijke aankweeking ubui» 
len uw fcbuld ongelukkig kan maaken, en 

beide 



NEDERLANDSCHE JEUGD, i» 



den Staat en de Kerk van nuttige Biif« 
gers beiooven; zoo laat bec zich ook gemak- 
lijk genoeg begrijpen , dac de voorzichtigfte 
opvoedii^, en hec bede onderwijs, te eene? 
inaal vruchcloos blijven moeten, wanneer gij, 
door opzettelijke wederipannig^idofonacbc' 
zame oaagheid , alle de welmepende poging)Ba 
van uwe Ouderen of Leermeefteren dwars- 
boomt, en, in bet opvolgen uwer zinlijke 
driften eenen ruimen teugel begeerende , ik zal 
niet zeggen de banden en kaftijdingen , (och 
niogc gij die nimmer noodig hebben ! } maar 
zelfs die allervriendlqkfte raadgevingen ver- 
werpt , welke ter verhoedii^ van uw tijdlijk ea 
eeuwig bederf aan u worden te kofte gelegd^^ 
En zal mij uw hart geen gelijk gieeven, wan- 
neer ik ze^e , dat zulke Kinderen , wen zij 
ooit een onnutte ballaft voor de menfcblijke 
(aamleving worden , en voor eeuwig verloo- 
ren gaan , zulks zich zelven te wijten hebben ? 
— Wij zijn het dan daar in eens , dat 'er , 
om uw waarachtig geluk niet te verliezen ; 
dat 'er, om u bij Goden zijne Engelen be- 
haaglijk ; om u bij deugdzame en verftandige 
menfchen , die de dingen op hun rechten prijs 
waarderen, beminlijk te maaken; beide opu 
en op uwe Leidslieden allergewigcigfte ver- 
pligtingen ■ gelegd zijn , en nu verzoeke ik , 

* 5 ^^ 



n VOORRIJDEN aam de 

om tnij op eenen andtereft rijd cotuweOuttert 

te moogefi wenden; op eenen andren t^d cot 
Qwe Leermeefters oemoogen ipreeken ; om n»j 
voor bec tef^nWoordige eediglijk nnec u ce 
moogen beeig iioudeu* 

Maar wat is dan tüch uwe pligc ? wac het 
geen wij v:m u «ifchen motogeh ? tnijne lieve 
Kinderen 1 ^miagt dic der Opperfte Wijsheid, 
vt^gt dat «an Gods Zoon ^ dien beften van 
alle de Leenacen ! Deze zal u eerft en voor 
alles andeiB atidwotmien : Mifn Zom \jofmj' 
m Dochter { imijne gdkfiU Kinderen / '\geefi 
mij uw bmrtt (a)i Een w<>nderiijke eifch, 
fliec waar! nnar :een eifeh^ die, wen ikheis 
u nader zal verklaard hebben ^ tndied mij niet 
alle^ bedriegt) sk:h van zelfs in djiie redelijke 
becaamendUiqkheid 9 in zijne heiligfte pligmia- 
tigbeid aan uWe ceedre verftanden , och of hec 
ook waare isan uwe eielen ! 2al voordoen. En 
wat is dat dan ce zeggen ? Wei aanJ ik zal 
hdt u met wrimgen ze^en. Het hart is het 
befte ièn edelfte gedeelte van eenen levenden 
metifch : daar tdt zijH de uitgangen des Le- 
wm\ en^ f^nneer dat hart gekwedl is , dan 
is hec gedaan met het dierlijk leven ; wan- 
neer het door één of ander toeval ongefteldi 
jte , dan kwijnt de geheèle menfeh. Hier van' 

da^^ 

^a) Sp^'='"^''~ XXUl: a6. i deel. 



NEOEilLANDSCHÉ JEUGD, tö 

daan , dat bet gcfbröSct 'warde ^:fffl Vw den f©- 
delijken Geeft , het koflJijkft gedeelte van ec^ 
'«len verftandel ijken menifch door aan te wijzen. 
En na^dien die redelijke 'Geeft even zoo Kg^ 
kwetsbaar is in eenen zedelijken zin , of te 
ontftelkn door de zonde , als het eigenlijkge^ 
zegde hart^ daarom is het, dat de ntetifcfe 
voor dien Geeft bet meeöe zoïgmoetdragefiw 
Dan, gelijk het vleefcWijk hart , inonaeborft 
verborgen, minft atm oöae doorzichten ble- 
kend , en mmft van ons te behoeden is , zoö 
is het ook met onzen redelijken Geeft \ wJï 
kennen dien en zijne uitgangen te weinig, 
om hem zelv te bewaaren. Dit weet de Op- 
perfte Wgsheid , en begeert deswegens , d«: 
wij om hart n onzen redelijken Geeft, Hem 
te bewaaren geeven. Hrj begeert , om udat 
nog wat te omwikkelen, dat gij uw hart, 
•uwe befte genegenheden , en , met dezelve , 
ook uwe befte krachten, uwe edelfte en fterk^ 
fte vermogens (en wanneer zijn die beide toch 
beter , en met grooter voordeel aan te leggen 
dan in de dagen onzer jeugd ? ) en zulks om 
dat alles voor eeuwig te beveiligen , aan God, 
uwen Schepper , en aan Hem , den eeuwig 
liefwaardigen Verzorger van uwe zaligheid, 
zult opofferen. Dat is met andere woorden, 
dat gij 'er u vroegtijdig op toe zult leggen, 

om 



fxn VOORREDEN AAN DB 

om in de kenniflê en vreeze van God geoe- 
fend te ^ijn, en, boven alle andere, ook de 
meed onzondige vermaken en ui((panningen , 
uw genoegen, uw blijdfchap, uw vermaak 
<laar in vinden, dac gij wel bij den Hcere 
moogt flaan , Hem tot uwen Vriend hebben, 
en bezitters zijn dier zaligheden , met welke 
ide Drieëenige God, in wiens naam gij ge- 
doopt, en aaq wien gij dus plegtiggehouden 
zijt, de zielen zijner Liefhebberen vervullen 
wil ; ^r^^(? naamlijk, GerecMgbei4y enJBlijd' 

fcbap door den H^ Geeft. — ' Frede met 

God^ uwen alm^gtigen Maker en Onderhou- 
der, metGM^, die u tot zijne zaligheid roept, 
en u op 't minlijkft haar genot koomt aanbie- 
den ; met God die u heiligen wil en u zijn 
eigen beeld doen draagen: ^r^^^? me tal Gods 
Engelen die oritzachlijke uitvoerders beide van 
zijnen toom en van zi^ne goedgunftigheid : 
Vrede met uw eigen Gefüüiffin^ dat u dan 
niet knaagen , niet befcbuldigen zal ; Vrede 
met alle brave en Godvruchtige menichen. 
— — Gerechtigheid ; waar door gij voor God 
moogt bellaan, dat is een aandeel aan 't ge- 
ftorte bloed en de Godyerheerlijkende deugd 
van uwen Zaligmaker , en daar door een recht 
tot het eeuwig Leven. -— BUjdfcbap \ wa- 
fe vreugde , llille kalmte des Gcmoeds ; ep 

een^ 



NEDEHLANDSCHE JEUGD, m 

cene vergenoeging , die , in God , en het goe- 
de 9 eind^endé , nhnmer kan afgebrooken 
worden. 

En is zoodanig een Raad wel kwaad te 
fioemen ? Gij begrijpt zelvert het tegendeel , 
mijne dierbare Kinderen! -^— Want toch» 
^oodanig^n menfch niec een gelukkig menfch, 
die voor de zonde en dus ook voor de helle 
behoedt wordt? M^ dat Kind niet gelukkig 
gefchat worden, dat deiï eeuwig Goeddoen*^ 
den , en tevens den eeuwig magtigeil God toe 
^Jjnen Vader heeft; dat, het zij het vroeg 
llerft of tot volkomen wasdom geraakt, ver* 
wachten kan, dat de Hemel der zalighe^ 
hem zij toegelegd , en daar bf j dat al dat geen, 
war hij ten eenigen tijde voor den Burger- 
ftaat of voor de Kerk zal oödemeemen ; ai 
de arbeid zijner banden, gezegend zal zijn, 
en hem dat alles wat hij oott met onderwer- 
ping en reden verlangen ömg, 200 verhettor 
Gods eer ftrekt, en met zijne beftemmingiti 
de waereld en voor de eeuwigheid gevoegd 
is , van God gefchonken zal worden ; en 'c 
welk tevens de hoop mag hebbc», dat^ zoa 
hij ooit zelv een Vader van Kinderen wordt y 
hij als dan bij ondervinding geleerd , te beter 
in ftaat zal zijn , om ook zijne Kinderen toe 
2ulk eea g^eluk , toe een' zoo groocea zegen 

op' 



XVI VOORREDENAANDi 

en u een eeuwig een nimmer ftoorbaar ge^ 
luk zou fchenken ; maar die ook meermaalen , 
door baKhurlge boosheid i en dusmectnoed* 
wil verworpen zijnde en verworpen blijvende, 
zich zelven éénmaal recht zou moeten doen ; 
zoudt gij zulk eenen God ver werpen ? zoude 
gij zijnen raad, alleen teü uwen, en niet ten 
zijnen 9 voordeele aan ü g^eeven, niet ter 
faarte neemen « noch u ernffig zetteti , om 
:öjne ftem te hooren^ en vau Zijneti wille be- 
hoorlijk onderricht te worden ? o mijne dier- 
baren ! ik verwacht niets minder dan dusda- 
nig eene fnoodheid van U. . Gij hebt immer» 
u zelven te lief ^ om ^ met zulk eene goed- 
beid den fpot te drijven , en met eenen fmee<* 
kenden Jefus, ook tevens uwe eigene zalig- 
beid te verwerpen* Dit dan dit züUen wij 
yoordaan voor eene ontwijfelbare waarheid 
vaftftellen; hier ih zal ik van tiu afrekenen 
itwe toeftemming verworven te hebben , dac 
het Godloos zijn zóu den Heeiie te verwer- 
pen 9 om , zijne eigene zinlijkheid en luften 
volgende, daar door ook zich zelven te be- 
derven; dat het betaamendlijk ^ billijk, rede- 
IQk en zalig zij, zijn hart, al vroeg, der 
Oppcrfte Wijsheid te geeven;*of, om hec 
met andere woorden te zeggen, ds eerfte en 
Wfrnaamfle béTdgbeid der vroegere jaren 

b«- 



NÉÖERLANDSCHE jeugd. xvK 

behoore te zijn zich zelve aan* God en 7^*^ 
nen zaligen dienjl te gewennen* 

Maar wat is nu het geen gij yetder te be- 
rracbteh hebt? Ik hoope, dat ik vooronder- 
Hellen mooge 9 dat deze vraag u waarlijk 
ernft zij ! Nu wel aan dan ! ik 2al het ü mee 
weinigen zeggen. Een mènfch, die rijk en 
gelukkig in die waereld zoekt të worden^ 
moet die niét (ïe middelen die daar toe trek- 
ken haarilig gebruiken f maar als dat waar is ^ 
dan moet immers ook zulk een merifch dac 
rijk in God verlangt te weezen de gepafte 
rniddelën daar toe aanwendent 

Hier bemerke ik, dat ik uwé toefteni- 
ming , eer gij het raamdet , gevangen hebbö. 
Nu wel aan dan ! . laat ons daar over nog eea 
weinig laamfpréekèn I Éeh ménfch die iri 
Gode rijk en gelukkig wil zijn , zoo was het 
befluit , niet waar ? die moet de daar toe lei^ 
dende middelen gebfuikén! 

En onder deze middelen , liiijne lieve Kin- 
deren ! is een der eerften dat gij u naar uwé 
vatbaarheid aatigaande de kennitl^ en den wil 
van God laat onderwijzen. Kinderen , die ^ 
als het Vcüleh van eehen Woudézel opwas- 
fen , tonder kenniltè eti zónder onderwijs^ 
daar Van is nimmer wat goeds tè verwachten^ 
én het is zeker en in de droevigfte voorbeel- 

« • / dcrl 



1 

ïwhVOORREDEN aa^td* | 

itn meer dan eens op de proef gehleeken^ ' 
dac de ziele zonder V)et€nfcbap niet goed zij. \ 
Gaande het in dezen mee het menfchlijk han 
als met eenen ongeploegden en onbezaaidetl 
akker, die, bij gebrek van betere gelegen- 
heid , niets ddB diltels draagt en doornen ! 
Och ! dat ge dan toch al vroeg eenen emfti- 
gen luft betoondec, om 2ulk een onderwijs 
te genieten, en, wanneer het u door uwe 
Ouders, Opzichters en Leermeefters wordt 
aangcbooden, het zelve, door traagheid of 
(peelacbtigheid , in geenen opzichte ve^waa^ 
loosdet. Moeilijke Leflen, het aanleeren van 
dingen , die gij niet begrijpen kunt, waar 
van gij zeli^ de klanken niet kunt vateen , en 
die dus eeniglijk ftrekken , om uw geheugen 
te beulen ; uw verftand te verftompen ; uw 
hart geheel koud te laaten ; indien maar niet 
om eenen vroegen afkeer van moeilijke en 
nogtans noodige en wigtige waarheden aaa 
het zelve in te boezemen: dit is het niet, 
iat wij van u vordren. Wij misprijzen zulk 
eene Leerwijs : gij moet naar uwe vatbaar- 
heid geleerd worden. Mindere of lievec 
minder moeilijke waarheden, en die zich, 
als ware het, laaten voelen en taften, het 
eerfi ; en daar na de meer ingewikkelde » 
maar niet mindtrnoodzakeüjke en heilzame • 

Gij 



b^ 939ee eerd do Meuc grfmaakt behhrt 
ipec 9llQfn> «mr ook daar dmr m ccni^è 
fierktfi zifn opgf^êd^ ^er gij 4è vastb Spij- 
ze vendmg^tt 1(uih.« ëq o^k d^ tegeer^ 
wij u niet te iferm^kn. Gq moet «;^//?^ 
efl i/^«fr door yii$L J$eFea« -^^^^ Madr, m^^c 
ftiJe die^ tt, 20Q ïk vercrouwe, genoeglgke 
bepaUngen» atoec g^' cocb de waarbjedep at 
nro€g ti^A&fx ce kennen y tn i^ op de warei 
kenois, ^ de reebce weteolchap (odeggen; 
Ocb'! dat ge dtp de gelegepbeid da;ar coepp- 
29chc ^ of, «r^ 11 (Ëe wórdt aapgebooden ^ 
haar gretig omb^lsdet 1 ^Ike verguinide 
Leeiflond, dfe^ Vf^rwofurlooscle Hvis pf Kerk- 
oefènictg, n zoo ve^ aftrek op uwe verilan* 
deiqke vordcüiRgeo^ «n even zoo veel fchadej 
aan de ve^berering van uvuen Geeft, aap de 
wofanakiog yto uwen ftaac , aa^ (}e bekoming 
van vw wnartcht^ «n eei;frwig geluk. Och I 
i)egpeepeQ die uwe Oij^iers en Op^^icbcerst 
men hiddt u zop d^cvt^ nie^ ce rug ^ nocbi 
was 9 terwijl jsnen kwanswijs bezorgd is u 
dli^fird^waereid «e helpen, zao 0t^vei^ö^bj3;iM: 
Boiadg niet omcrend de kuodigibeden en ;ziel$- 
gefcfaikitheid , welke g^' hezicten nioet, o]i) 
eens gelukkjgltjk üU de 'Waex^d in de ee^^ 
wighdd-oyer te ftappeft! <)phi begceeptook 
^j die mijne dierbaren! gij zoudt dan zod 

* ♦ a mee» 



XX 



VOORREDEN aan db 



ipeenigmaal geene uitvluchten zodcen, noch 
lifidekzelen der fchatide aanneemen, om u 
van het Leeren , van het Katecbizeeren , van 
liet ter Kerk gaan vrij te maaken, maar, elk 
om rtrijd, daar henen ijlen, om dat God den 
zegen' aan zulke middelen heeft willen vaft- 
hechten. Ar! laat mij dan dat ook door de- 
ze aanmerking van u verkreegen hebben. 

Maar is 'er nu niets meer voor u in acht 
re neemen? Gewislijk nog vrij wat bezon- 
ders : dan ik zal het u flechts in weinige 
woorden voorftellen , op dfet ik uwer opmar* 
kinge in ééns niet al te veel moog' vergen. 

U paft eene betaamendlijke gehoor. 

zaamheid aan de vermaningen , de raadgevin- 
gen , de beftrafBngen * de kaftijdingen zelfs 
van uwe Ouderen en Leermeefteren ; verze- 
kerd , dat rechtaarwge Ouders en Leermees- 
ters, ook dan^ wanneer zij u uwe zinlij ke 
genoegens ontxeggen, of zelfs u pijnlijke 
aandoeningen veroorzaaken , zulks met geen 
ander oogmerk verrichten , dan om dat zij , 
den fchrik de^HfittRE weetende, en gedach- 
tig zijnde aan de bedreigende Vloekfpraak 
van den Koniiiglijken Prediker {h) wanneer 
hij zegt : Verblijd u o Jongeling in uwe 
jeugd ^ en laat uw hart u dcen vermaaken 

• in 



NEDERLANDSCHE JEUGD, x* 

in de dagen uwer Jongelingfchap ^ en wan* 
del in de wegen uws harte en in de aan^ 
fcbouwinge uwer oogen : maar weet^ dat 
God om alle deze dingen u zal doen kootnen 
voor ^t Qericbfi zich verpligt rekenen om 
uwe zlnlijke verkeerdheden en grillige. genoe- 
gens af te breeken , ten einde zij , of nu of 
naderhand , uwe ware vreugde te beter moo- 
gen opbouwen. Och ! begreept ge dit ge- 
duuriglijk , hoe zoudt gij hunne knieën om- 
helzen , hunne roede kuflchen , en , op den 
wenk hunner oogen, van hunne hand, of 
van uwe tijdverdrijven tot uwe ph'gten vlie- 
gen. Ai! zljt dan gehoorzaam den genen., 
die God over u fteldc ! gehoorzame Kinde- 
ren worden zoo wel bij den Heere, als bij 
de menfchen, bemind. 

Eindlijk; mijne Geliefde Kinderen f indien 
gij luil hebt om onzen Raad ten einde toe te 
hooren, (en waarom zoudt. ge niet, daarbij 
u heilzaam is) maakt , bidde ik u y maakt , 
onder een geduurig , en naar de vatbaarheid 
van uw veriland gericht. Gebed, (waar in 
gij, op het voetfpoor dier fmeekingen , wel- 
ke u in het achcerfte gedeelte van die u te- 
genwoordig gefchonken jBoekjen worden aan* 
gebppden , voor u zelv', voor uwe Ouderen 
en Leenneéfteren daaglijks den Godlijken zè- 

♦ ♦ 3 gen, 



gen , etï vooiSI tijm hartwranjÊêrmiê Oö- 
pade inroept , } madtt , zfeggö fk^ pnéör bfr 
hoorlijke Hjvoèging vati ^t dóór Óöd 200 
teer vöfördettd , aangepteeaaeri , en öatigö- 
drbtigeh middel , het , Gebed met Dahë- 
i^ecGikGE gepaard^ maakt 9 200 véfel dot itn« 
imér uwe gelegenheid toelaat, een tiakiUig 
rêWuik van goede nuttige en (eerzame Boe- 
:én. Mogten uWe > Ouders u «rfmmef ande- 
ren kl de hand géeven ! en gij ook fiöoit oaar 
todèfén omzien! 

Orrdér alk Boeken is «eker de BipBL het 
befte ; die is van Gód tóiv* mgegèeven ^ en 
lüoet dus noodwendig allervoïmaaktft goed 
t\]W. Öat gij dan dezen nacht en d&g in è 
hand naamt, om d^r in, volgends eente VM- 
flandige leiding uwer Ouderen oF Leer hieei- 
teren (naar het voorbeeld, dat u in de vol- 
gende Voorreden des Hoog Eerwaardigen 
Schrijvers van dit Werkjen gegeevèn wordt) 
Eene Vvórrtdeny welke wij ü en uwen Oti- 
öeten en Leermeeftiien paaden (eer ge Voord 
gaiar tot het lee^en en beoefenen der Sanier)- 
fpHaaken) eerft geheel en al , en ielfè meer 
dan eens te jèezen, die wijsheid bp te ipöó- 
' ren , die u den Engelen j^ijl? maafcen , dat 
weer is, die ü boven deielVe verhefifen kaa. 

^ dut Godlijk Boek 2ijn buiten twijfel al 



NEPERLANDSCHE JEUGD, xm 

ék zoodanlgen^ welken , hec verftand oefe<- 
tiende, tevens den Geeft verbeteren voor de 
l^eften te houden ; en hoe gemaklijker , en 
It^vens hoe vollediger» zoodanig een Boek 
dan zij 9 hoe meer hec van de nieeft kenbare 
tot de meer verborgene waarheden opklimt ; 
iangs gevoegzame j e i naar kinderfcbreén 
jgefibikts^ trappen opklimt,* hoe meer vooral 
pok zoo een Boek tot het hare, zoo wel als 
tot het oor of tot het verftand, fpreekt; hoe 
Bieer het , terwijl het zo«g (iraagt niet é^ 
éénige w/^/^tf waarheid te verzwijgen ofte 
.verbergen , tevens eene geheiligde Zeden* 
kuude poogt in te icherpen ; voor des te b^- 
.$er zal zoo een Boek moogen gehouden war- 
.den. ■ En ik; durve u verzekeren , dac 

jaET TEGENWOORDIG. Wew JEN, nevens J>Z 
Gescuisonisssn van den Geopenbaardèn 
.OopsMENsTE van denzelfden Godvruchtigen 
en. Geleerden Heer Seiler , Hoogleeraar te 
Erlangen, welke wij, gelijk ge weet, ins^ 
geli|kis voor u , vooral voor de meergevor^ 
derden onder u, (en waarom zou ik niet 
zeggen ook voor zulke volwaffenen^ die 
minder gekgenbeid hebben^ cm uitvoeriger 
werken te leezen^ ) uit het oorfprofigüjk 
Hoogdmtfcb vertaald , en bij den Drukker 
van die Weikjen hebben uirgegeeven, en 

♦ * j. wel- 



^ly VOORREDENaand» 

welke wij[, wegens derzelver konheid ^ vol- 
ledigheid en klaarheid (die gantfch Duitfch- 
land erkent) niec genoeg kqnhen afprijzen, 
^aar toe bij uitneemend heid gefchikc zij. — 
Hier vindt gij eene alkrkorthondi^fle ^ en, 
naar uwe vatbaarheid \ voHedige , opgaaf van 
de Grondwaarheden van den Chriftlgken 
GodsdUnjle en der geheiligde Zedenleer^ 
Daar zult gij eenen meerderen voorraad v^n 
{illerlei kundigheden , zoo uit de vroegere e^ 
laf ere Kerk-en ff^aereld-GejibiedniJ^nl ^ ab 
wit de Aardrijkskunde^ Oudheden^ Bijbel- 
verklaring , en wat al n.iet meer , dat Jonge- 
lingen en Jonge Dochters ; dat vol^flèn 
uienfchen vertieren kan? aantreffen, en het 
gaat bij mij volkomen zeker, dat een gezet 
èh emftig gebruik van deze beide onwaar- 
deerbare Werkjens dés Godvruchtigen Sei- 
LERs zeer gemaklijk tegen dat van wj{^/^ an- 
deren, DIE ECHTER ALLE LOÏ; WAARDIG ZlJNi^ 

kan opweegen. — — Terwijl wij u evenwel 
ten fterkflen aanraaden , om hier , van tijd tot 
tijd , maar met een vèrftandige keuze , ook 
andere nuttige boeken bij te voegen. 

Ondertuflchen beveelen wij u vooral, mij- 
ne lieve Kinderen! de Overweging, de ge- 
^uurige, de emllige, de biddende overwe- 
ging en beoefening van het geen gij leeft , of 



X 



'NEDERLANDSCHE JEUGD, mv 

in den 'openbaren cn bezonderen Godsdicnïl, 
en daar toe (trekkende Kacechizacien* hoo^^ 
Weeft hier in den reinen dieren gelijk , eq 
herkaauwc bij u zelve en in eenzaamheid al 
wat grj gehoord óf geleezett K^bc.aller .zorg* 
yuldigft. Die 9 die zal hec middel zijn, om 
ü waarlijk wijs en bij de kennis diider de zif* 
gen van Gfod bok waarlijk Godwrch^ig te 
inaaken! •« / 

Voords, haafdien de Godlijke Genade ak 
leen u dit aHes recht fcan.leêrên e» doen be? 
^cbcen , wat gi] wee ten en be^sjchten moer^ 
bfdde ik God voor u , dat Hij li door zijnen 
H. Geeft, van uwe jeugd af ^ vöör zich hei* 
ltge;'u al vroeg tot nteawe Schepzelen ; en 
dèn beeWe van Gods Zoon ^éUjkvprmig, dat 
is, toti^cht Gödvruehtige fnettfchen maak^l 
dat Hij u,^cotdaE einde,, wd^rdjge en ge^ 
irouwe Ouders en Leermeefters doe aantreft 
fèn , die u dikwijls alle uwe pligten , die ge* 
wigtige pligten , dje van uwen Doop af op a 
ruften , te binneti brengen ; en dat ook ^kze^ 
mijne pogingen , bij het geen ik verder ^ met 
den Heerb , daar toe wenfche aan te wen- 
den , tot zulk een einde gezeegend zijn moo^ 
gen ! Nu ! mijne Geliefde Kinderen ! leeft 
VQor uwen Ouderen; leeft vQor God; ea 



som Nafibrifi sa» dm NciM^Imw^ 

fijc of woidc een ;egeQ voor I^and ep K^rii! 



NafèMfi aan dm Niderl. JLmmt^ 
'^N^aardemasd de Godvruchtige Schr^'vef 

was, hebben wij ons eenige kleine verando- 
fingen verootlocrfiL OverSl evenwel zorg 
<diaagende dac de gez/tgdeH en gewijsden des 
Schrijvers fm dienfie 4^r Jb^t^rfcbe Jeugd 
OfiNOEO bewaaix) bleeven^^, galgje yepral vk 
hec Hoofdftuk QPer de werHng des D^ofis en 
bes Doopwrimdf neven» hec dopf ons déstar 
yerricfate (wttar to^ wij den Lezer verwij^n] 
geno^zaam ce zien is. Van sd hec ovrlge 
l^vea wij i^ flijne jdaacs reden! 






vooa^ 



yOORREDE. 



fJp^iè fiecbts bet een ofmuhrfMt fUm ^ 
Boekftn buiten den zaptenbafig ^ en 
fMOr uiteen uppervlakkig Z9U ^iUenbefcbou- 
voen die zm noedwendig ivi die gedOiAten 
inoeten geraaken :. dai deze arbeid fMsh 
van zulk een aart zij^ dat men denzetben^ 
velgends mifo$ beroep:, ^vaA mij vef^uacbtên 
konde; noch de inrichting Jaar van zoogt" 
fteld > dat idj voor Kindeiren tèt onderw^'s 
in de waarbeden van den Godsdienfi kange^ 
bruikt vs&rden ; vermids deze Leertrmt eem 
^inig van den gewoenlijken afwijkt. Dei 
fcbijm bet mij nodig te zijn^ zm v^d vandm 
oerfprong van dit kleine JTerkjen als o^kvan 
de gronden zijner inrichting^ eenige weini§/e 
dl^n te inoeten zeggen^ 

Toen ik in denvo&rigenfFinter^ deJderM 
ie Oodgdeerdbeid Jludèerende Jangelingm 
in iet openbaar een beeefi^nend Ondereoij^ 
tot bet Katecldzeerengafj dacht ik het-n^ 
pUgi te loJHi in^tai^fneén^ êeHootkaddf- 
Ujkbeid van bet Onder mjs der SSnderen in 
den Oiri^j^en ijtodsdien^ Jióer te dradge^^ 
de fouten die Vr in begaan worden » te ont^ 
dekken f w pode veerfia^^ #tf eenenbete^ 

ren 



ixvmV O O. R R fe DE. 

ren leer trant te doen. Om die regels^ door 
een voorbeeld op te klaar en ^ en begrijplijk 
te maaken , liet ik een meenigte Kinderen in 
het Cöllegie koomeh^ en Katechizeerdezelfin 
4e tegenwoordigheid mijner Toeboorderen. ^a^ 
Dus konde de manier die in het eigenlijk Ka^ 
Uchizeeren moe/i ivorden waargenoomen , ta^ 
fnelijk duidelijk getoond en de voor gefielde re^ 
geU ter beoefening gelegd warden. Dan^ bij 
dat alles , bleef Vr aUoos , noch deze Zfvsaa^ 
' re vraag over : hoe brengt men , buiten het 
'gevvóone Kacechizeeren , de Kinderen, op 
'éene natuurlijke, ligte, aanneemelijkeenftich- 
telijke wijze, het voor hun meeft voeglijk 
Onderwijs in de gronden vanhetChriftendom 
toe? en weljce ;5ijn de bezonderfte regels die 
€cn Onderwijzer of ieder bekwaam Leeraar, 
bij-dit waarlijk zeer ge wigtig werk te be- 
trachten heeft? van zulke regels ^ kan men 
in V algemeen niet veel zeggen. De JSjnde* 
ren zijn , zoo wel m gaaven en krachten , 
0ls in vlijt en vlugheid om iets te bevatten , 
'zeer ondèrfcheiden. Dan de volgende voor- 
flelli'ng is mogelijk veelde voornaam/ie^ *^fFie 
jj het Onderwijs in den Godsdien/ï^ omtrend 
„ kleine Kinderen met zegen bearbeiden wil 9 

(fl) Hoe wenfchlyk was het d^t zulks ook op 
onze Akademien gelihieddel 



V OOR RB D Ei «nc 

^y moet bijna geduurig met zienelijke Duv- 
99 gen een begin tnaaken» Definities , afge-^ 
9, trokken begrippen , en alle zaaken die 
9> veel nadenken vorderen , geeven den ÏGn* 
95 deren weinig licht en piaaken bun den 
99 Godsdien/i zeer zvoaar en [^daar door 
99 (hoe onredelijk dit ook zij) wegens de na^ 
99 tuurlijke verdorvenheid veelal] zeer ver^ 
>9 drietig. Zij leer en de woorden met móei^ 
99 te en de zaak blijft duifier. De grond tot 
99 alle menfcbelijke kennis ligt reeds van de 
99 geboorte af^ natuurlijker wijze in de zie^ 
99 len der Kinderen; en^ [wanneer bet met 
99 Mzen Geeft in de daad volgends vele f 
99 fFijsgeeren gevoelen gefield is , ] hebbert 
99 vüij ook buiten dat een zeker ingefthaperi 
99 GEFOEL van bet geen goedden niet 
99 goedy recht en niet recht is^ een Gevoel 
99 dat in ons wakker wordt ^ zoo haaft dé 
99 menftb tot bet gebruik van zijn verft and 
99 begint te koomen. Die innerlijk Vermogen, 
99 dezen zesden Zin 9 die zedelijk Gevoel, 
9i dezen grondflag van het Geweten moet de 
99 Leeraar wel weeten te gebruiken. Hij 
J9 ^oet de onzichtbaar e waarheid^ welk bij 
99 voordraagt , op deze wijze , zoo veel dat 
99 gefcbieden kan zoo wel aan de uiterlijke 
99 zinnen^ als aan dat inwendig voelvermo^ 



(Tjm 



iotk V Ö 6 R R È. Ö È, 

\ 

a'gefi Vöordraaget^ m gèmèemsMn nm- 
f^hn^ b}} imet4ebeg$ifipmfltArvf^mt* 
,9' ke/kny het tme ftük na èk oudere toor^ 
9> ^^i eindUfiidt Qontfcbe zaak m ykari 
,, Mi een voegen j èn^ dat & zfio fpTêAcy 
,9 aiief zkbt' tn tataar maaktn. Vwr 
,; atk dingen j met hij de Grmd^limgen 
9^ van den Codsdten/i , p$ xuli ^en. gedaante 
,9 doen te voer/tb^ komn^ datdekmdercny 
,^ met hm verfidnd êdgrijpen ^ en inèmm^ 
^, harpen gevoelen , mt deze vmairhedcn » 
,9 dB natuur hunner xktenpaffen ^^ ea véar de* 
^7 zehen goed én heUzaam zm ; zulk eea 
y^ bandelwijs zal hij de klnaerên de plaat$ 
3^, vervuilen dier firjeng^e bewijze» ïmr den 
^ <Modsiienfl , v^elke tot nog tee te eenemaal 
^ bovm bun her eik zijn. Wat zij v»or 
5,, vomr en g0ed hettdèn y en bevinden Jaar 
io aan twiffèlen zij tflet. Den GedsMenfi ^ 
yj deor ben uit dit mgpunt kepfbóuwd ^ zien 
yy zij als een gaavé van God aan ^ £oen ah 
» bet brood en andere ftoodzakel^e ffijsaeti, 
^ W^ant deze 7a jn goed^ wijt tij uit éeiron 
^y van allerlei goed zijn {gedaald. 

„ Bij zulk eene wijze van vo&rdraage^ 
,, vallen de gewone fPreekmjzen der God" 
„ geleerde famenflélzets 4* eenemaaiwtg\ de 
^, Leeraar verkiefl mu %^ike wapr-deu^. di^ 

,7 bet 



VOORRED È. xxxi 

» ,, bef kind verft aat; bij redenkavélt niet in 

» ^, bef afgetrokkene maar geiuurig mef for 

\ ^,' meng^elde uifdrukkin^en ; bij gaaf al* 

f 9) leen zoo ver^ als bef ktnd bem thans vel^ 

I ^y gen kan; en verdrijft pechis die twijfeïr 

! ^, acbtigbeid en dat vooroordeel i welke bif^ 

i ^, de kinderen , te dücbten zijn. Hij 

j, begint van de geritte en gemMijkjU 

„ zaaken\ en vQert bef veffiand der kin» 

^ deren eindlijk ^ tiff in bet enzichbaar rijk 

„ der begrippen^ ^lles wordt aangenaam^ 

,^ vrolijk en levendig uitgedrukt \ alles tot 

51 de vorming der tedere barten behoorlijk 

„ ingericbt en v0orzicbtiglijk toegepajl^ eri 

^ eindeUjk de Ugperte om waarlijk wijs en 

kundig te worden op deze wijze geduurig» 

lyk aangekweekt f onderhouden en voord* 

„ geplante 

Veze en eenige andere Regels moogen ten 
naajlen bij voor eene korte fcbets gehouden 
worden ter onderrichting voor Studeerendc 
Per/oenen^ noopends de wijs^ op welke zij 
kleinen kinderende waarbeden van den Gods* 
dienjl kunnen inprenten^ Dan naar de '^ 
fnaal zonder Foorbeeld deze Regds maar zeer 
weinig vrucht s 'zouden doen ; en ik uif dezen 
hoofde ten dien tijde voor mijne Toehoor- 
ders eenige voorbeelden opjlelde^ ben ik lang ^ 

de^ 



>5 



Sbbat V O- O R. RED Ê* 



i 



k ^ 



dezen weg onvoorzsends tot die gedachten ge^ 
koomen^ dat bet niet alken tooi Studeer en-^ ' 
den^ maar ook voor andere Leeraars^ Ö«-" 
ders^ en voornaamlijk voof Kinderen nuttig' 
zijn kondej wanneer een klein Sijftem'a of ' 
Opftel van den Chriftelijken Gödsdienft en 
Zedenleer , op deze '^ifte ohtivörpen werd» 
Ondertuffcben is bet mij dtfor de ondirvtn. 
ding bekend ^ ddt de kinderen niets liever Ice^' 
zetiy dan Samenfpraaken ; en êp deze ma-^ 
nier te onderwijzen , in de daad zeer Veelê^ 
eoordeelen hebbe : want tocb , door bet bloot van ' 
bulten lebren der woorden , wordt het terfland' 
verfiompt en traag ^ maar door bet leezeH' 
tan zulk een Foorjiel wordt de Ziel fnetver^' 
jlandelijke begrippen vervuld \ bet nadèhkeft 
opgewekt ; de begeerte ^ om iets nuttigs tg 
Uezen^ aangedreeven; en bet hart ^ door de' 
Jlicbtelijkê toepajjtng der waarheid gebeterd. 
In '/ algemeen y dunkt mij^ moeflen in^t 
Vervolgd de Godgeleerden; de manier der 
Sokratifcbe Gefprekken^ in Plat o enXeno- 
fón^ meer en met groot er fmaak befludee- 
ten , dan bet wel door ben gefcbiedtj en 
wanneer men dan alleenlijk in acbt neemt 
dat ik met Kinderen fpreeke , maar Sokra* 
tes bij Plat o en Xenofon met Volwajfenen ^' 
wanneer men dit onderfcbeid in acbt neemt 

zegge 



Voorrede* scmt 

* n 

zegge ik endaneenlgeny mogelijk veeletty de^ 
ter Samènfpraaken mét de Schriften van de^ 
ze MannQn.^ inzonderheid met Xenofon , zijii 
Gedenk waardighedeh &c. &c. , vergelijkt , dan 
"zal tneh zeer gemaklijk kunnen opmaaken , ii} 
nvelk eene Schoote ik' voor tij ds geleerd hebbe. 
'Dit. zegge ik niet^ 'aïsofiknaardeeerflreef- 
de van even gelijk Xenofon téfchrijven ; neen 
het is mij iii oprechtheid alleenlijk te doen ^ oni 
'de Jeugd ^ te verlichten ^ haar tot algemeenè 
fiut te zijn , en bevorderlijk in de opbouwing 
van waarachtige van f echt Chriftlijke Deugd: 
^Er is dan geene andere reden wadrom ik dué 
fpreeke^ dan om dat ik overtuigd ben d^itme^ 
eerft en vooniaamlijk , In die redevoeringen^ 
bij welke zich Jefüs Cbriftus van Gelijkeniflèii 
bediende , en 'vervolgends uit deflraksgenoeni^ 
de Schriften den rechten wegkanleeren ,' oni 
zwaar e zaaken , gemaklijk en tigt ie maaken^ 
onze gedachten , demèefl verheevene denkbeel" 
den zelfs , op 'zekere lichaamlijke wijze in te 
kleeden ; en dus der ziele zichtbaar voor tè 
fl ellen; den Geeft aan vèele zijden aan. tt 
grijpen , van het Ügfte töt hei zwaar ft e over 
te gaany én in het Foor ft el te gelijk grondig 
en tevens bevatlijk te zijn. JLaat óns dan dè 
Egiptifche fchatten neemen en die tot den op- 
bouw van het Heiligdom gebruiken^ Dit via^ 

• « ir dè 



xxxiv VOORREDE. 

de regel en V gebruik dat God zelv gehouden 
heefi door alle de tijden. 

Ik bad mij voorgenomen en ook in de Foor* 
rede^ tot de Korte Gefchiedniflen van den ge- 
openbaarde Godsdienfty beloofd^ van bet ge* 
hruik der beide Werkjens , en van bet Chris- 
telijk Onderwijs voor de Kinderen , hier iets 
uitvoeriger te /preeken ; dan ik oordeelde bet 
nuttiger te zijn , bet geen ik voor een Leer^ 
aar aangaande bet Onderwijs in bet Chris- 
tendom gaarne wilde zeggen^ op een andere 
plaats j in V vervolg voor te /lellen^ om dat 
bet niet voor lünderen is ; en bier zoo ter^ 
fond na de Voorrede alleen dat geen te laa^ 
ten volgen: wat voor Ouders ^ Scboolmeejlers 
en bezondere Onderwijzers ter korte berinne* 
ring kan dienen van hetgeen zij ten aanzien 
wan het wel en bebêorlijk gebruik der beide 
Werkjens volftrekt bebooren te weeten. 

Ik kan echter niet verbij alleen nog een 
enkel woord van de Inrichting van dit fVerk 
jen aan re merken. De Leer van het Avond- 
maal behoort volflrekt niet tot Kinderen on^ 
der de tien ofelfjaaren. Fan Echtbreuk^ 
Hoererij enz. , veel aan de tedere Jeugd te 
/preeken is indien al niet ontijdige ten min* 
fle in V geheel niet welvoeglijki wanneer 
dan deze en eenige andere zaaken en Leer-' 

fleU 



V 'O o R R E D E. Kxx\^ 

1 

» 

'fleUingeni bier niet^ of niet breedvoerigver-» 
hmdèld zijn , is bei om de bovengemelde oor^ 
zaaken gefcbied. Even om deze reden béb ik 
ook van den Perfoon en de Verdienjlen van 
Chriftus in de Samen(praaken eenigfints kor* 
ter gebdndeld^ maar /«i^ kleine Leerrede- 
nen, deze Leer e uit wijder gezkbtpuntenbe-- 
fcbowmt. Van den Trpoft in allerlei droef b^- 
den kan ik ook niet vinden dat bet bezonder- 
lijk noodig zij den teederen Kinderen^ die 
in den isoiffelkeer der ondermaanfcbe dingen 
in deze jaren nog veelal vreemdelingen zijti 
veel bezonders te zeggen^^ 

De Orde van het Voor[lel^ welk tk ver- 
koot^ is^ dunkt mij^ uit de natuur van deii 
Co ds dien fi en der Men fc ben gehoonfen. fFia 
God wil leer en kennen moet met de menfcben 
en de overige werken van God gemeenzaam 
worden* IVie weeten wil^ dat bij eenen 
Verzoener bij God noodig bebbe , moet eer/l 
zijne pligt en en betrekking kennen \ danver^ 
der inzien^ dat bij zje niet vervuld bebbe ^ 
dat bij flrafbaar zijj en dat bij zicbr iti 
dezen toejiand^ zelv niet belpen kunne. Hier 
van onderricht zijnde begint ^icb nu eerfi 
langzamerhand de Leer der Drieëenbeidj 
van de Verzoening^ gelijk ook die van de 
Bekeer ing door bgoger nüddel en de nverkiff^ 

# * * s gen 



'gen van den Heiilgen Geeft te ottfwikkéleni 
en dit geeft van zélfs gelegenheid om die be-- 
vjeeggrondèn ten goede , welke uit de wer^ 
■ ken der Verzoening ' ontleend njn , bij de ove- 
rigen bij te voegen, • ; Wanneer de Kinderen 
een Werkjen van dézen aart ^ eenige reizen 
'hebben door geleezen ; èn wanneer hen , daar 
benevens^ vandeLeeraarsofvan hunne Ou- 
ders de bijgevoegde Spreuken eenigzins ver- 
Itlaard zijn , dan zullen zij elk ander On-* 
derwifs uit wat Katècbismus het dan ook 
zijn mooge zeer gemaklijk- begrijpen. TroU' 
wens , dusdanig een Voor ft el van den Chris- 
telijken Godsdienft, dat bij wijze van korte 
Schetfén 'werd faatngefteld j als welk het ge- 
heugen gemaklijk bewaart l^ is wel en blijft 
huiten alle tegenfpraak nuttig en nodig : dan 
het is niet te min voor het waar e Chriften- 
dom , ten uiterfte nadeelig , dat de meefte 
Kinderen , ^buiten den Bijbel , dien zij op 
veele plaat fen ' niet verft aan , gemeenlijk , 
geen ander Boek , 4ls den Katechismus in 
banden krijgen ; want toch hier door veroor- 
zaakt men ^ dat door die geduurige weder 
herhaalinge van dezelfde woorden , uit den 
Katechismus , het gehéele denkend vermogen 
der Kinderen^ binnen eën zekere wijze van 
denken ,' binnen eenenal'te bekrompeneh 

krin^ 



V O! o R R ?E D 5. xxxva 

kring gibouden en, hepaald worde. En bet 
is aan dezp verkeerd^ handelwijze te wijten, 
dat de Jeugd, bijna , voor elke andere voqrr 
peiling der Waarheden van den Chriftlïjken 
Godsdienfi ^ die vooral die' op den Predikftoel 
pleegt te gefchieden ^- te eenemaal onvatbaar 
b lijve niet alleen , mioar zicb ook over 'bet 
Cbriftertdom niet Ofigednngen kunne uit- 
drukken 9 ' of naar behoor en andw oorden , ten 
zij men kaar juifl zoo vraage ^ als in beuren 
Kateqhismus /iaat uitgedrukt. IVie immer 
in eigen perfoon Kinderen , uit verfcheide 
Schooien y geëxamimerd ^ of tot bet Avond- 
maal door bet aanleeren der Belijdemffè heeft 
opgeleid^ zal van bet geene ik zegge^ door 
de ondervinding^ met zekerheid zijn overtuigd 
geworden. De oogmerken van dit IVerkjen 
zajn dan daar toe firekkende ^ dat bij de Kin- 
deren , bet eigen nadenken over de fV aarbe- 
den van het Chriftelijk Geloof worde opge- 
wekt , dat zij dezelfde Qrpndflelling der Z$- 
deleer en des Godsdienjis aan verfcheidenè 
zijden befchowm^en en gemaklij kerkeren bevat- 
ten ; dat zij dfiar boven p^k na den Schooltijd 
ten bunnen huize een Boek moogen hebben y 
waar dQor zij zicb zelven onderrichten en op* 
houwen kunnen ; dat zij zoo terjiond ongevoe- 
lig y niet maar tot eenig voorgefpeld^ maaic 

* * * 3 ' tot 



pxvin V O O R R. E 13 E. 

fot een eigen ^ tot een Gebed uic het harte 
voorden opgefpoord ; en eindelijk^ dat bun 
ét Godsdiehfl: en Pligc , als iets aangenaams 
pn heminnenswaardig mQogen voorkoomen. 

Daar zijn ook onder /fe Vol wallenen , 
i)eele Mingeoefenden ^ welken een gemaklij^ 
fcer Onderwijs van deze natuur zeer nuttig 
en noodig v>ude zijn. Weinige Ouders wee- 
ten fcbier ^ boe zij zich van den Cbr i/l lijken 
Godsdienft^ tot onderricbting hunner Kindren 
zullen bedienen^ of zelfs boe zy met dezelven 
een fiicbtelijk Gefprek ever geefielijke zaaken 
moeten aanvangen. Zou voor dezulken dit 
^erkjen niet miffchien eenige Voorheelden 
aan de band geeven , van de wijze waar op 
'men met Kinderen moet omgaan; hoe mtn 
hen van hunnen pligt liefderijk overtuigen ; 
hen tot God voeren en hunne harten verbete* 
^en kan? 

Verfcbeiden waardige Mannen en Godge* 
leerden bebhen in laatere en wel in deze tij* 
den^ zich herinnerd en ook aan anderen voor^ 
'gefield y dat de Scboolmeefier^ n met de Kin-' 
deren over zaaken van den Godsdienft korte 
Gejprekken moefien houden en hen méér tot 
ten eigen nadenken aanzetten, Hoe weini- 
geu ondertuffchen zouden ^er om dit te doen 
behoorlijk %n (iaat mn ^ zoo tang men geene 




VOORREDE, xxxix 

Jibikking maakte dat de Scboolmeejlers in 
''t vervolgd zelve alvorens beter onderweezen 
werden ; en zouden niet mijfcbien deze of 
foort gelijke Gefprekken door naarflige en op- 
lettende Scboolmeejlers^ met veel nuttigbeid 
tot een openbare voorlezing in de Scboolen 
kunnen gebruikt wordend 

Eindlijk is mijn oogmerk , gelijk ik boven 
gezegd bebbe , onder anderen daar heen ge- 
richt^ om aan toekomende ofl$an reeds in 
dienft zijnde Gouverneurs (gelijk men ben^ 
met een onduitfcb woord pleegt te benoemen) 
en allen die geenen^ welke aan de buizen 
van meer aanzienlijke Lieden onderwijzen^ 
iets te moogen toebrengen^ V geen tot bun 
eigen Vorming nuttig konde zijn. fFant 
tocb j naar mijn gevoelen , is een Collegie. 
ever bet Kinderlijk Onderwijs zoo hoognodig ^ 
als over de Kun/i om wel te Prediken. D& 
arbeid is zwaar , xij is wigtig en beeft ds 
grootfie gevolgen door bet gantfche leven^ 
Alhoewel nu de eiggrdijke Katecbizatien y 
ook met kleine Kinderen^ van deze foort van 
Gefprekken , gelijk men ze bier vindt ^ ee^ 
nigzints onderfcbeiden zijn , zco zal toch elk 
verflandig Onderwijzer der Jeugd,, zoo ik 
vertfouwfi 9 bij eene naauwkeurige be/cbou* 
wing van deze naar het mt er lijk aanzien , 

♦ ♦ ♦ 4 ze* 



jcL VOORREDE/ 

zekerlijk zeer eemoüwige Gefprehken wel 
baaft bemerken hoe veel moeite het kojle^. 
een zwaare en moeilijke Leer voor teedere 
jonge Ferflanden recht duidelijk en Jélaar te 
tnaaken: Vooral ^ wanneer men door Gelijk 
Jtenifen^ alles opklaar en -^ de begrippen om- 
leeden ; de leerflelzek met- ongeleerde en ge^ 
meene uitdrukkingen voor ft ellen; ntet ligt e 
dog vafte bewijzen ftaaven^ en dan zeer 
Jpoedig tof der Kindren Ziel wil overbren^ 
gen ; ten einde de Godsdienft geen belpiege-^ 
ling blijve , maar overal de waar e vrees voor 
Ctó invloeie , de ondeugd in bare affchuuw^ 
lijkheid , de Deugd in haar e beminnenswaar- 
dige geftalte ten toon gefield^ en elke pligt 
tot eene da Ad van Godvrucht gemaakt wor^ 
de . Des zal dan ook dit klein IVerkjen van 
mij voordaan gebruikt worden , om bij mij* 
fiè Katechetifche Voorkzingen tot een Exem- 
felboekjen te verftrekken^ wanneer ik over 
bet Onderwijs van- Kinderen fpredze. 
f Mogelijk wordt, bier in iets gevonden V 
'geen aanleiding kan geeven tot het aanleer en 
van eenen zekeren gemeenzamen en bij elk 
verftaanbaren fpreektrant , hoedanig toch 
hillijk vereifcht wordt om de Waarbeden van 
(fe» geopenbaarden Godsdienft^ niet ft echts 
ffe» Kinderen maar ook het gros des Folks^^ 

der 



VOO R RE DE. jcu 

der ongeoefende of min ervaar ene meenigfe 
althans gemaklijk voor te draagen. Hoe 'i 
zij ! die God ^ die den Schrijver tot het 
fchxijven [en den Fertaler tot het vertaalenj 
beküoaamde^ zegene dit geringe fFerkjen ^ 
op dat bet zaad der Erkenteniffe van zijne 
heerlijke Eigenfchappen . en groêtmagtige^ 
fFerken yin veeier Zielen mooge gezaaid ^ 
de Godsdien^ en de Deugd .bevefligd ^ en 
zijnen naam gepreezen worden I .* 

• 
jGJ^fphreyerr op ^eFaEDRiK-ALEKSANDRijN- 
SCHE Univerfiteic den 7 Julij 1772-. 



Nafchrifc op des HEw. Schrijvers Voor- 
"^ tedeii. 

^U^e Heer SEILER hOd bij de tweede 
Hoogduitfcbe Uitgave nog eene kleine 
Voorreden gevoegd^ doeh^ naardien dezelve 
niets bezonders inhield^ waar aan onzen 
Neder duit fchen Lezer gelegen lag^ hebben 
wij detelve geheel weg gelaat en : alleen zor- 
gende dat de Verbeteringen , welke daar ge* 
meld worden het voorrecht der tweede boven 
de eerjle Hoogduitfcbe Uitgave uit te maa^ 

♦ * * 5 ken^ 



JCLH N A S C H R I F T. 

ken\ in onze Vertaling wierden in acht ge* 
noomen. Foor het ovrige wen/cbe iky dat 
de Nederlandfcbe^ J^^g^ ^» bet algemeen 
Kinder ' onderwijs uit deze Vertaling niet 
minder nuts zal trekken^ dan de Heer Sei- 
ler met dankzegging aan God erkent^ dat 
toen reeds (en dit was nog naauwlijks een 
jaar na de eerjle Uitgifte^ door zijn ge- 
fcbrijfonder zijne Landgenoten veroorzaakt 
was. 

JMederl. Uitgeven 



' # > # • # 
# # # 

# 



EENI- 



E E N I G E 

HERINNERINGEN, 

AAN 

OUDERS, MEESTERS 

EN ANDERE 

ONDERWIJZERS 

Aangaande bet gebruik van dit W e r k j e n. 

Gelijk ook der 
KORTE GESCHIEDENIS 

/ VAN DEN 

GODSDIENST» 

I. 

Dit Boekjen is dan eerft nodig , den Kin- 
deren ter hand te flellen 9 wanneer zij 
goed leezen kunnen, en hunne moe- 
derfpraak wel verflaan. Dan op dat 'er kans 
zij om den Kinderen zoo ras doenlijk een ver- 
ilandig en vernuftig onderwijs in den Gods*- 
dienft te verzorgen , zal het goed zijn , dac 

Puders en Leeraars in gedachten houden, 

dat 



XLiv Eenige Herinneringm aan 

dat zij hunne Kinderen de in de waereld 
voor handen zijnde en tot het gemeene leven 
behoorende zaaken en woorden, fpoediglee* 
ren kennen. Men moet hen al in de. vroege 
fte jeugd zeggen en onderrichten , wat de 
Maan, de Zon, de Starren, de Lucht, de 
Aarde , een Lichaam , ook wat een Week , 
een Maand, een Jaar en diergeUjke dingen 
zijn. Dit kan. men den Kinderen ten deele 
bij gelegenheid , ten deele door het kort 
onderwijs van eièh Leermeefter verklaaren, 
of, al fpeelende , uit een boek leeren , waar 
in zulke figuuren vari zaken zijn afgebeeld. 
Wapne;er dirnu tijdig g^fchiedt, da^n hoope 
en vertrouw ik dat ook een Kind 'van vijf of 
zes jaren dat alles: tamelijk wel bevatten zal, 
wat in deze Samen(praaken tot op de behan- 
deling van de Leere der pligcen geleezen 
wordt. i 

Zoo dit Boekjén tVenigén rijde hier of 
elders in de ScJhooléh mogt ingevoerd wor- 
den , of yari zoo een* bezonder' Leeraar ge- 
bruikt , welke. 'méér dan een Kind te gelijk 
moet onderwijzen ,, zoo zoude ik 'raaden , dat 
zulk "feen Leeraar , weeklijks , drie of vier , van 
jleze Samenl|>raaken , door een Kind van 

meerder 



' Ouders , Meefters , énz. xlv 

meerder ouderdom , overlaid ^ duidelijk en 
op zulk een toon als zich meeft toe GeQ)rek' 
ken fchikt , en waar aan de Kinderen ligt ge-» 
wend worden, liet voorleezen , en de kleine 
Kinderen daar bij liet toeluifteren. Dus zullen 
de waarheden van den Godsdienfl , den laatft* 
genoemden langzamerhand al meer en meer be- 
kend i en, naardien zij ook dag voor dag meer 
aan de taal gewennen, bij hen ook ligt verftaan 
worden. Ook ben ik van oordeel , dat het 
voor de Kinderen zeer opwekkende zou zijn^ 
wanneer telkens twee Kinderen eikanderen in 
het leezen afwiflèlden, zoo dat heteene Kind 
den Vader, en het andere het Kind verbeeld^.. 



Wanneer men de Kinderen beveelt eenige 
Bijbelplaats van buiten te leeren , zoo mbèt 
men dezelve hun eerft kortlijk verklaaren^ 
dan hebben zij ook weinig moeite , om de 
zelve te onthouden. ; ' 

De Bijbelgezegden worden wel alleige* 
voeglijkft in zulk een 'orde geleerd 'als zij hier^ 
geplaatft zijn , of op eien diergeÜjke wijze- 

Dan het iS' zeer fchadelijk, een Kind ee- 
tiige gezegden uit de Heilige Schrift te laa- 
ten leeren , tot welker verftandelijke bevat- 
ting 



!XLVi Eenige Herinneringen aan 

dng zij niec in (teat zijn. Ik weet wel , dat 
men gewoon is den kleinile Kinderen, die 
naauwlijksipreeken kunnen, die waarlijk zeer 
zwaare plaats van buiteh te doen leeren : hei 
hhedvan Jefus Cbriftüs reinigt ons van alle 
onze zonden .^ of anderen yaneene even zwaar- 
wigtigen inhouc ; dan ik weete ook , dat hier 
door veroorzaakt worde i dat de Kinderen zich 
aanwennen, om in de plaats van welverftaa* 
ne zaaken zoo wat loutere woordklanken zon- 
der verftand na te Ipreeken en van de wigtig- 
(te zaaken des Godsdienfts te praaten , zonder 
dat zij 'er iV/x van weeten , immers zonder dat zij 
'er eene klaare bevatting van hebben. De 
menfch moet eerft dezicbtbaare waereld lee- 
ren kennen , op dat hij vervolgénds in ftaat 
mooge geraaken , om zulke hooge Waarhe- 
den te begrijpen. Ja zelfs zoude ik *er voor 
zijn dac eer hun nog die zoo gewigtige Leer 
van Chriftus word ingefcherpt, hun alvo- 
vorens alle die waarheden , welke wij in dit 
Werkjen tot op het 43 Gefprek behandeld 
hebben, voor het minfte twee of driemaal ge- 
leezen of zelfs dikwijler geleezen worden ; 
En die zal het middel zijn , waar door hec 
verftand langzamerhand meer. opgeklaard en 
in ftaat gefteU worde , om over de verzoening^ 

vaft 



Ouders i Meefters , enz. javii 

vanChriftus, eenigzins duidelijker te denken, 
dan men veelal gewoon is. 



Vermits nu de Schoolmeefters en andere be* 
zondere Onderwijzers, zonder twijfel, zeer veel 
tot bevordering van den Godsdienft en Gods- 
vrucht kunnen toebrengen, wanneer zij de Kin- 
deren meer aanzetten , om voor zich t'huis 
zijnde iets te leezen ; zoo dacht ik, dat de luft tot 
deze öefFening , in de Kinderen , ligter op- 
gewekt en onderhouden zou worden , wan- 
neer de Ouders zich , ter gelegenen tijde of 
wel des avonds daar toe zetten wilden, om' 
heur, een of meer van deze Samenfpraaken, 
of iets anders uit dergelijk Werkjen als dit is, 
te doen^voorleezen, en dan vervolgends den 
inhoud van het geene zij geleezen hebben'^ 
wederom aan hunne Ouderen te doen verhaa- 
len ; mij verzekerd houdende dat deze aange- 
naarae bezigheid der Ouderen met de Kinde: 
ren , zich rijklijk zoude beloond zien» 



By de daaglijkfche Tucht en Zielsverbete- 
lering kan een Werkjen van dezeii aart, veel 

ligt 



Jigt, met nutte gevolgen pp. deze f wijze ge- 
Wikt worden. (5efteld , ^ een :Kin(^ was nii- 
dig tegen zijn Zufter of iemand anders, zoo 
zou ik het niet tcrftoqd, maar wel tegen den 
avond, het Gefprek van den Nijd laaten lee- 
zen. 'Het Kind was- ondankbaar tegen zijn 
Ouders, zoo zou ik het, op dezelfde wij- 
ze , na verloop van tijd, het Gelprek, 
over de Pligten der Kiaderen. jegens. hunne 
Ouderen doen opzoeken, en wanneer 'er ge- 
leezen werdt, hen meteenige woorden, tot 
infcherping en verbetering aanlpreeken ; en 
op dezelfde wijze zoude ik ontrent- andere 
Deugden en Ondeugden handelen. ; 



Wanneer oj) deze of op eeiie andere wijze 
de eerfte grond , tot de keiiniflè van den Chrift- 
lijken Godsdienfi: gelegd is, fchijnt mij niets 
zoó zeer nodig , als eene aan eengefchakelde 
Gefthiednis van deii Godsdienft- ^ Ik zal 
'daarom van het Gebruik, van mijn nieuw 
uitgegeeveii Werkje ! Korte Gêfcbiednis van 
den Geopenbaarden Godsdienfi ^ enz. n\x eenige 
^saaken hier nog bijvoegen. 

De Gebeurteniflèn der Schepping , den 
.Val der Mcttfchen , en de fozettinge varï den 

Sab- 



SQbi)atlh aiz. , zijn den Kiadecen nu needs uic 
dit 'Weilgm; Z)é Godsii^ft der Kinderm^ 
of op eeae tmdere wijze bekend : derbalvieii 
kumieii de drie eerfte Hoofilftukken vk Ge- 
tiefisy door hen wel vevdaan en uit deb Bij* 
bel zélf 'gdeeeen worden* Nu lee^ hetlciiOMi 
üic de korte Gefchiedenis van den Gods- 
diende bij het eerfte doorbladen van het boek» 
^een biotelijk^ wat elgendijk een Verbaall 
en een Gefchiedenis is. Die ftukken blijvejl 
W^ 4 welken nader betrekking op de» Mp* 
faifehen Godsdienfttiebben. Ikzoude'HQ<^4* 
deeleti^ op de volgende wi}ze na etkan^^F 
iaateb leez^. Em begki maakende m^ hec 
IL j^ude ik voordgaan «toe bet Xiy.|)etXV* 
tet hec XK achter 'latende ; en veryolgen^ 
iEOisde ik weder lietc KXI, XXQ. m XXIV; 
tot 'hec XKXlV.^qp de gjesegde mj4e \mif^ 
Voorkcsseg* 

Dit zijn 4e «men XXVI. MotffiJ^le»^ 
In welken 4e ^gam&la^ JOefobiedeni^ >{rf4i|hec 
Oude Teflament vervat ss, en detié ^?V,(. 
Hoo^lU^en-asijnaiët-te ^waar, om vmfÓin" 
deren ^cmAiottdèn 43e worden. 

Wanneer 2i] bedelven drie of yieffin^aleii 
èeileefieB liebbm ^ en «het 4^ne va^igbdd» 
tan hunne Ouderen of Leermeefters verhaa- 



Sj Eenige Herinrieringetl aaif 

lén kunnen, dan is het tijd, om^DaArfiMa'^. 
tedergaave die zij bezitten enoajat.Jf^iom^i 
Handigheid toelaat, hen ook Verder en)breie'ci- 
rocriger te onderrechten en 'er eenige jtinkre 
^ Hoofilffukken bij te voegen; dan roobgejrïzi} 
^ leezèn 't geen zij te voren hebben övetg^jg-i 

gen. '" ' -' -'^ :'■■" 

* Vervolgends laat men de Kindef eui : hflt 

Evangeliüm van Mattlie«s of van Lukas Jefl- 
zen , én naderhand , uit de korte GeTobiedje^ 
.nis van den Godsdienfti het leven yan Je(HS 
weder hérhaalen; en inee zet danh^trotóer'^ 
wijs verder voort. . :) ^ i i , ' . > 

IXê Hiftorifche Tafeleo., welken. jbij, dat 
Boek feehóoren, aangaande, de Ee^(b?A<terS^ 
die Koningen, en Vorflen der Jdödefe^fber 
nevens de jaargetallea , nioeten ZQdimmgr 
maal geloiezen worden^ dat Ju] in h^t grfi^Hr 
gen blijven, en te gelijk, tot WQgwij««r5.4p 
de ganfche Gefchièdénis dienen^, r.;'.: lC i 

PHeefc men gevo^lijke Landkaawn: bi} de 
htnd»,' dan moet ménxleze] tandló»t|:fen door 
de kinderen zoo fpoedig doen g^Jjjtii^en, 
als zulks wegens de Latijnfcbe Lq|t«?Sidie 
daar te gebruikt worden met voordeel ge- 
fchiedéii kan. (^?) Maar , eer ditgcOchi^r, 

jspu 

(ft) Bij het Hoogduitfche Werkjen, zijn ziil- 



^ Ouders i Meeflers ^ eni. u 

ZOU; hef; zeer goed zijn, dat men den kinde- 
ren ujic een Kaart de gedaante van de ganfcbe 
AardQ.ep de legging van, het Beloofde Land, 
aa^weos en leerde kennen. 

Wat het overige gebruik der Gefchiede- 
nin^n van het Nieuwe Teftament betreft, een 
verftandig en kundig LcQraar zal zelv' wel 
weeten , op welk eene wijze hij daar nie$ 
jjio^te handelen. Alleen wenfchte ik , dat de 
bewijzen yoor de Waarheid van den Cbriftlij- 
ken Godsdiend , uit de Opjianding en de If^on" 
deren van Jefus Chriftus , en wel voomaame- 
liik,dein hetXXXVIl. en in hec LVL Hoofd- 
Ituk Vöorgeftelde bewijzen uit de voorzeg- 
gingen^ als waar aan bij uicftek veel gelegen 
is , zeer dikwijls . van de Kinderen geleezen 
e.n hift^, ingeprent werden. De Cbriftenen 
jjouden buiten twijfel den Godsdienft met de 
liitevfte^ naauwgezetheid uitoefFenen, wan^ 
neer zij bij tijds van de waarheid deszelven 
duidelijker en levendiger overtuigd waaren. 

Ten befluite, zal ik hier nog eene vraag 
be^twoorden en bijvoegen , welke mij van 

**•* % ve?- 

Ke Landkaarten gevoegd ge weeft, doch om de 
kodbaarheid te verminderen hebbenwij die weg- 
gelaaten. Gegoede /Chiders zulle» zich. beft van 
f^% van BACÖIENE bedienen. 



ii Eét^e Hêrirmtrin^ aan 

VÖrföheide Ouderen is voorgekoomèri , wel- 
Kèti om het heil van hutine Kindetèn éh voor 
het beft m6öglijkó Onderwijs derzelv^ö méc 
reden bekommerd waaren , eené vniag £e ook 
Vft\ ligt 9 in de gedachte van méér Chrïftenen 
óntftaan mogte. Eene Vraag zeg ik , hier 
in begaande: zal men dé Kttidéi'en, die nu 
xnaar even den ouderdom van lo óf ii j^aren 
bereiken , de ganfbhé Heilige Schrift , vol- 
gens den rang &t Boeken laaien doorleezen ? 
en wanneer dat niet gefchiedt , welke ftuk^ 
ken moeten 'er dan achter gelaaten vfrorden? 
en in welk een orde , zal men de nodige zaa*- 
ken met hun leezen ? 

Ik ben van oordeel : Kindereh moeten dae 
geene leezen 't welk zrj verftaan , en *t geen 
toen hun in 't kort kan uitleggen en verfiaa- 
ren : en wel vooral zulke liiakeri , welken 
fiet noodzaaklijkfte dtènen tot het leeren van 
dè Heilige Gefchiédétiis, en Welken tot het 
Geloof en de Zedëölfee^ , ónörltbèériijk zijti* 
ïy^te gedachten iijn duökt rii^ itJó öituur- 
lijk en gemeen j dat zij i^ééiè bèwijteö nodig 
hébben. Daarom , is dit ook de oorzaak , 
waarom eenige aanzj^lijke Leeraars der Ker- 
ke, al voor lang g^wenfcht hebben, dat "er 
log e^ gjoed uictfökzei vaq de nuo^fte en 




Sf Meeflets ent. . tn 



nodigde Piaacfen, uit de Schrift mogte g 
ms^l^óvm. t)6g dit feUjnt ttg ffl 
raadzaam" fë iijn. Op déze wyzë, WoMèft 
de ^laatfen bit haaiétl iktiiënhddg gézët, «it 
hec Kind Worde déH g^fëhën B^bd cdéë 
bekend; ^t welk üö^tis riaat ttiijh geVbê^ 
ien, wel degelijk tiödig is, téti éiüde di 
volwaflêrt Ctófteri, daat n^ ^IV dfe Sclwift 
wijder én diepéi* mfpéivtën ; zël^^ dehken i 
zicb in *t géiööf bfeVéfflgéH , dl öok fiëê 
Voorilei óf de Leeirèdetï van ééri Predikant 
des cë klaafdét VeKlaitti tnoög^. Üëc wti| 
daarom veel beter , wtotieët %r éeh nilaüw-^ 
ï:eurige Lijft van dè tiuttigfle én nodigftèKüi 
pictels eti Hoófdzaakén ^r SchrifI: vervaar^ 
digd en tót die oogmerk Wéi-d uicgëgeévetii 
een eitidé één Léefóat , wdkén net dtidéf^ 
wijs dër jèügd is f öevértrouttd , cefl VöÖf- 
beeld jnógt hebben, volgends nét Welk h9 
de kinderen dé heilige Schrift kcfn leeréii 
léezén. lic wil wél te 'è f liWè Wcft tén tiai- 
lleh bij één kort ötitWëft) óp ititókén, *di- 
gends het welk , iti een kleinder eti ook in 
ruimer béflék , afle^ óvëf d^ébt en urtgèbreid 
kan virorderi. fiiëf tdë behoórf dan Voor- 
naamelijk , het éetftë Boek yaii Mofes , mé« 
gënómèri eeriige Geflaéfitregifflférs , als iti hët 
10 én 35 \fopittéf , bëhsWen ook & Gë- 



kitn^g Leera^r» wmmeer b^ aan déze Brieven 
komt 9 g«dau% mafM* een Uein gedeelte daar. 
uit liet Vporleeasen^ en die weipige dan , door 
amige woorden 9 vraagswijze herhaalde^ en 
dus bevadijk maokce* Ikt zelfde heeft ook 
platts omreac ^ overige Apoftolircbè &rie- 
veB. De Offenbarkig van ^hanni^ is over. 
bec gl^b^I gjênooEien geen Boek voor Kin« 
deren* Wat blijfk 'er dan« dus in het Nieu* 
We Teftamdnc neer over t dat sij geheel 
itmcien kie2?n? De vier EuangeliAen èn de 
Umdelingefl ^r Apoftelen kunneti niet ge- 
itoe^g gilefi^en ivor^ : of fchoon bet te wen* 
fiiben was.y i^r^oiSf uit deze fioeken de 
z^aarftè ftakki^ 9 twteeni^Aviporden ^ door 
dest o{>enbaar Leeraar verklaard en iiu£eleg4 
werden en dit nx)eft ook do<n'. een Hoog^^ 
Leeraar O0twj|felbaar gefchieden. 

Maar Wejk i^daanu de ord^ , . vol^nds wel- 
IbË.^a Kin4ei$p de Schrift leerept Voor eeril 
een kotte Geichiedenis van ï^et Ó^de Te({a- 
v^^ti Dad hec. Leven van Jefus uit éénMer 
Éuangoliflea. Hier op bet eerfie Boek van 
yk/R& beneven^: de lig&[lbeyatbare zaak^n uic 
de overig. Bii^Uèbe Boekent pan weder 
bét LeveA vi» J^ v^ iétm s>(m meerdet 
Enaogpliftan^ beaeyenfr da Handelingen der 
AjpdftBkn. >. 
'.•:i - Ver- 



Vervólgetkls eté Pfóli^M; de Spreukm ev 
eindlijk de gémaUijkite gröndOfldlinge oir 
de Apoilolifchè Brie\reti [en elfidltjh das 
alles uit de Proféten, v^ Hlftorirah By 
of zulke VeriuaMng&n , Piesen enf Leerii^^« 
in zichbéVic, dlégemaklljk en Vd<»'déjéug4 
verdaanbaar n^^l EKc nu zou mijn beffói^ 
zijn. Maar fhan de zaakeüf nu ook in de 
da^d zoo 9 dat die kotl uitgevoerd worden f 

In de Prfvaatje of behoudere Onderw^Jiti^ 
gen heeft dit géèil zw*flftrigheidtf Een ve^^ 
Handig L,eera^r of OnderWijtJëif^ kan mee zijn 
Kind deze loopbaan zeker in drie jearen gc^ 
lukkiglijk voleindigen. Mdat hoe nu üi 
de openbadr^ [Nèdêf] duiefché Slibden? V^ 
den ijver met W^ken Voi'ftetietl hodgeKerk*» 
bjke Perfoonèn, gelijk Ook Èeéf fttirandere 
en verflandigë lieden 9 diéihet beftidrderSchoN 
len in handen hebben , b^èvéns öok sMdere 
Opzienners deitelven , thands ift dQ6 Land 
zoo wel als eldeif» üéi op dé bétere en vol-^ 
maakcer InHchdAg van bét Seüöölwezett be^ 
ginnen toë tele^étt, bëbbèik Mét altefedtt 
die gegronde hoöj^, dat bét Wel bttaftMö ver 
^1 komen, dat den LeénüëdidMn A de 
[Neder] duitfché [of andere] Scholen $ een 
naauwkeuriger Vóöl-fchiift zal iriedegédeékl 

worden 9 vo%ends bet welke^j moegeft 

wee* 



LTiii Eemge Mertnnertngen aan 

weecen, wat zij uit. de Heilige Schrift, en in 
welk een orde zij dezelve door de Kinderen,, 
ZüUen moeten laaten leezen en boe zij hen 
4aar in moeten onderwijzen. En hier in is^ 
«tets anders in acht te neemen, dan dat men 
een behoorlijk onderfcheid maake- tuflchen de 
Scholen op het platte Land en in de Steden , 
zulks om dat de Kinderen op het Land 
maar alleen in den Winter School gaan, en 
dus weinig leezen kunnen. Eindlijk behoo- 
ren de Heeren Predikanten pp het platte Land, 
tot beter en naauwkeuriger opzicht en. be- 
ffiering van het Schopl wezen aangezet te wor- 
den ; ten einde dit wigtig werk een zoo veel 
te grooteren en heilzaameren.voordgang raog- 
te hebben. Want toch ik weet niets ge wig- 
tiger , dan die bezigheid ; welke zich beijvert 
om goede Burgers voor den Staat en Chris- 
ten en voor de zalige Eeuwigheid aan te kwee^ 
ken. Bij zulk een werk is ieder oogenblik 
dierbaar; niet één éénig mag'er met onnuttig 
leezen en ieeren van zulke zaaken verlooren 
worden, of voorbijgaan, waar bij het verftand 
niet verlicht en de ziel niet gebeterd worde. . 
Ondertuflchen vermids veele Ouders vooi? 
hunne Kinderen wel eenige Boeken zouden 
willen koopen , indien zij dezelven maar ken^ 
den, zoo zal ik ten laatften , hier onder aaja 

ecni- 



> _ 

OudqrSy Meejïfirs^ ^nz. tja 

/ 

eenige noiemen^ zonder auderen die ik voofr 
bijga daar door te verachten. 

[Vöor alk andere Boekjens zij het Werk jen 
van den Heer Seiler Korte GeschIédenissém 

YAN DEN GirpPENB AARDE GoDSDIENSTE , WaaT 

van in deze Voorreden gefprooken is, en 't welk 
ineede bij ótn Drukker van dit Scukjen in bec 
Nederduitfch is uitgegeeven , den Oudei» 
téu en Lèermeefteiten aanbevoolen , daar wij 
verzekeren durven , dat noch Kinderen , nac)i 
meer geoefende verllanden mids men dehi&t 
voorfchreeven orde in acht neemt, zich des- 
zelfs leezen bekhagen zullen. tv 

• Hkrhy, voege men: . ' 

Het KORT BEGRIP DERCHRlsfELITKÊ Riii- 

SH&j zoo als()at achter onze Bijbds ftaat of qdt 
afeonderlijktébekoomen is. 

Dichtkundige Godgeleerdheid voor -iöjf- 
PEREN , uit het Floo^Juitfch , veTtaald dóór. C. 
Boers , gedrukt te Utrechu ' * ' 

. Wegwijzer ten HemeLjIh twaaly,<» te Ütriéitht» 

Eerste Beginzèlen der HRRVöRMOErfltóLY- 
DENis ten dUnjk van kleine Kinderen doo^J^, 
Brouwer, te Zcdt-Bommel. ' ';': 

Schoolboek DER Wetenschappen, iiiïh^t 
Fianfch vertaalt, te LfW^n* \ - . ;' ; 

. J. Wat$ kort Begrip der Schriftuurlyke Hi* 
florie mét een korte nanleiding tot de lï. tyd- en 
^ardrykskundef en Kaarten enj>laten vertögfeiS 
dert ih'ofliavo te Utrecht» 

C F. SiuwEI^T's Faishr^ en Verteljelfih 



tt Ëenige Hertmiertngeit^ èttt 

L 

Nedetdüïtfche Vaerzen gevolgd, 3 Öééfea met' 
het Portret in klein oélavo, téUtitecht. 

" 0(^4 F. GzLiiÓKr^sVootlxdéinfimBfmenri^ 

mm^ W) vertvi^êliiïg wer ^ QêefiMffi^^k ia 

bet fchriiven van ,$rieveni oQzvq te Utrecht. 

, 'La Cï^ose Jcprt Biegrip van dp Jlgemenê 

Btfiotie^ oft^yo. te Utpedit. ; * 

' Graauwhard Leerzame ^iéin^bèetdin ü ósii 

ifièt fïaaten in,. o£btv0 1& j9ordr^ 

.. jFaPPJI tort ae0ap4er Q, ^^p N» .Q^qgr^We. 

o4tevo te ,utreebt.'. 

J^euv) Nedef-d^ifch SPEtt^EBo^K opgefteld tot' 
ouderwys dervorftdyke Kinderén* oift. te Rott, 
^^ Ké V. mé: $AL$i ^eierduMéBjSpiwMunli 
voor de Jeugd >{4 d^gltj^ns j» Cj^VQ t^ Rott. 

Magazyn der kleine Kindit^ of v^r^gilieling 
}f9Xi TydkoTtii)gea, ^^fcbikt naar hnnue Jaareti 
iuj vermogens o^^ in ^s Hage. > * 

5, SCHEURER ,Kö^TBONpiGELAN0TïJEOti> 

fip.m Jifit Wpogdyitfch vertaald door A* H; 

G. Kuleï^kAmp HisTQRi§c|ïp School- eiï 

\i WAP*?^AAa*ft V A];^E9J<Ai0?cm: Hisxojtg yc'r- 
Jq)rt;^ 

ZoPi^ENS , ktb%mmt HlSTpRij verkort. 

- . rFoAMJLjg, Kout BEC^JilJP EPE|1 KERKEtlJKE 

"HiSTORij, vertaald 4Qor J» d?: L4 Ï^ontain , Ji 

.^oeldesin V Hêff*^ 
, i^;B0WAPyï&cttEÖ»FF^«ij?jp|n2iLandkaart- 

En deze Boekjens Ijulinen d^ |fl?tats vervüMen 
•4er.fj!iiPg<Hïitftbe wedg'^s doQ;:4enHecrSEïLEk 
.'.9Pgegeeven i doch "hier om dat ze ofivettaaid zijn . 
'weggelaatenO DË 



Pag. » 
t> É 



GODSDIENST 



D £ Il 



KINDEREN; 

IN EENVOUWIGE MAAR TEVENS 
GEWIGTIGE GESPREKKEN. 



EERSTE GESPREK. 

ü en Godvruchtig Vader hield* het v©or zijnen 
*-' onvennijdbaren pligt ^ bij zijn Kind den 
eerften Grond van ware Godzaligheid zelv te leg* 
gen« Met dat inzicht nam Hij elk oogenblik te 
baat i Wat Heüi van zijne pligtmatige bezighe- 
den 9 én rioodige verademingen overbleef, om 
den Geeft van zijn Kind te verlichten» en bec 
zelve tot eenen zedigen en deugdzamen Chrifien 
te vormen 

Op zekeren tijd fprak Hij [ met de duidlijkfle 
teekenen eener welgemeende en hartelijke teder« 
heid ] zijn Kind op deze wijze aan : 

Niets figt mij mijn Kind 1 zoo nd aan 't hart, 
dan dat Gij een gelukkig menfcb moogt worden. 

A Maar 



* 

4 lï.Gefprek. DeGoJsdicnfiderJSndèrefu 

m 

Hand. XIV: 17. God heeft zich zelven met 
ïmhetuigd getaaten. goed doende van dpi Hemel, 
cns regen en vrucmbare tijden geevende ^ yervuf- 
lende onze harten met blijychap en yrolijkheid. 




TWEEDE GE SP REK. 

jKTikfer. Mijn Kind! heht ge wel ooit eens 
^ met opmerking de zon, de maan, en de 
ftarren befchouwd ? 

JT. Ja wel Vader ! maar wat zijn dat toch voor 
din^n? 

^. Dat alles , wat wij ons van den Hemel zien 
toedraaien , zijn even zoo groote [ of nog groo- 
ter ] lichamen, als onze aarde, welke, zoo min 
als die, eenig leven hebhen; en deze heeft God 
ook gemaakt. 

JT. Waar uit heeft God die dan gemaakt? 
t f^é Hij beval , dat zij zijn zouckn , en flraks 
waaren zij 'er. 

JT. Was 'er dan niets voor dat 'er de Hemd en 
de Aarde was? 

f; VoUfarekt niets dan God alleen« 

Jt. Maar ik wilde graag weeten, hoe toch de 
Hemel en de Aarde z^ vöoitgekoomen ? 

P\ Ziet gij dat kleme ftof op de aarde niet? 
weet ^ oofc wat de lucht; het water; en het 
vuur adj? / < 

^. Jawel! 
' Fl Nu , toen God de waereld fcheppen wilde , 
bracht Hij eerfi eene m>ote meenigte van al deze 
dingen voort; Hij fchiep ^ Aarde ^ de Lucht , 

bet 



DéGodsdienfl der Kinderen* ILGeJprek. 5 

het tFater , en het Fiiur , en deze noemen wij 
de vij^r Elementen of HoofófiofTen. AIIc deze 
dingen waaren onder eikanderen gemened. Toen 
biew God op den eerften dag^^ cfit het vuur , en 
het Licht, zich v^n den ovngen hoop afzonder- 
de ; 'en aanftonds werd he( dag^ Op den twee^ 
den dag maakte God het pndencheid tuflfchen de 
wateren » welke bov^n in de wolken zijn , en tus« 
fchen de wateren , welke deze aarde osmngden» 
eq hier uit ontdond die lieldere lucht, of de 
dampkring, in. welke wij leeven, en de Hemel 
boven dezelve. Thands echter was de aarde nog 
roet water om^eeven ^ op gelijke wijze , als in 
een Ei de dooier van het wit omgeeven is; hier- 
om verordende God aan den derckn dag, dat dit 
water zich 9 in groote an diepe verbliitplaatzen « 
bij een verzaipelde ^^ en deze verblijfplaatzen der 
wateren nofsnu^i) wij ^eeen^ Meeren en Vloeden^ 
en op den drpogen grond deed Hij gras en krui- 
den en boomen voortkoomen. Op den vierden 
dag Qrhiep Hij een zeer groot en helder fclüjnendLir 
chaam, !t welk wij de Zon noemen , gelijk oo)( 
de Maan , en vele duizenden van Starren, Op 
den yyfden dag brachten de wateren i op Gods 
bevel, hunne viffchen voort, en uit de aarde 
kwaamen de Vogelen te voorfchijn. Op den zesr 
den dag werden de ovrige dieren gefchapen , en ten 
laatft^ fchiep God Ad am, den eerden menfch, 
uit het ftof der aarde, en Eva., zijpe Vrouwe, 
uit een ribbe des mans. Dus wera dan de vrsit- 
reld in zes dagen gefchapen. 

JT. Wie heeft toch God geholpen , oflj dit air 
les te manken ? 

Ff Niemand mijn Kind ! Hij alIeeQ , en anders 

A J geen. 



^6 ILGeJprek^ DeGoisdienjlderJSndere». 

geen , heeft; dit alles dus wijflijk en konftig voort- 

gèbraciht. ^ ■ , . 

K. Hii zal toch evenwel zècrgroote werktuigen 

gehad hebben? 

V. Och neen , mifn Kind! God heeft jgeene 
werKtuigen noodig, als Hij wat maaken wil. 

K. Op wat wijze maakt Hij het dan toch? ' 

F. Hl] wil maar, en beveelt, dat eenige zaak 
gefchiede j en aanftonds gefchiedt dezdve» Als 
'God, bi} voorbeeld, ook nu wilde dat uit eene 
kluit aarde van deze ftraat zoo aanftonds een 
nienfch zou te voorfchijn koomen , dat zou ook 
in de daad wet één gefchiedcn. Meen door zij- 
nen vvil is alles gefchapèn. 

JT. Dat is zeker fecht wonderlijlc. 

V. Zo is 't obk mijri Kind ! laat ons Hem clès- 
wcffens dikwijls met elkander aanbidden : 

^Wonderliifc zijn uwe werken , magtige Schep- 
per. Hemel en aard? hebben op uw bevel hun 
aanwezen verkreegen ! wat gij wilt , gefchiedt. 
Och! hoe zal ik u beft verheffen, gij gróote 
God l Hoé zal mijn hart u waerdig genoeg prij- 
zen ! Maak mij toch recht verftandig,' op dat ik u 
jiaar behoorén moo^è leeren kennen en looyen !'• 

Ps, XIX: 23. Be Hemelen verteüen Gods eer^ 
en het ultjpiinzd . verkondigt zijner handen'' werk ; 
de dag adk 'dendagjlort overvloedig fpraakuit y en 
de nacht aan den nacht toont wètenfchap. " 

Ps. CII: 6. Gy , HEERE ! hebt vpormaals 
ii narde'gegrond , en d^ Hemelen zijn hetwetk uwer 
handen* 

Heb. XI; 3* Door het geloof verftaan mj j^dat 
de dingen , die men ziet , niet geworden zijn uit 
dingen die gezien worjien. 

.DER. 



De QudsAet^ dtsf l^^reiKlH, Gebrek '^~ 



DERDE OE S P R EK. 

'T^adBT. '[Zeg !ör| eens, mijn Kind! J als ije- 
^ mand een zeer groot Hws in weinjge dogen 
gehee] alleen kon opbouwQn.^ mpisd ;?oo een. d^n 
ifiet zeer fterk en magtjg zijn? 

K. Ja wel d^egelijk moet 2^00 een aSeiflI^kfl 
ajn! 

^. Wat denkt ge dan wei van God, dhr in 
weinig dagen den Hemel, dQ A^rde, ea al het 
Schepzd gemaakt hpeft ? 

jr« Waarlijk! zijne niagt moet allqii^ooifi wee- 
zen. 

V\ Wanneer nu eens ^en i^^rch de^e kerk , 
of een grooten berg,, om. hoog heffin , en in i^j^ 
ne- banakoft- houden , zou dat niet eene verbaa- 
ZQnde magt zijn? 
' jr. Dat kan «iet één m^oJbU deién f: 

F. Zie mi eens, mi|n Kiudl de aarde is vde 
dui2;i?nde maten grooter dan de grootf^ berg ^ k 
veel duizenden maten grooter c^n alhetLand^^ 
\yat Gij met uwe oogen wor u j^et^/^i.nog- 
tkihs God houdt dit aUe^c dpot ^m. kRKlüé 2^ 
op < dat het niet vallQ. Di$. ^n^ welke v^ ^^ 
klein voorkomt , is nog velQ diAJlzenden paJkjDK 
grooter dan de Aarde; de Sta^rea v^ in de d^ 
dien pok zulke groots , en voor een gedeelte i^g 
grooter , Lichamen dan de a^rde , en de;;;e al)en 
heeft Godgemaakt, en ze in de dim^e lucbt ^m 
toon gefield. Hij houdt die allen met zijne 
kracht , dat ze niet vallen , noch verban. Welk 
eene verbazende fterkie en magt is ait niet ; zou 

A 4 e?a 



8 UL Gejprek. De Goisüenfl der Kinieren. 

een^zoo magtk God niet aUes doen kunnen^ wat 
immer mooglyk is? 

K. Buiten twijfel kan Ifij alles doen. 

l^. Zouden wij ons niet veilig op zulk eenen 
magttgen Gpd moogen verlaatenj^ als wij bij Hem 
wcTftaan? 

JT. Ja gewis* 

/^. Betaamt het dan po^ niet, d^t wij ons 
wachten . eenen zoo fteiten God te beleduffefi, 
en kon Hij niet , als wij hem beledigen wilaen, 
zijne magt tejgen ons gpbruiken? 

jT. O ja I 'en deswegens wille ik mij ook wachr. 
ten, van God te beledigen, en v^pj Ijeyer alles 
doen , wat Hem aangenaam is. 

y. Daar toe geeve u de Almagdge God zijne 
Genade ! Behoud gij dan toch ^ijn woord in uwe 
gedachten: Ik hen 'God. de jilmagtige ^ wmdel 
vwr mijn aangezicht en zijl oprecht 9 Gen^XVIk 
1. 

Ps. XXXUI: S^ 9. Laat de gantfche aafde 

vodfden ff E E RE vreezen; lat^t alle Inwoonérs 

van de waereU voor Hemfchrpkken; wam Hij 

Jf^eekt^ en hét is^er^ Hij gebiedt ^ en hetftaat 

etm 

Ps. XG: Ij, 2. Heereï Gij zijt ons gewfiejl 
êen toevlucht van gejkchte tot gejlachte; eet de 
tergen gebooren waaren^ en Gij de aard$ en de 
^aet^eld had voortgebracht ^ ja van eeuwigheid tot 
teumgheid zijt gtj God* 

L u K* f: 37. Bij God is geen ding onmooglijL 

Ps. CXV: 3. Onze Gc4is toch in dentieme^ 
Bij doet alwat hem behaagt. 



VJER, 



/ 



DeGodsJienji der Kinderen. IF.Gefptek. ^ 



X 



VIBRP6 GE5P8.EK. 

DE Heb^e God had oen mensg» 
GEFORMEERD UIT HBT STOP DER 
AARDB^ EN IN ZIJNE NEUSGATEN 6E- 
BLAAZEN DEN ADEM DBS LEVENS, EN 
ALZQO werd 'de MENSCH TOT KENK 

LEVENDE zr^LE» Gen. l\: J. 

Vader, Van waar neem ge nu wel mijn 
Kind? dat het Lichaam des eerften menrchs ge-^ 
koomen zy ? 

K. Uit de aarde. Msör hoé toch werd Hij 
4aar uit gcfchappn ? 

tr. Èyen , als alle andere dingen, alleen op 
Gods bevel ^ en door zyne magt« God wilde 
naamlijk, dat uir een klomp aarde een*menfcblijk 
lichaam ontdaan zoude ^ tn dsn gefahiedde. 
Msas kent gij uw lichaam wel recht, mijn lieve 
Kind ? die menfchen welke niet zUn kunnen , 
^jn *er droevig aan : is dat niet zoo V 

K. Ja wel! zij zijn ellendige en beUaagens^ 
waard^e Lieden I 

V^. En als nu eens zoodanig een menfch niet 
alleen niet %Un^ maar ook niet hoorm kon. war 
Jrjij dan niet nog ongelukkiger? < 

K* Dat is buiten tegenibraak; 

y. Wat geniet Gij dan niet in uw lichaam 
groote weldaden yan 6od ! 

K. Zoo is 't. Ik dank Hem dat ik zien en 
Imnn kunne* . 

F. Smaakt ccne goede fpijs u niet zeer aange- 
naam? 

A 5 K. 



.^. Ja! 

y. Kiekt cene roos niet lieflijk? 

K. Wcl^kcr/ ' , . 

F". Dat Gq diensli^lven dcö aatfgennitieny};iaa* 
der fpijzen en lieflijken rettifc der bloemen kunt rie- 
km en proeven is dat dlet eene sroöté weldaad van 
God? 

JT. Ja waadj^! dat is ec ne w^ldaafd van mijnen 
Keven Godl 

y. Gij kunt dan thn ; ho^en ; riehen en 
fmaaken^ maar wat zou 't zijn- 200 ^j geen ban-* 
den hadt^ kofl gij dan wei iets arbeiden ? de fpijs 
aanneemen , of op gel^ke wijze eenig ander goed 
verrichten ? 

K. Neen ! altbaiBS niet veeL 

V. Dus zijn dan deze Handen , met welke Gij 
4e dingen yodt^ waar meê Gij ze aanvat, een 
4Jer grootfte lyeldaden , welke God u 9 naar bet 
Lichaam bewijft. Ocb dac G$ 2e dan ook (leeds 
tot deugdzame bedrijven mogt gri>ruiken1 maar 
nu ;. dit vermogeil , om iets te voelen , verTpreidt 
Z^ door uw geheele Lichaanu Met uwe oogefi 
clliény kunt ge zie»; met uwen oeren aUétnRxh 
ren 9 maar metuwi^o/ü; mojt uwe voeten; met 
uw gantfche Licluiam ziit Gij in ftaat te voffen; 
wat meent ^j nu mijn Kind f moet 'er niet het , 
een of ander m u zijn y 't welk> op ^ae wqze ziet \ 
en hoort y riekt; enjüuuikti lengevoeltf 

K. Dit ftelle ik va(i - 

V* En meiit Gij niet^ dat even dat zelide 
ietSy dat in u is, en*t welk mij ziet^ ook dat gee^ 
ae zij 9 dat mijne woorden hoort ? het zelfiie , 
waar. meé gij iets aanleert ^ uwe Leermeeftets 
Vêrfia^^ cn bunne lefièn n^^M»? 



- V * 



De Godsftenli der Kinderen. IF. Ge/prei. ji 

K. Mij dunkt dat ik dit klaar begrijpe. 

y. Nu mijn Kind! dat zelfde iets^ dat op de- 
ze wijze htim en ziet ; verjlaat en nadenkt 9 dat 
noemen mj^ieL Verlbiat Gij mij ook^ als ik tot 
u fpreeke ? 

^•Ja! 

F. Gij. h^bt dan Ferjtani. . Wanneer men u 
cenig goed belooft, vemngt tn..begentGild^ 
niet , dat men 't u geeve? 

K. Gewis I 

F Niï dit vermogen , om ké te. beg^eren wat 
goed is, om iets te verkiezen o{ v^ verkngen ^ dat 
heet bij ons. de wiU Behalyen dit.^ Gij Kunt met 
oordeel opmerken , wat gij leen; niet waar? 

K. "Zoo IS het. 

F. Welke vermogens heeft dan toch uwe 
Ziel? 

K. Ferftandj WH en OorieeU 

F Zeer weU Laat ons dus voortgaan. 
Wanneer wij u ecnfg kleed, of 'eenig ander goe<J^ 
fchenken , ontfteekt dat niet eene Ueilijke vreugd^ 
inu? 

K. Ja wel degelijk ! " 

F J5n komt het u niet aangenaam voor , wan- 
neer wij I üwe Ouders , u licfnebbeo , en gij ons 
weder bemint? 

K. Zulks is mij bij uitflek aangenaam. 

y. Dus kunnen dan in uwe Ziel ?ich aangena- 
me bewegingen voordoen • wpiken gij reeds ge- 
noemd hebt, te weeten die van vr^ugie , U^de 
en diergdijken» Nu dan^i övetdenk toch aeer 
dikwijls , hoe vele nuttige krachten en vermpgcns 
uwe Schepper , de hooge Gpd , u naar Lichaam, 
en Geeft gefchonken bebbe» Gij ziet met uwe 

00- 



«ft IKGefprek. De Godsdienfl der Kinderen. 

oogen het meenigvuldige ^oed ^ dat God voor u 
en andere menfchen daaglijk3 op de 'aarde ver- 
richt ; G^* hoort met uwe ooren die redenwiflèlin- 
gen der menfchen , waar door gij onderricht ep 
tot een nuttig menfch gemaakt kunt worden | gij 
bet)t f^enen Jfvwik en reuk 9 waar door u fpijs en 
^rank ^ en v^le andere fchepzelen ^ tot g^noegep 
kunnen worden» Met uwe handen kunt gij ve^- 
fe|2 ; u zelËs verzorgen ; u kleeden ; de fpijzen tot 
1} neemen^; t een of ander bearbeiden, aanlee- 
Ten , en u voor fchaden hoeden. En nog {pty 
mijd waarde Kind! God heeft u die weldaad ge- 
fchonken 9 dat ^fpT^^keni \ een of ander vrga- 
gen ; met andere menfchen redenwiffelen ; en u 
^elfs, door middel dier fpraak, zeer groote nut- 
tigheid verfchafièn kunt. Och hoe groot/ hoe 
veelvuldig zijn die goedheden^ welke God aan 
i;w Lichaam bewijft ! en.wat uwe Z\^\ betreft , die is 
een lutneemend , cèn onuitfpreekelijk ^opt ge- 
fcbenk / Let eens piet aandacht op de dieren des 
velds. Die hebben geen vernuft [nog iets d?it 
met zulk een verftand , ais het uwe % ip vergelij* 
l^ng kan koomen], Hierom loopcn zij, in n^n- 
lié domheid, zopder overleg d$igr heen 9 en moe- 
ten den menfchen ten diehfte te Ihan. U'daarte- 
gen heeft God de kracht ^ het vermogen , des 
verjlands gefchonken , zoo dat gij voor u zèlyen 
kunt zorgen; de fchepzels naar uwe befte over-r 
leggipg gebruiken; Gpd erkennen ,* en Heipkunt 
lieven en dienen. 

••Ja Genaderijk God ! dat zij uwen naam tot 
dank/ dat gij mij zoo wonderbaar gefchapen; mij 
oogen en poren , verfland en zinnen gegeeven 
liept f en dat ^ de allen tot nog toe onder- 
houdt/ 



I 



JQeQ^dienftderSSnderen*F.GéJPreL 13 

houdt ƒ U wQle ik dienen met lijf en ziele ; over 
uwe weldaden wille ik mij da^ bij dag verblij-» 
den 9 en u met heel mijn harte hef hebben'% . 

J o B X; II > 12* Hebt gij mij niet ds melk ge* 
gooien^ en als een kaas dom runnenl met vel en 
vleefch bebt mij bekleed; met beenen $n zeenu* 
noen hebt gil mijjaamgevlochten. 

Ps* CXXXlX!:.i4. Ik Imeu^ om dat ik j op 
eene heel vreefhjke wijze , wonderbaarlijk ge* 
maakt ben. Wonderlijk zijn unve werken y ook 
weet het mijne ziel zeer wel. 



VIJFDE GE S^P REK. 

'Jp^ader. Gij zijt nu pas weinig jaaren op de wjie- 
^ reld geweeft , mijn lieve Kmd / waarom zijt gij 
toch niet eer onder de menfchen verfcheenen? 

K. Dat weet ik in de daad niet. 

V. Hing het dan niet van u af 9 waimèer gg 
2oudt gebooren worden ? 

JT; Neen/ 

V. En hoe lang zult ^j nog leevenf 

JC Dat weete ik ook niet. 

P^* Gij zegt wél, mijn Kind! want tóch zecf 
velen fterven reeds in hunne vroegfte jeugd; en 
vele volwaflene menfchen zouden wel gaarne lan- 
fspt willen leven ^ maar moeten evetlwél fterven. 
Daar dit dan zoo is , zoudt sij v^él denken , dat 
de menfched zich zei ven konoien onderhouden? 

JT. Neen zeker/ anderszins zouden zij buiten 
twijfel zoo lang leeven » als zij wilden. 

V. Onderhouden öw ibmtijds de dieren des 



14- ^ <kfj^. DcXSi>ds^nji4&!Gnderen. 

velds 2ich zelfs door eigen vermogen en overleg- 
gina:? 

K. Dat kan Ik niet gelooven. 

/^'Zeer wet ! <le dieren hebben zelfs geen 
verftand , ^n 2^ moeten fterven of Ichoon zij 
tegenftreeven» Maar heeft ook de aarde ver- 
ftand? 

iT. Neen zij in 't minUe niet. 

y. Kan dan ook de aarde zich zehrentet on- 
derhouden? 

K. Neen zeker , zij heeft zich zelvcii met ge- 
fchapen. 
:V. ]!9ii mijn lE3nd? zoo is het mtiidSkt men- 
fchén, en met alle dingen, die gefchapen zijn, 
zi] onderhouden ^ch. zelve niet, gelHk zii ook 
zich zelve niet hebben voortgebracht. Het nangt 
van God af, wanneer zij beginnen te zijn; hoe 
lainig n] blijven ; en hoe zij gefteld zullen zijn. 
— — Indien het eens eenige jaren niet regen- 
de , zouden niet aïle de ^ewaffen verdorren ? 

K. Dat zou buiten twijfel zijn. 

V. Wanneer de zon de aarde Jiiet verwann- 
de , zou dan niet alles v«ln koude verftijven ? 

K. Ik g^oove ja. 

V- Zoo is *t mijn Kind ƒ maar dit is *t nog niet 
al; maar ponder de zon zou ook de aarde geen 
gewafch voortbrengen ; want toch de zon veroor- 
zaakt door tare warmte , dat het zaad in de aar- 
de komt» dat bet boomen; bladers; en bloemen 
voonbrengt , dat het Koom en andere Veld, en 
Tuirtvruchten tot rijpheid koomen : is *er wel een 
eenig menfch , die beletten , of veroorzaaken 
kan, dat de zonne opgaa; dat het regenej dat 
het Lente en Zomer worde f 



JkCoisMaifiderKbiderpk V. Cf^rek. 15 

K. Neen 4xt kxa nkt vaa eenig menfi:h ver* 
nchc worden. 

f^. Zoo is bet met i!e meefte diogen in 
de waereld ; zij zijn en gefcbieden , zonder 
dat eenig menfch defeelve (tear iMcn , of ver« 
hindereD kan. God alken is het » die al? 
les zoo beflkEt;^zoo icbikt als hét is , en ge- 
Icbiedt; die dealerren haren loc^ » en de aarde 
zonoefchijn en regen geeft; die eenige meulcben 
doet we^ervco , ^m weden anderen doet geboo-. 
nen wcideiu -*-i*-^ Ook u » mijn Kind/ heeft 
God^ 'door ^ns, ntvc tSuders, het leven gegee» 
veiu I^* is het^ ^ uw Lichaam ondertioudt; 
die 11 fitjs £n draik uit de aarde doet voortkoo- 
mén ; 4ie u voor kratikteid bewaart; en tot neig 
toe verhmdert; dat ój niet , gelijk andere Kinde* 
ren , weg fteift. Ói zöck toch door gchoocf 
zaambeid en ^Ujt dezen beminl^'ken God ic be« 
haagen / zie alles goeds , wat gij geniet 9 als een 
gefchenk aan van zijne hand ! dank Kern met een 
v^rbeqgd gemoed. Bemin Hem, tn vettra^ het 
booze/ Qaat u van Hem onderwijzen, en geef 
Hem al viio^ en indwtieerfte }eug4 mv^art/ 
gewen u aan Hem en heb vrede f ] Zoo zal Hij 
u , zoo Imig 'ge • qp de aao^de zijt , van aUcs wir 
&ij noodig hebt verzorgen , en ook dan 9 wannedr 
ik fterven zal, uw Vader zijn» 

Hand. XVII: 25. a8* 'T is God , Se allen 
menfchen het leven den üdem en otle dipgen 
geeft; en \Hij] heeft uit eenen bloede hetgant^ 
J'che ge/lachte der menfchen gemaakt , Wk op den 
geheekn aardbodepi te woenen; befcheiden heb- 
bende de tijden , te voren verördmerd^ en di 
bepalingen hunner woningen ^ op dot zij den 

Bee- 



16 ri.Ge^ek.DeGodsiUen/l der Kinderen. 

Heer e zouden zoeken 9 of zU Hem immers ta/len 
in vinden mogten ^ hoewel Hij niet ver is van een 
iegelijk van ans : want in Hem keven wij , en he- 
weegfnons^ en zijn wij. 

Mat TH. VI: 26 30. Aanziet de vogelen des 
hemels y dat zij niet zaaien; noch maaien; noch 
verzamelen in de fckuureni en uwe Hemelfcbe 
Fader voedt no ff hans dezelve: «-^ gaat gij niet 
dezelve zeer veel te boven\ wie toch van u kan , 
met bezorgd te zijn , eené el tot zijne lengte toe* 
doen ? En wat zijt gij bezorgd voor de kkedingel 
aanmerk de Leliën des Velas; hoe zij wasfcwn^ 
zij arbeiden niet noch Jannen niet i in ikzegg^ 
», dat ook Salomonn tn aUe zijne heerUjkhemj 
niet is bekleed geweejl, gelijk ién van dezen; bir 
dien nu God het gras des veldsy dat heden isen 
morgen inden oven geworpen wordt , dzoo bekleedt^ 
zal Hü niet veel meer u kteeden , gij Kleinge^ 
kovigef 



ZESDE GESPREK. 

'p^ader. Wie onderhoudt u toch mijn Kind? 
^ K. Mjn lieve God* 

f^. Dan moet immers God bij u zijn? 

K. Dat weet ik niet. • 

y* Kunt g^j te huis iets doen en verrichte, 
wanneer gg *er niet zijt? 

JT. Neen* 

^* Kunt gij over de Straat gaan 9 als gij niet 
op de ftraat zijt 

JT. Neen zeker niet* 

F. 



Dè Godsdienfi det Kinderen. VI. Gejprék. if 

V^ En waar men niet is , kan men ook niets 
doen? üT* Zoo is het zeker! waar men niet is 
daar kan nlen ook niets verrichten. /^ Dus 
ook, wanneer de menfchen hier of elders aait 
het een of ander arbeiden , zijn zy 'er dan niet 
bij ? K.. Ja zeker. ^* JilzQo ook , waar God 
i^ts verricht^ daar is Hij. Nu onderhoudt Hij 
immers, gelijk Gij weet ^ de Zon, de Maan, de 
Aarde , de Menfchen , en alle dingen in alle de 
jfeweften der wa-reld ; zég mij drtn nü een^ waar 
is God? K. God moet dan Èoo ik gcloove oVer- 
al zijn. F. Ja mijn Kind \ zoo is het in dé 
daad , God is aan alle plaatfen tegenwoordig en 
Hrj werkt overal, met zijne almagtige kracht» 
K* Maar is dan God zoo groot, dat Hij boveit 
bij de Zolirie- en 'ook hier beneden bij de men- 
fchen t\]\\ kan ? V. God is niet zoo uitgeftrekt^ 
als Giju mogelijk verbeeldt; Hij is niet gelijk cèm 
groot man , die van den hemel tot op de aarde 
reikt; Hij is een Geeft, gelijk uwe Ziel. K. 
Hoe! gelijk mijne Ziel, dan inoet dezelve oofe 
overal ziift. y. Néenl Daarin is uwe. Ziel vaik 
God onderfcheiden , dat zij niet overal is. Wan» 
neer uwe Ziel het wil ^ kunt Gij uwe hand daa 
niet beweegen? K. Ja zeker. K. Wanneer z^ 
wil kunt Gij ooku>y voqt niet verzetten? K. Ja^ 
V. Wel nu , daar uit kunt Gij dan zeker begrij- 
pen, dat uwe Ziel, zeer naébij üw Lichaam, 
moer zijn, is dat zoo niet? üT. Ja. Uit dit al- 
les merk ik het zeker. y. En Gij hebt gifte- 
ren , dit ook wel verftaan en begreepen , dat 
een Schepzel • zich zelv niet onderhouden kan? 
JC. Dat ftel ik vaft. V. Het is dan God al- 
leen ^ dis alle dingen oisderhoudt? K. Ja. K 

B Zoo 



VL Gef^ek^IUGQdsiimfiderKmdmfn 

%oQ werkt Hij dan overal en moet ook overal 
zi|n. Dog op war wijze zulks toegs^it > kunnen. 
wn niet klaar bevatten* K. Waarom toch niet ? 
y. Om dat wij niet overal zijn en ons bekrom- 
pen verdaird niet alles bevatten kan* Zop veel 
16 ccl^ter zeker^ dat waar God werkt, tfij daar 
ook is , en bij gevolg , dat Hij overal tegenwoor- 
dig zij. Vergenoeg u dan daar m£de, dat , 
fchöon Gfj niet alles begri^t , de zaaken echter 
in waarbeul zoo zijn als Gij ze eerfl begrepen 
hebt ; ook de Heilige Schrift hangt 'er haar 
Godlijk Ze^el aan. 

Jersm. XXIII: 93 ^ 0,1* Ben ik een God 9an 
fudnj 9 fpnekt de HESkBl en niet een God van 
verre r zoude zich iemand in verborgene plaat/en 
Jmnen verberg , dat ik Hem niet zoude zien , 
Jhnekt ds HEERE ? vervul ik niet den hemel en dê 
Aard£ ^Jpreekt de BEERE? 

Ps. CXXXIX: 7- IC. Waar zou ik lieen gom ' 
voor uwen Geejlf en waar zou ik heen vlieden 
vwr uw aangezühte^ zoo ik opvoer ten hemel ^ 
Gij zijt daar , of beddede ik mij in de helle 
Tiet Óij zijt daar. Name ik de vUugelen des 
doffer fMs : woonde ik aan het uitêrfle der zee ; 
éok daar zoude uwe band mij gelijden p en uwe 
tegtehani zoude miihouden^ 
. . RoM. XI: ?fi. JTant uit Hem , en door 
Hem^ en tot Hem zijn alle dirken. Hem zij 
.ie heerlijkieii in der eev^igheial Amen. 



ZE- 



^ CM!(dief^d4fKitukren. VIL G^k. tp . 



Z EVEND E' GESPREK. 

Over de Altüeet&ibaid van God. 

TE^ader. "Wie heeft u gemaakt, dat Gij ziert 
^ kunt ? K. Mijn beminnenswaardige God, 
T^. Derhalven ziet God ook zelfs mijn Kind? 
JT. Ja zeker! hoe had Hij. mij anders kunnen 
fcheppcn en mij deeze Oogen geeven om te 
z\tw? V. Maar heeft God u alleen gefchapen? 
J[. Neen Hij heeft alles gemaakt. ^. Zoo 
moet Hij ook alles kennetr. K. Dat kan niet 
anders ?ijn. Dan, hoe zou Hij anders alle din- 
gen hebben kunnen manken? /^. En wie on- 
derhoudt alle dingen? JC God alleen. Hij is 
hgt, die d^n fterveling bet leven, en den adem 
ïcbenktl P'. Dus moet Ood ook zekerlijk alle 
dingen kennen l K. Ja, vermits Hij ze afie ge- 
fcliapcn heeft en ook onderhoudt. P". Maar 
wanneer Gij nu ^ in het donker ganfch alleen zijt^ 
ziet God u daar ook ? üT. In het donker ? dat 




dau oök dcMfi en weet al wat Gij doet. Jt. 
Nu begrijp ik het klaars God, flaat mij ook ia 
den Nacht gade. ^. Maar wat dunkt 'u , zou 
God uw Ziel onderhouden , en niet weeten , of 
zij boos of goed ware, en of zij fchadelijkc dan 
hcilzgame gedagten hadde. A. Ja. Al wat 

B a God 



^6 r/Zl G^fpi^ek. DeGodtdienJi der Kinaerem 

God onderhoudt , dat kent Hy ook. V. Regtzoo 
niyn lieve Kind! God onderhoudt uwe ziel; 
is by dezelve, en weef alle uwegedachten, al* 
Ie uwe begeerte; ook in de duifternifle kent Hij 
dezelve, ül overWeegt dit alles met aandacht, 
en behoudt deeze zaken in uw Harte! Bedenk 
nooit eenig kwaad. Befmet u nooit metheimly-, 
ke euveldaadeUi Wat zou het u baateu , of- 
fchoon Gy alle menfchen bedroogt en men u voor 
een oprecht menfch hieldt, zoo Gij iniuflcheil 
in den grond een hoos en euveldadig menfch 
waart. God kende u dan toch , en Gij koft Hem 
iiimiïier behaagen. Hij kon onmooglijk uw lief- 
hebbende Vader :^ijn. En wanneer Gij alleen zijti 
geen menfch u ziet en Gij in het donker u be- 
vindt, O I gedankt dan, mijn Goc| is bij mij; 
Hij ziet alle mijne voorneemens, dies wil ik gee- 
ne boosheid doen. 

Ps. XCIV. 9* Zoude die de Oor e plant ^ niet 
hooren? zou die de Oogen formeert y niet aan* 
Jchouwen ? 

Ps. CXXXIX. 1-6. HEEREI Gy doorgrond 
en kent.my* Gy weet myn zitten en mynopjtaani 
Gij yerjlaatvanverre mijngedachte. óij omringt 
mijn gaan en mijn liften : en Gij zijt alle mijne 
wegen ge wendt. Als V [nocti] geen woord op 
mijne tongeis^ ziet HEEREI Gij weet het aUes^ 
Gij bezet mij van achteren en van voren: en Gij 
zet uwe hand op mij* Oe kennijfe is my te wonr 
eerbaar : Zij is hooge ik kan 'er niet ky* 



ACHT- 



JPeGod5dien{lderianderen.VIIL Gejprek.^j 



ACHTSTE GESPREK. 

Over de Eenvomoigbeid ^ Onmbtbaarbeid en 

Almagt van God. 

^^^ind. Is 'er geene mogelijkheid, om God te 
• '^ kunnen zien? /^* Neen! mijn lieve' Kind, 
God kan men niet zien, Hijisênzichtbaar. K. Wat 
voor een Gedaante heeft God dan ? Fl Hij heeft 

fanich geene gedaante. K. Heeft dan God geen 
loofd, of geen Handen noch Voeten? /^* Necnt 
Hij is onlichaamlijk* K* Hoe kan God mij dan 
zien, als Hij geene oogen heeft? ^. Hij ziet u^ 
naar zijnen aart, beter dan Gy uzelf ziet; en 
kent u iti en uitwendig door en door. Gij weet 
immers , dat God alles , in en aan u onderhoudt 
'en daar door, ook alles kennen moet; wat in ei? 
aan u is. K. Ja dat weet ik; maar waar door weet 
èn kent Hij alle dineen ? 7^. Door zijn groot ver- 
(tand , met welke rlij alles doorgrond en weet* 
JT- Maar indien God geene handen heeft hoe 
fean Hij dan iets doen, ofte voorfchijn brengen? 
y. Hevrinner u eens mijn Kind! toen God in den 
beginne, alle dingen had gefchapcn, wilde Hy, 
dat de aarde worden zoude, en terftond kwiim 
zij te voorfchijn. Hij beval, dat 'er dieren , vis- 
fchen en vogelen ontdaan zouden, en op eeqt 
bogenblik kreegen zy hun aanweezen* God 
heeft geen handen tot den arbeid noxiig : Als Hij 
wil , zoo gefchiedt aljes , wat Hij wil. K. Dat is 
^ B j tooh 



i% VUiXefpfêh BsêifikSiMft^ Kmdtpin^ 

toch wonderlijk : V. Ja wel wonderlijk : Doch 
cenigzins , kan Ik u dit 'begrijpelijk maaten» 
Wanneer Gij wilt, is *t niet zoo, dan beweegt 
zich uw oog , iiw mofid , of'uwtong? Herkoft 
uwen Geeft ook geenc moeite , dat deeze leden 
tip uwen wil beweegt v/oiden ? K^ Neen liet koft 
mij geene moeite. V^ Zoo is het bij God , dien 
^Imagtigen Geeft géleegen. Wanneer Hij wilde 
2jQ\x de Zonne (lil ftaan of op zijn bevel vergaan. 
Op zijn enkelen wenk bewegen zich de Maan , 
de Starren en de ganfchc Waereld , en alle haare 
Schepzelem Wat een almagtige Geeft is God l 
Zouden wij Hem dan niet vreezen, en gaarne 
^ijtien wille doen? Spreekt dan dikwils in uw 
harte; 

O ! gij onzichtbaaren God l die raij altijd, en 
jiog tegenwoordig zoo naêbij zijt, oBchöon ik 
41 met mijne oogen niet kan aanfchouwcn, laat mij 
ichter nimmer vergeeten , dat Gij bij , en in mij zijr. 
Xecr mij geduurig doen, het geene u wélbehaag- 
lijk is, op dat ik voor u we onziclitbaare en alver- 
.mogende Magt niet behoeve te vreezen; 'maar 
met een rechte blijdfchap daar over mag aange- 
daan zijn, dat Gij o onzichtbaareGod! mijover- 
til bijblijft en mij als mijn beminde Vader op alle 
plaatlcn omgeeft en behoedt. 

Joh. IV. 24. God is een Geejl en diehemaanr 
'bidden y moeten {Üeni} aanbidden in Geeft en 
waarheid. 

2 Tim» VI: 26. Die alleen onfte^fUjkheid 
heeft , en een ontoeganklijk licht bewoont : den 
melken geen menfch gezien heeft ^ noch zien kan. 

Ps# XXXni, 8: 9. Laat de ganfche aarde 
fiwdcnHEEREyreeze*'* ^ ""^ "Ueinivoonersyan 



de Mmetéi y wr He^ fcMkkm. Want Byj^H 
tn het is 'er , Hij gèi0l m het fiaüt 'er. 



w^^r^>.-NL.* 



I^EGENDE GESPREK, 
God baat tn flnift het iwaik* 

^Sp^ader. Watmcer n intaiid «ofiiflet ooriddk 
^ floeg; uw tyectefcrt i^j^egoum en ^ ^Bci^tó 
wyz« benadeelde, zotidt G13 dttni^'kvvrtiJkBe^T 
men? K. Zcl«cr, tou ik dat Icw^yk rteéineti. 
7^. Wel nu,, zou dan dtn goeddoende 6(>d iftl 
zuJke hoQte ftiMeti tt\ mïtechtniatige t^eeitijvftn 
kunmen goedkeuren t?n een wetbeliagen daar in 
neemen^ wanneer zijne fclicpteteft , beiPöeSi 
en geplaagd werden f JT. Ganffch iriet. ^.ttatt 
God jdau ntèt altés, wat maar eenigzlms «str 
boosheid en ^önde^Hjkt? JT. :Zonder twyfdtaitt 
Hij flat» f^. Waarom dan? X. Om dat daardoor, 
iiine fcbepzelen bedroefd en benadeeld wórden» 
/^. Is het dan wel geoorloofd kwaad te pJeegfin. 
K. l^cen» t^. Waai'om niet f K. Om dat m^ 
goedfcCiod het booze haat* J^* ls1iet<y*n*èt^eêr 
xuibetsbniendiijk • duigen te pleegen , dieGodl&is- 
'iiaagen en in alle oprichte boos en fchaadclijk 
zijn'? K. Ja zeker zulke dingen te doe!ifetet>«é- 
nemaalen onbetaamendlijk en affchuwelijk. PI 
Is dan niet alles wat zonde is ^ en daar naar ge- 
lijkt, hatens waardig? K. Zeker, in allen dee- 
ic. t^* Wanneer nu een Kind wederfpannig is; 
liegt; en andere kinderen flaat en beledigt, wordt 
het niet daar over van zijne Ouders ofdie 'er over 
* ~ B 4 ge- 



fi4 f^* Gefpreh De Godsdienft der Kindenn^ 

gcfteld zijn, billijk geflraft? K. Ta, zeker wordt, 
zoo een boos Kind billiy^ geftraft. /^ Zou dan 
God niet ook zoo billijk en rechtvaardig zijn als 

f' bede mcnfchen; en het kwaad ftrafFen ? ÜTJa zck^r, 
ly moet het flrafFen, naardien Hij het haat, en 
het zijne fchepzelen benadeelt. V. Wel nu ont- 
houd dan, wat Gij gezegd hebt mijn lieve Kind! 
Alles wat kwaad is haat God, en is ook hatens- 
waardig; onbeuamendlijk; fchaadelijk; en word 
van Hen> rechtvaardig geftraft. Maar zeg mn 
eens zoud Gij wel ooit iets , dat ongeoorloofd 
is, met overlegging begeeren, om u dus delier- 
de van uwen God te onttrekken , en u in de Oo- 
gen van braave menfchen verachtelijk temaj^ken? 
K* Daar yoor wil God mij bewaaren. 

Ja algoeden God ! behoed mij voor alles , wat 
kwaad is, en uwe Schepzelen benadeelen kan. 
Behoed mij voor ongehoorzaamheid; voor lie- 
gen ; voor traagheid ; voor nijd en boosheid je- 
gens andere Kinderen , op^ dat ik u niet vertoor- 
ne , en door U rechtvaardig geftraft worde. 

Ps* V; 5. 6. Want Gij zijt geen God^ die 
lufi heeft aan Godtoosheid; de hoozs zal bij u niet 
yerkeeren. De onzinnigen zullen voor uwe oogen 
niet béjiaan ; Gy haat alle werkers der ongerech^ 
tigheid. 

RoM. II: 6. IFèlke een iegelijk vergelden zal 
fia %yne werken^ 



l TIEN- 



P^ Godsdknft der Kinderen. JT. Gefprek. t$ 



TIENDE GESPREK. , 

God bemint en heloont bet Goede. . 

^T^aderi Wie heeft u dit Lichaam, deze Ziel 
'^ en Zinnen gegeeven ? K. Mijn goedertierene 
God. y* Maar waar toe, om 'er kwaad mede te 
doen ? K. Neen. God haat alle kwaad en boosheid. 
V. Dan zijn ze u gegeeven om 'er alle goede daa- 
den mee te verrichten? K. Ja, daar toe heb ik ze 
van God ontvangen, f^. Beminnen u uwe Ouders 
niet , wanneer Gij naarflig en oprecht zijt ? üT. 
Ja. K Meent Gij dan niet , dat de goede God , 
die u uit liefde gefchapen heeft , u ook beminnen 
zal , wanneer Gij onderdanig: , gehoorzaam en 
vlijtig zijt ? iC Ik hoop ja. y. En wenfcht Gij 
niet bij God wel te ftaan, en van Hem teder be- 
mind te worden ? K. Waarom zou ik dat niet 
wenfchen ? /^. Wel nu mijn Kind I bevliitig u 
dan , met alle oplettendheid , om fteeds veel goed 
te doen , al wat kwaad en niet betaamelijk is^ 
van harte te fchuuwen en te mijden , en fteeds 
gehoorzaam , tot den arbeid willig, zagtmoedig, 
goedhartig en vriendelijk omtrent alle menfchen, 
te weezen, Hoe méér goede daaden Gij verricht, 
hoe meer Gij van God bemint wordt, en Hem 
welbehaaglijker zijt; ja hoe meer Hij u zegenen 
en verblijden zal. Merkt Gij dat niet, wanneer 
wij onze Liefde fomtijds aan u te kennen gee- 
ven? Gaan wij niet vriendelijk met u om, en 
voegen wij u niet allerlei goede en aan£enaan>e 

B5 . dia- 



dingen toe? JST* Ja, ik zie zcerwpl, datGij tnij 
Hef hebt. K Wel rni, loo handelt <3odof5k mijn 
Eind I Hij is s^woon ^ dezull^n. welke veel goeds 
vertiditen dok wedet vtlel göeas té b^toohen er\ 
bewijft hun, door deze zijne weldaaden, dat 
Hij hen ïtf ftebbe* Zijt C^ ïiiét geruisen Vrolijk, 
wanneer Gij vlijtig geleerd, of iets loflijks gedaan 
licbt? K* Ja, tk ben dan redbi vergenoegd, f^. 
Ziet I dit vergenoegen in uw hart koim van God, 
die u voor «we vlijt bdooïït , en dit vergenoegen i n 
iiwe £iete geeft. AlduBis God gewoon, in alle 
saaken te bande1e^> Wie ^ichiclmndlijkgedraiigi: 
en in fpijs en dntók oyerdaadig leeft, word K^ 
2iek; dog betracht Hy in bsiden de matigheid^ de 
belöoning daar voor h eene tongduotrige en bt- 
ftendige gezondheid. Wie goed doet, vreed^taam, 
VrieoddqTk ^n gcd^klig is, Wordt van eenieder 
bcmiftd ; doch wie DfHgehoorzajtm en twift^erig 
'^h gedraagt , werd ge^tóat. Zoo betoont^God 
•odk het goede; «n nog g^ootorbeloonii^en heeft 
ïHi^ voor de oprechten en vJJoomen weggefegt , 
'M^eflte Gijan 't vervölo:, naauwJceiirigcr zitk-lee- 
mi fceniien. Zult Ói n >&m niet verheugen , 
^öit eeue oprecht grondbeginfed goed «e doen ? 
JST. Ja. Fl M«flrook ^ om Jïoo eeïfen wetdocndön 
God vt behaagen ? JT. Ja zseker ^ dat is vooral m^ 
wenffoh eh begèéJte» 

Odi goedcrtieteneGodl iBaafct öiij in ftaat,dHL 
cleugdiaatn te leevcn. «Gerf mij veiiftand , op 
dtft *k begrijpe wat u aangenaam ^n welbehaa^- 
' lijk i^ij : imiiï boven al eene beieidwiWge ziel , 
"Cln ^mijnen vi'0es»eft leeftijd nwttig te hefteeden 
''<èit iöt uwen dienft Mn te lèggtn , ^ten einde iku 
'giMdJ^üd^ ^ijn eü U\^vm va^oge^ 

Ps. 



Ps. LXI: 6. Gij hibt mij gtgeevhi dt trffi- 
• niffe der geinen, dit nn^ennaamyretzen. 

Ps. XXXIV: II. Maar dtè^nn HSERE 
zoeken , hébben geen gebrek vaii tmig goed, 

Ps. XXXI: !so. O hoe groot is uw goed dat 
Gij weggelegt hebt , voor de geene die u vreezen ! 
dat Gi] gewrocht kebt^ voor den geinen ^ dieopu 
betrouwen* 

Ps. XXXIV: 12-15. Kornet Gij kiftSeren^ 
hoort na mij^ ik zal u des HEERENvreezelet' 
ren.' Wie is de Man , die lufl heejl tenltevéh^ 
die dagen lief heeft ^ om het goede te 2n»n? Be- 
waart uwe tonge van het kwaade ^ en uwe lippeh 
van bedrog tefpreeken. Wjkt af yam het Jwaa- 
de en doet het goede 5 zoekt de vrede to jMgt"^ 
na. 

Ps. CXLVI: 8. De HEERE heeft 'de mM^ 
veerdige lief. 

Spreuk. III:, 33. De i/loekdes BEEREN, 
is in ^t huis des Godlozen : maar de wonmge det 
Rechtveerdi^en zal Hij zegenen. 

ELFDE G ES P R E K. 

De Goedheid van God, onttnnt de mrkth 

ting der Aarde. 

"^S^ader. Indien de Aarde nier anders als een 
• woefte Wildernis ware, en altijd aan koude 
winterdagen en duiftere nagten onderworpen^ 
zou ze dan , wel eene aangenaame Verblijfplaats» 
voor den naenfch zijn ? K. Dat zou zeer bedroefd 

wee-» 



5i8 XL Gejprek. De G$dsdien/i (krEJndete^^ 

weezen. V. En wanneer het -er altoos 20 heet 
ware als in de warmde Zomeydagen , wat dan ? 
K. Dan zouden wij het zeer be'naauwd hebben* 
V. Merkt Gij nu wel 4, wat êene groote weldaad 
het van God zij, daj d^ Zon de aarde verwarmt, 
en alles verlicht en wij bij haar licht onzen arr 
beid verrichten kunnen? Én hoe goed is het, 
(dat op den dag de nacht volgt, die de aarde in 
de Zomer verkoelt, endden menfch in eenefom- 
bre ftilte doet uitruilen , om in den morgenllond, 
met nieuwe Icragten weder op teftaan? Watw^- 
re het ellendig voor den menfch , ipdien Hij , veeici 
jaaren agter een , den verk^ikWenden flaap niet 
genoot; en hoe onaansenaam wanneer Hij, ee? 
nen geruimen tijd, beuendig, in eene branden- 
de Zon en hitte mocft doorbrengen : in zulk ee.- 
jie omftandigheid , zou eindelijk alles uiidroogen 
en verbranden, K. Zonder twijfe^ alles. /^. MaaiJ 
hoe fchoon verwiflèlea zich nu de Jaargetijden ?In 
de Lente wordt den bevrozen korft der aarde 
week en Icenig, dat men kan zaajen en planten. 
Gras en Bloemen koomèn te vooTfchijn* De 
Heefters en Boomen worden als met groen ge- 
waad behangen en de fclioonkleurige Bloezein- 
knoppen bekoor^ii het oog yan den Wandelaar. 
De gepluimde Wildzang is vrolijk in het groen 
der telgen; en heft bij beurten zijne toonen aan, 
-De Runderen en Schaapen gaan in de weiden en 
graazen in de malfche klaver. De Arbeider is 
vrolijk op het veld en alle dingen hebben een 
nieuw leven. Dan koomt de Zomeren maakt 
met zijne warmte de' Vruchten rijp, en tegen den- 
Herfft is de ganfche Aarde met den mildcn Ze- 
gen van God bedekt» 

13c 



Üt GoMieüfl der&nderéruXl.Gefpfik. a^ 

Dtf Zm verguldt de Wijngaard Ranken* 

En vult de troffen op met wijn. 

De lucht zweet enkel ambrozijnl 
H Gevoelt zendt zijn blijde klanken 
, Ten Hemel : alle ding ontluikt : 
De Hemel druipt : het warme Zuiden^ 
Blaajl Geeft en keven in de kruiden. 

Waar van den ganfchen Hof doorruikU 

Maar vermits hervelden de boomen niet altoos 
vriichten kunneti voortbrengen , zoo heeft God 
den Winter verordend , op clat de aarde van haa- 
ren arbeid zonde uitruften. De koude is inzon^ 
derheid , ook zeer nuttig , vermits de lilcht daar 
door gezuiverd en veel zicktens verhinderd wor» 
den* Ltings dezen weg, heeft God alle dingen^ 
ten voord eele van het menfcbdom met de mter- 
fte wijsheid ingeridht. Elke maand van den aan* 
vang des voorjaarsi> tot den Winter, levert ons 
haafc be^ondere vruchten en gewaflèn , tot on? 
derhouJ en verkwikkingen. 'Er is op de gan- 
fche aarde, in het Water en in de Lucht , niets 
^00 gering of het is tot onzen dienft en voorded 
gefchapen. ÜT. Jamaar, wanneer het in den Zo- 
mer Donderd en den Bliklem verfchriktdenmcxi- 
fchen? y. Het Onweder en de Donder, is ook 
nodig, mijn lieve Kind! dé Donder beweegt de 
aarde en maakt haar vruchtbaarder; en door het 
BHkfemvuur worden in de lucht, de fchadelijkc 
dampen verteerd en verbrand* De regen en ftorm* 
winden reinigen den dampkring: en hoefrifch^en 
tierig flaat, naeenig Onweer, alles op het veldi 
God dan, heeft ook dat geenewatonsverfchrik- 
lijkfchijnt^ en alle dingen , in alle andere gewcs- 

ten 



ten, t«n bffte g^fiphapen. K. Is het dan over de 
geheele aarde, alg bijons? if^. Zonder twijfel. 
Overal is het op de aarde dus geflelt; doch de 
goede God , hetft toch zijne gaavcn , verfchillig 
uitgedeeld , Ba dat zijne Wijsheid dagt aan elke 
Landdreck uoodig te zijii. In heete geweften 
waflen veele fcppige en verkoelende vruchten : 
als CilTocneo , Meloenen , zoete Wijn Druiven 
fcn diergelijkeh meer. In kouder yi^acreld deelen^ 
zijn t^le en groote Bodbhen , waar uit ïnen , ee- 
Hen groQte voorraad van hout verzamelen kan , 
otü in den firengen winter, niet alleen de Ka- 
mers en woningen te verwarmen ; maar ook tot 
bet bouifven van Huizen , Schepen en andere ge- 
ftiébten. In deze Ëoüchen houden zich veele 
nvilde dieren fchuil ; welker Huiden , Pelten en 
koftbaar Bont den menfchen 9 ten deele tot fic- 
Riad, ten deele tot verwarming in de koude die^ 
oen. O^ eenige plaatfen wafl zoo veel Grain , 
dftt de eigenaars, een gedeelte daar van aan aui^ 
dere kunnen mede c^eelen* In andere Oorden 
vindt B3en Specerijed, Suiker, gezonde en wcl^- 
riekende Boomgcwafien, waar van het hout en 
de fcbors toiyede zaaken nuttifl: , gebruikt wordt. 
I^ aao grooüe Rivieren en meeren woonen, 
hebben het geluk, dat zij met eenegeriijge moét- 
te, cenen overvloed van allerlei foort van Vifch 
vangen; daar zelfs van leeyen, en aan anderen 
verkoopen kunnen. Alle wateren dan , zijn voor 
het grootfte gedeelte, met groote en kleine vii^- 
fchen bezet: "en in fommigen worden Kreeften en 
finaakelijke Oeflers gevonden en andere foortftn 
meer Zoo" beeft God ten nutte van bet menfcbp- 
Sgk yeflaeht alle üca:den der Waerdd^ niet ee- 

nen 



• 

ncn milden voorraad voorzien. Alles dient ons ; 
alles, arbeidt» voor ons. De wtdken bcvogügeii 
de aarde ; en de Zon maakt ze vrugtbaar. De 
aarde brengt gewaflin voort; de cÈeitnJcevcn 
van dezelve en de kleinfte dieren dienen den groo- 
ten tot fpijze^ en die van middetoaadge foc^ 
weder de alfergrootften. Denïenfcheng5>ruiken 
dezelve met alle de vruchten en gpwaflcn der 
aarde« £n daar is ^een reMifh JchepTcl, die 
niet een gededtr, van d«eze imlden voorraad 
des Hemels ontvan^^: of wel van ieder zoo veel , 
dat Hij gelukkig zijn kan , wanneer Hij opregt 
leeft en een vergenoegd hart bezin Owateeneii 
overvloed van die wekladeo des hemels hebt Gf 
reedts al ontvaos^n l God verzadigt u dagelijks 
piet voedzaam brood; met vleefch en andere fpijê» 
zen» Het friifdie water ^ bei^vens andere drani» 
ken leHchen uwen dord. Die üstw verkwikt u^ 
Gij zijt vrolijk en tierig , wordt fterk en ^oot 
en tot den arbeid geichikt; ei>» wioineer Qijn^ 
U zelven daar bij oprecht gedniagtf ?ijt Gij no^ 
een gelukkiger menfcb. Hoe vecle gUQflbewi|f 
zen heeft God reeds aan ons betoond, zoudeQ. 
wij Hem dan niet beminnen en :vaQ )iarte dark 
ken ; ja zouden wij den wïl en de beveeleo va;^ 
zoo ecncn goed<;foei>den God^ nfct g^t vr^ig^d/^ 
en bereidvaardigheid opvolgen en verricbte» ? Jdi 
menfchlievende fiei»clfche Vader ! al wat wij qf 
aarde zien, zal ons uwe gunftrijbecsoedbeid her« 
iQneren en tot een^ ge(&dige gidioorzasu^iheji^ 
(opwekken * 



TWAALF^ 



it in.(kfprek.DèÖoMenfldeirtCmderefi^ 



TWAALFDE GESPREK. 

t)e fPtjsheid en Goedheid van God wegens dé 
Inrichting der Aardg&uoajfen , Wtl* 
de en Tamme Bieren , in drie klei^ 
ne Aanmerkingen^ 

Ëeris, op eencn fchoonen èfizeervfoegehöior^ 
gen , m *t begin van de aangcnaame Lente , 
reedt de Godvruchtige Vader met zijn Kind ^ 
na een afgcleegen Landgoed. Het was in de 
fchemering van den aanbrekenden Morcenftond* 
O hoe fchoon is de Hemel \ fprak het Kind ! J^ 
jnijn Kind/ aiitwoorde de Vader 5 de Hemel is bui- 
ten fdioon, maar och werd het u eens vergund^ 
den plracht en luider van die Hemelen te aan* 
fchouwen , waar in de zalige Zielen , bij God 
zich eeuwig vergenoegen! Dan God heeft on^ 
ook door den uitwendigen glans' des Hemels wil- 
len verheugen ; en niet alleen verheugen , maar 
ook voordeel willen aanbrciïgen* De Zon is nog 
niet opgegaan, echter kunnen wij op den weg 
zien , is het zoo niet ? K. Ja zeker. V. Dit nü 
ontHaat daar uit 9 vermits de flraalen derZonne, 
de wolken en dampen of waterachtige deeleir, in 
de bovenlucht, zoo fchoon befchilderenpn eenen 
bekoorlijken glans geeven: [en zij nu meer of 
Siin, door den dampkring geboogen> ons van 



DeGodsdienft der Kinderen. XIL Gefpreh 33 

püntiGii glans voor eerft een klein licht doct^ 
gewaar worden, tot dat wij ons eindlijk irt 
cenen volkomen dag bevinden:] en dit veroor- 
zaakt dan , dien aangenaaiiiën ch vóordeeligeii 
inorgen. Met welk eene Wijsheid , heeft God 
dit aldus ingericht ? dat het aan den hemel eertt, 
een weinig begint te lichten , eer de Zon te 
Voorfchijn komt? Want indien; na ectien dui- 
fleren nacht, in een óogenblik, de Zon met al- 
Itn haaren glans, tö voorfchijn kwam, zondert 
ónze oogen verblind worden, en daar door veel 
nadeel lijden. Ziet Gij nu wel , hoe langzaam ^ 
hoe pragtig komt de Zon te voorfchijn? Hoe 
Aangenaam is ieder landftreek hier op aarde i 
waar Gij uwe oogch nu heen wendt ; De hoog6 
bergen zijn met flruikcn en boomen bedekt en 
alle ftreeken en velden met groene kruiden vdr-» 
fierd. Alle déeze dingen dan, die thands onze 
harten, door hunne fchoone gedaante bekooren^ 
iijn tot onzen virelftand van God.gefchapeii. De 
bergen trekken de dampen der lügt naar zicbi 
en dus ontftartn op dezelve , de wellen ea 
oorfprongen der Wateren en Stroomen. Zij 
zijn eene befchutting tegen geweldige Storm^ 
winden en geeven eene verkoelende fchaduwe iii 
de heete zomerdagen^ Inwendig befchouwd ^ 
iijn 'er hier en daar groote fteëngrocven in, waat 
uit wij huizen bouwen; en op" andere plaatfen 
van dezelve, vindt men ijzer, lood, zilver,, 
goud , verwrtoffen en andere nuttige dlngeii 
meer. De oppervlakte der bergen , is niet zel- 
den met groote boflchen bezet, die ons hout le- 
veren, tot verwarming in den Winter; en oitt 
onze fpijïen Cu dranken te bereiden ; inzonder- 

C heid 



%/^XIL Gefprék. De G^dsdUnfl der Kinderen. 

heid ook , tot den opbouw van huizen en tot 
gebruik en vervaardignig van meer andere nodi- 
ge zaaken. Schier overal zijn de bergen, en 
höuvclen , met eene ontelbaare menigte voedzame 
en gezonde kruiden en gras bedekt, waar van in 
fommigen een bezondere zegen ligt ; terwijl zij 
allen op zich zelven bij uirftek nuttig zijn. De 
wortelen van veelen derzelven , dienen tot ge- 
neesmiddelen ; ook weï tot Ipijzen. De bloe- 
iemknoppen, bckooren het oog, e» hunne geu- 
rige reuk , [door eene fijnere iiitwaafeming , en 
in de lucht verfpreide onzicbtbaare deeltjes ver- 
oorzaakt,] verwekt aan de ziel eene verkwik- 
kende aandoening. De fteclen en bladen van 
fommigen zijn niet alleen , een gezond voedzcl 
voor het vee ^ maar ook zeer dienffige midde- 
len in allerlei krankheden» En wat dezen groo- 
tan en wijduitgeftrekten Velden belangt, welke 
metkoorn, boekwijt, gerft, en andere planten 
bekleed zijn , wat eenen rijken overvloed gce ven 
zij ons, door de oneindige en alles te boven- 
gaande goedheid van God ! en wat eene mcenig- 
te van veele voedzame fpijzcn en dranken kun- 
nen wij 'er van bereiden ; Hoe gezond en ver- 
fterkend is het gezegend Brood, dat van Tarw 
en Rogge gebakken wordt, en hoe v»;onderlijk , 
dat wij het zelve nimmer tegen worden, fchoon 
het daaglijks door ons gebruikt , en zoo menig- 
vuldig gegeeten wordt.^ In alle gevveften der 
aarde kunnen deze nodige en heilzame Vruch- 
ten o:ewonnen worden ; Vcelc duizendmaal dui- 
dende menfchen Iceven 'er xan , en hebben 'er 
hun beftaan uit : en op dat 'er niet ligt gebrek 
mn brood ontdaan zoude , heeft God het dier 

wij 



De (kdsdknft der ISnderen.XU. Gefprck. 35 

wijze mg^Ticht , dac één enkele graankorl , zeer 
veel andere; fomtijdii 30; 40; ook wel 60, of^ 
noch meer te voorfchijn brengt. K. Maar op 
welk eene wijze gaat dat toe ? /^* Ziet Gij niet 
daar voor u, hoe de bouwman bezig is, om 
met den ploeg , de aarde te bearbeiden ? Een an- 
der gaat achter Hem en werpt het zaad in den 
grond : Dit zaad wordt in cie aarde eerft voch- 
tig , daar na zwelt het , waar door den bnitea- 
ftsn baft van het zelve van een fplijt. Dan ko- 
men uit het inwendig deel kleine liairachuge 
vezeltjes of worteltjes te voorfchijn , die in de 
aarde dringen en het voedzaam Sap uit den grond 
inzuigen, waardoor uit het reeds week en pas 
ontwikkeld zaadkorreltje , een klein fcheutje te 
voorfchijn komt, *t geen van dag tot dag op- 
waards fchiet; grooter en fterker word; en m 
zich, alsincenen koker, de nieuwe zoolang 
bewaard , tot dat zy door haare fterkte lucht en 
^on verdragen kan. Dan kruipt de koomaar uil 
zijnen halm , als uit zijne Icheede te voorlchijn ; 
Word rijp en voor ons tot fpijze gefchikt. é rtoe 
menigmaal zijt Gij , met deeze voedzaarae ipi j^ 
Ze verkwikt en verzadigd geworden! Zult Gij 
dan voor iedere beetebroods, uwen God niet van 
harte danken? zult Gij niet alle krachten, welke 
Gy door dit voedzel en het genot van andere 
fpijzen erlangt^ ook niet daaglijks aanleggen, 
tot eere van uwen beminden God en tot voort- 
zetting van aHe deugden en pligten , die Hem 
welbehaagen ? Ja zult Gij niet gaam , -aart uwe 
arme raedefchepfelen van het uwe iets mededec- 
len, daar Gij zoo zeer, in overvloed van God 
gezegend zijt? God geeft en doet ons veel 

C a goeds 



Xn.C0^f Dt GvbMaiBier Kindereik 

goeds^ mijn Kind t Iaat ons dan ook goed doen ^ 
Jterwijl God go^ 15^ 

II. 

. Onder dit C^fprety waren de Vader en bet 
Kind nabij een ooiTchaadjeii gekoomen» Wat 
2ijn dat ?oor groote dieren .riep het Kind^ die 
soo (hel het4)^ch inloopen ? Aan deeze dieren 
antwoordde de Vader ^ kunt Gij de Wij&heid en 
Goedheid vab uwen God ^ gemaklyk leeren ken* 
nen* Dit bofch moet Gij aanzien als een Staid ^ 
waar in de wilde dieren hunne, woningen heb- 
ben« God Iaat hen daar in gebooren worden ; 
daar in opwaflen , en maakt ze daar in vet ; zoo 
dat de mei^ch geene moeite daar aan beileedt, 
dan dat. Hij dezelve range «n tot fpijze bereidt* 
Dog vermits eenige van deze Schepzels voor den 
memch gevaarlijk zijn, heeft Uod, hun een ze- 
kere vrees, voor ons ingeplant, waar door zij 
Toor ons vlieden^ De wijze Sdiepper heeft ze 
ook met een fterke natuur voorzien , dat zij deti 
regen , den wind en allerlei weer kunnen uit* 
ftaan. Hij heeft ze een zeer dikke huid gegee- 
ven, die, van fommigen met zeer ruig hair, 
van anderen met koftbaar bont bezet , daar toe 
ftrekt , dat zij in den Winter niet bevriezen. Ein- 
delijk heeft Hij nog fommigen met fcherpe tanden j 
anderen met hoornen en fterke klauwen toegé- 
mft, op dat zij zich zouden kunnen verdedigen. 

Alle deeze dingen dan heeft fle wijze Maker, 
zoo ingericht , dat zij ons mcnfchen nuttig zijn 
en tot voordeel verftrekken. Het vleefch van 
fommige dezer dieren eeten wij j van de huiden 



Be GodsdUnp der Kinderen. XII. Gefprek. 37 

maaken wij dekens en klederen ; van de hootr 
nen en het vet van andere dieren geneesmidde- 
len ; ja alles aan dezelve is tot ons voordeel ge- 
Ichaapen. Op dat wij ondertuflchen , medehel- 
pers in onzen arbeid hebben zouden , en in nog 
grooter gemaklijkheid Iceven ; heeft God ande- 
re dieren eene zagtere natuur en tammen aart ge- 
geeven 9 waardoor zij zich bij de menlchen op- 
houden en hen dienen. De trouwe Hond Waafet 
tot onze zekerheid , en helpt bét wild vangen ; 
het moedig Paard draagt en voert ons , tot meer^ 
der gemak van onze lichaamen van de eene na 
de andere plaats ; de Stier ploegt ons land ea 
brengd de land- en andere Vruchten in de Schuu- 
ren ; de Runderen geeven ons melk en boter; de 
Schaapen boven dit nog wol voor klederen ; em 
eindelijk dienen de hairige en wollige vachten eii 
hulden van deeze en der andere tamme dierem 
pus tot kleding , dekzel en huislifké noodwen-» 
dighedem Wat is niet het vkefch deezer die- 
ren van een' verfchillenden fmaak en reuk , op 
dat het ons niet walgen zoude of tegen ftaan^ 
wanneer wij geduurig .eenerlei foort aaten 1 op 
>vat menigvuldige wijze kan men het niet beren 
.den ! of wat eene wonderlijke zaak is het fnija 
Kind l dat 'er nog geen eeniJ5 foort van nuttige 
dieren, door zoo veele duizcnde van eeüwciB 
heen , van de fchepping der waereld af, uitge- 
ftorven pf geheel uitgeroeid is; offchoon allo 
menfchen dagelijks van het zelve eeten. Welk 
een bewiis van de Goedheid des Allcrhoogften,, 
die aan de meeftc deezer dieren zoo een fchoo-i 
}ie geüalte en maakzel van lichaam gcgeeveit 
hepn ; dat zij onze oogen , wanneer wijze aani 

C 3 21911. 



3$ ;^. Cefprek. De Gods^mp der ISndaretu 

zien eti befchouwcn , vennaïikcn , en onze Zie- 
len in verwondering weg rukken. Zie eens dat 
fchoon zwart en glimmend Paard, hoe deftig 
het den hals om hoog heft , en met den voet 
ftapt ! Hoe wel gemaakt is een ftérk Hert met 
zyne hoornen! Hoé buigzaam , gedwee en 
wel geleerd is menig ras van Honden I Doch al- 
le deeze fchoonheden der viervoetige Dieren , wor- 
den nog overtroffen door de fchoonheden en ge- 
daante der Vogdeh» Befchouw maar eens met op- 
merking die Duif daar ginter in het veld , hoe 
fchoon en wonderlijk zijn de kleuren op baare vleu- 
gelen gefchakeerd ! Wat een gouden gloed le^t 'er 
op de vederen vanden hals 9 nu de zon haar itraa- 
len daar op fchiet ! Wanneer Gij eens recht kolï 
begrijpen, hoe kunftig, de Vogelen inwendig ge- 
maakt zijn, ora zichinde lucht op te heffen en te 
Vliegen , dan zoudt Gij over de oneindige Wijs- 
heid van God noch meer verwonderd zijn. K. 6 
Verhaal mij dan nu het een en ander daar van. 
f^. Dit ga^ zoo gemakfijk niet, mijn Kind I Gij' 
moeft eenen ontleeden Vogel, met nlle liijne leden 
' voor oogen hebben, dan zoudt Gij de zaak een 
weinig beter begrijpen, dan ik thands in (laat ben, 
om 'er u met eenigc woorden iets van te zeggen ♦ 
Om evenwel uwe nieuwsgierigheid te voldoen , 
' 200 begrijpt dit. De borfl: der Vogelen is, nament- 
lijk van ligt been, 't geen zeer zagt en krakebeen- 
agtig is gemaakt; ten einde zij zeer gemaklijk , 
door de lucht zouden kunnen vliegen, dezelve bij- 
na eveneens doorzwemmende , gelijk een Schip* 
door het water voordfnelt* De halsbeenen zijn 
vatten klein en heffen zich over de borftna boven; 
aan dezdve is de kop en fpi^ fnavel of bek vaft- 



f>e GoisMcf^ der Kinderen. XIL Gefpreh ^ 

f;ehegt , door welk wonderlijk maakzcl, de vogel- 
en jdc lugt zeer gemaklijk kunnen doorkHeven 
en gezwind vooruitfchieten. De pooten zijn dua 
en teder, ten einde zij niet ligt, door grovea 
maakzel van beenderen nederwaards zakken zou- 
den. De vleugelen kunnen zij uitbreiden en fa- 
Hientrekken , en met den ftaart , {^ie hun even 
als het roer aan een Schip dient] kunnen zij 
hunne lichaamen zwenken en keeren na welke zij- 
de zij willen j en op deeze wijze alle bewegingen 
in de lucht maaken , die zij nodig hebben, D« 
Vogelen, die in \ water leycn, als Eenden, 
2waancn, Ganzen en andere meer, hebben aan 
hunne pooten , een brecde vleefchachtige huid., 
welke zij uitbannen en zich daar inede in \ 
zwemmen voorthelpen. Men zegt dat 'er van 
deze Vogelen wel 500 zoortea zyn* Elke foort 
beeft een andere natuur, een andere ftem, ec» 
andere vlucht , en bemind ieder , jmeeftal , een be- 
zonder foort van Ipijze; bun vleefch is ook, 
van een* bijzonderen fmaak. God heeft ze even- 
wel niet alleen tot fpijzen voor ons gefchikt, 
maar ook veelen van dezelven , tot ons vermaak, 
j^hetzij zij ons bekoorcn door hunnen uitmunten- 
den vederpragt , of door het vcrruklijk geluid, 
van hunne oorltreelende gorgels.] Hoor eens 
mijn Kind ! waarom zingt de Leeuwcrk zoo vror 
lijk ? waarom ftijgt hij zo hoog in de lucht , en 
verheft daar zijne ftem. ö ! Hij dankt zijnen 
Schepper, die hem gemaakt heeft , en wekt obs 
door zijn zingende toonen op , om ook God cc 
danken , die hem voor oos fdhiep« 

Goeddoende God ! boe veele weldaaden, 
liebtGij, ovcrde^antfche Aarde voor oiis ten 

C 4 . toon 



r 



'40 XI L Gefprek. De Godsdienfi der Kinder f^n^. 

toon gefpreid! hoe veele doorflaande bewijzen 
Van uwe Liefde en Goedheid hebt Gij aan ons 
getoond 1 Bewerk ons, doorhooger Geeft be- 
zield , dat wij alle deze Schepzelen in uwe vrec- 
zé, met een vrolijk harte genieten mogen, U 
daagiijks daar voor danken en met ):en kinderlij- 
ke ootmoedigheid dienen* 

III. 

KinL Daar zoo even zeide Gij , dat de Leeu- 
werk God dankte , weet hij ook iets van God. 
V. Neen mijn Kind! De dieren hebben geen 
verfland , geüjk de menfchcn , en zijn niet ge- 
fchikt, om onzichtbaare en geeftelijké dingen te 
kennen. Zij weeten niets van de Deugd , van d^' 
Ziel, van den Godsdienft of van God. K. 
Waarom heeft God dezelve , ook geen verfland 
gegeeven ? V. Zijn de dieren niet in de Wa^- 
xeld , tot ons gebruik en dat wij 'er van leeven? 
K. Zeker ja. Fl Wel nu, indien zij verfland 
ïaddèn , dan zouden wij ze niet durvefi flachten 
noch eeten. Zou het wel billijk zijn, wan- 
neer 'er een rover kwame , en U wegname, 
om te flachten en te eeten? K. Ganfch niet, 
éülk een was een haatlijk menfch. J^. Waar- 
om is het dan niet zoo haatlijk , als iemand een 
Jong Lam neemt, en dat flacht en eet? jf. Dat 
lis itnmers een dier. V. Wel nu, wanneer de 
dieren verfland hadden, zouden lij ook riiet den- 
ken, ó wat aflchuuwelijke menfchen zijn deze, 
die ons daagiijks flachten en eeten. Zouden zy 
eindlijk niet met elkander raadplegen en zich 
Verbinden. Ja zouden zij niet in groo^e nieuigr 
^" ■ ■' * ■ ■ te 



JDe &od$dienfl der lendenen. XII. GeJpreL 41 

te te famen rotten , ^en de menfchen dooden en 
vernielen, K. 6 Wat is het dan goed , dat de die- 
ren geen verftand hebben l y. Ja zekerlijk ij? 
het goed, |iiyn Kind! w\j toch konden en durf- 
den dezelve anders ook geenzins ns^ar onzen wil 
gebruiken , om door dezelve beide in onzen nood* 
druift en in ons gem^k te voorzien : En dit was 
eigenlijk de oorzaak, waarom God de dieren 
gefchapen heeft , Daarom fprak de Heer ook 
toen Hij de menfcb gemaakt hadt : Gen. i. 28. 
Hebt hetrfchappij Qyer de f^Jfchen der Zee en 
over *t Gevojelte des Hemels , en over al het Ge» 
dierte dat op de Aarde kruipt. Dat wil zeggen ; 
gebruikt dezelve naar uwen wil, tot uwe nood- 
druft en onderhouding des levens. K. Dan zijn 
'er de dieren, in dezen ftaat, wel zeer ongeluk- 
kig aan, vermits God hun geen vernuft gegee- 
ven heeft. /^. Ja vaft , zij zyn op vernaê niet zoo ' 
gelukkig als wij ; ook zijn zij tot het eeuwig leè ven 
niet gefchapen. Dan dit 13 echterookwaar, God 
^èeft huii op een andere wijze n^et een vernuft 
voorzien , waardoor zij , zoo lang zij leeven , 
peenige Gpedheden en ^ardfchc gerieflijkheden 
genieten. 2ij hebben ook alle vermogens, die 
tot onderhouding van het leven nodig zijn. JT» 
Pn welk zijn die? F'. Ik zal 'er u in *t vervolg 
v?el van verhaalen. JT. Verhaal het mij nu üe- 
ver. /^. Gij kunt het toch niet alles begrijpen., 
gelijk ik u te voren reeds gezegd hebbe. Doch 
om u te voldoen , zal ik u eenige dingen , van 
^e wonderen Gods , die in de dieren uitblinken, 
verhalen. Hoor djn wel toel Hoe veel moei» 
te moeten de menfchen aanwenden , tot zij een 
kiiid het gaan leeren* D^ dieren in tegendi^el 

C 5 ZOQ 



^%XII. GefprehDeGodsdienfl der Kinderen. 

zoo haaft lij op de Waereld koomen , (laan op 
hunne pooten en loepen daar heen. De jonge 
Eenden behoeven niet eerft te leeren zwemmen , 
maar bezitten dit vermogen ; zoo dra zij geboo- 
ren zijn. De Spinnekop heeft nooit in het wee- 
vcn van haar web ecnig onderwijs gehad en weet 
het echter van zpo eenen kunftigen draad famen 
te (lellen dat het (lerk genoeg zij om vliegen en 
muggen daar in te vangen, welke zij, wanneer 
haar hongert, tót fpijs gebruikten daarvan eet , 
het oveifchot windt zij in één , en voert het naar 
het bovenfte gedeelte yan haar gefppnnen web. 
Alle dieren weten , uit hunne natuur ^ de plaats 
waar zij hunne fpijze zoeken moeten : en de wij- 
ze op welke zij ze zullen vinden* Zij verftaan , 
zonder ondemchting , wat voor hun goed en 
kwaad; gezond en fchadelijk i$. Zij maaken 
hunne holen en neden , en weten hunne Vijan- 
den zeer behendig te ontgaan. Zij gebruiken 
hunne hoornen, klaauwen en agterde pooten, 
zoo goed zij maar kunnen, om zich te verdedi- 
gen. Zij weten, gewond of gekweft zijnde , 
zich zelve te geneezen; reinigen zich van alle 
vuiligheid; en brengen of werpen de dooden uit 
hun gezelfchap weg* De Viflchen leggen hun- 
ne eieren «an den Oever, in het modderagtige 
gedeelte van den grond , dair de zon hen het 
gemaklijkfte kan uitbroeijen» Veelc bloedelooze 
dieren en vliegen , leggen dezelve in de hoilig- 
faeden en kleine fpleeten der boomen ; en zelfs 
in de huid van fommige dleïen ; of zij vergade- 
ren dezelve Wj een in de aarde , en brengen 'er 
cenigvoedzel bij; ten einde de jonge diertjes, 
wanneer zij gei>oören zijn , hun fpijs terfloitd 

daar 



BtGodsdiet^ der Smieren. Xlï.CêJj^ék. 43 

dnar aan vrnden zouden, Kenige Vogelen , be^ 
geevcn zich , tegen dat de winterkoude berint 
verre weg, over Zee, na wanner landen. Ver- 
fcheidene foorten van Vliegen en Kevers, begra- 
ven zich 5 öf kruipen diep f n den p;rond , öf in 
de fpleetèn van oude vervallen muuren; flapen 
daar den ganfchcn winter door, tot de Len- 
te aankomt , wanneer t\\ weder een nieuw 
leven ontfangert. Dus weet ieder dier, zon- 
der vcrftand , door eene tiAtuurlijke en goede, 
neiging , wat hem te doen itaat 9 om zijn leveil 
te onderhouden ; zijn jongen voott te brengen , 
en zich voor alle dingen , die hen fchaden kur^- 
nen, te hoeden. Hoe goed is God dan, dié 
pok zoo liefdcnrijk voor de on vernuftige fcbep- 
zelen gezorgd ; voor de onderhouding van hun 
jeven alles bereid , en hun zoodanige vermogens 
gegeeven heeft, dat zij hunne nooddruft met ge- 
noegen verkrijgen kunnen. Het is dan zeker 
inijn Kind l het moet den dieren zeer aangenaam 
zijn, wanneer zij, op dceze wijze, hunne fpij- 
zen neemen en eeten kunnen. Smaakt u dat 
tiiet goed, wanneer Gij met aangenaamen koft 
iiwen honger ftilt ? K. Ja zeker / y. Wel nu 
^e dieren hebben 'meed allen hun reuk en fmaak 
en krijgen honger, gelijk wij, zouden zij dan 
ook niet met fmaak eeten? Hoe vrolijk hup- 
pelen en fpringen de Runderen in het veld, en in 
de weide en de Vogelen door het groene lom- 
mer der boomen? Zouden alle dceze dingen 
ons dan niet opwekken , om den goeddbenden 
Schepper te prijzen ? Zouden wij ons dan niet 
met bun verheugen , en noch meer dan zij , tot 
fclijdfcliap en verwondering aangefpoord worden , 
^ ' daas 



'H4 XILGcfprek.DeGcasdienflderlQndef-^fff^ 

daar God alle deeze dingen voor ons gemaakt. 
heeft. K. Ja waarlijk. V* Heb ik dan nier 
met rede gezégd , dat de Leeuwerk met zijn ge- 
zang den Sch(^per loove en ons uitlokt om Hem 
te pi ijzen? K. Het is zoo, maar indien hij nu 
geen verftand heeft? V. Gij mijn Kind hebt 
Tcrftand, en God heeft u, wij, en alle men- 
fchen, boven de dieren verhoogd, en u naar 
zijn beeld gefchaapen; op dat G^ u bevlijtigt, 
pm goed , heijig en oprecht , als God , te wor-r 
den en Hem uwen Schepper te beminnen en 
ftecds te eeren. d Vergeet dan dit groote voor- 
jccht niet , maar leer uwen God , altoos , meer 
en meer üit de fchepzel^n kennen I Dank Hem 
jfteeds in u harte, voor alle oneindige Goedhe- 
den , welke Gij door deze Schepzclen geniet. 
Oebruik dezelve matig en fchat ze hoog; zi| 
zijn een werk yan uwen Schepper. Maar ver- 
heug u veel méér dat Gij een menfch zijt; gc- 
fchapen voor den Hemel en de z^ilige Eeu- 
|vighe}d. 

Pn CIV: !?• 

Ik zal, 550Ö lang ik 't levenslicht geniet; 
. Gods moogcndheid verheiFen in mijn lied; 
Ik zal mijn' God met lofgczangen eeren, 
Terwijl ik nog op aarde mj^g verkecren^ 
Mijn aandacht ^al op Hem geveftigd ftaan , 
En met vermaak zijn grootheid gadeflaan. 
Jk zal mij in den God mijns heils verblijdden, 
En,dag opda&aan tjem mijn Pfalmen wijden^ 



DEU. 



De Godsd. der Kinderen. XHL Gefprek. 45 



DERTIENDE GESPREK. 

Over de fVijsbeid en Goedheid van God^ 

omtrent bet famenftelfel van bet menr 

fcbelijk Lichaam. 

^Tj^ader. Waar door onderhoudt God u inijfi 
^ Kind; is het niet door fpys en drank? a. 
Ja« y. Waar gaat dan de fpijs heen, als Gi| 
ze inneemt of opeet ? iT. In de maag. F. Enwac 
gaat *er dan in de maag [om , wanneer 'er de fpij^ 
eu drank in is? K. fiat wcnfch ik wel te wé- 
ien« A^. Wel nu mijn Kind, indien Gij wel eil 
i»et aandagt toehoord , zal ik u alles verhaalen. K. 
6 Doe mij het genoegen en verhaalt het niij dan.' 
P'^ De raaagiszoükuriftig.toegefteld, dat zij zicH 
altoos beweegt en de fpijzèn verbrijzelt, .lii 
dezelve is een warm fap , 't geen de fpijzèii 
helpt oploflcn ; de koude dranken verwarmt en 
alles ondereen vermengt. Dan gaac het grottle 
gedeelte der fprfze , in de darmen, die in het on- 
derlijf leggen , en de voedzaamfte en befte lappen 
verdcelen zich f zoo dut het geen in de macafg 
overbleef, in de aderen en andere buizen vón 
het gantfche lichaam wordt omgevoerd. Is heft 
«iet wonderlijk , dat dit alles bij ons zoo toegaat , 
dat fchoon wij klaer en belder water drinken en 
verfcheide foortcn van fpijzen en dranken ge- 
bruiken, die allen in rood bloed veranderen; 
dat ieder fapachtig gedeelte der ingenomene fpij- 
zèn en dranken i iia die plaats gaat daar het be- 

hooit^ 



4^ XIII GeJ^. De Qkfêd. derKkukrdn. 

hoort 9 en dat het bloed '^ altoos zóó wel gere- 
geld door de aderen heen vloeit. 

Mogt het u gcgnnd worden^ het menfche- 
lijk lichnam , geheel en al , inwendig te zien , 
hoc zoudt Gij u over de grootc wijsheid van 
God verwonderertl ÜT. Ik bid u toch Vader l ver- 
haal mij nog meer van zulke dingen I /^. Voelt 
Gij niet aan de linker zijde van inrvre borft , dat 
daar altoos eetie klopping zij? JT. Ja, dat iö 
mijn hart; maar waarom klopt dat zoo, en waar 
uit ontftaat die beweeging? f^. Het hart is 
uit verfcheide Aderen en zeer vafte Vleefchagtige 
deelen zoo wijslijk te faamen gefield i dat het zich 
beftendig opend en foefluit ; uitzet en te famen 
trekt: Ên terwijl het twee hoUigheden. heeft , 
ontvangt het het bloed in de ééne ^ en flort het 
door de andere wederom uit. K. Waar komt 
dan dat bloed van daan , 't geen uit hét hart 
vloeit ? F'. Door de Polsader loopt het in de 
long en door een andere wordt het door het 
jjantfche lichaam verdeeld en rondgevoerd^ X. 
Waar is de long? P\ Zij legt aan beide zijde 
van het hart, en maakt en vult het inwendig ge- 
deelte van de ' borfl. Zij dient mijn Kind om 
de lucht in en uit te ademen, en wel voor- 
naamentlijk om ons leven te onderhouden; want 
wanneer de menfch geen lucht meer in of uita- 
demt , ftaat het hart (lil en het is met Hem ge- 
daan. 

Vervolgends wordt in dezelve het bloed door 
de lugt te gelijk verkoeld, en eVen daar door 
digter in een gedrongen. Naardemaal de mee- 
gedeelde verkoeling de uitzetting , die altoos een 
gevolg der warmte is, doet ophouden, of im- 



De Cedsd, der Bnderen, ZUL Cefprék. 

mers pleegt te matigen ; ftraks hier 09 word de 

Chijl, dat is dat melkafchtig fap, dat uit de 

gekleinsde en in de maag verteerde fpijze geboo- 

ren, en door de opflorping der zoo genaamde 

Melkvaten aan het bloed was meegedeeld, en 

200 naar de lorhg gevoerd, behoorlijk met het 

bloed vermengd ; dat bloed vervolgens door de 

longadereri naar het hart gevoerd , van waar bet 

te voren doch langs eeneu anderen weg , was 

afgedaald, en met eene verbazende fnelhcid (a^ 

aan alle de bczonderc gedeelte van het Lichaam 

medegedeeld. 

Wat de Gal aangaat ^ deze is een zeer fcherp' 
en bijtend fap^ dat in een zeker vlies of Waai* 
jenbedooten zijnde, van daar, door de dry,^* 
king der met fpijsgevulde maag telkens in, eene 
200 groote hoeveelheid aan den waatfyingmgfn> 

iaarm 

{m) DeNatuurkuüdigeahebbenopgeroerkffdat de ^m» 
loop van het bloed door ^cc gebeele Lichaam nist ineer 
tijds behoeve dan (lechts vijf ca een half miouut, 
en *er bij eiken polsflag omtrent a oacen bloeds uxc 
hét hart worden uitgedrercn. — Lccrmccfters der 
jeugd, welke daar toe gelegenheid hebben, kua« 
hea zich met vrucht aangaande den omloop des 
Bloeds en alles wat in dit Hoofd ftuk noopends de 
ontleding vaa kct mcnfchlijk Lichaan geze:rd is. be- 
dienen van Johaa Gottlob Krugers Phijliologic of 
Natuurkundige Verhandeling over het leven ca de 
gezondheid (ter menfehen , vertaald door Davii van 
GcfTchercn gedrukt te AmffcMam in 1763. 2 dee- 
ka in drie (lukken » uit wien wij ook door^aari^ on« 
zen Geleerden Auteur opgehelderd , uitgebreid of ver- 
boccrd hehbon. 



48 Jtlll Gefprek De GoéA der ISnderen. 

* 

darm én zoo aan de maag wórd meegedeeld, 
als 'er tot de verteering der fpijzen noodzaaklijk 
is, wmmmm Ett venuids deze Gal , om géeh onhei- 
len te veroorzaaken , vervolgends weder van het 
bloed moeft worden afgefcheiden , heeft de Al- 
wijze God in het onderlijf ouder het dwarsvliis 
twee ingewanden geplaatft, welke déeze afïchei- 
ding bevorderen; naamlijk, aan dè linkerzijde 
dtMilt^ aan dé rechter zijde de Lever, Dè 
Milt is byna als eèn fpöns , naar dezelve wotdc 
het bloed door middel van een eigen Polsader ge- 
voerd en, daar van een gedeelte der Gal ge;njf* 
verd zijnde , langs bekwamen weg door de zoo- 
genaamde Poortader ^ naarde Lever hcèn geleid. 
Hier wordt het van de nog ovrige Gal gezuiverd 4 
CU dezfe Gal vèrvölgènds langs haren eigen weg 
tot de Galblaas gebragt zijnde, flelt evéin deze 
Voorzienige fchikking het nu gezuiverd bloed 
in ftaat, om in eenen gezonden ftand door eene 
zeer groote ader naar het hart te ftrooraen , tiit 
welks linkerholte het was uitgegaan ,' en tot wiens 
recArefAofttf het zelve wederkeert, gelijk Wij reeds 
hier boven te kennen gaven. De afgefcheidfe 
Gal, (dit moeden we *er nog bijdoen;) van 
welke wij zeiden, dat dezelve naar de Galbaa3 , 
die aan de lever verknocht is, werd afgevoerd, 
(lort een gedeelte van zich zelve in het gedarm- 
te , langs wegen die daar toe gefchikt zijn , eii 
lófl: aldaar de nog overig gebleven fpijzen op, 
ten einde het onnutte gedeelte gemakkelijkfl: naar 
buiten uit te drijven. 

In het bloed komen ook daaglijks fcherpe vog- 
tigheden 4 en vermits deeze de gezondheid zeer 
fcnaadelijk zijn, cu nadchg feunncn worden, zon 

heeft 



J}e Gbdsi. der Kinderen. XtlL Cejprek. 45» 

heeft God ondet de Lever en Milt , tegen den 
ruggraat twee Nieten gepiaatft , waar in bet fchér- 
pe water of pis afgefcheiden ^ in een blaas af- 
geleid en vergaderd en Vervolgens buiten het 
lichaam geloft wordt» In het onderlijf leggen 
de darmen^ in welke het overige der fpijze door- 
gaat en het voedzaam fap en voedende deeleh , 
door bijzondere zeer fijne buisjes , in het bloed 

fevoerd wordt. Yi^zt darmen , zijn niet eeii ze- 
er bekleedzcl, het meed altijd zeer vette Netvlies 
bedoele ik^ bedekt; tèn einde ^ij^ zoo ligt niet 
bcfcliadigt en hunne nodige vogtigheid behouden 
zouden. Op deze wijze, hangt in het lichaam i 
alles wonderlijk te famen» De borft is met fter- 
ke en vafte ribbenbedekt , waar door de inwen- 
dige zagte deelen niet li^t künnêfn befchadigd 
worden. Deze ribben znn agter aan het mid- 
den van den ruggraat va(t te famen geflooten^ 
De overige beenderen zijn alle zeer koüftig op 
elkander gepiaatft ^ en niet fterke peezeri en ban- 
den aan een gehegt. Langs de beenen , gaan 
breede eti lange vleesagtige 'deelen die men Spie- 
ren noemt ^ en die in Zenuwen eindigen; en in 
alle de leden van ons lichaam , van boven tot 
beneden gepiaatft zijnde i> daar toe ftfekkcn , oni 
leder lid ^ naar onzen wil te kunnen beweegen* 
De voeten zijn plat, om te kunnen liaan eiigaan. 
De handcii zijn buigzaam om te kunnen voe^» 
len en arbeiden. Het Hoofd is itiwendig roet 
brem of harffenen opgevuld; In het zelve zijri 
de werktuigen van het gezicht, het gehoor en 
de reuk. Dit weeke en zagte brein is vol van 
kleine aderen en fappen. Hieruit ontftaan alle 
de bewegingen van het gantfche lichaam^ Hoe 

D zorg- 



50 XIIL Gefprth IkGódsd. det lündercfL 

zorgvuldiff heeft God dezen koftbaren Schat 
bewaard iMet hoe veefe omkleedfels heeft Hif 
denzelvcn omgecven! en nog, daar en boven» 
met eene dikke harlènpan bedekt { Onder het 
voorhoofd tlaan de twee Oogen , daar veel ze- 
kerder dan aan een andere plaats* Wat een won- 
der is bet dat de Oogen alle dingen zien kunnen^ 
dat het licht door dezelve zich aan de Ziel ver- 
toont, dat wij door dezelve de kleurefn onder- 
icheiden; de fchoonheden van alle gefchapene 
dingen , door den wijzen Schepper daar gefteld , 
opmerken, en wat ons gevaarlijk is, zien kim«^ 
nenf 

In de Ooren is een klem vlies gefpannen , het 
Trommelvlies genaamd ; en in het binnenfte ge- 
deehe , daar de holligheiid begint , is eene krom- 
i;e die met draaijen of bogten omloopt en daarom 
het Slakkenhuisjen genoemd wordt^ Door deze 
werktuigen vangen wij het geluid , en hier door 
komt het^ dat wij alle dingen hoorén en de re» 
(|evoeringen van alle menichen verdaan kunnenwi 
èefchouwen wij inwendig den Mond, hij is 
liiei minder tol wonderen van den wijzen Ma- 
ker. De fterke en fehoon verglaasde Tanden ,. 
waar mede wij de fpijzen kaaiiwen , (laan onc(er 
cn boven i in gelijke njen, zeer cierlijk gefchaard ^ 
en zeer vaft in hunne kaftjes gepiaatft. De Tong 
%t wel bewaard in het midden van den mond. 
jpi is gefchikt om de fpijzen en dranken te fraa- 
fen en dezelve door den flofcdarm na de Maag 
te brengen. Zij is zoo buigzaam , dat zij veel 
honditrde van toonea, door de lucht, die uit 
de Long komt ^ maaken kan. Door haar ont- 
iekkea wi| aan andere on^o gedagten; roepen 

om 



D€ ^^dsS. der Kinderen. XIII. Q^fprek. 5 r 

bm hulp; bidden en looven God^ Laaten av^ 
Hem dan oök prijzen , lüijn lieve Kind ƒ 

Groot zijn uive Werken ó Heer ƒ die dezel- 
ve met aJlDdagt befchotrwt , (laat verbaasd, en 
Hij verhèiigt en verblijdt 2ich in üwe Wondercni 
ik loove U, om dat ik op een liecivreeflijke wij- 
ze 9 wonderbaarlijk gcfflaakt ben, wonderlijk 
zijn uwe werken / ook weet het mijne Ziele zeer 
wel. Hebt Gij mij niet als melk gegooten , en 
mij als een kaas doen runnen? Met vel envleefch 
hebt Gij mij bekleedt t met becnen en Zenuwen 
hebt Gij mi? 't lamen gevlochten : benevens het 
leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan : en 
uwe opzicht heeft mijnen Geeft beiaardt. Tot 
uwe eere ; ó algoede Schepper ! wil ik Iceven en 
U hartelijk beminnen ! U wil ik altoos prijzen ^ 
en dooi eeheii oprechten \Vandcl weibehaaglijk 
mogen zijn. 



VEERTIENDE GESPREK. 

PUgt van Dankbaarheid jegens Ckd. 

^T^ader. Gij wilt dan , zoo ik vertrouwe , mijit 
^ lieve Kind ! Gode uwe dankbaarheid , door 
geduurigen lof blijmoedig opdraagen? K. Zélei 
ja* F. Maar waarom? K. Om dat Gód aan 
inij zoo veele goedheden betoond heeft. P^. Maar 
zou God dat oök hooren, wanneer Gij Hem 
danktet ? K. Zekerlijk mijn lieve Vader! Gij 
hebt mij immers geleerd , dat God alle woorden 
hoöyt j welke ik fpreefe /^. Waad-om wilt Gij 

Ds. nu 



$% XIF. Gejprek. De Godsd. def Kinderen^ 

nu^God danken, kan Hij doer uwe dankbetul- 

fingen , gelukkiger en heerlijker worden, dan 
lifis? K. Ganlchnict. 
'y. Het is zoo 9 maar waarom danken wij Hen^ 
dan ? Is het niet betaamlijk , dat wij onzen wel- 
doeneren hoogachting bewijzen ? JT. Zonder 
twijfel, y. Wel nu, is God niet onze §rootfte 
Weldoener? K. Ja, Hi> heeft mij het lichaam 
en de ziel , het leven en alle gunftbewijzen ge- 
fchonken. l^^ Als Gij dk nu alles overdenkt, 
herinnert Gij u niet, welk eene dankbaarheid. 
Gij aan zoo eenen grooten Weldoener fchuklig, 
2ijt. K. Ja. y. Wat voordeel geeft het-,, 
wanneer wij God danken ? K* Wij brengen ons 
te binnen , onze verpligring , welke wij aan God 
fchuldig ziin, F. Als nu anderen zien en hoo- 
ien, dat Gij God dankt, worden zij ook niet 
aangefpoord , om aan hutmen pligt jegens Crod 
te denken? üT. fa wel. f^. Waar toe, tot wel- 
le nuttige eindens, (hekken dan onze dankbe- 
tuigingen , die wij aan God doen ? jST. Dat wij 
ook andere van onze medefchepzelen hunnen 
pligt jegens God te binnen brengen. V. Ate 
Gij nu met vergenoegen daar aan gedenkt, dat 
God uwe liefderijke Vader zij; dat Hij u zoo 
veele voorfpoedige dagen , zoo veele fmaaklijke 
en gezonde fpijzen en. dranken , in overvloed ge* 
fchonken , u voor menige fchadelijke toevallen 
befcherhid, en daagHjks verheugd hebbe, wordt 
dan uw Ziel, daar door niet, recht vrolijk, eft 
gevoelt zii niet eene wakkerheid en opgetogen- 
heid; waar door Gij fchijnt, ten hoogden .ge- 
lukkig te wezen ? Jt« Ja , dan ben ik recht ver- 
genoegd. F. 29et Gij iiu wel, waarom God 

wily 



De Goisd. der Kinderen. XIK Gejprek. 53 

wil^ dat Gij Bcm zuh danken? Gij moet over 
zijne meenigvuldige goedheden , een recht vro- 
lijk en vergenoegd hart hebben; en door dagelijks 
daar aan te gedenken ^ (leeds nieuwe genieten. 
Gij moet bedenken , dat wij zoo eenen almagti- 
gen God , zoo eenen goeddoenden Schepper ^n 
eenen zoo llefdenrijken Vriend en Weldoener 
hebbeen , die ons een welgemaakt lichaam , wel- 
gefchikte leden , en verwonderlijke zinnen gege- 
ven heeft; benevens eene Ziel, die Heni, door 
eejie levendige erkentenis beminnen , dienen 
«n zich in Hem verbeugen kan. 

O loof dan den Heerc mijne Ziel en vergeet 
nooit wat oneindige Goedbeden Hij uw bewee- 
zen heeft* Ik danke U o God, dat Gij mij zoo 
wonderbaar ^efchapen hebt , en nujn licnaam 
met ee^e huid ovcnogen , met beenderen voor- 
zien en met vleelch en aderen te faraen gefield. 
Wat eene menigte ichoonheden hebben mijne 
oogen hier op aarde gezien ! Hoe veele gezonde 
en fmaaklijke fpijzen , hebbe ik van uwe milde 
hand genooten ; en wat een aantal van blijde en 
vervrolijkende oogenblikken , heb ik ondervon- 
den en doorgebracht. Dank dan den Hierb 
mijne Ziel i Hij is vriendelijk en zijne oneindige 
Goedheid duurt eeuwig. Ik zal Hem prijzen 
met mijnen mond ; ik zal Hem mijne liefde too« 
fien en met eene onderworpene gehoor^^iamheici 
jgeftadig hulde doen. 



V> 3 VIJF. 



54 ^^> Gefprek, JU G(iiiikn{i4et Kelderen, 



VIJFTIENDE GESPREK. 

Qnze verpligting om God na te volgen , en 
eene aanwijzing dat wij Hem bier niet ' 
konnen gelijkvormig worden y door de 
menigvuldige s;onde , die in ons is. 

rader. Behaagt het u wel, dat God zoo on- 
eindig weldaadig, tot hier toe over u ge- 
weeft 13? JT. Ja dat behaagt mij. f^. Zoo Gij 
nu ook tegen andere menfchen u zoo goedhartig 
en weldaadig toont, ;zullen zij ii niet beminnen 
én ceren ? K. Ik hoop ja. Fi Wenfcht Gij 
niet een groot en gelukkig Man te zijn ? K. Dat 
wenfcb ik wel degelijk. /^. Maar is 'er wel ie- 
mand zoo groot 9 zoo gelukkig, zoo zalig als 
God ? K. Neen God is de allerzaligfte. /^ 
Derhalven beftaat het alleiiioogdc geluk daar in , 
dat men zich loelegge om zoo te worden als 
God is. K. Ja indien ik zoo konde worden , 
dan was het voor mij zekerlijk bij uitftek goed.' 
V. Wel nu mijn lieve Kind! ik zal u zeggen, 
óp wat wijze Gij het beginnen moet , om God 
gelijk te worden. God geeft aan alle menfchen 
veeie gunftbewijzen en goedbeden , ^eef ook Gij 
den geenen , die arm en nooddruftig zijn , zoo 
veel als u doenlijk is. God is over veele men- 
fchen zeer langmoedig, en firaft hen niet zoo 
terftond , wanneer zij ongehoorzaam zijn , word 

^n ook niet terftond toornig » als u iemand be- 
V. . • Ie,- 



pe Godsdienfi der JSjnderm. XFi Gejprd^. gy 

ledigt. Hebt Gij in uw leven niet reeds nicenig- 
vul^ge fouten begaan? Zijc Gij niet fomtijda 
traag in het leeren en ongehoorzaam tegen ons^ 
uwe Ouders geweeft ? JT. Ja wel* f^. Heeft 
God immer opgehouden, om u met ;5ijn^ guHr 
ilen en weldaacien te achtervolgen ? K* Nien* 
y. Wel nu, dan moet Gij den zulken opk uwc 
jgunnen en weldaaden bewijzen, die p hunne 
kwaadwilligheid betoonen ; anders kunt Gij God 
iniet gelijk worden. Maar zeg mij eens , wan- 
neer God fpreekt, fpreekt Hij dan waarheid of 
leugen > K De leugen kan Hij niet fprijeken j 
want dat is Godloosheid. ^. Spreek diin ook 
<Gjj geen leugen , anders kunt Gij God nooit ge- 
lijk worden. Maar heeft God alle dingen in 4e 
waereld niet wijflijk ingericht? JT, Ja. j^p Nü 
zoekt dan ook recht .verflandig te worden/ 
Tracht vlijtig en waakzaam te zijn In lm goede 
te Iceren, *t ff een Gij hoort en leeds en wbos 
voorzichtig, als Gij iets verricht. Eet niet te 
veel ; drink niet overdadig ; en flaapt niet te 
lang ! Overleg wd , wat Gij fpreekt 1 Onder- 
zoek vlijtig het woord van Giod, 't welk ik u 
nader zal leeren kennen* Daar in is de Wijsheid 
yan God opgefloten ; daar door zult Gij v^rftan- 
dig worden ; geruft van hart; vrolijk van genwed 
en Gode gelijk. Voor alle andere dingen bi4 
menigmaal, dat de goeddoende God pmtrend 
anderen van uwe medemenfchen m^ke, dat 
zij worden, gelijk Gij zijt, en roept Hem diis 
aan. 

6 Meilfchlievende God, geef mij een gerei- 
nigd hart, dat ik zoo oprecht, liefderijk en 
langmoedig werde, als Gij u aan mij vertoont! 



51$ Xl^, Gefprek. Be GadsJtai/i der^nderen» 

Maak mij verihndig en wijs^ regeer mij ganfch 
ën al, dat ik in alle zaaken, de waarheid Ipree- 
keo moge ! Schenk mij een in uwen dienfl recht 
vrolijk gemoed en maak mij alle dagen gefchik- 
ter, om alle zulke goede daaden te verrichten^ 
ivaar door mijnen gelukftaat hier vermeerderd ^ 
en ik U gelijkformig moge worden* Maar mijn 
Kind/ hebt Gij dan alle deze goede daaden, 
waar toe Gij u reeds verbonden hebt. wel iin- 
jner behoorlijk en oprecht betracht ?Jt. Neen. f^^ 
ïiebben wij u niet daaglijks tot alles goeds aan- 
gezet, en no(;tans hebt Gij i| in het een of an- 
der evenwel bezondigd ? Is dat niet eene blijk 
dat 'er nog veel boosheid in uw harte fchuilc? 
'JC. Ik kan dat niet tegenfpreeken* F. Nu dat 
geen wat Qijmu ondervindt, namentl^'k, wei 
«enen trek tot het goede maar evenwel ook zoo 
aets , waar door Gij het kwaad navol^d , is iets 't 
geen even zoo bij alle menfchen eelegen i$. Zij 
2^n allen tot zonde geneigd. Maar zou God 
in den beginne , den menfch wel , met eene drift 
tot zondigen gefcliapen hebben ? K. Dat kan 
ik niet gclcoven* VI Waar komt dan het kwaad 
in den menfch van daan ? K. Dat wenfchte 
ik wel te weeten. F. Wel nu ik zal u dit 
lèeren, en u dan ook onderwijzen, op welk 
eene wijze Gij een ganfch ander menfch kunt 
ivorden , om het goede te betrachten , en Code 
te zijü. 




ZES. 

TT i . ~ * 



De 'Godsd. 'der Kmdereiu XPJ, Gefprek. 57 



ZESTIENDE GESPREK. 

God beeft den Menfcb goed en naar 
zijn Beeld gefchapen. 

^T^üder* Ik heb beloofd mijn Kind ! u te zeg- 
- gen , waar van daan bet kwaad in den menfcb 
voortkomt, dit zal ik nakomen; doch al\^orens, 
moet ik u eenige andere zaaken voorfliellen. 
Wanneer God , de ganfche Waereld gefchapen 
hadt, waaren alle fchepzelen goed , voortreflijk 
^n zonder het geringde gebrek ; en dus ook de 
jcerfte menfchen Adam en Eva. God hadt hun 
alles gegeeven , wat tot hunne Welvaart en Za-J 
ligheid nodig was. Zij hadden een verligt Ver- 
ftand 5 en eenen Wil overhellende tot alle goede 
daaden. Hunne gantfche Ziel was heilig cnhun 
lichaam van zonde onbevlekt; want God had ze 
pok naar zijn beeld gemaakt, En Godfcbiep 
4en menfche naar zijn beeld ^ naar het beeld van 
Godjchiep Hij hem. Gen. I ; 27. Verftaat Gij 
nu deze woorden wel? heeft God wel eene 
lichaamlijke gedaante , of zöq iets , gelijk in on- 
ze aangezichten zich vertoont , en 't welk eene 
goede of flegte gedaante aan ons geeft? K* Gif hebt 
tnij immers geleerd , dat God geen lichaam heeft, 
derhalve kan van Hem geene afbeelding gemaakt 
worden. F". Zoo as 't , mijn Kind I maar God 
heeft evenwel, een oneindig V erfland en ook 
cenen heiligen en rechtvaardigen Wil. ^. Ze- 
^ . D5 ter 



^ XFI.Gefprék.DeGodsdUnfl der Emdc. 

kcrlijk ja. V. Hij bemint ook alles goeds. ÜT. 
Ja. K. Derhalvcn ziet Gij , dat God den mèn- 
fchen zoo gefchapen heeft, dat zij F!em gelijk 
waren; dat zij veel verftand , een ganlch zuivre 
en geheiligde Ziel hadden , en alles bezaten , wat 
iiün tot de Zaligheid nodig was» Wanneer im 
€cn Zoon den Vader gelijkt, zegt men dan niet; 
de Zoon is zijnen Vader geluk y of Hij is het 
leeld yan zijnen Faderl K. ja, zoo fprcekt 
wen* V. Wel nu zoo waren ook de eerfte men- 
fchcn, het Evenbeeld van God^ dat is: zij had- 
den eene zeer groote overeenkomfi met de God- 
heid. Maar zeg mij eens fterft God niet? üT. 
Neen. V. Zoo zouden de eerfte menfchen ook 
iiiet gcftorven zijn , wanneer zij goed en zonder 
zonde gebleeven waren. Is Gode ook Heebl 
over de ganfche Waereld? iT. Ja. V. Zoq 
heeft God de eerfte menfchen ook 'tot Heercn 
over de ganfche aarde gezet en tot hen gefproo- 
ken : dat zij Heerfchappije hebben over de Fis- 
Jchen der Zee , en ever net Gevogelte des Hemels j 
ênover het yee^ en over de geheele aarde , en 
pver al het kruipende Gedierte dat op de aardei 
kruipt^ GEi>f. I: a6. Geniet God niet eene 
ongeftoorde Vreugd en de hoogftc Gelukzalig- 
heid? K* Zonder twijfel. V. Zoo zou God, 
de eerfte menfchen ook in eenen gelijken ftaat 
van geluk en zaligheid geftelt hebben. Zij had- 
den een goed gewiflèn, verheugden zich over 
de menigvuldige en oneindige Goedheid van Hun- 
nen Maker; z\\ hadden een onzondig vergcnoe- 
l^en en vermaak in het befchouwen van alle de 
getchapene Wezens en hielden hun verblijf in 
den b«oorlijkften Oord der Waereld, het Pa- 
ra- 



De Godsdiehpd^Kindfiren. XFI- Gtfprek. ^ 

RApm 9 het welk ia Edens landftreek gelecMn ,> 
een Lufthof genoemd werdu Deze fchootie Hof, 
was van alles zon rijklijk voorxien , als de men- 
Ichen tot ïiunnen nooddruft en vergenoegen 
nodig hadden. Adam en Eva, waren dan met 
het beeld van God vcrfierd. Zij leefden in eene 
beftendigc Liefde en in den zaligden Vrede, te 
(amen. God beminde Hen als zijne Kinderen ; 
en zij beminden, eerden en loofden Hem, als 
hunnen altoos goeddoenden Scheppen Maat 
dezen hunnen (laat vun volmaaktheid duur- 
de niet lang» Zij werden tot ongehoorzaam- 
heid verleidt. K. Wie bragt Hen daar toe? 
V. Dat zult Gij ftraks boor en , Gij moet eerft 
Weeten , dat God , behalven de menfchen , 
nog meer vernuftige Sqhepzelen gemaakt hebbc. 



ZEVENTIENDE GESPREK* 

Bebalven de Menfchen zijn V ook ^ot- 
en kwaaie Geeflen. 

"XTaier. Wat is uw Ziel? JT. Mijn Ziel is 
*^ dat geene waar med? ik lecjre en iets be^ 
grijp, y^ Derhalven is uwe Ziel z^o een zeker 
jets , ;?oo een wezen, dat met die vermogen? be- 
giftigd is, welke wij Verfijnd en Wil noemen» 
K. Ja. ^* Nu dat iets noemt men ook , gelijk 
ik u alvorens gezegd hebbe , een Giefi. Zulke 
Geeften nu heeft. iGod, in de Scheppinjg iq eene 

ijrootc ffi^nigte vp^ffdgebracljt. Vermits nu de 

goed- 



6o XFJI. Gepvi.De Godsd. der Kindereo 

foeddoende God nimtner eenig kwaad maaken 
an, zoowaaren ook deze Geeften allen goed 
-en naar zijn Evenbeeld gefchapen, Veele dui- 
aende van zulke zuivre en verheven Geeften zijn 
nog voorlianden. God gebruikt ze in de Wae- 
feld, hier en daar, ten beften zijner andere ge- 
fchapen fchepzelen, en tot Zijne eer en heerlijkr 
heid. Zij looven God; behoeden de Vroomen; 
en verrichten met eene vrolijke bereidwilligheid 
<le beveelen der hoogde Majefteit. Zijn dan 
zulke geen r^cht zalige Geeften ? K* J^ zeker. 
V^ Wenfcht Gij niet met hun gelijk te zijn? 
K. Dat wenfchteik wel, indien het mogelijk wa- 
re. V. Hoe yroomer en oprechter Gij dan leeft 
en hoe gehoorzamer Gij zijt, hoe meerder Gij 
vordert, om de Engelen gelijk te worden. Cog 
denk niet dat alle deze Engelen in hunnen zali- 
gen ffciat gebleven zijn. Eenige van dezelve w*- 
ren God ongehoorzaam, zondigden, en werden 
van Gods aangezicht verftooten. De afgrijslijk- 
ften Oord , waar zij zich meeft al ophouden , is 
de Hel. Deze booze Geeften verharden nog 
in hunne zonde. Zij beminnen God niet en 
hunne grootfte vreugde heftaat in kwa^d te doen* 
Hierom waren zij nijdig en zogfen de eerfte men- 
ïchen in derzelver gelukftaat te fchaden en daar 
van af te brengen. K. Kunnen zij mij dan ook 
fchaden ^ of eenig kwaad toebrengen ? F. Inr 
dien Gij vroom zijt, hoeft, Gij voor hun niets 
te vreezen. Maar wie God met bemint, geen 
vermaak in het goede heeft en h kwaade niet 
haat; zijnen evenmenfch niet liefheeft, maar 
ibhadelijk is, die moet zekerlijk met groote vree- 
ae zgn aangedaan. Zoo een boos en zondig 

menfc? 



De Godsd. def HJndefen. XVII. Gefpreh 6i 

menfch zal God eens in het gezelfcfaap der Diü« 
velen ter Helle verftooten ; en wie weet , of fl?* 
den Satan hier niet alreeds vrijheid 'geeft , omzoo« 
danig een zondig menfch te plagen. In tegendeel 
is 'er mets , dat de Vroomen fcbaden kan. Wan- 
neer God dezelveïi behoedt, wat kwaad kan 
hun dan overkomen? God is veel ftcrker, dan 
een booze Geeft ja veel magtiger dan alle andere 
Schepfelen. JT. Zekerlijk is Hij dat. V^ Der* 
halven behoeft Gij, als Gij vroom zijt^ flergens. 
voor te vreezen* Ciod is overal bij u en rondom 
u ; en Hij heeft ook de Engelen tot onzichtbaare 
wachters befte ld; van welken, fchoon wij de- 
zelve niet zien, de H* Schrift on? verzekerd» 
dat zij van God zijn aangeftcld, om de Vroo- 
men te behoeden ^ voor Idie dingen , die hen 
zouden kunnen fchaden» Dus leezen wij van de 
^oede Engelen; 

Ps. XXXI V; 8. He Engel des Heeren legert 
zich rmtom de geenen die Hem vreezen en ruü z« 
uiu 

Ps. XCI: II, 12* Want Hij zal zijne Enge' 
len van u bevéelen^ dat ze u bewaaren irtatté 
uwe wegen. Zij zullen u óp de handen dr&zen, 
op dat Gij uwefi voet ann geenen flteen en floot» 

Ps. Clll: «o , 21. Looft den HKtRE zijne 
Engelen^ Gij krachtige helden^ die zijn ixoori 
doet , gehoorzaamende de fiemme tijnes woordt. 
Looft den HE ER E zijne heirfchaaren^ Gij zij'' 
ne aienaars, die zijn welbehagen doet. 

Heb. I: 14. Zijn ze niet alle gedienftige Gees^ 
ten 9 die tot dienji uitgezonden worden om der ge* 
nenvoil, die d^ zaligheid benyen zuilen^ 

Van 



tf f J5TO GefPrek. Dè G^sl der fSndetefu 

Van de kwaade GeeRen ftaat öldüs aangetekend : 

2 Petr. Il: 4. Want indien G»d dè Engelen^ 
die gezondigd hebben^ niet ge/paard heef t ^ maar 
die in de helle geworpen hebbende ^ oy er ge ga ven 
heeft den ketenen der duijlernijji ^ om tot het oor- 
deel bewaard te worden.. 

JüD. VS. 6. En de Engelen^ die huii begin/el 
niet bewaard hebben , maar hun éige ijooon/iede 
yerlaten hebben , heeft Hij tot het oorded dei 
grooten dags met èewvige banden onder de dut- 
Jlernijfe bewaard. \ 



ACHTTIENDE GESPREK, 

De Fal van de twee eerjk Menfcbetii 

^ffTadèr. In het Paradijs , waaren behalven de 
"^ overige boomen en gewaffen , twee hoornen 
van «ene ganfch bijzondere eigenfchap. De eene 
was de Boom des Levens, ützt Was [nier zod 
zeer althans niet alleen] gefchikt , oin de mentcheii 
met éenc uiiftcekcn^e kracht te voorzien èn hun 
Jeven te verlengen, [maar ook oöj hun te verze- 
keren dat als zij God gehoorzaam waareh, zij 
dan ook eeuwig leven zouden.] De andere was 
de Boom der Kennissé van Goed en Kwaad. 
Offchoon nu de vrucht van dezen boom zeef be- 
koorlijk waare otii aan te zien, zoohad God toch 
den menfch verboodcn , daar van te eeten en ge- 
zegd : ten dage^ als Gij van dezen boom eet^ 
ZuU Gij den dood fierven, Cèn. I: 17, K. 

Waar- 



be Godid, d» Éttderea. XVÜI. (kf^ek. 63 

t 

Waarom mogteii zij van zoo eene aangenaatne 
en bekoorlijke vrucht niet eeten? ^« Gods bevel 
was anders : Hij wilde dat niet hebben. Hi| 
hadt vi^ijze redenen, waarom Hij dat verbood. 
En zeker alle de geboden van God zijn goed.: 
K. Maar de vruchten waaren toch , voor het oog 
bekoorlijk en goed. f^. Dat is waar, maar zegt 
mij eens , is Goud en Zilver ook niet fchoon eii 
bekoorlijk en eoed ? K. Ja zeker. ^. Zoudi 
Gij nu evenwel niet tegengaande die fchooöheid 
van die dingen duf Ven eeten? JT. Neen, dat is; 
tot geen fpijze gefchikt. p^. Even zoo w^s hec 
niet deze vrucht geleegen, ^i) w«as tot geen fpij- 
ze gegeeven , fchoon zij zoo bekoorlijk en goedf 
was. God had ze tot een ander nodiger einde ert 
oogmerk gefchapeu ; en de menfch mogt daarvan 
niet eeten. Dit verbod, was aan eenen der lis-, 
tigften en booften der Geeften bekend* Dies» 
nam Hg voor , wql zijn grooede vermaak in 
kwaad te ptegen -beftond , om den menfch onge^ 
hoorzaam te maken , en tegen God te doen zotH 
digen. Om zijn oogmerk des te beter iiittevoe-*' 
ren , [gebruikte Hij een zeker foort van Slangen 
tot zijn oo2:wït, bezielde een van dezelve, eti 
kwam das} in de gedaante van eene Sïang tot 
Eya, welke Hij bijna op deze wijze aanfp'rak: 
Zou God ü dan waarlijk ysrbooden hebbetp^ van 
dezen boom te eeten ? Eva antwoorde , :^ekef^ 
lijk ja: en wanneer wij daarvan eeten ^ moetefi 
wij Jlcrven. De booze Geert, dus vermomd^, 
fprak door de Slang : Tieen öij ztUt zeker niet 
jleryen , wanneer Gij van deze vrucht eet ; inte^ 
indeel uwe oagen zullen geopend worden , dat is 
uw verjland zal grgot^r valden , m Gij wit hit 



64 XV III. Géjprek. De Gódsd. der Kindei^en. 

(mderfcheid leeren , wat goei en kwaad is. Ja 
Gij zult God gelijk zijn* Eva Ikt zich door de- 
ze reden verleiden. Zij zag de bekoorlijke 
vrucht aan; geloofde de .Slang; hoopte God ge- 
lijkte worden; nam de vrucht, en at en gaf ook 
haaren man van dezelve en f-lij at. (fi) 

Op 

C^) De Hidorij van den Val is zekerlijk een der 
diepfte geheimen i tnaar^ hoe neer wij 'er, zonder 
Gods Woord te kort te doen » op toeleggen, om de- 
zelre verftaanbaar en minder twijfelachtie te maaken ^ 
des te beter mooeen wij gerekend worden gehand' la 
te hebben: vootsI wanneer wij tot Kinderen of jon* 

£ Lieden fpreéken , waarin Üch een fchrander oor. 
1 en een Geeft des onderzoeks ontdekt. Des zou. 
de ik, achter de woorden: angeboorzaam i* maaken\ 
0n tegen God te deen zondigen Hever op deze wijze 
Toorfiredeneren : 

, « Om zijn oognfiètk te beter te bereiken gebruikte 
Hij deze lift. ■— God was meermalen gewoon in 

het Paradjs tot Adam en Era te fpreéken ; fomtijds 
deed God dat onmiddelijk, maar fomtijds ook, zoo 
't fchijnt, m'er middelijk door tulTchenkomft dier 
goedp Gceften, van welke ik u onderricht hebbe; 
als dit laatfte gebeurde , kwaamen zich deze Geeftea 
zoo men biilijk mag vaftftellen, in een glansrijko 
vliegende gedaante aan de menfchen, yertoonen. Dit 
xneende de Duivel gepaft te zijn toe zijn oogwiv; Hij' 
bediende zich dan van een zeker foou van Simden die 
a^eer fchoon waaren en ook vliegen köndeh , hoeda* 
nig doorgaands de vliegende DnHen befchréven wór« 
den; In dit Dier ihgevaaren veinsde -Hij zich een 
Gezant van God tot de menfchen te zfjn; en, even 
of Hij van den Hznel gezonden was^ om hec Proef, 
gebod op te heffen , zeide H^ Xoi £va : ,f is Het 

,jj niet 



De iScdsd. der tSsnderen. XFIII. Gefprek. 6$ 

Op d!t oogenblifc ontftonden in hun beiden at 
lerieie booze begeerten ; en zondige luftén • en , 

daar 

V; nïet zoo dat God u verbooden heeft om van dezen 
,; boom te eetea ï' De Vrouw zulk fi)ort van Ter<-t 
f^bijning ais zich hkïJcAetm voor te doen, niet tea 
eenenniale ongewoon . antwoordde den liltigen Ver^ 
, leider : „ Buiteu twijfel heeft ons de Hiia£ zulka 
,» verboodezi , en dat \k el op ftra£fè des doods , zoo 
39 zelfs, dat wij teq dage, als wij. daar vaneeten 4 
«^ dea dood moeten flerven/' Straks vattede de Be-* 
driegcr wederom het woord, en zeide: ,» zoo is 
„ het ; w^ eer was dit des Heere bevel , masr zuIJcs 
behoeft u nu uiet meer Ce rug te houden. God 
tveet het f en rtij üs een getuigp mijner oprecht- 
,9 held, dat Gi| nu zeker van die bedenking moogt 
^, afftaan Qij zmH nieS fterven , maar, van nu ^ 
^ vrijheid hebbende, om van dezen boom te gebrui* 
,, ken, zult Gij ook, dat doende, den gelukkigen 
„ uitllag daar van gewaar worden , in de plaats van te 
„ derven, zulhn wwt io^tn geopend ^Mvr verftand 
^ verlicht waarden , en Gif els Goa zijn , lennendé 
»y het. G^d en het kwaad^ zond?r noodig tehebben 
,, tot de kennis van een van beide langer door zoo 
,, een Pcoefgebod gewend te worden. Thands liet 
zich Eva, even of zij eene onfeilbare Godslpraak ge* 
hoord had, en sohder te bedenken, dat zij ten min- 
ftc niet eo* gehoor moeft geevcn eer* zij volkomen 
overreed was , ^t haar de waarheid verkondigd werd, 
en God zelv zijne wet ophief; door dezien Aart$be^ 
drieger verleiden , zij zag den böoni , met eene trot* 
Ichc ' begeerte naar die , haar beloofde , Goddelijk- 
heid, adn, en verbeeldde zich, nu zoo, dien hoo- 
ffspa ftaat t» zulleu genieten ^ zij nam van zijne 

vrucht i 

E 



99 



66XyiIL Gejprek. DcGüdsi.dtr Kinieraié 

daar zij te voren ^eeoe ichaMite kenden , fcbooa 
zij altoos naakt geweefl: waaren , fcbaamden zij: 
2ich nu voor eikanderen , op het gezicht dezer 
naaktheid* Hierom maakten zij zich fchorten 
van vijgeblaxlen , en vlochten dezolve om hunl 
onderlijf, ter bedekking van die gedeelten huns 
Lichaams , welke heii ais 'Man en Vrouw van 
den anderen onderfcheïden. Dit nu was de oor- 
fprong der Zonde, van de elfendeeh de jammer- 
ftaat des gantfchen menfchdoms* K. Was 'er 
dan zoo veel kwaad in gelegen dat zij van deze 
vrucht aaten ; het was hnmers geen groote zon- 
de ? y. Had God h^ niet verboden', van dien 
boom te eeten ? JT. Ja. ^. Wakren zij dan God 
niet ongehoorzaam f Jt. Ja. V. Geloofden zij- 
Biet meer den boozen Geeft dan God? it. Ja* 
waarlijk. V* Dcrhalven waaren zij ongelovig, 
en miurouwden God f Behalven dat, waarom at 
Eva? Was bet niet met dat hoogmoedig voor- 

uit- 

lhnicbt« terwijl inmiddels hare' Man, aMgekoomeof^ 
én- door haar verlokt wcctende, zij bêuUn té ifhjk 
aaten, en den dood tt gtiijtinzwoi^ea. ■ ■ Iir 

dTeie Toorftelling worden , zoo *c mij voorkomt^ 
naeeftalle die zwarigheden inreggenoomen , die andere 
VoorfleQen blijven drukken» en de ichuld der Eerftoa- 
deren , ofickoon nu in een ander oogpunt roorgefteld* 
ilveezende» blijkt eene handtaftelijke misdaad te zijn», 
daar zij aangaande Gods Gebod in eene zatdc van das 
gewigt, min ligtgeloovig moeffen geweeft zijn, ea 
zich vooral «iet dooreene trotfche begeerte naar ee» 
neii Kaat , die God hun niet onuiiddelijk fchonk heb- 
ben jlaatea inncemen. De deskundige Ëeproeve oa» 



y 



DeGodsd. der Kinderen. XVII t Gejpreh 6 f 

iritzïchf , om zoo veel als God te wcetent K. 
Jaw y. Das waarei> dan hunne zonden zeer 
groot, ^yant zij waaren weder(i)annig5 ongelo- 
vig , miftrouwig tegen God en ongehoorzaam 
aan zijii Gebod. Waaren dat dan kleine zonde? 
K. Neen. V. Kn door deze zonde ftorten en brag- 
ten zij alle hunne nakomelingen in het verderf^f en 
berooiHen hen van alle die aardfche en henielfche 
voorrechten , welke zij ^oxxAexi deelachtig ge- 
worden zijn , indien zij in hunnen voltnaakteit 
ftajlt waaren ftaande gebleevenj H^e gevaar- 

S'"k is het dan de geboden van God' in het min- 
e zelfs te overtreden ! Zeker vroeg of laat , 
geraakt men in veele tegenfpoeden , ellende ^ 
[en eene wroegertde benaauwdheid , waar 
doof de ziel deerlijk geteifterd word.] De In- 
zettitigen en Beveelen van God zijn alle goed* 
Die dezelve niet onderhoudt dóet kwaad, en 
wie kwaad pleegt dien wedervaart het kwade* 
Uit dit alles merkt Gij dan ^ lieve Kind ! hoe ge- 
vaarlijk het zij, boozen raad, en aani^rringen 
ter overtréeding van de geboden Gods, aan te 
hooren;. Daarom! wanheer de boÓ29en u aanlok- 
ken 9 zoo volgd hen niet. 



NEGENTIENDE GESPREK. 

De ftraf der Zonde is de Dfbod. 

^ÈTader. fs dat niet reeds , een groote ftraf van 
■^ dfe Zonde, wanneer een menfch door fchaara- 
te en berouw geplaagd, nog in zijn booze Ziel , 

E 2 door 



6BXIX. Gefprek. De Godsd. der Esndtffi^ 

door wroegingen gemarteld word ? K. Ja dat is 
reeds een groote ftraf. y. Zoo haaft Adam en 
Eva gezondigd hadden , overkwam hun deze 
flraf; en daar van daan kwam het dat zij zich 
tuflchen het geboomte ve^choolen, wanneer 
de Stem van God zich aan den avond in den 
Lufthof hooren liet. Was dit nu niet dwaas, dat 
zK zich voor God verfteeken wilden ? ijT. Ja wel. 
God weet en ziet immers alle dingen» y. Dat 
toondeXSod pok daadlijk» God dan riep ze daarom 
tcrftond tot zich en hield hun hunne Zonde voor 
oogen. Dan zij begoften zich ie ycrontlchuldigen, 
Adam fprak ; De Froikw heeft mij y&n de Frucht 
gegeeyen. Eva zeide : De Slang lieèft mij ver- 
feï3. God evenwel wift, dat zij ook zelts me- 
depligtig aan die zondt waaren, en zich niet' 
hadden tnoetén laaten vervoereji , om die te plee- 
f[cm Derhalven kondigde Hij een ieder zijns 
ftraf aan. Tot den Man fprak God: Gij zw/f 
met groote moeite , in Itet^ z^i^eet uwes aan/chijm 
uw brood eeten; en eindlijk fieryen ^ en tot de 
üorde wederkeeren , dewijle Gij daar uit^geno- 
fhen zijt , Want Gij zijt ftof en zuip tot ftof we- 
derkeeren. Tot de Vrouw fprak Hij : Ik zaH 
zeer vermenigvuldigen uwe fmerte ^ namelijk u- 
tmr dragt\ met fmerte zult Gij Kinderen baa^ 
ren , en tot uwen Man zal uwe begeerte zijn ^ 
in Hij zal over u Heerfchappije hebben^ Daarop 
werden zij beiden, uit het aangcaaame Paraciijs 
gedreeven , om , in kommer en zorgen , de aar- 
•Ie te bebouwen, tot dat zij' zouden flerven. 
Doch om dat zij evenwel in hunne ballingfchap 
en clende tot geene vertwijfeling of wanhoop 
vervallen zouden, troo(le God hen, met deze 



Zfe Godsi. der Kinderen. XIX. Gejprek. 69 

belofte: Dat Hij vijandfchap zouden zetten 
ïujjchen den boüzen Geeft en tujfchen de Prouw^ 
en tuffclien zijn. Zaai en haar Zaad^ en dat 
het Zaad der l^rouwe den kop van dien Verlei- 
der vermorfelen zoude» Dat is, dat uit het Zaad 
Van Eva^ eerlang, een menlch zou. gebooren 
WQtden , die^ den bpozen. Geeft, welke hen 
tot zonde vervoerd en overgehaald had, zijne 
magt ontncemen , en de inenfchen weder in eenen 
volkomen ftaat van geluk en zaligheid herflellen 
zoude. IC. Wie is deze menfcii? V. Gij hebt 
Hem alreeds hooren noemen mijn Kiiid ! Hij is 
tiwcn Heer Jesus* Dog Gij zijt tegenwoordig; 
nog niet in ftaat om grondig te verftaan , wie de- 
ze doörlüchtigen Perroon zij; maar in hét ver- 
volg, zal ik 'er u meer van zeggen* Merk nu 
inaar dit aan : God heeft het eerfte paar men- 
fcben alzoo gefchapen, dat het, benevens, een 
verlicht verftandj heilig, onfchuldig en onfterP- 
lijk waare ; de zonde en al dat kwdad dat )n 
ons^ en aan ons, is , komt niet van God. De 

* goeddoende Schepper heeft de Zonde verboden 

én beftraft; én Hij doet nog dagelijks alles, om 
die te verhinderen. 
Joh. Vni : 44. Die (te weten.de Duivel) v)af 

' een menfchenmoorder van den beginne , want 

geen waarheid is in hem, 

RoM» V: 12. Daarom gelijk door eenenmenfche 
de Zonde in de waereld gekoomen is , en door dt 

:Zmde de Dood; alzoo is, de Dood tot alien men- 

fchen doorgegaan 9 in welken allen gezondigd 

- hebbené 



TWIN* 



^o XX. Gefprek. Dfi GodsMet^ tkrMndereni, 



TWINTIGSTE GESPIVEK. 

De Herftelling van den eerfien zaligen 

' Geluk/laat door den Dood en de Opj 

panding. Het laatfle Oordeel; 

de eeuwige Gelukzaligheid en 

Verdoemenis. 

WP^ader. Was den menfch in den beginne , dan 
^ niet zoo gefchapen, dat Hij derven moeft?. 
jK. Neen, Gij leerde mij gifteren, dat <3ód den 
menfch ontfterflijk getnaakt hadt. Dog h^t zou 
zeer goed zijn , indicii wij niet ftieiyen» /^ Gij 
<jwaald, mijn Kindl Wat verkoos Gij liever 
altoos krank te zijn , of beftendig gezond en 
vrolijk te leeven? K* Gezond en vroliik te leeven. 
V' Zoo lang wij op aarde zijn, zijn wij bi| 
aanhoudenheid krank. Onze Ziel is tof allezon- 
<le geneigd en in gevaar, óm in allerlei fchande- 
lijke dwalingen tegeraaken^ Qns lichaam is aan 
ciuizende ongemakken en toevallen bloot gefteld, 
eer het zijnen vollen wasdom verkreegen heeft» 
Dan in den ouderdom word bet zoo zwak, elen- 
dig en gebrcklijk, dat het den meeften tot eenen 
^rootenlaftverftrekt, Wenfcht Gij niet, ittpjaats 
van een elendig, zieklyk en bouwvallig lichaam; 
een fchoon, gezond en ontflerffijk lichaam te 
bekomen? K. Ja, dat is mijn begeerte ! f^» 
Wenfcht Gij niet uit een duiftere en verdrietige 
^mer in een fchooner en grooter woninge td ' 

gaani, 



pc Godsdiinfl der KinJenn. XX. Qefprek. 7 1 

gaan ? K. Ja« V. Zon het u niet aangenaam 
zijn , cènen ouden verOceten rok af te Jeggen , 
en een nieuw koftbaar kleed daar voor aan te 
trekken? JST* Waarom zou ik dat niet wenfchen F 
T^. Wenfcht dan ook ce &rven, mijn Kind; 
Even zoo gaat het met de Vroome menfchen 
na hunnen 'dood. Zij (laan op qit de' aarde , 
als uic eta enge en naauwe gevangenis , en gaan 
over in het ruime en pragti^e Paleis van dea 
ïieniel. Ïa\ leggen het fteinijk lichaam als eea 
oud kleed af, en worden , in de betere Gewes- 
ten hier boven, met grooter heerlijkheid van 
&od vercierd. Is het dan niet geluKkig, wan- 
neer wij zalig flerven? K. Ja zeker, als dat zoo 
is. f. Ja . zoo is het mijn lieve Kind ! Hiec 
van zult Gij geduurig, duidlijker onderricht en 
pvertuigd worden. Weet Gij wat deze aarde 
eti ons leven op dezelve is? K. Wat zijn zij 
idan? y. Als ik dat kort zeggen moet: een 
SpHooL. K. Hqe een School? /^. In de School 
leeren de Kinderen, dikwils met veel moeite; 
en worden daar ook menigmaalen om hunne 
fouten getugtigd en geftraft; en zijn daar en 
t)oven ook in gevaar, van booze en kwaade me- 
demakkers verleid en tot flegte en kwaade ger 
woonten vervoerd te worden* Vervolgens groei- 
en zij op en worden tot bétere en volmaakter 
verrichtingen gefchikt. Is het zoo niet? JT. Ia 
Vader, ^. Even zoo is het met de Godvruchr 
tige menfchen hier op aarde. Zij beginnen 
lier God en zijnen geheiligden wil te leeren kcnr 
oen , dan zij moeten dikwijls om bunne menig- 
vuldige misdaaden van God getugtigd en geftraft 
li^orden; zij zijn ook in gevaar, door Godloo*» ; 

, E 4 ?P ' 



7» XX.Gèfprek.DcGodsdienll der Kinderen. 

7Jt menfchen geërgerd eiT tot zonde vervoerd te 
worden. Vervolgends worden zij geauurig wij- 
zer en gefchikter>, öm eerlang in den Hemel 
verplaatft te worden, ter verrichting van veel 
betere èit voortreflijker bezigheden^ Jt; Wat 
verrichten de Vroomen dan in den Hemel ? V. 
Daar van heeft ons God zoo veel bekend gemaakt 
als ons nodig is te weeten , en Gij kunt dit alles 
toch niet begrijpen. K. ó Vader! verhaal 'er 
mij toch iets van. V. Denkt Gij nog niet in 
welk eenen zaligen ftaat de eerfte menfchen waa- 
ren, toen ze God gefchapen had? K* Jawel, 
hunne Zielen , hebt ge uiij eezegd , waaren mw 
wijsheid en heiligheid biegaard , hunne lichaamen 
onfterflijk: en zij hadden alles, wat hun geluk 
bevorderen kon. V. Gij fpreekt wel mijn lieve 
Kind ! en in dozen zaligen toeftand , zoudeo 
zij God meer en meer gekend , met vrolijke har- 
ten zijne menigvuldige weldaaden genooten , Hem 
daar voor gepreezen en met een heiKg leven ver- 
jheerlijkt hebben. Even zoo is de (laaf der zan 
lige menfchen in den Hemel. Zij kennen God 
ileeds volkoomener ; zij leeven in een onbevlekt 
te onfchuld; zij hebben geduurig eenen heerli^ 
ken overvloed van nimmer eindigende vreugde , 
zij bevinden zich in bet gezelfchag der goede En*- 
gelen; zij prijzen en looven God^ zij zijn vcr- 
Jieugd in zijne Nabijheid ,. zondigen niet meer; 
fterven nooit, en genieten eene onuitfpreeklij- 
keen alles te bovengaande Gelukzaligheid, zoo» 
der einde, Jt. ft Waarc ik zoo gelukkig, dat ik 
ook in den Hemel kwaame l V. Leef dan zoo , 
dat Gij 'er koomen meugt. Want niemand dan, 
die geenen ^yelke Gocf van harte beminnen, 

hcÈK 



BeGodsjÈRenfiderKindercfi.XX.GeJprek. 7% 

hebben immer: hoop > om deze vreugde te erlan^ 
gen. ÜT- Wanneer koomen wij in den Hemel? 
V Gij yveet nog ^ (denk ik) waiar uit een menich 
beftaat? K. Ja uit ^iel en lichaam. ^. Wan- 
neer uu een godvreezend menlch derft, zoo 
gaat zijne ziel zoo terllond rot God in den He- 
mel , en de ziel der godjoozen zoo terftond na 
de Hel. K^ Ja daar heb ik reeds van hoorto 
fpreeken; die laatfte plaats moet zeer verfchrikr 
jijk zijn. V* , Zoo is het mijn Kind ! God be- 
hoed u dat Gij ze nimmer meugt zien* Zif is 
gelijk ik u onlangs zeide, de woonplaats dèr 
booze en onreine Geeften , die van God afViefea, . 
en Hem ongehoorzaam waaren» Derwaards dan 
woriien de zielen der godloozenr verftootcn en 
zeer gepijnigd ; en dit is maar bet beginzel hun- 
ner fraerten. Eens zullen ook hmine^lichaamen 
uit de aarde opgewekt > en met huftne ^elen 
vereenigd , beiden ^ voor eeuwig , in de Helle 
verftootcn worden. K. Wat zuHen de licha»- 
men der godvruchtigen ondergaan ? A^. Die zui- 
len ook weder , uit dq aarde , levend van God 
werden opgewekt, K. Mijn lichaam ook ? Fl 
Ja ook uw lichaam , eivdat zal noet de ziel ver- 
eenigd worden, K* Zd\ ik dan zoo wezen als 
ik nu ben ? ^, Veel fchooner mijn Kind J veel 
heerlijker. De lichaamen der Zaligen zullen van - 
alle z\yakheden bevrijd , met luider en heerlijk- 
heid omgeeven zijn. Zij zullen nooit raeêr vee- 
ouden; nooit meer ziekten of gebreken onderhe* 
yig zijn; nooii raeêr derven- Om kort tegaau, 
het zal den zaligen naar lichaam en ziel nooit 
miflen dat geen te verkrijgen, waar naar m 
wenfchen , jsi net 2al hun eeuwig welgaan, iu 

Es Zul- 



f4 XX.G^prek.De(kisiUnJi der Kinderen^ 

Zullen wij cUn haad tot zoo eene grooten (laat 
van hcerlykheid komen. 1^. Op den laatftcn of 
jongden dag der waereld^ want toch deze zal 
niet altoos ftaande blijven. K. Maar waarom 
heeft ze God dan 8:efchapen , indien ze niet zal 
ftaande blijven ? V. Als een huis oud en bou- 
vallig wordt, wat doet 'er dan een ri|k pian nieê. 
Jf. Hij laat het^afbreeken en bouwt weer eeq 
fiicuw* l^. Goed gezegd! even zoo doet ook 
<le ryke en magtige God. De Waereld wordt 
van ogenblik tot ogenblik ouder; en is ten deele 
door de godloozcn hier en daar bedorven. God 
zal zt verdelgen; en een nieuwe te voorfchijn 
brengen. Gij hebt mijnen zilvren beker wel ge- 
zien , ik heb 'er voor eenige weeken nog uit gcr 
dronken. K. Ja hij was zeer verbogen en zag 
'er niet zoo fraai uit als de nieuwe. V. Nu mijn 
Kind! weet Gij wel wat 'er de goudfmit meé 
gedaan heeft? a. Neem V. Hij lag denjouderi 
verbogen , en bier en daar zwartagdgen beker 
in het vuur; fmolt hem, en gootter dezen fcho- 
ïien nieuwen beker van. Even zoo, zal God 
met de oude Waereld doen. Hij zal alles in 
iict vuur zetten ; Zon en Maan , de Aarde en 
Sterren in een fmelten , en eene nieuwe Waereld 
te voorfchijn brengen , die volmaakter en onver^ 
ganklijk wezen zaï. K.tl Wanneer zal dat ge* 
ichieden ? ^ Op 'den Jongsten Dag. K. 
Wanneer komt die? V. Dat is God alleen be- 
kend. En terwijl wij dat niet weten, 'mijn 
Kind/ moeten wij ons daaglijks tot den zelven 
bereid houden. Want op dien grooten en verfchrik- 
ïjken dag , zal God alle menfchen richten , over 

hen 



Ve Goisd. 4srKinieren^ XX.GeJprck. 75 

hen het qordeel laaten uitTpreeken en een* ieder* 
vergelden naar zijne werken. Die veel goeds 
gedacht, gefprooken en gedaan heeft zal veel 
goeds ontvangen j en wie veel kwaads gedacht , 
gefprooken en gedaan heeft zal veel kwaads ont« 
vangen. 6 Hoe noodzaaklijk is het dan , mijn 
Jieve Kind / dat wij al het booze vermijden^ 
Weet God niet alle dingen , welke de menfchen 
verrichten ? fC. Ja Hij is alwetend. ^JT^ Kent 
Hij ook niet alle de overleggingen en gedach- 
ten van de ziel? K Ja volkomen. V. En is 
'er wel cenig gering kwaad of booze begeerte be- 
gaan of opgekooraen , waar over God de godlo- 
zen niet eens xal (IrafFen ; maar ook de minde 
goede daad 9 waar over Hij de Vroomen uit g&f 
nade niet eeuwig beloonen zal. Uit genade zeg 
ik mijn Kind/, begrijp dit toch wel! dan ik, zal 
het u nu wel haafl: zeggen en verklaaren kun- 
den , wie ons al die zaligheid aangebracht heeft, 
die wij eens ontvangen zullen* Bid God dan 
ernftig, dat tfij u voor alle zonde behoede, die 
u tot de verdoemenis brengen zouden ; dat Hij 
u naar zijnen wil volmaake, en u liier al vaft 
tot de eeuwige heerlijkheid voorbereide. 

Goeddoende GodI behoed mij, dat ik, door 
geene moedwillige zonde , mij dje zaligheid on- 
waardig maake , welke Gij mij zoo liefderijk 
voorgefteld ; waar op Gij mij een zoo blijde hoop 
gegeeven hebt, Beftier mijn iedel en waereldsge- 
zind hart, dat ik mijnen korten levenstijd aan- 
wende om alle goede daden te verrichten! Neem 
mij eens , als ik fterve , tot u. Ach hoe zal ik 
u boven , wanneer Gij mij met hem/slfche wijs- 
heid uitgcruft , geheel heilig en onftcrllijk ge- 
maakt 



76 XX. Öejprek. Dé Gèdsdien/i der Kinderen. 

maakt Iiebt ! Hoe zal mijn verheerlijkte ziel vro- 
lijk zijn, en mijne tong ulooven^ torlu de eeu- 
t;(ri.uhëid. 

Pred. XII: 13 , 14. Van alles dat gefwbrd 
ir, is het einde der zaake: kreeft God en houdt 
tijne Geboden; want dit betaamt alle menfchen. 
Want God zal ieder wetk in 't gerichte brengen^ 
met al dat verborgen is , H zij goed ef *t zij 
kwaad. 

Joh. V: 28 ^ 29. Verwondert u daar niet 
'iyver : want de uure hm , in welke alMi , die in 
ie graven zijn^ zijne flemme zullen boeren ^ en 
tullen uitgaan^ die *t goede gedaan hebhen ^ tot 
de opftanainge des levens : en die het kwade ge- 
daan hebben; tot dt opjiandinge der verdoë?ne- 
niffe* 

Dan. XII: 2, 3. £» veèle i)dn dié, dié in ^t 
ftof der aarde Jlaapen^ zullen ontwdaken, dezen 
ten eeuwigen leven , en geene tot verfmaadheden 
èn tot eeuwige afgrijzinge. De Leeraars nu^ 
%ullen blinken, als de glans des uitfpanfels, en 
die 'er veele rechtvêerdigen, gelijk de Jlerreriy 
ültoos en eeu9)oiglijk. 

RüM. VI; /23. Want de bezoldinge der zonde 
is de dood^ maar de genadengifte Uods, is het 
eewvoig leven ^ doorjejus ehrifius^ onzen Heef. 



EEN- 



Df Gods^. der Kinderen. X^t Gefpreh 77 



EENENTWINTIGSTE GESPREK, 

Opwekking tot Geboorzaambeid jegens 

de Geboden van Gody uit de overwee" 

ging van zijne Goedheid en Ge- 

recbtigbeid. 

^^^ader^ Een zeker man had een jongen knaap 
f^ tot zijn Kind aangenomen. Hij liet den* 
zelven mét veel kollen opvoeden en bedienen. 
Hij onderwees hem , én was hem een bekwaïlm 
leeraar. Hij gaf hem de befte fpijzen en dran« 
ken; en verheugde hem, dikwils met fchootie 
kleederen en veele gefchenken. Toen het Kind 
groot werd , verachte het zijnen Weldoener ; 
was hem niet méér onderdanig; maar werd hem! 
tot verdriet en fchande* Wat dunkt u was dat 
wej een goed Kind? Jt. Neen dat was een af^ 
fchuüwlijk en hatelijk menfch. f^^ Nu dan» 
mijn Hef Kind ! hoe veele gunftbewijzën heeft 
God aan u getoond. Hij heeft u het leven ge* 
fchonken ; een lichaam en ziel gegeeven ; door- 
luchnge vermogens toegevoegd, [tot verbete- 
ring van uw hart, en tot aankwcekiqg van ken- 
nis in alle aardfche en hemelfche zaakenj Hij 
heeft u in het goede onderweezen; allerlei fpij- 
zen en dranken laaten toekomen; met klederen 
bedekt en door veelerlei aardfche gefchenken 
verheugd; en nog, 'boven alle deze dmgcn, ge- 

iik Gij gifteren hoorde, wil Hij u na den dood, 
**' in 



^h -SpSfëé^lOe ©(**?. der mniereit. 

ia c«M eoKv^ tieerlljkbeid invoeren. Ach/ 
■. «rat xpildt.GM-'Wor ceiï mcnfch zijn , indien G^ 
Beiei) inenfta)iove>iideii 'God uict iii waaide 
l^ddt indien Gïj het& ntA bcmindt, en hem 
noch eercH' aoch aanhangen woudr. Wnc ineem 
■ Gij nu, zotr ^bo-een goed efi «vidoende man, 
.geS^ik u Aar zoo evstlTOOrtlelde, het hooTz 
fen ondankbaaic ^d ongelbaft l:i:iteii ? K. IJat 
geloof ik niet. K Zou God dan , die al hur 
Dooze flraftj een óugeboo^aatii menn:h, eiiide- 
. fijk ook niet flraffèn? iTja, zeker zal Hij 
Hem fln&èn. f^. Kunt GÜ God wel ontloopeu, 
als Hij u ffraffen wil ? jT. Neen. K Waar- 
tmt niet? JT. Om dat Hij overal is. l^. Gij 
bebt wel geantwoord; maar ziet en hoort 
God ook alles, wat Gij doet cii fpreekt, en 
Kreet Hij ook -«we gedachten? Jt. Ja Hij is al- 
Vetend. V. vVel nu denk en fprecK dan nooit 
eenig kwaad , op dat God niet ophoude u te be- 
temuea. - Spteek aldus ook bij u zcLT: Wat 
«ene menigte van liefderijke weldaden ontvang 
ik dagelijks van mijnen beminden ftlaker; wat 
& eet en drink ontvang ik uit zijne milde hand. 
Als ml] de Öaap verkwikt; als mijne Ouders mij 
bunne liefde tonnen, als ik mijne vergenoeging 
innde in het bijzijii van andere kinderen , zoo 
^n immers alle deeze dingen liefdeblijken vaif 
Biijnen weidoenden God. flt zal Hem dan bo- 
ven alles -beminnen en Hem ntmmcr met eenige 
zonden vertoornen. Hoe zon ik 200 een groot 
kwaad dóen , tegen nJ^'nen God zondigen \ 
Maar zou de goede Man ; van welken wij llraks 
fpiaakeu, liet boos en ondankbaar Kina, in *t 



f ^ 

Ik Goisd. der ÈtndsrM. XXlQefprék. f^ 

vervolg wel helpen , en goeddoen ? K. Dat is 
kwaliJK tic gelooven* V. Wanneer Gij nu zon- 
dig zijt, en God niet gehoorzaamd, kunt Gf| 
dan wel met cenige zekerheid boope ^ dat Hi| 
u in 't vervole een goeddoende Vader zijn zalj*" 
K' Neen. V. Wanneer u eens een ziekte of 
eenig audef ongeluk trof ^ kunt Gij met zeker- 
heid verwïgten, dat Hij u helpen zal? K. 
Neen. V. ooc or^elukkig is da» een menfch,. 
die altijd voorde ftrafvan God vreezen moet f 
en nimmer ecnise hulp of weldaad van Hem ver- 
wagten kan l K. Ja zoo een is zeker wel on-^ 
relukkig. ^. Maar hoor nu, mijn Kind wat 
God den zulken beloofd heeft, die hem dienen^ 
beminnen en vreezen. 

RoM. Il: 6-8. ll^elke een iegelijk vergelden 
zal na zijne 'tjerken: Den geenen wel^ die m^ 
yolhardinge in goed doen, heei'Ujklieid' en eere^ 
en onyerderfiij/theid zoeken y het eeuwige leven. 
Maar den geenen die tviftgierig zijn , en die£ 
der waarheid ongehoorzaam f doch der ongerechti^ 
neid gehoorzaam zijn^ zal verbolgenheid en toornt 
vergolden worden. 

Ps. XXXIV: II* Maar die den Heere zoeken 
hebben geen gebrek van eenig goed^ 

Ps. XCI: 14-16. Dewijle Hij mij teer 
bemint j f preekt God^ zoo zat ik bemuithelpent 
Ik zal hem op eene hooogte fiellen , want Hijl 
kent mijne naam. Hij zal m\j aanroepen en ik 
zai hem verhooren : in de benauwdheid zal ik bif 
hem zijn , ik zal Vr hem uittrekken , en zal hem 
yer eerlijken. Ik zal hem met langheid der dagen 
verzadigen en ik zal hem mijn heil doen zien. 

Majll. ^111: 17. i8. SnzijzuÜeny ^ff^^ 



S^ De Gpdsd. der Einderen. XXI Gefj^ek^ 

HEBRE der Heirfcfiaaren ^ ten dien dc^e^ 
dien ik maaken zaly mij e^n eigendom zijn; en 
ik %al 7^ verjclmmn^ gelijk als een man zijnen 
Zoon yerfchoont* die hem dient. Dan ztdt £ij 
'wederom zien het ünderfcheid tujjch^n den Reent- 
veerdigen en den godkozen tujjchm dien 9 die, 
Ced £eiif , en dien , die Hem niet dient. 

JES, lil : io. 2^gt den Rechtveerdigen , dat^ 
het hem wel gaan zal^ dat zij d^ vrucht hun- 
ner werken zullen eeten. 



-^>Nsc*>Ni^ 



TWEEËNTWINTIGSTE GESPREK. 

Plichten jegens zijne Ouden» 

'Vaader. Wil ik u eens eenige dingen verhalen ^ 
^ van een gehoorzaam Kind? K. Ja indien 
het Vader behaagt , V. Maar als mijn verhaalcn 
&ns al te lang duurden ? K. Neen, zq vallen 
mij nooit te lang, J^ Wel nu hoor dan een 
ganfche Levcnsbefchrijvirig van een gelukkig en 
van den Hemel gezegend Kind. 

Het was een deugzaam en ftil Knaapjen , dat 
zijn Ouders zoo tederlijk beminde, dat Hij altoos 
zeer bekommerd werdt, wanneer Hij hem, maar 
«enigzints, door den kleinden misflag, bedroef* 
de. Niets fchattede Hij in de waereld hooger, 
dan zijnen Vader en zijnen Moeder* Wanneer 
zij maar eenigzints zieklijk waaren , of hen iers 
onaangenaams bejegende, ging het hem meet 
Ier harte , dan dat Hij zelv door eeuig ongemak 

be- 



.pe-Godsd. der Ksndcrcn^XXII. Gefprek. 8i 

jegend werd. Somtijds miscreep Hij zig wel 
eens in 't geen Hij doen moeit, maar dan fprak 
Hij bok diKwils tot zich zclven, aciil gaarn zou 
ik ftraf lijden, en al mijn goed willen miflen, 
indien flegts ^ mijne Heve Ouders zich maar niet 
over mij vertoornden. Zijne Moeder was een 
weinig driftig en ftrafte luenigmaal te haaftig txt 
te ftfeng. Dan Hij 'verdroeg deeze heftigheid 
met het grootflre geduld. Ja, vyanneer zij^hcm 
ook zonder merklijke borzaaken floèg, toonde 
HIj zich nog niet misnoegd , maar was. aan? 
ftonds gedwee en kufte haar de handen. "Wan- 
neer hij van de huisbedienden of van zijn Zus- 
ters ieti kwaads bemerkte , 't geen ijiet mogt ver- 
zweegen worden , ve'rtêlde Hij het zijnen Vader 
in ftilte; maar was het cené kleinigfieid, dan 
zweeg Hij flil. Bijna nooit behoefden zijne 
ouders hem tot'Ieeren aan te moedigend Hij 
zelf was ijverig genoeg,* ftond Vroe^ op, en 
ging met de grootlle blijdfchap na zijnen Leer- 
meefter. Als' Hij fpeelde, was Hij nooit al te 
vrolik, uiigelaaten of moedwillig. Hij' deed aN 
toos gaarn iets dat to.t nut Grekte* Dikwils wan- 
neer zijn Zuller , in het een of ander vertrek of 
kamer, door lad van haare Ouders, iets te ver- 
richten had, liep Hij haar te gemoed en kwam 
haar in heure dienftvaardi^heid jegens zijne Ou- 
ders • te hulp» Hoe vriendlij*k bedankte Hij tel- 
ken reize, wannefer Hij flegts maar een Hein 
geïchenk of een weinig brood ontfing. Dikwils 
verhaalde Hij aan andere kinderen , wat al goed- 
heden zijn Ouders hem betoonden. Niets was 
hem aangenaamer, dan dat Hij de zijnen tot eeu 
geoorloofd vermaak kon aanzetten. Hij liet. zich 

F daar- 



8a XZÜ. Gefprek.De Gtfdsd. det Kinderen. 

daarom liever van zijne Zufters onrecht doeti , 
dan dat Hij éenig gefchil of hevige twift, tot 
Verdriet van zijne Ouders 5 zou aanvangen- 
Hij fchaarade zich en werd 'er zeer 'bedroeft 0- 
ver, wanneer Hif zig maar eenigzins in zulk 
een zaak had ingefaaten. Dan Hij wenfchte ge- 
duurig, dat zijne Ouders^ zich nooit over hem 
bedroeven of vertoornen mogcen: Om deeze 
reden was Hij ook van een ieder zeer bemind* 
Zijne Lecrineefter trok hem veel andere kiiïdereii 
vooré Zijnen Bloedverwanten was Hij bijtia het 
ficfllc kind, onder, alle de Maagfchap* Toen 
Hij bejaard was , en iets gefeerd hadt, zegende 
God hem ^ oodchijnlijk, met aanzien en verge* 
üoegen; en gaf hem^ ook weder vroome^ op* 
itechtc en gehoorzame kinderen» Zijn Vader 

gftorven zgnde nam Hij zijne Moeder tot rich. 
ïezeoudeen gebreklrjke Vrouw, bewees Hij 
200 veel liefde ^ en hoogachting, als of Hij noth 
een jongehng m haar huis waare. Maar deeze 
bad God ook daaglijks en geduuritg voor zoo 
^?P2? ^^^^ ?oon , en zegende hem , toen 
4ij ftietf , onder het florten van traanen. God 
liet de zegciiingen van deeze brave Moeder niet 
onverhoord. Haar Zoon nam toe in achting 
en vermogen; bijna alle zi|ne kinderen zijn ge^ 
lukkige lieden ; en Hij leeft geruft en vrolijk in 
eenen gezegenden ouderdom. ■ 



DRIE- 



Gvisd. ^t&ttiereih XXIIL Qmfprék. 83 ' 



Drieëntwintigste gespree. 

De Billijkheid dér Gèboorzaambeid en 
Dankbaarheid jege'ns zijne Ouders. 

*T^dder. Ik röoet u thanis eens verhalen ^ mijtt 
'^ Kind ! wat onze Predikant onlangs de kih- 
deren , in zijn onderwijs , geleerd hééft , ëA 
datir wil ik uw oordeel wel ttm over hooren* 
Gij kinderen ! dus fprak Hij : bedenkt ^ \Vat GH 
iiwen ouderen fchuldig zijt 1 Door hen hfebt Gy 
van God uw leven ontvangen* Zonder hunne 
getrouwd pogingen, zoudt Gij zoo térftond tik 
uwe geboorte gellórVèh zijii. Zij hebben vo* 
u gezórgd, eer Gij nog wift, dat Gij in <!fe 
waereld waart* Zij hcbbtn u van de eerfte ogen- 
blikken üWes levens geFpijsd > gevoed en gekleed^ 
voor veele onheilen beWiaard en ten goede aari- 
gefpoord. Alles wat iaan u is is het huniie; Gij 
behoort u eigen niet; Gij zijt hun vléefch en 
bloed en volgends het. recht der geboorte eigen- 
doiii. Daarom hoeft God ook uwen lieven Ou- 
j^ren een volkomen rócht ovfer u gegbcveh i én 
^door hem bezitten zij die vrijheid en het g&nrdte 
gczaqh ^ om u te ftr^ffen , indien Gij kwaad doét 
en zondigt. Voor God zullen zij het ten jong- 
llen dage moeten verantwoorden , indien zij 'u 
vetWaarlaosd of tot het Verderf gerade'n hebben* 
^ ^ij bullen en moeten drlii aflè luiddeléu aanwen- 
den; teh einde Gij; üït het verderf getrokken 
m gebeterd , godvrtiditige ^ wijze > en oï^rech- 

F 2 



84 XXIII.Gefprtk. De Godsd. der Kinderen. 

te menfchen worden meugt. Het is daarom 
vooral uwe eerfte en voornaamfte pligt, alles 
( indien het niet tegen de beveelen van God 
aanloopt ) te doen , wat uwe lieve Ouders van 
u verlangen; hen fteeds, met gehoorzaamheid, 
eerbied, liefde en vriendlijkherd te bejegenen; 
hen te verheugen , geduurige dankbaarheid te be^ 
toonen; en aan hun in alle gelegenheeden , bij 
cenige mogelijkheid, wedervergelding van liefde 
en góedheden te bewijzen» Dit is de voornaam- 
fte pligt, welken gij aan menfchen fchuldig zijt. 
Wie dezen pligt verzuimt , is in de oogen van 
God een aflchuuwlijk Schepzel; en de ondank- 
baarfte die *er op aarde kan bedacht worden. 
Wie in tegendeel denzelvc jegens zijne Ouders, 
in allen deelen betracht, dicn'heeft God belooft 
te beminnen, te zegenen en met veelerlei wet- 
daaden te verheugen ; dien zal Hij een lang le^ 
ven fchenken , en het zal hem op aarde wel 
gaan. Daarom gij kinderen^ weéfi uwe Ouders 
gelioorzaam^ want dat is recht! Eert uwenf^O' 
der en uwe Moeder , dit is het eerfle Gebod ^ 
met eene belofte. Dus fprak de gedachte Leer- 
aar. Wat meent gij nu , hadt Hij het zoo niet 
recht en wel begreepen? JT. Ach ik fchaam 
mij mijn lieve Vader/ dat ik dezen mijnen fchul- 
diijen pligt niet altijd heb waargenomen, maar 
u reeds zoo^ menigmaal bedroeft hcbbe. Ja iisben 
u alles fchuldig. Gij hebt mi] benevens \nijn 
lieve Moeder gefpijsd , gevoed en menigmaal ge- 
kleed ; en uwe en haare zorg firekt zich nog 
mefir en tot grooter góedheden over mij uit. Ik 
zal u dan mijn ganfche leven eeren en gehoor- 
zaam zijnj, en niet ophouden^ om van mijne 

dank- 



De Gcdsi.der JSndenn. XXIF.Gefpreh 85 

dankbaarheid, u beiden dagelijks beftendige blij- 
ken te tooncn. V. En ik mijn waarde Kindl 
wenfch u des Hemels zegen toe voor deeze uwe 
goede voornemens en belofte. Houd dezelve 
nu getrouw, zoo zal God u ook zegenen, en 
het zal u eeuwig wel gaan. 



VIERENTWINTIGSTE GESPREK. 

Billijkheid der Plichten jegens de Ove- 
righeid^ en die verder over 
ons gefield zijn. 

'Vaader. Maar weet Gij nu wel, mijn Kindl 
^ wien gij behalvcn uwe Ouders gehoor- 
zaamheid verfchukiigd zijt? K. Ja mijnen Leer- 
meeftcr* V^ Zoo is 't mijn Kind! want wij 
hebben hem naar onzen i^cht het gezag overge-^ 
gee ven , om u op te kweeken te onderwijzen , 
en [wanneer gij kwaad doet, ] te ftrafFen. In- 
dien gij hem gehoorzaamt zoo gehoorzaamt gij 
ons ; en indien gij hem wederfpannig zijt > zoo 
zijt gij tegen ons wederf|>annig. Dan ik dacht 
in mi|ne vraag nog aan iemand anders, name- 
lijk aan'de Overheid^ K. De Overheid en waar- 
om die ? Ik heb reeds dikwils gedagt , waarom 
zij toch over ons en alle menfchen te beveeleu 
beeft? V. Zij is door de inftelling van God 
daar toe verplicht en heeft daar toe het recht / 
ontvangen; het welk de menfchen haar om / 
wijze inzichten hebben toevertrouwd. Wat 
ineent gij wel? indien 'er geen wenfch warg, 

F 3 die 



86 :SXm GeJ^9i^D^Qi^d^denKhièm(^ 

d\e de dieven en moof deviaar^ fttafte , zoüdt gjj 
Wet ooit veilig op de (Iraat z^'n^ zoudca^iuet 
aHe nachcen, Kwaadoaitigenroolachiig vplk zich 
foeleggen oiq in de huizen iti te bieka» of de 
Steden en Dor-pen in brand zetten, om ?*ch 
dus tot rpoven en (leekj) te kunnen ovei^ven? 
is het dnn niet ten uiterften goed en noodzaak- 
lek voor U9 voor mij, en voor ons allen, dol 
'er zulke gezach hebbeijdp mcQfcbeR ^JR % welr ' 
ken men bet recht heeft overgegceven^, om dicT 
ven , moordenaars eii andere boosdocnders te 
(haffen? K. Ja dat is zeer goed. V^, fe hft 
ook niet heilzaam 9 ^^^ ^jj onder Qnze Nabuu- 
xen en bij de Inwoooders dea lands den vrede 
onderhouden , een iegelijken zoo ver ten nutte 
zijn , dat Hij uit zijn zaak en handel voordeet 
trekke, en alles bezprgden, wat tot voordeel 
v;in het algQtneeno welzijn kan Öcekben? £ 
Dat is voor^ goed* k. Maar wanne^/ onzo 
Overheid dit nu ailesr doen moet , is het imrae» 
jfiodig, dat wij heure beveelen gehoorzaameUji 
l^nders kan zij alle deec voordeden en nuttiga 
^aken niet vaftcllen. 't Is dan ook noodig, dat 
^ij haar geld geeven. Zij moet bijna nachten 
dag voor onze ruft en zekerheid wajiken, en 
heeft voor zich zelf weinig- tijd, om iets te 
liunneR verdienen i zij- moet groote koflen amr 
wenden ; krijgsvolk op deJbeen houden , die het 
]and befchermen , in tijden v^r^ nood ; mindere 
Overheden en land$bedienden aanftelieu &k die 
hun loon bezorgen. Zij moetde algemeene We- 
gen, Straaten, Kerken, Raad en Schoolhirizen, 
in eenen goeden en bruikbaaren ftaat houden-; 
W^ar toe v^el geld3 nodig is, ca veel {{©flen ge- 

vor^ 



De Codsd. 4er Kinderen. XXIFGefprehZf 

yorderd worden. Daarom is bet ten uiterflen bil- 
lijk, dat WIJ onze Overheid niet alleen gehoorzaa- 
men, m^arookjaarlijkfcbc belaOingen en fcbattin.- 
gen injpld opbrengen en dezelven voldoen, waar 
toe de Tollen, het recht om van alle inkomende e«i 
uitgaande KoopmanfcbaHpen geld te vorderen* Ver- 
pondingen ^ Gaarderiien , Verpachtingen enz. , 
zijn mgelteld. Om hier aan te voldoen , firekt 
ook Gods hevel, en Hij heeft belaft, aUe d«5 
geenen te fttaffen , welken zich tegen de Over- 
heid -•oor moedwilligheid aanftelleii* Wie on- 
dertulFchen gehocroaam is , behoeft niet té vree- 
zen. God, en de Overheid rijn hunne befchefr 
mers. ó Uank dan God mira Kindi dat Hij, 
11 ook befchermt en onder de befcherniinfi: van 
uwe Overigheid in veiligheid ftelt, en leefzoo, 
dat de Overheid fgeene oorzadc iiebbe , om « 
over eenige misiaad te ftniffen. 

IfeB» XHI: 17^ Zijt wm^ Feotgung^m 
peooarzaam én zijt ze onderdanig , want zïï wa^ 
ken voor uwe zielen; als die r^ken/chap geeven 
zwem op dat zij dat doen mogen met vreugde ^^ 
en niet al ziftende; want dat is niet nutüg. 

Mat. XXil: sl. Geef dan den^ Keizer dat 
des Keizers is ^ en Gade dat Gods is. 

RoM. XHI ; I —7, Alté ziele zij den Mag^ 
ten over haar gefield^ onderworpen; Want Vr 
is geen Magt^ dan van God; en de Magtem 
die Vf zijn , zyn van God geordineerd* Ahoa 
dat die hem tegen de Magt fielt ^ de ordonnan- 
tie van God wedetilaat : en die ze wederftaanp 
zvRen over zich zefven een oordeet haaien. H^ont 
de Ooerjlen zijn niet m eene vreexe den f^ 
den werisn^. maar den iwaaden* tVUt gij, m^ 

F4 . . ^ * 



88 XXW. Gefprek'. De Godsï.der Kinderen^ 

• 

it Magt ni^t vreezen 1 doet het goede ^ en gij 
zult lof van haar hebben ; If^ant zij is Gods 
dienarejfe u ten ^goede i Maar indien gij kwaat 
4oet^ zoo vreeft: U^ant zij draagt het zwaard 
niet te vergeef schj Want zij is Gods dienarejfe, 
een wreekjter tot Jlraffe den geenen die kwaad 
4oet* 

Daarom is het noodig onderworpen te zijn niet 
ulleenliik om deflraffen^ maar ook om der Confcien* 
tie wille ? Want daarom betaalt gij ook f'chat^ 
tingX wam zij dienaars Gods zijn, in diï zilve 
geduw i Jij k bezig zijnde. Zoo geeft dan een' 
tegelijken , dat gij fchiddig zijt : Jchatting , die 
' gi] fchatting , tol dien gij tol , vreezfi dien gij 
yreezsy eere dien gij eere Jchuldig zijt. 



VIJFENTWINTIGSTE GESPREK. 

Over de gewigüge Grondwet: Alles wat 

Gij wik , dac de menfchen u doen 

zullen , doec ook hun alzoo» 

V^Tader^ Een Jongeling viel bij nacht op ftraat 
■ in den modder, In dezen ftaat zijnde» 
werdt Hij 'er door eenige kwaadwillige lieden 
wel uitgeholpen , doch zij floegen hem , en lie- 
ten hem halt dood leggen. In den morgenftond 
reisden eenige onbarmhartige menfchen langs 
dien zelfden weg, zaagen hem wel, maar ver- 
volgden hunne reis. . Een ogenblik daar na , 
ïcwam 'er langs dat zelfde pad een vreemd per- 
iboni Deze den gewgndcn JoDgeling ziende. 



De Godsd. der Kinderen. XKFi Gefprek. 89 

flapte van zijn paard , liep na hem toe 9 en ver- 
bond, zoo goed hij konde, de wonden van de- 
zen ellendigcn. Vervolgends hielp hij hem re 
paard, enbragt hem ineen herberg, den Waard 
ondenuflchen beyeelende, aan den ongelukkigen 
in allen deelen wel te doen en van al het nodige 
te verzorgen,. dat tot deszelfs ^erftelling en ver* 
kwikking nodig ware. Wie van deze menfchen^ 
denkt gtj nu dat de befte waren ? K. Dieq wel- 
ken den ongelukkigen zijnen bijftand en barm- 
hartigheid aanbood. F. Houdt gij dan de eer- 
fte ontaarde en onbarmhartige lieden niet zoo 
hoog en waardig als den katften perfdon? Ki 
Neen, de eerfte waarcn een alleraflchuuwlijkft 
foort van menfchen* y. Zoo is het. Alle on- 
barmhertigheid jegens ellendigen en nooddruftigcn 
is de fchandlijkfte en verachtlijkfte misdaad. K. Ja 
zeker. ^. Dan moeten de menfchenliefde en 
barmhartigheid , zonder twijfel de roemwaardig- 
fte en edelmoedigfte deugden zijn ? K. Zonder 
eenige bedenking zijn zij dat, /^, Als nu zoo 
^en weldadig en goed menfch , eens van zijne 
reize terug kwam, en hoorde , dat de ongeluk- 
kige Jongeling weer herfteld en van zijn won- 
den geneezen waare; denkt gij niet, d^t Hij 
zich daar over ten uiterften verheugen zoude, 
K' Jawel. Ik zou zelf daar over verblijd zijn, 
P'. Zou ook de ellendige , die van den dood ge- 
red was , zijnen weldoener niet met een recht 
vrolijk harte de uiterfte dankbaarheid bewijzen ? 
JT. Zonder twijfel. F. Zoo is het , en het 
grootfte vergenoegen beftaat in goed te doen en 
verwekt jn onze ziel een onafgebrookcne blijd- 
fcbap en menigvuldige vreugde» K. Dat is dé 

F 5 waar-. 



5»o XXF.Ce^nk DcCcM 40r Skijkmk 

maxhdcl. V* Hoe zalig moet dan God ^ » 
inijnKiiid! diedaagliiteeenaantal van meldenen 
met zoo veele goedheden overlaadt { die acb 
altoos verheug ae zulken te belpen ^ die zijnen 
bijfhind noodig hébben ; die de annen Q)ijll ; de 
kiankett gezom maakt ; en den rijken zoo me« 
nige gunftrijke bewijzen van zijne . oneindigB 
Goedheid toedeelt^ Wat moet dat niet eene 
volmaakte vreugde voor God zijn; zouden. w^ 
ons dan niet toelegden om een gedeelte van zulk 
eene versenoe^g dikwils te genieten ? f • Jia, 
dan zouden wi)\ gelijk God« altoos verhei^ 
zijn* P'. Het is zoo mijn Kind! bedroeft mt 
nu; doet veel goed, zoo zult gi| u altoos veF 
]iei^en% Dan ^ ondervind zdt wel; wuneer 
gjl floed doet» dat gij aan alle ai»fcben b6 
CSamijk en jin de iaamenleeving een nuttig ea 
go^ medelid zijt* Zou u dit dan verbeugen f 
Zullen andere menlchen u niet hoogagten en be- 
ininuen, en wederom gaarn ia alle gelegenheeden 
bijftaan? iC. Dat wenfch ik. K Zal God niet 
boven al over u verblijd zijn , wanneer gijl dat 
4oet5 wat Hü verricht, en waar in Hij zijn weT^r 
behagen heeft? K* Maar hoe weeten wq\ diat 
God zijn welbehagen daar in beeft, als wij an- 
dere menlchen , onze hulp en liefde toonen ? V^ 
Daar uit, naardien Hij wil^ dat wij worden 
ZuBen, zoo als Hij is; en daar uit, om dot Hij 
het ons bevolen Aeeft. Zoo feeaen wij BIat* 
X3CII: 37 , 39. Gij zult liefliebben den Heere , 
uwen God^ met gelieel uw harte y met gelieel mv 
wie en met geheel uw verftand; en vers 39. 
Gif 2Xitt uwen naaften liefliebben als u zdven^ 
Vervolgend» blijkt het ook daar uita datliy. o\\s 

ver- 



4pii^ Q^éJL d» SSmimtm. X2CF. GeJ^ydk, g i 

vQrzik^it « dat (kawlketi Hen o^ opiecht be* 
minnen , d\& ziid^r^ meplghea hqf behbeo , eu 
lm» ^es goeds bejurgxcu i f.O¥. IV: sjo. Indien 
imani tas^^ ü bek God uef^ en haat zijnen 
Broeder^ die is een leugenaar. Wanü difi zij^ 
nen Bmeder niet U^f keeft^ dien Hij gezien 
heeft ^ hoe. kan Hij God lief hebben^ dien. Hij, 
niet gezien lifeffi Maar nu, wenfcbt Qij niet 
gaarn te weten of gij God ook oprecht eo harN 
Bjk lief bebt? K. Ja. ^. VVel nu het waara 
^'lerktekencn , waar aan gij zekerlijk weeteti 
kunt , of gij God lief hebt , is het volgende ; 
dat gij nooit opzettelijk zondigi of eenige hoosheii 
iedrtnt , en zoo veel als u mogelijk is y allen 
fnenjcjien goed doet. Daar uit zal het gezien 
worden , dat gij God en mcijfchen bemint , dit 
doende , zal God u ook beminnen ; Hij u voor ziju 
k:ind erkennen; u met goedheid beloonen j en ii 
voorde welcjaaden en dienften, welkegij aan an- 
dere menfthen bewezen hebt, eeawige vergenoe- 
ging én vreugde doen erlangen. Daarom zegt 
de Zaligmaker : 

Mat. XXV: 40* Voorwaar zegge ik u , yoeir 
zoQ veel gij dit, een van deeze mijne minfU 
broeders gedaan lieht , zoo hbt gij dat mij g«« 
daan. 

I Cor: XIII: 4-7. De liefde is. lankmoedi^^ 
^ij is goedertieren: de liefde is niet afgunfii^z 
de liefde handelt niet ligtvaardiglijk , zij is niet 
opgeblaazen , zij handelt niet ongefchiktelijk , 
zij zoekt zich zelve niet , zij wordt niet verhit" 
terd , zij denkt geen kwaad. Zij verblijdt zich 
niet in ongerechliglieid maar verblijdt zich in de 

waar 



(pa XXF Qej^ék. De Godsd, der JSnderen.; 

t 

waarheid. Zij bedekt alle dingen ; zij hoopt aU 
U dingen 9 zij verdraagt alle dingen. 

Mat. V: 42. Geeft den geenen, die iet van 
u bidt en keer u niet af van den geènen , die van 
u kenen wil. 

I Joh. III: 1 8. Mijne kinderkens ^ laat ons niet 
lief hebben, met den woorde, noch met de ton- 
ge f maar met de daad en waarlieid. 

Maar nu , zoo een. goed en menrchlicvend 
hart geeft God ; en al het verftand , bet vermo- 
gen en alle bewijzen van goedheid , waar meé 
wij onzen evennaaften weldoen, zijn ook van 
Henj* K. Ach behaagde het God, dat ik zulk 
een hart en vermoogens verkrijgen mogtl P^. 
Een heerlijke wenfch, mijn Kind! bid nu ijve- 
rig daar om en zegt! Liefderijk God! fchenk 
jnij doch veel verftand, en beftier mijn liart, 
dat het altoos oprecht, goed én menfclilievend 
gezind zij. Maak mij in (laat , om veelen 
menfchen mijne gunden te kunnen betoonen; 
veelen te kunnen mededeelen, en, met cene 
gulle bereidwilligheid, aUen, die., bij mij zijn; 
Itêeds te verheugen : ten einde ik u ó hoogfte 
Weldoener l eens gelijk worde ; en andere mij- 
ner medefchepzelen , u ook danken , dat Gij mij 
tot zoo een goed en voorbeeldig mcnfch in de 
Sainenlecving gemaakt hebbc. 



ZES^ 



De 'Godsd. der Kinderen. XX fl. Gefpreh. 93 



ZESENTWINTIGSTE GESPREK* 

• Van de Nijd. 

^X^ader. Is het wel aangenaam , in verdriet te 
^ leeven en bekommerd te zijn ? K. Neen ik 
ben gaarn vrolijk V. Wanneer 'er nu men- 
fchen zijn , die liet leed doet , dat gij aan ande- 
ren weliiaaden bewijll, zijn die geen regtedwaa- 
zen V K. Ja zeker. /^. Recht zoo, mijn Kindl 
zij behooiden lievqr vrolijic en vergenoegd te 
zijnjj dat het anderen wel ging? K» Zonder 
twijM. /^* Is het ook niet affchuuwlijk als men 
andere menfchen baat, om dat God hun meêE 
dan ons , gegecven heeft ? iST. Zeer affchuuw- 
lijk. V. Zoudt gij wel gaarn met menfchen 
omgaan , welke u vijandig waren , om dat gij 
grooter, aanzienlijker en fchooner , dan zij, zijt 
of om dat gij een goed kleed aan hebt en. iets 
bevaUigs bezit ? K. Met zulke menfchen zou 
ik zeker niet gaarn te doen hebben. /^. Hier 
ziet gij dan, mijn Kind! dat de Nijd een fchan- 
delijke lafter zij [en een der hatelijkfle ondeug- 
den.] ^ Nijdige menfchen kwellen zich zelven 
geduurig met onnodige treurigheid; zij zijn bij 
andere gehaat ; en veelen die hun boos hart ken- 
nen, fchuuwen hun. Aanmerk dan, hoe dom 
deze menfchen zijn. Helpt het hun wel iets-^ 
dat zij andere benijden, en ontvangen andere 
menfchen , daarom wel minder , fchooft zii 
zulks j met hunue nijdige batten wel wenfchen ? 



X* Neen* V0 Of verkrijgen z§ dai^r door ook 
fets mcèr? K. Neen; ook niét. K VVanijeer 
een Vader aan zijne Kinderen en Bedienden fpijs 
uitdeelde, zou Hij zich dan van eciien Knegt, 
wel wetten laaten voorfchrijven ^ hoe veel Hij 
een ieder geeven inoefte? K. Dat :gou wel eeu 
ongerchikte en onbeleefden Knegt zijn, die zulks 
durfde onderneetaèn. J^» Hoe onbefehaamd en 
onredelijk is het dan , dat een kwand en nijdig 
Jnenfch God wil voorfchrijven ^ op welk eene 
t5^ijze Hii zijne zegeningen zal uitdeelen? Kan 
God zülk een menlch wel liefhebben ? K, In 't 

feheel niet* ^. Als een menfch nijdig is, is 
lij rfch ^elf lot een beul , Hij is alle dagen vol 
ongettücgen ^ wijl Hij geduurig ziet , dat het an- 
deren welgaaPé God haat Hem en andere incn- 
fcheil , die Hem kennen, fchuüwen Hem, en 
ontwijken zijn gezelfchap* En noch meer : het 
gefchiedt bijna altoos, dat nijdige menfchen an^ 
deren niet gaarn helpen, maarliever kwaad van 
hun fpreeken en hun dikwijls onheilen aanbren- 
gen. Daar van daan komt het dat veele tiien- 
Ichen , die geen goed hart hebben , hun ook 
Iveder niet willen behulpzaam zijn, maar hen 
lafterén en veel verdriet aandoen. Wie zich nu 
vetlieügt, dat het anderen wel gaa, die is altoos 
Vergenoegd ; die wenfcht alle menfchen goed , 
die helpt gaarn een* ieder, en is God en men- 
fchen weibehaaglijk. 

O lieFderijk * God ! neem Gij toch alle booze 
begeerlijkheden van haat eh nijd itit mijn harre 
weg. Gij zijt Heef over alles, en kurit eeneli 
lederen fterVellilit geeven wat u behaagt* Ik ^JA 

niet morren, wantteei: ik fehoon dikwijls bcmei-k- 

te. 



De GoiÊd.derBnderen.XXt^.Ggfprtk. pj 

te , dat eencn anderen veel , en ik weinig hadde; 
Gij kunt mij immers veele van uwe zegeningen ^ 
ja eenen fi|ken overvloed van dezelve fchenkeu. 
u o goedettiereó Schepper 1 zal ik vreezen , ü 
wil ik beminnen ên ftecds prijzen , voor al de 
gunftbcwijzen die Gij mij reeds hebt gefchonkea 
en* nogf zult laaten toekoonjen* 

Jac. JH: x6. Want waarnijd en tirifigierië' 
beid is , ofcfewr is verwarring en alle booze hm*» 
deL 

Jac. IV: ö. Gij begeerd^ en hebt niet ; git 
benijd u en ijyerd na dingen, en kunt %e niet r?A 
krijgen : Gij vetht , en voert krijg , dQth gij 
. litht niet , om dat gij niet bid* 




ZEVENENTWINTIGSTE GESPREK. 

Vatf de ff^raak. Onverzoenlijkheid en 
Toegeevendbeid in de dagelijkfebc 

Samenlevingé 

-Jp&rf^r. Hebt Gij onlangs niet gezien mfte 
Kmd I hoe hevig de Jongens twiften e» 
keeven ; hoe zl| elkander fcliolden en verwenfdi» 
ten , e» eindelijk begoften te vechten en fe 
flaanV hoe f legt, hoe haatJijk was dat? K. U 
wel haathjk, maar de menfehen die 'er bij ftoft- 
den , lachten er om. y. Dat toonde hun Weirt 
verftand en «egt hart aan. Maar moet men bé • 
droefd of vrohjk zyn, als de menfehen kwa** 
^^y ,^.' }^^^^^^* y* En 13 het niet kwaads 
als de Kinderen tot toorn gewennen en elkander 

ver- 



p6 XXFI.CkfprekDeGodsd. der Kinderen. 

verfmaaden en lafteren ? JT- Ja. 7^ Zeker ja 
mijn Kind I indien zij zich dat in de Jeugd aan- 
ivennen , gaan zij in die ongeregeldheden voord, 
tot dat zij ouder worden. Daar door komen 
dan zulke haadige, toornige en trotfche men- 
fchen , die om elke kleinigheid uitvaaren ^ met 
anderen willen twiften en wanneer het alles niet 
naar hunnen zin gaat , den geenen , met welken 
zij omgaan , allerlei misnoegen baaren , en veele 
onaangenaame dingen zeggen en verwijten* O 
hoe verdrietig is het, een twiftziek en kijfachtig 
menfch te zijn! En, behalven dat, wat is een 
oploopend en tot toorn genegen menfch , niet 
geduurig in gevaar , om zijne gezondheid te 
ichaadert. Wanneer men met een toornig ge- 
jnoed eet of drinkt, brengen de fpijs en drank 
tan het lichaam de grootfte nadeden toe , en al- 
les wordt zeer ligt tot vergift en gal en kan 
tot geen voedzel gedijen. Zou men dan niet 
alles doen , om den vrede te onderhouden ? K. 
Ja ,' maar ds wij beledigd worden , moeten wij 
ons dan niet verweeren ? V^ Zoo de belediging 
groot is, mijn Kind! heeft God u Ouders en 
Leermeefters gcgecven , en aan die ouder en 
Volwaflèn zija, de Ovcrigheid. Dezen moet 
men zijn leed, en uitgeftaane onheil klaagen, 
dezen moeten èn zullen ons recht doen en zich 
^aar. op toelegsjen, dat het kwaad geftraft wor- 
de. Is ondertüfTchen de belediging gering, dan 
is het geoorloofd , den geenen , welken ze ons 
aandoet, zijn onrechtvaardige handelwijs onder 
*t oog te brengen , en Hem te zeggen , dat het 
voor ordentelijke en braave menfchen; inzonder- 
heid voor een Chriften niet betaamendlijk zij, 

zij- 



DtGodsd. dèr Kinder. XXFllGeJ^rek. 97 

zijnen evennaaften te bedroeven , tot toom aan 
te zetren, of openlijk te fmaaden. Dit is dan 
reeds genoeg; en zulk een zachtmoedig geduld, 
is ook voor ons zeer nuttig* 

Dan^ wanneer wij weder fchelden, en ande- 
ren weder vertoornen , zoo wordt de haat groo- 
ter en daar uit ontftaat een nieuwe twifl en nog 
grooter vijandlijkheid ; en zoo Jeeven wij in eene 
altoosduurende ftrijdighèid en onruft. rloc ver- 
drietig is het ! Hoe fchandlijk en laaghartig een 
tvvillziek menCdi te zijn l en niet alleen fchand- 
lijk voor de waereld; maar ook bij God gehaat! 
of behaagt het God niet meer , en wil Hij niet 
liever , dat zijne Schepzelen vrolijk , vergenoegd 
en gelukkig zijn zullen? K* Ja. V^ Maar de 
twiftzucht ^ trotsheid , en halftarrige onverzoen- 
lijkheid der menfchen, maaken die ons leeven 
niet verdrietig en vol ellenden ? K. Zonder twij- 
fel. /^. Zal God zulken dan niet ftrafïèn , die 
zijnen wil wederftaan, en de ellenden van zijne 
Schepzelen verrweefderen ? K. Dat lijdt geen te- 
genfpraaki V. Neen , 't is zeker* HiJ*heeft 
gedreigd, hen weder te bedroeven en geeue van 
hunne zonden te vergeeven , indien zij niet him- 
nen evennaaflen de belediging en vergécven, waar 
door deze hen bedroefd en iciiade hebben toege- 
bracht. Bidt gij niet in het Onze yader: ver^ 
geef ons onze Jchulden , gelijk ook wij vergeeven 
onzenfchuldenaarenl K Ja. V^ Wat betekent 
dit anders, dan dit; indien ik den geenen^ wel-- 
ke mij beledigen ^ met vergeeve^ zoojlraffe God 
mij^ en vergeeve mij ook nimmer mijne zonde^ 
Wat een aandoenlijke en fchriklijke bede! zou 
^ich een boos en wraakzuchtig menfch nu dur- 

G ven 




98 XXVILGefprek.DeGodsd. der Kinder. 

ven onderdaan, het Onze leader te bidden? K. 
' Zeker niet* /^. Zijn dan de toom ^ wraakgie- 
righeid en onverzoenlijke haat niet aliergevaar* 
lijkfte hartdochten ? K. Ja zeker in allen deelen ; 
en wel om dat God zulke zonde (fa-aiFen wil. j^; 
Zoo zat Hij dan den geenen zégenen , welken 
liefderijk zijn, vcele ibaadheden geduldig ver- 
draagen , en langmoedig en verzoenlijk zijn ? K^ 
Ja , want God beloont al het goede* ^ Gij 
fprcekt wel : maar wanneer gij nu bcleedigd 
wordt , en de toorn komt in u op, en het zoo he- 
vig wordt , dat men u op allerlei wijze benadeelt , 
hoe ras ^oüdt gij alsdan decze goede leflèn kun- 
nen vergeeten en weder hevig uitvaai'en» Maar 
dan, mijn RindI denk dan daar aan, wat gij 
reeds gehoord hebt, dat hetfchandlijk, dat het 
laaghartig en dat het fchaadlijk zij, een toom- 
tuchtig en twiftgierig menfch te zfjn ; dat God 
diar door beledigd wordt , en zulke menfchen 
weder zal (baifen. Bid Hem ondertuflchen bij 
u zeiven aldus : 

AA goede God ! geef mij een zagtmoedig en 
geduldig hart, dat ik die beledigincen Jeere vcr- 
draagen: dat ik den vrede meer beminne dan 
de wraak j dat ik op uwe befcherming en hulpe 
vertrouwe; en terwijl Gij de zwakheden veelér 
menfchen overziet , ik even zoo , die van mijne 
evennaaften overzien mooge , en u gelijk worde. 
Mat. V; 5. Zalig zijfn di Zachtmocdigtn ^ 
y^ant zij zuilen het aarérijk beërven. 

I Pet. U : 19* 20. U^am dat is genade , in- 
dien iemand^ om der Confcientie wille voor God, 
zwarigheid verdraagt , lijdende ten onrechte^ 
Want woit lof U het y indien gij Vitdrat^ty 

als 



DéGodsd. derExnderen.XXVlLGefprék. 99 

tXs gy %miigt , tn daar over gejlagen wordt ? 
ffiaar indien gij verdraagt als ^ij wel doet en 
daar over lijdt , dat is genade bij God. 

Gal. VI. I. Broeders! indien ook een menfch 
êvervallen waare^ door eenige misdaad^ Gij ^ 
die geejllijk zijt ^ hrenzt den ^danigen te reent » 
tnet den Geeft der zacntmoedigheidi ziende op u 
telven , cp dat sij niet verzocht wordt. 

Mat. VJ : Ivant , indien gij dtn menjihen 
hunne misdaaden vergeeft ^ zoo zal uw DemeU 
fche f^ader ooku vergeeven^ 

Col. III : Zoo doet dan aan j als uitverkoor* 
ne Gods 9 heiligen en beminden j de innerlijke 
beweegingen der barmhartigheid y goedertieren- 
heid , ootmóedigheid, zagtmoedigheid en lan%^ 
moedigheid. Ferdraageme malkanderen en ver^ 
^eevende de eén den anderen , zfio iemand tegen 
iemand eenige klagten heeft , gelijk als Chriftus 
u vergeeven heeft , doet gij ook alzoo. 



ACHTENTWINTIGSTE GESPREK. 
Fan de Vliji of NaarJllgheU. 

Eens op eenen fchoonen morgen ging de Va- 
der met zijn Kind in den hof* Als zij nabij 
de deur kwaaroen , liep het Kind langs een groe- 
ne hegge en zag daar eenige klieren. Wat ziet 
gij daar mijn Kind ! vroeg de Vader* AT* O ! Va- 
der zoo veele kleine werkzaame diertjes* Vl^aar- 
om of zij zoo haalHg ginds en herwaards loopen ; 
waaróiii <3f toch alles op dit heuveltje zoo Icven- 

G 2 dig 



f 00 XXniL Gefprek. De Gcdsd. der SSnder. 

dig is en wat of zij daar fleepen en draagen ? y. 
X\] draagen fpijs. K. En waar na toe? t^. On- 
der dit kleine berg:jen hebben zij hooien in de 
aarde gemaakt. Zoo lang het nu Zomer is loo- 
pen zij daaglijks op het veld ginds en herwaards, 
verzamelen zich allerlei voorraad en leggen dien 
in deze kleine hooien. Wanneer nu de Winter 
aankomt, en de vorft en fneeuw de aarde heeft 
hard gemaakt en overdekt, dan leggen zij zeker 
in haare kleine vertrekkenden leeven van de fpijs^ 
die zij in den Zomer verzameld hebben. JT. Zoo 
waarlijk , dat zijn al fchrandere diertjens ! /^. Ja 
mijn Kind ! deze fchranderheid is hun van God 
ingefchaapen. Is het dan geen wijsheid , in de 
.Lente en in den Zomer vlijtig te arbeiden , • 
op dat men in den Winter wat tot zijn nood- 
druft hebbe. K. Zeker Ja. V. De jonge jaren, 
mijn lieve Kind J waar in gij tans leeft zijn de Len- 
te, en de mannelijke jaren, waar in ik ben, zijn 
de Zomer van het menfchlijk leven; Wanneer 
deze jaren verbij zijn , dan komt ons de Winter , 
dot is de gmze ouderdom , nabij. Die nu in de 
Lente en Zomer van zijn leven niet vlijtig is 
heeft in den Winter van zijnen hoogen ouderdom 
niets, of maar weinig, te verteeren. 

Terwijl de Vader over deze zaak nog fprak , 
nam hij het Kind, met eene vriendlijkheid , bij 
de hand , en zeide : Waarom heeft Ubd u toch 
deze handen gegeeven ? kunt gij 'er eenig goed 
mêe verrichten? K. O Ja. ^. Wat hebt gij 'er 
korts mée gedaan» K. Ik heb 'er mij. mêe aange- 
kleed en gewalTchen , vervolgens mêe gegecten 
en naderhand mijn fpeelgoed , dat ïfe "gifteren 
gebruikt heb , ia het kaftjen gelegd* ^t En fe- 

dert* 



De Godsd. der Einder. XXFIIl Gefpreh i o i 

dert dien rijd niets ? K. Neen , want gij riept 
Vlij, en wij zijn zoo uitgegaan. V. Wanneer gij 
het nirdageli)ks zoo maakte, met u eenige oo 
geublikken te kieéden , te waflchen , het hoofd 
in orde te zetten , te .eeten en te fpeelcn ; en Wi] 
gingen vervpigens een wandeling doen ; aaten nu 
en dan eens eenige verkwikkelijfee fpijze; en het 
werd eindlijk nacht , zou dit niet een aangenaam 
en heerlijk leven zijn ? JC Dat fchijnt waarlijk 
wel zoo , maar . . , . ^. Ja maar \vat zou daar 
op 't laatfl: uit voortkovnen ? zijn dan de Mieren 
niet ijveriger dan gij? Jf.Jawel. l^. Zouden wij, 
indien wij dus leeven wilden , het weinige goed , 
't geen God ons gegeeven heeft, niet haaft ver- 
teerd hebben ; en hoe zou bet 'er dan in den ouder- 
dom uit zien? K* Maar gij hebt mij immers laaft 
gezegd, dat God gewoon zi], den geenen. wel- 
ken hem lief hebben , ook in den nood tój te 
ftaan en van alles te bezorgen, f^. Ja , gij hebt 
gelijk , die welke hem beminnen. Maar bemint 
een lui en traag menfch fijnen God wel? Wat 
begrijpt gij hier van , is het voor een Vader wel 
eer , dat hij luie en traage Kinderen hebbe, K. 
Neen* P^. Leeven die menfchen aldus wel , tot 
eere van God^ die Rinderen van hem zijn wil- 
len , en echter traag en lui zijn ? K. Neen. V. 
Die nu ook God niet eert, zoo veel hij kan, en 
zijne vermogens toelaaten , bemint die God wel 
oprecht? ^. Dat is zeker niet te gelooven. V. 
Zoo zal God hen dan ook in den nood niet bij- 
ftaan , waarin zij door hunne traagheid gekomen 
zijn. Want toch hel is volftrekt Gods wil , dat 
wij vlijtig zullen arbeiden; tot dat einde heefe 
Hij onzer Zfele , cene fterke drift ingeplant 

G 3 en 



I^a XZVm. Oefprek. He Gqdsêk der Kinden. 

en wekt ons daar toe op door voorbeeld van alle, 
zelfs der onredelijke, Schepzelen. h liet zóönieti 
en wilt ^j daarom ook niet iets te doen hebben? 
jt» Ja. F'. En wanneer ikü eens, tot {lraffe,eeii 
halt uur ih eenen hoek plaatfle en daar ihan 
liet 9 zonder u te beveelen iets te doen 3 zou die 
tijd u niet geweldig verveelen, iT, 'Ja wel. 
Pi Begrijpt gij nu hier njet uit. Welk eenè fter- 
ke drilt tot den arbeid God in de Ziel gelegd 
heeft? K. Ja» F* Derhalven moet het ook Gods 
ivil zijn , dat wij vlijtig arbeiden. En van hóe 
veele boosheden eii kwaade bedrijven worden 
^e menfchen niet te ru^ gehouden , die in eené 
geduurige bezigheid vlijtig zijn en zich' daar aan 
gewennen? want die geen goeddoet, doet ge- 
ineenlijk kwaad; wie zich aan lui -en traagheid 
overgeeft verkrijgt een iedel hart ^ fpreekt woor- 
den van weinig aanbelang en die ontftichtelijk 
zijn: hij brengt den kofljijken tijd, in onnutte; 
bezigheden door , geraakt in flechte gezelfchap* 
pen , en vergadert zich nimmer eenige middelen 
ym beftaan voor zijne kinderen. Zou ik deezeii 
tuin laatft wel hebben kunnen koopen zonder 
Seld? K. Neen. /^. Maar indien ik ook dage- 
iijks niet veel werkte ten nutte van mijn beftaan, 
zou ik dan wel geld verdienen? Gij ziet immers," 
mijn lieve Kind f hoe aangenaam het ons reeds 
is , dat wij dit Ichoon ftuk lands en deezen ver- 
maaklijken tuin bezitten. Deeze bloemen waflèn 
^ü op onzen eigen grond. Het gindfche zaad 
zulkn wij in den herffi inzamelen; en van de 
hoornen, die gij voor, u ziet, op hunnen tijd 
ook , veel aangénaame vruchten plukken. Alle 
deeze dingen verkrijgen wij nu als een loon van 

onze 



De Góéd. der Kinder.XXFUL Gefprek 103 

opze beftendige vlijt en door den zegen, met wel« 
ken God Cdien 'er de eerc voor toekomt) onzen 
arbeid bekroonen wil» Merk dan toch op 9 hoe 
alles in dezen tijd evenzeer in beweging ennaar- 
(lig is. De aarde brengt veele diüzende gewas- 
ïen voprd. De Vogelen bouwen hunne neften ; 
eenigen looven den Schepper met hun gezang^ 
t)e Landman ploegt de aarde en werpt zijn zaad 
in den grond* AHes arbeidt tot ni^t van hec 
menfchdom. Wat ichande zou het dan zijn, 
wanneer wij ons in zulke goede zaken, van an- 
deren , of jvoor een gedeelte , door onvemuftige 
Schepfelen lieten QvertrefFen 1 

Terwijl de Vader en het Kind aldus praaten- 
de na huis te rug gingen , zag de Vader van ver- 
re eenen ouden armen man aankomen. Zie fprak^ 
ïlij: daar hebt gij een levend bewijs van het nut 
der naardigheid. Die arme man had een mid- 
delmaati^e duiver geld van zijne Ouders geërfil;' 
In zijne jeugd wilde Hij , gelijk ik wel gehoord 
'hèb, niet arbeiden; het ledipaan werd hem een 
gewoonte ; Hij verteerde zijn Vaders erfgoed , 
en nu moet hij bedelen. Wanneer wij nu ook 
armwaren, konden wij hem dan wel een aal- 
moes geeven? K. Neen. j^. Maar zal God diea 
ook zegenen , welke den armen veel mededeelt. 
K. Zonder twijfel. 1^. Ó hoe vlijtig moeten wij 
dan arbeiden , mijn Kind 1 ten einde wij veel 
inogen over hebben , om den armen te geeven* 
Hoe aangenaam is het, den ellendisen wel te 
doen { God , mijn lieve Kind ! heen voor den 
vlijtigen en weldaadigen., ojQeiudi^e belooningeu 
in den HemeU Dan , oflchoon wij niets bij Hem 
verdienen , fchoon wij Hem alles fchuldig zijn , 

G 4 'zal 



104 XXFIIL Gejprek. De Godsd. der Kinder^ 

zal hij toch ieder' vergelden naqr zijne werken* 
Die veel goeds zaait, 'zal veel goeds maaien. 

Spr. Vh 6-11. Gaat tot de Mieren^ gif 
luijaart; ziet haare wegen ; 'en wordt nx)ijs. Dewel- 
ken geenen Overjlen , Amptman noch Heerjcher 
hebbende y haar brood bereidt in den zomer ^ ha- 
re fpijze vergaderd in den oogfli Hoe lange 
zult gij luijaart nederleggen; wanneer zult gij 
van uwen jflaap opfldan} J^en '^eini^ flapensi 
een weinig fluimerens , een weinig handyouwens 
al nederUJggende. Zoo zat uwe armoede u overko- 
men als een wandelaar , uw gebrek als een gewa- 
pend man. 

Spr, XIV: 23. In allen fmertelijken arbeid, 
is overfchot^ maar het woord der lippen ftrekt 
alleen tot gebrek. 

Spr. XX: 4-13. Om den winter zal de lui- 
aart niet ploegen ^ daarom zal Hij bedélen in 
den Oogfi , maar daar' zal niet zijn. Hebt 
dèn flaap niet lief 9 op dat gij niet arm wordt 9 
open uwe oo^en ; verzadig u met brood. 

Spr XXTV: 30. 31. Ik ging verbij den ah 
ier eens luijaarts^ enverhij den wijngaard van 
een ver (tandeloos menfch. En ziet hij was gantfch 
opgefchooten van dijielèn ; zijn gedaante was met 
netelen bedekt , en zijne Jleenen fcheid-muur was 
afgebrooken. 

Spr. Xtl: 24. De hand der vlijtigen zal heer- 
fchen ; maar de bedriegers zullen o nér Cijns 
"Hoezen* 

aTHEs. III: 10. Want ook toen wij bijuwaren^ 
hebben wij u dit bevolen : dat , zoo iemand niet 
wil werken^ hij ook niet eete. 

' NË-. 



De Godsd.. der Kinder, XXIX. Gejprek. ïo$ 



rüEGENÈNTWINTIGSTE GESPREK. 

Jffet Aardfcbe vergenoegen , tnel en matig 
gebruikt is lael toegelaaten, 

Vv^ader. Befteed toch uwen tijd wel mijn Kind ! 
'^ en leer goed dpen K. Maar als ik geleerd 
heb 5 mag ik dan weder fpeelen? de goede God 
ftaat mij dit immers toe? F* Ja, God ftaat u 
zulk een vera:enoegen en vermaak toe 't welk niet 
zondig is. üT* Wat' is dan zondig > V. Dat gce- 
ne , waar door men zich zelven of anderen fcha- 
de toebrengt ; en waar aan eenig kwaad gehecht 
is. Is niet het eeten en drinken toegelaaten P if* 
Ja. F". Strekt het niet ten kvvade, wanneer men 
te veel eet en drinkt ?JC. Ja. ^^.Dus dan, wanneer 
gij u te veel, te lang, te uitgelaaten en al tegek- 
lijk verluftigcn wilt , dan zijn alle uwe vermaken 
en uw vergenoegen zonde. Is niet een zoete en 
gerufte flaap aangenaam , en toegelaaten f K. Ja 
zéker. V. Maar wanneer een Predikant dim flaa* 
pen wilde , wanneer het zijii pligt is te prediken, 
of een Rechter, wanneer hij het recht moeft uit- 
fpreeken, zou dat dan beftaanlijk en goed zijn? 
K. Neen* V\ Aldus ook, wanneer gij u tot fpee- 
len en vermaaken be;gceft,als de tijd daar is, dat 
gij leeren^of eenig ander werk verrichten moet, 
zou dat ^an ook goed zijn ? JT; Neen* F. En 
wanneer eenige Kinderen , onder het fpeelen , 
zich zoo ligt vertoornen , alles verbreéken , an- 
dere van hunne foeelmakkers fmaaden^fcbelden, 

G 5 ftoo^ 



|péf KXIX. Gebrek. De Gêisd. der Kinder. 

ftooten , flaan of aan het lijf zeer doen., of anders 
lüinne Ouders , door bun onhandig leven , tot 
toorn verwekken , zijn deze dingen als dan ver- 
tnaaken en aangenaame tijdkortingen , die toege- 
<han zijn? K^ Neen aeker zijn zjj dat niet. V. 
Maar weet gij wel , waarom God ons het aard^ 
fche vergeno^en en de waereldfche verniaaken , 
gegeteven heeft? K* Om dat zij goed zijn. V. 
rïeen , zij zijn ons vergund , om dat wij niet 
altoos kunnen arbeiden, en , wanneer ons lic* 
liaam vermoeid , en onze Geefl; afgefloofd is , wij 
wel eenige yerpoozing en verkwinking naar lic- 
haam ep Ziel nodig hebben. Maar heeft een 
menfch wel eenige verfterking of verkwikking 
nodig 9 die ni^t vermoeid of a&efloofd is. K. 
Neen. V. fiie zich nu niet eerlt moê gearbeid 
hcefï 9 mag zich die wel' met het een of ander 
vermaaken 9 pf eene uitfpanning neemen ? K* 
Dat geloof ik niet. V. Wanneer is het dan uws 
bedunkens wel de rechte tijd. om zich te ver- 
maken? tU Na den arbeid. V. Zoo is het;nfli 
dpn arbeid : dan trekken wij er de befte vruch- 
ten van IJ welke wij van den goeden God ontt 
vangen ; en ons bezonder aangenaam zijn. Dan 
(Irekt de uitfpanning ons tot een waare artzenij 
voor Lijf en Ziel ; dan worden. wij , door een 
matig genooten vermaak , met niéuwe krachten 
tot oen arbeid voorzien , wij worden fterk en 
wakker; ja zelf aangefpoórd om God te looven* 
Maar waarom zoucien wij God niet looven en 
pöjzen 9 daar Hij ons zoo gefchapen heeft , dat 
wij ons mogen en kunnen vermaaken; en tot 
dat einde alle Schepzelcn geeft en onderhoudt: 
cp dat Vil} ons met dezelven vervrolijkien zou- 
den? 



den ? De gpaSdbt leaht jasses^ is door Hon^ 
ten onzen nutte, ia deas Lente op faet fdioonfiiK 
opgetooid mcc Uoen} weit van alferlei kteuoen ea 

!;euren : en in deo Herffl: xasxtsskt meoilgte lomal- 
erleifoorten van finasdüijke cuasmiseimisie «rucb* 
ten verzien^ O bat ons dtt»^ dcD mildeo G^vec 
hordijk danken, iaat ons Hem ^ na dke genoot^ 
ne weldaad eo aaidTdie reii^wikkii^ , laet oo^ 
ganfche hait pcgzen! Dank dan den Heese« HS 
IS vriendlijk en weldaadif , en zijne {oedbeid 
duurt in eeuwi^bód \ 

Wij looven en prezen CJ, o liefderijke Schep- 
per t dat gij ons bsoxm gegeeven liebt, om ons 
te veifaeugen, in uwe nsededeeiende en menig* 
vuldige goedheden. Rondom ons hebt Gij ee* 
nen groocen overvloed van bekoorlijke Schep- 
zelen gefteld , welke ons op eene aangenaame wi^« 
ze omringen en door u verordend zijn, op dac 
zij ons dienen moogen tot veilnvikking na deici 
gedaanen arbeid , en dat wij *er bet genoegen 
van erlangen , 't peen Gij ons hebt toegdlaan* 
Geef ons zulke mdnikken van uwe oneiod^ 
goedheden , dat wij , in onze groodle vetmaa* 
ken , U in uwe geboden nimmer uit liet oo^ 
verliezen ; nimmer ons tot zondigen begeven , erf, 
door een overdaadig gebruik ons te buiten gas^i 
mogen , maar , door uwe hulp gelchraagd , Jdoor. 
uwe genade opgewekt] ons daar toe aangelpoord 
\nnden , om Ü fteets te danken eo voor alle. 
uwe goedlieden , met vrolijke en dankbaane 
harten , te leeven. 

Prbd. IX: 7» Gaat dan Jieenen eet uw Brood 
met vreugde-^ en drinkt uwen Wyn met goeder 

haf'' 



.- ♦ 



\ 

I 

t 



1[;o8 XX^. GeJprek.DeGodsd.derfSndert 

• ■ 

harte ; want God heeft dreeds een welbehagen 
jB^n uwe wefken» 

RoM^ Xll: 15. Verbljdt u met den blyden. 

Pred. XI: 9. yèrblydt u , o Jongeling ! in 
vwe jeugd ; en laat uw harte zich vermaaken in de 
dagen uwer Jongelingfjchap , en wandelt in de 
wegen uwes harte , en in de aanfchouwinge uwer 
po^en : maar weet dat God , om aUé deze dingen\ 
tfzai doen komen voor 't Gerichte. 



DERTIGSTE GESPREK. 



Fan de Matigheid» 



ré 
1 



^ader» Hebt gij den kleinen Zoon van onzen 
Neef giftcren avond ónder het eeten wel 
gezien, hoe onverzaadelijk hij zich aan (lelde? 
JT- Ja zeer wel. J^. Behaagde u dat? K. In 't 
geheel niet. PI Weet gij wel waar deze onbe- 
Ichoftheid bij hem van da^n kome? K. Neen. f^. 
Hij heeft zich,federt een jaar, aan vpel eeten eii 
dnnken gewend, en nji heeft hij pooit genoeg, 
als hij niet bijna tot overdaad toe de fpijze naar 
zich neemn Scden dezen tijd is hij dikwils ziek 
en tot het fecren zeer onbekwaam en traag. En 
geen wonder, want, als de maag al te veel opge- 
vuld is, zoo is het hoofd' döm en de Ziel nietiq 
ftaat om behoorlijk te werken en te denken. Kan 
zfilk eene levenwijs God wel aangenaam zijn , 
wat denkt gij ? K. In 't geheel niet. God wil dat 
ivij vlijtig en ixaarllig zijn zullen* F. Is zulkeéri 

gul' 



DeGodsd.derKiadar.ZXX.Ge^rtk. 109 

gulzige aart bij de mfnfrtiPB wü aangenaam ^ om 
aan te zien? K. £ht ook 'm \ ^bcd niet ; wam 
daar waaien giftenen tvood r?niEe van onze vrien- 
den, die dien gulzir:en kasap met verwondering 
en verachriog aan2:a2en. ^ Mjm Bef tino! de- 
ze verachüng waar van zdJt txa onmaati^iieiii 
de oorzaak is, was nog het xtnifiir, inita] an- 
ders daar geen fluiisirr en borjzrr raakeü op v'j]&- 
den, iT- En wat dan? /^. Wie v^:iï r*j: m anno 
gebruikt tot onderhouding xzn z'\', »^^*r, vcd; 
IS *t zoo niet? JT. Zo^id^rr rv'JjL ^ ^''k tot 
oildefhouding van zih krvcn ycrl ;:^'xuir.: bas 
weinig fpaaren; b'i'f: een tj"»^!: • j:"::.! :3ii.'''I±; 
brengt fomtijds zijn CJuiiT* tri,^^ óvut; U3 
den armen nooir gecenke^;s*:.i::f.:,3v.r Ji:£rai3l 
en doet weinig goed. Zoo een n:i'/l'. i.'^ & 
aan anderen , weinig goed doer , 'r^tz te VasI 
gunften en gocdheden vzn G^A it wjuib:*r-t JC 
Neen. F'. Is het t!:n zo^o t^r gr'oce ir. v.jéj- 
ftelbaare fcbade, v/ar.Tïe«r ziTc et^: r :V , tas 
onmaatigfieid gewent? Ju Gr/'^: ic - ^ 2:1::: »» 
denk ik ja. F. De D:or:^r/;::v.p '^i-i: :xi:' ïot- 
mer uinvtrking. L^id hcht ir *>t itr'^vx* 
beeld van gezi-n san ckm -^r^^^'-r; rr *.;' , <^ 
ter mnaftijd wa.^, h^ie h:; r:": ^^* ]r* > cac 
was belachüjl;. ^. Vry^rA -ps . ;. x.;v>z,'^e 
redenen voerde, evc^ ^f h;j :^^- ArV : '^^uiu 
Maar is het verüand pi<:t een 7."/^ >\s'VerJc 
van den hemel? K. Z/^itt 1^,11^ y^ K :jgx 
dan ook geen zwaare ify':\At^ ij/a 7-^: i:, r.st- 
zich van het gebruik dó*5 VwTf!an,i^ •* '^rv - rT? 
Jï. Ja , het is ccn groote zonde* /^, V.^rt uaix: 
den mcnfch in \ algemeen, errir -rxa:.'/^^ 
roekeloos , ligtvaordig , row^oöd , yi 



%ïo DeGódsd.'derkinièr.^^ 

tVL vuilaartig, dan deze fchandlijke óhdeugd van 
drönkenfchap. Veelén zijn 'er dóór in de aller- 

5' rootfle armoede vervallen. K. Ik zal, als ik oü- 
er ben , mij daar voor hoeden. V. Wel iian^ 
inyn Kind ! dit doende , zult gij veel ongemalc-* 
ken ontgaan , en veel meer goed , dan anderen ^ 
verrichten kunnen. Maar ik moet u nu ook 
ieggeti, op welk feene wijze gij u voor die ver- 
foeilijke ondeugd van onmatigheid bcwaaren kunt; 
Gewen U daaglijks meer daar aan , met al ^ wat 
Ivij u geeven > vergenoegd te zijn* Weet dit : 
ciat een ménfch hooit door een overdaadig ge- 
bruik van fpijs fterk, groot, en fchoon worde: 
ïnaar Wel van gezonde fpijze órdenlijk en mat'* 
tig gebruikt. Neem het weinige , wat u toege- 
deeld wordt , met vrolijkheid aan , zoo zal het u 
tot eenen zegen van God' verftrekken. Doch 
Voor alle dingen , zeg dikwils bij u zelven : 

Liefderijk God l geef mij een vergenoegd hart, 
ibg dat ik in alle dingen en ïnet alles te vrede 
ziin niooge ^ zoo het uwe gunftige hand niij toc- 
fcnikt. Vergun tnij het vermogen, dat ïk mij 
door onmatigheid nooit bezwaare en tot den ar- 
beid nimmer onbekwaam maake. Laat ik uwe 
^oede gaaven •, door eene geftadige vlijt ^ met een 
Godvruchtig harte genieten, en u altoos danken : 
zelfs dan ook met vrolijkheid i als ik weinig ge* 
nieten mo^e. 

„ Spr. XaIII; 19, 20, ar. Hoor gij mijn 
Zooné i èn word wijs , en richt uw harte op den 
iveg l zijt niet onder de Wijnzuipers noch onder 
de Fleejchvreeters^ Want een Zuiper en Vraat 
tal arm worden; en de Jluimeringe doet yerfcheur- 
de üederen draagun, 

Spr. 



DeGoisd. der Bnder.XXXI. Gebrek, iit 



Spr. XXI: 17* Die Uijdfchap lief heeft zal 
gebrek lijdenidütFijn en QUjltef heeft zal niet 
rijk moorden. 

Luc. XXI: 34. Wacht u zelven , dat uwe 
harten met feeniger tijd bezwaard werden met 
brajferijê , dronken/chef en zórgyuldigheden de^ 
zes levens. 

Eph. V: t8. En wordt niet dronken in wjn^ 
ivaar in overdaad isa maar wordt vervtdt ;ntt 
den Geeft» 



EENENDERTIGSTE GESPEIEK. 

Van de Nedrigbeidi 

^TpTader. Welk menfch is wel de befte ? dte, weBc 
^ een fchaon kleed , of die , welk een ge- 
fcheurd aan- heeft ?if. jDie welk een fchoon kleed 
aan heeft. K Waarom is hij beter? K. De 
menfchen achten hem meer. U. Wordt dail 
door de achting cier menfchen zijn verftand groo^ 
ter ? K* Neen* P. Of maakt dat fchoone Weed 
zijn hart ook vroomer? K. Ook niet. V. Eert 
boos menfch , een bedrieger en doorbrenger ., 
kan immers een koftbaaf kleed aantrekken? JC. 
Dat is waar; V. Dcrhalven is die menfch , wel- 
ke een fchoon kleed aan heeft, niet meer eere 
waardig , dan de andere ? K. Neen , om dat 
hij geen meer verftand, noch beter hart heeft. F. 
Recht goed geantwoord, mijn lief Kind l Gij 
ziet hier uit, waar in derechte Eer beftaatrniet 
dat men een fchoon kleed aan beeft > of dat meit 

ceneii 



/ 



jia XXXI Gejprek. De Godsd.der Einder. 

cenen hooge of laagen (laat voeren , en vin eenige 
menfchen^ die op het kleed, nxeer dan op het 
hart zien , zou hooggeacht worden ; maar daar in , 
dat wij veel verftand en wijsheid in alle onze be- 
drijven en handelingen toonen , en een oprecht 
en ongeveinsd hart bezitten* Maar wie geeft 
ons dit alles? K. *De goede God. /^. Moou:ea 
wij ons dan wel verhoovaardigen en trotfch zijn, 
dat wij meer dan anderen weeten? K, Ganlch 
iiiet ! God heeft ons immers het verftand gegee- 
ven. V^ Moogen wij ook hoogmoedig zijn , 
wanneer wij veel goeds gedaan hebben ? Wie heeft 
er ons de deugd toe ingeprent ? K. God. F'. 
En, wanneer iemand rijk is, heeft hij dan het 
recht , om anderen , die minder hebben , te ver- 
achten ? K. Neen. V. Kan God de rijken en 
vermogende menfchen niet heel ligt van hunne 
goederen beroven? iT. Ja wel* V. En, waii- 
ueér een menich zoo fcfioon was als een Erf- 
gel , was hij dan verftandig , als hij zich daar 
iets groots van verbeeldde en die welke geen 
fchoonheïd bezaten, verachten wilde? Hebben 
zulk foort van menfchen , zich zelf zoo eene 
volmaakte en fchoone geftalte gegeeven ? Kan 
God hun niet door eene krankheid , en andere 
toevallen , hunne fchoonheid ontneemen , en lee- 
lijk doen worden ; zelfs tot verachting toe ? A'. O 
Jawel, b. V. wanneer zij de Kinderpokjes krijgen. 
y. Deze niet alleen , mijn lief Kind ! Daar zijn 
duizende toevallen, krankheden en plagen, door 
welken God hovaardige en trótfche menfchen 
tuchtigen kan. Denkt gij wel aan dat geene , 't welk 
gij laatft gehoord en gezegd hebt: Wij hebben 
niets goeds van ons zelven jGod is het > die , ons 

' liet 



De Güdsd. der Kinder. XXXt.Ge^ek. 113 

het vermogen van het verfland fchenkt; die ons 
tot beden, in do Ziel elk goed voorneemen vcr- 
vvqkt; die ons deie lichaams genalte, dezegoe* 
deren en eer gelchonken heeft; Dem dieshalven 
moeten wij met nedrige harten anntidden en geen 
mepfchen verachten. Dit.zal,Gode aapgcnaam 
zijil. rïii dan onthoud deze fpreuTc mijft Kind ! 
Ja onthoud ^e wel: GOD wederftaat den Ivh 
yaardigen, maar den nedrigen geeft hy genade» 
P^erneaer u dan onder de magtige ünd van God , 
zoo zai Hij 'a, te zijner tijd^ uitkomjl geeven* 

Spr. XVI; 18. Uovaardigheid is voor de ver^ 
treekinge en hoogheid des Geejls voor den val. 

1 CoR. IV: 7. H^ant wie onderfcheid u^ ett 
li^at hebt gij , dat gij niet hebt ontvangen 9 en^ 
zoo gij 't ook ontvangen hebt., wat roemt gij als 
cf gij 'ï niet ontvangen bad? . . ^ 

KoM« XII: 3. fVant door de genade dié mijge^ 
geeven is , zeg ik eeneh iegelijken^ die onder ii 
is , dat hij niet wijs Tij boven het geené men 
tehoort wijs te zijn: maar dat hij wijs zij tot 
Matigheid 9 gelijk God eenen iegelijken de Maat^ 
des Geloof s gedeeld heeft. 

Gal. \^: 26. Laat ons niet zijn zoekers van 
ijdele èere , malkanderen tergende , malkande-* 
ren benijdende, 

Spr. XXI: 24; Die een hovaardig Pocher xV, 
zijn naam is f pot ter; hij gaat met hovaardige 
verbolgenheid te werk. 

Spr. XVÏ; 19. Het is Mer nedrig van ge^ 
te zijn met de zachtmoedig/sn ; dan roof te dee* 
len met de hovaardigen. 



114 XXXn.GeJprek.DeGodsd.der Kinier, 



TWEEÊNDERTIGStE GESPFÜEK. 

Over de Gierigheid^ en f boeker ^ èhder- 
zeiker boóze gevolgen. 

^In^ader. Eeti oprecht 'en bedachtzaam man , had 
^ twee Zooiietï , Hij gaf aan beide hun Erf- 
deel , dat niet gering was , en fprak hen aldus 
aan : mijn- Zoonen ! gij weet , hoe God ntój ge- 
zegend en door vlijt en Q)aarzaaniheid , uit eenen 
armen ftaat t6t een rijk man gestaakt heeft. Hier 
liebiglj den zegen van den AUeirhoogften. Ge- 
bruikt hem op een behoorlijke wijze ; zijt matig 
in het genöt^ vlijtig in uw beroep; trouw en 
oprcdit in aJte uwe handelingen en vergeet de 
afmen nooit i 'God zal u dan ook nooit vergee- 
ten. Oeeze twee Zoonen naamen bijden hunne 
Srirleel aan. De jongde dankte zijnen Vader van 
harte ^ was verblijd met het geen hg ontving ^ 
genoot het iiiet eene w&l te yredenherd ; arbeid- 
aè met certe ernftige y^'t, w^ii veel geld_ : en fchoon 
hij den armen dikwils veel gaf, hoopte hij ech- 
;<er op de Voorzienigheid van den Allerhoogften 
en dafcht; de God, "die mijnen Vader uit eenert 
armen en gebreklijken ftaat ^ tot een' rijk' en ver- 
mogend' man gemaakt heeft , kan mij ook zege- 
nen. Dus leefde hij met de zijnen in vrede* en 
wel vergenoegd; en zijne fchwcn' werden dage-^ 
lijks grooter* 

De oudfte Zoon was eenigzintsonvergenoegd, 
êxi hij niet meêr^ als zmhngtï broeder bekwam. 

Ik 



Be Godsd. dsr Kinder. XXXlh Cefprek. 115 

ïk heb , dücht hij : in dit huis veel langer gear- 
beid. Hij nam dan zijn deel, en ging zeer teoiH 
vreden weg; Op dat hij nu, binnen konen tijd> 
Veel geld winnen mogte , kogt hij een klein Land- 

foed met bouw-en weilanden daar aan; en een 
uis in de Stad. Zeer vroeg wekte hij daaglijks 
zijn huisbedienden op^ en maakte ^ dat zij (poe- 
dig op het veld moerteil gaan werken. Als zij 
brood namen , zag hij altoos fcherp toe hoe veel 
zij gebruikten; en het ging hem aan het hart, 
wanneer zij (naar zijh gedachte) maar iets te veel 
naamen. Wanneer 'er maar iets hoe gering ook» 
van Meubelen of huisgereedfchappen gebrooken 
werdt , voer hij nooit driftig tegen hen uit, maar 
trok. het (om deÉefchade tevergoeden ,) de arme 
werklieden , van hunnen loon at. Bijna was hn al- 
toos vol zorgen en bekommei*de gedachten* Zijit 
knegt aaii het zaaijen zijnde ^ was hij reeds vol 
angrt eh dacht : wie wtet ot het graan wel dik 
en fchoon zal opwafïèn. Stond in *t vervolg al^ 
les fchoon en oogfchijnlijk gelukkig te veld, "was 
hij al wederom bekommerd , en "fprak dus bijr 
zich zelven : O ik ongelukkige ! indien eens eé% 
cnwedet"^ groote droogte y of ovetftroming mijn 
gezaaide verwoefie. En wanneer eens een van 
deze ongelukken zijnen akker trof , zoo kon hi| 
Jn eenige dagen door kommer noch eeten noch 
Ilaapen ^ noch met eenig ander menfch vriendlijfc 
fpreeken of omgaan. Met welk een verdriet zag 
tój de fchoonfte vruchten , of landerijen en ak- 
kers van zijne nabuuren aan ? Ach / dacht hij ^ 
siat oOk dezen mij toebehoorden l en zelfs hadt 
hij meer dan hij gebruiken konde. Geduurig 
vas hij bezig, nieuwe ^ontwerpen te fmceden. 

Ha mcêr 



1 1 6 XXXIl Gefprek. Dè.Godsd. der Kinder. 

meer goederen re koopen,mcêr geld te winnen, 
en nog rijker te worden^ Dan wie weet dachij 
hij , hoe het in het vervolg nog gaat. God onn 
dèrhoudt wel de menfchen; maar hy doet tegen- 
woordig geen wo^nderen meir ; men moet geld 
hebben <, ds men iets koopen wiL Zelden was 
hij overdadig in zijn eeten : en wanneer hij ie- 
mand bij hem ter maaltijd ontving, zag hij zij- 
^nerr gaft beftendig op het tafelbord , of hij nïec 
te veel fpijzc naame* Nimmer verkoft bij eerder 
zijn Graan , dan wanneer het tot een hoogen en 
diiuren prijs gefteegen was ^ en dan nam hij nog 
wel de geringde overmaat of bet weinige graaa 
weg , 't welk hem op de maat te veel fcheen te 
zijn. Wanneer 'er ecnige armen , de een naden 
anderen ann zijne deur kwamen , fprak hij hen 
dus aan ; Wilt gij mdj in 't geheel bederven en 
uitkleden , daar gaat hier over in dat gindfcbe 
huis f daar woont mijn broeder en die heeft ook 
zoo veel tot zijn erfdeel bekomen , als ik. A • Dat 
moet een verfoeilijk en haatlijk raenfch gewecll 
zijn» K Gi] haat dan diergeïijke gierigheid ? IC 
Ja zeker , indien dat gierigheid is. y. Ziet gij 
wel in hoe veel onvergeeflijke zorgen eii onno- 
digcn komnier , zulk ceii mcnfch zich ftorte en 
hoe weinig hij 9 met zich zelven , met het wij^ 
beftier van God en met zijne goederen, fchier 
zelden te vreden was? Is het niet een groote 
izonde , dat zulk een menfch die zoo mild van 
God bedeeld is ^ twijfele, of God hem ook, in 
het toekomende nog onderhoud geeven en zij- 
nenf zegen , verleeRen> wiltje. Ja is het niet een 
groot kwaad dat hij voi nijd tegen andere mci> 
fdicu is iBgeaomcu en tot zoo vccle onrecht- 

vaar* 



Be Godsd.dcrKinder.XXX[LQfpnk. 117 

' vaafdigc handelwijzen gendgd is. ^Vk im lief- 
de tot' het gH'J zondigt, heeft die het geld niet 
liever dan God ? JT. Ja. ^^. Is dat nu niet eveu 
zoo veel als dat hij het geld tot zijnen God maak- 
te? K. Ja dat Kijkt urt aSes. K Dat is nu de 
./oorzaak Diijn KinJ ! waarom God de Gierigaarts 
zoo zeer haat: zijuijken met bua hart van Had 
af, zij hebben bet Scbtipzel liever, als cien goeuen 
Schepper. O hotitir i! dan te nigv'an de gien^JieiJ. 

iTiM. Vi: 10. ïVantde geldgierïgidd isten 
wortel van alle kwaad, 

Hebr. XIII: 5. Uwen wandel zij zonder geld" 
gierigheid jCn zijt vergenoegt met mt tegem^vTt^ 
dige. Want hij hetft gezegt: Ik zal u niet bi* 
- geeven noch ik. zal u niét yerlq^aten. 

Lüc, XII: 15. En Hij zeide tvt hen: ziet toe 
m wacht u van de gierigheid: want liet is niet 
in den overvloed geleegen^ dat iemand leeft uit 
' zijne goederen. 

' Ps* CXIX: Neigt mijn harte tot uwe getui- 
geniffen^ en niet tot gierigheid^ 

Spr. XXVJII: iC. Alaar di£ de gierigheid 
haat , zal de dagen verlengen. 

Pred. V: 9. Die 't geld lief heef t y wordt des 
gelds niet zat ^ en wie <Jen overvloed lief heeft ^ 
wordt des inkomens niet zat* Dit is ook ijdel- 
heid, 

i Tim. VI: 6-8. Doch de Godzaligheid is een 
groot gewin met vergenoeginge. Want. wij heb^ 
ben nieis in d0 Wa^ereld gebrwcbi^ liet is open- 
. baar , mt wij Vr ook niet kannen iet uitdragen. 
Maar als wij voedzel en dekzel hepben, wij zul-^ 
^ daar mede vergenoegd zijn. 

Spi^ XXyiJI; |i0.ei)2i2, Een ganfcji gctrour 

H 3 nw 



ï 1 8 XXXni Gefpr. J)e God^d. ^Shden 

man^ zal veelvoudig Zijn in zegeningen: maar 
die haafHg is om rijk te worden ^zal met onfchuL- 
dig wezen. Die Tich haajl na goed , is een man 
van een booze ooge , maar hij weet niet dat het 
gebrek hem overkomen za^. 



DRIEËNDERTIGSTE GESPREK, 
Fatt de Spaarzaamheid. 

^p^ader. Hebt gij alle dagen honger mijn lieve 
V Kind! K, Ja dat weet gij wel. F^ Dan moet 
^ij ook alle dagen iets hebben om te cfeten? K* 
Ja zeker. F. Maar dan moet gij alles van daag 
en rac.rgen niet opteeren? K* Ween; P^ 'En her 
óverfchüt ool< niet laaten bederven? iC Daar 
zal ik voor zorgen, y* Ook niet te véti vyeg- 

J feeven ^ ten minÜen niet 200 veel dat gij ten 
aafte zelf niet overig badt^ K. Maar gij hebt 
tnij immers zoo menigmaal gezegd, dat indieq 
men den armen op eenmaal veel geeve^ men daar 
door nimmer in armoede kan komen bf fchade 
leiden. /^. Hebt i?ij wel veritaan, wat ik u ge- 
zegd hebbé : Veel geeven , maar niet aUes geeven; 
anders kunt gij natierhand niets meör geeven, eir 
gij zoudt fomtijds dun van de miJdegaaven van 
anderen moeten leeven , of alles op den borg 
hadlen, cii in fcbiilden geraaken. K. i^ dan dat 
200 een kwade zaak ? yi Die veel fchuldig is , 
ïtioet veel betaalen , en wanneer men niet be- 
taalon kan, is men bevreesd , en fchuuw,pm 
jbijne fchuldeüQTchers onder liet oog te koomen, 

■'•■•- ' en 



Pe GpM der KituL J^ffL Gfjètfk* i lp 

• 'f , 

cn men leeft altoos in eene heimelijke en kwif- 
fiende zorge. Wanneer men ondemiflchen zor- 

feloos is, cn weinig laat gelecgen leggen , on^ 
etaali'ng te doen , wordt men van zijne fcbuld- 
dffchers aangeklaagd cn door geduurige aanmaa- 
ningen geplaagt . pf het gebeurt wel dat zij dpii 
fchuldenaar in de p;evangenis Jaaten zetten^ iT. 
Zoo waadijk, dat is zeer ongelukkig 1 ik zal wel 
zorg draagen, om in geen fchulden te komen. 
/^ 'Dan moet gij bij tijds beginnen fpaarzaam te 
worden; niet méér verteeren, als nodig is; u 
niet tot lekkerjiijcn gewepnen ; alles ^ jvat gij 
overig hebt , wd bewaaren , en , wanneer gij 
gegeeten hebt, geduurig bedenken, dat gij in 't 
vervolg wederom eèten moet» Maar kunnen zul- 
ke zwakke menfchen als wij zijn , niet ziek 
worden? üT. Ja; gij mijn lieve Vader! ;&qt bin. 
iien konen ook ziek. ge weeft. ^^. Wel nu, in- 
^ien ik in vorige jaaren niet gefpaard hadde ^zm 
ik mij die goede voorzorgen wel hebban km?- 
nen verfchafFen , die mij nodig waaren ,;zou men 
mij, die nodige en voedzaam e fpijzen eri Gp- 
tieesmiddelen , welke mij tot het leven en W- 
Clelling van mijne gezondheid noodzaaklijk waji- 
ren , wel voor niet ge^eeven hebben ? Mogelglc 
was ik al geftorven» K. O Dat verhoede de lie- 
ve God l F. Kunt gij ook niet ziek worden ? 
K. Ik begrijp w^l , wat gij zeggen wilt , ik mp^t 
ook iets bewaaren. /^. Ja zeker, mijn licv^Kin4t 
gij geeft ook gaaren aan de armen ? K. Ja. F'* Gij 
weet immers dat de MiUadigheid G<)d a^nge- 
Maara zij. JT. Ja. F. Zoudt gij dan niet fpaar- 
zaam zijn , om den armen zoo veel te geevw ^als 
y w vermogen , toelaat. Uw geluk eu Jiccriyk- 



't^oXXXlF. Oefpreh.Be Godsd. derlQnd.' 

heid zal dan ook immers in den Heinel des te 
grooter worden. 

Spr» XXIV: 4. Dqgt wctenfihap 'gorden & 
Uvrnkamtr^ vervuld m^t alle kojilijk eji liejlijk 

goed. 

Spr. XIII: II. Uie zijn land houwt zal van 
Brood verzadigd worden: maan^ die ijdele men* 
fchen volgt , is verftandeloos. 



VIERENDERTIGSTE GESPREIC, 

-'S . 4 •* • •• - 

Fan d$ fFeldaUgbeid. 

^JTTader* Wij hebben u njijn Kind/ door God^ 
^ hulp en bijftand opgevoed en gekleed en k 
heeft u nergens aan ontbroken. Gij hsbt ook 
nog, van uwe fpijze overig behouden, zoudt 
gij op bet zien van een arm menfch , daar aan 
dan niet denken , om God voor deze w^ldaaden 
te danken, en dus bij u zelven Ipreeken: hoe 
dlendig is deze nienfch , hij heeft een Hecht en 
gefcheurd kleed aan ; wie weet hoe bera de hon- 
ger plaagt 1 en hoe veel' ongemakken hij moet 
uicflaan , wanheer hij zijn brood Jaqgs de deu- 
ren moet bedelen ! o wat ongeluk indien ik (n 
fijnen (laat was« K. Ach ik dank den goedeii 
God, dat hij mij onderhoud. iPl Maar wanneer 
gij in zijnen (laat waart, zoudt gij u niet verbeu- 
gen , indien gegoede menfchen, u ook rijklijk 
inededeelden? JT. Ja dat zou mij zeker verheu- 
gen. F. Behoort gij dan ook niet andert aj- 
man met eene milddadige gift te verheugen, A^ 

Jh 



jPeGodsJ.Jer JSfui.XXXrF.GeJprek. iit 

Ja zeker en dat zal ik gaarne doen. F'* O doet 
dat miJD Ifind ! ja doe het zoo menigmaal als grj 
kunt* Welk een vergenqegen , zult gij 'er door 
in uwe ziel gevoelen , wanneer gij eenen clleq- 
dlgen en riooddruftigen grijfaart verkwikt; wan- 
neer gij , gelijk pod , uwen evenineufpfa menfcb- 
lievenheid betoant l Voor wieri hebt 'gij ineér 
hoogachting, voor een onmedoogend en gierig» 
pf voor een goed en weldadig menfch? K. Voor 
den goeden en weldadigen. "iP^. Meent gij niet, 
dat andere menfchen u méér in waarde zullen 
houden , en mejSr eer bewijzen, wanpeer gij^ 
zoo veel uw vermogen toelaat^ goed doet en 
weldaadig zijt? Zullen zij niet uw goed hart zien. 
Il beminnen en wederom gaarne ten dienjRe (ban? 
Maar mijn Kind ! dat i3 flecbrs , een geringeh 
loon, voor eenen weldaadigen Chriften. GoH 
bemint. God zegent hem. Alle weldaden ^ djc 
wij den armen hier toebrengen , daar voor onü- 
vangén wij in den Hemel , eene oneindige vfeug- 
de, die eeuwig duurcn zal. h het niet verftan- 
d^ gedaan , pp eenen vnichtbaaren akker goed 
saad te ' zaajen ? JT. Jj^ dan js 'ér hoop dat hij 
^eel geeven zal* f^* Zoo zijn de milde gaaven, 
ivelke wij aan den nooddrufigeri uitdeelen; een 
zaad *t geen onseene eeuwige vreugde aanbrengt. 
Öie '^r hier veel van zaait, zal *er hier namaw 
lubbelc fchoven , van inzamelen. 

2C0R. IX: 6. En dit ze^ze ik^ dit fpaan^ 
uuimlijk %'idit^ zal ook /paarzaamKJk maaijm: 
n die in zegeninge zaait zal ook %n zegeninge 
haaijen , en Vx. 7 want God heeft eenen olijmoe* 
ligeh gever lief. 

Spr;XIX; 17. Bie zich den amen mf^rmt -> 

H 5 ^ . Ueni 



ts8 XXXFIL QeJpr.BeQodsd:derJ5nder, 



ZEVËI^ENDÈatlGSTE GESPREK. 
Over de fcbandlijkbeii en firafder Leugen i 

• 

^T^ader. Ik dadït Wel eens , wanneer men eene 
*^ Leugen Vöov waarheid verlmalde en men 
ontging de verdiende ftraf, dat het zoo een j^root 
kwaad niet was, wat denbt gij 'er van. K. In- 
dien men de ftrat ontgaan kan ^ dan is het zeker 
goed. Vi Meent gij in de daad dat het dan goed 
zij , ik twijfel 'er nu wel fterk aan, want indien 
iulke Leugenaars niet geftraft werden ^ zuJIen 
zij zich tot zulk een ichandelijk en haatlijk kwaad 
weder ovefgeeven , zij zullen zich niet beteren , 
geen deugd beminnen en aldus ^ nooit waarach- 
tig gelukkig worden; Is het dan nu niet beter, 
flraf te lijden en de waarheid te zejjgen ? Ki ja 
zeker is dat beten P". Behaagt het u vyel wan- 
ihecr gl) van anderen veracht wordt? K. Neen. 
/^. Is het u wel lief, warineef andere menfcheri 
n niet vertrouwen ? K. Neen i dat is mij niet 
Befi l^. Wel nu * wie zal een Leugenaar ver- 
trouwen? Zal men hem, niet veel eer^ als een 
fchandlijfc en haatenswaardig menfch verachten? 
Wanneer gif eens eenig geld wilde uitleenen , gij 
ióudt het hnmers niet gaani aan eenen toever- 
trouwen 4 die zich fficï liegen en bedrieglijke ftrce- 
ken ophfeldt^i^En'wie zou zulk eenen, welke 
zich met v«inzcn en onwaarheden te fpreeken 
ophoudt, tót een hörsèenoot of in 't geheel on- 
der zijne vrienden aanneemen? Men kan. zich 
dan, op zulk een valfch menfch in 't geheel niet 

vw- 



^Godsd.ikrKinaer^XXXFn. Gè/pt.it^ 

verl&aten. Ziet gij nu wd, waarom God des 
eoo ernüig gebooden beeft altoos de waarbad 
te fpreeken. K. Ja, (hd dat de leugens ons ge- 
ïiaat en ongelukkig maaken. Fl Wel aan , legt 
u zelven dan toe , om dit ifteeds op te merken ^ 
en u daar van af te houden , naardien een leu- 
genaar niet verbeterd kan worden. Want hij^ 
levende in het vertrouweii , dat hij alle dingen 
tnet leugens kan goed maaken , zondigt op een 
heimelijke wijze op nieuw en bij aanhoud(;nheid 
voord. Hij fchuuwt zich wel voor menfchtn, 
naar niet voor God; wprdt op 't laatft een hui- 
chelaar; en venoont zich in de lamenieving van 
menfchen als een oprechten vroomen; maar is 
in zijn hart een. guit. Dus wordt hij in hét 
kwaad gant(ch yerhard^ en (lort eindlijk in een 
önherfteibaar verderf. Zoo ging het eens , met 
eep'eti godloozen Zoon van eenen godvrucbtigen 
Vaderj Als hij iets gebix)okén had, betlgte nij 
'er den eenen- of- anderen uit het huisgezin mêe. 
Wanneer hij geduureiide den fchooltijd op de 
ftraat, of buiten, ergens omgclöopen hadt , zei- 
de hij : ik ben in de School geweeft. Toen hij 
bemerkte ^ dat dit liegen hem zoo wél gelukte ^ 
begon hij zijnen goeden Vader heimlijk geld , en 
zijne Moeder allerlei fnoeperijen te ontftcelen. 
Werden zij *er iets van gewaar, hij loochende zulks 
gedaan te hebben. Toen hij groot geworden 
was , maakte hij her, ais Schrijver, bij zijn Heer 
even zoo (legt. Toen liij een aiript kreeg , en 
iets misdeed, hielp hij 'er zich almos met liegen 
door ; of bracht het zoo ver ^ dat anderen in zijn 
pladtSjgeflTaft werden. Eindlijk vergreep h}jzich 
iBiet bet geld van den Vorfl, waar over hij ge- 

I fteld 



« 

fteld was, dan te taftcn en weg te neemcti;. en 
kwam daar door in de gevBii|enis ^ en hqna om 
\ leven. Ach mijn tieiNP Kmd ! hoed n todi 
voor de teogen* Zij ia een^ booae kwaal en een 
Hivreetencle tianker, waar vaa ncn niet kan ge» 
neezen wordeA «en-die de» nieiifeb van zijneer, 
van 2ijn goed gewiflfe , van de genade van God ^ 
en van zijn geluk en eeuwige Zaligheid berooft. 

3pr. XIX: 9« Een valjch Getuige %at met 
mfchtdüg x^n , f n dit kugenen blaafi , zal ver- 
gaan. 

£pR« IV: «2 5* DaarêfJi kgt af de teugen en 
Jpreek de waarheid een iegePtfft met zijnen naas- 
ten : want wij zijn elkanders leden. 



ACHTENDERTIGSTE €fESPREK. 

Over de Lafierziscbt en Bedacbtzaambeii 

in b^ fprteken* 

^ïïp^ader^ Ik heb een zecf ordemlijk menfcbge-» 
*^ kend, maar die evenwel gewoon was^ bifj 
na van ieder een' kwaad te fpfeeken. Kwam bij 
bij den eenen^zoo Qnrak hii; uw buurman beeft 
van u kwaad gefprookcn; kwam hq bij den ao* 
itereu^ ssoo zèide hif : boed u voor uwen buur*^ 
man^ b^ heeft zeker kwaadc daad v^n u ouder-* 
fthept en is daar kundig vfto» De Ouders maak-» 
te hij toornig en te onvrede tegen hunne Kinde^ 
ten; en tot de Kinderen zeide hij ? uwe Oo^ 
ckrs handden n al te hard en te flreng. Op de- 
ze 



w^ze wifl hij biJDa ^jJ iets te zeggeo, <tat 
VL eenen of aodeien ttt twiil en toorBven^reb- 
Wait mceot gij wd, wat deze moiich dmt- 
[ ivcdenraaien zij? f. Ik weet het niet. I^. 
cent gij niet , dat de meoichen ODdeizochteAi^ 
lar van daan faun die verf«:>eiÜjke xaken aaa- 
ramen en wie de oorzaak daar van waare? 
. Zonder t^vijfel. V. Het gebeivde ook zqol 
; kwaamen achter de waarheid ; de l^eraar 
fd ontdekt en ieder ftont verwonderd , dac 
n hem zoo veel vertrouwd en geloofd hadde& 
ra verhaalde elkander aJ het kwaad , waaraaa 

ooit was fchuldig geweeft en men hoedde 
:h, in alle gelegenheden 3 voor hem, als voor 
ie liftige en ver$;iitige flang. K. Dat was recht 
ed ge^ian; zulke Tchaadlijke menfcben moe^ 
1 geiTOt worden. V. Maar gij gelooft rao^ 
c ^ dat dit de eenige ftraf van zulk een^ zij y 
\ anderen gaarn lafter^ en met kwaad ipné^ 
1 , benadcelen wil. Wil God niet dat wi} dr 
ider beiQinnen ? K. Ja. A^ Is zoo een kwaad- 
eeker niet de oorzaak , dat men andere men^ 
ten 9 die hij laftert 9 nu weiniger liefde betoo- 
. K. Dac IS waarlijk zoo. K Verwdct bit niet 
it en toorn in de harten van veele menrchent 
. Ja wel. ^. Wel nu , zal , en kan God daa 
u'Srichter van zulk een mistrouwen > haat en 
ift wel ongeftraft haten? K. Zeker niet. V\ 
at zult gij in 't vervolg van anderen vértellen» 

Geen kwaad. ^ Maar wiuineer zij kwaad 
iaan hebben , wat dan. ÏT. Ia dan durf ik bet 
kwel zeggen. V. Niet altijd, mijn lieve Kind l 
lar dan , wanneer het u van zulken die over u 
leid zijn 9 gevergd en afgevraagd wordt» of 

I 2 wan-* 



'ï3a XXXFÏILGefpr.DeGodsd.d0r Kinder. 

wanneer het anderen dienftig kan zijn , dat zij 
'het kwaad van een menfch weeten en daar voor 

Sewaarfcbuuwd worden. Leer dan bij tijds be- 
achtzaam te zijn; wees rhet uwen mond voor- 
zichtig en laat u gecne woorden ontglippen ^ waar 
door gij naderhand u zélven^of een ander, zon- 
der eenige noodzaaklijkheid zondt kunnen bena- 
deden* Verzwijg het kwand, 't geen gij van 
cén ander weet, en ontdek de geringfte fout van 
liwen naaften niet, dan wanneer het de nood 
vcrge. Spreek hen vrij met liefde en zacht- 
moedigheid, zoo zult gij hun geen onnoodigc 
fchade- of moeite doen overkoomen. Ieder menfch 
üsai dan^ ook , van u met lof fpreeken , u bemin- 
nen , efi* , wanneer het 'er eens op aan mogt 
komen , ü wedet ontfchuldigdn* Op den regten 
tijd te zwijgen brengt eere aati* 
r Spïi. XMï ia; Vdfchltppm din den H£3» 
'JRE een grmwet: maaf dié trifumijk handelen j 
zijn zijn welgevallen. 

' I Petr, Iu I, 2. 2^0 legt dan af aUe kwaads 
heidj alle bedrog , geveintdheid ^ nijdigheid en 
cUe agterklappingen. En^ als nieuwgeboofen 
'Kinderkem^ zijt zeer begeeris na de redelijke 
ènyervalfchte melk , op dat gij door dezelver meugt. 
npmffeni , . . 

' I Pet.' IIF: io. ii. Want wie ^t leven ^Uef 
hebhen en goede dagen zien^ dieJÜUe zijn tonge 
n!0n hn kwaad en zijne lippen dat ze geen be- 
ikof^ Jpreeken : Die wijke af. van 'r kwade ^ en 
dei, het goede ^ die zoeke vrede en jage den zei- 
i^èn füf^ . ;'..••••■ 

Spiu Xe 19, In de veeUiHd èer 'nmordenge- 
breekt de Qvertnedin^ nkt'; maar die zijne lip- 

pen 



«> 4 



DeGodsd.dermnd.XXXIX.GeJ^eh 135 

f en wederhoudt , is kloek van verftand. 

Spr. XIII; r^. Die zijnen mond bewaart , w-. 
houdt zijne Ziele : maar voor hem is verftooring 9 
die zijne lippen wijd open doet^ 



NEGENENDERTIGSTE GESPREK. 

Over de booze Begeerten en de plicht em 
goede gedachten en goede voornemens 

te vormen. 

ip^adtr. Herinnert gij u nog wel » Iwc de eer* 
■^ fte menfchen tot ae ecrffc zonde vervallen 
zijn ? ir. Ja , de Slang beeft ze verleidt. F. Ea 
op welk eepe wijze ? K. Zij verleide Eva om 
van de verbooden vrucht te eeten. F'. Hoe ge- 
raakte zij daar toe , dat zij van de vrucht :jiate i. 
Was het niet aldus ? Zij zag ze aan , dat ze fchoon 
waare en daar uit ontftond in haar eene begeerte 
om *er van te eeten. K. Ja F. Maar waar uit 
ontflond dan de eerde zonde ?ir. Uit eene boo- 
ze begeerte. F. Zoo is het altoos mijn Kindl 
de booze begeerten zijn het beginfel van bopze 
handelingen^ De eerfle menfchen hadden twee 
Zoonen des éénen naam was Kain , en die des 
anderen Abel. B^ide verrichten zij hunnen Gods- 
diend. Maar, vermids Kain eei| boos menfch^ 
was 9 behaagde zijne diend deii goeden God zo 
wel niet, al3 het g^bed van den vroomen Abel» 
Daar over wor^ Kain nijdig/ Uit dezen rijd 
ontdond eenen geweldige naat tegen zijnen broe? 

I 3 ' , <ïcr. 



X34 XXXIS:. G^fff!,jQ£^d9d. ier£^. 

der» Deze baset iimskte , dat djne gedaame vtt^. 
anderde en dat bij zicb tegen zijnen broeder, op 
ee&e gantfch boosaaptigd wijze gadroeg* £ind^ 
lijk kwam het tot de daad , en hii floeg zijnea 
broeder Abel dood. Dit alles ontïtond uit eene 
booee b^eeixe^ jSjh dan afie de booze begeer* 
te van het hart, niet ten uiterften fcbadelijk ? K^ 
ja' eeker. P. En ^ indiea wij doeken wed- 
v^illig bij ons aankweekcn , en in onze Ziel laa- 
tea bemften , zal ze God dan niet tlr^en? JT. 
Buiten twijfel ^ want God Ilraft alle kwaad. F. 
Wel gezegd mijn Kind ? Bijgevolg dan ook "alle 
booze begeerten. Hij ziet ze alleen en kent het 
kwaad, dat 'er uil ontd^n kan* Hij weet zeer 
jïaaukeurig, hoe verre wij ons overgeevcn,omt 
jmct büjdichap , de booze luften en begeerigkhe- 
den op te volgen, leder menfch' , zal Hij dan 

- aiiet alleen ver|eld«| naar zqne TTerken , maar 
ook naar zijn nydig ^n ^ndlijlc hart , naar zqne 
onbarnihaTtighad tegen de jioodBjdcnden , naai 
iijrte hardnekkigheid tegen den znlfcen die ov^ 
jfem gefteldzijh en mar alle fchaadlifte gedachte 
en booze begeerten der Ziele, die firaïftn doen 
ondervinden , wdken Hü voor den tijd t>f voor 
de eeuwigheid voor dezulken beftemdhecft. Hoe 
«joeten wij ons dan met beijveren . tnijn lief 
Kind! om een c^echt , goed en wewad^ hart 
te verkrijgen 1 Wat zoude het ons baaten , indien 
wij , voor het uitwendige , alle goede daaden 
verrichten , en in onze Ziel met veranderd oF ver- 

, beterd waaren. Zal de ahveetende God niet in 
o^ barten zien , en ons als huichelaars ertren- 
nende , zich van ons af keeren en zime genatLe 

Piih»ji|> oüirckteo, 9[ii^akuèmttcxl, om 

4oQr 



DéG&M. derÉBnéLXXXlX. Ot^^tL f35 

door vijt €11 temt oplettende nasrffigheid» de 
boo^e gedictea te ovenramen. Last ^eenii^d^ 
geen toorn ^ geen bardnekkkheid in uwen boe^ 
eem vernw^cen. ft^oep God «m, dat Hij « een 
zuiver, liefderyk en gdiiootzas9Vibsatjptvt^ en 
zoek vcrvolgends ïftoos , mitfige en "Godc wel- 
behaagende gipdacbcen in uw binnenfte aan te 
kweekeo. 

O liefderipc God ! terwiil gij in het binnenfte 
mi)Der Zide inziet en -aSc aqne gedad^ten - en 
yoo r nee p cBS nieflaat^ ach geef mii een goed 
en reinliaicS Wend vanmij af aUe booze mi- 
gingen en fchadeSjke iofleni Schenk nrij kracht^ 
om het kwaad,in nq ae candodnikken en intne- 
toeieuv; ten einde Ik iieeds niet dan :goede vomv 
fieenens mooge aanbvKeeken , op dn mijne ZiA 
n welbehaagiqk zij, «en ik uwe Ueéde en beften- 
tligen zesen onderanden nopge. Amen» 

Spr. aX: ad. M^'n Zmm geeft mij mr karh 
tn laatwi^e üdgen intine wertn teMwnm» 

SvR. IVr 113. BcJWfd 11 MPte, hwen aHêi$e 
t9waaren is; Wmt daêr wt rijn it ^vügüng^ 

iSam. XVI: 7^ Wam ie mei^hziet iuin iat 
ifwr eogen is ^ mur diükERE z%ti,ket %ürte4MM. 

JAC. I: 14. 15. Maar een iegeUjt werdt vir- 
toebt , als hij iMtn zijn tigen htgeerfijkheid of- 

Strokkm £n verlokt wordu Daar na de tegeer- 
kkdd^ oni¥angjm bMmdx , haart zênde ^ üi 
Ife zonde » vokiiSteü lijmde , bwart den dood. 
: Ps. LI: i&» iScaéf mij ten rein hart o Ooii 
4n pernietifit in H ünnmfie yvm mij «enm ¥ajiên 

^1^ IJOÜiW.êuJaerviij dA« i»Ms 

1 4 wtg^ 



ï%6 XL.Oe/prek.DeGpdfd' der Kin^kr^ 

njoeg, ik zal in uwe waarheid wandelen i v^ree^, 
mg mijn hart tot de vreeze uwes naams* 



VEERTIGSTE GESPREK. 

Over de kracht van bet Geweeten. 

^T^ader* Wanneer gij vlijtig geletrd of anders 
^ iets goeds en loÉjks gedaan hebt n zijt gij 
dan bij u zelven niet wel vergenoegd ? K^ Ik ben 
d<in recht gerud en vrolijk, f^. Maar , wanneeip 
gij eenig kwaad gedaan hebt , wordt gij dan niet 
benaauwd en bang; en wenfcht gij dan niet ^ dat 
het nooit mogt gelchied zijn ? K. Juift zoo was 
ik onlangs gefield , wijl ik vreesde , gij mogt 
het gewaar worden. /^ Wanneer gij nu metopr 
:2et, eenig kwaad doet, mijn Kind! Zoo zult 
gij deswegenshaaft vroeg of laat , beangftigd worr 
•den; fchoon ik het ook niet mogt ontdekken en 
ook niet xqêct lèeven zal ; want gij hebt in uwe 
Ziel een tuchtmeeftcr , die u zal beftraffen als 
gij zondigt.' JT. Wat zegt gij in mij, in mijne 
Ziel 9 Waar is, hij dan ? ^.' Dat is uw gewiflè 
mijn Kind ! de wijze God heeft de Ziel der men- 
ichen dus toeg^fteld , dat zij zich zelf bebaage , dat 
zij geruft en wél te vreden zij, wanneer de 
jneiiich goed doet : maar , wanneer hij kwaad 
doet , zoo naitert zekerlijk al ras de tijd , dat hij 
;dch zeWen deswegens mishaag , zelv zich in 
het heimeli^^e beftraft ; en dikwils de verfchrifc* 
lijkfte angften en onruft in zijn binnenfte befpeun^ 
Daarboven overweeg eens bij u zelven , is hoc 

niet 



DeGo4(d.4n'fQn^^XLGeJ^ek. 137 

niet recht en billijk , dat hij die kwaad doet , ook 
kwaad daar voor ontvange? iT. Ja ^ Hi| dat^ 
die kwaad gedaan heeft, moet zich geduung als 
een menfch aanzien , dat iets kwaad , dat is ala 
* zoo een die ftraf verdiend heeft. iC Ja zo is het. A^ 
Maar wanneer een menfch het kwaad niet weet 
't geen een ander gedaan heeft , weet het dan. 
evenwel God niet? ^. Ja God weet alle dingen. 
y. Zal God ook al het booze niet ftraffcn,? K. 
Buiten twijffcl God haat en ftr^ft het zonder ver- 
fchooning. V. Heeft dan een boos menfch evenr 
wel geen rede om te vreezen , wegens het gee- 
ne bij gedaan heeft ^ fchoon het geen andere men- 
fchcn wecten ? K. Ja, l^. Weet zulk een menfch 
ook wanneer God hem flrafièn zal f K. Neen , 
dat kan hij niet weeten* V. Of weet hij ook , 
hoe of op welk eene wijze hem God zal (braffen? 
K. Ook dat kan liij niet weeten» V. Dan ïnoet 
])ij ook al het onaangenaame en alle moeijeliike 
tegenheden welke hem treffen , aU eene recht- 
vaardige ftraf oyer zijne zonde aanmerken. K^ 
Ja , zoo begrijp ik het ook* /^* Én dus leeft hij 
dikwils in eene geftadige vrees, dat God hein 
X\o% meer ftraffen zal? K. ïhx. is zekerlijk zoo, 
V. Wel nu , bedenk dan eens n^et aandacht , 
welk eene jammerlijke omftandigheid en plaagf^ 
het zij , wanneer een menfch bij zich zelvenover-r 
tuigd is , dat hij een boos en ftrafwaardig Sché^ 
zei zij; wanneer hij zich zelvcn moet befchuldir 
;gen , dat hij den rechtvaardigen toom van Go4 
te vreezen hcbbe , en bijna altoos , door de fchrik- 
lijkfte verwachting van tojekomende ftraffen zich 
moet pijnigen. Een, menfch in dezen ftaat zqn;- 
dci U WMTlijk^ hijiia ge^uurig met zich zelyen 

I 5 « 



tsS XL ütf^th DeOodsS. éÊtfEMsri 

te oimede^ hij wenfcht zonder o^oodes bet 
kwaad nooit gedaan te hebben ; hij is met de 
grootfte beiiaauwdheid aangedaan en vreeft zoo 
wel voor den toorn van God als voor s^lle oiihei* 
ten van tneirfcten en bij veelen wordt dere janr- 
ineTfijke gemoedsgeftalte zoo groot , dat zij wen- 
fchen te nerven* Ach mijn Kind! boe ^vaarr 
l^k is het met opzet eenig Kwaad te doen { tioe 
aangenaam daar tegen , goede daaden te i^errich* 
ten en een geruft geweten te bezitten ! Wöiuieet 
wij Qod 9 als onzen beminnelijken en fiefderij^ 
}cen Vader hoogfchatten « alles goeds vttn hem 
aJË&edken « en van hem verwachten komtèn , 
wanneer wy met geene angftige bekomimer^g 
bdiooren te vreezen , dat andere menfchén ^ ^ 
$t booze xladen ontdekken zullen , of wij de 
tecbtvaardige ftraffen onzer zonden etriten moeT 
ten draagen » 1 dan f$ ons hart vrd^ ^ dan 
bemitmen wij God , onzen Schepper; dan gaan 
wijverbeugd en moedig naar onzeii ai4>eid, hoo- 

gai getrooft op den zegen en befcherming van 
od, en zijn altoos vergenoegd. Daarom mijn 
Kind ! aeffent u zelven , om akij4 ftne mefger- 
lUke Cmeientie tt hebben bij Gid tn 4e men* 
Jc%en. Hand. XXIV. i6. 

2 Ccm. 1: 19. fFant onzen Roefn is 4tzp^ n&- 
mtijk fait tetü^enij^ okzer'O^fikntie , dat w^' 
itt eenvouwt^eid en (q>fetMi^heiü Gods ^ niet in 
vleefcheHjhe "^'sheid , nmar in 4i genait 'Gods 
in de nmertli vtrkjeerd hebben^ m êOenneeft M| 
vlieden^ 

"koM, 11: ï4. 15. fFant wanneer ie Heiée^ 
nm, die de Wet niet hebben ^ yêi^ mttture de 
^nffffidom^éermt zifn^iemiy ie W^t 

niet 



fiiet heibefide^ zijn zich t^ltfm ten Wn. jêU 
dn bfftosmn hit werk der W^t gefclmevm ts 
humu btirten ; hmmt Omfcientie tmüs '^tmigen- 
^9 en de gedachten mür maUumderen hen te* 
Jchuldigendi rf wk on/thuldigendie* 



r>Nr^K->N-^K-^^*N<'N^-NSi^NV-Ns->K^ 



EENEN\^ERTIGST^ GESPREK. 

Over de Nalatigheid in mzm Pligt in bet 
ücedfi en &wr de Ë^tvaardigbeide. 

V^der. Gq weet n« m^ Bef 'Kmdl Wat gij 
^ man God , aan owen cvetHKmften en aan u 
zelveti ichnldig zijt ; maar liebt gg dit alles wid 
tot iiier toe getrouw en oprecht 'gedaafl en ott- 
deiliauden ? Zijt gij «wen Oudepen in alte dtn-- 

§en onderdanig en gehoorzaam ; en nomc we* 
feriif)afnnig of morrende ge weeft? iST. Ach Va- 
der ik ericenhec met fmarte , zeket Ixn ik fötntifda 
wel wederfpamiig geweeft. f^. Hebt ^ , brj alte 
gelegenheden wel altoos de waar)K<id geaegd, 
fedenk u wd en Heg niet ; vmnt God weet ^le 
dingen! Hebt gij u niet fomtild^ met oiiwaarhe-* 
den zoeken vrij te pleiten , als pj niet geleerd óf 
iets verzien hadt ? Bc dtnK ia, en uw gewiftti^ 
overtHtgd u daar van. K. jfL^ dat kan ik iliet 
tegerfpreeken, Fl Maar im tn^'n Kindi iedere 
kwaadaarnge en moetwiüige eigenzinnigheid is, 
bij God ftrafbaar. God is Licffle. Hg wil,, <lat 
wij geduur^ liefderQk , geduldig en zacht&ide- 
flig x^a euBeflf Hoe ^wHs lim gq u tegen 

deze 



I40 XÏA^Qtf^ehBeCkiid. dar Einder. 

k 

deze heilzame geboden en inftellingen van God 
aangekant. Hoe menigmaalen zijt gij tegen uwe 
Zufters of andere Kinderen, met nijd aangedaan 
geweeft,hoe menigmaal hebt gij haar vertoornd; 
twift en krakeel met haar aangevangen ; haar be- 
fchimpt, gefmaad of mogelijk wel geflaagen. Alle 
deze dingen zijn niet recht voor God. Gij nog- 
tans zijt zonder aan deze zonde te gedenken , in 
uwe onweetendheid daar henen gegaan ; veellfet 
hebt gil weinig of mogelijk in 't geheel niet met 
aandacht gebeden ; het Woord van God , zeld- 
zaam met luft onderzocht ; niet zelden ondank- 
baar 'tegen uwe Ouders en Leeraars geweeft en 
al te moedwillig en traag om goed te doen* Zal 
God niet alle deze kwaade bedrijven op zijnen 
tijd ftraficn ? Zal hij niet eens ten jongften dage, 
een' ieder' veelden , naar zijn^ wipyken , en u 
als dan ook? Bedenk dit alles wel, mijn Kindl 
Maar wat zult gij nu doen, om de welverdien- 
de ftralFen uwer zonde te ontgaan ? K. Ach mijn 
lieve Vader 1 ik bidde u , leer mij dat ! ten einde 
ik de ftrgffenvan God niet verder te vreezen hebr 
be. V. Dit wil ik u gaarne leeren mijn Kind/ 
als gij het maar begrijpen kunt. iC Gij hebt mij 
immers zoo menigmaal gezegd., dat God den 
Kinderen verftand geeve , als zij ijverig bidden. 
V. Gij hebt gelijk mijn lief Kind^ wij zullen God 
aanroepen , dat hij uw verftand opene , op dat 
^j leeren en begrijpen moogt , op welk eene wij- 
ze gij van de vrees en welverdiende ftrafFen der 
zonde bevriid en een oprecht , vroom en geluk- 
zalig menfch worden kunt. 

Ach liefderijk God ! tegen u , tegen mijne Ou- 
4ers en teg^n ^«iderpn. heb ik njij ^.menigmaalen ^ 

zeer 



2)iGod$d.derKinderéXLILGf/prek. 14! 

zeer zwaar bezondigd 9 en daar door , uwen 
Rechtvaardigen toorn en ftraifen op mij gelaaden. 
Geef mij toch te kennen 5 boe ik deze (Iraffen 
ontgaan en op welk eene wijze y ik niets anders, 
ais lautre goedheid van u verwachten moge* 
Verlaat mij niet met uwe bulpe 9 op dat ik u aN 
toos» beminne, en prijze, en uwen naam met 
dankbaarheid groot maake. Amen^ 



TWEEËNVEERTIGSTE GESPRElt. 

jfezus beeft de firaffen^ welken wij ver-- . 
ditnd hadden ^ op zich genomen. 

'T^Tader. Een zeker menfch , Was door zijne 
'^ nalatigheid, inzeër'gropte fchüldcn gerftakt,' 
en daar door in de gevangenis gekotóen. Ëen 
rijk bloedverwant van licra. Helde zich als ber- 
ge , dat is : hij beloofde voor den fchuldenaar te 
betaalen ; hij betaalde ook wezenlijk de fchutd ; 
den gevanjïeilen kwam los; en werd na dien tijd 
een brdentliik en braaf menfch. Wat meent gij, 
mijn lieve Kind I was ó^^za. rijke borge niet een 
récht braaf en edeltnoedig man ? K. [a wel. f^. 
Zijn wij dan wegens onze zonden, bij God ook 
niet in groote fchiflden vervallen. Jf. Ja. f^. 
Zoo wij nu ook zoo ' céüen rijken bloedvriend 
hadden , die voor ons betaalde , wöt zou dat een 
geluk zijn ? K. Dat ware te wenfchen. V. Nu 9 
mijn Kind ! wij liebben zoo een bloedvriend ^ 
die zich voor ons aanbood , die alle onze fchul- 
den.^ te weeseu de ftrafièn der 2onde, bij God 

be- 



betajrHe, en dat ïj^ onac bemiöde Heer jfezus , 
vau wefltein gij hi *t vervolg wêcr «ült hooren/ 
Die is voor ons Bor^egeWwclen en heeft in on- 
se plaats alle ftrafièri geleden > welken wij lydtti 
zoudem Wanneer vrij hem , aJs onuen Verlos^ 
fer aanneemen en ons door de genndige htilpc 
van God betren , zoo zal God ons niet ftraffetr. 
JVafit zoo lief heeft Gei ie ff^aeréld, (dat is al^ 
lerJei (a) menfcben;) gehad ydat hij üjnen eenig* 
gebooren Zoon jfonzen Heerjefus Cbnftusjtnw^ 

f ave ^ op dat allen die in hem B^oqfden, (die 
em voor hunnen Borge en VeriorTer aarnianren,) 
niet verhoren zouden gaan ^ maar het eeuwig Ie- 
i)en hebben* Waarom behoieven wij dan voor de 
verdiende fliaSèn* onzer zonde niet. meer te vree« 
2en? Ar. Om dat Jefus dezelvén betaald heefti 
P\ Maar wanaeet nu zoo een menfch ^ welken 
die rijke Blisedverwant uit de gevangenis gered 
bod , in *t vervolg nieuwe fcholden maakte , ea 
zich weder in de gevangenis bielp , denkt gij 
met^ dat zulk kwaad en zondig mentch, zijne! 
verxjiende ftraf zou ontvangen? Jt» Ja- hij ver- 
diende niet beter* f^. Merk gij dit nu wel. Jefus 
heeft onze fchnlden betaalt: maar £in de plaatse 
van Hem dankbaar te zijn en niiar zijn bevel te 
ieeven] wanneer wij , nu wederom , pp nieuw aan* 
lK>udend moedwillig zondigden [en zonder we- 
derkeeren] zo.u4en wij dan niet emdlijk , de wel- 
verdiende ftraf van onze boosheid daar voor 
iQoéten ontvangen. t^« O t daair b^waare mii 

* dé 

(a) ALLE zegt de Heer SEILER » doch verftajt- 
^ige Lecriaeefters weeten ten aanzidn Tin dit vedcbil 
m het midden vaa de padan dos rechts, te Ui^ieo* 



ik^Güdd. ikrKbider. XLlt. Gebrek. 

de goede God voorl KJa mijö lieve KindI daar 
voor zat God u bewaaren, zoo gi^ Hem maat 
techt lief hebt , en Hem geduurig en emfHg daar 
om bidt* iC. O ! dttc wil S: doen ^ lang at$ ik 
leeve.] V. Zeg mij nu nog eens , mijn Kind ! Moe- 
ten wij niet recht verheugd 2ijn^ dat Gpd onse 
zonden fchulden door Jefiis betaaién bet? K. 
Ja; dat is een groote weldaad. V* Moetea WQ 
God dan niet, zoo veel te meer beminnen. ca 
des te bereidwilliger , geboorzaamer jegeu* Hem 
zijn ? iT» Dat Is billijk* V. Wel aan dan onder- 
werp u toch aan hem, in het toekomende en 
dient hem met eeil bereidwillig harte , zegt dan i 
Ach liefderijk God 1 ik dank u , dat gij ooH 
mijne groote zonde-fchuld , door Jefus wegge^ 
tornen , en mij alle mijne Overtredmgen vergeer 
ven hebt. Ach I hoe zal ik u prijzen. , daar gif 
mi] zoo veel goedheid bewezen , en nMJ, vaii 
mijne welverdiende ftraf bevrijd hebtl [O dat gif 
mij bewaarde , om nimmer deze uwe gpedheiq 
met ondankbaarheid te beloonen.] Dan wille ik 
u mijn geheele hart overgeven ; dan zal ik u mei 
eene kinderlijke liefde beminnen , dan zal ik il 
mijn ganfche leven dienftbaar zijn en gehoor* 
zaam tot den laaften levensfnik* Amen! 



DRIE. 



t44 XLnf.Gè^ék.DèGodsd.der}Ünd^ 



> DRIEÈNVEERTIGSTE GESPREK. 
' Over dó Afkomflen het Leven van Jefus. 

^TjM* Zeg mij eens Vader ! Wiè is doch die 
'^^* Heer Jeftis CHriftiisvati welken gij mij ge- 
zegd hebt , dat bij de ftraf onzer zonden gedraagen 
hebbe ? k. Het behaagt mij zeet mijfi lieve 
Kind I dat gij begeerig zijt, om tö Weeten wie dei 
4óorluchuge Perfoon zij. Eene naanwkeuriger 
kennis van denzelven zal u tot een ongemeen 
, Dut en heil verftrekken. Maar yemiids het thöei- 
Üjk is om tot deze kennis te köomen^ behoort 

gj God fleeds vlijtig aan te roepen , ten einde 
ij u daar toe zijne Genade verlecne. K. Dat 
wil ik van harte gaarn doen, doch ik bid n,leer 
inij 'er niaar veel v^n. F. Zeer wel: Wel aan, 
ik zal dim alle^ van zijn eerften ooriprong op- 
iaalen^ Hoé hêete de eerde menfch? K; Adam; 
y. Nu déze Adam teelde veel Kinderen, en de- 
ze wederom , andere Kinderen : dus nam het 
menfchclijk geflacht , binlien weinig tijds op ee-^ 
ne ongelooflijke wijze toe. Vermids nu deze 
eerfte aframmelingen van Adam in afTchuuwIiike 
zonden vervielen en zich daar van niet wilden 
afhouden en bekeertn , zoo verdelgde God hen 
door eenen grooten Watervloed , die den gant- 
fchen aardbodem bedekte; en Noach een god- 
vreezend man bleef met de zijnen alleen overig, 
en in 't leven. Ondertuflchen vervielen de na- 
komelingen van Noach weder in groote zonden, 

en 



m Gods4.(krEkuier.XLni.Oe^eh 14$ 

en veriiefen den dienft van den waaren God« 
Daar pp verkoos pod Abraliam eeri zeer vroom 
en oprecht man , ten einde hij Hem als deii Schep- 
per van Hemel en Aarde en tevens als zjjneii 
yerbonds God op èene gantfch bezond^re wijr 
ze, alleen zoude dienen. IJij gaf hem ook die 
verzekering , djat uit zijiie nakomelingen Hiedoor'^ 
luchtige Perfoon eerlang zoude voordkbmen ^ 
welken Hij aan orize eerflè voorouders in bet Pa- 
radijs belodli Had. Gij weet immers nog welke 
de toezegging waatè , welke aangaande dien groo* 
ten Perfoon , door CSod zei ven gedaan was? Wat 
?eide God tot Eva? K^ Het zaad der Vrmwè 
zal de Slang den kop vermorzelen^ V. Wat" ver- 
ftaat gij door het zaad der Vrouwe t JT. Een 
nicnfch • djc uit een Vrouwe ^oude voorcjkoo^ 
men. y. En wat zou dic.doen? iT^ Die^oudei 
dien zaligen gelukda'a^ weckroni aanbrengen^ 
waar in onze eerde Ouders Tyoor hunnen val], 
in het Paradijs leefden* fT, pït hietit gij wel aan- 

femerkt. Nu . aangaande . dezen doorluctitigea 
erfoon , beloofde God aan Abrahaiii dat Jïij teii 
ëenigen tijde uit zijne nakonjelkigen zoude voord» 
komen. . Déze Abraham nïi had ecnèn Zootil 
wiens naam was Ifaak^ en Ifaak had ook eênèii 
dien Jakob heette* Deze Jakob kreeg van God 
4en naam van ïfrael ; en Jakob , toëgenaamdlfraël^ 
bad t>yaajf Zpdnen , welken om! 'deze reden, be- 
nevens, alle huniie nakomelingen Kihdefen Ifraël$, 
genaamd. wórdeii pn tegenwoordig oiidey den 
i^aam van Joodeh bij ons bekend zijp. Onder 
deze Kirideren Ifraëls was eertijds, eén. groot 
Koning, die onder den naam yan.David aSzins 
Ikroetnd is. Onder zijne afnammëlirigen was 

K ^ • Ma- 



t4« XLtn.GeJprek.BeG«dti.4etSinde^. 

^^a^ia een godvruchtige Joi^vrouw, die aan Jo- 
feph , eeneii Burger int Nazareth, verloofd was. 
Deze van God iiicverkooren , tn op eene won- 
derbaare wijze, door de kracht van den Heiligen 
Geeft bezwangerde Maagd baarde Jtfus, welke 
Chrifti^ of Meffias dat iS de Gezalfde genaamd 
wtrd. 'K, Zoo kwam onzen Heer don uitde jpo- 
dep voort? F". Ja. De Jooden hadden toen den 
waaren en rechten Godsdienft,en waaren als de 
nakomelvigen van Abrnham , Gods uitvcrkooren 
volk. K. Waar wcrdjeliis dan geboren? /< Te 
EethJeliein, een kleb. Steedjen in het Joodfchfl 
land , 't geen zeer verre van ons in het üoHen 
ligt. In zijn jeugd, was Hij zeer gehoorzaam 
aan ^ijiie Ouders cnhun in alles onderdanig. Hij 
nam Ipoe^ig toe i" verfTand en wiisheid. Al- 
reeds in zijn twaalfde jaar, was Hij bezig in den 
lempel ce Jeruzalem fde vergaderplaats van den 
opi;nbaaren Godsdieim^, oln opentüj'k te leeren 
[en het volk te onderwijzen, aangaande diedin^ 
gen , welke de Profeeten van Hem voorzegd had- 
den] en wegens het Heil der Zaligheid, 't welk 
dL-n geenenzoude aatibtengcn , welke tlemhoor. 
den en in Hem geloofden. Zijne leer was zo* 
danig ingericht en van dietl aart , dat alle die 
Hcnl hoorden, zich daar bvcr'verwonderden* 
lïi zijn' dertigfte jaar, begon Hij, in het Jood- 
fche i?im , te ptediken en te onderwijzen. Dan 
op dat de Inwooners van die landflreek , en ver- 
volgen^ alle andere menfchen den wil van God- 
des te eerder mogten leeren kenden , vprkoor 
Hij' fmaffjoodfche mannen van geringe afkomft,, 
tot Apoftelen of Heilgezanten , welken Hij drie 
jttareu by zich hield, op du zij wat Hij deed' 
zieu t 



iüen 5 en wat Hij leerde hoeren mogten. Vc^ 
Volgends. gaf Hij hun beviel, om zelve in 't open* 
baar te léeren en vobrnaamèlijk die grobte Hcil- 
piaar te verkondigen , dat de lang bèlobfile Chii- 
Ritó nu gekomen waare: Op dk nu de men^ 
fchen in Hem gelooven, enlieiia, als den lang^ 
beloofden CHriftiis zouden aanneemBn,dced Hij 
zeer groote wonderwerken: Hij maakte veele 
blinden dienden; lammen gaande; krenken ge- 
zond.; en wèktë zelfs eenige döode menfcheh 
óp. Maar, vermids te zijnen tijd , de. voomaam- 
fle en aanzicneliikfte Joodetr, voor het gitooifte 
gedeelte,, Waereldgczindé^ fchijnheilige en boo-^ 
zé menfctièn waaren, benijden zij Mem ; en dar wei 
tneeft om de hoogachting , die het volk Hem* 
toedroegj De nijd bij hen tot haat overÖaande ^ 
befchuldigden zij Hem bij de Opperfte Regering 
te Jehizalera mét valfche en leugenachtige aan- 
ktegten. Deze gaf Hein over in de handen van 
Piiatus , een Heiden en eeri zeer godloo^ tnenfch i 
die te dier tijd Landvoogd of Stadhouder over 
Judea was» De?è liet Hem , op de onftuimige 
fen onbillijke aanklagten dèr Joodefi geefTelen eii 
èen kroon van gevlófchte doornen, op het hoofil 
zetten; en veèvolgendsj na dat Hijeene lang- 
duurige en wreede foltering van heidei ifche krijgs- 
knegten had uitgedaan, met hapdèn en voeten 
aan èen kiiiis nagelen én aldits fferven; Jofepli 
van Arimathea een rijk en aanzienlijk inan , van 
dé Joödfche Overheid^* vrijheid vei kregen heb^ 
bende , otii het dood lichaam té mogen hebben , 
ham het van het kruis af en.leidehet in z^n eigert^ 
graf, 't geen nieuw en uit een rorle gehouwen, 
wks; Mm God wkte Hem, dp dèri derdeit 

K £ da(; 



148 XLnLGefprèkDeG(fasd.derIGfiden 

d^ • wederom ,op en Hij kwam levend uit het 
graf te voorfchijn. 

. Na zijueOpftanding bleef Hij nog veertig dagen 
op aarde, en verfcheen dikwijls, op verfcheiden 
plaatfen , aan ziine Leeijongerep. Zi]n tijd eindlijk 
verloopen zijncle, bracht Hij hen op cfen Olijfberg, 
buiten Jeruzalem ; zegende hen en voer van den 
gfezègden berg zichtbaar j voor hunne oogen op 
ten Hemel. Daar zit hij nu in de grootfte en luis- 
terrijkde Heedi^beid aan de rechte hand van zij- 
nen Vader, mar heerlbht en regeert Hij over 
de gantfche Waereld. Van daar zal Hii nog één- 
maal wederkoomen en de Dooden uit hunne gra- 
ven dóen opftaan ; en ten jongden dage zai Hij 
het ziin , die het gantfche menfchdom , voor zij- 
nen Rijkszetel zal doen verlchijnen ; en de god- 
looze nakomelingen van Adam tot de eeuwige 
verdoemenis en pijnen zal overgeeven^ maar zij- 
ne godvruchtige Kèurelingen met zjch opneemen 
iti den Hem^I, om hen dnar te doen genieten 
eene Vreugde die eeuwig zal duurcn , en een 
Heerlijkheid , die onverganglijk beftaan zal. 

Jb3. Vil: 14. Daarom zal de HEERE zelve 
ulieden een teken geevenj; ziet een Maagd zai 
zwa?iger, worden èn eenen io<me baaren en zijnen 
naam IMMANUEL Iieeten. 

Mat. 1: 21. Én zij zal eenen !^oone baaren 
en^ij zult zijnen naame heten JESUS; want 
Hij zal zijn Vfilkzatig maaken van haare zonden^ 

Joh. XVn j 3* En dit is liet eeuwig leven , dat 
zij u kennen deneenigen waarachtigen God^ en 
Jefus Chrijlus^ dien gij gezonden hebt* 

Luc. Il: lp. IJ. En de Engel zeidet9t hen: 
yfeejl niet, w^nt ziet! ik verhndige.u groote 

blijde 



DeGodsd.derKin(kr.XLJF.GeJprek 149 

blijdjchap 9 die allen den volke weezen zal. Na^^ 
mehjk^ dat u heden gebooren is de Zaligmaker ^ 
welke is Chrijlus de Heer e , in de Stad Davids. 
Mat. XI; 15. De blinden worden zienée; de 
kreupelen wandelen ; de melaatfchen wierden §e^ 
reinigd; de dooven hooren ; de daoden worden op- 
gewekt ; en de armen wordt het Euangelium ver- 
hndigd. 



VIERENVEERTIGSTE GESPREK. 

Hoe Jefiis^ ats een onTcbuldige^ de fcbidd 

der zonden en Jirafe der menfcb^ ge- 

dracfgen beeft^ 

^T^ader. Zoq hebt gij d^n pu , op de onlangs 
^ gehouden wijze , uwen Heer Jéfus. lecreii 
kennen ? iT. Ja , / maar ik v^rftaa nog niét op 
welk cene wnze Hij mijne flraf beeft wegge- 
noomen ? y. Wanneer eeri mtnfch zelv \t\ de ge- 
vangenis zir , kan bij dan een' ander' wel ve^- 
loffen ? JST. NeeUé P". Wanneer ook iemant zelv 
in groote Ichulden'zit, en geen geld heeft, kan 
hij dan ook wel vQor anderen betaalen ? a » Neen 
zeker dat kan bij niet. F, Maar wanneer iemant 
zelv verdiend heeft j, zijn gantfche leven in de 
gevangenis gezet te worden , kan bii dan voor 
anderen deze ftraf wel lijden? jJT. Öat kan hij 
waarlijk niet. V. Wel nu,indienjefus zelv met 
zonden- fchulden was belaadcn geweeft , zou Hij 
clan voor onze fchulden hebbeu kunnen betaalen ? 

K 3 JF^. 



. 1 5Q XMV. O^A. De G^dsd. êtrKMet^ 

Z. Nfeen, F.' Meuk dit dan op mijn Kindl Je- 
fiis was een gantfch onfchuldig mcnibb. Hij was 
in eene volkomeile onfchuld gebooren; Hij deedl 
iitets, dat naar 2onde geleek; ja iu Hem kwaa-^ 
ameu nimmer ^een^ge de minfie begeerlijkheden 
tot zondigen op. Had nu , i^oo een gstntfch on? 
Ichuldigeti menfch , w^l 200 ^ene harde ftraf en 
den dood verdiend ? en wd zoo eenen fmertb'- 
ken, fchandlijken en verfchriklijken dood , als 
Jefus geleeden leeft? K. Zeker niét. F. Weet 
dan miin Kind ! dat Hij om onze zondigen 
toeftand dezen alleifmeitUjkften dood j^eeden 
hebbe. Maar kunt gij ü nog yjt\ herinneren , 
wat yt>or een fla^f Goi dei:i eerde tnenfehen 
heeft opgelegd? K* Ze^r wehdè ftrafiè van^eni 
dood. ÏK En even alzoo, heeft God over elke 
Qvertreëding zijner geboden , den dood gedreigd. 
Hebt gij nu ook niet, meniigmaaleQ de geboderi 
Gods overtreederi ? É^^ Ach ja zeker maar al te. 
veeK F. Hebt gij 'dan ook niet de doodftrafe 
verdiendP K. Oit kan ik niet tegenlpreeken. Fh 
O ziet dan l ook uwe zonden heeft , fhidieii gif 
anders dien ^Verloflcr tot uwen Heiland verkieft,j 
de gantfdi onfdiuldige Jéfiis door zijnen dood 
weggenoipen. Die fmerten, welken gij hitr en 
9ok na dit i^^ zou hebben moeren uitftaan , 
heeft t-lij geleedeti. Daarom wanneer gij eens 
fterven zult , zn\ de dood u geen ftraf, maar. 
eene verwijOTelrng doen ondefgaau , die u eene 
€nu!t(preekiijke "vreugde zal aanbrengen. Jefu^^ 
dan , 18 om uwe , mijne en van alle andere men- 
fchen zoo velen Hem aanneemcn en geloovig 
omhelzen, övenredingcTi en zonden , geflaagen 5 
jjemarteld , gegeeffHd en ter dood gebrachte 

' ' ' Daar- 



D$Goisd.derSSnikr.XLIF.GeJPrek, 151 

Daarom zegt dé Profeet Jefaia : Hoofdft, Lfll: 4, 5, 
' Waarlijk Hij hiift (mze irankbeden ^p zich ge^ 
hoömen en ome féertm hetfi Hij gedre^eni 
doch mi achtedén Hem^ dat Hij geplaagd ^^ van 
God^ijlaagen eH verdrukt war. Maar Hij is 
0m onze overtredingen verwond ^ om on%e onge- 
rechtigheden is H^ verhrijfM ; de ftfoffe die 
ons den vrede 'aanbrengt , in^ès op Hem 4 en door 
zijne ftnemen is tme genezinge ceworden. Zou- 
den wij nu 200 eeaen góéden Verioff^r niet Jief 
hebben , die ons dus in genade aannüo) ; die ons 
van zoo veele duizende bedroefde oogetibliHken 
van gevaar bevrijdde; die de Genade vanGiid 
voor ons vetworf eii oiis tot èenè eeiiw^e Za- 
. Itgheid bekwaani maakte. Ja mijn Kindl O laat 
ons Hem beminnen ƒ Hij heeft onS eerft lief ge-» 
had; liu^t ons Hem ,ohze gantfche Ziel ovcrgee- 
ven 5 en Hem dagel^i|ks 9 met veele tekenen van 
godvrucht hulde doen en nikpmer vefgeeten te 
prijzen. ♦ Want daaar toe heeft Hij óns verioft 
van zonde en alle ohgèrechtif heid ^ op dat Hij 
zich IveiHgde en toebereide een Volk , dat ijverig 
waare in goede werken* Dqar toe geeft Hij oris 
krachten ; en zal 'er ons ééns ten jongllen dage 
rekenfchap van afvorderen. 

2 KoR« V: 2 1 . Want dien , die géén zonde 
gekentheeft^heeft Hij zonden voor ons gefnaakt^ 
op dat wij zouden wórden rechtvaerdiglkid Gods 
in Hem. 

Mat. XX: 38. GeHjk de Zoone des menfthen 
met is gekoofnen , ofnjsidiênd te worden , fnxmr bh 
te dienen^ en zijne Ziel te geeven tot l^9n rünl- 
foen voaif 'yeekH. 

K 4 ' Joii. 



. - * ■ ' 

Joh, X: 17. i8» Daarom heeft mij de Fadet 
tirf^ overmids ik mijn Uvm aflegg^^ optlat ik 
het zelve wder&m neemê. Niemant neemt het 
telve van mij \ maar ik legge het van. mij zelven 
af: ik hebbemagt het zelve af te leggen en magt 
hét zeWe wederom te ne&nen* Dit gebpd heb ik 
^an mijnen Pader ontvangen. 
' Hebr. li: 14. Overmits dan de Kinderenden 
vlee/ch en bloe.ds deelachtig zijn, zoo is Hij ook 
desgelijks derzelver deelachtig geworden , óp dat 
Hij dot»" den dood^te nietè doen zouM^ den gee- 
fien die V gewetd des doods ha^ , dat is den 
Duivel. 

-^ Roivr. V: 8. Maar Godbevefiigt zijne liefde^ 
te^en ohSy dat Chriflus voor ons gejlorven is^ali 
^ij noch zondaars waarèn. ' 

iTiM. U: f;: Want daar is Hn God, daat 
is ook één Middelaar Godes en der m^fchen^ de 
menfch Chrijlus yefus. 

RoM. VI: 23. idaar de befqldinge der zon* 
ie is de dood , maar de Genade^ifte Gods is 
het eeuwig teVen , door Jefus Qhrijlm: mzen 
Heere. 

^RoM. III; 24. Wij worden, om niet gerecht' 
yaerdigd, uit zijne Genade, door de Ferlofftng 
die in Cbrifius J4/US is. 

I PüTR. .1; 18. 19. Weetende dat gij niet door 
Vêrganglijke dingen Zilver of Gj}ud,verlQfi ziji, 
mt uwe ijdele wandelinge ,die u van de l^aucrefi 
overgeleverd is;maardoor het dierbaar bloed van 
QbriOMS , als een^ onbeftraffelyken en onbevlek- 
ten hiamsk 

sKoR^ V: 14. 15. JVant de liefde van Qhri' 

' iiüs 



peGodsl der Kinder. XLIf^.Gejf^rek. iS| 

flus dringt ons : als die dit oordeelen , d^t , in;- 
dien een voor allen gejlorven is; zij dan allen gé" 
ftorven zijn. 

iTiM. 1; 15. Dit is fien getrouw J^ocrd en 
alUr aanneeminge waardig : dat Chrijliis Jefus 
jn de JVaereld gekomen is , om de Zondc^r^h %a- 
lig te maaken. 

Joh. X: ii. Jk ben de goede Herder 9 de goe- 
de Herder fielt zijn leven voor de Schapen. 

iJoH. Il: a. Én Hij is een vérzoeninge voor 
onze zonden; en niet alleen voor onze zot^n^ 
maar ook voor de zonden der geheÜle IVofireld. 

Eph. I: 20 -aa. Die Hij gewr4)cht heeft in 
Cbrijlus. Als Hij Hem uit den dooden heeft op^ 
gewekt; en heeft Hem gezet aanzijnerechtehand 
tn den Hemel : yèrre boven alle Overhad en magt 
en kracht tn he§tfchappife ^ en allen naam^ die 
genaamd wordt , nie:t alteen in deze Waereld, 
maar ook in de toehme^de. En heeft alle din- 
gen zijnen voeten onder'worpen , en heeft Hem 
der gemeente gegeeven, tot ee,n hoofd boven aUe 
dingen* 

Jort. V: aa. a^. U^ünt ook de Fader oordeelt 
niemant • nuiar heitft al het oordeel den Zoone 

S\egeeven. Op dat zij dien den Zoone eeren^ge- 
ijk zij den Vaader eeren. Die den Zoon niet 
eert 9 eert oö* den Fader niet die Hjem gezonden 
heeft. '[ ' 

Mat. XXVIII: 18. En Jefus bij hen komen- 
de^ Jprak tot hen , zeggende : ndj is gegeeven 
(^lle Magt in Hemel en op Aarde^ 

I Petr* III: aa. Welke is aan de rechtehand 
Qods , opgeyaaren ten Hemel , de Engelen , Mag- 
ten en kirachtjsn Hem onderdanig gemaakt ^iW^- 

K 5 VYr- 



154 XlV.Ge^ek De Göéd^^ ISnSêf^ 



VYFËNVEERTIGSTE GESPREK. 

p0^ Jefus niet alleen TFaaradiig Menfih 
maar ook fyaaracbtig God zij. 

rader. Nu is bet tijd , mijn Kind ! dftt gij uwen 
Verlofler nog wat naalYwkeuriger leeit ken- 
nen. Uit hoe Veel deelen beftaat een nienfch? 
K. Uit twee deelen , a]i!( lichaam en ZieU V. 
Üit even zoo veete deelen beftpnd ook onze Ver- 
lofler; maar, bebalven dat ^ was H§ ook Gods 
^on* JMaar is God ook almagtig? K. Ja, V. 
fc God o0k övera! tegfenwoordig? K. Ja. V^ Nu 
200 b dan de Zoon van God ook ahiiagtig en 
overd tegenwoordig : Ja Hij fe ook foed > rcGht- 
vaerdi^ , alweetetid , ohveï^nderiijk en van eeur 
Vingteid God 9 gelijk d^ Vader^ DiKir zijn dan 
twee zaaken » die gij in uwen Verlofler wel out? 
derfcheiden moét. Het ttr^ke is^, dat \^K\ de éeu- 
Vrigfc , almagtige én fteêds óvefftl tegenwoordi- 
ge Zoon van GöD zij; het andere^ dat Hij pok 
ïEien waarachtig menlch zij. De Zboti v^n God ^ 
heeft zich met de^i menfcli Jeflis j Wielken de 
Maagd Maria gebaard heeft , ?oo naauvv veree- 
liigdjdat béide de Zoon vah God en dé ttienfch 
Jfelus , nü een' Perfoon óf éeneii Heere Ghri- 
fSm uitraaakcn. JT. Ddt ftitk is acer zwaar om 
te ^ begrijpen. A^. Zoo is het mijn Kind! maar 
hebt gij niet een Ziel? K. Ja. K Hebt gij ook 
téti lichaam "iK, Ja. F. Maaken uu niet beiden 

Lic-! 



i^tchaam tn Zid «en menrch uit, ge^ ^ djt? 
JT. Zonder, twjfel. ip''. Wel op even f eene t jj* 
na gelijke fchcion niet] de^dide wijze is het 
in Chnftus. Hij is Gods Zoon en ook de 2oon 
van Maria; en beiden roaaken zij, bijna j^el^k 
lichaam en Ziel, nu een' Perfoon eeneri Chriftus 
uit , [en de menfchheid van. Cbriftus befUat in 
de perfoonlijkheid des Zoons van God] Maar om 
^t (luk u liog wat betec te doen begrijpen; 
jfchoon eigeiilijk deze verborgenheid onbej^iji^- 
Baar en door geene woorden is dt;t;ednikken] ziet 
pj dien vetgulden beker, daar op de tafel wei ? 
A» Ja. ^. Jtiet gij wel hoe het Goud om het 
2ilver legt , en hoe de Beker rondom daar mede 
pverdekt is? K. ja* V. Maaken tau beiden l^oud 
en zilver dus vereeni^d^ niet te zamen maaree» 
xie zaak uitpüT. Ja. f^. Blijft het goud neet goud> 
fchoon het boven op bet zilver legt en daal* zeer 
naau w mede vereenigd is ? K\ Zekerlijk ja. F'^ 
Zoo blijft ook de Zoon van God in zijn Godlljke 
hoogheid en Majefleit , altijd Gods Zoon , fchooQ 
Hij met den menfch Jefus een Perfoon uitmaricté 
jT. De Zoon van God heeft dan niet opgehou^ 
den de Zoon van God te zijn fchoon Hij menfch 
werd? f^. Neen, mijn Kind ! God kan nietc^^-* 
houden God te 2ajn ; Hij is onveranderlijk. BKjft 
de Ziel niet een Ziel, wanneer zij met bet lic* 
haém vereenigd wordt? K. Ja. P". Blijft heteehl 
geen geld fchoon het in een aarde vat gelegd 
wordt ? K. Ja. f^. Zoo houdt de Zoon van God 
oök nier op , de 2^on van God te zijn , fchoon 
Hij zich met den menfch Jefus op het naauwfte 
vereenigde. Verftaat gij dat nu wel? K, Ja. fc 
geloof dat ik het veriu. F. Wei nu dan zult 

gil 



iS6 XLr. Gef^èk. DeGödsd.dcrISnden 

gij ook, deze anderfints voor de. Kinderen zeer 
moeilijke Schriftuurtekften ook wel verftaan. 

Joh. I: 14. En het Woord, {dat is de Zoon 
van God) is vkefch gew<>rden en heeft onder ons 
gewoond. 

JoH^ UI: 16. Want êlzoo Hef beeft God de 
ïVaereld geluid ^ dat Hij zijnen eeniggebooren 
Zoon, gegeeven heeft y op dat een iegelijk^ die 
in Hem gelooft , niet yerderve maar net eeuwig 
leven hebhe. 

iJoH. I: 7. Hetbked van Jefus Chrijluszijr 
nen Zoon^ ('t welk Hij in zija bitter lijden en 
aan het kruishout uitgeftort beeft} reinigt on3 
van alle zond^. 

K. Zoo b dan de Zoon van God voor ons 
geftorven? F. [Zoo is 't mijn Kind! maar ook 
dit is moeilijk ! ] God kan niet ftcrven mijn Ijeve 
Kind l dar bemerkt gij wei I Ik zeg Go4 kan niet 
fterven; [en nogtans zegge ik, dat Gods Zoon 
geftorven is : God kan niet fterven , ] maar de 
Zoon van God heeft zijne menfchelijke Natuur, 
voor ons [vooral de zijnen] in den dood overge- 
gceven , en dat is bij God even zoo veel , al^ 
of alle [die] menfchen voor hun eigen zonde den 
dood ondei^aan hadden. 

aKoR. V: 15. Als die dit oordeelen, dat iu' 
dien een voer ailen gejlorven is , zij dan- aUeng^^ 
ftorven zijn. . • . 

iJoH. II: 2. £n ÉTt/ ("te weeten Jefus) tV er» 
vetzoeninge voor onze zon^n; en niet alleen voarj 
de onze^ maar ook voor de zonden der geheele 
JFaereld. 

Wanneer nu een boos en zondig menfch voor 
ons geftorven waaie^ zoo zouden wij nog eer 

nigfints 



bè Cö'Jsd. der Kindeh XLV. Gefprck 1 5f 

iiigfints twijfelen of hij de gantfche ftrafFe over al 
onze zonden weggenomen haddeimaar de Zooa 
van God, [die zonder zonde gebooren , heilig, on- 
nozel en onbefmct was j] heeft zijne menfchelijke 
Natuur en Ziel, voor ons laaten martelen, zou 
hét God nu niet waarachtig ernft zijn , [dezen] 
nienfchen hunne zonden te vergeeyen? en zou 
zulk een Verloffer niet eene eeuwige Zaligheid 
kunnen aanbrengen? 

. JloM. VIII: 3i'34. Zoo God voor otts is ^mé 
zul stegen ons. zijn? Die ook zijnen eigen Zoon 
metgypaard heeft ^maar heeft Hem voor ons ai- 
ten overgegeeven ^ hoe zal Hij ons ook^met Hem 
met aUe mngenjchenken^lPte zal befchuldigin^ 
inbrengen tegen de Uitverkoomen Gods i God ts 
het die rechtvaerdig maakt. Wie is 't die ver- 
doemt'? Chrifius'is \ die gefiormn is i ja dat 
meer is , die ook ïipgewekt is ; die mk aan de 
rechte hand Gods is ; die ook vóór ons bidt. 

Prijs , lof en dank zij u toegebracht- O goed- 
doende God dat Gif uwen geliefden Zoon vppr 
ons hebt overgegeeven ^ om in zyne onbevlekllj- 
ke en heilige menfchhcid voor onze zonden te 
lijden en zoo vcele verfmaadheden , pijnen en 
wreedheden uitteftaan; ten einde Hij ons verge- 
vinge van zonden en» eeuwige Zaligheid zoude 
aanbrengen. Ach ! hoe zullen wij deze onein- 
dige weldaaden van eeuwige liefde naar waarde 
i^enoeg roemen I hoe zullen wij dezelven door 
eenen oprechten en heiligen wandel naar waarde 
genoeg beantwoorden ! 

H^BR» V: 8, 9. Hoewel Hij de Zoon was, 
nogtans heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit het 
geófiê Hij heeft geleeden. En geheiligd zijnde , 



^58 iLKÖefpf^ehbcGüOsiierÉéieiri 

is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn , een oófF" 
zaak der eeumge Zaligheid geworden. 

1 Joh» IV: 9. Hier in is de Liefde Gods t&- 
gen ons geSpenbaard^ dat God zijnen eenig-ge^ 
booren Zoon gezonden heeft , in de ÏVaerela^ op 
dat wij zouden leven door Hem, 

Gal. IV: 4. 5. Maar , wanneer de volheid 
des tijdi gekomen is , heeft God zijnen Zoon uit* 
gezonden , geworden uit een Vrouwe ^ geworden 
onder de Wit'. Op dat Hü, de geenen , die on- 
der de H/et waar en ^ vélojfen zoude ^ èn op dat 
wij de aanneeminge tot Kinderen yerkrijgeti 
zouden. 

Kol. Il: 9* tfini in Hem woM die dê Vol- 
heid der Godheid lichaamlijk. 

Joh. X: 30. Ik en d$^ p!êder %iUn een. 

Joh. VJII: 58. Jefüs zeide tot ken : voorwaari 
voorwaar ! ze^iku^ ee^ Abraham wasj ben iki 

Joh. V: 19. ^ejus dan antwoordde én zeidè 
tot hen: vborwaar voorwaar I ze^ ik ü, de Zoon 
kan niets van zich zeh^en doen^ ten tij Hij den 
Vader dat ziet doen: waru xoöi ftal dtè doet^ *i 
zelve doet ook dé ZobndisgelijkÈ^ 

Joh. V: 23. Op dat Tij aliek den Zione eeréri!^ 
§dijk zij den Vader eeren. Oie den Zoon niet 
eert , eert den f^tder mei die Hem gezofidek 
heefti 



iefKimU*.XLVÏ.Cej^ek. i$^ 



ZESENVÈÈRtlGStE GESPREIL 

DaP wij door bet Celoof in Jefus van dé 
ftraffen der zxmden verlofibt^ eri der eeu» 
wige Zaligheid deelachtig worden , fcbooH 
dfi Pligt van heiliging door het betracht 
ten van goede ff^erkm ook noodzaaklijk isé 

*V/^adet. Heeft Chriftus nu op deze wijze-» 4le 
*^ ftraf der zonden op zich genoomen. K. Ja 
de Heer ndm al onze zonden op zich Indiett 
mj gezondigd hebben^ hebben wij eenen Foor^s 
Jpraak bij aen yader^ namêntHjk Jefus Chri* 
Jtus den rechtvaerdigen en Hij is een verzoening 
voor onze zonden en niet alteen voor onze 2»n- 
dën^ maar ook voor de zonden det geheeU IVdO'* 
reld. f^. Wat verftaat gij door de gcheele Wae^ 
reld? k. Alle [ofwel Allerlei] nienfehen in de 
geheele Waereld. P^* Dat is wel gefprooken. 
Dus wordt dan geen menfch , [wien Chriftus tot 
Zaligmaker geworden isl om zijne zonden ge- 
ftraft. Ki Neen zeker l [niet één van die allen.] 
f^. Maar nu onlangs , werd dat boos Vrouws- 
peribon-, *t geen geftoolen had , openlijk geftraftij 
K. Dat is zOé Maar heeft dan Chriftus deiie 
ftrafookniet gedtiiagen? Fi Die ftraf welke de 
zonde na, zich fleept, mijn Kind! is van twe- 
derlei gevolgen. Ken flr^f bij God en een fttaf 
bij de menfcbeQ ^ en wel voor al bij dé Wereld* 
fche Overigheidtf Dt Heer Jefu* heeft-alleftraf- 

fen 



i5o XLVLGefprek.DeGüd5d.dèrEiiiJc^. 

fen'overde zonden gedraagen, welken wij vaii 
God te wachten hadden» Dan, mijn lieve KindI 
Tefus is onze Middelaar en Verioener niet biï de 
Waereldfche Övcrighcid , maar bij God. ^^ Dus 
hebben wij dan gantfch geene ftraf over onze 
zonden meer te vreèzeh? y. Ncen'j itldien wij 
mpx^efus vocT onzen Verzoener erkennen en aan- 
nèèmefi , QU \s in Hem gelooyèn. K. Dan hebben 
wij in *t geheel geene uraf tneêr te vfeèzen?^. 
Neen, het is dan even zoo Veel als of wij, iti 
'( geheel nooit geen zonde gedaan badden. God 
aanfchouvvt ons, om Chrillus wille, als gerecht- 
vaardigde en heilige menfdien. , NVant.al onzö 
fthuld heeft Chriftus betaald. Wij hebben daat 
door i als Kinderen van God ^ aandeel aan de 
^Liefile van Qod ^ aan zijne befcherming en aan 
alle die weldaaden , welke Hij fijnen beminden 
Schepzelcn betoont, 

RoM. V: 1. Wij dan gerechtvaardigd zijnde 
uit den Geloove^ hebben vrede hij God^ door on- 
zen Heere Jefus Chriftus. 

K* Derhalven zijn 'er dan geen rtrafferi meêc 
te wachten en kunnen et moogen doen wat wij 
willen? ^^ Wat zegt gij, mijn lieve Kind? Is 
niet de ondankbaarheid tegen menfchen eene^vaii 
de yeffoeilijkfte ondeugden ? K, Ja. P. Zoüdt 
gij dan zoo ondankbaar tegen God zijn ^ dat gij 
fiem wederom, door uwe zonde, op nieuw be- 
ledigen zoudt? Heeft Hij u daar toe niet ge- 
fchapen , dat gij goed doen en met gehoorzaamr 
heid , zijne geboden zoude nakootnen « Hem 
2oudt hoogfchatten en eeren? K^ Ja» ^ Heeft 
Hii u ook daarom nijet ,. door zijnen eènigen 
gCDOoren Zoon , van: alle fchuld èn ftraffen uwer 

• me* 



DeOidid.dcrKhidèr.XLf^Gifpnk \6i 

ihenjgvuldige overtredingen bevrijd; Oft dat gi/ 
dt: verdoemenis ontgaan en in heiligheid én jgé^ 
lethtigbeid voor Bem leeveh mMiSt ? Meent gij» 
dat de Heet j^^i zgn dierbaar le'even, voot 
de menfcbèn ^arom heeft afgelegd én den dood 
ondergaan 9 jdat Hij aan böoze zondaarcu devt'ijr 
lieid zoude verkenen , ohbefcfaaaüid en zonder i 
«enige vrees Voor JftraflTè st zondigen ? K. Ach 1 
vergeef mij mijn onkunde^ ikdagt'erzoótladuw- 
keurig niet, op. jP^* Overweeg eens yft\\ watUc 
u gezegd hebbe. Wat meent gij , wanneer eetl 
Vaaer eenea ongehoortaamen Zoort had ; did 
zicli in fchulden geftott en door 2ijn Godloos 
gedrag tot de gevangenis verweian zag; hem uit 
cene tedere liefde van de boejen verlode eri zij- 
tie feliuldeit betaalde ^ en die moedWi)%e en 
booze Zoon begiiig gedudrig nieuWe zoriden; 
fen maakten bet zoo flecht, dat bij^e Overheid 
wederóib iti handen kwaame ^ wat dunitt u ; zeg 
ik, zou de goede A^ader^ zulkeenen öngehoor* 
zaamen Zooii niet eitidlijk , aan de Overheid' 
óverlaateii, om rechtveerdig.geftraft té worden? 
JT. JJi, roet alle recht; F. Worden dë ftraffert 
van zulk een menfeh liu noR iüet gi-öoter , datt 
dié te vooren NVaaren? K. ik geloof zeker ja* 
y. Nü dus zou ,ook God. met die geeneu mö^ 
ten handelen, .wélken Hij door zijnen Zdön viri 
de eeuwige gevangnis bevrijd had ; injieii zij s;ich 
door nieuwe zonden gedtiurig aan nieuwe (Imf- 
fbn fchüldig maakten: Hij zou eindlijk met hen 
naar zijne getèlchtigheid moeten te Werk ^an ; 
Hij 20U met zijne genade van hun muaen wij- 
ken ; hen overgeeven aan hunne boozc begeer-: 
iykbedeo 9 en wanneer ?ij dus van de eeoé tot 

li ' - .ëè 



^ andere zonde ovei^ngen 4 zouden zij eindlijk 
m hec eeuwig verderf móeten genaken* Immers 
dus zegt (ie ApoRd HsisR. a: a6, 27. Want 
200 wij willens zondigen^ nado^ wij de kenniffe 
4ir waarheid ontvangen hMen^ zoo blijft daat 
geen Jlachtoffer meer over voót de zonde* Maar 
^ êen J'chrüUjie veirwathtinge de^ oordeels en hütê 
des vuurs , dat de tegenftanders zal verjlinden. ' 

£n 2 Kor. V: 15» Jtls die dit oordeelen y dat 
ifidien een voor allen gejiorven is , zij dan allé 
gejiorven zyn^ En Hij is v$or allen geftorvtn , 
lip dat de geënt ^ die leelien^ niet meer zicbzeWen 
Vèudtn kevsn, maar dien j die voor hungeJioT" 
y^ en (^gewekt is. 

[ Wac is hec daarom goed , mijn Kind ! dat 
Cod de sijoen voor :2uik.eenen afval bèWaare ! j 
Wenfcht jpy nu ook niet aan uwen beminden 
Verloflët toe te behoren en Hem eigen te zijn 9 
Mn Ja « dat wenfch ik van harte; K» I^ebt gij 
dan ia waarheid , een oprecht voomeemen , 
om 9 met opzet en overleg , geene zonde meer 
te doen? a; Ja dat heb ik voorgenomen. Fl 
£n ook altoos alles goeds te verrichten ? K. Ja 
aoo veel mij doenlijk ziji f^. Wel aan dan, [Smeek 
daar toe veel de GodÜjke Genade ! waarlijk mijn 
lief Kind I ] Gpd wil u bijftaan ,- en met zijno 
hulpe onderlleunen^ op dat gij veel goede daa- 
den verrichten moogt« Cf eloof het mijn Kind 1 
uwe Verlofler.zal u fraidsgij Hem daaglijks daar- 
om aanfméekt] zijnen alvermogenden Bijftand 
verl&eneil^ waar .door gij leeren zult, alle boos- 
beid te vermijden ; ja daar door zult gij gefterkt 
worden 5 ooleene menfcjte van allerlei goede 
daaden te verriehien. K. Wac moet ik dóór 

dien 



DeGodsd. i^r Kinder. XLVI, Qtfpfek. i ^3 

'dien Bijlfcuid verftaan ? V^ Den Heiligen Geeft^ 
riog dasir van ^ zal ik in 'c vervolg nader met u 
fpreeken. , 

Marc. XVI: i6* Die gehüftzal hebben^ èn 
péo^t zai zijn , zd zalig *votfrden. Maar dXe 
met zal ^eiwft hebben , zal vetdêetnd worden. 

Mat. Vil: (ii. Niet een iegelijk die tot mii 
%tgt Htére Heere f zai ingdan in 't Küiïingrijk 
dtr Hemden ; maar die daar, doet , den wüle 
mijm f^aders , die in de Herrielen is* 

JOH. XiV: J13, 24. Jefus^antwooride^i enui-r 
icte rot hetn^ zoo iemand mij lief neeft^ die zal 
mijn Woed bewdaren : en mijn Vader pA htm 
liefhebben^ 'en wij zullen tot Jiern inhomenem 
ZttUen wooninge bij hém maaken* Die mij niet 
iief heeft , die bewaart mijne ^tfovorden met. iW 
het woord , dat gij lieden hodrt , is het mifnê 
niet 9 maar des Vaders , die mij get&nden Iteif^ 

RoM. 11:.4» Of veracht gif den rijkdom ^ijz 
Tier pfiedertierenheid 9 verdraagzaamheid eniofi^ 
nioedigheid , niet weelende ^ dat de goeder tier enr 
beid Gods , u tot bekeeringe leidt. , 

Joh. liï: 18. Die in Hemgthoft^ wordt niet 
veroordeeld , fAiaar die met gdooft , is alreeds ver-: 
^rdeeld l^wijl hij niet heefc gelooft ^ in deu 
naame des eeniggehooiren Zoons van God. 
. Jac.M: 17-20. yHzoo ook het Gekêve , indien 
het de weH^ hiet heeft,, is bij zich zelveh dofl^ 
Maar zal iemand zeggen ^ gij hebt het Gelewe 
en ik heb de werken : toon mij ww GeUwe «it 
criiFe werken 9 in ik zal u uit mrfne werken ^ mijn 
Oeheve toonen. Gij gelooft dat fM ten éènig'Göd 
ii : gij doet in^el , de ünivelen gthoven *t ooA-, en 
^djMdeten. Mmrwikgijweem^$ijMif^enfihl 
* L ji ml 



/«. '■■\ t , 



1 64 kLVLGefprèk.De Codsd. derKiniir. 

dat het Geloof zonder de werken dood is. 

RoM» VI: 12-14* Dat dan de zonde niet heer- 
fihe in uwfterflijk lichaam ^ om haar tenehoor- 
zaamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. 
Noch Jlelt uwe leden niet der zonde tot wapenen 
der ongerechtigheid : maar fielt u zelven Gode y 
ais uit de dooden levend geworden zijnde , en fielt 
uwe Uden Gode tot wapenen der gerechtigheid. 
Want de zumde xal over u niet heerfchen: want 
gij zijt niet onder de Wet^ tnaar onder de Ge- 
nade. 

1 Kor; VF: ao. fTant gij zijt dier gekocht i 
200 verheerlijkt dan Gpd in uw Lichaam en in 
uwen Geeft y welken Gods zijn. 

TiT. I: i6. Zij belijden dat ze God kennen ^ 
maar zij verloochenen Hem met de werken^ alzoo 
zij gruuwlijk zijn^ en ongehoorzaam y en tot alle 
goed werk ondeugende. 

I Pet. I: 15, 16. Maér gelijk Hij die u ge- 
roepen heeft heilig is , zoo wordt ook gij zelve hei- 
lig in al uwen wandel. Diarom dateer gejclvree- 
ven i^t zï/f heilige, want ik ben heilig. 

Et EZ. I; 4- GètPjtlÜij ons uitvermren heeft 
in Hem ^ voor de grondlegging der waereld , op 
dat wij kouden heilig en onberifpeKjk zijn in de 
liefde. - 

Efez. II: 10. Want wij zijn ai/n maakulj 
^ejchaapefi , in Chriftus ^ezus tot goede werken , 
-welkfi God voorbereidt heeft ^ op datwij in dezel- 
ve zouden wandelen. 

1\T. IF: u-14. U^ant de Zaligmaakende Ge* 
nade Gods is verfcheenen allen met^dienj en on^ 
derwij ft ons.t dat wij de Godloosheii en waereld- 
fibe begeerlijkheden verzaakmdii rechtveèrdi^- 

lijk 



, De Godsd der Kind. XLFL Gejprek. 1 65 

lijk en Godzaliglijk leven zouden , in deze tegen" 
woordige Waereld* f^erwachtende de zalige jipT^ 
pe en verfchijninge der heerlijkheid des grooien 
Gods en mzts Zaligmakers Jefus Clrriflus^ die 
zich zelven^ voor ons gegeeven heeft y op, dat Hij 
ons zouden yerlojfen^ van alk ongerechtigheid^ 
en zich zelven een eigen f^olk zoude reinigen 9 
ijverig in goede werken. 

I Petr. Il; 21-24. Want hier toe zijt g'j ge-^ 
roepen, dewyl ook Chriftus voor ons geleden hetft^ 
ons een exempel nalaatende , op dat gij zijne voet-- 
flappen zoudt navolgen. Die geen zonde gedaan 
heeft, noch daar is geen bedrog in zijnen mofkt 
gevonden. Die als Hij gefchoUen wierd, niet 
weder fchold ^ en als Hj leed, niéf dreigde % 
maar gaf het over aan dien, die rechtveerdi^Ujk 
handelt. Die zelve onze zonden in zijn lichaam 
gedraagen heeft op het liout : op dat wij de zou- 
den ajgefiorven zijnde , der gerechtigheid leeven 
zouden, door wiens Jtriemen gij geneezen zijt. 
' 2 Petr. II; 20, 21 ♦ Ivant indien zij, na 
dat ze door de kennijfe des Heeren en Zaligmaor 
kers Jefus Chriftus y de befmettingen derwaereld 
ontvlooden zijn , en in dezelve wederom ingemk-- 
keld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zoo 
is haar bet laatfle erger geworden dan liet eerfie» 
Want het was hun beter, dat zij den weg der 
gerechtigheid niet gekend hadden , dan dat zij 
dien gekend hebbende, weder af heer en van het 
heilig gebod y dat hunoverge^eeycnw^s*^ 



L 3 ZE- 



■■•,v^' 



|Stf XLFtt.Qi^ek,BeC9iiik4seJö9ier» 



y^^ :^rv>r^ A*V.-Nv.- '^'^^v^>^;- >Kr n"^ - >^ r 



ZEVENENVEERTIGSTE GESPREK. 

Van de Heilige Schrift en derzeher Oar- 

fprong. {d) 

^JpTaief^ Weet gij wel nuju Kind ! waar door. 
V God het beginzel der Bekeering in u en an- 
dere menfchen Jte weeg .brengt? a. Niet wel , 
snaar ik verzoeke dat Vader mij dat lecrc / ^J 
Gaarn mijn Kindi dit groot en machtig werk 
uwer Bekeering wérkt God door middelen en wel 
vooral 'een zeer goedertieren middel. JC- Wa5 
is dat voor een middel ? ^ De Heilige Sclirift. 
Jk heb mij reeds dikwils op dat orifcb^ibaarBóek 
beroepen, wik gij het zei ven nu wat naaiivvkcu- 
rker leeren kennen? ÜT^ 2Seer gaarn mijn lieve 
Vader l maar mag ik ook wecten wie dan dat 
Boek gemaakt heeft? /^. Dat Boek mijn Kind! 

is 

(#) Dit Hoofd(bik ii in het Kpogckiitrdi ht% 
Yffte doch tk hebbe deze verpkauing gcmoaki om 
dM het mij ónctgea voorkwam , dat tmi de H I^fh' 
tetfkeid xoude ^handcld worden, eer nog van de 
Èf. Schrift 9 waflF uit zi) alken te bewijzen i^y ge^ 
fpKxyken was. Eten zoo Was het cK>k met Sea 
Dp0f geleegen, bcHalven dat wi) des Heere-SiiLERs' 
woorden ,r vjeet gif tvel nuoéfr door God het beght" 
j^f / der Bekeering ifi u heeft aangevangen T' nevens 
het antwoord : „ Ja door dm Doop** niet wclki>n« 
den overneemen» Toór eerfl om dat zij volgends de- 
ze verplaatzing te vroeg ' kwaamen , maar dan ten 
aden en vooral, om da» wij deze ftelling der Lu- 
terfcbe Urocdercn voor niet genoeg gewikt houdeou 



i* ATftii tijd tot ^ vöt! Vèefc faeaigé Mftimén be- 
fchreevén. Op dat gij nu zoo veel te geftiftkfi|- 
kéf zoiidt kunnen verfltóti ^ wat ik vün bët 
Woord van Qod -«1 ife itólige Schrift te zeg- 
gen • hebbe, zal ik d0 zaak vati naar begirifèl ö]^ 
naaien. 

In de Eerfte en Oudfte tijden dèt Wa^reW, 
tieeffGöd zich aatldeitiettfthen, óüveifcheiden 
wijzen bekend gemaakt* Al heel Tpóedig ont-r 
dekte^ üM zich, en Hjaaktört hütl zqncn wil be- 
kend. Dikwijls öfttdékte Hij biw èènïge taïtkeii 
door droomen ; dikwijls bracht Hij op ecne an- 
dere wijze ddot éen hivlo^ van zqné» Gééft, 
jii hunne aJielen , ^éde vèörtieettiens te weeg. 

Ortdef de NaltöttieftigeU Vatï Jakob öf de Kin- 
déren yan Israël «^fcefde Mosès , waar van gii ift 
't vefvqlg yan tijd nog veel nteêr hootcii ew lee- 
ren zült, fiiattt dezen ^H^eö en vfoóttiéti Mah 
heeft God zidi dtildj^ker fcopénbaai^; ddn aah 
alle andere !öe»fi*eti vbbt hem , walit hij kfeeg 
vati God bevel die zaiiken te fdu^n, Welkfe 
HH met Hem berptoöfceti had. 

Mofes verrichtte dit en ichreef, doot deilHéf- 
ligen Geeft daar toe iangedfeevèn , de vólgeri- 
de VBóelcens Genesis, Exodus, LeVitïcüs, 
NuMERi en DeuIterokomïüm ; eil déie manketi 
het begin Vjni den Bijbel of van de Heftige 
Schrift uit. [ NB. Hief txeerot men den Bijbel 
in de Hand, vertoone Hertf der jéügd miécèicht- 
baare blijken ifiti hoogtóltinge, en ïeerè ha^ 
denzelven , zoo dat nog tiiet |e(chied ii , iti zij- 
ne derfen wat fjadef kentietT.j 

Na den tijd van Mofes , ontdekte God zich 
aan veel andere Godvruchtige Mamieöi afs dam 



1^8 XLFTLGeJprd^.JBleGM^d.derKmfa'^ 

J0SUA9 Samucl, Davip en Jcsaia en veele sa- 
dere podvrucbtige Mannen,, welken mep Pro* 
•feeten of Voprz«ïggcrs hoèniden ; om qat zij hef 
volk leerden en oql^ toêkoinende dingen voor- 
^iden. Van dezen zijn de overige Boefe^n. ge-r 
jp:hreeven, welke na de boeken van Mofes, tot 
öp den Profeet Maliachi. geleeizen worden;^ in- 
voege dat alle de finbelboeKen ^Idus in rang vol- 
zen. Eer(^ de vijf reed^ geBoêm4é Boeken van 
j^ofes dan de Boeken vanjosuA • van de Rich< 
TfiREN en vs^n R.iri*H. Twee BoekeOi van Sa- 
jmuel; twee der Koningen en ;wee der Chro*^ 
kijken; vervoigends die y^ii £sr4, van Nehe-' 
MiA , van EsTHEiv en van Job» De CJ^ Pfai* 
^nen , meefl alkn van dén ïwonin^i^lijken Profeet 
Bavid i daq drie Boeken van Salomon ;. als de 
Spreuken^ PREO^RER'èn *i Hooglied. Êiod- 
lijk de Boeken der IV grpote Profeeten ; ds di^ 
^n Jbsaia, Jeremia benevjen^ de Ki^^aglie* 
jDEREN 9 va^ E^B^cHifL en Daniël; waar op 
ci,e Xtt kleine vöigeii : naiÉientlijk; Hosra 9 
Joel, Amos, Oeadja, Jb ka ^Micha, Na- 
hum, Habakur, Zèphanja, Haggai , Za- 
cuARXA en Maliachi; [en dezen Boeken allen 
bif elkanaeren genoomeu geeft men ^dcn l^aani 
van het Oude Testament .1 

Nu zijn *er nog andere Bpeten,, te wceten de 
Eoogenaaipdc . Apokriife of verborgen Boeken, 
welke niét door Gods Géeefl gedreeveii Mannen 
J^efchreeven zijn , [maar eérft zijn aan den dag 
gekomen na dé tijden der Profeeten eu in de 
Griekfdiè Taal, welke in de Oofteriche ï^anden 
ieen ftand . gegreepen heeft , dan na dQn ^ijd der 
Vborze^ren, en' van Alexander deu Grooten^ 



Pe Jooden en «erfie Chriflenkeifc bebben ze ook 
nooit' voor ecb(ê Bqeken eiteod en aangeno- 
inen.1 Ën bier toe beboonen bet finek der 
Wijsneidy en verfcheiden andeneQ* Echter zqa 
deze ook intn of meer nuttig , voond het Boek 
^er Wijdheid en die der Makkabeeuwen. 
. Alle de eerftgenoemde echte Bod^p ^ vooc 
de komfte van Cliriftus opgeilekl en bet is daar«^ 
om dat men ben met den naam van het Oude 
TËST^MRifT oCde fioEKEN vau het Ou0b Ver* 
BOND benoemt* 

; De eerde Chriftenen hebben na den dood vaa 
onzen Zaligmaker insgelijks een^e Boeken gt- 
fchreeven* £n dezen zim de v<^ende ; die der 
IV Ëvau^ettfteii , vjio Mattheus^ Markus ^ 
LyKAS. en Johannes , welken Je(Q$ gantfcbe; Ie* 
yen verhi^^lep. Dan volgen nog andre Boeken. 
LuKAS in zijn^ BwdeHngen d«r 4poflelen , tos* 
kent aan ; hof de Apoilelen , voorati/'r ^fiJ ea 
Faulus , bet Ghriften^ Geloof, onder dé Heide- 
pen bebben yitgcbreid. Paulus, Petrus, Ja- 
kobus , Jcmhannes en JuPAS onderrichtten 9 
leerden en vermaaadep de eerfte Chriftenen door 
Brieven. D^^ Schrtf^n, welke mede te zaaien i, 
door heitige Mannen en op ingeeving van Qods 
Ceeft geicbreeven. vpi , maaken het Nieuwe 
Testamei^t uit; en volgen elkander dns in or* 
de: als de IV Ëvapgelien, naamlijk zoo ala wi} 
reeds zeiden dat van Mattheu^ ; van. Mar- 
Kys; van Lükas en van Johann^s; de Han- 
PEUNGBN OER APOSTELEN van den Evangelifl: 
l^ukas. XIV Brieven van den ApoftelPatiifatf :. 
ais één aan de Romeinen; twee aan de Ko- 
BiiNTj^lis; ééti aan de Galatcrs ; één t^an d^ 

• Jus ÈFE^ 



Xtni (U^ék. De Godsé. 4er mnA 

Epe2»£{is; één aan de FiLipransi é(xi aan èt 
KoLossERS ; twee aan de Thessalonikcrs; 
twee aan TiMoa'HEUSj één aan Titüs,- éénaai^ 
FiLEMON en één aan de Hebreêuwen* Ver- 
vólgenda nog VII algemeene Brieven: als ééq 
van jARopufi^ twee van PêtrüS; drie van Jo* 
hannes; één van Judas en eindlijk de Open- 
baring, door gehannes befchreevetr. 

Deze Boeken nu van het Otide en Nieuwe 
Teftament, te famen genoomen , zijn het ^Wd 
van God, 't welk Hij, opeene beitondere wij-: 
2(e, door ingeving van den heiligen Geeft heeft 
doen befehnjvenr 

K. Wat tnoet ik door die Ingeeving van den 
Heiligen Oeeft verttaari? F. Wanneer gij fpreekt, 
mijn Kind I fpr^kt gij immers door uw welven i 
200 haafl: iiw eenige denkbeelden te binnen ko- 
men, is hecntet zoo? 4^. Ja. ' f^. Maar, wan* 
neer decërfte Chriftënen, door Ingeeving van 
den Heiligen Gee(l fpraaken en fchreeven , too 
bracht God de Denkbeelden , die ^ij uitfpraaken 
en fchreeven, in hunne 2iel te voorfchijn, eri 
beftierde hen zoodanig , datzij, juiftzoo, gelijk 
Hij het wilde, fpraaken en fchreeven* Weet gi) 
nu [nog niet] wie die Heilige Geeft zij, [ik zal ü 
dien binnen kort wel nader léeren kennen ; ge- 
noeg dat gij nu reeds eenigzins weet , ] hoe wij 
aan dat Boek , dat wij dé H* Schrift noemen {je- 
koomen zijn ; imö>ers dat weet gli nu , niet 
waar? K. Ja, maar zijn dan andere Boekeriook 
niet Gods Woord ? l^. In andere Boeken , (km 
dikwils wel veel zaaken uit bet Woord van 
Ciod; maar zii zijii niet! van Ood, op zooeene 
wijze ingegeeven en voordgcbracht^ als die wel- 

. ^ ken 



ken wij in de Heiiige. Schoft suürdEm. D9 
frofeMn e» JfêJUlen weiden van den Heiligen 
Geeft gedreeveu« JT* Maar hoe weet men dat^ 
dat zi| van de» Heiligen Geeft 9 op deze wijze 
sangedreeveo en be(tierd werden? f^. Deze zaak 
is voor u DOg veel te zwaar , en fehoon ik u 
zeide ^ dat is van dezelve op goede grondea 
Overtuigd waare , zoud gij mi} daar omtrent niet 
geloovem K. O jat ik zal u in alles op uw 
woord gelooven; vermids ik vaft fielle, dat^ 
nuj geene onwaarheid leerên zult. /^. [[Dit is 
liiet noodig mijn Kind ) gi) moogt bet zoo dra 
gi} daar voor vatbaar zult zijn zelv oaderzoeken; 
échter prijze ik voor het teoenwoordige uwé 
coedwilhgneid. } Wel aan dan. Wanneer een Heil^ 
Man u eens alle dingen vooraf zeide 9 wat u in 
deze vfeék of wat u in dit mr, ja wat u in uw 
fanrfcbe leven zoude ovefkóomen, en alksgie- 
beurde eens zoo juift ^ als hij bet voorzeg 
bad«, zou|dt gij hem niet gelooven, wanneer hii 
n verzekerde , dat hij alles door ingeeving van 
God geWeeten en voorzegd badde? ^. Ja, dat 
l^Lan anders geen menfcb weeten. /^. Wanneec 
een wijs en Godvreezend Man, uw niet alleen 9 
zulke toekoomende dingen voorzeide, dat ze 
^llen ook zoo uitkwamen, maar ook, ten be- 
wijze dat bij v^n den Geeft gedreeveh werd^ 
met een woord zonder geneesmiddelen , de^ 
gVootfte ziekte^ genas, den blinden de oogen 
óopende , de dooven deed hooren , of wel de 
dooden opwekte, zoude gij dan zulk een man 
gelooven ? A\ Ja , dien zou ik waarlijk geloo- 
ven. f^. Nu mijn Kind/ de Profeeten onder 
het Oude Teftament bebbbeu niet alleen dingen 

voor^ 



}7^ XLFÏt.C^ek.IkG<ukd.4er Eenden. 

Voorzegd ; welke aan den een of ander nienfch , 
aan -t een of ander volk jaareti achter den andren 
gebeuren 2ouden, maar ook zulke din^n die 
tia veele honderden ?an jaaren in alle omikndig- 
Jieden zijn vervuld geworden. Konden zij die 
nu door zich zelve wéeten ? K. Neen. K 
Derhaiven willen zij het door de hulp van Ood, 
én de inblazing van zijnen Geed ^ die hen tot 
zulke Voorzeggingen aandreef. Maar Jeiüs en 
2ijne Apodelen hebben 'ongemeen veel wonderen 
gedaan, welke gij allen iti het vervolg zult kun* 
nen leezèn. En dat Woord zelfs, ?t welk zij 
in den Naam en op het bevel van God gefpnx)^ 
-ken en gefchreevén hebben , heeft zijn levéndig- 
inaakende kracht in veele duizende zielen ten 
toon gefpreid. Dat heeft de menfchen eerft 
recht geleerd, me.GoA zij, en hoe zij van hun- 
iie zoiidifiie verdorvenheid bevrijd ; Godvruchtig 
én deugdzaam leeven en daar bij in waarheid 
vergenoegd , te vrede ^^ waarachtig gelukkigen 
ialig worden kunnen. Hebt gij u nietalrced$ 
cene meenigte van goede zaaken uit dit Woord 
herinnerd en die onthouden ? K. O ja* y. 
Wanneer gij nu een goede , fmaaklijke en hcil- 
zaame fpijs eet, en dagelijks, daar door geflerkt 
en in eenen gezonden ftaat onderhouden wordt, 
denkt gij dan niet , die fpijs (lerkt mij en i« ge- 
^ ;5bnd en van God mij verleend? ik vraag, denkt 
gij zoo niet? K^ Ja zoo denk ik. /^. Wel nu 
mijn Kind ï- het Woord van God , is een fpijs 
voor onze zielen ; het verkwikt onzen Geelt; 
het voedt en verfterkt denzelven in alle goede én 
hemelfche zaaken , het vertrooft ons in treurig* 
•lieid; het vervult ons met eeuc. hoop van vreugd 
. - de: 



Dè(^dsd:dórTander.XLriLGèJprck. 173 

de, en die heilzaame uitwerking en kracht heeft 
het aan u , en aan duizend andere menfchen be^^ 
toond , en nog daaglijks geeft het daar van iiicu* 
we bewijzen. Waar koomen nu alle deze din- 
gen van daan? K^ Ach zonder twijfel van Ciod; i 
^ Ja mijn Kind ! zeker van God , en daar van 
zult gij eerft recht overtuigd worden, wannew 
gij dat Woord, wat haauwkeuriger leert kcttn 
nen, het zelve vlijtig leeft, met aandacht op liec 
zelve let, en , door menigvuldige herinneringcrl 
van goede zaakèn , welke gij wt het zelve ont- 
vangen hebt, altoos tot de waare deugd gezind 
en Godvruchtiger wórden zult; 

Ps. CXIX; 72. Be wet uwes monds is mij te- 
ter^ dan duizenden van Goud ofte Zilver. 

Joh. XV 11: 17. Heiligt ze in uwe v^aarbeidi 
ui^ wooord is de waarbeia* 

'i Petr, I: ab. Én wij hebben liet ProfeetifcH 
woord dat zeer vdjï ir, en gijldoet wel, i^tgij 
daar op acht hebi , als pp eeti licht, Jchij^ 
nende in een duijlre plaatje, tot dat de dag aan^ 
lichte en de morgenfterre opga in uwe harten. 

2 Tim.. UI: 15, i6- ^n dat gij van kinds af 
de heilige Schriften gewéeten hebt , die u wijs 
kónnen maaken tot zaligheid, door het Gelooye^ 
H welkifi Chrijlus Jejus il. Me de Schrift is 
van God ingegeeven, en is nuttig tot leeringe^ 
tot wederle^ginge ', tot verbeterir^e ; tot onde^f^ 
mjzinge die in de rechtvaerdigheid ia 



/' 



ACHt-i- 



174 Xim.C^rti.i^Q>dsd.detmikh^. 



ACHTENVEERTIGSTE GESPREK. 
. Ooer ék DrU^enbéd. 

^!W^ind.Vls. bidd^ u mijn lieve Vader! als het 
**»• weezen kan , zég mij toch nu eens wie M 
toch die Heilige Gfeeft^ van welken gij mij laaft 
méér dingen heggen vhldet? Vl Ik vrees mijn 
Kind! dat die zadk wat zwaar zal zijti. Willen 
wij niet èerft God aanroepen , dat Hij u bijftaa , 
op dat gij die waarheid recht mogt feèren ken- 
nen en begrijpen. K» Ja laat ons Hem aanroe- 
i?en« ^. 

Ach liefderijk God! gij wèët, dat wij; aan 
bos zelven overgelaaten ^ niet in ftaat zijn , u 
recht te kennen; en bok niet w^eten kunnen 
hoe en wat Gij zijt ! Open toch ons verftand ; 
én leid ons zelfs in alle waarheid , op dat wij u 
zoo leeren kennen , als tot onze zaligheid noo- 
digts« , 

Wie hebhen wij nu aangebeden ? mijn Kind ! 
JC* God. V* Is/èr dan nu maar één God? K^ 
Ik heb tot beden toe nooit van geenen anderen 

Sehoord. V. Wat verflaat gij dau door God? 
r. Den Almachtigm Schepper van den Hemel 
en de Aarde* ^; Derhalven is de Almachtige 
Schepper dan God? K. Ja zonder twijfel. Ki 
Hoor nu wat de Heilige Schrift van den Zoone 
Gods, onzen Verloflèr, zegt. 

Kol. I: i6. Want door Hem zijn die dingen 
gefchaapen^ dié in de Hemelen en die op de aar" 
de zijn* 

Joa. 



te Gadsd. derKmlxtVm ÖejprA. ijs 

Joh. i: 3. AlU dingen zijn door het zèWe', 
i^dat is door den Zoon van God) gemaakt en 
zonder het zelve is geen ding gemaakt , dat ge* 
maakt is* 

I Kor. Vllf: 6. Nochtans hebben vrij maar 
iinen God , den Fader , uit welken alle dingen 
zijn en wij tot Hem^ en maar éénen Heer e Je- 
jus Ctrifius , döar welken alle dingen zijn en vrij 
door Hem. 

Mier uit ziet sij , dat door den Zoon van G<]^, 
alle dingen gefcliaapen zijn. Is Hij dan ook 
niet de Almachtige Schepper? jf. Ja. F". Der- 
halven is riij ook Almachtig God? K. ja» Dat 
hebt gij mij reeds al geleerd , dat de Zoon van 
God Almachtig y Alomtegenwoordig, Jieuwig 
èn Alweetend zij, gelijk zijn Vader, k* We! 
gezegd p mijn Kind ! zoo moet Hij dan odk ^ 
gelijk zijn Vader , aangebeeden worden ? K^ Ja. 
K. Daarom zegt onze Heer Chridus zelfs dat 
Hij zich tot dat einde aan de menfchen heeft be- 
kend g:emaakt^ Joht. V: 23. Op dat zij aUen 
den Zmn eer en gelijk zij den leader eeren ; die 
den Zoone niet eert, eert den leader friet, die 
Hem gezonden Ineft* Wie moeten wij dan op 
deze wijze aanbidcfcn ? K. God den Vaderen 
den Zoon^ V.- Waarom ook den Zoon? JC. 
Om dat Hij, gelijk de Vader, de Almachtige en 
Alom tegen woord ige G od is. 

y. Nu mijn Kind ! even zoo is ook de Heifi*- 
ge Geejl. Maar zeg mij nogmaals is God ook 
alweetend? K. ja. k. Wel nu, mijn Kindl d)B 
Heikge Geeft waar van wij fpreefcen , weet voU 

{[ends den Bijbel dnt alles wat in God is i Kor. 
I: II. IVant wie van de menfchen w^et het g«t* 



£ 



m dijs mnfck^nis^ dan, ie Geeft aes menfchen^ 
die in l\emu^ alzoo weet ook niemand het geenè 
Gods ir, dan de Geeft Goefn, VqJgt dan daur 
uic ook niet, dat Hij tevens ook alle andèr^ din* 
gen weet? K^ Ja s^ker! dm dat Hij alles weet, 
war in God is* /^« Al verder mijn Kind 1 wie 
eeft en fcheilkc den menfchen ; aan alle oorden 
ir waereld, butinen nooddruft en bezorgt hen 
van alles? K* De alomtegenwoordige God. f^A 
Dat 's recht i rsMt even dit 2elfd£ wordt ook 
van den Heiligen Geei(l gezegd i Kor. XII: i u 
Doeh dêzè dingen allen ^ ^erkt een en dezslf- 
di Geeft , deeUnde een iegelijk in H bezonder 4 
gelijkerwijs Hij wih Derhalven moet Hij ook 
^alomtegenwoordig zijn? a; J9i . f^. Waarom? 
Jl . Om dat Hij de menfchen ; aan alle oorden 
der vvaereld^ dat f:eene Qiedèdeelt^ 't welk zij 
flöodig hebben. F. Terwijl ^le H. Q^lt dan 
alweecend eq alonnegenwoörUig is y ié Hij dait 
ook niet God ? IT. Ja; 

, fT, Daarom was ook het bevel van onzett 
Heere jefus, dat de menfchen zoutten gedoopt 
eu verbonden worden ter vereering en aanbiddine 
van God den Vader ^ God den Zoon en God 
den Heiligen Qeeft. . Maar hu Indien dat zoo 
is, moet dan de Heilige Geeft uit dien, hoofde 
.ook niet zóo wel als een der andte Perfonen 
worden aangebeden? K. Ja; ^^. Waarom dan? 
Jt. Vem^ds Hij « gelijk de Vader en Zoon , 
vaiweetend, en ,overaltegenwoordig is. /^. Wel 
gezegd mijn Ki^d! Mnar nu hebt gijnogééne 
zaak op te merken ? K. En welke is die ? Z^. 
Deze , d/xt de Zoon en Heiligen Geeft , zm^ 
haauw yerhnden zijn 9 dat zij tefameu, niaar 

êéné 



b€Godsd.ierÉMer.XLFIILGefprek. 17 f 

éine Godheid uittnaaken. K. Ja. Dat zal ik ont« 
Kouden: daar is maar iinè Gladheid; de leader ^ 
Zoófi en Heilige Geeft zijn zoo naauw verbonden^ 
dat zij nijar eih zijn , en maar één eenige Goi^ 
heid uitmaaken. K Zeer goed» Gij hebi wel 
gefprokeii* En ^ 0^ dat wij menfchen , van God 
klaarer én duidelijker denktrit eil ipreeken zou- 
den zoo moet men aanmerken ^ dat elk Godlijk 
Pcrfooii i :2tich , voornamelijk , door een be- 
zonder Werk , geopenbaard hebbe. De Vader 
heeft door den Zoon alle dingen gefchaapen; en 
heelt dezen zijnen geliefden Zoon tot onzen 
Verkffer gegeevèn. De Zoon^ door.wdken de 
Vader alle dingen gelthaapen heeft, heeft zijne 
Menfirhelijke Natuur voor ons in den dood 
overgegceven , en door zijnen dood ons met den 
Vader verzoend. ' De Heilige Geeft maakt onze 
harten bekwaam en heiligt dczelven i dat wij de 
taligheid deelachtig worden \ eene Zaligheid i 
die de Vader ons wil fchenken , en de Zoon ons 
verworven hecfb Daarom wordt God dè Drie^ 
ëenige God genoemd. Hoe veel Godhèdeif bid- 
den wij dan wel aan ? K. Maar ééne Godheid» 
y. En wie is die ééne Godheid? K. De Vader^ 
de Zoon en de Heilige Geelt , en déze ^ijn zoa 
naauw verbonden , dat zij maar één eenige God- 
heid uitmaaken. V. Wel aan mijn Kindl de 
'DrieëenigeGod^ Vader, Zoon en Heilige GeèlJ 
zegene en bfekrachtige deze belijdenis aan uwe 
ziele ; Hij bewaare u voor allerlei dwalingen om- 
trend deze groote en hdizaame leere ; nij leidé 
U verder in alle waarheid , en helpe u daar door 
iót den ftaat der eeuwige Zaligheid 1 Amen ja 
Amen! 

M iELIXé 



i^^ JttïX.tfprï:k.Dei^t>dsi.êir!^dih 



XLIX- OESPRËk. XLIX. GESPREK, 



VOkLGENDS I>E LfiÈR 

i>£R Hervormde 

ÏCfiRK. 

3i Drieeenige Godver- 
zewifi ie Oeioê^^igen en. 
mnae Kinderen van 
xifne ïief^e,en vertegelt 
hun de toeze^ing wti' 
Merhi Mn^e^nluet', 
UjUieiadfi^r den Doof*^ 

ja') 

jK^^&iw-.üijliebtjZöó ik; 

^ 4ipope,nQgonthou-J 

clen » 't geeü ik u gülrenf 

ge- 



VoLCENDS DEN HfiER 

Seiler. 

De Heilige Geeft bei* 

ligi de Menfcbtri 
eerft^ én voornaam- 
iijki in den Doopé 



"p^udit. Heeft de Hef' 
^ lige Geeft , in u 
ook reeds zijiie wer- 

kift- 



is) lu -^i^ en in te f Vo%end6 Hcfo^dttak h 4t 
lï:, 'k. ' <V. Schrijf Cf zoo iecr verhecht gebleeveo 
lah ie liCjËfrftcllingen ^fjner Kerloe , dat Wij ön« 
Ihböglijk Wn oHs rerkrijgen Icondcn, sijne gedel- 
ÜëA 'oii^er 'HikvonMOt J^^ in hafidtA «e ^ee- 
'vttï.t zoodkr ttQtg voórbt*fao«dtd. Om ememvet 
hét WtMc Van den iteer Str^En in tijo $;ebciel te 
Naaten ^ ^h hét zekb helêe voor iMthe^timn en 
06»^^^)^i^d^i^ van jfSQt te dcies blijven, veriwoo* 
iüèB 'Wij , id de plaaifs vaa^eioiige wederlegging van 
de «dft^s dficht^ns nxm naAuwkeui'ige gedacbten des 
'Oodf'ruchtigen Sdhrijirers . en zijner K< rkgenoten, 
dleen i^ £pfr Qniaf¥ Kerie -^en over de zijne te 
doen drukken ; kunnende zich nu de Luikerfikem 
tsin htt Lutherfihe en de Hervormden van bei tSr^ 
ttformeirde Oadeivr ijs feedieneii. 



DiGo4f^.4frlSful^.XLiX.Gf^ek. t^p 



GfibiCHTEN JE^ES UlT- 
GEVEM JS-V D£R HSR- 

VOR»^DRN. 

feleprd hebbc ? JT* J^ wel 
^adei* I dat geheiigt mij 
liog zéér wel. /^LfWr 
^ij dzïi (eens hoüren.wat 
}i dnar vap is bijgeblee- 
ven ? K* Gij hebt mij ge- 
l^rd.^pjfd Üeve Vader l 
dit ^er nij^ meer dan één 
éénigGod zijden dat deze 
God een drieëenig God 
^ikde Voder.de Zoon^ 
de H. Öeeft. ^- Dat is 
recbt ,iDijn Kind/ maar 
hebbe ik u daar yan nog 
niet wat mee^r gezegd ? 
JC. Ja , dat Ichi^t mij te 
binnen 9 gij ieerdet mi> 
ook^ dat, fchoon deze 
drie Pejfonen de Vader , 
^e .2oon en de ï^. Geeft 
één zijn, elk^crzelven 
nogtaus zich door een 
bezonder werk geopen- 
baard heeft; dat de Vader 
alle dingen door zijnen 
Zoori gefcji^iapen , en 
ileni ten o^izeïi Verloflèr 
gegecvén heeft ; ó:ik de 
Zoqn >door welken God 
de Vader alle dingen 
fchieptZich eene menlcb- 
lijke i^atuur heeft aange- 
öoo- 



GEpACHTItN VAN DEN 

Heer Seiler en dek 

luthi^rsc^en. 
kingen geopenbaard f 
iT. Ik hoop ja. PI 
Weet gfj ook wanneer 
Hij dit werk in u be- 
ltonnen beeft ? K^ Neet}, 
r- Hij hfeeft het bc- 
gonBed in den Ooop^ 
ir« Ik ben reeds lan- 
gen tjjd , zeer benieuwd 
geweefl ^ waarom de 
menfcheii ^doopt wor- 
den? y. Jk zal bet u 
I zQQterftond zeggen mija 
I Kind ! z^n Adam &k 
j£ya stiet terftond zon^ 
daars gewoirdexi 9 zoo 
drai ^ij vaa 4en Ver-« 
booden Sqom g^cetea 
hadden ? JT. Zondet 
twijfel. .^. Van die» 
tqd af aan bleeven bim'^ 
ne zielen en gantfche 
natimr verdorven. En, 
fcbpon God hen, door 
zijnen G^eft, zoo ved 
het bcftaan konde , ver^ 
lichtte en yeiibeterde^ 
bleeven zij evenwel tot 
iiun einde toe tot boos- 
.heid en zojpde geneigde 
1 Zeg toij m ^en$ m'w 
I Kind ! 

Ma 



r^o ^LtX. Ge^ydi. Üe Godsd. ierKmdsr'. 



Leer dbr Hervorm* 

DEN. 

Hoornenden, dezef'^e voor 
ons in den dood over- 
geevende, on5 daar door 
met God zijnen Vader 
verzoende; lendat de H. 
Geeft onze' harten be- 
kwaamt en heiligt, ten 
einde wij die zaligheid 
souden de -ïlachtig woi*- 
den. V. Gii h*bt wctge- 
zcgd^mijn tóindl maar nu 
wat dunkt u , zoudt eij 
die menfchcn niet geluK- 
kigfchatten, voor wel- 
ken God zijn' Zoon ge- 
geeven had, voor welken 
2e Zoon die zaligheid 
verwierf, en welker har- 
u^n deH.Gecft tot het ge- 
not van zulkeentezafig^ 
hcid bereidt ? JST, Ja, wel 
<iegèlijk fthatte ik die 
menfchen gelukkig,en ik 
hoope en biddedatGod 
mij ook zoo s^eliikkig 
wilPmaaken. f^. Wel nu 
mijnKindIgij hebt gronds 
genoeg ouTdit te hoopen, 
om dit te verwachtert; 
God zelv heeft u dat van 
overlang beloofd en op 
tet allerfterkfte toege- 
legd. 



Le£R der Luther- 

SCHE KbRK. 

Kind! wat brengt een 
zoete Appelboom al 
voord ? ir. Waaróm 
vraagt Vader mij dit? 
nSet anders dan een 
zoeten AppeL F. Wal 
brengt een zuure Ap- 
pelboom voord ? JP* 
Een ziiurei! Appel, f^j 
Zoa ging het ook met 
de menfchen , Adam 
en Kva , toen hunne 
natuur verdorven was, 
teelden zij kinderen y 
die ook door de zon- 
de eene verdorven na- 
tuur hadden. Maar hoe 
heeft God de menfchen 
gefchaapen ? K. C7oed 
en nacr zijn Beeld. ^ 
Maar Adam, dus doot 
de zonde verdotven ,• 
teelde eencn Zoon naar 
zijn beeld y dat is zoo 
;gbndig als hij was. Opf 
> dé^e wijae ósA , zijn 
j alle menfehen mét eene, 
door de zonde ver- 
' dorvene Natuur geboo- 
I ren. Daarom zegt de 
I Schrift Gen. VIII: 21. 
vfFanv hrigedichtzel van 



J)eGi>isd.dirKiniir.XIlX.GeJpf4k. iSi 



L££ft DER Hervorm- 

DEN. 

^egd. iT. Aan mij Vader ! 
/^« Ja mijn Kind aan u^'en 
.aan alle die kinderen wel- 
ker ouderen ware Chris- 
jtenszijn; wARECitrix- 
i^tfiuzeggeik, dat is zul- 
!ken,dic onzenlicerjefus 
iChriftus in on verderflijk- 
hcid liefhebben ^ eoi, in 
Hem als hunnen, 2^g- 
Tnaker en dea eenigen 
Zaligmaker van hjnane 
kinderen geiooyende , 
zicK aan zijnen dienft en 
!aan dendienft desDrie- 
ëenigeo Gods overgee- 
ven. Nu mijn Kind ! zoo 
|;elukkig zijn badeuwej 
JVIoedrr en ik door de 
GodlijkeGenade geworr 
tden; wij hebben J. C. tot 
.onzenZaligm^ker aange- 
noomcn , en u ook al 
Vroeg,zelfs cergij'g: nog 
waart , aan Hem ter zali- 
^ng aangebooden ,<en u 
zoo wel als ons zelven 
;ian God en zijnen dienll 
vcrloofd.N^iardemaal nu 
<7od aan zulh kinderen 
jdat groote heil beloofd 1 
Kceft^begrijpt gij iijimers | 



Leer der Luther- 

scHE Kerk. 
'x menjclim harte is hos 
van zijne pugd af: en 
ik TM yoordaan , niet 
meer al het levende flaan^ 
geüik ik gedaan hebbe^ 
Ën Pauluslpreekt Efes. 
H: 3. En mj %yaaren 
van natuure kinderen 
des td9ms , gelijk oofi 
de anderen ; dat is te 
zeggen Eondaaren, wel- 
ken Godin zijnen recht- 
vaardigen toom zal ftrat- 
fen , als zij zonclaais 
blijven, (s bet mi dan 
ook niet noodzaaklijk 
^t de kleine kinderen 
omtrend hunne zielen 
moeten verbeterd wor* 
den ? JT. Ja , dat is 
wel ten uiterfte boo- 
dig. y. En waarom 
dat mijn Kind ? jT. Om 
dat zjj met een ver* 
dorvfin natuur gebooren 
worden, /^. Wel ee- 
zegd , en deze verber 
tenng gefchiedt aan bun 
voomaamliik in den 
Heiligen Doop. Daar, 
daar neemr God ^ om 
Chriftus wil, de fchuld 
JM 3 der 



^S4 ^LÉX. Ge/prei. BeCodsd.éhrJSndir^ 

Leer der Hervormden. 
zondennen de zaligheid in en dooi* Chriftus beves- 
tigd; die door een zichtbaar teeken bekrachtigd ; 
'en zijne ohveranderbaarheid daar aan verpaad 
heeft , ddt Hij ü die , met allè^ 'jfii daar mede 
in verband ftaat, (Ie Bekeering naamlijk en het 
Geloof in Chriftus, met en nevens de zaligheid 
hier en hier namaals geeven wil en geeven z^l , 
in zoo ver gij dat Oeloof uwer üiideren niet 
inoedwilliglijk verzaakt. K* Daar vóór wdifche 
ik dat mij dé genadige God behoede { n^aar zeg 
inij toch eens Vader ! wat was dat voor een 
izichtbaar teeken? P. Dat téeken, mijn Kind! 
is de Doop: gij weet immers wel dat de Kin:: 
dien gedoopt worden ? K. Ta ; dat zie Ik daag- 
lijks. y. Nu. mijn lief Kind! wanneer Kin<- 
dren van geloovige Ouders gedoopt worden , 
ivanncer de Naam van ,dcn Drieëeofgen God 
óver hen word aangeroepen , dan zeggen daar- 
ineê de Ouders dat zij hu.nne Kindren dien Drie- 
è'enigen God opdraageii^ en God betuigt dan 
ook met één van zijne zijde , dat Hij de God dezei:. 
KinderenV.zix>'wel als van hunne Ouderen, wij 
zijn , en , heri in dat Geloof hunner Ouderen 
voor Heiligen rèkeiiende , hun ook uit louter 
genade, alleen om Chriftus wil, zoo zekerde 
dfwafTchinge der zondep fcbenke, als zij dooc 
het Doopwater van de onreinheid des Lichaams 
^ewaflchen worden, zoo dat Zij nu voordaan ^^ 
]|n zoo ver zij bij hun opwaflèn het Geloof hun* 
ner Ouderen niet door (Jodiposheid , verzaaken , 
techt hebben tot de Genade der Wedei^ebooi- 
<e, en alle verder tijdlHk en eeuwig bdl, dat 
lfpr| Paulus Tm UI: 5^6. veeren Tckft gij 



Le^ der Hervormpen. 
nu tegen mofgen zjilt van buiten leeren, op dat 
wij dan daar qver nog wat nader fprecken. f^. 
Dat zal ik gaaim doeii , mijn lieve Vader ! u in* 
tuflcheu bedankende vooi: uw Onc^erwijs. U 
wat ben ik blijde ;zulke Qiidcr$ te })ebbei) ^n ge* 
doopt tc?ijn/ 



Ï-. GESPREEK. 

Volgends dei^Nc- 

DERLAND3CHEN 
UlTQEVER. 

Fan den Aart des 

Doops\ betDo(^er- 
hondj en de daaruit 
VOêrdvIoeien^ verr 
pUffingffh 



J(?]ifii, Mijn lieve Va- 
r^^erl wat ben ik Wij- 
le dat ik wc^er tot yw 
onderwijs moog' kpor 
^en; ik hebbe u federt 
^ftren nog wel eens zoo 
lief gekreegen. t^. Ën 
waarom dat mijn Kind ? 
jT. Oni dat gij mij in mij- 
i>e vroege Jeugd aan een 
Prieëenig Ood hebtop- 
ffodraasen, ea ik daar 

door 



I,, GESPREK. 

V0LGENI](S DE)^ HeE^ 

Seiler. 

Fan de fFerking de% 
Dmps; betDoopverr 
kond 9 en de daaruH 
vQordvloeiende jPlig^* 
ten. 

^t^Mer. Wat voor 
^ Tekft was bet dien 
ik q gideren ondec 
het QOg bracht ? K. 
Qod maakt ons zalig 
dcm' het Bad der We- 
dergeboorte. Maar wat 
is het iB«i ier W/eder^ 
gebmte ? /^. 2k>o wordt 
de Doop genoemd. Kj 
En waarom zoo ? iK 
In de Ooftcrfche Lan* 
M 5 de^ 



t«6 I. Gefpr^k. De Codsd. iet Bnien. 



Leer der Hervorm^ 

DEN. 

door van God zclv' de 
toezegging hebbe van 
zulke groote zaligheden. 
/^. Van welke zalighe- 
den mijn lief Kind? K. 
Vao die allen welke mij 
Paulus voorflelde in dien 
Tekft dien gijmHte lee- 
rcn gaaft Tit. lil: 5 , 6. 
Hij heeft m zalig ge- 
fnuakt niet uit de werken 
der rechtvaardigheid , 
. ^fe wij gedaan lubben 9 
fiMAT naar zijne harm- 
Itertigheid^dó^rh^tBad 
éer Wedergehoortemde 
n)ernieuwinge des H. 
Ceejify den welken Hij 
fijhelijk over mi heeft 
mtgegooten door Jejus 
OiriJtuSiOnzenZaligma" 
jker: «p dat wij^gerecht- 
yaaraigd zijnde doorzij* 
pegenaden Erfgenamen 
^uden worden naar de 
hoopM des eeuwigen ie 
9ens. hnrners hedtGod 
ook mij , volgends het 
^5" g^J ™i giflren leer- 
pet, deze heilgoedcien 
tocgjezegd, en zniks iti 
jDD^nenDoop aan mij ver- 



LeJER Dpk IrUTHER? 
SCHE KERKt 

den, is het zeer warm^ 
en daar werden de ecr- 
fte Chriftenen op d^ 
volgende wijze gedoopt, 
Den geenen welken ge- 
doopt ^owden worden, 
bracht men Wj een 
Bad of bij eenig Wrfr 
tery De Düopdtng trok 
alte zijne klederen uit» 
uitgenomen bet onder- 
kleed , eu du5 ging 
bij in bet Water ei^ 
duikte onder , zoo ai^ 
men geivoon is zidi 
te bsu^deur £en Cbrir 
den Leeraar of een 
ander Cbriniijk perfbon 
Hond daarbij en fprak; 
Ik 4oQ? u in den paa? 
me 5 diit is op h€t lie- 
vel en ter aanbidding ^ 
van God den Vader, 
de<i Zoon en den Heir 
ligen Geeft. Van dit 
baadcn e» ondcrdöfken. 
onder bet Water, wordt 
d^n Doop een Bad der- 
H^edergehoorte genoemd . 
Maar l)et zal u ook 
moeflijlv valien fnn te 
weten , wat de U^der^ 



Db Cièdi ^ Èbnkf'. L. Gt^dk. t%y^ 



Liik tmk Hervórm- 

zegcid? f^. 2oo is het 

ftiijnliefKifld/enikbén feoö njet? K. ja, i^ 
blijde, dat ik zie, d^t mij- Weet niet , war dat 



Leer dêr LurnfiR- 

SCHE ttlERK. 

5 t\j , Is het 



Woord bcteekent. P?. 
Waütieer ceti Godloos 
tnetifth gantfch veran- 
dert tn tot een Cod- 
vrüchdg leven overgaat, 
2egt men dan niet , 
dat is een geheel JVirttn* 
Menfch ? K. Ja. F, 
Zoo was men gewoon^ 
ten tijde van Chriftus 
ook te fprceken* Wan- 
heet e^en menfch van 



ne ondetrrichtingeit zoo 
Wel bij u ontlioudert 
wórden, en vooral dat ^ij 

Ezoö dankbaar aan Öoa 
etoonp want toch ik 
hoop, dat uwe liefde en 
danjcbaarheid jegens het 
goede, dat gij als een 
Chriftènkiud geniet, je- 
gens de zaligheden, wel- 
ke Gfod u toezeidè, en 
welke gij verwachten 
^oogt, wanneer gij an-lden valfchen tol den 
dets dè* beloften uwerlwa^en Godsdienfl o- 
öüderért, u aapgaande (vereng, zei men ; hij 



gedaan, geftand doet, 
niet tntoï alleen jegfens ü- 
1!^ Oiidèrs , maar voorSl 
jegens God, zal uitg^n ; 
XHraïrt toch mijn lieif Kin<S 
^at uwe Ouders God- 
vhichtigen waaren , en u 
met zich zelyen denDrie- 
gcnigenGqd toewijdden, 
dat is eigenlijk een ge- 
fchenk der Godlijke Ge- 
Badc,die werkte zulk ee- 
fie hartsgéfteldb Al in ii- 
Virt Otid«ren,ea ^shal- 

yen 



is een Niêuw Menftki 
hij is 'ooedergebooren. 
En dit mijn Kmd ! i$ 
bij de Chriftenen geen 
gering woord. Hebt 
gij bij uw geboorte 
niet ecfl zeer bedorven 
natinir bckoomen f X^. ' 
|a. 7^ Nu in den ' 
Heiligen Doop heeft 
God begoft u te ver- 
onderen en u tot een' 
nieuw' en beter' menfch 
te maafeen, Hebt gij 

daar 



f3« L. Gejprik De Go4td. ifit JSsftd^. 



Leer der HsRvojuf- 

DEN. 

ven komt der Qenade 
/daar van a^een de eere 
tóe. Ntt dat hoopik zjiilt 
gij onthouden. Zeg ipij 
nu eens verfta;atg5 dien , 
Tekft wél , dien gij ge- , 
teerdhebt?X:Nieialte 

wel. Ik wcete niet wat 
iidiBad derWeder^ehm- 
$é is 9 waar van daar gc- 
fprooken woidt^/^ Wel , 
nu dat z^I ik u poogen 
klaar te maaken. üic be- 
naming van BaidtrWe- 
d^geboortf wordt daar , 
aan den Doqp gegeevcn? 
K. En waaróm dat ƒ F* 
bit zal ik ü nu wat nader ' 
zeggen. Luider Hechts j 
n^n Kind ! en poog het 
«ifwiuwkeurig te pnt- 
lipuden. In d,e warme, 
opfterfcheLandcn dooj)- 
<e men bij de eerde Chri- 
fljcnen niet als bij ons 
doorbefpréngin&Neenl 
<le Doopeling werd daar 
"b$na geheel ngaktiu een 
mim Waterbad gezet,en 
<èor eenen daar toe be- 
voegden Dienaar drie- 
maal ^ehjcel onder het 1 

wa- ' 



LSER oer LuTHERr '■ 

scH^ Kerk. 
daar ^eyen niet gezegd: 
God maakt' fne ZAr 
LIG ^ door het Bad 
der W^dprgzhoorte ^ÓSLX 
is door den tieiligen 
Doop? K,an ejen m.enfch 
zoiig zijn die niet ver- 
beterd pn veranderd is f 
4r. Neen ♦ V. Daarom 
ftaat 'er bij : dew dt 
vernieuwing van den 
Heiligen Geefl ; jjiaar 
wie rjaakt ons in den 
Doop tot nieuwe men- 
fchen ? ^ Pe Heilige 
Geeft. Pi Door wien 
wordt Hij over ons 
uitgegooten ? JC. Door 
Jefus Chriftus. F. En 
wat worden wij d^n, 
wanneer \yij den Hei- 
ligen Geeft ontvangen 
hebben? fC, Erfgenaa- 
men des Eeuwigen Le^ 
vens* /^. Gefchiedt *er 
in den Doop omtrend 
de menfchen ook ee- 
ne groote verandering? 
K. Volgends uwe ^er 
zegden gêlooye ik ja. 
Maar ^k heb !er niet$ 
va^i bcfpèurd toen ik 



De dodsl der Kiriékr. L Gefprék. it^ 



L£f;R DER Hervorm- 

t) E N* 

Water gedompeld , en 
zelfs eenige pogenblik- 
feen^ten minfïc zoo lang 
ïis de Dienaar de woor- 
den van de i'JoopsinRel- 
Iing Ik doopt ü in den 
naam des y aders en des 
Zoons en des H. Geejls 
uitfpnik onder het Wa- 
ter gehoudem Vermids 
ftu het Water eene ver- 
dikkende eii dua eene 
doodende kracht beeft, 
fcheen daardoor de on- 
der gedompelde Geloo- 
tige ,of 't Kind van zulk 
eencn Ouder , verftikt te 
worden en te fterven,en, 
Wanneer hijvérvólgends 
weder uithef Wa:ter op- 
f ee3, fcheen hij op nieuw 
levendig, op nieuw ge- 
booren te worden, en 
hier van droeg vervol 
gends de Doop den naam 
Van eenBaddertFederge- 
loorte , temeer, om dat 
dezelve waarlijk zoo iets^ 
als het lichaamlijk jTfrvtf» 
en lichaamlijk gebooren 
worden , beteekcnde, en 
Verzegelde , naamlijk het 

fier- 



Leer derLuther- 
scHE Kerk. 
. gedoopt ben , noch,zoo 
veel mij bekend is, toeo 
eenige veranderingen 
ondervonden , cfie in 
mij zouden zijn voor^ 
gevaHen.^ f^. Dat » 
zoo , maa^ weet gi| 
ook wel , u^at ^et on» 
trend u gelchied zij ^ 
toen gij ïn de waerela 
kwaamt? a. Neen. ^ 
Kunt ^j u wel eenige 
van die veranderingen 
te binnen brengeé , wd- 
ken u in de eerde drie 
of vier maanden van 
uw leven zijn Qvefge- 
koomen? A. Neen ik 
weet' *er niets van. ^ 
Is 'er toen ter tijd aaa 
tiw perlbon eecnc ver- 
andering gelcnied ? hebt 
i?ij niet gegeten , ge- 
dronken 5 geflaapeQ en 
geweend ? JT. Ja,zonder 
twijfel , gelijk alle an- 
deren Kinderen. ^. Etif 
hier van weet gij niets 
meer? Jt. Neen. ^. 
Zoo is het ook met 
uwe Ziel ; God bracht 
door zijnen GeeQ, wel 

niet 



tpQ t.Ge/pirek. IHGods4.derKind^. 



L^l^a DER H«]&RVORM- 
D F, N. 

ftervffi vdh onzen wdm 
' metifch^duth vanouzen 
cJIeJïdigen vierdorven na- 
iuörfla'at i vari die zonde* 
lijke gefteldheid met wel- 
ke wij ^ finds den val oti. 
zer ^erfl:e ouderen , bé- 
VleKt zijr) « en dip ons al- 



LÉER DE^ LliTHER- 

scHE Kerk. 
niet ^^ilke groote ken^ 
niffe van ziin woord ^ 
gelijk gij nu reeds ont 
vin^, in u te voor- 
fchijri; tnaar echter mee- 
nige goede bewegingen, 
zónder dat gij dèzel- 
vcn , toen iQr tijd. 



leen ctoof de Genade van ' klaar becneriuei En wie 
iflenf-JfCeell en de kracht weet, mijn lieff Kindi 
VinjefusÜtoedkanont- of gij tot heden toe, 
tioomenworden,en't op- niet aan veel zondige 
Wiienjljet van nieuws daaden zoudt zijn over* 
l^efcooren worden , van gegee ven , zoo niet God 
pnzen nieuwen méftfch , ' door zijnen Geeft , u 
tfatisvandieGodvruch- itot betere daden be- 
tigc ^efteldheid Oï^zcr I ftierd had? Voelt gij 
harten^ welke, door de geen groote önruft iri 
fcewerking van den H. luw gemoed, wanneer 
Ccefl:,uit kracht van Je- J 
fu^ verdienften , in p!ïs 



Verwekt wordt. Om dat, 
zei^ge ik ,deH. Doop dit 
.alles 'beteekent en verze- 
*gdt,daarora heet dezelvel 
een Bdd der Weder^ge'^ 
toprte. Ké Als <ïod dan 
^c;;ej?d wordt onsz^g 
tfi maaken door bet Bad 
jderWedergehoorte^danis 
dat tp 7.egö:en„ dat de 
Doop dezeWedergeboor- 
. ' t$ 



gij fomiijds eénie kwaad 
gedaan hebt? K. O ja 



ik fchaam mij dan, en 
vreeze. . F. Vindt gij 
io tegendeel geen ver- 
genoegen in dit htiU 
2»am X)nderwijs van 
Gods Woord ? K. Ja^i 
F'. Ontftaan 'er jgeen 
recht jiangenaam.e en 
goede bevireegingen iri 
uwe ziel, >vannecr gij 
met mij bidt? K. Ja , 

dat 



lkGoisd.dirKkiéer. i. Ge^dt. 19* 



LkER DWl HiRVoaM- 1 

DEN. 

teihims vtrwekkt? f^^ 
Geenszins mijn liefKind! 
even zoo mm als deDoop 
ecne Mfwt^chtnz der 
jBOfufefs kan zijn, tgeen 
*cr echter in deplaats van 
t>a«l«sHANb.XXIfci6. 
ook van fchijnt gezegd te 
worden: want toch lioe 
zou eigenlijk en zicht- 
baar water oe ooremheid 
onzer ziel kunipen weg- 
neemen? en hoe kan het 
ooit mooglijk «ijn j dat 
een natuifflijk, en boe 
veel inin dan n&g cea 
GeeftüjK nienfii, uk bet 
water geboonen woiidc ? 
ChriflusMüed alUen^zoo 
fpreekt de Bijbel, remigt, [ 
-msyantmzezonden^ en 
de Gedilijke menfch 
wordt nietailt het water, 
tnaar^volgcüKis die zelfde 
Bijbelwaarheïd 9 mt^God 
gjsbooren. K. Maar men 
^ouzeggcn: waarom zegt 
xkm de '^ijb^l God heeft 
ms xa% temmkt doar 
-hetiad dermdergebQor-' 
feSen wat is de redeni,dat 
Hij óm M^m^^oqp^e- 

m 



Leer PER LuTHER- 

SCHE K^RK» 

dit is waar, f^* ^^ . 
zijn mceft werkingen 
van den Heifigen Geeft 
in uwe ziele; 200 zet 
Hij zijn weik voord ^ 
d« Hij, bijden Doop ^ 
in u heeft aangevan- 
gen. O dank dan den 
Uefderipcen God , dat 
Hij u alreeds in de 
eerfte dagen van uw 
leven, in welkea gij 
no& niets van Hem 
wili te begeeren, zich 
over u ontfermd ^ u 

tot Mj" ^*"d. ^^ 
noora:en en in' zun 

Verbond beeft ingelvw^ 

X. In zijn VerbonPj 

^wat is jdat? JK God 

i'beloofHe u toen, uw 
genadige Vader te zijn; 
die .u befchermen , U 
^:esenen en zalig zou 
tnaaken ; en gij aan u- 
we zijde hebt Hem 
insgelijks iets beloofd. 
f^ Dat kan ik niet 
begrijpen. ^. UwDoop- 
iefier , wamieer gSdea 
Doop ontviugt , 'heeft 
in .uwe plaats jjefproo- 

k«u 



t^2 L.GeJprek. De Gêilsd^ier Kindek. 



Leer der Hervorm- 

D£ N 

^ afwaffching der Tm- 
den noeinc ? ^. God 
ipreekt op deze wijze 
iiiet zonder groote öor- 
^aken^miin liefKind! na- 
melijk liiet illceii om 
ons daar pede te Jeèren , 
dat, gelijk dcf onzuiver- 
heid des Lichanmsdoor 
het Water wordt wegge- 
iiootnen, alzoo ook onze 
zonden doorhctBlocdeH 
den Geeft van Chriftus 
worden weggenoomen; 
faaar ook en nog veel 
ineer^ om dat Hij ons, 
door dit Godlijlv pand en 
Waarteeken wil verzeke- 
ren,dat wij zoo waarach- 
tiglijk van onze zonden 
geeftiijk gewCtflclien zijn, 
al<$ wij üitwpndig met 
wafet gewaflchen wor- 
den; dat wij door zijne 
Óenade zoo zeker gees- 
telijk zullen gebooren 
worden en Henrleeven , 
^Is wij leevende üit liet 
water weder oprijzen. 
K^ Dan mag ik evenwel 
yaftftellen en voor^^eker 
yertrouwra^dac God die 

het 



Leer der Lüther- 

SCHR KbKK. 

ken en in üvtren naam 
beloofd , dat gij aan 
jden Drieëenigen God 
I rader , Zoon en Heili- 
gen Geefiseboven; Hem 
m alles gehoorzaamen ; 
Heni beminnen ^ en die- 
nen zoudt\ en dat gij ^ 
alle boosheid en zonde 
^vermijdende , u zelven 
zoudt toelegfien^ om in 
aUerlei goede werken uit 
tt blinken^ de deugd te 
omhelzen , en dezelve 
fieeds te betrachten. 
Hebben wij nu wel ge- 
daan i dat . wij dit alles 
in iiwen naam beloofd 
j hebben en zijt gij daar 
mede te vrede? A. O 
Waarom zotr ik daar 
mede niet te vrede zijn? 
y. Is hei u niet van 
harte aangenaam , wan- 



neer gij in uw ziel ge- 
voelt dat gij mij teeder 
bemindt? JC. fa zeer 
aangenaam* V. Zou< 
bet u dan vooral niet 
aangenaam zijn, wan- 
neer gij (iod, meteen 
kinderlijke liefde bemin- 

liet 



Dè Gödsd. ddr Kindet: L Gefprek. 193 



Leer déjI Hervorm- 

DEN. 

het in zi)ii Woord zegt ^ 
én in mijnen Doop ver- 
zegeld heefr, mij zal^ en 
lieerlijk wil ma^en , en 
mij de vergeevinjg; der 
zouden 4 gerechtigheid 
en het ep^w]g^ Teven 
fcbenkt.. F. O ja! dat 
moogtgij^looyen, d»t 
èioogt gif vaftftellen 
mids . gU van .liwe zijde 
mijn liet Khidlden Heere 
JeAiaChriftus oteén ceuh 
WIE gezegenden ZaliE^ 
maker geloovigómheU^ 
en u gedraagt naar dat 
geen wat wij uwe ouders 
voor u aan God beloofd 
hebben ^ dit naamlijk dat 
gij in de yreézè van 
Gods allerheiligfte naam 
zoudt leeven*, en den 
Drieèenigen, G6d met 
ziel en Kcbaam tendien- 
fle flaande ^ daagUjks der 
zonden fterven zoudt, 
dat is uwe verdörven- 



Leer der Luther« 

scHE Kerk. 
derf wanneer gij alles 
goeds van Hem ver- 
wachten ^ op Hem (leeds 
vertrouwenen wat u nc^ 
dk is. van Hem doiil 
anmeeken P b het u 

ffl van 
door 



lief 9 dat ^ 
menteh^ dat 



niet 
een 

de zonde verdorven en 
ellendig geworden was, 
èeh vroom , deugdzaam^ , 
onderdanig en selukkig 
menfch geworden zijcr , 
Mét een woord, is hec' 
u niet aangenaam eeii. 
Cbriften te zijn? Nu 
dan, mijn Kindl door. 
den Doop zijt gil onder 
het getal der Chriïte» 
nen 9 dat is die in 
Chriflus gelooven , aari- 
genoomen en van de o*, 
verige menfchen hierop . 
aarde afgezonderd ge- . 
worden* Daardoor fiebé 
gij liet recfit ontvan- 
gen , God , als uwen 



heid^mye erflijke verdor- [ liefderijken Vader 4 en 
venheid, die anders zoo^Jefus ChriAus^ als u- 
yrüchtb# r is in bet wen Verfoffer en H^cif 
voordbrengenvankwaa- aan te bidden; Hem te' 
dedadenenallcdebooze dienen; te beminnen^ 



1^4 ^- Ge/pre^. lU Gsdsi. der Kinder. 



Leir der Hertorm- 

DEN. 

loften vao uw vleefek 
zoudt beftryden , oroin 
ware gcrechtighcW en 
KeiBghcid voor God lee- 
vcnde^ eenen luft een 
vermaak in *is Heere 
wet naar den inwendi* 
gen raenfcb te bewijze», 
meer dan in eenig ander 
ding; immers, wat toch 
ook de bepaling vait God 
mpog* zijn omtrend«oo- 
dani^ kindere» derGe- 
loovigen , welke <n Aim- i 
nm kindfihen fiaat en 
huiten genoegzaam ge- 
trtdk hunner Retkfier^ 
, yen , waar omtrend tk u , 
alsgq eens wat ouder en 
neer geoefend lailtz^. 
lïog wel wat nader ial 
onderhouden, dat is ten 
.minden zeker , dat zsl^e 
teeis. im vfr vfd'^affem 
Kinderen als gij nu reeds 
zijt, indien ztj anders de 
toegelegde en verzegel- 
de zsdigheden^waare^zij 
ki hunne crelpovige ou- 
deren rischt hebben , 
rfaarf/tf* bezitten wHlen, 
Zdye:^o dra zij reden 

ge- 



Leer oer Luthbr« 

scHg Kerk. 
CR alfes goeds van Hem 
te kunnen verwachten. 
Door den Doop zijt gij 
in eene zeer naauwe 
gemeenfcb^ en veree- 
niging^ met sdie aade- 
m Godvruchtige Chris- 
tenen hier op aarde 
gefield , en pj hebt 
die hoop, wanneer gij 
God vreeft . eens iit 
d& Gemeenfdiap der 
zalige ttienfcben in den 
Hemel , by God en 
Chrifliis uwen Heer, 
opgenoomen te zullen 
worden , om u daar 
zonder einde , in de 
bemelfche vreugde te 
vermaaken. Wtl aan 
dai^ mipi lief Kind! 
bat MS God voor al« 
Ie deze weldaaden prij- 
zen l Iaat ons het Ver- 
bond vernieuwen , ^ 
geeiv gij met God toen- 
maat^ gemaakt hebt^ 
en ever het welke gij 
ö* mt verheugt. 

Lof en (kak zij u 
toegebracht^ o liefde- 
rijke Hemellche VaderI 



b'é O^dsldii^mnM.LOé^ek f95 



LltER DER HfiRVORM» 
OEN. 

Sebruiken kunnen^en tiot 
ie hoogte vólvr^flea 
^ijn> de Doopbeloften 
hunner Ouderen moeten 
$(e(land doen , en zelv iit 
eigenen perfoon de op> 
dragt van hiinnen Geeft 
9an God en zijnen JZooh 
Jefus Chriftus vernieu- 
wen moet^yom bet niict 
de taai vaii God zelveti 
uittedrukken , dat zij ^i- 
iooven moeten en zich 
bekeermjóoor welke be- 
trachtingen méri alleen^ 
in kracht en nadruk^e- 
zegd kdn worden iri 
Gods PERBOIfDge^ 
ireedifi te zijn; En dit is 
2Ö0 zeker mijn lief Kind/ 
dat * zonder dat gii , Vol- 
wauen zijDide , zelv vorr 
ü^ zei ven den alwaardi- 
geh God lief hadt en 
toor Hetn leeVen wilder, 
al het gefmeek tfwef 
Godvruchtige Üudejtn 
u van hét verderf niet 
20U kunnen behouden , 
daar zelfs hetfvr^^,dat 
^j in uwen Doop opGod 
te stjfie Zedigheid ver- 

kree-^ 



LaftR DFR LUTHER- 
ècHfi K£kK. 

dut gij mij i die vaij 
natuöre een zondig eii 
verdorve inèhfch was , 
dóór den Heiligen Dodp, 
aanvangclijk tot verbe* 
tering mijncd levenii ge- 
fchikt èh in ztib eerie 
naaüwe >erbindn]S met 
u geftekl hebt« Ja, ü 
zal ik fteèds ails mijneri 
God aanbiddcii! Gi} hebt 
mijgefchaapen l Gij hebt 
Aiij dOotC)iriftüs,mij* 
nen Verlófler met u 
Verioend ! Gij hebt m^ 
dioor uwen Geeft aan 
ü toegeheiUgd ! u zij 
mijne zfel : en alle haar* 
krachten ! u zij mijn' 
hartjieheilij^d ! neem het 
in liefderi|ke Vader f 
heilig het 2elve altoog' 
maak tnij tot een deugd- 
zaam , Godvruchtig en 
fi:ehoorzaam fchepfeU 
Tot uw eér zal ik lee-^ 
Ven en ftcrven; en inV 
den dood en het leveflr 
de uwé 2ijn« Avatar 



N« 



1^6 L. Csjprek. Dé Godsd^ der Kindor^ 

Leer. der Hervormï>£n. 
kreegen hadt ^ als dan tegen u getuigen zou. Q 
dat gil dit dan betrachttetl vooral daar \itx zoo' 
zalig is met God in een Verbond te flaan , en: 
aan dat Verbond, in den Heere getrouw te 
zijn. K^ Mijn lieve Vader! ik worde hoe lan- 

Ser hoe meer begeerig, om deze aangename les 
oor en door te verdaan ; ik bidde u zeg mij 
dan, wat is dat voor een f^erbmdj waar m gij 
mij hebt opgekweekt 5 en waa^ in gijzeidet^ dat 
ik, opwaffende, zelv moeft treeden. /^. Mijn 
Mef Kind / ik h^bbe u dat reeds eeniger mate 
gezegd, maar om u te gemoet te koomen wlUe 
ik het hier nog eens herhaaien. Toen gij ge- 
doopt werdt, beloofde God u,- van welken het 
nu van achtren blijkt, dat zijn eeuwige wijsheid' 
bepaalde u tot eenen meer dan kindfchen , tot 
eenen zelfsrede gebruikenden Ouderdom te laaten^ 
koomeri , dat Hij u een goedertieren God en 
genadig Vader zijn wilde , en , daar bij , dat Hij 
u befchermen , u zegenen , en zalig^ou maaken,- 
mids gij groot wordende , in de voetlhppen u- 
tver geloovige Ouderen zoiidt treeden , eny gê^ 
Kjk zij Hem , en zijnen Zoon J. C. , hardük liefheb* 
ben en met allen eerbied dienen : uw üoopheffer 
beeft, wanneer gij den Doop ontvingt , in uwe 
plaats gefprooken , en in uwen naam beloofd , dat 
gij in den Drieëenigen God, Vader» Zoon, en 
Geeft gelooven. Hem in alles gehoorzaam zijn^ 
HeovbeminnenenHefzoudtberoen, en, totdat 
eipdeüille boosheid mijdende en haatende , u be- 
vlijtigen zoudt,' om eene onergerlrjke confcien- 
tie voor Gorf en voor de menfchen te hebben • 
.'Vermeed dat gij u aan Chriftiis zoudt overge^ 

ge. 



BeGodsd. der Kinder. L. G^prek. 197 

LjBfiR DKn Hervormden. 
geeven , om door Hem van uwe vloekftbuld 
verloft , en door zijnen Geeft geheiligd te wor- 
den. Dat V mijn Kind! dat is nu het Verbond, 
dat uwe Ouders voor t^ 9 en in uwen naam, met 
God hebben aangegaan; in dat Verbond inoet 
gij nu ook %eW treeden, zoo gij uwe eeuwige 
behoudenis lief hebt. Wat zegt ^j nu daa? op? 
hebben uwe Moeder en ik wel gedaan toen wij 
dat voor u beloofden , of niet ? wilt gij nu onze 
belofte breeken? of zult gij die onderhouden en 
ovemeemen? ochl mijn dierbaar en teeder ge- 
liefd Kind{ ik wil immers niet hoopen, dat gij 
uwe Doopvoorrechten gering zoudt achten! o 
wat \» het groot , door dezelven recht te hebben 
.om God .als uwen liefderijken Vader, en jefus 
. Chriihis als uwen Verlofler en Heer te moógen 
aanmerken , en alles goeds van Hem te kunnen 
verwachten / wat is het groot in de naauwfte 
.vriendfchap met God en zijne Engelen , en te- 
vens met alle heilige menicnen en ware Chrifte- 
nen , te ftaan , en de hoop te hebben eens met 
hun in zalige heerlijkheid bij God te zullen ver* 
fchijnen ! daar in hebt gij immers meer zin , dan 
de waereld te dienen , en met de waereld ver- 
Jooren te gaan? Nu wel aan dan, dient den 
ÜËERE, en beleef zijn Verbond, en de Doop- 
beloften al vroeg voor u gedaan ! en toon , nu 
gij reden kunt gebruiken , dat gij zelv die belof- 
ten zoudt gedaan , dat Verbond zoudt inge- 
Aemd , hebben , zoo gij toen de noodige kun- 
digheden hadt bezeeten. K. Mijn lieve Vader! 
ik bedanke u hartlijk , dat gij zulke beloften voor 
jmij gedaan j zulk een Verbond voor mij met u- 

N 3 wen 



•^18 X» df^rek. De Godsd. der iQnfkf^ 

]LfSER PBR Hervormden. 
wen en loijoen Gqd gemaakt hebt. Neen ! dat 
Veit>op4 wijle ik niet verbveeken I ik wil den 
Drieëeni^en God; ik wil mijnen lieven Heiland 
diienen ; ik wil mij door Jefus Geeft laaten regee- 
ren ; ocb dat ik ait Geibrek nooit mogt vergee- 
ten! maar mijn lieve Vader! ik ben daar voor 
liiet. weinig bevreefd; ik doe eiken dag zonde, 
^n overtreede dus tnijnikiopverbond. Och! ho« 
zal ik daar aan toch meer beandwóorden ? ^ 
Mijn lief Kind! uit u zelven kunt gij dat niet; 
maar God wil u dat Igeren { ook dat heeft Hij 
beloofd. Klaag gy Hem maar daag)ijk$ , dat^ij 
zoo een onrein en zondig hart hebt ; en bi4 
Hem, dat Hij uw hart door zjjnen GeeQ ver* 
lueuwe* ep voor zich heilige! doet gij dat, dati 
zal ook die goede Gqd, om Chriftus zijns ge- 
liefden ^oras wil, ip u werken beide hetv^iUen 
en bet werken naar zijn welbehagen. Koml 
mijn lief Kind ! laat ons op dit oogenblik begin- 
nen, laat ons famen God met dankzeggingen 
aanbidden; 

Liefderijk en genadig God en Vader! u dan- 
kc ik , dat gif mij^ reeds van de geboorte af, in 
mijne Ouderen bet voorrecht gundet, dat ik in 
zulk eene naauwe betrekking op u en uwc He- 
iDdfchc Genade mogt flaan ; dat gij mij op ^ul- 
ke billijke yoorwaaarden voor eenen ILrfgenaam 
der zaUgheid hebt willen yerklaaren , en mij in 
uwen eeniggeboomen Zoon tot Uw Kind en 
Gunfteling nebt willen aanneemen« Ocb dat 
mij uwe Genade verwaardige, dat ik mijnen 
Doop heilig beieeven , en nooit het met u ge- 
flooten; Verbond mooge fcbenden ! o! dood gij 

doo? 



De Godfd. der Kinder» L.€ii^ei. 199 

Lebr der Hervormden. ^ 

iloor uwen H. Geeft alle mijne eondige luftent 
en maak mij^ door uwe hericheppende kracht; 
tot een nieuw fchepzel! u zij mijn hart met alk 
zijTië genegenheden voor nu , \'oor eeuwig ge» 
wijd ! doe gij mij vo9r u leeyen bier op de aas- 
de 9 en den heerlijken naam van mijnen Godlij» 
ken Zaligmaker waardiglijk wandelen l och 1 dat 
nooit mijne- kinderlijke dwaasheid u onreerc, 
mijne ouders bedroeve ; of anderen tot attnftooc 
zij! maak mij eiken dag u meer gelijkvormig ^ 
en ruft mij dus door uwe Genade toe om eens 
volmaaktelnk bij en voor u , Drieëenig God 91 
liefderijk Vaderi in heerlijkheid te verfchijnen! 
Amen. 

Marc« XVf: 16» Di0 geloofd E«/ hébben^ en 
gedoopt zal zijn , zal zalig worden. Maar die 
niet zal geloofd hebben , zal verdoemd worden» 

Joh. IJl: 5. ^e/us antwoerdde^ en zeide ti>t 
hem\ voorjaar l y oorbaar l ze^ ik u ^ ten zij 
dat iemand gebooren worde , hij kan het Koning^ 
rijk van God niet tien. 

ËPH. V: 25, 86. Oelijk ook Chrifius ie Ge^ 
meinte heeft lief gehad ^ en zich zelven voor 
haar heeft overgegeeyen y op dat Hij ze heiligen 
zoude , haar gereinigd hebbende met het bad dés 
waters door het woord* 

Gal. III: 26 , 27. Want gij zijt alle kinde- 
ren Gods , door bet Geloof in Cbrijius Jejus ; 
want zoo veeU gij in Cbrifius gedoèpt tijt, hebt 
gij Chrijhis aangedaan. 

Eph* IV: 23. Te 'üoeeten^ dat gij zouit ef^ 
leggen y aangaande de vorigf wandelingen ^ den 

N 4 ' otf- 



»oo Zr. G^tk. Beaalsd.ierShier. 

TOM*m , Jat gij t„ ni inzettingen zfdt ran- 

\,sZf"j '. °3 > 24. En dat gii xtudt ver- 
nwmi i^orden, ia den Getfi uwsemoSt ^ 

%&! ' '" ""^'rechtveerdigm^SS- 
I P£TR. III; 21. W^aar van het teeetibeeliie 

^LL-^ ^''^ Confcientu tot God door de Op- 




EENENVYFTJGST^ GESPRf:K. 



^'Lf^i ^'i^^I^^Vkbeid der eerfle en der 

^ëehkfcbeBekeerwg de ernftiie oplet- 
tendbetd over zich voor allerly 

zonden te fcbuuwen. 

Up'ader- Welk^ waar€n toch mijn Kjud < de 
teren ^TrT'i'? ' ^^' '7^^'' nnkomi„g ï2| gia! 



. De G^itd.fkrEini»%M. Gefprck. %o\ 

jvelke gij verbonden zijt; Ma^r weet gij nu al 
wat met die benamingen gemeend worde f K* 
Ik verlange op Vaders onderrichting des aan- 
gaande te ontvangen. ^. Die zal ik u gaarn gee^ 
>ven mijn Kind / Luifter dan en prent dit volgen* 
de diep in uw harte. Het Geloof is dat hartlijk 
fianruemefiy en eerbiedig toefiemmfin van het ge- 
tuignUy dat God in zijn woord van zifh zelven , 
yan », en van zynen Zoon getuigt, gepaard 
met een berujleni vertreuwen in, eneenewerkr 
%ame liefde jegens bet zelve. Weet gij hu wel, 
wat God aangaande zich zelven , aangaande u , 
en zijnen Zoon getuigt? K. Nietten vollen. F. 
Jegens zieh zelven getuigt God: dat Hij alle lief- 
jde en diend van zijn Scnepzel en dus ook van u 
waardig zij • en tevens dar Hij op dezen dienft, 
niet uit hoofde vap eenig voordeel voQrziGh zelr 
.ven, maar uit hoofde V9nb^ta^mendlijkheid, zoq 
gezet zij , dat Hij nooit dan met heilig misnoe* 

f en kan aangedaan ziin tegen allen die geenen,wel-r 
e Hen) dezen dienft en uefde weigeren: met dat 
gevolg dat Hij dezelfen zekerlijk eeuwig zéfiraf* 
■f en , ten zij ze zich in tijds mét God laaten verzoe- 
nen , en ^00 de ftrafiè ontgaande weder tot Genade 
koomen. — Omtrend i* getuigt God, dat gij, 
en al het Schepzel,. door de zqnden van Adam, 
waarvan ik .u te voren fprak voor Hem verioem- 
lijk zHt geworden , en door uwe eigen dagelijk- 
fcfae (chyld nog meerder ellendig wordt, zoo dat 
gij deswjggeps niet anders zoudt kunnen ver- 
wachten dan eeuwig verlooren te gaan , indien 
God u naar uwe verdienften bezocht. Hij zegt 
'er ten uwee aanzien bij, dat gijdoodlijkonwiég- 
■ £{£; weezende nooit u zelven kunt herftelleni^ 
^ N 5 - jsijne 



itod LI. C^ei. De (hd$i. der Khder. 

zijne gunfte,tnaar het cUaglqks nog erger maakt , 
en dus dat bet voor u omkoomen zij , zoo 'er 
geen ander middel van herftel , dan door u zel« 
ven , voorhanden zij • Onder^iflcben iaat Hij u 
ook hier niet verlegen. Hij getuigt, dat Hij zij- 
nen eeniggeboomen Zoon 5 dien Jefus » van wieii 
ik u te yooren fprak , in de waereld gezonden , 
en Hem aan den kruisdood heeft overajegeven, 
op dat Hy aan bet Godlijk recht voor de zonden 
zoude genoeg doen en dus de firaffe wegdragen , 
de fcbuld verzoenen , en eene eeuwige gerecntig- 
heid voor Zondaren zou aanbrengen , en Hij zegt 
^er bij, dat een iegelijk die indezenzijnenZoon 
gelooft^ dat is, gelijk gij ligtlijk begrijpt. Hem als 
zoodnnig eenen verzoenenden Middelaar aan- 
neemt, en zich aan Hem ter zaKging overgeeft, 
niet verdifroen zal maar het eeuwigïeeven hebben 
getuigende daarbij 5 dat Hij zodanige Zondaars, 
die Hem daarom ootmoedig en boetvaardig aan- 
bidden , om zijns Zoons wil , tot zulk een ge- 
loof in Cbriftus door zijnen Ceeft bewerken , 
hen vernieuwen , wederbaaren, envoorzich.hei- 
Mgen wil. — Nu mijn Kind! alme met dit ge- 
tuignis hartlijk inflemt die Gelooft. JT. En 
wat is nu de Bekeering f V. De Bekeering mijn 
fief Kind ƒ is die werkzaamheid der 2ncle, waar 
door zij, uit overredinge van het gnivvlijke kwaad 
(Ier 2^nde , en vait de onbetaamendlijkheid der 
Godsvrucht, en vertrouwen opGodstoezegginjf, 
en de Genade van den Heere J« C. hetootmoe* 
dig en ernftig befluit neemt, om met de daad van 
alle zonden, ode dekleinfte, de ngtftgefchatte , 
en de meeftbeminde, af te (taan , en zich tot al- 
le deugd te bevcftigen ; en deze Bekeering onder- 

. Icheidt 



De G^é^^^ébrKhükr. LI Gefj^ek. sèji 

Tcheidt men dooi^ans in eene etrfte en tvieede 
Bekcering 9 zijnde de Eerjte die Verandering van 
werkzaamheden in eenen Menff:h , die tot nog 
toe de Zonden ruirofchoots diende ; en een na- 
tuurlijk , dat is te zegget\ een geheel verdorven 
Mentch was ^ en de Tw^ed^ diedaaglijkfchewe* 
^erkeering tot God , welke plaats vindt in een 
Menfch^ die al reeds in den grond zijns berte, 
tot God bekeerd is • zoo meenigmaal mj het leed- 
weezen bemerkt, dat hij niet heilig, niet teeder 
genoeg voor Qod leefde en dit kan hij elkei^ 
dag , en ieder oogenblik , gewaar worden. De- 
ze laatfte Bekeering noemt men anders ook wel 
de Boete. K. Och ! Vader mpgt ik ook zoo ge« 
lukkig zijn van dat Geloof en die Bekeering te 
hebben! boe geraakt men daar toe? l^. Mijn 
Kindi beide dat Geloof en die Beheering worden 
van God den H. Geeft bij de Wedergeboorte in 
het hart der Zondaaren gewerkt ; en dat doét 
God uit Qeqs^de, om Chriftus wil den geenen ^ 
die Hem daarom bidden. K. In ielVedergeboor^ 
te Vader! wat is dat? /^, De wedergeboorte, 
ïnijn Kind I is die genadewerking van God , waar 
door Hij aan den Zondaar , die dood is in Zon^ 
den en m Misdaden , bij rpiddel van het Euan* 
gelij woord ^ een Geeftlijk Levens beginfel fchenkt, 
waar uit Hij betaamendlijk kan werkzaam zijn ^ 
en hier door wordt zijn natuurlijk duifter , ed 
door de Zonde verblind , verftanci veriicht , zijn 
afkeerige wil tot God geneigd; zijn verkeerd ooi- 
^eel recht gemaakt, zijne hartstochten en ziele- 
krachten geheiligd. JT, Moet ik dan wachten tot 
God mij dat alles gee ve ? f^. Gij kunt bet u zelv^ 
piet geevep m^'n Kind I Maar blijft 'er echtet 

toi 



. t04 LI. Gebrek. DeGodsJLi 

toe vaplichr; en dit moet u aanzetten tot bid- 
den om het te erlangen , wanneer God , die rijk 
is in barmhartigheid het u zal fchenken» K. Maar 
jhoe zal ik nu weeren , of ik Geloof heb , en Bekeerd 
ben? F". Mijn KindI uit de vruchten wordt de 
boom gekend, is dat niet zoo? nu, ?isnu ow 
hart geheel tot God en zijnen Zoon geneigd is, 
en gij een luft hebt tot deugd en Godsvrucht ; 
dan gehoft gij, dan zijt gij bekend en weiUr' 
gèbooren. Wille ik u eens eene verblijdende bood- 
ichap zeggen ? als gij waarlijk meendet , wat 
gij giftren v^n uw Doopverbond zeidet , dan zijt 
gij aanvangliik wedergebooren en bekeerd; dan 
gelooft gij. JT. Ja dat meende ik waa^lijlc , dat 
weet de Heerb, die alles weet. A^. Nu mijn 
Kind I gij hebt dan de Eerfte Bekeering. Laat 
ons nu voordgaan ! K. Als Vader zulks belieft.] 
f^. Is God dan niet langs den gezegden weg , al- 
feeds voor langen tijd beezig ge weeft, om uwe Ziel 
te veibcreren f [u te doen gelooven , u te bekee- 
ren?] JC. Ja dat is klaar. ^, En door wat mid- 
del deed God dat? K* I^oor vp Godlijk woord 
[en door zijnen H. GeeftJ/^.Maar zijt gij dan nu al 
ten yo)le|i bekeerd? zijt gij al volkomen goed ? 
en is 'er geen kwaad meer m u ? K. Ik ben zeer 
bevreeft dat 'er nog Zonden en onvolmaakthe- 
den in mij zijn. F'. Gij vreejly zegt ge, daar 
mogten nog Zonden in u zijn, maar ik zal hetu 
met zekerheid zeggen , hoe het met u hart (laat: 
gij hebt nu wel een emftig befluit gcnoomen, 
oïn uwen God te dienen, hem te vreezen en tot 
zijner eere een vroom erj deugdzaam raenfch te 
worden. Maar, eer deze dag ïiog om is, zuif gij 
wel wederom iets, dat ftrijdig is met dit uw voor- 

ne- 



De Oodsd^dsr Kinder. Lh Gefprek. so^ 

nemen verritht hebben. Wanneer wij u dan kaflg« 
den,eiru uwkwaaddoen voor oogen houden, zal 
het it wel berouwen , eugij zultbeterfchapbeloo* 
ven ; riiaar morgen zult gij toch al wederom de 
eene of andere fout begaan, tegen anderen zeer 
ligt in toorn geraaken , met het geen *t welk u 
overkomt, niet wel te vrede zijn J of al dat goe- 
de 't geene gij vei^jigt zi^ te doen , niet met 
vreugde verrichteiï , Ja tóiflchren ten' laatllen eind- 
lijk moedwillig en verdrietig worden. Hebt gij 
het niet tot nfer tóe reeds dikwils bebofd, c&t . 
gij u aan deze zonden nitnnjermeer zoudt fchul- . 
dig maaken? X. la. F^ En doet gij dezelve» 
niet zonder achterdocht bijna, daaglijks' weder , 
ten minftcH eeftige van dezelve hóe zondig en 
dwaas zï] dan ook zijn, üT. Achjk; Dat kan ik. 
iTict tegenfpreeken , maar bet fe mij hartlijkleed, 
/^. Dat is nu wei, Uïijn Kind! dat het u leed- 
zij ; maar daar d'oór is de kwaade zaak nog niet 
gbed gemaakt. Wanneer gij mij beledigd hebt» . 
belijdt grj dan ook mij uw kwaad niet; Imcèkt 
gij mij dan niet om vergeevine van het zei-, 
ve, en belooft gij geen beterlchap? K. Ja, 
en dat doe ik om dat het mrjiï pliiit is. V. Nu . 
mijn lief Kind! ieder vart deze Zonden, door ui 
gepleegd, is niet aJIeen' eene belediging van mij» ' 
maar ook van uwert liefderijken hemeiichen Va- 
der, zult gij dan ook Hem dezeuwe zonden niet , 
beliiden, zult gij dezeFven' b^' Hetn , niet met ' 
oodmoedighcid afTmeeken». en Hem alle de dagen. 
uwes Tevenis hartlijk aanroepen , dat Hij om Chri- 
ftus wjile J u uwe overtredingen en zonden ver- . 
géeve ? K. Ja • waarlijk , ook dat begrijpe ik mija . 
pligt te zijn. ^ Nu mijn Kin f vergeet daii nooit, * 

di&' 



i66 tLGeJprek.DiGodsd.darkh^ 

die groote en gewichtige Plicht der dagelipcfehé 
BekeerifiR , dier zoo rioodeakelyke Boete , gelijk 
ze veeltijds genoemd woMt nü te kotnen. Zoo dik- 
wils^jdan maar een geringe overtFeédtngbe^ad 
hebt, welke gij hebt kunnen vefmijden > zoo bid bij 
u zei ven ^ ach liefderijke Godiveifgeefmqdeeze 
overtree(ung,om mijnsVerloflèr^ wille^die de (ini& 
fen van alle mijne bedfeVei? zonden gédraagen 
heeft. Ik zzl mij (zoo tii thand^ yoómttmt en door 
uwe genade wenfche natèkodménj niét mtertot 
dezel^ overgeven , m^aat u met meerder onder- 
llrerpingdieiïènj ,— Overfeg op eiken avond,- wan-' 
neer de d^ om!^,* wat gij in dien vèrToot)en tijd ^ 
vervolgencë gedaan hebt;poog in het Uoed van den 
Heere Jefus uwe fdnilamet den HEiftE veref- 
fend te krijgen i ^ Maak ü verbolgens los van de 
al te tteung bekomméi^l^ oVer d^ gevo^n der 
:eondd en leg 'li neder inf een ftifleruft, als een. 
Kind dar nïet zijnen Hemelfchen Vader verzoend 
is. Dan eer wij hieï^ van aftcfaeiden wiïde ik uf 
mijn Hef Kind I nog gaam eetie gewigtige vraag 
doen. Weet rij welop Welken dag of in weP 
kèn ni^ gij llerven MU K. Neen dat weet ik 
idet. V. wanneer gij nü eens in den aanftaande 
nagt moefl; derven , zoüdt gij ü zülks wel kun- 
nen getrooften en u bef eidwiflig gevoelen, oai 
wet een vrolijk harte voor den reclitveerdigeri 
God te verfchijnen , wanneer gij zijne gebodeir 
overtreeden hadt ? Wat is hef hart u benaauwt, 
als gü mij beledigd hebt ; fchuuwt en vreeft gij 
mij dan niet? JT. O Ja welt /^ Met nog vee! 
grooter angft en vrees zoudt gij fterven . wan- 
neer gij niet kondet hoopen in den Bem<I eenen 
met u verzoenden God te zulfcn aantreffen. 



Nog M15 mijn lief Kiiidihebt gij niet het goed en 
ecnfiig. voorneemen , om een oprecht goed en 
vioum menfch te worden 5 K* Ja, dat voorne- 
men heb ik. y. Maar kunt gj[j uwcebreekenen 
zondcüfi wel n^Uat^n, wanneer gii dezelven nret^ 
meenigtnaal aaet eene oprechte afkeerigheid be- 
fcbouwt 9 wanneer gij nies dikwijls het befluit 
neant» ge^ne mbedwDKce zonden meer te be- 
gaan ? Gij ziet dan uit dit alles , hoe hoognoo- 
d^ het 2^9 dat gij CH) uw van natuure tot het kwaad 
zoo zeer genegen hart geduurig acht geeft en de 
eene overtreedmg en zondke gewoonte na de an- 
dere zoekt af te leggen* Want toch wanneer gij 
AU nog eeniige zonde tiefhebt , of met weeten en 
overlQg^ng doftF in voordg^t,. zoo kunt gij niet 
zeker zijn 5 of gij iatig zult worden. JT» Derhal- 
ven moeten ik dan garncb g^ea zonde meer doem 
indien ik wil zalig worden? f^. [Mjn Kind f 
zonder zonden te leeven js aan deze zijde van 
het graf niet mooglijk ,3 gU z5<^ nog geduurig met 
dezelve bezet, 'er is 'er vooral eene die u aange- 
boren \is, [en welke gij, zoo lang gij leeft 9 niet. 
zult afleggen,] te weeten de JEr/aofidr ; gij voelt , 
behalven dat no^ dikwils booze neigingen ; gij 
wordt ook wd onvoorjdends en uit zwakheid tot 
meende overtreeding vervoerd; maar, wanneer 
deze zonden uit zwakheid voordkomen f en allc ' 
anderenj, u van harte leed zijn, wanneer gij 
dezelve haat en God aanroept, dat hij u de^eN 
ven, om Chriftus wille vergeeve, zoo zijt gij 
niet in gevaar van om dezelve verdoemd te wor- 
den. Maar , wanneer gij met overleg , en opzet 
uwe zonden pleegdet zoo ^^ou dit een duide- 
Vfk bewijs zijn , dat ^ij God nog niet van harte 

be- 



ió8 Li Gefpreh De Godsi. ékrKindèt. 

beminden} dat g^ ook ix^ geenszins 2^ Kind 

waart , én gi$ ^ "^S 8^^°^ zekere hoop van Za^ 
iigheid koft voed6n« 

Schuuwt dan alte booishéid van harte én zon- 
dige nu of nodt méér met opiset. Dat is het 
dat de Apoftel Paohis begeert Roifii. VIII. 14; 
tf^cM zoo veekn aU V door den Geeft Gods ge« 
ieid i^oTdMn , die lim Kinderen Gods4 Ei3at lee-^' 
ren u dé volgende Bijbdplaatzen.l 

Luc. III : $« Brengt dan vruchten mrd der 
héieeringe 'iraardig. .., 

2 Kor. VII: 10. Want dé droefheid na God 
^erkt eeh MberouweUjke Bekeering totzdigheidr 
maar dt dtoefheid oer WaereU n^kt den dood. 
iO^SpREUK. vUl: it. De yr,eeu des Heerenis 
te haaten hgi hOoaMj dé hovaardigheid ^ den 
hoogmoed en dm hraaden i^eg. Ik ttaate ook den 
niond der verkeerdheden^ 

Amo« Vr 15. HacU hit biméy en hebt lief 
het goede. 

RoM. XII: 9; Hebt éènen afkeer van het boa- 
ZOy en hangt bei goede aan. 

2 Kor. VII: I. Dewijl ^j dan deie belofte 
hebben r geliefden I laat ons oftf zelvén reinigen 
van' aJte befmeitin^e des vleéfeh en desgetfts , vo{^' 
eindigende ie heüigmaakinge in de vreeze Godr.- 



tvVEÉ- 



DeGödslderlSndsr. lïl Gepéc. aoji 



TWEEÊNVnFTIGSTE GESPREK. 

» * * ' 

Over den Ptigj^ én den Loon den Goede wcr , 
ken in de gantfcbe Heiligmaaking van 

onze krachten. 

*K^ader. 'ï^envijl giJ niét Weet mijn Kind ! hoe 
^ lang uw leeven zal duuren, zult gij dafi 
niet wel doen met uwen korten Levenstijd wel 
te befteederi en ten nutte van ü zelven en ande- 
ren aan te leggen? Jt* Ja, dit zou zekerlijk vet 
het befte zijn , eti ik tVenrche diarom ook , 
öm dénzelven Wel aati te Jêggen eti ten meeften 
nutte te befteeden ; ^* Én op welk éene wijze 
zult gij dat doen? K. Ik zal niet ijver bidden eu 
met vlijt leeren. f^. Zttt goed, mijn Kind! 
dat zijn tliands üwe voornaiamfle bezigheden , 
ivaar op gij lï moet toeleggen ; maar , waniïeet 
gij eens wat grboter en ouder zijt , zult gij dart 
iiiet wat anders, te doeri hebben ? ÜT. Ja , dart 
zal ik, gelijk gij, ook vlijtig arbeiden, y. Ert 
dat is nog niet genoeg# Welke dehkbeeldert 
zijn God aangenaamer, goede of kwaade? Jt. 
Goede denkbeelden. V. Zult gij u dan niet be* 
vlijtigen , zoo veele goedef denkbeelden ^ in üwe 
ziel te Verkrijgen , als u doenlijk is ? JT. Ja i 
maar wanneer bekom ik goede denkbeelden ? K. 
Wanneer gij aan God gedenkt, is dat niet goed? 
K* Ja. fr. Wel ^an gedenk dan geduurig aail 
God ,• herinner u zijne weldaden, en aan de 
dainkbaarheid , aan de liefde en gehoorzaamheid , 

O wek 



weUden gij Hem fcfauld^ v^u Waane^ w vtr- 

volgends aan Gods Woofd denkt, en u net zel- 
ve heriiimrt, is dat ook nte| fOiedT^it.. Jk. V. 
Wanneer gg nii ailceh zijt, en allerlei ijdele 
d^ilk-b^elden en dwaasheden yaJlen u ia^ zoa 
denk dan daar aan , wat gij tiit Gods Woor4 ge* 
kerd hebt en boe gij de G«bo4efl des Heerb 
zult nakomen p om Hem ds het naafte voor- 
werp van aanbidding te dienen, en in 't vervolg» 
iets soeds te verrichten. Door deze goede denk- 
beelden , mijn Kind l zult gij ^le bpoze gedag- 
len en begeeriijkhedeij verdrijveo; dpordezelven 
zult gij in flaat gefield worden , om' geduurig m 
ht\ g^elfchap van amiere menfchen iets ftichie- 
lijks tè. kunnen fpreeten \ Avant wie wel denkt 
Ipreekt ook ftichtelijke dingen,, en waar van het 
hart vol is, daiir van vloeït de mond ook over. 
En terwijl gij hier uit zi6t , boe noodig het zij , 
4at gilj altijd poogt goede redenen voort te bren- 
gen , zoo denkt wel en herinner u dikwijls , dat 
alle menfchen eens ten jongften dage , zullen 
moeten rekenfchap geeven , van elk ijdel woord 
*t geen zij gê^ooken hebbeq. Terwijl gij dan 
ÖtooS goede redenen denken en Tpreeken moet, 
ligt gij dan nog niet onder eene grootere verjriig' 
t49g om goed te doen? IT. Ja raijne verpligting 
hUr. tp.e is nog 'veel f roöter. /^# Wat voor een 
JCnegt hadt gij liever, ee^neiï, die veel kwMds, 
of ee^eö, dïe veel goed.s vefpchtte? K. Ik zou 
a^h goeden v-erkiezeu. V^ 'Meent gij ook met , 
dat God zulke menfchen liever, hééft, welke 
meerder' goede dïrad<?n ven'icbtten dan anderen? 
K. Zekerlijk zal Hij clie liever hebben. ^.'Welk 
ecH boom & in&er waardig > die weinig of die 



'fyi^d. 4er Emd/nr.LIIé Oefprék. ^\t, 

ireel goiedc vruchten draagt? K. Die veel goede 
v;ychrcn dmajgu V. 2oó is fiet ook lofliik en 
m\]i^'^W^% veele goede daaden te verrichten. 
\yij . worden daar door waardiger en nitmunten- 
dereif ^e hoogachting en liefde van andere men^^ 
ïchen jegens pnzc perfqpnen neemt langs dezen 
wfig dagelijks toe , en [fchoon dezdve' j als hoo^- 
ti^ verfchuldigde pligten , gecne waardigheid m 
2ich zplve hebben , en dus nog veel minder iets 
verdienen kiinnen] uwe loon voor de^elven^ 
a?iijn iief Kind! [die Genadclooq , dien God om 
C&iftus wil daax aan geeven Wil , ] zal niet ge- 
ring zijn, niet vergecten worden. God heeft 
dui^en4eriei foortcn van zeseningeti^ waar me- 
de Hij die gcenen kan. verheugen , welken dt>or 
het bedrijven van èoedê werken dankbaar en 
wejlbetewéli^ voor fjem. poogen x€ Wandelen , 
Hij f^jèiiKt hüfl b. V. gezondheid, yergèhpegen, 
«er> aaijizlen en fomtïjds ook tijdelijke inkom» 
ile^ J én. zelfs dan^ wanneer zij ook deze tijde- 
lijke goedeien niet in overvloed erlangen , zt^<^ 
verheogi; Hij evenwel hunae ziel; blijft In de- 
zelve met zijne Genade; behoedt hen voor veelö 
misdaaden ; en beloont hen eindlijk overtijkelijk 
hier boven in den HemeL Niet een van de ge- 
ringfte goede daaden , geen fticbtlijk woord ^ 
gpen goede gedachte of wenfch, zal pndien de* 
zcl ven anderszins maar Clirifllljk , dat is in den 
Geloove, met opzien tot de Genade Gods in 
Chriftusj verricht zijn,] onbeloond blijven , ge- 
^lük ook geene kwaade daaden , on^efhaft 
zuliea gelaaten worden • Daarom zegt Apoftel 
Paulus o Kor. V: lo. H^antwijallenmoetenge-- 
^pêviurt worden vwr den rechterjloelyanChriJiur^ 

O 2 ep 



ffif pn.^0fPréiDêG9itiJ der fOrkÓir, 



- DRIEËNVIJFTIGSTE QESPREK. 

r 

Oüfr bef Onze Fadcririjric korte aantner- 

nicrkingm» 

rtdefé Gij hebt l?et Onze Vddpr reed^ dikr 
^s gebecdeHh én hooren biddeiï y verftaat 
f^\ het zelden wel? K., Ja ik ken het gahed ei» 
al. V. Maar of gÖ het al verftaat, dat is een 
andere vraag mijn Kindl want men tóoet nie; 
bidden, of men moet hi?t ook verftaan. Was 
het geene dwaasheid , wannéér gij mij met eeu 
jneenigtc ongefchikte woorden iets verhaalde' 
waar van gij zelf de zin en meening niet ver- 
fiondt ? iu O ja { dat ^u zekerlijk dwaasheid 
anjn. /^* Hoe onbeftaanbaarder en QpredeÜjker 
is het dan, aldus met God om té gaan? ^i O! 
verklaar mij dm. dit Gebed. F. Wied ' aan ! ifc 
zal het u veikls^area, en wel s^oq veel te meer, 
vermids het ?elve het eeriigftè Gebed is, 't geen 
onze Heer Jefus zijnen Etffcipeten geleerd heeftl 
Zeg mij dan eetii i waaröih noemt 0| God , ia 
den aanvanf, yan dit Gebed Ons;^» Faierf K. 
Om dat Hij de Schepper van ons allen is*. F^ 
[Recht zoo mijn Kind ! doe 'er nog maar alleen* 
lijk bij : en vooral om dat Hij den Geloovigm en 
hunnen Kinderen ^ in zijnen Zoon ^efus vkris- 
tus een genadig Fader geworden w.T En waar- 
om zegt gfj ver volgends ; die in de Üemelenzijt ? 
X. Om dat deze onze Godlijke Vader in den 

|lem4 woont, f^^ Maai is dan God ook niet 

PB 



JD^ Ooiuk dtr EMtr.LïS. G^A t\% 

6p> aarde? T. Jt, God is Alomtegenwoordig» 
y. Recbt gefprooken mijn Kind) muM in den 
Hemd openbaart Hij zijne heerlijkbeid,.óp.«ne 
uitmuntende wijze, baar zuUcn wij eens bq Heib 
koomen ^n Hfem eeuwig aa<nbïdaen«^ Daarom 
mijn I(ind] heffen wij reeds onze oo^n 41a: tfie 
zalige Ge weden op , en bidden God^ vcm , ate 
den grooten Bri«ee9?icher van den Hemel en de 
Aarde : aia die. zich in die dooriucbtig'e wooteing 
zoo bezonder en luiftmijk vertoont. Wat tvee^ 
ten wif nu van dien God? is Hij niet heilig en 
re chtveerdig ^ wqs en goed? K* ja..7)P« Merk 
da^ opl deeze ^ zijiie Naamen of Eigefinlbhap» 
pen. Wanneer wij deze recht kenden» Wat)«> 
naer wij Hem 9 a}s de(i wtjzefi, goeddos^idén en 
reclnvttcsr^gen God en Heer aller gjEtfchiipen 
Wezens , vl^tig en «èf^biedtg aanbidden en Hem 
gehoorzaamen, daii w^rdt titnm Nuammiémt 
geHdütÊd. Ma»r heiÜlgefl zmkén Mrd' den Naam 
van God, welke ^jtie beeilpe EJgetiichappen 
niet êrkelluefi wiHeif? JT. Neei$. VI En die, 
welke atle oogeübiikken, ^jnen NaM zooji^* 
veerdi^ in den ibond fteémen. God en jefbsut^ 
roepen , en l^j elke kleinigheid dé2Seflve misbrui* 
ken, betoonen die^» daar door, We) teüe toon^ 
dïinige eerbiedigheid, dte z^ aan de hooge en 
heerlijke Eigenfchapperi vitn Qód fchuldip; zijn? 
K* Neen- f^. Hier uh iiet gii dan ^ waf het 
zeggen wil, den Èfaam van tkd tehêitigini 
naamlijk tijm heêiiHié EiÈenfchèfpm tê erkertr 
nerij zijne Mégt-^ Ö^imd^ U^sfi^ m 00*^ 
rechtigheii te vreeien\ te l&^en en Hén té Hd^ 
den^ nirts óm^éêrdigr Tan deiél^en te lieren ^ 
iezglHukt $0 vêfêchten ^ te miefêk^ Weet 

O 4 gi| 



^i6 UIJ. Gè/^èL DéGodsd. icrJSinkn. 

gij wet wat een Koning is? X. Ja , dat is een 
eroot Heer, aan welken een groot Volk oiider- 
oanig is. K Wie is wd de grootfte Koning ? 
JT. Dat weet ik niet. /^ Is 'er wel iemand die 
meerder Onderdaanen heeft , dsjin' God i^ K 
Neen,. aan onzen God is aJles onderdaanig« V. 
Wel gezegd , de gantfcbe Waereld is zijn Kor 
ningrijk , maar bebooren Hem ook alle menCcheq 
toe? K. Neen veelen zijn boos. V* Zou een 
goed en oprecbt menfch , niet wenfchen , dat al-: 
Ie andere menfchen vroom en God onderdanig 
waren? JT* Zeker ja. F. Wel nu^ dit is dan 
die Bede : uw Konir^rijke kome. Jich geef lieve 
God j dat ^er geduurig , een aantal van uwe rtr 
delijke Schepzelen tot uw Koningrijk toegebracht 
en tot goede Onderdaanen van net zelve moogen 
gemaakt worden. Laat de Chrtflefijkie Godsdienfi 
zich meer isn meer uitbreiden. Geef ook , dat ik 
téV) getrouwe Onderdaan zijn moQge; dat ikumet 
tnijn gantfche hart , afs mijnen God , Beer en 
Koning beminnen^ eeren e^ vreezen 9 uwe inzet- 
tingen en geboden^ geboorzaamen ^ en eindelijk 
een deelgenpot mooge worden van uw JTonin^: 
rijkj van uwen hemeljchen vrede en uwe^Gpdlij' 
ke befchermifig. Onthoud dap , wanneer gij bidr, 
dat deze woorden ^ bgna dezen zin i^itmaaken. 
Wat de Wil van God zij , denk ik dat gij wel 
weet? K. Ja, Hij wil, dat wij Hejn yrpezenen 
beminnen en glle goede daaden yerrich|:en zullen. 
V. Wel gezegd. M^ zull^sn dan de iSngelen 
en de Uitvencporenen in dpn Hemel dit alles 
doen ? IL Zekerlijk zullen zij dit doen. t^^ 
^tjuden w|j niet wenfchen, dat alle menfchen, 
gejijk de Englc» ^n Zaligen waren. 4^. Ja^zeker. 



Vi^ Nu dit lioen wij in de d^de Bede , watk- 
neer wij bidden üw ml gefchieie gelijk in dan . 
Hsftiel 5 zoo ook op der aarde 9 dac zoo veel t^, 
zeggen is , als : daar toe verleeüe létye Liefde $ . 
Godl bare Genade^ dat van dag tot dag ^ bij air 
Ie menfchen uw heüige en goede ml worde nage^ 
koomen en befiendig onderhouden^ dat zij geïijk 
de Englen fieeds vlijtig zijn mogen ^ om uwen 
wil te erkennen 9 en bereidvaariig 9 om denzelve^ 
naar hunne krachten uit te voeren en te beleevefk* 
Schenk mij ook zulke opgehelderde ^lsvermogens9 
dat ik uw IVoord recht verfiaaf^ mooge , en zuU^ 
krachten 9 dat ik uwe Qeboien kam onderhouden^ 
ten einde ik geduurig in Godvrucht toeneeme , u 

fehoorzaame èn bij . eene volmaakten kennis van 
emelfche vAjsheid ook eene meerdere heiligheid 
des ïfCvens verkrijgen mooge l . ^ 

* ■ 

II. 

• 

Fdder* Hoe heet de vierde Bede van hetOfiz^ 
leader ^ K* Ge$f ons heden ons dagelijks Brood* 
V^ Is het dan genoeg^toc het leven 9 wanneer aj 
alken Broo4 h^i>t? -A. Neen. l^p Hebt gij ook. 
geen Dnmk ^ Kkederen 9 Wooning en andere dinr>^ 
gen noodig? j^. Ja zekerlijk. V. Onder het 
woord hreod9 worden dan alle deze noodweo» 
digheden des leveqs mede ingefloten en verdaan. 
Wij roepen en bidden God 1 met deze weinige 
woorden bijna .op de volgende wijze aan ; Heni 
fuieekende: dat Hij onsaUe Ngoddruftighed^y 
Kleederen , £er , (Vergenoegen ,' Portenden en 
Weldoeners 9 goede Oudere > deugdzaame KindC" 
ren 9 Ruji9 Kr^de ep al dat geene wülefchenr 

O 5 ken^ 



xm: LUI. Qtf^.\jDe (Mbd^JerBSMkr^ 

had; eenen eenigen' Zoon; bij «Sam ^^ zijne Huiv 
vrouw, gewonnen. God beiMrae^Q 4e^n vroo . 
men £erftv«deri.of hij Hem ook iti jalle dingen 
zoude gehoorzamen. Hijfprak dan tot Abraham 
en zeide: mem numven Zom^ uwen eenigen ^ 
Hen gij lief hebtj Ifaak^ en gaa beenen naar 
het fond Mwrea en. of er hem aldaar tet een 
Brandoffer^ op iin^ yan ie Bergen, dien ik u 
neggen zal. Toeo 'im Abrab^nn dat. bevel van 
God. gebüorzaamen , en zijnen Zqoq wilde 
ilacbten , verfihsen ^ er. een Engel des Heer e ^ en 
riep. tot hem van dm Hemefi enzeide: Abra- 
ham Abraham ! en hij zeide zie hier ben ik. 
Tom.teide dfi HMJUü : Jhek mi^e han4 niet uit 
üondert Jongen i en 4ae hem nietf ; want nu 
weef ik dat gij Qodvreezende zijt en uwen 
Zoon 9 uwen eeni£fin van mij. ni^t bebt onthour 
den.. [Gjen. XXIT.] Was dit nu niet een harde 

Ï roef die Abraham moeft uitfltaan? J^. Ta zeiker, 
^, Maar dit was een GoéO^ijke P/srzoekinsi en 
wij bidden in, de. 3e$de Bede: ach liefderijk 
Codï gedoog nietdiat ik in at te groote en zwaa-^^ 
re Fermkingen^ nmg9 gtbragt worde. Want 
toch God Beproeft ^dê yroopién, ook nu nog 
fomtijds, of (chooaJ^iet^ óp »9Q eene wijze ge* 
Uik; Hij Abrahan^ gedaap beeft:.; yeelen verzoekt 
ïiij idoor hun g^opti^ njkdpa^ en |aard(che 
fcbatten toe te voegen en beproeft ben 'of'zii iti 
dezen hunnen ftaat nik hoogmo^ic worden. 
Anderen beproeft Hq door ^ote en KommerliJ- 
iPB armoede, en ^iet^ of ^ij met I^uune harten 
niet van Hem zaljen afwijken- Ve^eri verzoekt 
Hij rdooc pijnelijke krankheden ^ en flaat naauw- 
jt^uc^ agt^ of zij .wel jn hijnnen laallen Ieven3- 

ftond 



DtGoisdédettSnier^MiïfOfprelL %m 

Hond op hnnnërf God Vertfoüwen; Wijl nu él- 
Ie deze dingen. Voor het yteefch zeer zwaare 
bepïoevingen zijn j om dezdVcn te. vjerduuren« ea 
oitte ftaan, ^o bidden wij: vdjn Ood\ legtuM 
zulke groote beproevingen niét ep^ wi fierk oifi 
door uwen machtigen bijfiand, om dezetven te 
kunnen veriiaxren^ wanneer héb t^welbeha^n 
zij , dat wij dezelven ondergaan moéten* Maiar 
mijn lief Kindir daar' zqn baitei> é^v nog veel el« 
lenden , die de roenfchen hier öp aarde navolgen. 
Zoo lang wi} leveir, V&ft de.zppde ons bij, xn 
deze is wel de drpevigfie van^alle eïïenderi: Wij 
zijn gèduurig in gevaar van twaadeeiv booze 
menfchen , mifleid , beledigd en geërgerd te 
Worden. Wij kunnen in awnoedev; vcracbttag 
en vervo^ing geraaken. Zullen w^ <;]an ookjtüist 
bidden^ dat bod ons van a,^.^e^ze foorten van 
jammeren en raóapen bevrijden w/Ue? -JT. OjaJC 
verlos ons dan a.üod!. yani;al zujk eèn kwaad.' 
/^ Recht mijn Kind!' dit dó^jc God ook meeni^'* 
maal, wannéér wij bij aanhpiudenheid biddied* 
Hij bewaart de Vroomen d^w^Is yoorzwaaré! 
bezoekingen; en (geeft ben trooflr en mtkomft^' 
wanneer zij in een bittere opftgndigheid jgeraa- 
ken. Hij refgeert hen door zqn<en H. Geeft, dat 
bijvoor altoos van de zonde.en allerlei booshe- 
den bevrijd blijvem Eindlijk verlöft Hij hen ; 
door den dood , van allerlei dienden , en brengt 
hen over in eenë ouverganglijke en nimmereindi-- 
gende zaligheid. Alle deze dingen kan niemand 
den Vroomen geeven en mededeclen , als God, 
Hij is de Regeerder en Koning van Hemel en 
Aarde; Hii heeft en bezit de macht om alles te 
doen wat Hem behaagt, «n moet daarom van 

allé 



tftA ^If^^ Gèjj^ik. Dé dodsd. dèr Kindek. 

•kan dan God'u in èt eene plaats méér gpects 
-doen ondervinden dan in de andere» K* Dit zie 
:ik zonneklaar»* /^. Nu heeft God beloofd , dat 
,Hij in de Godvruchtige Bijeenfeomften veel 
goeds tot nut van onze zielen wetken zal. Daar 
wil Hijj door de Prediking tan ^fjn Woord, 
zijne Oodinke kracht openbaar riiaaken en door 
zijnen Geeft ons bij uitnemendheid verfterken en 
verheugen» Wij houden ook in de Kerk, gé- 
. dachtenis van den Dood van Jefus Chriftiis^ 
;door het gebruik van het heilig Avondmaal, 
Waar vaii gij hi 't vervolg nog veel zeer gewich* 
'tige en trooftlijke dingen hoofen zult Maar ge- 
ilekl zijnde , alle deze dingen wafaren eens zoo 
.niet , zoude dan de groote en' goeddoiende God 5 
iniet .zoQ veel waardig zijn , dat wij Hem , in 'c 
jcq)énbaar, voor de oogen vdn alle menfchen, 
iiulde deeden , en Hem dienden ? Is Hij niet 
onze Schepper en Heer? Onze genadigen Wel* 
doener ? Onze^ Behouder en Èefchermer J O 
s^èlk éene vreugde ontftaat 'er in een dankbaaf 
gemoed^ wanneer het gelegeffheid heeft ^ om 
zulk eenen genaderijken God, in h openbaar te 
moogen dienen en zijne oneindige deugden te 
loemenl Dat is het werk en de bezigheid der 
Engelen , welke God zonder ophouden looveiï 
en prezen; en dat zal eens in den Hemel, on* 
ze voornaamfte verrichting en uitfteefcendfte ver- 
genoegen zijn; te weeten, wanneer wij Gods 
deugden zullen roemen. Hem aanbidden, die- 
nen en^dankbaaré toonen toegalmert. K. O ver- 
gun mij dan, mijn waarde Vader l dat ik met u 
menigmaal 'm de Kerk gaan mooge. /^, Ja mijn 
KindI dat wil ik u vergunnen [wanueer gij u 

maar 



be Godsd. der Kinder. LIF. Gejprek. 225 

• 

inaar in de Kerk zoodanig gedraagt , gelijk bet 
betaamt. jST. En hoc is dat?./^. Wanneer gij 
aandachtig bidt en zingt en het gepredikte 
Woord opmerkzaam aanhoort ; niet rondom 
heen ziet of. praat of met vreemde en onnuttige 

fedachten uw zelven ophoudt, of uweopmer- 
ing ginds en herwaards laat zweeven. Want 
op deze wijze in de Kerk te gaan » kan, God 
fliooit behagen. Onthoud dan wel., watSalomoi} 
gezegt heeft: Bewaart uwen vóei^ {dat is merk 
wel op alle dingen^ welke gij doet en denkt) als 
gij in bet Huis van God ingaat , en zijt liever 
naar bij om te hooren^ dan om der zotten Jlacht- 
offer te eetenJ^ Maar terwijl 'er niet altoos gepre- 
dikt wordt 5 en gij ook fomtijds door ziekte öf iil 
den Winter door al te ftrenge koude eene enke-i 
ie reid zoudt kunnen verhinderd worden ter 
Kerk te gaan ; vooral ook naardien gij God op' 
de Zondagen zoo wel in* uw Huis als in de 
Kerk moet dienen, zoo wille ik u eenige korte. 
Predikaatfifen veree^pn., welke gij of alleen , of 
in gezelfchap van andere vroome Kifideren tot 
uwe en hanne ftichrïng met aandagt kunt lee-^ 
zen , of u bij tijd en wijle door den éen' of an- 
deren uwer makkeren kunt laaten voorleezenv 
(tf) [AT. Ik bedanke u mijn lieve Vader! voor 
dit gefchenk ; en zal 'er zoo ik fioop éen beftcn- 
dig gebruik van maaken ! y. Dat wenfche ik ,' 

mijn 

{è) Om gewigtige redci^n hebbeü wij ons bki 
voor onze Lanc^enötcn ecnige verandering ch b^ 
TÓegiflg veroorloofd; 



«itf hlV. Gejprei. Da Godid. der Kinder'. 

mijn lief ECindI en bldde tot dat einde uwen ea 
mijnen God dat Hij u daar toe door zijnen 
Geeft opwekke en bekwaam maake ! Och f ge- 
nadige God en liefderijke Vader doe gij mijn 
dieïbaar Kind in uwe vreeee leeven en slszins 
getrouw zijnde 'm uwen dienft , tot uwc eer 
opwaOchen ! leer het zich zelve, leer het U, 
tn uwen Zoon kennen , dienen en ]ief heb* 
ben] Amen. 




Leerredenen. ^2 f 



EERSTE LEERREDEN 

Gen. II: v. 2, 3. 

jtils nu Godop den zevenden dagvolbracht 
hadde zyn werk^ dat Hij gemaakt badt , beeft 
Hij geruft op den zevenden dag van al zyn 
werk , dat Hij gemaakt bad. En God beeft 
den zevenden dag gezegend en dien gebeiligd 



MIJNE LIEVE KINDEREN! 

Gij hebt reeds te voren gehoord , dat God de 
waereld in zes dagen gefchaapen en ^p óeh 
zevenden dag geruft heeft. Maar niiflchien denkt 
ge bij u zei ven neemt dan God ook fomtijds 
eens. ruft ^ gelijk wij zwakke menfchen noodig 
hebben ? Wordt Hij ook moede en mat , wan- 
neer Hij iets verricht of fchept? Neen; mijne 
Kinderen ! God fpreekt en betgcfchiedtj Hij ge* 
biedt en hét is 'er. Hij heeft den Hemel en de 
Aarde en alle g;efchaapen Wezens op één oogen* 
blik< door zijn alraagiig Woord te voorfchiin 
gebracht. Hij wordt niet moede, noch gebruikt 
eenige ruft. Maar zult gij zcirgen , wat beteke- 
nen dan deze woorden : Hij rufte op deü zeven^ 
den dag'i zij bedui(^en zoo veel, als: Hij hieldt 
op nieuwe Jborten van fchepfelen voord te bren" 
gtTif Hij K:hiep van nu aan geen nieuwe 2on 9 

P 2 geen 



saS Eerfte Leerreden. Gen. IIi ü« 2 , 3. 

peen Maan; geen nieuwe Starren: geen meii- 
fchen üit de aarde; geen nieuwe foorten van 
ViDTen , of Vogelen meer. Hij heeft het werk 
der Schepping geëindigd en nu [finds dezen ze- 
venden dag] ruft Hij van zijne Werken. 

O mijne Kinderen ! dit alles is ons menfchen 
ten goede gefchreeven. Wij zijn zulke zwakke 
Schepfelen, dat ^vij geenen beftendigen arbeid 
uithouden kunnen. Daarom heeft de goede God 
voor onze gezondheid en tot welzijn van óns le- 
ven ^ öok aoor dit beffier , genadig zorg gedraa- 
gen y dftt wij zes daagen arbeiden* en eenen dag 
zouden uitruften. [Maar gelijk gij ligtlijk be« 
grijpt , uitruften op eene wijze waar in God , de 
heilige God een welgevallen kan neemen.] 

Is het dan niet billijk, bedenkt het nu zelfs 
eens , dat wij ook eens eenen geheelen dag, 
voor onzen God afzonderen en aan zijnen dienlt 
befteeden? dat wij Hem in 't openbaar aanroe- 
pen en Hem voor zijne menigvuldige goedhedeir 
danken ? Zeker mijne lieve Kinderen ! daarom 
heiligde God den zevenden dag en het ia zijn: 
wil dat ook deze dag zijn dag zij. 

Ja 5 \ geen verder gaar. God heeft hetn met 
eenen bezonderen zegen voorzien. Wie dezert 
dag heilig beleeft zal den zegen ras gewaar wor- 
den. Hij zal toeneemen in' kennis en wijsheid; 
in het verftand der heilige Schrift; iii fiefde tot 
God; in deujd en waare gcmoedsvreugde. En 
God zal ook m de zes overige daagen der weeke 
zijnen arbeid en beroep zegenen. 

Laat u dan de heiliging van de^en dag zijn 
aanbevoolen, laat u denzehren naauw aan het 
larte liggen. Deze is de dag, op welken, on- 



Eerfte Leerreden. Gen. II: ü. a, 3. 229 

ut Heer Jefus uit het graf is opgedaan , en op 
welken , de Heilige Geeft wecdt uitgeftoit» Deze 
is de dïig, welken God ons vooinaamelqk tot 
welftand van onze zielen gegeeven heeft. Op 
welken wij bet Woord van God naarftig moeten 
leeren kennen : den Hemel aanroepen en heilige 
Liederen en Pfalmen zingen, 't Is >yaar ook he- 
den is het . ons veroorloofd om eenig vergenoe- 
gen te erlangen ; maar wilt gij weeten , hoe wij 
ons nu moeten vergenoegen? wij moeten ons iii 
eene ftille eenzaamheid verheugen; zonder de' 
aandacht van onze medemenfchen te ftooren. 
God te looven dat moet onze grootfte vergenoe- 
ging ^ OQze voornaamfte bezigheid , zijn. Alle 
goede en ftichtelijke dingen te bedenken en te 
ipreeken , daar in moet onze vreugde beftaan. 

Wij danken u dan goede God 1 dat gij den ze- 
venden dag tot onze heilige vreugde , tot onze 
ruft , en vooral tot ^anbitfding van uwe door- 
luchtige Majeftelt verordend hebt. Ter uwer 
eere , zuUep ^ wij Hem vieren en daar toe aanleg- 
gen , dat wij door het befchouwen van uwe on- 
eindige deugden en nrenigvuldige goedheden, 
wijzer , Godvruchtiger en eindlijk eens zijig 
raoogen worden^ Amen, 



P 3 TWEE 



>So Tweede Leerreden. Eph PT;v.i , a, 3, 



TWEEDE LEERREDEN 

EpH. VI: V, ï, 2, 3. 

Gij Kinderen ! zijt uwen Ouderen gehoor'- 
zaam in den Heer e: want dat is recht. Eert 
uwen Vader en uwe Moeder ^ ^t welk het eer- 
fte Gebod is met een belofte: op dat betuwel 
gaaj en gij lang leeft op aarde. 



MIJNE LIEVE KINDERENl 

Het is wel niet noodig, dat ik u vermaane u- 
we Ouders lief te hebben. Want toch wie 
zou niet dezulken beminnen, van welken hij 
het leven ontvangen heeft. Gij kwaamt zeec 
zwak en gebrekliJK in de waereld , en zoudt ter- 
ilond geftorven zijn, indien uwe Ouders niet 
over u met medelijden waaren aangedaan ge- 
weeft, en wanneer uwe Moeder u niet van fpijs 
en drank verzorgd en gekoefterd had. Hoe vec- 
le zorgen , hebben uw lieve Ouders over u. 
Hoe meenig een nagt, brachten zij (lapeloos 
door , wanneer zij u noorden weeuen, la hot 
veele ziekten hebben zij u bijgedaan, en; naall 
God , u van den dood gered* En tot op dit 00- 
^enblik hebben zij u Spijs eti Drank , Kleederen 
f II Wooning, ja alles ^ toegevoegd ^ wat u ücf 

en 



j 



Tweede Leerreden. EpK FLv. i ^ & ^ 3* 331 

en aangenaam id* Is 'ér wel iemand op aarde, 
wien gij grooter liefde » hoogachting en dank* 
baarheid fcbuldig sijt? 

O ! hoe onrechtvaardig en Godloos zoudt gif 
handelen 5 wanneer gij uwe lieve Ouders met 
onvrinddijke woorden bedroeven , door onge- 
hoorzaamheid vertoornen, door moedwilligheid 
tergeren of met een kwaede opzet beledigen wil* 
det. Zij hebben waarlijk wel iets beters aan u 
verdiend. Immers eijt gij aan een vreemd 
tnenfch dankbaar zoo dra gij maareen Üein 
^efchenk vtQ hem ontvangt ^ maar hoe veele ge- 
ichenken hebt gij aBe dagen niet van uwe Ouders 
ontvangen? Elk (tekjen brood en elke dronk, 
welken 2ij u aanbieden en ^eeven , is een ge- 
fchenk* Wat eene dankbaarheid zijt gij huti daa 
niet fchuldigp Zou het u wel aangenaam zijü « 
wanneer gij ^ aan een ander aAn Kind eens veel 
^oeds gedaan hadt ^ en het zelve behandelde u 
zeer onvriendlijk ^ hardnekkig en tnet een moèd^ 
willige en ftout^ trotsheide Wa^ ZGfo een boos 
en ondankbaar Kind wel Waardig, dat gij hebi 
meerder goedhedea beweeft en töevoegdet» Aish 
maakt u dan alle de weldaaden, welken gij van 
■uwe Ouders ontvangen hebt, niet onwaardig. 
Een ondankbaar nienfch is een affchuuwlijk 
fdicpfcl, dat nimttier eënige l^eldaad meer waar- 
dig is. Maar een dankbaar en gehoorzaam Kind 
trekt en heeft de gunft van zijne Ouders en 
wordt van alle menfchen hoog gefchat. Van zulk 
een verwacht men veeï goeds , alle vrienden be- 
minnen het zelve; en de Ouders verheugen zich 
over zijne deugdzaamheid. 01 hoe over aange,- 
naam is het, zijne lieve Ouders te verheugen! 

P 4 hun 



^3» Tfx>eede Leerreden. Epb. VI: v. 1,2,3. 

bun te behaagen en hun genoegen waardig: te 
zijn / Maar nog meer mijn lieve Kinderen ! God 
heeft aan gehoorzaame én goede Kinderen nog 
vrij betere zegeningen toegezegd. Nu weet gij 
wél dat God niet liege« Hij zal dan in waarheid 
den zulken zijnen zegen ontwijfelbaar toevoe- 
gen , welken hunne Ouders boogfchatten , be- 
ininnen en door een gehoorzaame onderdanig- 
heid verheugen. God heeft deze belofte reeds 
aan veele vroöme Kinderen vervuld. Hij heeft 
hen met gezondheid, met allerlei eer, aanzien 
en versenoeging gezegend. Veelen van hun» 
heeft liij , eenen fchat van waereldfche goederen 
en eenen hoogen ouderdom gefchookeii. Ho« 
;oed is het zoo eenen genadigen en liefderijken 
Sod te hebben I Hoe aangenaam van zijne lieve 
Ouders , wanneer zij fierven , als . een God- 
vruchtig Kind, den laatften zegen te moogen 
ontvangen 1 O ( daarom mijne lieve Kinderen ! 
2ijt uwen Ouderen gehoorzaan;, want dat is be- 
taaroendlijk. Eert uwen Vader en iiwe Moeder. 
Dat is het eerfte Gebod met eene belofte ; op 
iat het u wel gaa en uwe dagen hier op aarde 
:^,èrlengd Hvorden. 



n 



ȣ&- 



Derde Leerreden. Rm. XII: «;. i8. 233 



DERDE LEERREDEN 

RoM. XII: V. r8. 

Inkten bet mooglijk Uj zoo veel in u is^ 
boudt vrede met alle menfcben. 



MIJN WAARDE KINDEREN/ 

T\at de menfchen yan natuure geneigd zija 
■*^ den vrede te breeken , zult gij aan u zel- 
yen ,^ al reeds dikwijls hebben waargenomen. 
Het is zeker anderen geeven ons dikwijls gele^ 
genheid en oorzaaken van ongenoegen , wan- 
neer zij ons beledigen of door de eene of andere 
daad tot ergernis aanzetten. Dan ; wij n^oeteii 
evenwel niet zoo fpQedjg tegens onze beledigers 
uitvaaren; maar ons omzichtig en geduldig, al^ 
Chriftenen gedraagen* Ach hoe menigmaal hebt 
gij dezen duuren pligt o vertreeden, en met an- 
deren , om kleinigheden en geringe woorden , 
cwift en vegterijen aangevangen, of u wel in 
grooten toom uitgelaaten en langen tijd in onmin 
len vijandfchap geleefd. Wanneer God nu eens 
met u , even zoo handelde. Als Hij om elke 
fout , om elke overtreding , om elke zonde , die 
gij begaat , op u venoomd was en u zoo te gp- 
li]k wilde ftrafièn , hoe zou het 'er dan met u 
uiuien ? Q } vqlgt dog het voorbeeld van uweri 

P 5 lief- 



^2^ Derde Leerreden» Rmn. Xtï:v. i8. 

!iefderijl;en God beter na! Hit weet dat gij, 
door uwe zonden .meenige ftraffen verdiend 
hebt. Maar God heeft zijnen eenfggebooreu 
2oon voor u en andre zondige menfchen in den 
dood overgegecven , en , door dit middel de 
fchuld onzer zonde betaald , Weezende den vre- 
de tuflchefl ons en Hem gemaakt* Wat zija wij 
nu , arme en gebreklijke menfehen , dat wij met 
onze naallen zoo fpoedig en om een klei- 
nigheid t willen en hunne fouten beftrafFen wil- 
len? Wat zijn *er mentemaal geringe zaaken, 
die u aanzetten , om den vrede te breeken, 
Moeft gij niet veel liever veele kwaade ontmoe- 
tingen uitftaan, en meenige fmaadheden gedul- 
dig verdraagen , om beminde Kinderen van God 
te blijven, om dat Hijgezegt heeft r Indien liet 
fnooglijk is , zoo v€tl in uis^ houdt vrede met d' 
Ie menfchen! Wat belet u, om niet geduurig 
aan de woorden van uwen beörinden VerlolTer 
te gedenken, wanneer Hij zegt: daar aan zal 
men weeten^ dat gij mijne Difeipelen tijt ^ in^ 
dien gij liefde onder eikanderen hebt. Toen de 
j^rpome Joieph zijne Broederen na het land Ka- 
naan te rug zond, zeide hij tot hen: verfiaort u 
niet op^ den njoeg. Ghk XLV: 24. O denkt dan 
geduurig aan deze woorden ^ mijne lieve Kinde- 
ren! Twift niet (Hider elkanderen op den weg 
naar den HemeL Gij zijt reedjj op dien goeden 
weg, die naar het hemelfch Vaderlaadt leidt, 
gij immers vreeft God! Höe kort is uw leven! 
zoudt gij dan nog, door eene geduttrige onmin 
öi eene aanhoudende te onvtedenheid , uwe da- 
gen verkorten , of uw leven ift verdriétigheden 
doorbrengen? De xTede, mijn Kinderen I is liet 

grooi- 



J)erdé Leerreden. Rm. XII: v. i8. 235 

grootfte goed na de Godvrucht» Zij maakt het 
leven aangenaam ; verllerkt onze gezondheid en 
brengt den zegen aan , in de Huisgezinnen van 
alle ware Chriflenen* O ! zoo veel dan in u is , 
houdt met allen menfchen vrede ! De God de«^ 
Vredens geef ons ten alJen tijden vreedzaame ge- 
dachten. Hij fterke ons, dat wij den toorn ot 
verwinnen , de fouten en misflagen van anderen 
verdraagen , met alle menfchen zoo vee! dat zijn 
kan in eenigheid leeven en eens in den Hemel in 
die wooning der ftille ruft en beltendigen vrede , 
eeuwig Hem prijzen moogenl Amen. 



VIERDE LEERREDEN 

Prbd. XL V. p. 

Verblijd u^ o Jongeling! in uwe Jeugd , 
en laat u harte u vermaaken , in de dagen 
uwer Jongelingfcbap ^ en wandel in de we- 
gen uws harte en in de aanfchouwinge uwer 
oogen: maar weet^ dat Gody om alle deze 
dingen , u zaf doen komen voor het gerichte* 



MIJN LIEVE KINDEREN» 

Het is u over het geheel wel toegedaan , ver^ 
genoegd en vrolijk te zijn en u in onzondi- 
g^ vermaaklijkheden te Verheugen} de menfch is 

ook 



^^ Vierde Leerreden. Pred. XT: v. 9^ 

jook niet in ftaat altijd te arbeiden , maar mo^ 
zich , naar zijne omftandigbeden , eenige uic- 
jTpanning zoeken en zich wederom berftellen. 
IVlaar bier op wil God g^duurig gedacht hebben, 
dat gij zorge draagt om nim^ier zulk een tijd 
tot u vermaak uit te kiezen of u tot uitfpannin- 

§cn te laaten verlokken, wanneer gij te arbei- 
en of eenige nutuge bezigheden te verrichten 
hebt. Hier op hebt gij te letten dat gü in het 
midden van uwe vreugd, van uwe meeft gebef- 
koosde vermaaklijkheden , u in dezelve niet te 
buiten gaat met ovealaadige woedheid en uicge* 
laatendbeidé Weeft nooit onvergenoegd of tot 
pmü. of tweedracht gezind; en begaat gieen aa- 
dere zonden die fchandllik zijw» Want weet 
dit . daar is een .Godlijk Gericht , voor het 
welKc gij zult moeten verfchijnen en reken- 
firhap geeven; ook zelfs van alle die daaden, 
welken gij in uwe grootfte vermaaken hebt 
aitgevoerd. Want toch, wij allen moeUn ge- 
openbaard worden voor den Rechterfióel van 
Phrijtüs , op dat een iegelijk wegdraage , 't 
geen dtor het lichaam ^efcniedt , na dat hij 
gedaan heeft , het zij goed , het zij kwaad. 2 
Kor. V: 10. Van ieder booze en ijdele ge- 
dachte , fchamper verwijt , en een Chrilfcn 
onbetaamendlijke moedwilligheid , van ieder 
fchandlijk woord en van alle booze werken, 
2al de raenfch rekenfchap moeten geeven. Daar 
zal geene ontfcbuldiging plaats vinden , geen leu- 

fen hielpen ; noch eenigie uitvluchten baaten. 
)e alweetende God kent de harten en weet ?ille 
dingen, welke van u gedaan zijn. Hij 3;al een 
ieder vergelden naar zijne w-cfken. Denkt dan 

hier 



l^rdè Leerreden. Tred. XÏ: v. 9. 23/ 

hier aan mijne Kinderen I wanneer gij in uwe 
vrolijke uitfpanningen zijt. Verheugt u, doch 
doet hec mei matigheid en onzondige aartigheid; 
zonder uwe Ouders te bedroeven en zonder uwe 
Speelmakkers te beledigen. Dankt ook God 
voor uwc onzondige vermaaken! Brengt den 
koftlijken tijd niet door met al te veel onnodi- 
ge verkwiffing! Denkt hoe kort ons leven zij, 
en dat het onze pligt zij hier op de aarde 
goed te doen indien wij *er opgezet zijn^ 9111 
eenmaal in den Hemel den genadigen loon te 
ontvangen, ja mijne Kinderen! daar, daar zul* 
len onze vermaaken , onze vreugd , onze verge- 
noegingen, eerft recht hun begin neemen ; daar 
zullen wij, zonder gevaar der zonde ons ectf* 
wig verblijden. 01 gelukkig dan voor zoo ee-. 
ncn , die hier zoo leeft , dat hij eens in het 
Rijk xïer Zaligheden , zich , zonder einde,- 
eeuwig verheugen mooge ! Amen. 



VTJF:. 



§38 Vijfde Leerreden, GaU VI. o. 7. 



VIJFDE LEERREDEN 

Gal. VI: v. 7. 

Want zoo wat de tnenfcb zaait ^ dat zal 
hij ook tnaaijen. 



GELIEFDE KINDERENl 

God heeft in de waereld alle dingen zoo inge- 
richt 9 dat ai wat goed is alles goeds voor- 
brenge, en al wat kwaad is, alles kwaads te 
voorlchijn doe komen. Wanneer wij tarw op 
oiizen akker zaaien komt 'er tarw te voorichijn, 
en wanneer het zaad der didelen in de heggen 
valt , koomen 'er difteleii te voorfchijn, Die 
cenen goeden Wijoftok plant, bekomt goede 
Wijndruiven , en wie doornen plant , verkrijgt 
doornen. Wat de menfch zaait, dat zal 
hij ook maaien. Even zoo gaat het mijne Kin- 
deren l in aHe overige dmgen. Al wie vlijtig en 
zorgvuldig in zijn beroep is, zal eenen goeden 
voorraad verzamelen ; maar wie onachtzaam en 
lui is zal gebrek hebben en armoede ondergaan. 
Gerechtigheid en trouw verwekken bij anderen 
voor ons hoogachting en vertrouwen ; maar wie 
ontrouw , liltig en bedrieglijk is , zulk eenen 
vertrouwt men in het vervolg niet meer* Wie 
de matigheid in fpijs en drank behoudt en naar 

be- 



/7/}S& teemdetU Öal. ÏF: t. f. ^^ 

behoort n arbeidt ; geniet eene beftendige ge- 
zondheid, maar die zich in onmaatigheid te bui* 
ten gaat, en den langduurigen flaap bemint 9 
wordt vadzig en lui , en zijn lichaam een 
broeineft van 'allerlei krankheden en kwaaien» 
Wat de menfch zaait ^ dat zal hij ook maaien. 
En of het den vroomen en oprechten , fomiijds 
fchijnt kwalijk te gaan , zoo gaat toch deze 
regel ook hen aan. Mogelijk hebben ;^ij hunne 
zaaken niet . met oplettenbeld en naamigheid 
waargenomen , en ondergaan reeds de moeiK9ce . 
ong:emakken van hunne onvoorzigti^heid, Mo» 

Selijk kleeven hen nog veele zondige zwakhe» 
en aan 9 waarom zt| getugtigd moeten wor* 
den« 

Of> indien het met alle deze dingen zoo niet 
is y en de rechtvaardigen lijden dit om den wil 
van God , die hen moeelijk beproeven wü, 
zoo zullen zij in tegendeel zoo veel te meer 
zaligheden in den Hemel erlangen. Daar mijne 
lieve Kinderen ! daar is eerft die rechte oogftdjd 
voor de rechtveerdigen. Daar zal God alle hun- 
ne goede gedachten en voornemens , hunne 
flicbtlijke woorden, hunne heilzaame en vooiv 
deelige venichtingen , met eene onbegrijpfi^e 
en alles te boven gaande vreugde beloonen. In 
tegendeel zullen dan ook de boozen loon naar 
hunne werken ontvangen é En , of het fchoon 
hier op aarde veele Godloozen welgaat, zal het 
toch na den dood zoo niet zijn. Niet het ge-- 
ringde boos woord of eenige zondige gedachte 
zat aan hun onge(b*aft gelaaten worden, zoo 
dtt wat de menfch zaait dat zal hij ook 
maaien. Och met welk eene oplett^e zorg- 

vd- 



»io Vijfde Leerreden. Gal^ IF: v. 7. 

vuldigheid , behoort gij alles: Wat zondig is , te 
vermijden ! Hoe noodzaaklijk is het, dat gij u 
volkomen toelegt en alle uwe pogingen aan- 
wendt ^ om, van uwe eerde kindsheid aan ,- van 
harte alle óit goede daaden te verrichten , waar toe 
[gij volgens de Wet van God verpKgt zijten waar 
toe] u zijne genadige hulp in ftaac wil (lellen; 
ik meene mijn lieve Kinderen! fteeds naarftig 
te leeren , ^willig te geheorzaameh , en alles te 
doen wat Gode en allen deugdzaamen menfchen 
behaagt V Hoe vrolijk zult gij u dan bevinden! 
en wat eene geruftbeid in uw ziel ontwaar wor- 

God zal u oök zoo veel te meefV ja grooter 
krachten en vermogens toevoegen , om in deugd 
toe te neemen. Hij zal u [zoo veel dat voor 
uwer zielen welftand nutdg is] in eer en aanzien 
(lellen; u in deze waereld tot gelukkige men- 
fchen tnaaken ^ en' daar na met eeuwige vreugde 
verzadigen. 

. O genadig en liefderijk God i hebt GH ons 
door r de verborgene aandrift van] uwen Heili- 
gen Geeft [door uwe genadige bewerking] be- 
kwaam gemaakt, dat wij in onze tedere jeugd, 
al reeds eenige deugden en pligten hebben kun- 
nen en mógen verrichten 4 och ! bewerk ons da- 
gelijks meer en meer , dat vj]^ ail.e boosheid 
van harte vermijden, en, wat u behaaglijk is, 
met bereidwilligheid en vreugde doen mopgen y 
ten einde vnj door eenen heiligen wandel moo* 
g^n uitblinken en door uwc kracht gefterkr, 
eindlijk eens die beftendige en eeuwige vreugd 
de erlangen, welken gij den Vroomen beloofï 
hebt. Ainen, 



ZeiJè Leerrede tucs II: V. lo^ ii. 04 i' 



N. B. Deze Volgende Ledrredefien y gelijk, ook 
de derde die vöor af gegdan iSj^ fnoet mèn de 
Kinderen niet eerder laaten leezef% « dan wanneer 
s&t; dt Gronden van deh Godsdienjl , aangaande 
de Leer van Chriftus, verjlaan en g^eetd heb" 
hen.' 



ZESDE LEERREDEN 

LuO. II: V. 10, li. 

Vreeji tiiefj wantj ziet! ikterkondige ü 
groote blijdfcbap y die al Jen volke wezen zal; 
namelijk y dat u beden gelmrenzij^ de Za^ 
ügmaaker^ welke is Cbriftusj de Heer^ if$ 
de Stad Davidt. 



MIJNE KINDEREN/ 

Dü^ rpfak de Engel tot de Herders , wanneer 
hij hun de Ueboorfe vdn onzen Heerejc- 
fus bekend itiaakte. En waarlijk mijn dierbare 
Kinderen I zouden wij oiis niet over dezt heer- 
lijke en voor ons zoo ziïligcverfchijnjng van den 
Wonderzooti der aanbidlijke Godheid, welke 
toen in bet vleefcb veffcheen. vei beugen 9 Z09 

Q dik- 



dikwils als wif iiÉar aan géderiirén t Ëer Chrifte 
gebooren was , bevond zich hec i^ndcbe 
raenfchdbtfi 9 eetl kiteïn gedeelte ust^ezonderd , 
in den eUendigfteh töed^d. De meeilen hadden 
geen rechte kennis van den waaren God ^ maar 
dienden de Schepzelén ; biddende de Zon^ 
Maan en Starfeh of de Aftodén van nbut en 
Steen , of ook zulke menfchen aan, die lang 
geftorven waaren. Daar en boven waarea biüi- 
<i€ harten verdorren ^ htmttè wandel bievldit eö 
de gantfche aarde vol lader en ongeTecbtighcid. 
Onze Voorouders ziih Voor ^et grootde gepel- 
te 9 even zulke blinde en elendige Heidenen ^e- 
weeft. En wat zouden wü anders zijn , indien 
God zich niet over ons ontferthd hadt, en ons 
zijnen Zoon gezonden , met die gelukkig trk 
heilzaame verkt^driilg.vah ziji) dferbaar ën alleen 
ter Zötighéid Tydeiid WoxMxi*, waair door Hij ons 
verftand vèrHebt , onze hftfcèn verbeterd ^'ëh\ 

f een nog meer^r is , ons door den dood van 
ïfus Chriftus van de rechtveerdige ftraffea on- 
zer zonden en van den eeuwigen dood en het 
verderf verloft heeft. Wel dan l Gode zij eeu- 
wige dank en lof toegeteacbt voor deze groote 
en oobefcbrijflijke Weldaad en Genade! Immers 
door deze bekefidTfiaking weetëh wij, dat de 
hoogde God, de Heer van Hemel en Aarde^ 
onze geliefde Vader zij. Nèi bidden wij Mem 
met een vol uitzicht en eefi verzekerd vertrou- 
wen aati. Nu durven eq mpógen wij alles goeds 
van Hem hóopen en alle heil en voordeel van 
Hem verwachten. Want alzoo lief heef t God de 
Waéreld gehad , da{ Hij zijnen eeniggeboorerf 
""29971 gcg^vwi }^09 opm vin UgelijK^ die in 

Hêïïk 



iZesde Leerreden. Imó. II: v. lO» i u 943 

Hem pkBft% ntnr nyetierve^ maar het entmg 
leven nebbe. joh. III: 16. Heeft Hij dau dezea 
Zk)on ook aan ons g^eeven , dezen Godiijken Ver- 
lofTer aan Oüs gêlchoïiken ; en is de fchuld vail 
onze zonden doot zijhen dood betaald : dan im- 
mers , dan zullen wij oo)k door Hem in de eeu- 
Wige vreugde worden overgevoerdt O dankt dan 
den Ha» * HK is vneadiijl: en zijne goedheid 
duurt in eeuwigheid* U dan, U willen wij ons 
Wxxii en voor altoos, geheel overgeevem tf wil- 
\ttt!k wij iMitlJik beminnen , o goedertieren Godl 
uwe geboden met een bereidwilfig hart en met 
yrengde gehoor^a&inen ^ U wülen wij daagbjks i 
Voor alle uwe weidaaden lof en dank zeggen. 

Eere eij dan God die in tien Hemel woont» 
dttdLt Hem, prijft zijnen naam/ verkondigt on- 
ètt alle volken zqne onwaardeerbaare goedheid ! 
God heeft ons zijnen Zoon gefchonken en Hij 
%f\ ons ook 9 inet Hem, aUe andere dingen 
Ichenken. Amen ( 



# 



Kl% . 2&^ 



944 Zevende Leerreden. Job. I: v. i^ 

ZEVENDE LEERREDEN 

Joh. I: v» 29. 

Ziet bet Lam Gedsj dat de zandè der 
fFaereld wegneemt. 



MIJN GELIEFDE KINDEREN! 

Deze woorden zult gij niet wel kunnen ver- 
daan 9 indien gij niet weet , hoe in voorige 
tijden 9 de menFchen de Genade van God en de 
vergeving hunner zonden plagten te verkrijgen. 
Wanneer een menfch , onder de dagen van het 
oude Verband, eenige zonde gedaan had, 
bragt hij een Kalf of een Lam of anders een an* 
der rein dier tot den Prlefter in den Tempel. 
llciden gingen zij , met eikanderen to^ den Al- 
taar, die van koftlijk Hout, met Koper over- 
trokken, ofwel van andere ftof gemaakt was 
en op wiens bovenftè gedeelte een Haart was, 
waar op men vuur ftoolae. De menfch , welke 
het offer bracht, leide zijne hand op het hoofd 
van het dier, en bekende zijne zonden. Hier op 
nam de Priefter het Lam of Kalf; (lachte het; 
trok het de huid af, fchikte een groot gedeelte 
daar van op het Vuur van den Altaar en ver- 
brandde het zelve. 
De menfch, welke dit Offer aanbracht moed 

^ ^ al- 



Zeoendé Leerreden. Job. I: v»2^. 245 

aldi» bij zich zelven denken : ik heb voaarlijk , 
door mijne zonden den dood verdiend; mêar God 
ver geeft mij mijne fckuld^ om den dood, welken 
een onfchtddige voor mij leidU Maar wat denkt 
gij nu wel, mijn geliefde Kinderen! zou God 
door het bloqd en den dood vaii een Lam ver« 
zoend worden? Is Hij; die de liefde zelve is, 
zoo bloeddorftig; , dat men Hem dieren moet 
flachten , wanneer Hij ons genadig zal zijn ? Of 
kan het bloed der dieren onze zonden wcgnee- 
men? Neen, deze dingen allen hebben een an- 
dere en hooger bedtiidenis. Jefus Chriftus is de 
onfchuldige, die heeft de zonde van het menfch* 
lijk geflacht op zich genoomen , voor dezelven 
aan de Godlijke Gerechtigheid betaald , en voor 
öns den dood geleden» Ziet nu , deze is het 
Lam Gods, dat de zonden der Waereld weg- 
neemt. Waarlijk Hij heeft onze krankheden op 
zich genoomen en onzefmerten die heeft Hij ge^ 
dradgen : doch wij acitten Hem , dat Hij ge- 
plaagd , yan God gejiaagen en verdrukt was. 
Maar Hij is om onze overtredingen verwond , 
om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de 
Jlraffe , die ons den vrede aanbrengt , wa* op 
Hem en door zijne JlrUmen is onze geneezinge ge^ 
nvofden. )e,s. LUI: 4, 5. 

Prijs en Lof zij u dan toegebracht, o groote. 
Chriüus! oiifchuldig Lam Gods ! dat gij ook on« 
zen zonden fchuld met uwen dood betaald hebt. 
Tot uwe eer willen wij altoos leeven ! en ter u- 
wcr liefde alles wat zondig is, vermijden Ai! 
fterk ons dan tot uitoeöeniiig van dezen dieren 
pligt, door uwen Heiligen Geeft, op dat onze 
harten, van alle opzettelijke zonden wibevJekt 

Q 3 blij. 



blijven* Doet ons de onfcbold van onzeii gritcf* 
den Heiland fteeds voor oo^ houden , eit Heo 
gelijk worden; ten einde wij eindlijk» door uwe 
Genade » eeni daar moogett komen ^ alwaar w^' 
U , met eene onbevlekte heiligheid eeuwig die<- 
nen eu met al de heilige engelen suHen pnjun* 
Amen. 



:->--^^^ 



ACHTSTE LEERREDEN 

I Joh, I: v. 7;. 

/£r/ Bloed va» JéJus Cbrifim zsjnm^ 
Zoon reinigt ons van alle zonden. 



MIJN GELIEFDE KINDEREN! 

TTVe Jooden , zoo limg zij nog een goed vok 
^^ waaren, *t geen God recht dienden, moe^ii 
ten alle jaaren eenen grooten Bid-of Vaflendag 
vieren ; anders gezegd hunnen Grooten Ver- 
zoendag* Op dezen grooten dag , werden 'er 
veel Offers , bijna op die zelfde wijze aange- 
bracht , gelijk ik u in de laatfte Leerreden beK 
voorgefteld» De Hoogcprieder moeft dan in het 
.Heilige der Heiligen van den Tempel gaan, 
daar voor zich zelven en het volk de «ouden b$ 
God afbidden , en het bloed der geofftrde die- 
^n 9 ginds en herwaards fprengen« Ja bij ieder 
V ' offer 



1 



4ch*fi^ UatfteiesL t 5^. /: o. 7. ^^f 

pfS^ voor de zoaden, «rerdt hot Altaar met 
bloed brfprengd en op deze wijze voor de zon- 
dea ver^oeruni gedM?. ^ , , \, ^ ^. 

Nu weet gij reeds dat het bloed der dieren 
<iod xm, vetzoeaen kaïu Wie is liet dan , die 
zijn leven voor de zondaren gelaaten heeft ? wie 
heeft zijn bloed in den dood voor ons vergoo- 
ien ? de' ApoQel Johannes zegt het ons : viant 
élzoo lief heeft God de waereli gehadt 9 dat Hij 
^ijiten eeniggebooren Zmu. gegeeven heeft ^ óp 
dat een tegelijk die in Hem gelooft , niet verder- 
ven maar bet tm^ig kven hebbe^ joh. IH; i6. 
Vermids dan Jeüis Chriftus , voor ons geftorvcn 
}s , en de ftrafle gedageo hcitó, welken wij 
hadden moeten uituaan. zoo wl God ons nij, 
gaarne alle zondp n vefgaev^n* Want tpph daar 
Sé Zoon yah God voor óns geftorven is, is dat 
even zoö veel als of wü ^len geftorven waaren. 
Maar hoe , mijne hinderen f kan de Zoon 
van God ftervcn? Is God niet eeuwig en opver- 
^nderiljk % Kan Gorf- (^)hou4éH te leevcn? 
^^vt\ G(^ MsA niet (toice&; dat wx>ord is ea 
blijft eeuwig waarafftig. Dan men moet weeten 
^ Jeij^ <::farift9S h Zoon ym Goimock een 
waaracKtig menfch was en een menfchelijk lic- 
haam bfts^. £6t lichaam nu van den Zoon van 
Óod is gedood, en ia zijnen dood werd het 
b]oed vaq den Zoon v^ iSod ver^ooten* En 
bier uit kunn^ wij thands oncwijfeibaar zien 
dat Goi ons zekeriuk alle zonden vergeevei^ 
W^* Zoo waar tooi 4s ons God ^en Zoon 
^tf , zoo waarachtig is H^' ook bereid, om ijjns 
^ons wM , ons alle onze monden te vergeeven ; 
^ flechjs aan Hem gekloven eo in een 

Q 4 hd? 



^48 Negende Lèfrreien. Rm. IP}v^ aj, 

heilig leeven , Hem waardig , wandeTen« EKeshiiivei 
is dit den zin dezer woorden : het Bloed van Je- 
Jus Chriftus lijm Zoom 9 reinigt om van <Kfe 
wonden. 

O liefderijk God ! hoe zullen wii U daar voor 
danken , dat Gij uwen eeniggebooren Zoon 
voor ons in den dood hebt overgegeèven , dat 
Oij ons van alle ftraffen der zonde bevrijd hebt! 
Reinig toch nu ook onze harteo , en heilig onze 
Jichaamen en zielen. Dan euUen wij U bemin- 
nen, U zullen wij hier en danr na eeuwig in 
heiligheid en gerechtigheid dienen. Amen / 



NEGENDE LEERREDEN 

RoM. IV: V. 115. 

ffelke overgeleverd is om onze zonden ^ 
en opgewekt om onze recbtvaerdigmaaking. 



MUN LIEVE KINDEREN! 

Gij weet dat Jefus voor ons geftorven is. De 
Jooden klaagden Hem valfchelijk , bij den 
Heidenfchen Rechter Piiatus aan. Pilatus liet 
^em^ niet verre van Jeruzalem, op den berg 
f ïOlgQtha kruifigen. Daar op kwam 'er een rijk 
Kaadshecr, met naame Jofeph van Arimathea. 
pez^ nam Jtfqs van het kruis, en begroef Hem 

in 



. J^egende Leemden. Rm. IV- v. 15. 24^ 

s iii zijn eigen Graf 9 *t geen nieuw , uit een rots 

I gehouwen , en in een Hof gelegen was. 

I Dit alles nu gefchiedde op eenen Vrijdag. Be 

Jooden lieten', 't is waar wel het Grat verzege- 
s len en bewaaken ; maar, in het vroegfte van 
: den morgen , op den eerften dag* der weke ^ 
t zijnde bij ons de Zondag , ftond Jefus levend 
1 op* Toen beefde de aarde , en de (leen werd 
i van het Graf weggenoomen en de Romeinfcbe 
; Krijgsknechten, welken de wacht hielden , door 
SI alle de wonderen , die zij za^en , zeer ontfteld 
g zijnde , vlooden allen weg. Dit is dan voor ons 

eene zeer heuglijke zaak. Nu weeten wij , dat 
{ Jefus waarachtig Gods Zoon zij , en het gant* 

iche menfchdora is nu zeker, dat God Hem uit 
n den dood heeft opeewekt. Nu weeten wij, dat 
^ Hif de gantfcbe icnuld van onze zonden betaald 

bebbe. Want toch, was dit niet geichied, zoo 

zou God, Jefus, van den dood welken Hij 

voor ons geleden beeft niet in 't leven weder 
Ijk hebben gebrachr. Wanneer een menfch aan* 
^ neemt , om voor eenen anderen die niet betaalen 

kan , de fcbuld te voldoen , zoo zal de rechter 
^ hem niet eerder vrij fpreeken, dan wanneer h^ 
^ betaald heeft. God heeft onzen beminden Heer 
,i Jefus dus ook, eerft toen, wanneer Hij alles 

volkomen voldaan had k)s gelaaten. Jefus heeft 
• dus ontwijfelbaar onze fchulden betaald en on$ 
.j met God verzoend. Om zijnen wil worden ons 
j nu alle zonden vérgeeven. En, terwijl Hij voor 
1^, ons geftorven is, is het even zoo, als of wij 
jj zelve geflorven waaren , even als of wij de wei- 
j^A verdieqde ftraffen der zonden zelve geleden ba^^ 

^^ Q 5 Ach 



#5P l^^iipyi^ i^m^f^^ ^^^ 

Ach lieQeriyke JeTos I b^ a<^ wg^ U, paar 
waarde, onze dankbaarbeU l)^io9Qen , om (lat 
C^j y • vopr ons in deq (kKM ^ipf oyerg^ee- 
veo ! Met wat voor eeij^ ^aitpliJKê vreugde ^\A* 
\tn wij Qn^ herinfierf n , )(v«e glpi^ei^yl^e ^ffam- 
ding ! Dit weiteo wij nii ^el^er, lUt Qn^e lic- 
liaafpen nu niet voor altoo3 in de graven verbüj- 
Ten zullen 9 m^ <^t Gij deffelyen eens weder 
ziflt doen ppftaau 9 en bij U in 4en Hem^ nee- 
aiea , om depzelyea de eeuwige yrifug^ ioe te 
<leelen. Ja myne {ieve Kio4^^t 4êze hoop 
bibt gij, wanneer gij u ni^ar nmelüfc tp^egt, 
en daar naaj figat» on^ (^odvnichtig e^ g^bpoF- 
zaam t:e ^ijn j opi u Vf)n allé zonden ^f te hpu- 
^n , en ^nen gapt&h nifuw^n eo heili^o 
wandel aan te neeiiien. J^x\ za] Jefu^ met ^oe 
Qodlijke kracfet bij ^ ««9 ; d^P -?al Hij u troosr 
t^n en u verbeugen; jdltn ^ Hü uive m]fi'n 
eens, al3 gij fterft, w ^i^h, neeppep, fs uwp 
tjchajunen ïpn jongfen 4age ^i^wme». Wam 

VÊH zijn , ^ijnf Jim wlhn Jmrmi m mthn 

¥itg^n , ^^ Iffip ^^d9 gis4(Hin hfibkfin , tqt éi 
ffjtandingti 4$s leym^ W 4i^ Mt imf^ ge4fm 
fbben m 4^ i>PMn4ingi^ (^r mfioevmffe. Joh, 
: a| , 29^ ^j^ we)k een yergenpegeii zw.liei^ 
wij dan onzen beinifldfen VefW^r ^»&boM- 

mn| hoe ;?ylJen wÖ>n« ^r^gep eeuwig J[?Ö 
JHew te 2ijn. O ^ ff^^; . /jtap im>i FfiiWsr f90- 

f^, ,e» ^y; i|;4/ df \aQfp mrmJW^pfi^oon^ 
«5 <«'j; W3 m mjn^ md^ gé *^ 4mma^4 

^^0en hekh^ » zal ik fiif mjn vWfh Q^ Mn- 

^^ en mijne oogen zien zullen en nut eeri vrfmn^ 

den; 



1 ■ 

den ; ftutpu nierm v^rldt^en zeer im mifmM 
Jtbóot. Amtn! Ameni Job XJX: a^y a6j «7. 



-"N^.'y.vr\s*>^ - '>^•"^K ^ ♦ '\v .-s^ r >- . 



TIENBE LEERREDEN 

Pü^wF. n. V. 5-8, 

fFsMt dat gew)ekn zlf in u^ V weikeek h 
Cbriflus Jefus was. Die, in de gefialteniffh 

Gods zijnde^ geenen roef^aebt beeft ^ Godf 
even gelijk te zijn^ Maar beeft zkb z^lwi wf 
^i^tigd, degfiflaltemfeeensdienftkmcbtsaan- 
geneofnen bebbemde j is den menfcb gelijk ge^ 
ttjorden: En, in gedaante gevonden alt een 
menfcbj beeft Hij zicbzelven vernederd, ge* 
iaorzaam geworden zijnde^ tot den dood^ 
ja den dood des Kruiers f 



r^v.-^f'cf'^- K-Nv— f .^Nv- ^^c•^^v->K-'^^•^^s.^ 



MIJNB HEVE KINOERENJ 

Dsit de boogmoed en hovaAfdii groote ()wafl$i> 
hed^p m Gode mi^ha^gliJK» Vi9zx Ae ne« 
drigbeid en beicbcidenlieid Hem ten hoo^Gbea 
sangenaatD, ^n uitmuntende deugden» 7,i]ïï^ 
dftar van i\]% gij mijn beminde Kinderen I reed» 
voor tenge onderricbc geworden^ Zoele dan ook 

9u viacomueo 'm tmi wxwm^ wco^cifing 



^$tL Tiende Leerreden. PbiUp. U. v. g-S. 

van waare nedrigheid, en laat voornaamlijk bet 
voorbeeld van uwen Verioli^ u daar toe aan- 
zetten. Gu weet bet, Jefus Chriftus was geen 
bloot menfch , selijk wij aja; Hij was en is 
Gods Zoom Hoe groot nu en heerlijk is de 
voortreflijkbeid van God boven die der men- 
fcben? Is Hij niet de almagtige Schepper van 
Heuel en Aarde? Is Hij niet de heUj^e, 
rechtveerdige en goede Regeerder der gantlcbe 
Waefeld? In. welk eene i>racht, luider en heer« 
Ifjkbeid had Chriftus hier niet onder de men* 
fchen kunnen verfchijnen f Maar Hij vernederde 
zich ; Hij werd de Zoon van een gering per« 
foon , van de arme Maria ^ eene Maagd ^ die 
wel Uit Koninglijken bloede , maar van geen 
aanzien weezende , aan Jofeph , eenen geniee- 
nen nraeiijt , een Timmerman van zijn hand« 
werk, verloofd was. Hij betoonde dezen zijnen 
Ouderen zoo veel hoogachting en onderdanig- 
heid ^ als immer Ouders van hunne Kinderen 
verwachten konden* Hij bleef vrijwillig arm en 
nooddruftig , fchoon het Hem met onmogeliik 
geweeft was , zich door zijne almagt groote rijk- 
dommen te bezorgen. Hij was het die zich hefll 
bil de nedrigpn voegde, en verkoos tot zijne 
Discipelen en Vrienden niet dezulken, die van 
den hoogften rang en aanzien waaren, maar 
zulken , welken eerlijk en ootmoedig genoeg 
waaren , ter verbetering van hun bedorven harts 
^flel zich aan Hem over te gceven , en tot meerder 
kennis van hemelfche volmaaktheden gebracht te 
worden. H\| verdroeg den boon en de lafterin- 
gen zijner vijanden met eene groote gelaaten- 
Seid , en liet zich eindlijk om onze zonden be-> 

fpot- 



Tiende Leerreden. PbiS^. H: 9. 5-8» 253 

footten , an het aangezicht flaan en op eene zeor 

ftnaadelijke wijze het leven beneemen. O dier. 

'baare Verlofler ! hoe jgaatfch onmagtig zijn 

-wij , om uw voorbeeld na te volgen ! hoe li^ 

"worden wij vervoerd', wanneer wij maar eems 

goed aan ons befpeuren; hoe gaarne verbefièn 

wij ons boven onzen broeder ! Ai geef ons 

door uwen Geeft een nedrig hart! Ja mijne 

Kinderen 1 God wil en z^ u zulk een hart gee- 

ven , .wanneer gij het maar aauneemen, en n 

tot eene betaamendlijke uitoefièning van ne- 

drigheid bevlijtigen wilt. Het is u toegeftaan 

voor uw eer en achong te zorgen , en gij 

moogt de finaadheden , die u van anderen wor* 

den aangedaan, met betaamelijke woorden wel 

tegen gaau , ja gij moogt en kunt ook alles 

doen , wat tot uw lof en eer verftrekt. Maar 

wat ik u bidden moog zijt toch ook niet maar 

alleenlijk daar naar ijvrende en daar op gefteld, 

dat u de menfchen om iets prijzen en eenigea 

lof nageven , maar weeft daarom verblijdt dat 

de Godvruchtige Kinderen Gode welgevallig 

zijn* Weeft niet hoogmoedig, wanneer God u 

een fcbooner geftsdte en verhevaner zidsvermo* 

gens of iets meer, dan aan anderen, gegeevea 

^ heeft. Denkt dat alle deze dingen van God ko* 

men. Ontmoet alle meoicben met ho(M;aditing 

en vriendlijkheid.^ Eert vooral de ouoe fieden 

en uwe Overigheid. Vernedert u ook geduu- 

riglijk voor God en menfchen , zoo zult gij ook 

eens van God verhoogd worden , te zijner tijd* 

Amen ! 



*LF- 



ULFDE LEERREDEN 

E*n. I: V. ao-aa. 

'~^ Hy geaarvdt bteftin Cèr^/ka, é 

'TT Hem uH 4m ik9tlm btefi apgjBÓrekti a 
t i Hem gezet tot zijne rechte battd i» den 
c/kI. Verre hoven alk Overheid, macbt, 

ftuAt en heerfchap^je en allen ruiam ia 

,maamd ivurdt, niet alieen in dexe mm- 

aid maar ook in de toekomende^ 



■ dEK woorden, mijnefiereKinderenl woTit 
(«uwc Gotilijke Verloffei en Heiland ia d6 
Otfte heerlijkheid voorgeftrïd} weücc H^ na 
I jinertlijk lijden, vcrkreegen heeft. Wm 
dn Hij uk het Graf wasopgeflnn, vericbeen 
■flog ^(^iiiirende den tijd van veerdg dagen, 
l^-tfKnïls nnn zijnD Jongeneti. Miar op dca 
^tlci) &.ij:_ jcitic Hij hoi van Jeruzatem natr 
^4)f den Oiijlbi.T!j , en voer zichtbaar voor 
!li teil Hemel. Vaa dazen tijd «f, 
kuovci alle Schepièlei in den nemd 
't Is waar , als God haeft Hij 
I waerekl geregeerd; nmr nu 
"( menich, aan deze regeering 




SÖeel. Mtè is Hcïn onderaanig. De EnpSea 
tiddèti Hem aüa en tcrriditen i^e be^eeleii. 

• De Vroöiiié eil Godvrachtiée menfcbcn op aar-- 

• cte , wöfden Vah Heift, als rijfte eetrouwè 00- 
derdaanen, befóhërittd: Hemd en Aarie zijn 29* 
fie ïrtagt ortdéhvtorpen. Wat ceöcn nïachtSgea 
Vriend èti flljffimd hebbeü W| dan aan onz* 
Verióffirl Hoe goed Is het vöot óns dat Hij daac 
Hij ons^ toö zth bemind, over alles jttBedet 
dat Hij alles tot o^ii^eü weffland belchftke, ea 
vooral dat Hij ons hier zegenen ^ beTcbetmen^ 
fegeerén en daar na eeu^ verbeugM kaa. 

O laat onS) gel?^ de Engelen bet pleegen te 
doen , Hem ootmoediglijk vereeren. Laai ons 
zijne b.eveelen en heilzaame geboden gehoorzaa* 
men. Ifoefigtl5ktenttijandcrszffiiet%tenia«te 
tegen ons wenden I Hoe ligdijk Kon Hij ons Uer 
met zijne ^ethtveérdige ftnmèn beUddUsn én tens 
ten jongften dage van. zi|n aangezicht veiiloo- 
ten ? want toch fliijne ÈHtékrën l Jefus zal eens^ 
wanneer het einde der waereld komt, in dea 
Hefliel vetfch^^v tnet eene gjxxm madxt en 
lui{len:ük!e^ heerlijkheid : verzeld met yeele düi^ 
zehcle Engelen* Dan zal Bij 'de dooden uit de 
Graven opwekken , de rechtveerdige met 2Jch » 
in eeuwige ^eugde. overvoeren, maar de God- 
loozcn ttr Heffe verftódten. iË!ti K9^ Tveeten niet^ 
wanneer die <»Kzacblijke dag tomen zti. O! 
laat ons dan :flle dagèfi Goct inreezén en altoof 
wel doen. Dus zullen wij bet goede voorbedd 
Van ofïzen gëlidBen Verlofl^r navolgen : geE|k 
Hij, alle boosheid vermijden, gelijk Hij, aUes, 
wat ons bedroeft, geduldig verdraagen; gel^k 
Hij^ zachcflioedig, 'nedrig, fefdcrijk in ^fy^iex^ 



B5^ Elfde Lefrreien. Epbi I: v. ao-a^ 

tieren tegen alle menfchen zijn. Dus zal HL 
door zijne magt ons befcbermen , dus zal' H$ 
ons veel kracht en fterkte ten goede verleêncD; 
dus zal Hij ons hier trooften en verheugen ; ea 
findlijk ter eeuwige zaligheid invoeren. 

O hoe vrolijk zullen wij Hem daar op dea 
troon van God, in zijnen glansrijketi en he- 
melfchep luiHer aanfchouwen! wij luUen Hem 
aanbidden , Hem voor zijne ondoorgrondelijke 
liefde danken , in zijne zalige gemeeufchap om 
vermaaken, en in eene ongeftoorde ruft en ver- 
genoegen , God eeuwig dienen^ Dit alles wille 
God ons uit Genade geeven om Jelüs Chri(iu5 
wil. Amen t 



TWAALFDE LEERREDEN 

RoM. yiit V* 14. 

Want zoo v$ekn als V d(HMr dên Geejl 
Gods geleid worden , die zijn Kinderen 
Gods. 



MUNE^DIERBARE KINDEREN! 

Tr\aar is zeer veel aan gelegen , dat p) weefen 
^ meugt, of ^j Gods Kinderen z$t. Want 
die Gods Kind nier is ; maar de driftêri van zijn 
boos hane opvolgt » is. God- niet aangenaam j^ 



Twaalfde Leerreden. Rm. FIII: v. I4.&57 

die heeft zijne Genade en buipe niet te wachten^ 
hij valt wel ligt in veele en groote zonden , efi 
gaat miflchien wel eeuwig verlooren« Hoe noo-» 
dig .is het dan daarom^ dat gij, ja wel onder* 
zoekt 9 hoe het met u ftaa. Maar mogelijk denkt 
gij, waar aan weet ik nu» of ik een Kind van 
mijnen lieven God zij ? Daar aan kunt gij het 
weeten ; wanneer gij uw gantfche vertrouwen 
op God fteld ; [ zijnen . eeniegeboornen Zoon 
voor uwen Zaligmaker omhelft ; J en , om Chri^ 
flus wil , alles goeds van God verwacht, 
wanneer gij veel goeds bedenkt; wanneer gij 
eenen oprechten aflchrik tegen het kwaad en 
eene hartelijke neiging en lud tot alle^ goede 
vrerken hebt; wanneer het u leed is, zoo dra 
rfj een misflag^ begaat ^ en wanneer gij u ver- 
ïieugt, als gaj iets goeas verrichten kunt» Wan- 
neer gij het Woord van God hoogfchat en met 
vergenoegen en lüft het zei ven hoort, leeft en 
onderzoekt; wanneer gij uwen Ouderen en 
Leeraaren gehoorzaam , en omtrent andere men- 
fchen geduldig , vriendlijk , toegevend , goed- 
aartig en mildaadig zijt. Dan moogt gij vaftftel- 
len dat de Geeft van Gpd m u is^ Want toch 
alle deze deugden-pligten , kunt gij onmogelijk, 
door eigen krachten verrichten , [maar God zelv 
werkt die door zijnen Geeft in u,j En dus weet 
ril dan ook uit zulke kenteekencn , dat gij Kin- 
deren van God zijt; Want toch God is ook 
rechtvaardig , goed en barmhartig tegen die 
menfchen^ En wat eene groote genade is het, 
wanneer de Geeft van God u tot goede, vroo- 
me , nuttige en deugdzaanie menfchen gemaakt 
heeft 1 Wat voor een eer een Kind van God te 

R . zijn J 



1$B JyMi^ LeiTNêm. 1bm.fJ3SïiBr. if 

Éqn ! Welk ceh vei^noegen , ds wff onö mö 
een vaft vertïmmen op Cod , als onzen tetnin* 
tleti Vader , vcriaatea , van Hem Sles goeds 
bidden ; Hm harflijk temJnnen. en ^al vroli/k 
«oógen toovcn ! Dan vvoont :H9 ^^ fijnen 
Geeft in oii*e harten , bewaart ons voor zon- 
«kn , ftcritt ons tot alles goeds , en verfieu^t 
ons^ m^ die aangoiaame noop eener ^lige on- 
ftcrflijfcheid» Ho€ géhikkig z^ gg dan röOne Km- 
ücreli / dat God u reeds van de jeugd af, tot 
ftijne Kinderen heeft aangenomen ^ dat Mij u ziy 
«en Heiligen <3eefl gefdionken en u tot het eeu- 
^^ge leven , verordend heeft. O bewaart dan 
'ifle2en duuren fehatt Leeft als Kindereti Gods. 
Bemint Hem , uwen Hemdfthen Vader. Ge- 
Iworraarot «ijne Gel)oden. En verwacht dan 
met eene va(fe verzdcietfaig, dat Hij u , als zijne 
iCinderen , bter zegenen en daar iia eeuWijg ver- 
hengen cd. Ament 



« • 



• » * 



DER' 



^9serH^ Ueft^JobiS^: aJ^JlL: f5. %5^ 



•N^^SSr^Xr>K*>K* 



WlRTIENbE LEERREDEN 

Joh. XVI: v. 04. ft. L. v. 1 5. 

T(^ nog fóe hebt gij met gebeden in mijne 
naame : Udf en gij zutt ontvangen » op dat 
uwe Mjjjdfibap vervuld zj^'. 

En roept nüj aan in den dag der be- 
nOHwtbeid , ik zal Vr « ulUbelpm en g^ 
i6uh m^ 'eepén. 



r^Jvr^^.'iS'lj^ 



MJJNE WAARDE KINDEREN/ 

( 

t 

•^M^anneet wij bidden ^ «00 gcfchfedt lailks nro- 
W gelijk niet, om die reden, dat het noodig 
was ^ den aiweeteiiéen God ^ onzen nood , be- 
kommernis en toeftand te ontdekken. Neen *, dlc 
is niet noodig. Hij kerft toch alle dingen , wel- 
Isen wij ontbeereti^ oneindig beter dan wij zelfs» 
en weet ook beter wat ons nuttig is. Maar wij 
bidden , om dot het de Heer 200 bev®olen 
heeft, en om d4t wij weeten, dat Hij ons dit 
bevel , om zeer wijze inlichten gegeven heeft. 
Want toch welk een vergenoegen is het mijn 
waarde Kinderen ! met uw Ouders te moogen 
fpreeken , hoe haaft en fpoedt gij u , om aan 
hun 9 uwen nood te klaagen -en wat u ont- 

R • breokc. 



4<Jo DertlendeLeerr.Job, XFh 14. Pf.l^xe, 

•baekt , van hen af te bidden. Daarom is h« 
eene ongemeene en groote weldaad, die God 
oos betoont , dat Hij als een liefderijk Vader 
ons toeftaat, inet hem menigmaalen, in den se' 
bede te fpreeken; onzen nood Hem te klaa"ai' 
en wat ons gebreekt van Hem te bidden. Wan.' 

^ ^^^^"^ «'«ngen» wat wijgebeedenbeth 
ben, o hoe verheugt zich dan onze ziell dat 

God ons verhoord hebbe. Hoe gewülig breneen 
w-'^S^p*^' den verheuj|den en betaamlijled 
lof toe. Een menfch die we nig bidt, denkt <* 

SÏ^Cl^^S '^" Godfen J?rge«a 
zirae geboden. Maar een menfch die dikwils 

bidt, denkt ook menigmaal aan den plietdien 
hij aan God fchuldigis. Hij denkt aan de Swïï 
tenheid van den AUerhoogflen ; veroiiidr IM 
kw^d; herinnert zich de èoedheid^r G(5 
en fte t zich ook liefderijk en vriendlijk a^ tei 
gen al e andere menfcben. Ja hij vertege^oo^ 
dgt zich de magt vaa den' Gr^oten Seï 
wordt in zijn vertrouwen gefterkt op den bir- 
ftand van zijnen Hemelfchen. Vader. O hoe vee- 
Ie en groote voordeden brengt een aandachdj 
Gebed aan ! Hoe tederlijk beginnen wij God j 
beminnen , wanneer wijop lene rechte wiize 
menigmaal met Hem in den Gebede fpreeken • 
wamieer wij aan zijne üefde gedenken; en wan-' 
neer wij die weldaaden moogen roemen , welE 
Hl,, ons heeft, toegedeeld Jl)an verheugt S 
onze gantfche ziel. Dan verkwikken wH onf in 

irfi TJfT^^^^ zJjne Genade; dan wenfché! 
w^l fteeds bij God te zm. Dat nu zijn de oor- 

SanS'biSr^'-'' Godvruchtige iden z^ 
gaarne bidden. Zij verheugen zich in God , en 



VtrtiendcLeerr.Joh. XTh 14; Pf.L: 1 5. atf i 

[iet is hun een uitneemende vreugde met Hem 
ce fprecken. Daarom herinneren en Ipooren zij 
sikanderen dus aau ^ met deze woorden van 
David: K^mt laat ons aanbidden en nederbuk-- 
ken^ laat ons knielen voor den Heere^ die ons 
gemaakt heeft. Ps. XCV; 6. Het is een voor- 
treflijke zaak , den Heere te danken en te loo- 
ven. Dankt dan den Heere, want Hij is vriend- 
lijk 'en z^ne goedertierenheid duurt in de eeu^ 
wigheid. Ik zal den Heere danken mijn leveji 
lang, én mijnen God looven zoo larïg ik 110^ 
ben. Daarom mijne Kinderen ! bidt menigmaal 
en geloovig tot uwen God , zoo zal Hij u ook 
eens , als zijne geliefde Kinderen , opneemen , 
daar , waar uwe vreugde volmaakt zal wezen^ 
Amen •■ 

[O God wat fmaakt die hoop mij zoet! 
Hoe voel ik mijn begeerte branden! 

U, die mijn ziel ?;oo hijgen doet, 
U roep ik toe,, reik mij uw handen l 

Kom Heere Jefus , haafl; u , kom ! 

Vervul mijn hoop in 't Heiligdom.^ 

/ 

4c ^ ^ 



R 3 EENI- 



iS!!SiSSS!SSS'SSS!SSS!SSSSS 
BENIGE KORTE 
MORGEN- EN AVONI 

GEB EDE 

Voor zulice Kinderen die in de Gron 
den Chriftelyken Godsdienft nog 
zyn onderweezen. 

I, 

MORGEN-GEBED 



' ilen voorgaanden iiaclit , voor ziekt 
dere kwaade tr)e\'»IIen , door uwe maft 
htbc. ]ïefcher[» mij ook dezun dag voe 
toevallen, welke mij zouden kunnen fi 
zijn. Geeft mij kracht, om vee! goeds 
jien leercn, en tevens vevlland, om al 
heid te vermijden ; ten einde ik eenredi 
fii U weibehaaglijk Kind zijn moge. Aii 



fk a^ggp U van hane bf en dwk go^ddeepée 
•*■ God I. voor alle WQldnadeii > wdke ik dei:e4i 
dag van U ontvaog^u hebbe» Gij hebt mij ook 
\vèa«roi» fpijs en drante gegeeven, G(j hffet v^ 
voor ixMenige bi^o^betd Ibewaard w rnij door 
Oiijoe . lieve Ouder$ an Me«fter tot bet gQ«^ 
doen aanzetten. Sewa^r l^n en mij in dessen 
«lacbt voor aUtfrki gevaar en fctede, eü ti9i pi^ 
moügen ^[e^oQd wederom opikan ; ten emd» w(j 
y Tao nieuws met yx6&\\u^ \Msm oagiogett 1q(^ 

I 

MORGEN-GEBED. 

TJrijs én lof zij U toegebracht o liefderijk God 
^ en Vader 1 dat Q^ vi^ vergood hebt tUK 
]idit van dezen dag te moogen amfchoowetn 
Heden zij U mijn gant&he hari i»> aiei sijne ver«- 
fBOgens en fci^^hteti toegeMrijdt, Door itwe Ge»* 
nade zal ik U onet eend kJnderlijke liefde bemin* 
»en; tot uwe eer zal ik leeven; het booze vlie^ 
den en bet goede betrachteeu Ai geef nuj toch 
gedtwriglijk kracht 9 cm dit mija oprecht voori- 
neemen. heiliglijk te volbrengen. Dao 3al ik U in 
den AvoDd» met violijke Ijippeii ilaukzeggea. 
Atncal 



R 4 AVOND^ 



s54 Eemge iorie Jit9rgefh 

AVOND-GEB E D. 

Ik prijze y liefderijk God! dat Gij voor iiri]\ 
den nacnt tot ruften gefchaapen en die zoo 
noodige weldaad van eenen verkwiklijken flaap, 
mij alreeds zoo menigmaalen gefchonken hebt. 
Laat mij ook nu in dezen nacht deze uwe go€Kl< 
held weder genieten / Behoed raij in den zei ven 
voor ziekten en andere gevaarlijke tpevallen! 
Behoed ook mijne lieve Ouders en allen , waar 
op ik eenige betrekking hebbe, ten ei ode wij, 
onder uwe almachtige befcherming zeker ruften^ 
en aan den dag van morgen U wederom iii wei^ 
ftand dienen moogen« Amen^ 

IIL 
M OR G E N-GE B E D. 

Neem mijne kinderlijke dankzegging aan, o 
getrouwe God l voor de befcherming, waar 
mede Gij , in dezen nacht , al|erlei onheilen van 
mij hebt afgewend. Hoe veete Goedheden hebt 
Gij iti den zalven , zonder dat ik dezelve merk- 
te , aan mij beweezen. Gij hebt mijn lichaam 
door den zachten llaap verkwikt. Gij hebt mijn 
ziel gefterkt, dat ik nu wederom eene levendige 
blijgeeftigheid bezitte, en nuttige zaken leeren 
kan. Gij hebt mij gezond en vergenoegd doen 
ontwaaken , om die weldaaden te genieten ^ 
welke Gij voor mij bereid hebt. U zal ik met 
mijn gantfche hart geduurig danken; U zal ik 
door eene geftadige vlijt en gehoorzaamheid nu 

eH 



tn Avmd - Gebeden^ t^S 

en altijd eeren. Maak Gij mij flechts tot alle goe« 
de dingen bekwaam , op dat ik U lief en welbc-» 
haagiiJK zijn mooge* Amen. 

AVOND-GEBED. 

Naardemaal ik dezen dag niet eenig en alleen 
zoo doorgebracht hebbe , als het betaamde , 
noch mij genoegzaam bevlijtigd , om tot uw eer 
en heerlijkheid te leeven, zoo bidde ik U, o 
barmhartig God ! vergeef mij alle mijne misdaden 
om uwer goedheid wil. Laat mij morgen als eert 
nieuw menfch cmtwaaken eu met dat goede 
voorneemen opftaan^ dat ik U fleeds vreezen , geen 
boozedaaden bedrijven 9 maar al dat goed verrich- 
ten mooge, waar toe Gij mij gefchikt hebt. 
Wend alle ongelukken van mij , van mijne Ou- 
ders en van mijne bekenden af. Laat ons op 
morgen wederom vrolijk ontwaaken , en uwe 
welcfaaden op nieuw ondervinden, zoo zullen 
wij U daar voor geduurig danken en met eenen 
Godvruchtigeo wandel eeren. Amen 1 

IV. 

MORGEN -GE B E D. 

Uwe goedheid alleen hebbe ik het te danken , 
o mijn God! dat ik nog leeve. Hoe veele 
menfchen zijn 'er mogelijk , in dezen nacht ge- 
ftorven. En Gij hebt mij vrolijk doen ontwaa- 
ken. O hoe ^oed is het^ dat ik eenen God 
hebbe, die mij met zijne Almagt bedekt, wan- 

R 5 neei 



neer ik waacUjk k mijnèti flaap van mij zelvea 
onkundig benl en hoe aangenaam is het mij, 
dezen mijnen goedertiercnj vader te beminnen! 
Ja U , U zal uc ook heden looven mijn Schep- 
per ! Om. U te oeren , zal ik Ikbgam ei> ziel , tot 
nuttige bezigheden aanleggen^ Ai! behoed Gij 
mü voor zoade ea andere booze toevaUen. 
Wee« bij mij , als ik alleen ben of onder andere 
menichen mij. bevinden mooge» op .dat my gee- 
lierlei kwaad ontmoete ; ten einde ik U op des 
avond met een vrolijk hart, boven ea piij^zeo 
imogfi. JSmea^ 

AVOND-GEBED. 

Jk td in vrfnk > zanun mdirlig^eji en fyr 
pên, want Gij o Meere aUeci^, VéU.mj doen ze^ , 
ier Vfwien* 

Hoe goed is het mij, dat ik een God hebbe, 
die voor mij zorgt , wanneer ik wezentJijk 
önbewuft ben j| wat mij m mijnen flaap ontt 
moet. Hoe verheug ik mij , mijn liefflerijk GodI 
dat ik U kenne, dat ik ü, als mijnen liefderij- 
ken Vader en magtigen Befchermer aanbidden, 
en vnij jjchcel opU vraten kan! Bebpedmiidan 
in dezen nacht, voor alles wat mij zoude kun- 
nen fichaaden.. Sterk mij met nieuwe krachtoi 
<!o(tf eene zachte rud* .Laat n»jne lieve Ouders 
en Bloedverwanten , en'* al on» Volk in zeker* 
beid wooneo. Zoo zullen w^ morgen Ü nieuw- 
luigs looven , en als uwe gehooczaamfi Kindeken 
«eieo. Amen» 

V. 



■ V. 

Rf O R G E N - G E B E a 

Zoo heb ifc dan wederom, door de Gcedhei^ 
vatt mijnen God, eene aangenaame en ver- 
k\vik]qke suft genooteo. Dank eu lof ziji CJ. dsac 
voor toegebracht; , o beminde Vader l Boe veefe 
iGoedbedeni hebt Gij tot hier toe aan mij. bewe^ 
zea ! Hoe veete gerufte ei» ftHle nacfaxen mjl} 
veeds baven ovetleeven ! Van U zijn alle mfoc 
Hcbaams en mk^-kracbten* Q^f hebt mii uit 
vkttEch em boenen te zameo geOeld ,. uit aderen 
en fpieren te zaoasar gevlQekteR« Gij hebt mij 
noodi^e leeden en beKwaame zinnen gegeeven , 
en tot nier toe in wezen.gehouden« Bewaar mij dan 
ook dezen dag , voor 3le onheilen , die mij ee- 
nigzins aouden Idbttoen fchadcQ. Geef vij uwen 
zegen , als ik uw Woord leere en het zelve onder- 
'Vidtkc^ fioemirikws neefi'ea meer toeneeveti 
4a vromnlKid eSv wace deug^» <^ dat ik U wei- 
behaaglijk j en der waereld een nuaig medelid 
wpoge worden, Amesw 

A V OND- GE B Ea 

T\e H^er 19 mi^ lidit 9 Berfthermtng , en 
-*-^ Beil, voor wien zq\x ib viee»ei>? De He«r 
h roStyi Levenskracht ^ voor wiea zou ik veit- 
vaarrd zijn f Ook in doi doifterennsiebtvreezeUc 
niet^ want Godf is bij mij. ZiJQe ateiagtige band 
Mchermt mij; en z$he Goedheid verkwikt mH 
mot eene« jachtea flaop^ Mot wk vroiiScen 



D 



(it uw woord , o Almachtige , AUesziende ca 
Rechtveerdige God! wil ik heden en alle 
mijne levensdagen in mijn harte bewaaren. Over- 
al zijt gij bij mij; 't zij ik gaa of nederligge, gij 
z^t h^ mij, en ziet en weet aUemijne gedachten 
en onderneemingeiï. Door uwe magt word ik 
behouden en befchermd. Maar even door die 
zelve , kunt Gij mij ook tijdelijk en ecuwig ftraf- 
fen , wanneer ik mij tegen uwe Geboden onge- 
hoorzaam aanftelle. O hoe zou ik ü dan niet 
vreezen , Gij groote God ! boe zou ik mij door 

Bloed- 



S69 Eenige korte Morgëf^ 

blijmoedig hart legge ik mij ter ruft en dank U, 
o liefderijk God 5 voor, alle weldaaden van de- 
zen verloopen dag ; voor de fpijs en drank ; 
voor het goed onder'j^fijs, 't geen ik ontvangen, 
en voor de noodige kj:Échten , die Gij idjj g& . 

feeven hebt, om uwe Geboden in mijne zvnk- 
eden te vervullen. Alles goeds komt van U; 
U zal ik voor het zelve danken, en tot uwer 
cere ópinorgen weder leven, en mij toeleggen, 
om altooé in Godvrucbt en verhevene deugden- 
pligten toe te neemen* Ai ! verleen mij daar toe 
uwen genadigen bijftand en bepaal mijn hart hij 
dat eenige en aUervooruaamlie , datNÜc uwen 
naam moöge vreezen* Amen» 

VL 

M O RG EN-GEBED. 

Ik hen God , di ^Imagtige , wandelt voor 
tngn aangezichte en zijt oprechte Geij. XVIb i. 



««97 Avmd - Cehèden^ s6$ 

moedwillige buitenlpörigheden ; uwe liefde on-* 
waardig inaaken , en uwe rechtvaardige Hrafièn 
op mij laaden ! Neen ! door uwe Genade zal ik 
nu en altoos tot uwe eere wandelen , mijnen lie« 
ven Ouderen gehoorzaamen ; mijne Leeraars en 
Overheid in eere houden ; met mijne bekendea 
in vrede leeven en in Godvrucht zoeken toe te 
neemén. Regeer dan nu, o Heerl en neig mijn 
onvermoogend harte tot alle dingen die goed 
zijn 9 zoo zal ik U en nu en in de eeuwigheid 
prijzen. Amen I 

AVOND- GEBED, 

Hoe koftelijk is het o Heer ! U te danken en 
te looven; des morgens uwe Genade, des 
avonds uwe trouwe en goedheid te verkondi- 
gen 1 O hoe verheug ik mij , mijn God ! dat ik 
ook U , met vrolijken monde prqzen mooge. 
Uwe weldaaden zijn overvloediger, dan dat ik 
dezelve verhaaleu kan* Gij hebt mij in dezen 
dag voor allerlei ongelukken behoed , Gij hebc 
mijne waarde Ouders in eenen gezonden (faafi 
onderhouden ; Gij hebt mij meer vermogens en 
krachten tot leeren gefchonken en Gij hebt mij 
verzadigd en verheugd. Loof dan den Heere » 
mijne ziel ! en vergeet niet het goede dat Hij aan 
u gedaan heeftl Genadig en barmhanig is do 
Heer , langmoedig en vol van goedertiei'enheid. 
Ai behoed ook mij en alle die mij toebehooren » 
benevens alle ware Chriftenen in dezen nacht, 
op dat wij morgen U wederom looven en fteeds 
met blijde harten dienen kunnen* Amen ! 

vir. 



I' 



' • J i 






fjK 



DEC 6 193g