Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via |http: //books .google .coml
r
5ec->
\ »
" i*
v^sii»' có*»-''
J'
*y<
I
""^H.
• *
•i)
*at
I
t -^.
^« ««»» • * -nj
DE
ÖODSblENSt
DER
J Ê Ü G Dj
-• ■ >.'/! f:..' .' ' • / 3l>,9'.0; *■. 'f'] ' . •frri;;A 'J:
K ) fj tfeft'Möög EertKöafdigfen Öeefv'*'''^-^^'^^
Des Doorluchcigft&iMaflclpdkV^^
burg, Anhalt-Culmbach-Bareuth, ge*
heimen Kerkdijken Raad , en Hoog-
Leeroar aan de Fredrik-Alexao-
ders Univerfiteij: te
ERLANGEN:
DOOR
iZAAK VAN NtJIJSSENBURG,
Predikant te Geertruidenberg , en Lid van
verfcheide Genootfcliappen.
Te U T RE C H T,
Bij J: V: SCHOONHOVEN en Comp.
Bockverkoopers 1776.
* Zii ('-
♦ <
MET OOTMOEDIGE ÊEDË^ VÓOli
DIE R Z È L ^ Ê It^ ^X ARE
EENEN OVERVLOE-
DIGEN zèbÉN OVER
lALBIDDEND WAAR TE NÉÈM^N,
POGINGEN,
arr.? ZQVPAti.nsia :i • :
WERKT EN
EVÈ-BlEmG OPGEDkivAGBN
,.„.V??l..TA,Ï..ER.
■ '. A il :■: j: ' ny-i ;i
:•; T Ji A i: t ïï *i
eT D f. -^ VOO R-
V OORREDEN
AAN DE
NED-EftLANDSCHE JEÜGDj
»
Ëot hex0ttderlijft dte ^ welke in zijne dri0
ht^ondem Gensoeooeii^ dievaoGEËH*
nctuiüfiNBBUG. ; vati Büur£n; ea
]j|[zfti«>ooRi9 , in den Naam d€S
JDdeëenigeri Gods gedoopt %
en, daar door ) pleg(%lijlt
aan des Hbbre dienft ver*
honden iss
H^enpbt de Nedèrduit£cbe Uitgever van dU
(mrmmig^ tVerkjetiy door eem zuwera
ikfik Pot derzelver eeuwig heil g^e^f^
ven^^ Genade en Fr ede !
ZËËR GELIEFDE KINDEaEN!
l^'w gelfde,. wat eens de Apoflel Paidus
jtuP* sijni^n Korincheien betuigde^ in ;djnenl
tweeden^ Brief aan die Gemeente in het VIdö
Hoofdftuk aan het II de en 12 vers wanneer
hij zegt: ons harte is uitgebreid gij ^}t niet
naam; in ons; dac zelfde mag ik ook ten
uwen ^aao^a en aan u> betuigen: gij, nüjnö;
# 2 dier-*
IV VOORREDEN AAN DE
dierbaren ! gij zijt niet naauw in ons; ons hart
is over , is voor u uitgebreid. Zeker ! of
fchoon mij , uit hoofde van de algemeenhdd
dezer Aanfpraak aan alle de Jeugd dezer ver-
eenigde Geweden , de> ineeften nwer vatiiaan-
geztcht onbekend zijn , co waarfcbijnlijk voor
kltoos onbekend zullen blijven; of fchoon ik
tan anderen , welken mij wel eer vaa mijnen
Godlij ken Zender ten onderwijs waaren toe-
vertrouwd , federt een geruimen tijd , zoo
veel de lichaamJijke tegenwoordigheid betreft,
vrij ver ben afgefcheiden : mijne Liefde tot
uwen waren welftand en eeuwige behoude-
nis is echter uitgebreid genoeg, om u allen
zonder onderfcheid te bevatten , en uwe on-
bekendheid of afweezendheid maakt niet, dat
ik mij of geheel niet , of wel minder hartlijk
dan te voren , over uwe belangen bekomme-
ren zoude. Neen ! heeft mij de goede hand
des genaderijken Gods in eene bezondeie be*
trekking geplaatft op hen, die tot de Ge-
meente van het mij zoo dierbaar Geertrui-
DENBERG behoofen , Hij verbood mij daar door
geenszins , om ook bet belang van anderen ,
ioo veel ik- kan , te bevorderen : ver van
daar! de algemeene Liefde tot den Naaften
eifcht dit veel eer; en het behoort tot den
pligt van eiken Leeraar , van eiken Chriden ,
zoo
NEDERLANDSCHE JEUGD, v
200 wel de geheele Gods-Kerk, alseenigbe-
zonder gedeelte derzelve, op liet harte te
iiraagen. Niet meer dan billijk is het dieshal*
ven, dat ik u al/enheminnej uwe ware vocMr-^
deelen behardge, en , zoo veel dat der raenfch-
lijke voorzorge werd vrij gegeeven, li tot ge-
lukkige Kinderen pooge te maaken. En die,
indien wij anders onze eigene oogmerken recbc
doorgrondden , dit is ook in de daad de toe-»
leg van deze onze Aanfpraak aan u , en van
het wel geringd maar tevens koftelijk Ge-
fchenk, dat ik u bij dezelve aanbiede. Zeker!
u voor den Heere te winnen, en mijnen
Godlijken Verloflèr uit het opkoomende Ge-
flacbt eene offerande toe te bereiden , dat is
het , 't geen ik geduuriglijk wenfche ; dac
mij miflchien ook in den eeo' of anderen gep-
lukte, en *t welk, zoo ik emftig fmeeke^
door genade ook de blijvende keuze van mijn
hart , het middenpunt mijner bedoelingen ,
en de kroon van mijnen arbeid zal zijn. Gij
zult mij dan pok deswegens, zoo ik vertrou-
we, wel willen veroorlooven , eenige weini-
ge woorden met u te wiflTelen , om u te beter
van onze hartlijke liefde jegens u te overtui-
gen ; niet voornemens zijnde u iets te zeggen ,
dan waar in gij waarachtig belang hebt , en 't
* 3 , welk
n VOORREÜENaande
viék u als zoodanig nu, of in het vervolg,
^ kunnen bekend worden.
Weet dan , nnjne dierbare Kinderen ! wea
dan, dat gij bec eigenlijk zijt, waar in de
iioop der Kerke en van den Burgerftaat ge-
leegen is. Heeffchter in de Gemeenten van
ons Vaderiand in het gemeen , en in eike der-
zelve in het bezonder , eene zekere laauwbeid
en onverichiUigheid omtrend de hoogftnoodi-
ge waarheden van den Godsdienft^ en deuic-
neemendfle betrekkingen der menfchlijke ,
vooral derChrtftUjke Maatlchappqe ; «gij, gij
Zijt het eigenlijk , van welken men de noo
<l^ verfoeèering in deaen verwacht. In uwc
opvoedinge, in de wijze , op welke gij wordi
aangevoerd , om ten eenigen tijde in den Kerk-
cf Burgerftaat ak nuttige Leden , en waardi-
ge Burgers te verfebijnen , daar in is al het
uitzicht óp eene heuglijke verandering , indien
'ar eenige zijn kan , geveftigd : En deze ver-
wachting hoe kan zij anders dan bedroevend
zijn, wanneer gij kwalijk geleid wordt? maai
zij mag zich in de trooftendile vooruitzichten
vermaaken, wanneer uwe teedre zielen, bij
tijds , naar bebooren gevormd worden. Hoe
?«er wenfchten wij dieshalven dat alle uwe
Ouders , uwe Voogden , uwe Opzichters en
Leer
NEDERLANDSCHE JEÜGP. vh
Leer meiefters dk gen^degzaam b^gre^pen , en
zulk eene wecenfchtp door de meeft/preeketi-
de bewijzen san den dng leiden i Jioe se^r
wenfditen wij, dat uwe vroegere jaren rnift*
der aan de waereld ^ en haare fGhijnfebotonD
vermaaken wierden opgeofferd; maartij in ce^
gendeel , elk naar uwe bedenifniiig in de
waeveid, aah <ieti diend v&n Ged en d& op^
rechcfte liefde coc den Uitmuntenden naam
Van Chriften, welken gy draagt, é$ aan.de
belle en zuiverde v^maaken, gewendwierd!
Miflchien deinft gij ce rug op deze inge*
wikkelde verobrdeelidg awer vermaaken ? dan ;
gij behoeft niet te vreezen ; \ is 'er toch vet
van daan dat wij, afó ftugge Zedeftmeefters »
u alle kinderlijke genoegens zoade willen ont-
zeggen : wij achten dezelve veeleer noodza*
keiijk; wij poogen die, zoo ver dat in onzéa
kring kan vallen , in eigenen perfoon ce be«
vordereii : on^e otlderwijzi&gen zelv , gelyk
aan (bmmigen uWer bekend is ^ zy n vervro»
lijkende Uitfpanninged ^ waar uit het al te
vér getrokken gezach verbannen is, waar in
eene lidfialige gemeenzaaniheid pleegt tê beer-
fchen. Door leef^aathetl kout uwe jeugdige
Levensgeeften te vervrolijken . tefv^^ijl wij uw
faart door hemelfcheti ernft poogen të verbe-
teren, js onze uft^bhibg^ eü^ dit v^eete ik
? 4 ^»
Viiï VOORREDEN AAS db
en erkenne hec met dankzegging aan den God^
lijken zegen , ook het vermaak van verfcbcp-
denen onder u. Stuurfche oogmerken hebben
dan geen deel aan onzen wenfch ; uw nuc air
leen , en de bevordering dier wezenlijke verr
genoeging van uwe Ouders en Leermeefters^
welke daar in gelegen is , dac men Kerk ea
Land van rechcfchaapen Vrienden voorzien
faebbe , dac is het dac ons op zulk eene wijze
toe de verlcheidene Leidslieden uwer jeugd
deed fpreeken. — Wij verlangen, indien
ons dat moge gebeuren , u in waarheid voor-
fpoedig, rijk, gezegend en gelukkig ce maa*
ken ; genoegens voor u te fcheppen , die op
geene andere wijze , dan door eenen deugd-
2amen, dan door eenen gekridenden wandel,^
te erlangen zijn. - — • Die geluk hangt groo-
<en deels van uwe bedachtzame, van uwe
verftandige, opvoeding af. Een onzondig ge-
bruik der waereld kan zulks niec verhinderen ;
maar het is ook onmooglijk, dac een jeugdig
gemoed , geheel -en al der waereld geofferd ,
daarvan bezicterzij. Zoo noodig is het dat
uwe Jeugd den Hëere gewijd worde!
Maar, mijne Geliefde Kinderen! gelijk het
vrij duidlijk is , dat de verw^arloozing uwer
opvoedinge en behoorlijke aankweeking ubui»
len uw fcbuld ongelukkig kan maaken, en
beide
NEDERLANDSCHE JEUGD, i»
den Staat en de Kerk van nuttige Biif«
gers beiooven; zoo laat bec zich ook gemak-
lijk genoeg begrijpen , dac de voorzichtigfte
opvoedii^, en hec bede onderwijs, te eene?
inaal vruchcloos blijven moeten, wanneer gij,
door opzettelijke wederipannig^idofonacbc'
zame oaagheid , alle de welmepende poging)Ba
van uwe Ouderen of Leermeefteren dwars-
boomt, en, in bet opvolgen uwer zinlijke
driften eenen ruimen teugel begeerende , ik zal
niet zeggen de banden en kaftijdingen , (och
niogc gij die nimmer noodig hebben ! } maar
zelfs die allervriendlqkfte raadgevingen ver-
werpt , welke ter verhoedii^ van uw tijdlijk ea
eeuwig bederf aan u worden te kofte gelegd^^
En zal mij uw hart geen gelijk gieeven, wan-
neer ik ze^e , dat zulke Kinderen , wen zij
ooit een onnutte ballaft voor de menfcblijke
(aamleving worden , en voor eeuwig verloo-
ren gaan , zulks zich zelven te wijten hebben ?
— Wij zijn het dan daar in eens , dat 'er ,
om uw waarachtig geluk niet te verliezen ;
dat 'er, om u bij Goden zijne Engelen be-
haaglijk ; om u bij deugdzame en verftandige
menfchen , die de dingen op hun rechten prijs
waarderen, beminlijk te maaken; beide opu
en op uwe Leidslieden allergewigcigfte ver-
pligtingen ■ gelegd zijn , en nu verzoeke ik ,
* 5 ^^
n VOORRIJDEN aam de
om tnij op eenen andtereft rijd cotuweOuttert
te moogefi wenden; op eenen andren t^d cot
Qwe Leermeefters oemoogen ipreeken ; om n»j
voor bec tef^nWoordige eediglijk nnec u ce
moogen beeig iioudeu*
Maar wat is dan tüch uwe pligc ? wac het
geen wij v:m u «ifchen motogeh ? tnijne lieve
Kinderen 1 ^miagt dic der Opperfte Wijsheid,
vt^gt dat «an Gods Zoon ^ dien beften van
alle de Leenacen ! Deze zal u eerft en voor
alles andeiB atidwotmien : Mifn Zom \jofmj'
m Dochter { imijne gdkfiU Kinderen / '\geefi
mij uw bmrtt (a)i Een w<>nderiijke eifch,
fliec waar! nnar :een eifeh^ die, wen ikheis
u nader zal verklaard hebben ^ tndied mij niet
alle^ bedriegt) sk:h van zelfs in djiie redelijke
becaamendUiqkheid 9 in zijne heiligfte pligmia-
tigbeid aan uWe ceedre verftanden , och of hec
ook waare isan uwe eielen ! 2al voordoen. En
wat is dat dan ce zeggen ? Wei aanJ ik zal
hdt u met wrimgen ze^en. Het hart is het
befte ièn edelfte gedeelte van eenen levenden
metifch : daar tdt zijH de uitgangen des Le-
wm\ en^ f^nneer dat hart gekwedl is , dan
is hec gedaan met het dierlijk leven ; wan-
neer het door één of ander toeval ongefteldi
jte , dan kwijnt de geheèle menfeh. Hier van'
da^^
^a) Sp^'='"^''~ XXUl: a6. i deel.
NEOEilLANDSCHÉ JEUGD, tö
daan , dat bet gcfbröSct 'warde ^:fffl Vw den f©-
delijken Geeft , het koflJijkft gedeelte van ec^
'«len verftandel ijken menifch door aan te wijzen.
En na^dien die redelijke 'Geeft even zoo Kg^
kwetsbaar is in eenen zedelijken zin , of te
ontftelkn door de zonde , als het eigenlijkge^
zegde hart^ daarom is het, dat de ntetifcfe
voor dien Geeft bet meeöe zoïgmoetdragefiw
Dan, gelijk het vleefcWijk hart , inonaeborft
verborgen, minft atm oöae doorzichten ble-
kend , en mmft van ons te behoeden is , zoö
is het ook met onzen redelijken Geeft \ wJï
kennen dien en zijne uitgangen te weinig,
om hem zelv te bewaaren. Dit weet de Op-
perfte Wgsheid , en begeert deswegens , d«:
wij om hart n onzen redelijken Geeft, Hem
te bewaaren geeven. Hrj begeert , om udat
nog wat te omwikkelen, dat gij uw hart,
•uwe befte genegenheden , en , met dezelve ,
ook uwe befte krachten, uwe edelfte en fterk^
fte vermogens (en wanneer zijn die beide toch
beter , en met grooter voordeel aan te leggen
dan in de dagen onzer jeugd ? ) en zulks om
dat alles voor eeuwig te beveiligen , aan God,
uwen Schepper , en aan Hem , den eeuwig
liefwaardigen Verzorger van uwe zaligheid,
zult opofferen. Dat is met andere woorden,
dat gij 'er u vroegtijdig op toe zult leggen,
om
fxn VOORREDEN AAN DB
om in de kenniflê en vreeze van God geoe-
fend te ^ijn, en, boven alle andere, ook de
meed onzondige vermaken en ui((panningen ,
uw genoegen, uw blijdfchap, uw vermaak
<laar in vinden, dac gij wel bij den Hcere
moogt flaan , Hem tot uwen Vriend hebben,
en bezitters zijn dier zaligheden , met welke
ide Drieëenige God, in wiens naam gij ge-
doopt, en aaq wien gij dus plegtiggehouden
zijt, de zielen zijner Liefhebberen vervullen
wil ; ^r^^(? naamlijk, GerecMgbei4y enJBlijd'
fcbap door den H^ Geeft. — ' Frede met
God^ uwen alm^gtigen Maker en Onderhou-
der, metGM^, die u tot zijne zaligheid roept,
en u op 't minlijkft haar genot koomt aanbie-
den ; met God die u heiligen wil en u zijn
eigen beeld doen draagen: ^r^^^? me tal Gods
Engelen die oritzachlijke uitvoerders beide van
zijnen toom en van zi^ne goedgunftigheid :
Vrede met uw eigen Gefüüiffin^ dat u dan
niet knaagen , niet befcbuldigen zal ; Vrede
met alle brave en Godvruchtige menichen.
— — Gerechtigheid ; waar door gij voor God
moogt bellaan, dat is een aandeel aan 't ge-
ftorte bloed en de Godyerheerlijkende deugd
van uwen Zaligmaker , en daar door een recht
tot het eeuwig Leven. -— BUjdfcbap \ wa-
fe vreugde , llille kalmte des Gcmoeds ; ep
een^
NEDEHLANDSCHE JEUGD, m
cene vergenoeging , die , in God , en het goe-
de 9 eind^endé , nhnmer kan afgebrooken
worden.
En is zoodanig een Raad wel kwaad te
fioemen ? Gij begrijpt zelvert het tegendeel ,
mijne dierbare Kinderen! -^— Want toch»
^oodanig^n menfch niec een gelukkig menfch,
die voor de zonde en dus ook voor de helle
behoedt wordt? M^ dat Kind niet gelukkig
gefchat worden, dat deiï eeuwig Goeddoen*^
den , en tevens den eeuwig magtigeil God toe
^Jjnen Vader heeft; dat, het zij het vroeg
llerft of tot volkomen wasdom geraakt, ver*
wachten kan, dat de Hemel der zalighe^
hem zij toegelegd , en daar bf j dat al dat geen,
war hij ten eenigen tijde voor den Burger-
ftaat of voor de Kerk zal oödemeemen ; ai
de arbeid zijner banden, gezegend zal zijn,
en hem dat alles wat hij oott met onderwer-
ping en reden verlangen ömg, 200 verhettor
Gods eer ftrekt, en met zijne beftemmingiti
de waereld en voor de eeuwigheid gevoegd
is , van God gefchonken zal worden ; en 'c
welk tevens de hoop mag hebbc», dat^ zoa
hij ooit zelv een Vader van Kinderen wordt y
hij als dan bij ondervinding geleerd , te beter
in ftaat zal zijn , om ook zijne Kinderen toe
2ulk eea g^eluk , toe een' zoo groocea zegen
op'
XVI VOORREDENAANDi
en u een eeuwig een nimmer ftoorbaar ge^
luk zou fchenken ; maar die ook meermaalen ,
door baKhurlge boosheid i en dusmectnoed*
wil verworpen zijnde en verworpen blijvende,
zich zelven éénmaal recht zou moeten doen ;
zoudt gij zulk eenen God ver werpen ? zoude
gij zijnen raad, alleen teü uwen, en niet ten
zijnen 9 voordeele aan ü g^eeven, niet ter
faarte neemen « noch u ernffig zetteti , om
:öjne ftem te hooren^ en vau Zijneti wille be-
hoorlijk onderricht te worden ? o mijne dier-
baren ! ik verwacht niets minder dan dusda-
nig eene fnoodheid van U. . Gij hebt immer»
u zelven te lief ^ om ^ met zulk eene goed-
beid den fpot te drijven , en met eenen fmee<*
kenden Jefus, ook tevens uwe eigene zalig-
beid te verwerpen* Dit dan dit züUen wij
yoordaan voor eene ontwijfelbare waarheid
vaftftellen; hier ih zal ik van tiu afrekenen
itwe toeftemming verworven te hebben , dac
het Godloos zijn zóu den Heeiie te verwer-
pen 9 om , zijne eigene zinlijkheid en luften
volgende, daar door ook zich zelven te be-
derven; dat het betaamendlijk ^ billijk, rede-
IQk en zalig zij, zijn hart, al vroeg, der
Oppcrfte Wijsheid te geeven;*of, om hec
met andere woorden te zeggen, ds eerfte en
Wfrnaamfle béTdgbeid der vroegere jaren
b«-
NÉÖERLANDSCHE jeugd. xvK
behoore te zijn zich zelve aan* God en 7^*^
nen zaligen dienjl te gewennen*
Maar wat is nu het geen gij yetder te be-
rracbteh hebt? Ik hoope, dat ik vooronder-
Hellen mooge 9 dat deze vraag u waarlijk
ernft zij ! Nu wel aan dan ! ik 2al het ü mee
weinigen zeggen. Een mènfch, die rijk en
gelukkig in die waereld zoekt të worden^
moet die niét (ïe middelen die daar toe trek-
ken haarilig gebruiken f maar als dat waar is ^
dan moet immers ook zulk een merifch dac
rijk in God verlangt te weezen de gepafte
rniddelën daar toe aanwendent
Hier bemerke ik, dat ik uwé toefteni-
ming , eer gij het raamdet , gevangen hebbö.
Nu wel aan dan ! . laat ons daar over nog eea
weinig laamfpréekèn I Éeh ménfch die iri
Gode rijk en gelukkig wil zijn , zoo was het
befluit , niet waar ? die moet de daar toe lei^
dende middelen gebfuikén!
En onder deze middelen , liiijne lieve Kin-
deren ! is een der eerften dat gij u naar uwé
vatbaarheid aatigaande de kennitl^ en den wil
van God laat onderwijzen. Kinderen , die ^
als het Vcüleh van eehen Woudézel opwas-
fen , tonder kenniltè eti zónder onderwijs^
daar Van is nimmer wat goeds tè verwachten^
én het is zeker en in de droevigfte voorbeel-
« • / dcrl
1
ïwhVOORREDEN aa^td* |
itn meer dan eens op de proef gehleeken^ '
dac de ziele zonder V)et€nfcbap niet goed zij. \
Gaande het in dezen mee het menfchlijk han
als met eenen ongeploegden en onbezaaidetl
akker, die, bij gebrek van betere gelegen-
heid , niets ddB diltels draagt en doornen !
Och ! dat ge dan toch al vroeg eenen emfti-
gen luft betoondec, om 2ulk een onderwijs
te genieten, en, wanneer het u door uwe
Ouders, Opzichters en Leermeefters wordt
aangcbooden, het zelve, door traagheid of
(peelacbtigheid , in geenen opzichte ve^waa^
loosdet. Moeilijke Leflen, het aanleeren van
dingen , die gij niet begrijpen kunt, waar
van gij zeli^ de klanken niet kunt vateen , en
die dus eeniglijk ftrekken , om uw geheugen
te beulen ; uw verftand te verftompen ; uw
hart geheel koud te laaten ; indien maar niet
om eenen vroegen afkeer van moeilijke en
nogtans noodige en wigtige waarheden aaa
het zelve in te boezemen: dit is het niet,
iat wij van u vordren. Wij misprijzen zulk
eene Leerwijs : gij moet naar uwe vatbaar-
heid geleerd worden. Mindere of lievec
minder moeilijke waarheden, en die zich,
als ware het, laaten voelen en taften, het
eerfi ; en daar na de meer ingewikkelde »
maar niet mindtrnoodzakeüjke en heilzame •
Gij
b^ 939ee eerd do Meuc grfmaakt behhrt
ipec 9llQfn> «mr ook daar dmr m ccni^è
fierktfi zifn opgf^êd^ ^er gij 4è vastb Spij-
ze vendmg^tt 1(uih.« ëq o^k d^ tegeer^
wij u niet te iferm^kn. Gq moet «;^//?^
efl i/^«fr door yii$L J$eFea« -^^^^ Madr, m^^c
ftiJe die^ tt, 20Q ïk vercrouwe, genoeglgke
bepaUngen» atoec g^' cocb de waarbjedep at
nro€g ti^A&fx ce kennen y tn i^ op de warei
kenois, ^ de reebce weteolchap (odeggen;
Ocb'! dat ge dtp de gelegepbeid da;ar coepp-
29chc ^ of, «r^ 11 (Ëe wórdt aapgebooden ^
haar gretig omb^lsdet 1 ^Ike verguinide
Leeiflond, dfe^ Vf^rwofurlooscle Hvis pf Kerk-
oefènictg, n zoo ve^ aftrek op uwe verilan*
deiqke vordcüiRgeo^ «n even zoo veel fchadej
aan de ve^berering van uvuen Geeft, aap de
wofanakiog yto uwen ftaac , aa^ (}e bekoming
van vw wnartcht^ «n eei;frwig geluk. Och I
i)egpeepeQ die uwe Oij^iers en Op^^icbcerst
men hiddt u zop d^cvt^ nie^ ce rug ^ nocbi
was 9 terwijl jsnen kwanswijs bezorgd is u
dli^fird^waereid «e helpen, zao 0t^vei^ö^bj3;iM:
Boiadg niet omcrend de kuodigibeden en ;ziel$-
gefcfaikitheid , welke g^' hezicten nioet, o]i)
eens gelukkjgltjk üU de 'Waex^d in de ee^^
wighdd-oyer te ftappeft! <)phi begceeptook
^j die mijne dierbaren! gij zoudt dan zod
* ♦ a mee»
XX
VOORREDEN aan db
ipeenigmaal geene uitvluchten zodcen, noch
lifidekzelen der fchatide aanneemen, om u
van het Leeren , van het Katecbizeeren , van
liet ter Kerk gaan vrij te maaken, maar, elk
om rtrijd, daar henen ijlen, om dat God den
zegen' aan zulke middelen heeft willen vaft-
hechten. Ar! laat mij dan dat ook door de-
ze aanmerking van u verkreegen hebben.
Maar is 'er nu niets meer voor u in acht
re neemen? Gewislijk nog vrij wat bezon-
ders : dan ik zal het u flechts in weinige
woorden voorftellen , op dfet ik uwer opmar*
kinge in ééns niet al te veel moog' vergen.
U paft eene betaamendlijke gehoor.
zaamheid aan de vermaningen , de raadgevin-
gen , de beftrafBngen * de kaftijdingen zelfs
van uwe Ouderen en Leermeefteren ; verze-
kerd , dat rechtaarwge Ouders en Leermees-
ters, ook dan^ wanneer zij u uwe zinlij ke
genoegens ontxeggen, of zelfs u pijnlijke
aandoeningen veroorzaaken , zulks met geen
ander oogmerk verrichten , dan om dat zij ,
den fchrik de^HfittRE weetende, en gedach-
tig zijnde aan de bedreigende Vloekfpraak
van den Koniiiglijken Prediker {h) wanneer
hij zegt : Verblijd u o Jongeling in uwe
jeugd ^ en laat uw hart u dcen vermaaken
• in
NEDERLANDSCHE JEUGD, x*
in de dagen uwer Jongelingfchap ^ en wan*
del in de wegen uws harte en in de aan^
fcbouwinge uwer oogen : maar weet^ dat
God om alle deze dingen u zal doen kootnen
voor ^t Qericbfi zich verpligt rekenen om
uwe zlnlijke verkeerdheden en grillige. genoe-
gens af te breeken , ten einde zij , of nu of
naderhand , uwe ware vreugde te beter moo-
gen opbouwen. Och ! begreept ge dit ge-
duuriglijk , hoe zoudt gij hunne knieën om-
helzen , hunne roede kuflchen , en , op den
wenk hunner oogen, van hunne hand, of
van uwe tijdverdrijven tot uwe ph'gten vlie-
gen. Ai! zljt dan gehoorzaam den genen.,
die God over u fteldc ! gehoorzame Kinde-
ren worden zoo wel bij den Heere, als bij
de menfchen, bemind.
Eindlijk; mijne Geliefde Kinderen f indien
gij luil hebt om onzen Raad ten einde toe te
hooren, (en waarom zoudt. ge niet, daarbij
u heilzaam is) maakt , bidde ik u y maakt ,
onder een geduurig , en naar de vatbaarheid
van uw veriland gericht. Gebed, (waar in
gij, op het voetfpoor dier fmeekingen , wel-
ke u in het achcerfte gedeelte van die u te-
genwoordig gefchonken jBoekjen worden aan*
gebppden , voor u zelv', voor uwe Ouderen
en Leenneéfteren daaglijks den Godlijken zè-
♦ ♦ 3 gen,
gen , etï vooiSI tijm hartwranjÊêrmiê Oö-
pade inroept , } madtt , zfeggö fk^ pnéör bfr
hoorlijke Hjvoèging vati ^t dóór Óöd 200
teer vöfördettd , aangepteeaaeri , en öatigö-
drbtigeh middel , het , Gebed met Dahë-
i^ecGikGE gepaard^ maakt 9 200 véfel dot itn«
imér uwe gelegenheid toelaat, een tiakiUig
rêWuik van goede nuttige en (eerzame Boe-
:én. Mogten uWe > Ouders u «rfmmef ande-
ren kl de hand géeven ! en gij ook fiöoit oaar
todèfén omzien!
Orrdér alk Boeken is «eker de BipBL het
befte ; die is van Gód tóiv* mgegèeven ^ en
lüoet dus noodwendig allervoïmaaktft goed
t\]W. Öat gij dan dezen nacht en d&g in è
hand naamt, om d^r in, volgends eente VM-
flandige leiding uwer Ouderen oF Leer hieei-
teren (naar het voorbeeld, dat u in de vol-
gende Voorreden des Hoog Eerwaardigen
Schrijvers van dit Werkjen gegeevèn wordt)
Eene Vvórrtdeny welke wij ü en uwen Oti-
öeten en Leermeeftiien paaden (eer ge Voord
gaiar tot het lee^en en beoefenen der Sanier)-
fpHaaken) eerft geheel en al , en ielfè meer
dan eens te jèezen, die wijsheid bp te ipöó-
' ren , die u den Engelen j^ijl? maafcen , dat
weer is, die ü boven deielVe verhefifen kaa.
^ dut Godlijk Boek 2ijn buiten twijfel al
NEPERLANDSCHE JEUGD, xm
ék zoodanlgen^ welken , hec verftand oefe<-
tiende, tevens den Geeft verbeteren voor de
l^eften te houden ; en hoe gemaklijker , en
It^vens hoe vollediger» zoodanig een Boek
dan zij 9 hoe meer hec van de nieeft kenbare
tot de meer verborgene waarheden opklimt ;
iangs gevoegzame j e i naar kinderfcbreén
jgefibikts^ trappen opklimt,* hoe meer vooral
pok zoo een Boek tot het hare, zoo wel als
tot het oor of tot het verftand, fpreekt; hoe
Bieer het , terwijl het zo«g (iraagt niet é^
éénige w/^/^tf waarheid te verzwijgen ofte
.verbergen , tevens eene geheiligde Zeden*
kuude poogt in te icherpen ; voor des te b^-
.$er zal zoo een Boek moogen gehouden war-
.den. ■ En ik; durve u verzekeren , dac
jaET TEGENWOORDIG. Wew JEN, nevens J>Z
Gescuisonisssn van den Geopenbaardèn
.OopsMENsTE van denzelfden Godvruchtigen
en. Geleerden Heer Seiler , Hoogleeraar te
Erlangen, welke wij, gelijk ge weet, ins^
geli|kis voor u , vooral voor de meergevor^
derden onder u, (en waarom zou ik niet
zeggen ook voor zulke volwaffenen^ die
minder gekgenbeid hebben^ cm uitvoeriger
werken te leezen^ ) uit het oorfprofigüjk
Hoogdmtfcb vertaald , en bij den Drukker
van die Weikjen hebben uirgegeeven, en
♦ * j. wel-
^ly VOORREDENaand»
welke wij[, wegens derzelver konheid ^ vol-
ledigheid en klaarheid (die gantfch Duitfch-
land erkent) niec genoeg kqnhen afprijzen,
^aar toe bij uitneemend heid gefchikc zij. —
Hier vindt gij eene alkrkorthondi^fle ^ en,
naar uwe vatbaarheid \ voHedige , opgaaf van
de Grondwaarheden van den Chriftlgken
GodsdUnjle en der geheiligde Zedenleer^
Daar zult gij eenen meerderen voorraad v^n
{illerlei kundigheden , zoo uit de vroegere e^
laf ere Kerk-en ff^aereld-GejibiedniJ^nl ^ ab
wit de Aardrijkskunde^ Oudheden^ Bijbel-
verklaring , en wat al n.iet meer , dat Jonge-
lingen en Jonge Dochters ; dat vol^flèn
uienfchen vertieren kan? aantreffen, en het
gaat bij mij volkomen zeker, dat een gezet
èh emftig gebruik van deze beide onwaar-
deerbare Werkjens dés Godvruchtigen Sei-
LERs zeer gemaklijk tegen dat van wj{^/^ an-
deren, DIE ECHTER ALLE LOÏ; WAARDIG ZlJNi^
kan opweegen. — — Terwijl wij u evenwel
ten fterkflen aanraaden , om hier , van tijd tot
tijd , maar met een vèrftandige keuze , ook
andere nuttige boeken bij te voegen.
Ondertuflchen beveelen wij u vooral, mij-
ne lieve Kinderen! de Overweging, de ge-
^uurige, de emllige, de biddende overwe-
ging en beoefening van het geen gij leeft , of
X
'NEDERLANDSCHE JEUGD, mv
in den 'openbaren cn bezonderen Godsdicnïl,
en daar toe (trekkende Kacechizacien* hoo^^
Weeft hier in den reinen dieren gelijk , eq
herkaauwc bij u zelve en in eenzaamheid al
wat grj gehoord óf geleezett K^bc.aller .zorg*
yuldigft. Die 9 die zal hec middel zijn, om
ü waarlijk wijs en bij de kennis diider de zif*
gen van Gfod bok waarlijk Godwrch^ig te
inaaken! •« /
Voords, haafdien de Godlijke Genade ak
leen u dit aHes recht fcan.leêrên e» doen be?
^cbcen , wat gi] wee ten en be^sjchten moer^
bfdde ik God voor u , dat Hij li door zijnen
H. Geeft, van uwe jeugd af ^ vöör zich hei*
ltge;'u al vroeg tot nteawe Schepzelen ; en
dèn beeWe van Gods Zoon ^éUjkvprmig, dat
is, toti^cht Gödvruehtige fnettfchen maak^l
dat Hij u,^cotdaE einde,, wd^rdjge en ge^
irouwe Ouders en Leermeefters doe aantreft
fèn , die u dikwijls alle uwe pligten , die ge*
wigtige pligten , dje van uwen Doop af op a
ruften , te binneti brengen ; en dat ook ^kze^
mijne pogingen , bij het geen ik verder ^ met
den Heerb , daar toe wenfche aan te wen-
den , tot zulk een einde gezeegend zijn moo^
gen ! Nu ! mijne Geliefde Kinderen ! leeft
VQor uwen Ouderen; leeft vQor God; ea
som Nafibrifi sa» dm NciM^Imw^
fijc of woidc een ;egeQ voor I^and ep K^rii!
NafèMfi aan dm Niderl. JLmmt^
'^N^aardemasd de Godvruchtige Schr^'vef
was, hebben wij ons eenige kleine verando-
fingen verootlocrfiL OverSl evenwel zorg
<diaagende dac de gez/tgdeH en gewijsden des
Schrijvers fm dienfie 4^r Jb^t^rfcbe Jeugd
OfiNOEO bewaaix) bleeven^^, galgje yepral vk
hec Hoofdftuk QPer de werHng des D^ofis en
bes Doopwrimdf neven» hec dopf ons déstar
yerricfate (wttar to^ wij den Lezer verwij^n]
geno^zaam ce zien is. Van sd hec ovrlge
l^vea wij i^ flijne jdaacs reden!
vooa^
yOORREDE.
fJp^iè fiecbts bet een ofmuhrfMt fUm ^
Boekftn buiten den zaptenbafig ^ en
fMOr uiteen uppervlakkig Z9U ^iUenbefcbou-
voen die zm noedwendig ivi die gedOiAten
inoeten geraaken :. dai deze arbeid fMsh
van zulk een aart zij^ dat men denzetben^
velgends mifo$ beroep:, ^vaA mij vef^uacbtên
konde; noch de inrichting Jaar van zoogt"
fteld > dat idj voor Kindeiren tèt onderw^'s
in de waarbeden van den Godsdienfi kange^
bruikt vs&rden ; vermids deze Leertrmt eem
^inig van den gewoenlijken afwijkt. Dei
fcbijm bet mij nodig te zijn^ zm v^d vandm
oerfprong van dit kleine JTerkjen als o^kvan
de gronden zijner inrichting^ eenige weini§/e
dl^n te inoeten zeggen^
Toen ik in denvo&rigenfFinter^ deJderM
ie Oodgdeerdbeid Jludèerende Jangelingm
in iet openbaar een beeefi^nend Ondereoij^
tot bet Katecldzeerengafj dacht ik het-n^
pUgi te loJHi in^tai^fneén^ êeHootkaddf-
Ujkbeid van bet Onder mjs der SSnderen in
den Oiri^j^en ijtodsdien^ Jióer te dradge^^
de fouten die Vr in begaan worden » te ont^
dekken f w pode veerfia^^ #tf eenenbete^
ren
ixvmV O O. R R fe DE.
ren leer trant te doen. Om die regels^ door
een voorbeeld op te klaar en ^ en begrijplijk
te maaken , liet ik een meenigte Kinderen in
het Cöllegie koomeh^ en Katechizeerdezelfin
4e tegenwoordigheid mijner Toeboorderen. ^a^
Dus konde de manier die in het eigenlijk Ka^
Uchizeeren moe/i ivorden waargenoomen , ta^
fnelijk duidelijk getoond en de voor gefielde re^
geU ter beoefening gelegd warden. Dan^ bij
dat alles , bleef Vr aUoos , noch deze Zfvsaa^
' re vraag over : hoe brengt men , buiten het
'gevvóone Kacechizeeren , de Kinderen, op
'éene natuurlijke, ligte, aanneemelijkeenftich-
telijke wijze, het voor hun meeft voeglijk
Onderwijs in de gronden vanhetChriftendom
toe? en weljce ;5ijn de bezonderfte regels die
€cn Onderwijzer of ieder bekwaam Leeraar,
bij-dit waarlijk zeer ge wigtig werk te be-
trachten heeft? van zulke regels ^ kan men
in V algemeen niet veel zeggen. De JSjnde*
ren zijn , zoo wel m gaaven en krachten ,
0ls in vlijt en vlugheid om iets te bevatten ,
'zeer ondèrfcheiden. Dan de volgende voor-
flelli'ng is mogelijk veelde voornaam/ie^ *^fFie
jj het Onderwijs in den Godsdien/ï^ omtrend
„ kleine Kinderen met zegen bearbeiden wil 9
(fl) Hoe wenfchlyk was het d^t zulks ook op
onze Akademien gelihieddel
V OOR RB D Ei «nc
^y moet bijna geduurig met zienelijke Duv-
99 gen een begin tnaaken» Definities , afge-^
9, trokken begrippen , en alle zaaken die
9> veel nadenken vorderen , geeven den ÏGn*
95 deren weinig licht en piaaken bun den
99 Godsdien/i zeer zvoaar en [^daar door
99 (hoe onredelijk dit ook zij) wegens de na^
99 tuurlijke verdorvenheid veelal] zeer ver^
>9 drietig. Zij leer en de woorden met móei^
99 te en de zaak blijft duifier. De grond tot
99 alle menfcbelijke kennis ligt reeds van de
99 geboorte af^ natuurlijker wijze in de zie^
99 len der Kinderen; en^ [wanneer bet met
99 Mzen Geeft in de daad volgends vele f
99 fFijsgeeren gevoelen gefield is , ] hebbert
99 vüij ook buiten dat een zeker ingefthaperi
99 GEFOEL van bet geen goedden niet
99 goedy recht en niet recht is^ een Gevoel
99 dat in ons wakker wordt ^ zoo haaft dé
99 menftb tot bet gebruik van zijn verft and
99 begint te koomen. Die innerlijk Vermogen,
99 dezen zesden Zin 9 die zedelijk Gevoel,
9i dezen grondflag van het Geweten moet de
99 Leeraar wel weeten te gebruiken. Hij
J9 ^oet de onzichtbaar e waarheid^ welk bij
99 voordraagt , op deze wijze , zoo veel dat
99 gefcbieden kan zoo wel aan de uiterlijke
99 zinnen^ als aan dat inwendig voelvermo^
(Tjm
iotk V Ö 6 R R È. Ö È,
\
a'gefi Vöordraaget^ m gèmèemsMn nm-
f^hn^ b}} imet4ebeg$ifipmfltArvf^mt*
,9' ke/kny het tme ftük na èk oudere toor^
9> ^^i eindUfiidt Qontfcbe zaak m ykari
,, Mi een voegen j èn^ dat & zfio fpTêAcy
,9 aiief zkbt' tn tataar maaktn. Vwr
,; atk dingen j met hij de Grmd^limgen
9^ van den Codsdten/i , p$ xuli ^en. gedaante
,9 doen te voer/tb^ komn^ datdekmdercny
,^ met hm verfidnd êdgrijpen ^ en inèmm^
^, harpen gevoelen , mt deze vmairhedcn »
,9 dB natuur hunner xktenpaffen ^^ ea véar de*
^7 zehen goed én heUzaam zm ; zulk eea
y^ bandelwijs zal hij de klnaerên de plaat$
3^, vervuilen dier firjeng^e bewijze» ïmr den
^ <Modsiienfl , v^elke tot nog tee te eenemaal
^ bovm bun her eik zijn. Wat zij v»or
5,, vomr en g0ed hettdèn y en bevinden Jaar
io aan twiffèlen zij tflet. Den GedsMenfi ^
yj deor ben uit dit mgpunt kepfbóuwd ^ zien
yy zij als een gaavé van God aan ^ £oen ah
» bet brood en andere ftoodzakel^e ffijsaeti,
^ W^ant deze 7a jn goed^ wijt tij uit éeiron
^y van allerlei goed zijn {gedaald.
„ Bij zulk eene wijze van vo&rdraage^
,, vallen de gewone fPreekmjzen der God"
„ geleerde famenflélzets 4* eenemaaiwtg\ de
^, Leeraar verkiefl mu %^ike wapr-deu^. di^
,7 bet
VOORRED È. xxxi
» ,, bef kind verft aat; bij redenkavélt niet in
» ^, bef afgetrokkene maar geiuurig mef for
\ ^,' meng^elde uifdrukkin^en ; bij gaaf al*
f 9) leen zoo ver^ als bef ktnd bem thans vel^
I ^y gen kan; en verdrijft pechis die twijfeïr
! ^, acbtigbeid en dat vooroordeel i welke bif^
i ^, de kinderen , te dücbten zijn. Hij
j, begint van de geritte en gemMijkjU
„ zaaken\ en vQert bef veffiand der kin»
^ deren eindlijk ^ tiff in bet enzichbaar rijk
„ der begrippen^ ^lles wordt aangenaam^
,^ vrolijk en levendig uitgedrukt \ alles tot
51 de vorming der tedere barten behoorlijk
„ ingericbt en v0orzicbtiglijk toegepajl^ eri
^ eindeUjk de Ugperte om waarlijk wijs en
kundig te worden op deze wijze geduurig»
lyk aangekweekt f onderhouden en voord*
„ geplante
Veze en eenige andere Regels moogen ten
naajlen bij voor eene korte fcbets gehouden
worden ter onderrichting voor Studeerendc
Per/oenen^ noopends de wijs^ op welke zij
kleinen kinderende waarbeden van den Gods*
dienjl kunnen inprenten^ Dan naar de '^
fnaal zonder Foorbeeld deze Regds maar zeer
weinig vrucht s 'zouden doen ; en ik uif dezen
hoofde ten dien tijde voor mijne Toehoor-
ders eenige voorbeelden opjlelde^ ben ik lang ^
de^
>5
Sbbat V O- O R. RED Ê*
i
k ^
dezen weg onvoorzsends tot die gedachten ge^
koomen^ dat bet niet alken tooi Studeer en-^ '
den^ maar ook voor andere Leeraars^ Ö«-"
ders^ en voornaamlijk voof Kinderen nuttig'
zijn kondej wanneer een klein Sijftem'a of '
Opftel van den Chriftelijken Gödsdienft en
Zedenleer , op deze '^ifte ohtivörpen werd»
Ondertuffcben is bet mij dtfor de ondirvtn.
ding bekend ^ ddt de kinderen niets liever Ice^'
zetiy dan Samenfpraaken ; en êp deze ma-^
nier te onderwijzen , in de daad zeer Veelê^
eoordeelen hebbe : want tocb , door bet bloot van '
bulten lebren der woorden , wordt het terfland'
verfiompt en traag ^ maar door bet leezeH'
tan zulk een Foorjiel wordt de Ziel fnetver^'
jlandelijke begrippen vervuld \ bet nadèhkeft
opgewekt ; de begeerte ^ om iets nuttigs tg
Uezen^ aangedreeven; en bet hart ^ door de'
Jlicbtelijkê toepajjtng der waarheid gebeterd.
In '/ algemeen y dunkt mij^ moeflen in^t
Vervolgd de Godgeleerden; de manier der
Sokratifcbe Gefprekken^ in Plat o enXeno-
fón^ meer en met groot er fmaak befludee-
ten , dan bet wel door ben gefcbiedtj en
wanneer men dan alleenlijk in acbt neemt
dat ik met Kinderen fpreeke , maar Sokra*
tes bij Plat o en Xenofon met Volwajfenen ^'
wanneer men dit onderfcbeid in acbt neemt
zegge
Voorrede* scmt
* n
zegge ik endaneenlgeny mogelijk veeletty de^
ter Samènfpraaken mét de Schriften van de^
ze MannQn.^ inzonderheid met Xenofon , zijii
Gedenk waardighedeh &c. &c. , vergelijkt , dan
"zal tneh zeer gemaklijk kunnen opmaaken , ii}
nvelk eene Schoote ik' voor tij ds geleerd hebbe.
'Dit. zegge ik niet^ 'aïsofiknaardeeerflreef-
de van even gelijk Xenofon téfchrijven ; neen
het is mij iii oprechtheid alleenlijk te doen ^ oni
'de Jeugd ^ te verlichten ^ haar tot algemeenè
fiut te zijn , en bevorderlijk in de opbouwing
van waarachtige van f echt Chriftlijke Deugd:
^Er is dan geene andere reden wadrom ik dué
fpreeke^ dan om dat ik overtuigd ben d^itme^
eerft en vooniaamlijk , In die redevoeringen^
bij welke zich Jefüs Cbriftus van Gelijkeniflèii
bediende , en 'vervolgends uit deflraksgenoeni^
de Schriften den rechten wegkanleeren ,' oni
zwaar e zaaken , gemaklijk en tigt ie maaken^
onze gedachten , demèefl verheevene denkbeel"
den zelfs , op 'zekere lichaamlijke wijze in te
kleeden ; en dus der ziele zichtbaar voor tè
fl ellen; den Geeft aan vèele zijden aan. tt
grijpen , van het Ügfte töt hei zwaar ft e over
te gaany én in het Foor ft el te gelijk grondig
en tevens bevatlijk te zijn. JLaat óns dan dè
Egiptifche fchatten neemen en die tot den op-
bouw van het Heiligdom gebruiken^ Dit via^
• « ir dè
xxxiv VOORREDE.
de regel en V gebruik dat God zelv gehouden
heefi door alle de tijden.
Ik bad mij voorgenomen en ook in de Foor*
rede^ tot de Korte Gefchiedniflen van den ge-
openbaarde Godsdienfty beloofd^ van bet ge*
hruik der beide Werkjens , en van bet Chris-
telijk Onderwijs voor de Kinderen , hier iets
uitvoeriger te /preeken ; dan ik oordeelde bet
nuttiger te zijn , bet geen ik voor een Leer^
aar aangaande bet Onderwijs in bet Chris-
tendom gaarne wilde zeggen^ op een andere
plaats j in V vervolg voor te /lellen^ om dat
bet niet voor lünderen is ; en bier zoo ter^
fond na de Voorrede alleen dat geen te laa^
ten volgen: wat voor Ouders ^ Scboolmeejlers
en bezondere Onderwijzers ter korte berinne*
ring kan dienen van hetgeen zij ten aanzien
wan het wel en bebêorlijk gebruik der beide
Werkjens volftrekt bebooren te weeten.
Ik kan echter niet verbij alleen nog een
enkel woord van de Inrichting van dit fVerk
jen aan re merken. De Leer van het Avond-
maal behoort volflrekt niet tot Kinderen on^
der de tien ofelfjaaren. Fan Echtbreuk^
Hoererij enz. , veel aan de tedere Jeugd te
/preeken is indien al niet ontijdige ten min*
fle in V geheel niet welvoeglijki wanneer
dan deze en eenige andere zaaken en Leer-'
fleU
V 'O o R R E D E. Kxx\^
1
»
'fleUingeni bier niet^ of niet breedvoerigver-»
hmdèld zijn , is bei om de bovengemelde oor^
zaaken gefcbied. Even om deze reden béb ik
ook van den Perfoon en de Verdienjlen van
Chriftus in de Samen(praaken eenigfints kor*
ter gebdndeld^ maar /«i^ kleine Leerrede-
nen, deze Leer e uit wijder gezkbtpuntenbe--
fcbowmt. Van den Trpoft in allerlei droef b^-
den kan ik ook niet vinden dat bet bezonder-
lijk noodig zij den teederen Kinderen^ die
in den isoiffelkeer der ondermaanfcbe dingen
in deze jaren nog veelal vreemdelingen zijti
veel bezonders te zeggen^^
De Orde van het Voor[lel^ welk tk ver-
koot^ is^ dunkt mij^ uit de natuur van deii
Co ds dien fi en der Men fc ben gehoonfen. fFia
God wil leer en kennen moet met de menfcben
en de overige werken van God gemeenzaam
worden* IVie weeten wil^ dat bij eenen
Verzoener bij God noodig bebbe , moet eer/l
zijne pligt en en betrekking kennen \ danver^
der inzien^ dat bij zje niet vervuld bebbe ^
dat bij flrafbaar zijj en dat bij zicbr iti
dezen toejiand^ zelv niet belpen kunne. Hier
van onderricht zijnde begint ^icb nu eerfi
langzamerhand de Leer der Drieëenbeidj
van de Verzoening^ gelijk ook die van de
Bekeer ing door bgoger nüddel en de nverkiff^
# * * s gen
'gen van den Heiilgen Geeft te ottfwikkéleni
en dit geeft van zélfs gelegenheid om die be--
vjeeggrondèn ten goede , welke uit de wer^
■ ken der Verzoening ' ontleend njn , bij de ove-
rigen bij te voegen, • ; Wanneer de Kinderen
een Werkjen van dézen aart ^ eenige reizen
'hebben door geleezen ; èn wanneer hen , daar
benevens^ vandeLeeraarsofvan hunne Ou-
ders de bijgevoegde Spreuken eenigzins ver-
Itlaard zijn , dan zullen zij elk ander On-*
derwifs uit wat Katècbismus het dan ook
zijn mooge zeer gemaklijk- begrijpen. TroU'
wens , dusdanig een Voor ft el van den Chris-
telijken Godsdienft, dat bij wijze van korte
Schetfén 'werd faatngefteld j als welk het ge-
heugen gemaklijk bewaart l^ is wel en blijft
huiten alle tegenfpraak nuttig en nodig : dan
het is niet te min voor het waar e Chriften-
dom , ten uiterfte nadeelig , dat de meefte
Kinderen , ^buiten den Bijbel , dien zij op
veele plaat fen ' niet verft aan , gemeenlijk ,
geen ander Boek , 4ls den Katechismus in
banden krijgen ; want toch hier door veroor-
zaakt men ^ dat door die geduurige weder
herhaalinge van dezelfde woorden , uit den
Katechismus , het gehéele denkend vermogen
der Kinderen^ binnen eën zekere wijze van
denken ,' binnen eenenal'te bekrompeneh
krin^
V O! o R R ?E D 5. xxxva
kring gibouden en, hepaald worde. En bet
is aan dezp verkeerd^ handelwijze te wijten,
dat de Jeugd, bijna , voor elke andere voqrr
peiling der Waarheden van den Chriftlïjken
Godsdienfi ^ die vooral die' op den Predikftoel
pleegt te gefchieden ^- te eenemaal onvatbaar
b lijve niet alleen , mioar zicb ook over 'bet
Cbriftertdom niet Ofigednngen kunne uit-
drukken 9 ' of naar behoor en andw oorden , ten
zij men kaar juifl zoo vraage ^ als in beuren
Kateqhismus /iaat uitgedrukt. IVie immer
in eigen perfoon Kinderen , uit verfcheide
Schooien y geëxamimerd ^ of tot bet Avond-
maal door bet aanleeren der Belijdemffè heeft
opgeleid^ zal van bet geene ik zegge^ door
de ondervinding^ met zekerheid zijn overtuigd
geworden. De oogmerken van dit IVerkjen
zajn dan daar toe firekkende ^ dat bij de Kin-
deren , bet eigen nadenken over de fV aarbe-
den van het Chriftelijk Geloof worde opge-
wekt , dat zij dezelfde Qrpndflelling der Z$-
deleer en des Godsdienjis aan verfcheidenè
zijden befchowm^en en gemaklij kerkeren bevat-
ten ; dat zij dfiar boven p^k na den Schooltijd
ten bunnen huize een Boek moogen hebben y
waar dQor zij zicb zelven onderrichten en op*
houwen kunnen ; dat zij zoo terjiond ongevoe-
lig y niet maar tot eenig voorgefpeld^ maaic
* * * 3 ' tot
pxvin V O O R R. E 13 E.
fot een eigen ^ tot een Gebed uic het harte
voorden opgefpoord ; en eindelijk^ dat bun
ét Godsdiehfl: en Pligc , als iets aangenaams
pn heminnenswaardig mQogen voorkoomen.
Daar zijn ook onder /fe Vol wallenen ,
i)eele Mingeoefenden ^ welken een gemaklij^
fcer Onderwijs van deze natuur zeer nuttig
en noodig v>ude zijn. Weinige Ouders wee-
ten fcbier ^ boe zij zich van den Cbr i/l lijken
Godsdienft^ tot onderricbting hunner Kindren
zullen bedienen^ of zelfs boe zy met dezelven
een fiicbtelijk Gefprek ever geefielijke zaaken
moeten aanvangen. Zou voor dezulken dit
^erkjen niet miffchien eenige Voorheelden
aan de band geeven , van de wijze waar op
'men met Kinderen moet omgaan; hoe mtn
hen van hunnen pligt liefderijk overtuigen ;
hen tot God voeren en hunne harten verbete*
^en kan?
Verfcbeiden waardige Mannen en Godge*
leerden bebhen in laatere en wel in deze tij*
den^ zich herinnerd en ook aan anderen voor^
'gefield y dat de Scboolmeefier^ n met de Kin-'
deren over zaaken van den Godsdienft korte
Gejprekken moefien houden en hen méér tot
ten eigen nadenken aanzetten, Hoe weini-
geu ondertuffchen zouden ^er om dit te doen
behoorlijk %n (iaat mn ^ zoo tang men geene
VOORREDE, xxxix
Jibikking maakte dat de Scboolmeejlers in
''t vervolgd zelve alvorens beter onderweezen
werden ; en zouden niet mijfcbien deze of
foort gelijke Gefprekken door naarflige en op-
lettende Scboolmeejlers^ met veel nuttigbeid
tot een openbare voorlezing in de Scboolen
kunnen gebruikt wordend
Eindlijk is mijn oogmerk , gelijk ik boven
gezegd bebbe , onder anderen daar heen ge-
richt^ om aan toekomende ofl$an reeds in
dienft zijnde Gouverneurs (gelijk men ben^
met een onduitfcb woord pleegt te benoemen)
en allen die geenen^ welke aan de buizen
van meer aanzienlijke Lieden onderwijzen^
iets te moogen toebrengen^ V geen tot bun
eigen Vorming nuttig konde zijn. fFant
tocb j naar mijn gevoelen , is een Collegie.
ever bet Kinderlijk Onderwijs zoo hoognodig ^
als over de Kun/i om wel te Prediken. D&
arbeid is zwaar , xij is wigtig en beeft ds
grootfie gevolgen door bet gantfche leven^
Alhoewel nu de eiggrdijke Katecbizatien y
ook met kleine Kinderen^ van deze foort van
Gefprekken , gelijk men ze bier vindt ^ ee^
nigzints onderfcbeiden zijn , zco zal toch elk
verflandig Onderwijzer der Jeugd,, zoo ik
vertfouwfi 9 bij eene naauwkeurige be/cbou*
wing van deze naar het mt er lijk aanzien ,
♦ ♦ ♦ 4 ze*
jcL VOORREDE/
zekerlijk zeer eemoüwige Gefprehken wel
baaft bemerken hoe veel moeite het kojle^.
een zwaare en moeilijke Leer voor teedere
jonge Ferflanden recht duidelijk en Jélaar te
tnaaken: Vooral ^ wanneer men door Gelijk
Jtenifen^ alles opklaar en -^ de begrippen om-
leeden ; de leerflelzek met- ongeleerde en ge^
meene uitdrukkingen voor ft ellen; ntet ligt e
dog vafte bewijzen ftaaven^ en dan zeer
Jpoedig tof der Kindren Ziel wil overbren^
gen ; ten einde de Godsdienft geen belpiege-^
ling blijve , maar overal de waar e vrees voor
Ctó invloeie , de ondeugd in bare affchuuw^
lijkheid , de Deugd in haar e beminnenswaar-
dige geftalte ten toon gefield^ en elke pligt
tot eene da Ad van Godvrucht gemaakt wor^
de . Des zal dan ook dit klein IVerkjen van
mij voordaan gebruikt worden , om bij mij*
fiè Katechetifche Voorkzingen tot een Exem-
felboekjen te verftrekken^ wanneer ik over
bet Onderwijs van- Kinderen fpredze.
f Mogelijk wordt, bier in iets gevonden V
'geen aanleiding kan geeven tot het aanleer en
van eenen zekeren gemeenzamen en bij elk
verftaanbaren fpreektrant , hoedanig toch
hillijk vereifcht wordt om de Waarbeden van
(fe» geopenbaarden Godsdienft^ niet ft echts
ffe» Kinderen maar ook het gros des Folks^^
der
VOO R RE DE. jcu
der ongeoefende of min ervaar ene meenigfe
althans gemaklijk voor te draagen. Hoe 'i
zij ! die God ^ die den Schrijver tot het
fchxijven [en den Fertaler tot het vertaalenj
beküoaamde^ zegene dit geringe fFerkjen ^
op dat bet zaad der Erkenteniffe van zijne
heerlijke Eigenfchappen . en groêtmagtige^
fFerken yin veeier Zielen mooge gezaaid ^
de Godsdien^ en de Deugd .bevefligd ^ en
zijnen naam gepreezen worden I .*
•
jGJ^fphreyerr op ^eFaEDRiK-ALEKSANDRijN-
SCHE Univerfiteic den 7 Julij 1772-.
Nafchrifc op des HEw. Schrijvers Voor-
"^ tedeii.
^U^e Heer SEILER hOd bij de tweede
Hoogduitfcbe Uitgave nog eene kleine
Voorreden gevoegd^ doeh^ naardien dezelve
niets bezonders inhield^ waar aan onzen
Neder duit fchen Lezer gelegen lag^ hebben
wij detelve geheel weg gelaat en : alleen zor-
gende dat de Verbeteringen , welke daar ge*
meld worden het voorrecht der tweede boven
de eerjle Hoogduitfcbe Uitgave uit te maa^
♦ * * 5 ken^
JCLH N A S C H R I F T.
ken\ in onze Vertaling wierden in acht ge*
noomen. Foor het ovrige wen/cbe iky dat
de Nederlandfcbe^ J^^g^ ^» bet algemeen
Kinder ' onderwijs uit deze Vertaling niet
minder nuts zal trekken^ dan de Heer Sei-
ler met dankzegging aan God erkent^ dat
toen reeds (en dit was nog naauwlijks een
jaar na de eerjle Uitgifte^ door zijn ge-
fcbrijfonder zijne Landgenoten veroorzaakt
was.
JMederl. Uitgeven
' # > # • #
# # #
#
EENI-
E E N I G E
HERINNERINGEN,
AAN
OUDERS, MEESTERS
EN ANDERE
ONDERWIJZERS
Aangaande bet gebruik van dit W e r k j e n.
Gelijk ook der
KORTE GESCHIEDENIS
/ VAN DEN
GODSDIENST»
I.
Dit Boekjen is dan eerft nodig , den Kin-
deren ter hand te flellen 9 wanneer zij
goed leezen kunnen, en hunne moe-
derfpraak wel verflaan. Dan op dat 'er kans
zij om den Kinderen zoo ras doenlijk een ver-
ilandig en vernuftig onderwijs in den Gods*-
dienft te verzorgen , zal het goed zijn , dac
Puders en Leeraars in gedachten houden,
dat
XLiv Eenige Herinneringm aan
dat zij hunne Kinderen de in de waereld
voor handen zijnde en tot het gemeene leven
behoorende zaaken en woorden, fpoediglee*
ren kennen. Men moet hen al in de. vroege
fte jeugd zeggen en onderrichten , wat de
Maan, de Zon, de Starren, de Lucht, de
Aarde , een Lichaam , ook wat een Week ,
een Maand, een Jaar en diergeUjke dingen
zijn. Dit kan. men den Kinderen ten deele
bij gelegenheid , ten deele door het kort
onderwijs van eièh Leermeefter verklaaren,
of, al fpeelende , uit een boek leeren , waar
in zulke figuuren vari zaken zijn afgebeeld.
Wapne;er dirnu tijdig g^fchiedt, da^n hoope
en vertrouw ik dat ook een Kind 'van vijf of
zes jaren dat alles: tamelijk wel bevatten zal,
wat in deze Samen(praaken tot op de behan-
deling van de Leere der pligcen geleezen
wordt. i
Zoo dit Boekjén tVenigén rijde hier of
elders in de ScJhooléh mogt ingevoerd wor-
den , of yari zoo een* bezonder' Leeraar ge-
bruikt , welke. 'méér dan een Kind te gelijk
moet onderwijzen ,, zoo zoude ik 'raaden , dat
zulk "feen Leeraar , weeklijks , drie of vier , van
jleze Samenl|>raaken , door een Kind van
meerder
' Ouders , Meefters , énz. xlv
meerder ouderdom , overlaid ^ duidelijk en
op zulk een toon als zich meeft toe GeQ)rek'
ken fchikt , en waar aan de Kinderen ligt ge-»
wend worden, liet voorleezen , en de kleine
Kinderen daar bij liet toeluifteren. Dus zullen
de waarheden van den Godsdienfl , den laatft*
genoemden langzamerhand al meer en meer be-
kend i en, naardien zij ook dag voor dag meer
aan de taal gewennen, bij hen ook ligt verftaan
worden. Ook ben ik van oordeel , dat het
voor de Kinderen zeer opwekkende zou zijn^
wanneer telkens twee Kinderen eikanderen in
het leezen afwiflèlden, zoo dat heteene Kind
den Vader, en het andere het Kind verbeeld^..
Wanneer men de Kinderen beveelt eenige
Bijbelplaats van buiten te leeren , zoo mbèt
men dezelve hun eerft kortlijk verklaaren^
dan hebben zij ook weinig moeite , om de
zelve te onthouden. ; '
De Bijbelgezegden worden wel alleige*
voeglijkft in zulk een 'orde geleerd 'als zij hier^
geplaatft zijn , of op eien diergeÜjke wijze-
Dan het iS' zeer fchadelijk, een Kind ee-
tiige gezegden uit de Heilige Schrift te laa-
ten leeren , tot welker verftandelijke bevat-
ting
!XLVi Eenige Herinneringen aan
dng zij niec in (teat zijn. Ik weet wel , dat
men gewoon is den kleinile Kinderen, die
naauwlijksipreeken kunnen, die waarlijk zeer
zwaare plaats van buiteh te doen leeren : hei
hhedvan Jefus Cbriftüs reinigt ons van alle
onze zonden .^ of anderen yaneene even zwaar-
wigtigen inhouc ; dan ik weete ook , dat hier
door veroorzaakt worde i dat de Kinderen zich
aanwennen, om in de plaats van welverftaa*
ne zaaken zoo wat loutere woordklanken zon-
der verftand na te Ipreeken en van de wigtig-
(te zaaken des Godsdienfts te praaten , zonder
dat zij 'er iV/x van weeten , immers zonder dat zij
'er eene klaare bevatting van hebben. De
menfch moet eerft dezicbtbaare waereld lee-
ren kennen , op dat hij vervolgénds in ftaat
mooge geraaken , om zulke hooge Waarhe-
den te begrijpen. Ja zelfs zoude ik *er voor
zijn dac eer hun nog die zoo gewigtige Leer
van Chriftus word ingefcherpt, hun alvo-
vorens alle die waarheden , welke wij in dit
Werkjen tot op het 43 Gefprek behandeld
hebben, voor het minfte twee of driemaal ge-
leezen of zelfs dikwijler geleezen worden ;
En die zal het middel zijn , waar door hec
verftand langzamerhand meer. opgeklaard en
in ftaat gefteU worde , om over de verzoening^
vaft
Ouders i Meefters , enz. javii
vanChriftus, eenigzins duidelijker te denken,
dan men veelal gewoon is.
Vermits nu de Schoolmeefters en andere be*
zondere Onderwijzers, zonder twijfel, zeer veel
tot bevordering van den Godsdienft en Gods-
vrucht kunnen toebrengen, wanneer zij de Kin-
deren meer aanzetten , om voor zich t'huis
zijnde iets te leezen ; zoo dacht ik, dat de luft tot
deze öefFening , in de Kinderen , ligter op-
gewekt en onderhouden zou worden , wan-
neer de Ouders zich , ter gelegenen tijde of
wel des avonds daar toe zetten wilden, om'
heur, een of meer van deze Samenfpraaken,
of iets anders uit dergelijk Werkjen als dit is,
te doen^voorleezen, en dan vervolgends den
inhoud van het geene zij geleezen hebben'^
wederom aan hunne Ouderen te doen verhaa-
len ; mij verzekerd houdende dat deze aange-
naarae bezigheid der Ouderen met de Kinde:
ren , zich rijklijk zoude beloond zien»
By de daaglijkfche Tucht en Zielsverbete-
lering kan een Werkjen van dezeii aart, veel
ligt
Jigt, met nutte gevolgen pp. deze f wijze ge-
Wikt worden. (5efteld , ^ een :Kin(^ was nii-
dig tegen zijn Zufter of iemand anders, zoo
zou ik het niet tcrftoqd, maar wel tegen den
avond, het Gefprek van den Nijd laaten lee-
zen. 'Het Kind was- ondankbaar tegen zijn
Ouders, zoo zou ik het, op dezelfde wij-
ze , na verloop van tijd, het Gelprek,
over de Pligten der Kiaderen. jegens. hunne
Ouderen doen opzoeken, en wanneer 'er ge-
leezen werdt, hen meteenige woorden, tot
infcherping en verbetering aanlpreeken ; en
op dezelfde wijze zoude ik ontrent- andere
Deugden en Ondeugden handelen. ;
Wanneer oj) deze of op eeiie andere wijze
de eerfte grond , tot de keiiniflè van den Chrift-
lijken Godsdienfi: gelegd is, fchijnt mij niets
zoó zeer nodig , als eene aan eengefchakelde
Gefthiednis van deii Godsdienft- ^ Ik zal
'daarom van het Gebruik, van mijn nieuw
uitgegeeveii Werkje ! Korte Gêfcbiednis van
den Geopenbaarden Godsdienfi ^ enz. n\x eenige
^saaken hier nog bijvoegen.
De Gebeurteniflèn der Schepping , den
.Val der Mcttfchen , en de fozettinge varï den
Sab-
SQbi)atlh aiz. , zijn den Kiadecen nu needs uic
dit 'Weilgm; Z)é Godsii^ft der Kinderm^
of op eeae tmdere wijze bekend : derbalvieii
kumieii de drie eerfte Hoofilftukken vk Ge-
tiefisy door hen wel vevdaan en uit deb Bij*
bel zélf 'gdeeeen worden* Nu lee^ hetlciiOMi
üic de korte Gefchiedenis van den Gods-
diende bij het eerfte doorbladen van het boek»
^een biotelijk^ wat elgendijk een Verbaall
en een Gefchiedenis is. Die ftukken blijvejl
W^ 4 welken nader betrekking op de» Mp*
faifehen Godsdienfttiebben. Ikzoude'HQ<^4*
deeleti^ op de volgende wi}ze na etkan^^F
iaateb leez^. Em begki maakende m^ hec
IL j^ude ik voordgaan «toe bet Xiy.|)etXV*
tet hec XK achter 'latende ; en veryolgen^
iEOisde ik weder lietc KXI, XXQ. m XXIV;
tot 'hec XKXlV.^qp de gjesegde mj4e \mif^
Voorkcsseg*
Dit zijn 4e «men XXVI. MotffiJ^le»^
In welken 4e ^gam&la^ JOefobiedeni^ >{rf4i|hec
Oude Teflament vervat ss, en detié ^?V,(.
Hoo^lU^en-asijnaiët-te ^waar, om vmfÓin"
deren ^cmAiottdèn 43e worden.
Wanneer 2i] bedelven drie of yieffin^aleii
èeileefieB liebbm ^ en «het 4^ne va^igbdd»
tan hunne Ouderen of Leermeefters verhaa-
Sj Eenige Herinrieringetl aaif
lén kunnen, dan is het tijd, om^DaArfiMa'^.
tedergaave die zij bezitten enoajat.Jf^iom^i
Handigheid toelaat, hen ook Verder en)breie'ci-
rocriger te onderrechten en 'er eenige jtinkre
^ Hoofilffukken bij te voegen; dan roobgejrïzi}
^ leezèn 't geen zij te voren hebben övetg^jg-i
gen. '" ' -' -'^ :'■■"
* Vervolgends laat men de Kindef eui : hflt
Evangeliüm van Mattlie«s of van Lukas Jefl-
zen , én naderhand , uit de korte GeTobiedje^
.nis van den Godsdienfti het leven yan Je(HS
weder hérhaalen; en inee zet danh^trotóer'^
wijs verder voort. . :) ^ i i , ' . >
IXê Hiftorifche Tafeleo., welken. jbij, dat
Boek feehóoren, aangaande, de Ee^(b?A<terS^
die Koningen, en Vorflen der Jdödefe^fber
nevens de jaargetallea , nioeten ZQdimmgr
maal geloiezen worden^ dat Ju] in h^t grfi^Hr
gen blijven, en te gelijk, tot WQgwij««r5.4p
de ganfche Gefchièdénis dienen^, r.;'.: lC i
PHeefc men gevo^lijke Landkaawn: bi} de
htnd»,' dan moet ménxleze] tandló»t|:fen door
de kinderen zoo fpoedig doen g^Jjjtii^en,
als zulks wegens de Latijnfcbe Lq|t«?Sidie
daar te gebruikt worden met voordeel ge-
fchiedéii kan. (^?) Maar , eer ditgcOchi^r,
jspu
(ft) Bij het Hoogduitfche Werkjen, zijn ziil-
^ Ouders i Meeflers ^ eni. u
ZOU; hef; zeer goed zijn, dat men den kinde-
ren ujic een Kaart de gedaante van de ganfcbe
AardQ.ep de legging van, het Beloofde Land,
aa^weos en leerde kennen.
Wat het overige gebruik der Gefchiede-
nin^n van het Nieuwe Teftament betreft, een
verftandig en kundig LcQraar zal zelv' wel
weeten , op welk eene wijze hij daar nie$
jjio^te handelen. Alleen wenfchte ik , dat de
bewijzen yoor de Waarheid van den Cbriftlij-
ken Godsdiend , uit de Opjianding en de If^on"
deren van Jefus Chriftus , en wel voomaame-
liik,dein hetXXXVIl. en in hec LVL Hoofd-
Ituk Vöorgeftelde bewijzen uit de voorzeg-
gingen^ als waar aan bij uicftek veel gelegen
is , zeer dikwijls . van de Kinderen geleezen
e.n hift^, ingeprent werden. De Cbriftenen
jjouden buiten twijfel den Godsdienft met de
liitevfte^ naauwgezetheid uitoefFenen, wan^
neer zij bij tijds van de waarheid deszelven
duidelijker en levendiger overtuigd waaren.
Ten befluite, zal ik hier nog eene vraag
be^twoorden en bijvoegen , welke mij van
**•* % ve?-
Ke Landkaarten gevoegd ge weeft, doch om de
kodbaarheid te verminderen hebbenwij die weg-
gelaaten. Gegoede /Chiders zulle» zich. beft van
f^% van BACÖIENE bedienen.
ii Eét^e Hêrirmtrin^ aan
VÖrföheide Ouderen is voorgekoomèri , wel-
Kèti om het heil van hutine Kindetèn éh voor
het beft m6öglijkó Onderwijs derzelv^ö méc
reden bekommerd waaren , eené vniag £e ook
Vft\ ligt 9 in de gedachte van méér Chrïftenen
óntftaan mogte. Eene Vraag zeg ik , hier
in begaande: zal men dé Kttidéi'en, die nu
xnaar even den ouderdom van lo óf ii j^aren
bereiken , de ganfbhé Heilige Schrift , vol-
gens den rang &t Boeken laaien doorleezen ?
en wanneer dat niet gefchiedt , welke ftuk^
ken moeten 'er dan achter gelaaten vfrorden?
en in welk een orde , zal men de nodige zaa*-
ken met hun leezen ?
Ik ben van oordeel : Kindereh moeten dae
geene leezen 't welk zrj verftaan , en *t geen
toen hun in 't kort kan uitleggen en verfiaa-
ren : en wel vooral zulke liiakeri , welken
fiet noodzaaklijkfte dtènen tot het leeren van
dè Heilige Gefchiédétiis, en Welken tot het
Geloof en de Zedëölfee^ , ónörltbèériijk zijti*
ïy^te gedachten iijn duökt rii^ itJó öituur-
lijk en gemeen j dat zij i^ééiè bèwijteö nodig
hébben. Daarom , is dit ook de oorzaak ,
waarom eenige aanzj^lijke Leeraars der Ker-
ke, al voor lang g^wenfcht hebben, dat "er
log e^ gjoed uictfökzei vaq de nuo^fte en
Sf Meeflets ent. . tn
nodigde Piaacfen, uit de Schrift mogte g
ms^l^óvm. t)6g dit feUjnt ttg ffl
raadzaam" fë iijn. Op déze wyzë, WoMèft
de ^laatfen bit haaiétl iktiiënhddg gézët, «it
hec Kind Worde déH g^fëhën B^bd cdéë
bekend; ^t welk üö^tis riaat ttiijh geVbê^
ien, wel degelijk tiödig is, téti éiüde di
volwaflêrt Ctófteri, daat n^ ^IV dfe Sclwift
wijder én diepéi* mfpéivtën ; zël^^ dehken i
zicb in *t géiööf bfeVéfflgéH , dl öok fiëê
Voorilei óf de Leeirèdetï van ééri Predikant
des cë klaafdét VeKlaitti tnoög^. Üëc wti|
daarom veel beter , wtotieët %r éeh nilaüw-^
ï:eurige Lijft van dè tiuttigfle én nodigftèKüi
pictels eti Hoófdzaakén ^r SchrifI: vervaar^
digd en tót die oogmerk Wéi-d uicgëgeévetii
een eitidé één Léefóat , wdkén net dtidéf^
wijs dër jèügd is f öevértrouttd , cefl VöÖf-
beeld jnógt hebben, volgends nét Welk h9
de kinderen dé heilige Schrift kcfn leeréii
léezén. lic wil wél te 'è f liWè Wcft tén tiai-
lleh bij één kort ötitWëft) óp ititókén, *di-
gends het welk , iti een kleinder eti ook in
ruimer béflék , afle^ óvëf d^ébt en urtgèbreid
kan virorderi. fiiëf tdë behoórf dan Voor-
naamelijk , het éetftë Boek yaii Mofes , mé«
gënómèri eeriige Geflaéfitregifflférs , als iti hët
10 én 35 \fopittéf , bëhsWen ook & Gë-
kitn^g Leera^r» wmmeer b^ aan déze Brieven
komt 9 g«dau% mafM* een Uein gedeelte daar.
uit liet Vporleeasen^ en die weipige dan , door
amige woorden 9 vraagswijze herhaalde^ en
dus bevadijk maokce* Ikt zelfde heeft ook
platts omreac ^ overige Apoftolircbè &rie-
veB. De Offenbarkig van ^hanni^ is over.
bec gl^b^I gjênooEien geen Boek voor Kin«
deren* Wat blijfk 'er dan« dus in het Nieu*
We Teftamdnc neer over t dat sij geheel
itmcien kie2?n? De vier EuangeliAen èn de
Umdelingefl ^r Apoftelen kunneti niet ge-
itoe^g gilefi^en ivor^ : of fchoon bet te wen*
fiiben was.y i^r^oiSf uit deze fioeken de
z^aarftè ftakki^ 9 twteeni^Aviporden ^ door
dest o{>enbaar Leeraar verklaard en iiu£eleg4
werden en dit nx)eft ook do<n'. een Hoog^^
Leeraar O0twj|felbaar gefchieden.
Maar Wejk i^daanu de ord^ , . vol^nds wel-
IbË.^a Kin4ei$p de Schrift leerept Voor eeril
een kotte Geichiedenis van ï^et Ó^de Te({a-
v^^ti Dad hec. Leven van Jefus uit éénMer
Éuangoliflea. Hier op bet eerfie Boek van
yk/R& beneven^: de lig&[lbeyatbare zaak^n uic
de overig. Bii^Uèbe Boekent pan weder
bét LeveA vi» J^ v^ iétm s>(m meerdet
Enaogpliftan^ beaeyenfr da Handelingen der
AjpdftBkn. >.
'.•:i - Ver-
Vervólgetkls eté Pfóli^M; de Spreukm ev
eindlijk de gémaUijkite gröndOfldlinge oir
de Apoilolifchè Brie\reti [en elfidltjh das
alles uit de Proféten, v^ Hlftorirah By
of zulke VeriuaMng&n , Piesen enf Leerii^^«
in zichbéVic, dlégemaklljk en Vd<»'déjéug4
verdaanbaar n^^l EKc nu zou mijn beffói^
zijn. Maar fhan de zaakeüf nu ook in de
da^d zoo 9 dat die kotl uitgevoerd worden f
In de Prfvaatje of behoudere Onderw^Jiti^
gen heeft dit géèil zw*flftrigheidtf Een ve^^
Handig L,eera^r of OnderWijtJëif^ kan mee zijn
Kind deze loopbaan zeker in drie jearen gc^
lukkiglijk voleindigen. Mdat hoe nu üi
de openbadr^ [Nèdêf] duiefché Slibden? V^
den ijver met W^ken Voi'ftetietl hodgeKerk*»
bjke Perfoonèn, gelijk Ook Èeéf fttirandere
en verflandigë lieden 9 diéihet beftidrderSchoN
len in handen hebben , b^èvéns öok sMdere
Opzienners deitelven , thands ift dQ6 Land
zoo wel als eldeif» üéi op dé bétere en vol-^
maakcer InHchdAg van bét Seüöölwezett be^
ginnen toë tele^étt, bëbbèik Mét altefedtt
die gegronde hoöj^, dat bét Wel bttaftMö ver
^1 komen, dat den LeénüëdidMn A de
[Neder] duitfché [of andere] Scholen $ een
naauwkeuriger Vóöl-fchiift zal iriedegédeékl
worden 9 vo%ends bet welke^j moegeft
wee*
LTiii Eemge Mertnnertngen aan
weecen, wat zij uit. de Heilige Schrift, en in
welk een orde zij dezelve door de Kinderen,,
ZüUen moeten laaten leezen en boe zij hen
4aar in moeten onderwijzen. En hier in is^
«tets anders in acht te neemen, dan dat men
een behoorlijk onderfcheid maake- tuflchen de
Scholen op het platte Land en in de Steden ,
zulks om dat de Kinderen op het Land
maar alleen in den Winter School gaan, en
dus weinig leezen kunnen. Eindlijk behoo-
ren de Heeren Predikanten pp het platte Land,
tot beter en naauwkeuriger opzicht en. be-
ffiering van het Schopl wezen aangezet te wor-
den ; ten einde dit wigtig werk een zoo veel
te grooteren en heilzaameren.voordgang raog-
te hebben. Want toch ik weet niets ge wig-
tiger , dan die bezigheid ; welke zich beijvert
om goede Burgers voor den Staat en Chris-
ten en voor de zalige Eeuwigheid aan te kwee^
ken. Bij zulk een werk is ieder oogenblik
dierbaar; niet één éénig mag'er met onnuttig
leezen en ieeren van zulke zaaken verlooren
worden, of voorbijgaan, waar bij het verftand
niet verlicht en de ziel niet gebeterd worde. .
Ondertuflchen vermids veele Ouders vooi?
hunne Kinderen wel eenige Boeken zouden
willen koopen , indien zij dezelven maar ken^
den, zoo zal ik ten laatften , hier onder aaja
ecni-
> _
OudqrSy Meejïfirs^ ^nz. tja
/
eenige noiemen^ zonder auderen die ik voofr
bijga daar door te verachten.
[Vöor alk andere Boekjens zij het Werk jen
van den Heer Seiler Korte GeschIédenissém
YAN DEN GirpPENB AARDE GoDSDIENSTE , WaaT
van in deze Voorreden gefprooken is, en 't welk
ineede bij ótn Drukker van dit Scukjen in bec
Nederduitfch is uitgegeeven , den Oudei»
téu en Lèermeefteiten aanbevoolen , daar wij
verzekeren durven , dat noch Kinderen , nac)i
meer geoefende verllanden mids men dehi&t
voorfchreeven orde in acht neemt, zich des-
zelfs leezen bekhagen zullen. tv
• Hkrhy, voege men: . '
Het KORT BEGRIP DERCHRlsfELITKÊ Riii-
SH&j zoo als()at achter onze Bijbds ftaat of qdt
afeonderlijktébekoomen is.
Dichtkundige Godgeleerdheid voor -iöjf-
PEREN , uit het Floo^Juitfch , veTtaald dóór. C.
Boers , gedrukt te Utrechu ' * '
. Wegwijzer ten HemeLjIh twaaly,<» te Ütriéitht»
Eerste Beginzèlen der HRRVöRMOErfltóLY-
DENis ten dUnjk van kleine Kinderen doo^J^,
Brouwer, te Zcdt-Bommel. ' ';':
Schoolboek DER Wetenschappen, iiiïh^t
Fianfch vertaalt, te LfW^n* \ - . ;' ;
. J. Wat$ kort Begrip der Schriftuurlyke Hi*
florie mét een korte nanleiding tot de lï. tyd- en
^ardrykskundef en Kaarten enj>laten vertögfeiS
dert ih'ofliavo te Utrecht»
C F. SiuwEI^T's Faishr^ en Verteljelfih
tt Ëenige Hertmiertngeit^ èttt
L
Nedetdüïtfche Vaerzen gevolgd, 3 Öééfea met'
het Portret in klein oélavo, téUtitecht.
" 0(^4 F. GzLiiÓKr^sVootlxdéinfimBfmenri^
mm^ W) vertvi^êliiïg wer ^ QêefiMffi^^k ia
bet fchriiven van ,$rieveni oQzvq te Utrecht.
, 'La Cï^ose Jcprt Biegrip van dp Jlgemenê
Btfiotie^ oft^yo. te Utpedit. ; *
' Graauwhard Leerzame ^iéin^bèetdin ü ósii
ifièt fïaaten in,. o£btv0 1& j9ordr^
.. jFaPPJI tort ae0ap4er Q, ^^p N» .Q^qgr^We.
o4tevo te ,utreebt.'.
J^euv) Nedef-d^ifch SPEtt^EBo^K opgefteld tot'
ouderwys dervorftdyke Kinderén* oift. te Rott,
^^ Ké V. mé: $AL$i ^eierduMéBjSpiwMunli
voor de Jeugd >{4 d^gltj^ns j» Cj^VQ t^ Rott.
Magazyn der kleine Kindit^ of v^r^gilieling
}f9Xi TydkoTtii)gea, ^^fcbikt naar hnnue Jaareti
iuj vermogens o^^ in ^s Hage. > *
5, SCHEURER ,Kö^TBONpiGELAN0TïJEOti>
fip.m Jifit Wpogdyitfch vertaald door A* H;
G. Kuleï^kAmp HisTQRi§c|ïp School- eiï
\i WAP*?^AAa*ft V A];^E9J<Ai0?cm: Hisxojtg yc'r-
Jq)rt;^
ZoPi^ENS , ktb%mmt HlSTpRij verkort.
- . rFoAMJLjg, Kout BEC^JilJP EPE|1 KERKEtlJKE
"HiSTORij, vertaald 4Qor J» d?: L4 Ï^ontain , Ji
.^oeldesin V Hêff*^
, i^;B0WAPyï&cttEÖ»FF^«ij?jp|n2iLandkaart-
En deze Boekjens Ijulinen d^ |fl?tats vervüMen
•4er.fj!iiPg<Hïitftbe wedg'^s doQ;:4enHecrSEïLEk
.'.9Pgegeeven i doch "hier om dat ze ofivettaaid zijn .
'weggelaatenO DË
Pag. »
t> É
GODSDIENST
D £ Il
KINDEREN;
IN EENVOUWIGE MAAR TEVENS
GEWIGTIGE GESPREKKEN.
EERSTE GESPREK.
ü en Godvruchtig Vader hield* het v©or zijnen
*-' onvennijdbaren pligt ^ bij zijn Kind den
eerften Grond van ware Godzaligheid zelv te leg*
gen« Met dat inzicht nam Hij elk oogenblik te
baat i Wat Heüi van zijne pligtmatige bezighe-
den 9 én rioodige verademingen overbleef, om
den Geeft van zijn Kind te verlichten» en bec
zelve tot eenen zedigen en deugdzamen Chrifien
te vormen
Op zekeren tijd fprak Hij [ met de duidlijkfle
teekenen eener welgemeende en hartelijke teder«
heid ] zijn Kind op deze wijze aan :
Niets figt mij mijn Kind 1 zoo nd aan 't hart,
dan dat Gij een gelukkig menfcb moogt worden.
A Maar
*
4 lï.Gefprek. DeGoJsdicnfiderJSndèrefu
m
Hand. XIV: 17. God heeft zich zelven met
ïmhetuigd getaaten. goed doende van dpi Hemel,
cns regen en vrucmbare tijden geevende ^ yervuf-
lende onze harten met blijychap en yrolijkheid.
TWEEDE GE SP REK.
jKTikfer. Mijn Kind! heht ge wel ooit eens
^ met opmerking de zon, de maan, en de
ftarren befchouwd ?
JT. Ja wel Vader ! maar wat zijn dat toch voor
din^n?
^. Dat alles , wat wij ons van den Hemel zien
toedraaien , zijn even zoo groote [ of nog groo-
ter ] lichamen, als onze aarde, welke, zoo min
als die, eenig leven hebhen; en deze heeft God
ook gemaakt.
JT. Waar uit heeft God die dan gemaakt?
t f^é Hij beval , dat zij zijn zouckn , en flraks
waaren zij 'er.
JT. Was 'er dan niets voor dat 'er de Hemd en
de Aarde was?
f; VoUfarekt niets dan God alleen«
Jt. Maar ik wilde graag weeten, hoe toch de
Hemel en de Aarde z^ vöoitgekoomen ?
P\ Ziet gij dat kleme ftof op de aarde niet?
weet ^ oofc wat de lucht; het water; en het
vuur adj? / <
^. Jawel!
' Fl Nu , toen God de waereld fcheppen wilde ,
bracht Hij eerfi eene m>ote meenigte van al deze
dingen voort; Hij fchiep ^ Aarde ^ de Lucht ,
bet
DéGodsdienfl der Kinderen* ILGeJprek. 5
het tFater , en het Fiiur , en deze noemen wij
de vij^r Elementen of HoofófiofTen. AIIc deze
dingen waaren onder eikanderen gemened. Toen
biew God op den eerften dag^^ cfit het vuur , en
het Licht, zich v^n den ovngen hoop afzonder-
de ; 'en aanftonds werd he( dag^ Op den twee^
den dag maakte God het pndencheid tuflfchen de
wateren » welke bov^n in de wolken zijn , en tus«
fchen de wateren , welke deze aarde osmngden»
eq hier uit ontdond die lieldere lucht, of de
dampkring, in. welke wij leeven, en de Hemel
boven dezelve. Thands echter was de aarde nog
roet water om^eeven ^ op gelijke wijze , als in
een Ei de dooier van het wit omgeeven is; hier-
om verordende God aan den derckn dag, dat dit
water zich 9 in groote an diepe verbliitplaatzen «
bij een verzaipelde ^^ en deze verblijfplaatzen der
wateren nofsnu^i) wij ^eeen^ Meeren en Vloeden^
en op den drpogen grond deed Hij gras en krui-
den en boomen voortkoomen. Op den vierden
dag Qrhiep Hij een zeer groot en helder fclüjnendLir
chaam, !t welk wij de Zon noemen , gelijk oo)(
de Maan , en vele duizenden van Starren, Op
den yyfden dag brachten de wateren i op Gods
bevel, hunne viffchen voort, en uit de aarde
kwaamen de Vogelen te voorfchijn. Op den zesr
den dag werden de ovrige dieren gefchapen , en ten
laatft^ fchiep God Ad am, den eerden menfch,
uit het ftof der aarde, en Eva., zijpe Vrouwe,
uit een ribbe des mans. Dus wera dan de vrsit-
reld in zes dagen gefchapen.
JT. Wie heeft toch God geholpen , oflj dit air
les te manken ?
Ff Niemand mijn Kind ! Hij alIeeQ , en anders
A J geen.
^6 ILGeJprek^ DeGoisdienjlderJSndere».
geen , heeft; dit alles dus wijflijk en konftig voort-
gèbraciht. ^ ■ , .
K. Hii zal toch evenwel zècrgroote werktuigen
gehad hebben?
V. Och neen , mifn Kind! God heeft jgeene
werKtuigen noodig, als Hij wat maaken wil.
K. Op wat wijze maakt Hij het dan toch? '
F. Hl] wil maar, en beveelt, dat eenige zaak
gefchiede j en aanftonds gefchiedt dezdve» Als
'God, bi} voorbeeld, ook nu wilde dat uit eene
kluit aarde van deze ftraat zoo aanftonds een
nienfch zou te voorfchijn koomen , dat zou ook
in de daad wet één gefchiedcn. Meen door zij-
nen vvil is alles gefchapèn.
JT. Dat is zeker fecht wonderlijlc.
V. Zo is 't obk mijri Kind ! laat ons Hem clès-
wcffens dikwijls met elkander aanbidden :
^Wonderliifc zijn uwe werken , magtige Schep-
per. Hemel en aard? hebben op uw bevel hun
aanwezen verkreegen ! wat gij wilt , gefchiedt.
Och! hoe zal ik u beft verheffen, gij gróote
God l Hoé zal mijn hart u waerdig genoeg prij-
zen ! Maak mij toch recht verftandig,' op dat ik u
jiaar behoorén moo^è leeren kennen en looyen !'•
Ps, XIX: 23. Be Hemelen verteüen Gods eer^
en het ultjpiinzd . verkondigt zijner handen'' werk ;
de dag adk 'dendagjlort overvloedig fpraakuit y en
de nacht aan den nacht toont wètenfchap. "
Ps. CII: 6. Gy , HEERE ! hebt vpormaals
ii narde'gegrond , en d^ Hemelen zijn hetwetk uwer
handen*
Heb. XI; 3* Door het geloof verftaan mj j^dat
de dingen , die men ziet , niet geworden zijn uit
dingen die gezien worjien.
.DER.
De QudsAet^ dtsf l^^reiKlH, Gebrek '^~
DERDE OE S P R EK.
'T^adBT. '[Zeg !ör| eens, mijn Kind! J als ije-
^ mand een zeer groot Hws in weinjge dogen
gehee] alleen kon opbouwQn.^ mpisd ;?oo een. d^n
ifiet zeer fterk en magtjg zijn?
K. Ja wel d^egelijk moet 2^00 een aSeiflI^kfl
ajn!
^. Wat denkt ge dan wei van God, dhr in
weinig dagen den Hemel, dQ A^rde, ea al het
Schepzd gemaakt hpeft ?
jr« Waarlijk! zijne niagt moet allqii^ooifi wee-
zen.
V\ Wanneer nu eens ^en i^^rch de^e kerk ,
of een grooten berg,, om. hoog heffin , en in i^j^
ne- banakoft- houden , zou dat niet eene verbaa-
ZQnde magt zijn?
' jr. Dat kan «iet één m^oJbU deién f:
F. Zie mi eens, mi|n Kiudl de aarde is vde
dui2;i?nde maten grooter dan de grootf^ berg ^ k
veel duizenden maten grooter c^n alhetLand^^
\yat Gij met uwe oogen wor u j^et^/^i.nog-
tkihs God houdt dit aUe^c dpot ^m. kRKlüé 2^
op < dat het niet vallQ. Di$. ^n^ welke v^ ^^
klein voorkomt , is nog velQ diAJlzenden paJkjDK
grooter dan de Aarde; de Sta^rea v^ in de d^
dien pok zulke groots , en voor een gedeelte i^g
grooter , Lichamen dan de a^rde , en de;;;e al)en
heeft Godgemaakt, en ze in de dim^e lucbt ^m
toon gefield. Hij houdt die allen met zijne
kracht , dat ze niet vallen , noch verban. Welk
eene verbazende fterkie en magt is ait niet ; zou
A 4 e?a
8 UL Gejprek. De Goisüenfl der Kinieren.
een^zoo magtk God niet aUes doen kunnen^ wat
immer mooglyk is?
K. Buiten twijfel kan Ifij alles doen.
l^. Zouden wij ons niet veilig op zulk eenen
magttgen Gpd moogen verlaatenj^ als wij bij Hem
wcTftaan?
JT. Ja gewis*
/^. Betaamt het dan po^ niet, d^t wij ons
wachten . eenen zoo fteiten God te beleduffefi,
en kon Hij niet , als wij hem beledigen wilaen,
zijne magt tejgen ons gpbruiken?
jT. O ja I 'en deswegens wille ik mij ook wachr.
ten, van God te beledigen, en v^pj Ijeyer alles
doen , wat Hem aangenaam is.
y. Daar toe geeve u de Almagdge God zijne
Genade ! Behoud gij dan toch ^ijn woord in uwe
gedachten: Ik hen 'God. de jilmagtige ^ wmdel
vwr mijn aangezicht en zijl oprecht 9 Gen^XVIk
1.
Ps. XXXUI: S^ 9. Laat de gantfche aafde
vodfden ff E E RE vreezen; lat^t alle Inwoonérs
van de waereU voor Hemfchrpkken; wam Hij
Jf^eekt^ en hét is^er^ Hij gebiedt ^ en hetftaat
etm
Ps. XG: Ij, 2. Heereï Gij zijt ons gewfiejl
êen toevlucht van gejkchte tot gejlachte; eet de
tergen gebooren waaren^ en Gij de aard$ en de
^aet^eld had voortgebracht ^ ja van eeuwigheid tot
teumgheid zijt gtj God*
L u K* f: 37. Bij God is geen ding onmooglijL
Ps. CXV: 3. Onze Gc4is toch in dentieme^
Bij doet alwat hem behaagt.
VJER,
/
DeGodsJienji der Kinderen. IF.Gefptek. ^
X
VIBRP6 GE5P8.EK.
DE Heb^e God had oen mensg»
GEFORMEERD UIT HBT STOP DER
AARDB^ EN IN ZIJNE NEUSGATEN 6E-
BLAAZEN DEN ADEM DBS LEVENS, EN
ALZQO werd 'de MENSCH TOT KENK
LEVENDE zr^LE» Gen. l\: J.
Vader, Van waar neem ge nu wel mijn
Kind? dat het Lichaam des eerften menrchs ge-^
koomen zy ?
K. Uit de aarde. Msör hoé toch werd Hij
4aar uit gcfchappn ?
tr. Èyen , als alle andere dingen, alleen op
Gods bevel ^ en door zyne magt« God wilde
naamlijk, dat uir een klomp aarde een*menfcblijk
lichaam ontdaan zoude ^ tn dsn gefahiedde.
Msas kent gij uw lichaam wel recht, mijn lieve
Kind ? die menfchen welke niet zUn kunnen ,
^jn *er droevig aan : is dat niet zoo V
K. Ja wel! zij zijn ellendige en beUaagens^
waard^e Lieden I
V^. En als nu eens zoodanig een menfch niet
alleen niet %Un^ maar ook niet hoorm kon. war
Jrjij dan niet nog ongelukkiger? <
K* Dat is buiten tegenibraak;
y. Wat geniet Gij dan niet in uw lichaam
groote weldaden yan 6od !
K. Zoo is 't. Ik dank Hem dat ik zien en
Imnn kunne* .
F. Smaakt ccne goede fpijs u niet zeer aange-
naam?
A 5 K.
.^. Ja!
y. Kiekt cene roos niet lieflijk?
K. Wcl^kcr/ ' , .
F". Dat Gq diensli^lven dcö aatfgennitieny};iaa*
der fpijzen en lieflijken rettifc der bloemen kunt rie-
km en proeven is dat dlet eene sroöté weldaad van
God?
JT. Ja waadj^! dat is ec ne w^ldaafd van mijnen
Keven Godl
y. Gij kunt dan thn ; ho^en ; riehen en
fmaaken^ maar wat zou 't zijn- 200 ^j geen ban-*
den hadt^ kofl gij dan wei iets arbeiden ? de fpijs
aanneemen , of op gel^ke wijze eenig ander goed
verrichten ?
K. Neen ! altbaiBS niet veeL
V. Dus zijn dan deze Handen , met welke Gij
4e dingen yodt^ waar meê Gij ze aanvat, een
4Jer grootfte lyeldaden , welke God u 9 naar bet
Lichaam bewijft. Ocb dac G$ 2e dan ook (leeds
tot deugdzame bedrijven mogt gri>ruiken1 maar
nu ;. dit vermogeil , om iets te voelen , verTpreidt
Z^ door uw geheele Lichaanu Met uwe oogefi
clliény kunt ge zie»; met uwen oeren aUétnRxh
ren 9 maar metuwi^o/ü; mojt uwe voeten; met
uw gantfche Licluiam ziit Gij in ftaat te voffen;
wat meent ^j nu mijn Kind f moet 'er niet het ,
een of ander m u zijn y 't welk> op ^ae wqze ziet \
en hoort y riekt; enjüuuikti lengevoeltf
K. Dit ftelle ik va(i -
V* En meiit Gij niet^ dat even dat zelide
ietSy dat in u is, en*t welk mij ziet^ ook dat gee^
ae zij 9 dat mijne woorden hoort ? het zelfiie ,
waar. meé gij iets aanleert ^ uwe Leermeeftets
Vêrfia^^ cn bunne lefièn n^^M»?
- V *
De Godsftenli der Kinderen. IF. Ge/prei. ji
K. Mij dunkt dat ik dit klaar begrijpe.
y. Nu mijn Kind! dat zelfde iets^ dat op de-
ze wijze htim en ziet ; verjlaat en nadenkt 9 dat
noemen mj^ieL Verlbiat Gij mij ook^ als ik tot
u fpreeke ?
^•Ja!
F. Gij. h^bt dan Ferjtani. . Wanneer men u
cenig goed belooft, vemngt tn..begentGild^
niet , dat men 't u geeve?
K. Gewis I
F Niï dit vermogen , om ké te. beg^eren wat
goed is, om iets te verkiezen o{ v^ verkngen ^ dat
heet bij ons. de wiU Behalyen dit.^ Gij Kunt met
oordeel opmerken , wat gij leen; niet waar?
K. "Zoo IS het.
F. Welke vermogens heeft dan toch uwe
Ziel?
K. Ferftandj WH en OorieeU
F Zeer weU Laat ons dus voortgaan.
Wanneer wij u ecnfg kleed, of 'eenig ander goe<J^
fchenken , ontfteekt dat niet eene Ueilijke vreugd^
inu?
K. Ja wel degelijk ! "
F J5n komt het u niet aangenaam voor , wan-
neer wij I üwe Ouders , u licfnebbeo , en gij ons
weder bemint?
K. Zulks is mij bij uitflek aangenaam.
y. Dus kunnen dan in uwe Ziel ?ich aangena-
me bewegingen voordoen • wpiken gij reeds ge-
noemd hebt, te weeten die van vr^ugie , U^de
en diergdijken» Nu dan^i övetdenk toch aeer
dikwijls , hoe vele nuttige krachten en vermpgcns
uwe Schepper , de hooge Gpd , u naar Lichaam,
en Geeft gefchonken bebbe» Gij ziet met uwe
00-
«ft IKGefprek. De Godsdienfl der Kinderen.
oogen het meenigvuldige ^oed ^ dat God voor u
en andere menfchen daaglijk3 op de 'aarde ver-
richt ; G^* hoort met uwe ooren die redenwiflèlin-
gen der menfchen , waar door gij onderricht ep
tot een nuttig menfch gemaakt kunt worden | gij
bet)t f^enen Jfvwik en reuk 9 waar door u fpijs en
^rank ^ en v^le andere fchepzelen ^ tot g^noegep
kunnen worden» Met uwe handen kunt gij ve^-
fe|2 ; u zelËs verzorgen ; u kleeden ; de fpijzen tot
1} neemen^; t een of ander bearbeiden, aanlee-
Ten , en u voor fchaden hoeden. En nog {pty
mijd waarde Kind! God heeft u die weldaad ge-
fchonken 9 dat ^fpT^^keni \ een of ander vrga-
gen ; met andere menfchen redenwiffelen ; en u
^elfs, door middel dier fpraak, zeer groote nut-
tigheid verfchafièn kunt. Och hoe groot/ hoe
veelvuldig zijn die goedheden^ welke God aan
i;w Lichaam bewijft ! en.wat uwe Z\^\ betreft , die is
een lutneemend , cèn onuitfpreekelijk ^opt ge-
fcbenk / Let eens piet aandacht op de dieren des
velds. Die hebben geen vernuft [nog iets d?it
met zulk een verftand , ais het uwe % ip vergelij*
l^ng kan koomen], Hierom loopcn zij, in n^n-
lié domheid, zopder overleg d$igr heen 9 en moe-
ten den menfchen ten diehfte te Ihan. U'daarte-
gen heeft God de kracht ^ het vermogen , des
verjlands gefchonken , zoo dat gij voor u zèlyen
kunt zorgen; de fchepzels naar uwe befte over-r
leggipg gebruiken; Gpd erkennen ,* en Heipkunt
lieven en dienen.
••Ja Genaderijk God ! dat zij uwen naam tot
dank/ dat gij mij zoo wonderbaar gefchapen; mij
oogen en poren , verfland en zinnen gegeeven
liept f en dat ^ de allen tot nog toe onder-
houdt/
I
JQeQ^dienftderSSnderen*F.GéJPreL 13
houdt ƒ U wQle ik dienen met lijf en ziele ; over
uwe weldaden wille ik mij da^ bij dag verblij-»
den 9 en u met heel mijn harte hef hebben'% .
J o B X; II > 12* Hebt gij mij niet ds melk ge*
gooien^ en als een kaas dom runnenl met vel en
vleefch bebt mij bekleed; met beenen $n zeenu*
noen hebt gil mijjaamgevlochten.
Ps* CXXXlX!:.i4. Ik Imeu^ om dat ik j op
eene heel vreefhjke wijze , wonderbaarlijk ge*
maakt ben. Wonderlijk zijn unve werken y ook
weet het mijne ziel zeer wel.
VIJFDE GE S^P REK.
'Jp^ader. Gij zijt nu pas weinig jaaren op de wjie-
^ reld geweeft , mijn lieve Kmd / waarom zijt gij
toch niet eer onder de menfchen verfcheenen?
K. Dat weet ik in de daad niet.
V. Hing het dan niet van u af 9 waimèer gg
2oudt gebooren worden ?
JT; Neen/
V. En hoe lang zult ^j nog leevenf
JC Dat weete ik ook niet.
P^* Gij zegt wél, mijn Kind! want tóch zecf
velen fterven reeds in hunne vroegfte jeugd; en
vele volwaflene menfchen zouden wel gaarne lan-
fspt willen leven ^ maar moeten evetlwél fterven.
Daar dit dan zoo is , zoudt sij v^él denken , dat
de menfched zich zei ven konoien onderhouden?
JT. Neen zeker/ anderszins zouden zij buiten
twijfel zoo lang leeven » als zij wilden.
V. Onderhouden öw ibmtijds de dieren des
14- ^ <kfj^. DcXSi>ds^nji4&!Gnderen.
velds 2ich zelfs door eigen vermogen en overleg-
gina:?
K. Dat kan Ik niet gelooven.
/^'Zeer wet ! <le dieren hebben zelfs geen
verftand , ^n 2^ moeten fterven of Ichoon zij
tegenftreeven» Maar heeft ook de aarde ver-
ftand?
iT. Neen zij in 't minUe niet.
y. Kan dan ook de aarde zich zehrentet on-
derhouden?
K. Neen zeker , zij heeft zich zelvcii met ge-
fchapen.
:V. ]!9ii mijn lE3nd? zoo is het mtiidSkt men-
fchén, en met alle dingen, die gefchapen zijn,
zi] onderhouden ^ch. zelve niet, gelHk zii ook
zich zelve niet hebben voortgebracht. Het nangt
van God af, wanneer zij beginnen te zijn; hoe
lainig n] blijven ; en hoe zij gefteld zullen zijn.
— — Indien het eens eenige jaren niet regen-
de , zouden niet aïle de ^ewaffen verdorren ?
K. Dat zou buiten twijfel zijn.
V. Wanneer de zon de aarde Jiiet verwann-
de , zou dan niet alles v«ln koude verftijven ?
K. Ik g^oove ja.
V- Zoo is *t mijn Kind ƒ maar dit is *t nog niet
al; maar ponder de zon zou ook de aarde geen
gewafch voortbrengen ; want toch de zon veroor-
zaakt door tare warmte , dat het zaad in de aar-
de komt» dat bet boomen; bladers; en bloemen
voonbrengt , dat het Koom en andere Veld, en
Tuirtvruchten tot rijpheid koomen : is *er wel een
eenig menfch , die beletten , of veroorzaaken
kan, dat de zonne opgaa; dat het regenej dat
het Lente en Zomer worde f
JkCoisMaifiderKbiderpk V. Cf^rek. 15
K. Neen 4xt kxa nkt vaa eenig menfi:h ver*
nchc worden.
f^. Zoo is bet met i!e meefte diogen in
de waereld ; zij zijn en gefcbieden , zonder
dat eenig menfch defeelve (tear iMcn , of ver«
hindereD kan. God alken is het » die al?
les zoo beflkEt;^zoo icbikt als hét is , en ge-
Icbiedt; die dealerren haren loc^ » en de aarde
zonoefchijn en regen geeft; die eenige meulcben
doet we^ervco , ^m weden anderen doet geboo-.
nen wcideiu -*-i*-^ Ook u » mijn Kind/ heeft
God^ 'door ^ns, ntvc tSuders, het leven gegee»
veiu I^* is het^ ^ uw Lichaam ondertioudt;
die 11 fitjs £n draik uit de aarde doet voortkoo-
mén ; 4ie u voor kratikteid bewaart; en tot neig
toe verhmdert; dat ój niet , gelijk andere Kinde*
ren , weg fteift. Ói zöck toch door gchoocf
zaambeid en ^Ujt dezen beminl^'ken God ic be«
haagen / zie alles goeds , wat gij geniet 9 als een
gefchenk aan van zijne hand ! dank Kern met een
v^rbeqgd gemoed. Bemin Hem, tn vettra^ het
booze/ Qaat u van Hem onderwijzen, en geef
Hem al viio^ en indwtieerfte }eug4 mv^art/
gewen u aan Hem en heb vrede f ] Zoo zal Hij
u , zoo Imig 'ge • qp de aao^de zijt , van aUcs wir
&ij noodig hebt verzorgen , en ook dan 9 wannedr
ik fterven zal, uw Vader zijn»
Hand. XVII: 25. a8* 'T is God , Se allen
menfchen het leven den üdem en otle dipgen
geeft; en \Hij] heeft uit eenen bloede hetgant^
J'che ge/lachte der menfchen gemaakt , Wk op den
geheekn aardbodepi te woenen; befcheiden heb-
bende de tijden , te voren verördmerd^ en di
bepalingen hunner woningen ^ op dot zij den
Bee-
16 ri.Ge^ek.DeGodsiUen/l der Kinderen.
Heer e zouden zoeken 9 of zU Hem immers ta/len
in vinden mogten ^ hoewel Hij niet ver is van een
iegelijk van ans : want in Hem keven wij , en he-
weegfnons^ en zijn wij.
Mat TH. VI: 26 30. Aanziet de vogelen des
hemels y dat zij niet zaaien; noch maaien; noch
verzamelen in de fckuureni en uwe Hemelfcbe
Fader voedt no ff hans dezelve: «-^ gaat gij niet
dezelve zeer veel te boven\ wie toch van u kan ,
met bezorgd te zijn , eené el tot zijne lengte toe*
doen ? En wat zijt gij bezorgd voor de kkedingel
aanmerk de Leliën des Velas; hoe zij wasfcwn^
zij arbeiden niet noch Jannen niet i in ikzegg^
», dat ook Salomonn tn aUe zijne heerUjkhemj
niet is bekleed geweejl, gelijk ién van dezen; bir
dien nu God het gras des veldsy dat heden isen
morgen inden oven geworpen wordt , dzoo bekleedt^
zal Hü niet veel meer u kteeden , gij Kleinge^
kovigef
ZESDE GESPREK.
'p^ader. Wie onderhoudt u toch mijn Kind?
^ K. Mjn lieve God*
f^. Dan moet immers God bij u zijn?
K. Dat weet ik niet. •
y* Kunt g^j te huis iets doen en verrichte,
wanneer gg *er niet zijt?
JT. Neen*
^* Kunt gij over de Straat gaan 9 als gij niet
op de ftraat zijt
JT. Neen zeker niet*
F.
Dè Godsdienfi det Kinderen. VI. Gejprék. if
V^ En waar men niet is , kan men ook niets
doen? üT* Zoo is het zeker! waar men niet is
daar kan nlen ook niets verrichten. /^ Dus
ook, wanneer de menfchen hier of elders aait
het een of ander arbeiden , zijn zy 'er dan niet
bij ? K.. Ja zeker. ^* JilzQo ook , waar God
i^ts verricht^ daar is Hij. Nu onderhoudt Hij
immers, gelijk Gij weet ^ de Zon, de Maan, de
Aarde , de Menfchen , en alle dingen in alle de
jfeweften der wa-reld ; zég mij drtn nü een^ waar
is God? K. God moet dan Èoo ik gcloove oVer-
al zijn. F. Ja mijn Kind \ zoo is het in dé
daad , God is aan alle plaatfen tegenwoordig en
Hrj werkt overal, met zijne almagtige kracht»
K* Maar is dan God zoo groot, dat Hij boveit
bij de Zolirie- en 'ook hier beneden bij de men-
fchen t\]\\ kan ? V. God is niet zoo uitgeftrekt^
als Giju mogelijk verbeeldt; Hij is niet gelijk cèm
groot man , die van den hemel tot op de aarde
reikt; Hij is een Geeft, gelijk uwe Ziel. K.
Hoe! gelijk mijne Ziel, dan inoet dezelve oofe
overal ziift. y. Néenl Daarin is uwe. Ziel vaik
God onderfcheiden , dat zij niet overal is. Wan»
neer uwe Ziel het wil ^ kunt Gij uwe hand daa
niet beweegen? K. Ja zeker. K. Wanneer z^
wil kunt Gij ooku>y voqt niet verzetten? K. Ja^
V. Wel nu , daar uit kunt Gij dan zeker begrij-
pen, dat uwe Ziel, zeer naébij üw Lichaam,
moer zijn, is dat zoo niet? üT. Ja. Uit dit al-
les merk ik het zeker. y. En Gij hebt gifte-
ren , dit ook wel verftaan en begreepen , dat
een Schepzel • zich zelv niet onderhouden kan?
JC. Dat ftel ik vaft. V. Het is dan God al-
leen ^ dis alle dingen oisderhoudt? K. Ja. K
B Zoo
VL Gef^ek^IUGQdsiimfiderKmdmfn
%oQ werkt Hij dan overal en moet ook overal
zi|n. Dog op war wijze zulks toegs^it > kunnen.
wn niet klaar bevatten* K. Waarom toch niet ?
y. Om dat wij niet overal zijn en ons bekrom-
pen verdaird niet alles bevatten kan* Zop veel
16 ccl^ter zeker^ dat waar God werkt, tfij daar
ook is , en bij gevolg , dat Hij overal tegenwoor-
dig zij. Vergenoeg u dan daar m£de, dat ,
fchöon Gfj niet alles begri^t , de zaaken echter
in waarbeul zoo zijn als Gij ze eerfl begrepen
hebt ; ook de Heilige Schrift hangt 'er haar
Godlijk Ze^el aan.
Jersm. XXIII: 93 ^ 0,1* Ben ik een God 9an
fudnj 9 fpnekt de HESkBl en niet een God van
verre r zoude zich iemand in verborgene plaat/en
Jmnen verberg , dat ik Hem niet zoude zien ,
Jhnekt ds HEERE ? vervul ik niet den hemel en dê
Aard£ ^Jpreekt de BEERE?
Ps. CXXXIX: 7- IC. Waar zou ik lieen gom '
voor uwen Geejlf en waar zou ik heen vlieden
vwr uw aangezühte^ zoo ik opvoer ten hemel ^
Gij zijt daar , of beddede ik mij in de helle
Tiet Óij zijt daar. Name ik de vUugelen des
doffer fMs : woonde ik aan het uitêrfle der zee ;
éok daar zoude uwe band mij gelijden p en uwe
tegtehani zoude miihouden^
. . RoM. XI: ?fi. JTant uit Hem , en door
Hem^ en tot Hem zijn alle dirken. Hem zij
.ie heerlijkieii in der eev^igheial Amen.
ZE-
^ CM!(dief^d4fKitukren. VIL G^k. tp .
Z EVEND E' GESPREK.
Over de Altüeet&ibaid van God.
TE^ader. "Wie heeft u gemaakt, dat Gij ziert
^ kunt ? K. Mijn beminnenswaardige God,
T^. Derhalven ziet God ook zelfs mijn Kind?
JT. Ja zeker! hoe had Hij. mij anders kunnen
fcheppcn en mij deeze Oogen geeven om te
z\tw? V. Maar heeft God u alleen gefchapen?
J[. Neen Hij heeft alles gemaakt. ^. Zoo
moet Hij ook alles kennetr. K. Dat kan niet
anders ?ijn. Dan, hoe zou Hij anders alle din-
gen hebben kunnen manken? /^. En wie on-
derhoudt alle dingen? JC God alleen. Hij is
hgt, die d^n fterveling bet leven, en den adem
ïcbenktl P'. Dus moet Ood ook zekerlijk alle
dingen kennen l K. Ja, vermits Hij ze afie ge-
fcliapcn heeft en ook onderhoudt. P". Maar
wanneer Gij nu ^ in het donker ganfch alleen zijt^
ziet God u daar ook ? üT. In het donker ? dat
dau oök dcMfi en weet al wat Gij doet. Jt.
Nu begrijp ik het klaars God, flaat mij ook ia
den Nacht gade. ^. Maar wat dunkt 'u , zou
God uw Ziel onderhouden , en niet weeten , of
zij boos of goed ware, en of zij fchadelijkc dan
hcilzgame gedagten hadde. A. Ja. Al wat
B a God
^6 r/Zl G^fpi^ek. DeGodtdienJi der Kinaerem
God onderhoudt , dat kent Hy ook. V. Regtzoo
niyn lieve Kind! God onderhoudt uwe ziel;
is by dezelve, en weef alle uwegedachten, al*
Ie uwe begeerte; ook in de duifternifle kent Hij
dezelve, ül overWeegt dit alles met aandacht,
en behoudt deeze zaken in uw Harte! Bedenk
nooit eenig kwaad. Befmet u nooit metheimly-,
ke euveldaadeUi Wat zou het u baateu , of-
fchoon Gy alle menfchen bedroogt en men u voor
een oprecht menfch hieldt, zoo Gij iniuflcheil
in den grond een hoos en euveldadig menfch
waart. God kende u dan toch , en Gij koft Hem
iiimiïier behaagen. Hij kon onmooglijk uw lief-
hebbende Vader :^ijn. En wanneer Gij alleen zijti
geen menfch u ziet en Gij in het donker u be-
vindt, O I gedankt dan, mijn Goc| is bij mij;
Hij ziet alle mijne voorneemens, dies wil ik gee-
ne boosheid doen.
Ps. XCIV. 9* Zoude die de Oor e plant ^ niet
hooren? zou die de Oogen formeert y niet aan*
Jchouwen ?
Ps. CXXXIX. 1-6. HEEREI Gy doorgrond
en kent.my* Gy weet myn zitten en mynopjtaani
Gij yerjlaatvanverre mijngedachte. óij omringt
mijn gaan en mijn liften : en Gij zijt alle mijne
wegen ge wendt. Als V [nocti] geen woord op
mijne tongeis^ ziet HEEREI Gij weet het aUes^
Gij bezet mij van achteren en van voren: en Gij
zet uwe hand op mij* Oe kennijfe is my te wonr
eerbaar : Zij is hooge ik kan 'er niet ky*
ACHT-
JPeGod5dien{lderianderen.VIIL Gejprek.^j
ACHTSTE GESPREK.
Over de Eenvomoigbeid ^ Onmbtbaarbeid en
Almagt van God.
^^^ind. Is 'er geene mogelijkheid, om God te
• '^ kunnen zien? /^* Neen! mijn lieve' Kind,
God kan men niet zien, Hijisênzichtbaar. K. Wat
voor een Gedaante heeft God dan ? Fl Hij heeft
fanich geene gedaante. K. Heeft dan God geen
loofd, of geen Handen noch Voeten? /^* Necnt
Hij is onlichaamlijk* K* Hoe kan God mij dan
zien, als Hij geene oogen heeft? ^. Hij ziet u^
naar zijnen aart, beter dan Gy uzelf ziet; en
kent u iti en uitwendig door en door. Gij weet
immers , dat God alles , in en aan u onderhoudt
'en daar door, ook alles kennen moet; wat in ei?
aan u is. K. Ja dat weet ik; maar waar door weet
èn kent Hij alle dineen ? 7^. Door zijn groot ver-
(tand , met welke rlij alles doorgrond en weet*
JT- Maar indien God geene handen heeft hoe
fean Hij dan iets doen, ofte voorfchijn brengen?
y. Hevrinner u eens mijn Kind! toen God in den
beginne, alle dingen had gefchapcn, wilde Hy,
dat de aarde worden zoude, en terftond kwiim
zij te voorfchijn. Hij beval, dat 'er dieren , vis-
fchen en vogelen ontdaan zouden, en op eeqt
bogenblik kreegen zy hun aanweezen* God
heeft geen handen tot den arbeid noxiig : Als Hij
wil , zoo gefchiedt aljes , wat Hij wil. K. Dat is
^ B j tooh
i% VUiXefpfêh BsêifikSiMft^ Kmdtpin^
toch wonderlijk : V. Ja wel wonderlijk : Doch
cenigzins , kan Ik u dit 'begrijpelijk maaten»
Wanneer Gij wilt, is *t niet zoo, dan beweegt
zich uw oog , iiw mofid , of'uwtong? Herkoft
uwen Geeft ook geenc moeite , dat deeze leden
tip uwen wil beweegt v/oiden ? K^ Neen liet koft
mij geene moeite. V^ Zoo is het bij God , dien
^Imagtigen Geeft géleegen. Wanneer Hij wilde
2jQ\x de Zonne (lil ftaan of op zijn bevel vergaan.
Op zijn enkelen wenk bewegen zich de Maan ,
de Starren en de ganfchc Waereld , en alle haare
Schepzelem Wat een almagtige Geeft is God l
Zouden wij Hem dan niet vreezen, en gaarne
^ijtien wille doen? Spreekt dan dikwils in uw
harte;
O ! gij onzichtbaaren God l die raij altijd, en
jiog tegenwoordig zoo naêbij zijt, oBchöon ik
41 met mijne oogen niet kan aanfchouwcn, laat mij
ichter nimmer vergeeten , dat Gij bij , en in mij zijr.
Xecr mij geduurig doen, het geene u wélbehaag-
lijk is, op dat ik voor u we onziclitbaare en alver-
.mogende Magt niet behoeve te vreezen; 'maar
met een rechte blijdfchap daar over mag aange-
daan zijn, dat Gij o onzichtbaareGod! mijover-
til bijblijft en mij als mijn beminde Vader op alle
plaatlcn omgeeft en behoedt.
Joh. IV. 24. God is een Geejl en diehemaanr
'bidden y moeten {Üeni} aanbidden in Geeft en
waarheid.
2 Tim» VI: 26. Die alleen onfte^fUjkheid
heeft , en een ontoeganklijk licht bewoont : den
melken geen menfch gezien heeft ^ noch zien kan.
Ps# XXXni, 8: 9. Laat de ganfche aarde
fiwdcnHEEREyreeze*'* ^ ""^ "Ueinivoonersyan
de Mmetéi y wr He^ fcMkkm. Want Byj^H
tn het is 'er , Hij gèi0l m het fiaüt 'er.
w^^r^>.-NL.*
I^EGENDE GESPREK,
God baat tn flnift het iwaik*
^Sp^ader. Watmcer n intaiid «ofiiflet ooriddk
^ floeg; uw tyectefcrt i^j^egoum en ^ ^Bci^tó
wyz« benadeelde, zotidt G13 dttni^'kvvrtiJkBe^T
men? K. Zcl«cr, tou ik dat Icw^yk rteéineti.
7^. Wel nu,, zou dan dtn goeddoende 6(>d iftl
zuJke hoQte ftiMeti tt\ mïtechtniatige t^eeitijvftn
kunmen goedkeuren t?n een wetbeliagen daar in
neemen^ wanneer zijne fclicpteteft , beiPöeSi
en geplaagd werden f JT. Ganffch iriet. ^.ttatt
God jdau ntèt altés, wat maar eenigzlms «str
boosheid en ^önde^Hjkt? JT. :Zonder twyfdtaitt
Hij flat» f^. Waarom dan? X. Om dat daardoor,
iiine fcbepzelen bedroefd en benadeeld wórden»
/^. Is het dan wel geoorloofd kwaad te pJeegfin.
K. l^cen» t^. Waai'om niet f K. Om dat m^
goedfcCiod het booze haat* J^* ls1iet<y*n*èt^eêr
xuibetsbniendiijk • duigen te pleegen , dieGodl&is-
'iiaagen en in alle oprichte boos en fchaadclijk
zijn'? K. Ja zeker zulke dingen te doe!ifetet>«é-
nemaalen onbetaamendlijk en affchuwelijk. PI
Is dan niet alles wat zonde is ^ en daar naar ge-
lijkt, hatens waardig? K. Zeker, in allen dee-
ic. t^* Wanneer nu een Kind wederfpannig is;
liegt; en andere kinderen flaat en beledigt, wordt
het niet daar over van zijne Ouders ofdie 'er over
* ~ B 4 ge-
fi4 f^* Gefpreh De Godsdienft der Kindenn^
gcfteld zijn, billijk geflraft? K. Ta, zeker wordt,
zoo een boos Kind billiy^ geftraft. /^ Zou dan
God niet ook zoo billijk en rechtvaardig zijn als
f' bede mcnfchen; en het kwaad ftrafFen ? ÜTJa zck^r,
ly moet het flrafFen, naardien Hij het haat, en
het zijne fchepzelen benadeelt. V. Wel nu ont-
houd dan, wat Gij gezegd hebt mijn lieve Kind!
Alles wat kwaad is haat God, en is ook hatens-
waardig; onbeuamendlijk; fchaadelijk; en word
van Hen> rechtvaardig geftraft. Maar zeg mn
eens zoud Gij wel ooit iets , dat ongeoorloofd
is, met overlegging begeeren, om u dus delier-
de van uwen God te onttrekken , en u in de Oo-
gen van braave menfchen verachtelijk temaj^ken?
K* Daar yoor wil God mij bewaaren.
Ja algoeden God ! behoed mij voor alles , wat
kwaad is, en uwe Schepzelen benadeelen kan.
Behoed mij voor ongehoorzaamheid; voor lie-
gen ; voor traagheid ; voor nijd en boosheid je-
gens andere Kinderen , op^ dat ik u niet vertoor-
ne , en door U rechtvaardig geftraft worde.
Ps* V; 5. 6. Want Gij zijt geen God^ die
lufi heeft aan Godtoosheid; de hoozs zal bij u niet
yerkeeren. De onzinnigen zullen voor uwe oogen
niet béjiaan ; Gy haat alle werkers der ongerech^
tigheid.
RoM. II: 6. IFèlke een iegelijk vergelden zal
fia %yne werken^
l TIEN-
P^ Godsdknft der Kinderen. JT. Gefprek. t$
TIENDE GESPREK. ,
God bemint en heloont bet Goede. .
^T^aderi Wie heeft u dit Lichaam, deze Ziel
'^ en Zinnen gegeeven ? K. Mijn goedertierene
God. y* Maar waar toe, om 'er kwaad mede te
doen ? K. Neen. God haat alle kwaad en boosheid.
V. Dan zijn ze u gegeeven om 'er alle goede daa-
den mee te verrichten? K. Ja, daar toe heb ik ze
van God ontvangen, f^. Beminnen u uwe Ouders
niet , wanneer Gij naarflig en oprecht zijt ? üT.
Ja. K Meent Gij dan niet , dat de goede God ,
die u uit liefde gefchapen heeft , u ook beminnen
zal , wanneer Gij onderdanig: , gehoorzaam en
vlijtig zijt ? iC Ik hoop ja. y. En wenfcht Gij
niet bij God wel te ftaan, en van Hem teder be-
mind te worden ? K. Waarom zou ik dat niet
wenfchen ? /^. Wel nu mijn Kind I bevliitig u
dan , met alle oplettendheid , om fteeds veel goed
te doen , al wat kwaad en niet betaamelijk is^
van harte te fchuuwen en te mijden , en fteeds
gehoorzaam , tot den arbeid willig, zagtmoedig,
goedhartig en vriendelijk omtrent alle menfchen,
te weezen, Hoe méér goede daaden Gij verricht,
hoe meer Gij van God bemint wordt, en Hem
welbehaaglijker zijt; ja hoe meer Hij u zegenen
en verblijden zal. Merkt Gij dat niet, wanneer
wij onze Liefde fomtijds aan u te kennen gee-
ven? Gaan wij niet vriendelijk met u om, en
voegen wij u niet allerlei goede en aan£enaan>e
B5 . dia-
dingen toe? JST* Ja, ik zie zcerwpl, datGij tnij
Hef hebt. K Wel rni, loo handelt <3odof5k mijn
Eind I Hij is s^woon ^ dezull^n. welke veel goeds
vertiditen dok wedet vtlel göeas té b^toohen er\
bewijft hun, door deze zijne weldaaden, dat
Hij hen ïtf ftebbe* Zijt C^ ïiiét geruisen Vrolijk,
wanneer Gij vlijtig geleerd, of iets loflijks gedaan
licbt? K* Ja, tk ben dan redbi vergenoegd, f^.
Ziet I dit vergenoegen in uw hart koim van God,
die u voor «we vlijt bdooïït , en dit vergenoegen i n
iiwe £iete geeft. AlduBis God gewoon, in alle
saaken te bande1e^> Wie ^ichiclmndlijkgedraiigi:
en in fpijs en dntók oyerdaadig leeft, word K^
2iek; dog betracht Hy in bsiden de matigheid^ de
belöoning daar voor h eene tongduotrige en bt-
ftendige gezondheid. Wie goed doet, vreed^taam,
VrieoddqTk ^n gcd^klig is, Wordt van eenieder
bcmiftd ; doch wie DfHgehoorzajtm en twift^erig
'^h gedraagt , werd ge^tóat. Zoo betoont^God
•odk het goede; «n nog g^ootorbeloonii^en heeft
ïHi^ voor de oprechten en vJJoomen weggefegt ,
'M^eflte Gijan 't vervölo:, naauwJceiirigcr zitk-lee-
mi fceniien. Zult Ói n >&m niet verheugen ,
^öit eeue oprecht grondbeginfed goed «e doen ?
JST. Ja. Fl M«flrook ^ om Jïoo eeïfen wetdocndön
God vt behaagen ? JT. Ja zseker ^ dat is vooral m^
wenffoh eh begèéJte»
Odi goedcrtieteneGodl iBaafct öiij in ftaat,dHL
cleugdiaatn te leevcn. «Gerf mij veiiftand , op
dtft *k begrijpe wat u aangenaam ^n welbehaa^-
' lijk i^ij : imiiï boven al eene beieidwiWge ziel ,
"Cln ^mijnen vi'0es»eft leeftijd nwttig te hefteeden
''<èit iöt uwen dienft Mn te lèggtn , ^ten einde iku
'giMdJ^üd^ ^ijn eü U\^vm va^oge^
Ps.
Ps. LXI: 6. Gij hibt mij gtgeevhi dt trffi-
• niffe der geinen, dit nn^ennaamyretzen.
Ps. XXXIV: II. Maar dtè^nn HSERE
zoeken , hébben geen gebrek vaii tmig goed,
Ps. XXXI: !so. O hoe groot is uw goed dat
Gij weggelegt hebt , voor de geene die u vreezen !
dat Gi] gewrocht kebt^ voor den geinen ^ dieopu
betrouwen*
Ps. XXXIV: 12-15. Kornet Gij kiftSeren^
hoort na mij^ ik zal u des HEERENvreezelet'
ren.' Wie is de Man , die lufl heejl tenltevéh^
die dagen lief heeft ^ om het goede te 2n»n? Be-
waart uwe tonge van het kwaade ^ en uwe lippeh
van bedrog tefpreeken. Wjkt af yam het Jwaa-
de en doet het goede 5 zoekt de vrede to jMgt"^
na.
Ps. CXLVI: 8. De HEERE heeft 'de mM^
veerdige lief.
Spreuk. III:, 33. De i/loekdes BEEREN,
is in ^t huis des Godlozen : maar de wonmge det
Rechtveerdi^en zal Hij zegenen.
ELFDE G ES P R E K.
De Goedheid van God, onttnnt de mrkth
ting der Aarde.
"^S^ader. Indien de Aarde nier anders als een
• woefte Wildernis ware, en altijd aan koude
winterdagen en duiftere nagten onderworpen^
zou ze dan , wel eene aangenaame Verblijfplaats»
voor den naenfch zijn ? K. Dat zou zeer bedroefd
wee-»
5i8 XL Gejprek. De G$dsdien/i (krEJndete^^
weezen. V. En wanneer het -er altoos 20 heet
ware als in de warmde Zomeydagen , wat dan ?
K. Dan zouden wij het zeer be'naauwd hebben*
V. Merkt Gij nu wel 4, wat êene groote weldaad
het van God zij, daj d^ Zon de aarde verwarmt,
en alles verlicht en wij bij haar licht onzen arr
beid verrichten kunnen? Én hoe goed is het,
(dat op den dag de nacht volgt, die de aarde in
de Zomer verkoelt, endden menfch in eenefom-
bre ftilte doet uitruilen , om in den morgenllond,
met nieuwe Icragten weder op teftaan? Watw^-
re het ellendig voor den menfch , ipdien Hij , veeici
jaaren agter een , den verk^ikWenden flaap niet
genoot; en hoe onaansenaam wanneer Hij, ee?
nen geruimen tijd, beuendig, in eene branden-
de Zon en hitte mocft doorbrengen : in zulk ee.-
jie omftandigheid , zou eindelijk alles uiidroogen
en verbranden, K. Zonder twijfe^ alles. /^. MaaiJ
hoe fchoon verwiflèlea zich nu de Jaargetijden ?In
de Lente wordt den bevrozen korft der aarde
week en Icenig, dat men kan zaajen en planten.
Gras en Bloemen koomèn te vooTfchijn* De
Heefters en Boomen worden als met groen ge-
waad behangen en de fclioonkleurige Bloezein-
knoppen bekoor^ii het oog yan den Wandelaar.
De gepluimde Wildzang is vrolijk in het groen
der telgen; en heft bij beurten zijne toonen aan,
-De Runderen en Schaapen gaan in de weiden en
graazen in de malfche klaver. De Arbeider is
vrolijk op het veld en alle dingen hebben een
nieuw leven. Dan koomt de Zomeren maakt
met zijne warmte de' Vruchten rijp, en tegen den-
Herfft is de ganfche Aarde met den mildcn Ze-
gen van God bedekt»
13c
Üt GoMieüfl der&nderéruXl.Gefpfik. a^
Dtf Zm verguldt de Wijngaard Ranken*
En vult de troffen op met wijn.
De lucht zweet enkel ambrozijnl
H Gevoelt zendt zijn blijde klanken
, Ten Hemel : alle ding ontluikt :
De Hemel druipt : het warme Zuiden^
Blaajl Geeft en keven in de kruiden.
Waar van den ganfchen Hof doorruikU
Maar vermits hervelden de boomen niet altoos
vriichten kunneti voortbrengen , zoo heeft God
den Winter verordend , op clat de aarde van haa-
ren arbeid zonde uitruften. De koude is inzon^
derheid , ook zeer nuttig , vermits de lilcht daar
door gezuiverd en veel zicktens verhinderd wor»
den* Ltings dezen weg, heeft God alle dingen^
ten voord eele van het menfcbdom met de mter-
fte wijsheid ingeridht. Elke maand van den aan*
vang des voorjaarsi> tot den Winter, levert ons
haafc be^ondere vruchten en gewaflèn , tot on?
derhouJ en verkwikkingen. 'Er is op de gan-
fche aarde, in het Water en in de Lucht , niets
^00 gering of het is tot onzen dienft en voorded
gefchapen. ÜT. Jamaar, wanneer het in den Zo-
mer Donderd en den Bliklem verfchriktdenmcxi-
fchen? y. Het Onweder en de Donder, is ook
nodig, mijn lieve Kind! dé Donder beweegt de
aarde en maakt haar vruchtbaarder; en door het
BHkfemvuur worden in de lucht, de fchadelijkc
dampen verteerd en verbrand* De regen en ftorm*
winden reinigen den dampkring: en hoefrifch^en
tierig flaat, naeenig Onweer, alles op het veldi
God dan, heeft ook dat geenewatonsverfchrik-
lijkfchijnt^ en alle dingen , in alle andere gewcs-
ten
ten, t«n bffte g^fiphapen. K. Is het dan over de
geheele aarde, alg bijons? if^. Zonder twijfel.
Overal is het op de aarde dus geflelt; doch de
goede God , hetft toch zijne gaavcn , verfchillig
uitgedeeld , Ba dat zijne Wijsheid dagt aan elke
Landdreck uoodig te zijii. In heete geweften
waflen veele fcppige en verkoelende vruchten :
als CilTocneo , Meloenen , zoete Wijn Druiven
fcn diergelijkeh meer. In kouder yi^acreld deelen^
zijn t^le en groote Bodbhen , waar uit ïnen , ee-
Hen groQte voorraad van hout verzamelen kan ,
otü in den firengen winter, niet alleen de Ka-
mers en woningen te verwarmen ; maar ook tot
bet bouifven van Huizen , Schepen en andere ge-
ftiébten. In deze Ëoüchen houden zich veele
nvilde dieren fchuil ; welker Huiden , Pelten en
koftbaar Bont den menfchen 9 ten deele tot fic-
Riad, ten deele tot verwarming in de koude die^
oen. O^ eenige plaatfen wafl zoo veel Grain ,
dftt de eigenaars, een gedeelte daar van aan aui^
dere kunnen mede c^eelen* In andere Oorden
vindt B3en Specerijed, Suiker, gezonde en wcl^-
riekende Boomgcwafien, waar van het hout en
de fcbors toiyede zaaken nuttifl: , gebruikt wordt.
I^ aao grooüe Rivieren en meeren woonen,
hebben het geluk, dat zij met eenegeriijge moét-
te, cenen overvloed van allerlei foort van Vifch
vangen; daar zelfs van leeyen, en aan anderen
verkoopen kunnen. Alle wateren dan , zijn voor
het grootfte gedeelte, met groote en kleine vii^-
fchen bezet: "en in fommigen worden Kreeften en
finaakelijke Oeflers gevonden en andere foortftn
meer Zoo" beeft God ten nutte van bet menfcbp-
Sgk yeflaeht alle üca:den der Waerdd^ niet ee-
nen
•
ncn milden voorraad voorzien. Alles dient ons ;
alles, arbeidt» voor ons. De wtdken bcvogügeii
de aarde ; en de Zon maakt ze vrugtbaar. De
aarde brengt gewaflin voort; de cÈeitnJcevcn
van dezelve en de kleinfte dieren dienen den groo-
ten tot fpijze^ en die van middetoaadge foc^
weder de alfergrootften. Denïenfcheng5>ruiken
dezelve met alle de vruchten en gpwaflcn der
aarde« £n daar is ^een reMifh JchepTcl, die
niet een gededtr, van d«eze imlden voorraad
des Hemels ontvan^^: of wel van ieder zoo veel ,
dat Hij gelukkig zijn kan , wanneer Hij opregt
leeft en een vergenoegd hart bezin Owateeneii
overvloed van die wekladeo des hemels hebt Gf
reedts al ontvaos^n l God verzadigt u dagelijks
piet voedzaam brood; met vleefch en andere fpijê»
zen» Het friifdie water ^ bei^vens andere drani»
ken leHchen uwen dord. Die üstw verkwikt u^
Gij zijt vrolijk en tierig , wordt fterk en ^oot
en tot den arbeid geichikt; ei>» wioineer Qijn^
U zelven daar bij oprecht gedniagtf ?ijt Gij no^
een gelukkiger menfcb. Hoe vecle gUQflbewi|f
zen heeft God reeds aan ons betoond, zoudeQ.
wij Hem dan niet beminnen en :vaQ )iarte dark
ken ; ja zouden wij den wïl en de beveeleo va;^
zoo ecncn goed<;foei>den God^ nfct g^t vr^ig^d/^
en bereidvaardigheid opvolgen en verricbte» ? Jdi
menfchlievende fiei»clfche Vader ! al wat wij qf
aarde zien, zal ons uwe gunftrijbecsoedbeid her«
iQneren en tot een^ ge(&dige gidioorzasu^iheji^
(opwekken *
TWAALF^
it in.(kfprek.DèÖoMenfldeirtCmderefi^
TWAALFDE GESPREK.
t)e fPtjsheid en Goedheid van God wegens dé
Inrichting der Aardg&uoajfen , Wtl*
de en Tamme Bieren , in drie klei^
ne Aanmerkingen^
Ëeris, op eencn fchoonen èfizeervfoegehöior^
gen , m *t begin van de aangcnaame Lente ,
reedt de Godvruchtige Vader met zijn Kind ^
na een afgcleegen Landgoed. Het was in de
fchemering van den aanbrekenden Morcenftond*
O hoe fchoon is de Hemel \ fprak het Kind ! J^
jnijn Kind/ aiitwoorde de Vader 5 de Hemel is bui-
ten fdioon, maar och werd het u eens vergund^
den plracht en luider van die Hemelen te aan*
fchouwen , waar in de zalige Zielen , bij God
zich eeuwig vergenoegen! Dan God heeft on^
ook door den uitwendigen glans' des Hemels wil-
len verheugen ; en niet alleen verheugen , maar
ook voordeel willen aanbrciïgen* De Zon is nog
niet opgegaan, echter kunnen wij op den weg
zien , is het zoo niet ? K. Ja zeker. V. Dit nü
ontHaat daar uit 9 vermits de flraalen derZonne,
de wolken en dampen of waterachtige deeleir, in
de bovenlucht, zoo fchoon befchilderenpn eenen
bekoorlijken glans geeven: [en zij nu meer of
Siin, door den dampkring geboogen> ons van
DeGodsdienft der Kinderen. XIL Gefpreh 33
püntiGii glans voor eerft een klein licht doct^
gewaar worden, tot dat wij ons eindlijk irt
cenen volkomen dag bevinden:] en dit veroor-
zaakt dan , dien aangenaaiiiën ch vóordeeligeii
inorgen. Met welk eene Wijsheid , heeft God
dit aldus ingericht ? dat het aan den hemel eertt,
een weinig begint te lichten , eer de Zon te
Voorfchijn komt? Want indien; na ectien dui-
fleren nacht, in een óogenblik, de Zon met al-
Itn haaren glans, tö voorfchijn kwam, zondert
ónze oogen verblind worden, en daar door veel
nadeel lijden. Ziet Gij nu wel , hoe langzaam ^
hoe pragtig komt de Zon te voorfchijn? Hoe
Aangenaam is ieder landftreek hier op aarde i
waar Gij uwe oogch nu heen wendt ; De hoog6
bergen zijn met flruikcn en boomen bedekt en
alle ftreeken en velden met groene kruiden vdr-»
fierd. Alle déeze dingen dan, die thands onze
harten, door hunne fchoone gedaante bekooren^
iijn tot onzen virelftand van God.gefchapeii. De
bergen trekken de dampen der lügt naar zicbi
en dus ontftartn op dezelve , de wellen ea
oorfprongen der Wateren en Stroomen. Zij
zijn eene befchutting tegen geweldige Storm^
winden en geeven eene verkoelende fchaduwe iii
de heete zomerdagen^ Inwendig befchouwd ^
iijn 'er hier en daar groote fteëngrocven in, waat
uit wij huizen bouwen; en op" andere plaatfen
van dezelve, vindt men ijzer, lood, zilver,,
goud , verwrtoffen en andere nuttige dlngeii
meer. De oppervlakte der bergen , is niet zel-
den met groote boflchen bezet, die ons hout le-
veren, tot verwarming in den Winter; en oitt
onze fpijïen Cu dranken te bereiden ; inzonder-
C heid
%/^XIL Gefprék. De G^dsdUnfl der Kinderen.
heid ook , tot den opbouw van huizen en tot
gebruik en vervaardignig van meer andere nodi-
ge zaaken. Schier overal zijn de bergen, en
höuvclen , met eene ontelbaare menigte voedzame
en gezonde kruiden en gras bedekt, waar van in
fommigen een bezondere zegen ligt ; terwijl zij
allen op zich zelven bij uirftek nuttig zijn. De
wortelen van veelen derzelven , dienen tot ge-
neesmiddelen ; ook weï tot Ipijzen. De bloe-
iemknoppen, bckooren het oog, e» hunne geu-
rige reuk , [door eene fijnere iiitwaafeming , en
in de lucht verfpreide onzicbtbaare deeltjes ver-
oorzaakt,] verwekt aan de ziel eene verkwik-
kende aandoening. De fteclen en bladen van
fommigen zijn niet alleen , een gezond voedzcl
voor het vee ^ maar ook zeer dienffige midde-
len in allerlei krankheden» En wat dezen groo-
tan en wijduitgeftrekten Velden belangt, welke
metkoorn, boekwijt, gerft, en andere planten
bekleed zijn , wat eenen rijken overvloed gce ven
zij ons, door de oneindige en alles te boven-
gaande goedheid van God ! en wat eene mcenig-
te van veele voedzame fpijzcn en dranken kun-
nen wij 'er van bereiden ; Hoe gezond en ver-
fterkend is het gezegend Brood, dat van Tarw
en Rogge gebakken wordt, en hoe v»;onderlijk ,
dat wij het zelve nimmer tegen worden, fchoon
het daaglijks door ons gebruikt , en zoo menig-
vuldig gegeeten wordt.^ In alle gevveften der
aarde kunnen deze nodige en heilzame Vruch-
ten o:ewonnen worden ; Vcelc duizendmaal dui-
dende menfchen Iceven 'er xan , en hebben 'er
hun beftaan uit : en op dat 'er niet ligt gebrek
mn brood ontdaan zoude , heeft God het dier
wij
De (kdsdknft der ISnderen.XU. Gefprck. 35
wijze mg^Ticht , dac één enkele graankorl , zeer
veel andere; fomtijdii 30; 40; ook wel 60, of^
noch meer te voorfchijn brengt. K. Maar op
welk eene wijze gaat dat toe ? /^* Ziet Gij niet
daar voor u, hoe de bouwman bezig is, om
met den ploeg , de aarde te bearbeiden ? Een an-
der gaat achter Hem en werpt het zaad in den
grond : Dit zaad wordt in cie aarde eerft voch-
tig , daar na zwelt het , waar door den bnitea-
ftsn baft van het zelve van een fplijt. Dan ko-
men uit het inwendig deel kleine liairachuge
vezeltjes of worteltjes te voorfchijn , die in de
aarde dringen en het voedzaam Sap uit den grond
inzuigen, waardoor uit het reeds week en pas
ontwikkeld zaadkorreltje , een klein fcheutje te
voorfchijn komt, *t geen van dag tot dag op-
waards fchiet; grooter en fterker word; en m
zich, alsincenen koker, de nieuwe zoolang
bewaard , tot dat zy door haare fterkte lucht en
^on verdragen kan. Dan kruipt de koomaar uil
zijnen halm , als uit zijne Icheede te voorlchijn ;
Word rijp en voor ons tot fpijze gefchikt. é rtoe
menigmaal zijt Gij , met deeze voedzaarae ipi j^
Ze verkwikt en verzadigd geworden! Zult Gij
dan voor iedere beetebroods, uwen God niet van
harte danken? zult Gij niet alle krachten, welke
Gy door dit voedzel en het genot van andere
fpijzen erlangt^ ook niet daaglijks aanleggen,
tot eere van uwen beminden God en tot voort-
zetting van aHe deugden en pligten , die Hem
welbehaagen ? Ja zult Gij niet gaam , -aart uwe
arme raedefchepfelen van het uwe iets mededec-
len, daar Gij zoo zeer, in overvloed van God
gezegend zijt? God geeft en doet ons veel
C a goeds
Xn.C0^f Dt GvbMaiBier Kindereik
goeds^ mijn Kind t Iaat ons dan ook goed doen ^
Jterwijl God go^ 15^
II.
. Onder dit C^fprety waren de Vader en bet
Kind nabij een ooiTchaadjeii gekoomen» Wat
2ijn dat ?oor groote dieren .riep het Kind^ die
soo (hel het4)^ch inloopen ? Aan deeze dieren
antwoordde de Vader ^ kunt Gij de Wij&heid en
Goedheid vab uwen God ^ gemaklyk leeren ken*
nen* Dit bofch moet Gij aanzien als een Staid ^
waar in de wilde dieren hunne, woningen heb-
ben« God Iaat hen daar in gebooren worden ;
daar in opwaflen , en maakt ze daar in vet ; zoo
dat de mei^ch geene moeite daar aan beileedt,
dan dat. Hij dezelve range «n tot fpijze bereidt*
Dog vermits eenige van deze Schepzels voor den
memch gevaarlijk zijn, heeft Uod, hun een ze-
kere vrees, voor ons ingeplant, waar door zij
Toor ons vlieden^ De wijze Sdiepper heeft ze
ook met een fterke natuur voorzien , dat zij deti
regen , den wind en allerlei weer kunnen uit*
ftaan. Hij heeft ze een zeer dikke huid gegee-
ven, die, van fommigen met zeer ruig hair,
van anderen met koftbaar bont bezet , daar toe
ftrekt , dat zij in den Winter niet bevriezen. Ein-
delijk heeft Hij nog fommigen met fcherpe tanden j
anderen met hoornen en fterke klauwen toegé-
mft, op dat zij zich zouden kunnen verdedigen.
Alle deeze dingen dan heeft fle wijze Maker,
zoo ingericht , dat zij ons mcnfchen nuttig zijn
en tot voordeel verftrekken. Het vleefch van
fommige dezer dieren eeten wij j van de huiden
Be GodsdUnp der Kinderen. XII. Gefprek. 37
maaken wij dekens en klederen ; van de hootr
nen en het vet van andere dieren geneesmidde-
len ; ja alles aan dezelve is tot ons voordeel ge-
Ichaapen. Op dat wij ondertuflchen , medehel-
pers in onzen arbeid hebben zouden , en in nog
grooter gemaklijkheid Iceven ; heeft God ande-
re dieren eene zagtere natuur en tammen aart ge-
geeven 9 waardoor zij zich bij de menlchen op-
houden en hen dienen. De trouwe Hond Waafet
tot onze zekerheid , en helpt bét wild vangen ;
het moedig Paard draagt en voert ons , tot meer^
der gemak van onze lichaamen van de eene na
de andere plaats ; de Stier ploegt ons land ea
brengd de land- en andere Vruchten in de Schuu-
ren ; de Runderen geeven ons melk en boter; de
Schaapen boven dit nog wol voor klederen ; em
eindelijk dienen de hairige en wollige vachten eii
hulden van deeze en der andere tamme dierem
pus tot kleding , dekzel en huislifké noodwen-»
dighedem Wat is niet het vkefch deezer die-
ren van een' verfchillenden fmaak en reuk , op
dat het ons niet walgen zoude of tegen ftaan^
wanneer wij geduurig .eenerlei foort aaten 1 op
>vat menigvuldige wijze kan men het niet beren
.den ! of wat eene wonderlijke zaak is het fnija
Kind l dat 'er nog geen eeniJ5 foort van nuttige
dieren, door zoo veele duizcnde van eeüwciB
heen , van de fchepping der waereld af, uitge-
ftorven pf geheel uitgeroeid is; offchoon allo
menfchen dagelijks van het zelve eeten. Welk
een bewiis van de Goedheid des Allcrhoogften,,
die aan de meeftc deezer dieren zoo een fchoo-i
}ie geüalte en maakzel van lichaam gcgeeveit
hepn ; dat zij onze oogen , wanneer wijze aani
C 3 21911.
3$ ;^. Cefprek. De Gods^mp der ISndaretu
zien eti befchouwcn , vennaïikcn , en onze Zie-
len in verwondering weg rukken. Zie eens dat
fchoon zwart en glimmend Paard, hoe deftig
het den hals om hoog heft , en met den voet
ftapt ! Hoe wel gemaakt is een ftérk Hert met
zyne hoornen! Hoé buigzaam , gedwee en
wel geleerd is menig ras van Honden I Doch al-
le deeze fchoonheden der viervoetige Dieren , wor-
den nog overtroffen door de fchoonheden en ge-
daante der Vogdeh» Befchouw maar eens met op-
merking die Duif daar ginter in het veld , hoe
fchoon en wonderlijk zijn de kleuren op baare vleu-
gelen gefchakeerd ! Wat een gouden gloed le^t 'er
op de vederen vanden hals 9 nu de zon haar itraa-
len daar op fchiet ! Wanneer Gij eens recht kolï
begrijpen, hoe kunftig, de Vogelen inwendig ge-
maakt zijn, ora zichinde lucht op te heffen en te
Vliegen , dan zoudt Gij over de oneindige Wijs-
heid van God noch meer verwonderd zijn. K. 6
Verhaal mij dan nu het een en ander daar van.
f^. Dit ga^ zoo gemakfijk niet, mijn Kind I Gij'
moeft eenen ontleeden Vogel, met nlle liijne leden
' voor oogen hebben, dan zoudt Gij de zaak een
weinig beter begrijpen, dan ik thands in (laat ben,
om 'er u met eenigc woorden iets van te zeggen ♦
Om evenwel uwe nieuwsgierigheid te voldoen ,
' 200 begrijpt dit. De borfl: der Vogelen is, nament-
lijk van ligt been, 't geen zeer zagt en krakebeen-
agtig is gemaakt; ten einde zij zeer gemaklijk ,
door de lucht zouden kunnen vliegen, dezelve bij-
na eveneens doorzwemmende , gelijk een Schip*
door het water voordfnelt* De halsbeenen zijn
vatten klein en heffen zich over de borftna boven;
aan dezdve is de kop en fpi^ fnavel of bek vaft-
f>e GoisMcf^ der Kinderen. XIL Gefpreh ^
f;ehegt , door welk wonderlijk maakzcl, de vogel-
en jdc lugt zeer gemaklijk kunnen doorkHeven
en gezwind vooruitfchieten. De pooten zijn dua
en teder, ten einde zij niet ligt, door grovea
maakzel van beenderen nederwaards zakken zou-
den. De vleugelen kunnen zij uitbreiden en fa-
Hientrekken , en met den ftaart , {^ie hun even
als het roer aan een Schip dient] kunnen zij
hunne lichaamen zwenken en keeren na welke zij-
de zij willen j en op deeze wijze alle bewegingen
in de lucht maaken , die zij nodig hebben, D«
Vogelen, die in \ water leycn, als Eenden,
2waancn, Ganzen en andere meer, hebben aan
hunne pooten , een brecde vleefchachtige huid.,
welke zij uitbannen en zich daar inede in \
zwemmen voorthelpen. Men zegt dat 'er van
deze Vogelen wel 500 zoortea zyn* Elke foort
beeft een andere natuur, een andere ftem, ec»
andere vlucht , en bemind ieder , jmeeftal , een be-
zonder foort van Ipijze; bun vleefch is ook,
van een* bijzonderen fmaak. God heeft ze even-
wel niet alleen tot fpijzen voor ons gefchikt,
maar ook veelen van dezelven , tot ons vermaak,
j^hetzij zij ons bekoorcn door hunnen uitmunten-
den vederpragt , of door het vcrruklijk geluid,
van hunne oorltreelende gorgels.] Hoor eens
mijn Kind ! waarom zingt de Leeuwcrk zoo vror
lijk ? waarom ftijgt hij zo hoog in de lucht , en
verheft daar zijne ftem. ö ! Hij dankt zijnen
Schepper, die hem gemaakt heeft , en wekt obs
door zijn zingende toonen op , om ook God cc
danken , die hem voor oos fdhiep«
Goeddoende God ! boe veele weldaaden,
liebtGij, ovcrde^antfche Aarde voor oiis ten
C 4 . toon
r
'40 XI L Gefprek. De Godsdienfi der Kinder f^n^.
toon gefpreid! hoe veele doorflaande bewijzen
Van uwe Liefde en Goedheid hebt Gij aan ons
getoond 1 Bewerk ons, doorhooger Geeft be-
zield , dat wij alle deze Schepzelen in uwe vrec-
zé, met een vrolijk harte genieten mogen, U
daagiijks daar voor danken en met ):en kinderlij-
ke ootmoedigheid dienen*
III.
KinL Daar zoo even zeide Gij , dat de Leeu-
werk God dankte , weet hij ook iets van God.
V. Neen mijn Kind! De dieren hebben geen
verfland , geüjk de menfchcn , en zijn niet ge-
fchikt, om onzichtbaare en geeftelijké dingen te
kennen. Zij weeten niets van de Deugd , van d^'
Ziel, van den Godsdienft of van God. K.
Waarom heeft God dezelve , ook geen verfland
gegeeven ? V. Zijn de dieren niet in de Wa^-
xeld , tot ons gebruik en dat wij 'er van leeven?
K. Zeker ja. Fl Wel nu, indien zij verfland
ïaddèn , dan zouden wij ze niet durvefi flachten
noch eeten. Zou het wel billijk zijn, wan-
neer 'er een rover kwame , en U wegname,
om te flachten en te eeten? K. Ganfch niet,
éülk een was een haatlijk menfch. J^. Waar-
om is het dan niet zoo haatlijk , als iemand een
Jong Lam neemt, en dat flacht en eet? jf. Dat
lis itnmers een dier. V. Wel nu, wanneer de
dieren verfland hadden, zouden lij ook riiet den-
ken, ó wat aflchuuwelijke menfchen zijn deze,
die ons daagiijks flachten en eeten. Zouden zy
eindlijk niet met elkander raadplegen en zich
Verbinden. Ja zouden zij niet in groo^e nieuigr
^" ■ ■' * ■ ■ te
JDe &od$dienfl der lendenen. XII. GeJpreL 41
te te famen rotten , ^en de menfchen dooden en
vernielen, K. 6 Wat is het dan goed , dat de die-
ren geen verftand hebben l y. Ja zekerlijk ij?
het goed, |iiyn Kind! w\j toch konden en durf-
den dezelve anders ook geenzins ns^ar onzen wil
gebruiken , om door dezelve beide in onzen nood*
druift en in ons gem^k te voorzien : En dit was
eigenlijk de oorzaak, waarom God de dieren
gefchapen heeft , Daarom fprak de Heer ook
toen Hij de menfcb gemaakt hadt : Gen. i. 28.
Hebt hetrfchappij Qyer de f^Jfchen der Zee en
over *t Gevojelte des Hemels , en over al het Ge»
dierte dat op de Aarde kruipt. Dat wil zeggen ;
gebruikt dezelve naar uwen wil, tot uwe nood-
druft en onderhouding des levens. K. Dan zijn
'er de dieren, in dezen ftaat, wel zeer ongeluk-
kig aan, vermits God hun geen vernuft gegee-
ven heeft. /^. Ja vaft , zij zyn op vernaê niet zoo '
gelukkig als wij ; ook zijn zij tot het eeuwig leè ven
niet gefchapen. Dan dit 13 echterookwaar, God
^èeft huii op een andere wijze n^et een vernuft
voorzien , waardoor zij , zoo lang zij leeven ,
peenige Gpedheden en ^ardfchc gerieflijkheden
genieten. 2ij hebben ook alle vermogens, die
tot onderhouding van het leven nodig zijn. JT»
Pn welk zijn die? F'. Ik zal 'er u in *t vervolg
v?el van verhaalen. JT. Verhaal het mij nu üe-
ver. /^. Gij kunt het toch niet alles begrijpen.,
gelijk ik u te voren reeds gezegd hebbe. Doch
om u te voldoen , zal ik u eenige dingen , van
^e wonderen Gods , die in de dieren uitblinken,
verhalen. Hoor djn wel toel Hoe veel moei»
te moeten de menfchen aanwenden , tot zij een
kiiid het gaan leeren* D^ dieren in tegendi^el
C 5 ZOQ
^%XII. GefprehDeGodsdienfl der Kinderen.
zoo haaft lij op de Waereld koomen , (laan op
hunne pooten en loepen daar heen. De jonge
Eenden behoeven niet eerft te leeren zwemmen ,
maar bezitten dit vermogen ; zoo dra zij geboo-
ren zijn. De Spinnekop heeft nooit in het wee-
vcn van haar web ecnig onderwijs gehad en weet
het echter van zpo eenen kunftigen draad famen
te (lellen dat het (lerk genoeg zij om vliegen en
muggen daar in te vangen, welke zij, wanneer
haar hongert, tót fpijs gebruikten daarvan eet ,
het oveifchot windt zij in één , en voert het naar
het bovenfte gedeelte yan haar gefppnnen web.
Alle dieren weten , uit hunne natuur ^ de plaats
waar zij hunne fpijze zoeken moeten : en de wij-
ze op welke zij ze zullen vinden* Zij verftaan ,
zonder ondemchting , wat voor hun goed en
kwaad; gezond en fchadelijk i$. Zij maaken
hunne holen en neden , en weten hunne Vijan-
den zeer behendig te ontgaan. Zij gebruiken
hunne hoornen, klaauwen en agterde pooten,
zoo goed zij maar kunnen, om zich te verdedi-
gen. Zij weten, gewond of gekweft zijnde ,
zich zelve te geneezen; reinigen zich van alle
vuiligheid; en brengen of werpen de dooden uit
hun gezelfchap weg* De Viflchen leggen hun-
ne eieren «an den Oever, in het modderagtige
gedeelte van den grond , dair de zon hen het
gemaklijkfte kan uitbroeijen» Veelc bloedelooze
dieren en vliegen , leggen dezelve in de hoilig-
faeden en kleine fpleeten der boomen ; en zelfs
in de huid van fommige dleïen ; of zij vergade-
ren dezelve Wj een in de aarde , en brengen 'er
cenigvoedzel bij; ten einde de jonge diertjes,
wanneer zij gei>oören zijn , hun fpijs terfloitd
daar
BtGodsdiet^ der Smieren. Xlï.CêJj^ék. 43
dnar aan vrnden zouden, Kenige Vogelen , be^
geevcn zich , tegen dat de winterkoude berint
verre weg, over Zee, na wanner landen. Ver-
fcheidene foorten van Vliegen en Kevers, begra-
ven zich 5 öf kruipen diep f n den p;rond , öf in
de fpleetèn van oude vervallen muuren; flapen
daar den ganfchcn winter door, tot de Len-
te aankomt , wanneer t\\ weder een nieuw
leven ontfangert. Dus weet ieder dier, zon-
der vcrftand , door eene tiAtuurlijke en goede,
neiging , wat hem te doen itaat 9 om zijn leveil
te onderhouden ; zijn jongen voott te brengen ,
en zich voor alle dingen , die hen fchaden kur^-
nen, te hoeden. Hoe goed is God dan, dié
pok zoo liefdcnrijk voor de on vernuftige fcbep-
zelen gezorgd ; voor de onderhouding van hun
jeven alles bereid , en hun zoodanige vermogens
gegeeven heeft, dat zij hunne nooddruft met ge-
noegen verkrijgen kunnen. Het is dan zeker
inijn Kind l het moet den dieren zeer aangenaam
zijn, wanneer zij, op dceze wijze, hunne fpij-
zen neemen en eeten kunnen. Smaakt u dat
tiiet goed, wanneer Gij met aangenaamen koft
iiwen honger ftilt ? K. Ja zeker / y. Wel nu
^e dieren hebben 'meed allen hun reuk en fmaak
en krijgen honger, gelijk wij, zouden zij dan
ook niet met fmaak eeten? Hoe vrolijk hup-
pelen en fpringen de Runderen in het veld, en in
de weide en de Vogelen door het groene lom-
mer der boomen? Zouden alle dceze dingen
ons dan niet opwekken , om den goeddbenden
Schepper te prijzen ? Zouden wij ons dan niet
met bun verheugen , en noch meer dan zij , tot
fclijdfcliap en verwondering aangefpoord worden ,
^ ' daas
'H4 XILGcfprek.DeGcasdienflderlQndef-^fff^
daar God alle deeze dingen voor ons gemaakt.
heeft. K. Ja waarlijk. V* Heb ik dan nier
met rede gezégd , dat de Leeuwerk met zijn ge-
zang den Sch(^per loove en ons uitlokt om Hem
te pi ijzen? K. Het is zoo, maar indien hij nu
geen verftand heeft? V. Gij mijn Kind hebt
Tcrftand, en God heeft u, wij, en alle men-
fchen, boven de dieren verhoogd, en u naar
zijn beeld gefchaapen; op dat G^ u bevlijtigt,
pm goed , heijig en oprecht , als God , te wor-r
den en Hem uwen Schepper te beminnen en
ftecds te eeren. d Vergeet dan dit groote voor-
jccht niet , maar leer uwen God , altoos , meer
en meer üit de fchepzel^n kennen I Dank Hem
jfteeds in u harte, voor alle oneindige Goedhe-
den , welke Gij door deze Schepzclen geniet.
Oebruik dezelve matig en fchat ze hoog; zi|
zijn een werk yan uwen Schepper. Maar ver-
heug u veel méér dat Gij een menfch zijt; gc-
fchapen voor den Hemel en de z^ilige Eeu-
|vighe}d.
Pn CIV: !?•
Ik zal, 550Ö lang ik 't levenslicht geniet;
. Gods moogcndheid verheiFen in mijn lied;
Ik zal mijn' God met lofgczangen eeren,
Terwijl ik nog op aarde mj^g verkecren^
Mijn aandacht ^al op Hem geveftigd ftaan ,
En met vermaak zijn grootheid gadeflaan.
Jk zal mij in den God mijns heils verblijdden,
En,dag opda&aan tjem mijn Pfalmen wijden^
DEU.
De Godsd. der Kinderen. XHL Gefprek. 45
DERTIENDE GESPREK.
Over de fVijsbeid en Goedheid van God^
omtrent bet famenftelfel van bet menr
fcbelijk Lichaam.
^Tj^ader. Waar door onderhoudt God u inijfi
^ Kind; is het niet door fpys en drank? a.
Ja« y. Waar gaat dan de fpijs heen, als Gi|
ze inneemt of opeet ? iT. In de maag. F. Enwac
gaat *er dan in de maag [om , wanneer 'er de fpij^
eu drank in is? K. fiat wcnfch ik wel te wé-
ien« A^. Wel nu mijn Kind, indien Gij wel eil
i»et aandagt toehoord , zal ik u alles verhaalen. K.
6 Doe mij het genoegen en verhaalt het niij dan.'
P'^ De raaagiszoükuriftig.toegefteld, dat zij zicH
altoos beweegt en de fpijzèn verbrijzelt, .lii
dezelve is een warm fap , 't geen de fpijzèii
helpt oploflcn ; de koude dranken verwarmt en
alles ondereen vermengt. Dan gaac het grottle
gedeelte der fprfze , in de darmen, die in het on-
derlijf leggen , en de voedzaamfte en befte lappen
verdcelen zich f zoo dut het geen in de macafg
overbleef, in de aderen en andere buizen vón
het gantfche lichaam wordt omgevoerd. Is heft
«iet wonderlijk , dat dit alles bij ons zoo toegaat ,
dat fchoon wij klaer en belder water drinken en
verfcheide foortcn van fpijzen en dranken ge-
bruiken, die allen in rood bloed veranderen;
dat ieder fapachtig gedeelte der ingenomene fpij-
zèn en dranken i iia die plaats gaat daar het be-
hooit^
4^ XIII GeJ^. De Qkfêd. derKkukrdn.
hoort 9 en dat het bloed '^ altoos zóó wel gere-
geld door de aderen heen vloeit.
Mogt het u gcgnnd worden^ het menfche-
lijk lichnam , geheel en al , inwendig te zien ,
hoc zoudt Gij u over de grootc wijsheid van
God verwonderertl ÜT. Ik bid u toch Vader l ver-
haal mij nog meer van zulke dingen I /^. Voelt
Gij niet aan de linker zijde van inrvre borft , dat
daar altoos eetie klopping zij? JT. Ja, dat iö
mijn hart; maar waarom klopt dat zoo, en waar
uit ontftaat die beweeging? f^. Het hart is
uit verfcheide Aderen en zeer vafte Vleefchagtige
deelen zoo wijslijk te faamen gefield i dat het zich
beftendig opend en foefluit ; uitzet en te famen
trekt: Ên terwijl het twee hoUigheden. heeft ,
ontvangt het het bloed in de ééne ^ en flort het
door de andere wederom uit. K. Waar komt
dan dat bloed van daan , 't geen uit hét hart
vloeit ? F'. Door de Polsader loopt het in de
long en door een andere wordt het door het
jjantfche lichaam verdeeld en rondgevoerd^ X.
Waar is de long? P\ Zij legt aan beide zijde
van het hart, en maakt en vult het inwendig ge-
deelte van de ' borfl. Zij dient mijn Kind om
de lucht in en uit te ademen, en wel voor-
naamentlijk om ons leven te onderhouden; want
wanneer de menfch geen lucht meer in of uita-
demt , ftaat het hart (lil en het is met Hem ge-
daan.
Vervolgends wordt in dezelve het bloed door
de lugt te gelijk verkoeld, en eVen daar door
digter in een gedrongen. Naardemaal de mee-
gedeelde verkoeling de uitzetting , die altoos een
gevolg der warmte is, doet ophouden, of im-
De Cedsd, der Bnderen, ZUL Cefprék.
mers pleegt te matigen ; ftraks hier 09 word de
Chijl, dat is dat melkafchtig fap, dat uit de
gekleinsde en in de maag verteerde fpijze geboo-
ren, en door de opflorping der zoo genaamde
Melkvaten aan het bloed was meegedeeld, en
200 naar de lorhg gevoerd, behoorlijk met het
bloed vermengd ; dat bloed vervolgens door de
longadereri naar het hart gevoerd , van waar bet
te voren doch langs eeneu anderen weg , was
afgedaald, en met eene verbazende fnelhcid (a^
aan alle de bczonderc gedeelte van het Lichaam
medegedeeld.
Wat de Gal aangaat ^ deze is een zeer fcherp'
en bijtend fap^ dat in een zeker vlies of Waai*
jenbedooten zijnde, van daar, door de dry,^*
king der met fpijsgevulde maag telkens in, eene
200 groote hoeveelheid aan den waatfyingmgfn>
iaarm
{m) DeNatuurkuüdigeahebbenopgeroerkffdat de ^m»
loop van het bloed door ^cc gebeele Lichaam nist ineer
tijds behoeve dan (lechts vijf ca een half miouut,
en *er bij eiken polsflag omtrent a oacen bloeds uxc
hét hart worden uitgedrercn. — Lccrmccfters der
jeugd, welke daar toe gelegenheid hebben, kua«
hea zich met vrucht aangaande den omloop des
Bloeds en alles wat in dit Hoofd ftuk noopends de
ontleding vaa kct mcnfchlijk Lichaan geze:rd is. be-
dienen van Johaa Gottlob Krugers Phijliologic of
Natuurkundige Verhandeling over het leven ca de
gezondheid (ter menfehen , vertaald door Davii van
GcfTchercn gedrukt te AmffcMam in 1763. 2 dee-
ka in drie (lukken » uit wien wij ook door^aari^ on«
zen Geleerden Auteur opgehelderd , uitgebreid of ver-
boccrd hehbon.
48 Jtlll Gefprek De GoéA der ISnderen.
*
darm én zoo aan de maag wórd meegedeeld,
als 'er tot de verteering der fpijzen noodzaaklijk
is, wmmmm Ett venuids deze Gal , om géeh onhei-
len te veroorzaaken , vervolgends weder van het
bloed moeft worden afgefcheiden , heeft de Al-
wijze God in het onderlijf ouder het dwarsvliis
twee ingewanden geplaatft, welke déeze afïchei-
ding bevorderen; naamlijk, aan dè linkerzijde
dtMilt^ aan dé rechter zijde de Lever, Dè
Milt is byna als eèn fpöns , naar dezelve wotdc
het bloed door middel van een eigen Polsader ge-
voerd en, daar van een gedeelte der Gal ge;njf*
verd zijnde , langs bekwamen weg door de zoo-
genaamde Poortader ^ naarde Lever hcèn geleid.
Hier wordt het van de nog ovrige Gal gezuiverd 4
CU dezfe Gal vèrvölgènds langs haren eigen weg
tot de Galblaas gebragt zijnde, flelt evéin deze
Voorzienige fchikking het nu gezuiverd bloed
in ftaat, om in eenen gezonden ftand door eene
zeer groote ader naar het hart te ftrooraen , tiit
welks linkerholte het was uitgegaan ,' en tot wiens
recArefAofttf het zelve wederkeert, gelijk Wij reeds
hier boven te kennen gaven. De afgefcheidfe
Gal, (dit moeden we *er nog bijdoen;) van
welke wij zeiden, dat dezelve naar de Galbaa3 ,
die aan de lever verknocht is, werd afgevoerd,
(lort een gedeelte van zich zelve in het gedarm-
te , langs wegen die daar toe gefchikt zijn , eii
lófl: aldaar de nog overig gebleven fpijzen op,
ten einde het onnutte gedeelte gemakkelijkfl: naar
buiten uit te drijven.
In het bloed komen ook daaglijks fcherpe vog-
tigheden 4 en vermits deeze de gezondheid zeer
fcnaadelijk zijn, cu nadchg feunncn worden, zon
heeft
J}e Gbdsi. der Kinderen. XtlL Cejprek. 45»
heeft God ondet de Lever en Milt , tegen den
ruggraat twee Nieten gepiaatft , waar in bet fchér-
pe water of pis afgefcheiden ^ in een blaas af-
geleid en vergaderd en Vervolgens buiten het
lichaam geloft wordt» In het onderlijf leggen
de darmen^ in welke het overige der fpijze door-
gaat en het voedzaam fap en voedende deeleh ,
door bijzondere zeer fijne buisjes , in het bloed
fevoerd wordt. Yi^zt darmen , zijn niet eeii ze-
er bekleedzcl, het meed altijd zeer vette Netvlies
bedoele ik^ bedekt; tèn einde ^ij^ zoo ligt niet
bcfcliadigt en hunne nodige vogtigheid behouden
zouden. Op deze wijze, hangt in het lichaam i
alles wonderlijk te famen» De borft is met fter-
ke en vafte ribbenbedekt , waar door de inwen-
dige zagte deelen niet li^t künnêfn befchadigd
worden. Deze ribben znn agter aan het mid-
den van den ruggraat va(t te famen geflooten^
De overige beenderen zijn alle zeer koüftig op
elkander gepiaatft ^ en niet fterke peezeri en ban-
den aan een gehegt. Langs de beenen , gaan
breede eti lange vleesagtige 'deelen die men Spie-
ren noemt ^ en die in Zenuwen eindigen; en in
alle de leden van ons lichaam , van boven tot
beneden gepiaatft zijnde i> daar toe ftfekkcn , oni
leder lid ^ naar onzen wil te kunnen beweegen*
De voeten zijn plat, om te kunnen liaan eiigaan.
De handcii zijn buigzaam om te kunnen voe^»
len en arbeiden. Het Hoofd is itiwendig roet
brem of harffenen opgevuld; In het zelve zijri
de werktuigen van het gezicht, het gehoor en
de reuk. Dit weeke en zagte brein is vol van
kleine aderen en fappen. Hieruit ontftaan alle
de bewegingen van het gantfche lichaam^ Hoe
D zorg-
50 XIIL Gefprth IkGódsd. det lündercfL
zorgvuldiff heeft God dezen koftbaren Schat
bewaard iMet hoe veefe omkleedfels heeft Hif
denzelvcn omgecven! en nog, daar en boven»
met eene dikke harlènpan bedekt { Onder het
voorhoofd tlaan de twee Oogen , daar veel ze-
kerder dan aan een andere plaats* Wat een won-
der is bet dat de Oogen alle dingen zien kunnen^
dat het licht door dezelve zich aan de Ziel ver-
toont, dat wij door dezelve de kleurefn onder-
icheiden; de fchoonheden van alle gefchapene
dingen , door den wijzen Schepper daar gefteld ,
opmerken, en wat ons gevaarlijk is, zien kim«^
nenf
In de Ooren is een klem vlies gefpannen , het
Trommelvlies genaamd ; en in het binnenfte ge-
deehe , daar de holligheiid begint , is eene krom-
i;e die met draaijen of bogten omloopt en daarom
het Slakkenhuisjen genoemd wordt^ Door deze
werktuigen vangen wij het geluid , en hier door
komt het^ dat wij alle dingen hoorén en de re»
(|evoeringen van alle menichen verdaan kunnenwi
èefchouwen wij inwendig den Mond, hij is
liiei minder tol wonderen van den wijzen Ma-
ker. De fterke en fehoon verglaasde Tanden ,.
waar mede wij de fpijzen kaaiiwen , (laan onc(er
cn boven i in gelijke njen, zeer cierlijk gefchaard ^
en zeer vaft in hunne kaftjes gepiaatft. De Tong
%t wel bewaard in het midden van den mond.
jpi is gefchikt om de fpijzen en dranken te fraa-
fen en dezelve door den flofcdarm na de Maag
te brengen. Zij is zoo buigzaam , dat zij veel
honditrde van toonea, door de lucht, die uit
de Long komt ^ maaken kan. Door haar ont-
iekkea wi| aan andere on^o gedagten; roepen
om
D€ ^^dsS. der Kinderen. XIII. Q^fprek. 5 r
bm hulp; bidden en looven God^ Laaten av^
Hem dan oök prijzen , lüijn lieve Kind ƒ
Groot zijn uive Werken ó Heer ƒ die dezel-
ve met aJlDdagt befchotrwt , (laat verbaasd, en
Hij verhèiigt en verblijdt 2ich in üwe Wondercni
ik loove U, om dat ik op een liecivreeflijke wij-
ze 9 wonderbaarlijk gcfflaakt ben, wonderlijk
zijn uwe werken / ook weet het mijne Ziele zeer
wel. Hebt Gij mij niet als melk gegooten , en
mij als een kaas doen runnen? Met vel envleefch
hebt Gij mij bekleedt t met becnen en Zenuwen
hebt Gij mi? 't lamen gevlochten : benevens het
leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan : en
uwe opzicht heeft mijnen Geeft beiaardt. Tot
uwe eere ; ó algoede Schepper ! wil ik Iceven en
U hartelijk beminnen ! U wil ik altoos prijzen ^
en dooi eeheii oprechten \Vandcl weibehaaglijk
mogen zijn.
VEERTIENDE GESPREK.
PUgt van Dankbaarheid jegens Ckd.
^T^ader. Gij wilt dan , zoo ik vertrouwe , mijit
^ lieve Kind ! Gode uwe dankbaarheid , door
geduurigen lof blijmoedig opdraagen? K. Zélei
ja* F. Maar waarom? K. Om dat Gód aan
inij zoo veele goedheden betoond heeft. P^. Maar
zou God dat oök hooren, wanneer Gij Hem
danktet ? K. Zekerlijk mijn lieve Vader! Gij
hebt mij immers geleerd , dat God alle woorden
hoöyt j welke ik fpreefe /^. Waad-om wilt Gij
Ds. nu
$% XIF. Gejprek. De Godsd. def Kinderen^
nu^God danken, kan Hij doer uwe dankbetul-
fingen , gelukkiger en heerlijker worden, dan
lifis? K. Ganlchnict.
'y. Het is zoo 9 maar waarom danken wij Hen^
dan ? Is het niet betaamlijk , dat wij onzen wel-
doeneren hoogachting bewijzen ? JT. Zonder
twijfel, y. Wel nu, is God niet onze §rootfte
Weldoener? K. Ja, Hi> heeft mij het lichaam
en de ziel , het leven en alle gunftbewijzen ge-
fchonken. l^^ Als Gij dk nu alles overdenkt,
herinnert Gij u niet, welk eene dankbaarheid.
Gij aan zoo eenen grooten Weldoener fchuklig,
2ijt. K. Ja. y. Wat voordeel geeft het-,,
wanneer wij God danken ? K* Wij brengen ons
te binnen , onze verpligring , welke wij aan God
fchuldig ziin, F. Als nu anderen zien en hoo-
ien, dat Gij God dankt, worden zij ook niet
aangefpoord , om aan hutmen pligt jegens Crod
te denken? üT. fa wel. f^. Waar toe, tot wel-
le nuttige eindens, (hekken dan onze dankbe-
tuigingen , die wij aan God doen ? jST. Dat wij
ook andere van onze medefchepzelen hunnen
pligt jegens God te binnen brengen. V. Ate
Gij nu met vergenoegen daar aan gedenkt, dat
God uwe liefderijke Vader zij; dat Hij u zoo
veele voorfpoedige dagen , zoo veele fmaaklijke
en gezonde fpijzen en. dranken , in overvloed ge*
fchonken , u voor menige fchadelijke toevallen
befcherhid, en daagHjks verheugd hebbe, wordt
dan uw Ziel, daar door niet, recht vrolijk, eft
gevoelt zii niet eene wakkerheid en opgetogen-
heid; waar door Gij fchijnt, ten hoogden .ge-
lukkig te wezen ? Jt« Ja , dan ben ik recht ver-
genoegd. F. 29et Gij iiu wel, waarom God
wily
De Goisd. der Kinderen. XIK Gejprek. 53
wil^ dat Gij Bcm zuh danken? Gij moet over
zijne meenigvuldige goedheden , een recht vro-
lijk en vergenoegd hart hebben; en door dagelijks
daar aan te gedenken ^ (leeds nieuwe genieten.
Gij moet bedenken , dat wij zoo eenen almagti-
gen God , zoo eenen goeddoenden Schepper ^n
eenen zoo llefdenrijken Vriend en Weldoener
hebbeen , die ons een welgemaakt lichaam , wel-
gefchikte leden , en verwonderlijke zinnen gege-
ven heeft; benevens eene Ziel, die Heni, door
eejie levendige erkentenis beminnen , dienen
«n zich in Hem verbeugen kan.
O loof dan den Heerc mijne Ziel en vergeet
nooit wat oneindige Goedbeden Hij uw bewee-
zen heeft* Ik danke U o God, dat Gij mij zoo
wonderbaar ^efchapen hebt , en nujn licnaam
met ee^e huid ovcnogen , met beenderen voor-
zien en met vleelch en aderen te faraen gefield.
Wat eene menigte ichoonheden hebben mijne
oogen hier op aarde gezien ! Hoe veele gezonde
en fmaaklijke fpijzen , hebbe ik van uwe milde
hand genooten ; en wat een aantal van blijde en
vervrolijkende oogenblikken , heb ik ondervon-
den en doorgebracht. Dank dan den Hierb
mijne Ziel i Hij is vriendelijk en zijne oneindige
Goedheid duurt eeuwig. Ik zal Hem prijzen
met mijnen mond ; ik zal Hem mijne liefde too«
fien en met eene onderworpene gehoor^^iamheici
jgeftadig hulde doen.
V> 3 VIJF.
54 ^^> Gefprek, JU G(iiiikn{i4et Kelderen,
VIJFTIENDE GESPREK.
Qnze verpligting om God na te volgen , en
eene aanwijzing dat wij Hem bier niet '
konnen gelijkvormig worden y door de
menigvuldige s;onde , die in ons is.
rader. Behaagt het u wel, dat God zoo on-
eindig weldaadig, tot hier toe over u ge-
weeft 13? JT. Ja dat behaagt mij. f^. Zoo Gij
nu ook tegen andere menfchen u zoo goedhartig
en weldaadig toont, ;zullen zij ii niet beminnen
én ceren ? K. Ik hoop ja. Fi Wenfcht Gij
niet een groot en gelukkig Man te zijn ? K. Dat
wenfcb ik wel degelijk. /^. Maar is 'er wel ie-
mand zoo groot 9 zoo gelukkig, zoo zalig als
God ? K. Neen God is de allerzaligfte. /^
Derhalven beftaat het alleiiioogdc geluk daar in ,
dat men zich loelegge om zoo te worden als
God is. K. Ja indien ik zoo konde worden ,
dan was het voor mij zekerlijk bij uitftek goed.'
V. Wel nu mijn lieve Kind! ik zal u zeggen,
óp wat wijze Gij het beginnen moet , om God
gelijk te worden. God geeft aan alle menfchen
veeie gunftbewijzen en goedbeden , ^eef ook Gij
den geenen , die arm en nooddruftig zijn , zoo
veel als u doenlijk is. God is over veele men-
fchen zeer langmoedig, en firaft hen niet zoo
terftond , wanneer zij ongehoorzaam zijn , word
^n ook niet terftond toornig » als u iemand be-
V. . • Ie,-
pe Godsdienfi der JSjnderm. XFi Gejprd^. gy
ledigt. Hebt Gij in uw leven niet reeds nicenig-
vul^ge fouten begaan? Zijc Gij niet fomtijda
traag in het leeren en ongehoorzaam tegen ons^
uwe Ouders geweeft ? JT. Ja wel* f^. Heeft
God immer opgehouden, om u met ;5ijn^ guHr
ilen en weldaacien te achtervolgen ? K* Nien*
y. Wel nu, dan moet Gij den zulken opk uwc
jgunnen en weldaaden bewijzen, die p hunne
kwaadwilligheid betoonen ; anders kunt Gij God
iniet gelijk worden. Maar zeg mij eens , wan-
neer God fpreekt, fpreekt Hij dan waarheid of
leugen > K De leugen kan Hij niet fprijeken j
want dat is Godloosheid. ^. Spreek diin ook
<Gjj geen leugen , anders kunt Gij God nooit ge-
lijk worden. Maar heeft God alle dingen in 4e
waereld niet wijflijk ingericht? JT, Ja. j^p Nü
zoekt dan ook recht .verflandig te worden/
Tracht vlijtig en waakzaam te zijn In lm goede
te Iceren, *t ff een Gij hoort en leeds en wbos
voorzichtig, als Gij iets verricht. Eet niet te
veel ; drink niet overdadig ; en flaapt niet te
lang ! Overleg wd , wat Gij fpreekt 1 Onder-
zoek vlijtig het woord van Giod, 't welk ik u
nader zal leeren kennen* Daar in is de Wijsheid
yan God opgefloten ; daar door zult Gij v^rftan-
dig worden ; geruft van hart; vrolijk van genwed
en Gode gelijk. Voor alle andere dingen bi4
menigmaal, dat de goeddoende God pmtrend
anderen van uwe medemenfchen m^ke, dat
zij worden, gelijk Gij zijt, en roept Hem diis
aan.
6 Meilfchlievende God, geef mij een gerei-
nigd hart, dat ik zoo oprecht, liefderijk en
langmoedig werde, als Gij u aan mij vertoont!
51$ Xl^, Gefprek. Be GadsJtai/i der^nderen»
Maak mij verihndig en wijs^ regeer mij ganfch
ën al, dat ik in alle zaaken, de waarheid Ipree-
keo moge ! Schenk mij een in uwen dienfl recht
vrolijk gemoed en maak mij alle dagen gefchik-
ter, om alle zulke goede daaden te verrichten^
ivaar door mijnen gelukftaat hier vermeerderd ^
en ik U gelijkformig moge worden* Maar mijn
Kind/ hebt Gij dan alle deze goede daaden,
waar toe Gij u reeds verbonden hebt. wel iin-
jner behoorlijk en oprecht betracht ?Jt. Neen. f^^
ïiebben wij u niet daaglijks tot alles goeds aan-
gezet, en no(;tans hebt Gij i| in het een of an-
der evenwel bezondigd ? Is dat niet eene blijk
dat 'er nog veel boosheid in uw harte fchuilc?
'JC. Ik kan dat niet tegenfpreeken* F. Nu dat
geen wat Qijmu ondervindt, namentl^'k, wei
«enen trek tot het goede maar evenwel ook zoo
aets , waar door Gij het kwaad navol^d , is iets 't
geen even zoo bij alle menfchen eelegen i$. Zij
2^n allen tot zonde geneigd. Maar zou God
in den beginne , den menfch wel , met eene drift
tot zondigen gefcliapen hebben ? K. Dat kan
ik niet gclcoven* VI Waar komt dan het kwaad
in den menfch van daan ? K. Dat wenfchte
ik wel te weeten. F. Wel nu ik zal u dit
lèeren, en u dan ook onderwijzen, op welk
eene wijze Gij een ganfch ander menfch kunt
ivorden , om het goede te betrachten , en Code
te zijü.
ZES.
TT i . ~ *
De 'Godsd. 'der Kmdereiu XPJ, Gefprek. 57
ZESTIENDE GESPREK.
God beeft den Menfcb goed en naar
zijn Beeld gefchapen.
^T^üder* Ik heb beloofd mijn Kind ! u te zeg-
- gen , waar van daan bet kwaad in den menfcb
voortkomt, dit zal ik nakomen; doch al\^orens,
moet ik u eenige andere zaaken voorfliellen.
Wanneer God , de ganfche Waereld gefchapen
hadt, waaren alle fchepzelen goed , voortreflijk
^n zonder het geringde gebrek ; en dus ook de
jcerfte menfchen Adam en Eva. God hadt hun
alles gegeeven , wat tot hunne Welvaart en Za-J
ligheid nodig was. Zij hadden een verligt Ver-
ftand 5 en eenen Wil overhellende tot alle goede
daaden. Hunne gantfche Ziel was heilig cnhun
lichaam van zonde onbevlekt; want God had ze
pok naar zijn beeld gemaakt, En Godfcbiep
4en menfche naar zijn beeld ^ naar het beeld van
Godjchiep Hij hem. Gen. I ; 27. Verftaat Gij
nu deze woorden wel? heeft God wel eene
lichaamlijke gedaante , of zöq iets , gelijk in on-
ze aangezichten zich vertoont , en 't welk eene
goede of flegte gedaante aan ons geeft? K* Gif hebt
tnij immers geleerd , dat God geen lichaam heeft,
derhalve kan van Hem geene afbeelding gemaakt
worden. F". Zoo as 't , mijn Kind I maar God
heeft evenwel, een oneindig V erfland en ook
cenen heiligen en rechtvaardigen Wil. ^. Ze-
^ . D5 ter
^ XFI.Gefprék.DeGodsdUnfl der Emdc.
kcrlijk ja. V. Hij bemint ook alles goeds. ÜT.
Ja. K. Derhalvcn ziet Gij , dat God den mèn-
fchen zoo gefchapen heeft, dat zij F!em gelijk
waren; dat zij veel verftand , een ganlch zuivre
en geheiligde Ziel hadden , en alles bezaten , wat
iiün tot de Zaligheid nodig was» Wanneer im
€cn Zoon den Vader gelijkt, zegt men dan niet;
de Zoon is zijnen Vader geluk y of Hij is het
leeld yan zijnen Faderl K. ja, zoo fprcekt
wen* V. Wel nu zoo waren ook de eerfte men-
fchcn, het Evenbeeld van God^ dat is: zij had-
den eene zeer groote overeenkomfi met de God-
heid. Maar zeg mij eens fterft God niet? üT.
Neen. V. Zoo zouden de eerfte menfchen ook
iiiet gcftorven zijn , wanneer zij goed en zonder
zonde gebleeven waren. Is Gode ook Heebl
over de ganfche Waereld? iT. Ja. V. Zoq
heeft God de eerfte menfchen ook 'tot Heercn
over de ganfche aarde gezet en tot hen gefproo-
ken : dat zij Heerfchappije hebben over de Fis-
Jchen der Zee , en ever net Gevogelte des Hemels j
ênover het yee^ en over de geheele aarde , en
pver al het kruipende Gedierte dat op de aardei
kruipt^ GEi>f. I: a6. Geniet God niet eene
ongeftoorde Vreugd en de hoogftc Gelukzalig-
heid? K* Zonder twijfel. V. Zoo zou God,
de eerfte menfchen ook in eenen gelijken ftaat
van geluk en zaligheid geftelt hebben. Zij had-
den een goed gewiflèn, verheugden zich over
de menigvuldige en oneindige Goedheid van Hun-
nen Maker; z\\ hadden een onzondig vergcnoe-
l^en en vermaak in het befchouwen van alle de
getchapene Wezens en hielden hun verblijf in
den b«oorlijkften Oord der Waereld, het Pa-
ra-
De Godsdiehpd^Kindfiren. XFI- Gtfprek. ^
RApm 9 het welk ia Edens landftreek gelecMn ,>
een Lufthof genoemd werdu Deze fchootie Hof,
was van alles zon rijklijk voorxien , als de men-
Ichen tot ïiunnen nooddruft en vergenoegen
nodig hadden. Adam en Eva, waren dan met
het beeld van God vcrfierd. Zij leefden in eene
beftendigc Liefde en in den zaligden Vrede, te
(amen. God beminde Hen als zijne Kinderen ;
en zij beminden, eerden en loofden Hem, als
hunnen altoos goeddoenden Scheppen Maat
dezen hunnen (laat vun volmaaktheid duur-
de niet lang» Zij werden tot ongehoorzaam-
heid verleidt. K. Wie bragt Hen daar toe?
V. Dat zult Gij ftraks boor en , Gij moet eerft
Weeten , dat God , behalven de menfchen ,
nog meer vernuftige Sqhepzelen gemaakt hebbc.
ZEVENTIENDE GESPREK*
Bebalven de Menfchen zijn V ook ^ot-
en kwaaie Geeflen.
"XTaier. Wat is uw Ziel? JT. Mijn Ziel is
*^ dat geene waar med? ik lecjre en iets be^
grijp, y^ Derhalven is uwe Ziel z^o een zeker
jets , ;?oo een wezen, dat met die vermogen? be-
giftigd is, welke wij Verfijnd en Wil noemen»
K. Ja. ^* Nu dat iets noemt men ook , gelijk
ik u alvorens gezegd hebbe , een Giefi. Zulke
Geeften nu heeft. iGod, in de Scheppinjg iq eene
ijrootc ffi^nigte vp^ffdgebracljt. Vermits nu de
goed-
6o XFJI. Gepvi.De Godsd. der Kindereo
foeddoende God nimtner eenig kwaad maaken
an, zoowaaren ook deze Geeften allen goed
-en naar zijn Evenbeeld gefchapen, Veele dui-
aende van zulke zuivre en verheven Geeften zijn
nog voorlianden. God gebruikt ze in de Wae-
feld, hier en daar, ten beften zijner andere ge-
fchapen fchepzelen, en tot Zijne eer en heerlijkr
heid. Zij looven God; behoeden de Vroomen;
en verrichten met eene vrolijke bereidwilligheid
<le beveelen der hoogde Majefteit. Zijn dan
zulke geen r^cht zalige Geeften ? K* J^ zeker.
V^ Wenfcht Gij niet met hun gelijk te zijn?
K. Dat wenfchteik wel, indien het mogelijk wa-
re. V. Hoe yroomer en oprechter Gij dan leeft
en hoe gehoorzamer Gij zijt, hoe meerder Gij
vordert, om de Engelen gelijk te worden. Cog
denk niet dat alle deze Engelen in hunnen zali-
gen ffciat gebleven zijn. Eenige van dezelve w*-
ren God ongehoorzaam, zondigden, en werden
van Gods aangezicht verftooten. De afgrijslijk-
ften Oord , waar zij zich meeft al ophouden , is
de Hel. Deze booze Geeften verharden nog
in hunne zonde. Zij beminnen God niet en
hunne grootfte vreugde heftaat in kwa^d te doen*
Hierom waren zij nijdig en zogfen de eerfte men-
ïchen in derzelver gelukftaat te fchaden en daar
van af te brengen. K. Kunnen zij mij dan ook
fchaden ^ of eenig kwaad toebrengen ? F. Inr
dien Gij vroom zijt, hoeft, Gij voor hun niets
te vreezen. Maar wie God met bemint, geen
vermaak in het goede heeft en h kwaade niet
haat; zijnen evenmenfch niet liefheeft, maar
ibhadelijk is, die moet zekerlijk met groote vree-
ae zgn aangedaan. Zoo een boos en zondig
menfc?
De Godsd. def HJndefen. XVII. Gefpreh 6i
menfch zal God eens in het gezelfcfaap der Diü«
velen ter Helle verftooten ; en wie weet , of fl?*
den Satan hier niet alreeds vrijheid 'geeft , omzoo«
danig een zondig menfch te plagen. In tegendeel
is 'er mets , dat de Vroomen fcbaden kan. Wan-
neer God dezelveïi behoedt, wat kwaad kan
hun dan overkomen? God is veel ftcrker, dan
een booze Geeft ja veel magtiger dan alle andere
Schepfelen. JT. Zekerlijk is Hij dat. V^ Der*
halven behoeft Gij, als Gij vroom zijt^ flergens.
voor te vreezen* Ciod is overal bij u en rondom
u ; en Hij heeft ook de Engelen tot onzichtbaare
wachters befte ld; van welken, fchoon wij de-
zelve niet zien, de H* Schrift on? verzekerd»
dat zij van God zijn aangeftcld, om de Vroo-
men te behoeden ^ voor Idie dingen , die hen
zouden kunnen fchaden» Dus leezen wij van de
^oede Engelen;
Ps. XXXI V; 8. He Engel des Heeren legert
zich rmtom de geenen die Hem vreezen en ruü z«
uiu
Ps. XCI: II, 12* Want Hij zal zijne Enge'
len van u bevéelen^ dat ze u bewaaren irtatté
uwe wegen. Zij zullen u óp de handen dr&zen,
op dat Gij uwefi voet ann geenen flteen en floot»
Ps. Clll: «o , 21. Looft den HKtRE zijne
Engelen^ Gij krachtige helden^ die zijn ixoori
doet , gehoorzaamende de fiemme tijnes woordt.
Looft den HE ER E zijne heirfchaaren^ Gij zij''
ne aienaars, die zijn welbehagen doet.
Heb. I: 14. Zijn ze niet alle gedienftige Gees^
ten 9 die tot dienji uitgezonden worden om der ge*
nenvoil, die d^ zaligheid benyen zuilen^
Van
tf f J5TO GefPrek. Dè G^sl der fSndetefu
Van de kwaade GeeRen ftaat öldüs aangetekend :
2 Petr. Il: 4. Want indien G»d dè Engelen^
die gezondigd hebben^ niet ge/paard heef t ^ maar
die in de helle geworpen hebbende ^ oy er ge ga ven
heeft den ketenen der duijlernijji ^ om tot het oor-
deel bewaard te worden..
JüD. VS. 6. En de Engelen^ die huii begin/el
niet bewaard hebben , maar hun éige ijooon/iede
yerlaten hebben , heeft Hij tot het oorded dei
grooten dags met èewvige banden onder de dut-
Jlernijfe bewaard. \
ACHTTIENDE GESPREK,
De Fal van de twee eerjk Menfcbetii
^ffTadèr. In het Paradijs , waaren behalven de
"^ overige boomen en gewaffen , twee hoornen
van «ene ganfch bijzondere eigenfchap. De eene
was de Boom des Levens, ützt Was [nier zod
zeer althans niet alleen] gefchikt , oin de mentcheii
met éenc uiiftcekcn^e kracht te voorzien èn hun
Jeven te verlengen, [maar ook oöj hun te verze-
keren dat als zij God gehoorzaam waareh, zij
dan ook eeuwig leven zouden.] De andere was
de Boom der Kennissé van Goed en Kwaad.
Offchoon nu de vrucht van dezen boom zeef be-
koorlijk waare otii aan te zien, zoohad God toch
den menfch verboodcn , daar van te eeten en ge-
zegd : ten dage^ als Gij van dezen boom eet^
ZuU Gij den dood fierven, Cèn. I: 17, K.
Waar-
be Godid, d» Éttderea. XVÜI. (kf^ek. 63
t
Waarom mogteii zij van zoo eene aangenaatne
en bekoorlijke vrucht niet eeten? ^« Gods bevel
was anders : Hij wilde dat niet hebben. Hi|
hadt vi^ijze redenen, waarom Hij dat verbood.
En zeker alle de geboden van God zijn goed.:
K. Maar de vruchten waaren toch , voor het oog
bekoorlijk en goed. f^. Dat is waar, maar zegt
mij eens , is Goud en Zilver ook niet fchoon eii
bekoorlijk en eoed ? K. Ja zeker. ^. Zoudi
Gij nu evenwel niet tegengaande die fchooöheid
van die dingen duf Ven eeten? JT. Neen, dat is;
tot geen fpijze gefchikt. p^. Even zoo w^s hec
niet deze vrucht geleegen, ^i) w«as tot geen fpij-
ze gegeeven , fchoon zij zoo bekoorlijk en goedf
was. God had ze tot een ander nodiger einde ert
oogmerk gefchapeu ; en de menfch mogt daarvan
niet eeten. Dit verbod, was aan eenen der lis-,
tigften en booften der Geeften bekend* Dies»
nam Hg voor , wql zijn grooede vermaak in
kwaad te ptegen -beftond , om den menfch onge^
hoorzaam te maken , en tegen God te doen zotH
digen. Om zijn oogmerk des te beter iiittevoe-*'
ren , [gebruikte Hij een zeker foort van Slangen
tot zijn oo2:wït, bezielde een van dezelve, eti
kwam das} in de gedaante van eene Sïang tot
Eya, welke Hij bijna op deze wijze aanfp'rak:
Zou God ü dan waarlijk ysrbooden hebbetp^ van
dezen boom te eeten ? Eva antwoorde , :^ekef^
lijk ja: en wanneer wij daarvan eeten ^ moetefi
wij Jlcrven. De booze Geert, dus vermomd^,
fprak door de Slang : Tieen öij ztUt zeker niet
jleryen , wanneer Gij van deze vrucht eet ; inte^
indeel uwe oagen zullen geopend worden , dat is
uw verjland zal grgot^r valden , m Gij wit hit
64 XV III. Géjprek. De Gódsd. der Kindei^en.
(mderfcheid leeren , wat goei en kwaad is. Ja
Gij zult God gelijk zijn* Eva Ikt zich door de-
ze reden verleiden. Zij zag de bekoorlijke
vrucht aan; geloofde de .Slang; hoopte God ge-
lijkte worden; nam de vrucht, en at en gaf ook
haaren man van dezelve en f-lij at. (fi)
Op
C^) De Hidorij van den Val is zekerlijk een der
diepfte geheimen i tnaar^ hoe neer wij 'er, zonder
Gods Woord te kort te doen » op toeleggen, om de-
zelre verftaanbaar en minder twijfelachtie te maaken ^
des te beter mooeen wij gerekend worden gehand' la
te hebben: vootsI wanneer wij tot Kinderen of jon*
£ Lieden fpreéken , waarin Üch een fchrander oor.
1 en een Geeft des onderzoeks ontdekt. Des zou.
de ik, achter de woorden: angeboorzaam i* maaken\
0n tegen God te deen zondigen Hever op deze wijze
Toorfiredeneren :
, « Om zijn oognfiètk te beter te bereiken gebruikte
Hij deze lift. ■— God was meermalen gewoon in
het Paradjs tot Adam en Era te fpreéken ; fomtijds
deed God dat onmiddelijk, maar fomtijds ook, zoo
't fchijnt, m'er middelijk door tulTchenkomft dier
goedp Gceften, van welke ik u onderricht hebbe;
als dit laatfte gebeurde , kwaamen zich deze Geeftea
zoo men biilijk mag vaftftellen, in een glansrijko
vliegende gedaante aan de menfchen, yertoonen. Dit
xneende de Duivel gepaft te zijn toe zijn oogwiv; Hij'
bediende zich dan van een zeker foou van Simden die
a^eer fchoon waaren en ook vliegen köndeh , hoeda*
nig doorgaands de vliegende DnHen befchréven wór«
den; In dit Dier ihgevaaren veinsde -Hij zich een
Gezant van God tot de menfchen te zfjn; en, even
of Hij van den Hznel gezonden was^ om hec Proef,
gebod op te heffen , zeide H^ Xoi £va : ,f is Het
,jj niet
De iScdsd. der tSsnderen. XFIII. Gefprek. 6$
Op d!t oogenblifc ontftonden in hun beiden at
lerieie booze begeerten ; en zondige luftén • en ,
daar
V; nïet zoo dat God u verbooden heeft om van dezen
,; boom te eetea ï' De Vrouw zulk fi)ort van Ter<-t
f^bijning ais zich hkïJcAetm voor te doen, niet tea
eenenniale ongewoon . antwoordde den liltigen Ver^
, leider : „ Buiteu twijfel heeft ons de Hiia£ zulka
,» verboodezi , en dat \k el op ftra£fè des doods , zoo
39 zelfs, dat wij teq dage, als wij. daar vaneeten 4
«^ dea dood moeten flerven/' Straks vattede de Be-*
driegcr wederom het woord, en zeide: ,» zoo is
„ het ; w^ eer was dit des Heere bevel , masr zuIJcs
behoeft u nu uiet meer Ce rug te houden. God
tveet het f en rtij üs een getuigp mijner oprecht-
,9 held, dat Gi| nu zeker van die bedenking moogt
^, afftaan Qij zmH nieS fterven , maar, van nu ^
^ vrijheid hebbende, om van dezen boom te gebrui*
,, ken, zult Gij ook, dat doende, den gelukkigen
„ uitllag daar van gewaar worden , in de plaats van te
„ derven, zulhn wwt io^tn geopend ^Mvr verftand
^ verlicht waarden , en Gif els Goa zijn , lennendé
»y het. G^d en het kwaad^ zond?r noodig tehebben
,, tot de kennis van een van beide langer door zoo
,, een Pcoefgebod gewend te worden. Thands liet
zich Eva, even of zij eene onfeilbare Godslpraak ge*
hoord had, en sohder te bedenken, dat zij ten min-
ftc niet eo* gehoor moeft geevcn eer* zij volkomen
overreed was , ^t haar de waarheid verkondigd werd,
en God zelv zijne wet ophief; door dezien Aart$be^
drieger verleiden , zij zag den böoni , met eene trot*
Ichc ' begeerte naar die , haar beloofde , Goddelijk-
heid, adn, en verbeeldde zich, nu zoo, dien hoo-
ffspa ftaat t» zulleu genieten ^ zij nam van zijne
vrucht i
E
99
66XyiIL Gejprek. DcGüdsi.dtr Kinieraié
daar zij te voren ^eeoe ichaMite kenden , fcbooa
zij altoos naakt geweefl: waaren , fcbaamden zij:
2ich nu voor eikanderen , op het gezicht dezer
naaktheid* Hierom maakten zij zich fchorten
van vijgeblaxlen , en vlochten dezolve om hunl
onderlijf, ter bedekking van die gedeelten huns
Lichaams , welke heii ais 'Man en Vrouw van
den anderen onderfcheïden. Dit nu was de oor-
fprong der Zonde, van de elfendeeh de jammer-
ftaat des gantfchen menfchdoms* K. Was 'er
dan zoo veel kwaad in gelegen dat zij van deze
vrucht aaten ; het was hnmers geen groote zon-
de ? y. Had God h^ niet verboden', van dien
boom te eeten ? JT. Ja. ^. Wakren zij dan God
niet ongehoorzaam f Jt. Ja. V. Geloofden zij-
Biet meer den boozen Geeft dan God? it. Ja*
waarlijk. V* Dcrhalven waaren zij ongelovig,
en miurouwden God f Behalven dat, waarom at
Eva? Was bet niet met dat hoogmoedig voor-
uit-
lhnicbt« terwijl inmiddels hare' Man, aMgekoomeof^
én- door haar verlokt wcctende, zij bêuUn té ifhjk
aaten, en den dood tt gtiijtinzwoi^ea. ■ ■ Iir
dTeie Toorftelling worden , zoo *c mij voorkomt^
naeeftalle die zwarigheden inreggenoomen , die andere
VoorfleQen blijven drukken» en de ichuld der Eerftoa-
deren , ofickoon nu in een ander oogpunt roorgefteld*
ilveezende» blijkt eene handtaftelijke misdaad te zijn»,
daar zij aangaande Gods Gebod in eene zatdc van das
gewigt, min ligtgeloovig moeffen geweeft zijn, ea
zich vooral «iet dooreene trotfche begeerte naar ee»
neii Kaat , die God hun niet onuiiddelijk fchonk heb-
ben jlaatea inncemen. De deskundige Ëeproeve oa»
y
DeGodsd. der Kinderen. XVII t Gejpreh 6 f
iritzïchf , om zoo veel als God te wcetent K.
Jaw y. Das waarei> dan hunne zonden zeer
groot, ^yant zij waaren weder(i)annig5 ongelo-
vig , miftrouwig tegen God en ongehoorzaam
aan zijii Gebod. Waaren dat dan kleine zonde?
K. Neen. V. Kn door deze zonde ftorten en brag-
ten zij alle hunne nakomelingen in het verderf^f en
berooiHen hen van alle die aardfche en henielfche
voorrechten , welke zij ^oxxAexi deelachtig ge-
worden zijn , indien zij in hunnen voltnaakteit
ftajlt waaren ftaande gebleevenj H^e gevaar-
S'"k is het dan de geboden van God' in het min-
e zelfs te overtreden ! Zeker vroeg of laat ,
geraakt men in veele tegenfpoeden , ellende ^
[en eene wroegertde benaauwdheid , waar
doof de ziel deerlijk geteifterd word.] De In-
zettitigen en Beveelen van God zijn alle goed*
Die dezelve niet onderhoudt dóet kwaad, en
wie kwaad pleegt dien wedervaart het kwade*
Uit dit alles merkt Gij dan ^ lieve Kind ! hoe ge-
vaarlijk het zij, boozen raad, en aani^rringen
ter overtréeding van de geboden Gods, aan te
hooren;. Daarom! wanheer de boÓ29en u aanlok-
ken 9 zoo volgd hen niet.
NEGENTIENDE GESPREK.
De ftraf der Zonde is de Dfbod.
^ÈTader. fs dat niet reeds , een groote ftraf van
■^ dfe Zonde, wanneer een menfch door fchaara-
te en berouw geplaagd, nog in zijn booze Ziel ,
E 2 door
6BXIX. Gefprek. De Godsd. der Esndtffi^
door wroegingen gemarteld word ? K. Ja dat is
reeds een groote ftraf. y. Zoo haaft Adam en
Eva gezondigd hadden , overkwam hun deze
flraf; en daar van daan kwam het dat zij zich
tuflchen het geboomte ve^choolen, wanneer
de Stem van God zich aan den avond in den
Lufthof hooren liet. Was dit nu niet dwaas, dat
zK zich voor God verfteeken wilden ? ijT. Ja wel.
God weet en ziet immers alle dingen» y. Dat
toondeXSod pok daadlijk» God dan riep ze daarom
tcrftond tot zich en hield hun hunne Zonde voor
oogen. Dan zij begoften zich ie ycrontlchuldigen,
Adam fprak ; De Froikw heeft mij y&n de Frucht
gegeeyen. Eva zeide : De Slang lieèft mij ver-
feï3. God evenwel wift, dat zij ook zelts me-
depligtig aan die zondt waaren, en zich niet'
hadden tnoetén laaten vervoereji , om die te plee-
f[cm Derhalven kondigde Hij een ieder zijns
ftraf aan. Tot den Man fprak God: Gij zw/f
met groote moeite , in Itet^ z^i^eet uwes aan/chijm
uw brood eeten; en eindlijk fieryen ^ en tot de
üorde wederkeeren , dewijle Gij daar uit^geno-
fhen zijt , Want Gij zijt ftof en zuip tot ftof we-
derkeeren. Tot de Vrouw fprak Hij : Ik zaH
zeer vermenigvuldigen uwe fmerte ^ namelijk u-
tmr dragt\ met fmerte zult Gij Kinderen baa^
ren , en tot uwen Man zal uwe begeerte zijn ^
in Hij zal over u Heerfchappije hebben^ Daarop
werden zij beiden, uit het aangcaaame Paraciijs
gedreeven , om , in kommer en zorgen , de aar-
•Ie te bebouwen, tot dat zij' zouden flerven.
Doch om dat zij evenwel in hunne ballingfchap
en clende tot geene vertwijfeling of wanhoop
vervallen zouden, troo(le God hen, met deze
Zfe Godsi. der Kinderen. XIX. Gejprek. 69
belofte: Dat Hij vijandfchap zouden zetten
ïujjchen den boüzen Geeft en tujfchen de Prouw^
en tuffclien zijn. Zaai en haar Zaad^ en dat
het Zaad der l^rouwe den kop van dien Verlei-
der vermorfelen zoude» Dat is, dat uit het Zaad
Van Eva^ eerlang, een menlch zou. gebooren
WQtden , die^ den bpozen. Geeft, welke hen
tot zonde vervoerd en overgehaald had, zijne
magt ontncemen , en de inenfchen weder in eenen
volkomen ftaat van geluk en zaligheid herflellen
zoude. IC. Wie is deze menfcii? V. Gij hebt
Hem alreeds hooren noemen mijn Kiiid ! Hij is
tiwcn Heer Jesus* Dog Gij zijt tegenwoordig;
nog niet in ftaat om grondig te verftaan , wie de-
ze doörlüchtigen Perroon zij; maar in hét ver-
volg, zal ik 'er u meer van zeggen* Merk nu
inaar dit aan : God heeft het eerfte paar men-
fcben alzoo gefchapen, dat het, benevens, een
verlicht verftandj heilig, onfchuldig en onfterP-
lijk waare ; de zonde en al dat kwdad dat )n
ons^ en aan ons, is , komt niet van God. De
* goeddoende Schepper heeft de Zonde verboden
én beftraft; én Hij doet nog dagelijks alles, om
die te verhinderen.
Joh. Vni : 44. Die (te weten.de Duivel) v)af
' een menfchenmoorder van den beginne , want
geen waarheid is in hem,
RoM» V: 12. Daarom gelijk door eenenmenfche
de Zonde in de waereld gekoomen is , en door dt
:Zmde de Dood; alzoo is, de Dood tot alien men-
fchen doorgegaan 9 in welken allen gezondigd
- hebbené
TWIN*
^o XX. Gefprek. Dfi GodsMet^ tkrMndereni,
TWINTIGSTE GESPIVEK.
De Herftelling van den eerfien zaligen
' Geluk/laat door den Dood en de Opj
panding. Het laatfle Oordeel;
de eeuwige Gelukzaligheid en
Verdoemenis.
WP^ader. Was den menfch in den beginne , dan
^ niet zoo gefchapen, dat Hij derven moeft?.
jK. Neen, Gij leerde mij gifteren, dat <3ód den
menfch ontfterflijk getnaakt hadt. Dog h^t zou
zeer goed zijn , indicii wij niet ftieiyen» /^ Gij
<jwaald, mijn Kindl Wat verkoos Gij liever
altoos krank te zijn , of beftendig gezond en
vrolijk te leeven? K* Gezond en vroliik te leeven.
V' Zoo lang wij op aarde zijn, zijn wij bi|
aanhoudenheid krank. Onze Ziel is tof allezon-
<le geneigd en in gevaar, óm in allerlei fchande-
lijke dwalingen tegeraaken^ Qns lichaam is aan
ciuizende ongemakken en toevallen bloot gefteld,
eer het zijnen vollen wasdom verkreegen heeft»
Dan in den ouderdom word bet zoo zwak, elen-
dig en gebrcklijk, dat het den meeften tot eenen
^rootenlaftverftrekt, Wenfcht Gij niet, ittpjaats
van een elendig, zieklyk en bouwvallig lichaam;
een fchoon, gezond en ontflerffijk lichaam te
bekomen? K. Ja, dat is mijn begeerte ! f^»
Wenfcht Gij niet uit een duiftere en verdrietige
^mer in een fchooner en grooter woninge td '
gaani,
pc Godsdiinfl der KinJenn. XX. Qefprek. 7 1
gaan ? K. Ja« V. Zon het u niet aangenaam
zijn , cènen ouden verOceten rok af te Jeggen ,
en een nieuw koftbaar kleed daar voor aan te
trekken? JST* Waarom zou ik dat niet wenfchen F
T^. Wenfcht dan ook ce &rven, mijn Kind;
Even zoo gaat het met de Vroome menfchen
na hunnen 'dood. Zij (laan op qit de' aarde ,
als uic eta enge en naauwe gevangenis , en gaan
over in het ruime en pragti^e Paleis van dea
ïieniel. Ïa\ leggen het fteinijk lichaam als eea
oud kleed af, en worden , in de betere Gewes-
ten hier boven, met grooter heerlijkheid van
&od vercierd. Is het dan niet geluKkig, wan-
neer wij zalig flerven? K. Ja zeker, als dat zoo
is. f. Ja . zoo is het mijn lieve Kind ! Hiec
van zult Gij geduurig, duidlijker onderricht en
pvertuigd worden. Weet Gij wat deze aarde
eti ons leven op dezelve is? K. Wat zijn zij
idan? y. Als ik dat kort zeggen moet: een
SpHooL. K. Hqe een School? /^. In de School
leeren de Kinderen, dikwils met veel moeite;
en worden daar ook menigmaalen om hunne
fouten getugtigd en geftraft; en zijn daar en
t)oven ook in gevaar, van booze en kwaade me-
demakkers verleid en tot flegte en kwaade ger
woonten vervoerd te worden* Vervolgens groei-
en zij op en worden tot bétere en volmaakter
verrichtingen gefchikt. Is het zoo niet? JT. Ia
Vader, ^. Even zoo is het met de Godvruchr
tige menfchen hier op aarde. Zij beginnen
lier God en zijnen geheiligden wil te leeren kcnr
oen , dan zij moeten dikwijls om bunne menig-
vuldige misdaaden van God getugtigd en geftraft
li^orden; zij zijn ook in gevaar, door Godloo*» ;
, E 4 ?P '
7» XX.Gèfprek.DcGodsdienll der Kinderen.
7Jt menfchen geërgerd eiT tot zonde vervoerd te
worden. Vervolgends worden zij geauurig wij-
zer en gefchikter>, öm eerlang in den Hemel
verplaatft te worden, ter verrichting van veel
betere èit voortreflijker bezigheden^ Jt; Wat
verrichten de Vroomen dan in den Hemel ? V.
Daar van heeft ons God zoo veel bekend gemaakt
als ons nodig is te weeten , en Gij kunt dit alles
toch niet begrijpen. K. ó Vader! verhaal 'er
mij toch iets van. V. Denkt Gij nog niet in
welk eenen zaligen ftaat de eerfte menfchen waa-
ren, toen ze God gefchapen had? K* Jawel,
hunne Zielen , hebt ge uiij eezegd , waaren mw
wijsheid en heiligheid biegaard , hunne lichaamen
onfterflijk: en zij hadden alles, wat hun geluk
bevorderen kon. V. Gij fpreekt wel mijn lieve
Kind ! en in dozen zaligen toeftand , zoudeo
zij God meer en meer gekend , met vrolijke har-
ten zijne menigvuldige weldaaden genooten , Hem
daar voor gepreezen en met een heiKg leven ver-
jheerlijkt hebben. Even zoo is de (laaf der zan
lige menfchen in den Hemel. Zij kennen God
ileeds volkoomener ; zij leeven in een onbevlekt
te onfchuld; zij hebben geduurig eenen heerli^
ken overvloed van nimmer eindigende vreugde ,
zij bevinden zich in bet gezelfchag der goede En*-
gelen; zij prijzen en looven God^ zij zijn vcr-
Jieugd in zijne Nabijheid ,. zondigen niet meer;
fterven nooit, en genieten eene onuitfpreeklij-
keen alles te bovengaande Gelukzaligheid, zoo»
der einde, Jt. ft Waarc ik zoo gelukkig, dat ik
ook in den Hemel kwaame l V. Leef dan zoo ,
dat Gij 'er koomen meugt. Want niemand dan,
die geenen ^yelke Gocf van harte beminnen,
hcÈK
BeGodsjÈRenfiderKindercfi.XX.GeJprek. 7%
hebben immer: hoop > om deze vreugde te erlan^
gen. ÜT- Wanneer koomen wij in den Hemel?
V Gij yveet nog ^ (denk ik) waiar uit een menich
beftaat? K. Ja uit ^iel en lichaam. ^. Wan-
neer uu een godvreezend menlch derft, zoo
gaat zijne ziel zoo terllond rot God in den He-
mel , en de ziel der godjoozen zoo terftond na
de Hel. K^ Ja daar heb ik reeds van hoorto
fpreeken; die laatfte plaats moet zeer verfchrikr
jijk zijn. V* , Zoo is het mijn Kind ! God be-
hoed u dat Gij ze nimmer meugt zien* Zif is
gelijk ik u onlangs zeide, de woonplaats dèr
booze en onreine Geeften , die van God afViefea, .
en Hem ongehoorzaam waaren» Derwaards dan
woriien de zielen der godloozenr verftootcn en
zeer gepijnigd ; en dit is maar bet beginzel hun-
ner fraerten. Eens zullen ook hmine^lichaamen
uit de aarde opgewekt > en met huftne ^elen
vereenigd , beiden ^ voor eeuwig , in de Helle
verftootcn worden. K. Wat zuHen de licha»-
men der godvruchtigen ondergaan ? A^. Die zui-
len ook weder , uit dq aarde , levend van God
werden opgewekt, K. Mijn lichaam ook ? Fl
Ja ook uw lichaam , eivdat zal noet de ziel ver-
eenigd worden, K* Zd\ ik dan zoo wezen als
ik nu ben ? ^, Veel fchooner mijn Kind J veel
heerlijker. De lichaamen der Zaligen zullen van -
alle z\yakheden bevrijd , met luider en heerlijk-
heid omgeeven zijn. Zij zullen nooit raeêr vee-
ouden; nooit meer ziekten of gebreken onderhe*
yig zijn; nooii raeêr derven- Om kort tegaau,
het zal den zaligen naar lichaam en ziel nooit
miflen dat geen te verkrijgen, waar naar m
wenfchen , jsi net 2al hun eeuwig welgaan, iu
Es Zul-
f4 XX.G^prek.De(kisiUnJi der Kinderen^
Zullen wij cUn haad tot zoo eene grooten (laat
van hcerlykheid komen. 1^. Op den laatftcn of
jongden dag der waereld^ want toch deze zal
niet altoos ftaande blijven. K. Maar waarom
heeft ze God dan 8:efchapen , indien ze niet zal
ftaande blijven ? V. Als een huis oud en bou-
vallig wordt, wat doet 'er dan een ri|k pian nieê.
Jf. Hij laat het^afbreeken en bouwt weer eeq
fiicuw* l^. Goed gezegd! even zoo doet ook
<le ryke en magtige God. De Waereld wordt
van ogenblik tot ogenblik ouder; en is ten deele
door de godloozcn hier en daar bedorven. God
zal zt verdelgen; en een nieuwe te voorfchijn
brengen. Gij hebt mijnen zilvren beker wel ge-
zien , ik heb 'er voor eenige weeken nog uit gcr
dronken. K. Ja hij was zeer verbogen en zag
'er niet zoo fraai uit als de nieuwe. V. Nu mijn
Kind! weet Gij wel wat 'er de goudfmit meé
gedaan heeft? a. Neem V. Hij lag denjouderi
verbogen , en bier en daar zwartagdgen beker
in het vuur; fmolt hem, en gootter dezen fcho-
ïien nieuwen beker van. Even zoo, zal God
met de oude Waereld doen. Hij zal alles in
iict vuur zetten ; Zon en Maan , de Aarde en
Sterren in een fmelten , en eene nieuwe Waereld
te voorfchijn brengen , die volmaakter en onver^
ganklijk wezen zaï. K.tl Wanneer zal dat ge*
ichieden ? ^ Op 'den Jongsten Dag. K.
Wanneer komt die? V. Dat is God alleen be-
kend. En terwijl wij dat niet weten, 'mijn
Kind/ moeten wij ons daaglijks tot den zelven
bereid houden. Want op dien grooten en verfchrik-
ïjken dag , zal God alle menfchen richten , over
hen
Ve Goisd. 4srKinieren^ XX.GeJprck. 75
hen het qordeel laaten uitTpreeken en een* ieder*
vergelden naar zijne werken. Die veel goeds
gedacht, gefprooken en gedaan heeft zal veel
goeds ontvangen j en wie veel kwaads gedacht ,
gefprooken en gedaan heeft zal veel kwaads ont«
vangen. 6 Hoe noodzaaklijk is het dan , mijn
Jieve Kind / dat wij al het booze vermijden^
Weet God niet alle dingen , welke de menfchen
verrichten ? fC. Ja Hij is alwetend. ^JT^ Kent
Hij ook niet alle de overleggingen en gedach-
ten van de ziel? K Ja volkomen. V. En is
'er wel cenig gering kwaad of booze begeerte be-
gaan of opgekooraen , waar over God de godlo-
zen niet eens xal (IrafFen ; maar ook de minde
goede daad 9 waar over Hij de Vroomen uit g&f
nade niet eeuwig beloonen zal. Uit genade zeg
ik mijn Kind/, begrijp dit toch wel! dan ik, zal
het u nu wel haafl: zeggen en verklaaren kun-
den , wie ons al die zaligheid aangebracht heeft,
die wij eens ontvangen zullen* Bid God dan
ernftig, dat tfij u voor alle zonde behoede, die
u tot de verdoemenis brengen zouden ; dat Hij
u naar zijnen wil volmaake, en u liier al vaft
tot de eeuwige heerlijkheid voorbereide.
Goeddoende GodI behoed mij, dat ik, door
geene moedwillige zonde , mij dje zaligheid on-
waardig maake , welke Gij mij zoo liefderijk
voorgefteld ; waar op Gij mij een zoo blijde hoop
gegeeven hebt, Beftier mijn iedel en waereldsge-
zind hart, dat ik mijnen korten levenstijd aan-
wende om alle goede daden te verrichten! Neem
mij eens , als ik fterve , tot u. Ach hoe zal ik
u boven , wanneer Gij mij met hem/slfche wijs-
heid uitgcruft , geheel heilig en onftcrllijk ge-
maakt
76 XX. Öejprek. Dé Gèdsdien/i der Kinderen.
maakt Iiebt ! Hoe zal mijn verheerlijkte ziel vro-
lijk zijn, en mijne tong ulooven^ torlu de eeu-
t;(ri.uhëid.
Pred. XII: 13 , 14. Van alles dat gefwbrd
ir, is het einde der zaake: kreeft God en houdt
tijne Geboden; want dit betaamt alle menfchen.
Want God zal ieder wetk in 't gerichte brengen^
met al dat verborgen is , H zij goed ef *t zij
kwaad.
Joh. V: 28 ^ 29. Verwondert u daar niet
'iyver : want de uure hm , in welke alMi , die in
ie graven zijn^ zijne flemme zullen boeren ^ en
tullen uitgaan^ die *t goede gedaan hebhen ^ tot
de opftanainge des levens : en die het kwade ge-
daan hebben; tot dt opjiandinge der verdoë?ne-
niffe*
Dan. XII: 2, 3. £» veèle i)dn dié, dié in ^t
ftof der aarde Jlaapen^ zullen ontwdaken, dezen
ten eeuwigen leven , en geene tot verfmaadheden
èn tot eeuwige afgrijzinge. De Leeraars nu^
%ullen blinken, als de glans des uitfpanfels, en
die 'er veele rechtvêerdigen, gelijk de Jlerreriy
ültoos en eeu9)oiglijk.
RüM. VI; /23. Want de bezoldinge der zonde
is de dood^ maar de genadengifte Uods, is het
eewvoig leven ^ doorjejus ehrifius^ onzen Heef.
EEN-
Df Gods^. der Kinderen. X^t Gefpreh 77
EENENTWINTIGSTE GESPREK,
Opwekking tot Geboorzaambeid jegens
de Geboden van Gody uit de overwee"
ging van zijne Goedheid en Ge-
recbtigbeid.
^^^ader^ Een zeker man had een jongen knaap
f^ tot zijn Kind aangenomen. Hij liet den*
zelven mét veel kollen opvoeden en bedienen.
Hij onderwees hem , én was hem een bekwaïlm
leeraar. Hij gaf hem de befte fpijzen en dran«
ken; en verheugde hem, dikwils met fchootie
kleederen en veele gefchenken. Toen het Kind
groot werd , verachte het zijnen Weldoener ;
was hem niet méér onderdanig; maar werd hem!
tot verdriet en fchande* Wat dunkt u was dat
wej een goed Kind? Jt. Neen dat was een af^
fchuüwlijk en hatelijk menfch. f^^ Nu dan»
mijn Hef Kind ! hoe veele gunftbewijzën heeft
God aan u getoond. Hij heeft u het leven ge*
fchonken ; een lichaam en ziel gegeeven ; door-
luchnge vermogens toegevoegd, [tot verbete-
ring van uw hart, en tot aankwcekiqg van ken-
nis in alle aardfche en hemelfche zaakenj Hij
heeft u in het goede onderweezen; allerlei fpij-
zen en dranken laaten toekomen; met klederen
bedekt en door veelerlei aardfche gefchenken
verheugd; en nog, 'boven alle deze dmgcn, ge-
iik Gij gifteren hoorde, wil Hij u na den dood,
**' in
^h -SpSfëé^lOe ©(**?. der mniereit.
ia c«M eoKv^ tieerlljkbeid invoeren. Ach/
■. «rat xpildt.GM-'Wor ceiï mcnfch zijn , indien G^
Beiei) inenfta)iove>iideii 'God uict iii waaide
l^ddt indien Gïj het& ntA bcmindt, en hem
noch eercH' aoch aanhangen woudr. Wnc ineem
■ Gij nu, zotr ^bo-een goed efi «vidoende man,
.geS^ik u Aar zoo evstlTOOrtlelde, het hooTz
fen ondankbaaic ^d ongelbaft l:i:iteii ? K. IJat
geloof ik niet. K Zou God dan , die al hur
Dooze flraftj een óugeboo^aatii menn:h, eiiide-
. fijk ook niet flraffèn? iTja, zeker zal Hij
Hem fln&èn. f^. Kunt GÜ God wel ontloopeu,
als Hij u ffraffen wil ? jT. Neen. K Waar-
tmt niet? JT. Om dat Hij overal is. l^. Gij
bebt wel geantwoord; maar ziet en hoort
God ook alles, wat Gij doet cii fpreekt, en
Kreet Hij ook -«we gedachten? Jt. Ja Hij is al-
Vetend. V. vVel nu denk en fprecK dan nooit
eenig kwaad , op dat God niet ophoude u te be-
temuea. - Spteek aldus ook bij u zcLT: Wat
«ene menigte van liefderijke weldaden ontvang
ik dagelijks van mijnen beminden ftlaker; wat
& eet en drink ontvang ik uit zijne milde hand.
Als ml] de Öaap verkwikt; als mijne Ouders mij
bunne liefde tonnen, als ik mijne vergenoeging
innde in het bijzijii van andere kinderen , zoo
^n immers alle deeze dingen liefdeblijken vaif
Biijnen weidoenden God. flt zal Hem dan bo-
ven alles -beminnen en Hem ntmmcr met eenige
zonden vertoornen. Hoe zon ik 200 een groot
kwaad dóen , tegen nJ^'nen God zondigen \
Maar zou de goede Man ; van welken wij llraks
fpiaakeu, liet boos en ondankbaar Kina, in *t
f ^
Ik Goisd. der ÈtndsrM. XXlQefprék. f^
vervolg wel helpen , en goeddoen ? K. Dat is
kwaliJK tic gelooven* V. Wanneer Gij nu zon-
dig zijt, en God niet gehoorzaamd, kunt Gf|
dan wel met cenige zekerheid boope ^ dat Hi|
u in 't vervole een goeddoende Vader zijn zalj*"
K' Neen. V. Wanneer u eens een ziekte of
eenig audef ongeluk trof ^ kunt Gij met zeker-
heid verwïgten, dat Hij u helpen zal? K.
Neen. V. ooc or^elukkig is da» een menfch,.
die altijd voorde ftrafvan God vreezen moet f
en nimmer ecnise hulp of weldaad van Hem ver-
wagten kan l K. Ja zoo een is zeker wel on-^
relukkig. ^. Maar hoor nu, mijn Kind wat
God den zulken beloofd heeft, die hem dienen^
beminnen en vreezen.
RoM. Il: 6-8. ll^elke een iegelijk vergelden
zal na zijne 'tjerken: Den geenen wel^ die m^
yolhardinge in goed doen, heei'Ujklieid' en eere^
en onyerderfiij/theid zoeken y het eeuwige leven.
Maar den geenen die tviftgierig zijn , en die£
der waarheid ongehoorzaam f doch der ongerechti^
neid gehoorzaam zijn^ zal verbolgenheid en toornt
vergolden worden.
Ps. XXXIV: II* Maar die den Heere zoeken
hebben geen gebrek van eenig goed^
Ps. XCI: 14-16. Dewijle Hij mij teer
bemint j f preekt God^ zoo zat ik bemuithelpent
Ik zal hem op eene hooogte fiellen , want Hijl
kent mijne naam. Hij zal m\j aanroepen en ik
zai hem verhooren : in de benauwdheid zal ik bif
hem zijn , ik zal Vr hem uittrekken , en zal hem
yer eerlijken. Ik zal hem met langheid der dagen
verzadigen en ik zal hem mijn heil doen zien.
Majll. ^111: 17. i8. SnzijzuÜeny ^ff^^
S^ De Gpdsd. der Einderen. XXI Gefj^ek^
HEBRE der Heirfcfiaaren ^ ten dien dc^e^
dien ik maaken zaly mij e^n eigendom zijn; en
ik %al 7^ verjclmmn^ gelijk als een man zijnen
Zoon yerfchoont* die hem dient. Dan ztdt £ij
'wederom zien het ünderfcheid tujjch^n den Reent-
veerdigen en den godkozen tujjchm dien 9 die,
Ced £eiif , en dien , die Hem niet dient.
JES, lil : io. 2^gt den Rechtveerdigen , dat^
het hem wel gaan zal^ dat zij d^ vrucht hun-
ner werken zullen eeten.
-^>Nsc*>Ni^
TWEEËNTWINTIGSTE GESPREK.
Plichten jegens zijne Ouden»
'Vaader. Wil ik u eens eenige dingen verhalen ^
^ van een gehoorzaam Kind? K. Ja indien
het Vader behaagt , V. Maar als mijn verhaalcn
&ns al te lang duurden ? K. Neen, zq vallen
mij nooit te lang, J^ Wel nu hoor dan een
ganfche Levcnsbefchrijvirig van een gelukkig en
van den Hemel gezegend Kind.
Het was een deugzaam en ftil Knaapjen , dat
zijn Ouders zoo tederlijk beminde, dat Hij altoos
zeer bekommerd werdt, wanneer Hij hem, maar
«enigzints, door den kleinden misflag, bedroef*
de. Niets fchattede Hij in de waereld hooger,
dan zijnen Vader en zijnen Moeder* Wanneer
zij maar eenigzints zieklijk waaren , of hen iers
onaangenaams bejegende, ging het hem meet
Ier harte , dan dat Hij zelv door eeuig ongemak
be-
.pe-Godsd. der Ksndcrcn^XXII. Gefprek. 8i
jegend werd. Somtijds miscreep Hij zig wel
eens in 't geen Hij doen moeit, maar dan fprak
Hij bok diKwils tot zich zclven, aciil gaarn zou
ik ftraf lijden, en al mijn goed willen miflen,
indien flegts ^ mijne Heve Ouders zich maar niet
over mij vertoornden. Zijne Moeder was een
weinig driftig en ftrafte luenigmaal te haaftig txt
te ftfeng. Dan Hij 'verdroeg deeze heftigheid
met het grootflre geduld. Ja, vyanneer zij^hcm
ook zonder merklijke borzaaken floèg, toonde
HIj zich nog niet misnoegd , maar was. aan?
ftonds gedwee en kufte haar de handen. "Wan-
neer hij van de huisbedienden of van zijn Zus-
ters ieti kwaads bemerkte , 't geen ijiet mogt ver-
zweegen worden , ve'rtêlde Hij het zijnen Vader
in ftilte; maar was het cené kleinigfieid, dan
zweeg Hij flil. Bijna nooit behoefden zijne
ouders hem tot'Ieeren aan te moedigend Hij
zelf was ijverig genoeg,* ftond Vroe^ op, en
ging met de grootlle blijdfchap na zijnen Leer-
meefter. Als' Hij fpeelde, was Hij nooit al te
vrolik, uiigelaaten of moedwillig. Hij' deed aN
toos gaarn iets dat to.t nut Grekte* Dikwils wan-
neer zijn Zuller , in het een of ander vertrek of
kamer, door lad van haare Ouders, iets te ver-
richten had, liep Hij haar te gemoed en kwam
haar in heure dienftvaardi^heid jegens zijne Ou-
ders • te hulp» Hoe vriendlij*k bedankte Hij tel-
ken reize, wannefer Hij flegts maar een Hein
geïchenk of een weinig brood ontfing. Dikwils
verhaalde Hij aan andere kinderen , wat al goed-
heden zijn Ouders hem betoonden. Niets was
hem aangenaamer, dan dat Hij de zijnen tot eeu
geoorloofd vermaak kon aanzetten. Hij liet. zich
F daar-
8a XZÜ. Gefprek.De Gtfdsd. det Kinderen.
daarom liever van zijne Zufters onrecht doeti ,
dan dat Hij éenig gefchil of hevige twift, tot
Verdriet van zijne Ouders 5 zou aanvangen-
Hij fchaarade zich en werd 'er zeer 'bedroeft 0-
ver, wanneer Hif zig maar eenigzins in zulk
een zaak had ingefaaten. Dan Hij wenfchte ge-
duurig, dat zijne Ouders^ zich nooit over hem
bedroeven of vertoornen mogcen: Om deeze
reden was Hij ook van een ieder zeer bemind*
Zijne Lecrineefter trok hem veel andere kiiïdereii
vooré Zijnen Bloedverwanten was Hij bijtia het
ficfllc kind, onder, alle de Maagfchap* Toen
Hij bejaard was , en iets gefeerd hadt, zegende
God hem ^ oodchijnlijk, met aanzien en verge*
üoegen; en gaf hem^ ook weder vroome^ op*
itechtc en gehoorzame kinderen» Zijn Vader
gftorven zgnde nam Hij zijne Moeder tot rich.
ïezeoudeen gebreklrjke Vrouw, bewees Hij
200 veel liefde ^ en hoogachting, als of Hij noth
een jongehng m haar huis waare. Maar deeze
bad God ook daaglijks en geduuritg voor zoo
^?P2? ^^^^ ?oon , en zegende hem , toen
4ij ftietf , onder het florten van traanen. God
liet de zegciiingen van deeze brave Moeder niet
onverhoord. Haar Zoon nam toe in achting
en vermogen; bijna alle zi|ne kinderen zijn ge^
lukkige lieden ; en Hij leeft geruft en vrolijk in
eenen gezegenden ouderdom. ■
DRIE-
Gvisd. ^t&ttiereih XXIIL Qmfprék. 83 '
Drieëntwintigste gespree.
De Billijkheid dér Gèboorzaambeid en
Dankbaarheid jege'ns zijne Ouders.
*T^dder. Ik röoet u thanis eens verhalen ^ mijtt
'^ Kind ! wat onze Predikant onlangs de kih-
deren , in zijn onderwijs , geleerd hééft , ëA
datir wil ik uw oordeel wel ttm over hooren*
Gij kinderen ! dus fprak Hij : bedenkt ^ \Vat GH
iiwen ouderen fchuldig zijt 1 Door hen hfebt Gy
van God uw leven ontvangen* Zonder hunne
getrouwd pogingen, zoudt Gij zoo térftond tik
uwe geboorte gellórVèh zijii. Zij hebben vo*
u gezórgd, eer Gij nog wift, dat Gij in <!fe
waereld waart* Zij hcbbtn u van de eerfte ogen-
blikken üWes levens geFpijsd > gevoed en gekleed^
voor veele onheilen beWiaard en ten goede aari-
gefpoord. Alles wat iaan u is is het huniie; Gij
behoort u eigen niet; Gij zijt hun vléefch en
bloed en volgends het. recht der geboorte eigen-
doiii. Daarom hoeft God ook uwen lieven Ou-
j^ren een volkomen rócht ovfer u gegbcveh i én
^door hem bezitten zij die vrijheid en het g&nrdte
gczaqh ^ om u te ftr^ffen , indien Gij kwaad doét
en zondigt. Voor God zullen zij het ten jong-
llen dage moeten verantwoorden , indien zij 'u
vetWaarlaosd of tot het Verderf gerade'n hebben*
^ ^ij bullen en moeten drlii aflè luiddeléu aanwen-
den; teh einde Gij; üït het verderf getrokken
m gebeterd , godvrtiditige ^ wijze > en oï^rech-
F 2
84 XXIII.Gefprtk. De Godsd. der Kinderen.
te menfchen worden meugt. Het is daarom
vooral uwe eerfte en voornaamfte pligt, alles
( indien het niet tegen de beveelen van God
aanloopt ) te doen , wat uwe lieve Ouders van
u verlangen; hen fteeds, met gehoorzaamheid,
eerbied, liefde en vriendlijkherd te bejegenen;
hen te verheugen , geduurige dankbaarheid te be^
toonen; en aan hun in alle gelegenheeden , bij
cenige mogelijkheid, wedervergelding van liefde
en góedheden te bewijzen» Dit is de voornaam-
fte pligt, welken gij aan menfchen fchuldig zijt.
Wie dezen pligt verzuimt , is in de oogen van
God een aflchuuwlijk Schepzel; en de ondank-
baarfte die *er op aarde kan bedacht worden.
Wie in tegendeel denzelvc jegens zijne Ouders,
in allen deelen betracht, dicn'heeft God belooft
te beminnen, te zegenen en met veelerlei wet-
daaden te verheugen ; dien zal Hij een lang le^
ven fchenken , en het zal hem op aarde wel
gaan. Daarom gij kinderen^ weéfi uwe Ouders
gelioorzaam^ want dat is recht! Eert uwenf^O'
der en uwe Moeder , dit is het eerfle Gebod ^
met eene belofte. Dus fprak de gedachte Leer-
aar. Wat meent gij nu , hadt Hij het zoo niet
recht en wel begreepen? JT. Ach ik fchaam
mij mijn lieve Vader/ dat ik dezen mijnen fchul-
diijen pligt niet altijd heb waargenomen, maar
u reeds zoo^ menigmaal bedroeft hcbbe. Ja iisben
u alles fchuldig. Gij hebt mi] benevens \nijn
lieve Moeder gefpijsd , gevoed en menigmaal ge-
kleed ; en uwe en haare zorg firekt zich nog
mefir en tot grooter góedheden over mij uit. Ik
zal u dan mijn ganfche leven eeren en gehoor-
zaam zijnj, en niet ophouden^ om van mijne
dank-
De Gcdsi.der JSndenn. XXIF.Gefpreh 85
dankbaarheid, u beiden dagelijks beftendige blij-
ken te tooncn. V. En ik mijn waarde Kindl
wenfch u des Hemels zegen toe voor deeze uwe
goede voornemens en belofte. Houd dezelve
nu getrouw, zoo zal God u ook zegenen, en
het zal u eeuwig wel gaan.
VIERENTWINTIGSTE GESPREK.
Billijkheid der Plichten jegens de Ove-
righeid^ en die verder over
ons gefield zijn.
'Vaader. Maar weet Gij nu wel, mijn Kindl
^ wien gij behalvcn uwe Ouders gehoor-
zaamheid verfchukiigd zijt? K. Ja mijnen Leer-
meeftcr* V^ Zoo is 't mijn Kind! want wij
hebben hem naar onzen i^cht het gezag overge-^
gee ven , om u op te kweeken te onderwijzen ,
en [wanneer gij kwaad doet, ] te ftrafFen. In-
dien gij hem gehoorzaamt zoo gehoorzaamt gij
ons ; en indien gij hem wederfpannig zijt > zoo
zijt gij tegen ons wederf|>annig. Dan ik dacht
in mi|ne vraag nog aan iemand anders, name-
lijk aan'de Overheid^ K. De Overheid en waar-
om die ? Ik heb reeds dikwils gedagt , waarom
zij toch over ons en alle menfchen te beveeleu
beeft? V. Zij is door de inftelling van God
daar toe verplicht en heeft daar toe het recht /
ontvangen; het welk de menfchen haar om /
wijze inzichten hebben toevertrouwd. Wat
ineent gij wel? indien 'er geen wenfch warg,
F 3 die
86 :SXm GeJ^9i^D^Qi^d^denKhièm(^
d\e de dieven en moof deviaar^ fttafte , zoüdt gjj
Wet ooit veilig op de (Iraat z^'n^ zoudca^iuet
aHe nachcen, Kwaadoaitigenroolachiig vplk zich
foeleggen oiq in de huizen iti te bieka» of de
Steden en Dor-pen in brand zetten, om ?*ch
dus tot rpoven en (leekj) te kunnen ovei^ven?
is het dnn niet ten uiterften goed en noodzaak-
lek voor U9 voor mij, en voor ons allen, dol
'er zulke gezach hebbeijdp mcQfcbeR ^JR % welr '
ken men bet recht heeft overgegceven^, om dicT
ven , moordenaars eii andere boosdocnders te
(haffen? K. Ja dat is zeer goed. V^, fe hft
ook niet heilzaam 9 ^^^ ^jj onder Qnze Nabuu-
xen en bij de Inwoooders dea lands den vrede
onderhouden , een iegelijken zoo ver ten nutte
zijn , dat Hij uit zijn zaak en handel voordeet
trekke, en alles bezprgden, wat tot voordeel
v;in het algQtneeno welzijn kan Öcekben? £
Dat is voor^ goed* k. Maar wanne^/ onzo
Overheid dit nu ailesr doen moet , is het imrae»
jfiodig, dat wij heure beveelen gehoorzaameUji
l^nders kan zij alle deec voordeden en nuttiga
^aken niet vaftcllen. 't Is dan ook noodig, dat
^ij haar geld geeven. Zij moet bijna nachten
dag voor onze ruft en zekerheid wajiken, en
heeft voor zich zelf weinig- tijd, om iets te
liunneR verdienen i zij- moet groote koflen amr
wenden ; krijgsvolk op deJbeen houden , die het
]and befchermen , in tijden v^r^ nood ; mindere
Overheden en land$bedienden aanftelieu &k die
hun loon bezorgen. Zij moetde algemeene We-
gen, Straaten, Kerken, Raad en Schoolhirizen,
in eenen goeden en bruikbaaren ftaat houden-;
W^ar toe v^el geld3 nodig is, ca veel {{©flen ge-
vor^
De Codsd. 4er Kinderen. XXIFGefprehZf
yorderd worden. Daarom is bet ten uiterflen bil-
lijk, dat WIJ onze Overheid niet alleen gehoorzaa-
men, m^arookjaarlijkfcbc belaOingen en fcbattin.-
gen injpld opbrengen en dezelven voldoen, waar
toe de Tollen, het recht om van alle inkomende e«i
uitgaande KoopmanfcbaHpen geld te vorderen* Ver-
pondingen ^ Gaarderiien , Verpachtingen enz. ,
zijn mgelteld. Om hier aan te voldoen , firekt
ook Gods hevel, en Hij heeft belaft, aUe d«5
geenen te fttaffen , welken zich tegen de Over-
heid -•oor moedwilligheid aanftelleii* Wie on-
dertulFchen gehocroaam is , behoeft niet té vree-
zen. God, en de Overheid rijn hunne befchefr
mers. ó Uank dan God mira Kindi dat Hij,
11 ook befchermt en onder de befcherniinfi: van
uwe Overigheid in veiligheid ftelt, en leefzoo,
dat de Overheid fgeene oorzadc iiebbe , om «
over eenige misiaad te ftniffen.
IfeB» XHI: 17^ Zijt wm^ Feotgung^m
peooarzaam én zijt ze onderdanig , want zïï wa^
ken voor uwe zielen; als die r^ken/chap geeven
zwem op dat zij dat doen mogen met vreugde ^^
en niet al ziftende; want dat is niet nutüg.
Mat. XXil: sl. Geef dan den^ Keizer dat
des Keizers is ^ en Gade dat Gods is.
RoM. XHI ; I —7, Alté ziele zij den Mag^
ten over haar gefield^ onderworpen; Want Vr
is geen Magt^ dan van God; en de Magtem
die Vf zijn , zyn van God geordineerd* Ahoa
dat die hem tegen de Magt fielt ^ de ordonnan-
tie van God wedetilaat : en die ze wederftaanp
zvRen over zich zefven een oordeet haaien. H^ont
de Ooerjlen zijn niet m eene vreexe den f^
den werisn^. maar den iwaaden* tVUt gij, m^
F4 . . ^ *
88 XXW. Gefprek'. De Godsï.der Kinderen^
•
it Magt ni^t vreezen 1 doet het goede ^ en gij
zult lof van haar hebben ; If^ant zij is Gods
dienarejfe u ten ^goede i Maar indien gij kwaat
4oet^ zoo vreeft: U^ant zij draagt het zwaard
niet te vergeef schj Want zij is Gods dienarejfe,
een wreekjter tot Jlraffe den geenen die kwaad
4oet*
Daarom is het noodig onderworpen te zijn niet
ulleenliik om deflraffen^ maar ook om der Confcien*
tie wille ? Want daarom betaalt gij ook f'chat^
tingX wam zij dienaars Gods zijn, in diï zilve
geduw i Jij k bezig zijnde. Zoo geeft dan een'
tegelijken , dat gij fchiddig zijt : Jchatting , die
' gi] fchatting , tol dien gij tol , vreezfi dien gij
yreezsy eere dien gij eere Jchuldig zijt.
VIJFENTWINTIGSTE GESPREK.
Over de gewigüge Grondwet: Alles wat
Gij wik , dac de menfchen u doen
zullen , doec ook hun alzoo»
V^Tader^ Een Jongeling viel bij nacht op ftraat
■ in den modder, In dezen ftaat zijnde»
werdt Hij 'er door eenige kwaadwillige lieden
wel uitgeholpen , doch zij floegen hem , en lie-
ten hem halt dood leggen. In den morgenftond
reisden eenige onbarmhartige menfchen langs
dien zelfden weg, zaagen hem wel, maar ver-
volgden hunne reis. . Een ogenblik daar na ,
ïcwam 'er langs dat zelfde pad een vreemd per-
iboni Deze den gewgndcn JoDgeling ziende.
De Godsd. der Kinderen. XKFi Gefprek. 89
flapte van zijn paard , liep na hem toe 9 en ver-
bond, zoo goed hij konde, de wonden van de-
zen ellendigcn. Vervolgends hielp hij hem re
paard, enbragt hem ineen herberg, den Waard
ondenuflchen beyeelende, aan den ongelukkigen
in allen deelen wel te doen en van al het nodige
te verzorgen,. dat tot deszelfs ^erftelling en ver*
kwikking nodig ware. Wie van deze menfchen^
denkt gtj nu dat de befte waren ? K. Dieq wel-
ken den ongelukkigen zijnen bijftand en barm-
hartigheid aanbood. F. Houdt gij dan de eer-
fte ontaarde en onbarmhartige lieden niet zoo
hoog en waardig als den katften perfdon? Ki
Neen, de eerfte waarcn een alleraflchuuwlijkft
foort van menfchen* y. Zoo is het. Alle on-
barmhertigheid jegens ellendigen en nooddruftigcn
is de fchandlijkfte en verachtlijkfte misdaad. K. Ja
zeker. ^. Dan moeten de menfchenliefde en
barmhartigheid , zonder twijfel de roemwaardig-
fte en edelmoedigfte deugden zijn ? K. Zonder
eenige bedenking zijn zij dat, /^, Als nu zoo
^en weldadig en goed menfch , eens van zijne
reize terug kwam, en hoorde , dat de ongeluk-
kige Jongeling weer herfteld en van zijn won-
den geneezen waare; denkt gij niet, d^t Hij
zich daar over ten uiterften verheugen zoude,
K' Jawel. Ik zou zelf daar over verblijd zijn,
P'. Zou ook de ellendige , die van den dood ge-
red was , zijnen weldoener niet met een recht
vrolijk harte de uiterfte dankbaarheid bewijzen ?
JT. Zonder twijfel. F. Zoo is het , en het
grootfte vergenoegen beftaat in goed te doen en
verwekt jn onze ziel een onafgebrookcne blijd-
fcbap en menigvuldige vreugde» K. Dat is dé
F 5 waar-.
5»o XXF.Ce^nk DcCcM 40r Skijkmk
maxhdcl. V* Hoe zalig moet dan God ^ »
inijnKiiid! diedaagliiteeenaantal van meldenen
met zoo veele goedheden overlaadt { die acb
altoos verheug ae zulken te belpen ^ die zijnen
bijfhind noodig hébben ; die de annen Q)ijll ; de
kiankett gezom maakt ; en den rijken zoo me«
nige gunftrijke bewijzen van zijne . oneindigB
Goedheid toedeelt^ Wat moet dat niet eene
volmaakte vreugde voor God zijn; zouden. w^
ons dan niet toelegden om een gedeelte van zulk
eene versenoe^g dikwils te genieten ? f • Jia,
dan zouden wi)\ gelijk God« altoos verhei^
zijn* P'. Het is zoo mijn Kind! bedroeft mt
nu; doet veel goed, zoo zult gi| u altoos veF
]iei^en% Dan ^ ondervind zdt wel; wuneer
gjl floed doet» dat gij aan alle ai»fcben b6
CSamijk en jin de iaamenleeving een nuttig ea
go^ medelid zijt* Zou u dit dan verbeugen f
Zullen andere menlchen u niet hoogagten en be-
ininuen, en wederom gaarn ia alle gelegenheeden
bijftaan? iC. Dat wenfch ik. K Zal God niet
boven al over u verblijd zijn , wanneer gijl dat
4oet5 wat Hü verricht, en waar in Hij zijn weT^r
behagen heeft? K* Maar hoe weeten wq\ diat
God zijn welbehagen daar in beeft, als wij an-
dere menlchen , onze hulp en liefde toonen ? V^
Daar uit, naardien Hij wil^ dat wij worden
ZuBen, zoo als Hij is; en daar uit, om dot Hij
het ons bevolen Aeeft. Zoo feeaen wij BIat*
X3CII: 37 , 39. Gij zult liefliebben den Heere ,
uwen God^ met gelieel uw harte y met gelieel mv
wie en met geheel uw verftand; en vers 39.
Gif 2Xitt uwen naaften liefliebben als u zdven^
Vervolgend» blijkt het ook daar uita datliy. o\\s
ver-
4pii^ Q^éJL d» SSmimtm. X2CF. GeJ^ydk, g i
vQrzik^it « dat (kawlketi Hen o^ opiecht be*
minnen , d\& ziid^r^ meplghea hqf behbeo , eu
lm» ^es goeds bejurgxcu i f.O¥. IV: sjo. Indien
imani tas^^ ü bek God uef^ en haat zijnen
Broeder^ die is een leugenaar. Wanü difi zij^
nen Bmeder niet U^f keeft^ dien Hij gezien
heeft ^ hoe. kan Hij God lief hebben^ dien. Hij,
niet gezien lifeffi Maar nu, wenfcbt Qij niet
gaarn te weten of gij God ook oprecht eo harN
Bjk lief bebt? K. Ja. ^. VVel nu het waara
^'lerktekencn , waar aan gij zekerlijk weeteti
kunt , of gij God lief hebt , is het volgende ;
dat gij nooit opzettelijk zondigi of eenige hoosheii
iedrtnt , en zoo veel als u mogelijk is y allen
fnenjcjien goed doet. Daar uit zal het gezien
worden , dat gij God en mcijfchen bemint , dit
doende , zal God u ook beminnen ; Hij u voor ziju
k:ind erkennen; u met goedheid beloonen j en ii
voorde welcjaaden en dienften, welkegij aan an-
dere menfthen bewezen hebt, eeawige vergenoe-
ging én vreugde doen erlangen. Daarom zegt
de Zaligmaker :
Mat. XXV: 40* Voorwaar zegge ik u , yoeir
zoQ veel gij dit, een van deeze mijne minfU
broeders gedaan lieht , zoo hbt gij dat mij g««
daan.
I Cor: XIII: 4-7. De liefde is. lankmoedi^^
^ij is goedertieren: de liefde is niet afgunfii^z
de liefde handelt niet ligtvaardiglijk , zij is niet
opgeblaazen , zij handelt niet ongefchiktelijk ,
zij zoekt zich zelve niet , zij wordt niet verhit"
terd , zij denkt geen kwaad. Zij verblijdt zich
niet in ongerechliglieid maar verblijdt zich in de
waar
(pa XXF Qej^ék. De Godsd, der JSnderen.;
t
waarheid. Zij bedekt alle dingen ; zij hoopt aU
U dingen 9 zij verdraagt alle dingen.
Mat. V: 42. Geeft den geenen, die iet van
u bidt en keer u niet af van den geènen , die van
u kenen wil.
I Joh. III: 1 8. Mijne kinderkens ^ laat ons niet
lief hebben, met den woorde, noch met de ton-
ge f maar met de daad en waarlieid.
Maar nu , zoo een. goed en menrchlicvend
hart geeft God ; en al het verftand , bet vermo-
gen en alle bewijzen van goedheid , waar meé
wij onzen evennaaften weldoen, zijn ook van
Henj* K. Ach behaagde het God, dat ik zulk
een hart en vermoogens verkrijgen mogtl P^.
Een heerlijke wenfch, mijn Kind! bid nu ijve-
rig daar om en zegt! Liefderijk God! fchenk
jnij doch veel verftand, en beftier mijn liart,
dat het altoos oprecht, goed én menfclilievend
gezind zij. Maak mij in (laat , om veelen
menfchen mijne gunden te kunnen betoonen;
veelen te kunnen mededeelen, en, met cene
gulle bereidwilligheid, aUen, die., bij mij zijn;
Itêeds te verheugen : ten einde ik u ó hoogfte
Weldoener l eens gelijk worde ; en andere mij-
ner medefchepzelen , u ook danken , dat Gij mij
tot zoo een goed en voorbeeldig mcnfch in de
Sainenlecving gemaakt hebbc.
ZES^
De 'Godsd. der Kinderen. XX fl. Gefpreh. 93
ZESENTWINTIGSTE GESPREK*
• Van de Nijd.
^X^ader. Is het wel aangenaam , in verdriet te
^ leeven en bekommerd te zijn ? K. Neen ik
ben gaarn vrolijk V. Wanneer 'er nu men-
fchen zijn , die liet leed doet , dat gij aan ande-
ren weliiaaden bewijll, zijn die geen regtedwaa-
zen V K. Ja zeker. /^. Recht zoo, mijn Kindl
zij behooiden lievqr vrolijic en vergenoegd te
zijnjj dat het anderen wel ging? K» Zonder
twijM. /^* Is het ook niet affchuuwlijk als men
andere menfchen baat, om dat God hun meêE
dan ons , gegecven heeft ? iST. Zeer affchuuw-
lijk. V. Zoudt gij wel gaarn met menfchen
omgaan , welke u vijandig waren , om dat gij
grooter, aanzienlijker en fchooner , dan zij, zijt
of om dat gij een goed kleed aan hebt en. iets
bevaUigs bezit ? K. Met zulke menfchen zou
ik zeker niet gaarn te doen hebben. /^. Hier
ziet gij dan, mijn Kind! dat de Nijd een fchan-
delijke lafter zij [en een der hatelijkfle ondeug-
den.] ^ Nijdige menfchen kwellen zich zelven
geduurig met onnodige treurigheid; zij zijn bij
andere gehaat ; en veelen die hun boos hart ken-
nen, fchuuwen hun. Aanmerk dan, hoe dom
deze menfchen zijn. Helpt het hun wel iets-^
dat zij andere benijden, en ontvangen andere
menfchen , daarom wel minder , fchooft zii
zulks j met hunue nijdige batten wel wenfchen ?
X* Neen* V0 Of verkrijgen z§ dai^r door ook
fets mcèr? K. Neen; ook niét. K VVanijeer
een Vader aan zijne Kinderen en Bedienden fpijs
uitdeelde, zou Hij zich dan van eciien Knegt,
wel wetten laaten voorfchrijven ^ hoe veel Hij
een ieder geeven inoefte? K. Dat :gou wel eeu
ongerchikte en onbeleefden Knegt zijn, die zulks
durfde onderneetaèn. J^» Hoe onbefehaamd en
onredelijk is het dan , dat een kwand en nijdig
Jnenfch God wil voorfchrijven ^ op welk eene
t5^ijze Hii zijne zegeningen zal uitdeelen? Kan
God zülk een menlch wel liefhebben ? K, In 't
feheel niet* ^. Als een menfch nijdig is, is
lij rfch ^elf lot een beul , Hij is alle dagen vol
ongettücgen ^ wijl Hij geduurig ziet , dat het an-
deren welgaaPé God haat Hem en andere incn-
fcheil , die Hem kennen, fchuüwen Hem, en
ontwijken zijn gezelfchap* En noch meer : het
gefchiedt bijna altoos, dat nijdige menfchen an^
deren niet gaarn helpen, maarliever kwaad van
hun fpreeken en hun dikwijls onheilen aanbren-
gen. Daar van daan komt het dat veele tiien-
Ichen , die geen goed hart hebben , hun ook
Iveder niet willen behulpzaam zijn, maar hen
lafterén en veel verdriet aandoen. Wie zich nu
vetlieügt, dat het anderen wel gaa, die is altoos
Vergenoegd ; die wenfcht alle menfchen goed ,
die helpt gaarn een* ieder, en is God en men-
fchen weibehaaglijk.
O lieFderijk * God ! neem Gij toch alle booze
begeerlijkheden van haat eh nijd itit mijn harre
weg. Gij zijt Heef over alles, en kurit eeneli
lederen fterVellilit geeven wat u behaagt* Ik ^JA
niet morren, wantteei: ik fehoon dikwijls bcmei-k-
te.
De GoiÊd.derBnderen.XXt^.Ggfprtk. pj
te , dat eencn anderen veel , en ik weinig hadde;
Gij kunt mij immers veele van uwe zegeningen ^
ja eenen fi|ken overvloed van dezelve fchenkeu.
u o goedettiereó Schepper 1 zal ik vreezen , ü
wil ik beminnen ên ftecds prijzen , voor al de
gunftbcwijzen die Gij mij reeds hebt gefchonkea
en* nogf zult laaten toekoonjen*
Jac. JH: x6. Want waarnijd en tirifigierië'
beid is , ofcfewr is verwarring en alle booze hm*»
deL
Jac. IV: ö. Gij begeerd^ en hebt niet ; git
benijd u en ijyerd na dingen, en kunt %e niet r?A
krijgen : Gij vetht , en voert krijg , dQth gij
. litht niet , om dat gij niet bid*
ZEVENENTWINTIGSTE GESPREK.
Vatf de ff^raak. Onverzoenlijkheid en
Toegeevendbeid in de dagelijkfebc
Samenlevingé
-Jp&rf^r. Hebt Gij onlangs niet gezien mfte
Kmd I hoe hevig de Jongens twiften e»
keeven ; hoe zl| elkander fcliolden en verwenfdi»
ten , e» eindelijk begoften te vechten en fe
flaanV hoe f legt, hoe haatJijk was dat? K. U
wel haathjk, maar de menfehen die 'er bij ftoft-
den , lachten er om. y. Dat toonde hun Weirt
verftand en «egt hart aan. Maar moet men bé •
droefd of vrohjk zyn, als de menfehen kwa**
^^y ,^.' }^^^^^^* y* En 13 het niet kwaads
als de Kinderen tot toorn gewennen en elkander
ver-
p6 XXFI.CkfprekDeGodsd. der Kinderen.
verfmaaden en lafteren ? JT- Ja. 7^ Zeker ja
mijn Kind I indien zij zich dat in de Jeugd aan-
ivennen , gaan zij in die ongeregeldheden voord,
tot dat zij ouder worden. Daar door komen
dan zulke haadige, toornige en trotfche men-
fchen , die om elke kleinigheid uitvaaren ^ met
anderen willen twiften en wanneer het alles niet
naar hunnen zin gaat , den geenen , met welken
zij omgaan , allerlei misnoegen baaren , en veele
onaangenaame dingen zeggen en verwijten* O
hoe verdrietig is het, een twiftziek en kijfachtig
menfch te zijn! En, behalven dat, wat is een
oploopend en tot toorn genegen menfch , niet
geduurig in gevaar , om zijne gezondheid te
ichaadert. Wanneer men met een toornig ge-
jnoed eet of drinkt, brengen de fpijs en drank
tan het lichaam de grootfte nadeden toe , en al-
les wordt zeer ligt tot vergift en gal en kan
tot geen voedzel gedijen. Zou men dan niet
alles doen , om den vrede te onderhouden ? K.
Ja ,' maar ds wij beledigd worden , moeten wij
ons dan niet verweeren ? V^ Zoo de belediging
groot is, mijn Kind! heeft God u Ouders en
Leermeefters gcgecven , en aan die ouder en
Volwaflèn zija, de Ovcrigheid. Dezen moet
men zijn leed, en uitgeftaane onheil klaagen,
dezen moeten èn zullen ons recht doen en zich
^aar. op toelegsjen, dat het kwaad geftraft wor-
de. Is ondertüfTchen de belediging gering, dan
is het geoorloofd , den geenen , welken ze ons
aandoet, zijn onrechtvaardige handelwijs onder
*t oog te brengen , en Hem te zeggen , dat het
voor ordentelijke en braave menfchen; inzonder-
heid voor een Chriften niet betaamendlijk zij,
zij-
DtGodsd. dèr Kinder. XXFllGeJ^rek. 97
zijnen evennaaften te bedroeven , tot toom aan
te zetren, of openlijk te fmaaden. Dit is dan
reeds genoeg; en zulk een zachtmoedig geduld,
is ook voor ons zeer nuttig*
Dan^ wanneer wij weder fchelden, en ande-
ren weder vertoornen , zoo wordt de haat groo-
ter en daar uit ontftaat een nieuwe twifl en nog
grooter vijandlijkheid ; en zoo Jeeven wij in eene
altoosduurende ftrijdighèid en onruft. rloc ver-
drietig is het ! Hoe fchandlijk en laaghartig een
tvvillziek menCdi te zijn l en niet alleen fchand-
lijk voor de waereld; maar ook bij God gehaat!
of behaagt het God niet meer , en wil Hij niet
liever , dat zijne Schepzelen vrolijk , vergenoegd
en gelukkig zijn zullen? K* Ja. V^ Maar de
twiftzucht ^ trotsheid , en halftarrige onverzoen-
lijkheid der menfchen, maaken die ons leeven
niet verdrietig en vol ellenden ? K. Zonder twij-
fel. /^. Zal God zulken dan niet ftrafïèn , die
zijnen wil wederftaan, en de ellenden van zijne
Schepzelen verrweefderen ? K. Dat lijdt geen te-
genfpraaki V. Neen , 't is zeker* HiJ*heeft
gedreigd, hen weder te bedroeven en geeue van
hunne zonden te vergeeven , indien zij niet him-
nen evennaaflen de belediging en vergécven, waar
door deze hen bedroefd en iciiade hebben toege-
bracht. Bidt gij niet in het Onze yader: ver^
geef ons onze Jchulden , gelijk ook wij vergeeven
onzenfchuldenaarenl K Ja. V^ Wat betekent
dit anders, dan dit; indien ik den geenen^ wel--
ke mij beledigen ^ met vergeeve^ zoojlraffe God
mij^ en vergeeve mij ook nimmer mijne zonde^
Wat een aandoenlijke en fchriklijke bede! zou
^ich een boos en wraakzuchtig menfch nu dur-
G ven
98 XXVILGefprek.DeGodsd. der Kinder.
ven onderdaan, het Onze leader te bidden? K.
' Zeker niet* /^. Zijn dan de toom ^ wraakgie-
righeid en onverzoenlijke haat niet aliergevaar*
lijkfte hartdochten ? K. Ja zeker in allen deelen ;
en wel om dat God zulke zonde (fa-aiFen wil. j^;
Zoo zat Hij dan den geenen zégenen , welken
liefderijk zijn, vcele ibaadheden geduldig ver-
draagen , en langmoedig en verzoenlijk zijn ? K^
Ja , want God beloont al het goede* ^ Gij
fprcekt wel : maar wanneer gij nu bcleedigd
wordt , en de toorn komt in u op, en het zoo he-
vig wordt , dat men u op allerlei wijze benadeelt ,
hoe ras ^oüdt gij alsdan decze goede leflèn kun-
nen vergeeten en weder hevig uitvaai'en» Maar
dan, mijn RindI denk dan daar aan, wat gij
reeds gehoord hebt, dat hetfchandlijk, dat het
laaghartig en dat het fchaadlijk zij, een toom-
tuchtig en twiftgierig menfch te zfjn ; dat God
diar door beledigd wordt , en zulke menfchen
weder zal (baifen. Bid Hem ondertuflchen bij
u zeiven aldus :
AA goede God ! geef mij een zagtmoedig en
geduldig hart, dat ik die beledigincen Jeere vcr-
draagen: dat ik den vrede meer beminne dan
de wraak j dat ik op uwe befcherming en hulpe
vertrouwe; en terwijl Gij de zwakheden veelér
menfchen overziet , ik even zoo , die van mijne
evennaaften overzien mooge , en u gelijk worde.
Mat. V; 5. Zalig zijfn di Zachtmocdigtn ^
y^ant zij zuilen het aarérijk beërven.
I Pet. U : 19* 20. U^am dat is genade , in-
dien iemand^ om der Confcientie wille voor God,
zwarigheid verdraagt , lijdende ten onrechte^
Want woit lof U het y indien gij Vitdrat^ty
als
DéGodsd. derExnderen.XXVlLGefprék. 99
tXs gy %miigt , tn daar over gejlagen wordt ?
ffiaar indien gij verdraagt als ^ij wel doet en
daar over lijdt , dat is genade bij God.
Gal. VI. I. Broeders! indien ook een menfch
êvervallen waare^ door eenige misdaad^ Gij ^
die geejllijk zijt ^ hrenzt den ^danigen te reent »
tnet den Geeft der zacntmoedigheidi ziende op u
telven , cp dat sij niet verzocht wordt.
Mat. VJ : Ivant , indien gij dtn menjihen
hunne misdaaden vergeeft ^ zoo zal uw DemeU
fche f^ader ooku vergeeven^
Col. III : Zoo doet dan aan j als uitverkoor*
ne Gods 9 heiligen en beminden j de innerlijke
beweegingen der barmhartigheid y goedertieren-
heid , ootmóedigheid, zagtmoedigheid en lan%^
moedigheid. Ferdraageme malkanderen en ver^
^eevende de eén den anderen , zfio iemand tegen
iemand eenige klagten heeft , gelijk als Chriftus
u vergeeven heeft , doet gij ook alzoo.
ACHTENTWINTIGSTE GESPREK.
Fan de Vliji of NaarJllgheU.
Eens op eenen fchoonen morgen ging de Va-
der met zijn Kind in den hof* Als zij nabij
de deur kwaaroen , liep het Kind langs een groe-
ne hegge en zag daar eenige klieren. Wat ziet
gij daar mijn Kind ! vroeg de Vader* AT* O ! Va-
der zoo veele kleine werkzaame diertjes* Vl^aar-
om of zij zoo haalHg ginds en herwaards loopen ;
waaróiii <3f toch alles op dit heuveltje zoo Icven-
G 2 dig
f 00 XXniL Gefprek. De Gcdsd. der SSnder.
dig is en wat of zij daar fleepen en draagen ? y.
X\] draagen fpijs. K. En waar na toe? t^. On-
der dit kleine berg:jen hebben zij hooien in de
aarde gemaakt. Zoo lang het nu Zomer is loo-
pen zij daaglijks op het veld ginds en herwaards,
verzamelen zich allerlei voorraad en leggen dien
in deze kleine hooien. Wanneer nu de Winter
aankomt, en de vorft en fneeuw de aarde heeft
hard gemaakt en overdekt, dan leggen zij zeker
in haare kleine vertrekkenden leeven van de fpijs^
die zij in den Zomer verzameld hebben. JT. Zoo
waarlijk , dat zijn al fchrandere diertjens ! /^. Ja
mijn Kind ! deze fchranderheid is hun van God
ingefchaapen. Is het dan geen wijsheid , in de
.Lente en in den Zomer vlijtig te arbeiden , •
op dat men in den Winter wat tot zijn nood-
druft hebbe. K. Zeker Ja. V. De jonge jaren,
mijn lieve Kind J waar in gij tans leeft zijn de Len-
te, en de mannelijke jaren, waar in ik ben, zijn
de Zomer van het menfchlijk leven; Wanneer
deze jaren verbij zijn , dan komt ons de Winter ,
dot is de gmze ouderdom , nabij. Die nu in de
Lente en Zomer van zijn leven niet vlijtig is
heeft in den Winter van zijnen hoogen ouderdom
niets, of maar weinig, te verteeren.
Terwijl de Vader over deze zaak nog fprak ,
nam hij het Kind, met eene vriendlijkheid , bij
de hand , en zeide : Waarom heeft Ubd u toch
deze handen gegeeven ? kunt gij 'er eenig goed
mêe verrichten? K. O Ja. ^. Wat hebt gij 'er
korts mée gedaan» K. Ik heb 'er mij. mêe aange-
kleed en gewalTchen , vervolgens mêe gegecten
en naderhand mijn fpeelgoed , dat ïfe "gifteren
gebruikt heb , ia het kaftjen gelegd* ^t En fe-
dert*
De Godsd. der Einder. XXFIIl Gefpreh i o i
dert dien rijd niets ? K. Neen , want gij riept
Vlij, en wij zijn zoo uitgegaan. V. Wanneer gij
het nirdageli)ks zoo maakte, met u eenige oo
geublikken te kieéden , te waflchen , het hoofd
in orde te zetten , te .eeten en te fpeelcn ; en Wi]
gingen vervpigens een wandeling doen ; aaten nu
en dan eens eenige verkwikkelijfee fpijze; en het
werd eindlijk nacht , zou dit niet een aangenaam
en heerlijk leven zijn ? JC Dat fchijnt waarlijk
wel zoo , maar . . , . ^. Ja maar \vat zou daar
op 't laatfl: uit voortkovnen ? zijn dan de Mieren
niet ijveriger dan gij? Jf.Jawel. l^. Zouden wij,
indien wij dus leeven wilden , het weinige goed ,
't geen God ons gegeeven heeft, niet haaft ver-
teerd hebben ; en hoe zou bet 'er dan in den ouder-
dom uit zien? K* Maar gij hebt mij immers laaft
gezegd, dat God gewoon zi], den geenen. wel-
ken hem lief hebben , ook in den nood tój te
ftaan en van alles te bezorgen, f^. Ja , gij hebt
gelijk , die welke hem beminnen. Maar bemint
een lui en traag menfch fijnen God wel? Wat
begrijpt gij hier van , is het voor een Vader wel
eer , dat hij luie en traage Kinderen hebbe, K.
Neen* P^. Leeven die menfchen aldus wel , tot
eere van God^ die Rinderen van hem zijn wil-
len , en echter traag en lui zijn ? K. Neen. V.
Die nu ook God niet eert, zoo veel hij kan, en
zijne vermogens toelaaten , bemint die God wel
oprecht? ^. Dat is zeker niet te gelooven. V.
Zoo zal God hen dan ook in den nood niet bij-
ftaan , waarin zij door hunne traagheid gekomen
zijn. Want toch hel is volftrekt Gods wil , dat
wij vlijtig zullen arbeiden; tot dat einde heefe
Hij onzer Zfele , cene fterke drift ingeplant
G 3 en
I^a XZVm. Oefprek. He Gqdsêk der Kinden.
en wekt ons daar toe op door voorbeeld van alle,
zelfs der onredelijke, Schepzelen. h liet zóönieti
en wilt ^j daarom ook niet iets te doen hebben?
jt» Ja. F'. En wanneer ikü eens, tot {lraffe,eeii
halt uur ih eenen hoek plaatfle en daar ihan
liet 9 zonder u te beveelen iets te doen 3 zou die
tijd u niet geweldig verveelen, iT, 'Ja wel.
Pi Begrijpt gij nu hier njet uit. Welk eenè fter-
ke drilt tot den arbeid God in de Ziel gelegd
heeft? K. Ja» F* Derhalven moet het ook Gods
ivil zijn , dat wij vlijtig arbeiden. En van hóe
veele boosheden eii kwaade bedrijven worden
^e menfchen niet te ru^ gehouden , die in eené
geduurige bezigheid vlijtig zijn en zich' daar aan
gewennen? want die geen goeddoet, doet ge-
ineenlijk kwaad; wie zich aan lui -en traagheid
overgeeft verkrijgt een iedel hart ^ fpreekt woor-
den van weinig aanbelang en die ontftichtelijk
zijn: hij brengt den kofljijken tijd, in onnutte;
bezigheden door , geraakt in flechte gezelfchap*
pen , en vergadert zich nimmer eenige middelen
ym beftaan voor zijne kinderen. Zou ik deezeii
tuin laatft wel hebben kunnen koopen zonder
Seld? K. Neen. /^. Maar indien ik ook dage-
iijks niet veel werkte ten nutte van mijn beftaan,
zou ik dan wel geld verdienen? Gij ziet immers,"
mijn lieve Kind f hoe aangenaam het ons reeds
is , dat wij dit Ichoon ftuk lands en deezen ver-
maaklijken tuin bezitten. Deeze bloemen waflèn
^ü op onzen eigen grond. Het gindfche zaad
zulkn wij in den herffi inzamelen; en van de
hoornen, die gij voor, u ziet, op hunnen tijd
ook , veel aangénaame vruchten plukken. Alle
deeze dingen verkrijgen wij nu als een loon van
onze
De Góéd. der Kinder.XXFUL Gefprek 103
opze beftendige vlijt en door den zegen, met wel«
ken God Cdien 'er de eerc voor toekomt) onzen
arbeid bekroonen wil» Merk dan toch op 9 hoe
alles in dezen tijd evenzeer in beweging ennaar-
(lig is. De aarde brengt veele diüzende gewas-
ïen voprd. De Vogelen bouwen hunne neften ;
eenigen looven den Schepper met hun gezang^
t)e Landman ploegt de aarde en werpt zijn zaad
in den grond* AHes arbeidt tot ni^t van hec
menfchdom. Wat ichande zou het dan zijn,
wanneer wij ons in zulke goede zaken, van an-
deren , of jvoor een gedeelte , door onvemuftige
Schepfelen lieten QvertrefFen 1
Terwijl de Vader en het Kind aldus praaten-
de na huis te rug gingen , zag de Vader van ver-
re eenen ouden armen man aankomen. Zie fprak^
ïlij: daar hebt gij een levend bewijs van het nut
der naardigheid. Die arme man had een mid-
delmaati^e duiver geld van zijne Ouders geërfil;'
In zijne jeugd wilde Hij , gelijk ik wel gehoord
'hèb, niet arbeiden; het ledipaan werd hem een
gewoonte ; Hij verteerde zijn Vaders erfgoed ,
en nu moet hij bedelen. Wanneer wij nu ook
armwaren, konden wij hem dan wel een aal-
moes geeven? K. Neen. j^. Maar zal God diea
ook zegenen , welke den armen veel mededeelt.
K. Zonder twijfel. 1^. Ó hoe vlijtig moeten wij
dan arbeiden , mijn Kind 1 ten einde wij veel
inogen over hebben , om den armen te geeven*
Hoe aangenaam is het, den ellendisen wel te
doen { God , mijn lieve Kind ! heen voor den
vlijtigen en weldaadigen., ojQeiudi^e belooningeu
in den HemeU Dan , oflchoon wij niets bij Hem
verdienen , fchoon wij Hem alles fchuldig zijn ,
G 4 'zal
104 XXFIIL Gejprek. De Godsd. der Kinder^
zal hij toch ieder' vergelden naqr zijne werken*
Die veel goeds zaait, 'zal veel goeds maaien.
Spr. Vh 6-11. Gaat tot de Mieren^ gif
luijaart; ziet haare wegen ; 'en wordt nx)ijs. Dewel-
ken geenen Overjlen , Amptman noch Heerjcher
hebbende y haar brood bereidt in den zomer ^ ha-
re fpijze vergaderd in den oogfli Hoe lange
zult gij luijaart nederleggen; wanneer zult gij
van uwen jflaap opfldan} J^en '^eini^ flapensi
een weinig fluimerens , een weinig handyouwens
al nederUJggende. Zoo zat uwe armoede u overko-
men als een wandelaar , uw gebrek als een gewa-
pend man.
Spr, XIV: 23. In allen fmertelijken arbeid,
is overfchot^ maar het woord der lippen ftrekt
alleen tot gebrek.
Spr. XX: 4-13. Om den winter zal de lui-
aart niet ploegen ^ daarom zal Hij bedélen in
den Oogfi , maar daar' zal niet zijn. Hebt
dèn flaap niet lief 9 op dat gij niet arm wordt 9
open uwe oo^en ; verzadig u met brood.
Spr XXTV: 30. 31. Ik ging verbij den ah
ier eens luijaarts^ enverhij den wijngaard van
een ver (tandeloos menfch. En ziet hij was gantfch
opgefchooten van dijielèn ; zijn gedaante was met
netelen bedekt , en zijne Jleenen fcheid-muur was
afgebrooken.
Spr. Xtl: 24. De hand der vlijtigen zal heer-
fchen ; maar de bedriegers zullen o nér Cijns
"Hoezen*
aTHEs. III: 10. Want ook toen wij bijuwaren^
hebben wij u dit bevolen : dat , zoo iemand niet
wil werken^ hij ook niet eete.
' NË-.
De Godsd.. der Kinder, XXIX. Gejprek. ïo$
rüEGENÈNTWINTIGSTE GESPREK.
Jffet Aardfcbe vergenoegen , tnel en matig
gebruikt is lael toegelaaten,
Vv^ader. Befteed toch uwen tijd wel mijn Kind !
'^ en leer goed dpen K. Maar als ik geleerd
heb 5 mag ik dan weder fpeelen? de goede God
ftaat mij dit immers toe? F* Ja, God ftaat u
zulk een vera:enoegen en vermaak toe 't welk niet
zondig is. üT* Wat' is dan zondig > V. Dat gce-
ne , waar door men zich zelven of anderen fcha-
de toebrengt ; en waar aan eenig kwaad gehecht
is. Is niet het eeten en drinken toegelaaten P if*
Ja. F". Strekt het niet ten kvvade, wanneer men
te veel eet en drinkt ?JC. Ja. ^^.Dus dan, wanneer
gij u te veel, te lang, te uitgelaaten en al tegek-
lijk verluftigcn wilt , dan zijn alle uwe vermaken
en uw vergenoegen zonde. Is niet een zoete en
gerufte flaap aangenaam , en toegelaaten f K. Ja
zéker. V. Maar wanneer een Predikant dim flaa*
pen wilde , wanneer het zijii pligt is te prediken,
of een Rechter, wanneer hij het recht moeft uit-
fpreeken, zou dat dan beftaanlijk en goed zijn?
K. Neen* V\ Aldus ook, wanneer gij u tot fpee-
len en vermaaken be;gceft,als de tijd daar is, dat
gij leeren^of eenig ander werk verrichten moet,
zou dat ^an ook goed zijn ? JT; Neen* F. En
wanneer eenige Kinderen , onder het fpeelen ,
zich zoo ligt vertoornen , alles verbreéken , an-
dere van hunne foeelmakkers fmaaden^fcbelden,
G 5 ftoo^
|péf KXIX. Gebrek. De Gêisd. der Kinder.
ftooten , flaan of aan het lijf zeer doen., of anders
lüinne Ouders , door bun onhandig leven , tot
toorn verwekken , zijn deze dingen als dan ver-
tnaaken en aangenaame tijdkortingen , die toege-
<han zijn? K^ Neen aeker zijn zjj dat niet. V.
Maar weet gij wel , waarom God ons het aard^
fche vergeno^en en de waereldfche verniaaken ,
gegeteven heeft? K* Om dat zij goed zijn. V.
rïeen , zij zijn ons vergund , om dat wij niet
altoos kunnen arbeiden, en , wanneer ons lic*
liaam vermoeid , en onze Geefl; afgefloofd is , wij
wel eenige yerpoozing en verkwinking naar lic-
haam ep Ziel nodig hebben. Maar heeft een
menfch wel eenige verfterking of verkwikking
nodig 9 die ni^t vermoeid of a&efloofd is. K.
Neen. V. fiie zich nu niet eerlt moê gearbeid
hcefï 9 mag zich die wel' met het een of ander
vermaaken 9 pf eene uitfpanning neemen ? K*
Dat geloof ik niet. V. Wanneer is het dan uws
bedunkens wel de rechte tijd. om zich te ver-
maken? tU Na den arbeid. V. Zoo is het;nfli
dpn arbeid : dan trekken wij er de befte vruch-
ten van IJ welke wij van den goeden God ontt
vangen ; en ons bezonder aangenaam zijn. Dan
(Irekt de uitfpanning ons tot een waare artzenij
voor Lijf en Ziel ; dan worden. wij , door een
matig genooten vermaak , met niéuwe krachten
tot oen arbeid voorzien , wij worden fterk en
wakker; ja zelf aangefpoórd om God te looven*
Maar waarom zoucien wij God niet looven en
pöjzen 9 daar Hij ons zoo gefchapen heeft , dat
wij ons mogen en kunnen vermaaken; en tot
dat einde alle Schepzelcn geeft en onderhoudt:
cp dat Vil} ons met dezelven vervrolijkien zou-
den?
den ? De gpaSdbt leaht jasses^ is door Hon^
ten onzen nutte, ia deas Lente op faet fdioonfiiK
opgetooid mcc Uoen} weit van alferlei kteuoen ea
!;euren : en in deo Herffl: xasxtsskt meoilgte lomal-
erleifoorten van finasdüijke cuasmiseimisie «rucb*
ten verzien^ O bat ons dtt»^ dcD mildeo G^vec
hordijk danken, iaat ons Hem ^ na dke genoot^
ne weldaad eo aaidTdie reii^wikkii^ , laet oo^
ganfche hait pcgzen! Dank dan den Heese« HS
IS vriendlijk en weldaadif , en zijne {oedbeid
duurt in eeuwi^bód \
Wij looven en prezen CJ, o liefderijke Schep-
per t dat gij ons bsoxm gegeeven liebt, om ons
te veifaeugen, in uwe nsededeeiende en menig*
vuldige goedheden. Rondom ons hebt Gij ee*
nen groocen overvloed van bekoorlijke Schep-
zelen gefteld , welke ons op eene aangenaame wi^«
ze omringen en door u verordend zijn, op dac
zij ons dienen moogen tot veilnvikking na deici
gedaanen arbeid , en dat wij *er bet genoegen
van erlangen , 't peen Gij ons hebt toegdlaan*
Geef ons zulke mdnikken van uwe oneiod^
goedheden , dat wij , in onze groodle vetmaa*
ken , U in uwe geboden nimmer uit liet oo^
verliezen ; nimmer ons tot zondigen begeven , erf,
door een overdaadig gebruik ons te buiten gas^i
mogen , maar , door uwe hulp gelchraagd , Jdoor.
uwe genade opgewekt] ons daar toe aangelpoord
\nnden , om Ü fteets te danken eo voor alle.
uwe goedlieden , met vrolijke en dankbaane
harten , te leeven.
Prbd. IX: 7» Gaat dan Jieenen eet uw Brood
met vreugde-^ en drinkt uwen Wyn met goeder
haf''
.- ♦
\
I
t
1[;o8 XX^. GeJprek.DeGodsd.derfSndert
• ■
harte ; want God heeft dreeds een welbehagen
jB^n uwe wefken»
RoM^ Xll: 15. Verbljdt u met den blyden.
Pred. XI: 9. yèrblydt u , o Jongeling ! in
vwe jeugd ; en laat uw harte zich vermaaken in de
dagen uwer Jongelingfjchap , en wandelt in de
wegen uwes harte , en in de aanfchouwinge uwer
po^en : maar weet dat God , om aUé deze dingen\
tfzai doen komen voor 't Gerichte.
DERTIGSTE GESPREK.
Fan de Matigheid»
ré
1
^ader» Hebt gij den kleinen Zoon van onzen
Neef giftcren avond ónder het eeten wel
gezien, hoe onverzaadelijk hij zich aan (lelde?
JT- Ja zeer wel. J^. Behaagde u dat? K. In 't
geheel niet. PI Weet gij wel waar deze onbe-
Ichoftheid bij hem van da^n kome? K. Neen. f^.
Hij heeft zich,federt een jaar, aan vpel eeten eii
dnnken gewend, en nji heeft hij pooit genoeg,
als hij niet bijna tot overdaad toe de fpijze naar
zich neemn Scden dezen tijd is hij dikwils ziek
en tot het fecren zeer onbekwaam en traag. En
geen wonder, want, als de maag al te veel opge-
vuld is, zoo is het hoofd' döm en de Ziel nietiq
ftaat om behoorlijk te werken en te denken. Kan
zfilk eene levenwijs God wel aangenaam zijn ,
wat denkt gij ? K. In 't geheel niet. God wil dat
ivij vlijtig en ixaarllig zijn zullen* F. Is zulkeéri
gul'
DeGodsd.derKiadar.ZXX.Ge^rtk. 109
gulzige aart bij de mfnfrtiPB wü aangenaam ^ om
aan te zien? K. £ht ook 'm \ ^bcd niet ; wam
daar waaien giftenen tvood r?niEe van onze vrien-
den, die dien gulzir:en kasap met verwondering
en verachriog aan2:a2en. ^ Mjm Bef tino! de-
ze verachüng waar van zdJt txa onmaati^iieiii
de oorzaak is, was nog het xtnifiir, inita] an-
ders daar geen fluiisirr en borjzrr raakeü op v'j]&-
den, iT- En wat dan? /^. Wie v^:iï r*j: m anno
gebruikt tot onderhouding xzn z'\', »^^*r, vcd;
IS *t zoo niet? JT. Zo^id^rr rv'JjL ^ ^''k tot
oildefhouding van zih krvcn ycrl ;:^'xuir.: bas
weinig fpaaren; b'i'f: een tj"»^!: • j:"::.! :3ii.'''I±;
brengt fomtijds zijn CJuiiT* tri,^^ óvut; U3
den armen nooir gecenke^;s*:.i::f.:,3v.r Ji:£rai3l
en doet weinig goed. Zoo een n:i'/l'. i.'^ &
aan anderen , weinig goed doer , 'r^tz te VasI
gunften en gocdheden vzn G^A it wjuib:*r-t JC
Neen. F'. Is het t!:n zo^o t^r gr'oce ir. v.jéj-
ftelbaare fcbade, v/ar.Tïe«r ziTc et^: r :V , tas
onmaatigfieid gewent? Ju Gr/'^: ic - ^ 2:1::: »»
denk ik ja. F. De D:or:^r/;::v.p '^i-i: :xi:' ïot-
mer uinvtrking. L^id hcht ir *>t itr'^vx*
beeld van gezi-n san ckm -^r^^^'-r; rr *.;' , <^
ter mnaftijd wa.^, h^ie h:; r:": ^^* ]r* > cac
was belachüjl;. ^. Vry^rA -ps . ;. x.;v>z,'^e
redenen voerde, evc^ ^f h;j :^^- ArV : '^^uiu
Maar is het verüand pi<:t een 7."/^ >\s'VerJc
van den hemel? K. Z/^itt 1^,11^ y^ K :jgx
dan ook geen zwaare ify':\At^ ij/a 7-^: i:, r.st-
zich van het gebruik dó*5 VwTf!an,i^ •* '^rv - rT?
Jï. Ja , het is ccn groote zonde* /^, V.^rt uaix:
den mcnfch in \ algemeen, errir -rxa:.'/^^
roekeloos , ligtvaordig , row^oöd , yi
%ïo DeGódsd.'derkinièr.^^
tVL vuilaartig, dan deze fchandlijke óhdeugd van
drönkenfchap. Veelén zijn 'er dóór in de aller-
5' rootfle armoede vervallen. K. Ik zal, als ik oü-
er ben , mij daar voor hoeden. V. Wel iian^
inyn Kind ! dit doende , zult gij veel ongemalc-*
ken ontgaan , en veel meer goed , dan anderen ^
verrichten kunnen. Maar ik moet u nu ook
ieggeti, op welk feene wijze gij u voor die ver-
foeilijke ondeugd van onmatigheid bcwaaren kunt;
Gewen U daaglijks meer daar aan , met al ^ wat
Ivij u geeven > vergenoegd te zijn* Weet dit :
ciat een ménfch hooit door een overdaadig ge-
bruik van fpijs fterk, groot, en fchoon worde:
ïnaar Wel van gezonde fpijze órdenlijk en mat'*
tig gebruikt. Neem het weinige , wat u toege-
deeld wordt , met vrolijkheid aan , zoo zal het u
tot eenen zegen van God' verftrekken. Doch
Voor alle dingen , zeg dikwils bij u zelven :
Liefderijk God l geef mij een vergenoegd hart,
ibg dat ik in alle dingen en ïnet alles te vrede
ziin niooge ^ zoo het uwe gunftige hand niij toc-
fcnikt. Vergun tnij het vermogen, dat ïk mij
door onmatigheid nooit bezwaare en tot den ar-
beid nimmer onbekwaam maake. Laat ik uwe
^oede gaaven •, door eene geftadige vlijt ^ met een
Godvruchtig harte genieten, en u altoos danken :
zelfs dan ook met vrolijkheid i als ik weinig ge*
nieten mo^e.
„ Spr. XaIII; 19, 20, ar. Hoor gij mijn
Zooné i èn word wijs , en richt uw harte op den
iveg l zijt niet onder de Wijnzuipers noch onder
de Fleejchvreeters^ Want een Zuiper en Vraat
tal arm worden; en de Jluimeringe doet yerfcheur-
de üederen draagun,
Spr.
DeGoisd. der Bnder.XXXI. Gebrek, iit
Spr. XXI: 17* Die Uijdfchap lief heeft zal
gebrek lijdenidütFijn en QUjltef heeft zal niet
rijk moorden.
Luc. XXI: 34. Wacht u zelven , dat uwe
harten met feeniger tijd bezwaard werden met
brajferijê , dronken/chef en zórgyuldigheden de^
zes levens.
Eph. V: t8. En wordt niet dronken in wjn^
ivaar in overdaad isa maar wordt vervtdt ;ntt
den Geeft»
EENENDERTIGSTE GESPEIEK.
Van de Nedrigbeidi
^TpTader. Welk menfch is wel de befte ? dte, weBc
^ een fchaon kleed , of die , welk een ge-
fcheurd aan- heeft ?if. jDie welk een fchoon kleed
aan heeft. K Waarom is hij beter? K. De
menfchen achten hem meer. U. Wordt dail
door de achting cier menfchen zijn verftand groo^
ter ? K* Neen* P. Of maakt dat fchoone Weed
zijn hart ook vroomer? K. Ook niet. V. Eert
boos menfch , een bedrieger en doorbrenger .,
kan immers een koftbaaf kleed aantrekken? JC.
Dat is waar; V. Dcrhalven is die menfch , wel-
ke een fchoon kleed aan heeft, niet meer eere
waardig , dan de andere ? K. Neen , om dat
hij geen meer verftand, noch beter hart heeft. F.
Recht goed geantwoord, mijn lief Kind l Gij
ziet hier uit, waar in derechte Eer beftaatrniet
dat men een fchoon kleed aan beeft > of dat meit
ceneii
/
jia XXXI Gejprek. De Godsd.der Einder.
cenen hooge of laagen (laat voeren , en vin eenige
menfchen^ die op het kleed, nxeer dan op het
hart zien , zou hooggeacht worden ; maar daar in ,
dat wij veel verftand en wijsheid in alle onze be-
drijven en handelingen toonen , en een oprecht
en ongeveinsd hart bezitten* Maar wie geeft
ons dit alles? K. *De goede God. /^. Moou:ea
wij ons dan wel verhoovaardigen en trotfch zijn,
dat wij meer dan anderen weeten? K, Ganlch
iiiet ! God heeft ons immers het verftand gegee-
ven. V^ Moogen wij ook hoogmoedig zijn ,
wanneer wij veel goeds gedaan hebben ? Wie heeft
er ons de deugd toe ingeprent ? K. God. F'.
En, wanneer iemand rijk is, heeft hij dan het
recht , om anderen , die minder hebben , te ver-
achten ? K. Neen. V. Kan God de rijken en
vermogende menfchen niet heel ligt van hunne
goederen beroven? iT. Ja wel* V. En, waii-
ueér een menich zoo fcfioon was als een Erf-
gel , was hij dan verftandig , als hij zich daar
iets groots van verbeeldde en die welke geen
fchoonheïd bezaten, verachten wilde? Hebben
zulk foort van menfchen , zich zelf zoo eene
volmaakte en fchoone geftalte gegeeven ? Kan
God hun niet door eene krankheid , en andere
toevallen , hunne fchoonheid ontneemen , en lee-
lijk doen worden ; zelfs tot verachting toe ? A'. O
Jawel, b. V. wanneer zij de Kinderpokjes krijgen.
y. Deze niet alleen , mijn lief Kind ! Daar zijn
duizende toevallen, krankheden en plagen, door
welken God hovaardige en trótfche menfchen
tuchtigen kan. Denkt gij wel aan dat geene , 't welk
gij laatft gehoord en gezegd hebt: Wij hebben
niets goeds van ons zelven jGod is het > die , ons
' liet
De Güdsd. der Kinder. XXXt.Ge^ek. 113
het vermogen van het verfland fchenkt; die ons
tot beden, in do Ziel elk goed voorneemen vcr-
vvqkt; die ons deie lichaams genalte, dezegoe*
deren en eer gelchonken heeft; Dem dieshalven
moeten wij met nedrige harten anntidden en geen
mepfchen verachten. Dit.zal,Gode aapgcnaam
zijil. rïii dan onthoud deze fpreuTc mijft Kind !
Ja onthoud ^e wel: GOD wederftaat den Ivh
yaardigen, maar den nedrigen geeft hy genade»
P^erneaer u dan onder de magtige ünd van God ,
zoo zai Hij 'a, te zijner tijd^ uitkomjl geeven*
Spr. XVI; 18. Uovaardigheid is voor de ver^
treekinge en hoogheid des Geejls voor den val.
1 CoR. IV: 7. H^ant wie onderfcheid u^ ett
li^at hebt gij , dat gij niet hebt ontvangen 9 en^
zoo gij 't ook ontvangen hebt., wat roemt gij als
cf gij 'ï niet ontvangen bad? . . ^
KoM« XII: 3. fVant door de genade dié mijge^
geeven is , zeg ik eeneh iegelijken^ die onder ii
is , dat hij niet wijs Tij boven het geené men
tehoort wijs te zijn: maar dat hij wijs zij tot
Matigheid 9 gelijk God eenen iegelijken de Maat^
des Geloof s gedeeld heeft.
Gal. \^: 26. Laat ons niet zijn zoekers van
ijdele èere , malkanderen tergende , malkande-*
ren benijdende,
Spr. XXI: 24; Die een hovaardig Pocher xV,
zijn naam is f pot ter; hij gaat met hovaardige
verbolgenheid te werk.
Spr. XVÏ; 19. Het is Mer nedrig van ge^
te zijn met de zachtmoedig/sn ; dan roof te dee*
len met de hovaardigen.
114 XXXn.GeJprek.DeGodsd.der Kinier,
TWEEÊNDERTIGStE GESPFÜEK.
Over de Gierigheid^ en f boeker ^ èhder-
zeiker boóze gevolgen.
^In^ader. Eeti oprecht 'en bedachtzaam man , had
^ twee Zooiietï , Hij gaf aan beide hun Erf-
deel , dat niet gering was , en fprak hen aldus
aan : mijn- Zoonen ! gij weet , hoe God ntój ge-
zegend en door vlijt en Q)aarzaaniheid , uit eenen
armen ftaat t6t een rijk man gestaakt heeft. Hier
liebiglj den zegen van den AUeirhoogften. Ge-
bruikt hem op een behoorlijke wijze ; zijt matig
in het genöt^ vlijtig in uw beroep; trouw en
oprcdit in aJte uwe handelingen en vergeet de
afmen nooit i 'God zal u dan ook nooit vergee-
ten. Oeeze twee Zoonen naamen bijden hunne
Srirleel aan. De jongde dankte zijnen Vader van
harte ^ was verblijd met het geen hg ontving ^
genoot het iiiet eene w&l te yredenherd ; arbeid-
aè met certe ernftige y^'t, w^ii veel geld_ : en fchoon
hij den armen dikwils veel gaf, hoopte hij ech-
;<er op de Voorzienigheid van den Allerhoogften
en dafcht; de God, "die mijnen Vader uit eenert
armen en gebreklijken ftaat ^ tot een' rijk' en ver-
mogend' man gemaakt heeft , kan mij ook zege-
nen. Dus leefde hij met de zijnen in vrede* en
wel vergenoegd; en zijne fchwcn' werden dage-^
lijks grooter*
De oudfte Zoon was eenigzintsonvergenoegd,
êxi hij niet meêr^ als zmhngtï broeder bekwam.
Ik
Be Godsd. dsr Kinder. XXXlh Cefprek. 115
ïk heb , dücht hij : in dit huis veel langer gear-
beid. Hij nam dan zijn deel, en ging zeer teoiH
vreden weg; Op dat hij nu, binnen konen tijd>
Veel geld winnen mogte , kogt hij een klein Land-
foed met bouw-en weilanden daar aan; en een
uis in de Stad. Zeer vroeg wekte hij daaglijks
zijn huisbedienden op^ en maakte ^ dat zij (poe-
dig op het veld moerteil gaan werken. Als zij
brood namen , zag hij altoos fcherp toe hoe veel
zij gebruikten; en het ging hem aan het hart,
wanneer zij (naar zijh gedachte) maar iets te veel
naamen. Wanneer 'er maar iets hoe gering ook»
van Meubelen of huisgereedfchappen gebrooken
werdt , voer hij nooit driftig tegen hen uit, maar
trok. het (om deÉefchade tevergoeden ,) de arme
werklieden , van hunnen loon at. Bijna was hn al-
toos vol zorgen en bekommei*de gedachten* Zijit
knegt aaii het zaaijen zijnde ^ was hij reeds vol
angrt eh dacht : wie wtet ot het graan wel dik
en fchoon zal opwafïèn. Stond in *t vervolg al^
les fchoon en oogfchijnlijk gelukkig te veld, "was
hij al wederom bekommerd , en "fprak dus bijr
zich zelven : O ik ongelukkige ! indien eens eé%
cnwedet"^ groote droogte y of ovetftroming mijn
gezaaide verwoefie. En wanneer eens een van
deze ongelukken zijnen akker trof , zoo kon hi|
Jn eenige dagen door kommer noch eeten noch
Ilaapen ^ noch met eenig ander menfch vriendlijfc
fpreeken of omgaan. Met welk een verdriet zag
tój de fchoonfte vruchten , of landerijen en ak-
kers van zijne nabuuren aan ? Ach / dacht hij ^
siat oOk dezen mij toebehoorden l en zelfs hadt
hij meer dan hij gebruiken konde. Geduurig
vas hij bezig, nieuwe ^ontwerpen te fmceden.
Ha mcêr
1 1 6 XXXIl Gefprek. Dè.Godsd. der Kinder.
meer goederen re koopen,mcêr geld te winnen,
en nog rijker te worden^ Dan wie weet dachij
hij , hoe het in het vervolg nog gaat. God onn
dèrhoudt wel de menfchen; maar hy doet tegen-
woordig geen wo^nderen meir ; men moet geld
hebben <, ds men iets koopen wiL Zelden was
hij overdadig in zijn eeten : en wanneer hij ie-
mand bij hem ter maaltijd ontving, zag hij zij-
^nerr gaft beftendig op het tafelbord , of hij nïec
te veel fpijzc naame* Nimmer verkoft bij eerder
zijn Graan , dan wanneer het tot een hoogen en
diiuren prijs gefteegen was ^ en dan nam hij nog
wel de geringde overmaat of bet weinige graaa
weg , 't welk hem op de maat te veel fcheen te
zijn. Wanneer 'er ecnige armen , de een naden
anderen ann zijne deur kwamen , fprak hij hen
dus aan ; Wilt gij mdj in 't geheel bederven en
uitkleden , daar gaat hier over in dat gindfcbe
huis f daar woont mijn broeder en die heeft ook
zoo veel tot zijn erfdeel bekomen , als ik. A • Dat
moet een verfoeilijk en haatlijk raenfch gewecll
zijn» K Gi] haat dan diergeïijke gierigheid ? IC
Ja zeker , indien dat gierigheid is. y. Ziet gij
wel in hoe veel onvergeeflijke zorgen eii onno-
digcn komnier , zulk ceii mcnfch zich ftorte en
hoe weinig hij 9 met zich zelven , met het wij^
beftier van God en met zijne goederen, fchier
zelden te vreden was? Is het niet een groote
izonde , dat zulk een menfch die zoo mild van
God bedeeld is ^ twijfele, of God hem ook, in
het toekomende nog onderhoud geeven en zij-
nenf zegen , verleeRen> wiltje. Ja is het niet een
groot kwaad dat hij voi nijd tegen andere mci>
fdicu is iBgeaomcu en tot zoo vccle onrecht-
vaar*
Be Godsd.dcrKinder.XXX[LQfpnk. 117
' vaafdigc handelwijzen gendgd is. ^Vk im lief-
de tot' het gH'J zondigt, heeft die het geld niet
liever dan God ? JT. Ja. ^^. Is dat nu niet eveu
zoo veel als dat hij het geld tot zijnen God maak-
te? K. Ja dat Kijkt urt aSes. K Dat is nu de
./oorzaak Diijn KinJ ! waarom God de Gierigaarts
zoo zeer haat: zijuijken met bua hart van Had
af, zij hebben bet Scbtipzel liever, als cien goeuen
Schepper. O hotitir i! dan te nigv'an de gien^JieiJ.
iTiM. Vi: 10. ïVantde geldgierïgidd isten
wortel van alle kwaad,
Hebr. XIII: 5. Uwen wandel zij zonder geld"
gierigheid jCn zijt vergenoegt met mt tegem^vTt^
dige. Want hij hetft gezegt: Ik zal u niet bi*
- geeven noch ik. zal u niét yerlq^aten.
Lüc, XII: 15. En Hij zeide tvt hen: ziet toe
m wacht u van de gierigheid: want liet is niet
in den overvloed geleegen^ dat iemand leeft uit
' zijne goederen.
' Ps* CXIX: Neigt mijn harte tot uwe getui-
geniffen^ en niet tot gierigheid^
Spr. XXVJII: iC. Alaar di£ de gierigheid
haat , zal de dagen verlengen.
Pred. V: 9. Die 't geld lief heef t y wordt des
gelds niet zat ^ en wie <Jen overvloed lief heeft ^
wordt des inkomens niet zat* Dit is ook ijdel-
heid,
i Tim. VI: 6-8. Doch de Godzaligheid is een
groot gewin met vergenoeginge. Want. wij heb^
ben nieis in d0 Wa^ereld gebrwcbi^ liet is open-
. baar , mt wij Vr ook niet kannen iet uitdragen.
Maar als wij voedzel en dekzel hepben, wij zul-^
^ daar mede vergenoegd zijn.
Spi^ XXyiJI; |i0.ei)2i2, Een ganfcji gctrour
H 3 nw
ï 1 8 XXXni Gefpr. J)e God^d. ^Shden
man^ zal veelvoudig Zijn in zegeningen: maar
die haafHg is om rijk te worden ^zal met onfchuL-
dig wezen. Die Tich haajl na goed , is een man
van een booze ooge , maar hij weet niet dat het
gebrek hem overkomen za^.
DRIEËNDERTIGSTE GESPREK,
Fatt de Spaarzaamheid.
^p^ader. Hebt gij alle dagen honger mijn lieve
V Kind! K, Ja dat weet gij wel. F^ Dan moet
^ij ook alle dagen iets hebben om te cfeten? K*
Ja zeker. F. Maar dan moet gij alles van daag
en rac.rgen niet opteeren? K* Ween; P^ 'En her
óverfchüt ool< niet laaten bederven? iC Daar
zal ik voor zorgen, y* Ook niet te véti vyeg-
J feeven ^ ten minÜen niet 200 veel dat gij ten
aafte zelf niet overig badt^ K. Maar gij hebt
tnij immers zoo menigmaal gezegd, dat indieq
men den armen op eenmaal veel geeve^ men daar
door nimmer in armoede kan komen bf fchade
leiden. /^. Hebt i?ij wel veritaan, wat ik u ge-
zegd hebbé : Veel geeven , maar niet aUes geeven;
anders kunt gij natierhand niets meör geeven, eir
gij zoudt fomtijds dun van de miJdegaaven van
anderen moeten leeven , of alles op den borg
hadlen, cii in fcbiilden geraaken. K. i^ dan dat
200 een kwade zaak ? yi Die veel fchuldig is ,
ïtioet veel betaalen , en wanneer men niet be-
taalon kan, is men bevreesd , en fchuuw,pm
jbijne fchuldeüQTchers onder liet oog te koomen,
■'•■•- ' en
Pe GpM der KituL J^ffL Gfjètfk* i lp
• 'f ,
cn men leeft altoos in eene heimelijke en kwif-
fiende zorge. Wanneer men ondemiflchen zor-
feloos is, cn weinig laat gelecgen leggen , on^
etaali'ng te doen , wordt men van zijne fcbuld-
dffchers aangeklaagd cn door geduurige aanmaa-
ningen geplaagt . pf het gebeurt wel dat zij dpii
fchuldenaar in de p;evangenis Jaaten zetten^ iT.
Zoo waadijk, dat is zeer ongelukkig 1 ik zal wel
zorg draagen, om in geen fchulden te komen.
/^ 'Dan moet gij bij tijds beginnen fpaarzaam te
worden; niet méér verteeren, als nodig is; u
niet tot lekkerjiijcn gewepnen ; alles ^ jvat gij
overig hebt , wd bewaaren , en , wanneer gij
gegeeten hebt, geduurig bedenken, dat gij in 't
vervolg wederom eèten moet» Maar kunnen zul-
ke zwakke menfchen als wij zijn , niet ziek
worden? üT. Ja; gij mijn lieve Vader! ;&qt bin.
iien konen ook ziek. ge weeft. ^^. Wel nu, in-
^ien ik in vorige jaaren niet gefpaard hadde ^zm
ik mij die goede voorzorgen wel hebban km?-
nen verfchafFen , die mij nodig waaren ,;zou men
mij, die nodige en voedzaam e fpijzen eri Gp-
tieesmiddelen , welke mij tot het leven en W-
Clelling van mijne gezondheid noodzaaklijk waji-
ren , wel voor niet ge^eeven hebben ? Mogelglc
was ik al geftorven» K. O Dat verhoede de lie-
ve God l F. Kunt gij ook niet ziek worden ?
K. Ik begrijp w^l , wat gij zeggen wilt , ik mp^t
ook iets bewaaren. /^. Ja zeker, mijn licv^Kin4t
gij geeft ook gaaren aan de armen ? K. Ja. F'* Gij
weet immers dat de MiUadigheid G<)d a^nge-
Maara zij. JT. Ja. F. Zoudt gij dan niet fpaar-
zaam zijn , om den armen zoo veel te geevw ^als
y w vermogen , toelaat. Uw geluk eu Jiccriyk-
't^oXXXlF. Oefpreh.Be Godsd. derlQnd.'
heid zal dan ook immers in den Heinel des te
grooter worden.
Spr» XXIV: 4. Dqgt wctenfihap 'gorden &
Uvrnkamtr^ vervuld m^t alle kojilijk eji liejlijk
goed.
Spr. XIII: II. Uie zijn land houwt zal van
Brood verzadigd worden: maan^ die ijdele men*
fchen volgt , is verftandeloos.
VIERENDERTIGSTE GESPREIC,
-'S . 4 •* • •• -
Fan d$ fFeldaUgbeid.
^JTTader* Wij hebben u njijn Kind/ door God^
^ hulp en bijftand opgevoed en gekleed en k
heeft u nergens aan ontbroken. Gij hsbt ook
nog, van uwe fpijze overig behouden, zoudt
gij op bet zien van een arm menfch , daar aan
dan niet denken , om God voor deze w^ldaaden
te danken, en dus bij u zelven Ipreeken: hoe
dlendig is deze nienfch , hij heeft een Hecht en
gefcheurd kleed aan ; wie weet hoe bera de hon-
ger plaagt 1 en hoe veel' ongemakken hij moet
uicflaan , wanheer hij zijn brood Jaqgs de deu-
ren moet bedelen ! o wat ongeluk indien ik (n
fijnen (laat was« K. Ach ik dank den goedeii
God, dat hij mij onderhoud. iPl Maar wanneer
gij in zijnen (laat waart, zoudt gij u niet verbeu-
gen , indien gegoede menfchen, u ook rijklijk
inededeelden? JT. Ja dat zou mij zeker verheu-
gen. F. Behoort gij dan ook niet andert aj-
man met eene milddadige gift te verheugen, A^
Jh
jPeGodsJ.Jer JSfui.XXXrF.GeJprek. iit
Ja zeker en dat zal ik gaarne doen. F'* O doet
dat miJD Ifind ! ja doe het zoo menigmaal als grj
kunt* Welk een vergenqegen , zult gij 'er door
in uwe ziel gevoelen , wanneer gij eenen clleq-
dlgen en riooddruftigen grijfaart verkwikt; wan-
neer gij , gelijk pod , uwen evenineufpfa menfcb-
lievenheid betoant l Voor wieri hebt 'gij ineér
hoogachting, voor een onmedoogend en gierig»
pf voor een goed en weldadig menfch? K. Voor
den goeden en weldadigen. "iP^. Meent gij niet,
dat andere menfchen u méér in waarde zullen
houden , en mejSr eer bewijzen, wanpeer gij^
zoo veel uw vermogen toelaat^ goed doet en
weldaadig zijt? Zullen zij niet uw goed hart zien.
Il beminnen en wederom gaarne ten dienjRe (ban?
Maar mijn Kind ! dat i3 flecbrs , een geringeh
loon, voor eenen weldaadigen Chriften. GoH
bemint. God zegent hem. Alle weldaden ^ djc
wij den armen hier toebrengen , daar voor onü-
vangén wij in den Hemel , eene oneindige vfeug-
de, die eeuwig duurcn zal. h het niet verftan-
d^ gedaan , pp eenen vnichtbaaren akker goed
saad te ' zaajen ? JT. Jj^ dan js 'ér hoop dat hij
^eel geeven zal* f^* Zoo zijn de milde gaaven,
ivelke wij aan den nooddrufigeri uitdeelen; een
zaad *t geen onseene eeuwige vreugde aanbrengt.
Öie '^r hier veel van zaait, zal *er hier namaw
lubbelc fchoven , van inzamelen.
2C0R. IX: 6. En dit ze^ze ik^ dit fpaan^
uuimlijk %'idit^ zal ook /paarzaamKJk maaijm:
n die in zegeninge zaait zal ook %n zegeninge
haaijen , en Vx. 7 want God heeft eenen olijmoe*
ligeh gever lief.
Spr;XIX; 17. Bie zich den amen mf^rmt ->
H 5 ^ . Ueni
ts8 XXXFIL QeJpr.BeQodsd:derJ5nder,
ZEVËI^ENDÈatlGSTE GESPREK.
Over de fcbandlijkbeii en firafder Leugen i
•
^T^ader. Ik dadït Wel eens , wanneer men eene
*^ Leugen Vöov waarheid verlmalde en men
ontging de verdiende ftraf, dat het zoo een j^root
kwaad niet was, wat denbt gij 'er van. K. In-
dien men de ftrat ontgaan kan ^ dan is het zeker
goed. Vi Meent gij in de daad dat het dan goed
zij , ik twijfel 'er nu wel fterk aan, want indien
iulke Leugenaars niet geftraft werden ^ zuJIen
zij zich tot zulk een ichandelijk en haatlijk kwaad
weder ovefgeeven , zij zullen zich niet beteren ,
geen deugd beminnen en aldus ^ nooit waarach-
tig gelukkig worden; Is het dan nu niet beter,
flraf te lijden en de waarheid te zejjgen ? Ki ja
zeker is dat beten P". Behaagt het u vyel wan-
ihecr gl) van anderen veracht wordt? K. Neen.
/^. Is het u wel lief, warineef andere menfcheri
n niet vertrouwen ? K. Neen i dat is mij niet
Befi l^. Wel nu * wie zal een Leugenaar ver-
trouwen? Zal men hem, niet veel eer^ als een
fchandlijfc en haatenswaardig menfch verachten?
Wanneer gif eens eenig geld wilde uitleenen , gij
ióudt het hnmers niet gaani aan eenen toever-
trouwen 4 die zich fficï liegen en bedrieglijke ftrce-
ken ophfeldt^i^En'wie zou zulk eenen, welke
zich met v«inzcn en onwaarheden te fpreeken
ophoudt, tót een hörsèenoot of in 't geheel on-
der zijne vrienden aanneemen? Men kan. zich
dan, op zulk een valfch menfch in 't geheel niet
vw-
^Godsd.ikrKinaer^XXXFn. Gè/pt.it^
verl&aten. Ziet gij nu wd, waarom God des
eoo ernüig gebooden beeft altoos de waarbad
te fpreeken. K. Ja, (hd dat de leugens ons ge-
ïiaat en ongelukkig maaken. Fl Wel aan , legt
u zelven dan toe , om dit ifteeds op te merken ^
en u daar van af te houden , naardien een leu-
genaar niet verbeterd kan worden. Want hij^
levende in het vertrouweii , dat hij alle dingen
tnet leugens kan goed maaken , zondigt op een
heimelijke wijze op nieuw en bij aanhoud(;nheid
voord. Hij fchuuwt zich wel voor menfchtn,
naar niet voor God; wprdt op 't laatft een hui-
chelaar; en venoont zich in de lamenieving van
menfchen als een oprechten vroomen; maar is
in zijn hart een. guit. Dus wordt hij in hét
kwaad gant(ch yerhard^ en (lort eindlijk in een
önherfteibaar verderf. Zoo ging het eens , met
eep'eti godloozen Zoon van eenen godvrucbtigen
Vaderj Als hij iets gebix)okén had, betlgte nij
'er den eenen- of- anderen uit het huisgezin mêe.
Wanneer hij geduureiide den fchooltijd op de
ftraat, of buiten, ergens omgclöopen hadt , zei-
de hij : ik ben in de School geweeft. Toen hij
bemerkte ^ dat dit liegen hem zoo wél gelukte ^
begon hij zijnen goeden Vader heimlijk geld , en
zijne Moeder allerlei fnoeperijen te ontftcelen.
Werden zij *er iets van gewaar, hij loochende zulks
gedaan te hebben. Toen hij groot geworden
was , maakte hij her, ais Schrijver, bij zijn Heer
even zoo (legt. Toen liij een aiript kreeg , en
iets misdeed, hielp hij 'er zich almos met liegen
door ; of bracht het zoo ver ^ dat anderen in zijn
pladtSjgeflTaft werden. Eindlijk vergreep h}jzich
iBiet bet geld van den Vorfl, waar over hij ge-
I fteld
«
fteld was, dan te taftcn en weg te neemcti;. en
kwam daar door in de gevBii|enis ^ en hqna om
\ leven. Ach mijn tieiNP Kmd ! hoed n todi
voor de teogen* Zij ia een^ booae kwaal en een
Hivreetencle tianker, waar vaa ncn niet kan ge»
neezen wordeA «en-die de» nieiifeb van zijneer,
van 2ijn goed gewiflfe , van de genade van God ^
en van zijn geluk en eeuwige Zaligheid berooft.
3pr. XIX: 9« Een valjch Getuige %at met
mfchtdüg x^n , f n dit kugenen blaafi , zal ver-
gaan.
£pR« IV: «2 5* DaarêfJi kgt af de teugen en
Jpreek de waarheid een iegePtfft met zijnen naas-
ten : want wij zijn elkanders leden.
ACHTENDERTIGSTE €fESPREK.
Over de Lafierziscbt en Bedacbtzaambeii
in b^ fprteken*
^ïïp^ader^ Ik heb een zecf ordemlijk menfcbge-»
*^ kend, maar die evenwel gewoon was^ bifj
na van ieder een' kwaad te fpfeeken. Kwam bij
bij den eenen^zoo Qnrak hii; uw buurman beeft
van u kwaad gefprookcn; kwam hq bij den ao*
itereu^ ssoo zèide hif : boed u voor uwen buur*^
man^ b^ heeft zeker kwaadc daad v^n u ouder-*
fthept en is daar kundig vfto» De Ouders maak-»
te hij toornig en te onvrede tegen hunne Kinde^
ten; en tot de Kinderen zeide hij ? uwe Oo^
ckrs handden n al te hard en te flreng. Op de-
ze
w^ze wifl hij biJDa ^jJ iets te zeggeo, <tat
VL eenen of aodeien ttt twiil en toorBven^reb-
Wait mceot gij wd, wat deze moiich dmt-
[ ivcdenraaien zij? f. Ik weet het niet. I^.
cent gij niet , dat de meoichen ODdeizochteAi^
lar van daan faun die verf«:>eiÜjke xaken aaa-
ramen en wie de oorzaak daar van waare?
. Zonder t^vijfel. V. Het gebeivde ook zqol
; kwaamen achter de waarheid ; de l^eraar
fd ontdekt en ieder ftont verwonderd , dac
n hem zoo veel vertrouwd en geloofd hadde&
ra verhaalde elkander aJ het kwaad , waaraaa
ooit was fchuldig geweeft en men hoedde
:h, in alle gelegenheden 3 voor hem, als voor
ie liftige en ver$;iitige flang. K. Dat was recht
ed ge^ian; zulke Tchaadlijke menfcben moe^
1 geiTOt worden. V. Maar gij gelooft rao^
c ^ dat dit de eenige ftraf van zulk een^ zij y
\ anderen gaarn lafter^ en met kwaad ipné^
1 , benadcelen wil. Wil God niet dat wi} dr
ider beiQinnen ? K. Ja. A^ Is zoo een kwaad-
eeker niet de oorzaak , dat men andere men^
ten 9 die hij laftert 9 nu weiniger liefde betoo-
. K. Dac IS waarlijk zoo. K Verwdct bit niet
it en toorn in de harten van veele menrchent
. Ja wel. ^. Wel nu , zal , en kan God daa
u'Srichter van zulk een mistrouwen > haat en
ift wel ongeftraft haten? K. Zeker niet. V\
at zult gij in 't vervolg van anderen vértellen»
Geen kwaad. ^ Maar wiuineer zij kwaad
iaan hebben , wat dan. ÏT. Ia dan durf ik bet
kwel zeggen. V. Niet altijd, mijn lieve Kind l
lar dan , wanneer het u van zulken die over u
leid zijn 9 gevergd en afgevraagd wordt» of
I 2 wan-*
'ï3a XXXFÏILGefpr.DeGodsd.d0r Kinder.
wanneer het anderen dienftig kan zijn , dat zij
'het kwaad van een menfch weeten en daar voor
Sewaarfcbuuwd worden. Leer dan bij tijds be-
achtzaam te zijn; wees rhet uwen mond voor-
zichtig en laat u gecne woorden ontglippen ^ waar
door gij naderhand u zélven^of een ander, zon-
der eenige noodzaaklijkheid zondt kunnen bena-
deden* Verzwijg het kwand, 't geen gij van
cén ander weet, en ontdek de geringfte fout van
liwen naaften niet, dan wanneer het de nood
vcrge. Spreek hen vrij met liefde en zacht-
moedigheid, zoo zult gij hun geen onnoodigc
fchade- of moeite doen overkoomen. Ieder menfch
üsai dan^ ook , van u met lof fpreeken , u bemin-
nen , efi* , wanneer het 'er eens op aan mogt
komen , ü wedet ontfchuldigdn* Op den regten
tijd te zwijgen brengt eere aati*
r Spïi. XMï ia; Vdfchltppm din den H£3»
'JRE een grmwet: maaf dié trifumijk handelen j
zijn zijn welgevallen.
' I Petr, Iu I, 2. 2^0 legt dan af aUe kwaads
heidj alle bedrog , geveintdheid ^ nijdigheid en
cUe agterklappingen. En^ als nieuwgeboofen
'Kinderkem^ zijt zeer begeeris na de redelijke
ènyervalfchte melk , op dat gij door dezelver meugt.
npmffeni , . .
' I Pet.' IIF: io. ii. Want wie ^t leven ^Uef
hebhen en goede dagen zien^ dieJÜUe zijn tonge
n!0n hn kwaad en zijne lippen dat ze geen be-
ikof^ Jpreeken : Die wijke af. van 'r kwade ^ en
dei, het goede ^ die zoeke vrede en jage den zei-
i^èn füf^ . ;'..••••■
Spiu Xe 19, In de veeUiHd èer 'nmordenge-
breekt de Qvertnedin^ nkt'; maar die zijne lip-
pen
«> 4
DeGodsd.dermnd.XXXIX.GeJ^eh 135
f en wederhoudt , is kloek van verftand.
Spr. XIII; r^. Die zijnen mond bewaart , w-.
houdt zijne Ziele : maar voor hem is verftooring 9
die zijne lippen wijd open doet^
NEGENENDERTIGSTE GESPREK.
Over de booze Begeerten en de plicht em
goede gedachten en goede voornemens
te vormen.
ip^adtr. Herinnert gij u nog wel » Iwc de eer*
■^ fte menfchen tot ae ecrffc zonde vervallen
zijn ? ir. Ja , de Slang beeft ze verleidt. F. Ea
op welk eepe wijze ? K. Zij verleide Eva om
van de verbooden vrucht te eeten. F'. Hoe ge-
raakte zij daar toe , dat zij van de vrucht :jiate i.
Was het niet aldus ? Zij zag ze aan , dat ze fchoon
waare en daar uit ontftond in haar eene begeerte
om *er van te eeten. K. Ja F. Maar waar uit
ontflond dan de eerde zonde ?ir. Uit eene boo-
ze begeerte. F. Zoo is het altoos mijn Kindl
de booze begeerten zijn het beginfel van bopze
handelingen^ De eerfle menfchen hadden twee
Zoonen des éénen naam was Kain , en die des
anderen Abel. B^ide verrichten zij hunnen Gods-
diend. Maar, vermids Kain eei| boos menfch^
was 9 behaagde zijne diend deii goeden God zo
wel niet, al3 het g^bed van den vroomen Abel»
Daar over wor^ Kain nijdig/ Uit dezen rijd
ontdond eenen geweldige naat tegen zijnen broe?
I 3 ' , <ïcr.
X34 XXXIS:. G^fff!,jQ£^d9d. ier£^.
der» Deze baset iimskte , dat djne gedaame vtt^.
anderde en dat bij zicb tegen zijnen broeder, op
ee&e gantfch boosaaptigd wijze gadroeg* £ind^
lijk kwam het tot de daad , en hii floeg zijnea
broeder Abel dood. Dit alles ontïtond uit eene
booee b^eeixe^ jSjh dan afie de booze begeer*
te van het hart, niet ten uiterften fcbadelijk ? K^
ja' eeker. P. En ^ indiea wij doeken wed-
v^illig bij ons aankweekcn , en in onze Ziel laa-
tea bemften , zal ze God dan niet tlr^en? JT.
Buiten twijfel ^ want God Ilraft alle kwaad. F.
Wel gezegd mijn Kind ? Bijgevolg dan ook "alle
booze begeerten. Hij ziet ze alleen en kent het
kwaad, dat 'er uil ontd^n kan* Hij weet zeer
jïaaukeurig, hoe verre wij ons overgeevcn,omt
jmct büjdichap , de booze luften en begeerigkhe-
den op te volgen, leder menfch' , zal Hij dan
- aiiet alleen ver|eld«| naar zqne TTerken , maar
ook naar zijn nydig ^n ^ndlijlc hart , naar zqne
onbarnihaTtighad tegen de jioodBjdcnden , naai
iijrte hardnekkigheid tegen den znlfcen die ov^
jfem gefteldzijh en mar alle fchaadlifte gedachte
en booze begeerten der Ziele, die firaïftn doen
ondervinden , wdken Hü voor den tijd t>f voor
de eeuwigheid voor dezulken beftemdhecft. Hoe
«joeten wij ons dan met beijveren . tnijn lief
Kind! om een c^echt , goed en wewad^ hart
te verkrijgen 1 Wat zoude het ons baaten , indien
wij , voor het uitwendige , alle goede daaden
verrichten , en in onze Ziel met veranderd oF ver-
, beterd waaren. Zal de ahveetende God niet in
o^ barten zien , en ons als huichelaars ertren-
nende , zich van ons af keeren en zime genatLe
Piih»ji|> oüirckteo, 9[ii^akuèmttcxl, om
4oQr
DéG&M. derÉBnéLXXXlX. Ot^^tL f35
door vijt €11 temt oplettende nasrffigheid» de
boo^e gedictea te ovenramen. Last ^eenii^d^
geen toorn ^ geen bardnekkkheid in uwen boe^
eem vernw^cen. ft^oep God «m, dat Hij « een
zuiver, liefderyk en gdiiootzas9Vibsatjptvt^ en
zoek vcrvolgends ïftoos , mitfige en "Godc wel-
behaagende gipdacbcen in uw binnenfte aan te
kweekeo.
O liefderipc God ! terwiil gij in het binnenfte
mi)Der Zide inziet en -aSc aqne gedad^ten - en
yoo r nee p cBS nieflaat^ ach geef mii een goed
en reinliaicS Wend vanmij af aUe booze mi-
gingen en fchadeSjke iofleni Schenk nrij kracht^
om het kwaad,in nq ae candodnikken en intne-
toeieuv; ten einde Ik iieeds niet dan :goede vomv
fieenens mooge aanbvKeeken , op dn mijne ZiA
n welbehaagiqk zij, «en ik uwe Ueéde en beften-
tligen zesen onderanden nopge. Amen»
Spr. aX: ad. M^'n Zmm geeft mij mr karh
tn laatwi^e üdgen intine wertn teMwnm»
SvR. IVr 113. BcJWfd 11 MPte, hwen aHêi$e
t9waaren is; Wmt daêr wt rijn it ^vügüng^
iSam. XVI: 7^ Wam ie mei^hziet iuin iat
ifwr eogen is ^ mur diükERE z%ti,ket %ürte4MM.
JAC. I: 14. 15. Maar een iegeUjt werdt vir-
toebt , als hij iMtn zijn tigen htgeerfijkheid of-
Strokkm £n verlokt wordu Daar na de tegeer-
kkdd^ oni¥angjm bMmdx , haart zênde ^ üi
Ife zonde » vokiiSteü lijmde , bwart den dood.
: Ps. LI: i&» iScaéf mij ten rein hart o Ooii
4n pernietifit in H ünnmfie yvm mij «enm ¥ajiên
^1^ IJOÜiW.êuJaerviij dA« i»Ms
1 4 wtg^
ï%6 XL.Oe/prek.DeGpdfd' der Kin^kr^
njoeg, ik zal in uwe waarheid wandelen i v^ree^,
mg mijn hart tot de vreeze uwes naams*
VEERTIGSTE GESPREK.
Over de kracht van bet Geweeten.
^T^ader* Wanneer gij vlijtig geletrd of anders
^ iets goeds en loÉjks gedaan hebt n zijt gij
dan bij u zelven niet wel vergenoegd ? K^ Ik ben
d<in recht gerud en vrolijk, f^. Maar , wanneeip
gij eenig kwaad gedaan hebt , wordt gij dan niet
benaauwd en bang; en wenfcht gij dan niet ^ dat
het nooit mogt gelchied zijn ? K. Juift zoo was
ik onlangs gefield , wijl ik vreesde , gij mogt
het gewaar worden. /^ Wanneer gij nu metopr
:2et, eenig kwaad doet, mijn Kind! Zoo zult
gij deswegenshaaft vroeg of laat , beangftigd worr
•den; fchoon ik het ook niet mogt ontdekken en
ook niet xqêct lèeven zal ; want gij hebt in uwe
Ziel een tuchtmeeftcr , die u zal beftraffen als
gij zondigt.' JT. Wat zegt gij in mij, in mijne
Ziel 9 Waar is, hij dan ? ^.' Dat is uw gewiflè
mijn Kind ! de wijze God heeft de Ziel der men-
ichen dus toeg^fteld , dat zij zich zelf bebaage , dat
zij geruft en wél te vreden zij, wanneer de
jneiiich goed doet : maar , wanneer hij kwaad
doet , zoo naitert zekerlijk al ras de tijd , dat hij
;dch zeWen deswegens mishaag , zelv zich in
het heimeli^^e beftraft ; en dikwils de verfchrifc*
lijkfte angften en onruft in zijn binnenfte befpeun^
Daarboven overweeg eens bij u zelven , is hoc
niet
DeGo4(d.4n'fQn^^XLGeJ^ek. 137
niet recht en billijk , dat hij die kwaad doet , ook
kwaad daar voor ontvange? iT. Ja ^ Hi| dat^
die kwaad gedaan heeft, moet zich geduung als
een menfch aanzien , dat iets kwaad , dat is ala
* zoo een die ftraf verdiend heeft. iC Ja zo is het. A^
Maar wanneer een menfch het kwaad niet weet
't geen een ander gedaan heeft , weet het dan.
evenwel God niet? ^. Ja God weet alle dingen.
y. Zal God ook al het booze niet ftraffcn,? K.
Buiten twijffcl God haat en ftr^ft het zonder ver-
fchooning. V. Heeft dan een boos menfch evenr
wel geen rede om te vreezen , wegens het gee-
ne bij gedaan heeft ^ fchoon het geen andere men-
fchcn wecten ? K. Ja, l^. Weet zulk een menfch
ook wanneer God hem flrafièn zal f K. Neen ,
dat kan hij niet weeten* V. Of weet hij ook ,
hoe of op welk eene wijze hem God zal (braffen?
K. Ook dat kan liij niet weeten» V. Dan ïnoet
])ij ook al het onaangenaame en alle moeijeliike
tegenheden welke hem treffen , aU eene recht-
vaardige ftraf oyer zijne zonde aanmerken. K^
Ja , zoo begrijp ik het ook* /^* Én dus leeft hij
dikwils in eene geftadige vrees, dat God hein
X\o% meer ftraffen zal? K. ïhx. is zekerlijk zoo,
V. Wel nu , bedenk dan eens n^et aandacht ,
welk eene jammerlijke omftandigheid en plaagf^
het zij , wanneer een menfch bij zich zelvenover-r
tuigd is , dat hij een boos en ftrafwaardig Sché^
zei zij; wanneer hij zich zelvcn moet befchuldir
;gen , dat hij den rechtvaardigen toom van Go4
te vreezen hcbbe , en bijna altoos , door de fchrik-
lijkfte verwachting van tojekomende ftraffen zich
moet pijnigen. Een, menfch in dezen ftaat zqn;-
dci U WMTlijk^ hijiia ge^uurig met zich zelyen
I 5 «
tsS XL ütf^th DeOodsS. éÊtfEMsri
te oimede^ hij wenfcht zonder o^oodes bet
kwaad nooit gedaan te hebben ; hij is met de
grootfte beiiaauwdheid aangedaan en vreeft zoo
wel voor den toorn van God als voor s^lle oiihei*
ten van tneirfcten en bij veelen wordt dere janr-
ineTfijke gemoedsgeftalte zoo groot , dat zij wen-
fchen te nerven* Ach mijn Kind! boe ^vaarr
l^k is het met opzet eenig Kwaad te doen { tioe
aangenaam daar tegen , goede daaden te i^errich*
ten en een geruft geweten te bezitten ! Wöiuieet
wij Qod 9 als onzen beminnelijken en fiefderij^
}cen Vader hoogfchatten « alles goeds vttn hem
aJË&edken « en van hem verwachten komtèn ,
wanneer wy met geene angftige bekomimer^g
bdiooren te vreezen , dat andere menfchén ^ ^
$t booze xladen ontdekken zullen , of wij de
tecbtvaardige ftraffen onzer zonden etriten moeT
ten draagen » 1 dan f$ ons hart vrd^ ^ dan
bemitmen wij God , onzen Schepper; dan gaan
wijverbeugd en moedig naar onzeii ai4>eid, hoo-
gai getrooft op den zegen en befcherming van
od, en zijn altoos vergenoegd. Daarom mijn
Kind ! aeffent u zelven , om akij4 ftne mefger-
lUke Cmeientie tt hebben bij Gid tn 4e men*
Jc%en. Hand. XXIV. i6.
2 Ccm. 1: 19. fFant onzen Roefn is 4tzp^ n&-
mtijk fait tetü^enij^ okzer'O^fikntie , dat w^'
itt eenvouwt^eid en (q>fetMi^heiü Gods ^ niet in
vleefcheHjhe "^'sheid , nmar in 4i genait 'Gods
in de nmertli vtrkjeerd hebben^ m êOenneeft M|
vlieden^
"koM, 11: ï4. 15. fFant wanneer ie Heiée^
nm, die de Wet niet hebben ^ yêi^ mttture de
^nffffidom^éermt zifn^iemiy ie W^t
niet
fiiet heibefide^ zijn zich t^ltfm ten Wn. jêU
dn bfftosmn hit werk der W^t gefclmevm ts
humu btirten ; hmmt Omfcientie tmüs '^tmigen-
^9 en de gedachten mür maUumderen hen te*
Jchuldigendi rf wk on/thuldigendie*
r>Nr^K->N-^K-^^*N<'N^-NSi^NV-Ns->K^
EENEN\^ERTIGST^ GESPREK.
Over de Nalatigheid in mzm Pligt in bet
ücedfi en &wr de Ë^tvaardigbeide.
V^der. Gq weet n« m^ Bef 'Kmdl Wat gij
^ man God , aan owen cvetHKmften en aan u
zelveti ichnldig zijt ; maar liebt gg dit alles wid
tot iiier toe getrouw en oprecht 'gedaafl en ott-
deiliauden ? Zijt gij «wen Oudepen in alte dtn--
§en onderdanig en gehoorzaam ; en nomc we*
feriif)afnnig of morrende ge weeft? iST. Ach Va-
der ik ericenhec met fmarte , zeket Ixn ik fötntifda
wel wederfpamiig geweeft. f^. Hebt ^ , brj alte
gelegenheden wel altoos de waar)K<id geaegd,
fedenk u wd en Heg niet ; vmnt God weet ^le
dingen! Hebt gij u niet fomtild^ met oiiwaarhe-*
den zoeken vrij te pleiten , als pj niet geleerd óf
iets verzien hadt ? Bc dtnK ia, en uw gewiftti^
overtHtgd u daar van. K. jfL^ dat kan ik iliet
tegerfpreeken, Fl Maar im tn^'n Kindi iedere
kwaadaarnge en moetwiüige eigenzinnigheid is,
bij God ftrafbaar. God is Licffle. Hg wil,, <lat
wij geduur^ liefderQk , geduldig en zacht&ide-
flig x^a euBeflf Hoe ^wHs lim gq u tegen
deze
I40 XÏA^Qtf^ehBeCkiid. dar Einder.
k
deze heilzame geboden en inftellingen van God
aangekant. Hoe menigmaalen zijt gij tegen uwe
Zufters of andere Kinderen, met nijd aangedaan
geweeft,hoe menigmaal hebt gij haar vertoornd;
twift en krakeel met haar aangevangen ; haar be-
fchimpt, gefmaad of mogelijk wel geflaagen. Alle
deze dingen zijn niet recht voor God. Gij nog-
tans zijt zonder aan deze zonde te gedenken , in
uwe onweetendheid daar henen gegaan ; veellfet
hebt gil weinig of mogelijk in 't geheel niet met
aandacht gebeden ; het Woord van God , zeld-
zaam met luft onderzocht ; niet zelden ondank-
baar 'tegen uwe Ouders en Leeraars geweeft en
al te moedwillig en traag om goed te doen* Zal
God niet alle deze kwaade bedrijven op zijnen
tijd ftraficn ? Zal hij niet eens ten jongften dage,
een' ieder' veelden , naar zijn^ wipyken , en u
als dan ook? Bedenk dit alles wel, mijn Kindl
Maar wat zult gij nu doen, om de welverdien-
de ftralFen uwer zonde te ontgaan ? K. Ach mijn
lieve Vader 1 ik bidde u , leer mij dat ! ten einde
ik de ftrgffenvan God niet verder te vreezen hebr
be. V. Dit wil ik u gaarne leeren mijn Kind/
als gij het maar begrijpen kunt. iC Gij hebt mij
immers zoo menigmaal gezegd., dat God den
Kinderen verftand geeve , als zij ijverig bidden.
V. Gij hebt gelijk mijn lief Kind^ wij zullen God
aanroepen , dat hij uw verftand opene , op dat
^j leeren en begrijpen moogt , op welk eene wij-
ze gij van de vrees en welverdiende ftrafFen der
zonde bevriid en een oprecht , vroom en geluk-
zalig menfch worden kunt.
Ach liefderijk God ! tegen u , tegen mijne Ou-
4ers en teg^n ^«iderpn. heb ik njij ^.menigmaalen ^
zeer
2)iGod$d.derKinderéXLILGf/prek. 14!
zeer zwaar bezondigd 9 en daar door , uwen
Rechtvaardigen toorn en ftraifen op mij gelaaden.
Geef mij toch te kennen 5 boe ik deze (Iraffen
ontgaan en op welk eene wijze y ik niets anders,
ais lautre goedheid van u verwachten moge*
Verlaat mij niet met uwe bulpe 9 op dat ik u aN
toos» beminne, en prijze, en uwen naam met
dankbaarheid groot maake. Amen^
TWEEËNVEERTIGSTE GESPRElt.
jfezus beeft de firaffen^ welken wij ver-- .
ditnd hadden ^ op zich genomen.
'T^Tader. Een zeker menfch , Was door zijne
'^ nalatigheid, inzeër'gropte fchüldcn gerftakt,'
en daar door in de gevangenis gekotóen. Ëen
rijk bloedverwant van licra. Helde zich als ber-
ge , dat is : hij beloofde voor den fchuldenaar te
betaalen ; hij betaalde ook wezenlijk de fchutd ;
den gevanjïeilen kwam los; en werd na dien tijd
een brdentliik en braaf menfch. Wat meent gij,
mijn lieve Kind I was ó^^za. rijke borge niet een
récht braaf en edeltnoedig man ? K. [a wel. f^.
Zijn wij dan wegens onze zonden, bij God ook
niet in groote fchiflden vervallen. Jf. Ja. f^.
Zoo wij nu ook zoo ' céüen rijken bloedvriend
hadden , die voor ons betaalde , wöt zou dat een
geluk zijn ? K. Dat ware te wenfchen. V. Nu 9
mijn Kind ! wij liebben zoo een bloedvriend ^
die zich voor ons aanbood , die alle onze fchul-
den.^ te weeseu de ftrafièn der 2onde, bij God
be-
betajrHe, en dat ïj^ onac bemiöde Heer jfezus ,
vau wefltein gij hi *t vervolg wêcr «ült hooren/
Die is voor ons Bor^egeWwclen en heeft in on-
se plaats alle ftrafièri geleden > welken wij lydtti
zoudem Wanneer vrij hem , aJs onuen Verlos^
fer aanneemen en ons door de genndige htilpc
van God betren , zoo zal God ons niet ftraffetr.
JVafit zoo lief heeft Gei ie ff^aeréld, (dat is al^
lerJei (a) menfcben;) gehad ydat hij üjnen eenig*
gebooren Zoon jfonzen Heerjefus Cbnftusjtnw^
f ave ^ op dat allen die in hem B^oqfden, (die
em voor hunnen Borge en VeriorTer aarnianren,)
niet verhoren zouden gaan ^ maar het eeuwig Ie-
i)en hebben* Waarom behoieven wij dan voor de
verdiende fliaSèn* onzer zonde niet. meer te vree«
2en? Ar. Om dat Jefus dezelvén betaald heefti
P\ Maar wanaeet nu zoo een menfch ^ welken
die rijke Blisedverwant uit de gevangenis gered
bod , in *t vervolg nieuwe fcholden maakte , ea
zich weder in de gevangenis bielp , denkt gij
met^ dat zulk kwaad en zondig mentch, zijne!
verxjiende ftraf zou ontvangen? Jt» Ja- hij ver-
diende niet beter* f^. Merk gij dit nu wel. Jefus
heeft onze fchnlden betaalt: maar £in de plaatse
van Hem dankbaar te zijn en niiar zijn bevel te
ieeven] wanneer wij , nu wederom , pp nieuw aan*
lK>udend moedwillig zondigden [en zonder we-
derkeeren] zo.u4en wij dan niet emdlijk , de wel-
verdiende ftraf van onze boosheid daar voor
iQoéten ontvangen. t^« O t daair b^waare mii
* dé
(a) ALLE zegt de Heer SEILER » doch verftajt-
^ige Lecriaeefters weeten ten aanzidn Tin dit vedcbil
m het midden vaa de padan dos rechts, te Ui^ieo*
ik^Güdd. ikrKbider. XLlt. Gebrek.
de goede God voorl KJa mijö lieve KindI daar
voor zat God u bewaaren, zoo gi^ Hem maat
techt lief hebt , en Hem geduurig en emfHg daar
om bidt* iC. O ! dttc wil S: doen ^ lang at$ ik
leeve.] V. Zeg mij nu nog eens , mijn Kind ! Moe-
ten wij niet recht verheugd 2ijn^ dat Gpd onse
zonden fchulden door Jefiis betaaién bet? K.
Ja; dat is een groote weldaad. V* Moetea WQ
God dan niet, zoo veel te meer beminnen. ca
des te bereidwilliger , geboorzaamer jegeu* Hem
zijn ? iT» Dat Is billijk* V. Wel aan dan onder-
werp u toch aan hem, in het toekomende en
dient hem met eeil bereidwillig harte , zegt dan i
Ach liefderijk God 1 ik dank u , dat gij ooH
mijne groote zonde-fchuld , door Jefus wegge^
tornen , en mij alle mijne Overtredmgen vergeer
ven hebt. Ach I hoe zal ik u prijzen. , daar gif
mi] zoo veel goedheid bewezen , en nMJ, vaii
mijne welverdiende ftraf bevrijd hebtl [O dat gif
mij bewaarde , om nimmer deze uwe gpedheiq
met ondankbaarheid te beloonen.] Dan wille ik
u mijn geheele hart overgeven ; dan zal ik u mei
eene kinderlijke liefde beminnen , dan zal ik il
mijn ganfche leven dienftbaar zijn en gehoor*
zaam tot den laaften levensfnik* Amen!
DRIE.
t44 XLnf.Gè^ék.DèGodsd.der}Ünd^
> DRIEÈNVEERTIGSTE GESPREK.
' Over dó Afkomflen het Leven van Jefus.
^TjM* Zeg mij eens Vader ! Wiè is doch die
'^^* Heer Jeftis CHriftiisvati welken gij mij ge-
zegd hebt , dat bij de ftraf onzer zonden gedraagen
hebbe ? k. Het behaagt mij zeet mijfi lieve
Kind I dat gij begeerig zijt, om tö Weeten wie dei
4óorluchuge Perfoon zij. Eene naanwkeuriger
kennis van denzelven zal u tot een ongemeen
, Dut en heil verftrekken. Maar yemiids het thöei-
Üjk is om tot deze kennis te köomen^ behoort
gj God fleeds vlijtig aan te roepen , ten einde
ij u daar toe zijne Genade verlecne. K. Dat
wil ik van harte gaarn doen, doch ik bid n,leer
inij 'er niaar veel v^n. F. Zeer wel: Wel aan,
ik zal dim alle^ van zijn eerften ooriprong op-
iaalen^ Hoé hêete de eerde menfch? K; Adam;
y. Nu déze Adam teelde veel Kinderen, en de-
ze wederom , andere Kinderen : dus nam het
menfchclijk geflacht , binlien weinig tijds op ee-^
ne ongelooflijke wijze toe. Vermids nu deze
eerfte aframmelingen van Adam in afTchuuwIiike
zonden vervielen en zich daar van niet wilden
afhouden en bekeertn , zoo verdelgde God hen
door eenen grooten Watervloed , die den gant-
fchen aardbodem bedekte; en Noach een god-
vreezend man bleef met de zijnen alleen overig,
en in 't leven. Ondertuflchen vervielen de na-
komelingen van Noach weder in groote zonden,
en
m Gods4.(krEkuier.XLni.Oe^eh 14$
en veriiefen den dienft van den waaren God«
Daar pp verkoos pod Abraliam eeri zeer vroom
en oprecht man , ten einde hij Hem als deii Schep-
per van Hemel en Aarde en tevens als zjjneii
yerbonds God op èene gantfch bezond^re wijr
ze, alleen zoude dienen. IJij gaf hem ook die
verzekering , djat uit zijiie nakomelingen Hiedoor'^
luchtige Perfoon eerlang zoude voordkbmen ^
welken Hij aan orize eerflè voorouders in bet Pa-
radijs belodli Had. Gij weet immers nog welke
de toezegging waatè , welke aangaande dien groo*
ten Perfoon , door CSod zei ven gedaan was? Wat
?eide God tot Eva? K^ Het zaad der Vrmwè
zal de Slang den kop vermorzelen^ V. Wat" ver-
ftaat gij door het zaad der Vrouwe t JT. Een
nicnfch • djc uit een Vrouwe ^oude voorcjkoo^
men. y. En wat zou dic.doen? iT^ Die^oudei
dien zaligen gelukda'a^ weckroni aanbrengen^
waar in onze eerde Ouders Tyoor hunnen val],
in het Paradijs leefden* fT, pït hietit gij wel aan-
femerkt. Nu . aangaande . dezen doorluctitigea
erfoon , beloofde God aan Abrahaiii dat Jïij teii
ëenigen tijde uit zijne nakonjelkigen zoude voord»
komen. . Déze Abraham nïi had ecnèn Zootil
wiens naam was Ifaak^ en Ifaak had ook eênèii
dien Jakob heette* Deze Jakob kreeg van God
4en naam van ïfrael ; en Jakob , toëgenaamdlfraël^
bad t>yaajf Zpdnen , welken om! 'deze reden, be-
nevens, alle huniie nakomelingen Kihdefen Ifraël$,
genaamd. wórdeii pn tegenwoordig oiidey den
i^aam van Joodeh bij ons bekend zijp. Onder
deze Kirideren Ifraëls was eertijds, eén. groot
Koning, die onder den naam yan.David aSzins
Ikroetnd is. Onder zijne afnammëlirigen was
K ^ • Ma-
t4« XLtn.GeJprek.BeG«dti.4etSinde^.
^^a^ia een godvruchtige Joi^vrouw, die aan Jo-
feph , eeneii Burger int Nazareth, verloofd was.
Deze van God iiicverkooren , tn op eene won-
derbaare wijze, door de kracht van den Heiligen
Geeft bezwangerde Maagd baarde Jtfus, welke
Chrifti^ of Meffias dat iS de Gezalfde genaamd
wtrd. 'K, Zoo kwam onzen Heer don uitde jpo-
dep voort? F". Ja. De Jooden hadden toen den
waaren en rechten Godsdienft,en waaren als de
nakomelvigen van Abrnham , Gods uitvcrkooren
volk. K. Waar wcrdjeliis dan geboren? /< Te
EethJeliein, een kleb. Steedjen in het Joodfchfl
land , 't geen zeer verre van ons in het üoHen
ligt. In zijn jeugd, was Hij zeer gehoorzaam
aan ^ijiie Ouders cnhun in alles onderdanig. Hij
nam Ipoe^ig toe i" verfTand en wiisheid. Al-
reeds in zijn twaalfde jaar, was Hij bezig in den
lempel ce Jeruzalem fde vergaderplaats van den
opi;nbaaren Godsdieim^, oln opentüj'k te leeren
[en het volk te onderwijzen, aangaande diedin^
gen , welke de Profeeten van Hem voorzegd had-
den] en wegens het Heil der Zaligheid, 't welk
dL-n geenenzoude aatibtengcn , welke tlemhoor.
den en in Hem geloofden. Zijne leer was zo*
danig ingericht en van dietl aart , dat alle die
Hcnl hoorden, zich daar bvcr'verwonderden*
lïi zijn' dertigfte jaar, begon Hij, in het Jood-
fche i?im , te ptediken en te onderwijzen. Dan
op dat de Inwooners van die landflreek , en ver-
volgen^ alle andere menfchen den wil van God-
des te eerder mogten leeren kenden , vprkoor
Hij' fmaffjoodfche mannen van geringe afkomft,,
tot Apoftelen of Heilgezanten , welken Hij drie
jttareu by zich hield, op du zij wat Hij deed'
zieu t
iüen 5 en wat Hij leerde hoeren mogten. Vc^
Volgends. gaf Hij hun beviel, om zelve in 't open*
baar te léeren en vobrnaamèlijk die grobte Hcil-
piaar te verkondigen , dat de lang bèlobfile Chii-
Ritó nu gekomen waare: Op dk nu de men^
fchen in Hem gelooven, enlieiia, als den lang^
beloofden CHriftiis zouden aanneemBn,dced Hij
zeer groote wonderwerken: Hij maakte veele
blinden dienden; lammen gaande; krenken ge-
zond.; en wèktë zelfs eenige döode menfcheh
óp. Maar, vermids te zijnen tijd , de. voomaam-
fle en aanzicneliikfte Joodetr, voor het gitooifte
gedeelte,, Waereldgczindé^ fchijnheilige en boo-^
zé menfctièn waaren, benijden zij Mem ; en dar wei
tneeft om de hoogachting , die het volk Hem*
toedroegj De nijd bij hen tot haat overÖaande ^
befchuldigden zij Hem bij de Opperfte Regering
te Jehizalera mét valfche en leugenachtige aan-
ktegten. Deze gaf Hein over in de handen van
Piiatus , een Heiden en eeri zeer godloo^ tnenfch i
die te dier tijd Landvoogd of Stadhouder over
Judea was» De?è liet Hem , op de onftuimige
fen onbillijke aanklagten dèr Joodefi geefTelen eii
èen kroon van gevlófchte doornen, op het hoofil
zetten; en veèvolgendsj na dat Hijeene lang-
duurige en wreede foltering van heidei ifche krijgs-
knegten had uitgedaan, met hapdèn en voeten
aan èen kiiiis nagelen én aldits fferven; Jofepli
van Arimathea een rijk en aanzienlijk inan , van
dé Joödfche Overheid^* vrijheid vei kregen heb^
bende , otii het dood lichaam té mogen hebben ,
ham het van het kruis af en.leidehet in z^n eigert^
graf, 't geen nieuw en uit een rorle gehouwen,
wks; Mm God wkte Hem, dp dèri derdeit
K £ da(;
148 XLnLGefprèkDeG(fasd.derIGfiden
d^ • wederom ,op en Hij kwam levend uit het
graf te voorfchijn.
. Na zijueOpftanding bleef Hij nog veertig dagen
op aarde, en verfcheen dikwijls, op verfcheiden
plaatfen , aan ziine Leeijongerep. Zi]n tijd eindlijk
verloopen zijncle, bracht Hij hen op cfen Olijfberg,
buiten Jeruzalem ; zegende hen en voer van den
gfezègden berg zichtbaar j voor hunne oogen op
ten Hemel. Daar zit hij nu in de grootfte en luis-
terrijkde Heedi^beid aan de rechte hand van zij-
nen Vader, mar heerlbht en regeert Hij over
de gantfche Waereld. Van daar zal Hii nog één-
maal wederkoomen en de Dooden uit hunne gra-
ven dóen opftaan ; en ten jongden dage zai Hij
het ziin , die het gantfche menfchdom , voor zij-
nen Rijkszetel zal doen verlchijnen ; en de god-
looze nakomelingen van Adam tot de eeuwige
verdoemenis en pijnen zal overgeeven^ maar zij-
ne godvruchtige Kèurelingen met zjch opneemen
iti den Hem^I, om hen dnar te doen genieten
eene Vreugde die eeuwig zal duurcn , en een
Heerlijkheid , die onverganglijk beftaan zal.
Jb3. Vil: 14. Daarom zal de HEERE zelve
ulieden een teken geevenj; ziet een Maagd zai
zwa?iger, worden èn eenen io<me baaren en zijnen
naam IMMANUEL Iieeten.
Mat. 1: 21. Én zij zal eenen !^oone baaren
en^ij zult zijnen naame heten JESUS; want
Hij zal zijn Vfilkzatig maaken van haare zonden^
Joh. XVn j 3* En dit is liet eeuwig leven , dat
zij u kennen deneenigen waarachtigen God^ en
Jefus Chrijlus^ dien gij gezonden hebt*
Luc. Il: lp. IJ. En de Engel zeidet9t hen:
yfeejl niet, w^nt ziet! ik verhndige.u groote
blijde
DeGodsd.derKin(kr.XLJF.GeJprek 149
blijdjchap 9 die allen den volke weezen zal. Na^^
mehjk^ dat u heden gebooren is de Zaligmaker ^
welke is Chrijlus de Heer e , in de Stad Davids.
Mat. XI; 15. De blinden worden zienée; de
kreupelen wandelen ; de melaatfchen wierden §e^
reinigd; de dooven hooren ; de daoden worden op-
gewekt ; en de armen wordt het Euangelium ver-
hndigd.
VIERENVEERTIGSTE GESPREK.
Hoe Jefiis^ ats een onTcbuldige^ de fcbidd
der zonden en Jirafe der menfcb^ ge-
dracfgen beeft^
^T^ader. Zoq hebt gij d^n pu , op de onlangs
^ gehouden wijze , uwen Heer Jéfus. lecreii
kennen ? iT. Ja , / maar ik v^rftaa nog niét op
welk cene wnze Hij mijne flraf beeft wegge-
noomen ? y. Wanneer eeri mtnfch zelv \t\ de ge-
vangenis zir , kan bij dan een' ander' wel ve^-
loffen ? JST. NeeUé P". Wanneer ook iemant zelv
in groote Ichulden'zit, en geen geld heeft, kan
hij dan ook wel vQor anderen betaalen ? a » Neen
zeker dat kan bij niet. F, Maar wanneer iemant
zelv verdiend heeft j, zijn gantfche leven in de
gevangenis gezet te worden , kan bii dan voor
anderen deze ftraf wel lijden? jJT. Öat kan hij
waarlijk niet. V. Wel nu,indienjefus zelv met
zonden- fchulden was belaadcn geweeft , zou Hij
clan voor onze fchulden hebbeu kunnen betaalen ?
K 3 JF^.
. 1 5Q XMV. O^A. De G^dsd. êtrKMet^
Z. Nfeen, F.' Meuk dit dan op mijn Kindl Je-
fiis was een gantfch onfchuldig mcnibb. Hij was
in eene volkomeile onfchuld gebooren; Hij deedl
iitets, dat naar 2onde geleek; ja iu Hem kwaa-^
ameu nimmer ^een^ge de minfie begeerlijkheden
tot zondigen op. Had nu , i^oo een gstntfch on?
Ichuldigeti menfch , w^l 200 ^ene harde ftraf en
den dood verdiend ? en wd zoo eenen fmertb'-
ken, fchandlijken en verfchriklijken dood , als
Jefus geleeden leeft? K. Zeker niét. F. Weet
dan miin Kind ! dat Hij om onze zondigen
toeftand dezen alleifmeitUjkften dood j^eeden
hebbe. Maar kunt gij ü nog yjt\ herinneren ,
wat yt>or een fla^f Goi dei:i eerde tnenfehen
heeft opgelegd? K* Ze^r wehdè ftrafiè van^eni
dood. ÏK En even alzoo, heeft God over elke
Qvertreëding zijner geboden , den dood gedreigd.
Hebt gij nu ook niet, meniigmaaleQ de geboderi
Gods overtreederi ? É^^ Ach ja zeker maar al te.
veeK F. Hebt gij 'dan ook niet de doodftrafe
verdiendP K. Oit kan ik niet tegenlpreeken. Fh
O ziet dan l ook uwe zonden heeft , fhidieii gif
anders dien ^Verloflcr tot uwen Heiland verkieft,j
de gantfdi onfdiuldige Jéfiis door zijnen dood
weggenoipen. Die fmerten, welken gij hitr en
9ok na dit i^^ zou hebben moeren uitftaan ,
heeft t-lij geleedeti. Daarom wanneer gij eens
fterven zult , zn\ de dood u geen ftraf, maar.
eene verwijOTelrng doen ondefgaau , die u eene
€nu!t(preekiijke "vreugde zal aanbrengen. Jefu^^
dan , 18 om uwe , mijne en van alle andere men-
fchen zoo velen Hem aanneemcn en geloovig
omhelzen, övenredingcTi en zonden , geflaagen 5
jjemarteld , gegeeffHd en ter dood gebrachte
' ' ' Daar-
D$Goisd.derSSnikr.XLIF.GeJPrek, 151
Daarom zegt dé Profeet Jefaia : Hoofdft, Lfll: 4, 5,
' Waarlijk Hij hiift (mze irankbeden ^p zich ge^
hoömen en ome féertm hetfi Hij gedre^eni
doch mi achtedén Hem^ dat Hij geplaagd ^^ van
God^ijlaagen eH verdrukt war. Maar Hij is
0m onze overtredingen verwond ^ om on%e onge-
rechtigheden is H^ verhrijfM ; de ftfoffe die
ons den vrede 'aanbrengt , in^ès op Hem 4 en door
zijne ftnemen is tme genezinge ceworden. Zou-
den wij nu 200 eeaen góéden Verioff^r niet Jief
hebben , die ons dus in genade aannüo) ; die ons
van zoo veele duizende bedroefde oogetibliHken
van gevaar bevrijdde; die de Genade vanGiid
voor ons vetworf eii oiis tot èenè eeiiw^e Za-
. Itgheid bekwaani maakte. Ja mijn Kindl O laat
ons Hem beminnen ƒ Hij heeft onS eerft lief ge-»
had; liu^t ons Hem ,ohze gantfche Ziel ovcrgee-
ven 5 en Hem dagel^i|ks 9 met veele tekenen van
godvrucht hulde doen en nikpmer vefgeeten te
prijzen. ♦ Want daaar toe heeft Hij óns verioft
van zonde en alle ohgèrechtif heid ^ op dat Hij
zich IveiHgde en toebereide een Volk , dat ijverig
waare in goede werken* Dqar toe geeft Hij oris
krachten ; en zal 'er ons ééns ten jongllen dage
rekenfchap van afvorderen.
2 KoR« V: 2 1 . Want dien , die géén zonde
gekentheeft^heeft Hij zonden voor ons gefnaakt^
op dat wij zouden wórden rechtvaerdiglkid Gods
in Hem.
Mat. XX: 38. GeHjk de Zoone des menfthen
met is gekoofnen , ofnjsidiênd te worden , fnxmr bh
te dienen^ en zijne Ziel te geeven tot l^9n rünl-
foen voaif 'yeekH.
K 4 ' Joii.
. - * ■ '
Joh, X: 17. i8» Daarom heeft mij de Fadet
tirf^ overmids ik mijn Uvm aflegg^^ optlat ik
het zelve wder&m neemê. Niemant neemt het
telve van mij \ maar ik legge het van. mij zelven
af: ik hebbemagt het zelve af te leggen en magt
hét zeWe wederom te ne&nen* Dit gebpd heb ik
^an mijnen Pader ontvangen.
' Hebr. li: 14. Overmits dan de Kinderenden
vlee/ch en bloe.ds deelachtig zijn, zoo is Hij ook
desgelijks derzelver deelachtig geworden , óp dat
Hij dot»" den dood^te nietè doen zouM^ den gee-
fien die V gewetd des doods ha^ , dat is den
Duivel.
-^ Roivr. V: 8. Maar Godbevefiigt zijne liefde^
te^en ohSy dat Chriflus voor ons gejlorven is^ali
^ij noch zondaars waarèn. '
iTiM. U: f;: Want daar is Hn God, daat
is ook één Middelaar Godes en der m^fchen^ de
menfch Chrijlus yefus.
RoM. VI: 23. idaar de befqldinge der zon*
ie is de dood , maar de Genade^ifte Gods is
het eeuwig teVen , door Jefus Qhrijlm: mzen
Heere.
^RoM. III; 24. Wij worden, om niet gerecht'
yaerdigd, uit zijne Genade, door de Ferlofftng
die in Cbrifius J4/US is.
I PüTR. .1; 18. 19. Weetende dat gij niet door
Vêrganglijke dingen Zilver of Gj}ud,verlQfi ziji,
mt uwe ijdele wandelinge ,die u van de l^aucrefi
overgeleverd is;maardoor het dierbaar bloed van
QbriOMS , als een^ onbeftraffelyken en onbevlek-
ten hiamsk
sKoR^ V: 14. 15. JVant de liefde van Qhri'
' iiüs
peGodsl der Kinder. XLIf^.Gejf^rek. iS|
flus dringt ons : als die dit oordeelen , d^t , in;-
dien een voor allen gejlorven is; zij dan allen gé"
ftorven zijn.
iTiM. 1; 15. Dit is fien getrouw J^ocrd en
alUr aanneeminge waardig : dat Chrijliis Jefus
jn de JVaereld gekomen is , om de Zondc^r^h %a-
lig te maaken.
Joh. X: ii. Jk ben de goede Herder 9 de goe-
de Herder fielt zijn leven voor de Schapen.
iJoH. Il: a. Én Hij is een vérzoeninge voor
onze zonden; en niet alleen voor onze zot^n^
maar ook voor de zonden der geheÜle IVofireld.
Eph. I: 20 -aa. Die Hij gewr4)cht heeft in
Cbrijlus. Als Hij Hem uit den dooden heeft op^
gewekt; en heeft Hem gezet aanzijnerechtehand
tn den Hemel : yèrre boven alle Overhad en magt
en kracht tn he§tfchappife ^ en allen naam^ die
genaamd wordt , nie:t alteen in deze Waereld,
maar ook in de toehme^de. En heeft alle din-
gen zijnen voeten onder'worpen , en heeft Hem
der gemeente gegeeven, tot ee,n hoofd boven aUe
dingen*
Jort. V: aa. a^. U^ünt ook de Fader oordeelt
niemant • nuiar heitft al het oordeel den Zoone
S\egeeven. Op dat zij dien den Zoone eeren^ge-
ijk zij den Vaader eeren. Die den Zoon niet
eert 9 eert oö* den Fader niet die Hjem gezonden
heeft. '[ '
Mat. XXVIII: 18. En Jefus bij hen komen-
de^ Jprak tot hen , zeggende : ndj is gegeeven
(^lle Magt in Hemel en op Aarde^
I Petr* III: aa. Welke is aan de rechtehand
Qods , opgeyaaren ten Hemel , de Engelen , Mag-
ten en kirachtjsn Hem onderdanig gemaakt ^iW^-
K 5 VYr-
154 XlV.Ge^ek De Göéd^^ ISnSêf^
VYFËNVEERTIGSTE GESPREK.
p0^ Jefus niet alleen TFaaradiig Menfih
maar ook fyaaracbtig God zij.
rader. Nu is bet tijd , mijn Kind ! dftt gij uwen
Verlofler nog wat naalYwkeuriger leeit ken-
nen. Uit hoe Veel deelen beftaat een nienfch?
K. Uit twee deelen , a]i!( lichaam en ZieU V.
Üit even zoo veete deelen beftpnd ook onze Ver-
lofler; maar, bebalven dat ^ was H§ ook Gods
^on* JMaar is God ook almagtig? K. Ja, V.
fc God o0k övera! tegfenwoordig? K. Ja. V^ Nu
200 b dan de Zoon van God ook ahiiagtig en
overd tegenwoordig : Ja Hij fe ook foed > rcGht-
vaerdi^ , alweetetid , ohveï^nderiijk en van eeur
Vingteid God 9 gelijk d^ Vader^ DiKir zijn dan
twee zaaken » die gij in uwen Verlofler wel out?
derfcheiden moét. Het ttr^ke is^, dat \^K\ de éeu-
Vrigfc , almagtige én fteêds óvefftl tegenwoordi-
ge Zoon van GöD zij; het andere^ dat Hij pok
ïEien waarachtig menlch zij. De Zboti v^n God ^
heeft zich met de^i menfcli Jeflis j Wielken de
Maagd Maria gebaard heeft , ?oo naauvv veree-
liigdjdat béide de Zoon vah God en dé ttienfch
Jfelus , nü een' Perfoon óf éeneii Heere Ghri-
fSm uitraaakcn. JT. Ddt ftitk is acer zwaar om
te ^ begrijpen. A^. Zoo is het mijn Kind! maar
hebt gij niet een Ziel? K. Ja. K Hebt gij ook
téti lichaam "iK, Ja. F. Maaken uu niet beiden
Lic-!
i^tchaam tn Zid «en menrch uit, ge^ ^ djt?
JT. Zonder, twjfel. ip''. Wel op even f eene t jj*
na gelijke fchcion niet] de^dide wijze is het
in Chnftus. Hij is Gods Zoon en ook de 2oon
van Maria; en beiden roaaken zij, bijna j^el^k
lichaam en Ziel, nu een' Perfoon eeneri Chriftus
uit , [en de menfchheid van. Cbriftus befUat in
de perfoonlijkheid des Zoons van God] Maar om
^t (luk u liog wat betec te doen begrijpen;
jfchoon eigeiilijk deze verborgenheid onbej^iji^-
Baar en door geene woorden is dt;t;ednikken] ziet
pj dien vetgulden beker, daar op de tafel wei ?
A» Ja. ^. Jtiet gij wel hoe het Goud om het
2ilver legt , en hoe de Beker rondom daar mede
pverdekt is? K. ja* V. Maaken tau beiden l^oud
en zilver dus vereeni^d^ niet te zamen maaree»
xie zaak uitpüT. Ja. f^. Blijft het goud neet goud>
fchoon het boven op bet zilver legt en daal* zeer
naau w mede vereenigd is ? K\ Zekerlijk ja. F'^
Zoo blijft ook de Zoon van God in zijn Godlljke
hoogheid en Majefleit , altijd Gods Zoon , fchooQ
Hij met den menfch Jefus een Perfoon uitmaricté
jT. De Zoon van God heeft dan niet opgehou^
den de Zoon van God te zijn fchoon Hij menfch
werd? f^. Neen, mijn Kind ! God kan nietc^^-*
houden God te 2ajn ; Hij is onveranderlijk. BKjft
de Ziel niet een Ziel, wanneer zij met bet lic*
haém vereenigd wordt? K. Ja. P". Blijft heteehl
geen geld fchoon het in een aarde vat gelegd
wordt ? K. Ja. f^. Zoo houdt de Zoon van God
oök nier op , de 2^on van God te zijn , fchoon
Hij zich met den menfch Jefus op het naauwfte
vereenigde. Verftaat gij dat nu wel? K, Ja. fc
geloof dat ik het veriu. F. Wei nu dan zult
gil
iS6 XLr. Gef^èk. DeGödsd.dcrISnden
gij ook, deze anderfints voor de. Kinderen zeer
moeilijke Schriftuurtekften ook wel verftaan.
Joh. I: 14. En het Woord, {dat is de Zoon
van God) is vkefch gew<>rden en heeft onder ons
gewoond.
JoH^ UI: 16. Want êlzoo Hef beeft God de
ïVaereld geluid ^ dat Hij zijnen eeniggebooren
Zoon, gegeeven heeft y op dat een iegelijk^ die
in Hem gelooft , niet yerderve maar net eeuwig
leven hebhe.
iJoH. I: 7. Hetbked van Jefus Chrijluszijr
nen Zoon^ ('t welk Hij in zija bitter lijden en
aan het kruishout uitgeftort beeft} reinigt on3
van alle zond^.
K. Zoo b dan de Zoon van God voor ons
geftorven? F. [Zoo is 't mijn Kind! maar ook
dit is moeilijk ! ] God kan niet ftcrven mijn Ijeve
Kind l dar bemerkt gij wei I Ik zeg Go4 kan niet
fterven; [en nogtans zegge ik, dat Gods Zoon
geftorven is : God kan niet fterven , ] maar de
Zoon van God heeft zijne menfchelijke Natuur,
voor ons [vooral de zijnen] in den dood overge-
gceven , en dat is bij God even zoo veel , al^
of alle [die] menfchen voor hun eigen zonde den
dood ondei^aan hadden.
aKoR. V: 15. Als die dit oordeelen, dat iu'
dien een voer ailen gejlorven is , zij dan- aUeng^^
ftorven zijn. . • .
iJoH. II: 2. £n ÉTt/ ("te weeten Jefus) tV er»
vetzoeninge voor onze zon^n; en niet alleen voarj
de onze^ maar ook voor de zonden der geheele
JFaereld.
Wanneer nu een boos en zondig menfch voor
ons geftorven waaie^ zoo zouden wij nog eer
nigfints
bè Cö'Jsd. der Kindeh XLV. Gefprck 1 5f
iiigfints twijfelen of hij de gantfche ftrafFe over al
onze zonden weggenomen haddeimaar de Zooa
van God, [die zonder zonde gebooren , heilig, on-
nozel en onbefmct was j] heeft zijne menfchelijke
Natuur en Ziel, voor ons laaten martelen, zou
hét God nu niet waarachtig ernft zijn , [dezen]
nienfchen hunne zonden te vergeeyen? en zou
zulk een Verloffer niet eene eeuwige Zaligheid
kunnen aanbrengen?
. JloM. VIII: 3i'34. Zoo God voor otts is ^mé
zul stegen ons. zijn? Die ook zijnen eigen Zoon
metgypaard heeft ^maar heeft Hem voor ons ai-
ten overgegeeven ^ hoe zal Hij ons ook^met Hem
met aUe mngenjchenken^lPte zal befchuldigin^
inbrengen tegen de Uitverkoomen Gods i God ts
het die rechtvaerdig maakt. Wie is 't die ver-
doemt'? Chrifius'is \ die gefiormn is i ja dat
meer is , die ook ïipgewekt is ; die mk aan de
rechte hand Gods is ; die ook vóór ons bidt.
Prijs , lof en dank zij u toegebracht- O goed-
doende God dat Gif uwen geliefden Zoon vppr
ons hebt overgegeeven ^ om in zyne onbevlekllj-
ke en heilige menfchhcid voor onze zonden te
lijden en zoo vcele verfmaadheden , pijnen en
wreedheden uitteftaan; ten einde Hij ons verge-
vinge van zonden en» eeuwige Zaligheid zoude
aanbrengen. Ach ! hoe zullen wij deze onein-
dige weldaaden van eeuwige liefde naar waarde
i^enoeg roemen I hoe zullen wij dezelven door
eenen oprechten en heiligen wandel naar waarde
genoeg beantwoorden !
H^BR» V: 8, 9. Hoewel Hij de Zoon was,
nogtans heeft Hij gehoorzaamheid geleerd uit het
geófiê Hij heeft geleeden. En geheiligd zijnde ,
^58 iLKÖefpf^ehbcGüOsiierÉéieiri
is Hij allen die Hem gehoorzaam zijn , een oófF"
zaak der eeumge Zaligheid geworden.
1 Joh» IV: 9. Hier in is de Liefde Gods t&-
gen ons geSpenbaard^ dat God zijnen eenig-ge^
booren Zoon gezonden heeft , in de ÏVaerela^ op
dat wij zouden leven door Hem,
Gal. IV: 4. 5. Maar , wanneer de volheid
des tijdi gekomen is , heeft God zijnen Zoon uit*
gezonden , geworden uit een Vrouwe ^ geworden
onder de Wit'. Op dat Hü, de geenen , die on-
der de H/et waar en ^ vélojfen zoude ^ èn op dat
wij de aanneeminge tot Kinderen yerkrijgeti
zouden.
Kol. Il: 9* tfini in Hem woM die dê Vol-
heid der Godheid lichaamlijk.
Joh. X: 30. Ik en d$^ p!êder %iUn een.
Joh. VJII: 58. Jefüs zeide tot ken : voorwaari
voorwaar ! ze^iku^ ee^ Abraham wasj ben iki
Joh. V: 19. ^ejus dan antwoordde én zeidè
tot hen: vborwaar voorwaar I ze^ ik ü, de Zoon
kan niets van zich zeh^en doen^ ten tij Hij den
Vader dat ziet doen: waru xoöi ftal dtè doet^ *i
zelve doet ook dé ZobndisgelijkÈ^
Joh. V: 23. Op dat Tij aliek den Zione eeréri!^
§dijk zij den Vader eeren. Oie den Zoon niet
eert , eert den f^tder mei die Hem gezofidek
heefti
iefKimU*.XLVÏ.Cej^ek. i$^
ZESENVÈÈRtlGStE GESPREIL
DaP wij door bet Celoof in Jefus van dé
ftraffen der zxmden verlofibt^ eri der eeu»
wige Zaligheid deelachtig worden , fcbooH
dfi Pligt van heiliging door het betracht
ten van goede ff^erkm ook noodzaaklijk isé
*V/^adet. Heeft Chriftus nu op deze wijze-» 4le
*^ ftraf der zonden op zich genoomen. K. Ja
de Heer ndm al onze zonden op zich Indiett
mj gezondigd hebben^ hebben wij eenen Foor^s
Jpraak bij aen yader^ namêntHjk Jefus Chri*
Jtus den rechtvaerdigen en Hij is een verzoening
voor onze zonden en niet alteen voor onze 2»n-
dën^ maar ook voor de zonden det geheeU IVdO'*
reld. f^. Wat verftaat gij door de gcheele Wae^
reld? k. Alle [ofwel Allerlei] nienfehen in de
geheele Waereld. P^* Dat is wel gefprooken.
Dus wordt dan geen menfch , [wien Chriftus tot
Zaligmaker geworden isl om zijne zonden ge-
ftraft. Ki Neen zeker l [niet één van die allen.]
f^. Maar nu onlangs , werd dat boos Vrouws-
peribon-, *t geen geftoolen had , openlijk geftraftij
K. Dat is zOé Maar heeft dan Chriftus deiie
ftrafookniet gedtiiagen? Fi Die ftraf welke de
zonde na, zich fleept, mijn Kind! is van twe-
derlei gevolgen. Ken flr^f bij God en een fttaf
bij de menfcbeQ ^ en wel voor al bij dé Wereld*
fche Overigheidtf Dt Heer Jefu* heeft-alleftraf-
fen
i5o XLVLGefprek.DeGüd5d.dèrEiiiJc^.
fen'overde zonden gedraagen, welken wij vaii
God te wachten hadden» Dan, mijn lieve KindI
Tefus is onze Middelaar en Verioener niet biï de
Waereldfche Övcrighcid , maar bij God. ^^ Dus
hebben wij dan gantfch geene ftraf over onze
zonden meer te vreèzeh? y. Ncen'j itldien wij
mpx^efus vocT onzen Verzoener erkennen en aan-
nèèmefi , QU \s in Hem gelooyèn. K. Dan hebben
wij in *t geheel geene uraf tneêr te vfeèzen?^.
Neen, het is dan even zoo Veel als of wij, iti
'( geheel nooit geen zonde gedaan badden. God
aanfchouvvt ons, om Chrillus wille, als gerecht-
vaardigde en heilige menfdien. , NVant.al onzö
fthuld heeft Chriftus betaald. Wij hebben daat
door i als Kinderen van God ^ aandeel aan de
^Liefile van Qod ^ aan zijne befcherming en aan
alle die weldaaden , welke Hij fijnen beminden
Schepzelcn betoont,
RoM. V: 1. Wij dan gerechtvaardigd zijnde
uit den Geloove^ hebben vrede hij God^ door on-
zen Heere Jefus Chriftus.
K* Derhalven zijn 'er dan geen rtrafferi meêc
te wachten en kunnen et moogen doen wat wij
willen? ^^ Wat zegt gij, mijn lieve Kind? Is
niet de ondankbaarheid tegen menfchen eene^vaii
de yeffoeilijkfte ondeugden ? K, Ja. P. Zoüdt
gij dan zoo ondankbaar tegen God zijn ^ dat gij
fiem wederom, door uwe zonde, op nieuw be-
ledigen zoudt? Heeft Hij u daar toe niet ge-
fchapen , dat gij goed doen en met gehoorzaamr
heid , zijne geboden zoude nakootnen « Hem
2oudt hoogfchatten en eeren? K^ Ja» ^ Heeft
Hii u ook daarom nijet ,. door zijnen eènigen
gCDOoren Zoon , van: alle fchuld èn ftraffen uwer
• me*
DeOidid.dcrKhidèr.XLf^Gifpnk \6i
ihenjgvuldige overtredingen bevrijd; Oft dat gi/
dt: verdoemenis ontgaan en in heiligheid én jgé^
lethtigbeid voor Bem leeveh mMiSt ? Meent gij»
dat de Heet j^^i zgn dierbaar le'even, voot
de menfcbèn ^arom heeft afgelegd én den dood
ondergaan 9 jdat Hij aan böoze zondaarcu devt'ijr
lieid zoude verkenen , ohbefcfaaaüid en zonder i
«enige vrees Voor JftraflTè st zondigen ? K. Ach 1
vergeef mij mijn onkunde^ ikdagt'erzoótladuw-
keurig niet, op. jP^* Overweeg eens yft\\ watUc
u gezegd hebbe. Wat meent gij , wanneer eetl
Vaaer eenea ongehoortaamen Zoort had ; did
zicli in fchulden geftott en door 2ijn Godloos
gedrag tot de gevangenis verweian zag; hem uit
cene tedere liefde van de boejen verlode eri zij-
tie feliuldeit betaalde ^ en die moedWi)%e en
booze Zoon begiiig gedudrig nieuWe zoriden;
fen maakten bet zoo flecht, dat bij^e Overheid
wederóib iti handen kwaame ^ wat dunitt u ; zeg
ik, zou de goede A^ader^ zulkeenen öngehoor*
zaamen Zooii niet eitidlijk , aan de Overheid'
óverlaateii, om rechtveerdig.geftraft té worden?
JT. JJi, roet alle recht; F. Worden dë ftraffert
van zulk een menfeh liu noR iüet gi-öoter , datt
dié te vooren NVaaren? K. ik geloof zeker ja*
y. Nü dus zou ,ook God. met die geeneu mö^
ten handelen, .wélken Hij door zijnen Zdön viri
de eeuwige gevangnis bevrijd had ; injieii zij s;ich
door nieuwe zonden gedtiurig aan nieuwe (Imf-
fbn fchüldig maakten: Hij zou eindlijk met hen
naar zijne getèlchtigheid moeten te Werk ^an ;
Hij 20U met zijne genade van hun muaen wij-
ken ; hen overgeeven aan hunne boozc begeer-:
iykbedeo 9 en wanneer ?ij dus van de eeoé tot
li ' - .ëè
^ andere zonde ovei^ngen 4 zouden zij eindlijk
m hec eeuwig verderf móeten genaken* Immers
dus zegt (ie ApoRd HsisR. a: a6, 27. Want
200 wij willens zondigen^ nado^ wij de kenniffe
4ir waarheid ontvangen hMen^ zoo blijft daat
geen Jlachtoffer meer over voót de zonde* Maar
^ êen J'chrüUjie veirwathtinge de^ oordeels en hütê
des vuurs , dat de tegenftanders zal verjlinden. '
£n 2 Kor. V: 15» Jtls die dit oordeelen y dat
ifidien een voor allen gejiorven is , zij dan allé
gejiorven zyn^ En Hij is v$or allen geftorvtn ,
lip dat de geënt ^ die leelien^ niet meer zicbzeWen
Vèudtn kevsn, maar dien j die voor hungeJioT"
y^ en (^gewekt is.
[ Wac is hec daarom goed , mijn Kind ! dat
Cod de sijoen voor :2uik.eenen afval bèWaare ! j
Wenfcht jpy nu ook niet aan uwen beminden
Verloflët toe te behoren en Hem eigen te zijn 9
Mn Ja « dat wenfch ik van harte; K» I^ebt gij
dan ia waarheid , een oprecht voomeemen ,
om 9 met opzet en overleg , geene zonde meer
te doen? a; Ja dat heb ik voorgenomen. Fl
£n ook altoos alles goeds te verrichten ? K. Ja
aoo veel mij doenlijk ziji f^. Wel aan dan, [Smeek
daar toe veel de GodÜjke Genade ! waarlijk mijn
lief Kind I ] Gpd wil u bijftaan ,- en met zijno
hulpe onderlleunen^ op dat gij veel goede daa-
den verrichten moogt« Cf eloof het mijn Kind 1
uwe Verlofler.zal u fraidsgij Hem daaglijks daar-
om aanfméekt] zijnen alvermogenden Bijftand
verl&eneil^ waar .door gij leeren zult, alle boos-
beid te vermijden ; ja daar door zult gij gefterkt
worden 5 ooleene menfcjte van allerlei goede
daaden te verriehien. K. Wac moet ik dóór
dien
DeGodsd. i^r Kinder. XLVI, Qtfpfek. i ^3
'dien Bijlfcuid verftaan ? V^ Den Heiligen Geeft^
riog dasir van ^ zal ik in 'c vervolg nader met u
fpreeken. ,
Marc. XVI: i6* Die gehüftzal hebben^ èn
péo^t zai zijn , zd zalig *votfrden. Maar dXe
met zal ^eiwft hebben , zal vetdêetnd worden.
Mat. Vil: (ii. Niet een iegelijk die tot mii
%tgt Htére Heere f zai ingdan in 't Küiïingrijk
dtr Hemden ; maar die daar, doet , den wüle
mijm f^aders , die in de Herrielen is*
JOH. XiV: J13, 24. Jefus^antwooride^i enui-r
icte rot hetn^ zoo iemand mij lief neeft^ die zal
mijn Woed bewdaren : en mijn Vader pA htm
liefhebben^ 'en wij zullen tot Jiern inhomenem
ZttUen wooninge bij hém maaken* Die mij niet
iief heeft , die bewaart mijne ^tfovorden met. iW
het woord , dat gij lieden hodrt , is het mifnê
niet 9 maar des Vaders , die mij get&nden Iteif^
RoM. 11:.4» Of veracht gif den rijkdom ^ijz
Tier pfiedertierenheid 9 verdraagzaamheid eniofi^
nioedigheid , niet weelende ^ dat de goeder tier enr
beid Gods , u tot bekeeringe leidt. ,
Joh. liï: 18. Die in Hemgthoft^ wordt niet
veroordeeld , fAiaar die met gdooft , is alreeds ver-:
^rdeeld l^wijl hij niet heefc gelooft ^ in deu
naame des eeniggehooiren Zoons van God.
. Jac.M: 17-20. yHzoo ook het Gekêve , indien
het de weH^ hiet heeft,, is bij zich zelveh dofl^
Maar zal iemand zeggen ^ gij hebt het Gelewe
en ik heb de werken : toon mij ww GeUwe «it
criiFe werken 9 in ik zal u uit mrfne werken ^ mijn
Oeheve toonen. Gij gelooft dat fM ten éènig'Göd
ii : gij doet in^el , de ünivelen gthoven *t ooA-, en
^djMdeten. Mmrwikgijweem^$ijMif^enfihl
* L ji ml
/«. '■■\ t ,
1 64 kLVLGefprèk.De Codsd. derKiniir.
dat het Geloof zonder de werken dood is.
RoM» VI: 12-14* Dat dan de zonde niet heer-
fihe in uwfterflijk lichaam ^ om haar tenehoor-
zaamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams.
Noch Jlelt uwe leden niet der zonde tot wapenen
der ongerechtigheid : maar fielt u zelven Gode y
ais uit de dooden levend geworden zijnde , en fielt
uwe Uden Gode tot wapenen der gerechtigheid.
Want de zumde xal over u niet heerfchen: want
gij zijt niet onder de Wet^ tnaar onder de Ge-
nade.
1 Kor; VF: ao. fTant gij zijt dier gekocht i
200 verheerlijkt dan Gpd in uw Lichaam en in
uwen Geeft y welken Gods zijn.
TiT. I: i6. Zij belijden dat ze God kennen ^
maar zij verloochenen Hem met de werken^ alzoo
zij gruuwlijk zijn^ en ongehoorzaam y en tot alle
goed werk ondeugende.
I Pet. I: 15, 16. Maér gelijk Hij die u ge-
roepen heeft heilig is , zoo wordt ook gij zelve hei-
lig in al uwen wandel. Diarom dateer gejclvree-
ven i^t zï/f heilige, want ik ben heilig.
Et EZ. I; 4- GètPjtlÜij ons uitvermren heeft
in Hem ^ voor de grondlegging der waereld , op
dat wij kouden heilig en onberifpeKjk zijn in de
liefde. -
Efez. II: 10. Want wij zijn ai/n maakulj
^ejchaapefi , in Chriftus ^ezus tot goede werken ,
-welkfi God voorbereidt heeft ^ op datwij in dezel-
ve zouden wandelen.
1\T. IF: u-14. U^ant de Zaligmaakende Ge*
nade Gods is verfcheenen allen met^dienj en on^
derwij ft ons.t dat wij de Godloosheii en waereld-
fibe begeerlijkheden verzaakmdii rechtveèrdi^-
lijk
, De Godsd der Kind. XLFL Gejprek. 1 65
lijk en Godzaliglijk leven zouden , in deze tegen"
woordige Waereld* f^erwachtende de zalige jipT^
pe en verfchijninge der heerlijkheid des grooien
Gods en mzts Zaligmakers Jefus Clrriflus^ die
zich zelven^ voor ons gegeeven heeft y op, dat Hij
ons zouden yerlojfen^ van alk ongerechtigheid^
en zich zelven een eigen f^olk zoude reinigen 9
ijverig in goede werken.
I Petr. Il; 21-24. Want hier toe zijt g'j ge-^
roepen, dewyl ook Chriftus voor ons geleden hetft^
ons een exempel nalaatende , op dat gij zijne voet--
flappen zoudt navolgen. Die geen zonde gedaan
heeft, noch daar is geen bedrog in zijnen mofkt
gevonden. Die als Hij gefchoUen wierd, niet
weder fchold ^ en als Hj leed, niéf dreigde %
maar gaf het over aan dien, die rechtveerdi^Ujk
handelt. Die zelve onze zonden in zijn lichaam
gedraagen heeft op het liout : op dat wij de zou-
den ajgefiorven zijnde , der gerechtigheid leeven
zouden, door wiens Jtriemen gij geneezen zijt.
' 2 Petr. II; 20, 21 ♦ Ivant indien zij, na
dat ze door de kennijfe des Heeren en Zaligmaor
kers Jefus Chriftus y de befmettingen derwaereld
ontvlooden zijn , en in dezelve wederom ingemk--
keld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zoo
is haar bet laatfle erger geworden dan liet eerfie»
Want het was hun beter, dat zij den weg der
gerechtigheid niet gekend hadden , dan dat zij
dien gekend hebbende, weder af heer en van het
heilig gebod y dat hunoverge^eeycnw^s*^
L 3 ZE-
■■•,v^'
|Stf XLFtt.Qi^ek,BeC9iiik4seJö9ier»
y^^ :^rv>r^ A*V.-Nv.- '^'^^v^>^;- >Kr n"^ - >^ r
ZEVENENVEERTIGSTE GESPREK.
Van de Heilige Schrift en derzeher Oar-
fprong. {d)
^JpTaief^ Weet gij wel nuju Kind ! waar door.
V God het beginzel der Bekeering in u en an-
dere menfchen Jte weeg .brengt? a. Niet wel ,
snaar ik verzoeke dat Vader mij dat lecrc / ^J
Gaarn mijn Kindi dit groot en machtig werk
uwer Bekeering wérkt God door middelen en wel
vooral 'een zeer goedertieren middel. JC- Wa5
is dat voor een middel ? ^ De Heilige Sclirift.
Jk heb mij reeds dikwils op dat orifcb^ibaarBóek
beroepen, wik gij het zei ven nu wat naaiivvkcu-
rker leeren kennen? ÜT^ 2Seer gaarn mijn lieve
Vader l maar mag ik ook wecten wie dan dat
Boek gemaakt heeft? /^. Dat Boek mijn Kind!
is
(#) Dit Hoofd(bik ii in het Kpogckiitrdi ht%
Yffte doch tk hebbe deze verpkauing gcmoaki om
dM het mij ónctgea voorkwam , dat tmi de H I^fh'
tetfkeid xoude ^handcld worden, eer nog van de
Èf. Schrift 9 waflF uit zi) alken te bewijzen i^y ge^
fpKxyken was. Eten zoo Was het cK>k met Sea
Dp0f geleegen, bcHalven dat wi) des Heere-SiiLERs'
woorden ,r vjeet gif tvel nuoéfr door God het beght"
j^f / der Bekeering ifi u heeft aangevangen T' nevens
het antwoord : „ Ja door dm Doop** niet wclki>n«
den overneemen» Toór eerfl om dat zij volgends de-
ze verplaatzing te vroeg ' kwaamen , maar dan ten
aden en vooral, om da» wij deze ftelling der Lu-
terfcbe Urocdercn voor niet genoeg gewikt houdeou
i* ATftii tijd tot ^ vöt! Vèefc faeaigé Mftimén be-
fchreevén. Op dat gij nu zoo veel te geftiftkfi|-
kéf zoiidt kunnen verfltóti ^ wat ik vün bët
Woord van Qod -«1 ife itólige Schrift te zeg-
gen • hebbe, zal ik d0 zaak vati naar begirifèl ö]^
naaien.
In de Eerfte en Oudfte tijden dèt Wa^reW,
tieeffGöd zich aatldeitiettfthen, óüveifcheiden
wijzen bekend gemaakt* Al heel Tpóedig ont-r
dekte^ üM zich, en Hjaaktört hütl zqncn wil be-
kend. Dikwijls öfttdékte Hij biw èènïge taïtkeii
door droomen ; dikwijls bracht Hij op ecne an-
dere wijze ddot éen hivlo^ van zqné» Gééft,
jii hunne aJielen , ^éde vèörtieettiens te weeg.
Ortdef de NaltöttieftigeU Vatï Jakob öf de Kin-
déren yan Israël «^fcefde Mosès , waar van gii ift
't vefvqlg yan tijd nog veel nteêr hootcii ew lee-
ren zült, fiiattt dezen ^H^eö en vfoóttiéti Mah
heeft God zidi dtildj^ker fcopénbaai^; ddn aah
alle andere !öe»fi*eti vbbt hem , walit hij kfeeg
vati God bevel die zaiiken te fdu^n, Welkfe
HH met Hem berptoöfceti had.
Mofes verrichtte dit en ichreef, doot deilHéf-
ligen Geeft daar toe iangedfeevèn , de vólgeri-
de VBóelcens Genesis, Exodus, LeVitïcüs,
NuMERi en DeuIterokomïüm ; eil déie manketi
het begin Vjni den Bijbel of van de Heftige
Schrift uit. [ NB. Hief txeerot men den Bijbel
in de Hand, vertoone Hertf der jéügd miécèicht-
baare blijken ifiti hoogtóltinge, en ïeerè ha^
denzelven , zoo dat nog tiiet |e(chied ii , iti zij-
ne derfen wat fjadef kentietT.j
Na den tijd van Mofes , ontdekte God zich
aan veel andere Godvruchtige Mamieöi afs dam
1^8 XLFTLGeJprd^.JBleGM^d.derKmfa'^
J0SUA9 Samucl, Davip en Jcsaia en veele sa-
dere podvrucbtige Mannen,, welken mep Pro*
•feeten of Voprz«ïggcrs hoèniden ; om qat zij hef
volk leerden en oql^ toêkoinende dingen voor-
^iden. Van dezen zijn de overige Boefe^n. ge-r
jp:hreeven, welke na de boeken van Mofes, tot
öp den Profeet Maliachi. geleeizen worden;^ in-
voege dat alle de finbelboeKen ^Idus in rang vol-
zen. Eer(^ de vijf reed^ geBoêm4é Boeken van
j^ofes dan de Boeken vanjosuA • van de Rich<
TfiREN en vs^n R.iri*H. Twee BoekeOi van Sa-
jmuel; twee der Koningen en ;wee der Chro*^
kijken; vervoigends die y^ii £sr4, van Nehe-'
MiA , van EsTHEiv en van Job» De CJ^ Pfai*
^nen , meefl alkn van dén ïwonin^i^lijken Profeet
Bavid i daq drie Boeken van Salomon ;. als de
Spreuken^ PREO^RER'èn *i Hooglied. Êiod-
lijk de Boeken der IV grpote Profeeten ; ds di^
^n Jbsaia, Jeremia benevjen^ de Ki^^aglie*
jDEREN 9 va^ E^B^cHifL en Daniël; waar op
ci,e Xtt kleine vöigeii : naiÉientlijk; Hosra 9
Joel, Amos, Oeadja, Jb ka ^Micha, Na-
hum, Habakur, Zèphanja, Haggai , Za-
cuARXA en Maliachi; [en dezen Boeken allen
bif elkanaeren genoomeu geeft men ^dcn l^aani
van het Oude Testament .1
Nu zijn *er nog andere Bpeten,, te wceten de
Eoogenaaipdc . Apokriife of verborgen Boeken,
welke niét door Gods Géeefl gedreeveii Mannen
J^efchreeven zijn , [maar eérft zijn aan den dag
gekomen na dé tijden der Profeeten eu in de
Griekfdiè Taal, welke in de Oofteriche ï^anden
ieen ftand . gegreepen heeft , dan na dQn ^ijd der
Vborze^ren, en' van Alexander deu Grooten^
Pe Jooden en «erfie Chriflenkeifc bebben ze ook
nooit' voor ecb(ê Bqeken eiteod en aangeno-
inen.1 Ën bier toe beboonen bet finek der
Wijsneidy en verfcheiden andeneQ* Echter zqa
deze ook intn of meer nuttig , voond het Boek
^er Wijdheid en die der Makkabeeuwen.
. Alle de eerftgenoemde echte Bod^p ^ vooc
de komfte van Cliriftus opgeilekl en bet is daar«^
om dat men ben met den naam van het Oude
TËST^MRifT oCde fioEKEN vau het Ou0b Ver*
BOND benoemt*
; De eerde Chriftenen hebben na den dood vaa
onzen Zaligmaker insgelijks een^e Boeken gt-
fchreeven* £n dezen zim de v<^ende ; die der
IV Ëvau^ettfteii , vjio Mattheus^ Markus ^
LyKAS. en Johannes , welken Je(Q$ gantfcbe; Ie*
yen verhi^^lep. Dan volgen nog andre Boeken.
LuKAS in zijn^ BwdeHngen d«r 4poflelen , tos*
kent aan ; hof de Apoilelen , voorati/'r ^fiJ ea
Faulus , bet Ghriften^ Geloof, onder dé Heide-
pen bebben yitgcbreid. Paulus, Petrus, Ja-
kobus , Jcmhannes en JuPAS onderrichtten 9
leerden en vermaaadep de eerfte Chriftenen door
Brieven. D^^ Schrtf^n, welke mede te zaaien i,
door heitige Mannen en op ingeeving van Qods
Ceeft geicbreeven. vpi , maaken het Nieuwe
Testamei^t uit; en volgen elkander dns in or*
de: als de IV Ëvapgelien, naamlijk zoo ala wi}
reeds zeiden dat van Mattheu^ ; van. Mar-
Kys; van Lükas en van Johann^s; de Han-
PEUNGBN OER APOSTELEN van den Evangelifl:
l^ukas. XIV Brieven van den ApoftelPatiifatf :.
ais één aan de Romeinen; twee aan de Ko-
BiiNTj^lis; ééti aan de Galatcrs ; één t^an d^
• Jus ÈFE^
Xtni (U^ék. De Godsé. 4er mnA
Epe2»£{is; één aan de FiLipransi é(xi aan èt
KoLossERS ; twee aan de Thessalonikcrs;
twee aan TiMoa'HEUSj één aan Titüs,- éénaai^
FiLEMON en één aan de Hebreêuwen* Ver-
vólgenda nog VII algemeene Brieven: als ééq
van jARopufi^ twee van PêtrüS; drie van Jo*
hannes; één van Judas en eindlijk de Open-
baring, door gehannes befchreevetr.
Deze Boeken nu van het Otide en Nieuwe
Teftament, te famen genoomen , zijn het ^Wd
van God, 't welk Hij, opeene beitondere wij-:
2(e, door ingeving van den heiligen Geeft heeft
doen befehnjvenr
K. Wat tnoet ik door die Ingeeving van den
Heiligen Oeeft verttaari? F. Wanneer gij fpreekt,
mijn Kind I fpr^kt gij immers door uw welven i
200 haafl: iiw eenige denkbeelden te binnen ko-
men, is hecntet zoo? 4^. Ja. ' f^. Maar, wan*
neer decërfte Chriftënen, door Ingeeving van
den Heiligen Gee(l fpraaken en fchreeven , too
bracht God de Denkbeelden , die ^ij uitfpraaken
en fchreeven, in hunne 2iel te voorfchijn, eri
beftierde hen zoodanig , datzij, juiftzoo, gelijk
Hij het wilde, fpraaken en fchreeven* Weet gi)
nu [nog niet] wie die Heilige Geeft zij, [ik zal ü
dien binnen kort wel nader léeren kennen ; ge-
noeg dat gij nu reeds eenigzins weet , ] hoe wij
aan dat Boek , dat wij dé H* Schrift noemen {je-
koomen zijn ; imö>ers dat weet gli nu , niet
waar? K. Ja, maar zijn dan andere Boekeriook
niet Gods Woord ? l^. In andere Boeken , (km
dikwils wel veel zaaken uit bet Woord van
Ciod; maar zii zijii niet! van Ood, op zooeene
wijze ingegeeven en voordgcbracht^ als die wel-
. ^ ken
ken wij in de Heiiige. Schoft suürdEm. D9
frofeMn e» JfêJUlen weiden van den Heiligen
Geeft gedreeveu« JT* Maar hoe weet men dat^
dat zi| van de» Heiligen Geeft 9 op deze wijze
sangedreeveo en be(tierd werden? f^. Deze zaak
is voor u DOg veel te zwaar , en fehoon ik u
zeide ^ dat is van dezelve op goede grondea
Overtuigd waare , zoud gij mi} daar omtrent niet
geloovem K. O jat ik zal u in alles op uw
woord gelooven; vermids ik vaft fielle, dat^
nuj geene onwaarheid leerên zult. /^. [[Dit is
liiet noodig mijn Kind ) gi) moogt bet zoo dra
gi} daar voor vatbaar zult zijn zelv oaderzoeken;
échter prijze ik voor het teoenwoordige uwé
coedwilhgneid. } Wel aan dan. Wanneer een Heil^
Man u eens alle dingen vooraf zeide 9 wat u in
deze vfeék of wat u in dit mr, ja wat u in uw
fanrfcbe leven zoude ovefkóomen, en alksgie-
beurde eens zoo juift ^ als hij bet voorzeg
bad«, zou|dt gij hem niet gelooven, wanneer hii
n verzekerde , dat hij alles door ingeeving van
God geWeeten en voorzegd badde? ^. Ja, dat
l^Lan anders geen menfcb weeten. /^. Wanneec
een wijs en Godvreezend Man, uw niet alleen 9
zulke toekoomende dingen voorzeide, dat ze
^llen ook zoo uitkwamen, maar ook, ten be-
wijze dat bij v^n den Geeft gedreeveh werd^
met een woord zonder geneesmiddelen , de^
gVootfte ziekte^ genas, den blinden de oogen
óopende , de dooven deed hooren , of wel de
dooden opwekte, zoude gij dan zulk een man
gelooven ? A\ Ja , dien zou ik waarlijk geloo-
ven. f^. Nu mijn Kind/ de Profeeten onder
het Oude Teftament bebbbeu niet alleen dingen
voor^
}7^ XLFÏt.C^ek.IkG<ukd.4er Eenden.
Voorzegd ; welke aan den een of ander nienfch ,
aan -t een of ander volk jaareti achter den andren
gebeuren 2ouden, maar ook zulke din^n die
tia veele honderden ?an jaaren in alle omikndig-
Jieden zijn vervuld geworden. Konden zij die
nu door zich zelve wéeten ? K. Neen. K
Derhaiven willen zij het door de hulp van Ood,
én de inblazing van zijnen Geed ^ die hen tot
zulke Voorzeggingen aandreef. Maar Jeiüs en
2ijne Apodelen hebben 'ongemeen veel wonderen
gedaan, welke gij allen iti het vervolg zult kun*
nen leezèn. En dat Woord zelfs, ?t welk zij
in den Naam en op het bevel van God gefpnx)^
-ken en gefchreevén hebben , heeft zijn levéndig-
inaakende kracht in veele duizende zielen ten
toon gefpreid. Dat heeft de menfchen eerft
recht geleerd, me.GoA zij, en hoe zij van hun-
iie zoiidifiie verdorvenheid bevrijd ; Godvruchtig
én deugdzaam leeven en daar bij in waarheid
vergenoegd , te vrede ^^ waarachtig gelukkigen
ialig worden kunnen. Hebt gij u nietalrced$
cene meenigte van goede zaaken uit dit Woord
herinnerd en die onthouden ? K. O ja* y.
Wanneer gij nu een goede , fmaaklijke en hcil-
zaame fpijs eet, en dagelijks, daar door geflerkt
en in eenen gezonden ftaat onderhouden wordt,
denkt gij dan niet , die fpijs (lerkt mij en i« ge-
^ ;5bnd en van God mij verleend? ik vraag, denkt
gij zoo niet? K^ Ja zoo denk ik. /^. Wel nu
mijn Kind ï- het Woord van God , is een fpijs
voor onze zielen ; het verkwikt onzen Geelt;
het voedt en verfterkt denzelven in alle goede én
hemelfche zaaken , het vertrooft ons in treurig*
•lieid; het vervult ons met eeuc. hoop van vreugd
. - de:
Dè(^dsd:dórTander.XLriLGèJprck. 173
de, en die heilzaame uitwerking en kracht heeft
het aan u , en aan duizend andere menfchen be^^
toond , en nog daaglijks geeft het daar van iiicu*
we bewijzen. Waar koomen nu alle deze din-
gen van daan? K^ Ach zonder twijfel van Ciod; i
^ Ja mijn Kind ! zeker van God , en daar van
zult gij eerft recht overtuigd worden, wannew
gij dat Woord, wat haauwkeuriger leert kcttn
nen, het zelve vlijtig leeft, met aandacht op liec
zelve let, en , door menigvuldige herinneringcrl
van goede zaakèn , welke gij wt het zelve ont-
vangen hebt, altoos tot de waare deugd gezind
en Godvruchtiger wórden zult;
Ps. CXIX; 72. Be wet uwes monds is mij te-
ter^ dan duizenden van Goud ofte Zilver.
Joh. XV 11: 17. Heiligt ze in uwe v^aarbeidi
ui^ wooord is de waarbeia*
'i Petr, I: ab. Én wij hebben liet ProfeetifcH
woord dat zeer vdjï ir, en gijldoet wel, i^tgij
daar op acht hebi , als pp eeti licht, Jchij^
nende in een duijlre plaatje, tot dat de dag aan^
lichte en de morgenfterre opga in uwe harten.
2 Tim.. UI: 15, i6- ^n dat gij van kinds af
de heilige Schriften gewéeten hebt , die u wijs
kónnen maaken tot zaligheid, door het Gelooye^
H welkifi Chrijlus Jejus il. Me de Schrift is
van God ingegeeven, en is nuttig tot leeringe^
tot wederle^ginge ', tot verbeterir^e ; tot onde^f^
mjzinge die in de rechtvaerdigheid ia
/'
ACHt-i-
174 Xim.C^rti.i^Q>dsd.detmikh^.
ACHTENVEERTIGSTE GESPREK.
. Ooer ék DrU^enbéd.
^!W^ind.Vls. bidd^ u mijn lieve Vader! als het
**»• weezen kan , zég mij toch nu eens wie M
toch die Heilige Gfeeft^ van welken gij mij laaft
méér dingen heggen vhldet? Vl Ik vrees mijn
Kind! dat die zadk wat zwaar zal zijti. Willen
wij niet èerft God aanroepen , dat Hij u bijftaa ,
op dat gij die waarheid recht mogt feèren ken-
nen en begrijpen. K» Ja laat ons Hem aanroe-
i?en« ^.
Ach liefderijk God! gij wèët, dat wij; aan
bos zelven overgelaaten ^ niet in ftaat zijn , u
recht te kennen; en bok niet w^eten kunnen
hoe en wat Gij zijt ! Open toch ons verftand ;
én leid ons zelfs in alle waarheid , op dat wij u
zoo leeren kennen , als tot onze zaligheid noo-
digts« ,
Wie hebhen wij nu aangebeden ? mijn Kind !
JC* God. V* Is/èr dan nu maar één God? K^
Ik heb tot beden toe nooit van geenen anderen
Sehoord. V. Wat verflaat gij dau door God?
r. Den Almachtigm Schepper van den Hemel
en de Aarde* ^; Derhalven is de Almachtige
Schepper dan God? K. Ja zonder twijfel. Ki
Hoor nu wat de Heilige Schrift van den Zoone
Gods, onzen Verloflèr, zegt.
Kol. I: i6. Want door Hem zijn die dingen
gefchaapen^ dié in de Hemelen en die op de aar"
de zijn*
Joa.
te Gadsd. derKmlxtVm ÖejprA. ijs
Joh. i: 3. AlU dingen zijn door het zèWe',
i^dat is door den Zoon van God) gemaakt en
zonder het zelve is geen ding gemaakt , dat ge*
maakt is*
I Kor. Vllf: 6. Nochtans hebben vrij maar
iinen God , den Fader , uit welken alle dingen
zijn en wij tot Hem^ en maar éénen Heer e Je-
jus Ctrifius , döar welken alle dingen zijn en vrij
door Hem.
Mier uit ziet sij , dat door den Zoon van G<]^,
alle dingen gefcliaapen zijn. Is Hij dan ook
niet de Almachtige Schepper? jf. Ja. F". Der-
halven is riij ook Almachtig God? K. ja» Dat
hebt gij mij reeds al geleerd , dat de Zoon van
God Almachtig y Alomtegenwoordig, Jieuwig
èn Alweetend zij, gelijk zijn Vader, k* We!
gezegd p mijn Kind ! zoo moet Hij dan odk ^
gelijk zijn Vader , aangebeeden worden ? K^ Ja.
K. Daarom zegt onze Heer Chridus zelfs dat
Hij zich tot dat einde aan de menfchen heeft be-
kend g:emaakt^ Joht. V: 23. Op dat zij aUen
den Zmn eer en gelijk zij den leader eeren ; die
den Zoone niet eert, eert den leader friet, die
Hem gezonden Ineft* Wie moeten wij dan op
deze wijze aanbidcfcn ? K. God den Vaderen
den Zoon^ V.- Waarom ook den Zoon? JC.
Om dat Hij, gelijk de Vader, de Almachtige en
Alom tegen woord ige G od is.
y. Nu mijn Kind ! even zoo is ook de Heifi*-
ge Geejl. Maar zeg mij nogmaals is God ook
alweetend? K. ja. k. Wel nu, mijn Kindl d)B
Heikge Geeft waar van wij fpreefcen , weet voU
{[ends den Bijbel dnt alles wat in God is i Kor.
I: II. IVant wie van de menfchen w^et het g«t*
£
m dijs mnfck^nis^ dan, ie Geeft aes menfchen^
die in l\emu^ alzoo weet ook niemand het geenè
Gods ir, dan de Geeft Goefn, VqJgt dan daur
uic ook niet, dat Hij tevens ook alle andèr^ din*
gen weet? K^ Ja s^ker! dm dat Hij alles weet,
war in God is* /^« Al verder mijn Kind 1 wie
eeft en fcheilkc den menfchen ; aan alle oorden
ir waereld, butinen nooddruft en bezorgt hen
van alles? K* De alomtegenwoordige God. f^A
Dat 's recht i rsMt even dit 2elfd£ wordt ook
van den Heiligen Geei(l gezegd i Kor. XII: i u
Doeh dêzè dingen allen ^ ^erkt een en dezslf-
di Geeft , deeUnde een iegelijk in H bezonder 4
gelijkerwijs Hij wih Derhalven moet Hij ook
^alomtegenwoordig zijn? a; J9i . f^. Waarom?
Jl . Om dat Hij de menfchen ; aan alle oorden
der vvaereld^ dat f:eene Qiedèdeelt^ 't welk zij
flöodig hebben. F. Terwijl ^le H. Q^lt dan
alweecend eq alonnegenwoörUig is y ié Hij dait
ook niet God ? IT. Ja;
, fT, Daarom was ook het bevel van onzett
Heere jefus, dat de menfchen zoutten gedoopt
eu verbonden worden ter vereering en aanbiddine
van God den Vader ^ God den Zoon en God
den Heiligen Qeeft. . Maar hu Indien dat zoo
is, moet dan de Heilige Geeft uit dien, hoofde
.ook niet zóo wel als een der andte Perfonen
worden aangebeden? K. Ja; ^^. Waarom dan?
Jt. Vem^ds Hij « gelijk de Vader en Zoon ,
vaiweetend, en ,overaltegenwoordig is. /^. Wel
gezegd mijn Ki^d! Mnar nu hebt gijnogééne
zaak op te merken ? K. En welke is die ? Z^.
Deze , d/xt de Zoon en Heiligen Geeft , zm^
haauw yerhnden zijn 9 dat zij tefameu, niaar
êéné
b€Godsd.ierÉMer.XLFIILGefprek. 17 f
éine Godheid uittnaaken. K. Ja. Dat zal ik ont«
Kouden: daar is maar iinè Gladheid; de leader ^
Zoófi en Heilige Geeft zijn zoo naauw verbonden^
dat zij nijar eih zijn , en maar één eenige Goi^
heid uitmaaken. K Zeer goed» Gij hebi wel
gefprokeii* En ^ 0^ dat wij menfchen , van God
klaarer én duidelijker denktrit eil ipreeken zou-
den zoo moet men aanmerken ^ dat elk Godlijk
Pcrfooii i :2tich , voornamelijk , door een be-
zonder Werk , geopenbaard hebbe. De Vader
heeft door den Zoon alle dingen gefchaapen; en
heelt dezen zijnen geliefden Zoon tot onzen
Verkffer gegeevèn. De Zoon^ door.wdken de
Vader alle dingen gelthaapen heeft, heeft zijne
Menfirhelijke Natuur voor ons in den dood
overgegceven , en door zijnen dood ons met den
Vader verzoend. ' De Heilige Geeft maakt onze
harten bekwaam en heiligt dczelven i dat wij de
taligheid deelachtig worden \ eene Zaligheid i
die de Vader ons wil fchenken , en de Zoon ons
verworven hecfb Daarom wordt God dè Drie^
ëenige God genoemd. Hoe veel Godhèdeif bid-
den wij dan wel aan ? K. Maar ééne Godheid»
y. En wie is die ééne Godheid? K. De Vader^
de Zoon en de Heilige Geelt , en déze ^ijn zoa
naauw verbonden , dat zij maar één eenige God-
heid uitmaaken. V. Wel aan mijn Kindl de
'DrieëenigeGod^ Vader, Zoon en Heilige GeèlJ
zegene en bfekrachtige deze belijdenis aan uwe
ziele ; Hij bewaare u voor allerlei dwalingen om-
trend deze groote en hdizaame leere ; nij leidé
U verder in alle waarheid , en helpe u daar door
iót den ftaat der eeuwige Zaligheid 1 Amen ja
Amen!
M iELIXé
i^^ JttïX.tfprï:k.Dei^t>dsi.êir!^dih
XLIX- OESPRËk. XLIX. GESPREK,
VOkLGENDS I>E LfiÈR
i>£R Hervormde
ÏCfiRK.
3i Drieeenige Godver-
zewifi ie Oeioê^^igen en.
mnae Kinderen van
xifne ïief^e,en vertegelt
hun de toeze^ing wti'
Merhi Mn^e^nluet',
UjUieiadfi^r den Doof*^
ja')
jK^^&iw-.üijliebtjZöó ik;
^ 4ipope,nQgonthou-J
clen » 't geeü ik u gülrenf
ge-
VoLCENDS DEN HfiER
Seiler.
De Heilige Geeft bei*
ligi de Menfcbtri
eerft^ én voornaam-
iijki in den Doopé
"p^udit. Heeft de Hef'
^ lige Geeft , in u
ook reeds zijiie wer-
kift-
is) lu -^i^ en in te f Vo%end6 Hcfo^dttak h 4t
lï:, 'k. ' <V. Schrijf Cf zoo iecr verhecht gebleeveo
lah ie liCjËfrftcllingen ^fjner Kerloe , dat Wij ön«
Ihböglijk Wn oHs rerkrijgen Icondcn, sijne gedel-
ÜëA 'oii^er 'HikvonMOt J^^ in hafidtA «e ^ee-
'vttï.t zoodkr ttQtg voórbt*fao«dtd. Om ememvet
hét WtMc Van den iteer Str^En in tijo $;ebciel te
Naaten ^ ^h hét zekb helêe voor iMthe^timn en
06»^^^)^i^d^i^ van jfSQt te dcies blijven, veriwoo*
iüèB 'Wij , id de plaaifs vaa^eioiige wederlegging van
de «dft^s dficht^ns nxm naAuwkeui'ige gedacbten des
'Oodf'ruchtigen Sdhrijirers . en zijner K< rkgenoten,
dleen i^ £pfr Qniaf¥ Kerie -^en over de zijne te
doen drukken ; kunnende zich nu de Luikerfikem
tsin htt Lutherfihe en de Hervormden van bei tSr^
ttformeirde Oadeivr ijs feedieneii.
DiGo4f^.4frlSful^.XLiX.Gf^ek. t^p
GfibiCHTEN JE^ES UlT-
GEVEM JS-V D£R HSR-
VOR»^DRN.
feleprd hebbc ? JT* J^ wel
^adei* I dat geheiigt mij
liog zéér wel. /^LfWr
^ij dzïi (eens hoüren.wat
}i dnar vap is bijgeblee-
ven ? K* Gij hebt mij ge-
l^rd.^pjfd Üeve Vader l
dit ^er nij^ meer dan één
éénigGod zijden dat deze
God een drieëenig God
^ikde Voder.de Zoon^
de H. Öeeft. ^- Dat is
recbt ,iDijn Kind/ maar
hebbe ik u daar yan nog
niet wat mee^r gezegd ?
JC. Ja , dat Ichi^t mij te
binnen 9 gij ieerdet mi>
ook^ dat, fchoon deze
drie Pejfonen de Vader ,
^e .2oon en de ï^. Geeft
één zijn, elk^crzelven
nogtaus zich door een
bezonder werk geopen-
baard heeft; dat de Vader
alle dingen door zijnen
Zoori gefcji^iapen , en
ileni ten o^izeïi Verloflèr
gegecvén heeft ; ó:ik de
Zoqn >door welken God
de Vader alle dingen
fchieptZich eene menlcb-
lijke i^atuur heeft aange-
öoo-
GEpACHTItN VAN DEN
Heer Seiler en dek
luthi^rsc^en.
kingen geopenbaard f
iT. Ik hoop ja. PI
Weet gfj ook wanneer
Hij dit werk in u be-
ltonnen beeft ? K^ Neet},
r- Hij hfeeft het bc-
gonBed in den Ooop^
ir« Ik ben reeds lan-
gen tjjd , zeer benieuwd
geweefl ^ waarom de
menfcheii ^doopt wor-
den? y. Jk zal bet u
I zQQterftond zeggen mija
I Kind ! z^n Adam &k
j£ya stiet terftond zon^
daars gewoirdexi 9 zoo
drai ^ij vaa 4en Ver-«
booden Sqom g^cetea
hadden ? JT. Zondet
twijfel. .^. Van die»
tqd af aan bleeven bim'^
ne zielen en gantfche
natimr verdorven. En,
fcbpon God hen, door
zijnen G^eft, zoo ved
het bcftaan konde , ver^
lichtte en yeiibeterde^
bleeven zij evenwel tot
iiun einde toe tot boos-
.heid en zojpde geneigde
1 Zeg toij m ^en$ m'w
I Kind !
Ma
r^o ^LtX. Ge^ydi. Üe Godsd. ierKmdsr'.
Leer dbr Hervorm*
DEN.
Hoornenden, dezef'^e voor
ons in den dood over-
geevende, on5 daar door
met God zijnen Vader
verzoende; lendat de H.
Geeft onze' harten be-
kwaamt en heiligt, ten
einde wij die zaligheid
souden de -ïlachtig woi*-
den. V. Gii h*bt wctge-
zcgd^mijn tóindl maar nu
wat dunkt u , zoudt eij
die menfchcn niet geluK-
kigfchatten, voor wel-
ken God zijn' Zoon ge-
geeven had, voor welken
2e Zoon die zaligheid
verwierf, en welker har-
u^n deH.Gecft tot het ge-
not van zulkeentezafig^
hcid bereidt ? JST, Ja, wel
<iegèlijk fthatte ik die
menfchen gelukkig,en ik
hoope en biddedatGod
mij ook zoo s^eliikkig
wilPmaaken. f^. Wel nu
mijnKindIgij hebt gronds
genoeg ouTdit te hoopen,
om dit te verwachtert;
God zelv heeft u dat van
overlang beloofd en op
tet allerfterkfte toege-
legd.
Le£R der Luther-
SCHE KbRK.
Kind! wat brengt een
zoete Appelboom al
voord ? ir. Waaróm
vraagt Vader mij dit?
nSet anders dan een
zoeten AppeL F. Wal
brengt een zuure Ap-
pelboom voord ? JP*
Een ziiurei! Appel, f^j
Zoa ging het ook met
de menfchen , Adam
en Kva , toen hunne
natuur verdorven was,
teelden zij kinderen y
die ook door de zon-
de eene verdorven na-
tuur hadden. Maar hoe
heeft God de menfchen
gefchaapen ? K. C7oed
en nacr zijn Beeld. ^
Maar Adam, dus doot
de zonde verdotven ,•
teelde eencn Zoon naar
zijn beeld y dat is zoo
;gbndig als hij was. Opf
> dé^e wijae ósA , zijn
j alle menfehen mét eene,
door de zonde ver-
' dorvene Natuur geboo-
I ren. Daarom zegt de
I Schrift Gen. VIII: 21.
vfFanv hrigedichtzel van
J)eGi>isd.dirKiniir.XIlX.GeJpf4k. iSi
L££ft DER Hervorm-
DEN.
^egd. iT. Aan mij Vader !
/^« Ja mijn Kind aan u^'en
.aan alle die kinderen wel-
ker ouderen ware Chris-
jtenszijn; wARECitrix-
i^tfiuzeggeik, dat is zul-
!ken,dic onzenlicerjefus
iChriftus in on verderflijk-
hcid liefhebben ^ eoi, in
Hem als hunnen, 2^g-
Tnaker en dea eenigen
Zaligmaker van hjnane
kinderen geiooyende ,
zicK aan zijnen dienft en
!aan dendienft desDrie-
ëenigeo Gods overgee-
ven. Nu mijn Kind ! zoo
|;elukkig zijn badeuwej
JVIoedrr en ik door de
GodlijkeGenade geworr
tden; wij hebben J. C. tot
.onzenZaligm^ker aange-
noomcn , en u ook al
Vroeg,zelfs cergij'g: nog
waart , aan Hem ter zali-
^ng aangebooden ,<en u
zoo wel als ons zelven
;ian God en zijnen dienll
vcrloofd.N^iardemaal nu
<7od aan zulh kinderen
jdat groote heil beloofd 1
Kceft^begrijpt gij iijimers |
Leer der Luther-
scHE Kerk.
'x menjclim harte is hos
van zijne pugd af: en
ik TM yoordaan , niet
meer al het levende flaan^
geüik ik gedaan hebbe^
Ën Pauluslpreekt Efes.
H: 3. En mj %yaaren
van natuure kinderen
des td9ms , gelijk oofi
de anderen ; dat is te
zeggen Eondaaren, wel-
ken Godin zijnen recht-
vaardigen toom zal ftrat-
fen , als zij zonclaais
blijven, (s bet mi dan
ook niet noodzaaklijk
^t de kleine kinderen
omtrend hunne zielen
moeten verbeterd wor*
den ? JT. Ja , dat is
wel ten uiterfte boo-
dig. y. En waarom
dat mijn Kind ? jT. Om
dat zjj met een ver*
dorvfin natuur gebooren
worden, /^. Wel ee-
zegd , en deze verber
tenng gefchiedt aan bun
voomaamliik in den
Heiligen Doop. Daar,
daar neemr God ^ om
Chriftus wil, de fchuld
JM 3 der
^S4 ^LÉX. Ge/prei. BeCodsd.éhrJSndir^
Leer der Hervormden.
zondennen de zaligheid in en dooi* Chriftus beves-
tigd; die door een zichtbaar teeken bekrachtigd ;
'en zijne ohveranderbaarheid daar aan verpaad
heeft , ddt Hij ü die , met allè^ 'jfii daar mede
in verband ftaat, (Ie Bekeering naamlijk en het
Geloof in Chriftus, met en nevens de zaligheid
hier en hier namaals geeven wil en geeven z^l ,
in zoo ver gij dat Oeloof uwer üiideren niet
inoedwilliglijk verzaakt. K* Daar vóór wdifche
ik dat mij dé genadige God behoede { n^aar zeg
inij toch eens Vader ! wat was dat voor een
izichtbaar teeken? P. Dat téeken, mijn Kind!
is de Doop: gij weet immers wel dat de Kin::
dien gedoopt worden ? K. Ta ; dat zie Ik daag-
lijks. y. Nu. mijn lief Kind! wanneer Kin<-
dren van geloovige Ouders gedoopt worden ,
ivanncer de Naam van ,dcn Drieëeofgen God
óver hen word aangeroepen , dan zeggen daar-
ineê de Ouders dat zij hu.nne Kindren dien Drie-
è'enigen God opdraageii^ en God betuigt dan
ook met één van zijne zijde , dat Hij de God dezei:.
KinderenV.zix>'wel als van hunne Ouderen, wij
zijn , en , heri in dat Geloof hunner Ouderen
voor Heiligen rèkeiiende , hun ook uit louter
genade, alleen om Chriftus wil, zoo zekerde
dfwafTchinge der zondep fcbenke, als zij dooc
het Doopwater van de onreinheid des Lichaams
^ewaflchen worden, zoo dat Zij nu voordaan ^^
]|n zoo ver zij bij hun opwaflèn het Geloof hun*
ner Ouderen niet door (Jodiposheid , verzaaken ,
techt hebben tot de Genade der Wedei^ebooi-
<e, en alle verder tijdlHk en eeuwig bdl, dat
lfpr| Paulus Tm UI: 5^6. veeren Tckft gij
Le^ der Hervormpen.
nu tegen mofgen zjilt van buiten leeren, op dat
wij dan daar qver nog wat nader fprecken. f^.
Dat zal ik gaaim doeii , mijn lieve Vader ! u in*
tuflcheu bedankende vooi: uw Onc^erwijs. U
wat ben ik blijde ;zulke Qiidcr$ te })ebbei) ^n ge*
doopt tc?ijn/
Ï-. GESPREEK.
Volgends dei^Nc-
DERLAND3CHEN
UlTQEVER.
Fan den Aart des
Doops\ betDo(^er-
hondj en de daaruit
VOêrdvIoeien^ verr
pUffingffh
J(?]ifii, Mijn lieve Va-
r^^erl wat ben ik Wij-
le dat ik wc^er tot yw
onderwijs moog' kpor
^en; ik hebbe u federt
^ftren nog wel eens zoo
lief gekreegen. t^. Ën
waarom dat mijn Kind ?
jT. Oni dat gij mij in mij-
i>e vroege Jeugd aan een
Prieëenig Ood hebtop-
ffodraasen, ea ik daar
door
I,, GESPREK.
V0LGENI](S DE)^ HeE^
Seiler.
Fan de fFerking de%
Dmps; betDoopverr
kond 9 en de daaruH
vQordvloeiende jPlig^*
ten.
^t^Mer. Wat voor
^ Tekft was bet dien
ik q gideren ondec
het QOg bracht ? K.
Qod maakt ons zalig
dcm' het Bad der We-
dergeboorte. Maar wat
is het iB«i ier W/eder^
gebmte ? /^. 2k>o wordt
de Doop genoemd. Kj
En waarom zoo ? iK
In de Ooftcrfche Lan*
M 5 de^
t«6 I. Gefpr^k. De Codsd. iet Bnien.
Leer der Hervorm^
DEN.
door van God zclv' de
toezegging hebbe van
zulke groote zaligheden.
/^. Van welke zalighe-
den mijn lief Kind? K.
Vao die allen welke mij
Paulus voorflelde in dien
Tekft dien gijmHte lee-
rcn gaaft Tit. lil: 5 , 6.
Hij heeft m zalig ge-
fnuakt niet uit de werken
der rechtvaardigheid ,
. ^fe wij gedaan lubben 9
fiMAT naar zijne harm-
Itertigheid^dó^rh^tBad
éer Wedergehoortemde
n)ernieuwinge des H.
Ceejify den welken Hij
fijhelijk over mi heeft
mtgegooten door Jejus
OiriJtuSiOnzenZaligma"
jker: «p dat wij^gerecht-
yaaraigd zijnde doorzij*
pegenaden Erfgenamen
^uden worden naar de
hoopM des eeuwigen ie
9ens. hnrners hedtGod
ook mij , volgends het
^5" g^J ™i giflren leer-
pet, deze heilgoedcien
tocgjezegd, en zniks iti
jDD^nenDoop aan mij ver-
LeJER Dpk IrUTHER?
SCHE KERKt
den, is het zeer warm^
en daar werden de ecr-
fte Chriftenen op d^
volgende wijze gedoopt,
Den geenen welken ge-
doopt ^owden worden,
bracht men Wj een
Bad of bij eenig Wrfr
tery De Düopdtng trok
alte zijne klederen uit»
uitgenomen bet onder-
kleed , eu du5 ging
bij in bet Water ei^
duikte onder , zoo ai^
men geivoon is zidi
te bsu^deur £en Cbrir
den Leeraar of een
ander Cbriniijk perfbon
Hond daarbij en fprak;
Ik 4oQ? u in den paa?
me 5 diit is op h€t lie-
vel en ter aanbidding ^
van God den Vader,
de<i Zoon en den Heir
ligen Geeft. Van dit
baadcn e» ondcrdöfken.
onder bet Water, wordt
d^n Doop een Bad der-
H^edergehoorte genoemd .
Maar l)et zal u ook
moeflijlv valien fnn te
weten , wat de U^der^
Db Cièdi ^ Èbnkf'. L. Gt^dk. t%y^
Liik tmk Hervórm-
zegcid? f^. 2oo is het
ftiijnliefKifld/enikbén feoö njet? K. ja, i^
blijde, dat ik zie, d^t mij- Weet niet , war dat
Leer dêr LurnfiR-
SCHE ttlERK.
5 t\j , Is het
Woord bcteekent. P?.
Waütieer ceti Godloos
tnetifth gantfch veran-
dert tn tot een Cod-
vrüchdg leven overgaat,
2egt men dan niet ,
dat is een geheel JVirttn*
Menfch ? K. Ja. F,
Zoo was men gewoon^
ten tijde van Chriftus
ook te fprceken* Wan-
heet e^en menfch van
ne ondetrrichtingeit zoo
Wel bij u ontlioudert
wórden, en vooral dat ^ij
Ezoö dankbaar aan Öoa
etoonp want toch ik
hoop, dat uwe liefde en
danjcbaarheid jegens het
goede, dat gij als een
Chriftènkiud geniet, je-
gens de zaligheden, wel-
ke Gfod u toezeidè, en
welke gij verwachten
^oogt, wanneer gij an-lden valfchen tol den
dets dè* beloften uwerlwa^en Godsdienfl o-
öüderért, u aapgaande (vereng, zei men ; hij
gedaan, geftand doet,
niet tntoï alleen jegfens ü-
1!^ Oiidèrs , maar voorSl
jegens God, zal uitg^n ;
XHraïrt toch mijn lieif Kin<S
^at uwe Ouders God-
vhichtigen waaren , en u
met zich zelyen denDrie-
gcnigenGqd toewijdden,
dat is eigenlijk een ge-
fchenk der Godlijke Ge-
Badc,die werkte zulk ee-
fie hartsgéfteldb Al in ii-
Virt Otid«ren,ea ^shal-
yen
is een Niêuw Menftki
hij is 'ooedergebooren.
En dit mijn Kmd ! i$
bij de Chriftenen geen
gering woord. Hebt
gij bij uw geboorte
niet ecfl zeer bedorven
natinir bckoomen f X^. '
|a. 7^ Nu in den '
Heiligen Doop heeft
God begoft u te ver-
onderen en u tot een'
nieuw' en beter' menfch
te maafeen, Hebt gij
daar
f3« L. Gejprik De Go4td. ifit JSsftd^.
Leer der HsRvojuf-
DEN.
ven komt der Qenade
/daar van a^een de eere
tóe. Ntt dat hoopik zjiilt
gij onthouden. Zeg ipij
nu eens verfta;atg5 dien ,
Tekft wél , dien gij ge- ,
teerdhebt?X:Nieialte
wel. Ik wcete niet wat
iidiBad derWeder^ehm-
$é is 9 waar van daar gc-
fprooken woidt^/^ Wel ,
nu dat z^I ik u poogen
klaar te maaken. üic be-
naming van BaidtrWe-
d^geboortf wordt daar ,
aan den Doqp gegeevcn?
K. En waaróm dat ƒ F*
bit zal ik ü nu wat nader '
zeggen. Luider Hechts j
n^n Kind ! en poog het
«ifwiuwkeurig te pnt-
lipuden. In d,e warme,
opfterfcheLandcn dooj)-
<e men bij de eerde Chri-
fljcnen niet als bij ons
doorbefpréngin&Neenl
<le Doopeling werd daar
"b$na geheel ngaktiu een
mim Waterbad gezet,en
<èor eenen daar toe be-
voegden Dienaar drie-
maal ^ehjcel onder het 1
wa- '
LSER oer LuTHERr '■
scH^ Kerk.
daar ^eyen niet gezegd:
God maakt' fne ZAr
LIG ^ door het Bad
der W^dprgzhoorte ^ÓSLX
is door den tieiligen
Doop? K,an ejen m.enfch
zoiig zijn die niet ver-
beterd pn veranderd is f
4r. Neen ♦ V. Daarom
ftaat 'er bij : dew dt
vernieuwing van den
Heiligen Geefl ; jjiaar
wie rjaakt ons in den
Doop tot nieuwe men-
fchen ? ^ Pe Heilige
Geeft. Pi Door wien
wordt Hij over ons
uitgegooten ? JC. Door
Jefus Chriftus. F. En
wat worden wij d^n,
wanneer \yij den Hei-
ligen Geeft ontvangen
hebben? fC, Erfgenaa-
men des Eeuwigen Le^
vens* /^. Gefchiedt *er
in den Doop omtrend
de menfchen ook ee-
ne groote verandering?
K. Volgends uwe ^er
zegden gêlooye ik ja.
Maar ^k heb !er niet$
va^i bcfpèurd toen ik
De dodsl der Kiriékr. L Gefprék. it^
L£f;R DER Hervorm-
t) E N*
Water gedompeld , en
zelfs eenige pogenblik-
feen^ten minfïc zoo lang
ïis de Dienaar de woor-
den van de i'JoopsinRel-
Iing Ik doopt ü in den
naam des y aders en des
Zoons en des H. Geejls
uitfpnik onder het Wa-
ter gehoudem Vermids
ftu het Water eene ver-
dikkende eii dua eene
doodende kracht beeft,
fcheen daardoor de on-
der gedompelde Geloo-
tige ,of 't Kind van zulk
eencn Ouder , verftikt te
worden en te fterven,en,
Wanneer hijvérvólgends
weder uithef Wa:ter op-
f ee3, fcheen hij op nieuw
levendig, op nieuw ge-
booren te worden, en
hier van droeg vervol
gends de Doop den naam
Van eenBaddertFederge-
loorte , temeer, om dat
dezelve waarlijk zoo iets^
als het lichaamlijk jTfrvtf»
en lichaamlijk gebooren
worden , beteekcnde, en
Verzegelde , naamlijk het
fier-
Leer derLuther-
scHE Kerk.
. gedoopt ben , noch,zoo
veel mij bekend is, toeo
eenige veranderingen
ondervonden , cfie in
mij zouden zijn voor^
gevaHen.^ f^. Dat »
zoo , maa^ weet gi|
ook wel , u^at ^et on»
trend u gelchied zij ^
toen gij ïn de waerela
kwaamt? a. Neen. ^
Kunt ^j u wel eenige
van die veranderingen
te binnen brengeé , wd-
ken u in de eerde drie
of vier maanden van
uw leven zijn Qvefge-
koomen? A. Neen ik
weet' *er niets van. ^
Is 'er toen ter tijd aaa
tiw perlbon eecnc ver-
andering gelcnied ? hebt
i?ij niet gegeten , ge-
dronken 5 geflaapeQ en
geweend ? JT. Ja,zonder
twijfel , gelijk alle an-
deren Kinderen. ^. Etif
hier van weet gij niets
meer? Jt. Neen. ^.
Zoo is het ook met
uwe Ziel ; God bracht
door zijnen GeeQ, wel
niet
tpQ t.Ge/pirek. IHGods4.derKind^.
L^l^a DER H«]&RVORM-
D F, N.
ftervffi vdh onzen wdm
' metifch^duth vanouzen
cJIeJïdigen vierdorven na-
iuörfla'at i vari die zonde*
lijke gefteldheid met wel-
ke wij ^ finds den val oti.
zer ^erfl:e ouderen , bé-
VleKt zijr) « en dip ons al-
LÉER DE^ LliTHER-
scHE Kerk.
niet ^^ilke groote ken^
niffe van ziin woord ^
gelijk gij nu reeds ont
vin^, in u te voor-
fchijri; tnaar echter mee-
nige goede bewegingen,
zónder dat gij dèzel-
vcn , toen iQr tijd.
leen ctoof de Genade van ' klaar becneriuei En wie
iflenf-JfCeell en de kracht weet, mijn lieff Kindi
VinjefusÜtoedkanont- of gij tot heden toe,
tioomenworden,en't op- niet aan veel zondige
Wiienjljet van nieuws daaden zoudt zijn over*
l^efcooren worden , van gegee ven , zoo niet God
pnzen nieuwen méftfch , ' door zijnen Geeft , u
tfatisvandieGodvruch- itot betere daden be-
tigc ^efteldheid Oï^zcr I ftierd had? Voelt gij
harten^ welke, door de geen groote önruft iri
fcewerking van den H. luw gemoed, wanneer
Ccefl:,uit kracht van Je- J
fu^ verdienften , in p!ïs
Verwekt wordt. Om dat,
zei^ge ik ,deH. Doop dit
.alles 'beteekent en verze-
*gdt,daarora heet dezelvel
een Bdd der Weder^ge'^
toprte. Ké Als <ïod dan
^c;;ej?d wordt onsz^g
tfi maaken door bet Bad
jderWedergehoorte^danis
dat tp 7.egö:en„ dat de
Doop dezeWedergeboor-
. ' t$
gij fomiijds eénie kwaad
gedaan hebt? K. O ja
ik fchaam mij dan, en
vreeze. . F. Vindt gij
io tegendeel geen ver-
genoegen in dit htiU
2»am X)nderwijs van
Gods Woord ? K. Ja^i
F'. Ontftaan 'er jgeen
recht jiangenaam.e en
goede bevireegingen iri
uwe ziel, >vannecr gij
met mij bidt? K. Ja ,
dat
lkGoisd.dirKkiéer. i. Ge^dt. 19*
LkER DWl HiRVoaM- 1
DEN.
teihims vtrwekkt? f^^
Geenszins mijn liefKind!
even zoo mm als deDoop
ecne Mfwt^chtnz der
jBOfufefs kan zijn, tgeen
*cr echter in deplaats van
t>a«l«sHANb.XXIfci6.
ook van fchijnt gezegd te
worden: want toch lioe
zou eigenlijk en zicht-
baar water oe ooremheid
onzer ziel kunipen weg-
neemen? en hoe kan het
ooit mooglijk «ijn j dat
een natuifflijk, en boe
veel inin dan n&g cea
GeeftüjK nienfii, uk bet
water geboonen woiidc ?
ChriflusMüed alUen^zoo
fpreekt de Bijbel, remigt, [
-msyantmzezonden^ en
de Gedilijke menfch
wordt nietailt het water,
tnaar^volgcüKis die zelfde
Bijbelwaarheïd 9 mt^God
gjsbooren. K. Maar men
^ouzeggcn: waarom zegt
xkm de '^ijb^l God heeft
ms xa% temmkt doar
-hetiad dermdergebQor-'
feSen wat is de redeni,dat
Hij óm M^m^^oqp^e-
m
Leer PER LuTHER-
SCHE K^RK»
dit is waar, f^* ^^ .
zijn mceft werkingen
van den Heifigen Geeft
in uwe ziele; 200 zet
Hij zijn weik voord ^
d« Hij, bijden Doop ^
in u heeft aangevan-
gen. O dank dan den
Uefderipcen God , dat
Hij u alreeds in de
eerfte dagen van uw
leven, in welkea gij
no& niets van Hem
wili te begeeren, zich
over u ontfermd ^ u
tot Mj" ^*"d. ^^
noora:en en in' zun
Verbond beeft ingelvw^
X. In zijn VerbonPj
^wat is jdat? JK God
i'beloofHe u toen, uw
genadige Vader te zijn;
die .u befchermen , U
^:esenen en zalig zou
tnaaken ; en gij aan u-
we zijde hebt Hem
insgelijks iets beloofd.
f^ Dat kan ik niet
begrijpen. ^. UwDoop-
iefier , wamieer gSdea
Doop ontviugt , 'heeft
in .uwe plaats jjefproo-
k«u
t^2 L.GeJprek. De Gêilsd^ier Kindek.
Leer der Hervorm-
D£ N
^ afwaffching der Tm-
den noeinc ? ^. God
ipreekt op deze wijze
iiiet zonder groote öor-
^aken^miin liefKind! na-
melijk liiet illceii om
ons daar pede te Jeèren ,
dat, gelijk dcf onzuiver-
heid des Lichanmsdoor
het Water wordt wegge-
iiootnen, alzoo ook onze
zonden doorhctBlocdeH
den Geeft van Chriftus
worden weggenoomen;
faaar ook en nog veel
ineer^ om dat Hij ons,
door dit Godlijlv pand en
Waarteeken wil verzeke-
ren,dat wij zoo waarach-
tiglijk van onze zonden
geeftiijk gewCtflclien zijn,
al<$ wij üitwpndig met
wafet gewaflchen wor-
den; dat wij door zijne
Óenade zoo zeker gees-
telijk zullen gebooren
worden en Henrleeven ,
^Is wij leevende üit liet
water weder oprijzen.
K^ Dan mag ik evenwel
yaftftellen en voor^^eker
yertrouwra^dac God die
het
Leer der Lüther-
SCHR KbKK.
ken en in üvtren naam
beloofd , dat gij aan
jden Drieëenigen God
I rader , Zoon en Heili-
gen Geefiseboven; Hem
m alles gehoorzaamen ;
Heni beminnen ^ en die-
nen zoudt\ en dat gij ^
alle boosheid en zonde
^vermijdende , u zelven
zoudt toelegfien^ om in
aUerlei goede werken uit
tt blinken^ de deugd te
omhelzen , en dezelve
fieeds te betrachten.
Hebben wij nu wel ge-
daan i dat . wij dit alles
in iiwen naam beloofd
j hebben en zijt gij daar
mede te vrede? A. O
Waarom zotr ik daar
mede niet te vrede zijn?
y. Is hei u niet van
harte aangenaam , wan-
neer gij in uw ziel ge-
voelt dat gij mij teeder
bemindt? JC. fa zeer
aangenaam* V. Zou<
bet u dan vooral niet
aangenaam zijn, wan-
neer gij (iod, meteen
kinderlijke liefde bemin-
liet
Dè Gödsd. ddr Kindet: L Gefprek. 193
Leer déjI Hervorm-
DEN.
het in zi)ii Woord zegt ^
én in mijnen Doop ver-
zegeld heefr, mij zal^ en
lieerlijk wil ma^en , en
mij de vergeevinjg; der
zouden 4 gerechtigheid
en het ep^w]g^ Teven
fcbenkt.. F. O ja! dat
moogtgij^looyen, d»t
èioogt gif vaftftellen
mids . gU van .liwe zijde
mijn liet Khidlden Heere
JeAiaChriftus oteén ceuh
WIE gezegenden ZaliE^
maker geloovigómheU^
en u gedraagt naar dat
geen wat wij uwe ouders
voor u aan God beloofd
hebben ^ dit naamlijk dat
gij in de yreézè van
Gods allerheiligfte naam
zoudt leeven*, en den
Drieèenigen, G6d met
ziel en Kcbaam tendien-
fle flaande ^ daagUjks der
zonden fterven zoudt,
dat is uwe verdörven-
Leer der Luther«
scHE Kerk.
derf wanneer gij alles
goeds van Hem ver-
wachten ^ op Hem (leeds
vertrouwenen wat u nc^
dk is. van Hem doiil
anmeeken P b het u
ffl van
door
lief 9 dat ^
menteh^ dat
niet
een
de zonde verdorven en
ellendig geworden was,
èeh vroom , deugdzaam^ ,
onderdanig en selukkig
menfch geworden zijcr ,
Mét een woord, is hec'
u niet aangenaam eeii.
Cbriften te zijn? Nu
dan, mijn Kindl door.
den Doop zijt gil onder
het getal der Chriïte»
nen 9 dat is die in
Chriflus gelooven , aari-
genoomen en van de o*,
verige menfchen hierop .
aarde afgezonderd ge- .
worden* Daardoor fiebé
gij liet recfit ontvan-
gen , God , als uwen
heid^mye erflijke verdor- [ liefderijken Vader 4 en
venheid, die anders zoo^Jefus ChriAus^ als u-
yrüchtb# r is in bet wen Verfoffer en H^cif
voordbrengenvankwaa- aan te bidden; Hem te'
dedadenenallcdebooze dienen; te beminnen^
1^4 ^- Ge/pre^. lU Gsdsi. der Kinder.
Leir der Hertorm-
DEN.
loften vao uw vleefek
zoudt beftryden , oroin
ware gcrechtighcW en
KeiBghcid voor God lee-
vcnde^ eenen luft een
vermaak in *is Heere
wet naar den inwendi*
gen raenfcb te bewijze»,
meer dan in eenig ander
ding; immers, wat toch
ook de bepaling vait God
mpog* zijn omtrend«oo-
dani^ kindere» derGe-
loovigen , welke <n Aim- i
nm kindfihen fiaat en
huiten genoegzaam ge-
trtdk hunner Retkfier^
, yen , waar omtrend tk u ,
alsgq eens wat ouder en
neer geoefend lailtz^.
lïog wel wat nader ial
onderhouden, dat is ten
.minden zeker , dat zsl^e
teeis. im vfr vfd'^affem
Kinderen als gij nu reeds
zijt, indien ztj anders de
toegelegde en verzegel-
de zsdigheden^waare^zij
ki hunne crelpovige ou-
deren rischt hebben ,
rfaarf/tf* bezitten wHlen,
Zdye:^o dra zij reden
ge-
Leer oer Luthbr«
scHg Kerk.
CR alfes goeds van Hem
te kunnen verwachten.
Door den Doop zijt gij
in eene zeer naauwe
gemeenfcb^ en veree-
niging^ met sdie aade-
m Godvruchtige Chris-
tenen hier op aarde
gefield , en pj hebt
die hoop, wanneer gij
God vreeft . eens iit
d& Gemeenfdiap der
zalige ttienfcben in den
Hemel , by God en
Chrifliis uwen Heer,
opgenoomen te zullen
worden , om u daar
zonder einde , in de
bemelfche vreugde te
vermaaken. Wtl aan
dai^ mipi lief Kind!
bat MS God voor al«
Ie deze weldaaden prij-
zen l Iaat ons het Ver-
bond vernieuwen , ^
geeiv gij met God toen-
maat^ gemaakt hebt^
en ever het welke gij
ö* mt verheugt.
Lof en (kak zij u
toegebracht^ o liefde-
rijke Hemellche VaderI
b'é O^dsldii^mnM.LOé^ek f95
LltER DER HfiRVORM»
OEN.
Sebruiken kunnen^en tiot
ie hoogte vólvr^flea
^ijn> de Doopbeloften
hunner Ouderen moeten
$(e(land doen , en zelv iit
eigenen perfoon de op>
dragt van hiinnen Geeft
9an God en zijnen JZooh
Jefus Chriftus vernieu-
wen moet^yom bet niict
de taai vaii God zelveti
uittedrukken , dat zij ^i-
iooven moeten en zich
bekeermjóoor welke be-
trachtingen méri alleen^
in kracht en nadruk^e-
zegd kdn worden iri
Gods PERBOIfDge^
ireedifi te zijn; En dit is
2Ö0 zeker mijn lief Kind/
dat * zonder dat gii , Vol-
wauen zijDide , zelv vorr
ü^ zei ven den alwaardi-
geh God lief hadt en
toor Hetn leeVen wilder,
al het gefmeek tfwef
Godvruchtige Üudejtn
u van hét verderf niet
20U kunnen behouden ,
daar zelfs hetfvr^^,dat
^j in uwen Doop opGod
te stjfie Zedigheid ver-
kree-^
LaftR DFR LUTHER-
ècHfi K£kK.
dut gij mij i die vaij
natuöre een zondig eii
verdorve inèhfch was ,
dóór den Heiligen Dodp,
aanvangclijk tot verbe*
tering mijncd levenii ge-
fchikt èh in ztib eerie
naaüwe >erbindn]S met
u geftekl hebt« Ja, ü
zal ik fteèds ails mijneri
God aanbiddcii! Gi} hebt
mijgefchaapen l Gij hebt
Aiij dOotC)iriftüs,mij*
nen Verlófler met u
Verioend ! Gij hebt m^
dioor uwen Geeft aan
ü toegeheiUgd ! u zij
mijne zfel : en alle haar*
krachten ! u zij mijn'
hartjieheilij^d ! neem het
in liefderi|ke Vader f
heilig het 2elve altoog'
maak tnij tot een deugd-
zaam , Godvruchtig en
fi:ehoorzaam fchepfeU
Tot uw eér zal ik lee-^
Ven en ftcrven; en inV
den dood en het leveflr
de uwé 2ijn« Avatar
N«
1^6 L. Csjprek. Dé Godsd^ der Kindor^
Leer. der Hervormï>£n.
kreegen hadt ^ als dan tegen u getuigen zou. Q
dat gil dit dan betrachttetl vooral daar \itx zoo'
zalig is met God in een Verbond te flaan , en:
aan dat Verbond, in den Heere getrouw te
zijn. K^ Mijn lieve Vader! ik worde hoe lan-
Ser hoe meer begeerig, om deze aangename les
oor en door te verdaan ; ik bidde u zeg mij
dan, wat is dat voor een f^erbmdj waar m gij
mij hebt opgekweekt 5 en waa^ in gijzeidet^ dat
ik, opwaffende, zelv moeft treeden. /^. Mijn
Mef Kind / ik h^bbe u dat reeds eeniger mate
gezegd, maar om u te gemoet te koomen wlUe
ik het hier nog eens herhaaien. Toen gij ge-
doopt werdt, beloofde God u,- van welken het
nu van achtren blijkt, dat zijn eeuwige wijsheid'
bepaalde u tot eenen meer dan kindfchen , tot
eenen zelfsrede gebruikenden Ouderdom te laaten^
koomeri , dat Hij u een goedertieren God en
genadig Vader zijn wilde , en , daar bij , dat Hij
u befchermen , u zegenen , en zalig^ou maaken,-
mids gij groot wordende , in de voetlhppen u-
tver geloovige Ouderen zoiidt treeden , eny gê^
Kjk zij Hem , en zijnen Zoon J. C. , hardük liefheb*
ben en met allen eerbied dienen : uw üoopheffer
beeft, wanneer gij den Doop ontvingt , in uwe
plaats gefprooken , en in uwen naam beloofd , dat
gij in den Drieëenigen God, Vader» Zoon, en
Geeft gelooven. Hem in alles gehoorzaam zijn^
HeovbeminnenenHefzoudtberoen, en, totdat
eipdeüille boosheid mijdende en haatende , u be-
vlijtigen zoudt,' om eene onergerlrjke confcien-
tie voor Gorf en voor de menfchen te hebben •
.'Vermeed dat gij u aan Chriftiis zoudt overge^
ge.
BeGodsd. der Kinder. L. G^prek. 197
LjBfiR DKn Hervormden.
geeven , om door Hem van uwe vloekftbuld
verloft , en door zijnen Geeft geheiligd te wor-
den. Dat V mijn Kind! dat is nu het Verbond,
dat uwe Ouders voor t^ 9 en in uwen naam, met
God hebben aangegaan; in dat Verbond inoet
gij nu ook %eW treeden, zoo gij uwe eeuwige
behoudenis lief hebt. Wat zegt ^j nu daa? op?
hebben uwe Moeder en ik wel gedaan toen wij
dat voor u beloofden , of niet ? wilt gij nu onze
belofte breeken? of zult gij die onderhouden en
ovemeemen? ochl mijn dierbaar en teeder ge-
liefd Kind{ ik wil immers niet hoopen, dat gij
uwe Doopvoorrechten gering zoudt achten! o
wat \» het groot , door dezelven recht te hebben
.om God .als uwen liefderijken Vader, en jefus
. Chriihis als uwen Verlofler en Heer te moógen
aanmerken , en alles goeds van Hem te kunnen
verwachten / wat is het groot in de naauwfte
.vriendfchap met God en zijne Engelen , en te-
vens met alle heilige menicnen en ware Chrifte-
nen , te ftaan , en de hoop te hebben eens met
hun in zalige heerlijkheid bij God te zullen ver*
fchijnen ! daar in hebt gij immers meer zin , dan
de waereld te dienen , en met de waereld ver-
Jooren te gaan? Nu wel aan dan, dient den
ÜËERE, en beleef zijn Verbond, en de Doop-
beloften al vroeg voor u gedaan ! en toon , nu
gij reden kunt gebruiken , dat gij zelv die belof-
ten zoudt gedaan , dat Verbond zoudt inge-
Aemd , hebben , zoo gij toen de noodige kun-
digheden hadt bezeeten. K. Mijn lieve Vader!
ik bedanke u hartlijk , dat gij zulke beloften voor
jmij gedaan j zulk een Verbond voor mij met u-
N 3 wen
•^18 X» df^rek. De Godsd. der iQnfkf^
]LfSER PBR Hervormden.
wen en loijoen Gqd gemaakt hebt. Neen ! dat
Veit>op4 wijle ik niet verbveeken I ik wil den
Drieëeni^en God; ik wil mijnen lieven Heiland
diienen ; ik wil mij door Jefus Geeft laaten regee-
ren ; ocb dat ik ait Geibrek nooit mogt vergee-
ten! maar mijn lieve Vader! ik ben daar voor
liiet. weinig bevreefd; ik doe eiken dag zonde,
^n overtreede dus tnijnikiopverbond. Och! ho«
zal ik daar aan toch meer beandwóorden ? ^
Mijn lief Kind! uit u zelven kunt gij dat niet;
maar God wil u dat Igeren { ook dat heeft Hij
beloofd. Klaag gy Hem maar daag)ijk$ , dat^ij
zoo een onrein en zondig hart hebt ; en bi4
Hem, dat Hij uw hart door zjjnen GeeQ ver*
lueuwe* ep voor zich heilige! doet gij dat, dati
zal ook die goede Gqd, om Chriftus zijns ge-
liefden ^oras wil, ip u werken beide hetv^iUen
en bet werken naar zijn welbehagen. Koml
mijn lief Kind ! laat ons op dit oogenblik begin-
nen, laat ons famen God met dankzeggingen
aanbidden;
Liefderijk en genadig God en Vader! u dan-
kc ik , dat gif mij^ reeds van de geboorte af, in
mijne Ouderen bet voorrecht gundet, dat ik in
zulk eene naauwe betrekking op u en uwc He-
iDdfchc Genade mogt flaan ; dat gij mij op ^ul-
ke billijke yoorwaaarden voor eenen ILrfgenaam
der zaUgheid hebt willen yerklaaren , en mij in
uwen eeniggeboomen Zoon tot Uw Kind en
Gunfteling nebt willen aanneemen« Ocb dat
mij uwe Genade verwaardige, dat ik mijnen
Doop heilig beieeven , en nooit het met u ge-
flooten; Verbond mooge fcbenden ! o! dood gij
doo?
De Godfd. der Kinder» L.€ii^ei. 199
Lebr der Hervormden. ^
iloor uwen H. Geeft alle mijne eondige luftent
en maak mij^ door uwe hericheppende kracht;
tot een nieuw fchepzel! u zij mijn hart met alk
zijTië genegenheden voor nu , \'oor eeuwig ge»
wijd ! doe gij mij vo9r u leeyen bier op de aas-
de 9 en den heerlijken naam van mijnen Godlij»
ken Zaligmaker waardiglijk wandelen l och 1 dat
nooit mijne- kinderlijke dwaasheid u onreerc,
mijne ouders bedroeve ; of anderen tot attnftooc
zij! maak mij eiken dag u meer gelijkvormig ^
en ruft mij dus door uwe Genade toe om eens
volmaaktelnk bij en voor u , Drieëenig God 91
liefderijk Vaderi in heerlijkheid te verfchijnen!
Amen.
Marc« XVf: 16» Di0 geloofd E«/ hébben^ en
gedoopt zal zijn , zal zalig worden. Maar die
niet zal geloofd hebben , zal verdoemd worden»
Joh. IJl: 5. ^e/us antwoerdde^ en zeide ti>t
hem\ voorjaar l y oorbaar l ze^ ik u ^ ten zij
dat iemand gebooren worde , hij kan het Koning^
rijk van God niet tien.
ËPH. V: 25, 86. Oelijk ook Chrifius ie Ge^
meinte heeft lief gehad ^ en zich zelven voor
haar heeft overgegeeyen y op dat Hij ze heiligen
zoude , haar gereinigd hebbende met het bad dés
waters door het woord*
Gal. III: 26 , 27. Want gij zijt alle kinde-
ren Gods , door bet Geloof in Cbrijius Jejus ;
want zoo veeU gij in Cbrifius gedoèpt tijt, hebt
gij Chrijhis aangedaan.
Eph* IV: 23. Te 'üoeeten^ dat gij zouit ef^
leggen y aangaande de vorigf wandelingen ^ den
N 4 ' otf-
»oo Zr. G^tk. Beaalsd.ierShier.
TOM*m , Jat gij t„ ni inzettingen zfdt ran-
\,sZf"j '. °3 > 24. En dat gii xtudt ver-
nwmi i^orden, ia den Getfi uwsemoSt ^
%&! ' '" ""^'rechtveerdigm^SS-
I P£TR. III; 21. W^aar van het teeetibeeliie
^LL-^ ^''^ Confcientu tot God door de Op-
EENENVYFTJGST^ GESPRf:K.
^'Lf^i ^'i^^I^^Vkbeid der eerfle en der
^ëehkfcbeBekeerwg de ernftiie oplet-
tendbetd over zich voor allerly
zonden te fcbuuwen.
Up'ader- Welk^ waar€n toch mijn Kjud < de
teren ^TrT'i'? ' ^^' '7^^'' nnkomi„g ï2| gia!
. De G^itd.fkrEini»%M. Gefprck. %o\
jvelke gij verbonden zijt; Ma^r weet gij nu al
wat met die benamingen gemeend worde f K*
Ik verlange op Vaders onderrichting des aan-
gaande te ontvangen. ^. Die zal ik u gaarn gee^
>ven mijn Kind / Luifter dan en prent dit volgen*
de diep in uw harte. Het Geloof is dat hartlijk
fianruemefiy en eerbiedig toefiemmfin van het ge-
tuignUy dat God in zijn woord van zifh zelven ,
yan », en van zynen Zoon getuigt, gepaard
met een berujleni vertreuwen in, eneenewerkr
%ame liefde jegens bet zelve. Weet gij hu wel,
wat God aangaande zich zelven , aangaande u ,
en zijnen Zoon getuigt? K. Nietten vollen. F.
Jegens zieh zelven getuigt God: dat Hij alle lief-
jde en diend van zijn Scnepzel en dus ook van u
waardig zij • en tevens dar Hij op dezen dienft,
niet uit hoofde vap eenig voordeel voQrziGh zelr
.ven, maar uit hoofde V9nb^ta^mendlijkheid, zoq
gezet zij , dat Hij nooit dan met heilig misnoe*
f en kan aangedaan ziin tegen allen die geenen,wel-r
e Hen) dezen dienft en uefde weigeren: met dat
gevolg dat Hij dezelfen zekerlijk eeuwig zéfiraf*
■f en , ten zij ze zich in tijds mét God laaten verzoe-
nen , en ^00 de ftrafiè ontgaande weder tot Genade
koomen. — Omtrend i* getuigt God, dat gij,
en al het Schepzel,. door de zqnden van Adam,
waarvan ik .u te voren fprak voor Hem verioem-
lijk zHt geworden , en door uwe eigen dagelijk-
fcfae (chyld nog meerder ellendig wordt, zoo dat
gij deswjggeps niet anders zoudt kunnen ver-
wachten dan eeuwig verlooren te gaan , indien
God u naar uwe verdienften bezocht. Hij zegt
'er ten uwee aanzien bij, dat gijdoodlijkonwiég-
■ £{£; weezende nooit u zelven kunt herftelleni^
^ N 5 - jsijne
itod LI. C^ei. De (hd$i. der Khder.
zijne gunfte,tnaar het cUaglqks nog erger maakt ,
en dus dat bet voor u omkoomen zij , zoo 'er
geen ander middel van herftel , dan door u zel«
ven , voorhanden zij • Onder^iflcben iaat Hij u
ook hier niet verlegen. Hij getuigt, dat Hij zij-
nen eeniggeboomen Zoon 5 dien Jefus » van wieii
ik u te yooren fprak , in de waereld gezonden ,
en Hem aan den kruisdood heeft overajegeven,
op dat Hy aan bet Godlijk recht voor de zonden
zoude genoeg doen en dus de firaffe wegdragen ,
de fcbuld verzoenen , en eene eeuwige gerecntig-
heid voor Zondaren zou aanbrengen , en Hij zegt
^er bij, dat een iegelijk die indezenzijnenZoon
gelooft^ dat is, gelijk gij ligtlijk begrijpt. Hem als
zoodnnig eenen verzoenenden Middelaar aan-
neemt, en zich aan Hem ter zaKging overgeeft,
niet verdifroen zal maar het eeuwigïeeven hebben
getuigende daarbij 5 dat Hij zodanige Zondaars,
die Hem daarom ootmoedig en boetvaardig aan-
bidden , om zijns Zoons wil , tot zulk een ge-
loof in Cbriftus door zijnen Ceeft bewerken ,
hen vernieuwen , wederbaaren, envoorzich.hei-
Mgen wil. — Nu mijn Kind! alme met dit ge-
tuignis hartlijk inflemt die Gelooft. JT. En
wat is nu de Bekeering f V. De Bekeering mijn
fief Kind ƒ is die werkzaamheid der 2ncle, waar
door zij, uit overredinge van het gnivvlijke kwaad
(Ier 2^nde , en vait de onbetaamendlijkheid der
Godsvrucht, en vertrouwen opGodstoezegginjf,
en de Genade van den Heere J« C. hetootmoe*
dig en ernftig befluit neemt, om met de daad van
alle zonden, ode dekleinfte, de ngtftgefchatte ,
en de meeftbeminde, af te (taan , en zich tot al-
le deugd te bevcftigen ; en deze Bekeering onder-
. Icheidt
De G^é^^^ébrKhükr. LI Gefj^ek. sèji
Tcheidt men dooi^ans in eene etrfte en tvieede
Bekcering 9 zijnde de Eerjte die Verandering van
werkzaamheden in eenen Menff:h , die tot nog
toe de Zonden ruirofchoots diende ; en een na-
tuurlijk , dat is te zegget\ een geheel verdorven
Mentch was ^ en de Tw^ed^ diedaaglijkfchewe*
^erkeering tot God , welke plaats vindt in een
Menfch^ die al reeds in den grond zijns berte,
tot God bekeerd is • zoo meenigmaal mj het leed-
weezen bemerkt, dat hij niet heilig, niet teeder
genoeg voor Qod leefde en dit kan hij elkei^
dag , en ieder oogenblik , gewaar worden. De-
ze laatfte Bekeering noemt men anders ook wel
de Boete. K. Och ! Vader mpgt ik ook zoo ge«
lukkig zijn van dat Geloof en die Bekeering te
hebben! boe geraakt men daar toe? l^. Mijn
Kindi beide dat Geloof en die Beheering worden
van God den H. Geeft bij de Wedergeboorte in
het hart der Zondaaren gewerkt ; en dat doét
God uit Qeqs^de, om Chriftus wil den geenen ^
die Hem daarom bidden. K. In ielVedergeboor^
te Vader! wat is dat? /^, De wedergeboorte,
ïnijn Kind I is die genadewerking van God , waar
door Hij aan den Zondaar , die dood is in Zon^
den en m Misdaden , bij rpiddel van het Euan*
gelij woord ^ een Geeftlijk Levens beginfel fchenkt,
waar uit Hij betaamendlijk kan werkzaam zijn ^
en hier door wordt zijn natuurlijk duifter , ed
door de Zonde verblind , verftanci veriicht , zijn
afkeerige wil tot God geneigd; zijn verkeerd ooi-
^eel recht gemaakt, zijne hartstochten en ziele-
krachten geheiligd. JT, Moet ik dan wachten tot
God mij dat alles gee ve ? f^. Gij kunt bet u zelv^
piet geevep m^'n Kind I Maar blijft 'er echtet
toi
. t04 LI. Gebrek. DeGodsJLi
toe vaplichr; en dit moet u aanzetten tot bid-
den om het te erlangen , wanneer God , die rijk
is in barmhartigheid het u zal fchenken» K. Maar
jhoe zal ik nu weeren , of ik Geloof heb , en Bekeerd
ben? F". Mijn KindI uit de vruchten wordt de
boom gekend, is dat niet zoo? nu, ?isnu ow
hart geheel tot God en zijnen Zoon geneigd is,
en gij een luft hebt tot deugd en Godsvrucht ;
dan gehoft gij, dan zijt gij bekend en weiUr'
gèbooren. Wille ik u eens eene verblijdende bood-
ichap zeggen ? als gij waarlijk meendet , wat
gij giftren v^n uw Doopverbond zeidet , dan zijt
gij aanvangliik wedergebooren en bekeerd; dan
gelooft gij. JT. Ja dat meende ik waa^lijlc , dat
weet de Heerb, die alles weet. A^. Nu mijn
Kind I gij hebt dan de Eerfte Bekeering. Laat
ons nu voordgaan ! K. Als Vader zulks belieft.]
f^. Is God dan niet langs den gezegden weg , al-
feeds voor langen tijd beezig ge weeft, om uwe Ziel
te veibcreren f [u te doen gelooven , u te bekee-
ren?] JC. Ja dat is klaar. ^, En door wat mid-
del deed God dat? K* I^oor vp Godlijk woord
[en door zijnen H. GeeftJ/^.Maar zijt gij dan nu al
ten yo)le|i bekeerd? zijt gij al volkomen goed ?
en is 'er geen kwaad meer m u ? K. Ik ben zeer
bevreeft dat 'er nog Zonden en onvolmaakthe-
den in mij zijn. F'. Gij vreejly zegt ge, daar
mogten nog Zonden in u zijn, maar ik zal hetu
met zekerheid zeggen , hoe het met u hart (laat:
gij hebt nu wel een emftig befluit gcnoomen,
oïn uwen God te dienen, hem te vreezen en tot
zijner eere een vroom erj deugdzaam raenfch te
worden. Maar, eer deze dag ïiog om is, zuif gij
wel wederom iets, dat ftrijdig is met dit uw voor-
ne-
De Oodsd^dsr Kinder. Lh Gefprek. so^
nemen verritht hebben. Wanneer wij u dan kaflg«
den,eiru uwkwaaddoen voor oogen houden, zal
het it wel berouwen , eugij zultbeterfchapbeloo*
ven ; riiaar morgen zult gij toch al wederom de
eene of andere fout begaan, tegen anderen zeer
ligt in toorn geraaken , met het geen *t welk u
overkomt, niet wel te vrede zijn J of al dat goe-
de 't geene gij vei^jigt zi^ te doen , niet met
vreugde verrichteiï , Ja tóiflchren ten' laatllen eind-
lijk moedwillig en verdrietig worden. Hebt gij
het niet tot nfer tóe reeds dikwils bebofd, c&t .
gij u aan deze zonden nitnnjermeer zoudt fchul- .
dig maaken? X. la. F^ En doet gij dezelve»
niet zonder achterdocht bijna, daaglijks' weder ,
ten minftcH eeftige van dezelve hóe zondig en
dwaas zï] dan ook zijn, üT. Achjk; Dat kan ik.
iTict tegenfpreeken , maar bet fe mij hartlijkleed,
/^. Dat is nu wei, Uïijn Kind! dat het u leed-
zij ; maar daar d'oór is de kwaade zaak nog niet
gbed gemaakt. Wanneer gij mij beledigd hebt» .
belijdt grj dan ook mij uw kwaad niet; Imcèkt
gij mij dan niet om vergeevine van het zei-,
ve, en belooft gij geen beterlchap? K. Ja,
en dat doe ik om dat het mrjiï pliiit is. V. Nu .
mijn lief Kind! ieder vart deze Zonden, door ui
gepleegd, is niet aJIeen' eene belediging van mij» '
maar ook van uwert liefderijken hemeiichen Va-
der, zult gij dan ook Hem dezeuwe zonden niet ,
beliiden, zult gij dezeFven' b^' Hetn , niet met '
oodmoedighcid afTmeeken». en Hem alle de dagen.
uwes Tevenis hartlijk aanroepen , dat Hij om Chri-
ftus wjile J u uwe overtredingen en zonden ver- .
géeve ? K. Ja • waarlijk , ook dat begrijpe ik mija .
pligt te zijn. ^ Nu mijn Kin f vergeet daii nooit, *
di&'
i66 tLGeJprek.DiGodsd.darkh^
die groote en gewichtige Plicht der dagelipcfehé
BekeerifiR , dier zoo rioodeakelyke Boete , gelijk
ze veeltijds genoemd woMt nü te kotnen. Zoo dik-
wils^jdan maar een geringe overtFeédtngbe^ad
hebt, welke gij hebt kunnen vefmijden > zoo bid bij
u zei ven ^ ach liefderijke Godiveifgeefmqdeeze
overtree(ung,om mijnsVerloflèr^ wille^die de (ini&
fen van alle mijne bedfeVei? zonden gédraagen
heeft. Ik zzl mij (zoo tii thand^ yoómttmt en door
uwe genade wenfche natèkodménj niét mtertot
dezel^ overgeven , m^aat u met meerder onder-
llrerpingdieiïènj ,— Overfeg op eiken avond,- wan-'
neer de d^ om!^,* wat gij in dien vèrToot)en tijd ^
vervolgencë gedaan hebt;poog in het Uoed van den
Heere Jefus uwe fdnilamet den HEiftE veref-
fend te krijgen i ^ Maak ü verbolgens los van de
al te tteung bekomméi^l^ oVer d^ gevo^n der
:eondd en leg 'li neder inf een ftifleruft, als een.
Kind dar nïet zijnen Hemelfchen Vader verzoend
is. Dan eer wij hieï^ van aftcfaeiden wiïde ik uf
mijn Hef Kind I nog gaam eetie gewigtige vraag
doen. Weet rij welop Welken dag of in weP
kèn ni^ gij llerven MU K. Neen dat weet ik
idet. V. wanneer gij nü eens in den aanftaande
nagt moefl; derven , zoüdt gij ü zülks wel kun-
nen getrooften en u bef eidwiflig gevoelen, oai
wet een vrolijk harte voor den reclitveerdigeri
God te verfchijnen , wanneer gij zijne gebodeir
overtreeden hadt ? Wat is hef hart u benaauwt,
als gü mij beledigd hebt ; fchuuwt en vreeft gij
mij dan niet? JT. O Ja welt /^ Met nog vee!
grooter angft en vrees zoudt gij fterven . wan-
neer gij niet kondet hoopen in den Bem<I eenen
met u verzoenden God te zulfcn aantreffen.
Nog M15 mijn lief Kiiidihebt gij niet het goed en
ecnfiig. voorneemen , om een oprecht goed en
vioum menfch te worden 5 K* Ja, dat voorne-
men heb ik. y. Maar kunt gj[j uwcebreekenen
zondcüfi wel n^Uat^n, wanneer gii dezelven nret^
meenigtnaal aaet eene oprechte afkeerigheid be-
fcbouwt 9 wanneer gij nies dikwijls het befluit
neant» ge^ne mbedwDKce zonden meer te be-
gaan ? Gij ziet dan uit dit alles , hoe hoognoo-
d^ het 2^9 dat gij CH) uw van natuure tot het kwaad
zoo zeer genegen hart geduurig acht geeft en de
eene overtreedmg en zondke gewoonte na de an-
dere zoekt af te leggen* Want toch wanneer gij
AU nog eeniige zonde tiefhebt , of met weeten en
overlQg^ng doftF in voordg^t,. zoo kunt gij niet
zeker zijn 5 of gij iatig zult worden. JT» Derhal-
ven moeten ik dan garncb g^ea zonde meer doem
indien ik wil zalig worden? f^. [Mjn Kind f
zonder zonden te leeven js aan deze zijde van
het graf niet mooglijk ,3 gU z5<^ nog geduurig met
dezelve bezet, 'er is 'er vooral eene die u aange-
boren \is, [en welke gij, zoo lang gij leeft 9 niet.
zult afleggen,] te weeten de JEr/aofidr ; gij voelt ,
behalven dat no^ dikwils booze neigingen ; gij
wordt ook wd onvoorjdends en uit zwakheid tot
meende overtreeding vervoerd; maar, wanneer
deze zonden uit zwakheid voordkomen f en allc '
anderenj, u van harte leed zijn, wanneer gij
dezelve haat en God aanroept, dat hij u de^eN
ven, om Chriftus wille vergeeve, zoo zijt gij
niet in gevaar van om dezelve verdoemd te wor-
den. Maar , wanneer gij met overleg , en opzet
uwe zonden pleegdet zoo ^^ou dit een duide-
Vfk bewijs zijn , dat ^ij God nog niet van harte
be-
ió8 Li Gefpreh De Godsi. ékrKindèt.
beminden} dat g^ ook ix^ geenszins 2^ Kind
waart , én gi$ ^ "^S 8^^°^ zekere hoop van Za^
iigheid koft voed6n«
Schuuwt dan alte booishéid van harte én zon-
dige nu of nodt méér met opiset. Dat is het
dat de Apoftel Paohis begeert Roifii. VIII. 14;
tf^cM zoo veekn aU V door den Geeft Gods ge«
ieid i^oTdMn , die lim Kinderen Gods4 Ei3at lee-^'
ren u dé volgende Bijbdplaatzen.l
Luc. III : $« Brengt dan vruchten mrd der
héieeringe 'iraardig. ..,
2 Kor. VII: 10. Want dé droefheid na God
^erkt eeh MberouweUjke Bekeering totzdigheidr
maar dt dtoefheid oer WaereU n^kt den dood.
iO^SpREUK. vUl: it. De yr,eeu des Heerenis
te haaten hgi hOoaMj dé hovaardigheid ^ den
hoogmoed en dm hraaden i^eg. Ik ttaate ook den
niond der verkeerdheden^
Amo« Vr 15. HacU hit biméy en hebt lief
het goede.
RoM. XII: 9; Hebt éènen afkeer van het boa-
ZOy en hangt bei goede aan.
2 Kor. VII: I. Dewijl ^j dan deie belofte
hebben r geliefden I laat ons oftf zelvén reinigen
van' aJte befmeitin^e des vleéfeh en desgetfts , vo{^'
eindigende ie heüigmaakinge in de vreeze Godr.-
tvVEÉ-
DeGödslderlSndsr. lïl Gepéc. aoji
TWEEÊNVnFTIGSTE GESPREK.
» * * '
Over den Ptigj^ én den Loon den Goede wcr ,
ken in de gantfcbe Heiligmaaking van
onze krachten.
*K^ader. 'ï^envijl giJ niét Weet mijn Kind ! hoe
^ lang uw leeven zal duuren, zult gij dafi
niet wel doen met uwen korten Levenstijd wel
te befteederi en ten nutte van ü zelven en ande-
ren aan te leggen? Jt* Ja, dit zou zekerlijk vet
het befte zijn , eti ik tVenrche diarom ook ,
öm dénzelven Wel aati te Jêggen eti ten meeften
nutte te befteeden ; ^* Én op welk éene wijze
zult gij dat doen? K. Ik zal niet ijver bidden eu
met vlijt leeren. f^. Zttt goed, mijn Kind!
dat zijn tliands üwe voornaiamfle bezigheden ,
ivaar op gij lï moet toeleggen ; maar , waniïeet
gij eens wat grboter en ouder zijt , zult gij dart
iiiet wat anders, te doeri hebben ? ÜT. Ja , dart
zal ik, gelijk gij, ook vlijtig arbeiden, y. Ert
dat is nog niet genoeg# Welke dehkbeeldert
zijn God aangenaamer, goede of kwaade? Jt.
Goede denkbeelden. V. Zult gij u dan niet be*
vlijtigen , zoo veele goedef denkbeelden ^ in üwe
ziel te Verkrijgen , als u doenlijk is ? JT. Ja i
maar wanneer bekom ik goede denkbeelden ? K.
Wanneer gij aan God gedenkt, is dat niet goed?
K* Ja. fr. Wel ^an gedenk dan geduurig aail
God ,• herinner u zijne weldaden, en aan de
dainkbaarheid , aan de liefde en gehoorzaamheid ,
O wek
weUden gij Hem fcfauld^ v^u Waane^ w vtr-
volgends aan Gods Woofd denkt, en u net zel-
ve heriiimrt, is dat ook nte| fOiedT^it.. Jk. V.
Wanneer gg nii ailceh zijt, en allerlei ijdele
d^ilk-b^elden en dwaasheden yaJlen u ia^ zoa
denk dan daar aan , wat gij tiit Gods Woor4 ge*
kerd hebt en boe gij de G«bo4efl des Heerb
zult nakomen p om Hem ds het naafte voor-
werp van aanbidding te dienen, en in 't vervolg»
iets soeds te verrichten. Door deze goede denk-
beelden , mijn Kind l zult gij ^le bpoze gedag-
len en begeeriijkhedeij verdrijveo; dpordezelven
zult gij in flaat gefield worden , om' geduurig m
ht\ g^elfchap van amiere menfchen iets ftichie-
lijks tè. kunnen fpreeten \ Avant wie wel denkt
Ipreekt ook ftichtelijke dingen,, en waar van het
hart vol is, daiir van vloeït de mond ook over.
En terwijl gij hier uit zi6t , boe noodig het zij ,
4at gilj altijd poogt goede redenen voort te bren-
gen , zoo denkt wel en herinner u dikwijls , dat
alle menfchen eens ten jongften dage , zullen
moeten rekenfchap geeven , van elk ijdel woord
*t geen zij gê^ooken hebbeq. Terwijl gij dan
ÖtooS goede redenen denken en Tpreeken moet,
ligt gij dan nog niet onder eene grootere verjriig'
t49g om goed te doen? IT. Ja raijne verpligting
hUr. tp.e is nog 'veel f roöter. /^# Wat voor een
JCnegt hadt gij liever, ee^neiï, die veel kwMds,
of ee^eö, dïe veel goed.s vefpchtte? K. Ik zou
a^h goeden v-erkiezeu. V^ 'Meent gij ook met ,
dat God zulke menfchen liever, hééft, welke
meerder' goede dïrad<?n ven'icbtten dan anderen?
K. Zekerlijk zal Hij clie liever hebben. ^.'Welk
ecH boom & in&er waardig > die weinig of die
'fyi^d. 4er Emd/nr.LIIé Oefprék. ^\t,
ireel goiedc vruchten draagt? K. Die veel goede
v;ychrcn dmajgu V. 2oó is fiet ook lofliik en
m\]i^'^W^% veele goede daaden te verrichten.
\yij . worden daar door waardiger en nitmunten-
dereif ^e hoogachting en liefde van andere men^^
ïchen jegens pnzc perfqpnen neemt langs dezen
wfig dagelijks toe , en [fchoon dezdve' j als hoo^-
ti^ verfchuldigde pligten , gecne waardigheid m
2ich zplve hebben , en dus nog veel minder iets
verdienen kiinnen] uwe loon voor de^elven^
a?iijn iief Kind! [die Genadclooq , dien God om
C&iftus wil daax aan geeven Wil , ] zal niet ge-
ring zijn, niet vergecten worden. God heeft
dui^en4eriei foortcn van zeseningeti^ waar me-
de Hij die gcenen kan. verheugen , welken dt>or
het bedrijven van èoedê werken dankbaar en
wejlbetewéli^ voor fjem. poogen x€ Wandelen ,
Hij f^jèiiKt hüfl b. V. gezondheid, yergèhpegen,
«er> aaijizlen en fomtïjds ook tijdelijke inkom»
ile^ J én. zelfs dan^ wanneer zij ook deze tijde-
lijke goedeien niet in overvloed erlangen , zt^<^
verheogi; Hij evenwel hunae ziel; blijft In de-
zelve met zijne Genade; behoedt hen voor veelö
misdaaden ; en beloont hen eindlijk overtijkelijk
hier boven in den HemeL Niet een van de ge-
ringfte goede daaden , geen fticbtlijk woord ^
gpen goede gedachte of wenfch, zal pndien de*
zcl ven anderszins maar Clirifllljk , dat is in den
Geloove, met opzien tot de Genade Gods in
Chriftusj verricht zijn,] onbeloond blijven , ge-
^lük ook geene kwaade daaden , on^efhaft
zuliea gelaaten worden • Daarom zegt Apoftel
Paulus o Kor. V: lo. H^antwijallenmoetenge--
^pêviurt worden vwr den rechterjloelyanChriJiur^
O 2 ep
ffif pn.^0fPréiDêG9itiJ der fOrkÓir,
- DRIEËNVIJFTIGSTE QESPREK.
r
Oüfr bef Onze Fadcririjric korte aantner-
nicrkingm»
rtdefé Gij hebt l?et Onze Vddpr reed^ dikr
^s gebecdeHh én hooren biddeiï y verftaat
f^\ het zelden wel? K., Ja ik ken het gahed ei»
al. V. Maar of gÖ het al verftaat, dat is een
andere vraag mijn Kindl want men tóoet nie;
bidden, of men moet hi?t ook verftaan. Was
het geene dwaasheid , wannéér gij mij met eeu
jneenigtc ongefchikte woorden iets verhaalde'
waar van gij zelf de zin en meening niet ver-
fiondt ? iu O ja { dat ^u zekerlijk dwaasheid
anjn. /^* Hoe onbeftaanbaarder en QpredeÜjker
is het dan, aldus met God om té gaan? ^i O!
verklaar mij dm. dit Gebed. F. Wied ' aan ! ifc
zal het u veikls^area, en wel s^oq veel te meer,
vermids het ?elve het eeriigftè Gebed is, 't geen
onze Heer Jefus zijnen Etffcipeten geleerd heeftl
Zeg mij dan eetii i waaröih noemt 0| God , ia
den aanvanf, yan dit Gebed Ons;^» Faierf K.
Om dat Hij de Schepper van ons allen is*. F^
[Recht zoo mijn Kind ! doe 'er nog maar alleen*
lijk bij : en vooral om dat Hij den Geloovigm en
hunnen Kinderen ^ in zijnen Zoon ^efus vkris-
tus een genadig Fader geworden w.T En waar-
om zegt gfj ver volgends ; die in de Üemelenzijt ?
X. Om dat deze onze Godlijke Vader in den
|lem4 woont, f^^ Maai is dan God ook niet
PB
JD^ Ooiuk dtr EMtr.LïS. G^A t\%
6p> aarde? T. Jt, God is Alomtegenwoordig»
y. Recbt gefprooken mijn Kind) muM in den
Hemd openbaart Hij zijne heerlijkbeid,.óp.«ne
uitmuntende wijze, baar zuUcn wij eens bq Heib
koomen ^n Hfem eeuwig aa<nbïdaen«^ Daarom
mijn I(ind] heffen wij reeds onze oo^n 41a: tfie
zalige Ge weden op , en bidden God^ vcm , ate
den grooten Bri«ee9?icher van den Hemel en de
Aarde : aia die. zich in die dooriucbtig'e wooteing
zoo bezonder en luiftmijk vertoont. Wat tvee^
ten wif nu van dien God? is Hij niet heilig en
re chtveerdig ^ wqs en goed? K* ja..7)P« Merk
da^ opl deeze ^ zijiie Naamen of Eigefinlbhap»
pen. Wanneer wij deze recht kenden» Wat)«>
naer wij Hem 9 a}s de(i wtjzefi, goeddos^idén en
reclnvttcsr^gen God en Heer aller gjEtfchiipen
Wezens , vl^tig en «èf^biedtg aanbidden en Hem
gehoorzaamen, daii w^rdt titnm Nuammiémt
geHdütÊd. Ma»r heiÜlgefl zmkén Mrd' den Naam
van God, welke ^jtie beeilpe EJgetiichappen
niet êrkelluefi wiHeif? JT. Neei$. VI En die,
welke atle oogeübiikken, ^jnen NaM zooji^*
veerdi^ in den ibond fteémen. God en jefbsut^
roepen , en l^j elke kleinigheid dé2Seflve misbrui*
ken, betoonen die^» daar door, We) teüe toon^
dïinige eerbiedigheid, dte z^ aan de hooge en
heerlijke Eigenfchapperi vitn Qód fchuldip; zijn?
K* Neen- f^. Hier uh iiet gii dan ^ waf het
zeggen wil, den Èfaam van tkd tehêitigini
naamlijk tijm heêiiHié EiÈenfchèfpm tê erkertr
nerij zijne Mégt-^ Ö^imd^ U^sfi^ m 00*^
rechtigheii te vreeien\ te l&^en en Hén té Hd^
den^ nirts óm^éêrdigr Tan deiél^en te lieren ^
iezglHukt $0 vêfêchten ^ te miefêk^ Weet
O 4 gi|
^i6 UIJ. Gè/^èL DéGodsd. icrJSinkn.
gij wet wat een Koning is? X. Ja , dat is een
eroot Heer, aan welken een groot Volk oiider-
oanig is. K Wie is wd de grootfte Koning ?
JT. Dat weet ik niet. /^ Is 'er wel iemand die
meerder Onderdaanen heeft , dsjin' God i^ K
Neen,. aan onzen God is aJles onderdaanig« V.
Wel gezegd , de gantfcbe Waereld is zijn Kor
ningrijk , maar bebooren Hem ook alle menCcheq
toe? K. Neen veelen zijn boos. V* Zou een
goed en oprecbt menfch , niet wenfchen , dat al-:
Ie andere menfchen vroom en God onderdanig
waren? JT* Zeker ja. F. Wel nu^ dit is dan
die Bede : uw Konir^rijke kome. Jich geef lieve
God j dat ^er geduurig , een aantal van uwe rtr
delijke Schepzelen tot uw Koningrijk toegebracht
en tot goede Onderdaanen van net zelve moogen
gemaakt worden. Laat de Chrtflefijkie Godsdienfi
zich meer isn meer uitbreiden. Geef ook , dat ik
téV) getrouwe Onderdaan zijn moQge; dat ikumet
tnijn gantfche hart , afs mijnen God , Beer en
Koning beminnen^ eeren e^ vreezen 9 uwe inzet-
tingen en geboden^ geboorzaamen ^ en eindelijk
een deelgenpot mooge worden van uw JTonin^:
rijkj van uwen hemeljchen vrede en uwe^Gpdlij'
ke befchermifig. Onthoud dap , wanneer gij bidr,
dat deze woorden ^ bgna dezen zin i^itmaaken.
Wat de Wil van God zij , denk ik dat gij wel
weet? K. Ja, Hij wil, dat wij Hejn yrpezenen
beminnen en glle goede daaden yerrich|:en zullen.
V. Wel gezegd. M^ zull^sn dan de iSngelen
en de Uitvencporenen in dpn Hemel dit alles
doen ? IL Zekerlijk zullen zij dit doen. t^^
^tjuden w|j niet wenfchen, dat alle menfchen,
gejijk de Englc» ^n Zaligen waren. 4^. Ja^zeker.
Vi^ Nu dit lioen wij in de d^de Bede , watk-
neer wij bidden üw ml gefchieie gelijk in dan .
Hsftiel 5 zoo ook op der aarde 9 dac zoo veel t^,
zeggen is , als : daar toe verleeüe létye Liefde $ .
Godl bare Genade^ dat van dag tot dag ^ bij air
Ie menfchen uw heüige en goede ml worde nage^
koomen en befiendig onderhouden^ dat zij geïijk
de Englen fieeds vlijtig zijn mogen ^ om uwen
wil te erkennen 9 en bereidvaariig 9 om denzelve^
naar hunne krachten uit te voeren en te beleevefk*
Schenk mij ook zulke opgehelderde ^lsvermogens9
dat ik uw IVoord recht verfiaaf^ mooge , en zuU^
krachten 9 dat ik uwe Qeboien kam onderhouden^
ten einde ik geduurig in Godvrucht toeneeme , u
fehoorzaame èn bij . eene volmaakten kennis van
emelfche vAjsheid ook eene meerdere heiligheid
des ïfCvens verkrijgen mooge l . ^
* ■
II.
•
Fdder* Hoe heet de vierde Bede van hetOfiz^
leader ^ K* Ge$f ons heden ons dagelijks Brood*
V^ Is het dan genoeg^toc het leven 9 wanneer aj
alken Broo4 h^i>t? -A. Neen. l^p Hebt gij ook.
geen Dnmk ^ Kkederen 9 Wooning en andere dinr>^
gen noodig? j^. Ja zekerlijk. V. Onder het
woord hreod9 worden dan alle deze noodweo»
digheden des leveqs mede ingefloten en verdaan.
Wij roepen en bidden God 1 met deze weinige
woorden bijna .op de volgende wijze aan ; Heni
fuieekende: dat Hij onsaUe Ngoddruftighed^y
Kleederen , £er , (Vergenoegen ,' Portenden en
Weldoeners 9 goede Oudere > deugdzaame KindC"
ren 9 Ruji9 Kr^de ep al dat geene wülefchenr
O 5 ken^
xm: LUI. Qtf^.\jDe (Mbd^JerBSMkr^
had; eenen eenigen' Zoon; bij «Sam ^^ zijne Huiv
vrouw, gewonnen. God beiMrae^Q 4e^n vroo .
men £erftv«deri.of hij Hem ook iti jalle dingen
zoude gehoorzamen. Hijfprak dan tot Abraham
en zeide: mem numven Zom^ uwen eenigen ^
Hen gij lief hebtj Ifaak^ en gaa beenen naar
het fond Mwrea en. of er hem aldaar tet een
Brandoffer^ op iin^ yan ie Bergen, dien ik u
neggen zal. Toeo 'im Abrab^nn dat. bevel van
God. gebüorzaamen , en zijnen Zqoq wilde
ilacbten , verfihsen ^ er. een Engel des Heer e ^ en
riep. tot hem van dm Hemefi enzeide: Abra-
ham Abraham ! en hij zeide zie hier ben ik.
Tom.teide dfi HMJUü : Jhek mi^e han4 niet uit
üondert Jongen i en 4ae hem nietf ; want nu
weef ik dat gij Qodvreezende zijt en uwen
Zoon 9 uwen eeni£fin van mij. ni^t bebt onthour
den.. [Gjen. XXIT.] Was dit nu niet een harde
Ï roef die Abraham moeft uitfltaan? J^. Ta zeiker,
^, Maar dit was een GoéO^ijke P/srzoekinsi en
wij bidden in, de. 3e$de Bede: ach liefderijk
Codï gedoog nietdiat ik in at te groote en zwaa-^^
re Fermkingen^ nmg9 gtbragt worde. Want
toch God Beproeft ^dê yroopién, ook nu nog
fomtijds, of (chooaJ^iet^ óp »9Q eene wijze ge*
Uik; Hij Abrahan^ gedaap beeft:.; yeelen verzoekt
ïiij idoor hun g^opti^ njkdpa^ en |aard(che
fcbatten toe te voegen en beproeft ben 'of'zii iti
dezen hunnen ftaat nik hoogmo^ic worden.
Anderen beproeft Hq door ^ote en KommerliJ-
iPB armoede, en ^iet^ of ^ij met I^uune harten
niet van Hem zaljen afwijken- Ve^eri verzoekt
Hij rdooc pijnelijke krankheden ^ en flaat naauw-
jt^uc^ agt^ of zij .wel jn hijnnen laallen Ieven3-
ftond
DtGoisdédettSnier^MiïfOfprelL %m
Hond op hnnnërf God Vertfoüwen; Wijl nu él-
Ie deze dingen. Voor het yteefch zeer zwaare
bepïoevingen zijn j om dezdVcn te. vjerduuren« ea
oitte ftaan, ^o bidden wij: vdjn Ood\ legtuM
zulke groote beproevingen niét ep^ wi fierk oifi
door uwen machtigen bijfiand, om dezetven te
kunnen veriiaxren^ wanneer héb t^welbeha^n
zij , dat wij dezelven ondergaan moéten* Maiar
mijn lief Kindir daar' zqn baitei> é^v nog veel el«
lenden , die de roenfchen hier öp aarde navolgen.
Zoo lang wi} leveir, V&ft de.zppde ons bij, xn
deze is wel de drpevigfie van^alle eïïenderi: Wij
zijn gèduurig in gevaar van twaadeeiv booze
menfchen , mifleid , beledigd en geërgerd te
Worden. Wij kunnen in awnoedev; vcracbttag
en vervo^ing geraaken. Zullen w^ <;]an ookjtüist
bidden^ dat bod ons van a,^.^e^ze foorten van
jammeren en raóapen bevrijden w/Ue? -JT. OjaJC
verlos ons dan a.üod!. yani;al zujk eèn kwaad.'
/^ Recht mijn Kind!' dit dó^jc God ook meeni^'*
maal, wannéér wij bij aanhpiudenheid biddied*
Hij bewaart de Vroomen d^w^Is yoorzwaaré!
bezoekingen; en (geeft ben trooflr en mtkomft^'
wanneer zij in een bittere opftgndigheid jgeraa-
ken. Hij refgeert hen door zqn<en H. Geeft, dat
bijvoor altoos van de zonde.en allerlei booshe-
den bevrijd blijvem Eindlijk verlöft Hij hen ;
door den dood , van allerlei dienden , en brengt
hen over in eenë ouverganglijke en nimmereindi--
gende zaligheid. Alle deze dingen kan niemand
den Vroomen geeven en mededeclen , als God,
Hij is de Regeerder en Koning van Hemel en
Aarde; Hii heeft en bezit de macht om alles te
doen wat Hem behaagt, «n moet daarom van
allé
tftA ^If^^ Gèjj^ik. Dé dodsd. dèr Kindek.
•kan dan God'u in èt eene plaats méér gpects
-doen ondervinden dan in de andere» K* Dit zie
:ik zonneklaar»* /^. Nu heeft God beloofd , dat
,Hij in de Godvruchtige Bijeenfeomften veel
goeds tot nut van onze zielen wetken zal. Daar
wil Hijj door de Prediking tan ^fjn Woord,
zijne Oodinke kracht openbaar riiaaken en door
zijnen Geeft ons bij uitnemendheid verfterken en
verheugen» Wij houden ook in de Kerk, gé-
. dachtenis van den Dood van Jefus Chriftiis^
;door het gebruik van het heilig Avondmaal,
Waar vaii gij hi 't vervolg nog veel zeer gewich*
'tige en trooftlijke dingen hoofen zult Maar ge-
ilekl zijnde , alle deze dingen wafaren eens zoo
.niet , zoude dan de groote en' goeddoiende God 5
iniet .zoQ veel waardig zijn , dat wij Hem , in 'c
jcq)énbaar, voor de oogen vdn alle menfchen,
iiulde deeden , en Hem dienden ? Is Hij niet
onze Schepper en Heer? Onze genadigen Wel*
doener ? Onze^ Behouder en Èefchermer J O
s^èlk éene vreugde ontftaat 'er in een dankbaaf
gemoed^ wanneer het gelegeffheid heeft ^ om
zulk eenen genaderijken God, in h openbaar te
moogen dienen en zijne oneindige deugden te
loemenl Dat is het werk en de bezigheid der
Engelen , welke God zonder ophouden looveiï
en prezen; en dat zal eens in den Hemel, on*
ze voornaamfte verrichting en uitfteefcendfte ver-
genoegen zijn; te weeten, wanneer wij Gods
deugden zullen roemen. Hem aanbidden, die-
nen en^dankbaaré toonen toegalmert. K. O ver-
gun mij dan, mijn waarde Vader l dat ik met u
menigmaal 'm de Kerk gaan mooge. /^, Ja mijn
KindI dat wil ik u vergunnen [wanueer gij u
maar
be Godsd. der Kinder. LIF. Gejprek. 225
•
inaar in de Kerk zoodanig gedraagt , gelijk bet
betaamt. jST. En hoc is dat?./^. Wanneer gij
aandachtig bidt en zingt en het gepredikte
Woord opmerkzaam aanhoort ; niet rondom
heen ziet of. praat of met vreemde en onnuttige
fedachten uw zelven ophoudt, of uweopmer-
ing ginds en herwaards laat zweeven. Want
op deze wijze in de Kerk te gaan » kan, God
fliooit behagen. Onthoud dan wel., watSalomoi}
gezegt heeft: Bewaart uwen vóei^ {dat is merk
wel op alle dingen^ welke gij doet en denkt) als
gij in bet Huis van God ingaat , en zijt liever
naar bij om te hooren^ dan om der zotten Jlacht-
offer te eetenJ^ Maar terwijl 'er niet altoos gepre-
dikt wordt 5 en gij ook fomtijds door ziekte öf iil
den Winter door al te ftrenge koude eene enke-i
ie reid zoudt kunnen verhinderd worden ter
Kerk te gaan ; vooral ook naardien gij God op'
de Zondagen zoo wel in* uw Huis als in de
Kerk moet dienen, zoo wille ik u eenige korte.
Predikaatfifen veree^pn., welke gij of alleen , of
in gezelfchap van andere vroome Kifideren tot
uwe en hanne ftichrïng met aandagt kunt lee-^
zen , of u bij tijd en wijle door den éen' of an-
deren uwer makkeren kunt laaten voorleezenv
(tf) [AT. Ik bedanke u mijn lieve Vader! voor
dit gefchenk ; en zal 'er zoo ik fioop éen beftcn-
dig gebruik van maaken ! y. Dat wenfche ik ,'
mijn
{è) Om gewigtige redci^n hebbeü wij ons bki
voor onze Lanc^enötcn ecnige verandering ch b^
TÓegiflg veroorloofd;
«itf hlV. Gejprei. Da Godid. der Kinder'.
mijn lief ECindI en bldde tot dat einde uwen ea
mijnen God dat Hij u daar toe door zijnen
Geeft opwekke en bekwaam maake ! Och f ge-
nadige God en liefderijke Vader doe gij mijn
dieïbaar Kind in uwe vreeee leeven en slszins
getrouw zijnde 'm uwen dienft , tot uwc eer
opwaOchen ! leer het zich zelve, leer het U,
tn uwen Zoon kennen , dienen en ]ief heb*
ben] Amen.
Leerredenen. ^2 f
EERSTE LEERREDEN
Gen. II: v. 2, 3.
jtils nu Godop den zevenden dagvolbracht
hadde zyn werk^ dat Hij gemaakt badt , beeft
Hij geruft op den zevenden dag van al zyn
werk , dat Hij gemaakt bad. En God beeft
den zevenden dag gezegend en dien gebeiligd
MIJNE LIEVE KINDEREN!
Gij hebt reeds te voren gehoord , dat God de
waereld in zes dagen gefchaapen en ^p óeh
zevenden dag geruft heeft. Maar niiflchien denkt
ge bij u zei ven neemt dan God ook fomtijds
eens. ruft ^ gelijk wij zwakke menfchen noodig
hebben ? Wordt Hij ook moede en mat , wan-
neer Hij iets verricht of fchept? Neen; mijne
Kinderen ! God fpreekt en betgcfchiedtj Hij ge*
biedt en hét is 'er. Hij heeft den Hemel en de
Aarde en alle g;efchaapen Wezens op één oogen*
blik< door zijn alraagiig Woord te voorfchiin
gebracht. Hij wordt niet moede, noch gebruikt
eenige ruft. Maar zult gij zcirgen , wat beteke-
nen dan deze woorden : Hij rufte op deü zeven^
den dag'i zij bedui(^en zoo veel, als: Hij hieldt
op nieuwe Jborten van fchepfelen voord te bren"
gtTif Hij K:hiep van nu aan geen nieuwe 2on 9
P 2 geen
saS Eerfte Leerreden. Gen. IIi ü« 2 , 3.
peen Maan; geen nieuwe Starren: geen meii-
fchen üit de aarde; geen nieuwe foorten van
ViDTen , of Vogelen meer. Hij heeft het werk
der Schepping geëindigd en nu [finds dezen ze-
venden dag] ruft Hij van zijne Werken.
O mijne Kinderen ! dit alles is ons menfchen
ten goede gefchreeven. Wij zijn zulke zwakke
Schepfelen, dat ^vij geenen beftendigen arbeid
uithouden kunnen. Daarom heeft de goede God
voor onze gezondheid en tot welzijn van óns le-
ven ^ öok aoor dit beffier , genadig zorg gedraa-
gen y dftt wij zes daagen arbeiden* en eenen dag
zouden uitruften. [Maar gelijk gij ligtlijk be«
grijpt , uitruften op eene wijze waar in God , de
heilige God een welgevallen kan neemen.]
Is het dan niet billijk, bedenkt het nu zelfs
eens , dat wij ook eens eenen geheelen dag,
voor onzen God afzonderen en aan zijnen dienlt
befteeden? dat wij Hem in 't openbaar aanroe-
pen en Hem voor zijne menigvuldige goedhedeir
danken ? Zeker mijne lieve Kinderen ! daarom
heiligde God den zevenden dag en het ia zijn:
wil dat ook deze dag zijn dag zij.
Ja 5 \ geen verder gaar. God heeft hetn met
eenen bezonderen zegen voorzien. Wie dezert
dag heilig beleeft zal den zegen ras gewaar wor-
den. Hij zal toeneemen in' kennis en wijsheid;
in het verftand der heilige Schrift; iii fiefde tot
God; in deujd en waare gcmoedsvreugde. En
God zal ook m de zes overige daagen der weeke
zijnen arbeid en beroep zegenen.
Laat u dan de heiliging van de^en dag zijn
aanbevoolen, laat u denzehren naauw aan het
larte liggen. Deze is de dag, op welken, on-
Eerfte Leerreden. Gen. II: ü. a, 3. 229
ut Heer Jefus uit het graf is opgedaan , en op
welken , de Heilige Geeft wecdt uitgeftoit» Deze
is de dïig, welken God ons vooinaamelqk tot
welftand van onze zielen gegeeven heeft. Op
welken wij bet Woord van God naarftig moeten
leeren kennen : den Hemel aanroepen en heilige
Liederen en Pfalmen zingen, 't Is >yaar ook he-
den is het . ons veroorloofd om eenig vergenoe-
gen te erlangen ; maar wilt gij weeten , hoe wij
ons nu moeten vergenoegen? wij moeten ons iii
eene ftille eenzaamheid verheugen; zonder de'
aandacht van onze medemenfchen te ftooren.
God te looven dat moet onze grootfte vergenoe-
ging ^ OQze voornaamfte bezigheid , zijn. Alle
goede en ftichtelijke dingen te bedenken en te
ipreeken , daar in moet onze vreugde beftaan.
Wij danken u dan goede God 1 dat gij den ze-
venden dag tot onze heilige vreugde , tot onze
ruft , en vooral tot ^anbitfding van uwe door-
luchtige Majeftelt verordend hebt. Ter uwer
eere , zuUep ^ wij Hem vieren en daar toe aanleg-
gen , dat wij door het befchouwen van uwe on-
eindige deugden en nrenigvuldige goedheden,
wijzer , Godvruchtiger en eindlijk eens zijig
raoogen worden^ Amen,
P 3 TWEE
>So Tweede Leerreden. Eph PT;v.i , a, 3,
TWEEDE LEERREDEN
EpH. VI: V, ï, 2, 3.
Gij Kinderen ! zijt uwen Ouderen gehoor'-
zaam in den Heer e: want dat is recht. Eert
uwen Vader en uwe Moeder ^ ^t welk het eer-
fte Gebod is met een belofte: op dat betuwel
gaaj en gij lang leeft op aarde.
MIJNE LIEVE KINDERENl
Het is wel niet noodig, dat ik u vermaane u-
we Ouders lief te hebben. Want toch wie
zou niet dezulken beminnen, van welken hij
het leven ontvangen heeft. Gij kwaamt zeec
zwak en gebrekliJK in de waereld , en zoudt ter-
ilond geftorven zijn, indien uwe Ouders niet
over u met medelijden waaren aangedaan ge-
weeft, en wanneer uwe Moeder u niet van fpijs
en drank verzorgd en gekoefterd had. Hoe vec-
le zorgen , hebben uw lieve Ouders over u.
Hoe meenig een nagt, brachten zij (lapeloos
door , wanneer zij u noorden weeuen, la hot
veele ziekten hebben zij u bijgedaan, en; naall
God , u van den dood gered* En tot op dit 00-
^enblik hebben zij u Spijs eti Drank , Kleederen
f II Wooning, ja alles ^ toegevoegd ^ wat u ücf
en
j
Tweede Leerreden. EpK FLv. i ^ & ^ 3* 331
en aangenaam id* Is 'ér wel iemand op aarde,
wien gij grooter liefde » hoogachting en dank*
baarheid fcbuldig sijt?
O ! hoe onrechtvaardig en Godloos zoudt gif
handelen 5 wanneer gij uwe lieve Ouders met
onvrinddijke woorden bedroeven , door onge-
hoorzaamheid vertoornen, door moedwilligheid
tergeren of met een kwaede opzet beledigen wil*
det. Zij hebben waarlijk wel iets beters aan u
verdiend. Immers eijt gij aan een vreemd
tnenfch dankbaar zoo dra gij maareen Üein
^efchenk vtQ hem ontvangt ^ maar hoe veele ge-
ichenken hebt gij aBe dagen niet van uwe Ouders
ontvangen? Elk (tekjen brood en elke dronk,
welken 2ij u aanbieden en ^eeven , is een ge-
fchenk* Wat eene dankbaarheid zijt gij huti daa
niet fchuldigp Zou het u wel aangenaam zijü «
wanneer gij ^ aan een ander aAn Kind eens veel
^oeds gedaan hadt ^ en het zelve behandelde u
zeer onvriendlijk ^ hardnekkig en tnet een moèd^
willige en ftout^ trotsheide Wa^ ZGfo een boos
en ondankbaar Kind wel Waardig, dat gij hebi
meerder goedhedea beweeft en töevoegdet» Aish
maakt u dan alle de weldaaden, welken gij van
■uwe Ouders ontvangen hebt, niet onwaardig.
Een ondankbaar nienfch is een affchuuwlijk
fdicpfcl, dat nimttier eënige l^eldaad meer waar-
dig is. Maar een dankbaar en gehoorzaam Kind
trekt en heeft de gunft van zijne Ouders en
wordt van alle menfchen hoog gefchat. Van zulk
een verwacht men veeï goeds , alle vrienden be-
minnen het zelve; en de Ouders verheugen zich
over zijne deugdzaamheid. 01 hoe over aange,-
naam is het, zijne lieve Ouders te verheugen!
P 4 hun
^3» Tfx>eede Leerreden. Epb. VI: v. 1,2,3.
bun te behaagen en hun genoegen waardig: te
zijn / Maar nog meer mijn lieve Kinderen ! God
heeft aan gehoorzaame én goede Kinderen nog
vrij betere zegeningen toegezegd. Nu weet gij
wél dat God niet liege« Hij zal dan in waarheid
den zulken zijnen zegen ontwijfelbaar toevoe-
gen , welken hunne Ouders boogfchatten , be-
ininnen en door een gehoorzaame onderdanig-
heid verheugen. God heeft deze belofte reeds
aan veele vroöme Kinderen vervuld. Hij heeft
hen met gezondheid, met allerlei eer, aanzien
en versenoeging gezegend. Veelen van hun»
heeft liij , eenen fchat van waereldfche goederen
en eenen hoogen ouderdom gefchookeii. Ho«
;oed is het zoo eenen genadigen en liefderijken
Sod te hebben I Hoe aangenaam van zijne lieve
Ouders , wanneer zij fierven , als . een God-
vruchtig Kind, den laatften zegen te moogen
ontvangen 1 O ( daarom mijne lieve Kinderen !
2ijt uwen Ouderen gehoorzaan;, want dat is be-
taaroendlijk. Eert uwen Vader en iiwe Moeder.
Dat is het eerfte Gebod met eene belofte ; op
iat het u wel gaa en uwe dagen hier op aarde
:^,èrlengd Hvorden.
n
ȣ&-
Derde Leerreden. Rm. XII: «;. i8. 233
DERDE LEERREDEN
RoM. XII: V. r8.
Inkten bet mooglijk Uj zoo veel in u is^
boudt vrede met alle menfcben.
MIJN WAARDE KINDEREN/
T\at de menfchen yan natuure geneigd zija
■*^ den vrede te breeken , zult gij aan u zel-
yen ,^ al reeds dikwijls hebben waargenomen.
Het is zeker anderen geeven ons dikwijls gele^
genheid en oorzaaken van ongenoegen , wan-
neer zij ons beledigen of door de eene of andere
daad tot ergernis aanzetten. Dan ; wij n^oeteii
evenwel niet zoo fpQedjg tegens onze beledigers
uitvaaren; maar ons omzichtig en geduldig, al^
Chriftenen gedraagen* Ach hoe menigmaal hebt
gij dezen duuren pligt o vertreeden, en met an-
deren , om kleinigheden en geringe woorden ,
cwift en vegterijen aangevangen, of u wel in
grooten toom uitgelaaten en langen tijd in onmin
len vijandfchap geleefd. Wanneer God nu eens
met u , even zoo handelde. Als Hij om elke
fout , om elke overtreding , om elke zonde , die
gij begaat , op u venoomd was en u zoo te gp-
li]k wilde ftrafièn , hoe zou het 'er dan met u
uiuien ? Q } vqlgt dog het voorbeeld van uweri
P 5 lief-
^2^ Derde Leerreden» Rmn. Xtï:v. i8.
!iefderijl;en God beter na! Hit weet dat gij,
door uwe zonden .meenige ftraffen verdiend
hebt. Maar God heeft zijnen eenfggebooreu
2oon voor u en andre zondige menfchen in den
dood overgegecven , en , door dit middel de
fchuld onzer zonde betaald , Weezende den vre-
de tuflchefl ons en Hem gemaakt* Wat zija wij
nu , arme en gebreklijke menfehen , dat wij met
onze naallen zoo fpoedig en om een klei-
nigheid t willen en hunne fouten beftrafFen wil-
len? Wat zijn *er mentemaal geringe zaaken,
die u aanzetten , om den vrede te breeken,
Moeft gij niet veel liever veele kwaade ontmoe-
tingen uitftaan, en meenige fmaadheden gedul-
dig verdraagen , om beminde Kinderen van God
te blijven, om dat Hijgezegt heeft r Indien liet
fnooglijk is , zoo v€tl in uis^ houdt vrede met d'
Ie menfchen! Wat belet u, om niet geduurig
aan de woorden van uwen beörinden VerlolTer
te gedenken, wanneer Hij zegt: daar aan zal
men weeten^ dat gij mijne Difeipelen tijt ^ in^
dien gij liefde onder eikanderen hebt. Toen de
j^rpome Joieph zijne Broederen na het land Ka-
naan te rug zond, zeide hij tot hen: verfiaort u
niet op^ den njoeg. Ghk XLV: 24. O denkt dan
geduurig aan deze woorden ^ mijne lieve Kinde-
ren! Twift niet (Hider elkanderen op den weg
naar den HemeL Gij zijt reedjj op dien goeden
weg, die naar het hemelfch Vaderlaadt leidt,
gij immers vreeft God! Höe kort is uw leven!
zoudt gij dan nog, door eene geduttrige onmin
öi eene aanhoudende te onvtedenheid , uwe da-
gen verkorten , of uw leven ift verdriétigheden
doorbrengen? De xTede, mijn Kinderen I is liet
grooi-
J)erdé Leerreden. Rm. XII: v. i8. 235
grootfte goed na de Godvrucht» Zij maakt het
leven aangenaam ; verllerkt onze gezondheid en
brengt den zegen aan , in de Huisgezinnen van
alle ware Chriflenen* O ! zoo veel dan in u is ,
houdt met allen menfchen vrede ! De God de«^
Vredens geef ons ten alJen tijden vreedzaame ge-
dachten. Hij fterke ons, dat wij den toorn ot
verwinnen , de fouten en misflagen van anderen
verdraagen , met alle menfchen zoo vee! dat zijn
kan in eenigheid leeven en eens in den Hemel in
die wooning der ftille ruft en beltendigen vrede ,
eeuwig Hem prijzen moogenl Amen.
VIERDE LEERREDEN
Prbd. XL V. p.
Verblijd u^ o Jongeling! in uwe Jeugd ,
en laat u harte u vermaaken , in de dagen
uwer Jongelingfcbap ^ en wandel in de we-
gen uws harte en in de aanfchouwinge uwer
oogen: maar weet^ dat Gody om alle deze
dingen , u zaf doen komen voor het gerichte*
MIJN LIEVE KINDEREN»
Het is u over het geheel wel toegedaan , ver^
genoegd en vrolijk te zijn en u in onzondi-
g^ vermaaklijkheden te Verheugen} de menfch is
ook
^^ Vierde Leerreden. Pred. XT: v. 9^
jook niet in ftaat altijd te arbeiden , maar mo^
zich , naar zijne omftandigbeden , eenige uic-
jTpanning zoeken en zich wederom berftellen.
IVlaar bier op wil God g^duurig gedacht hebben,
dat gij zorge draagt om nim^ier zulk een tijd
tot u vermaak uit te kiezen of u tot uitfpannin-
§cn te laaten verlokken, wanneer gij te arbei-
en of eenige nutuge bezigheden te verrichten
hebt. Hier op hebt gij te letten dat gü in het
midden van uwe vreugd, van uwe meeft gebef-
koosde vermaaklijkheden , u in dezelve niet te
buiten gaat met ovealaadige woedheid en uicge*
laatendbeidé Weeft nooit onvergenoegd of tot
pmü. of tweedracht gezind; en begaat gieen aa-
dere zonden die fchandllik zijw» Want weet
dit . daar is een .Godlijk Gericht , voor het
welKc gij zult moeten verfchijnen en reken-
firhap geeven; ook zelfs van alle die daaden,
welken gij in uwe grootfte vermaaken hebt
aitgevoerd. Want toch, wij allen moeUn ge-
openbaard worden voor den Rechterfióel van
Phrijtüs , op dat een iegelijk wegdraage , 't
geen dtor het lichaam ^efcniedt , na dat hij
gedaan heeft , het zij goed , het zij kwaad. 2
Kor. V: 10. Van ieder booze en ijdele ge-
dachte , fchamper verwijt , en een Chrilfcn
onbetaamendlijke moedwilligheid , van ieder
fchandlijk woord en van alle booze werken,
2al de raenfch rekenfchap moeten geeven. Daar
zal geene ontfcbuldiging plaats vinden , geen leu-
fen hielpen ; noch eenigie uitvluchten baaten.
)e alweetende God kent de harten en weet ?ille
dingen, welke van u gedaan zijn. Hij 3;al een
ieder vergelden naar zijne w-cfken. Denkt dan
hier
l^rdè Leerreden. Tred. XÏ: v. 9. 23/
hier aan mijne Kinderen I wanneer gij in uwe
vrolijke uitfpanningen zijt. Verheugt u, doch
doet hec mei matigheid en onzondige aartigheid;
zonder uwe Ouders te bedroeven en zonder uwe
Speelmakkers te beledigen. Dankt ook God
voor uwc onzondige vermaaken! Brengt den
koftlijken tijd niet door met al te veel onnodi-
ge verkwiffing! Denkt hoe kort ons leven zij,
en dat het onze pligt zij hier op de aarde
goed te doen indien wij *er opgezet zijn^ 9111
eenmaal in den Hemel den genadigen loon te
ontvangen, ja mijne Kinderen! daar, daar zul*
len onze vermaaken , onze vreugd , onze verge-
noegingen, eerft recht hun begin neemen ; daar
zullen wij, zonder gevaar der zonde ons ectf*
wig verblijden. 01 gelukkig dan voor zoo ee-.
ncn , die hier zoo leeft , dat hij eens in het
Rijk xïer Zaligheden , zich , zonder einde,-
eeuwig verheugen mooge ! Amen.
VTJF:.
§38 Vijfde Leerreden, GaU VI. o. 7.
VIJFDE LEERREDEN
Gal. VI: v. 7.
Want zoo wat de tnenfcb zaait ^ dat zal
hij ook tnaaijen.
GELIEFDE KINDERENl
God heeft in de waereld alle dingen zoo inge-
richt 9 dat ai wat goed is alles goeds voor-
brenge, en al wat kwaad is, alles kwaads te
voorlchijn doe komen. Wanneer wij tarw op
oiizen akker zaaien komt 'er tarw te voorichijn,
en wanneer het zaad der didelen in de heggen
valt , koomen 'er difteleii te voorfchijn, Die
cenen goeden Wijoftok plant, bekomt goede
Wijndruiven , en wie doornen plant , verkrijgt
doornen. Wat de menfch zaait, dat zal
hij ook maaien. Even zoo gaat het mijne Kin-
deren l in aHe overige dmgen. Al wie vlijtig en
zorgvuldig in zijn beroep is, zal eenen goeden
voorraad verzamelen ; maar wie onachtzaam en
lui is zal gebrek hebben en armoede ondergaan.
Gerechtigheid en trouw verwekken bij anderen
voor ons hoogachting en vertrouwen ; maar wie
ontrouw , liltig en bedrieglijk is , zulk eenen
vertrouwt men in het vervolg niet meer* Wie
de matigheid in fpijs en drank behoudt en naar
be-
/7/}S& teemdetU Öal. ÏF: t. f. ^^
behoort n arbeidt ; geniet eene beftendige ge-
zondheid, maar die zich in onmaatigheid te bui*
ten gaat, en den langduurigen flaap bemint 9
wordt vadzig en lui , en zijn lichaam een
broeineft van 'allerlei krankheden en kwaaien»
Wat de menfch zaait ^ dat zal hij ook maaien.
En of het den vroomen en oprechten , fomiijds
fchijnt kwalijk te gaan , zoo gaat toch deze
regel ook hen aan. Mogelijk hebben ;^ij hunne
zaaken niet . met oplettenbeld en naamigheid
waargenomen , en ondergaan reeds de moeiK9ce .
ong:emakken van hunne onvoorzigti^heid, Mo»
Selijk kleeven hen nog veele zondige zwakhe»
en aan 9 waarom zt| getugtigd moeten wor*
den«
Of> indien het met alle deze dingen zoo niet
is y en de rechtvaardigen lijden dit om den wil
van God , die hen moeelijk beproeven wü,
zoo zullen zij in tegendeel zoo veel te meer
zaligheden in den Hemel erlangen. Daar mijne
lieve Kinderen ! daar is eerft die rechte oogftdjd
voor de rechtveerdigen. Daar zal God alle hun-
ne goede gedachten en voornemens , hunne
flicbtlijke woorden, hunne heilzaame en vooiv
deelige venichtingen , met eene onbegrijpfi^e
en alles te boven gaande vreugde beloonen. In
tegendeel zullen dan ook de boozen loon naar
hunne werken ontvangen é En , of het fchoon
hier op aarde veele Godloozen welgaat, zal het
toch na den dood zoo niet zijn. Niet het ge--
ringde boos woord of eenige zondige gedachte
zat aan hun onge(b*aft gelaaten worden, zoo
dtt wat de menfch zaait dat zal hij ook
maaien. Och met welk eene oplett^e zorg-
vd-
»io Vijfde Leerreden. Gal^ IF: v. 7.
vuldigheid , behoort gij alles: Wat zondig is , te
vermijden ! Hoe noodzaaklijk is het, dat gij u
volkomen toelegt en alle uwe pogingen aan-
wendt ^ om, van uwe eerde kindsheid aan ,- van
harte alle óit goede daaden te verrichten , waar toe
[gij volgens de Wet van God verpKgt zijten waar
toe] u zijne genadige hulp in ftaac wil (lellen;
ik meene mijn lieve Kinderen! fteeds naarftig
te leeren , ^willig te geheorzaameh , en alles te
doen wat Gode en allen deugdzaamen menfchen
behaagt V Hoe vrolijk zult gij u dan bevinden!
en wat eene geruftbeid in uw ziel ontwaar wor-
God zal u oök zoo veel te meefV ja grooter
krachten en vermogens toevoegen , om in deugd
toe te neemen. Hij zal u [zoo veel dat voor
uwer zielen welftand nutdg is] in eer en aanzien
(lellen; u in deze waereld tot gelukkige men-
fchen tnaaken ^ en' daar na met eeuwige vreugde
verzadigen.
. O genadig en liefderijk God i hebt GH ons
door r de verborgene aandrift van] uwen Heili-
gen Geeft [door uwe genadige bewerking] be-
kwaam gemaakt, dat wij in onze tedere jeugd,
al reeds eenige deugden en pligten hebben kun-
nen en mógen verrichten 4 och ! bewerk ons da-
gelijks meer en meer , dat vj]^ ail.e boosheid
van harte vermijden, en, wat u behaaglijk is,
met bereidwilligheid en vreugde doen mopgen y
ten einde vnj door eenen heiligen wandel moo*
g^n uitblinken en door uwc kracht gefterkr,
eindlijk eens die beftendige en eeuwige vreugd
de erlangen, welken gij den Vroomen beloofï
hebt. Ainen,
ZeiJè Leerrede tucs II: V. lo^ ii. 04 i'
N. B. Deze Volgende Ledrredefien y gelijk, ook
de derde die vöor af gegdan iSj^ fnoet mèn de
Kinderen niet eerder laaten leezef% « dan wanneer
s&t; dt Gronden van deh Godsdienjl , aangaande
de Leer van Chriftus, verjlaan en g^eetd heb"
hen.'
ZESDE LEERREDEN
LuO. II: V. 10, li.
Vreeji tiiefj wantj ziet! ikterkondige ü
groote blijdfcbap y die al Jen volke wezen zal;
namelijk y dat u beden gelmrenzij^ de Za^
ügmaaker^ welke is Cbriftusj de Heer^ if$
de Stad Davidt.
MIJNE KINDEREN/
Dü^ rpfak de Engel tot de Herders , wanneer
hij hun de Ueboorfe vdn onzen Heerejc-
fus bekend itiaakte. En waarlijk mijn dierbare
Kinderen I zouden wij oiis niet over dezt heer-
lijke en voor ons zoo ziïligcverfchijnjng van den
Wonderzooti der aanbidlijke Godheid, welke
toen in bet vleefcb veffcheen. vei beugen 9 Z09
Q dik-
dikwils als wif iiÉar aan géderiirén t Ëer Chrifte
gebooren was , bevond zich hec i^ndcbe
raenfchdbtfi 9 eetl kiteïn gedeelte ust^ezonderd ,
in den eUendigfteh töed^d. De meeilen hadden
geen rechte kennis van den waaren God ^ maar
dienden de Schepzelén ; biddende de Zon^
Maan en Starfeh of de Aftodén van nbut en
Steen , of ook zulke menfchen aan, die lang
geftorven waaren. Daar en boven waarea biüi-
<i€ harten verdorren ^ htmttè wandel bievldit eö
de gantfche aarde vol lader en ongeTecbtighcid.
Onze Voorouders ziih Voor ^et grootde gepel-
te 9 even zulke blinde en elendige Heidenen ^e-
weeft. En wat zouden wü anders zijn , indien
God zich niet over ons ontferthd hadt, en ons
zijnen Zoon gezonden , met die gelukkig trk
heilzaame verkt^driilg.vah ziji) dferbaar ën alleen
ter Zötighéid Tydeiid WoxMxi*, waair door Hij ons
verftand vèrHebt , onze hftfcèn verbeterd ^'ëh\
f een nog meer^r is , ons door den dood van
ïfus Chriftus van de rechtveerdige ftraffea on-
zer zonden en van den eeuwigen dood en het
verderf verloft heeft. Wel dan l Gode zij eeu-
wige dank en lof toegeteacbt voor deze groote
en oobefcbrijflijke Weldaad en Genade! Immers
door deze bekefidTfiaking weetëh wij, dat de
hoogde God, de Heer van Hemel en Aarde^
onze geliefde Vader zij. Nèi bidden wij Mem
met een vol uitzicht en eefi verzekerd vertrou-
wen aati. Nu durven eq mpógen wij alles goeds
van Hem hóopen en alle heil en voordeel van
Hem verwachten. Want alzoo lief heef t God de
Waéreld gehad , da{ Hij zijnen eeniggeboorerf
""29971 gcg^vwi }^09 opm vin UgelijK^ die in
Hêïïk
iZesde Leerreden. Imó. II: v. lO» i u 943
Hem pkBft% ntnr nyetierve^ maar het entmg
leven nebbe. joh. III: 16. Heeft Hij dau dezea
Zk)on ook aan ons g^eeven , dezen Godiijken Ver-
lofTer aan Oüs gêlchoïiken ; en is de fchuld vail
onze zonden doot zijhen dood betaald : dan im-
mers , dan zullen wij oo)k door Hem in de eeu-
Wige vreugde worden overgevoerdt O dankt dan
den Ha» * HK is vneadiijl: en zijne goedheid
duurt in eeuwigheid* U dan, U willen wij ons
Wxxii en voor altoos, geheel overgeevem tf wil-
\ttt!k wij iMitlJik beminnen , o goedertieren Godl
uwe geboden met een bereidwilfig hart en met
yrengde gehoor^a&inen ^ U wülen wij daagbjks i
Voor alle uwe weidaaden lof en dank zeggen.
Eere eij dan God die in tien Hemel woont»
dttdLt Hem, prijft zijnen naam/ verkondigt on-
ètt alle volken zqne onwaardeerbaare goedheid !
God heeft ons zijnen Zoon gefchonken en Hij
%f\ ons ook 9 inet Hem, aUe andere dingen
Ichenken. Amen (
#
Kl% . 2&^
944 Zevende Leerreden. Job. I: v. i^
ZEVENDE LEERREDEN
Joh. I: v» 29.
Ziet bet Lam Gedsj dat de zandè der
fFaereld wegneemt.
MIJN GELIEFDE KINDEREN!
Deze woorden zult gij niet wel kunnen ver-
daan 9 indien gij niet weet , hoe in voorige
tijden 9 de menFchen de Genade van God en de
vergeving hunner zonden plagten te verkrijgen.
Wanneer een menfch , onder de dagen van het
oude Verband, eenige zonde gedaan had,
bragt hij een Kalf of een Lam of anders een an*
der rein dier tot den Prlefter in den Tempel.
llciden gingen zij , met eikanderen to^ den Al-
taar, die van koftlijk Hout, met Koper over-
trokken, ofwel van andere ftof gemaakt was
en op wiens bovenftè gedeelte een Haart was,
waar op men vuur ftoolae. De menfch , welke
het offer bracht, leide zijne hand op het hoofd
van het dier, en bekende zijne zonden. Hier op
nam de Priefter het Lam of Kalf; (lachte het;
trok het de huid af, fchikte een groot gedeelte
daar van op het Vuur van den Altaar en ver-
brandde het zelve.
De menfch, welke dit Offer aanbracht moed
^ ^ al-
Zeoendé Leerreden. Job. I: v»2^. 245
aldi» bij zich zelven denken : ik heb voaarlijk ,
door mijne zonden den dood verdiend; mêar God
ver geeft mij mijne fckuld^ om den dood, welken
een onfchtddige voor mij leidU Maar wat denkt
gij nu wel, mijn geliefde Kinderen! zou God
door het bloqd en den dood vaii een Lam ver«
zoend worden? Is Hij; die de liefde zelve is,
zoo bloeddorftig; , dat men Hem dieren moet
flachten , wanneer Hij ons genadig zal zijn ? Of
kan het bloed der dieren onze zonden wcgnee-
men? Neen, deze dingen allen hebben een an-
dere en hooger bedtiidenis. Jefus Chriftus is de
onfchuldige, die heeft de zonde van het menfch*
lijk geflacht op zich genoomen , voor dezelven
aan de Godlijke Gerechtigheid betaald , en voor
öns den dood geleden» Ziet nu , deze is het
Lam Gods, dat de zonden der Waereld weg-
neemt. Waarlijk Hij heeft onze krankheden op
zich genoomen en onzefmerten die heeft Hij ge^
dradgen : doch wij acitten Hem , dat Hij ge-
plaagd , yan God gejiaagen en verdrukt was.
Maar Hij is om onze overtredingen verwond ,
om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de
Jlraffe , die ons den vrede aanbrengt , wa* op
Hem en door zijne JlrUmen is onze geneezinge ge^
nvofden. )e,s. LUI: 4, 5.
Prijs en Lof zij u dan toegebracht, o groote.
Chriüus! oiifchuldig Lam Gods ! dat gij ook on«
zen zonden fchuld met uwen dood betaald hebt.
Tot uwe eer willen wij altoos leeven ! en ter u-
wcr liefde alles wat zondig is, vermijden Ai!
fterk ons dan tot uitoeöeniiig van dezen dieren
pligt, door uwen Heiligen Geeft, op dat onze
harten, van alle opzettelijke zonden wibevJekt
Q 3 blij.
blijven* Doet ons de onfcbold van onzeii gritcf*
den Heiland fteeds voor oo^ houden , eit Heo
gelijk worden; ten einde wij eindlijk» door uwe
Genade » eeni daar moogett komen ^ alwaar w^'
U , met eene onbevlekte heiligheid eeuwig die<-
nen eu met al de heilige engelen suHen pnjun*
Amen.
:->--^^^
ACHTSTE LEERREDEN
I Joh, I: v. 7;.
/£r/ Bloed va» JéJus Cbrifim zsjnm^
Zoon reinigt ons van alle zonden.
MIJN GELIEFDE KINDEREN!
TTVe Jooden , zoo limg zij nog een goed vok
^^ waaren, *t geen God recht dienden, moe^ii
ten alle jaaren eenen grooten Bid-of Vaflendag
vieren ; anders gezegd hunnen Grooten Ver-
zoendag* Op dezen grooten dag , werden 'er
veel Offers , bijna op die zelfde wijze aange-
bracht , gelijk ik u in de laatfte Leerreden beK
voorgefteld» De Hoogcprieder moeft dan in het
.Heilige der Heiligen van den Tempel gaan,
daar voor zich zelven en het volk de «ouden b$
God afbidden , en het bloed der geofftrde die-
^n 9 ginds en herwaards fprengen« Ja bij ieder
V ' offer
1
4ch*fi^ UatfteiesL t 5^. /: o. 7. ^^f
pfS^ voor de zoaden, «rerdt hot Altaar met
bloed brfprengd en op deze wijze voor de zon-
dea ver^oeruni gedM?. ^ , , \, ^ ^.
Nu weet gij reeds dat het bloed der dieren
<iod xm, vetzoeaen kaïu Wie is liet dan , die
zijn leven voor de zondaren gelaaten heeft ? wie
heeft zijn bloed in den dood voor ons vergoo-
ien ? de' ApoQel Johannes zegt het ons : viant
élzoo lief heeft God de waereli gehadt 9 dat Hij
^ijiten eeniggebooren Zmu. gegeeven heeft ^ óp
dat een tegelijk die in Hem gelooft , niet verder-
ven maar bet tm^ig kven hebbe^ joh. IH; i6.
Vermids dan Jeüis Chriftus , voor ons geftorvcn
}s , en de ftrafle gedageo hcitó, welken wij
hadden moeten uituaan. zoo wl God ons nij,
gaarne alle zondp n vefgaev^n* Want tpph daar
Sé Zoon yah God voor óns geftorven is, is dat
even zoö veel als of wü ^len geftorven waaren.
Maar hoe , mijne hinderen f kan de Zoon
van God ftervcn? Is God niet eeuwig en opver-
^nderiljk % Kan Gorf- (^)hou4éH te leevcn?
^^vt\ G(^ MsA niet (toice&; dat wx>ord is ea
blijft eeuwig waarafftig. Dan men moet weeten
^ Jeij^ <::farift9S h Zoon ym Goimock een
waaracKtig menfch was en een menfchelijk lic-
haam bfts^. £6t lichaam nu van den Zoon van
Óod is gedood, en ia zijnen dood werd het
b]oed vaq den Zoon v^ iSod ver^ooten* En
bier uit kunn^ wij thands oncwijfeibaar zien
dat Goi ons zekeriuk alle zonden vergeevei^
W^* Zoo waar tooi 4s ons God ^en Zoon
^tf , zoo waarachtig is H^' ook bereid, om ijjns
^ons wM , ons alle onze monden te vergeeven ;
^ flechjs aan Hem gekloven eo in een
Q 4 hd?
^48 Negende Lèfrreien. Rm. IP}v^ aj,
heilig leeven , Hem waardig , wandeTen« EKeshiiivei
is dit den zin dezer woorden : het Bloed van Je-
Jus Chriftus lijm Zoom 9 reinigt om van <Kfe
wonden.
O liefderijk God ! hoe zullen wii U daar voor
danken , dat Gij uwen eeniggebooren Zoon
voor ons in den dood hebt overgegeèven , dat
Oij ons van alle ftraffen der zonde bevrijd hebt!
Reinig toch nu ook onze harteo , en heilig onze
Jichaamen en zielen. Dan euUen wij U bemin-
nen, U zullen wij hier en danr na eeuwig in
heiligheid en gerechtigheid dienen. Amen /
NEGENDE LEERREDEN
RoM. IV: V. 115.
ffelke overgeleverd is om onze zonden ^
en opgewekt om onze recbtvaerdigmaaking.
MUN LIEVE KINDEREN!
Gij weet dat Jefus voor ons geftorven is. De
Jooden klaagden Hem valfchelijk , bij den
Heidenfchen Rechter Piiatus aan. Pilatus liet
^em^ niet verre van Jeruzalem, op den berg
f ïOlgQtha kruifigen. Daar op kwam 'er een rijk
Kaadshecr, met naame Jofeph van Arimathea.
pez^ nam Jtfqs van het kruis, en begroef Hem
in
. J^egende Leemden. Rm. IV- v. 15. 24^
s iii zijn eigen Graf 9 *t geen nieuw , uit een rots
I gehouwen , en in een Hof gelegen was.
I Dit alles nu gefchiedde op eenen Vrijdag. Be
Jooden lieten', 't is waar wel het Grat verzege-
s len en bewaaken ; maar, in het vroegfte van
: den morgen , op den eerften dag* der weke ^
t zijnde bij ons de Zondag , ftond Jefus levend
1 op* Toen beefde de aarde , en de (leen werd
i van het Graf weggenoomen en de Romeinfcbe
; Krijgsknechten, welken de wacht hielden , door
SI alle de wonderen , die zij za^en , zeer ontfteld
g zijnde , vlooden allen weg. Dit is dan voor ons
eene zeer heuglijke zaak. Nu weeten wij , dat
{ Jefus waarachtig Gods Zoon zij , en het gant*
iche menfchdora is nu zeker, dat God Hem uit
n den dood heeft opeewekt. Nu weeten wij, dat
^ Hif de gantfcbe icnuld van onze zonden betaald
bebbe. Want toch, was dit niet geichied, zoo
zou God, Jefus, van den dood welken Hij
voor ons geleden beeft niet in 't leven weder
Ijk hebben gebrachr. Wanneer een menfch aan*
^ neemt , om voor eenen anderen die niet betaalen
kan , de fcbuld te voldoen , zoo zal de rechter
^ hem niet eerder vrij fpreeken, dan wanneer h^
^ betaald heeft. God heeft onzen beminden Heer
,i Jefus dus ook, eerft toen, wanneer Hij alles
volkomen voldaan had k)s gelaaten. Jefus heeft
• dus ontwijfelbaar onze fchulden betaald en on$
.j met God verzoend. Om zijnen wil worden ons
j nu alle zonden vérgeeven. En, terwijl Hij voor
1^, ons geftorven is, is het even zoo, als of wij
jj zelve geflorven waaren , even als of wij de wei-
j^A verdieqde ftraffen der zonden zelve geleden ba^^
^^ Q 5 Ach
#5P l^^iipyi^ i^m^f^^ ^^^
Ach lieQeriyke JeTos I b^ a<^ wg^ U, paar
waarde, onze dankbaarbeU l)^io9Qen , om (lat
C^j y • vopr ons in deq (kKM ^ipf oyerg^ee-
veo ! Met wat voor eeij^ ^aitpliJKê vreugde ^\A*
\tn wij Qn^ herinfierf n , )(v«e glpi^ei^yl^e ^ffam-
ding ! Dit weiteo wij nii ^el^er, lUt Qn^e lic-
liaafpen nu niet voor altoo3 in de graven verbüj-
Ten zullen 9 m^ <^t Gij deffelyen eens weder
ziflt doen ppftaau 9 en bij U in 4en Hem^ nee-
aiea , om depzelyea de eeuwige yrifug^ ioe te
<leelen. Ja myne {ieve Kio4^^t 4êze hoop
bibt gij, wanneer gij u ni^ar nmelüfc tp^egt,
en daar naaj figat» on^ (^odvnichtig e^ g^bpoF-
zaam t:e ^ijn j opi u Vf)n allé zonden ^f te hpu-
^n , en ^nen gapt&h nifuw^n eo heili^o
wandel aan te neeiiien. J^x\ za] Jefu^ met ^oe
Qodlijke kracfet bij ^ ««9 ; d^P -?al Hij u troosr
t^n en u verbeugen; jdltn ^ Hü uive m]fi'n
eens, al3 gij fterft, w ^i^h, neeppep, fs uwp
tjchajunen ïpn jongfen 4age ^i^wme». Wam
VÊH zijn , ^ijnf Jim wlhn Jmrmi m mthn
¥itg^n , ^^ Iffip ^^d9 gis4(Hin hfibkfin , tqt éi
ffjtandingti 4$s leym^ W 4i^ Mt imf^ ge4fm
fbben m 4^ i>PMn4ingi^ (^r mfioevmffe. Joh,
: a| , 29^ ^j^ we)k een yergenpegeii zw.liei^
wij dan onzen beinifldfen VefW^r ^»&boM-
mn| hoe ;?ylJen wÖ>n« ^r^gep eeuwig J[?Ö
JHew te 2ijn. O ^ ff^^; . /jtap im>i FfiiWsr f90-
f^, ,e» ^y; i|;4/ df \aQfp mrmJW^pfi^oon^
«5 <«'j; W3 m mjn^ md^ gé *^ 4mma^4
^^0en hekh^ » zal ik fiif mjn vWfh Q^ Mn-
^^ en mijne oogen zien zullen en nut eeri vrfmn^
den;
1 ■
den ; ftutpu nierm v^rldt^en zeer im mifmM
Jtbóot. Amtn! Ameni Job XJX: a^y a6j «7.
-"N^.'y.vr\s*>^ - '>^•"^K ^ ♦ '\v .-s^ r >- .
TIENBE LEERREDEN
Pü^wF. n. V. 5-8,
fFsMt dat gew)ekn zlf in u^ V weikeek h
Cbriflus Jefus was. Die, in de gefialteniffh
Gods zijnde^ geenen roef^aebt beeft ^ Godf
even gelijk te zijn^ Maar beeft zkb z^lwi wf
^i^tigd, degfiflaltemfeeensdienftkmcbtsaan-
geneofnen bebbemde j is den menfcb gelijk ge^
ttjorden: En, in gedaante gevonden alt een
menfcbj beeft Hij zicbzelven vernederd, ge*
iaorzaam geworden zijnde^ tot den dood^
ja den dood des Kruiers f
r^v.-^f'cf'^- K-Nv— f .^Nv- ^^c•^^v->K-'^^•^^s.^
MIJNB HEVE KINOERENJ
Dsit de boogmoed en hovaAfdii groote ()wafl$i>
hed^p m Gode mi^ha^gliJK» Vi9zx Ae ne«
drigbeid en beicbcidenlieid Hem ten hoo^Gbea
sangenaatD, ^n uitmuntende deugden» 7,i]ïï^
dftar van i\]% gij mijn beminde Kinderen I reed»
voor tenge onderricbc geworden^ Zoele dan ook
9u viacomueo 'm tmi wxwm^ wco^cifing
^$tL Tiende Leerreden. PbiUp. U. v. g-S.
van waare nedrigheid, en laat voornaamlijk bet
voorbeeld van uwen Verioli^ u daar toe aan-
zetten. Gu weet bet, Jefus Chriftus was geen
bloot menfch , selijk wij aja; Hij was en is
Gods Zoom Hoe groot nu en heerlijk is de
voortreflijkbeid van God boven die der men-
fcben? Is Hij niet de almagtige Schepper van
Heuel en Aarde? Is Hij niet de heUj^e,
rechtveerdige en goede Regeerder der gantlcbe
Waefeld? In. welk eene i>racht, luider en heer«
Ifjkbeid had Chriftus hier niet onder de men*
fchen kunnen verfchijnen f Maar Hij vernederde
zich ; Hij werd de Zoon van een gering per«
foon , van de arme Maria ^ eene Maagd ^ die
wel Uit Koninglijken bloede , maar van geen
aanzien weezende , aan Jofeph , eenen geniee-
nen nraeiijt , een Timmerman van zijn hand«
werk, verloofd was. Hij betoonde dezen zijnen
Ouderen zoo veel hoogachting en onderdanig-
heid ^ als immer Ouders van hunne Kinderen
verwachten konden* Hij bleef vrijwillig arm en
nooddruftig , fchoon het Hem met onmogeliik
geweeft was , zich door zijne almagt groote rijk-
dommen te bezorgen. Hij was het die zich hefll
bil de nedrigpn voegde, en verkoos tot zijne
Discipelen en Vrienden niet dezulken, die van
den hoogften rang en aanzien waaren, maar
zulken , welken eerlijk en ootmoedig genoeg
waaren , ter verbetering van hun bedorven harts
^flel zich aan Hem over te gceven , en tot meerder
kennis van hemelfche volmaaktheden gebracht te
worden. H\| verdroeg den boon en de lafterin-
gen zijner vijanden met eene groote gelaaten-
Seid , en liet zich eindlijk om onze zonden be->
fpot-
Tiende Leerreden. PbiS^. H: 9. 5-8» 253
footten , an het aangezicht flaan en op eene zeor
ftnaadelijke wijze het leven beneemen. O dier.
'baare Verlofler ! hoe jgaatfch onmagtig zijn
-wij , om uw voorbeeld na te volgen ! hoe li^
"worden wij vervoerd', wanneer wij maar eems
goed aan ons befpeuren; hoe gaarne verbefièn
wij ons boven onzen broeder ! Ai geef ons
door uwen Geeft een nedrig hart! Ja mijne
Kinderen 1 God wil en z^ u zulk een hart gee-
ven , .wanneer gij het maar aauneemen, en n
tot eene betaamendlijke uitoefièning van ne-
drigheid bevlijtigen wilt. Het is u toegeftaan
voor uw eer en achong te zorgen , en gij
moogt de finaadheden , die u van anderen wor*
den aangedaan, met betaamelijke woorden wel
tegen gaau , ja gij moogt en kunt ook alles
doen , wat tot uw lof en eer verftrekt. Maar
wat ik u bidden moog zijt toch ook niet maar
alleenlijk daar naar ijvrende en daar op gefteld,
dat u de menfchen om iets prijzen en eenigea
lof nageven , maar weeft daarom verblijdt dat
de Godvruchtige Kinderen Gode welgevallig
zijn* Weeft niet hoogmoedig, wanneer God u
een fcbooner geftsdte en verhevaner zidsvermo*
gens of iets meer, dan aan anderen, gegeevea
^ heeft. Denkt dat alle deze dingen van God ko*
men. Ontmoet alle meoicben met ho(M;aditing
en vriendlijkheid.^ Eert vooral de ouoe fieden
en uwe Overigheid. Vernedert u ook geduu-
riglijk voor God en menfchen , zoo zult gij ook
eens van God verhoogd worden , te zijner tijd*
Amen !
*LF-
ULFDE LEERREDEN
E*n. I: V. ao-aa.
'~^ Hy geaarvdt bteftin Cèr^/ka, é
'TT Hem uH 4m ik9tlm btefi apgjBÓrekti a
t i Hem gezet tot zijne rechte battd i» den
c/kI. Verre hoven alk Overheid, macbt,
ftuAt en heerfchap^je en allen ruiam ia
,maamd ivurdt, niet alieen in dexe mm-
aid maar ook in de toekomende^
■ dEK woorden, mijnefiereKinderenl woTit
(«uwc Gotilijke Verloffei en Heiland ia d6
Otfte heerlijkheid voorgeftrïd} weücc H^ na
I jinertlijk lijden, vcrkreegen heeft. Wm
dn Hij uk het Graf wasopgeflnn, vericbeen
■flog ^(^iiiirende den tijd van veerdg dagen,
l^-tfKnïls nnn zijnD Jongeneti. Miar op dca
^tlci) &.ij:_ jcitic Hij hoi van Jeruzatem natr
^4)f den Oiijlbi.T!j , en voer zichtbaar voor
!li teil Hemel. Vaa dazen tijd «f,
kuovci alle Schepièlei in den nemd
't Is waar , als God haeft Hij
I waerekl geregeerd; nmr nu
"( menich, aan deze regeering
SÖeel. Mtè is Hcïn onderaanig. De EnpSea
tiddèti Hem aüa en tcrriditen i^e be^eeleii.
• De Vroöiiié eil Godvrachtiée menfcbcn op aar--
• cte , wöfden Vah Heift, als rijfte eetrouwè 00-
derdaanen, befóhërittd: Hemd en Aarie zijn 29*
fie ïrtagt ortdéhvtorpen. Wat ceöcn nïachtSgea
Vriend èti flljffimd hebbeü W| dan aan onz*
Verióffirl Hoe goed Is het vöot óns dat Hij daac
Hij ons^ toö zth bemind, over alles jttBedet
dat Hij alles tot o^ii^eü weffland belchftke, ea
vooral dat Hij ons hier zegenen ^ beTcbetmen^
fegeerén en daar na eeu^ verbeugM kaa.
O laat onS) gel?^ de Engelen bet pleegen te
doen , Hem ootmoediglijk vereeren. Laai ons
zijne b.eveelen en heilzaame geboden gehoorzaa*
men. Ifoefigtl5ktenttijandcrszffiiet%tenia«te
tegen ons wenden I Hoe ligdijk Kon Hij ons Uer
met zijne ^ethtveérdige ftnmèn beUddUsn én tens
ten jongften dage van. zi|n aangezicht veiiloo-
ten ? want toch fliijne ÈHtékrën l Jefus zal eens^
wanneer het einde der waereld komt, in dea
Hefliel vetfch^^v tnet eene gjxxm madxt en
lui{len:ük!e^ heerlijkheid : verzeld met yeele düi^
zehcle Engelen* Dan zal Bij 'de dooden uit de
Graven opwekken , de rechtveerdige met 2Jch »
in eeuwige ^eugde. overvoeren, maar de God-
loozcn ttr Heffe verftódten. iË!ti K9^ Tveeten niet^
wanneer die <»Kzacblijke dag tomen zti. O!
laat ons dan :flle dagèfi Goct inreezén en altoof
wel doen. Dus zullen wij bet goede voorbedd
Van ofïzen gëlidBen Verlofl^r navolgen : geE|k
Hij, alle boosheid vermijden, gelijk Hij, aUes,
wat ons bedroeft, geduldig verdraagen; gel^k
Hij^ zachcflioedig, 'nedrig, fefdcrijk in ^fy^iex^
B5^ Elfde Lefrreien. Epbi I: v. ao-a^
tieren tegen alle menfchen zijn. Dus zal HL
door zijne magt ons befcbermen , dus zal' H$
ons veel kracht en fterkte ten goede verleêncD;
dus zal Hij ons hier trooften en verheugen ; ea
findlijk ter eeuwige zaligheid invoeren.
O hoe vrolijk zullen wij Hem daar op dea
troon van God, in zijnen glansrijketi en he-
melfchep luiHer aanfchouwen! wij luUen Hem
aanbidden , Hem voor zijne ondoorgrondelijke
liefde danken , in zijne zalige gemeeufchap om
vermaaken, en in eene ongeftoorde ruft en ver-
genoegen , God eeuwig dienen^ Dit alles wille
God ons uit Genade geeven om Jelüs Chri(iu5
wil. Amen t
TWAALFDE LEERREDEN
RoM. yiit V* 14.
Want zoo v$ekn als V d(HMr dên Geejl
Gods geleid worden , die zijn Kinderen
Gods.
MUNE^DIERBARE KINDEREN!
Tr\aar is zeer veel aan gelegen , dat p) weefen
^ meugt, of ^j Gods Kinderen z$t. Want
die Gods Kind nier is ; maar de driftêri van zijn
boos hane opvolgt » is. God- niet aangenaam j^
Twaalfde Leerreden. Rm. FIII: v. I4.&57
die heeft zijne Genade en buipe niet te wachten^
hij valt wel ligt in veele en groote zonden , efi
gaat miflchien wel eeuwig verlooren« Hoe noo-»
dig .is het dan daarom^ dat gij, ja wel onder*
zoekt 9 hoe het met u ftaa. Maar mogelijk denkt
gij, waar aan weet ik nu» of ik een Kind van
mijnen lieven God zij ? Daar aan kunt gij het
weeten ; wanneer gij uw gantfche vertrouwen
op God fteld ; [ zijnen . eeniegeboornen Zoon
voor uwen Zaligmaker omhelft ; J en , om Chri^
flus wil , alles goeds van God verwacht,
wanneer gij veel goeds bedenkt; wanneer gij
eenen oprechten aflchrik tegen het kwaad en
eene hartelijke neiging en lud tot alle^ goede
vrerken hebt; wanneer het u leed is, zoo dra
rfj een misflag^ begaat ^ en wanneer gij u ver-
ïieugt, als gaj iets goeas verrichten kunt» Wan-
neer gij het Woord van God hoogfchat en met
vergenoegen en lüft het zei ven hoort, leeft en
onderzoekt; wanneer gij uwen Ouderen en
Leeraaren gehoorzaam , en omtrent andere men-
fchen geduldig , vriendlijk , toegevend , goed-
aartig en mildaadig zijt. Dan moogt gij vaftftel-
len dat de Geeft van Gpd m u is^ Want toch
alle deze deugden-pligten , kunt gij onmogelijk,
door eigen krachten verrichten , [maar God zelv
werkt die door zijnen Geeft in u,j En dus weet
ril dan ook uit zulke kenteekencn , dat gij Kin-
deren van God zijt; Want toch God is ook
rechtvaardig , goed en barmhartig tegen die
menfchen^ En wat eene groote genade is het,
wanneer de Geeft van God u tot goede, vroo-
me , nuttige en deugdzaanie menfchen gemaakt
heeft 1 Wat voor een eer een Kind van God te
R . zijn J
1$B JyMi^ LeiTNêm. 1bm.fJ3SïiBr. if
Éqn ! Welk ceh vei^noegen , ds wff onö mö
een vaft vertïmmen op Cod , als onzen tetnin*
tleti Vader , vcriaatea , van Hem Sles goeds
bidden ; Hm harflijk temJnnen. en ^al vroli/k
«oógen toovcn ! Dan vvoont :H9 ^^ fijnen
Geeft in oii*e harten , bewaart ons voor zon-
«kn , ftcritt ons tot alles goeds , en verfieu^t
ons^ m^ die aangoiaame noop eener ^lige on-
ftcrflijfcheid» Ho€ géhikkig z^ gg dan röOne Km-
ücreli / dat God u reeds van de jeugd af, tot
ftijne Kinderen heeft aangenomen ^ dat Mij u ziy
«en Heiligen <3eefl gefdionken en u tot het eeu-
^^ge leven , verordend heeft. O bewaart dan
'ifle2en duuren fehatt Leeft als Kindereti Gods.
Bemint Hem , uwen Hemdfthen Vader. Ge-
Iworraarot «ijne Gel)oden. En verwacht dan
met eene va(fe verzdcietfaig, dat Hij u , als zijne
iCinderen , bter zegenen en daar iia eeuWijg ver-
hengen cd. Ament
« •
• » *
DER'
^9serH^ Ueft^JobiS^: aJ^JlL: f5. %5^
•N^^SSr^Xr>K*>K*
WlRTIENbE LEERREDEN
Joh. XVI: v. 04. ft. L. v. 1 5.
T(^ nog fóe hebt gij met gebeden in mijne
naame : Udf en gij zutt ontvangen » op dat
uwe Mjjjdfibap vervuld zj^'.
En roept nüj aan in den dag der be-
nOHwtbeid , ik zal Vr « ulUbelpm en g^
i6uh m^ 'eepén.
r^Jvr^^.'iS'lj^
MJJNE WAARDE KINDEREN/
(
t
•^M^anneet wij bidden ^ «00 gcfchfedt lailks nro-
W gelijk niet, om die reden, dat het noodig
was ^ den aiweeteiiéen God ^ onzen nood , be-
kommernis en toeftand te ontdekken. Neen *, dlc
is niet noodig. Hij kerft toch alle dingen , wel-
Isen wij ontbeereti^ oneindig beter dan wij zelfs»
en weet ook beter wat ons nuttig is. Maar wij
bidden , om dot het de Heer 200 bev®olen
heeft, en om d4t wij weeten, dat Hij ons dit
bevel , om zeer wijze inlichten gegeven heeft.
Want toch welk een vergenoegen is het mijn
waarde Kinderen ! met uw Ouders te moogen
fpreeken , hoe haaft en fpoedt gij u , om aan
hun 9 uwen nood te klaagen -en wat u ont-
R • breokc.
4<Jo DertlendeLeerr.Job, XFh 14. Pf.l^xe,
•baekt , van hen af te bidden. Daarom is h«
eene ongemeene en groote weldaad, die God
oos betoont , dat Hij als een liefderijk Vader
ons toeftaat, inet hem menigmaalen, in den se'
bede te fpreeken; onzen nood Hem te klaa"ai'
en wat ons gebreekt van Hem te bidden. Wan.'
^ ^^^^"^ «'«ngen» wat wijgebeedenbeth
ben, o hoe verheugt zich dan onze ziell dat
God ons verhoord hebbe. Hoe gewülig breneen
w-'^S^p*^' den verheuj|den en betaamlijled
lof toe. Een menfch die we nig bidt, denkt <*
SÏ^Cl^^S '^" Godfen J?rge«a
zirae geboden. Maar een menfch die dikwils
bidt, denkt ook menigmaal aan den plietdien
hij aan God fchuldigis. Hij denkt aan de Swïï
tenheid van den AUerhoogflen ; veroiiidr IM
kw^d; herinnert zich de èoedheid^r G(5
en fte t zich ook liefderijk en vriendlijk a^ tei
gen al e andere menfcben. Ja hij vertege^oo^
dgt zich de magt vaa den' Gr^oten Seï
wordt in zijn vertrouwen gefterkt op den bir-
ftand van zijnen Hemelfchen. Vader. O hoe vee-
Ie en groote voordeden brengt een aandachdj
Gebed aan ! Hoe tederlijk beginnen wij God j
beminnen , wanneer wijop lene rechte wiize
menigmaal met Hem in den Gebede fpreeken •
wamieer wij aan zijne üefde gedenken; en wan-'
neer wij die weldaaden moogen roemen , welE
Hl,, ons heeft, toegedeeld Jl)an verheugt S
onze gantfche ziel. Dan verkwikken wH onf in
irfi TJfT^^^^ zJjne Genade; dan wenfché!
w^l fteeds bij God te zm. Dat nu zijn de oor-
SanS'biSr^'-'' Godvruchtige iden z^
gaarne bidden. Zij verheugen zich in God , en
VtrtiendcLeerr.Joh. XTh 14; Pf.L: 1 5. atf i
[iet is hun een uitneemende vreugde met Hem
ce fprecken. Daarom herinneren en Ipooren zij
sikanderen dus aau ^ met deze woorden van
David: K^mt laat ons aanbidden en nederbuk--
ken^ laat ons knielen voor den Heere^ die ons
gemaakt heeft. Ps. XCV; 6. Het is een voor-
treflijke zaak , den Heere te danken en te loo-
ven. Dankt dan den Heere, want Hij is vriend-
lijk 'en z^ne goedertierenheid duurt in de eeu^
wigheid. Ik zal den Heere danken mijn leveji
lang, én mijnen God looven zoo larïg ik 110^
ben. Daarom mijne Kinderen ! bidt menigmaal
en geloovig tot uwen God , zoo zal Hij u ook
eens , als zijne geliefde Kinderen , opneemen ,
daar , waar uwe vreugde volmaakt zal wezen^
Amen •■
[O God wat fmaakt die hoop mij zoet!
Hoe voel ik mijn begeerte branden!
U, die mijn ziel ?;oo hijgen doet,
U roep ik toe,, reik mij uw handen l
Kom Heere Jefus , haafl; u , kom !
Vervul mijn hoop in 't Heiligdom.^
/
4c ^ ^
R 3 EENI-
iS!!SiSSS!SSS'SSS!SSS!SSSSS
BENIGE KORTE
MORGEN- EN AVONI
GEB EDE
Voor zulice Kinderen die in de Gron
den Chriftelyken Godsdienft nog
zyn onderweezen.
I,
MORGEN-GEBED
' ilen voorgaanden iiaclit , voor ziekt
dere kwaade tr)e\'»IIen , door uwe maft
htbc. ]ïefcher[» mij ook dezun dag voe
toevallen, welke mij zouden kunnen fi
zijn. Geeft mij kracht, om vee! goeds
jien leercn, en tevens vevlland, om al
heid te vermijden ; ten einde ik eenredi
fii U weibehaaglijk Kind zijn moge. Aii
fk a^ggp U van hane bf en dwk go^ddeepée
•*■ God I. voor alle WQldnadeii > wdke ik dei:e4i
dag van U ontvaog^u hebbe» Gij hebt mij ook
\vèa«roi» fpijs en drante gegeeven, G(j hffet v^
voor ixMenige bi^o^betd Ibewaard w rnij door
Oiijoe . lieve Ouder$ an Me«fter tot bet gQ«^
doen aanzetten. Sewa^r l^n en mij in dessen
«lacbt voor aUtfrki gevaar en fctede, eü ti9i pi^
moügen ^[e^oQd wederom opikan ; ten emd» w(j
y Tao nieuws met yx6&\\u^ \Msm oagiogett 1q(^
I
MORGEN-GEBED.
TJrijs én lof zij U toegebracht o liefderijk God
^ en Vader 1 dat Q^ vi^ vergood hebt tUK
]idit van dezen dag te moogen amfchoowetn
Heden zij U mijn gant&he hari i»> aiei sijne ver«-
fBOgens en fci^^hteti toegeMrijdt, Door itwe Ge»*
nade zal ik U onet eend kJnderlijke liefde bemin*
»en; tot uwe eer zal ik leeven; het booze vlie^
den en bet goede betrachteeu Ai geef nuj toch
gedtwriglijk kracht 9 cm dit mija oprecht voori-
neemen. heiliglijk te volbrengen. Dao 3al ik U in
den AvoDd» met violijke Ijippeii ilaukzeggea.
Atncal
R 4 AVOND^
s54 Eemge iorie Jit9rgefh
AVOND-GEB E D.
Ik prijze y liefderijk God! dat Gij voor iiri]\
den nacnt tot ruften gefchaapen en die zoo
noodige weldaad van eenen verkwiklijken flaap,
mij alreeds zoo menigmaalen gefchonken hebt.
Laat mij ook nu in dezen nacht deze uwe go€Kl<
held weder genieten / Behoed raij in den zei ven
voor ziekten en andere gevaarlijke tpevallen!
Behoed ook mijne lieve Ouders en allen , waar
op ik eenige betrekking hebbe, ten ei ode wij,
onder uwe almachtige befcherming zeker ruften^
en aan den dag van morgen U wederom iii wei^
ftand dienen moogen« Amen^
IIL
M OR G E N-GE B E D.
Neem mijne kinderlijke dankzegging aan, o
getrouwe God l voor de befcherming, waar
mede Gij , in dezen nacht , al|erlei onheilen van
mij hebt afgewend. Hoe veete Goedheden hebt
Gij iti den zalven , zonder dat ik dezelve merk-
te , aan mij beweezen. Gij hebt mijn lichaam
door den zachten llaap verkwikt. Gij hebt mijn
ziel gefterkt, dat ik nu wederom eene levendige
blijgeeftigheid bezitte, en nuttige zaken leeren
kan. Gij hebt mij gezond en vergenoegd doen
ontwaaken , om die weldaaden te genieten ^
welke Gij voor mij bereid hebt. U zal ik met
mijn gantfche hart geduurig danken; U zal ik
door eene geftadige vlijt en gehoorzaamheid nu
eH
tn Avmd - Gebeden^ t^S
en altijd eeren. Maak Gij mij flechts tot alle goe«
de dingen bekwaam , op dat ik U lief en welbc-»
haagiiJK zijn mooge* Amen.
AVOND-GEBED.
Naardemaal ik dezen dag niet eenig en alleen
zoo doorgebracht hebbe , als het betaamde ,
noch mij genoegzaam bevlijtigd , om tot uw eer
en heerlijkheid te leeven, zoo bidde ik U, o
barmhartig God ! vergeef mij alle mijne misdaden
om uwer goedheid wil. Laat mij morgen als eert
nieuw menfch cmtwaaken eu met dat goede
voorneemen opftaan^ dat ik U fleeds vreezen , geen
boozedaaden bedrijven 9 maar al dat goed verrich-
ten mooge, waar toe Gij mij gefchikt hebt.
Wend alle ongelukken van mij , van mijne Ou-
ders en van mijne bekenden af. Laat ons op
morgen wederom vrolijk ontwaaken , en uwe
welcfaaden op nieuw ondervinden, zoo zullen
wij U daar voor geduurig danken en met eenen
Godvruchtigeo wandel eeren. Amen 1
IV.
MORGEN -GE B E D.
Uwe goedheid alleen hebbe ik het te danken ,
o mijn God! dat ik nog leeve. Hoe veele
menfchen zijn 'er mogelijk , in dezen nacht ge-
ftorven. En Gij hebt mij vrolijk doen ontwaa-
ken. O hoe ^oed is het^ dat ik eenen God
hebbe, die mij met zijne Almagt bedekt, wan-
R 5 neei
neer ik waacUjk k mijnèti flaap van mij zelvea
onkundig benl en hoe aangenaam is het mij,
dezen mijnen goedertiercnj vader te beminnen!
Ja U , U zal uc ook heden looven mijn Schep-
per ! Om. U te oeren , zal ik Ikbgam ei> ziel , tot
nuttige bezigheden aanleggen^ Ai! behoed Gij
mü voor zoade ea andere booze toevaUen.
Wee« bij mij , als ik alleen ben of onder andere
menichen mij. bevinden mooge» op .dat my gee-
lierlei kwaad ontmoete ; ten einde ik U op des
avond met een vrolijk hart, boven ea piij^zeo
imogfi. JSmea^
AVOND-GEBED.
Jk td in vrfnk > zanun mdirlig^eji en fyr
pên, want Gij o Meere aUeci^, VéU.mj doen ze^ ,
ier Vfwien*
Hoe goed is het mij, dat ik een God hebbe,
die voor mij zorgt , wanneer ik wezentJijk
önbewuft ben j| wat mij m mijnen flaap ontt
moet. Hoe verheug ik mij , mijn liefflerijk GodI
dat ik U kenne, dat ik ü, als mijnen liefderij-
ken Vader en magtigen Befchermer aanbidden,
en vnij jjchcel opU vraten kan! Bebpedmiidan
in dezen nacht, voor alles wat mij zoude kun-
nen fichaaden.. Sterk mij met nieuwe krachtoi
<!o(tf eene zachte rud* .Laat n»jne lieve Ouders
en Bloedverwanten , en'* al on» Volk in zeker*
beid wooneo. Zoo zullen w^ morgen Ü nieuw-
luigs looven , en als uwe gehooczaamfi Kindeken
«eieo. Amen»
V.
■ V.
Rf O R G E N - G E B E a
Zoo heb ifc dan wederom, door de Gcedhei^
vatt mijnen God, eene aangenaame en ver-
k\vik]qke suft genooteo. Dank eu lof ziji CJ. dsac
voor toegebracht; , o beminde Vader l Boe veefe
iGoedbedeni hebt Gij tot hier toe aan mij. bewe^
zea ! Hoe veete gerufte ei» ftHle nacfaxen mjl}
veeds baven ovetleeven ! Van U zijn alle mfoc
Hcbaams en mk^-kracbten* Q^f hebt mii uit
vkttEch em boenen te zameo geOeld ,. uit aderen
en fpieren te zaoasar gevlQekteR« Gij hebt mij
noodi^e leeden en beKwaame zinnen gegeeven ,
en tot nier toe in wezen.gehouden« Bewaar mij dan
ook dezen dag , voor 3le onheilen , die mij ee-
nigzins aouden Idbttoen fchadcQ. Geef vij uwen
zegen , als ik uw Woord leere en het zelve onder-
'Vidtkc^ fioemirikws neefi'ea meer toeneeveti
4a vromnlKid eSv wace deug^» <^ dat ik U wei-
behaaglijk j en der waereld een nuaig medelid
wpoge worden, Amesw
A V OND- GE B Ea
T\e H^er 19 mi^ lidit 9 Berfthermtng , en
-*-^ Beil, voor wien zq\x ib viee»ei>? De He«r
h roStyi Levenskracht ^ voor wiea zou ik veit-
vaarrd zijn f Ook in doi doifterennsiebtvreezeUc
niet^ want Godf is bij mij. ZiJQe ateiagtige band
Mchermt mij; en z$he Goedheid verkwikt mH
mot eene« jachtea flaop^ Mot wk vroiiScen
D
(it uw woord , o Almachtige , AUesziende ca
Rechtveerdige God! wil ik heden en alle
mijne levensdagen in mijn harte bewaaren. Over-
al zijt gij bij mij; 't zij ik gaa of nederligge, gij
z^t h^ mij, en ziet en weet aUemijne gedachten
en onderneemingeiï. Door uwe magt word ik
behouden en befchermd. Maar even door die
zelve , kunt Gij mij ook tijdelijk en ecuwig ftraf-
fen , wanneer ik mij tegen uwe Geboden onge-
hoorzaam aanftelle. O hoe zou ik ü dan niet
vreezen , Gij groote God ! boe zou ik mij door
Bloed-
S69 Eenige korte Morgëf^
blijmoedig hart legge ik mij ter ruft en dank U,
o liefderijk God 5 voor, alle weldaaden van de-
zen verloopen dag ; voor de fpijs en drank ;
voor het goed onder'j^fijs, 't geen ik ontvangen,
en voor de noodige kj:Échten , die Gij idjj g& .
feeven hebt, om uwe Geboden in mijne zvnk-
eden te vervullen. Alles goeds komt van U;
U zal ik voor het zelve danken, en tot uwer
cere ópinorgen weder leven, en mij toeleggen,
om altooé in Godvrucbt en verhevene deugden-
pligten toe te neemen* Ai ! verleen mij daar toe
uwen genadigen bijftand en bepaal mijn hart hij
dat eenige en aUervooruaamlie , datNÜc uwen
naam moöge vreezen* Amen»
VL
M O RG EN-GEBED.
Ik hen God , di ^Imagtige , wandelt voor
tngn aangezichte en zijt oprechte Geij. XVIb i.
««97 Avmd - Cehèden^ s6$
moedwillige buitenlpörigheden ; uwe liefde on-*
waardig inaaken , en uwe rechtvaardige Hrafièn
op mij laaden ! Neen ! door uwe Genade zal ik
nu en altoos tot uwe eere wandelen , mijnen lie«
ven Ouderen gehoorzaamen ; mijne Leeraars en
Overheid in eere houden ; met mijne bekendea
in vrede leeven en in Godvrucht zoeken toe te
neemén. Regeer dan nu, o Heerl en neig mijn
onvermoogend harte tot alle dingen die goed
zijn 9 zoo zal ik U en nu en in de eeuwigheid
prijzen. Amen I
AVOND- GEBED,
Hoe koftelijk is het o Heer ! U te danken en
te looven; des morgens uwe Genade, des
avonds uwe trouwe en goedheid te verkondi-
gen 1 O hoe verheug ik mij , mijn God ! dat ik
ook U , met vrolijken monde prqzen mooge.
Uwe weldaaden zijn overvloediger, dan dat ik
dezelve verhaaleu kan* Gij hebt mij in dezen
dag voor allerlei ongelukken behoed , Gij hebc
mijne waarde Ouders in eenen gezonden (faafi
onderhouden ; Gij hebt mij meer vermogens en
krachten tot leeren gefchonken en Gij hebt mij
verzadigd en verheugd. Loof dan den Heere »
mijne ziel ! en vergeet niet het goede dat Hij aan
u gedaan heeftl Genadig en barmhanig is do
Heer , langmoedig en vol van goedertiei'enheid.
Ai behoed ook mij en alle die mij toebehooren »
benevens alle ware Chriftenen in dezen nacht,
op dat wij morgen U wederom looven en fteeds
met blijde harten dienen kunnen* Amen !
vir.
I'
' • J i
fjK
DEC 6 193g