Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via |http: //books .google .coml
■^^^BPÜPl
mmmmmmmfT-^.
>- •* .-«~.
BX
l
DE OPKOMST
VAN HET
PROTESTANTISME
IN EENE
Noord-Nederlandsche Stad
GESCHIEDENIS VAN DE HERVORMING
BINNEN LEIDEN
VAN DEN AANVANG TOT OP HET BELEG
Dr. LP^NAPPERT
Hoogleeraar van wege de Ned. Herv. Kerk
Het B^lage, Kaart en Platen
S. C. yWPDOESBUROH
7
INHOUD.
Blads.
Een voord vooraf vn
Inleiding 1
HOOFDSTUK I.
Het tijdvak der sacramentisten 66
HOOFDSTUK H.
Het tijdvak der anabaptisten 124
HOOFDSTUK m.
Het tijdvak der gereformeerden 204
BULAGE 273
IteGISTER 281
06778
EEN WOORD VOORAF.
Hei boek, dat ik thans het publiek aanbied, is ontstaan uit
eenige artikelen in het Theologisch Tijdschrift van 1906 en
1907. Wat dddr hei eerste hoofdstak was, „het tooneel der ge-
schiedenis", is hier tot eene eenvoudiger „inleiding" geworden.
Het gaf namelgk te veel en te weinig. Te veel voor eene toe-
lichting van hetgeen volgen ging; want hoe begrypelgk het
moge xgn, dat men gaarne min of meer belangrgke archief-
vojidsten openbaart, er werd toch veel medegedeeld wat tot
het onderwerp maar in zeer los verband stond. Maar het
hoqfdstxA gaf te weinig voor ook maar eene schets van den
beschavingstoestand te Leiden bg den aanvang der hervor-
ming. Zoo besloot ik dan het tot deze inleiding in te krimpen.
De overige hoofdstukken zgn op OTiderscheidene plaatsen uit-
gebreid en aangevuld, ingeslopen fouten en vergissingen zgn
hersteld, met gemaakte opmerkingen heb ik mgn voordeel
gedaan.
Ook hier sta de betuiging van mgnen hartelgken dank voor
de hulp mg te allen tgde op het Stadsarchief geboden, gelifk
voor die, welke mijn vriend, Prqf. Dr. J. Verdam mij ver-
leende. Erkentelijk ben ik eveneens voor de wijze, waarop over
mgn werk gesproken is in Theol. Tgdschrift van Teyler, in
de Kerkelgke Courant en in de Zondagsbode.
Leiden, 1908. L. KNAPPERT.
CORRIGENDA.
Op blz. 37 laat ik het klooster Roomburg gelegen zijn «ter plaatse
van het vroegere praetorium Agrippinae". Sedert echter heeft Dr.
J. H. Holwerda Jr., in Bedragen voor Vadert. Geach,, 4e reeks, dL Vn,
blz. 1 — 24 mij overtuigd, dat deze legerplaats zeker nooit aan den
Rijn bij Leiderdorp heeft gelegen, maar veeleer onder Voorburg te
zoeken zij.
Blz. 78, noot 1 laatste regel: bl. 3 noot 38, lees: bl. 38 noot 3.
INLEIDING.
Het woord van dr. C. Sepp, dat over de hervormings-
geschiedenis van Leiden meer licht wordt gevraagd '), heeft
den stoot tot het schrijven van dit boek gegeven. Het be-
lang der lokale geschiedbeschrijving behoeft niet meer te
worden aangetoond : dat is door velen reeds met de stuk-
ken gedaan, voor Friesland of Zeeland of Vlaanderen, voor
de Ommelanden of voor de Veluwe, voor Amsterdam of
Utrecht of Brugge, Het is maar de vraag of het onder-
werp, aldus plaatselijk begrensd, in zich zelf nog belang*
rijks genoeg aanbiedt: of het bijzondere, bij de trekken
van overeenkomst met het algemeene, die er natuurlijk
zijn, ook buitendien van beteekenis is en het algemeene
toelicht. Of dit van Leiden gelden mag, bUjke uit de vol-
gende bladzijden. Naar mijne meening kan er uit de ons
ten dienste staande, met name ongedrukte, bescheiden eene
geschiedenis der Leidsche hervorming worden opgebouwd,
om zich zelve van belang en de historie der vaderlandsche
hervorming toelichtend. Als eene ernstige poging daartoe
mogen deze bladzijden worden beschouwd.
Allereerst moet het tooneel gekend worden, waarop de
geschiedenis speelt, het Leiden vait den aanvang der 16^^
eeuw. Niet aldus, dat hier de algemeene stadsgeschiedenis
1) Sepp, Bibliotheek van NederlandacJie kerkgeacttiedschr^era, 1886,
blz. 227. .Daar de geschiedenis van Leiden vóór den tijd van het be-
„leg in vele opzigten een gesloten boek is en het onderzoeken van
„het Stadsarchief geweigerd wordt (!) durven wij niet hopen ever den
„oorsprong der hervorming in deze stad bijzondere inlicbtingen te
„zullen ontvangen." B^dr. Geach. Ev. Lath. Kerk, V, 1844, blz. 5.
2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in haar geheel zon moeten gegeven worden % slechts zoo-
veel als noodig is om de volgende gebeurtenissen in de
lijst te plaatsen en juist te verstaan.
In het jaar 1514 bedroeg de bevolking der stad om en
bij de 10.000 zielen, die bij het begin van het beleg tot
12.000 was aangegroeid^). Zij bewoonde eene oppervlakte,
die, sinds de vergrooting der stad in 1389 en den daarop
gevolgden aanbouw, begrensd werd door de Paardensteeg,
Turfmarkt, Oude Vest, Kouden Hoek, Heerengracht over
de Hoogewoerd, door de Wielmakerssteeg ongeveer tot de
plaats van den thans afgebroken molen „d'Oranjeboom" '),
achter langs het Rapenburg naar het Noordeinde ^). Ten
tijde van het beleg was het begin van de Wielmakers-
steeg veste, de Hoogewoerdspoort stond bij de tegenwoor-
dige Kraaierstraat en heette Zuidpoort; de smalle, oude
Hoogewoerd beeldt tegenover de veel breedere verlenging
voorbij de Kraaierstraat de middeleeuwen in tegenstelling
tot de 17dc eeuw af*).
Leiden had in onze periode haar karakter van landbou-
1) Over haar zie men (behalve Orlers, BeschiUvinge der stauU Lei-
den*, 1641; S. van Leeuwen, Korte heagrifving van hei Lugdunam
Batavorum, 1672; Les dèlicea de Leide, 1712; Van Mieris, Beachr^ing
der stad Leyden, 1762) R. Fruin, „Eene Hollandsche stad in de mid-
deleeuwen" in Verspreide geschriften, I, blz.49— 110; W. Pleyte, Ire/cfen
vóór driehonderd Jaren en thans, 1874, met eene nieuwe uitgave vsm
de kaart op perkament in vogelperspektief van 1578 en van de kaar-
ten van de straten en de stadswateren; P. J. Blok, Eene Hollandsche
stad in de middeleeuwen, 1883 en Eene Hollandsche stad onder de
Bourgondisch'Oostenrffksche heerschappff, 1884. Verg. voorts Catalogus
van de Bibliotheek over Leiden en omgeving, 1904, nos. 1121—1168.
2) De Informacie up den staet van Hollant ende Vrieslant gedaen in
den jare 1514, uitg. R. Fruin (1866), geeft een getal van 9550 commu-
nicanten, blz. 244. Blok, Stad, I, 67.
3) Deze molen dagteekende van 1734, Blok in Leidsch jaarhoekje,
1905, blz. 52.
4) Verg. Fruin, a,w, I, 66; Pleyte, a.w, blz. 57vlg. Tot het jaar 1817
kon de stad in haar geheel worden omgewandeld. Er lag n.1. eene
houten brug over het Galgewater (waarvan eene plaat bij Van Miexls,
II, 514) in genoemd jaar door den overhaal aan de Weddesteeg ver-
vangen. Dozy, Leidens omgeving, 1900, blz. 40.
5) Dozy in Handel Mij^ d, Ned, Letterk., 1897/98, blz. 14.
Inleiding. 3
wende gemeente, zoo lang door haar behouden, reeds voor
't grootste deel verloren. Ten jare 1324 werd nog bij het
open of dicht laten van bruggen rekening gehouden met de
,,joncwiven", die te melken gingen. Nog in 1450 werden er
bepalingen gemaakt op het brandgevaar, dat de hooischel-
ven en de korenhoopen opleverden ^) en ook in ons tijdvak
was dat landelijk karakter nog niet geheel verdwenen. De
steenen huizen hadden de houten nog niet verdrongen en
eerst in 1447 was men er toe gekomen althans te verbieden,
dat de schoorsteenen werden gemaakt van houten planken
of van klei en riet. Nog in 't midden der 16de eeuw was
het noodig straf te zetten op het laten weiden van paarden,
kalveren, geiten en schapen op de kerkhoven, op der stede
vesten, in de ramen (waar de wol hing) en langs straten
of grachten^).
Dat in 1545 St.-Pancras op het Hoogeland nog met riet
was gedekt, zal te zijner plaatse blijken; zeven jaar later
richtten de homans van den voetboogdoelen zich tot de
stadsregeering en wezen er op, dat het rieten dak van het
doelhuis door tempeesten en kwaad weder zeer gehavend
en bijkans vergaan was, waarom zij subsidie vroegen voor
het aanbrengen van een pannen dak. Wat hun werd toe-
gestaan ^). De klerkjes van de Latijnsche school zaten ook
onder een rieten dak, op den met stroo gedekten vloer en
zagen op geteerde muren *), Van straatverlichting was geen
sprake : was er bij donker wat aan de hand, dan liep men
bij de huizen aan en vroeg om lantarens met kaarsen ').
De bestrating was nog jong, maar zij was er. De hoofd-
straten waren het eerst aan de beurt gekomen, zooals b.v.
een gedeelte van de Haarlemmerstraat reeds in 1413, waar-
voor IV9 duizend „hartsteinen" noodig waren en straat-
makers uit Haarlem en Gouda moesten ontboden worden ^).
Langs de straten liepen de honden los en veroorzaakten
1) Fmin. a. w., I, 96.
2) Correotieboek op 27 October 1543 en 14 Augustus 1551.
3) Vroedschapsresolutieboek op 19 Januari 1552.
4) Mijn artikel in Leidsch jaarb. 1904, blz. 103.
5) Correotieboek op 3 December 1529.
6) Tresor. rek. 1413, fol. 47 v.
4 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
grooten overlast. Het is waar, dat er bepalingen bestonden
op den afvoer van vuilnis, „vnlnisse, assche oft ander on-
reyn'', dat moest gebracht worden lyupte gekuerde mist-
hoeppen" en niet mocht geworpen worden „an enighe brug-
gen tzij in levendael oft elders*' *)• Maar voor en na deden
benden honden zich aan den afval te goed. Zij waren zeer
talrijk, maakten groot gerucht bij dag en nacht op de straten,
in de kerken en in alle hoeken en stegen. Er waren „grote,
quade, sorchlike rekels'* onder, die „seer periculoes" waren ;
ook „oude, versufte honden" bg wie telkens vrees was voor
hondsdolheid. Aan dit niet denkbeeldig gevaar herinnert
de kapel van den H. Hubertus, die vroeger in de Koren-
brugsteeg stond en waarvan nog in 1710 een gevelsteen
over was met zijn beeld '). Hubertus namelijk genas van
hondsdolheid.
Het is er verre af, dat de regeering der stad de bestrq-
ding van ziekten en de bevordering der volksgezondheid
alleen aan de hulp der heiligen zou overgelaten hebben.
De genees- en heelkundige praktijk werd uitgeoefend
vooreerst door twee chirurgijns, die van de stad 8 pond,
opperkleed en aandeel in de wijnschenking ontvingen, maar
in onze periode, vanwege de armoede der stad, soms op
het geven van dien jaarlijkschen tabberd moesten aandrin-
gen ^). In eene afzonderlijke keur waren zij aan een aantal
wettelijke bepalingen onderworpen ^). Doktoren vervulden
de armenpraktijk „om Goids willen" en voor eene kleine
subsidie uit de stadskas, terwijl zij de rijken om geld be-
dienden. De verloskunde werd zoo goed en kwaad als 't
ging, d. w. z. zeer kwaad, bediend door vroedvrouwen, in
onze periode twee ^). Vroedvrouwen spelen in onze marte-
laarsgeschiedenis eene eigenaardige rol. Bij de tortuur werd
1) Snipper in Aflezingshoek 1530 zonder dattun.
2) Pleyte, a. w. blz. 40.
3) Vroedschapsresolutieboek op 13 Maart 1551.
4) Keur van 10 Juni 1441 bij Hamaker, Leidsche keurboeken, 1873,
blz. 507 vlg. Verg. Blok, Stad, I, 180 en II, 259. Leidsch Jaarboekje,
1905, b'z. 56 vlg.
5) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1535, 18 Juli 1538, 10
November 1540 en 1546.
INLEIDIHG. 5
nl. meermalen gevraagd naar de „Troyrrouve daer onse
susters in gelegen hebben". Zóó b.v. bq het verhoor van
Jeronimus Segersz. in 1551 '). Zij moesten dan getuigen of
het kind gedoopt was geworden. Bij dat „in gelegen heb-
ben" is te denken aan de „schootsters", op wier schoot de
barende vrouw gezet werd, „gelijk in de steden hier in
„Holland e:i^resse vrouwen, die men schootsters noemt,
„daartoe gebmykt worden" '). Nog in 't jaar 1835 wordt
in een zeer curieus bericht melding gemaakt van een Hol-
lands chen timmerman, die als schoolster diensten ver-
richtte ").
Reeds was een en andermaal sprake van Leidens armoede
in de 16^^ eeuw. 'Wij moeten daarbij thans een oogenblik
opzettelijk stilstaan, omdat er tusschen den groeten omme-
keer ten onzent op godsdienstig gebied en die armoede,
tusschen onzen opstand en de oeconomische misstanden
een wezenlijk verband bestaat. 'Wij voor ons zouden dien
factor niet zóó verre naar voren willen schuiven als is
geschied *) ; nog veel minder zouden wij zoo maar botweg
de anabaptisten willen maken tot de „vurige strijders in
de politieke arbeidersbeweging der 16<^b eeuw", zooals ook
gedaan is '*). Haar het is wel zeker, dat armoede en achter-
uitgang menscheu begeerig maken naar nieuwe dingen : zij
zijn ontevreden met bet bestaande, verandering is allicht
verbetering. Een van de laatste onderzoekers van de ge-
schiedenis van onzen opstand spreekt van de „financieele
uitputting" dezer provinciën in 't midden der 16'** eeuw *)
en wij weten, dat hij niet overdrijft. Het is waar, voor stad
1> Offer des Heeren in Bibl reform, neerl., 11, 167.
2) Solingen, Embryalcia, 1673, blz. 157. In het pamflet fSomenspniecft
wegens den Rotlerdamachen paus, 1672: ,dat de paus van Rotterdam
ia arbeyt ging en dat den asscliop sou schootster zijn . . ." blz. 3.
3) WitkowsÜ, Hialoire des accoachements, 1887, p. 383.
4) H. Brugmans, Het belang der oeconomische geschiedenis, 1904, blz.
20 vlgg.
5) Kroniek van 7 Mei 1904, blz. 149, aangeh. bij Prinsen in B^dr. en
Meded. Hiat. Gen. Ulrechl. XXVI, 1905, blz. 126.
6) Dr. E. Marx, Studiën zar Geachichte des Niederl Aafattmdes, 1902,
S. 61.
6 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
en land was de Bourgondische heerschapp^ een zegen ge-
weest ' ), na de jaren van diepgaande ellende tusschen
1477 — 1492 dubbel gewaardeerd *). Maar de regeering van
Karel V drukte zwaar door ongehoorde schattingen en be-
lastingen, terwijl pest, misgewas, handelsbelemmering en
binnenlandsche krijg hun noodlottigen invloed oefenden.
Dit alles geldt in hooge mate van onze stad. In den aan-
vang van ons tijdperk werd de toestand ellendig en ge-
durende den loop der eeuw verergerde hij nog, vooral door
achteruitgang van de lakenindustrie. In 1496 gingen er 350
getouwen ; in 1501 300 die niet altijd werk hadden ; in 1506
250, ofschoon 150 al 't werk wel afkonden; in 1508 was
er geen werk, in 1514 gingen er 200 getouwen, maar was
eene sterke mindering aanstaande '). In dit jaar 1514 be-
droegen de jaarlijksche ontvangsten der stad 26761 £ 14 st.
6 d., de uitgaven beliepen 20503 £ 17 st. 10 d., zoodat er
een overschot was van 6257 £ 16 st. 7 d. Maar de schul-
denlast was, voornamelijk door achterstallige leeningen,
gestegen tot 128130 £ 7 st. 9 d., terwijl Leidens portie in
alle beden en subventiên bedroeg 5263 £ 11 st. waarvan
haar '/s werd kwijtgescholden, zoodat bleef op te brengen
3509 £ 8 d., behalve nog het aandeel van de stad in de
renten en omslagen van den lande tot een bedrag van
2600 £, alles berekend in ponden van 40 groot. Daartegen-
over stond het vermogen der burgerij, dat in 1497 aldus
is opgegeven:
4
personen
van
12.000 £
48.000 £.
4
j»
»
10.000 ,
40.000 ,
1
»
j»
8.000 ,
8.000 „
9
»
n
7.000 „
63.000 „
5
»
rt
5.000 ,
25.000 „
2
;;
n
4.000 ,
8.000 r,
30
n
n
3.000 ,
90.000 „
1) Blok, Gesch, v. h. Nederl volk, n, 522.
2) Blok over het het kaas- en broodvolk in Versl. en Meded. d. Kon,
Akad. V. Wetenschappen, afd. Letterk. 3e reeks, dl. X, 239 — 276.
3) Informacie up den staét enz., aangeh. uitgave blz. 245 vlg. Vergel.
Blok, Stad, U, 347 vlgg.
INLEIDING.
53 personen
van
2.000 £
106.000 £.
49 „
;;
1.500 „
73.500 ,
74 „
»
1.000 „
74.000 „
97 „
n
600 „
58.200 ,
108 „
»
400 ,
43.200 ,
308 „
n
200 „
61.600 ,
369 ,
»
100 „
36.900 „
hetgeen een totaal maakt van 1113 personen met een ge-
zamenlijk vermogen van 735.400 £ van 40 groot, op eene
bevolking, die in 1514 een aantal opleverde van 9550 com-
municanten. Een schuldenlast dus, die ruim Ys bedroeg
van het gansche vermogen. Mèt de getouwen waren ook de
belastbare haardsteden in aantal gedaald: in 1497 waren
er 3017 haardsteden, waarvan 1113 belastbare (= de bur-
gers met 100 £ vermogen en daarboven), in 1502 maar
976^). Nu is het waar, dat de opgaven nergens de werke-
lijkheid te boven gaan, dat zij eene neiging hebben om den
toestand erger voor te stellen dan hij is, dat zij dus bouw-
stof leveren voor de statistiek, maar op zich zelve niet
voor statistiek kunnen doorgaan ^). Doch eenmaal opmerk-
zaam geworden, bespeurt men die armoede overal.
Talloos zijn in de boeken van de Leidsche Schepenbank
de vonnissen tegen bedelaars, die „zigeunersgewijze'' en
„gesont lichaams" niet slechts het platte land van Rijnland
afzwerven en teren op den huisman, maar ook Leidens
straten onveilig maken. Desgelijks spreekt het Hof in Den
Haag vonnis in tal van gevallen van vagebondage, over die
rabouwen voor wie, zou het kort na onze periode heeten,
de boeren zóó bang waren, dat zij maar gaven „vuyt vreese
in goeden off persoonen beschadicht te werden, tzij van
hem off haer zoonen te zien quetsen, grieven off deurstee-
cken, haer vrouwen, dochteren off maechden te sien schof-
fieren, vercrachten ende van hoer eer stellen, haer beesten
ende vehe vuyt der weyde te zien beroeven of onthalen,
ofte haer coren, gewas, huysen, schuyren ende getimmerten
1) Al deze bijzonderheden geput uit Informacie, blz. 236—247.
2) Verg, Fruin in voorbericht vóór de Informacie, blz. XXVI.
8 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
mitten viere te zien vemielen" '). Er bestond een oud spreek-
woord, dat Leiden alleen meer bedelaars telde dan de
gansche graafschap ^. Bedenkelijk in de toeneming van het
aantal bedeelden : in 1394 slechts 70, in 1529 1822 *), waarbij
wij Wagenaars overdrijying, die er 10.000 in 1490 opgeeft,
terzijde kunnen laten % Het rapport over armenzorg, hoogst-
waarschijnlijk door Jan van Hout gesteld en door hem in
1577 in de vergadering der vroedschap voorgelezen, onder-
scheidt met scherpen blik tusschen soorten van bedelaars
(en wat hij toen zeide mag ook voor onze periode worden
aangenomen), zij „die hem van jongsbeen en tot gheene
zaecken anders en hebben begeven dan tot den bedelzack**,
zij „die van groote leuzicheyt niet en begeerden te arbey-
den en mette coortse scheenen te werden geplaecht als z^
mer vant wercken hoorden spreecken," zij „die zonder enich
achterdencken op den couden winter te hebben 't daegelijcxe
gewin verslampampen" èn ter andere zijde de ware armen,
die „in eerlicke armoede zitten" en „mit alle middelen
zoucken haer armoede te bedecken" en „haeren soberen
staet node bekend staan" '). De toevloed van bedelaars in
de kerken was zóó groot, dat hun de toegang tot de drie
parochiekerken geweigerd werd *). Het is waar dat derge-
lijke verbodsbepalingen ook vroeger reeds waren uitgevaar-
digd ''), Doch er is meer. Ten jare 1545, bij het begin van
den winter, overlegde de vroedschap of het niet goed zou
zijn eene partij rogge in te slaan om daarvan de arme en
miserabele personen te onderhouden, wier aantal op tus-
1) Uit het rapport van Jan van|Hout, 1577, uitgegeven door dr. J.
Prinsen in Bffdr, en Meded. Hist. Gen. Utrecht, XXVI, 1905, blz. 138.
2) r. a. p,, blz. 143.
3) Blok, Stad, I, 343, H, 347.
4) Wagenaar, Vadert Historie, IV, 272.
5) Juist zóó onderscheidt Erasmus tusschen „egeni, ambitiose men-
dici et nusquam non obvii" èn ^probi, qui pro viribus industria labo-
randi cum paupertate pugnabant" „Funus", Colloquia, ed. 1729, p. 534.
6) Aflezingshoek A, fol. 121 v., op 16 November 1523. Verg. op 11
Maart 1542 het geval met „Joost Jansz. hebbende een lammen arm".
7) Keurboek van 1406, V, 15 bij Hamaker a. w., blz. 45 en keur van
1 December 1549, aldaar blz. 249 vlg., beide stukken vol bijzonder-
over de toenmalige bedelarij.
INLEIDING. 9
schen de 5 k 6000 begroot werd. Men dacht 150 last rogge
noodig te hebben. De stadskas echter liet zulk eene uitgave
niet toe en dus besloot de regeering met eene bede langs
de huizen om te gaan, opdat ieder zijn ,,caritate" zou kun-
nen doen, terwijl de „predicanten", d. z. de pastoors in de
parochiekerken, en ook de minrebroeders zouden verzocht
worden onder hunne sermoenen de gemeente tot barmhar-
tigheid te vermanen^). Zeven jaar later kocht de regeering
rogge op en liet daarvan in St.-Katrijne-gasthuis en door
de H. Geest-meesters brooden bakken en zoo laag mogelijk
verkoopen. De stad droeg in de kosten bij voor een bedrag
van 106 karoli-guldens ^). Met het dubbele doel de bakkers
buiten Leiden naar de stad te lokken en de armen aan
goedkoop brood te helpen, werd in ditzelfde jaar het molen-
geld afgeschaft en in het volgend jaar nogmaals '). ,Over de
armoede der kloosters ztdlen wij later handelen, als wij het
kerkelijk leven in oogenschouw nemen. Op het einde onzer
periode ging de Latijnsche school uit geldgebrek te niet^).
Van beteekenis eindelijk zijn kleine voorvallen als deze,
dat de regeering eene collecte voor een armen priester
buiten Leiden afkeurt, omdat er „alhyer binnen der stede
veel arme jonge priesteren zijn, die deselve aelmissen wel
behoeven'* ^) of dat een Leidsche Tijl Uilespiegel door de
stad roepen kon, dat er honderd wevers te koop waren ^).
Op het openbare zedelijk leven moest de armoede on-
gunstigen invloed oefenen. Toch niet zij alleen. Het was ook
de demoraliseerende werking der aanhoudende oorlogen,
voor een ander deel het slechte voorbeeld van het Bour-
gondische hof, eerst door den adel, straks door de aan-
1) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1545.
2) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1552. St.-Katrijne-gast-
huis strekte zich uit aan de Breestraat, ter plaatse, waar thans de
gehoorzaal, de Walekerk en de meisjesschool liggen.
3) Vroedschapsresolutieboek op 13 Aug. 1552 en op 7 Novemb. 1553.
4) Plaatsen in mijn artikel over de Groote School in Leidsch Jaar-
boekje, 1904, blz. 137.
5) Correctieboek op 20 April 1521.
6) Correctieboek op 22 October 1521.
10 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zienlijke poorterij nagevolgd '). Door welke oorzaken dan
ook, de toestanden waren niet gunstig. Philips van Leiden
mocht in de eerste helft der 14de eenw het wonen binnen
sterke stadsmuren ook daarom hoog geprezen hebben, omdat
de bloem van vrouweneer daar niet zoo gemakkelqk be-
leedigd wordt '), binnen de vesten van Leiden was zij toch
ook niet altijd veilig, al is het waar, dat de jeugdige Catharina
de Grebber door jonker Gerrit van Raaphorst buiten de
wallen werd geschaakt en het geval nog zeldzaam genoeg
was, om groote opschudding te veroorzaken '). Op hen, die
zich aan bigamie schuldig hadden gemaakt, werd ook te
dezer stede die eigenaardige straf toegepast, die zoo levendig
getuigt van den humor der vaderen in hun „levend volks-
recht" % "Werd in 1460 op „in onecht samen huysraet hou-
den" eene boete gezet van 8000 steenen, aan 't einde onzer
periode stond op overspel eerloosheid, onbevoegdheid tot
eenig ambt en eene boete van, de eerste maal 50 gouden
realen, de tweede maal 100 en eeuwig bannissement.. Het
verhuren van huizen of kamers, waar het „vervluuct over-
spel" zou kunnen geschieden, wordt. met dezelfde straffen
bedreigd. Is de schuldige tapper, dan wordt ook zijn ver-
gunningsrecht ingetrokken'). Bedenkel^k is de stijging van
het getal der onechte geboorten en van het daarmee samen-
gaand te-vondeling-leggen, waardoor ook de uitgaven van
het H. Geest- of arme wees- en kinderhuis, toen nog aan
de Breestraat % zeer werden omhooggedreven.
Van overheidswege bestond er toezicht op de openbare
ontucht, zoowel door het strafbaar stellen van te slapen in
1) Verg. Blok, Stad, U, 213 vlg.
2) Verg. Fniin, Verspr. Gesch., I, 155.
3) 11 September 1508. Verg. Dozy, a. w,, blz. 16.
4) De straf wordt in 1471 toegepast op Jan Dircxz., Leidsche rechts-
bronnen, uitg. Blok. blz. 76 vlg. Uitvoerig over het ninit eenen mande
opgewonnen worden hebbende een messe bij hem ende zei an die
wijncraen in die mande hangen soe lange totdat hij hemselven gelost
heeft'\ Verdam in Handel Mi/, der Nederl, Letterk., 1901/1902.
5) Hamaker, a. w., blz. 253 vlg. 460 vlg.
6) Ter plaatse van het tegenwoordig Museum van OndhedeQ. In
1663 werd het naar de Hooglandsche Kerkgracht verplaatst, Pleyte,
a. w., blz. 9.
INLEIDING. 11
ecne stovc „mit wivc of sondcr wivc" ^), als ook door het
streven om het kwaad te lokaliseeren en de „deernen die
int openbair leven zaten" woningen aan te wijzen onder
de stadswallen, in onze periode op „t Zand" en bijgelegen
stegen, de latere Oude-varkensmarkt, en in de Mirakel- en
St.-Nikolaasstegen bij de Marepoort '). "Wat niet verhinderde,
dat er voor en na moest worden opgetreden tegen bordeelen
„in dat beste vander stede" of „in den incoemste vander
stede" »).
Ook op de tapperijen bestond toezicht, minder om het
drankmisbruik tegen te gaan, dan wel om te waken tegen
het ontduiken van den bier-accijns, vooral in de onmiddel-
lijke nabijheid der stad. In 1524 waren er op 60 huizen
buiten de Hoogewoerdspoort 17 tapperijen *), die de accijn-
sen ontdoken. De vonnissen tegen dit euvel zijn legio ^).
Dronkenschap kwam herhaaldelijk voor : „wel bij dendranck",
„wel geteert zijnde" zijn vaste uitdrukkingen.
In ons tijdperk was de tijd lang voorbij, dat de stad voor-
deel trok uit de speelzucht harer burgers. Eens had ook
Leiden, gelijk zoovele steden, haar „dobbelscole" of „quaeck-
scole", openbare speelinrichtingen, waarvan de baten vloei-
den in de stadskas. Maar op 't einde der 14de eeuw was
men aan de afschaffing gaan denken en besloot de vroed-
schap „in gods eren die renten die de stede jairlix pleecht
te hebben vander dobbelcoel" op te geven ^). Men was het
onzedelijke ervan gaan inzien. In het oudste tresoriers-
rekeningboek, dat wij bezitten, van 1392, komt de post nog
voor, maar zonder bedrag '^, De inrichting was er dus nog
wel, maar was niet verpacht, gelijk ook andere posten in
dien zin voorkomen b.v. „die ramen te waken, nyet" ^).
1) Keurboek 1406, II, 35, Hamaker, blz. 22 en 1450, II, 40, aldaar,
blz. 163 vlg.
2) Keurboek 1508, IV, 1, 12, Hamaker, blz. 317 en keur van 8 April
1460, aldaar, blz. 252 vlg.
3) Leidsche rechtsbronnen, blz. 267 en Hamaker, blz. 265 vlg.
4) Dozy, a. w., blz. 25.
5) Correctieboek op 12 April 1520. En sparsim.
6) Hamaker, a, w., blz. 117 vlg.
7) Tresor, rek. boek, 1392, fol. 2 v.
8) Tresor, rek, boek, 1475, fol. 7 v., 1487, fol. 4 v.
12 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Maar in de stadsrekeningen van 1400 en 1413, de beide
volgende, die wij over hebben, komt de post in 't geheel
niet meer voor. Het jaar van de afschaffing kunnen wij dus
stellen op ± 1395 en wij doen dat te liever, omdat in dat
jaar ook Rotterdam hare dobbelschool ophief ').
Binnen eene halve mql van de vrijheid der stad was alle
hazardspel („spelen, die punr liggen in fortunen") alsqnaken
effen of oneffen, kooten om geld, kruis of bult schieten,
morellen (een soort hinkebaanspel), havikken (misschien =
craeibikken), lutsen en wikken, verboden ^. Maar zij waren
vrijgelaten, als er hoog bezoek was van „onsen heer van
HoUant, onse vrouwe van HoUant, de burchgrave, sün kin-
der jof sün broeder jof hoir wive". In den loop der jaren
wijzen telkens strengere bepalingen op toenemende speel-
zucht. De halve mijl wordt eene heele ; alle spel daar geld
mede gewonnen of verloren wordt is strafbaar; als er in
herbergen gedobbeld wordt, moet de waard dat binnen
's daags zonneschijn aangeven. Als schout of schepenen
zelven (bepaling, die te denken geeft!) zich aan verboden
dobbelspel schuldig maken, zullen zij de dubbele boete
verbeuren ^). In den aanvang onzer periode valt eene keur,
die van de vaderlijke zorg der regeering aangenaam getui-
genis aflegt. Niet slechts hadden de oude keuren niet ge-
holpen, maar er waren nieuwe bijgekomen, b. v. op den
hoogsten troef of op den heer wedden. En men speelde
onder hoogmis en vesper, in de stadspoorten, op de vesten,
in der goede lieden tuinhuisjes, waar men binnendrong en
zijn geld, weekhuur en kleederen van het lijf af verboefte
en verspeelde, zoodat vrouw en kinderen 't brood moesten
bedelen gaan. Dus gebiedt de stad, dat niemand van hen,
die „mit hoeren zuyeren arbeit hoir broot ende cost moe-
ten gewinnen" voortaan op eenige wijze dobbelen mag^).
Desniettegenstaande moesten twintig jaar later deze „lichte
en loeye gesellen" weder op 't ernstigst worden vermaand
1) Van Mieris, Groot Charterboek, III, 629 vlg.
2) Hamaker, a. w., blz. 119, § 5.
3) Hamaker, a. w., blz. 235 vlg.
4) Hamaker, a, w., blz. 314 vlg.
INLEIDING. 13
;;hoirs wijfs klederen" niet te verspelen, om daarna hunne
kinderen ^voir der luyden doereu te jagen'' *).
Trad men aldus strengelijk op tegen het eigenlijk dobbel-
spel, het loterijwezen bleef voor en na bestaan en wij lezen
van ,,schoone en zware" loterijen, waarop leden der vroed-
schap toezicht hadden '). De opbrengst diende of tot stijving
van de geldmiddelen der stad in 't algemeen of voor een
bepaald doel, terwijl Leidsche burgers ook speelden in
loterijen door andere steden uitgeschreven. Den SO^ten Decem-
ber 1525 hadden Antwerpen en Maastricht ieder eene rijke
loterij „upgestelt", waarbij vele prijzen (men zei toen ^^ju-
weelen") te winnen waren. "Wie te Leiden loten begeerde
kon zich vervoegen bij Jacob Deyman, „hij zei een ygelick
goet bescheyt doen" ^). Zoo plaatste de stad Gouda loten
ook te Leiden voor de herstelling der St.-Jans kerk *) en
Brussel voor die van St.-Gurik %
Vond niemand aldus in loterijen eenig kwaad, hetleenen
op interessen en het speculeeren op rijzende en dalende
marktprijzen werd zondig geacht ^). "Wat niet wegnam, dat
er bankiers bestonden, die den geldhandel als bedrijf voer-
den. De kerk ijverde tegen het op rente uitgeven van kapi-
taal als tegen woeker, maar de ondervinding leerde, dat
kapitaal aan arbeid gepaard vrucht dragen kon. De natuur
ging boven de leer en zoo nam ook de stad geld op van
particulieren tegen interessen, vaak in den vorm van eene
jkarlijksche uitkeering of lijfrente op het leven, waarvan het
1) Aflezingsboék B. fol. 4 v., op 7 December 1528.
2) Vroedschapsresolutieboek op 18 Juli 1538. De daar bedoetde loterij
werd in 1529 gehouden.
3) Aflezingsboék op 30 Decemher 1525. Voor „juweelen" zieMnl
Wdb., 111, 1082—1086.
4) Aflezingsboék B. fol. 96 v., op 29 April 1542.
5) Aflezingsboék B. fol. 140 v., op 4 Juni 1546. St. Gurica, Gooricxof
Guericx, Saint-Giry, eene kerk op een eiland in de Senne, de oudste
der stad. In de 10de eeuw bracht men er de relieken van St. Gudule,
die later naar haar eigen kerk gingen. Tot de 16de eeuw een kapel
afhangend van St. Gudule, werd St. Gurik in de eerste helft der 16de
eeuw herbouwd en tot parochie verheven. In het jaar X der Repu-
bliek werd zij verwoest.
6) Verg. daarover Fruin, Verspr. Geschr., I, 98 vlgg.
14 HERVORMING BINNEN LElDEIf.
totale bedrag b. ▼. in 1514 beliep 10280 £ 18 st i). Vandaar
in de rekeningen tallooze malen de post van een drinkgeld
aan den persoon, die 't eerst bericht had, dat die of die
„oflivich" geworden en dns eene lijfrente ten laste der stad
vervallen was^. Tusschenpersonen waren de bankiers, als
hoedanig de lombarden ybsJl dienst deden, de open-tafel-
honders, tegen wie later de hervormde kerk zoo feilen stri|d
voeren zou. Het huis der lombardiers lag in onze periode
nog in het Vleeschhuisvierendeel aan de Breestraat op den
hoek van de Lombardsteeg, vroeger „Verkenssteech", recht
tegenover het tegenwoordig hotel Verhaaff *).
Aan allerlei straatoploopjes, relletjes, beleediging van en
verzet tegen overheidspersonen, waren de ongunstige oeco-
nomische toestanden niet vreemd, met name de stagende
broodprijzen, wat bijvoorbeeld duidelijk uitkomt in zulk een
opstootje van oudejaarsdag 1522, als zekere Claes Tsbrantsz.
tegen Dirck Claesz., die toen schepen was % zegt : „ghij
corenrover, ghij bloetsuyper, ick sel u noch wel vinden,
wacht u, ie sel u noch dese dagge in u hart omkeeren*' ^).
Over het Leidsche straatleven in dezen tgd heb ik elders
uitvoerig gehandeld en verzoek daarnaar te mogen ver-
wijzen *).
Het zal noodig zijn iets te zeggen van het Leidsche over-
heids- en rechtswezen in den aanvang der 16^^ eeuw, voor-
namelijk tot recht begrip van de vonnissen, die wij over de
ketters zullen hooren vellen. Wij noemen allereerst den
baljuw van Rijnland. Doch wij zullen weinig met hem uit-
staande hebben. Gelijk van de macht des burggraven, zijn
1) Informacie, enz. blz. 239.
2) Wij maken van deze gelegenheid gebruik om te herinneren, dat
ook voor de Leidsche geschiedenis de tresoriersrekeningen nog veel
bouwmateriaal bevatten. Op de groote beteekenis van deze soort
onzer bronnen is onlangs nog eens gewezen door R. Hoffman in Nenes
Archiv f&r Sdchaische Geèchichte, XXV, 1904. S. 31.
3) Blok, Stad, I, 56, 268. Pleyte, a. w,, blz. 7 vlg.
4) Zooals blijkt uit Oudheden van Rffnland, 1719, voorrede, op 't jaar
1522.
5) Correctieboek op 31 December 1522.
6) Handel Mfj, d. Nederl. Letterk. 1904/1905.
mLEÏDlNG. 15
de Leidenaars ook van die van den baljuw allengs vrij ge-
* maakt. Aanvankelijk was hij overste rechter, ook voor de
stad. Doch in 1434 werd haar door Philips van Bourgondié
het privilege geschonken, dat voortaan schout en schepenen
van den hoogste recht zouden mogen doen ^). "Wij zullen
later zien, dat in Alva's dagen de baljuw van Rijnland
verdacht werd in zijn gebied de ketters te sparen. H^ sprak
recht over zijn gebied, eerst in de „Vierschaar", een gebouw
in de tegenwoordige Lokhorststraat, sinds 1564 ten stad-
huize^). De burgemeesteren, vier in getal, de homans of
bestuurders der stedelijke geldmiddelen, de vroedschap, die
het toezicht oefende op deze overheidspersonen en het meeste
gelijken op onze gemeenteraden, hadden boven zich de groote
vroedschap of breeden raad, te zamen 40 personen, het
hoogste regeeringscoUege, waarvan de leden in geval van
overlijden of verlies van poorterschap zelven de vacature
door coöptatie aanvulden. Deze veertigen kozen jaarlijks de
vier burgemeesters en maakten ook eene nominatie van 16
personen, waaruit de landsheer, straks de stadhouder van
den heer, de acht schepenen koos. Het was mede deze groote
vroedschap, die het drietal formeerde, waaruit de Staten
den schout benoemden '). Schout, burgemeesters en schepe-
nen vormden samen het college van den Gerechte, ongeveer
ons dagelijksch bestuur^). Behalve de besluiten door hen
genomen, hooren wij ook van beginselen van regeerings-
beleid door hen uitgesproken, b.v. „dat het beter is te voir-
comen yet te geven zonder begeer en dan alst begeert wordt ^).
Of zij zich somwijlen vermaakten op de wijze als van Gronin-
ger raadsheeren vermeld staat % heb ik niet onderzocht.
1) Verg. Fruin, Verspr. Geachr,, I, 84.
2) Van Mieris, Handvesten enz. der stad Leyden, blz. 631. Orlers,
a. w., blz. 162.
3) Verg. nog Blok, Stad, I, 175.
4) Reeds maakten wij eene enkele maal gebruik van de lijst van
burgemeesteren, schout en schepenen van Leiden, 1351—1574 in de
voorrede vóór Oudheden van R^'nland, 1719.
5) Vroedsckapsresolntieboek op 14 Sept. 1538.
6) „Sener van Venedien de upt Raedthns up de line dansede van
den Elhrb. Raedt geschencket IV kar. gold." 1561. Gron. Volksalmanak
voor 1904, blz. 100.
16 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
In het begin der 13^^ eeuw werd te Leiden eene vaste
schepenbank ingesteld van acht schepenen, een ongewoon •
getal ^)t met den schout naast zich. De burggraaf benoemde
hen. Maar de baljuw sprak toen nog recht van „'s heren
weghen" over zware delicten, moord of oproer. In 1434, gelijk
wij zagen, veranderde dit. Toen verkreeg de schout het recht
om eene roede te dragen als symbool van vrije crimineele
rechtsspraak. Ook in het burgerlijk proces wordt bij den
,» aanvang'' des „scuten roede" zinnebeeldig gebruikt^). De
schepenen werden, wij zagen 't, gekozen door den landsheer,
voor 't eerst door Philips den Goede, uit dubbeltallen, door
de groote vroedschap opgemaakt '). Omstreeks 1400 is hunne
macht eene rechterlijke en meer en meer worden zij rech-
ters, schoon deel uitmakend vaü het genoemde gerecht of
stedelijk bestuur. De schout nu, als dienaar van den graaf,
en voor de strafrechtspleging benoemd, stelde de vervolging
in, instrueerde de zaak en eischte de straf. Daarop velden
schepenen vonnis, dat door den jongsten gelezen werd %
Hunne uitspraken vinden wij in de crimineele sententie-
boeken en in de correctieboeken, die weliswaar in den regel
niet zoo uitvoerig zijn als de kenningboeken, waarin de
civiele vonnissen beschreven staan, maar toch rijk materiaal
voor de geschiedenis leveren % Ook voor de martelaars-
geschiedenis zal ons dit blijken ^). Wanneer schepenen geen
weg wisten met de eene of andere moeielijke zaak, vroegen
zij 't advies van eene naburige rechtbank of reisden zelven
1) Verg. Nortier, Bijdrage tot de kennis van het burgerlijk proces in
de 15e eeuw binnen de stad Leiden, 1874, blz. 99. Blok, Stad, II, 27 vlg.,
55, 206.
2) Nortier, a. w,, blz. 27.
3) Verg. nog Fmin, Versp. Geschr., I, 73. Nortier, a. w., blz. 11.
4) Vandaar nog onze bekende spreekwijze. Zóó o. a. in de «Costu-
men van Rotterdam" sub 15: „ende belast den jongsten schepen met
het vonnisse". Ver. tot uitg. der bronnen v. h, oudvaderl recht. Dl. IV,
no. VI, blz. 557.
5) Over de nkenning" een soort van weddingschap tnsschen partijen
om 18 schellingen, waarbij schepenen uitspraak doen, Nortier, a. w.,
blz. 48 vlgg.
6) Hoog, Martelaren der hervorming, blz. 165 vlg. acht die vonnissen
van weinig belang. Verg. daartegen wat ik opmerkte in Theol. Tyd-
schrift, 1905, blz. 133.
INLEIDING. il
daarheen. Die van Leiden plachten zich tot den baljiiw te
wenden of, sinds 1434, tot het Hof in Den Haag, den vroe»
geren Grafelijken Raad, sinds 1531 bijna uitsluitend gerechts|-
hof, met een president, 14 raadsheeren, een procureur-
generaal, griffiers en secretarissen 0. Omgekeerd gingen
Gouda, "Woerden, Muiden en Naarden ter hofvaart of, beter,
ter hoofdvaart, naar Leiden om „wijs te worden" ^).
Er waren onderscheidene * oorzaken, waarom poorters,
tegen het jus de non evocando in, buiten hunne stad zijn
gevoerd en, b. v. in Den Haag, gevonnisd. Soms was het
hooger beroep, zooals, om één voorbeeld te noemen, toen
de schout van Texel appelleerde bij het Hof van het vonnis
over Jan Gerritsz., ketelboeter ^). Soms staakten de stemmen,
wat b.v. te Leiden licht gebeuren kon. Herhaaldelijk zullen
wij dan ook schepenen of iemand van hunnentwege naar
Den Haag zien tijgen, om in moeielijke gevallen de belan-
gen der poorters onder de gevangen ketters te behartigen.
Nauwe familiebetrekkingen werden uit de schepenbank
geweerd. Voor het ambt van schout had men gaarne poor-
ters, opdat hij de voorrechten der stad, het karakter der
bewoners en hunne behoeften kennen zou. Zulk een was
b.v. schout Philips Nachtegaal, die daarom in 1524 bij 't
einde van z^nen diensttijd den stadhouder ter herbenoeming
werd aanbevolen^). Doch eerst in 1535 vinden wij hem
terug. Tegen de aanhangers van de gereprobeerde religie
zullen wij zien optreden Gerrit van Renesse, 1536 — 1538,
Claes van Berendrecht 1539 — 1565, Jan van Berendrecht
1566-^1571.
Was de schout geen poorter, dan bestond bovendien het
gevaar, dat hij eerder het genoemde jus de non evocando
1) Verg. Blok, Stad, U, 206. Nortier, a. w., blz. 100 vlg.
2) Mr. A. Tdting in Aantt, van het behandelde in de sectievergg, v. h,
Prov. Utr. Gen., 1904, blz. 15. Over de kringen en vegen van hof- of
hoofdvaart is door Telting voor ons gansche land een uitvoerig onder-
zoek ingesteld. Over „hoofdvaart" te verkiezen boven „hofvaart", als
„te hovedc varen" d. i. naar het hoofd, zie Mnl Woordenb. op „hovet".
3) Sententiën 'sHofs van Holland op 16 December 1564, fol. 384 r.
vlgg. Verg. Bibl Reform, neerl, Ui 393—410.
4) Vroedschapsresolutieboek op 5 Juli 1524.
2
18 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
schenden zon O- Aan dit privilege, dat poorters alleen voor
hnn eigen vierschaar zonden terecht staan, was de overheid
zóó gehecht, dat zij vaak ketters beveiligde, om de zaak
maar niet buiten de muren te brengen. Inquisiteurs als
Frans van der Hulst hebben dit ondervonden, ja, er voor
moeten wijken. Doch ook tusschen schout en vroedschap
konden over de toepassing ervan twisten ontstaan, zooals
wij voor Leiden in 1568 zien zullen '). "Waren nochtans een-
maal burgers op de Voorpoort gekerkerd, dan nog deden
de stadsautoriteiten tallooze pogingen om hen los te kragen,
voor 't minst zachte behandeling te bedingen % Ter berei-
king van dit laatste doel placht de overheid aan de portiers
„van den voorpoort van thoff van hollandt in den hage,
vande middelpoort, vande Westpoort, ende vande Oostpoort
voor hun nyeuwe jair na ouder gewoonte" eene kleine ver-
eering te doen ^).
Het geestelijk en wereldlijk recht was voorts streng ge-
scheiden en ieders gebied bepaald. Een priester, voor eene
wereldlijke rechtbank geroepen, moest zich eerst verbinden
zich aan dit gezag te zullen onderwerpen en geen exceptie
van niet-ontvankelijkheid te zullen opwerpen of zich op z^n
geestelijken rechter te zullen beroepen. Daarna verscheen
hij met zijn „gecoren voicht", die als taalman, als advocaat
voor hem optrad % Met dat al sproten er ontzaglijke moei-
lijkheden voort uit den naijver tusschen wereldlijke en
geestelijke rechtbanken juist bij gevallen van ketterij. Hae-
resie immers behoorde tot het „forum mixtum", d. i. stond
aan het oordeel van kerk en staat te gader, aan den laatste
omdat zij ook „crimen laesae majestatis*' was. Vandaar
voortdurende botsing met de inquisiteurs, die zich toch al
om plaatselijke rechten weinig bekommerden. Ook de „evo-
catio" leverde bij de ketterprocessen zwarigheid, de dag-
vaarding voor den geestelijken rechterstoel in de residentie
1) In processen van leenrecht gold het niet.
2) Vroedschapsresoltttieboek op 16 Febr. 1568.
3) Tresor, rek, boek, 1525, fol. 29 env. (14 Juli) 43 en v. (9 Sept. en
sparsim) en uitvoerig in hoofdstuk I.
4) Tresor. rek, boek, 1526, fol. 55 v.
5) Nortier, a. w., blz. 88, 90 vlg. Blok, Stad, I, 229.
ÖTLEIDING. 1^
van den bisschop. Zij werd aldus overwonnen, dat de bis-
schop zijne gedelegeerde rechters zond naar de woonplaats
der ketters. Vandaar dat wij de namen dier heeren vaak
in de stadsrekeningen vinden, ook te Leiden, onder den
post van den hun geschonken wijn en bereiden maaltijd^).
Rechtsdagen waren te Leiden vooreerst de poortdingen,
viermaal 's jaars t. w. 's Maandags na St. Pontiaan (14 Januari),
na Beloken Paschen, na St. Jacob (25 Juli) en na Aller-
heiligen, telkens gedurende drie dagen. Doch sinds 1508, bij
het toenemen vooral van burgerlijke zaken, dong de schout
nog bovendien 's Maandags en Vrijdags, behalve op markt-
en heiligedagen ^). Orlers heeft ons de beschrijving bewaard
van eene crimineele rechtspraak, zooals zij althans nog on-
middellijk vóór den aanvang onzer periode geschiedde, met
dien breeden omhaal van ceremonieel, met die plechtige
vragen en antwoorden, waarbij op de juistheid der over-
geleverde formuleering alles aankwam en waarin de Oud-
germaansche rechtspraak voortleefde. „lek vraag u een
vonnis, schepen (b. v. Heynrick van Alcmade) of ick also
goettijts ben gaan sitten voor den middag, dat ick recht
mach doen van mijns ghenadighen Heeren we^en vanden
hoochsten rechte, van doode, van moort, van manslijf en
voorts van al dat van den hoochsfen rechte is te doen?"
Dan de schepen: „ick wijs voor recht, dat ghij, heer schout,
goettijts zijt gaen zitten." Zóó worden een aantal vragen
gedaan over tijd en plaats, het oude „hegen van het
ding" % om vast te stellen dat het is „de tijd en de dag
bij klimmender zonne, de plaats en de plek onder hoogen
hemel en groen geboomte" ^). Een andere reeks dient om
aan te toonen, dat de schuld gebleken is. "Waarna 't vonnis
wordt geveld. Naar schuld of onschuld behoefde geen
onderzoek te worden ingesteld: aan het eigenlijk proces
1) Verg. nog De Hoop Scheffer, Geschiedenis der kerkhervorming in
Nederland, 1873, blz. 199 vlg., 201 vlg., 222, 228.
2) Fruin, Verspr. Geschr., I, 89 noot 2.
3) Orlers, \a, w,, blz. 37 vlgg. Verg. Fniin, a. w,, I, 84 vlgg. Grimm,
Rechtsalterthümer, S. 813. Fruin, Dingtale van Dordrecht, I, 361.
4) B^ klimmender zonne, door mr. S. Gratama en dr. L. Knappert,
1895, blz. 47 aant 26.
20 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
ging de instructie vooraf. Het ter tafel brengen van het
corpus delicti, b.v. van het lijk des verslagenen of, sedert
de 15de eeuw, symbolisch alleen de afgehouwen hand, kwam
in ons tijdperk niet meer voor. Volgens besluit van 4 Mei
1509 was deze gewoonte als ,,onnatuurlick, onredelic ende
oock den vrienden van den doden seer verdrietelic" afge-
schaft en vervangen door „scepenbrieven nemen" als be-
wijs ^). Trouwens bij ketters kwam dit niet te pas : zij had-
den geen moord op hun geweten.
Over de straffen, volgens het toen heerschend recht toe-
gepast, kunnen wij in ons bestek kort zijn. "Want voor ketters
bestond wezenlijk alleen de doodstraf, t. w. verbranding,
ophanging, verdrinking of levend begraven worden. In den
beginne toen % 't gerecht meer geneycht (was) totgraciedan
tot strengheyt", zijn sommigen er af gekomen met meèwan-
delen in de processies, over welke ommegangen wij hier-
onder het noodige zeggen zullen. Verbanning was voor 't
overige eene zeer gewone straf. Aanvankelijk mochten die
van Leiden slechts verbannen buiten de stad en Rijnland,
Haag en Hagerambacht, sinds 1393 ook uit Holland en 2^e-
land '). Bij deze verbanning werd het aantal jaren nog soms
door het werpen met dobbelsteenen bepaald ^), herinnering
klaarblijkelijk aan het oude godsoordeel. Veelvuldig komt
ook het opleggen van een bedevaart als straf voor, schoon
in onze periode al afnemend. Voor de periode 1370 — 1435
zijn merkwaardige cijfers verzameld door Mr. Overvoorde *).
Wij zullen deze straf nog zien toepassen en herinneren er
1) Hamaker, a. w,, blz. 319.
2) Privilege van hertog Albrecht, do. 12 Juni 1393 bij Van Mieris,
Groot Charterboek, III, 597.
3) Jan Wouter Pieter Paddekensz. werpt voor *t raadhuis met ^twie
taerlingen" zes oogen: „ergo ses jairen wter stede te blij ven up meer-
der correxie". Correctieboek op 7 Maart 1526.
4) Het blijkt, dat bedevaartplaatsen stiigeiide of dalende reputatie
genoten, als b.v. St. Jacob de Compostella in Galliciè; dat verre
plaatsen tot de uitzonderingen gingen behooren; dat de straf hoe lan-
ger zoo meer facultatief werd gesteld of werd uitbesteed (maar niet
altijd, want soms staat er uitdrukkelijk bij: „mit sijn selfs live") of
ook conditioneel werd opgelegd. In 't geheel vond mr. O. voor de in
den tekst genoemde periode 370 bedevaarten.
INLEIDING. 21
aan, dat de beschuldigde ter plaatse aangekomen boete
moest doen door vasten, bidden, zelfkastijding en daarna
van den pastor loei een bewgs ontving, dat hij inderdaad
dddr geweest was. Van zulk een „betoech*' hing het dan
af, of de bedevaart als inderdaad geschied werd be-
schouwd.
Eene plek van beteekenis in het Leidsche rechtswezen
was de Blauwe Steen, juist op de grensafscheiding der oudste
stadskwartieren gelegen, in het midden der Breestraat tus-
schen Maarsmanssteeg en Pieterskerkkoorsteeg. Hier, „upten
blawen stien", had o. a. de plechtige ontpoortering plaats.
Hier ook, „infamis furca, quae supra caeruleam petram in
lata platea haud procul domo civica erecta erat", en die
het lijk droeg van Musius, door Lumey's soldaten aan den
avond van den IQden December 1572 opgehangen, zooals
wij te zijner plaatse nog zullen zien ^). Reeds in 1316 ge-
noemd, is de blauwe steen, bij den aanleg van de paarden-
tram, onder den grond gestopt ^). Gelijk lot wedervoer, reeds
vroeger, aan den Rooden Steen, op de Haarlemmerstraat
bij de Donkersteeg, waar de baljuw van Leiderdorp eenmaal
recht sprak *). De kaak was aangebracht tegen den gevel van
der stede huis, zooals nog op de kaart van 1578 te zien is;
in 1663 werd zij weggebroken, toen de zeden zich tegen de
straf der tepronkzetting aankantten. Eene andere zeer ge-
wone straf was nog het dragen van der stede tonne, een
houten rok met een gat om het hoofd door te steken. Of
ook, men droeg der stede steenen door de stad langs een
bepaalden weg. B.v. „wat wive die onderlinghe scelden %
1) Het gansche verhaal in Francisci Dnsseldorpii Annales, uitg. R.
Fruin, 1893, p. 116-124.
2) Verg. nog Orlers, blz. 35. Norticr, a. w., blz. 16 en 85. Pleyte,
a. w,, blz. 17.
3) Over den Blauwen Steen te Nijmegen zie Geldersche volksalma'
nak, 1850, blz. 55 vlg.
4) Voor kijfachtige vrouwen was dit de gewone straf. „Item soo wat
^vrouwen bij den haijre toogen malcanderen off vochten of malcande-
^ren staecken of bloet rijtsden, die souden den steen draegen . . .*' Keur
van Honsholred^k, art. 32, geschr. 1572, maar vroeger opgesteld. Copie,
legaat De Fremery, Bibl. Mij. Ned. Letterk.
i2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.*
dat men betughen mach ter waerheit, die zullen draghen
den stien van den blawen stien up te nemen ende te dra-
ghen an der ameyde (d. i. de slagboom voor een stadspoort)
dair si naest wonende is ende weder an den blawen stien,
of der stede 12 st. geven" % ,,Het tuig bestond in een
vrouwenaangezicht met uithangende tong, daaraan een maal-
slot, alles van steen gemaakt en vrij zwaar, soms wel een
vijfden-twintig pond"^.
Bij het onderzoek werd van de p^nbank ruim gebruik
gemaakt, maar schepenen moesten den schout verlof geven
de tortuur toe te passen, vóórdat aldus werd geëxamineerd ').
De p^niging geschiedde in den pijnkelder op Gravensteen %
Bij Brandt en Bor hooren wij van eene „oude gewoonte" te
Leiden, dat niemand ter dood mocht worden gebracht, die
zijne misdaad niet buiten torture had beleden ^). Inderdaad
leest men telkens in de sententién „bekent buyten pgneen
bande van ijseren", maar de gewoonte was niet bepaald
Leidsch. Ook de tijdgenooten hadden reeds oog voor 't on-
rechtvaardige der pijnbank, zooals uit een merkwaardig
Leidsch getuigenis van 't jaar 1546 blijkt. In dat jaar n.1.
op den S^ten Januari reisden Jacob Comelisz, Gorter, Jacob
Jansz, van der Graft, schepenen en Jacob Deyman, secretaris
van Leiden, naar Den Haag „omme aldair mit M. H. H. van
„den Raide en anderen te consuleeren alsoe enige delin-
„quenten bij den schout alhier gevangen wesende in torture
„confesseeren 't geen men van henluyden begeert te weten
„en comende buyten banden van ijsere onder den blauwen
1) Hamaker, a. w,, blz. 34 (1406). In eene keur van 9 Maart 1475
staat „ende te dragen an der poorte toe", Hamaker, a.w., blz. 221.
2) Gittée in „Oude rechtszaken", overgedmkt uit de Vïaamache
kanatbode, 1898, blz. 21.
3) B. V. in zaak van Barbara Ruttendr. in Leidsche] rechtsbronnen,
blz. 366.
4) Vermeld o. a. in 't vonnis van Bouwen Toosten, alias *t kind van
Dicxmuyden, Crimineel Sententieboek van de schepenbank op 9 Januari
1546. Voorts in 't geding tegen den nog te noemen Adriaan Comelisz.
in Bibh Ref. Neêrl, II, 208. Te Leeuwarden had men den „pijnich-
thoren", aldaar blz. 93.
5) Brandt, Historie der Reformatie », I, 1677, blz. 495. Bor, Historie
der Nederlantsche oorlogen, uitg. 1679, I, 267 vlg. uitvoeriger.
INLEIDING. 23
„hemel negeeren ende ontkennen al *t selfde ..." ^). Men
zou zeggen, dat zulk eene uitspraak de bewijskracht van de
pijnbank voor goed had moeten doen verwerpen, maar ieder
weet, dat men haar nog lang, zij 't niet zonder protest, zou
gebruiken *). Over de toepassing van de pijnbank door de
inquisiteurs op de ketters zullen wij later te handelen heb-
ben. Een groot aantal bijzonderheden vindt men bijeen in
het „Offer des Heeren" opnieuw uitgegeven door dr. S. Cra-
mer^). Men weet niet of men zich meer verontwaardigen
zal over het helsch vernuft in het uitvinden der martelingen,
dan wel verwonderen over de standvastigheid der marte-
laren *)f die bijkans zonder uitzondering, als Jeronimus Se-
gersz., roemen mochten, dat zij trots hevige pijniging geen
namen noemden ^).
1) Tresoriers rek, boek op datum, fol. 22 r.
2) Van de pijniging van Gerbrand Mokkema en Gemme Juwsma te
Leeu^warden, 1508, zegt een later schrijver terecht, dat „zij als de
pijnigers 't maar begeerd hadden, wel beleden zouden hebben, dat
zij Abel vermoord of Salomons tempel aan brand gestoken hadden".
H. V. R., Oudheden van Vriesland, 1723, II, 522. Op welke wijze Sonoy
een aantal vagebonden (kalissen) pijnigde om getuigenis te verkrijgen
tegen Nanning Coppensz. c. s. leert ons Bor, a. w,, uitg. 1679, 1, 625 vlgg.
Over het misbruik van de pijnbank bij het geding tegen de 16 room-
sche burgers van Goch, zie Acquoy, Jan van Venray, 1873, blz. 199 vlgg-
en blz. 201 noot, waar als bestrijders van de pijnbank worden ge-
noemd Dwinglo in Verantwoordinghe, blz. 110—184, Joannes Grevius
in Tribunal reformatum. Verg. ook Duker, Gisbertus Voetius, II, 1, 44
noot 1. Voorts de „Brief van weegen de Rem. predikanten geschre-
ven . . . over de grouwelicke conspiratie tegen ... de Prince van Oranje
bij Brandt, a. w,, IV, 966 vlg. en over de pijnbank blz. 969 vlg. Zie
ook Sax, Carolus Niëllius, blz. 168. Nog dient genoemd David Jonktij s,
„artsenij -geleerde" en oud-schepen van Rotterdam met zijn De ptfn-
bank wedersproken en bematigd, 1651, dienende „om de tastélijke on-
billijkheid en blijkelijke onzekerheyd van de zake, de stijlen van de
pijnbank af te zagen." Over het gebruik van de pijnbank nog in 1788
bij het proces tegen Maria "W^chtler te Hamburg, zie Mitth, des. Ver,
ƒ Hamb. Gesch., XXHI, 1903, S. 349 ff.
3) In Bibh Ref, Neerl., II. Verg. mijne aankondiging in Nedert, Spec-
tator, 1905, blz. 58—61 en 66—68.
4) Slechts Assuerus van Gheemont, verbrand 22 Januari 1552, gaf
op de pijnbank geloofsgenooten aan, Bibt, II, 152 noot 3 en blz. 184.
5) Aldaar blz. 167. Zie voorts voor den aard der pijniging aldaar
blz. 203, 208, 210; 344; 388 en vooral 389; 396 en vooral 406 vlg.; 442;
478 noot; 532; 538 noot en vooral 540; 568; 655 vlgg. Gelijk de beul
24 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Ten slotte moeten wij voor een oogenblik de Leidsche
gevangenissen binnengaan, waarin immers ook een groot
aantal ketters gelegen hebben. Er zijn er, die beweren, dat
gevangenisstrat in den zin van berooving van vrijheid nog
op 't einde der middeleeuwen niet voorkomt. De gevangenis
zou dan louter gediend hebben tot bewaring gedurende den
t^d, dat het onderzoek duurde of tot gijzeling. Dit gevoelen
wordt door wat onze bronnen opleveren niet gesteund.
Maar, schoon voor de rechtsgeschiedenis van beteekenis,
heeft de zaak voor ons geen dadelijk belang. Want, hoewel
er o. a. in het middeleeuwsche Vlaanderen ketters „hun levens
daghen lanc inden carcker bliven" moeten, of hier in 't
Noorden „ad perpetuum carcerem" veroordeeld worden —
in onze periode werd op de aanhangers der gereprobeerde
religie geene gevangenisstraf toegepast: voor hen was de
gevangenis louter plaats van bewaring t^dens den duur van
het onderzoek, een duur trouwens, die vaak lang genoeg was.
Hoe anna 1525 eene gevangenis, nog wel van den Hove
van Holland, er uit zag, leert het „Martyrium Joannis Pistorii
Woerdenatis" door Willem Gnafeus, den schrijver ook van
een uiterst schoonen ziekenspiegel. Het „Martyrium", waar-
van ook eene Nederlandsche bewerking bestaat, werd in 1528
geschreven, in 1546 gedrukt. Wij lezen daar hoe Jan de
wijn kreeg, om zich door een goeden dronk te sterken, zoo gaf men
den gepijnigden zalf om hunne wonden bestrijken. Verg. Kameraars-
rek. van Zwickau in Neues Archiv /Ar Sdchs, fieach,, XXV, 1904, S. 49.
Voor de pijniging en executie van Jacob Jansz. de Coster werd den
12den Augustus 1524 betaald : de onthoofding 4 jB 4 st., 2 maal tortuur
2 jB 16 st., voor 't lijk in 't klooster dragen 3 st., den doodgraver 8 st,
voor de baar en het blok 14 st., voor één kaars 7 st., maken van het
schavot 2 st., voor *t zand 3 st, wijn voor de monniken (die den ge-
vangene op het schavot vergezelden) 7 st., voor 2 stoop wijn voor
dezelfden toen zij de biecht hoorden 12 st, „betaelt van coerden als-
men die coster pijnde'' 4 st. Corpus Inqnia,, IV, 286. Verg. ook de
tarieven van den beul van Brugge in Cannaert, B^dr, tot het Oud-
vlacansche Strafrecht, 3de uitg. In 1380 kostte te Utrecht eene ont-
hoofding 4 jl, ophangen 2 jB, een oor af snij den JIO st. Uit eene mede-
deéling van Mr. N. G. Picrson i. d. verg. v. d. Mij. d. Ned Letterk.
2 December 1904. Voor de waardeering dezer prijzen verg. men ze
met die van de voedingsmiddelen, eene kip 5 st. in 1558, een pond
rundvleesch 1 st. in 1536 enz. Zie b.v. Rekeningen van de gilden van
Dordrecht, uitg. Mr. J. C. Overvoordc, 1895, blz. 219 vlgg.
INLEIDING. 25
bakker eerst eenige dagen in de boeien in de rechtzaal zelve
bewaard wordt. Daarna in de gheyool „op die planken son-
„der stroo oft beddinghe ende (de gevangenen) eten daar
„anders niet dan dat hun die goede lieden brenghen in ael-
„missen bij den doren, want wij en sijn niet schuldich hem
„yet te beschikken dan water ende broot .... Daer is veel
„vuyls dincs ende ruyckt daer seer qnalicken van onrey-
„nicheyt .... daer leyt een dootslagher ende een ander mis*
„dadigh mensch ....'* ').
Te Leiden kwamen gevangenen op Gravensteen. Het ge-
bouw, d. w. z. het tegenwoordige middenstuk, dagteekent in
zijne oudste gedeelten al van vóór 1200. Oorspronkelijk ge-
vangenis van den graaf, gaat zij in 1463 van hem over aan
de stad, terwijl nu èn baljuw èn schout daar hunne gevan-
genen mogen bewaren en de cipier benoemd wordt door
den graaf. De inrichting der gevangeniskelders, thans nog
over, kimnen wij ons moeilijk te barbaarsch denken. Er is
uit het midden onzer periode, 14 Maart 1554, eene vroed-
schapsresolutie, die voor den toestand teekenend is: „Is
„voorts geopent hoe dat de gevangenisse deser stede seer
„onbequaem is voir de gevangenen dye men nyet bewaren
„en mach off men moet dye continuelijcken inden stock setten
„daer duer altemet het vuur gescapen is inde beenen te
„coemen als men dese yedt lange houden moet. Soedat
„deselfde gevangenisse is meer een tormente ende een pijne
„vande gevangenen dan tot bewaernisse van deselfde."
Met medewerking van den baljuw van Rijnland en terwql
de stad 7» ^^^ bijdragen, werd tot de verbouwing be-
sloten, die twee jaar later gereed was^). Op het plein vóór
de gevangenis werden de door de stad veroordeelden ter
1) Bihl. Ref, Neerl, I, 137. Frcdcricq, Corpus etc, IV. 406—496. De
woorden over de gevangenis aldaar blz. 463, 485. Verg. R. Fruin, a. w,,
Vm, 295 vlgg. Zie ook „Het 's Gravenhaagsche tuchthuis", door mr. F.
M. J. Koek in Haagsch Jaarboekje voor 1903, blz. 193 vlgg. Leerzaam
zijn ook de platen van Jan Luyken in Van Braghts Bloedig Tooneel
sparsim.
2) Vroedschapsresolutieboek op 14 Maart 1554. Van Mieris, a,w., II,
383, 385 zegt, dat alleen vergrooting het doel der verbouwing was..
Over de behandeling van de gevangen ketters zullen wij later, puttend
o. a. uit dé cipiersinstructies, uitvoerig spreken.
1
26 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
dood gebracht, het tegenwoordig Gerecht, toen nog door
water omgeven, terw^l de huizen aan de Moskadelsteeg
nog niet bestonden. Het schavot had aan de hoeken vier
steenen leeuwen ; in 1672 is het weggenomen % Dit schavot
droeg in den volksmond den naam van Schoonverdriet, maar
de desbetreffende uitdrukkingen zijn onduidel^k en laten ook
ruimte voor de meening, dat de gansche gevangenis dien
sarkastischen naam droeg. In het jaar 1535 na het weder-
doopersoproer heet het: „Nyemant en come roepen omtrent
de gevangenisse totten gevangenen, die op schoenverdriet
liggen" *). Toen een dertigtal jaren later Comelis Claesz.
goudsmid als voogd van de onmondige kinderen vanwqlen
Jan van Berendrecht een erf verkocht aan de stad voor
90 £., heette het in de stukken : „een erf gelegen bij 't vangen-
huys genaemt schoonverdriet" '). Zoo is er sprake van Jan
Pietersz. en enkele anderen, die vier dagen moeten liggen
„op Schoonverdriet^). Desgelijks zekere Stamelde Heyn').
Maar evenzeer komt de uitdrukking voor: „inde gevange-
nisse en op schoonverdriet" *). Daar wordt dus tusschen
beide plaatsen weder verschil gemaakt. Daarentegen luidt
het in de correctieboeken herhaaldelijk: „der stede vange-
nisse genaemt schoenverdriet^). Van Mieris noemt alleen
de openbare gerechtsplaats Schoonverdriet^). Ik vermoed,
dat de volksmond eerst het schavot-alleen zóó noemde en
dat allengs de naam op de gansche gevangenis overging.
Als gevangenis dienden voorts sommige torens der stads-
wallen, in 't bijzonder Eversteen en de Pelikaan*). Het
1) Van Mieris a. w,, II, 381. Pleyte, a. w., blz« 34.
2) Aflezingshoek op 11 Febr. 1535, fol. 43 v.
3) Tresor, rek. boek, 1562, 11 en 27 Augustus, fol. 37 r. en 42 v.
4) Tresor, rek. boek, 1526, fol. 48 r.
5) Tresor. rek. boek, 1527, iol. 50 v. en 51 r.
6) Tresor. rek. boek, 1530, fol. 53 v.
7) B. V. Correctieboek op 25 October 1529, 19 Juni 1532.
8) Van Mieris, a. w., II, 381.
9) „De noorthouc van thuys van Jan v^n Hout, aan tNoorteynde te
„meten tot aen den toom gelegen bezayden de Witte poort van outs
„genoempt Eversteyn*'. Ordonnantie opi w^den van de Wateren, 26
Juni 1586. Leidsch Archief sub no. 2684. De Pelikaan bij Orlers, a. w.,
blz. 80, no. 17.
INLEIDING, 27
verbaast ons niet, dat toen Dirk Joostensz snijder en Kerstant
Klaasz. van Noorde werden veroordeeld tot eene bedevaart
naar O. L. Vr. ten Inzeel ,;ende nyet weder binnen Leyden
te comen dan mits der stede eerst te betalen elx 10 stuivers
ende zouden alsdan optie hebben of sijluyden wilden betaelen
elx die voorz. 10 st. off te water en te broode te willen gaen
liggen vier weken lanck op de pelicaen . . ." het verbaast
ons niet, zeg ik, dat zij toen de betaling van de tien stuivers
kozen ^).
Ons rest nog te spreken van het kerkelijk en godsdienstig
leven, zooals het onder roomsche bedeeling in de 16de eeuw
zich te Leiden voordeed en te midden waarvan de hervorming
zich omhoog heffen zou.
Er waren hier drie parochies, St. Pieter (de oude stad ten
Zuiden van den Rijn en een deel van Leiderdorp en Zoeter-
woude); St. Pancras (de Waard tusschen O. en N. Rijn,
behalve de huizen aan den voet van den Burg, die tot
St. Pieter behoorde, en Leiderdorp ten O. van de Mare);
O. L. Vrouweparochie (de stad ten N. van den Rijn). St. Pieter
was de oudste en hare kerk werd in 1121 gewijd^). Dit
kleine gebouwtje werd in 1339 vervangen door eene aan-
zienlijker kerk, sinds meermalen vergroot^). St Pieter stond
onder de kommandeuren van de orde der Duitsche Heeren,
van wie in onze periode voorkomen Joris Florisz. van Maer-
lant tot 1525, Albrecht Snellaert, gest. in 1546, Joachim
Jansz. gest. 6 November 1566, Arent Dirksz. Bockenberg,
gest. 1592^). De kommandarije dezer Duitsche Ridders lag
aan de Zuidzijde der kerk, later een deel van de Heeresteeg,
met de kerk verbonden door een uitbouw met galerij (een
„seventair*' ; sinds 1417). In den aanvang van ons tijdperk,
1512, trof de kerk de ramp van het instorten van haren
1) Treaor. rek. boek, 1542, fol. 22 r.
2) Orlers, a. w., blz. 92 vlgg. Batavia sacra, II, 250.
'S) Over de bouwperiode 1398—1428 zijn door mr. Overvoerde uit de
rekeningen van die jaren een aantal bijzonderheden aan 't licht ge-
bracht in B^'dr, v. d. Gesch. v. h. bisdom v. Haarlem, 1905, blz. 61—144.
4) Orlers, a. w., blz. 102. Oudheden van Roland, h\Z. 49 vlg.
28 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
toren % die niet meer werd herbouwd ^. Als door een wonder
kwamen er geen menschen bij om *). Ook het orgel bleef
gelukkig gespaard, maar werd daarna deerlijk gehavend bq
de kerkplundering op 26 Augustus 1566^). De Uok echter
ging bij den torenval verloren, waarom het volgend jaar
1513 eene nieuwe gegoten en in een afzonderlijk Uokke-
huis opgehangen werd. De diameter was 5 voet 9 duim,
de omtrek op het breedst 2i6^lf. In den bovenrand stond
„Salvator heyt ie, den Hagel ende alle quaet weder ver-
drijf ie, levenden en dooden luy ie, "Willem Moes ende
Jasper sijn broeder maeekten mij int jaar ons heren
MCCCCCXm" *). Maar het klokhuis was voor die last veel
te „deyn ende eranek", waarom eene ordonnantie op het
voorziehtig luiden en beieren noodig bleek % De oude Uok
werd later voor 435 karoli guldens en 15 st. als 4150 pond
klokspijs aan de stad door kerkmeesteren van St. Pieter
verkoeht „omme tot profijt ende defensie deser stede daervan
gemaeet te worden zekere metalen stukken ende bosehen" ^.
Voor onze Leidsehe martelaren was St. Pieter de belieha-
ming van de roomsche superstitie. In het „liedeken van
Mariken ende Anneken" zou het later luiden (als zij voorb^
St. Pieter werden gevoerd):
„SiJ ginghen sonder beswaren
Voorbij de Babelsche hoer.
O cuyl der moordenaren
Sprac sij, o duyvels choer.
Schouts knecht sprack: wilt mij seggen
1) Orlers, a. w,, blz. 95. Ad. Mulder in Bnllettn v. d, Ned, Oudh, Bond,
1903/1904, blz. 57—84.
2) De bisschop van Utrecht, Frederik van Baden, gaf in 1513 aflaat-
en boterbrieven uit aan hen, die tot den wederopbouw van den toren
de behulpzame hand zouden willen bieden, hun belovende, dat zQ
tot Palmzondag zuivel zouden mogen eten, Matthaeus, Analecta veteris
aevi, V, 862 en Kist eU Rooyaards, Archief, I, 1829, blz. 187 en noot 50.
3) Aflezingshoék A, fol. 32 v.
4) Vandaar 1639—1641 de bouw van het nieuwe orgel. Archief voor
kerkel gesch,, X (1840) blz. 282, noot 135. Over de organisten onzer
periode zie Blok, Stad, II, 299.
5) Losse aanteekening in het stadsarchief.
6) Aflezingshoék A, fol. 50 r., op 19 October 1515.
7) Tresor rek. boek op 19 December 1542. Oyer het portaal aan den
westergevel, Leidsch jaarboekje, 1904, blz. 155—160.
/
INLEIDING. 29
Hoe spreekt ghij so hooien woort?
Doen ginck sij hem wtleggen
/ Patter menich siel wort vermoert" 0.
Het St. Pancras-kapittel werd 27 Ocltober 1366 door Jan
▼an Vairenburg, bisschop van Utrecht ingesteld, de kapel
op het Hoogeland was al in 1315gewijd^) Af hankelijk eerst
van de kerk te Leiderdorp, werd deze laatste op hare
beurt aan St. Pancras ondergeschikt. Aan den bouw van
onze tegenwoordige kerk, meesterstuk van middeleeuwsche
architectuur, werd in 1377 begonnen ^) en het koor in 1381
voltooid ^). Zij bekleedde in onze stad eene eervolle plaats
naast St. Pieter, maar het kapittel was zeer onderworpen
aan den Utrechtschen bisschop, die den proost benoemde,
welke op zijne beurt den pastoor van St. Pancras en den
vicaris van Leiderdorp aanstelde *). Deze proosten moesten
te Utrecht wonen ; in onze periode werd' het ambt bekleed
door Nicolaas de La vennis tot 1517, Adriaan Ram tot 1518,
Amelis van Suylen tot 1554, Bucho van ^ontzema tot
1563, (toen hij abdiceerde, gest. 1594), Roelof Muylert tot
1568, Maximiliaan van Waeskappel tot 1583 ^). Op de helft
van ons tijdvak, in 1545, was de kerk nog voor een deel met
riet bedekt, zonder dat er geld was om een dak van leien
te leggen. Om het brandgevaar besloot toen de regeering
kerkmeesteren met vijf pond groot vlaamsch „tot een gra-
celicheyt^' te gemoet te komen ''). Acht jaar later kon men
niemand vinden om de kosterij te bedienen, tenzij tegen
1) Uit «Een lietboecxken vanden Offer des Heeren" n^ 6 in Bihh
Ref. Neerl, U, 527.
2) Batavia sacra, II, 253. Overvoorde in Bffdr, Gesch, bisd. Haarlem,
1904, blz. 328, 331. Blok, Stad, I, 61. 285 stelt de oprichting 14 Aug. 1366.
3) Fniin, a. w,, I, 66 noot 1.
4) Pleyte, a, w., blz. 41. Onder de oudere schrijvers heerscht te dezen
opzichte verachil. Van Leeuwen b.v., Korte Beschr, v. Leyden, 1672,
blz. 49, laat den bouw beginnen 1300. Het is echter voor ons doel
onnoodig op dit vraagstuk in te gaan.
5) Deken van de kanunniken van St. Pancras is o. a. geweest die
Petrus Brunus, die te Leiden op den Burg woonde en geprezen wordt
als «vir singulari eruditione et doctrina legumque et canonum longe
peritissimus." Bij De Hoop Scheffer, Kerkhervorming, blz. 33.
6) Orlers, a. w,, blz. 112. Oudheden v. Rffnland, blz. 95.
7) Vroedschapsresolutieboek op 16 Sept. 1545.
iO HERVORMING BINNEN LEIDEN.
kwijtschelding Tan de pacht of althans verlichting daarvan %
natuurlijk om de geringer wordende inkomsten.
De derde kerk, aan Onze Lieve Vrouwe toegewijd, be-
hoorde eerst onder de pastorie van Oegstgeest. In 1330
stond er al eene kapel, naderhand tot parochiekerk ver-
heven en van Oegstgeest afgezonderd, met toestemming van
de abdisse van Rqnsburg *). In 1365 werd z^ opnieuw gewqd.
Z^ stond aan de tegenwoordige Brandewijnsteeg, waar nog
hare muren te zien zijn en werd na het beleg "Walenkerk.
Ter plaatse waar thans de kerk staat van O. L. Vr. Onbv.
Ontv. lag vroeger eene brouwerij').
Behalve de daareven genoemde pacht hadden de kosters,
volgens besluit der stadsregeering d^ 14 Februari 1509, die
blijkbaar van meening was, dat het lijden kon, nog meer
uit te keeren. Die van St. Pancras brachten aan het klooster
MariCnpoel op 20 £ voor onderhoud van den weg en nog
8 £, die dat convent ontving van de Lat^nsche school^),
voorts 10 £ voor het zangkoor, „tonser vrouwen". De koster
van O. L. Vr. op zijn beurt betaalde de 4 £ pacht der
school aan de deputaten van St. Pieter *), 4 £, die de stad
placht te betalen „tot hulpe tvrouwenspul wt te brengen"
(d. i. bij de processie beeld en sieraden der H. Maagd buiten
in den stoet te brengen), 5 £ 6 st 8 d. aan „Sint Anthonii
casse als die tot leyden comt" (d. i. om aflaatgelden in te
zamelen, zooals wij [nog zien zullen). De overkoster van
1) Vroedaehaparesohüieboék op 1 Maart 1553 en 14 Maart 1554. In
1506 echter was St. Pieter in de minderheid. Toen werd hare kosterij
voor 66 pnd., die van St. Pancras voor 75 pnd., die van O. L. Vr. voor
33 pnd. verhuurd. Overvoorde in Bffdr. Gesch, bUd. Haarlem, 1905,
blz. 64, noot.
2) Ottdh, V. Rf/nland, blz. 165 vlg.
3) Pleyte a. w., 53.
4) De geheele pacht der Groote School bedroeg 14 B t. w. aan de
deputaten van St. Pieter 4, aan de zevengetijdenmeesters 2, aan de
nonnen van Mariènpoel 8. Tot 1458 waren deze laatste betaald door
den rector, daarna door de stad. Plaatsen daarvoor in mijn art. over
de Groote School in Leidsch Jaarb,, 1904, blz. 106 noot. Sinds 1457
intusschen was die pacht gedaald tot op 12 £(/. a.p., blz. 138) en waren,
volgens de keur in den tekst, sinds 1509 de 8 ;8 voor de nonnen te
Poel op den koster van St. Pancras overgegaan.
5) In noot 4 genoemd.
INLEIDING. 31
St. Pieter had 20 £ op te brengen voor het koor, behalve
de 20 die hij reeds ambtshalve en van ouds daarvoor had
te betalen, terwijl de 2 £, die de school had op te brengen
uan de zevengetijdenmeesters door de stad ook ten laste
van genoemden koster werden gebracht ^). Eindelijk had
de stad nog eene jaarlijksche bijdrage van 24 £ aan de
observanten voor hun miswijn op Paschen op de schou-
ders van den onderkoster van St. Pieter gelegd^). Is het
wonder, dat de koster van St. Pancras, bij zóó zware lasten
en terwijl, door de verspreiding der nieuwe denkbeelden,
de inkomsten daalden, verlichting van de pacht vroeg?
Alle drie kerken hadden haar broederschappen met eigen
altaar. Want schoon er in Leiden niet, als elders, gilden
bestonden met invloed op het stadsbestuur, waren er toch
ambachten of broederschappen met eigen hoofdlieden of
dekens, onder bescherming van den heilige, aan wiens altaar
de leden der broederschap offerden '). Wij kennen ze 't
volledigst uit een vroedschapsbesluit van 2 April 1513^).
In St. Pieter die van het H. Sacrament, O, L. Vrouwe, de
Vier gekroonden, St. Joris, St. Cecilia, St. Severus, St. Chris-
pijn en Chrispiaan, St. Anna, St Nicasius, Zoete naam
Jezus, St. Pieter en Paulus, H. Drievuldigheid, Drie Ko-
ningen, St. Adriaan, St. Anthonius, St. Nicolaas en St. Ka-
tharina '). In de Pancraskerk die van het H. Sacrament,
St. Pancras, O, L. Vrouwe, St. Michiel, St, Elexius, St.
Franciscus, Drie Koningen, St. Jacob, St. Nicolaas, St. Se-
verus, St. Jeronymus, St. Sebastiaan, Twaalf apostelen,
1) In dezelfde noot genoemd.
2) Deze keur d^. 14 Febr. 1509 bij Hamaker a. w., blz. 285 vlg.
3) Hamaker a. w,, blz. 241—257, 512. Over de H. Kerstmis-broeder-
schap te Haarlem, waarvan Laurens Jansz. koster lid was schreef Jhr.
Mr. A. F. O. van Sasse van Usselt, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1905.
4) Aflezingahoek A, f cl. 35 r. Verg. Van Mieris, a. w,, I, 30. Op deze
resolutie komen wij terug.
5) Deze laatste zusterschap voeg ik bij uit Dodt, Archief, V, 327:
„alzoe die dekanesse ende procuratoerssen in langhe jaren bij mal-
canderen nyet vergadert en zijn geweest .... zoe d* een zoe d' ander
hem absenteerden ende nyet en compareerden, waardoor dat die minne
ende liefde vaii der susterschappe Van St. Katherijnen zeer vergaende
ende minueerende was ..." Rekeninghe 1559—71560.
S2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
St. Rochus, St. Anna, St. Quirinns, St. Aagten en St. Bartho-
lomeüs % In O. L. Vrouwe-kerk eindelijk die van het H. Sa-
crament, O. L. Vrouwe, St. Blasius, St. Jacob en Rochus,
St. Cunera, St. Cosimus en Damiaan, St. Eloy, St. Anna
en St. Jan Evangelist.
De vicarieCn waren talrijk, zooals uit de lijst van al!e
vicarieCn en prebenden in de kerken van Leiden bl^kt^).
Als een bewijs, dat ook Q. L. Vrouwe-kerk het niet ruim
had, herinneren wij aan de geschiedenis van de vicarie of
de kapellanij van de Zijl, in 1209 besproken aan de parochie-
kerk van Leiderdorp. Zij had 14 morgen lands en 2 £ jaar-
lijksche rente. In 1400 nu werd zij in tweeën gedeeld en
de eene helft kwam in O. L. Vrouwe-kerk „omdat de
priesters van O. L. Vr. op hunne inkomsten, die nog gering
en sober waren, niet eerlijk konden leven" %
Over de kloosters diene voor ons doel het volgende.
Vrouwenkloosters waren er elf. „Schagen" van de orde van
St. Franciscus, achter Maredorp aan de thans gedempte
Nieuwe Volmolengracht. Het bestond althans in 1447 en de
nonnen schijnen eene brouwerij gedreven te hebben % n^^
1) Ook deze laatste voeg ik uit andere bron bij, «Bartholomaeus
MHeynricsz, buurman des ambachts van Leiderdorp buiten de Zijlpoort
^is schuldig aan de hoofdmans van St. Bartholomaeus-broeder- en
„zusterschap, die onderhouden wordt bij de warmoeseniers der stede
„van Leyden in St. Pancras'* 5 kar. g^d, rente. Protocol van Leider^
dorp op 1 Sept. 1569, Stadsarchief.
2) Uitgegeven in Bffdr. Gesch. bisdom Haarlem, XV (1888) blz. 71—83.
Batavia Sacra, II, 251 geeft de vicarieèn van St. Pieter en blz. 255 die
van St. Pancras. James de Fremery schreef over Naaldwijksche prae-
benden Maria en St. Nicolaas in St Pancras, voortgesproten uit eene
vicarie die was ingesteld door Gerrit van Raaphorst ridder en Jutta
zijne vrouw, in Archief voor Ned, Kerkgesch,, V, 1894, blz. 63—88.
Over Leidsche vicarieèn vindt men vele aanteekeningen in de kleine
portefeuille, genaamd ^kerkwezen" op het Leidsch archief. Er heeft
ook eene afzonderlijke verzameling van stukken bestaan, betrekking
hebbende op het recht der familie Gaal op de vikarie van St. Apollonia
in de Pieterskerk, in 1491 gesticht door Simon Andriesz. Ik heb die
echter niet gezien. Voorts bij Van Mieris, a.w., III, en Overvoorde
t. p. bijlage V.
3) Oudheden van Rffnland, blz. 177, 278—282.
4) Als herinnering nog onze Schagensteeg. Wij behoeven wel niet
te herinneren, dat ook voor de Leidsche kloosters veel te leeren valt
e-
ie
il
c«
•de
INLEIDING. 33
coude'', aan dezelfde Volmolengracht in de Paradijssteeg, was
in 1429 al bekend en werd kort na 1578 afgebroken. De
nonnen leefden naar den derden regel van Franciscus. Mede
in deze buurt, tusschen Rijnsburgerpoort en Vrouwenkamp,
lag het klooster van „St. Ursula en de elf duizend maagden",
in 1411 gesticht en door Augustijner nonnen bewoond. Later
werd het aan het gasthuis gehecht, en de kapel met het spitse
torentje was nog aan Van Mieris bekend ^). Het klooster
lag aan de Dolhuisgracht, die evenwijdig liep met de Haar-
lemmerstraat en uitmondde in de Mare. Aan deze gracht
lag ook „St. Michaël aertsengeF' voor nonnen van den derden
regel van Franciscus, op het gebied van welk convent huisjes
en eene leertouwerij zijn gebouwd '). Het dagteekende van
1444. „St. Cecilia'' mede aan deze gracht, van 1459, niet
ver van „St. Michaël* *, werd bewoond door arme Augu-
stijner nonnen en later ingericht tot gast- of dolhuis ^).
Nog lag in dit stadsgedeelte het klooster „St. Agnes" voor
Augustijner-nonnen, dicht bij O. L, Vr. keï'k, later geheel
in burgerhuizen verbouwd. Het dagteekende van 1412. Aan
den hoek van het Rapenburg en de Voldersgracht (Lange-
brug) stond „St. Barbara" voor nonnen, levende naar den
derden regel van Francisus, gesticht door Simon van Alke-
made. Naderhand werd het Prinsenhof of „Princenlogement",
waar vorstelijke personen bij voorkomende gelegenheden
verblijf hielden. Aan de Pieterskerkachtergracht verhief zich
„St, Catharina'' van de Augustijner orde. Het bestond althans
in 1414 en werd in 1578 verkocht en tot woonhuizen ver-
bouwd. Op het einde onzer periode, 17 en 18 Juni, 1572,
'jit
h
uit dr. R. C. H. Rdmer's met goud bekroond boek over de kloosters
en abdijen in Holland en Zeeland, 1854.
1) Van Mieris, a. w., I, 116. In het jaar 1538 voerden Willem en
Hendrik van Bronkhorst een proces tegen de superieure van „St. Ursula"
voor den Hoogen Raad van Mechelen over de uitlegging van het testa-
ment van wijlen Willem van Bronkhorst. Processtukken van den raad
van Mechelen, inventaris, no. 288.
2) Een stuk van den grond bleef open plein, Batavia Sacra, II, 258.
3) In 1528 voerden Jan Bisschop en Kornelis de Bock voor den
Hoogen Raad van Mechelen een proces tegen de abdis van „St. Ccdlia"
over de teruggave van goederen behoord hebbende aan jonkvr. Lylia
Bisschop, Inventaris, als boven n^. 286. Nog hebben wij de Ceciliastraat
3
34 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
komen er van dit klooster ongunstige beriditea oaUreat
ongeregeldheden, zooals b. y. dat heer Floris Hey en Joost
van Thol daar dikwijls komen banketteeren en goede sier
maken met de nonnen % Aan het Rapenburg, recht over
de Nonnenbrug, lag het Witte-Nonnen-Uooster naar de roe-
ien van St. Dominicus en gewijd aan Vincent Martyr, het
tegenwoordige Academiegebouw '), De zusters van Rome van
de orde van Augustinus hadden haar klooster op het Rapen-
burg bij de Doelenbrug. Het is het moederklooster van St. Bar-
bara-konvent te Noordwijk, dat dezelfde rechten en wetten
had ^). Aan de Oude Vest vond men het, in 1474 gestichte,
klooster van de grauwe zusters of zusters van Nazareth,
levende naar den derden regel van Franciscus. Zg heetten
ook Clarissen. Na de hervorming werd het klooster tot lepro-
zenhuis ingericht. Maar reeds in 1590 werd dit melaatschen-
hospitaal met het Elizabethsgasthuis vereenigd en de grond
van „Nazareth" betimmerd met de baaihal en vele kleine
huisjes, om de dichte bevolking „het Mierennest" genoemd %
Nog in 1569 hooren wij van een verzoek van de Grauwe
Zusters om vrqdom van imposten, op grond van een oud
voorrecht *).
Ziehier de elf vrouwenkloosters uit onze periode genoemd %
Het getal nonnen was in ons tijdperk voortdurend dalende.
Wij weten dat o. m. uit de tresoriersrekeningen. Want de
nonnen betaalden een hoofdgeld aan de stad van 7 stuivers,
„dair off gaet voir de miswijn en patersdrinckwqn 3 £•'*
1
1) Aldus naar *t getuigenis van Jan Wontersz. Steen, poorter, aan-
teekening zonder vermelding van bron in de portefeuille „kerkwezen",
Leidsch archief.
2) Eene monografie over dit klooster gaf H. G. A. Obreen, in l^eldscft
Jaarboekje voor 1905, blz. 1 — 13.
3) Oudheden v. Rffnland, blz. 603 vlg.
4) Van Mieris I, 123.
5) Resolutieboek van Holland op 19 Augustus 1569 foL 58. Over den
steun van de abdij van Rijnsburg aan de Clarissen bewezen tot den
bouw van een kapel en van een nieuw Sacramentshni^e (1550), zie
Schotel, Abdij van Rffnsburg, blz. 303, noot 33.
6) St. Agatha klooster, waarvan weinig bekend is gaf zijn naam aan
de Sint-Aagtenstraat. Bij van Mieris vindt men tegenover den tekst
t. a. p. fraaie afbeeldingen van de kloosters, zooals zij zich in onze periode
vertoonden. Zie ook aan het einde van dit boek.
INLEIDING. JS
Ten jare 1547 vindea wij dezen post aldus uitgewerkt:
„Grauwe Zusteren 35 personen, Sinte Barbara 25, Schaegen
36, Sinte Agnieten 18, ApcQude 31, Sinte Ursulen 28, Rome
op Rapenburg 39, Sinte Ceciliën 14, Sinte Michiels 29, Sinte
Katharinen 28'' '). Deze Igst, waarop de Witte Nonnen ont-
breken, geeft een totaal van 283 nonnen. Welnu dit cijfer
was voortdurend minderend. In 1514 tellen wij nog 534
nonn^i ^), in 1525 waren er nog 450, in 1542 nog 300, in
1547, zooals wij zagen, 283, in 1556 is het cijfer gedaald
tot 150 '). Natuurlijk is de armoede der stad aan deze om-
standigheid niet vreemd ; toch mogen wij het er veilig voor
houden, dat ook de verbreiding der nieuwe godsdienstige
denkbeelden op deze daling invloed geoefend heeft.
Er was in Leiden één manneklooster, dat van de Celle-
broeders of Alexianen, gelegen aan de naar hen genoemde
gracht. Zij bewezen vooral diensten bij epidemieën door het
afleggen van de dooden en ontvingen den 22sten Januari 1421
van de stad eene keur en belofte van bescherming. Onder
de nieuwe bedeeling kwam in htm gebouw het Staten-
coUege, vulgo Statenbak, voor theologiae studenten ').
Maar ook in de onmiddellijke nabijheid van de stad lagen
kloosters, met sommige waarvan wij in onze geschiedenis
herhaaldelijk in aanraking zullen komen. Dicht bij de Hooge-
woerdspoort lag het befaamde klooster der Minrebroeders,
van wie de vroedschap zich ter beteugeling van de ketter^
veelvuldig bedienen zou. Het was in 1445 overgedragen
aan de Observanten, eene orde, die de hervorming der
Franciscanen beoogde ^). In den regel waren de minrebroeders
rechtzinniger dan de Augustijners, ofschoon ook onder hen
ketterij voorkwam ^) Daar de Hoogewoerdspoort vóór de
1) Tresor, rek. boek, fol. 10 v., 11 r. In de Informacie enz, van 1514,
blz. 237 staat nog „dat hoeftgeld van den susterhuysen" op 4 st. tot
een bedrag van 106 £ 13 st. 11 d. wat een aantal geeft van 534 nonnen.
2) Verg. nog Blok, Stad, U, 219. De tresoriersrekeningen over 1549—1555
ontbreken.
3) Uitvoerig bij van Mieris, I, 134—148. Thans de rijschool.
^ Vergel. over deze observantie en het werk van Bemardinus van
Siêna, Moll, Johannes Brugman, 1854, blz. 112—120. Over ons klooster
aldaar, blz. 125.
5) Men denke aan: „Hier beghinnen de sermonen oft wtlegghmgen
36 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
uitlegging van 1659 bij de tegenwoordige Kraaierstraat stond,
lag het klooster even voorbij de tegenwoordige Heeren-
gracht ^).
Bekender nog is „Lopsen" of «Hieronymusdal" met regu-
liere kanunniken, buiten de toenmalige Rignsburgerpoort,
waar thans de Beestenmarkt ligt. De bewoners heetten ook
(wlarom, heb ik niet kunnen vinden) „Idinkerts" *). Ook de
oorsprong van het woord Lopsen zoowel als de stichtings-
tijd des kloosters zijn onbekend. Vóór 1465 valt de inlijving
in het kapittel van Windesheim. Ofschoon niet zonder goede
inkomsten werd het zóó slecht beheerd, dat de broeders
het moesten verlaten en het door Nicolaas van Harderwqk,
prior-generaal van Windesheim, den 19den Januari 1526 aan
het St. Catherina gasthuis der stad werd overgedaan. Bq
het beleg werd het met den grond gelijk gemaakt').
Niet ver van het zooeven genoemde St. Aagten-klooster %
lag ,, Maria Magdalena*' voor Augustijner nonnen ') en weder
wat verder buiten de poort Mariénpoel, eveneens voor Augus-
tinessen, de „susters te Poel'' *). Omtrent het Leiderdorpsche
op alle de Evaligelién vander vasten .... gheprint 1520. Ende ghemaect
bij den devoten pater broeder Nidaes Peeters minrebroeder en goar-
diaan." Over het diep godsdienstig, echt evangelisch boek van dezen zeer
hoogstaanden man zie De Hoop Scheffer, Kerkhervorming, blz. 117— 13S.
1) Als herinnering nog ons Broedertjespad.
2) Orlers, a. w,, blz. 121.
3) Verg. Acqnoy, Klooster te Wïndeaheim, 1880, m, 147—149, waar
ook literatuur over *t onderwerp gevonden wordt. Acquoy zegt, dat
de plaat van Lopsen door C. Brouwer slechts voorkomt in het ex. van
Van Mieris, dat zich in de bibl. van de Mif. der NederL Letterk. be-
vindt. Doch ook o. a. in mijn exemplaar komt het plaatje voor (1, 130)^
4) Boven, blz. 34 noot 6.
5) Op de auctie-Alberdingk Thijm in April 1890 en daarna bij Fred.
Muller in Februari 1897 is verkocht: «Hier beghint dat eerste boec
dat gheheten is profectus", pap. ms. Op een der schutbladen stond:
«dit boec hoert tot sinte maria magdalena te leyde bute die reyns-
burghe poort." En nog: «dit boeck hoirt toe anna allebers dochter
falij beghijn te leyden, diet vijnt die brinct weder om gods wyllen."
Onder de muren van dit klooster plachten de Leidsche poorters des
Zondags gaarne te kolven, Aflezingéboék B., fol. 183 op 12 Januari 1552.
6) Uitvoerig over Mariénpoel W. J. J. C. Bijleveld in Leidach Jaar-
boekje, 1905, blz. 138—178. In dit klooster was (zooals ook de Windes-
heimers het in de hunne niet wilden, Acquoy, a. w., II, 31 en noot)
orgelspel uitdrukkelijk verboden, Dozy, a. w,, blz. 23. In het Archief
INLEIDING. 37
w
veer lag een klooster van Augustijner monniken, Engelendaal,
in 1400 gebouwd en bij het beleg verwoest. Het is berucht
geweest om de vervallen kloostertucht binnen zijne muren ^),
Nog lag, op de hoogte van de scheiding van den Ouden en
Nieuwen Rijn, ter plaatse van het vroegere praetorium Agrip-
pinae een vrouwenconvent voor nonnen van de derde Orde
van Franciscus, Roomburg of Rodenburg, ook wel Maria's
konvent van Jeruzalem of Margaretha's Berg geheeten ^).
Aan dit klooster verbindt zich de geschiedenis van dien
pater van het konvent, die 4 Aug. 1575 te Leiden gevangen
werd genomen, omdat hij in St. Catharina-zusterhuis de mis
wilde opdragen ^). Ook van dien Dirk Heynricsz. die zekere
Katrijn Willemsdr. met hand en mond getrouwd had, haar
daartoe een gouden penning gevend"^) en zijne mannelijke
trouw daarbij, maar die door zijne schoonmoeder daarna van
der Oud-bissch, Clerezij te Utrecht bevinden zich een 54-tal vaak
niterst fraai versierde en gekleurde gelofteformulieren van zusters uit
Mariênpoel. B. v. „Ic suster geertruit jansdr. love god ende allen hey-
ligen in teghenwoirdicheit des rectoers ewighe reynicheit mijns lichaems,
ghehoersaemheit onse moeder der priorinne ende haer rechte nacome-
linghen ende ghetrouwe te wesen onsen huse ende gheve over puerlic
om gods willen onsen convent in poel alle mijn goet dat ie nutertijt
hebbe of mi namaels an comen mach sonder weder eyschen." Zij zijn
op papier of perkament geschreven en in goud en kleuren verlucht.
Sommige hebben een achterschrift b. v. dat van Marijtgen Egbertsdr.
aldus : „ Actum anno dom, 1554 septimo die octobris in presentia duorum
testium Anthonii bartholomei et Matthei petri."
1) Oudheden van Rffntcmd, blz. 286—290. Acquoy, a. w., m, S8— 40.
De broeders verluchtten handschriften voor St. Pieterskerk. In de
rekeningen van St. Pieter a". 1402 komt deze post voor „Item den prior
tot leyderdorp van den doester tot O. Vr. ten engelendal ghegeven
van twien quatemen van der historiën van onser vrouwen visitatie te
scriven te parkument ende te illumineren 4 jS 15 st." Overvoerde,
t. a.p., blz. 104. En nog eens in 1403: „Eerst den broeders tot leyder-
dorp tot O. Vr. ten enghelendal van enen nuwen gradal te scriven,
dair si selve alle stof tóe deden ende illumineerden ende bondent
altezamen ghegeven XXXII £ 6 st. 8 d." Aldaar, blz. 106. Vergelijk
den eersten post op blz. 109, van het jaar 1407.
2) Van Leeuwen, Beschr, van Leiden, blz. 7, 10', 28, 405 vlgg. Oudh,
van R^'nland, blz. 290.
3) Kroniekje van Orters op datum.
4) Over het trouwen met den penning zie in mijn art. in Ned, Archief,
n, 1903, blz. 230 vlgg.
38 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zijne vrouw werd beroofd, welke haar in Rodenburg brackt.
"Weliswaar zeide de pater van dat convent, dat het maar een
heimelijke trouw geweest was (hij bedoelde: niet in facie
ecclesiae) om eene erfenis, en dat Katrijn-zelve had gevraagd
om te worden opgenomen en later te worden geprofest,
maar aan Dirk werd toch zijne vrouw teruggegeven ^). Wél
mocht de schrijver van „Vanden olden Godgeloove" zeggen,
dat „de tempelknechten altijt nieuwe glossen vinden daer
si] den huysman mede bedrieghen" '). Eindelijk heeft in dit
klooster eene non gewoond, Katrijn Klaes Vranckendr., die,
te oordeelen naar een paar harer bewaard gebleven boeken,
eene fraaie boekerij moet bezeten hebben').
Binnen Leiden teruggekeerd, merken wij onder de bag^n-
hoven het St. Pieter-bagijnhof op naast Gravensteen, waar-
van de zusters haar werk maakten van ziekenoppassen, waken
bij de dooden en bidden op de graven. Ter vergrooting van
het St. Pieter-kerkhof is het later afgebroken en verplaatst
naar de St. Jozefsteeg achter de Vrouwekerk en wederom
verbouwd tot het Sion-hof je % In dit bagijnhof woonde die
„Marye thomasdr., die als „verloepen clopsuster van pieter
symonsz. susterhuis" deel nam aan doopersche samenkomsten
op de Middelste gracht ^). Voorts merken wij op dat bagijnhof
op de Hooglandsche-kerkgracht, dat als „het ruspennest"
1) Leidsche rechtsbronnen, blz. 344 vlg.
2) Bibl Ref. Neerl, I, 92.
3) „"Die troostinghe der gelatene menschen" pap. ms.; op den titel:
dit boeck behoert toe katrijn claes vranke op roemburch" (auctie- Alber-
dingk Thijm, April 1890, Catalogna, n\ 1368). En „hier beghinnen die
XII capittelen van die inwendighe wandelingen" perk. ms. en voorin:
„dit boeck behoert toe catrijn claes vrankendr. op roemburg" (auctie-
Rooyaards te Utrecht 1898, Catalogus, sub. n^, 632 h). Eene fraaie af-
beelding van „dat cloester roemburg bij leyderdorp", de eenige mij
bekende, vindt men op eene kaart van landerijen in waterverf uit
het begin der 16e eeuw. "Want achterop staat, dat zij gevisiteerd werd
in October 1532. Leidsch archief. Over een gedrukt exemplaar der
„Vertroosting", „gecorrigeert in een cloester geheten roemburch buten
leyden", zie hieronder, hoofdst. I.
4) Anders van Mieris, I, 168 en Orlers 118, welke laatste het hof
eerst tot timmerwerf, dan tot rijschool laat verbouwen.
5)^ In 1534. Verg. in mijn artikel „Anabaptistica", Theologisch T^d-
schrift, 1905, blz. 146 vlgg. en hieronder hoofdst. I.
INLEIDING. 39
•
bekend st<»id. Eindeligk het Faliede bagijnhof aan het Rapen-
burg, later de Engelsche kerk, nog later voor een deel lees-
zaal, een deel schermschool, en het achterste gedeelte ana-
tomie-zaal, „alwaer men in den Winter ordinaris alle jaeren
eeiiighe doode lichamen van mannen, vrouwen ofte andere ge-
dierten'' snqdt ^}. Tegenwoordig de Universiteitsbibliotheek ^).
Buiten kerken en kloosters openbaart het godsdienstig-
kerkelijk leven zich allereerst in de processiën. Te Leiden
valt zeer duidelijk afnemende belangstelling in deze omme-
gangen waar te nemen ; herhaaldelijk is het noodig de burgerij
tot eerbied en devotie op te wekken en vooral de broeder-
schappen aan hun plicht tot deelneming te herinneren. De
oorzaak ligt ten deele in de menigviüdigheid der processies,
ten deele in de omstandigheid, dat misdadigers vóór de
kruisen uitgingen en, na het doordringen der nieuwe denk-
beelden, ook in de ergernis, door het omvoeren van de ket-
ters in de processie, gewekt.
Wijlen de hoogleeraar Rooyaards heeft eens gevraagd of
wellicht de latere dank- en biddagen aan de génerale-pro-
cessies htm oorsprong ontleenen?^ En Blok geeft daarop
onbedoeld antwoord, als hij boven de uitschrijving van zulk
eene processie als titel plaatst „Biddag" *). Inderdaad, zij
zqa, mutatis mutandis, geheel het zelfde en ook de termino-
logie stemt overeen. Er zal b. v. processie-generaal gehouden
worden om „godt almachtig oitmoedick te bidden, dat zijnder
godlicker goedertierenheyt believe over sijn volck berm-
hertich ende genadich te wesen." Aldus te Utrecht % aldus
ook -herhaaldelijk te Leiden. „Tgerecht," heet het, na den
bovenvermelden val van St. Pieters toren, „om god van
hemelrijk te loven ende te danken, dat niemand dootge-
1) Orlers, blz. 117, 209 vig.
2) Hare geschiedenis werd geschreven door dr. P. C. Molhuysen, 1905.
In Les délices de Leyde, 1702, vindt men tegenover pag. 82 twee af-
beeldingen van de anatomiezaal „voorheen en thans" en op pag. 83
s. 8. eene lijst van de daar bewaarde rariteiten.
3) Nederl, Archief, V, 1845, blz. 447.
4) Leidsche Rechtsbronnen, blz. 77.
5) Bnnrtspraakboek op 27 April 1566.
40 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
bleven of sonderlingh gequetst is" bevelen op morgen gene-
rale processie met het heilig eerwaardig sacrament en ge«
bieden, dat ieder ter kerke kome en de processie volge^).
Of er wordt eene generale processie geschreven om God
van hemelrijk te danken, dat Hij keizer Maximiliaan tot
nog toe gratie heeft verleend en Hem te bidden, dat Hq
vQort moge gaan Z. Majesteit te doen wassen in gezond-
heid, deugd en goede zeden en zijne landen in pays, prosperi-
teit en welvaart^). Als de keizerlijke majesteit naar Oost-
Friesland ten oorlog trekt, is er processie, opdat God hem
de overwinning schenke ') en eene maand daarna wederom,
om God-almachtig voor de behaalde victorie te loven *). Als
de vrede gesloten is weder processie, maar omdat de winter
te koud is om alle weken processie-generaal te doen, bepaalt
de regeering, dat eiken Vrqdag iedere parochie op zich zelve
een onmiegang om het kerkhof houden zal en dat liefst tot
Pinksteren toe *). Herhaaldelijk is er voorts processie om
God te bidden om bescherming tegen pestilentie en andere
plagen % waarbij men, zooals wij zagen, de gewone gezond-
heidsmaatregelen niet verzuimde. Aan den lateren biddag
voor 't gewas herinnert de processie-generaal om ^^odt van
hemelrijk te bidden, dat die vruchten upter aerde hoeren
rechten wasdom, voirtganck hebben ende mit lieve in der
schuyre comen mogen" ^), Wanneer er een tijd lang zeer
kwaad weder geweest is van storm, wind, regen en onweder
1) Aflezingéboek A, fol. 32 v. Boven, blz. 28.
2) Aflezingéboek A, fol. 44 r., 24 Maart. 1515.
3) Aflexingshoek A, fol. 55 v., 9 Augastus 1516.
4) Aflezingéboek A, fol. 56 r. 20 September 1516. Bedoeld wordt mis-
schien de verdrijving der Gelderschen door de Bourgondiërs van vóór
Dockum, 16 September 1516, Worp van Thabor, Kron^k vcai Friesland,
V, 187; Schotanus, Geschied, van Friesland, blz. 587 a. Met de „Keizer-
lijke majesteit" moet de vroedschap Maximiliaans troepen bedoelen:
hijzelf was toen niet in Friesland.
5) Aflezingéboek A, fol. 58 r., 20 December 1516. De „oorlog" in Oost-
Friesland doelt op den tocht van graaf Edzard tegen Appingadam en
Delfzijl, spoedig door een vredesverdrag gevolgd. Blok, Gesch. van
het Nederl volk, n, 375.
6) Aflezingéboek A, fol. 46 v. en sparsim.
7) Aflezingsboek A, fol. 54 v. 63 v., 5 JuU 1516, 4 Juni 1517.
INLEIDING. 41
is er processie om God te bidden om gratie ^). Met welk
eene zorgvuldigheid de regeering de processie regelde, nadat
het oproer der wederdoopers in de opkomst bedwongen
was, zullen w^ te gelegener plaatse zien.
Deze zorgen betroffen voor geen klein deel de onverschil-
ligheid der burgerij voor de processies. Den 2dcn April
1513 vaardigde de regeering een zeer breedvoerig bevel
uit, waaruit die verflauwende eerbied des volks duidelijk
blijkt. Eiken eersten Zondag van de maand zou er voor-
taan, naar den wensch der overheid, generale processie
zijn. Ieder moest met groote reverentie en devotie het waarde
sacrament volgen en met vurige, innige begeerte bidden,
dat de almachtige God zijne goddelijke gratie wilde neder-
zenden en pays en vree verleenen. In de voorgaande pro-
cessiën echter was aan het eerwaardig, heilig Sacrament,
God beter het, zeer kleine eer en waardigheid bewezen,
terwijl toch ieder schuldig is naar zijn uiterste vermogen
het H. Sacrament te eeren, te loven en reverentie te doen ').
Om nu dat plechtig karakter te waarborgen schreef het ge-
recht voor, dat de broederschappen der drie kerken, alle
met name genoemd '), met het voorgeschreven aantal kaar-
sen en toortsen zich in St. Pieter zouden verzamelen^ als-
dan „devotelicken ende manierlicken" in de processie zou-
den wandelen en onderweg den stoet vooral niet verlaten ^)-
Van deze geringe liefde voor de processies zijn nog meer
voorbeelden bij te brengen. In den voorzomer yan het her-
vormingsjaar, 1517, hadden de Gelderschen, „een samen-
raapsel van spitsboeven", onder medewerking van „Groote
Pier" een inval in Westfriesland gedaan, Medemblik plat-
gebrand, Alkmaar verwoest ^). De abt van Egmond was
voor de het land afstroopende troepen naar Leiden ge-
1) Aflezingshoek A, fol. 95 v., 13 September 1520.
2) Over den sacramentsdag, te Leiden bijzonder in eere, Blok, Stad,
I, 295.
3) Vergel. boven, blz. 31 vlg.
4) Aflezingshoek A, foL 35 r. Herhaald 11 November, t. a. p. fol. 36 r.
5) Blok, Gesch. v. h. Nederl, volk, II, 373. Te Alkmaar ging toen de
Groote School onder, nadat de beroemde rector MnrmelUus het geweld
der roovers was ontvlncht. Dr. H. E. van Gelder, Gesch, der Lat, school
te Alkmaar, 1905, blz. 5, 104 vlg.
42 HERVORMING BINME3^ LEIDEN.
vlucht, met zich nemend een aantal relieken, waaronder
een ^oot stuk van het H. Kruis. Enkele burgers van Lei-
den vroegen toen, dat deze alle in processie mochten wor-
den omgedragen. Daar bovendien juist, aldus overwoog de
vroedschap, tusschen deze landen en Gelderland vrede ge-
sloten ^) en de keizer zonder perijkel van zijne edele per-
soon in Spanje aangekomen was, stond zij het verzoek toe.
En zij liet van den roepstoel*) aflezen, dat alle broeder-
en zusterschappen met hare toortsen in den stoet zouden
moeten meegaan „upte correxie vander stede'* ^). Uit zich
zelven hadden de gilden er blgkbaar niet veel lust in. Soms
bleven zij geheel weg, zonder „hun spul wt te brenghen"
d. i. zonder het beeld van hun heilige en de sieraden van
zijn altaar den volke in den ommegang te vertoonen *). "Vat
baatte het, bij zoo duidel^k blijkenden onwil, of men al
zwaarddansers betaalde, om hunne kunsten bij de proces-
sie te vertoonen „tot chieraidge vanden ommeganck"?^
"Vat baatte het, of men al tooneelspelers opdroeg „in den
ommeganck tot chierage van densehre zeeckere speelenvuyt
te brenghen, eerst tspel van David en Bersabea, dan tspel van
Job" ? *) De ware belangstelling werd er niet door gewekt.
Of ook de geestelijkheid zelve aan dit gebrek leed, is m^
voor Leiden niet gebleken, maar wel waarschijnl^k. In Dord-
recht moesten, kort vóór onze periode, de priesters tot het
meedoen aan de processie daags na Maria Magdalena en
1) Er wordt niet meer bedoeld, dan de terugkeer der Geldersche
benden naar htin land; de eigenlijke vrede werd eerst 3 October 1528
gesloten.
2) Eene kleine verhevenheid met trappen en ijzeren leuning, van-
waar de aflezingen geschiedden. Van Mieris a. w,, IL, 364. Nog heden
is zij aan den stadhuisgevel te zien.
3) Aflezingsboek A, fol. 70 r.
4) Correctieboek op 23 Mei 1509, waar de brouwers zich aan dit
verzuim schuldig blijken te hebben gemaakt.
5) Treaor, rek. boek, 1562, fol. 41 r. Over den zwaarddans vergel. in
mijn artikel „Oudvaderlandsch volksleven", Tijdspiegel, 1901, blz. 295
vlg. en de daar opgegeven literatuur; en nu laatstelijk Feit in Ze/foc/kr.
des Ver. f. GescK n. Alterth. Schlesiéna, XXXVHI, 1904, S. 176 ff. Over
deze processies nog uitvoerig Kist, Neêrlands Bededagen, I, 1848^ blz.
91-106.
6) Tresor rek. boek, 1560, fol. 42 v.
INLEIDING. 43
aan de processie van het H. Sacrament, ingesteld na de
mirakuleuse redding van het H. Hout, op den zondag van
Petri en Pauli, door de bedreiging met zware boeten ge-
dwongen worden ^).
Intusschen, de regeering gaf niet slechts aan anderen be-
velen ^) ; ook in hare eigene personen eerde zij den omme-
gang. Als te Leiden op den sacramentsdag de processie zou
rondgaan, wachtten de baljuw van Rijnland, de schout, de
vier burgemeesters, de acht schepenen, die van de vroed-
schap, pensionaris en secretaris, de voet- en de kluitboog-
schutters, te zamen 292 personen den stoet af ten huize van
één hunner, om er zich daarna bg aan te sluiten. Bij die
gelegenheid ontvingen zijn, o. a. in 1526 ieder eene kan wijns,
de stoop van 9 groot, terwijl zg toen ook, bij Jan Claesz.
Alewijn de processie afwachtend, daar een „imbit maakten*' ^).
Zóó was het gebruik sinds oude dagen. Hier is b.v. de post
van den stadsiresorier voor 't jaar 1400 : „Item op des heylich
sacramentsdach si 68 vanden gerecht ende vander vroescip
ebc 1 meng. wijns die stoop 9 gr. fac. X %, 4 st. Item den
clerc, 2 boden, 3 knechts elx 1 meng. wijns die stoop 9 gr.
fac. XVIII st. Item 105 scutte elx 1 meng. wijns die stoop
9 gr. fac. XV ^* XV st. Item den parochiepaap van den hoge-
land die dat sermoen dede 2 stoop wijns, die stoop 9 gr.
fac. XII st. Item 34 priesters ende 8 clecke die ons heren
wapen droegen ebc 1 meng. wqns die stoop 9 gr. fac. VI %.
VI st." ^). Men ziet hoe droge rekeningen toch levendig kunnen
schilderen. Allerlei andere ambtenaren gingen nog met de
1) Overvoorde in B^dr. Gesch. Bisdom Haarlem, 1904, blz. 335.
2) Een reglement op de processièn te Goes a<^. 1568 in Nederl, Archief/
Vn, 1847, blz. 370 vlgg.
3) D.w.z. het ontbijt gebruikten. Tresor. rek, boek, 1526, fol. 46 v.
Er staat „cluever-schutters" d. i. gerechtsboden. Men verwacht „clnyt-
boogschntters" d. i. die met ijzeren kogels schieten. Mndl Whb,, in, 1605*
4) Tresor. rek. boek, 1400. fol. 16 r. Om den post goed te verstaan
bedenke men, dat (zooals uit de rekening van dat jaar in haar geheel
blijkt) het pond deed 20 stuivers en de groot *ls van die stuivers ; dat
voorts de mengel, d. i. 1.21 Liter naar onze maat (maar de hoegroot-
heid wisselt af, Mndl Wrdb., IV, 1386) gelijk was aan /^s stoop. Behalve
de in den tekst genoemden gingen nog mede, 3 schoolmeesters, 4 kerk-
meesters van St. Pieter, 4 van St Pancras en 2 van O. L. Vr.
44 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
processie mede. Vooreerst, zooals overal, de rector van de
groote schooi, de submonitors en de leerlingen. In de in-
structie van den „scoelmeester'* der Leidsche school staat
telkens, dat hij met de processie moet meegaan, voorname-
lijk met de bijzondere van de parochie van St. Pieter, waar-
toe immers de school behoorde % Trouwens ook bg andere
feestelijke gelegenheden deden rector en leerlingen dienst
Toen den IS^^i^ Januari 1426 de Hoeksche Zeeuwen bg
Brouwershaven door Philips van Bourgondiê werden gesla-
gen, die te Leiden daartoe 4000 man bijeen had gebracht '),
vierde de stad om die overwinning eene gansche week feest.
De „scoolmeesters mitten scooUdnderen'*, die toen big de
hoogmis in 't koor gezongen hadden, ontvingen 26 st. *). De
stadschirurgijns, over wie wij reeds spraken^), vroegen in
1551 dat hun toch vooral de toegezegde tabbert modit ge-
schonken worden „omme die totter stede eere te dragen
ende dair mede comen in alle processiên ende elders dairt
behoeven zei" ^). Ook nog op andere wijze droeg de stad b^
in de kosten der processies. Z^ betaalde aan de vijf „coralen
van den Hoogelande" d. i. aan de vijf schoolknapen, die in
het koor van St. Pancras medezongen, voor het gaan in de
processie op Sacramentsdag elk één groot en de acht „clerck-
gens", die de passie droegen, ontvingen gelijke belooning. Ook
betaalde de stad voor de twaalf toortsen, door der stede die-
naren vóór het sacrament uitgedragen, per stuk 10 stuivers %
Misdadigers gingen in de inrocessie mede. Het „voir de
crucen'' gaan, gevolgd door eene gedwongen bedevaart was
eene zeer gewone str^ ^). Om een voorbeeld van buiten
Leiden te noemen : in het jaar 1448 moesten veertien mannen
1) Instructie van Mr. Willem Verms, Vroedschapsresolutieboek op
30 April 1520. Verg. Tresor. rek, boek, 3 Februari 1518, fol. 64. In mijn
artik. Leidsch Jaarb., 1904, blz. 123 vlg.
2) Wagenaar, Vadert Historie, m, 468 vlg.
3) Homansrékening van Leiden over 1426, fol. 81 r.
4) Boven, blz. 4.
5) Vroedschapsresolutiéboék op 13 Maart 1551.
6) Tresor rek. boek, 1526 fol. 47 r. De vijf koorknapen van St. Pancras
waren ook vrijgesteld van de boete van één philipsgulden op het be-
zoeken der bijscholen. Aflezingsboék op 27 Febr. 1518, fol. 75 v.
7) Leidsche rechtsbronnen, blz. 7. Over de bedevaarten boven, blz. 20 vlg.
INLEIDING. 45
uit "Waterland op vonnis van Philips van Bourgondié tot
straf voor hunne oproerigheid twee jaar op Sacrainentsdag
naar den Haag komen, om daar barrevoets en blootshoofds
met een banier in de hand de processie van het Hoogwaar-
dige te volgen ^). Te Leiden werd in 1370 meineed hiermede
gesiraft, dat de schuldige den naastvolgenden Zondag barre-
voets en blootshoofds ^voir die crucen" moest gaan, als ze
om de kerk werden rondgedragen^)^. In onze periode was
de straf tegen meineed vrij wat zwaarder geworden s).
Een paar heelsters van gestolen goed al verder, Catrijn en
Duyf Jansdr. gaan mede in de processie, „dragende die voirsz.
Duyf der stede steenen om haren hals" *). Gelijke straf trof
Maria Jochemsdr. Op den dag van de processie-generaal
moest zij blootshoofds, zonder huik, met eene brandende
kaars van elf pond vóór de kruisen uitgaan en haar daarna
offeren op 't altaar %
Wij zullen zien, dat bij de toeneming der hervorming menig-
maal ketters in de processie moesten meêloopen, om meestal
4aama ter dood te worden gebracht. Wanneer wij de heftige
polemiek der hervormers tegen de processies lezen, moeten
wij dat niet vergeten. Niet slechts godsdienstige beweeg-
redenen zgn in 't spel, maar ook verbittering over 't schouw-
spel . van hunne in den stoet meegevoerde geloofsgenooten.
Te Leiden moet dat in 't bijzonder pijnlijk zijn geweest voor
den hervormer Petrus Bloccius, die als conrector der Groote
School zelf ook in den stoet moest meêwandelen. Vandaar
voor een deel zijne hef tige taal tegen de ommegangen „als
1) Plaatsen in Bifdr. Gesch, Bisd, Haarlem, XXVm, 141 Een ander
voorbeeld van acht Purmerenders, aldaar, blz. 142.
2) Blok, Stad, L 234.
3) Mey3ken Adriaansdr. werd om meineed op de kaak gesteld, daarna
werden haar de beide vingers, waarmede zij valschelijk had gezworen,
afgekapt, hare goederen verbeurd verklaard en zijzelve gebannen.
Crimineele vonnisboéken van de Schepenbank, Januari 1545. (Dit deel
loept van 1533 tot 1584; de bladen zijn niet gepagineerd).
4) Crimineel vonrtisboek op 13 Juni 1533. Dat zij heelsters waren,
blijkt uit Correciieboek op dien datum. Heelsters werden ook vaak
gestraft met tepronkstelling, hebbende om haren hals de geheelde
goederen. Zoo b. v.LijsbethEwoutsdr. Correc//e&oeX:op9 September 1531.
5) Crimin, vonniéboek op 7 September 1535. "^
46 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
\
8^ tot die faildea ende crucifixen loopen, yoer ende achter
gaan met tortsen inden daren dach en voor die de bonnet
oft hoet a&iemen" ^). Ook het dragen van toortsen op klaar-
lichten dag wekt zijn toom. Uilen en vleermnizen, zegt hig,
schuwen ook het licht. Maar God is niet blind en heeft zon,
maan en sterren tot zijne lichten *). Op dezelfde wijze qvert
Geldenhauer tegen het aansteken van kaarsen en luchters
als de zon aan den hemel staat').
Gelijk overal heeft ook te Leiden het zedelijk leven der
geestelijkheid invloed geoefend op den ontwikkelingsgang
der hervorming. Fruin heeft terecht gewezen op de juist-
heid van eene opmerking, zoowel van Dusseldorp in zqne
„Annalen" als van Bertius in zijne ,,Clara relatio", dat nl.
de dorpen in Holland, die een waardigen zieleherder had-
den, grootendeels der roomsche kerk trouw bleven % Het
omgekeerde geldt in nog grooter mate.
Over de onzedelijkheid van den clerus onzer periode in
't algemeen behoeft, na wat daaromtrent aan 't licht is ge-
bracht O, maar weinig meer te worden gezegd. In de 14^1^
eeuw klaagt Willem van Hildegaersberch, dat „der heyli-
gher kercken rent" werd verteerd met „wanckelen wiven"
en dat
«Lijskijn, Trijskijn hebben verworven
ntgoet daer Got om is gestorven
noetmoedelijc anden cniiis"*).
Het was er sedert niet beter op geworden. Bisschop Phi-
lips van Bourgondië, die zelf „in Venerem propensior inque
adulescentularum amoribus ardentior" was, placht te zeg-
1) Blocdiis, Meer dan tweehondert ketterden, 1567, blz. 48. Over hem
zie mijn artikel in Theologisch T^d schrift, 1904, blz. 309—348.
2) Petrus Bloccius, a. w. blz. 50, óTvlg.
3) Dr. J. Prinsen, Gerardua Geldenhauer Noviotnagus, 1898, blz. 77, 84.
4) Fruin, Verspr, Geschr. UI, 260.
5) Fruin, a. w. III, 252--260. De Hoop Scheffer, a. w. blz. 9—25. JVe-
derl Archief Hl, 1843, blz. 173—192.
Q De gansche pericoop bij W. van Hildegaersberch LVm, 162—173,
uitg. Verwijs, 1870, blz. 113. Verg. ook Blok, Stad I, 284.
INUB3DIKG. 47
Ifen, dat heiéeAea ea a^godeBdieaaars kuiscb^r «en eeri^amr-
der leefden dan «i, die der cbiisteiilieid haren godsdienst
voorschreven en dat hiia niets heilig was dan goud en dan
wat ook malr te noemen schandelijk was" '). Hij meende
tx^ottwens, dat de belofte van kuischheid belachelijk was en
noemde het onmogelijk, dat gezonde mannen in luiheid en
overvloed levend, bier en wqn in overmaat drinkend, kuisch
zouden kunnen zijn. Terwql hij eindelgk de pastoorkens
(sacrificuli), die met hunne huishoudsters ') leefden, veel
reiner achtte dan die „simulatae castitatis professores" *).
Van gansch andere zqde is eene dergelijke uitspraak tot
ons gekomen. Balthasar Hubmaier nl. hield het er voor,
dat, uit menschelijke krachten kuischheid beloven, even dwaas
is als zonder vleugels over de zee te wiUen vliegen^. Bij
de meesten bestond dan ook het coelibaat slechts in naam.
Pastoors leefden met hunne huishoudsters in concubinaat,
beter gezegd in heimelijk, buiten de kerk om ^sloten,
huwelijk, liever dan tot ontucht te vervallen ^). Mannen als
Jan de Bakker, Huibert Duifliuis, Sybrand Jansen van Scha-
gen hebben op deze wijze gezondigd tegen de kerkelgke
wet, maar naar hooger maatstaf beoordeeld wauren z^ ge-
huwd. Zóó hoorèn wij allerlei namen: Alijt, huisvrouw van
Gerijt den paap te Naarden ^) ; Joosken Philipsdr. van Haar-
lem, die een priester had getrouwd en besmet was van de
„secte lutheriane" ^; zóó zijn ook berichten te verstaan als
deze, dat Anske Bockesz. Bruynsma in Friesland en Lin-
danus in zijn bisdom Roermond (Oppergelre) schier geen
enkelen pastoor zcmder bijzit vonden ^). Nog in 1586 leefden
in Ulrecht een groot aantal kammniken met himne foca-
1) Gerard. Noviom. Vita Phil. Burgundi in Matthaei Veteris Aevi
Analecta, 1708, I, 153.
2) Concubinae, de „focaristae" uit Gerrit Groote*s beroemd sermoen.
3) T.a.p. I, 203.
4) Artikel 16 van zijne Achttien Sluitredenen in Bibl Ref. Neerl 1, 123.
5) Hoe naïvelijk wordt in den Heinaert nog gesproken van „spapen
-wijf vrouwe Julocke", vs. 731, en van „des papen sone Martinet", vs.
1169 en van „moeder ende vader ende die kindre alle gader", vs.
1233 vlg.
€) Sententiën 's Ho/s van Holland op 15 Juni 1540, f ol. 49 v.
7) Sententiën 's Hofs van Holland op 18 Mei 1532, fol. 28 v.
8) Bij de Hoop Scheffer a, w. blz. 17.
48 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
ristae en moesten voor het gerecht komen beloven, dat zg
haar óf zouden wegzenden óf wettelqk trouwen ^). Zoo hoo-
ren wij van een zoon Tan een domdeken van Utrecht, die
zijne eerste mis zal zingen '). Natuurlijk kan deze man ge-
trouwd zijn geweest, lang vóór hij priester en domdeken
werd. Anders staat het in elk geval met priesters, die bq
testament hunne goederen aan vrouw en kinderen verma-
ken. Hier komt het veroorloven van het ongeoorloofde, het
wettigen van het onwettige bijzonder sterk uit. Heer Goos-
sen van Heucklum, pastoor van Doomspijk, legateerde in
1553 bij notariêele acte al zijne goederen aan „Grijete Ghe-
„rijts boeredochter myt al haere jnd mijne natuurlicke kyn-
„ deren dye ick bij haer gewonnen hebbe off omermere
„verwinnen mach" '). Een dergelijk testament maakte ook
Egbert ten Brugge, pastoor te Brakel in 1564^). Bijna alle
verdachte pastoors, heet het in het verslag van Alva's
commissarissen in 1567, zijn „concubinarii, adulteri non
pauci, liberos damnatissimos lectitant" *). De heeren ver-
gissen zich ten eenen male. Neen, niet de afvallige pastoors
werden concubinarii, noch ook waren het juist de in con-
cubinaat levende priesters, die der kerk ontrouw werden,
maar reeds vóór de hervorming ten onzent doorbrak, waren
de geestelijken voor 't grootste deel gehuwd, zij 't dan ook
niet „voor God en de wereld" *). Anna Bijns mocht dan al
r^en:
„Nonnen, beghijnen, gheoordende papen,
^Die duer Luthers leere haer oorden verachten
nLoopen nu inde werlt een Inchtken rapen
„SiJ en willen niet langher alleene slapen'* .... 7)
reeds vóór Luther hadden zij die eenzaamheid opgegeven.
1) Mr. S. Maller Fzn. geeft de lijst in Archief voor kerkgeschiedenis U,
1903, blz. 190 vlgg.
2) Kameraarsrekening van Deventer, nitg. mr. J. Acquoy, VI, 2. blz. 158.
3) Nieaw Archief n, 1854, blz. 252 vlgg.
4) Nederl Archief V, 302 vlg.
5) Kerkhist, Archief II, 1859, blz. 264.
6) Vergel. over deze nitdrukking in mijn artikel Nederl Archief voor
Kerkgesch. n, 230, 369.
7) Anna Bijns, Refereinen uitg. v. Heiten, n, XVI, a.
INLEIDING. 49
Ziethier dan een toestand, waarmede te weinig rekening
is gehouden. Ik ontken niet, dat de zedeloosheid groot was,
maar dit vonnis moet vooral op den hoogen clerus druk-
ken. De lagere geestelijkheid leefde niet langer in coelibaat,
ook niet in ontucht^ zij was inderdaad getrouwd. Onwettig,
zonder twijfel, en voor de kerk was dit samenleven con-
cubinaat, maar voor mannen als die pastoor van Doomspijk,
die aan Grietje Gerrits en hunne gemeenschappelijke Idn-
deren. al zijn goed vermaakt, bestond er toch een zedelijke
band, die met huwelijk gelijk stond ').
Hierbij doet zich nog deze merkwaardige omstandigheid
voor. Er zijn hervormingsgezinden, die op den gehuwden
staat der geestelijken aandringen, die willen wettigen en
geoorloofd maken wat reeds lang, in naïveteit, onwettig en
ongeoorloofd geschiedde. De welbekende ketter, „die roede
cuper" in Utrecht, zegt, dat „een priester een echte wijf f
met kynder hebben moet eerdat hij ten outare gaen mach,
ende een bisschop seven jaeren in den echtelicken staet sal
geweest sijn eer hij bisscop werden mach"^'). Hier spreekt
de Evangelische opvatting van het huwelijk als van een
„heiligen staaf', die ook den priesters tot eer strekt. Maar
er zijn ook hervormingsgezinden, die den ongehuwden staat
voor priesters blijven eischen en juist in overtreding van
de coelibaatswet een beletsel zien om de mis te bedienen.
Zóó b.v. de minderbroeder Jan Vitrarius van Doornik ten
jare 1498. Van hem hebben wij deze uitspraken: „Quicon-
cques fait celebrer messe k un prestre tenant une femme
en sa maison pêche mortellement." Of: „Se ton curé ou
aucun prestre tiennent femmes en leurs maisons, vous devez
aller en leur maison et par force tirer la femme.'' Of: „Qui-
concques oüoit la messe d'un prestre tenant une femme en
sa maison, pêche mortellement." Men zou meenen, dat de.
Kerk tegen deze stellingen maar weinig bezwaar hebben
1) n • • • alios etiam in sacerdotio mansisse et plures ex suis concu-
„binis proles et habere et habuisse, quamvis non audeant suas concu-
„binas oxores nominare, tarnen pro talibus tenere et servare." Verantw,
Angelus Memla, ed. Hoog, 1897, p. 185.
2) Bij Dodt, Archief voor kerk, en wereldl, gesch., V, 1846, blz. 302,
4
50 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
kon. Toch werden ze door de faculteit Tan godgeleerdheid
te Parijs veroordeeld als „falsae, scandalosae, seditiosae",
omdat zij te veel yeralgemeenden %
Om een zoo juist mogelijk oordeel te vellen over de Leid-
sche priesterschap in den aanvang onzer periode bedenke
men, dat, uit den aard der zaak, het ongunstige wordt ver-
meld, het gimstige in 't verborgene blijft. Schandelijke daden
trekken de aandacht en worden opgeteekend; het leven der
stille, zedelijk levende priesters vindt slechts eene enkele
maal onopzettelijke aanteekening in de kronieken. Nochtans
geven onze bronnen ons recht ook voor Leiden vast te
stellen, dat hare geestelijkheid allerminst ongerept was en
met name het leven in onwettig huwelijk veelvuldig voor-
kwam. Lang vóór onze periode wordt er van onverdachte
zijde een zeer bezwarend getuigenis tegen de Leidsche
priesters ingebracht. "Woensdag na Hemelvaart den 27^^^^^
Mei 1376 gaf Amold van Hoorn, bisschop in Utrecht, bij
uitvoerig schrijven aan Leiden onderscheidene vrijheden.
Daarin deze zinsneden : „ . . . . omdat gijl. burgemeesters en
poorters van Leiden bij ons dikwijls hebt geklaagd, dat
eenige kerkelijke personen, die de groote wijding ontvangen
hebben, in uwe stad oorlog en tweedracht stoken, verdachte
plaatsen bezoeken, uwe rechtsoefening beletten, 's nachts op
onbehoorlijke uren op de been zijn . . . , geven wij aan uwen
schout macht om gemelde geestelijken, die de hoerhuizen
en kroegen op oneerbare wijze bezoeken . . . , op onzen naam
gevangen te nemen . . . ." '). In een spotvers. dat in 't ver-
volg uitvoerig ter sprake zal komen, heeten de priesters
platweg „biechthengsten", een scheldwoord, dat teekenend
blijft ook bij zoo partijdige zegslieden. In 1522 werd tegen
meester Jan Velleman, priester en pastoor van St. Pancras,
eene beschuldiging ingebracht, met dat scheldwoord samen-
hangend. Haze, vrouw van Gerijt Codde en Quyrijne zijne
1) Bij Fredericq, Corpus, I, 490 vlg. Van Hoogstraten zegt in 1523,
dat leeken de sacramenten niet mogen aannemen van «presbyteri
publica fomicatione notati". Verg. Pijper in Bibl Ref. Neêrl, m, 414 vlg.
2) Van Mieris, Groot Charterboek, UI, 321 seq., vertaling in ms. op
het stadsarchief.
' INLEIDING. 51
dochter betichtten hem, dat hij op den derden Zondag van
de afgeloopen Vasten des avonds na het sermoen haar
elfjarig kleindochtertje en nichtje Aagtje in den biechtstoel
had verkracht en daarvoor geld had gegeven. "Weliswaar
achtte het gerecht des priesters misdaad onbewezen, ,,dat
niet mogelicken en is te geboeren in zulken tijt en up zul-
ken plaetse" en veroordeelde daarom de beide vrouwen
om vóór de processie in St. Pancras uit te gaan met eene
brandende kaars van V9 pond en ,,hoer heuycke leggende
in hoeren hals . . .", maar de verdediging is zwak en de
aanklacht teekenend O*
Het aantal als in huwelijk levende priesters moet te Lei-
den niet gering geweest zijn te oordeelen naar de gevallen,
waarin óf zij zelven óf hunne verwanten verschijnen voor
schepenen, d. w. z. voor twee van de acht, om bewijs van
schepenkennis ^) te erlangen voor de echting hunner kinderen
ten behoeve van gelegateerde goederen. Een paar voor-
beelden uit het „Memoriaal van de compositiën van wees-
meesteren'' en uit het „Register van groote bewijzen" zullen
de zaak genoegzaam toelichten, al overschrijden wij daarbij
eene enkele maal de grenzen onzer periode *). Den 4<l«a
Augustus 1451 zien wij voor schepenen verschijnen „Dirc
die priester ende Ludolf zijn zoon" verzoekende bewijs van
schepenkennis, opdat Dirks goederen op Ludolf zullen mogen
overgaan^). Den 20sten Augustus 1466 „oirconden dirc van
zijl jansz. en gerijt van sonnevelt scepenen in leyden dat
voir ons quamen arent arentsz. die priester ende bewijsde
jan ende kristijn sijn twee kinderen die gewonnen heeft bij
margriete jansdr. . . ." *). Arent erkent dus zijn vaderschap.
Wederom, den 20stcn November 1546 verscheen voor schepe-
1) Correctieboek op 18 Januari 1522. Leidsche rechtsbronnen dit von-
nis vermeldend (op blz. 80 vlg.) noemt het boek met lett. E. Doch er
komen er meer met dien letter voor.
2) Daarover Nortier, a. w,, blz. 60 vlgg.
3) In 1545 had de vroedschap besloten, dat alle bewijzen van de
bezittingen van weeskinderen en de akten van aanspraak in het register
van de weeskamer zouden worden ingeschreven, Hamaker, a. w.,408.
4) Register' van groote bewezen A, fol. 164. Ms. op het Leidsch Archief.
5) Register yan gr. bew, A, fol. 185 r.
$2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
nen Daniël Gijsbrechtsz, priester ^ende bewqsde jan zgn
weeskint dat hij gewonnen heeft bij marijtgen jonge gerqt
matthijsz. dochter . . ." % Dertien jaren later ontving de
„weduwe van heer comelis comelisz. priester, aandeheete
zieckte .gestorven" kw^tschelding van 'tgeen zg den zeven-
getijdemeesters nog schuldig was '). Den 14den Mei 1562, op
't einde reeds van ons tijdperk, is er een eenigszins gewq-
zigd geval. Dan geven de schepenen mr. Comelis Gerrit
van Poelgeest en Comelis van Noorden bewqs af, dat voor
hen verschenen zijn Yda Jansdr. met Comelis Jansz. haren
man en voogd. „Ende bewees ctmera haer onmondige wees-
kint eertijts gewonnen bij heere willem reyerszoon priester
in sijn leven commandeur tot catwijck upten rgn." Daarna
nemen weesvoogden maatregelen, dat Ida de haar bij tes-
tament door heer "Willem vermaakte goederen zal ontvangen,
waarvoor zij dan het kind Cimera tot derzelver mondigheid
zal moeten opvoeden^). Hier was dus niet een huwelijk,
waaraan slechts de kerkelijke wijding ontbrak en ontbreken
moest, maar hier is de vroegere focarista, na des priesters
dood met een ander gehuwd. Desgelijks was het Lijsbeth
Adriaansdr. uitdraagster vergaan. Zij verscheen daarom den
isten Maart 1563 voor Comelis van Noorden en Claes Jansz.
schepenen % in gezelschap van Claes Jacobsz. tinnegieter,
haar man en voogd en „bewees" hare twee onmondige
weeskinderen "Willem Albrechtsz. en Katrine Albrechtsdr.,
„die sij gewonnen heeft bij wijlen heer aelbrecht willemsz.
1) Register ven gr, bew, B, f ol. 257. Het is hier de plaats op te merken,
dat deze registers ook belangrijk zijn voor de topografie der stad
wegens de nauwkeurige beschrijving van de den weezen gewaarborgde
panden en belendende erven.
2) Vroedschapsreaolutiehoek, lol. 98 v. op 17 Febr. 1559.
3) Register van gr, bew, B, lol. 336 en v. De plaats dient meteen ter
verbetering van Oudheden vap, Rf/nland, voorrede, die voor 1562 wel
Comelis van Noorden, maar niet mr. Comelis Gerrit van Poelgeest
als schepen opgeeft. Wel noemt zij hem voor 1555, 1556, 1557, 1558,
1559, 1560 en 1561.
4) Oudheden van Rffnland, t a. p. heet hij «Claes jansz. de goede'*,
terwijl Comelis van Noorden als schepen ontbreekt. De moeilijkheid
wordt opgelost door de overweging, dat nieuwe schepenen in 't najaar
zitting namen, op Sint Martij nsavond.
INLEroiNG. 53
priester, saliger" ^). Hier dragen de kinderen zelf s des pries-
ters naam. Ja, nog den 26sten November 1591 zien wij de
gebroeders Heynrik Jansz. osseweider en Dirk Jansz. kapi-
tein der stad als voogden optreden over Cornelis Corsz.,
natuurlijken zoon van Cors Reyers, priester, „geteelt van
maria willemsdr. naderhandt huysvrouw van herman cor-
nelisz. schoenmaker, allen overleden . . . /' ^). Zulke priesters-
kinderen kwamen zeker niet allen zoo goed te recht als
Erasmus. Maar wij kunnen uit deze merkwaardige getuige-
nissen wel besluiten, dat toestanden als deze de Leidsche
bevolking niet in verzet heeft gebracht tegen de kerk. Zij
waren er al te zeer aan gewoon. Slechts zij, die dieper
doordachten en door de hervorming tot denken waren ge-
bracht zullen te meer een coelibaat veroordeeld hebben,
dat zoo onhoudbaar bleek en zoo openlijk werd overtreden.
Dat echter ook ontucht in den gewonen zin onder de Leidsche
priesters en monniken niet zeldzaam moet geweest zijn, mag
men veilig opmaken uit het heftig toornen van den reeds
genoemden Petrus Bloccius, den conrector, tegen dit kwaad.
Hij schreef, zooals ik elders aantoonde % zijn hoofdwerk te
Leiden en onder den indruk van wat hij te Leiden om zich
zag. Fel gaat hij te keer tegen de monniken, die meer kin-
deren hebben dan de. burgers, ja ook „plures liberos quam
libros'' en die vaak worden verbrand niet (zooals de chris-
tenen d. z. bij B. de hervormden) om des evangelies wil,
maar om sodomie ^). „Hoe comef', vraagt hij met onver-
biddelijk sarcasme, „dat der papen vrouwen wt heur huys
„gaen bij een ander in de kraem liggen ^). Hoe comet dat
„sij de vrucht verdrijven? Hoe comet, dat een monnik een
„kindt heeft gecregen (het was eene vrouwe welck der secte
„Francisci clederen aan hadde) in schip in Zeelant? Hoe
„comet dat soo veel doode kinderen in cloosters worden
1) Register van gr, bew, B, fol. 339 v. en 340 r.
2) Memoriaal van compar, v weesm. 5a, fol. 82.
3) Theolog. T^dschr., 1904, blz. 324. Boven, blz. 45 vlg.
4) P. Bloccius, Meer dan twéehondert ketterden, 1567 blz. 337. Het
verurijt van sodomie ook blz. 16, 203, 339.
5) Verg. daarover ook boven, blz. 10 en Blok, Stad, ü, 356.
54 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
^geyonden*' ')? En hij is kort en goed van oordeel, dat,
gelijk ter eene zijde in eene christelijke stad geen hoer-
huizen behooren te zijn^, men monniken en bagijnen het
trouwen moest toestaan').
Er zijn voorts uit gedrukte en ongedrukte bescheiden
nog een aantal aanwqzingen bijeen te verzamelen, die ech-
ter, omdat wq het verband der gebeurtenissen niet kennen,
weinig bewijskracht hebben. De romanschrijver zou er stof
in vinden voor eene vertelling, de historicus mag niet ver-
der gaan dan er sporen in zien van afnemenden eerbied
voor de priesterschap. In 1456 geschiedde het, dat de bur-
gerij bij klokslag voor der stede huis te zamen geroepen
was, om „heervaart te bieden*', d. i. om de namen te hooren
aflezen van hen, die onder de stadsbanier ten oorlog zouden
trekken. Toen dit afgeloopen was riep een zekere "Wouter
van Gheen uit den hoop omhoog tot de heeren van den
gerechte, dat men nu ook de bagijnen en de zusteren, de
papen en de broederen zou aflezen. Deze oneerbiedigheid
kostte Wouter eene bedevaart, „ten heylighen Drie Conin-
ghen tot Coelen" % Een ander maal werd zékere Geertruid
Pauwelsdr. door kerkmeesteren van St. Pancras beschul-
digd van de dertig gouden leeuwen door haar aan de kerk
beloofd niet te willen geven. Weliswaar gaat de eed van
mr. Walich en mr. Claes Tol Heynricsz», twee priesters van
St. Pancras, vóór haar getuigenis en eed^), „want sg haer
selven int afgront van der hellen zweren soude .... maar
Geertruid wint toch haar kenning, zij behoeft niet te be-
talen ^). In Juni 1532 vermat zich zekere Goossen Jansz.
om te gaan ten huize van heer Martijn Jacobsz., een pas-
toor, wonende „omtrent trijn van noorde up sinte pieters-
1) A, w,, blz. 337.
2) A, w., blz. 94.
3) A, w», blz. 146.
4) Leidsche rechtsbronnen, blz. 76. De in den tekst genoemde oorlog
was de tocht van Filips van Bourgondié tegen bisschop Gijsbrecht
van Brederode te Utrecht. In Hooimaand van dat jaar vertoefde hij,
op weg naar Utrecht, ook eenige dagen te Leiden. Wagenaar, Vader-
landsche Historie, IV, 59.
5) Vcrgel. Nortier, a. w., blz. 68.
6) Leidsche rechtsbronnen, blz. 212.
s
INLEIDING. 55
kerckgraft in een poort", waar deze juist met zijn ,,joncwijf"
(d. i. dienstmaagd) aan tafel zat, middagmalend. Goossen
sprak haar zeer ;;Oneerlijcken" toe, sloeg en mishandelde
haar, en, toen heer Martijn tusschen beide wilde komen,
werd ook hij geslagen. Het schepencollege nam bij de be-
handeling dezer zaak, als verzachtende omstandigheid, aan,
dat deze woesteling ;;gebrecklick van hoefde" en dus niet
geheel toerekenbaar was en veroordeelde hem tot niet
erger, dan het laten verwerken van 20.000 steenen aan de
stadswallen tegen 24 plakken *) de duizend, of twintig weken
op Eversteen, benevens één jaar bannissement ^).
Van invloed op 't godsdienstig leven in deze stad moet
eene gebeurtenis zijn geweest van 't jaar 1462. Toen gaf
Willem Heerman, vroedschap van Leiden, kanunnik van
St. Pancras aan de kerkmeesters van St. Pieterskerk, „een
nuwe, schoene lectrijn die hij heeft doen maken op zijn
selffs costen .... waarin "Willem Heerman voirsz. gemaect
ende geleyt heeft, gevesticht met ijseren ketenen, die Bibele
in duytsche, die hij met eygen hant gescreven heeft. Ende
sijn twie stucken alst oude testament ende dat nuwe testa-
ment voor alle goede eerbaire mannen om ter gelegen
tijden ende onbehinderd den dienst goids dairin te mogen
lesen ende wat goeds te studiren . . . ." ^). Deze gebeurtenis
is zeker van groot gewicht. Vooreerst, omdat wij hier den
ganschen bijbel vinden. Toen Jacob van der ^eer en Mau-
ritius Yemants in 1477 den eersten Nederlandschen bijbel
1) In Groningen deed 1 kromstaart 4 plakken en 1 plak 2 grootkens.
vandaar „plakkenbrood" én „tweeplaksbrood'\ Oorkondb. van Gron.
en Drente, n\ 1168, II, 361 en Gron. volksalm., 1904, blz. 153, noot. Het
leveren van steenen voor de stadvesten geschiedde aanvankelijk in
natura, daarna werden zij per duizend in geld betaald.
2) Correctieboek op 19 Juni 1532. Eene zoo grove beleediging als in
Utrecht nog wel eene vrouw eenen priester aandeed heb ik in Leiden
niet gevonden. Daar zond Alijt van Haeften „enen priester in oneere
enen doeck, daer menschenquaet in gebonden was tot enen cleinoot'^
(1446). Dodt, Archief, V, 211.
3) De 3chepenbrief, die de schenking beschrijft, is in zijn geheel
afgedrukt in Nieuw Arch, voor kerk. gesch., II, 1854, blz. 244 vlgg. Het
feit wordt ook vermeld door Van Mieris, a. w., 1, 47, en dr. C. H. Ebbinge
Wubben, Over middelnederh vertt. v. h, O. T., 1903, blz. 137.
56 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in druk bezorgden, bevatte deze alleen de kanonieke en
apocriefe boeken van het Onde testament, met nitzonde-
ring bovendien nog van de psalmen. Een Nederlandsch
Nieuw testament is er niet vóór 1522, al is het waar, dat
de passieboeken aan de leeken de lijdensgeschiedenis gaven
en de perikopenverzamelingen met zorg uitgekozen stukken
uit evangeliën en brieven. Van gewicht is ook, dat een
kanunnik hier eene daad verricht, die zoo zeer indruischt
tegen de wenschen der Kerk. Laat het waar z^n, dat de
geestelijkheid niet opzettelijk den bijbel aan de leeken ont-
hield *), het is toch onjuist hier alleen eene kwestie van
geldbesparing te zien^). Neen de kerk was bang, dat men
„die heymelicheit der Scriftueren den ghemeenen volcke
soude ontbinden". De vertaler van den „Dialogus" van
Gregorius den Groote zegt in zgne voorrede: „Mer vele
geleerde liede becnagen ende lachteren, dat men den leec-
ken menschen de scriftuere in dietsche maect .... omdat
men verholenheit der scriftueren den gemeenen lieden op-
penbaert" (1388) ^). En beklaagde Maerlant zich niet reeds
over de verwijten, hem door de „paapschap" gedaan:
,.want ie leeken weten dede
uter byblen die heimelichede" ? *)
1) Zóó de Hoop Schelf er, a. w., blz. 55. In overeenstemming hiermede
is een woord van Eustachins van Zichem, in zijne „Erronun Martini
Luther brevis confutatio", dat de H. S. gelezen wordt n^ profanis ac
a mulierculis, a monachis atque ut semel dicam ab nniversis chris-
tianis", Bihl Ref. Neêrl, m, 233.
2) Boxhom, Nederlandsche Historie \ 1739 blz. 266 stelt den ganschen
bijbel op perkament „zoo wat henen geschreven" op 400 ^500 kronen;
den gedmkten 4^5 kronen.
3) Bij De Vooys in Theol Ti/dschr,, 1903, blz. 141.
4) Spieghel historiael, V, 1. 85, nitg. De Vries en Verwijs, I, 16. MoU,
Kerkgeach, vóór de herv., U, 2, 330. De vertaler van den aan Bonaventnra
toegeschreven „profectus religiosoriun" achtte het noodig vóór in zijn
boek een nit de decretalen geput vertoog te plaatsen ten bew^ze, dat
het „leekemensche" geenszins ongeoorloofd is „goede dietsche boeken
van simpele materiên naarstig te lezen." Verg. ook MoU, Johannes
Brugman, I, 39 n^. 3. Lambert de la Bèque zegt in zijn verweerschrift
aan paus Calixtus m (1175) dat hij voor de geloovigen de Handelingen in
rhytmische verzen uit het Latijn had overgezet en toen beschuldigd
werd „se scripturas sacras indignis aperuisse'*. Bij Fredericq, Corpus
etc, n, 30. Erasmus in de voorrede vóór zijne Parafrase van het
Matth, Evang, (1522): „Ik voor mij zou wenschen, dat de bijbel in alle
INLEIDING. 57
^ij behoeven niet te twijfelen of de stortvloed van ver-
talingen uit den reformatietijd was eene reactie tegen het
verzet van de kerk tegeü overzettingen ^). Zoo blijft dan
de liefde van onzen Leidschen kanunnik voor den bijbel
in de volkstaal onze dankbare herinnering waardig. Heeft
wat hij deed vruchten gedragen? Zijn er goede en eerbare
mannen op het koor der Pieterskerk in zijn handschritt
komen studeeren? Is bijbelkennis daardoor in onze stad
toegenomen? "Wat De Hoop Scheffer vraagt van de peri-
kopen verzamelingen, vragen wij van Heermans bijbel: ^'Wie
zal de verborgen werking aanwijzen, welke de lezing in
veler gemoederen teweegbracht?"*).
Moeielijker nog valt het de verborgen werking aan te
wijzen van nieuwe denkbeelden op godsdienstig gebied, en
wat het Leiden van vóór de hervorming aangaat is de oogst
bijzonder schraal. Het hieromtrent bekende aan te wijzen
zal het slot vormen van deze inleiding en ons meteen ge-
leidelijk den weg banen tot ons eigenlijk onderwerp.
„De geest der haeresie," zegt MoU, „is als alle andere
geesten onnaspeurelijk in zijn wegen" ^). Zóó is het. Toch
wijst de bijval, ook te Leiden al aanstonds aan Luthers
leer te beurt gevallen, op een wel toebereiden bodem. Nu
kan de haeresie louter negatief optreden, als ontkenning
van het overgeleverde dogma of als verzet tegen den heer-
schenden kultus, zooals de „Somme rural" van Jehan Bou-
tillier in 1479 hen ketters noemt, „qui prendent ettiennent
doubte en nostre saincte foy" ^). Maar die twijfel openbaart
zich niet steeds naar buiten en richt zich ook menigmaal
op een ondergeschikt punt van leer of kultus. Doch ketterij
kan ook positief optreden : zij kan voor het oude het nieuwe
talen werd overgezet. Christus wil zijn leer zoo ver mogelijk ver-
spreid hebben, en dit zal bevorderd worden zoo zijne boeken in de
talen aller volken worden overgezet of anders de vorsten zorgen, dat
de talen waarin hij reeds is vertaal4 door alle natiën geleerd worden."
1) Ebbingc Wubben, a. w., blz. 127 vlgg.
2) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 56.
3) Moll, Kerkgeschiedenis, II, 3, 59.
4) Bij Fredericq, Corpus, II, 187.
58 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in de plaats stellen, niet slechts afbrekende, maar ook zeer
bepaald opbouwende. Dan treedt zij beslist naar buiten op
als prediking, als profetie en voor hetgeen zij ontneemt,
geeft zij aanstonds het betere terug. "Wederom zijn er
groote, wijd om zich heen grijpende, kettersche bewegin-
gen; er zijn nog meer in kleine kringen gekoesterde dwa-
lingen. "Wij vinden door talrijken erkende aanvoerders en
leidslieden ; nog meer mannen en vrouwen, die in onze be-
richten voor een oogenblik uit de vergetelheid naar voren
treden en dan weer verdwijnen. Maar negatief of positief,
in wijden omtrek of in kleinen kring, in eiken vorm heeft
de haeresie den toom, den afschuw en den last der ver-
volging van kerk en staat gelijkelijk gedragen, want zij was
de verfoeielijkste aller misdaden ^) en paus Urbanus V sprak
gaarne van de „lupina rabies haereticae pravitatis" ^.
Dat de beggarden en de fraticellen, Wicleff 's volgelingen,
ook de Noordelijke Nederlanden hebben bezocht, mag niet
worden betwijfeld; dat de geeselvaarten en de danswoede
er zich hebben vertoond wordt tegenwoordig niet meer
ontkend ^) ; dat de volgelingen van Tanchelm, dat de Wal-
denzen, dat de Vrije Geesten ook naar het Noorden door-
drongen, staat wel vast^); en dat talrijke inquisiteurs ook
boven Brabant hebben gearbeid weten wij. Voor zoover
deze laatsten in onze periode te Leiden zijn opgetreden,
zullen wij hen natuurlijk ontmoeten. Ten onrechte heef t men
Koenraad van Marburg, den kettermeester, die in 1233
1) Aldus b. V. Guy van Avesnes, bisschop van Utrecht (1311) bij
Fredericq, Corpus, I, 161 en verg. Moll, Kerkgeschiedenis, II, 1, 356 en
n, 3, 109.
2) B.v. in zijn btil van 15 April 1368, afgedrukt o.a bij Fredericq,
Corpus, I, 207.
3) Voor Dordrecht Fredericq, Corpus, I, 191, II; 102. Altmeyer, Pré-
cnrseurs de la réforme aux Pays-Bas, 1886, I, 79. Een bericht over de
komst van geeselaars in Vollenhoven (1349) is wel door Moll onzeker
genoemd, a.w„ II, 3, 78, maar een hunner „liederen der optochten"
kwam in Overijselsch dialect tot ons, Corpus, II, 139, terwijl ook het
„frisch, friskes !" dat zij roepen naar het Noordnederlandsch taaieigen
heenwijst, Corpus, I, 231 vlg.
4) De „maritimi loei" uit den brief van de Utrechtsche kerk aan den
aartsbisschop van Keulen (1112) worden geacht Zeeland te beteekenen.
H. Q. Janssen, Tanchel^n, 1867, blz. 26; Altmeyer, a.w., I, 19.
INLEIDING. 59
onder den dolk - van eenige edelen zijn loon ontving, te
Leiden laten optreden^ Sommige historici hebben nl. de door
hem vervolgde „pauperes lugdtmenses'', de katharen van
Lyon, aangezien voor arme Leidenaars ! ')
Zijn er te Leiden geestverwanten geweest van dien broe-
der Bartholomaeus van Dordrecht, van Gerbrand en van
den ketterschen leertouwer, door Geert Groote bestreden?
Heeft die priester, Jan van Alkmaar, die voor het concilie
van Konstanz in 1418 zijne kettersche gevoelens betreffende
de kerkelijke goederen herriep, te Leiden volgelingen gehad ?
Daarvan bleek mij tot heden evenmin iets als van aanhan-
gers in onze stad van Epo van Haarlem, den ketterschen
kleermaker, die vooral bezwaar had tegen den Mariadienst
en tegen de leer van de zielmissen, maar in 1458 zijne
dwalingen herriep. Stellingen als de zijne, min of meer
negatief van karakter, waren reeds vóór hem geleerd en
zouden nog na hem verdedigd worden. Met name was twijfel
aan het leerstuk der transsubstantiatie sedert de dertiende
eeuw zeer gewoon. Voorts vindt men in onze bronnen tal-
looze gevallen van godslastering of van blasfemie tegen
Christus of Maria of van eeden zweren en vloeken, ^grijs-
selijcken ende onchrijstelijcken tegens God almachtich''
blasfemeeren, of van Christus spreken als van „den ge-
cruysten bouf '', of zweren bij al 't geen God almachtig aan
zijn gebenedijde lichaam hebben mag. Het is wel nauwelijks
noodig te zeggen, dat al deze en dergelijke gevallen, waar-
van er heel wat verzameld zijn^), wel is waar vaak door
inquisiteurs zgn berecht, maar, zoo zij al iets met ketterij
1) Zie MoU, a. w., n, 3, 112 noot 4.
2) Frederik Frederiksz. van Utrecht, 1426 in Fredericq, Corpus, I,
304 vlg. Coman Claesz. van Utrecht 1441, aldaar, 1, 324. Martine, vrouw
van Pieter Prijsbier van Brugge, 1484, aldaar, I, 454, Heynrick van
Eenrijck in Friesland, 1517, aldaar, I, 512 vlg. en de Hoop Scheffer,
a,w., blz. 62, Splinter Wiggersz. van Naarden, 1503, Corpus, II, 293.
Joos Boone te Gent, 1480, aldaar, II, 272. Hanneke van Uphoven te
Brugge, 1491, aldaar, t. a. p. Eene ordonnantie van 7 October 1531 in
artik. 43 verbiedt ^te blasfhemeren God almachtich, die maecht Maria,
hueren heyligen oft hueren namen opté peynen deghene dye God
zijnder moeder hueren namen oft huere heyligen loochenen, afgaen
ende versmaden, souden geapprehendeert ende in stricte gevangenisse
60 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
te maken hadden, toch in geenerlei opzicht eenig verband
houden met zuivere, reformatorische bewegingen en dat dus
al deze lasteraars en vloekers nimmer kunnen worden voor-
gesteld als wegbereiders voor het protestantisme. Uit het
louter negatieve wordt nimmer het positieve geboren.
Dit geldt wezenlijk ook van de loochening, dat Maria
maagd zou gebleven zijn na de geboorte van haren zoon,
of dat de heiligen voor ons zouden bidden bg God; of van
de ketterij van Jehanne de Mons, die zeide „que Ie sabbat
„OU samedy tant seullement faisoit awarder; que lyauwe
„benoitte (wijwater) estoit de nuUe valeur; que chimetière
„nest plus sains que terre de jardin'* % waarachter zich
meer positieve denkbeelden verschuilen kunnen. "Was het
uit zuiverder godsdienstig denken, dat in 1427 „Bartraet
„Geryt "Weners soens wijf, Lisebeth vander Meem, suster
„Rutgher en suster Jutte'*, allen wonende te Utrecht achter
St. Jacob, weigerden ter kerke te gaan en daarom voor
vijf jaar verbannen werden^)? Iets van den geest der her-
vorming was zeker in dien slotenmaker van Brussel in 1500,
„bon ouvrier de son stille, besoignant devant aultruy, fort
„deuot par samblance, homme de bonne conscience, mais
„ne tenoit compte de Teglise, de la messe, des sacramens
„et k Iheure que on chantoit il passoit tems sur les cre-
„teaulx''. Ondervraagd „respondy qu'il disoit sa Patrenostre,
„et de son credo aulcuns articles c'est ascavoir que Jhesu-
„christ auoit esté crucifié soubz Pilate et quil auoit este
„homme juste, non point Dieu. Item on luy demanda dont
„luy venoit ceste maniere de croire. Il respondy que son
„bon ange luy auoit revele et parloit souvent a luy." Dit
laatste antwoord van den man, wiens proces de „Cronyc-
ques de feu Mr. Jehan Molinef' ons mededeelen ^), ver-
dient in zijne treffende kortheid om zijnen zuiver protestant-
ghehouden wesen te watere ende te broode de tijt van eender maent.
(Die het doen) mit enen quaden ende feilen moede ende herten . . .
sullen op een schavot die tonge openbaerlijcken doersteken hebben.
Gedrukt exemplaar van 1546 te Leiden, Lakenhal.
1) Corpus, I, 318 (1430).
2) Dodt, Archief, V, 87; Corpus, I, 306.
3) Afgedrukt in Corpus, I, 493.
INLEIDING. 61
schen geest te worden vastgehouden in onze herinnering.
Al het gezegde zal ons dienstig zijn tot de juiste beoor-
deeling van 't geen omtrent Leidsche ketterij bekend is,
waarbij ten overvloede nog eenmaal herinnerd worde, dat
dit verzet tegen de heerschende kerk of de overtreding van
een harer geboden nooit zonder meer mag worden gelijk-
gesteld met „voorbereiding van de hervorming''. Ten jare
1373 leefde er te Leiden een oud man, vader Heyne, die
door bekoring van den duivel dezen lijf en ziel overgaf en
God vloekte. Tot straf moest hij van den dag van het
vonnis af tot vastenavond toe eiken Zondag in hemd en
broek gaan staan vóór St. Pancras-kerktoren op den wal
van de Hooglandsche kerkgracht, dadr de processie langs
zich laten heengaan en voorts van den predikstoel met
luider stemme zijne dwaling herroepen, alle goede lieden
verzoekende, dat zij God voor hem om vergeving bidden
mochten '). Hier hebben wij niet anders dan het „spreken
van onnutte woorden, dat jeghens den ghelove draecht",
waarom een kleine twintig jaar later zekere Elias werd
veroordeeld tot het in 't openbaar dragen van een bagghen" ^)
in zijn arm drie Zondagen achtereen vóór de processie in
St. Pieter, St. Pancras en O. L. Vrouwe *). Het was de be-
koring van den Satan, die menschen er toe bracht zich
hem toe te wijden ën hem te eeren. Ongeveer 1440 (wij
rangschikken de gevallen chronologisch) had "Willem Duyker
IJsbrantsz. gezeten in het „baliushuis" ^) en gezegd: „dit
geit set ie u, Gode te schennisse ende den duvel te eren" ^).
Toen had zijn makker, Arent Arents, die op zulk eene
manier geen dobbelspel had willen aangaan, geantwoord:
„Ie en wils in dien name niet houden." daarop hij weer:
„Ie en wils u anders niet setten." Daar dergelijke blasfemie
der stad Gods straffen toebrengen kan, wordt de lasteraar
gestraft met o. a. eene bedevaart naar Ferrara „off dair
1) Leidsche rechtsbronnen, 29. Corpus, ü, 303 vlg.
2) Bagghen d.i. een big.
3) Leidsche rechtsbronnen, 41. Corpus, n, 304.
4) D.i. het baljuwshuis van Rijnland.
5) Om deze zelfde lasterlijke woorden wordt te Utrecht in 1422
Wemer Jacobsz. veroordeeld, Dodt, Archief, V, 84. •
62 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
die paeus is" *). In dit alles is niets wat aan ketter^ denken
doet. Daarentegen is er althans een spoor van verzet tegen
de leer yan de mis in wat ten jare 1444 werd ten laste
gelegd aan Claes Willemsz. ^die men hiet Claes qnam ge-
reden" t. w. „groten ondaet voir den heylighen sacrament" ^.
Waarin deze onbetamelijkheid bestond, wordt niet nader
aangegeven, maar, daar de straf aan Claes opgelegd bestaat
in drie uur op de kaak staan, afkapping van de rechter-
hand en eeuwig bannissement, was de overtreding zeker
zwaar en bestond vermoedelijk in eene handtastelijkheid
gepleegd aan den ouwel zelven of aan het ciborie-kastje ').
Een geval van ketterij, dat eenigen omvang aannam, maar
helaas in zijn aard weder niet nader omschreven wordt,
doet zich in onze stad voor anno 1507. Het is de stadstre-
sorier, die ons het relaas ervan in zijne boeken bewaard
heeft. Er woonde hier een schoutenknecht % Geryt Claesz.,
die in groote ketterij, ongeloof en dwaling vervallen was
tegen het heilig kerstengeloof. Hij schijnt eenigen invloed
bezeten en anderen meegesleept te hebben, althans den
17den Januari kwam de eerwaardige Andries Hugesz, „mees-
ter in de godheid", prior van de predikheeren te 's-Hage,
om een onderzoek in te stellen. Zijn naam wordt in onze
bron wel niet genoemd, ja de plaats opengelaten, maar
mr. Andries was tot 1512 kettermeester en werd in dat
jaar door mr. Johannes de Colle, prior van de minderbroe-
ders te 's-Hertogenbosch vervangen ^). Mr. Andries dan
bleef geruimen tijd te Leiden om mogelijke uitbreiding der
ketterij tegen te gaan ^). Gerrit zelf werd veroordeeld om
1), Leidsche rechtsbronnen, 71. Corpus, IL 310 vlg.
2) Leidsche rechtsbronnen, 74. Corpus, II, 311. Door de juiste plaatsing
van eene komma achter „gereden" in Corpus t. p. verkrijgt men dezen
verstaanbaren zin.
3) Op de kaak staan en eeuwig bannissement is de straf voorMey-
naert, „die oude scoemaker" te Utrecht voor blasfemie en voor het
onder den voet treden van heiligenbeelden, 1442. Dodt, Archief, V. 96.
4) Blok, Stad, II, 223 spreekt van een voller.
5) In 1517 verschijnen beiden nog te Utrecht op het provinciaal kapittel
van de predikheerenorde. Dr. Andries stierf in 1526. Verg. Corpus, I
XXXIX en 503. IV, xxvm. Moll, a. w., n, 3, 117.
6) Tresor. Rek, boek, 1507, fol. 39 v.
INLEIDING, 63
in een blauw „schappelaris" (d. i. overkleed, scapularis),
met een groot geel kruis daarop genaaid, te gaan staan in
een draagbaren, houten predikstoel, die daartoe uit O. L.
Vrouwekerk naar St. Pieter werd overgebracht, en aldaar
het sermoen aan te hooren, dat de inquisiteur uitsprak om
hem van zijn ongeloof te bekeeren ^). Dit geschiedde den
26sten Januari. En misschien had men 't hier bij gelaten,
maar toen Gerrit den 28sten September ook nog den schout
kwallfk toesprak, nog wel „daer hij sat inder vroedschap
dingende van den hoochsten'', werd hij den 18den October
ter stede uitgebannen^). Omtrent den aard van Gerrits
ketterij blijven wij dus weder in 't onzekere. Maar dat zij
niet onschuldig werd geacht, mag hieruit worden opge-
maakt, dat het dragen van een grijzen overrok, tunica,
met een donkerblauw overkleed, scapularis coerulei coloris,
voor en achter met een geel kruis daarop genaaid, de ge-
wone ketterstraf was, ook in Duitschland en in Frankrijk, b, v.
ter synode van Toulouse in 1229, voorgeschreven en ten onzent
o. a. toepast op den reeds genoemden Epo van Haarlem ').
Omdat Gerrit heet te zijn vervallen in „ketterij, dwaling
tegen het heilig kerstengeloof en ongeloof", zou men de
gissing kunnen wagen of hij misschien den invloed had
ondergaan van den ketter Herman van Rijswijk, vijf jaar
vroeger, immers in 1502 door den inquisiteur. Jan van
Ommaten tot eeuwigdurende kerkerstraf veroordeeld, uit
zijne gevangenis ontsnapt, maar in 1512 door Jacob van
Hoogstraten tot den brandstapel verwezen mét zijne boeken.
"Want de gevoelens van dezen man, ons uitvoerig meege-
deeld, weken niet slechts af van de roomsche kerkleer,
maar waren ook tegen het christendom zelf gekeerd, omdat
hij b. V. Jezus eenen „stultus ac simplex fantasticus et
;;Seductor simplicium hominum" noemde en de evangeliën
leugens en de onsterielijkheid een waan achtte ^). Hij wordt
1) Tres, rek, hoek, 1507, fol. 51 v. Het kleed kostte der stad „10 stuivers
min een duyt'*.
2) Tre8. rek, hoek, 1507, fol. 43 r.
3) MoU, a. w,, II, 3, 119. Boven, blz. 59.
4) Uit den „catalog. hereticorum van Lutzenbnrg", 1526 bij MoU,
a. w., n, 3, 105 vlgg. Corpus, I, 494, 501 vlgg.
64 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
dan ook ten onrechte onder de voorloopers der hervorming
gerekend; „onder de apostelen des ongeloofs verdient h^
eene plaats" <). De mogelijheid bestaat, dat Gerrit door
deze dwaling was meegesleept.
Afkeer van de mis vormt weder den inhoud van het vol-
gende geval, dat ons ter kennisse is gekomen en waarmede
wq dicht tot onze periode genaderd zgn. Het geldt Willem
Blanckert, een volder, die wordt beticht, dat hq „zeer lee-
licke woirden zoude gesproken hebben tot blamacie vanden
eerwairdichsten en alreheylichsten sacrament." Welhaast
zouden er tallooze van zulke woorden gesproken worden!
Vülem komt er genadig af. Behalve de gewone straf van
meéwandelen in de processie wordt hem nog opgelegd om
voor 't altaar op de knieën te yaUen en van eiken priester
te ontvangen een slag op zijne schouders, „juist zooals den
doodslagers placht te gebeuren" *). Eindelijk, en daarmede
doen wq den stap op ons eigenlijk gebied, op een Zondag
van het jaar 1518 in den laten avond gingen Daniël Ja-
copsz. en Mees Symonsz. over de Sint-Pancras-brug over
den Ouden Rijn, waar, gelijk vaak op bruggen, een Maria-
beeld in een houten huisje stond. Mees ontzag zich niet om
het beeld er uit te nemen, waarmede zij toen allerlei grap-
pen uithaalden. Het is opmerkelijk, dat zij zoo licht gestraft
worden: zij moesten 6000 steenen doen verwerken aan de
stadsvest '). Het is zeer wel mogelijk, dat wq hier louter
eene dronkemansbaldadigheid hebben, waaraan 't gerecht
weinig gewicht toeschreef.
1) Aldus De Hoop Scheff er, a, w,, blz. 57 vlg. Het vonnis tegen dezen
„meester Herman van Rijswijck ketter*' vindt men reeds afgedrukt bij
H. Roodhuyzen, Het leven van Gvülhehnua Gnapheua, 1858, blz. 82vlg.,
die echter nog geene nadere bijzonderheden omtrent hem wist. Hij
was waarschijnlijk een geneesheer en op hem schijnt eene plaats in
de „Hochstratns oyans" betrekking te hebben. „Testis est medicus
„HoUandus chanis prinópibus, qaem conbnssi in Haga Comitis. Fmstra
„proceres ejus provinóae intercessenint, fmstra flens et ejtilans recan-
„tavit. Inevitabilem enim sententiam tuli et novo inquisitori sic erat
„paranda anctoritas". Vergel over hem laatstelijk Pijper in Bibl Ref.
Neêrl, m, 392 vlgg.
2) Correctieboek op 11 Mei 1509.
3) Leidache rechtsbronnen, 80. Corpus, n, 312 vlg. IV, 10.
INLEIDING. 65
Overzien wij alles wat ons van ketterij bleek, dan beslui-
ten wij, dat er ook te Leiden verzet was tegen de heer*
schende bedeeling, bespotting van sacrament en beelden;
hierbij voegen wij den afnemenden eerbied voor de pro-
cessies, den achteruitgang der kloosters, den weerzin tegen
de zonden van den clerus en maken uit dit alles als slotsom
op, dat ook te Leiden de gemoederen in gisting waren.
"Wat er aan verlangen naar hervorming in de harten van
ernstige burgers woonde, wordt door onze bescheiden niet
verhaald. Dit ligt in den aard der zaak. Maar niets ver-
biedt ons deze inleiding te besluiten met de onderstelling
dat hier, gelijk overal in den lande, eene krachtige begeerte
naar zuiverder godsvrucht woonde, dan de toenmalige Kerk
vermocht te voeden.
I.
HET TIJDVAK DER SACRAMENTISTEN.
De titel van ons hoofdstuk behoeft maar een enkel woord
ter toelichting. Al was de invloed van Luther bij de nieuw-
gezinden groot, al werden zijne geschriften gretig gelezen,
toch zou de naam ,,Lutheranen" voor hen te eenen male
onjuist zijn. Daartoe was er te veel oorspronkelijks in de
Nederlandsche evangelischen % daartoe naderden zij voorts
te dicht aan Zwingli vooral op *t punt der avondmaalsleer.
Dat de toenmalige overheid het verschil niet zag, is voor
ons waarlijk geen reden het ook te miskennen. Ook het
woord „sacramentarissen*' is ter afwisseling geoorloofd en
wordt in dien t^d zelven gebruikt.
Onbewust van den grootschen ommekeer in het staatkun-
dige en godsdienstige, dien de 16<1^ eeuw ook haar brengen
zou, haalde de Leidsche burgerij op St.-Laurensdag 1508
keizer Maximiliaan feestelijk ter huldiging in ^. En nog eens
vierde de burgerij feest over een nieuwen landsheer, den
jongen Karel die, na in Brabant, Vlaanderen en laatstelijk
te Dordrecht te zijn gehuldigd*) op St.-01ofsdag 1515 te
Leiden onder groot eerbetoon zijn intocht deed ^). Zij zou
1) Zie daarover laatstelijk F. Pijper, „Erasmus en de Nederlandsche
Reformatie" in Handel e. med, v. d. üf^. d. Ned. Letterk., 1906^1907,
blz. 36 — 62, ook afzonderlijk verschenen.
2) Kron. Hist Gen. Utrecht, VI. 1850, blz. 343—347 uit de tresoriers-
rekening. Orlers, Chroniekje: „Doe quam Maximiliaan tot Leyden."
3) Wagenaar, Vaderl historie, IV, 388 vlg. T. w. als heer der Neder-
landen; keizer werd hij eerst 28 Juni 1519.
4) Kron. Hist Gen. Utrecht, VI, 1850, blz. 433--438, ook uit detreso-
riersrekening.
DE SACRAMENTISTEN. 67
reden krijgen minder vriendel^k van hem te denken. Dat
er in deze jaren gevallen voorkwamen zooal niet van ket-
terij dan toch van oneerbiedigheid tegenover het sacrament,
zagen wij boven ').
Midderwijl had Luther gesproken èn geschreven. Zijne
stellingen van 31 October 1517 waren binnen een achttal
dagen over Europa verspreid. Van zijne eerste geschriften
werden de „Zeven boetpsalmen" en de „Uitlegging van het
Onze- Vader" reeds in April 1518 te Leuven, te Antwerpen
met graagte gekocht^). Ook te Leiden? Daarvan blijkt niets.
Of kwam 'Willem van Alkmaar, de magister-provinciaal van
observantie voor Keulen den S^tcn Maart 1518 daarom te
Leiden, omdat het ook hier, als te Dordrecht, „lutherde" ? ').
Zoo ja, dan zal het onderzoek niet streng zijn geweest, aan-
gezien hij zelf niet onverdacht was. En in geen geval blijkt
er iets van naar buiten. De magistraat was van gansch an-
dere belangen vervuld en bedacht op herstel der bouw-
vallige stadsmuren, waartoe deze maal ook de hulp der
kloosters ingeroepen werd in dezer voege, dat van elke ge-
profeste zuster in ieder convent 9 stuivers jaarlijks zou
worden geheven, zoolang als de poorterij haar weekgeld
voor de reparatie opbracht, en dat gedurende negen jaar ^).
Dat ook de kloosters aldus in de lasten werden aange-
slagen, geschiedde om den nood der tijden en geenszins
uit vijandschap tegen de geestelijkheid. Ook van den toen-
maligen schout, Hendrik van der Does '), is ons niet be-
kend of hij tot die overheidspersonen behoorde, die ge-
neigd waren mogelijke aanhangers van de nieuwe leer
ongemoeid te laten, zoo zij maar niet openlijk aanstoot
1) Boven, blz. 61—64.
2) De Hoop Scheff er, a, w., blz. 69. Over een exemplaar van ^Die
seven penitenciepsalmen" ontsnapt aan het Antwerpsche auto-da-fé
van 13 Juli 1521 zie Sepp, Verboden lectttur, 1889, blz. 40—44. Over
den eersten bundel verzamelde werken van Luther, einde 1518 bij
Frobenios te Bazel verschenen, zie o.a. Bibt Reform, Neerh, m, 204 vlg.
3) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 74.
4) Overeenkomst van 7 Janusiri 1519, Privilegieboek der stad Leiden, C,
f ol. 30—32. Afschrift in Ms. op het Stadsarchief. De pater van St. Michiel
heeft zich eerst den 5den Augustus 1521 bij de overeenkomst aangesloten.
5) Van 1515 tot 1523. Orlers, a. w., blz. 607.
68 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
gaven ^). Mogen wij eenig gevolg trekken nit de omstandig-
heid, dat in hetzelfde jaar 1521, toen het eerste plakkaat
tegen de Lutherschen in de Nederlanden pp des keizers
naam door Vronwe Margaretha werd afgekondigd, het te
Leiden noodig bleek te waarschuwen, dat, als er justitie
van den hoogsten rechte werd gedaan, niemand alsdan den
meester van den scherpen zwaarde met woord of daad
zou wagen te beleedigen?^). Is hier een spoor van verzet
tegen ketterdooden ? Wi} kunnen het niet uitmaken. "Wel
weten wij, dat de plakkaten tegen Lutheranisme ook te
Leiden werden afgekondigd. Dat van "Worms 8/26 Mei 1521 ')
is misschien in Noordnederland niet afgelezen % zooals dat
van 20 Maart in Vlaanderen *). Een nieuw plakkaat, ge-
geven 29 April 1522 voor Holland en Zeeland (over welke
noordelijke provinciën Karel V alleen de macht had en
sinds 1523 ook over Friesland), kwam 7 Juni ter raadka-
mer van Holland en werd den 10<l«i^ Jtmi afgekondigd, ook
in Leiden. Reeds den 2den Mei te voren had de vroedschap
bevolen, dat alle boeken van Luther, in 't algemeen alle
verdachte geschriften, binnen 24 uur bij haar moesten wor-
den ingeleverd % 'Want het was te harer kennisse gekomen,
dat de geboden des keizers te dezen opzichte werden ge-
minacht, dat men de boeken onder zich hield en die han-
delwijze nog openlijk verdedigde bovendien. Dus heeft men
ze bij den schout in te leveren op de straffen, in het decreet
bepaald, terwijl niemand zich met onwetendheid zal kunnen
verontschuldigen. De ingeleverde boeken zouden worden
verbrand, zooals te Utrecht reeds op den 2^^^ Zondag na
Maria-Hemelvaart 1521 was geschied ^).
1) Verg. De Hoop Scheff er, a. w., blz. 82.
2) Snipper in Correctieboek op 24 Januari 1521.
3) Zie o. a. bij Brandt, Gesch, der Reform., I, 67 vlgg.
4) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 141, noot 1.
5) Fredericq, Corpus, IV, 43.
6) Afgedrukt in Kron, Histor. Gen., IV, 1848, blz. 72 vlgg. uit Aflezings-
hoek op 2 Mei 1522, A., fol. 101 v. tot 102 r. (Dit aflezingsboek loopt van
3 Mei 1505 tot 2 Mei 1528.) Ook afgedrukt in Fredericq, Corpus, IV,
120 vlg.
7) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 115.
DE SACRAMENTISTEN. 69
Er was te Leiden in 't bijzonder aanleiding voor dit
strenge optreden tegen verboden boeken, omdat, behalve
anderen, over wie zoo aanstonds, binnen hare muren de
man woonde, die onder de moedigste drukkers en verkoo-
pers van kettersche geschriften mag gerekend worden, Jan
Seversz. Hij was uitgever, boekdrukker en perkamentmaker,
had zijn winkel aan de Hooigracht en werd, om zijn moeie-
lijken gang, de kreupele bijgenaamd. Lichaamsgebreken
leverden voor vervolgde ketters, zooals voor den later te
noemen „blinde van Leiden", eene moeielijkheid te meer
op. Vóórdat hij in zijne zaak Nederlandsche vertalingen
van Luther's geschriften te koop had, had hij al eene lange
uitgeversloopbaan achter zich, waarvan wij den aanvang al
misschien in 1500 stellen mogen ^). Eene lange rij geschrif-
ten kwam, sedert het begin der eeuw, bij hem van de pers,
technisch vaak zeer fraai, maar nog zonder een spoor van
ketterij. Ik noem slechts: „Hier beghint een wandelinghe
der kersten menschen met Jhesu den brudegom der sielen
inden hof der bloemen," van 1503'). Enkele jaren later:
„Der mistroestiger troest ghemaect bi een Cartuiser over-
geset wten latijn in duitse ende verbreyt nadat hem god
almachtig in gaf." Het jaartal ontbreekt, maar Jan Seversz.
vermeldt, dat het te Leiden bij hem is gedrukt' en voegt er
zijn spreuk aan toe: „Lof God van al" ^). Al verder een
„Leven ons liefs heren Jhesu christi" met gekleurde hout-
gravuren over het lijden, dat ongeveer in 1510 van de pers
kwam *). Tot deze jaren behoort ook „Hier beghint een seer
1) Op dat jaar althans stelt Dodt van Flensburg een grammaiikaal
-werk ^mpressum leidis per me Joannem Severi", Utrecht voorheen
en thans, 2de serie, 3de jaargang, 1846, blz. 96—100. Hij is omtrent Jan
Seversz. slecht ingelicht. Verg. De Hoop Scheff er, a. w., blz. 39, 347.
2) Catalogus Enschedé, 1867, n^ 541.
3) Een ex. op de Koninklijke Bibliotheek. De spreuk „Lof God van
al" wordt ook gebruikt door den Antwerpschen drukker Adriaan van
Berghen. Zie beneden,
4) Catalogus auctie R. W. P. de Vries, 28—30 November 1905, no. 139a.
Dodt van Flensburg noemt nog op 't jaar 1509 eene verzameling brieven
van Philelfus en Politianus, waarvan mij niets bekend is. Bovenge-
noemd artikel, blz. 97.
70 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
devoot boecxken genoempt Sinte franciscus Soitter" ^), waar-
aan misschien de ,,prefacie in Sinte franciscus Sonter" voor-
afging'). In 1511, twee dagen na St.-Bartholomeus, gaf
Seversz. den ,, Stimulus divini amoris" van Bonaventura ^dye
namaels cardinael ende bisschop was te romen". Het was
eene Nederduitsche vertaling van de hand van een minre-
broeder, Lukas van der Hey „ende den menschen seer pro-
fitelic ter sielen" *). Vier jaar later gaf h^ een „Bijenboeck
ende is tracterende vanden prelaten ende den ondersaten" *) ;
weder een paar jaar later een met zorg herzien ,, Brevia-
rium secundum usum et consuetudinem majoris ecclesie
Trajectensis" waarbij de toen nog klaarblijkelijk roomsche
man verklaart, dat het bij hem werd gedrukt „anno virgi-
nei partus 1518 pridie kal. Aprilis" '). Ongeveer in denzelf-
den t^'d is te plaatsen „Hier beghint dat werc der Apostelen
met veel schoone prophecieên ende apocalypsis^' ^) en „In-
cipit tractatus beati Thome de Aquino de humanitate Christi",
welk laatste boek intusschen, schoon het vignet met de
Leidsche sleutels vertoonend, niet met zekerheid aan onzen
Jan Seversz. kan worden toegekend ^). Dat is wederom wel
het geval met een Thomas k Kempis: „Dit is een scoen
Boecxken gedeelt in drie deeleil ende is gheheten Qui se-
.quitur me nu nieuwe gheprint ende naerstelic ghecorrigeert".
1) Catalogus auctie R. TT. P. de Vries, 3 April vlgg, 1905, sub. n^ 482.
2) Catalogus auctie R. TT. P. de Vries, Nov. 1905 n9. 159, en thans
op de Leidsche Lakenhal.
3) £e^ exemplaar van dit fraai kl. 8^. boekje bevindt zich o. a. op
de Leidsche Lakenhal. Onder de vermelding van den drukker vindt
men zijne spreuk „Lof God van al" en de Leidsche sleutels.
4) In 1515. Catatogus auctie de Vries, Nov. 1905 xl\ 127 en thans op
de Leidsche Lakenhal.
5) Een ex. op de Koninklijke Bibliotheek. In 1518 kwam nog bij Jan
Seversz. van de pers „Een boecxen van suster bertken dielvij jaren
besloten heeft gheseten tot Vtrecht in dye buer kercke." Zie over
zuster Bertke de kluizenaarster, Moll, Kalender voor de Protestanten
in Nederland, Vm, blz. 84—111. Over dit boekje en hare liederen o. a.
het schoone „Ie was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen", Acquoy in
Archief v. Nederl Kerkgesch., U, 1886, blz. 32 en noot 2, blz. 52 vlgg.
6) Nog als onbekend aangevraagd door Doedes in Bibliogr. Adver-
saria van Nijhoff, I, 50.
7) Een ex. op de Lakenhal, dat indertijd aan het klooster Bethlehem
behoorde.
DE SACRAMENTISTEN. 71
Jan Seversz. gaf het uit den T^cn Mei 1519, maar reeds in
tweeden druk ').
Intusschen was reeds twee jaar vroeger, den 17den Augustus
1517, het boek bij hem verschenen, waaruit men, maar op
niet geheel voldoende gronden, tot de lutheranie van Jan
Seversz. op dien datum besloten heeft. Ik bedoel „Die Cro-
nijcke van HoUandt, Zeelandt ende Vrieslant, beghinnende
van Adams tiden tot die geboerte ons heren Jhesum, voert-
gaende tot den jare 1517/' Dit boek heet kortweg de „Di-
visiekroniek" naar de 32 divisiën waarin de inhoud verdeeld
is ; het is voor de geschiedenis van veel belang *), maar
voor de portretten van historische personen volstrekt on-
bruikbaar '), waarin het trouwens niet alleen staat. 'Welnu
op fol. 412 verso van deze kroniek^) komt eene hoogst
merkwaardige uitlating over den aflaat voor '^), die echter
meer gericht is tegen het uit-het-land-sleepen van het geld,
dan tegen het beginsel-zelf van den aflaat. In 't jaar 1493,
klaagt de schrijver, werd er een aflaat afgekondigd over alle
landen, die onder Philips van Oostenrijk stonden, waardoor
er zooveel goud en zilver uit het land gedragen en gesleept
werd, dat het te zeggen noch te schrijven is. En nog heden-
daags in 1515 en 1516 volgt in de landen der kerstenheid
1) Catalogus auctie de Vries, Nov. 1905 n». 175. Is het ditzelfde boekje,
dat De Hoop Scheffer, a. w., blz. 116 noot 2 vermeldt als „Devoot
boecxken van den inwendigen naevolgen des levens ende des cruces
ons heren" ? Ook dit kwam in 1519 bij onzen Jan Seversz. van de pers.
Vk. ken het niet, maar zoo het ook de Navolging ware, zou De H. S.
er wel meer van hebben gezegd dan dat het „meer den mystiek
15de eeuwschen geest dan dien der hervorming ademt."
2) H^t is b. V. deze kroniek, die ons een gelijktijdig bericht geeft
over den opstand van het kaas- en broodvolk. Blok in Verst, Kon.
Acad, V. Weiensch., 3de reeks. Dl. X, 1894, blz. 240.
3) Hij plaatst b. v. dezelfde portretten met verschillende benamingen
en heeft slechts een paar typen voor alle bisschoppen van Utrecht!
Jacoba van Beieren en Maria van Bourgondië vertoonen dezelfde
beeltenis en het portret van Keizer Maximiliaan doet ook dienst voor
Karel den Stoute en dit in 1517, dus nog bij M.'s leven! £.^W. Moes
in het Rogge-Album, blz. 60.
4) En niet in de voorrede zooals de Hoop Scheffer, a. w,, blz. 51, zegt.
5) Reeds overgedrukt bij Lelong, Reformatie van Amsterdam, 1729,
fol. 449; Archief voor Kerkel Gesch., I, 1829, blz. 200 vlg. en De Hoop
Scheffer, a,w,, blz. 51.
72 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
de eene aflaat op den ander, ,,datter die gemene leke lie-
den seer onwijslick op spreken." „Och, och!" jammert h^,
,,wat groter somme ghelts ende hoe menich K.M.-gulden
comen jairlics te romen wt duytschen landen meer dan wt
anderen landen.*' En 't mag een wonder heeten, vindt h^,
dat er nog geld in 't land is en dat het goud en zilver van
dag tot dag niet nog schaarscher wordt *).
Men ziet het, van eenig verzet tegen het onzedelijke van
den aflaathandel, waartegen een paar maanden later Luther
optreden zon, is hier nog geen sprake. Er is slechts verzet
van oeconomischen aard, wat wij nog des te eerder aan-
nemen, omdat juist in 1517 en 1519 de keizer zijne munt-
ordonnanties gaf, waarbij op het snoeien en het vervalschen
van mtmten straf werd gesteld, de invoer van slechte munten
verboden en het gehalte vastgesteld werd *). Bijzonder ket-
tersch is de pericoop dus niet en de Keizer had geen bezwaar
voor het drukken octrooi en privilegie te geven aan zijn
„beminden Jan Comeliszen alias Jan Seversz. printer wonende
binnen onser stede van leyden" '). 'Wat trouwens ook weer
1) Wij kennen het bedrag, dat in 1488 bij de groote aflaatcollecte
over de gansche diocees Utrecht werd opgebracht t. w. bruto 5699
Rijnsche goudguldens en 4 st. Na aftrek der aanzienlijke onkosten
bleef het netto bedrag / 4285, 4 st. Het aandeel van Leiden aan deze
som beliep / 723, 6Vi st., over de drie parochién verdeeld als volgt:
Item extractio facta in ecclesia sancte Marie Leidensis facit XXX
fl. R. current.
Item ex ecclesia sancti Pancracii in Leyden, Ie XXXIIfl.R. current.;
per manus domini Adriani sacriste et XV st.
Item adhuc ex ecclesia sancti Petri ibidem per manus ejusdem
nc. XXXIX £1. R. current. et XI*/, st.
Item secunda extractio in dicta ecclesia sancti Pancracii Ie. LXV fl. R-
Item adhuc extractio aUa in ecclesia sancti Petri Leidensis predicta
Ie. LXVI fl. R. ciun quodam parvo annulo.
Een bedrag van 723 gl. 6Vi st. is voor een stad als Leiden niet ge-
ring en doet ons de klacht van de Divisie-chroniek te beter begrijpen.
Bij gelegenheid van de aflaatcoUecten in 1517—19 bracht een klein
deel van Gelderland alleen op / 1078—12—9. Deze cijfers zijn alle
ontleend aan „Les comptes des indulgences en 1488 et en 1517—1519
dans Ie diocese d* Utrecht" tekst met inleiding van Paul Fredericq,
1899 en aldaar p. 22 s. 25.
2) Verg. Blok, Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oosten"
rffksche heerschappH, 1884, bl. 336—340. .
3) Gegeven te Brussel 9 October 1516. In zijn bovengenoemde uit-
DE SACRAMENTISTEN. 73
niet te veel bewijst, omdat er ook voor verdachte boeken
wel octrooi verkregen werd. In geen geval mogen wij voor
de gezindheid van Jan Seversz. ons op de Divisie-chroniek
beroepen en 't schijnt mij in 't geheel niet onmogelijk, dat
er ook in dezen tijd een boekje van zuiver roomsch karak-
ter van zijn 'pers kwam, t. w. „Van die se ven kercken van
Rome ende vanden aflaten die men dairin verdienen mach
met die stacie vander heyligen door dat gansse jaer. Ende
ooc die aflaten des heyligen landes met een cruysganc ons
heren J. C. Ende ooc die aflaten des Rosencrans onser liever
vrouwen. Ende die x doechden onser vrouwen met veel goets
bescheyts." En een paar bladzijden verder: „Hier beginnen
sommige articulen van dat heylighe aflaet, die van noode
zijn te weten allen kersten menschen dye aflaat willen
verdienen." Zekerheid is hier echter niet, want het boekje
draagt noch jaartal noch drukkersnaam noch zinspreuk, ter-
wijl alleen de Leidsche sleutels op onze stad wijzen ^). En
wat tegen de gissing pleit, dat Seversz. de drukker zou zijn,
is dat wij een dergelijk exemplaar van de „Zeven kercken
van Rome" kennen, dat te Amsterdam bij Doen Pietersen
„in Engelenburch" werd gedrukt en wel voor 't jubeljaar
1525, toen Clemens VU aflaten bploofde ook aan wie niet
naar Rome konden komen ^). En in 1525 was Seversz. zeker
tot de nieuwgezinden overgegaan.
De bekende vondst van P. A. Tiele nl. ^) bracht ons een
gave der aflaatrekeningen wijst Fredericq te recht op den ijver en
den ernst, waarmede in de jaren 1517 en volgende nog de aflaat ten
onzent werd opgebracht „en pleine tourmente Inthérienne." nAuctin
mot des comptes ne trahit encore la moindre opposition dans Ie public ni
la moindre émotion chez les collecteurs." Dit is zeker bijzonder. Intiis-
schen brengen deze zelfde rekeningen ons het merkwaardig bericht
van zekeren Abbod, parochiepriester te Wageningen, „qni non erubuit
(het was 1488) pubUce praedicare et dicere in dedecus et scandalmn
sommi pontificis . . . quod hoc negotium sacratissimarnm indulgentiarmn
esset nisi mera trufa et deceptio quedam ad extorquendnm a com-
muni populo pecunias, quibus verbis suis populum ita provocaverat . .
quod ad consequendum hujusmodi indulgendas minime manus por-
rexerunt..." t.a.p., pag. 21. Ziehier een geestverwant van Wessel
Gansfoort, van Jan van Toumay, enkele jaren vóór Luther!
1) Een ex. bevindt zich op de Lakenhal.
2) Lelong, a. w., fol. 461—464.
3) Op enkele blaadjes in den band van een Vitruvius Pollio, Bas. 1541
74 HERVORMING BWHEX LEIDEN.
fragment van Severs' winkelkasboek, waaruit blijkt, dat hij
de gevaarlijkste kettersche boeken ten verkoop had. Voor-
eerst Hollandsche bijbels voor 1 gld. 2 st. en de Evange-
liën afzonderlijk voor 7 stuivers. Maar voorts de volgende
geschriften van Luther-zelven. Het sterfbouckxen lut(eri)"
voor 1 st., eene vertaling misschien van Luther's ,,Sermon
von Bereittmg zum Sterben," 1519. Hetzelfde met den titel
„Bereidinge ter dood lut(eri)" % Tractaetkens van lut(erus).
„Pater noster lut(eri)," ééns met de bijvoeging „duyts", wat
dan eene vertaling geweest is van „Auslegtmg des Vater-
unsers für die Laien", 1517, 1518. „Aflaes", eene overzet-
ting denkel^k van Luthers „Sermon von Ablaszund Gnade",
1518. „De libertate christiana". Hiervan had Seversz. 7 exem-
plaren in zijn winkel, één met de bijvoeging „aan pastor
Leyden". Het is Luther's beroemd „Von der Freiheit eines
Christenmensches", 1520, misschien in de latere Latgnsche
uitgave. „Disputatio lipsica lutheri et karoli (stadii)*' t. w.
het rapport, omtrent het Leipzigsch dispuut opgemaakt % En
eindelijk „De fide et ceremoniis", dat ik onder Luthers geschrif-
ten niet kan thuisbrengen ').
Men zal toegeven, dat er in dezen Leidschen boekwinkel
anno 1520 heel wat verboden lectuur te koop was. Maar
erger. Dezelfde vondst van Tiele bracht ons een brief van
Jan Seversz. aan zekeren „Heer dirc goede vrient", denke-
lijk Dirk van Abcoude, vicaris van 't kapittel van St. Pieter,
pastoor bij de Geertekerk te Utrecht en der hervorming niet
vijandig ^). Hij schrijft dan dat, toen hij heer Dirk te "Warmond
1) Erasmus' „Declamatio de morte sive .consolatio ad patrem filii
afflictum" mag niet zonder meer vereenzelvigd worden met ^Van de
bereydinghe totter doot", al zet de Index van 1750 daarbij „bij Eras-
mus" Verg. Sepp, Verb, Lectunr, blz. 215.
2) Of Melanchthon's „Epistola de Lipsica disputatione" 1519?
3) Verg. Jiüius KöstUn, MarHn Luther^, 1903, U, 718 ff.: Luthers
Schriften in chron. Ordnung. En Catalogtte de la Bibliothèque de feu
Mr, Izaac Meulman, 1869, n^. 2281 (p. 178—186).
4) Over dezen al te vreesachtigen hervormingsgezinden prediker zie
vooreerst De Hoop Scheff er, a. w., blz. 317, noot 4, 319, 324 vlg. Hij
arbeidde in dezen tijd te Utrecht, tegelijk met Herman Gerrits, die
13 Januari 1522 herriep. Mr. Dirk kwam er met eene berisping af,
maar geraakte in 1540 weder in moeielijkheden, deed boete en herriep
na lange gevangenisschap, en weigerde sinds, onder voorwendsel van
DE SACRAMENTISTEN. 75
verlaten had, hij een bezoek ging brengen aan ,, mijnheer
van Alcmare". Deze is zeker die reeds genoemde 'Willem
van Alkmaar, de Keulsche magister, die ook in Maart 1518
zich te Leiden bevond. Dat hij niet zuiver van ketterij was,
blijkt ook thans. 'Want Seversz. vond bij hem „de bonis operi-
bus in duyts gedruct" d. i. Luthers „Sermon von guten werken"
1520, waarover hij vrij beschikken mocht. Htm onderling
gesprek vervulde Seversz. met nieuwen moed en hij drong
er bij heer Dirk op aan, dat hij zich toch haasten zou met
de correctie van „dien adel'' d. i. Luthers „An den christ-
lichen Adel deutscher Nation" 1520 en zich voorts zou bege-
ven tot de vertaling van „dat magnificat'* d. i. Luthers uit-
legging van het Magnificat, Maria's lofzang uit Luk. 1, 46
▼Ig^M 1520 — 1521. Al wat hij onderhanden had zou Seversz.
zoo spoedig mogelijk drukken. Heer Dirk moet het maar
spoedig komen brengen. Is de patroon niet thuis, Bertel-
mees de knecht zal hem bescheid doen ').
'Welk levendig verkeer tusschen Duitschland en ons, welk
een honger naar boeken, welk een ijver bij onzen Leidschen
boekdnUcker en welk een hulp van kettersche priesters!
lichaamszsArakte „interesse missae sacrificio", Schoocldus, De bonis vulgo
ecclesiasticis dictis, p. 531. Zijne geschriften heeten de reformatie bin-
nen Utrecht zeer bevorderd te hebben (Brandt, Reformatie, I, 301),
maar zijn verloren gegaan. Hij had, geheel naar zijn karakter, tot
devies: „Sis sine felle pius" en in later jaren waren het o. a. zijn
boeken, die 'den jongen Wtenbogaert brachten „tot kennis der pause-
lijke abnysen." Het was Johannes Block, kammnik van St. Pieter en
zijn peter, die hem mr, Dirks boeken liet lezen en copiëeren. Wten-
bogaert verhaalt dit in zijn Leven ... 6^' hemselven onpart^digh be-
schreven . . ,, 1645, Voorreden, blz. VII. Daar Wtenbogaert den 11 Fe-
bruari 1557 is geboren, kan hij met mr. Dirks geschriften hebben
kennis gemaakt in 1567. Uit zijne woorden blijkt niet of deze toen
nog in leven was. Het is mogelijk, als wij aannemen, dat hij zeer vroeg
pastoor in de Geertekerk is geworden en b. v. in 1500 werd geboren
Maar het is niet waarschijnlijk. In 't jaar 1538 komt hij voor in een
raadsbesluit als eischer van achterstal^ge rente voor bewezen diensten
aan de melaatschen, Dodt, Archief, VU, 176. Rogge, Johannes Wten-
bogaert, I, 20 noot, zegt, dat de genoemde Johannes Block mogelijk
een broeder van Petrus Bloccius was. Gronden daarvoor geeft hij
echter niet en van broeders van den Leidschen conrector bleek mij
nimmer. In Utrecht was de naam Block zeer gewoon.
1) Bibliogr. Advers,, Nijhoff, IV, 65—78.
76 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Natuurlijk bleef dit alles niet onopgemerkt. En de maat
liep over, toen bij den alles durvenden man de tweede
druk van de ^Summa der godliker Scrifturen" van de pers
kwam. De eerste druk van het beroemde geschrift van
Hendrik van Bommel, den rector van het Magdalena-ge-
sticht te Utrecht, is van 1523, misschien te Zwolle^). De
tweede, Nederlandsche, uitgave versch^nt bij onzen Seversz.,
zeer vroeg in 1524. Dit werd zijn ongeluk. Reeds ten vorigen
jare had hij den bode van het Hof, Adriaan Lubberts, bij
zich gezien, die hem een gesloten brief overhandigde om
hem naar Den Haag te roepen tot het geven van inlich-
tingen '). Toen nu de Summa verscheen, zocht men eerst
in Delft, reeds den Sleten Januari 1524 % maar kreeg spoedig
vermoeden op Leiden. Jan Seversz. werd voor 't hof ge-
daagd, maar verscheen niet, zoodat Claes van Dam, de
substituut, naar Leiden moest reizen met schriftelijk bevel
den prenter gevangen te nemen. Maar de vroedschap, voor
hare burgers zoo lang mogelijk opkomende, hield den Haag-
schen Officier twee dagen, 11 en 12 Februari aan 't lijntje ^).
Toen zond het Hof een deurwaarder, die hem opnieuw
dagvaardde, maar nu bovendien een nauwkeurigen inven-
taris van zijne goederen en boeken opmaakte, wat vier
dagen duurde, 23 Februari en 12 — 14 Maart '). Bij plakkaat
van 23 Maart 1524 werd toen de „Summa" verboden ^) en
Jan Seversz. den ló^^i^ April 1524 ten derden male ge-
dagvaard op peyne van ban en confiscatie ^). Hij heeft
1) Dr. J. J. van Toorenenbergen, Het oudste Nederl verboden boek, 1882.
Dr. Benrath, Die Summa der H, Schrift, etn Zengniaz aua dem 2^italier
der Reformation, 1880, Dr. C. Sepp, Verboden lectuur, 1889, blz. 19. In
zijne HDisputationes contra Lutheranos" van het jaar 1526 vermeldt
Jacob van Hoogstraten het ook als „diabolicos quidam libellus cui
titulus est summa divinarum scripturarum teutonice descriptus." De
denkbeelden der „Lutherani" t. w. twee broeders des gemeenen levens
vertoonen sterke overeenkomst met den geest der Summa. Bibt Ref.
Neêrl, m, 606 en Pijper, aldaar, blz. 540.
2) Fredericq, Corpus, IV, 244.
3) Fredericq, Corpus, IV, 254.
4) Fredericq, Corpus, IV, 255.
5) Fredericq, Corpus, IV, 261.
6) Verg. Studiën en Bedragen, 1, 39, 508.
7) Fredericq, Corpus, IV, 270 vlg.
DE SACRAMENTISTEN. 77
toen Leiden verlaten, en zijne verdere geschiedenis behoort
hier niet ^).
Hij was niet de eenige uitgever-boekdrukker in onze stad,
maar hunne verhouding tot de nieuwe denkbeelden kan niet
voor ieder zoo gemakkelijk worden vastgesteld. Hugo Jansz.
van "Woerden, die zijne zaak had aan de Vischmarkt, bloeide
1) Den Uden Mei 1524 staat het Hof aan Maritgen, huisvrouw van
Jan Seversz. toe om de confiscatie van haar mans goederen op te
schorten, totdat zij al hare crediteuren zal hebben voldaan. Corpus,
IV, 275. Den 17den Juni van datzelfde jaar zien wij hem reeds weer
uit Utrecht gebannen „want hij metten werck van Lutherijen besmet
is," Dodt, Archief, VH, 113, Corpus, IV, 274 vlg., Bihliogr. Martyr,, I,
blz. XXV vlgg. Den Uden Juli dagvaardt hij op zijne beurt den baljuw
van Rijnland, omdat deze de brieven van zuivering, hem verleend,
niet wil erkennen, aldaar, blz. 275. Twee dagen later bant het Hof
hem levenslang uit Holland, Westfriesland en Zeeland om het drukken
van diverse Luthersche boeken, inzonderheid van de Summa, dat
een zeer scandaleus boekje is, vol erreuren, door de H. Kerstenkerke
gereprobeerd. Vonnis van 13 Juli 1524 in Sententiën 's Hofs van Hottant,
fol. 144, V. vlg. Het bleek, dat hij meer schulden had dan goederen,
waarom de reeds genoemde Maritgen, zijne vrouw, alle eischen op
haar man afkocht voor eene betaling van honderd pond gedurende
vijf jaren, waarvoor een Leidsch burger, Pieter Romboutsz., borg zou
staan, Corpus, IV, 289 vlgg. Dit geschiedde den 9den September 1574.
Die van Utrecht lieten Jan Seversz. het volgend jaar voor een oogen-
blik in hunne stad toe, maar trokken daags daarna, 17 Mei 1525, hunne
belofte in en banden hem voor eeuwig. Hij bezat toen eeue groote
drukkerij. Corpus, IV, 345; Dodt, Archief, VU, 115, IIS ; Ber. Hist Gen.,
IV, 2, 111. Waarheen is hij toen gegaan? Den 18den Maart 1527 is
zeikere „Jan Syvaartsz. dye creupel" wegens het uitgeven van kettersche
boeken veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf op St.-01ofspoort
in Amsterdam te brood en te biere, Vs j^^ ^ ^^^ blijven en / 12
boete. De Hoop Scheffer, a. w,, blz. 225, noot 1 (de St-Olofspoort of
Kerkstraatpoort stond aan 't einde van de Warmoesstraat, Wagenaar,
Amsterdam, I, 15 en was de gewone strafplaats voor ketters. Zie b. v.
Kron. Hist Gen, Utrecht, 1856, blz. 100). Hebben wij hier denzelfden
man? Dr. E. W. Moes, Amsterdamsche Boekdrukkers, I, 1900, blz. 109
vlg. dacht eerst van ja, maar hij durft dit niet volhouden, omdat 1530
Jan Seversz van Leiden als dood wordt gemeld en 1535 zijn Amster-
damsche naamgenoot nog werkt. Hij verwijst daartoe naar Leidsche
rechtsbronnen, blz. 366. Daar staat inderdaad dat „Marie Jan Zevertsz.
printers weduwe" voor. 't goed haars mans opkomt en blz. 364 heet
het dat „Jan deser werlt overleden is." Maar juist een jaartal vind ik
daarbij niet vermeld en de kenningboeken, waaraan het bericht door
Blok is ontleend, loopen tot na 1535 door. De zaak schijnt mij nog
niet uitgemaakt doch, na al het gezegde, is de waarschijnlijkheid vóór
de identiteit van beide personen.
78 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
vóór onze periode (1494 — 1505) ^). Claes Adriaensz. Mast, die
op de Oosteriingplaats woonde en zgne boeken ook ten ver-
koop had bij Jan van der Haghe in den Vergulden Bijbel,
was zeker niet van de gereprobeerde religie, of hq zon niet
hebben gedrukt „De xv bloetstortinghen ons heeren Jhesu
Christi met die seven weeën onser liever vrouwen," aan de
lectuur van welke „beding" met berouw van zonde aflaat
verbonden was *).
Een andere drukker. Peter van Balen of Peter Claesz.
van Balen is althans niet anti-luthersch geweest. In 1537 nl.
kwam bij hem van de pers een „psalter des conincklicken
prophete Davids" en drie jaar vroeger een Nieuw Testament *).
In 1538 gaf hij eene nieuwe uitgave van het psalterium, ver-
meerderd met Reuchlin's vertaling van het symbolum Atha-
nasii en van den Prediker door Johannes Campenius^).
Van Balen woonde in de Gulden Zon bij de Sint-Jans-
brug »).
Ditzelfde psalter, ook naar de vertaling van den Leuven-
schen hebraïcus Johannes Campenius, verscheen bij een ande-
1) Van hem is o. a. «Hier beghint dat heylighe leven ons liefs heren
Jhesu Christi** dat in 1498 van de pers kwam. Het heeft fraaie, ge-
kleurde houtsneden o. a. Jezus' tempelreiniging, Jezus in Gethsemane,
de kruisafneming, het Pinksterwonder enz. Ken exemplaar bevindt
zich op de Lakenhal. In 1502 gaf hij uit: „Hier beghint een schoen
boe^ ende is gheheten die vertroestinghe der ghelatene menschen.
Ende vander verclaringhe der consciéncién. Ende is inhoudende XXVII
capittelen." Op de laatste bladzijde van dit kl. 4^. boekje vinden wij
den drukker genoemd en de bijvoeging: „Ende is ghecorrigeert ende
emendeert in een cloester geheten roemburch buten leyden.^* En, v.,
in handschrift: „dit bouck hoert toe neel comelis dochter wonende
op het oude bagijnhof." Misschien is dus het boekje gedrukt naar het
hs. dat zich in het bezit bevond van Katrijn Klaas Vranckendr., non
in 't klooster Roomburg, zooals wij vroeger zagen. VergeL boven,
blz. 3, noot 38.
2) KL 8®. z. j. Een exemplaar op de Lakenhal. B. ding d. i. a-b-c- boekje
(b. V. Embder b. ding, Reitsma en Van Veen, Acta der Prov. Syn., I,
10, sub 17); in 't algemeen „leesboekje".
3) Lelong, Boekzaal der Nederd. Bffbela, 1732, blz. 583. Navorscher,
1867, blz. 75. Sepp, Verb. Lect., blz. 124.
4) Een exemplaar heeft de Bibl. van de Mij. der Ned. Letterk.
5) Eene steenen brug over den Ouden Rijn van de Hoogstraat naar
de Donkersteeg, Van Mieris, a.w., blz. 513a. t'leyte, a. w., blz. 20.
DE SACRAMENTISTEN. 79
ren drukker onzer periode (Leiden telde er in 1546 negen ^)
Peter Janszoon, die woonde „op sint pancraes kerckhof'
of „onder den thoorn van sinte pancracius kercke" of „aen
sinte pancratius kerckhof". Wij kennen van hem deze twee
zuiver roomsche boekjes: „Hyer beghint een suyverlijcke
crans van duysent rosen" '). Voorts: „Een sonderlinghe de-
vote oeffeninghe der passiën ons Heeren seer wonderlljc na
den rechten gheest op dye articulen des heylighen Pater nos-
ter en noch meer andere schoone ghebeden" ^). Daarentegen :
„Fasciculus myrre. Dit is een sonderlinghe devote materie
vanden passiën ons heren" ^). Ofschoon uit de twee eerste
uitgaven schijnt te blijken, dat hij onverdacht roomsch was,
gaf hij toch ook een Nederlandsch Nieuwe Testament uit,
dat op den Index is geplaatst ^).
Eindelijk moet hier worden genoemd Jan Matthijsz., van
wien wij ter ééne zijde hebben „Een devote oeffeninge tot
enen yegelicken choor der enghelen daer in ghetogen van
die alderheylichste drievuldicheyt", waarbij op fol. 1 : „Hier
beghint eén schoon gebet vanden heylighen Sacramente dat
sinte ambrosius ghemaect heeft" ^)i en ter andere eene uit-
1) Blok, a, w,, blz. 259 vlg. Van dit psalter, in kl. 8°. met de zinspreuk
nln God ist al" bevindt zich een exemplaar op de Lakenhal.
2) Anno 1535. Catalog. auctie R. W. P. de Vries van 3 April vlgg.,
1905, sub. n9. 490 en van 28 Nov. vlgg. 1905, sub n^ 207, op de Lakenhal.
3) KI. 8^ Z.J., Lakenhal.
4) KI. 8\ 1546, Lakenhal. Met vóórgeschreven gedicht van Jan Sybes.
Dit is een late druk. De bibliotheek van de Mij. der N. Letterkunde
te Leiden bezit eene uitgave van „dat busselkijn oft dat bondelken
van myrre" van 't jaar 1529, Antw. bij Symon Cock. Ook bij Jan van
Gelen, later te noemen, verscheen eene uitgave. Op den Index van
1550 wordt het verboden, zoodat men, op grond van deze uitgave,
Peter Janszoon voor onroomsch zou houden.
5) „Novum Testamentum teutonicum Leydis per Petrum Janssen**,
Appendix Indicis Philippi II, in de uitgave van dien Index bij Pl'antijn
in 1572, pag. 82. Vergelijk het in noot 4 gezegde. Sepp, Verh, Lectuur,
blz. 124, vermeldt een N. T. van 1536 bij Peter Janszoon.
Het beroemde boekje „Vanden Gheloove en de Hoope** 1540, werd
om het devies In God ist al door Acquoy, Archief v. Nederl, Kerkgesch,,
VI, 1897, blz. 80, ook aan onzen Peter Jansz. als drukker toegeschreven.
Er is echter meer reden om te denken aan Peter Warnerssen te
Kampen, die dezelfde zinspreuk voerde. Pijper in Bibt Ref, NeêrL,
IV, 516.
6) Kl. 80. z.j. Lakenhal.
80 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
gave van „die se ven psalmen" % wat een exemplaar kan
geweest z^n van de reeds genoemde Zeven boetpsalmen
van Luther. Ook gaf hij nog een „Rosengaert vanden be-
vruchten vrouwen", een van die tallooze handboekjes voor
vroedvrouwen, zooals er telkens van de pers kwamen en
dat ons voor den persoon des uitgevers weinig leert. Ook
hij woonde „op sinte pancraes kerckgraft". Wie zal zeggen
of deze drukker dezelfde is als die Jan Matthijsz., die om-
streeks 1546 te Leiden werd veroordeeld om op de groote
kaak te staan van elf tot twaalf uur „hebbende sekere
boucxkens om sgn hals hangen" en voor honderd jaren en
één dag te worden verbannen ? ^ Dat hij met boeken moest
te pronk staan en voor eeuwig werd verbannen, doet wel
denken aan een zwaar vergrijp op uitgeversgebied. Van al
de genoemden staat dus van Jan Seversz. met zekerheid
vast (van een paar anderen kan het worden vermoed) dat
hij tot de nieuwgezinden behoorde ').
Intusschen was er meer te doen dan verboden Luthersche
boeken opsporen en verbranden. Ook de ketters zelven moes-
ten worden berecht. Karel V had bij edict van 28 April 1522
aan den raadsheer Mr. Franfois van der Hulst algeheele
volmacht gegeven om als inquisiteur op te treden in Brabant
en straks in al zijne Nederlandsche gewesten, welke macht
bij plakkaat van 29 April nog eens uitvoerig werd omschreven.
Deze plakkaten waren, gelijk men weet, van de uiterste
strengheid, „ten eynde dat die voersz. heresien, ketterien
ende quade doctrinen souden mogen geheel^ck geextirpeert
worden." Maar meteen knotten zij de macht van de gees-
telijke rechtbanken. Tot nog toe immers hadden deze de
gansche berechting van gevallen van heresie, terwijl alleen
de wereldlijke overheid het doodvonnis uitsprak. Thans
1) KI. 8». z. j. Rogge in Blhliogr. Advers., Nijhoff V, 45.
2) Crimineele sententiehoeken van de schepenbank fol. 36 z. j.
3) Sommige historici beweren, dat het drukken en uitgeven van ket-
tersche boeken louter handelszaak was, waaruit dos voor de gezind-
heid der uitgevers geenerlei gevolgtrekking mag gemaakt worden. Hier-
tegen moet worden aangevoerd, dat een aantal hunner hun werk met
den dood hebben betaald, bewijs genoeg, dat eene krachtige geloofs-
overtuiging hen drong.
DE SACRAMENTISTEN. 81
kwam de inquisitie met volstrekt gezag en verdrong den
geestelijken rechter. Ja meer. In eene instructie des keizers
voor Van der Hulst van Mei deszelfden jaars ^) wordt aan
dezen raadsheer toegestaan „te daghen, moneren, arresteren,
te vanghen, gevangen te stellene . . . sonder te hondene forme
ofte figure van rechte, maer sommierlic, simpelic . . . ende
met alle extraordinaren wegen ende manieren . bij ques-
tien, interrogatoriën, rigoreuse examinatie ende tortement."
M, a. w. mr. Fran^ois mocht tegen de ketters optreden,
zonder aan de rechtsvormen der steden ook maar in
't minst gebonden te zijn *). Hij had eene macht als die
des keizers zei ven, behalve dat mr. Joost Laurensz., doctor
en president van 's keizers Grooten Raad te Mechelen, in
zooverre boven hem stond, dat hij „sonder adyis ende rait"
van Mr, Joost niet zou mogen handelen. Deze volmacht was
voorts nog in lijnrechten strijd met het vroeger genoemde
„jus de non evocando", daar de inquisiteur beklaagden uit
himne woonplaats naar eene willekeurige andere stad kon
doen voeren. Men kon van te voren weten, dat ook daarom
de gevolmachtigde groot-inquisiteur op feilen tegenstand stui-
ten zou. En eindelijk werd zijn optreden voor alle welden-
kenden des te hatelijker, omdat hij als bigamist en moor-
denaar bekend stond *).
Reeds den 26sten juni van dat jaar 1522 vinden wij Van
der Hulst te Leiden, vergezeld van doctor Nicolaas van
Egmond bij welke gelegenheid de vroedschap, hare ont-
stemming verbergend, aan beide „commissarissen in luyters
materiën" een „eerlicken maeltijt" aanbiedt ^). Nicolaas van
Egmond, van de orde der Karmelieten, wordt door Erasmus
geteekend als een man, die in gansch Europa bekend stond
als bijzonder hardnekkig en die iemand, dien hij haatte,
1) Fredericq, Corpus^ IV, 123, 127.
2) De Hoop Scheffer a. w. blz. 152, noot 2 stelt dit plakkaat op dz 7 Mei.
3) Aldus o. a. de pensionaris van Delft, Hugo van Eynde, op eene
dagvaart van de kleine Hollandsche steden, 28 Augustus 1523, Corpus,
IV, 222.
4) Het kostte haar zes Rijnsche guldens, Tresor, rek, hoek op 26 Juni
1522, fol. 82 v. Verg. Blok, a. w., blz. 224.
6
82 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
niet spoedig zou loslaten '). Hun komst te Leiden valt alzoo
samen met de afkondiging van het plakkaat tegen de ver-
boden boeken, terwijl toen ook Jan Severs. z^nen grootsten
ijver toonde. Misschien is er samenhang tusschen 't een en
't ander. In elk geval woelde het hier. Op den avond van
2k>ndag vóór O. L. Vr. nativitas, 7 September 1522, plakte een
onbekende een papier aan de kerkdeur van St. Pieter vol be-
leedigende woorden, strekkende tot opstand en beroering en
tot schade van Z. M. en deze stad. De overheid beloofde
aan den aanbrenger van den schuldige 50 karoli guldens %
Hoezeer wij intusschen op onze hoede moeten zijn en niet
deze en dergelijke woelingen aanstonds aan hervormings-
gezinden in 't godsdienstige toeschrijven, leert ons het ver-
volg van de geschiedenis dezer schendbriefjes. Enkele maan-
den later kwam de overheid er namelijk op terug, omdat
de misdadiger nog niet was gevonden en nu hooren wij
de ware toedracht der zaak. De briefjes waren niet slechts
aan de kerkdeuren geplakt, maar ook neergelegd in de
lectr^nen, waar de vroedschap tijdens den dienst placht
te zitten. En het was niet de daad van één kwaadwillige,
maar van velen, die geen „anscouw" hadden op God, noch
op den keizer noch op de stadsregeering, die toch dagelijks
al hare krachten inspande ,;Om een neringe binnen der stede
te maecken". Ziedaar de zaak! De ontevredenheid ontstond
deze maal uit den bekenden achteruitgang der industrie,
die juist in de jaren 1521 tot 1523 zich nijpend deed voelen
en nog andere relletjes veroorzaakte % Op een der bewuste
briefjes, b^ nacht en ontij ook zelfs op de huisdeuren der
1) Brief uit Bazel aan Joost Laurensz. van 14 Juli 1522, afgedrukt,
Corpus, IV, 130. Reeds enkele maanden vroeger was „de doctor in de
godheyt Egmonda" te Leiden geweest bij den commandeur van Si Pieter
win commissie van de K. M." en had van de stad geschonken gekregen
twee stedekannen Rijnschen wijn. Tresoriersrek, op 28 Maart 1522,
fol. 81, r. Erasmus, meermalen door van Egmond op den kansel aan-
gevallen, vreesde bovendien van z^n optreden schadelijken invloed
voor de studie der talen en der fraaie letteren. Verg. nog Pijper in
Bibl Ref, Neêrl, lU, 395 en noot 2.
2) Aflezingshoek A, f. 111 r. op 20 Sept. 1522.
3) Verg. hoven, blz. 14 en mijn artikel in Handel, en Meded. v. d.
M^'. d. N. Letterk., 1904/1905, blz. 15—17.
DE SACRAMENTISTEN. 83
overheidspersonen geplakt, stond ,,maect neringe, tys.tijt''.
Alsof, verdedigt zich de vroedschap, wij ook niet weten,
dat het hoog tijd is en alsof wij eene nieuwe nering kunnen
scheppen, als wij maar willen! Men moest liever denken
aan de zware tijden, die wij beleven, waardoor de handel
stil staat en de lakens weinig waard zijn. Middelerwijl
verhoogden die van den gerechte de belooning voor den
aanbrenger tot op 100 karoli ^). Zoo blijkt dan, dat wij in
't begin van 1523 nog niet aan eene kettersche beweging
kunnen denken, al spreekt 't van zelf, dat Jan Seversz.
Luthers boeken verkocht en dat zij gelezen werden en dat
de Luthersche denkbeelden bezig waren door te dringen,
tegelijk met die andere, die door Nederlandsche nieuw-
gezinden werden voorgestaan en verspreid. Men denke b. v.
aan „De refutacie vant Salve Regina'', een oorspronkelijk
Nederlandsch geschrift reeds van 1524. Reeds van 1521 is
„Van den olden en den nieuwen God geloove ende leere''
door Pijper aan Thomas Munzer toegeschreven ^).
Middelerwijl begonnen zich, ook voor Leiden, de moeielijk-
heden te openbaren, door het optreden van Franfois van der
Hulst veroorzaakt. Het is bekend, dat de gevangenneming
van den advocaat Comelis Hoen groot opzien wekte. In
den aanvang van ditzelfde jaar 1523 beklaagde het Hof van
Holland zich over die wederrechtelijke inkerkering te
Geertruidenberg, zoo strijdig met alle privilegiën, en den
3den Maart besliste de landvoogdes, dat Hoen naar den Haag
mocht terugkeeren, dat hij daar zou terechtstaan voor Van
der Hulst en (kleine tegemoetkoming) voor een raadsheer
van het Hof, bijgestaan door twee doctoren in de godheid.
Mr. Joost Laurentii zou de processtukken nazien, terwijl
de uitspraak door de vijf heeren te zamen zou geschieden.
„Et semblable maniere de procéder madite dame ordonne
estre tenue contre tous hollandois que Ion voudroit dire ou
accuser estre de la secte luthérane" ^). Daarmede was het
1) Aflezingshoek A, f. 113 v. op 14 Febr. 1523.
2) Bibl, Ref. Neêrl, I, 1903, blz. 27—35.
3) Fredericq, Corpus, IV, 178—181 en de daar aangehaalde plaats
uit Gerdes, Historia reformationis, I.
84 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
verzet echter niet geknot, en ter statenvergadering besloten
een aantal steden zich met een nieuw vertoog tot de gou-
vernante te wenden. Het was in de maand Juli, op den
eersten dag van welke maand men den brandstapel van
Voes en Esch had zien ontsteken i). In het Noorden had
nog geen martelaarsbloed gevloeid. Den 17^^^ Juli 1523
dan besluiten Amsterdam, Haarlem, Delft en Gouda, dat
men er bij de genadige Vrouw op zal aandringen de zaak
van Hoen toch niet slepende te houden, maar dat men met
het proces tegen hem en de andere „pretense Lutheranen"
zou voortvaren, hetzg dan ter „absolucie ofte condempna-
cie". Het kan zijn, dat Leiden zich b^ dit verzoek aansloot ').
Maar zeker is, dat de stad later weer weifelde, ook in de
zaak van een ketterschen schoolmeester te Gorkum, en dat
de Leidsche heeren Ruysch Jansz. en Henrick Florisz. in
de vergadering van 9 Augustus te kennen gaven over deze
dingen geen mandaat van hunne lastgevers te kunnen over-
leggen '). Vijf dagen later intusschen, waren er andere af-
gevaardigden, die de woorden van Henrick Florisz. wraakten
en zeiden zich Imj het verzet aan te sluiten ^). Ik geloof niet,
1) Hierover schreef Luther zijn bekenden brief «aan de broeders
in Holland" en dichtte het beroemde „Ein neoes Lied vir heben
an" . . . enz. Een aantal uitlatingen van Erasmus bij Meyhoffer, Le
martyrologe protestant des PayS'Bas, 1907, p. 39, noot 1.
2) Zóó b. V. De Hoop Scheff er, a, w., blz. 1S4.
3) Fredericq, Corpus, IV, 217.
4) Fredericq, Corpus, IV, 218. Deze beide berichten ontleent Fre-
dericq aan het Protocol van Andries Jacobsz., 1, 13, op het stadsarchief
te Amsterdam Maar den naam Ruysch Jansz. kan ik in de Leidsche
stukken niet vinden. Op de wapenkaart van Van Rijckhuysen komt
zijn wapen niet voor. De vroedschapsresoluties van 4 en 8 Augustus
1523 geven noch zijn naam noch eenig bericht over de zaak zelve,
maar handelen over de bede en over de correspondentie met „Dans-
wijck en Lubeck in Oestland" en over den „haringvanck" enz. De
tresoriersrékeningen melden op 9 Aug. een reis van Dirk Ottensz. bur-
gemeester, Frans Gerrit Doensz. schepen en Henrick Florisz., secre-
taris naar Den Haag (fol. 43 r.); op 5 Aug. van de twee laatsten met
burgemeester Dirk Florisz., naar Den Haag (fol. 47 v.); op 14 en 17
Aug. de beide reizen zoo aanstonds te noemen en op 12 Aug. nog eene
reis van Henrick Florisz. naar Den Haag (fol. 55 v.). Ik kan den naam
niet thuisbrengen, of wij moesten aan Reyers deinen. De naam Jan
Reyersz. b.v. is bekend genoeg.
DE SACRAMENTISTEN. 85
dat wij uit deze aarzeling mogen afleiden, dat die van Lei-
den de inbreuk op hunne privilegiën minder hoog opnamen.
Dienzelfden 14den Augustus togen burgemeester Claes Dirksz.
en de tresorier IzalÜc Claesz. naar Den Haag, om te spre-
ken over de kettercommissarissen, die te Gorinchem zitting
hielden, ja zoozeer namen zij de zaak ter harte, dat den
17dcn Augustus dezelfde tresorier en mr, Willem van Oy
zelfs naar Brussel reisden, om daar ter hoogster plaatse
te vernemen, wat toch die commissarissen in htm schild
voerden, dat zij 't waagden de ingezetenen van andere Hol-
landsche steden naar Gorinchem te ontbieden ter occasie
van de ketterqen van Luther, want alles was immers tegen
de privilegiën van den lande ^). Voorts weigerden zij de
volgende maand enkele Leidsche burgers naar Gorkum op
te zenden, waar Van der Hulst hen op 't punt van ketterij
wilde onderzoeken, en zij lieten zich in bittere taal uit over
den vurigen ketterjager, Floris Oem van Wijngaerden, dien
zij voorstellen niet meer ter dagvaart toe te laten, „want
hij genoech is vertijt mitten commissarissen van luther-
schen" '). Zij achtten, dat hij zich daardoor onmogelijk had
gemaakt. Voor wie zich het leven en bedrijf van den Dordt-
schen pensionaris herinnert, zeggen die van Leiden geen
woord te veeP). Zij zouden hem nochtans af en toe binnen
1) Tresoriersrekening 1529 op genoemde data, fol. 49 r., 55 v., 56 r.
2) Vroedschapsresolutieboek op 9 September 1523, fol. 24 r. En ook,
omdat hij de geheimen van de dagvaart verklapte, Fredericq, Corpus,
IV, 234.
3) Mr. Floris Oem van Wijngaarden, raad-ordinaris in 't Hof van
Holland, pensionaris van Dordrecht, man van groot gezag, schoon van
1518 tot 1519 ontslagen en gebannen. Hij was een heftig bestrijder
der nieuwe leer, zeer bevriend met Van der Hulst, in briefwisseling
met Paus Adriaan, die hem o. a. 15 Febr. 1522 de bekende woorden
schreef, dat hij liever proost te Leuven dan paus te Rome wilde zijn
(Ranke, P&pste ^, 1874, I, 60). In het politieke een trouw en zeer be-
kwaam dienaar der regeering, werd hij door de regenten der groote
steden gehaat en tegengewerkt „omdat" zooals die van Dordt in 1518
zeiden „hij der stede keuren verkeerdelijck uitleyt." Verg. Fruin,
Voorher. vóór de Informacie 1514, p. XIX vlgg. (Handel. Letterk. 1866,
blz. 143 vlgg.). De Hoop Scheffer, a. w,, 73, 75—79. Aan de ketterver-
volging nam hij werkdadig aandeel o. a. toen hij, in October 1522,
Antwerpsche Augustijner monniken, uit Antwerpen naar Dordrecht
overgebracht, ondervroeg. In het geding tegen Hoen trad hij met groote
86 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
hunne muren moeten dulden! Veel vroeger trouwens, in
1508, schijnt Mr. Floris te Leiden al een boozen naam ge-
had te hebben en door zekeren Jan van den Boekhorst, om
mij onbekende redenen, op het stadhuis openlijk te zgn uit-
gescholden '). Bg deze protesten liet de Leidsche regeering
het allerminst. In hare vergadering van 9 September des-
zelfden jaars rapporteerden Mr. "Willem van Oy, doctor
juris en Izaftk Claesz. de tresorier, dat zij ten hove zich an-
dermaal hadden beklaagd over de „commissarissen geor-
donneerd jegens die ketterije van luther" ').
Men doet goed zich te herinneren, dat dit verzet louter
de handhaving der stadsprivilegiên bedoelde en geenszins
voortsproot uit lauwheid in zake het „kerstengelove". Er
was in dezen zelfden tijd voor de vroedschap aanleiding
dit te toonen, toen enkele kwaadwillige poorters, vermoe-
delijk nieuwgezinden, zich zeer smadelijk tegenover pause-
lijke plakkaten gedroegen. De H. Vader (t. w. paus Adri-
aan) ^) „beroert mit compassie ende medelijden van zeker
kersten capiteyne die in turckeyen upten frontieren van
hongarijen gevangen" genomen waren ^), had aflaten beloof d
aan allen, die aan de opbrengst van het losgeld zouden
willen medewerken, voorts bij afzonderlijke bul de geeste-
lijkheid tot medewerking opgewekt en openbaarmaking door
aanplakken bevolen. Ook in Leiden was dit geschied aan
de deuren vaLn St. Pieter en St. Pancras. Maar enkele kwaad-
willigen hadden die papieren afgetrokken, doorgesneden en
er allerlei moedwil mede gepleegd, wat „een grote ver-
vaerlicke quade saecke'' was. Op aangifte van den misda-
felheid op en trachtte zelfs tusschen 9 en 13 Augustus 1523 den advo-
kaat van de Voorpoort in Den Haag op te lichten en met een -wagen,
in den nacht, naar Gorktun te brengen. Fredericq, Corpus, IV, 217.
Bij alles zich beroepende op zijn eed aan paus en keizer, waardoor
hij zich verbonden had zóó scherp tegen de Lutheranen op te treden.
1) Correctieboek op 19 Februari 1508, fol. 11 r.
2) Vroedschapsresoltttieboek op 9 September 1523, fol. 23 r. Het wapen
van dezen Mr. Willem van Oy, Simonszoon. doctor der beide rechten,
een van de invloedrijkste regeeringspersonen uit onze periode, bij
Van Rijckhuyzen, Wapenkaart, I, 9/16.
3) Hij stierf kort daarna, 14 September 1523.
4) Door Soliman I, den prachtige (1519—1566).
DE SACRAMENTISTEN. 87
diger stelde het gerecht 25 karoli % Toonde de regeering
aldus hare gehoorzaamheid aan den H. stoel, zij wilde
daarom niet geacht worden goed te keuren wat binnen
eigen muren door geestelijken misschien misdreven werd.
Het ontsnapte hare aandacht niet, dat er in de Leidsche
conventen zooveel vreemdelingen werden opgenomen, die
daardoor de plaats voor geboren poorters innamen, en dat
ook overigens door vreemde wijbisschoppen, officialen en
dergelijke functionarissen allerlei kwaad geschiedde, o. a.
door 't voeren van heftige taal op de kansels. Dit wekte
onrust en kwam bovendien de autoriteit te na der stads-
regeering, die een onderzoek instelde, de uitkomst op schrift
bracht en opzond aan den Procureur-Generaal van het Hof
en aan den Stadhouder '). Het waren deze misbruiken, waarop
de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, enkele maanden
later doelde, toen zij schreef „quil soit vraysemblable et a
„mon ad vis n'y ait meilleur moyen de rebouter lesdicts er-
„reurs et abuz, mis en avant et semez entre Ie peuple par
1) Aflezingsboek A, fol. 118 r. en v. op 26 Augustus 1523. Van de
daden des aartsvijands bleef de Westersche christenheid zeer goed
óp de hoogte : „Nyeuwe warachtige dingen geschiet met onsen vijandt
den Turck in Oestenrijck op de Danubie . . . enz." Bij Adr. van Berghen
te Antw. 1522. Of „Den groten nederslach van den Heyr des Turcx
geschiet van tvolck Sophia in tlandt Persia." Bij Peter Jansz. te Leiden
1535. Van beide boekjes een ex. op de Bibl. Thysiana. Luthers „Vom
Kriege widder die Turcken" is van 1528, gedr. 1529.
2) Vroedschapsresolntieboek op 23 Januari 1524, fol. 37 r. Over den
stadhouder als hoofd der provinciale regeering, zie Blok. Geschied, v.
h, Ned. Volk, II, 426 vlg. Holland, Zeeland en Utrecht hadden er ge-
zamenlijk één, in dezen tijd Anthonis van Lalaing, graaf van Hoog-
straten sinds 1522. Den 21sten Augustus 1524 bracht Hoogstraten met
zijne gemalin en groot gevolg een bezoek aan deze stad. Blaffert van
de tresoriers, 1524, fol. 93 r.
Deze aanteekening in haren vroegeren vorm {Theol T^dschr,), 1906i
blz. 298, noot 2) gaf aan Leiden den paaschstijl. Het was eene vergissing,
die ik thans herstellen kan. Gold tusschen 1310 en 1570 voor Utrecht
de kerststijl (S. Muller Fzn. in Bffdr, v. een oorkondenh. v. h. Stift Utrecht,
1890, blz. 14), soms misschien de nieuwj aarsstijl (Joosting in Ned, Ar-
chievenblf 19051906 n^. 1>, terwijl voor Holland, sedert het begin der
12de eeuw, de paaschstijl moet worden aangenomen (Muller, t,a,p.,
blz. 22), juist voor Leiden en omgeving hebben wij ons, na 1402 althans,
aan den jaardagsstijl te houden (Overvoorde in Jaarverslag Gem, Archief
Leiden, ged. 1906, blz. 1—5).
88 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
„ledict Luthere que par remedier et pouryenir aux occasi-
„ons dont ils sont procedez . . .*' % Ook tegenover de Minre-
broeders buiten de Hoogewoertspoort handhaafde de regee-
ring, schoon zij hen later tegen de ketters gebruiken zou,
hare rechten, ter zake van het drijven van allerlei nering,
zonder dat de broeders daarvoor aan de stad accijns be-
taalden ').
"W^ zouden gaarne weten, of reeds in dezen tijd er zich
binnen Leiden gevallen van openbare ketterij hadden voor-
gedaan, maar onze kennis daaromtrent is voorloopig gering.
Bekend is alleen, dat reeds in Maart anno 1524 Jan Cor-
nelisz. de leidekker, dien wij later als een aanhanger der
nieuwe leer zullen aantreffen, in 't openbaar voor zijn ge-
voelen was uitgekomen. Ook de zaak van Duifje, huisvrouw
van Adriaan Okkersz. poorteresse van Amsterdam, die in
tegenwoordigheid van een terminaris, broeder Claes Spruyt,
kettersche gevoelens had geuit, heeft der Leidsche overheid
eenige moeite gegeven, maar de b^zonderheden ontsnappen
ons voorshands^). Dat Leiden ten jare 1524 bij de hooge
regeering nog geen al te boozen naam had, mag men mis-
schien aüFleiden uit de omstandigheid, dat Margaretha de
stad waardig keurde de zetel van een nieuw bisdom te
worden *).
Het wordt 1525, vóór wij de sporen kunnen aantoonen
van toenemend verzet tegen de kerk. Ik aarzel of ik daartoe
rekenen mag de zaak van Comelis Gerritsz. alias den Otter,
een voller, die van de stad een vrijgeleide kreeg, om „te
comen, te marren ende weder te gaen tusschen dit en morgen
thien uur" ten einde zich te verantwoorden wegens zekere
zaken ^). Hij was dus voortvluchtig, en dergelijk vrijgeleide
1) Brief van 6 Juni 1525 aan den stadhouder van Holland, in de
Staten voorgelezen den 9den Jnni. Derde memoriaal van Sandelifn,
fol. 152; Fredericq, Corpus, IV, 352 vlg. 358; De Hoop Scheffer, a.w.,
blz. 25, 217.
2) Aflezingshoek op 18 Februari 1524.
3) Fredericq, Corpus, IV, 301. October 1524.
4) De brief van Karel V daaromtrent aan de landvoogdes, d^. 14
Augustus 1524, afgedrukt in Fredericq, Corpus, IV, 287. Verg. De Hoop
Scheffer, a,w,, blz. 211.
5) Snipper in Aflezingshoek A, bij fol. 52 op 2 Maart. 1525.
DË SACRAMENTISTEN. 89
is later vaak aan ketters toegestaan '). Tasten wij hier in 't
duister, met klaarheid blijkt de toeneming der ketterij uit
de herhaalde reizen van regeeringspersonen van hier naar
Den Haag „om wijs te worden'' en uit de bezoeken van
kettercommissarissen in Leiden zelf. De secretaris, Hendrik
Florisz. toog ten Hove, om verslag te doen (of raad te vra*
gen) omtrent „zeeckere treffelicke zwaere saecken tkersten-
gelove aengaende" *), Hij mag dien dag Comelis Lenaertsz.,
den bode van 't Hof, zijn tegengekomen, die een brief bij
zich had aan de burgemeesters van Leiden, waarin 't Hof
uiteenzette wat maatregelen tegen de Lutheranen genomen
waren ^), Het was noodig, zooals ieder weet, de stadsregee-
ringen tot grooter ijver op te wekken in het berechten van
ketters, en ook Leiden voerde dat lijdelijk verzet, dat me-
nigen sacramentist ten goede is gekomen. Drie weken later
ging Hendrik Florisz. weder naar Den Haag, thans in ge-
zelschap van den burgemeester Bouwen Willemsz. van War-
mond ^) ter dagvaart. En bij die gelegenheid riep de Raad
van Holland de heeren der steden vóór zich en betoogde
hun, dat, terwijl de doling der Lutherij van dag tot dag
meer om zich greep, de steden haar plicht schandelijk ver-
zuimden in het voorbeeldig straffen der ketters en dat, zoo
zij zich niet beterden, de rechtspraak haar zou worden
ontnomen ^). Leiden was niet aanstonds vervaard. Gelijk
hare regeering, mèt die van Delft, Gouda, Alkmaar, Oude-
water en Gorinchem, den moed had zich bij voortdu-
ring te verzetten tegen de opbrengst van eene bede van
ƒ 100.000, juist in die dagen door Magaretha aangevraagd ^)
zoo ging zij ook voort te waken voor de belangen harer
kettersche poorters, die ter Voorpoort gevangen lagen. Dan
eens zendt zij een harer burgemeesteren naar Den Haag om
1) Zie hieronder de zaak van Jan Cornelisz. den leidekker, blz. 100 vlgg.
2) TresoriersrekJboek, fol. 38 v. op 5 April 1525, ook afgedrukt Fre-
dericq, Corpus, IV, 330 vlg.
3) Fredericq, Corpus, IV, 330.
4) Het was het laatste jaar van zijn burgermeesterschap.
5) Tresoriersrek,boek, fol. 34 r. op 26 April 1525. Ook Fredericq,
Corpus, IV, 337.
6) Verg. Wagenaar, a. w., IV, 452—455.
90 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
als getuige k décharge te kunnen optreden voor Leidsche
burgers, van ,,Luthersche materie" verdacht ') ; dan weer, nog
wel op Zondag, reist Mr. Simon van Assendelft, de pensio-
naris, naar Den Haag om de Leidsche gevangenen in rechte
bij te staan en te verhoeden, dat zg in de gevangenis te
streng zouden behandeld worden. Dit alles om geene andere
reden (en de weinige woorden toonen treffend de ware
toedracht der zaak) „alzoe z^ allen poorteren van leyden
waren" ^). Dat was het. Z^ waren ketters, maar zij waren
bovenal Leidsche burgers en hadden dus van die van Den
Haag niets af te wachten. In hunne eigen stad mocht hunne
zaak berecht worden. Voor de handhaving van dit privilegie
ontzagen de stadsregeeringen moeite noch kosten. Een tweetal
Leidsche heeren') vinden wij in Juli van dit jaar ten eten
bij den commissaris „int stuck van den lutranen" ^) in Den
Haag, bij welke gelegenheid zij druk met hem spraken over
de gevangen Leidsche ketters en hem bereid vonden die
naar Leiden terug te zenden. Zg waren daarover zóó ver-
heugd, dat zij den commissaris den wcjn bij den maaltijd
aanboden en vier pond suiker, makende 13 stuivers *). Men
bespeurt, dat er geen namen worden genoemd van Leidsche
sacramentisten. "Waren er van hen onder die „Lutherianen",
die den 23sten j^mi op eene houten stellage in Den Haag
1) Claes Claesz. Hij was geen schepen, {Corpus, IV, 349 naar de
6de rekening van den ontvanger der exploiteD), maar burgemeester.
De datum is 30 Mei 1525.
2) Tresoriersrek,boek, fol. 43 op 9 September 1525. De reis ge-
schiedde op den Zondag na dien datmu, den lOden. Verg. ook De Hoop
Scheffer, a. w., blz. 552 en Fredericq, Corpus, IV, 401.
3) Mr. WiUem Symonsz. van Oy en Heynrick Florisz, reeds vaak ge-
noemd. In dit bericht heet Van Oy burgemeester. Elders vinden wij
hem wel in 1524 en 1527, maar in 1525 en 1526 juist niet met dit
ambt bekleed.
4) Denkelijk de inquisiteur Nicolaas Coppin de Montibus, verg. De
Hoop Scheffer, a,w., blz. 197.
5) Tresoriersrek.boek, fol. 29 en v. op 14 Juli 1525. Ook Fredericq,
Corpus, IV, 347 en De Hoop Scheffer, a. w., blz. 552. De laatste deelt
t. a. p. mede, dat wijlen ds. F. H. G. van Iterson voor hem in het Leidsch
archief deze en andere plaatsen uitschreef. Ik heb onafhankelijk daar-
van en ook van de copieén in het Corpus van Fredericq mijne aan-
teekeningen in het archief genomen en daarna met de andere ver-
geleken.
DE SACRAMENTISTEN. 91
hun gevoelen herriepen *) ? "Wq weten het niet. Voorzoover
ons bekend is heeft geen Leidsche ketter een beschrijver
zijner lotgevallen gevonden zooals Jan de Bakker, wiens
proces juist in deze dagen valt, in Willem Gnafeus '), of
zooals ,,die rode cuper" in Utrecht in den klerk van den
inquisiteur Jacob van Hoogstraten').
Wij spraken ook van de bezoeken van kettercommis-
sarissen in Leiden. In Mei van dit jaar treffen wij hier
aan den reeds genoemden Mr. Floris Oem van Wijngaerden
met Marchelis van Zegerskapelle, secretaris van den Hove,
om een onderzoek in te stellen naar personen „beruft
mitter secte Lutheriane" ^). Het onderzoek duurde ettelijke
dagen, maar 10 Jimi was Zegerskappel in Den Haag terug
en schreef van daar aan Floris van Egmond, heer van
IJselstein, dat het ketteronderzoek der regeeritig heel wat
kostte, zonder dat hij voor zich zou durven zeggen, dat de
keizer er groot profijt van hebben zou'). In deze zelfde
Meimaand verscheen ook te Leiden de Utrechtsche kantmnik
en bisschoppelijke kettermeester Mr. Herman van der Goude,
om aldus te voorkomen, dat de ketters naar Utrecht zouden
worden opgezonden. Het kapittel van St. Maria had hem
1) Fredcricq, Corpus, IV, 362.
2) Het geding tegen Jan de Bakker loopt van 11 Juli tot 7 September,
zijn doodsdag valt op 15 September 1525. Een omstandig Latijnsch
verhaal, levensbeschijving, ondervraging en marteldood gaf zijnkerk-
gezel W» Gnafeus, uitgeg. 1546, overgenomen Frcdericq, Corpus, IV,
406 — 452; het Hollandsche verhaal mist de levensbeschrijving en is
ouder, opgenomen Fredericq, Corpus, IV, 452 — 495. In de Hollandsche
bewerking is het allerergste, naar 't schijnt, weggelaten b. v. de vragen
van „een ander" over de Bakker's vrouw (t. a. p. blz. 448 verg. met
492). Zie nog in de inleiding vóór Gn.'s Ziekespiegel in Bibl Reform.
Neerl, I, 139 en Fruin, Verspr. Geschr., VIII, 295 vlgg.
3) Het geding tegen „Dirc die rode cuper" laatstelijk afgedrukt in
Fredericq, Corpus, IV, 368—373, 376. Het blijkt dat er vermoedelijk
twee ketters zijn geweest, Willem Dirksz., de zoon? en Dirkderoode
kuiper, de vader? In geen geval is den lOden Juli een martelaar te
Utrecht verbrand, en Jan de bakker van Woerden behoudt de tragische
eer de eerste Noordnederlandsche bloedgetuige te zijn geweest. Verg.
nog Bibl Ref. Neêrl, Hl, 398 vlgg.
4) 4 en 13 Mei 1525, Fredericq, Corpus, IV, 343. En nog eens 30 Mei
ibid. 351.
5) Archief, van Van Asch van Wijk, ffl, 1853, blz. 159.
92 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
verlof gegeven te Amsterdam als kettermeester op te treden,
en 22 Mei vraagt het Hof of hij ook over Leiden zijne
zorgen zou mogen uitstrekken, omdat ddir niet alleen een
aantal gevangenen liggen, maar ook (en dit teekent ons de
hoedanigheid dezer martelaren) omdat er een gestudeerd
man noodig is, ten einde de gevoelens der ketters uit de
werken der theologen te weerleggen, want „deel onder
„henluyden sijn geleert ende veel scriften gesien hebben" %
Dit is eene van die vele plaatsen, waaruit wij leeren, dat
de ketterij zich ook onder de beschaafde standen uitbreidde
en allerminst tot het „lagere" volk bepaald bleef. Plaats ook,
die ons spreekt van eene marteling, schier zoo gevreesd als
de pijnbank: het disputeeren naar de scholastieke methode
der inquisiteurs, van welke kwelling ook de latere doopersche
martelaren veelvuldig en met afgrijzen verhalen zouden. Men
meene voorts niet, dat het jus de non evocando thans werd
geëerbiedigd. Uit deze zelfde dagen hebben wij 't bericht,
dat, „capti et abduCti . . . aliqui ex Leydis ... in Hagam,
ibidem examinandi et plectendi" '). En de regeeringen moesten
nog bovendien zorg dragen, dat de vreemde indringers goed
geherbergd en goed onthaald werden, waartoe de procureur-
generaal de burgemeesters, ook van Leiden, bg afzonderlijk
schrijven placht aan te sporen ').
Omstreeks dezen tijd achtte de gouvernante het noodig
nog eens terug te komen op wat zij reeds den 6den Juni in
haar schrijven aan den stadhouder had bevolen *), Margaretha
richtte namelijk een brief aan de besloten steden van Hdl-
1) Dodt, Archief, V, 299 vlg. Frcdcricq, Corpus, 347, De Hoop Scheff er,
a, w,, blz. 342 vlgg. De tresoriersrekening van 1525 bevat geen post
over de komst van den Utrechtschen kanunnik.
2) Ant. Matthaetis, Ftmdationes et fata ecclesiantm, 1704, pag. 522.
3) Fredericq, Corpus, IV, 356. Juist zooals deze en andere commis-
sarissen te Leiden werden ontvangen of zooals de Minrebroeders wer-
den onthaald voor hun preeken tegen de ketters, werd in dezen tijd
(wonderlijke overeenkomst!) Luther te Zwickau ontvangen tot een
bedrag van 10 flor. „dy der Radt doctori Martini (sic) Luther zu ayner
„vorehrung geschankt, do Er uff erfordern des Radts anhero gen
n Zwickau kommen und etzliche predigten alhir gethan had" (t. w. tegen
Thomas Münzer en zijn aanhang). Tresor. rekening van Zwickau op
7 Juni 1522 in Neues Archiv. f s&chs. Gesch., XXV, 1904, S. 56.
4) Boven, blz. 87.
DE SACRAMENTISTEN. 93
land met opdracht om goed toe te zien op den inhoud der
sermoenen, opdat de leer 6f van Luther óf van oudere ketters
den Yolke niet zou gepredikt worden. De stadsregeeringen
moesten daartoe alleen' verstandige menschen op de kansels
toelaten, van goede manieren, die geen onbehoorlijke fabelen
en dwaze verhaaltjes in hunne preeken plachten in te lasschen,
waaraan ontwikkelde lieden aanstoot namen en wat kwaad
bloed zette. In 't bijzonder gold dit van de terminarissen,
monniken, die uit hunne kloosters naar de eene of andere
stad gingen, op korten termijn, om daar in de parochie-kerken
de biecht af te nemen en tegen de ketters te prediken. Om
op hen eenig toezicht te oefenen wenschte de landvoogdes,
dat zij in eene stad niet langer zouden blijven dan de week,
voor hun optreden bestemd, en daarna naar htm klooster
zouden terugkeeren ^). En zij waarschuwde de steden ernstig
haar bevel niet in den wind te slaan, opdat zij zich zelven
geene schade en schande berokkenen zouden ^). Opdat hare
meening te dezen opzichte ook aan de predikmonniken niet
onbekend zou blijven, verzond Margaretha een gelijkluidend
schrijven aan de kloosters in Holland^).
Die van Leiden mochten het zich voor gezegd houden.
Vooreerst woonden er in Leiden terminarissen van naam, op
wier prediking men ook buitenaf prijs stelde *). Dan waren
er de Minderbroeders, ons reeds wel bekend, buiten de
Hoogewoerdspoort, van wier hulp zich de regeering juist
in deze maanden tegen de ,.lutheranen'' ging bedienen. Zij
was altijd gewoon geweest, ten blijke harer goede gezind-
heid, den broeders op Sint-Franciscus-dag een eerlijken
maaltijd aan te bieden en hield dit vol ^), maar juist in
1) Vandaar de aanschrijving van het Hof d°. 12 Januari 1526 aan die
van Leiden, dat zij de terminarissen maar ééne week in de stad zouden
laten blijven, Fredericq, Corpus, V, 97.
2) Brief van 27 September 1525. Derde Memoriaal van Sandélijn,
fol. 97. Afgedrukt o. a. bij Wagenaar, Amsterdam, I, 264.
3) Dezelfde datum. Copie in Ms. op het stadsarchief te Leiden.
4) B.v. Willem van Zevender in 1523. Fredericq, Corpus, IV, 243.
Wij vinden den naam ook later nog te Leiden b. v. Florentius Hey
van Sevender, kanunnik van St. Pancras, stichter van eene prachtige
vitrijn in die kerk, f 1^3. Zie over hem Batavia Sacra, II, 256a.
5) Post van 20 Schellingen aan Frans Geryt Doensz. als vader van
94 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
1526, begint zij daaraan zekere voorwaarden te verbinden
^dat zij hartelijk bidden zullen voor de prosperiteit van
de keizerlijke majesteit en voor de welvaart dezer goede
fttad*' ^). Ook deed zij aan het klooster nog afzonderlijke
wijnschenkingen *)« maar in die gunst deelden ook andere
conventen*). In de derde plaats en vooral waren er te
Leiden vreemde terminarissen, die in hooge mate de be-
volking schijnen geprikkeld te hebben en tegen wie zich
in den aanvang van dit jaar 1526 de volkswoede keerde,
voorloopig zich nog alleen uitend in een viertal felle
spotver^en. Op Vrijdag den 19<l®i^ Januari namelijk vond
de koster . van St. Pieter niet slechts aan de deuren der
kerk maar ook aan de biechtstoelen van de terminarissen
briefjes aangeplakt ^seer injurioselicken luydende zoewel
upten schout, die een rechter is van keysers wegen als up-
ten religiosen*'. De inhoud was inderdaad kras genoeg. Het
eerste rijmpje luidde:
„Dese stoel vil men vercoepen ende nyet verhayeren
„Want die biechtheyncsten sellen hyer nyet dneren
„Dat waerom seldy cortelick hoeren,
nGot wil men salt nyet langer smoeren".
Het tweede:
„Dese vier stoelen sijn al te coep ende nyet te huyr,
„Want wat men hier coept tys arch ende al te duyr".
de minrebroeders, 26 October 1555, Tresor, rek. Boek 1525, fol. 50 r.;
1527, fol. 42 r.
1) Tresor, rek. boek, 1526, fol. 45 v.
2) Op 10 Januari 1526 twee kan, Tresor. rek. boek, 1526, fol. 44 r.
3) Jeruzalem kreeg b. v. op 24 Maart vier kan, ibid., fol. 44 v. Ook
21 Maart 1524 {Blaffert tresoriera, 1524 fol. 92 r.) en sparsim. Wifn-
schenkingen aan de minderbroeders vinden wij na ook vergezeld
gaan van de betuiging, dat zij «diversche goede sermonen binnen
leyden gedaen" hebben. Tresor rek. boek, 1529, fol. 47, r. Op. St. Pan-
crasdag, den 12den Mei 1527, bij gelegenheid van het kapittel-generaal
der broeders, van wie er omtrent 200 vergaderd waren, bood de regee-
ring hun „om der minne Goidts" een feestmaaltijd aan, waarbij ook tal
van overheidspersonen aanzaten «ende heeft dieselve maaltijt gecost . . .
van vleysch, broot, wijn, pasteyen en anders 68 rijnschguldens, 8 st.
Tresor. rek. boek, 1527, fol. 45 en v.
DE SACRAMENTISTEN. 95
Het derde:
nSiei toe, siet toe, o lieve heer schout >)
„We u want ghij den cappen *) thoeft up hout."
Het vierde:
„Ghij vrome mannen hoet uw vrouwen
„Voor alle monicken, of tzal u rouwen'*.
Het gerecht was van oordeel, dat de dichter van deze
dorpersche, vileine en ondeugdelijke woorden de biecht zoo-
wel als de biechtvaders had beleedigd, dat hij de eer van
fatsoenlijke vrouwen te na kwam en dat hij het heilig ker-
stengeloof in minachting bracht, zooals dat ook elders ge-
schiedde, maar wat God-almachtig voor Leiden verhoeden
mocht. "Wie dan den aanplakker aangaf, zou tien karoli
gulden 'belooning ontvangen. Mocht het blijken, dat men hier
alleen te doen had met baldadigheid van kwajongens, dan
zou het op de ouders verhaald worden. "Wie voorts den
boosdoener kende, maar hem niet aangaf, die zou gestraft
worden even streng alsof hij zelf de dader ware, en het
gerecht was van plan een uiterst scherp onderzoek in te
stellen. "Werd de schuldige gevonden, dan zou hij zonder
genade worden gestraft ten exempel van alle anderen ^.
Duidelijk blijkt, waartegen het verzet der nieuwgezinden
zich richtte, niet zoozeer nog tegen de biecht zelve, als wel
tegen de terminarissen, die haar afnamen en tegen den
schout, die hun de hand boven 't hoofd hield. Vooral spreekt
er een diepgeworteld wantrouwen uit ten opzichte van de
zuiverheid der bedoelingen van deze monniken ^) en de ver-
1) T. w. Philips Nachtegaal, schout sinds 1522, in dit jaar vervangen
door heer Gerrit van Lockhorst, ridder, opnieuw benoemd 1535.
2) T.w. de monniken.
3) Aflezingsboek A, fol. 132 v., 133 r. op 20 Januari 1526. Afgedrukt,
maar onnauwkeurig, in Kron. Histor, Gen, Utrecht, 1848, blz. 72 vlgg.
Voorts bij De Hoop Schcff er, a. w., blz. 348 vlg., bij Blok, Stad, H, 227
(die, evenals De H. S., de versjes in omgekeerde volgorde geeft) en in
Corpus, V, 106. Daar „diffamatoire cantilenen" als deze zeer weinig be-
waard zijn (Kalff, Gesch. der Nederl Letterk., UI, 1907, blz. 21) is, wat
overbleef van te meer belang.
4) Verg. boven, blz. 50 vlg.
96 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
wachting, dat God hunne booze daden niet langer zal ge-
hengen. Eindelijk (en dit raakt het beginsel van de biecht),
dat de absolutie, in deze vier biechtstoelen gekocht, veel te
duur wordt betaald.
In deze jaren is de hervorming te Leiden nog niet eene
krachtige, naar buiten zich openbarende beweging, maar
eene voor de buitenwereld nog verborgen beroering. Zij is
er, men vermoedt haar, af en toe openbaart zich wat er
woelt in de kringen der sacramentisten. Maar zij beheerscht
nog niet aller denken en staat nog achter bij allerlei an-
dere belangen. De regeering der stad, hoezeer ook somwijlen
in moeielijkheid gebracht (wij zagen 't reeds een en ander
maal) door de kwestie van de rechtsbedeeling van de ket-
ters, had de hemden met andere belangen overvol en heeft
de reformatorische beweging zeker als voorbijgaande be-
schouwd. Zij had, bij de in de stad heerschende armoede,
zich te verzetten tegen te groot aandeel in de beden, door
den keizer aangevraagd; zij had naar middelen uit te zien
om de kwijnende industrie op te heffen ; zij nam door haren
pensionaris. Mr. Simon van Assendelft, een werkzaam aan-
deel in het sluiten van een verdrag met de Hanzesteden
aan de Oostzee, in Juli 1526; of vergaderde met enkele
priors van 'Windesheimer kloosters over het convent Lopsen
buiten de Rijnsburger poort, dat deerlijk in verval was 0.
Het aanplakken van de genoemde spotverzen kon, gelijk
het gerecht zelf immers te vermoeden had gegeven, mis-
schien wel het werk van de l3andelooze straatjeugd zijn.
Kort daarna had zich een geval voorgedaan, dat gemakke-
lijk tot een simpel delict van burengerucht kon gerekend
worden, al was eene zekere verbolgenheid tegen priesters
er niet in te miskennen. Op een Aprilavond in ditzelfde
jaar 1526 hadden drie vrouwen Aleid Gerritsdr. alias „ael
specx", Ida Cornelisdr. en Katrijn Arentsdr. de deuren van
enkele voorname burgers, maar in 't bijzonder van den
1) Blaffert der treaoriers op 15 Juni 1524, fol. 93 v. Verg. boven, blz. 36.
De uitslag van deze beraadslagingen was, dat den 5den Juli 1526 het
klooster kwam aan Sint-KatriJne-gasthuis en werd ingericht „om ziecken
te leggen." Aflezingshoek op datum.
DE SACRAMENTISTEN. 97
•
Commandeur van St.-Pieter, „die een geestelick man is ende
pastoer vander kercke'* met klei besmeerd, de glazen bij
hem ingeworpen en zich voorts gedragen als wilde, woeste
en ongebonden schepsels, tot groote schande van haarzelven
en tot verdriet van degenen „dair sij hoir mal gelaet ge-
daen ende gehantiert" hadden. Zij worden gestaf t, Aleid
met 4000 en Ida en Katrijn met 2000 steenen elk aan de
stadswallen te laten verwerken en, zoo zij daarvoor niet
aanstonds goede borgen stelden, zouden zij met verlies van
de rechterhand worden uitgebannen *). Maar de regeering
kon toen en niemand kan nu uitmaken of hier nog iets meer
was dan brooddronkenheid. In vroeger dagen hadden vrou-
wen zich nog wel erger veroorloofd *).
Doch het wordt anders, als de ketterij zich al openlijker
gaat vertoonen en de gevangenis vol raakt met mannen en
vrouwen „besmet metter secte lutheriane." Huyg Pietersz., de
cipier van Gra vensteen, begon het overdruk te krijgen, zoodat
er aan gelegen is iets te vernemen omtrent 's mans bediening
en verplichtingen, waardoor wij immers meteen op de hoogte
komen van het lot der gevangen Sacramentisten *). Het is
waar, dat wij hiervoor putten uit een stuk van lateren datum
t. w. van 1569, waarop wij dus voor 1525 niet al te zeer
mogen afgaan, omdat er sedert te dezen opzichte van een
streven naar verbetering blijkt. Huyg Pietersz. dan, de cipier
van Gravensteen, later opgevolgd door Oth Huygensz., wat
dus zeer wel zijn zoon kan geweest zijn, had het navol-
gende in acht te nemen. De gevangenen mochten geen
honger lijden, wat dus zeker wel eens geschiedde, vooral
bij de schamelen, die „van kleine faculteit'' waren. Voor
hen ontving hij 5 grooten van den schout. Maar voor ge-
vangenen, voor wie partijen betaalden, b. v. bankroetiers,
ontving hij 3 st. als zij op enkelen en 7 st. als zij op dub-
belen kost lagen. Herberg mag hij in 't gevangenhuis niet
houden, maar hij moet aan de arme gevangenen 's middags
en 's avonds één pint bier schenken, waarvoor hij vrijdom
1) Correctieboek op 27 April 1526, fol. 139 v., 140 r.
2) Vergel. boven, blz. 55, noot 2.
3) Vergel. boven, blz. 25, noot 2.
98 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
van accijns zal hebben voor 10 vaten. Op deze ongelukki^n
viel dns niet veel te verdienen, maar het ,,logeeren" van
gegoeden leverde winst op. Dos begrijpen wij, dat Oth
Hnygensz. zich in later jaren beklaagt, dat de snbstitnut
van den baljuw van Rqnland de gevangenen, die goed be-
talen, te zijnen huize in gevangenis houdt en hem de armen
overlaat, die hij dan „voor een soberen penning tracteeren'*
mag. Gravensteen was vertimmerd en had ruimte over:
welnu laten dan alle gevangenen, rijk en arm dür logeeren !
'Wij verstaan 's mans wensch, maar vreezen, dat het rant-
soen der gevangenen vaak zeer schraal zal geweest zijn en
begrijpen, dat bloedverwanten telkens iets trachtten binnen
te smokkelen '). Het was al bijzonder, dat te Leiden de
gevangen ketters niet van de openbare weldadigheid af-
hingen, zooals vaak *). Ook ontvingen zij nog van den cipier
zand over den vloer en 's winters een deken en bossen
stroo. Bezoeken mochten door den gekerkerden niet worden
ontvangen zonder consent van den schout, die ook de in-
en uitgaande brieven lezen moest. Voor het ontsnappen
der gevangenen is de cipier verantwoordelijk. De overige
artikelen der instructie doen hier niet ter zake '). Gelgk
wij zeiden is hier een duidelijk streven naar verbetering
merkbaar. Het gevangenisleven, zooals b. v. Van Braght's
Bloedig Tooneel het voor ons tijdperk afschildert, is nog
veel erger *).
Gravensteen dan, zeiden wij, raakte vol. Den Uden AprU
1525 kwam Reym Jansdr, op Schoonverdriet, werd den
22sten ten huize van Huyg Pietersz. gevangen gezet en
10 September naar Den Haag overgebracht. Tegelijk met
haar werd Marijtgen Thomasdr., een bagijn, gevangen ge-
nomen en insgelijks den lOden September ter Voorpoort
gebracht. Wij hebben elders gezien, dat in 1534 zekere
1) Verg. «Offer des Hccren," testament van Jan Geertsz. in Bibl Ref,
Neerl, II, 397.
2) Verg. Hoog, Martelaren, blz. 163.
3) «Conditie ende voorwaerden van chippier van schoonverdriet"
in Gerechisdagboek op 31 Januari 1569, fol. 22 r. en v. En hiermee
samenhangend idem op 18 Maart 1574, fol. 148 v. en 149 r.
4) Verg. boven, blz. 24 vlg.
DE SACRAMENTISTEN. 99*
Marijtgen Thomasdr. ^verloepen clopsuster" in Pieter Sy-
monsz. zusterhuis, tegenwoordig was bij den doop van Jan
Dirk Volbrechtsz. ^). "Wij zeiden toen niet te weten of dit
bagijntje ter zake van de nieuwe leer haar hof verlaten
had. Thans blijkt, dat zij al in 1525 kettersch was, maar,
zooals wij zien zullen, herriep ^). Met deze twee nog Jacob
Jansz. een ketelboeter of (elders) een lantarenmaker. Dan
Mr. Dierick de blinde, Jacob Gerijtsz. een bierbrouwer,
"Willem Cornelisz. een timmerman, Man Jansz., Maarten
een boekdrukker, te zamen acht personen ^). Tot het mar-
telaarschap hebben zij het intusschen niet gebracht. Want
ten slotte uit Den Haag naar Leiden teruggevoerd, hebben
zij allen op 't schavot hun gevoelen afgezworen en boete
gedaan ^). Was hun overtuiging nog zwak ? Was het de vrees
voor den dood ? Van één hunner weten wij, dat hij de zaak
der hervorming nog heeft gediend, Dierick Allaertsz. „de
blinde van Leiden". Na zijne boetedoening was hij naar
Amsterdam uitgeweken, spoedig herkend en, weerloos als
hij was, gegrepen en door twee schoutendienaars over het
Kagermeer naar Leiden gevoerd '), Van daar weder naar
Amsterdam gekomen, predikte hij, trots zijne hulpbehoeven-
heid, met grooten ijver, totdat het Hof aan den schout last
gaf hem ter stede uit te bannen ^). De arme z werveling ont-
week het gevaar naar Monnikendam, waar hij onderdak
vond bij Pouwel Koenensz. mede verdacht „ter cause vant
luyterspel." Maar zóó grooten invloed schreef men den blinden
prediker toe, dat het Hof den deurwaarder. Jan Daniêlsz.
met groote volmacht naar die stad zond. Tevergeefs gelukkig !
Over de tallooze plassen en kreeken van Waterland, waar-
aan de door de Inquisitie vervolgden nog menigmaal hun
behoud houden danken, ontvluchtte hij wederom, waarheen
1) In mijn artikel „Anabaptistica", Theol Ti/dsc/ir., 1905, blz. 146 vlgg.
en de daar aangehaalde plaatsen.
2) Aan twee kettersche bagijnen, beiden geheeten Marye Thomasdr.
is toch wel niet te denken.
3) Er wordt nog genoemd Trijnke Jansdr. Maar daar er telkens van
acht gevangenen sprake is, is zij misschien dezelfde als Reym Jansdr.
4) Fredericq, Corpus, IV, 385. V, 10, 11 vlg., 75, 86.
5) 11 October 1525, Fredericq, Corpus, V, 32.
6) Einde 1525, Fredericq, Corpus, V, 76.
100 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
beweerden burgemeesters niet te weten. Het baatte den
deurwaarder weinig, dat hij het huis bezocht, waar de „blinde
van Leiden" ook een poos had gewoond, bg Tsbrand Jan
Frederiksz. nl., ook een ketter, en dat hij dezen voor het
Hof daagde. Dirk zelf was ontkomen *).
Van meer belang nog is de zaak van Jan Comelisz. den
leidekker, want door het uitvoerig relaas, dat er ons van
bewaard bleef, kunnen wij in 's mans innerlijk leven een
blik slaan. Reeds in Maart 1524 had hij van zich doen spreken
door onmanierlijke woorden aangaande het kerstengelove,
die hij openlijk had gezegd en waarom toen een raadsheer
van 't Hof met secretaris en deurwaarder naar Leiden waren
gekomen om de zaak te onderzoeken ^. Hij was toen uitge-
weken, maar had door vrienden en magen een vrijgeleide
laten vragen om zich te verantwoorden % Die van den ge-
rechte, in aanmerking nemende dat dit geval van kwade
beteekenis en „uytgenomeu groot" was, stonden hem het vrij-
geleide toe, opdat zij de zaak grondig zouden kunnen onder-
zoeken en dergelijke „valsche opiniën" voorgoed zouden
kunnen uitroeien. Jan 'Comelisz., alsnu ondervraagd, begon
(het spijt ons het te moeten zeggen) zich te verontschuldigen,
dat hij dronken was geweest, maar bekende daarna 't volgende.
Op den eersten werkdag na de paaschdagen laatstleden ^)
was hij met Cornelis Evertsz. zijn meester en met Adriaan
den meesterknecht naar 'Warmond gegaan om aan het dak
van het mannenklooster aldaar te werken % Onder schafttijd
1) Februari 1526. Fredericq, Corpns, V, 171 vlg. De blinde was naar
Krommeuiedijk gevlucht en liefderijk opgenomen door den pastoor
Cornelis Pietersz., zelf „verlicht door Luiters duystemisse'*. Deze gaf
hem om Gods wil den kost „alsoe hij immers een arm mensch was,
die sijn broot nyet winnen en mochte", maar werd daarover scherp
berispt door den deken van Kennemerland, Mr. Jacob van Ilpendam, die
«wel bij drancke" was. Uitvoerig bij De Hoop Scheffer, a. w., blz. 562 vlgg.
2) Corpus, IV, 264.
3) Juist als vroeger Cornelis Gerritsz. den otter. Boven, blz. 88.
4) Dus 3 April 1526.
5) Het Cisterciensen-klooster Mariênhave, Portns beatae Mariae, gest.
1413. Het ging in de 16de eeuw onder en zijne goederen werden be-
stemd tot onderhoud der Leidsche hoogleeraren. In dezen tijd was prior
Jacob van Rijn van Leiden 1503—1537. Romer, Kloosters en Abd^en
DE SACRAMENTISTEN. 101
sprak de gastmeester *) met bekommernis over wat er in
Duitschland geschiedde, waar de boeven de miskelken over
den vloer en de H. hostie onder den voet wierpen. Toen
had Jan Comelisz. gevraagd: „wat doet dat er toe? Is de
hostie meer dan een stuk brood?" En de monnik weer : „hoe
durft gij 't zeggen ? Het is God en mensch." Doch de leidekkers-
knecht, als eenmaal Philippus den kamerling, was den monnik
gaan uitleggen uit de Schriften, zeggende : „Sint Mattheus
zegt in 't 24ste : wacht u voor de valsche profeten, want zij
zullen tot u zeggen, Christus is daar, zoo en gaat daar niet.
Ziet, dit heb ik u van te voren gezegd. Of zij u dan zeiden,
hij is in de woestijn of in die plaats of in eene verborgen
plaats, gelooft het niet. "Want alzoo de bliksem komt uit den
Oosten en weder schijnt in den 'Westen, zoo zal wezen de
toekomst van des menschen zoon" ^).' Voorts had hij gezegd:
„zoo schrijft ook Sinte Paulus in het 17de in het werk der
apostelen tot de mannen van Athene, Paulus staande in het
midden van de leerschool, gij mannen van Athene, ik vind
u al te overgeloovig (te verstaan dat zij meer geloofden
dan zij behoorden). Voorbijgaande uwen godsdienst, heb ik
gevonden een outaar daarop stond geschreven den onbekenden
God. Denzelven God, dien gij godsdienst doet, weet dat hij
is een heer der hemelen en der aarde, alzoo en woont hij
niet in tempelen, die met handen gemaakt zijn, noch en wordt
van geen menschenhand geëerd als diegene die niemand en
behoeft" ^). Nadat Jan Comelisz. aldus zijn verhaal had ge-
daan, was hij door die van den gerechte ernstig bestraft,
wat hem zoo ontdaan had gemaakt, dat hij op zijne knieën
was gevallen en om vergiffenis had gevraagd, belovende dat
hij boete zou doen en voortaan zon leven als een christen-
mensch. Dit maakte indruk op zijne rechters, die besloten
zijn vrijgeleide met 14 dagen te verlengen, om te zien of hij
van Holland en Zeeland, 1854, l, 312—317. II, 203. Over leidekken,
boven, blz. 3.
1) Dat is de kok die „seer trouweliken ende devoteliken diende in
die koeken" of de man, die voor de gasten zorgde en hen wminlike
hantierde." Verg. Romer, a. w.. H, 204 vlg.
2) Verg. Matth,, 24, 23—27.
3) Verg. Acta, 17, 22—25.
102 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
bij zijn berouw zou voUiardeii. Toen deze termgn verloopen
was, verscheen de man weder ter schepenkamer en op zgne
knieën vallende herhaalde hij : ^ mijne heeren ik ben bereid,
als 't u belieft, mijne penitentie te doen." Schout en schepenen
pleegden toen raad met den deken van Rqnland (het was het
eerste geval van ketterij, dat zij, geheel zelfstandig, schijnen
berecht te hebben) en velden vonnis als volgt. Daar onze
Moeder, de heilige Kerk, geene zondaren versmaadt, die
berouw toonen, maar zich in goedertierenheid over hen ont-
fermt, en daar ook zoowel de deken als zij zelven meer tot
ontferming dan tot strengheid geneigd zijn, veroordeelen zij
den schuldige om te pronk te staan op het schavot in een
kleed, waar voor en achter een miskelk op staat afgebeeld,
met een brandende waskaars in zijn hand, barrevoets en
blootshoofds ; om daarna te gaan naar Sint Pieter waar hij
bidden moet voor 't heilig sacrament en de kaars offeren.
Den volgenden dag moet Jan, op dezelfde wijze uitgedost,
voor de kruisen omgaan in Sint Pieter en eene week later
in St. Pancras en nog eene week later in O. L. Vr. kerk,
om eindelijk bij de eerstvolgende processie-generaal de wan-
deling door de stad te maken. Ten slotte moet hij een jaar
lang die kelk op zijn opperkleed dragen, opdat hij allen ter
waarschuwing zij, den Heer hun God niet aldus te blasfe-
meeren '). Aldus luidde het vonnis en aldus werd het vol-
trokken '). Er waren o. a. voor noodig, goed geteld, vijf
waskaarsen, die door de weduwe van zekeren „soetenDirck
Steven" werden geleverd en „bij Jan Cornelisz. leydecker
in sijn correxie van luterscap gedragen" ").
De angst en de weifelmoedigheid van dezen man maken
zeker een slechten indruk, terwijl de bezadigdheid der rech-
ters aangenaam aandoet. Uit hen komt ons de geest van
Erasmus tegemoet, die het ketterdooden verfoeide. Echter
wovde ook over Jan Cornelisz. niet te hard geoordeeld: hij
stond alleen, onderging niet den invloed van geloofsgenooten
1) Correciieboek op 23 Juni 1526, afgedrukt in Leidsche rechtsbronnen,
blz. 81 vlgg.. Corpus, V, 139 vlgg. Verg. De Hoop Scheffer, a. w., bl. 553 vlg.
2) Aanteekening in margine Correctieboek, t p.
3) Tresorierrek. boek op 31 Augustus 1526, fol. 62 r.
DE SACRAMENTISTEN. 103
in het martelaarschap en wist, dat zijne rechters tot cle-
mentie geneigd waren, gelijk nog over 't algemeen in den
lande. Die reeds gedood waren, zooals Jan de Bakker, had-
den voor inquisiteurs te recht gestaan, het geding tegen
"Wendelmoet Claesdr. zou eerst het volgend jaar beginnen,
zoo waren er dan nog niet (als later) talrijke voorbeelden
van lijdensmoed, waardoor ook zwakkeren werden aange-
vuurd. Overigens blijkt ook Jan Cornelisz., zooals een aan-
tal ketters in onze periode, niet een lutheraan, die over
het sacrament des avondmaals niet zóó negatief, niet zóó
anti-consubstantiatisch zou geoordeeld hebben, maar (echt
nationaal) een sacramentist, voor wien de ouwel maar brood
is. Voorts, gelijk allen, goed belezen in de Schrift en daar-
uit argumenteerend, gebruik makend van dat woord „God
woont niet in tempelen met handen gemaakt," dat later
nog herhaaldelijk tegen den „broodgod", tegen „Melis in de
halve maan" zou worden aangevoerd *).
Intusschen waren de aanplakkers van de spotverzen in
Januari nog niet gevonden en reeds (het was Juli 1526 ge-
worden) \^as er een nieuw soortgelijk misdrijf te vervolgen.
Enkele „valsche ketters" hadden in St. Pieter bij 't sacra-
mentshuisje en elders weder briefjes rondgestrooid, waarop
stond :
„God is vroet, dat ghij hem in der kercke gheen goet en
doet, want hij en is dair nyet".
Op een ander:
„Ghij en wilt den evangelie niet zwijgen,
Daerom sullen u die monnicken bedriegen''.
Dit achtte de regeering afgrijselijke blasfemie, te zeggen
dat men God in de kerk niet kan dienen of dat ffij in de
kerk niet is, „twelck tgerecht noch geen kersten menschen
en behoeven te lijden." Op het aanbrengen van den dader
werd een prijs gesteld thans van 50 karoli guldens, terwijl
wederom werd bepaald, dat, als jongens 't kwaad hadden
1) Een bericht van Von Seckendorf, dat vele aanzienlijken te Leiden
de meening van Hoen omtrent het avondmaal afkeurden en tot de
opvatting van Luther neigden, wordt door De Hoop Scheffer, a. w,,
blz. 346, noot 1, terecht gewantrouwd.
104 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
bedreven, de ouders daarvoor zouden worden gestraft^).
Men bespeurt het, hier raakte de spot niet de monniken
en hunne losbandigheid, maar het geloof, dat God in den
ouwel is en vooral, hier spreekt de overtuiging, dat het
Evangelie hoogste richtsnoer zijn moet.
Ook thans blijkt niet, dat de daders zqn ontdekt, maar
wel nemen de overtredingen toe. Behalve eene ongenoemde
vrouw, die „qualicken gevoelde vant heyligh sacrament" en
aan 't Hóf schijnt te zijn uitgeleverd ^ ; behalve eene klacht
over „sommigen", die insgelijks kettersche gevoelens om-
trent het sacrament verkondigden zooals burgemeester Hen-
drik Florisz. ter dagvaart te St. Geertruidenberg mede-
deelde *) ; behalve zekeren Dirk Teyling, uit Leiden naar
de Voorpoort in Den Haag overgebracht^), ontmoeten wij
Gijsbrecht Albrechts, die groote beroering te Leiden ver-
wekte. Hij was een kleermaker uit Delft en, terwijl de vorige
overtreders nog niet gevonden waren, waagde hij het in den
nacht vóór den sacramentsdag (11 Juni) aan de deuren van
St. Pieter wederom lasterlijke libellen tegen het sacrament
aan te slaan. Ja op den dag zelven omtrent twaalf uur
wierp hij dergelijke geschriften in de preekstoelen, terwijl
de gemeente nederzat om het sermoen te hooren, wat groote
ontsteltenis veroorzaakte. Doch zelfs nu nog betoonde het
gerecht zich meer geneigd tot gratie dan tot strengheid van
justitie, en Gijsbrecht kwam er vrij genadig af. Daar hij
schuld had bekend, werd hij op een wagen vóór het stad-
huis gegeeseld, moest voorts voor de kruisen uitgaan „bam-
biens en blootshoofts" en met een papieren myter op, dan
twee weken op Eversteen zitten te water en te brood, nog
twee maal met de processie medegaan, om eindelijk voor
tien jaren uit Leiden en Rijnland, den Haag en Hager am-
1) Aflezingshoek op 13 Juli 1526, fol. 136 r. Gedeeltelijk afgedrukt
Kron, Histor, Gen. Utr,, IV, 64 vlg. en daaruit De Hoop Scheffer, a. w.,
blz. 555. Geheel in Fredericq, Corpns, V, 142.
2) De Hoop Scheffer, a. w., blz. 555, April 1527. Ook Fredericq, Corpi»,
V, 196 vlg.
3) Brief van het Hof aan den stadhouder d<>. 30 October 1526, Fre-
dericqjj Corpns, V, 158.
4) Fredericq, Corpus, V, 247.
DE SACRAMENTISTEN. 105
bacht te worden gebannen '). Men ziet het: de ketterij voert
nog niet tot martelaarsmoed, en de overheid treedt nog met
betrekkelijke zachtheid op. Zij doet dit insgelijks tegen Qui-
rijn Gerritsz., een kaardenmaker, die in deze zelfde dagen
(Dinsdag 28 Juli) met Gerrit Foeysz. en meer anderen bij
Frans Jansz., die herberg hield „In de Hulk'', zich allerlei
onbehoorlijke woorden veroorloofd had tot oneer van het
sacrament. Maar ook hij had om gratie gebeden en was er
afgekomen met eene korte gevangenisstraf en met driemalen
medewandelen in de processie ^). "Wij zeiden, dat Gijsbrecht
uit Delft was. Juist in dezen tijd, t. w. Hemelvaartsdag 1528,
had David Jorisz. aan de kerkdeuren in die stad eveneens
„scandaleuse ende fameuse libellen" aangeplakt, ook inhou-
dende „diversche dwalingen, blasphemiën, quade opiniën
van den wairdigen H. Sacrament des outaers," alsmede van
de beelden en van den priesterlijken stand. Hij was door
schepenen veroordeeld, maar 't Hof had de straf te licht
gevonden, 't vonnis gecasseerd en opnieuw rechtdoende hem
veroordeeld tot geeseling, doorsteken van de tong en ban-
nissement voor drie jaren ; bovendien in de kosten ^). Het
ligt voor de hand te vragen of Gijsbrecht onder den invloed
van David Joris heeft gestaan en of hij misschien van diens
libellen te Leiden heeft verspreid? Onmogelijk is dit aller-
minst, al moet het nog enkele jaren duren vóór wij weder
van Davidjoristische geschriften te Leiden hooren ^). In dit
verband trekt het de aandacht, dat reeds in 1529 eene
vrouw, Marqtgen Davidsdr., uit Leiden afkomstig, te Alk-
maar werd verdronken, omdat zij herdoopt was ^). Het vonnis
1) CorrecHeboek op 31 Juli 1528. Ten deele reeds bij De Hoop Scheffer,
a,w,, blz. 556, Blok, Leidsche rechtsbronnen, blz. 83 vlg. en thans ook
Fredericq, Corpus, V, 353.
2) CorrecHeboek op denzelfden dattun, De Hoop Scheffer en Blok,
ta.p,, Fredericq, Corpus, V, 354.
3) Sententiën 's Hof s van Hottant op 30 Juli 1528, fol. 179—181 en
herhaaldelijk afgedrukt.
4) T.w. in 1543 in een vonnis van Reinier den perkamentbereider.
Verg. over hem in mijn artikel nAnabaptistica," Theol. Tijdschr,, 1905,
blz. 151.
5) Cannaert, Bijdragen, enz. ^ bij Hoog in Nederl. Archief v, Kerkgesch.,
I, 1902, blz. 91.
106 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
is van 7 Juni. Vóór dien datum heeft dus reeds het ana-
baptisme naast het sacramentisme zqn intocht binnen deze
stad gedaan %
Een duidelijk bewijs hoezeer de nieuwe denkbeelden in
Leiden doordrongen, vinden wij voorts in de aanwezigheid
van een aantal kettersche priesters binnen deze stad, hetzq
hier woonachtig, hetzij hier voor korten tijd verblijf hou-
dend. Het is zaak daarbij goed te onderscheiden tusschen
wezenlijke ketterij en overtredingen van anderen aard. Dit
geldt zeer duidelijk van het volgend geval. In het najaar
van 1527 ontzag een priester zich niet in St.-Pieter te pre-
diken, dat „diegenen, die den paeus gevangen hadden ende
raedt, daet ofte consent daertoe gegeven ende gedragen
hadden, soeveel mitsdaen hadden als die God cruysteden,*'
wat een groot rumoer in de kerk veroorzaakt had. Com-
missarissen van den Hove kwamen en stelden een langdurig
onderzoek in^). Het is duidelijk, dat er niets kettersch in
deze woorden gelegen is. De priester doelde blijkbaar op
den tocht der keizerlgke troepen naar Rome onder den
hertog van Bourbon met de Duitsche hulptroepen onder
George Frondsberg, die den 6^^^ Mei 1527 de heilige stad
binnendrongen, deerlijk verwoestten en Clemens Vu gevangen
namen'). Deze daad te vergelijken met de kruisiging van
Christus was eene scherpe veroordeeling van den keizer,
wiens troepen zich „erger dan Hunnen'' hadden gedragen.
Het delict viel dus niet onder ketterij, maar veeleer onder
majesteitsschennis. En het verbaast ons geenszins, dat ook
de Leidsche burgerij het raadsel niet kon oplossen van een
keizer, die ter eene zijde beleediging vap een priester deed
1) In Hoofdstuk n komen wij, zooals vanzelf spreekt, temg op de
vraag, wanneer zich de eerste sporen van Anabaptisme in Leiden
vertoonen. Men weet hoe zwaar het valt in de jaren vóór 1530 tusschen
sacramentisten en doopers te onderscheiden. Ook te Leiden zullen de
eersten wel ten deele tot de anabaptisten zijn overgegaan.
2) Fredericq, Corpns, V, 268. 314. Uit het in den tekst gezegde blijkt,
dat de geleerde uitgever van het „ Corpus" ten onrechte spreekt van
een „ketterschen predikant".
3) Verg. Robertson, Histor, of the reign of Charles V, 1857, book IV,
pag. 280—286, een zeer levendig relaas.
DE SACRAMENTISTEN. 107
straffen met den dood, en ter andere zelf den paus uit
Rome verjoeg of (zooals in 1528) den Utrechtschen bisschop
van zijne goederen beroofde.
Het was binnen Leiden, dat een ander priester, ons beter
bekend, Mr. Nicolaas Jansz. van der Eist, in de gevangenis
het leven liet. Hij was vroeger pastoor geweest van de Sint-
Jacobskerk te Antwerpen en had nergens minder dan te
'Wittenberg de lessen van Luther en Melanchthon gevolgd,
waardoor hij „vol erreüren en dwalingen" geworden was.
Omstreeks 1525 vinden wij hem te Amsterdam, waar hij
vriendschappelijk verkeerde met schout Jan Hubrechtsz.,
die mede van de Luther sche ketterij besmet was ^). Een
paar jaar later, Mei en Juni 1527, preekt hij te Brussel
onder grooten toeloop van hoorders in de huizen van Va-
lentijn van Orley en van vele andere burgers '), Van Brussel
week hij uit naar Leiden, waar hij zijne prediking voortzette,
maar gevangen werd genomen en gehouden ten huize van
den schout Gerrit van Lokhorst. BUj was in 't bezit van
een aantal kettersche boeken, die werden geconfisceerd,
terwijl tegelijk met hem twee vrouwen werden gegrepen,
Dignum Geritsdr. van Aarlanderveen en Neeltje Symon
Claesdr. van Utrecht. Raadsleden van den Hove kwamen
naar Leiden, om den gevangene te hooren (22, 24 Mei, 16
Juni 1528), maar hangende het proces stierf hij '). De com-
mandeur van St.-Pieter wilde geen toestemming geven, dat
deze ketter, „gefameert vander secte lutheriane'' zou be-
graven worden in de kerk of op het kerkhof, wanneer al-
thans de heeren van den Hoogen Raad niet vooraf waren
gehoord. Dus reisde vroedschap Jacob Deyman naar Delft
om het gevoelen der heeren te hooren, en het eind was,
dat Mr. Claes van der Eist eene begrafenis heeft gehad
„zoe men een goet ende eerlick priester doet ^). Dit ge-
schiedde den 27sten Juli 1528. Ook in dit geval treedt de
overheid nog gematigd op.
Mede uit de Zuidelijke Nederlanden kwam een ander
1) Wagenaar, Amsterdam, I, 265. •
2) Frcdcricq, Corpus, V, 233 vlgg. 237—244. 317.
3) Frcdericq, Corpus, V, 373 vlg. 375, 377, 380, 382.
4) Blafferd van de tresor, rek,, 1528, fol. 72.
108 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
priester, ^^saspect van de siecte van de Intherié/' naar Leiden,
Mr. Pieter van Otten. De inquisiteur Frans van der Holst
had hem reeds vroeger te Bmssel in gevangenschap gehonden,
maar ontslagen; daarna had de markgraaf van Antwerpen
hem langen tijd in den kerker gesloten '), waarna hij naar
Leiden was uitgeweken. De regeerders echter waren op zijne
tegenwoordigheid weinig gesteld en banden hem uit. Maar
Mr. Pieter appelleerde tegen dit vonnis '). Vas hij een broeder
van dien 'Willem Ottensz., die, ook een priester, door den
bovengenoemden schout van Amsterdam werd beschermd
en later te Hoorn optrad ') ? 'Wie zal het zeggen van al deze
mannen, wier namen voor een oogenblik openbaar worden,
maar die dan weer in het duister terugtreden?
Dat de Leidsche burgerij zich soms tegen de gevangen-
neming van priesters verzette, blijkt meer dan eens. Doch
het is niet altijd duidelijk, of dit geschiedt uit eerbied voor
den priester of uit sympathie voor een ketterschen pastoor,
dan wel uit de begeerte om het vrije poorterrecht te hand-
haven. Op een Zaterdag in Augustus 1529 bevonden zich
de schout, heer Gerrit van Lokhorst, met Jan van Bosch-
1) Tresor, rek, hoek, 1529, fol. 33 v.; post van 15 JnlL Was het op
dezen of op zijn opvolger, dat later het geuzenlied zong:
„De Marcgraaf van Antwerpen is een wreet tyrant
Hij heeft de christenen verdronken en verbrant
Met woede dangerens,
Dus roepen wij clein en groot
Vive Ie Geus!"
uit «Ccn schoon, nij Liedt, van die Edelen en vermoeghenden Heeren,
die men die Guesen oft Guyten noemt,*' z.j. Verg. Catalog, bibl' feu
M, Fr, Verganwen, Br., Olivier, 1854, n, 67 sub n". 452.
2) Tresor, rek, boek^ 1529, fol. 40 r.; post van 19 Juli.
3) De Hoop Scheffer, a, w,, blz. 340 vlg. Zie ook Archief van Van
Asch van Wijk, UI, 1853, blz. 157 in een brief uit Hoorn d^ 18 April
1525 aan het kapittel van den Dom van Utrecht :„•••• qnid de quodam
domino et magistro "Wilhelmo Ottonis, presbitero, heresi lutheriarum
mirum in modum infecto, tum quod sacerdotium abjecit, tum quod
libellum famosum contra pastorem Homensem dominum etmagistrum
Wihelmum Bartholomeum conscripsit, tum quod tonsuram presbiteralem
signum bestie vocitat, tum plura et diversa contra religionem chris-
tianam in privatis domibus prof ert et docet facere . . . ." Overigens is
Ottensz. een bekende Leidsche naam. Juist in dezen tijd was een Dirk
Ottensz. schepen.
DE SACRAMENtlSTEN. 109
huizen ') op de Breestraat bij den Blauwen Steen en zagen
vóór het huis genaamd „de Kater'' een priester staan, heer
Frans Claesz. Almota. De schout riep hem tot zich en ging
met hem een eind weegs de straat af en de Diefsteeg in.
Dat was de gewone weg naar Gravensteen, en het lag voor
de hand te denken, dat de priester gevankelijk daarheen
geleid werd. Zóó dacht althans zekere Mattheus vanBeren-
drecht, die in grooten toom uit het huis van Dirk Mast kwam
loopen en op hoogen toon tot den schout zeide: „tis een
poorters zoon, ie begeere hem te verborgen, zelmen aldus
een priester vangen, ie protestere hiervan voir u, ghij goede
luyden,'' En aan heer Frans vroeg hij : „ist u wille, dat ghij
medegaet of niet?'' Ook Willem van der Laan (mede een
bekende Leidsche naam) liep den schout door de Diefsteeg
achterna, zeggende, dat hij insgelijks zich voor heer Frans
borg wilde stellen, terwijl hij de omstanders toeriep : „Eedele
burgers, selmen dit geheugen datmen aldus een poorter
vanget?" Voorts „vuyste Willem zijn mes ende hadde veel
qualicke manieren." Beiden werden gestraft met de levering
van vele duizenden steenen aan den stadswal ^). Voor den
romanschrijver is hier rijke stof; de historicus zou moeten
weten, of de schout aldus optrad, omdat de priester verdacht
was van ketterij, of omdat hij eene misdaad op zijn geweten
had. Maar hieromtrent wordt ons niets bericht. Wel weten
wij, dat eene maand later twee leden der vroedschap zich
persoonlijk naar Utrecht begaven om te klagen over heer
Jan Lambrechtsz,, gewezen kappellaan van St. Pieter, die
na zijn vertrek uit de stad aan een aantal burgers schandelijke
brieven geschreven had „groetelick aengaende die ere ende
fame van een doechdelicke ende eerlicke vrouwspersoen,
hier binnen leyden wonende" % Ook hier kunnen wij slechts
erkennen, dat het verband der gebeurtenissen ons ontsnapt *).
Maar het uitvoerigst proces tegen een ketterschen priester,
1) Hij was in dit jaar oud-schepen.
2) Correctieboek op 15 Augustus 1529, fol. 19 en v.
3) Tresor. rek, boek op 25 Septemb. 1529, fol. 28.
4) Noch Frans Claesz. Almota noch Jan Lambrechtsz. heb ik in eenig
bericht of in eenige opgave van Leidsche priesters in dezen tijd kun-
nen ontdekken.
110 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
dat mij uit deze jaren te Leiden bekend is, is dat tegen
Mr. Claes van Berckel *). Deze man heeft der regeering heel
wat hoofdbrekens gekost. En als voorbeeld van de berechting
van zulk een heretieken pastoor is het niet onbelangrijk den
gang van dit proces te volgen. Den 1^^^ Augustus 1529 wordt
rechtsingang tegen den man verleend, nadat hij kort te voren
naar Den Haag was opgezonden *), Aanstonds deed zich de
vraag weder voor, wie z^ne rechters zouden zijn ') ? De heeren
van het Utrechtsch geestelijk hof, door den pensionaris van
Leiden aangezocht, willen geen rechters voor dit geval
zenden % maar een maand later reizen toch de officiaal met
zijn fiscaal naar Den Haag en laten zich daar alle minuten
informatién en andere stukken in handen geven, die onder
den procureur-generaal van den Hove berustten, om daarmee
het proces te kunnen aanvangen % Deze papieren waren ge-
noeg bezwarend om het proces te brengen voor den „deken
van der capelle" d. i. Mr. Gijsbert Bnmdt, deken van Kapelle
op Zuid-Beveland, als inquisiteur ^), ofschoon Mr. Claes zelf
herhaaldelijk te kennen gaf voor den Raad of voor bevoegde
geestelijke rechters te willen verschijnen ^). Desniettegen-
staande wordt de acte van beschuldiging opgesteld en inge-
leverd en „heere claes van berckel" gedaagd tegen den
19den November om te compareeren voor den deken van
Kapelle en zich te verantwoorden op de artikelen, die de
bisschop en de aartsdiaken van Utrecht tegen hem ingeleverd
hadden, ofschoon de gevangene met vele „frivole requesten
ende logentale" op ontheffing van de verplichting ter per-
soneele comparitie bleef aandringen ^). Aldus trachtte men
1) Hij was volgens Blok, Stad, n, 230, die met een enkel woord op
dit proces doelt, kanunnik van St. Pancras. Oudheden van Rffnlcaid,
blz. 99 vlg. noemt hem onder die kanunniken niet op.
2) Tresor. rek, boek op datum fol. 64 v.
3) Treaor, rek, hoek, 1529, fol. 40 r.
4) Tresor, rek. boek, 1529, fol. 41 v. (27 Aug.)
5) Tresor. rek. boek, 4, 13 en 20 September 1529, fol. 42.
6) Tresor. rek. boek, 20 October 1529, fol. 43 r. De procureur-gene-
raal van den Hove was toen Reynier Brundt.
7) Tresor. rek. boek, 25 October 1529, fol. 43 v.
8) Tresor. rek. boek op 28 October 1529, fol. 43 v. Tresor. rek. boek,
1530, fol. 34 r. en v., op 16, 19 en 24 November 1529. (De Leidsche
stadsrekeningen loopen van 1 November tot 31 October).
DE SACRAMENTISTEN. 111
de moeilijkheden van het ^forum mixtum'' te overwinnen.
Intusschen ging men in zooverre op den eisch des beklaagden
in, dat men arbiters benoemde om de bevoegdheid van den
deken uit te maken, waarop nogmaals werd voorgesteld het
proces in Utrecht te doen plaats hebben ^). Middelerwijl be-
taalde de stad aan den deken, den procureur-fiscaal en eenen
notaris voor voorloopige onkosten in deze zaak 7 Rijnsche gul-
dens en schonk den procureur-generaal twee drinkglazen ^),
Om voorts getuigen tegen Mr. Claes op te roepen liet de Leid-
sche vroedschap door hare gerechtsboden daartoe strekkende
plakkaten aan de deuren van St.-Pieter en den Hoogelande
aanplakken en door de kappelaans in de kerken-zelve ver-
spreiden. Dit geschiedde op „St. Jan Evangelisten smorgens
guets tijts.voir die hoomisse," en den dag daarna, 7 Januari,
kwamen de Haagsche heeren de talrijke getuigen hooren ').
Op 't einde der. maand bracht de deken wederom enkele
dagen in Leiden door, verblijf houdende in den Eenhoorn,
terwijl uit Utrecht Mr. Arent van der Goude, om hem- bij
te staan, ook naar Leiden kwam ^). Zoo werd het Maart,
zonder dat de zaak opschoot. Toen nam men het besluit
om den priester, die blijkbaar aan geene herroeping dacht,
strengere gevangenis te doen ondergaan. Den lO^l^^^ dier
maand stelde de Leidsche regeering aan den Raad van Hol-
land voor, Mr. Claes te doen brengen op het slot te Medem-
blik % in handen van den kastelein aldaar. En zóó geschiedde.
1) Tresor. rek, boek, 1530, fol 35 r. en v., 37 recto op 7 Dec. 1529
en 19 Januari 1530.
2) Treaor. rek. boek, 1530, fol. 6o v., 67 r., 7 en 12 December 1529.
3) Tresor, rek, boek, 1530, fol. 60 v. en 61 r. en v. Bevestiging meteen
van het feit, dat twee raadsheeren van het Hof als „commissaryssen
voor de Luteriaanse secte" haar de plaats gezonden werden, waar eenige
zaak viel te berechten. Verg. De Hoop Scheff er, a, w,, blz. 479.
4) Tresor, rek, boek, 1530, 48 r., 61 v. Pieter van der Goude, deken
van Naaldwijk, inquisiteur en Mr. Herman van der Goude, de Utrechtsche
kanunnik en kettermeester zijn misschien familie van hem.
5) Tresor. rek, boek, 1530, fol. 38 r. op 10 Maart. Het slotteMedem-
blik was door Floris V gebouwd om de woelige Westfriezen in be-
dwang te houden:
Den grave dochte goet te wesen.
Dat hi maken dede na desen
Te medemelc een casteel
112 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Twee dagen later wordt Mr. Claes op de kasteleinge (in
Den Haag) gelegd % maar het duurde nog tot 13 April vóórdat
Johan Philippi, fiskaal van den Hove van Utrecht en Claes
van Dam, substituut van den procureursgeneraal van Holland,
met behulp van twee dienaren den priester brachten op
't huis te Medemblik, waar hij gevangen werd gehouden *).
Hij had 31 dagen op de Voorpoort gevangen gezeten, waar-
voor Gerrit Roelofsz. de cipier aan die van Leiden in rekening
bracht 8 gl. en 3 st. '). Doch ook te Medemblik gaf de priester
het niet gewonnen, ja hij schijnt een verlofschrift van den
keizer te hebben verkregen om zijn zaak te mogen brengen
voor den deken van Sint Jacob te Leuven. Daarop schreven
echter de Utrechtsche heeren aan den kastelein van Medem-
blik, dat hij aan een verzoek van genoemden deken tot los-
lating van Mr. Claes niet mocht voldoen, dan na bekomen
advies van henzelven en van den Raad van Holland % Hoe
lang hij nog op 't slot daar ter stede gevangen heeft gelegen
heb ik niet te weten kunnen komen. Was het om zijne zaak,
dat den 27sten October 1530 de kastelein van het Medem-
bliksche slot naar Leiden kwam en van der stede wege twee
kannen R^nschen wijn geschonken kreeg ? ') En was hij reeds
Dat de borch was volmaect
Ende vast ende wel gheraect
Ende scone ende starke . . .
MeUs Stoke, RUmkroniek, uitg. Bnll, I, 235 (Bk. IV, 537 vlgg., 547
vlgg.). Blok in Veral, en Meded, Kon, Ak. vcat W,, 5de reeks, DL X,
243 vlg. Tegenw. Staat der Ver. Nederh, (bij Is. Tirion 1743), V, 1, 505
vlg. Dertien jaar vóór Mr. Claes er heen werd gebracht, was het nau-
welijks aan den algeheelen stadsbrand, door de Gelderschen aange-
stookt ontkomen (25 Juni 1517). Reeds in 1578 ontmanteld, verviel het
snel, liggende aen de haven, die reeds vroeger „geheel vergaen"was
Informacie van 1514, uitg. Fruin, blz. 106.
1) Tresor, rek, hoek, 1530, foL 62 r.
2) Tresor, rek, hoek, 1550, fol. 62 r. en v., op 15 April.
3) Tresor, rek, hoek, t. a. p. op 29 April, t. w. 31 dagen tot 4 st daags,
24 st. voor 't logies en voor de dienaren 15 st. Uit het aantal inreke-
ning gebrachte dagen blijkt, dat Mr. Claes den 13den reeds van de
kasteleinij (in de rekening „ridderkamer") naar de Voorpoort werd
overgebracht. Verg, over beide De Riemer, Beschr, vcat Gravenh^ DL I,
hoofdst 4 en Tegenw, Staat, IV, 270 vlg. VI, 47.
4) Tresor, rek, hoek, 1530, fol. 41 r. en v. op 17 en 20 Mei.
5) Tresor, rek, hoek, 1530, fol. 50.
BE SACRAMENtlSTEN. 113
uit Medemblik ontslagen, toen schout Gerrit van Lokhorst
naar Brussel en naar Mechelen reisde, om van den Hoogen
Raad opening van justitie tegen Berckel te verkrijgen ? *)
Wij kunnen slechts hopen, dat de hier heerschende duisternis
nog eens zal opklaren. Doch reeds uit het medegedeelde blijkt,
dat hij een man van beteekenis is geweest, wiens hervormde
gevoelens heel wat beroering hebben te weeg gebracht*).
Het toezicht op de verboden lectuur bleef middelerwijl
noodig, ja werd te noodiger naarmate de hervorming voort-
schreed en hef aantal geschriften toenam bij den dag. Het
trekt onze aandacht, dat (uitgezonderd de bijbeluitgaven)
deze lectuur voor een goed deel slechts kon worden gebruikt
door ontwikkelden. De gansche beweging was tot de breede
volkslagen nog niet doorgedrongen, tot wie immers ook marte-
laars als Jan de Bakker of Wendelmoet Claesdr. niet mogen
gerekend worden. Het anabaptisme was nog in zijne opkomst,
en de Leuvensche katholieke faculteit kon nog meenen refor-
matie en ketterij door wetenschappelijke pleidooien te knotten
en met Latijnsche vertoogen tegen te gaan. De woordvoerders
waren meest voormalige priesters, en de volgelingen, de
leeken uit de klassen des volks, ontbeerden al te zeer leiding.
Dit eigenaardig karakter der beweging in deze jaren spiegelt
zich, het spreek vanzelf, ook in den aard der verboden
lectuur af.
In datzelfde jaar 1530, waarin Mr. Claes van Berckel der
regeering zooveel moeite veroorzaakte, had zij ook maat-
1) Na 3 November 1530. Tresor, rek, boek, fol. 32 en v.
2) Het rijksarchief in den Haag bevat nagenoeg niets over Van
Berckel. In de Sententiën *s Hofs van Holland is een vonnis d^. 16 No-
vember 1530, waarin dat rechtscollege uitspraak doet in een geding
tusschen Jasper van der Mote, procureur postulant voor den Hove,
en Mr. Claes van Berckel over de declaratie van kosten door den
impetrant ingediend voor als procureur bewezen diensten. Het Hof ver-
oordeelt gedaagde tot betaling van de vacatiën, salaris en „verleyde
penningen tot tauxacie van den Hove," ook tot de kosten van deze
laatste zaak. Sententiën enz. deel van 16 Novemh, 1530—31 Juli 1531,
R». 3. Misschien was toen Mr. Claes uit Medemblik ontslagen. In 1531
wordt elders melding gemaakt van zekeren Jan Claesz. van Berckel,
die eene boete van drie pond betaalt in zeker klein proces. JReken,
der exploiten Hof v. Holl, 1531. (Div. rekeningen n«. 2689, fol. XLI).
Uit dit bericht valt in 't geheel niets op te maken.
8
114 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
regelen te nemen vooreerst tegen verboden boeken, vervol»
gens ook tegen verboden samenkomsten, een en ander in over»
eenstemming met de algemeene plakkaten. Den S^^^^ Jannari
1530 liet de Leidsche overheid het volgende aflezen ^) : „Alzoe
„onse gen. vrouwe onlancx zekere placaten alhyer in hol-
„ landt gesonden heeft inhoudende hoe ende in wat manieren
„hoir genade wil datmen straffen ende corrigeeren salden-
,yghenen die de secte vanden luyteranen ende zqnen assis-
,y tenten houdende sijn. Ende alsoe de commissargssen ge-
,yCommitteerd bij onse gen. vrouw om te volcomen de execucie
,yVan dien inden selven placaten bevonden hebben zekere
„duystemisse, hebben dat gescreven an onsen gen. vrouw
,yende daarop overgesonden heeft de verclaringe die men
„hier lesen sal, updat een ygelick hem daer nae sel moegen
„weten te reguleeren." Dit begin der aflezing behoef t weinig
toelichting. De genadige vrouw is nog Margaretha van Oos-
tenrijk, die eerst in December van dit jaar 1530 te Mechelen
overleed. Met de plakkaten wordt gedoeld vooreerst op dat
van den 17^^^ van Hooimaand 1526, waarbij verboden wer-
den de werken van Luther, Pomeranus, Carlstadt, Melanch-
thon, Oecolampadius e. a. en alle bijbels of bijbelboeken in
Duitsch, Fransch of HoUandsch. Een nieuw plakkaat, weder
tegen verboden boeken, volgde den l^^ri yan Wijnmaand
1529 en werd den 25^^^!^ afgekondigd. Hierin waren de ver-
duidelijkingen opgenomen, waarvan ook de Leidsche regeering
gebruik maakte*). Welke boeken noemt zij? „Chrisostomus
„mit annotatién ende glosen van ecolampadius ende salmen
„nyet vercopen noch in handen van menschen laten." In 't
jaar 1523 had Oecolampadius eene vertaling gegeven van
de homilieën van Chrysostomus, ofschoon hij hem niet on-
verdeeld bewonderde, gelijk ook Luther in een brief van
20 Juni 1523 zijne geringe sympathie voor den vaak ge-
zwollen redenaar niet verborgen hield ') Het gevaarlijke der
1) Aflezingaboek op datum, fol. 9 v. en 10 r.
2) Vergel. Derde Memoriaal van Sandel^n^ fol. 283. Brandt, Refor-
matte, I, 99 vlgg., 103. Treaor. rek, hoek, fol. 65 r.
3) Verg. Hagenbach, Johannea Oecolampad, 1859, S. 44, noot. 2. Het
was in de voorrede van deze vertaling dat Oecolampadins zich ver-
dedigde tegen het smaadschrift van Cochlaeus. Abr. des Amorie van
BE SACRAMENTISTEN. 115
vertaling school niet in den inhoud, maar in den overzetter.
Dit geldt ook van het volgend verboden boek: ^Die gram-
„matica dialectica ende rhetorica van philippus melanthon
„al ist zoe dat die materie principale die hij tr acteert nyet
„te reprobeeren en is, nochtans menget hij dicwils exem-
„ pelen ende leringhe tenderende tot dwalinghe ende smae-
„ckende luthers secte, immers lutherum prijsende in zijne
„prefatie van rhetorica. Daeromme sijn dese drie naevol-
„gende boucken nyet geadmitteert te wetene institutiones
„rhetoricae, rhetorica ende dialectica van sijn grammatica
„al ist datse goet van sommighe wordt geindiceert is noch-
„tans beter den naem van melanthon niet te nomineeren,
„opdat die jongers doir sijn grammatica niet geoccasioneert
„en worden zijn andere boucken te lesen die hij in de hey-
„lighe scryfte gescreven hebbende gecondempneert zijn/' De
hier bedoelde uitgave van Melanchthons Grammatica ging
vooraf aan die van 1538 te Antwerpen bij M. van Hooch-
straaten, „ab authore nuper et aucta et recognita", waarop
in 1543 de syntaxis volgde. Reeds in 1524 had de vroeger
genoemde Amsterdamsche schout Jan Hubrechtsz. Melanch-
thons boeken bestudeerd ^). "Waren grammaticale studiën in
zich zelve niet zoo bijzonder gevaarlijk, ook omdat zij uit
den aard de breede volksklasse niet bereikten, de naam
des schrijvers was al eene bedreiging en werd best ver-
zwegen. Desgelijks die van Oecolampadius. De Leidsche af-
lezing zegt: „Van de tafele van ecolampadii inde boucken
„van sint jeronimus (want die bij hem gemaect was al eer
„hij aposteerde ende in ketterijen viel ende hij dairinne
„alleen gecoUigeert heeft tgene dat jeronimus gescreven heeft
„ende nyet vanden zijnen daer toe gedaen en heeft) soe
„laetmen die toe nochtans dat men zijnen naem nyet en
„noeme omme redenen welcke boven verhaelt," Boven ver-
haald: was het werk al feilloos, de naam des schrijvers
riekte sinds te sterk naar ketterij. Wat het boek aangaat,
der Hoeven, Joannea Chrysostomus, 1825, blz. 51—57, roemt het juist in
zijnen held, dat hij dien hoogdravenden, zwellenden stijl vermeed,
waaraan Kant den naam „dol geworden proza" gaf.
1) Wagenaar. Amsterdam, I, 265.
116 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
reeds in Weinsberg had Oecolampadius, toen hg in deze
zijne geboortestad pastoor was, te zamen met zijnen Triend
Brenz zich met de werken van Hieronymus beziggehouden
en daarop in 1520 den genoemden Index gemaakt % dos
inderdaad ,, aleer hij aposteerde". De Index der verboden
boeken van 1550, uitbreiding van die van 1546 en opgemaakt
door de theologische faculteit van Leuven, verbiedt reeds
„ Joannis Oecolampadii libri omnes" ^). Het geschrift dat
thans volgt was om zijn zelfs wille verdacht. ,yDaer wordt
„noch verboden een bouck gelntituleert unio dissidentium
„omme dies wille dat hij alteen allegeert die oude doctoren,
„te weten augustinus, jeronimus, ciprianus int gene daerse
„schijnen te allegeeren tgene dat men trecken nuwh tot voor-
„deel van luthers leeringhe ende want hijse nyet en allegeert
„int gene daer ag expreaaeaélick tegens den voirz. luther
scr^ven." De cursiveering is van mij en toont waarom het
ging. Het bedoelde boek had inderdaad de verzoenende
strekking te verzamelen dat wat verbond en niet dat wat
scheidde. De titel luidt: „Unio dissidentium, omnibus uni-
tatis et pacis amatoribus utilissima ex praecipuis ecclesiae
christianae doctoribus.'' De schrijver was Herman Bodius
en het werk verscheen te Keulen bij Joannes Gymnicus
(Gymnich), eerst in 1527, later nog eens in 1531. In dat-
zelfde jaar 1527 kwam er reeds eene Fransche vertaling,
terwijl het in 1529 ook in Engeland verboden werd *). Thans
echter vinden wij, ook in onze aflezing, een boek dat ik
niet kan thuis brengen. „Wordt oick omme die voirsz. re-
„denen verboden een ander bouck gelntituleert schuteum
„fidei in duytsche den schilt des geloof s int dwelck oick
„geallegeert worden die oude doctoren tracterende vanden
„gelove, wercken ende geestelicke eetinghe, geen mencie
„maeckende vande sacramentale eetinghe ende gelove." Het
boek schijnt dus kettersch vooral op 't punt van de Mis.
Maar welk wordt bedoeld? Natuurlijk niet dat van Joh.
1) Vergel. Hagenbach, Johann Oecolampad, S. 15.
2) Sepp, Verboden lectuur, blz. 31.
3) F. H. Reusch, Der Index der verbotenen Bücher, I, 1883, S. 105 f.
Sepp, Verboden lectuur, blz. 29 vlg.
DE SACRAMENTISTEN. 117
Bunderius, „Scutum fidei orthodoxae adyersus yenosa tela
Johannes Anastasii Veluani" ^). Want dit werk is zuiver
roomsch en verscheen bovendien eerst in 1556. Vervolgens
vindt men op den Index van 1550 ^Den schilt ofte die
wapene des gheloofs''. Sepp ^) gist dat dit eene overzetting
zal zijn van Farel's „Le glaive de la parole veritable etc".
door hem tegen een libertijnsch tractaat geschreven ^). De
gissing schijnt mij gewaagd. Maar ook bovendien, Farel's
geschrift is van 1550 en onze aflezing is reeds in 1530. Ik
kan het raadsel niet oplossen.
Eindelgk lezen wij nog: ,,Angaende den nyeuwen testa-
,,menten worden verboden diegene die geprent zijn van
,,adriaen van bergen, cristolf remonde, ende jan van gheel mit
„versatién oft annotacién. Dandere die bij denselven personen
„int jaer van 25 en 26 geprent zijn sonder annotacién, glossen
„ofte prefatiên sijn geadmitteert." Randschriften, noten, inlei-
dingen en dergelijke bevatten vaak het kettersche materiaal,
terwijl ook de versieringen en afbeeldingen tusschen den
tekst aanleiding gaven tot scherpen spot, b. v. tot de voorstel-
ling van den Duivel (in het verhaal van de Verzoeking) met
een monnikspij % of van het Beest uit de Openbaring met de
pauselijke kroon ^). De drie hier genoemde drukkers zijn over-
bekend. Adriaan van Bergen met zijne spreuk „Lof God van
al'' leerden wij reeds kennen ^). In den herfst van 1523 gaf
hij een N. T. in 3 dln. 8^. Vóór elk hoofdstuk staat eene
„corte bedudenisse''. In 1524 herdrukte hij het eerste deel,
waarin de Brieven voorkwamen en gaf in datzelfde jaar.
1) Vcrgel. Kerkh. Archief, I, 1857, blz. 104 en Hille Ris Lambers,
Kerkhervorming op de Vélnwe, 1890, blz. 122.
2) A. w., blz. 91.
3) Vergel. C. Schmidt, Wilhelm Farel, 1860, S. 31 f.
4) Aldus in den 6den en laatsten door Jacob Liesvelt uitgegeven
bijbel, 3 Juni 1542 op Matth. 4, 3. Deze afbeelding kostte hem het leven
in 1545. Zij wekte nog meer ergernis, dan b. v. eene kantteekening als
deze, op 1 Joh. 5: »de saelicheit compt alleen door J. Christum." Sepp,
Verb. Lect, blz. 67. Lelong, Boekzaal, 567 vlg.
5) Aldus in het N. T. van Hans van Ruremunde van 1525. Van
Druten, Gesch. der Nederl Bffbelvertaling, n, 1897, blz. 404.
6) Boven, blz. 69 noot 3. Hij had zijne zaak „int gulden missael op
die Camerpoortbrugghe."
118 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
25 Mei, een volledigen herdruk met kantteekeningen en met
een „prologhe" % Van de Remonde's of Rnremunde's, die
hnnne zaak hadden in 't hnis van Wachtendonk op de Lom-
bardsvest te Antwerpen, z^n Hans en Christoffel 't meest
bekend. Van den eersten zij slechts herinnerd aan zqn N. T.
volgens Luther, van 26 September 1525 met ophelderingen ^ ;
aan zijn O. T. in 4 deelen, ook van 1525 ') ; aan z^n N. T. in
16*^, van 10 Juni 1526, in het zoogenaamd Nedersaksisch
d. w. z. in de volkstaal van onze oostelijke gewesten ^) ; van
den laatsten aan zijn N. T., van 1525 en (gelqUuidend) van
1528. Jan van Gheelen eindelijk, wiens drukkerg zich mede
bevond op de Lombardsvest te Antwerpen in „Den Witten
Hasewint", gaf behalve geschriften van anderen aard "), een
N. T. in 1525, zijnde de derde uitgave van den tekst naar
Erasmus (de eerste van 9 Nov. 1524 bij Comelis Heynricksz.
te Delft) ^). Hieraan ging misschien in 1524 vooraf een N. T.
met glossen tusschen den tekst, dat voor eene vertaling van
de Vulgaat wilde doorgaan O* MLen ziet dat de onderscheiding
van de plakkaten en ook van onze Leidsche aflezing, dat de
drukken dezer uitgevers van 1525 en 1526 „sonder annotaciên,
glossen ofte prefatiên" zouden zijn, niet opgaat, wat trouwens
niemand verwondert, die weet hoe moeilijk 't is de chrono-
logie der' oude bijbelvertalingen naar jaar en maand vast
te stellen. Hoe duidelijk blijkt, om hierop ten slotte nog eens
den nadruk te leggen, dat de hervorming nog niet tot de
gansche bevolking was doorgedrongen, daar immers de ver-
boden lectuur, met uitzondering, het is waar, van de bijbels,
1) Van Druten, a. w,, blz.* 371 vlg. 376 vlgg. Uitvoerig bij De Hoop
Schef fer, a. w., blz. 257 vlg. die aantoont, dat waarschijnlijk het gansche
N. T. reeds in 1523 verscheen, zoodat het deel met de Brieven van
1524 inderdaad een herdruk is. Van Bergen werd in 1542 te Delft
onthoofd.
2) De Hoop Scheffer, a. w., blz. 270, Van Dmten, a. w., blz. 404.
3) Van Draten, a. w., blz. 366 vlg. Lelong, a. w,, blz. 533—556.
4) Van Druten, a. w., blz. 410 vlg. Lelong, a. w,, blz. 566 vlg. De Hoop
Scheff er, a. w., blz. 278.
5) B. V. Der Leecken A. B. C; Belial, een rechtelijck gedinghe tus-
schen Belial den helschen procureur. Een nieu liedenboeck, enz.
6) De Hoop Scheff er, a,w., blz. 270 noot 1 en 275 noot 1. De Maatsch.
der Ned. Letterk. bezit een exemplaar.
7) Verg. Doedes bij van Dmten, a. w., blz. 387.
DE SACRAMENTISTEN. 119
nog bestaat in geleerde theologische werken en in 't Latijn
gestelde verhandelingen. De grenzen zijn natuurlijk niet scherp
te trekken, te minder daar ook de volksklassen, zoo al niet
door 't geschreven, dan toch door 't gesproken woord werden
bereikt. Dit brengt ons op het tweede, boven op blz. 114
vermelde punt : in 't jaar 1530 had de Leidsche regeering
ook te waken tegen verboden samenkomsten.
De sacramentisten nl. in onze stad plachten (als een soort
Wan voorspel van de latere hagepreeken) buiten de poorten
godsdienstige samenkomsten te houden. Zij deden dit althans
reeds sedert Paschen 1530. In grooten getale togen zoowel
mannen als vrouwen naar onderscheidene plaatsen in den
naasten omtrek en belegden daar groote vergaderingen, „al-
„dair één van henluyden een groot boeck gehadt heeft op
„sijn schoet ende heeft dairuyt gepreect ende die heylige
„scrifte vuytgeleyt nae hoerluyden appetijte." Men ziet: eene
volkomen godsdienstoefening met voorlezen uit den bijbel,
uitlegging van het voorgelezene en preek. Slechts van gezang
wordt niet gesproken, wat bij gemis aan liederen ook wel niet
zal hebben plaats gehad. Die van den gerechte vaardigden een
streng verbod uit, zoowel tegen het bijwonen van de samen-
komsten als tegen het preeken aldaar, terwijl zij een uitvoerig
onderzoek beloofden in te stellen „om trechte verstantdairof
te hebben," wat zij tot nog toe niet hadden ^). Ook wij zouden
gaarne van deze vroege hagepreeken nadere bijzonderheden
weten. Vragen wij naar de plaatsen, waarheen de Leidsche
sacramentisten zich begaven, dan denken wij onwillekeurig
aan de geestgronden ten westen der stad, die met hun hoog-
opgaand hout, hunne duinen meer bedekking boden, dan de
kale weilanden van het oostelijk polderland. Maar ook nog
andere redenen pleiten daarvóór. Onder Oegstgeest, niet ver
van het bovengenoemde klooster Mariênpoel *), bevond zich
eene plaats, de Voskuil, waar later de gereformeerden himne
samenkomsten hielden^) en die ook reeds in ons tijdperk
dienst kan hebben gedaan. Te Noordwijk woonde (wel is
1) Aflezingahoek B, fol. 10 v. op 30 April 1530.
2) Boven, blz. 36 vlg.
3) Oudheden van Rffnland, blz. 463.
120 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
waar eenige jaren later ') de rector Johannes Sartorios, tot
wien „yarii fideles'^ tiit Leiden plachten te gaan om te worden
gesticht ^). Te Rijnsbnrg eindelijk leefde de schoenmaker en
veeboer Willem Jansz. van der Kodde, de grootvader van
den welbekenden stichter van het genootschap der Rijns-
burgers. Juist in dit jaar 1530 en reeds daarvóór placht
deze man, die groote neiging tot de nieuwe denkbeelden
koesterde, zich heimelijk te begeven'^naar een zijner lander^en,
waar hij, in een klein houten hutje, voor aller oog verborgeni
ijverig in den bijbel las. Zijne huisgenooten waren in 't geheim,
dat intusschen niet volstrekt bewaard bleef, althans uit
Utrecht kwam het bevel acht te geven op zeker huisgezin
te Rijnsburg, dat met gevaarlijke ketter^ besmet was % Of-
schoon dadelijke aanwijzing ontbreekt, is de onderstelling
niet te gewaagd, dat hij een der mannen geweest is, die
de Leidsche sacramentisten voorlas uit dien bijbel, dien
hijzelf zoo goed kende.
Wij hooren niet van het gevangen nemen van lieden, die
deze godsdienstoefeningen buiten de muren hadden bijge-
woond. Maar daar wij wel juist in deze dagen een aantal
Leidsche „lutenaeren'' of „lutrianen'' gevangen vinden, is
er alle reden te vermoeden, dat er tusschen het een en het
ander verband bestaat. Sedert Paschen 1530 hadden deze
hagepreeken plaats, en den ^^^^ Mei van dat jaar hooren
wij van Leidsche gevangenen van de gereprobeerde religie,
wier uitlevering naar Den Haag geêischt wordt *). En dan
wordt het weder de oude geschiedenis : de schout of de pen-
sionaris of een van de burgemeesters of schepenen reizen
herhaaldelijk naar Den Haag ter conferentie met leden van
1) „Jam. amio 1536" zegt Schoockins, De bonis vulgo kccleaiastids
dictis, p. 480.
2) VcrgeL in mijn artikel over F. Bloccius, Theol Tffdachrtfl, XXXVni,
blz. 325.
3) Aldus J. Oudaen in zijne Aanmerkingen op het kort verhaal vqn
het eerste begin en opkomen der Rffnsburgers (door Paschier de Fijne),
Rotterdam, 1672, blz. 17 vlgg. en daaruit bij van Slee, de JR^nsburger
Collegianten, 1895, blz. 19 vlg. en J. van Vloten, Paschier de F^ne, 1853,
Aantt. blz. 27 vlg. Over het verschil tusschen Rijnsburgers en Colle-
gianten zie Hylkema, Reformatenra, I, 8 — 11.
4) Tre3or. rek. boek, 1530, fol. 23 v., 24 r.
DE SACRAMENTISTEN. 121
den Raad van Holland in 't bijzonder met Jan van Schagen
en Gerrit Warmond, commissarissen voor de plakkaten,
„nopende dengeenen die besmet ende gediffameert sijn ofte
mochten wesen metter dwalinge van martino luter/' En zij
betoogden als naar gewoonte, dat zij hunne gevangenen niet
konden opzenden, omdat dit streed met de privilegiën der
stad, en dat zij nog veel nadrukkelijker zich zouden verzetten
tegen het voeren der gevangenen „buyten den lande van
Hollanf' '). Dit duurde de gansche maand Mei. In 't begin
van Juni bevalen toen „mijne heeren van den Lande" aan
Gerrit van Lokhorst, den toenmaligen Leidschen schout, om
den 4<l«ii naar de Voorpoort te doen brengen althans den
meest schuldige zijner gevangenen, Gerrit van Noorde, opdat
deze den volgenden dag zijn vonnis zou kunnen hooren. De
stad weigerde wederom met een beroep op hare privilegiën,
en de pensionaris. Mr. Willem Pietersz., ging dit in Den Haag
mededeelen ^. De aanhoudster won ook hier ; de stad mocht
zelve recht doen. Zij deed het, en althans twee der gestraften
kennen wij bij name. Vooreerst Gijsbrecht Albrechts, over
wien wij vroeger reeds hebben gehandeld ^). Hij was in 1528,
zagen wij toen, ook voor ketterij, gegeeseld en voor tien
jaren ter stede uitgebannen. Blijkbaar teruggekomen en op
nieuw op de gezegde wijze gezondigd hebbende, werd hij
den SQsten Augustus gegeeseld ;;mits noch een van zqn mede-
gesellen *)/* Deze metgezel was misschien Gerrit van Noorde,
daareven als de meest schuldige vermeld, maar verder in
de stukken niet meer genoemd ^). De tweede (of derde) is
Floris Jansz. Hij werd eveneens gegeeseld en daarna op
zijne rechterhand gebannen. Toen hij later toch binnen Leiden
1) Tresor, rek. boek, 1530, fol. 42 r., post van 30 Mei.
2) Tresor, rek. boek, 1530, fol. 42 r., post van 4 Juni; foL 42 v., post
van 6 Juni.
3) Boven, blz. 104 vlg.
4) Tresor. rek. boek, 1530, fol. 54 r., post van 30 Augustus. Gevangenis
en geeseling kostten 7 gulden vlaamsch, 7 stuivers. In margine staat
aangeteekend: „Alzoe bij den gerechte bevonden wordt dat deze costen
behoeren bij der stede gedragen te worden zoe die personen bij de
banck (door schepenen) gecorrigeert zijn." Inderdaad. Als de stad
recht mocht doen, had zij ook zelve de kosten te dragen.
3) Zóó vermoedde reeds De Hoop Scheff er, a. w., blz. 558.
122 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
terugkeerde, werd hem dan ook die rechterhand afgekapt ^).
Eenigen tijd later had de stad weder een dergelijken strqd
te voeren over een harer burgers, Dirk Adriaansz., mede ver-
moedelijk van zware ketterij beschuldigd. De schout had een
eisch ten crimineele tegen hem ingesteld, maar schepenen
hadden hem vr^gesproken. Daarop had de procureur-generaal
van het Hof „reformacie" van deze vrijspraak bevolen en de
zaak voor het Hof „betoogen" met de clausule, dat de ge-
vangene op de Voorpoort zou gebracht worden *). Aanstonds
reisden een der burgemeesters en de pensionaris naar den
Haag, om aan te toonen dat dit zijn zou „tegens die oude
costume tot desen dage toe binnen der stede van leyden
geuseert en onderhouden." Want dit gebruik wilde, dat „indien
enige misdadiger bij den schout aangesproken worde voir
schepene der voirsz. stede vanden live, dat vonnis van
scepenen tsij condempnatoir ts^ absolutoir behoirt sgn exe-
cutie te hebben" en dat daarom Dirk Adriaansz., door
schepenen vrij gesproken, nu ook vrij behoorde te wezen ').
Wij weten niet of zij ook deze maal gelukkig geweest zijn,
maar daar er den 19<^«i^ Dec. vier gevangenen uit Leiden
naar de Voorpoort zijn gebracht, kan Dirk Adriaansz. daar-
onder geweest zqn % Wij verliezen hier zijn spoor en weten
slechts, dat althans in 1533 de zaak nog hangende was %
En hiermede hebben wij 't einde van ons tijdperk bereikt.
Onze bronnen laten ons voorloopig niet toe tot grooter kennis
te geraken ^) Wij ontvangen een sterken indruk, dat de be-
1) Zelfde post als blz. 121 noot 4 genoemd. De geeseling van Floris
kostte 4 kar. gld. 16 st. De afkapping van de hand 3 kar. gld. 12 st.
^welcke tsamen (t. w. met de 7 gl. 7 st. van Gijsbrecht) beloepen 15
kar. gld. 15 st." De juistheid der stadsrekeningen laat niets te wen-
schen over.
2) Zie een voorbeeld, dat een schout bij het Hof appelleert van een
te zacht schepenvonnis, mijn ^Anabaptistica" in Theolog, T^dschr.
XXXIX, blz. 135, noot 2.
3) 17 en 18 December 1531. Tresor. rek. boek, 1532, foL 27 r., 20 r.,
24 r. De rekeningen van 1531 ontbreken.
4) Tresor, rek. hoek, 1532, fol. 35 r., post over 19 Dec. 1531.
5) Tresor. rek. boek, 1532, fol. 40 v., 1533, fol. 27 r., 28 v., 50 r.
6) Er zijn slechts losse gegevens, die wel iets laten vermoeden,
maar niet vaststellen. Was het een stille aanbrenger van ketters, die
man, „die nyet genoempt en wil wesen omme sonderlinghe saecken
DE SACRAMENTISTEN. 123
weging der sacramentisten ook te Leiden minder door
geweld is gestuit dan wel van lieverlede. is doodgeloopen
in 't zand. Er ontbraken leiders, en de beweging zelve
miste nog dat profetische, ook dat fanatieke, waardoor
straks het Anabaptisme als een machtige stroom over deze
landen zou heenbruischen. De grens tusschen de beide
perioden is niet met volstrekte juistheid te trekken. Onder
wie wij noemen sacramentisten zullen zich om en bij 1532
misschien reeds enkele anabaptisten bevonden hebben ; ook
zijn er van de eersten tot de laatsten overgegaan; enkelen,
zooals die Leidsche burgers, die nog in 1536 naar Noord-
wijk kwamen, om door Sartorius te worden gesticht, zullen
zich buiten de doopersche beweging hebben gehouden. Hoe
het zij, dit Anabaptisme gaat thans, zooals het zich ook
binnen Leiden vertoonde, al onze aandacht vragen.
"wille, die veel van de vroescape wel kennelicken sijn ende om beters-
wille hier verswegen wordt'' en die 18 Maart 1532 twintig karoli gul-
dens ontvangt? {Tresor, rek. boek, 1532, fol. 45 r.). De Haarlemsche
schout, Jacob Foppens, had in later jaren eene aanbrengster, Aagt
Jaffies, die vooral de herdoopers vervolgde en geld af dreigde. B. t. Cate.
i>. in Holl, I, 35 vlg. Was er een min of meer anti-kerkelijke tendens
in de bepaling voor Holland in 't algemeen en voor Leiden in 't bij-
lzonder, dat voortaan ook op feestdagen de werkklok zou geluid worden,
opdat ieder vrij zou zijn al of niet te werken? (Aflezingahoek op 20
Mei 1531). Was Dirk Woutersz. van Santen, tegen wien in November 1530
rechtsingang werd verleend, een ketter? {Treaor, rek, hoek, 1530. fol.
33 r.). Van dezen aard zou er meer te vragen zijn, maar wij wagen
ons niet op 't gebied der gissingen.
n.
HET TUDVAK DER ANABAPTISTEN.
Nu wij tot dit gedeelte onzer historie genaderd zijn, is
het allereerst noodig te herinneren aan de beteekenis en
de draagkracht van de woorden, die wij herhaaldelijk znllen
gebruiken. Onder „anabaptisme" verstaan wij niet eene ge-
meenschap of een kerkverband, maar eene richting, eene
eigenaardige strooming in de groote hervormingsbeweging
der 16de eeuw, zoodat het begrip zoowel Luther's „Schw^-
mer" omvat als de „weerlooze christenen", zoowel Schwenck-
feld als Hoffmann ^). In dezen algemeenen zin genomen
mocht De Hoop Scheffer zeggen, dat de geschiedenis van
het anabaptisme op weinig na de geschiedenis van de her-
vorming in onze vaderland is van 1530 tot 1566^), en
Hoekstra, dat het wel begrepen anabaptisme een der sleu-
tels is tot recht verstand van het wezen van het oorspron-
kelijk protestantisme, ontstaan uit de reactie van den, door
de uitkomsten der hervorming teleurgestelden, oorspron-
kelijken geest van de hervorming '). Binnen de grenzen van
het aldus omschreven gebied zijn nu de verschillende groepen
wél te onderscheiden, waarvan de kiemen in het oudste
anabaptisme reeds aan te wijzen zijn. Want naast de oude
Bejaarddoopers, de stille en weerlooze, „zonder arglist als
kinderen" ^), zij die een geestelijk koninkrijk door geestelijke
1) S. Cramer in R. E.^, XII, 595. A. Hulshof, Doopsgezinden te Straats-
burg, 1905, blz. 1, noot 1.
2) De Hoop Scheffer, a.w,, blz. 3.
3) Hoekstra, Beginselen en leer der oude doopsgezinden, 1863, blz. 24, 68.
4) Aldus o. a. Obbe Philips, Bekentenisse, enz., § 17.
DE ANABAPtlStEN. 125
middelen wilden, vinden wij reeds die andere, fanatieke
strooming, die zich openbaren gaat in het optreden der
\0^ederdoopers. Ziedaar een tweede benaming. Zij mag slechts
\^orden toegepast op die (het is waar een tijd lang overheer-
schende) groep, welke een wereldsch koninkrijk met wereld-
sche middelen wilde. Blesdijk, die in zijnen tijd nog niet
scherp onderscheidde, zegt dit van de anabaptisten ^) ; in
^werkelijkheid geldt het alleen van de wederdoopers, wier
type wij mogen zien in de Mnnsterschen, later in de Baten-
burgers en de Davidjoristen. Zij zijn de chiliastische fanatici,
de communisten, de invoerders van polygamie, de anar-
chisten ^). Deze geestdrijvers hebben voor een poos de ge-
matigden overstemd en meegesleept, maar na de gruwelen
van Munster gingen hun de oogen open en kwam er schei-
ding. In 1534 laat Obbe Philips zich nog doopen door de
apostelen van Jan Matthijsen en was er dus nog geene
scheiding. Maar in 1536 was men zich het onderscheid
bewust, want Menno placht den aanvang van zijne „kerk"
in 1536 te plaatsen'). Dan zijn de wegen uitééngegaan ;
nog korten tijd en de gematigden noemen de wederdoopers
afgedwaalden, straks afvalligen. "Wij, in onzen tijd, onder-
scheiden ook bij de wederdoopers-zelven verleiders en
verleiden, ja stemmen het wijlen Detmer toe, „dasz auch
mit dieser Sekte nicht in erster Linie nach ihren Aus-
wüchsen zu richten sei" ^). Maar voor de overheid en
voor de openbare volksmeening van toen bestond die onder-
scheiding niet, ja al wat anabaptist is, draagt nog jaren
lang de smet der wederdooperij en wordt verdacht van
anarchie, veelwijverij en grove ongebondenheid % Nog in
1) Blesdijk, Historia Davidis Georgii heraesiarchae, ed. J. Revins, p. 7.
2) Daarom nog niet de „vurige strijders in de politieke arbeiders-
beweging der 16e eeuw/' Kroniek, 7 Mei 1904, bl. 149.
3) Hoekstra, a. w., blz. 22. Cramer in R. E.\ XII, 605 f.
4) H. Detmer, Büder ons den religiösen nnd socialen ünrahen in
Munster, m, 1904, S. .7.
5) Zie enkele plaatsen in mijn artikel „Anabaptistica", TheoL T^dschr.,
1905, blz. 134, waar het jaartal 1691 voor den brief van Elizabeth
natuurlijk 1591 moet zijn. Hertog Willem van Beieren onderscheidt
alleen tusschen wie herroepen en wie niet herroepen. Wolkan, Xr/eder
der Wiedertdnfer, 1903, S. 21, noot 1. Hertog Willem V van JüUch-
126 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
1596 sduijft Franciscus Lansbergen zijn ^Vremde eade
onschriftmatighe maniere der wederdoopsche leeraren", met
wie hij uit den aard der zaak toenmaals nog slechts de
doopsgezinden bedoelen kon. Ja het is 1606, alsdeAmster*
damsche hervormde kerkeraad voor *t eerst den naam
^wederdoopers" loslaat en van „Mennonieten" spreekt *).
Hier hebben wij eene nieuwe reeks namen, waarbij
wederom onderscheiding zeer gewenscht is. Mennonieten
heeten die christenen, die ten opzichte van doop, eed,
kerkelijke tucht, gemeente-inrichting geheel of nagenoeg ge-
heel met Menno Simonsz. overeenstemmen ^). Zij vormen
dus een deel van de Doopsgezinden, die volgens De Hoop
Scheffer, in rechte lijn eigenlijk alleen van de Waterlandq;^
en van de vereenigde Vlamingen afstammen^. En inder-
daad, reeds in 1557, na het Harlinger konvent, waar
Leenaart Souwens Menno tot de strengste opvatting van
de echtmijding overhaalt, staat de afdeeling der "Water-
landsche Doopsgezinden tegenover hem. En in 1579 hebben
zq zich door hun besluit, dat „het ongeoorloofd is iemand
„geloovig of ongeloovig te noemen wegens zijne eigenaardige
„opvatting van geloofsartikelen, waaraan God niet uitdruk-
„ keiijk in zijn woord zaligheid of verdoemenis verbonden
„heeft," zoo scherp tegenover Menno en de zijnen geplaatst.
Cleve-Berg ten jare 1563 spreekt botweg van sectarièrs als „Vydder-
douffer, sacramenteyrer, calvinisten und andere bosch- nnd wynkel-
prediger". art. 15 van zijn „Denkschrift" in Beitrüge zur Gescfuchte
des Niederrheins, XIX, 1905, S. 237. Hier worden dos sacramentariêrs
en wederdoopers verward. Ellders geschiedt dat weder met lutherschen
en anabaptisten. In Gent is ten jare 1538 sprake van iemand „qn'il
auroit espoosé deux femmes et esté dudit nombre de luthériens mais
non rébaptisé," brief van Pierre Tayspil, president van Vlaanderen
aan de Gouvernante, Maria van Hongarije, d*^ 14 Juni 1538 in Relations
des tronbles de Gand, ed. Gachard, 1846, append. p. 216. Het geval
van veelwijverij wijst duidelijk aan, dat de man een wederdooper
was. Het boek van Faukelius, „Babel, d. i. verwerringhe der "Weder-
dooperen" is van 1621, maar in de voorrede geeft hij blijk de onjmst-
heid van het woord te hebben geweten. Doch hij kon, zegt hy, geen
anderen naam vinden, die hun allen gemeen was. VergeL Nederl
Archief v. Kerkgesch., IV, 1844, blz. 238 vlg., 265—269.
1) Vos, Amstels kerkelifk leven, 1903, fol. 956.
2) De Hoop Scheffer, Doopsgez. Bi/dragen, 1882, blz. 57.
3) Verg. Cramer in Doopsgez, Bffdragenf 1894, blz. 4,
DE ANABAPTISTEN. 127
dat zij, den naam Mennonieten loslatend, zich voortaan
Doopsgezinden noemden ^). Sinds wordt die naam algemeen
en ds. Comelis Ris van Hoorn is de laatste, die den naam
Mennoniet draagt. Langgeleden is voorgesteld het woord
te schrijven „doopschgezind" d. i. doopsch d. i. voorstander
van den doop, maar dit heeft geen ingang gevonden *^).
Eindelijk zij herinnerd aan den naam „bondgenooten", zooals
b. V. de oudste Amsterdamsche doopsgezinden zich noemden
tijdens het leeraarschap van Jan Volkertsz. Trijpmaker
(Kersttijd 1530 tot 5 December 1531 »).
"Wij hebben dus boven ons hoofdstak geschreven „het tijd-
vak der Anabaptisten", en zullen zien, dat onder dezen alge-
meenen naam in Leiden begrepen moeten worden een aantal
wederdoopers, maar niet vele, zoo min als b. v. in Amsterdam,
waar aan den aanslag van 11 Mei 1535 (tegenhanger van het
Leidsche komplot) maar een 50-tal wederdoopers deelnamen,
Aanzienlqk echter, alleen reeds gerekend naar het getal
martelaars, is de gemeente der doopsgezinden hier geweest,
waartoe, gelijk wij op het einde des voorgaanden hoofdstuks
zeiden, ook sommigen der van leiding verstoken sacramen-
tisten zijn overgegaan.
Nog moet hier een woord worden gezegd van de oud^e
sporen van anabaptisme ten onzent. Dat, met name in Neder-
land, de oude bejaarddoopers zouden zijn voortgekomen uit
"Waldenzische vluchtelingen, is verdedigd door Ypey en
Dermout ^), later opzettelijk betoogd door Blaupot ten Cate ^).
door Hoekstra weerlegd ^), tegenwoordig voorzoover mij be-
kend is, door weinigen gehandhaafd, ofschoon De Hoop
Schef f er op • 't laatst zijns levens althans een nieuw onder-
zoek noodig achtte ^). Dat er voorts reeds in 1518 anabap-
1) De Hoop Scheffer in Doopsgezinde Bijdragen, 1882, blz. 72 vlg.
2) P. Leenderts Wzn. in Doopsgezinde Bedragen, I, 1861, blz. 32—44.
3) De Hoop Scheffer in Doopsgezinde B^'dragen, 1884, blz. 5.
4) Ypey en Dermont, Geschiedenis der Nederl Herv, Kerk, I, 1819,
blz. 137 vlg. en Aantt. blz. 46 vlgg.
5) Blaupot ten Cate, Geschiedk. Onderzoek ntuzr den Waldenzischen
oorsprong der Nederl Doopsgezinden, 1844.
6) Hoekstra, Beginselen en leer der oude Doopsgezinden, 1863, blz. 3 vlgg.
7) Cramer verhaalt, dat De Hoop Scheffer, vroeger den samenhang
tnsschen Waldenzen en Doopsgezinden beslist geloochend hebbende,
^
128 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
tisten in Amsterdam zouden geweest zijn, zooals door Blanpct
ten Cate is aangenomen, bemst op eene vergissing van dien
schrijver omtrent de gevoelens van den Amsterdamschen
schout Jan Hubrechtsz. door hem voor een dooper gehouden,
terwijl de man wezenliji sacramentist is geweest ^). Ook de
meening, dat zich tusschen 1520 en 1530 in Amsterdam
Zwitsersche anabaptisten zouden hebben opgehouden, berust
op wankelen grondslag. Dat de Leuvensche hoogleeraar
Eustachius van Zichem een van Luther's oudste bestrqders,
in zijn „Sacramentorum brevis elucidatio" dus in 1523 op
het opkomend anabaptisme zou hebben gedoeld als hij schrqf t
van lieden, die prediken : dat men de overheid niet langer
behoeft te gehoorzamen, of die, op eigen oordeel steunend,
alle onderwijs verachten, of die, door den doop zich vrqheid
toekennend, beweren, dat geen mensch den ander door men-
schelijke instellingen binden mag^, is onwaarschijnlijk. In
1529 vonden wij eene herdoopte vrouw in Alkmaar; in 1530
treedt Jan Volkertsz. Trijpmaker te Amsterdam op en wordt
5 December 1531 te 's Gravenhage onthoofd, in welk jaar,
20 Maart, ook het hoofd valt van Sikke Snijder. Hendrik Roll
eindelijk kennen wij in 1532. Daarna volgt de snelle uit-
breiding, en eensklaps bevinden wij ons midden in eene echte
volksbeweging. Maakt het sacramentisme den indruk van
maar in kleine kringen te zijn opgemerkt, het anabaptisme
later door den arbeid van den bekenden schrijver over de weder-
doopers, L. Keiler, is gaan twijfelen. Doopsgezinde Bijdragen, 1894, blz. 5.
1) Geachiedk. Onderzoek, blz. 96 vlgg, Doopsgezinden in Holland, 1, 1847,
blz. 31. Over Jan Hubrechtsz. verg. boven, blz. 115.
2) Zie de uitgave van de „Elucidatio" in Bibliotheca Reform. Neerl,
m en aldaar blz. 298: „Nam cum Luther ipse assereret non unius
syllabae papam habere statuendi potestatem in hominem christianum,
sine illius suffragio, nonnuli hic (d. i. dus in de Nederlanden) praedicare
ceperunt vel publicis concionibus vel non obediendum superioribus vel
nulla noxa eorum praecepta negligi licere." Dit is uit des schrijvers
brief aan Erhardus de Marka, vóór het boek geplaatst. Zie ook blz.
S02 : „quod et multos ubique haec aetas contineat qui freti suo ipsonmi
judicio, omnes prorsum achademias simul et earum quoque studia
omnia transilientes dum recentiorum saeculorum eruditionem . . . nescio
qUam ob causam contempnunt . . ." De plaats over den doop tp,, blz.
309. Verg. Pijper, tp., blz. 290 vlg. Doch ook Cramer in Zondagsbode
van 29 AprU 1906.
.^^
DE ANABAPTISTEN. 129
grijpt aanstonds wqd om zich heen. In enkele jaren telt men
de gedoopten bij duizendtallen, is er eene rijke anabaptistische
volksliteratuur van liederen en „testamenten'' en dertig jaren
waren genoeg om het getal martelaren te brengen tot verre
boven de 2000 '). Op de eigenaardige gevolgen, die dit karakter
van volksbeweging ook voor him godsdienst en zedeleer ge-
had heeft, wees Hoekstra uitvoerig in zijn, reeds een- en
andermaal genoemd, voortreffelijk boek. Hij drukt dit aldus
uit, dat hun geestelijk leven den stempel droeg der massa-
liteit, dat dus ook himne sterksprekende persoonlijkheden
in geestelijke ontwikkeling niet hoog stonden, dat persoonlijk
schuldbesef rustte op schuldgevoel, zooals zich dit in ruime
kringen openbaart, en dat deze toestand waarin een mensch
vooral lid is van eene groote gemeenschap, heeft geleid tot die
excommimicaties van den enkeling door de gemeenschap of
tot die gemeentelijke scheuringen, waaraan de geschiedenis
der doopsgezinden zoo rijk is ^. Indien deze overigens onbe-
twistbare waarheid ons slechts niet aan deze dooperschen
doet denken als aan „declassés," aan wat thans heet het
proletariaat. Neen, de martelaars uit het „Offer des Heeren"
b. V. behooren tot den gezeten burgerstand, handwerkslieden
en dergelijken, van wie het eene uitzondering is als zij niet
kunnen lezen ^). Er zijn geletterden onder als d'Auchy ^).
Er is ten slotte nog aan gelegen ons kortelijk de hoofd-
pimten te herinneren van de leer der oudste doopsgezinden,
want met de eerste generatie zullen wij in dit hoofdstuk
uitsluitend in aanraking komen. De doop is him het bonds-
teeken, opdat zij bij de komst van het godsrijk daaraan deel
1) Cramer in R. E,^, XU, 606, zegt 2000, maar voegt er bij : „vreemd
dat er nog niet meer zijn gevallen"! Er zijn er meer gevallen, want
het gaat overal als te Leiden: nieuw onderzoek brengt nieuwenamen
aan den dag. Vergel. nog Cramer in Doopagez, Bffdr,, 1899, blz. 163.
2) Hoekstra, a. w., 70 vlg., 84 vlgg.
3) Eene Friesche martelares, Claeske Gaeledochter, zegt: „wat wilt
ghij doch met mijn arme man doen, die doch niet een letter lesenen
can? Doen seyde hij: ghij snit noch meerder verdoemnisse hebben
dan u man, omdat ghij lesen cont ende hem verleyt hebt" Bibl
Reform. Neerl, II, 339.
4) Over den deftigen stand en de geletterdheid van Jacques d' Auchy
zie Cramer in Bibl Reform, Neerl, II, 270, noot.
9
130 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zullen hebben. Slechts zij, die kunnen gelooven, worden door
den doop in de gemeente ingelijfd op belijdenis des geloofs.
Dus moest men eerst eene zekere ontwikkeling in de gods-
vrucht bereikt hebben, vóór men zich mocht laten doopen %
Het is opmerkelijk hoe alle doopsgezinde inartelaren in deze
overtuiging vaststaan niet alleen, maar haar tegenover hunne
rechters met kracht verdedigen. „lek ben maar eens op mqn
gelove gedoopt; den kinderdoop en houde ik niet voor een
doopsel . . . Het gelove en den inwendigen doop heeft m^
gedreven tot de gehoorsaemheydt van Gods "Woord om de
gerechtigheid te vennülen." Aldus Jan Woutersz. van Kuyk %
aldus allen, ook de Leidsche martelaren, gelijk wij zien zullen.
Hunne denkbeelden over het avondmaal komen met die van
Zwingli volkomen overeen, wat, terloops opgemerkt, voor
de sacramentisten den overgang gemakkelijk maakte. Het
is, zooals ook Carlstadt leerde, eene gedachtenisviering van
Jezus' lijden en sterven, afbeeldend onze gemeenschap aan
al de heilgoederen door Christus' dood ons aangebracht;
vleesch en bloed zijn in brood en wijn niet wezenlek tegen-
woordig en door de viering wordt de onderlinge lietde en
het gemeenschapsgevoel bevorderd '). Ook hier stemmen de
getuigenissen der martelaren overeen : „De geloovigen," zegt
Jan Claesz., „sullen zijn avontmael houden tot zijnder ge-
dachtenisse op sulcker wijze als de Heer ingheset heeft ende
sijn apostelen dat ghebruyct hebben" ^). In de derde plaats,
het meest leerstellige bij deze weinig dogmatische lieden,
de leer van de menschwording van Christus. Om de vol-
strekte zondeloosheid des Heeren te handhaven leeren zij,
1) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 279 vlg.
2) Het bloedig tooneel, enz. door T. J. van Bra^t, >, 1685, 1, 408. Vergel.
over Tielman Jannes van Braght, 1625—1664, o. a. Doopsgez. Bffdr., II,
1862, blz. 105 vlg. ; 1870, blz. 45—89 ; over eene vertaling van het ^Bloedig
Tooneel" in het Duitsch voor Amerikaansche doopsgezinden, UI (nieuwe
serie), 1869, blz. 21 vlgg,; de betrouwbaarheid van dezen Martelaars-
spiegel, t. w. in den druk van 1685, is door Cramer nauwlettend onder-
zocht en afdoende gehandhaafd, aldaar, 1899, blz. 65—164.
3) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 285. Wolkan, a. w,, S. 6f., 35.
4) „Noch een testament van Jan Claesz aen alle zijn gheslacht" in
^Het Offer des Heeren", Bihh Ref. Neêrl, II, 84. Zie eene uitspraak
van Claes de Pract, aldaar, blz. 251 vlg., van Jacques d'Auchy, aldaar,
blz. 271 vlg., van Hans de Vette, aldaar, blz. 352.
DE ANABAPTISTEN. 131
O. a. mét Melchior Hoffmann en Menno, dat het vleesch van
Christus niet werkelijk was uit de substantie van Maria's
vleesch. Het "Woord was God geworden in Maria, maar niet
uit haar, zooals te Kana water wijn werd O* A^et bijzondere
uitvoerigheid wordt in de verhooren bij dit punt stilgestaan ^).
Dat de eed volstrekt ongeoorloofd is, staat bij allen vast,
al moge het yerbod bij de oudste bejaarddoopers op andere
gronden hebben gerust dan bij de latere doopsgezinden^).
Niet slechts dat men niet gaan zal boven ja en neen, maar
zij vatten de zaak dieper op en leeren, dat men „met een-
voudige waerheyd moet handelen en omgaan" en zich moet
benaarstigen in alle woorden en werken, in allen handel
en wandel „met eenvoudige ongevalschtheyd om te gaan
alsoo 't den kinderen Gods betaemt" % Wat eindelijk aangaat
de leer van de christelijke weerloosheid, laat het waar zijn,
dat de oudste doopsgezinden haar niet in volstrekten zin
aanhingen, in elk geval verboden allen, Menno vooraan, dat
men het zwaard zou trekken ter verdediging van het eigen
geloot^). „Niet die haer van zijnen Naem beroemen ende
staen haer dinghen met den Sweerde voor: maer die daer
leven nae dat exempel des Heeren ende bevestighen haer
sake met Godts Woordt, dit is den rechtgheloovigen haer
Sweert"'^). Ziedaar hunne meening. En als de Leidsche schout
aan den gevangen Adriaan Comelisz. vraagt: „waer is u
rappier?" antwoordt hij: „mijn meester en heeft mij geen
rappier leeren draghen" ''). Dez^ overtuiging werd in de prak-
1) Hoekstra, a. w,, blz. 258 vlg. Cramer in de Inleiding vóór „Het
Offer des Heeren", Bibl Ref, Neerl, II, 36.
2) Zie Bibl Ref. Neerl, II, 250 vlg.; 301; 361 vlg. Bloedig Tooneel,
n, 418.
3) Verg. Hoekstra, a. w,, blz. 207. De martelaar Jooskint te Kortrijk
zegt: „Besiet Matth. 5 oft hij niet en verbiedt, men sal in geender
manieren sweeren", Bibl Ref, Neerl, II, 224.
4) Zie het uitvoerig betoog van Matthijs Servaes van Kottenem,
1565, in Bloedig Tooneel, II, 3356— 366.
5) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 204 vlg.
6) Bibl Ref. Neerl, n, 85.
7) Bibl Ref. Neerl, n, 206. Uitvoerig nog Jan Geertsz., aldaar, blz. 399.
In later jaren zou Hogo de Groot spreken van de „ligjhtgeloovigheit
der wederdooperen waardoor men, om de oneyndlijke verdeeltheeden
132 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
tijk trouw nageleefd, en veroorzaakte dat voor ons gevoel
ondraaglijk schouwspel van eene lijdzaamheid, die alle ver-
volging dragen doet, zonder ook maar ééne poging om daar-
aan te ontkomen. En dit was geen fanatisme, maar beginsel-
vastheid. Want met het woord verdedigen de martelaren
zich bij de verhooren zeer scherp en fel.
Na deze korte inleidende beschouwing komen wq tot de
geschiedenis der Leidsche anabaptisten. Wij zagen in ons
vorig hoofdstuk dat Gijsbrecht Albrechtsz., de Delf tsche kleer-
maker, die in Juli 1528 in onze stad werd veroordeeld, mis-
schien onder invloed van David Joris stond ^). Voorts dat
den 7den Juni 1529 Marijtgen Davidsdr. uit Leiden te Alkmaar
werd verdronken wegens herdooperij *). Na deze poovere be-
richten moeten wq tot het jaar 1532 wachten vóór wij weder
van anabaptisten vinden melding gemaakt en dit nog niet
in Leiden zelf, maar in den naasten omtrek, in Hazerswoude.
Daar had zich eene kleine gemeente van bejaarddoopers
gevormd, over wie in het genoemde jaar 1532 de vervolging
losbrak. Huyg Jacopsz. Kraen en Marijtgen zijne huisvrouw
„van Assersouw," d. i. Hazerswoude, werden met nog twee
anderen, wier namen niet bewaard zijn gebleven, gevangen
genomen, hij in den Haag verbrand, zij te Haarlem ver-
dronken. „ Also sij op den steen gebouwt sijn geweest, hebben
sij haer door geenderley tormenten tot afval laten brengen" ').
Toch bleef in dat dorp de gemeente bestaan en breidde
zich uit, want twee jaar later werden 28 ingezetenen door
het Hof van Holland gevonnist, van wie er veertien den
onder elkander en omdat zij de magistraten en de wapenen ver-
worpen, niet seer te duchten had". Nederlandtsche Jaarboeken en
Historiën op 't j^iar 1566, fol. 22 (vert. van J. Goris).
1) Boven, blz. 104 vlg.
2) Boven, blz. 105.
3) Bloedig tooneet, II, 34. Brandt, Reformatie, I, 107. Bihliographie
des martyrologes neêrlandais sub nos. 433 en 522, II, 723 en 738. „Op
den steen gebouwd'' toespeling op Matih. 7, 24 en 25, verzen, die in
dit jaar van den grooten watervloed (in November) de beeldspraak
te duidelijker maakten.
DE ANABAPTISTEN. 133
marteldood ondergingen, 26 Maart tot 28 April % In ditzelfde
jaar 1534 vertoont zich ook te Leiden het anabaptisme, gelijk
overal *), met groote hevigheid. Het verdient daarb^ opmer-
king, dat het voorafgaande jaar voor onze stad bijzonder
onvoordeelig was geweest op oeconomisch gebied. Ter Staten-
vergadering in Maart hadden de Leidsche heeren medege-
deeld, dat, door het sluiten van den wolstapel te Calais,
de nering stilstond en er groote vrees bestond voor oproer.
Het was dan ook maar met groote moeite, dat de stad 4 k
5000 guldens kon bqdragen tot de uitrusting van. oorlogs-
schepen tegen Lubeck *). Geen wonder dus, dat onder deze
omstandigheden de ontevredenheid groot was en de predikers
van het duizendjarig rijk open ooren vonden.
1) De Hoop Scheffer, a. w,, blz. 551, vergeleken met wat ik over de
„oproerte te haserswoude" schreef, Theolog, T^dschr., 1905, blz. 142.
2) Te Dordrecht vallen in Januari 1534 de drie eerste doopersche
martelaars, Doopsgez, Bffdr,, II, 1862, blz. 91 vlg. In Den Haag werd
2 November 1534 Comelis Comelisz. Kelder door Meynaart op 't Spni
gedoopt, Doopsgez, B^dn, 1896, blz. 40. In Utrecht valt 13 Maart 1535
het hoofd van Govert. Aertsz, die herdoopt was, Ber, Hiat Gen, Utrecht,
IV, 2, 130 en Hoog in Nederl Archief, I, 1902, blz. 86. De gevangen
herdoopers van 1539, Dodt, Archief, VII, 181, Blaupot ten Cate, a. w.,
I, 12, Rooyaards in Ned, Archief, V, 1845, blz. 351 vlg., zijn dos voor
Utrecht de eersten niet.
3) Verg. Wagenaar, Vadert Historie, V, 51. Het in den tekst gezegde
over den treurigen toestand te Leiden anno 1533 steunt op de volgende
bescheiden, mij welwillend verstrekt door den jnr. docts. N. W. Post-
humus, die bezig is aan een werk over de ontwikkeling van de Leidsche
draperienering. „ . . . Mer alsoe die staple van Calis jegenwoirdelick
gesloeten is, zulx datter geen vellen noch wolle vercoft noch uuyt-
gevoert en wordt, dairdoer die comanscepe van dien alsnu seer ongere-
gelt is ende men niet en weet hoe lange tselfde sal moeten gedueren ....",
Vroedschapsresolutieboek op 7 April 1533, fol. 42 v. „ . . . . Alzoe int
voirgaende jaer van XXXIIIen die stapele van calis gesloeten is ge-
weest, zulcx datter geen vellen noch wolle vercoft noch uuytgelevert
en worde, dairdoer die comanscepe van dien alsdoen zeer ongeregelt
was . . .", Vroedschapsresoïutieboek op 6 Mei 1534, fol. 43 r. „ . . . . T derde
pmit (n.L van de dagvaart) is geweest, dat den stapel van calis dijck"
wijls gesloeten is geweest, zoedat men dairuyt wolle noch vellen
gecrijgen en can. Ende oock die costume . . upt voirsz. vellen ende
wollen gestelt, zeer groot is . . . dair die K.M. geen remedie doen en
can, overmits dat die stapelaars noch die engelsche van zijnder M.
onderdanicheyt niet en zijn; begeert daeromme, dat men in desen
zijnen landen alomme spaensche wolle drapenieren wilde: hij wille
r
134 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
De stadsregeering durfde, als in de dagen der sacramen-
tisten, de verantwoordelijkheid weder niet alleen dragen en
raadpleegde 23 Maart 1534 (de maand van den grooten trek
over de Zuiderzee naar Munster) met Mijne heeren van den
Raad van Holland over de uitlegging en toepassing van
„zeker placcaet werende den herdoopers" ^). Zij zullen wel
bedoeld hebben het plakkaat van 27 Februari van dat jaar,
waarin werd bepaald, dat gevangen anabaptisten 24 dagen
bedenktijd zouden ontvangen om te herroepen en berouw te
toonen en, zoo zij het deden, vergiffenis zouden ontvangen ').
Met een enkel woord zij hier herinnerd, dan den IS^^i^ Fe-
bruari te voren het herbergen van doopersche leeraren ten
strengste was verboden en op de aanbrenging van een hunner
twaalf gulden gezet ^). Den 6^^^ Mei werd het plakkaat van
pardon herhaald, waarbij echter eene uitzondering werd
gemaakt voor de „autheurs principael, preekers of ver-
leiders" % terwijl de landvoogdes '), tegen haar zin, den
die van der nade van spaengen, mitter wolle ommegaende, zulcke
polide doen houden, dat di^ drapenlers gjheen reden en znllen hebben
dairover te clagen/* Vroedachapsresolittieboek op 26 Augustus 1534,
fol. 55 V., cf. Register vcai Aert vam der Ooe« op 8 Juli 1534, foL 217 r. en
op 23 en 24 Augustus fol. 221. Voorts blijkt de daling en stijging der
aanvoer uit deze jaren uit de volgende tabel, voor 1533 niet bijzonder
gunstig:
1530 velexchijs over 144184 vel uit Calais. wolexchijs voor Spaansche
wol 1233 balen.
1532 velexchijs over 234 210 vel uit Calais.
XOOO ft ft lol OO w n fi « « »
wol 2462 balen.
1534 velexchijs over 215 204 „ „ „ „ „ „
wol 793 balen.
1536 velexchijs „ 140 101 „ „
Tresor. rek, boek, 1530, fol. 9; 1532 fol. 7 v.; 1533 fol.8v.; 1534 foL 8;
1536 fol. 10 V.
1) Tresor, rek, boek, 1534, fol. 31 v.
2) Repertorium van de placcaten, f. 28 a (27 Febr. 1533 vóór Paschen,
dus 1534).
3) Repertorium van de placcaten, f. 27 b,
4) Repertorium van de placcaten, f. 28 b.
5) Sinds October 1531 was dit Maria, koningin-weduwe van Hon-
garije, tot kettervervolging niet zeer gezind. „Eene wijse vrouw, die
ook de geleertheit lief had en soet was op de Latijnsche boeken,*'
Brandt, a.w., I, 105. Het was aan haar, dat Erasmus zijne „Vidua
christiana" opdroeg, 1526. Voorts was de Jacht haar hartstocht.
DE ANABAPTISTEN. 135
Igden April, op aansporing des keizers nog eens had moeten
aandringen op strenge executie van de „culpabelen derher-
doopers" '), wat niet zonder gevolg bleef '). In de maand
Juni volgde toen nóg de bepaling, dat alle Melchiorieten,
zoo zij herriepen, pardon zouden ontvangen, maar één jaar
in hunne stad zouden moeten blijven, enkele gevallen van
„dringende koopmansschap" uitgezonderd '). Of met „Mel-
chiorieten" inderdaad, in onderscheiding b. v. van de Mim-
sterschen, Hoffmann's rustige volgelingen worden bedoeld
dan wel anabaptisten in 't algemeen, durf ik niet uitmaken.
Doch keeren wij tot de maatregelen van de vroedschap
terug. Op eigen verantwoording l^ad zij reeds in Februari
copie laten nemen van eene beschikking der gouvernante,
M^aarbij deze de al of niet openl^ke terechtstelling van
;; obstinate ketters" overliet aan de discretie van het Hof,
Daar het in ééne moeite doorging, had zij tegelijk afschrift
laten nemen van eene kerkelijke vergimning om „'tsuvel te
mogen eten in de toekomende vasten" *). Insgelijks had de
regeering zorg gedragen om door middel van Joris Cranen-
bout, deurwaarder van den Hove, afschrift te bekomen van
het bovengenoemde plakkaat van 27 Februari „roerende
'tpardoen vande hairdoopers, indien zij binnen 24 dagen
nade publicatie hebben waerachtich berou ende leetwesen
ende in teycken van dien hem dair af biechten" '). Om
voorts het hare te doen, dat zoo min mogelijk ook Leidsche
burgers zich ^ zouden aansluiten bij de honderden, die uit
Holland naar Mimster togen, liet de regeering 23 en 24
Maart dubbele wacht houden bij de stadspoorten. Uit de
manier, waarop daarvan melding wordt gemaakt blijkt nog
eens te meer, hoe slecht toen nog de overheid omtrent
den aard der ketterijen was ingelicht, want het heet, dat
1) RepertoHttm van de placcaten, f. 29a.
2) In April en Mei vielen in Holland over de honderd martelaars.
Verg. Blok, Gesch. v. h. Nederl volk, II, 473.
3) Repertorinm van de placcaten, f. 29a.
4) Tresor. rek. hoek, 1534, 4 Februari, fol. 50 r. De beschikking der
koningin-weduwe was reeds van 9 November 1533, Repertorium van
de placcaten, fol. 276. vlg.
5) Tresor. rek. boek, 10 Maart, fol. 50 v.
136 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
deze wacht gehouden is „omme te beletten den wechganck
vande lutherianen" ') ! In Juli hooren wq weder van Leidsche
burgers , suspect wesende vander luteraansche heresie*' *), ja
in October 1534, toen Jan van Leiden reeds als koning van
Sion ten troon zat, hadden de schout en de pensionaris
eene samenkomst met den stadhouder Van Hoogstraten te
Haarlem om te spreken over de ordonnantién ,,gemaict
opte anabaptisten ofte luyterianen" <). Hier worden zij zon-
der meer gelijkgesteld! De toenmalige overheidspersonen
hielden zich met die onderscheidingen niet op, zij wisten
alleen, dat de rust des lands in hooge mate bedreigd werd.
Hier te Leiden liep den 2den Mei het gerucht, dat de anabap-
tisten Amsterdam zouden hebben ingenomen en aanstonds
reisde de pensionaris naar Van Hoogstraten, om te ver-
nemen wat toch eigenlijk deze „dopers mit hoeren adhae-
renten" bezielde en hoe men moest verklaren, dat zij zooveel
hechtten aan hun „doopsel" *) ? Men weet, dat inderdaad
omtrent het einde van April de regeering van Amsterdam
bericht had gekregen, dat de wederdoopers de stad wilden
verrassen '), maar dat zij door groote waakzaamheid het
plan, zoo het toen reeds bestond, tegenging. Dat onder
deze omstandigheden het Sacramentsfeest niet met de ge-
wone opgewektheid gevierd werd, verbaast ons niet en
blijkt uit eene bijzondere belooning aan de vier schouten-
knechts „mitten zwaarde", omdat zij ,;die processie hebben
helpen gaende houden'' *). De feestelijke omgang leed onder
1) Tresor, rek, boek, 1534, foL 55 r.
2) Tresor. rek. hoek, 1534, 14 Juli, fol. 29 v.
3) Tresor. rek, hoek^ 1534, 1 October, fol. 30 v. Daarentegen is er in
een stuk van 29 Augustus alleen sprake van de „Annebaptisten**,
Treaor, rek. hoek, 1534, fol. 28 v., terwijl in een van 23 Mei door de
regeering onderscheid wordt gemaakt, opmerkelijk genoeg, tusschen
Melchlorieten en Anabaptisten, Treaor, rek, hoek, op datum, fol. 51 v.
4) Treaor, rek, hoek, 1534, 2 Mei, fok 31 v.
5) Wagenaar, Amaterdam, I, 238.
6) Treaor, rek, hoek, 1534, fol. 38 v. De dies Sacramenti corporis
Domini werd in 1264 door paus Urbanus IV xngesteld, daarna nog
eens door Clemens V en Johannes XXn herhaald en bevestigd. Het feest
viel op den Donderdag na Trinitate. Moll, a.w,, II, 3, 236; Gieseler,
Lehrh, der Kirchengeach., II, 2, 382 noot m; nu laatstelijk Pijper, ^/dcfe/-
eenwach Chriatendom, 1907, blz. 69 vlg. In 1534 was het Pinksteren op
DE ANABAPTISTEN. 137
den druk der zorglijke tijdsomstandigheden. Bij de hooge
regeering echter hadden die van den gerechte van Leiden
juist den naam, dat zij dit zorglijke niet zeer duidelijk
inzagen en dat himne houding tegenover de scheurmakers
veel te flauw was. In herfstmaand van dit jaar kwam de
stadhouder Van Hoogstraten zelf naar Leiden en belegde
eene vergadering van de vroedschap. Hij sprak haar over
de plakkaten „tot extirpacie van dese nyeuwe secte" en
drong er op aan, dat men die toch met „alle diligencie"
zou onderhouden, waarbij hij herinnerde aan eene nieuwe
bepaling, te Brussel uitgevaardigd. Om namelijk den invloed
te keeren van de preeken van kettersche priesters en mon-
niken wilde men het moeielijk maken hen te hooren en
schreef daarom voor, dat „men voortaan in geen gast-
huysen, leprozenhuysen noch conventen opentlick en zoude
preeken dan alleen voor den ziecken conventualen ende
inwoenders van dien ende anders niet". Op deze manier
konden mogelijke kettersche leerlingen minder kwaad. De
Leidsche heeren *) namen dezen maatregel euvel op : het
was eene verdenking van der stede rechtzinnigheid en
bovendien iets nieuws. Zq antwoordden daarom den hoogen
bezoeker, dat „zijl. gheensins alhier yemant vanden predi-
canten suspect en hielden van eenige nyeuwe secte" en
dat zij daarom begeerden „dat men alhyer zoude mogen
onderhouden die oude manier van preecken", d. w. z. met
open deuren *).
Middelerwijl waren in deze gewesten de gedingen zoozeer
in aantal toegenomen, vooral sinds den grooten Munster-
schen trek, dat het Hof te 's-Gravenhage, geen kans ziende
ze alle zelf te berechten, voor een jaar aan alle schouten
en baljuwen verlof schonk op eigen gelegenheid vonnissen
uit te spreken. Dit was in Juli 1534 '). Over 't algemeen
kwam het den vervolgden ten goede. "Want de schouten
24 Mei, Trinitate op 31 Mei, Sacramentsfeest dus op Donderdag 4 Juni.
Verg. boven, blz. 41, 43 vlg.
1) Burgemeesters waren toen Dirk Ottensz., mr. Willem van Oy, Dirk
Albrechtsz. en Jacob Claesz. hontkooper.
2) Vroedschapsresolutie van 22 September 1534. Verg. Blok, Stad, ü, 235.
3) De Hoop Scheffer, Inventaris der Doopsgez. Archieven,
138 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
waren altijd geneigd de eigen burgers te sparen. Hier te
Leiden was men bovendien altijd tegen geloofsvervolging,
zooals in later tijd de geschiedenis van Caspar Coolhaes
aantoonen zou % Vóór deze maand Juli, maar ook nog daarna,
vinden wij nochtans een aantal Leidsche burgers vóór het
Haagsche Hof terechtstaan. Hun aantal bewqst, dat de ge-
meente hier uitgebreid was, maar nog zwak in hare over-
tuiging. Velen althans herriepen. In April hooren wg van
de eersten: twee broeders Jan en Claes Jansz. Smit. Zij
bekennen „uyt simpelheyt doer valsche leringe" misleid
zich te hebben laten herdoopen en begeeren ,ygracie en
genade". Het Hof i s genadig en zij komen er af met de
gewone straf : in linnen Ueederen met eene brandende was-
kaars de justitie bidden om genade, mede omgaan met de
processie, daarna de hoogmis bijwonen en de kaars offeren
op het altaar ^. Het plakkaat van pardon van 27 Februari
werd dus uitgevoerd. In den loop des jaars werden aldus
nog begenadigd Clement Adriaansz. ^, Heynrick Comélisz.,
timmerman % Jan Ottesz., schrijnwerker, wiens vrouw wij
zoo aanstonds nog zullen ontmoeten '), Evert Matthijsz.,
bakker % Comelis Claesz. ''), Maritgen Dirksdr. .van Delft,
maar' wonende te Leiden, welke laatste ook was mede-
getogen naar Genemuiden ^). Van deze allen is niets nader
bekend en zij schijnen inderdaad „uit simpelheid" misleid
te wezen. Van enkele anderen kunnen wij iets meer mede-
deelen, terwijl zij ook den indruk maken bij de wederdoo-
persche woelingen van naderbij betrokken te zijn. Daar is
Aechte Matthijsdr. van Krommeniedijk maar wonende te
1) Dat Leiden (mét Kampen) het langst de remonstranten vervolgd
heeft, vond zijn oorzaak in eene gewelddadige omzetting van de vroed-
schap in calvinistisch-gereformeerden geest.
2) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 53 v. op 27 April 1534.
3) Sententiën 's Hof a van Holland, fol. 57 r. op 28 April 1534.
4) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 64 v. op 9 Mei 1534.
\ 5) Sententiën *a Hofa van Holland, fol. 65 v.| op 9 Mei 1534. Deze man
betaalt bovendien nog 8 karolusguldens en had dus misschien reeds
ééns gratie ontvangen.
6) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 63 v. op 9 Mei 1534.
7) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 70 r. op 15 Mei 1534.
8) Sententiën 'aHofa van Holland, fol. 80 v. op 2 Juni 1534.
DE ANABAPTISTEN. 139
Leiden. Zij bekent uit simpelheid te zijn herdoopt en wordt
begenadigd, maar krijgt eene boete van 6 karoli % Wij
hooren echter bij deze gelegenheid, dat zij de vrouw was
van Willem Dirksz. den kuiper, alias Bijsterveld en herin-
neren ons, dat Willem de kuiper een der beide apostelen
was, door Jan Matthijsz. den 5^^^ Januari dezes jaars naar
Munster gezonden, die daar zoo veel bijdroegen tot opwin-
ding der gemoederen '). Een ander Leidsch burger heeft
insgelijks een groote rol onder de wederdoopers gespeeld.
Hij heette Lourijs Lourijsz., was herdoopt en had zelf een
meisje, Dorothea Pietersdr., gedoopt, met wie hij voorts
naar Dordrecht gegaan was, om daar te prediken. Dddr
vond h^ echter Bartelmeüs den boekbinder en den ge-
noemden Willem den kuiper, van hun tocht naar Munster
(want Bartelmeüs was, zooals men weet, de andere bode
van Jan Matthijsz.) teruggekeerd, waar zij maar drie dagen
gebleven waren ^), en die thans te Dordrecht als apostelen
optraden. Lourijs zag daarom van de prediking in die stad
af. Enkele maanden daarna werd hij gevat en in Den Haag
onthoofd *). Deze Lourijs was bovendien een der weder-
doopers, die de veelwij verij in de praktijk voorstonden, want
hij had te Leiden nog eene vrouw met name Geertgen. In
een vonnis van 9 September komt zij voor als „Lourijs
Lourijsz. weduwe", wat zij dan ook sinds 28 Juli was.
Reeds vroeger had zij gratie ontvangen, maar schijnt in het
Leidsche „verbond" te zijn gebleven en wordt thans ver-
oordeeld tot eene boete van 3 karoli^) Op denzelfden dag
wordt om dezelfde reden tot 6 karoli veroordeeld Geertruid
Gerritsdr., huisvrouw van den straks genoemden Jan Ottesz. ^).
1) Sententiën 's Ho/s van Holland, foL 89 r. op 12 Juni 1534.
2) De gelijkheid van naam van dezen apostel van Jan Matthijsz. met
Willem Dirksz. den rooden kuiper van Utrecht (verg. boven, blz. 91)
durf ik voor niet anders dan toevallig houden. De mogelijkheid dat
wij hier denzelfden man hebben is, ook in aanmerking genomen dat
zif hetzelfde ambacht uitoefenen, geenszins buitengesloten.
3) Dr. H. Detmer, Jokann von Leiden, 1903, S. 23 f.
4) Sententiën 'sHofs van Holland, fol. 115 r. vlg. op 28 Juli 1534.
Verg. ook Theol T^dschr,, 1905, blz. 141.
5) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. op 9 September 1534.
6) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. op 9 September 1534.
140 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Wie in onze stad ten jare 1534 «van den verbonde*' waren,
hielden hunne samenkomsten natuurlijk in het geheim. Op de
Middelste gracht b. y. in een poortje woonde toen zekere
Marijtgen, eene Tlashekelaarster. Eigenaar van het huisje
was Jan Dirk Volbrechtsz., anabaptist, die zich diir liet
herdoopen op een avond, dat bij Marijtgen vergaderd waren
Job Thijsz., Maria Thomasdr., „verloopen clopsuster in pieter
symonsz, susterhuys" en nog meer anderen. De doop ge-
schiedde door Comelis Pietersz., later in Den Haag ont-
hoofd '). Van de deelnemers aan deze stille doopersche
samenkomst kennen wij reeds Maria Thomasdr., het bagijntje,
dat reeds in 1525 als sacramentist gevangen genomen, be-
genadigd was en nu blijkbaar tot de nieuwe sekte was
overgegaan *). Jan Dirk Volbrechtsz., volgens zijn vonnis in
Den Haag onthoofd, wordt nergens elders vermeld ; evenmin
Comelis Pietersz. Beiden moeten zij bij de reeds bekende
martelaars worden opgeteld. De naam Pietersz., geeft al
zeer weinig houvast, maar het is toch opmerkelijk hoevelen
van dezen naam juist in 1534 te Leiden als anabaptisten
voorkomen, zoodat men geneigd wordt aan ééne familie te
denken. Daar is vooreerst de genoemde Dorothea Pietersdr,
eene der beide vrouwen van Lomijs Lourijsz. Dan Comelis
Pietersz., die den doop bediende aan Jan Dirk Volbrechtsz.
Dan Frans Pietersz., een Leidsche anabaptist, die geen berouw
toonen wil en den Uden Mei dezes jaars te Amsterdam wordt
verbrand"). Den dag daarop Adriaan Pietersz. „met éénen
oge" die vóór twee jaren te Amsterdam was geweest en daar
een aantal menschen had zien gaan „na der heyliger stede'*
d. i. naar de kapel, die gebouwd was over de haardstede, waar
den 15<len Maart 1345 de hostie haar eerste mirakel gedaan
had ^). Adriaan, die brood en kaas in de hand gehad had.
1) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. Het vonnis is van 16
Augustus 1544, maar er wordt in vermeld, dat de samenkomst had
plaats gehad „geleden omtrent tien jhaer". Verg. mijn «Anabaptistica'*,
Theol Tf/dschr., 1905, blz. 146 vlgg.
2) Verg. boven, blz. 99.
3) Te zamen met Pieter Pietersz. van Wormer en Wijncken Jansdr.
uit Friesland, Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 66 v. en 67 r.
4) Verg. Is. Le Long, Histor, BeschrUv. van de Reformatie der stadt
DÉ ANABAPTISTEN^ 141
had gezegd, dat „het broot, dat hij in de hant hadde soe goet
was als dat ter heyliger stede in de monstrance stonde" ; dat
„daei* geen God is, anders so soude het bloeden als die
priesters dat sacrament breken in drie stucken in der mijsse"
en dat „die papen geen goden maicten alsoe God was in
den hemel/' "Wegens blasfemie wordt Adriaan onthoofd ^).
Al verder Pieter Pietersz. alias Borrekiek, dien wij zoo aan-
stonds nog zullen ontmoeten. Eindelijk Pieter Pietersz. alias
Coman Piet, die zich omtrent St. Maarten, 13 November 1535,
had laten herdoopen ten huize van een lantarenmaker hier
ter stede door „een kort man", in tegenwoordigheid van
zijn broeder Joost Pietersz., en Roelof Jansz. een woUe wever.
Daar hij binnen den 'door het plakkaat van pardon gestelden
termen geen berouw had getoond, werd hij onthoofd '). Ziet-
hier eene gansche rij doopersche martelaren uit onze stad,
allen uit de jaren 1534 en 1535, allen Pietersz. geheeten,
allen bij het getal der bekende martelaren op te tellen. Slechts
Adriaan schijnt tot de oudere sacramentisten behoord te
hebben, maar kan even als Maria Thomasdr. tot de anabap-
tisten zijn overgegaan. Ofschoon wij tot ééne groote familie
Pietersz., waarvan de leden „van den verbonde" waren, nog
niet durven besluiten, blijkt in elk geval van het bestaan
van een talrijken kring dooperschen, van wie velen hun
geloof met hun bloed bezegeld hebben. De man, die aan
den laatst genoemden martelaar den volwassen-doop toe-
diende, wordt gezegd een „kort man" te zijn geweest. Der-
gelijke bijvoegingen komen wij herhaaldelijk tegen, zonder dat
zij ons veel verder brengen. Ook thans niet. In een later
te noemen stuk heet Jan van Geelen een „middelbaer man".
Maar aan hem behoeven wij hier niet te denken, want hij
was reeds bij het anabaptistenoproer te Amsterdam, 11 Mei
1535, doodgeschoten. Naast deze zware vergrijpen, rakende
het kerstengelove, vinden wij ten jare 1534 binnen onze stad
ook kleinere overtredingen, baldadigheden b. v. jegens pries-
Amsterdam, 1729, fol. 196 a— 208 b. Pijper, 'Middeleeuwach Christendom,
1907, blz. 51—54. OndeJr de moderne literatuur nog Het mirakel van
Amsterdam, met tien prentjes naar de oude platen, Amsterdam, 1895.
1) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 67 v. en 68 r. op 12 Mei 1534.
2) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 244 r. op 29 Mei 1536.
142 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
ters, waaraan geen OYermatig gewicht mag worden toegekend,
welke daarom ook door die van den gerechte zelven werden
behandeld, maar die voor onze kennis van den heerschenden
geest toch van eenig belang zijn en als losse potloodkrabbels
van de toenmalige zeden de aandacht verdienen. Ik denk
aan het wangedrag van zekeren Lonwer^s Allertsz. Op een
avond in September te tien oren was deze Lonwer^s, het
is waar, „wel wesende bij den drancke" gekomen »opte
„kamer van heeren claes ewoutsz. priester, staende binnen
„den huyse van lonwerqs voorn., alwaer die voirsz. heere
„claes lach te bedde in sqn hemde om te slapen, ende heeft
„hem ge^gen een blaen oog en aensichte znlcx dat zijn
„noese bloede, na hem nemende des voirsz. heeren claesen
„clederen ende willende des voirsz. heeren claesen hemde
„van sijn Ujff hebben ende heeft des voirsz. heeren claesen
„palsrock angetogen ende sijn tabberden, wamboes ende
„hoessen nae hem genomen ende dairmede vuyten hnyse
„geloepen*' *).
Onder de anabaptisten, die te Leiden in 1534 werden be-
genadigd, komt ééne vronw voor, met wier naam te noemen
wij tot hiertoe hebben gewacht, omdat zij ons tot een nienw
gedeelte onzer geschiedenis brengen zal, Maritgen Tsbrantsdr.,
huisvrouw van Jan Beukelsz. Zij ontvangt gratie volgens het
plakkaat van pardon, ofschoon zij ook den tocht naar Gene-
muiden had medegemaakt '). Het was dezelfde maand, ja ver-
moedelijk dezelfde week, dat haar man, daarginds te Munster,
zich door Dusentschurr en KnipperdoUing de koningskroon
op 't hoofd liet zetten, terwijl de wederdoopers hun geliefkoosd
lied, dat ons van hunne lippen als profanie in de ooren klinkt,
aanhieven : „den hoogen God alleen zij eer" '). Het spreekt
vanzelf, dat wij van den koningvan Sion slechts zullen spreken,
voorzoover hij tot ons onderwerp in betrekking staat d. w. z.
weinig: hij heeft zijne rol te Munster en niet te Leiden ge-
1) Correciieboek op 16 September 1534.
2) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 129 r. op 7 September 1534.
3) Toen Jan van Leiden den 12den Jnni 1535 ééne zijner vrouwen,
Elise Wandscherer, het hoofd afhieuw (de aanleiding er toe wordt
verschillend verhaald) zongen de overigen ditzelfde lied.
IC-'
iSi,
::^
DE ANABAPTISTEN. 143
speeld. Voor ons doel is het volgende genoeg. Jan Beukelsz. O
was de zoon van Beukei Geiijtsz. en Alijdgen Jansdr. te
Leiden. Den 2^^^ April 1528 verscheen nl. voor de schepenen
Claes Claesz. en Gerrit Doensz. Beukei Gerijtsz., weduwnaar
van Alijdgen Jansdr. bij wie hij twee toen nog minderjarige
kinderen, Jan en Annetgen, had. De vader verklaarde, dat
het moederserfdeel bestond uit 200 gouden karoli van 84
in 't mark, waarvan hij tot de mondigheid dier beide kinderen
het vruchtgebruik hebben zou, onder belofte, dat hij ze daar-
voor onderhouden zou „als redelick ende wenselick is." Bij
hunne mondigheid zou hun het geld worden uitbetaald. Bleef
de vader in gebreke, dan zouden de kinderen dit mogen
verhalen op een huis met erve staande -op den hoek van
het Noordeinde en het Kort-Rapenburg en vier kamers tel-
lende *). Dat wij hier inderdaad den vader van den lateren
„koning van Sion'' vóór ons hebben, blijkt uit eene aanteeke-
ning op den rand bij den naam Jan: „dese jan word namaels
„coninck tot munster in westfalen, zoe vele geloof waerdige
„historiën claerlic vermelden.*' Geeft men, met ons, aan dit
stuk in geloofwaardigheid de voorkeur, dan vervalt daar-
door (of laat zich daarmede althans moeielijk rijmen) de
betrouwbaarheid van dat andere bericht, ook nog door nieuwe
schrijvers ^) medegedeeld, dat Jan de zoon zou zijn van den
schout van Zevenhoven in onwettig huwelijk met eene later
vrijgekochte lijfeigene uit Munsterland. Tenzij men wilde aan-
nemen, dat Beukei Gerijtsz. vóór hij zich te Leiden vestigde
het schoutsambt te Zevenhoven had bekleed en later Jan voor
den zoon van Alijdgen Jansdr. liet doorgaan. Doch deze ver-
1) De oudste schrijvers, het patronymictim niet verstaande, spreken
van Johannes Becoldus (Heresbach, Historia defractione monasteriensi,
in, 15) of Bocoldus (Lamb. Horiensius, Tumtdtunm caidbaptistamm
Uber ttfius., p. 17) of Jan Becoldt (Guydo de Bray, Wortel, den oor-
spronck ende het fondament der wederdoopers, Nederl. veri., 1589,
blz. 23). In de Nederl. verialing van het werk van Horiensius, 1660:
Jan Bokelsz. blz.. 33. Over de volstrekte onbetrouwbaarheid van de
Historia van Conrad Heresbach, „eine F&lschnng" en voor de geschie-
denis ^wertlos" schreef Dr. W, Meier in Zeitachr. ƒ vaterl. Gesch, n.
Alt. kunde Westfalens, Bnd. 62, 1904. S. 139—154.
2) Groot hew^éboék van Weesmeesteren B, fol. 74 v. d*. 2 April 1528.
3) B. V. door dr. H. Detmer, Johann von Leyden, 1903, S. 21.
144 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
onderstelling brengt zooveel moeil^kheden met zich, dat het
veiliger schijnt zich te houden aan het gelqktijdig bericht van
weesmeesteren. In een na te noemen vonnis heet de latere
beruchte wederdooper ,,Oude Jan Beukelsz." waaruit men een
oogenblik zou geneigd zijn op te maken, dat hg zoo werd
genoemd in onderscheiding van een „jongen Jan", die dan
de Jan van het stuk uit het Groot Bewijsboek zgn zou. Maar
dit strijdt wederom met de aanteekening, dat deze Jan juist
later ,yConinck tot munster" werd.
Jan Beukelsz. dan werd geboren uit bovengenoemd huwelijk
in 't jaar 1509 en, terwijl wij 't algemeen bekende (dat hg
kleermaker van zijn ambacht was, Engeland, Vlaanderen, Lis-
sabon, Lubeck bezocht, ijverig deelnam aan de oefeningen
van de Leidsche kamer van rhetorica) onvermeld, laten,
stippen wij slechts aan wat wij voor onze geschiedenis noodig
hebben te weten. In den zomer van 1533, vierentwintig jaar
oud, heeft hg voor 't eerst Munster bezocht, maar was toen
nog niet herdoopt. In het najaar keerde hg naar Leiden terug,
waar hij eene vrouw had, eene schippersweduwe, de reeds
genoemde Maritgen Usbrantsdr., bij wie hg twee' kinderen
verwekte. Zg hielden eene slecht befaamde herberg in het
huis aan het Noordeinde, waar wij zagen, dat ook de vader
reeds had gewoond ^). Dddr werd, nog in November deszelfden
jaars Jan Matthgsz. zijn gast, van wien hg met zijne vrouw
den doop ontving, en die hem den 13^®^ Januari d. a. v. als
zijn bode naar Munster zond, als overbrenger der „21 Mun-
stersche artikelen". Dddr trouwt hij, die door zijn zinnelijken
lust, door zijne wonderlgke overmacht op menschen, door zgne
1) De tegenwoordige Plaats royaal. Verg. Blok, Stad, n, 234 noot 2.
Intusschen schijnt hij nog andere huizen te hebben bewoond of althans
bezeten. Wanneer wij zoo aanstonds den mislukten aanslag op Leiden
zullen verhalen, zullen wij melding gemaakt vinden van „drie huizen
bij Sint Jans brugge t. w. Jan Boeckelsz. huis in de Wytte Lelie." Dat
was dus in de Donkersteeg of op de Hoogstraat. In de derde plaats
is er eene overlevering, dat het echtpaar zou gewoond hebben aan
de westzijde van de Hooigracht tegenover de Groenesteeg „hebbende
eenige trapjes voor de deur." Het zou dit huis zijn, thans bewoond
door den hoogleeraar Lorentz., dat in 1535, na de inneming van Munster
en de ter dood brenging van Maria Ysbrantsdr. voor /50 gerechtelijk
werd verkocht, Oud Memoriaal van de rekenkamer van Holland, f ol. 34.
DE ANABAPTISTEN. 145
mengeling van de grootste zonden met de grootste talenten
, later de wezenlijke oorzaak der Munstersche veelwijverij
worden zou % de dochter van Knipperdolling ; na het sneu-
velen van Jan Matthijsz. op Paaschzondag, 5 April 1534,
ook diens weduwe Divara (d. i. Dieuwertje, eene brouwers-
dochter uit Haarlem, door Jan Matthijsz. ontvoerd), aan
wie zijne zestien andere vrouwen ondergeschikt waren '^).
In September volgt zijne kroning, in October de uitzending
van de apostelen^ in Mei 1535 de verkiezing van de hertogen,
25 Juni valt de stad en 22 Januari 1536 ondergaat de
koning van het duizendjarig rijk, met Knipperdolling, zijne
ijselijke doodstraf.
Het ware karakter van dezen onzaligen man, wiens wan-
daden jaren lang nog allen anabaptisten zonder onderscheid
zouden worden aangerekend, is der overheid ten onzent
niet aanstonds bekend geweest. Nog in Mei 1534, toen hij
reeds bijna vier maanden in Munster de gemoederen be-
1) Verg. H. Detmer (f) Ueber die Auffassung von der Ehe und die
Dnrchfühmng der Viélweiberei in Munster, 1904; Guydo de Bray, a, w.,
blz. 23, V. vlgg.; Lamb. Hortensius, a,w., p. 27 vlg. 44 vlg. Ook op dit
punt is hij niet de fanaticus, die zondigt in geestvervoering, maar de
berekenende, sluwe wellusteling. Nog onlangs heeft E. M. ten Cate
in den Tydspiegel van April 1903 eene poging gedaan, om Jan van
Leiden in zijne eer te herstellen, betoogende, dat hij met volkomen
oprechtheid handelde, dat hij aan de waarheid zijner zending ge-
loofde en dat zijne verregaande sexueele losbandigheid sterk over-
dreven is geworden. Maar de geschiedenis spreek! al te duidelijk van
het tegendeel. Zelfs de latere eeuwen bewaren de herinnering aan zijne
polygamie. Als later in de kringen van coUegianten, kwakers, labadisten
en andere „reformateurs" het vraagstuk van de vrije liefde eenige
beroering wekt, wordt Jan van Leiden genoemd als de schutspatroon
er van. In de regelen:
„Gij hebt weleer die vraag heel anders uytgedrukt
„En met een gauwe hand van Beukels hooi geplukt . . ."
slaat het woord Beukei ongetwijfeld op den Munsterschen profeet,
zooals reeds door Fleischer werd vermoed. Vergel. Hylkema, Refor'
mateurs, n, 102 vlgg. en noot 214 op blz. 104.
2) Een harer was de reeds genoemde Elisa Wandscherer, van wie
door een luim der historie het sierlijk gestikte muiltje bewaard ge-
bleven is, Tiunbült, Die Wiedertdnfer, 1899, S. 90, abb. 90. Misschien
is zij die „gemalin van Jan van Leiden" met de melancholieke ge-
laatstrekken, zooals Hermann tom Ring haar schilderde (Groothertog.
Mus. te Schwerin) cf . Tumbült, a. w., tegenover S. 74.
IQ
r
/
146 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
heerschte, wordt hg door het Hof gehouden voor iemand
die nit simpelheid zich had laten misleiden en dos gratie
ontvangen mocht. Hg wordt bij verstek veroordeeld tot vier
karoU boven de gevangeniskosten % waamit moet worden
opgemaakt, dat hij einde 1533 een poos gevangen heeft ge-
zeten, gelijk zoovele Leidsche burgers. Maar in October
was het Hof beter ingelicht, natunrlgk, want toen zetelde
hi] al openlijk in al de pracht van zijn koningschap. Thans
wist men, dat ^oude Jan Beukelsz. van Leyden*' zeer be-
smet was 9 van den Luterse ende Melchiorite secte" (wat
hi] juist niet was), dat hg te Leiden zijne leer had gepre-
dikt en te zijnen huize verscheiden personen had herdoopt
(wat hg inderdaad gedaan had), dat hg daarna naar Mun-
sterland getogen was en zich voor een profeet had uitge-
geven, dat hij in die waardigheid vele brieven geschreven
had „herwaertsover" om de onderzaten dezer landen naar
Munster te lokken en dat dan ook vele burgers van Leiden
en van Hazerswoude (waar, zooals wij reeds zagen, een
groote kring van wederdoopers bestond) dusdanig betoo-
verd waren, dat zg zich op weg begeven hadden naar
Munsterland. Het Hof had den defaillant ten vierden male
9 ex habundantie" gedagvaard, maar hij was (denkt, dat hij
in Munster belegerd werd!) niet verschenen, waarom hij
thans bij verstek tot eeuwig bannissement veroordeeld werd ^.
1) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 75 r. op 16 Mei 1534. Van
14 Juli 1534 is het vonnis waarbij Jan Matthijsz. ,,principael auteur
van de nieuwe secte van den melchiorieten ende anabaptisten" ge-
bannen wordt. Sententiën, fol. 120 r.
2) Sententiën 's Ho/a van Holland, fol. 144 ▼. vlg. op 6 October 1534*
Dat het Hof nog in dezen tijd Jan van Leiden voor een lutheraan
en melchioriet hield, bewijst ten overvloede, hoe slecht men nog in
de hooge kringen van de volkstroomingen op de hoogte was, en dat
men daar ook de literatuur niet bijhield. Trouwens eerst in het vol-
gende jaar zou Menno Simonsz. zijn ,,£en gantz duidelijck endeUaer
bewijs" uitgeven dat „Jesus Christus is . . . een koninck aller konin-
gen", in *t bijzonder gericht tegen de „grouwelijcke ende grootste
blasphemie van Jan van Leyden" (Mei 1535), door Blaupot ten Cate,
Doopsgezinden in Holland, I, 20, noot 3, op *t jaar 1534 gezet Maar
zie De Hoop Scheffer in Doopsgez. Bijdragen, 1864, blz. 133. De op-
merking moge hier eene plaats vinden, dat Jan van Leiden nog lang
in de literatuur voortleeft. Piccardt zegt van hem, op zijne geheel
DE ANABAPTISTEN. 147
Tot die inwoners van Leiden, die hadden getracht Mun-
ster te bereiken, maar te Genemuyden waren aangehouden,
behoorde ook, wij zagen het reeds, de vrouw van Jan van
Leiden, Maritgen IJsbrantsdr., die den 1^^^ September 1534
werd begenadigd. Misschien zou zij, zoo zij haren ontrou-
wen echtgenoot in den krans zijner gemalinnen gezien had,
zich hebben bekeerd. Thans bleef zij eene vurige anabap-
tist, en terwijl de man in Munster zijne rol speelde, maakte
de vrouw haar huis te Leiden tot een toevluchtsoord voor
vervolgde wederdoopers en tot een soort van hoofdkwar-
tier voor de samenzweerders tegen de rust der stad. En
hiermede zijn wij genaderd tot het relaas van den aanslag
der wederdoopers op Leiden.
Men kan niet zeggen, dat de regeering der stad geen oog
heeft gehad voor dreigend gevaar. Reeds in hare vergade-
ring van 20 October 1534 was het ter tafel gekomen, dat
weliswaar de tocht naar Munster in de vasten laatstleden
was mislukt, dat die van Haarlem een groot aantal ana-
baptisten ook uit Leiden hadden gevangen genomen en de
hardnekkigen terechtgesteld, maar dat men daarom toch
niet gerust mocht zijn. Velen der vrijgelaten wederdoopers
hadden hunne dwalingen afgezworen, meer „mitten monde
dan mitter harten'' en gingen voort in 't geheim aanhan-
gers te winnen. Dus was de vrees niet ongegrond, dat zij
bijzondere manier: „Te deser tijdt worp sich eenen luyzigen snijder
öp tot coninck van Manster, genoempt Jan van Leiden, die sich een
grooten aanhanck maeckte van eenen hoop uytsinnige wederdoopers
of tibben, die met de lijmstange liepen, van voornemen om een
nieuw Zion ... te fondeeren. Doch . . . desen Boeckweyten Coninck . . .
"werd in ysere korven aan S. Lamberts toren naer den hemel ver-
heven.** Antiquiteiten, 1660, blz. 219. Over „tibbe" als scheldnaam voor
wederdooper zie in mijn artikel over Piccardt, Dr. Volksalm,, 1900,
blz. 33, noot 2 en Doopsgz, Bgdrdgen, 1882, blz. 34, 1888, blz. 49. En
in een Samenspraak tusschen Loshoofd (d. i. Jan Rieuwertsz.) en Lis-
tige Veynser (d.i. dr. Abraham Galenus) uit het jaar 1663 heet het:
„Waertoe nu op zijn Jan van Leydens en Knipperd^llings begonnen?"
(d. L „waarom er dadelijk zoo woest op ingaan?*'). Van de manier,
waarop van Spaansch-katholieke zijde over hem geschreven is diene
als voorbeeld wat Flor. van der Haer zegt in De initiis tumultüum
helgicortan libri duo, 1587, p. 46: „Joannes Boekei, Cnipperdolling
. . . hominesne an humana forma daemones ^iff^culter dixerim/'
148 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in den aanstaanden winter eene nieuwe poging tot oproer
zonden doen, vooral, omdat een aantal wederdoopers, uit
Munster uitgebroken, hunne gelederen waren komen ver-
sterken. Ofschoon dus op hare hoede en van gevaar zich
bewust, kon de stad niet medegaan met het voorstel van
den stadhouder Van Hoogstraten om duizend voetknechten
te werven voor de defensie van Holland, aldus dat 429
man zou komen ter betaling van gesloten steden en 535
voor het platte land, behalve de hoofdmannen, weyfels,
trommelslagers, pijpers e. a. Zij achtte het billijk, dat de
keizer, voor de bede, hem onlangs toegestaan, zulk een
leger zou werven en onder de wapens houden in de Lange
Straat (N.-Brabant) of elders ^).
Een veertien dagen vóór de ontdekking van den beraam-
den aanslag had de vroedschap een ander blijk van waak-
zaamheid gegeven. Zq wist natuurlijk van de geheime samen-
komsten, overal in Holland voortdurend gehouden, en zq
zag daarin, niet zonder grond, eene verderfelijke misleiding
van de goedgeloovigen. "Want het stond bij haar vast, dat
voortdurend nog enkele raddraaiers in *t geheim aan de
„simpele ende onnosele menschen hoer vermaledide dwa-
„lingen ende abuysen" predikten, „bedriegende ende her-
„dopende denselven, soeckende alle middelen ende prac-
„ticquen om vorder tgemeen volck te verleyden ende tot
„haer ketterlicke, valsche, quade opinie ende dwalinge te
„brengen, gevende denselven simpelen menschen sekere
„teyckenen van haere dwalingen" (waarmede de doop be-
doeld is) „ende henl. onderwijsende tot quade gevoelens
„ende gelove vanden heyl. eerw. Sacrament, ook van onsen
„heylighen, cristelicken gelove ende geboeden der heylighen
„kerck." Daar nu de regeering oordeelde, dat ieders hoogste
zaligheid hier op 't spel stond, beloofde zij voor het aan-
brengen van iederen „valschen doeper ofte herdoeper" tot
eene „dankbaarheid" van stadswege 25 karoli, terwijl wie
een hunner herbergde, of verzweeg hetgeen hij van hunne
samenkomsten wist, aan den Ujve zou gestraft worden^.
1) Vroedschaparesolutieboek op 20 October 1534. Een weyfel is een
vaandrig, feldwebeL
2) Afleztngshoek, B., fol. 39 v. op 9 Januari 1535.
DE ANABAPTISTEN. 149
Van de zijde der wederdoopers heeft er inderdaad ver-
raad plaats gehad. t. w. niet van de eigenlijke samenzweer-
ders, maar door een, die misschien buiten het eigenlijk
komplot stond. Het plan was aldus. Als datum van den
aanslag was vastgesteld St. Paulus-nacht. d. i., daar St.
Pauli Conversio valt op 25 Januari, de nacht van 24 op
25 van die maand. In het huis, waar de vrouw van Jan
Beukelsz. woonde, op den hoek van het Noordeinde bij de
Anthoni-brug, waar de Drie Haringen uithingen en in een
ander, ook aan hem behoorende, in de Donkersteeg bij de
St. Jansbrug, waar de "W^itte Lelie uithing, waren de weder-
doopers vergaderd, ten getale van omstreeks 50, allen
welgewapend en in 't harnas. In den aangewezen nacht
zouden zij te hoop loopen; op onderscheiden plaatsen de
stad in brand steken; schout, schepenen en vroedschap
dooden, bij dit alles rekenend op de hulp van Jan Alleman,
die reeds oproerig was, en van drie vendels uit Munster,
die volgens hunne leiders dicht in de buurt tot bijstand
gereed lagen. Aldus zou Leiden „op zijn Munstersch'* wor-
den ingenomen. Den Zaterdag te voren echter, 23 Januari,
werd het plan verraden. Toen kwam des middags te één
uur bij Albert van Egmond, kastelein van "Woerden, zich
een burger van dat stadje vervoegen en zeide, dat bij hem
aan huis een slotenmaker uit Leiden gekomen was, geboor-
tig uit het land van Usselstein, die vroeger herdoopt was
geweest ^), maar penitentie had gedaan en hem thans had
verhaald wat te Leiden de wederdoopers in hun schild
voerden. De kastelein, aanstonds overtuigd van het ernstige
der zaak, droeg aan een renbode, onder belofte van een
philipsgulden, op om „roekeloos" d. i. ventre d terre naar
Leiden te rijden en de magistraat te waarschuwen. De man
deed wat hij kon en was te 7 uur op het stadhuis aan de
Breestraat, zoodat hg in ruim 5 uren den tocht had vol-
bracht^). Het was toen al donker. Maar aanstonds werden
1) Het land van Uselstein was een broeinest der Batenburgers;
verg. mijn „Anabaptistica" in Theolog, Tydschr,, 1905, blz. 141, 143.
2) Onder gewone omstandigheden nam men er meer zijn gemak
van. Den 8sten Maart 1525 b.v. bracht Willem van der Veen, ge-
150 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
de schatters opgeroepen, de aangeduide huizen omsingeld
en doorzocht. Men stuitte daarbij echter op gewapend ver-
zet. Daarom liet men dien avond van verdere pogingen af
en vergenoegde zich met het trekken van een sterk kordon
om de beide woningen. Den volgenden morgen, Zondag
24 Januari, werden toen de samenzweerders, met overmacht
van wapenen en terwi|l men zelfs kanonnen op de huizen
richtte, gevangen genomen. Blgkbaar hadden velen nog
kans gezien te ontsnappen, ook zullen allen nog niet reeds
op Zaterdagnacht te zamen geweest zijn, althans men greep
14 k 16 (of 15) mannen en 4 (of 5) vrouwen. Onder deze
laatsten bevond zich ook Maritgen Usbrantsdr. Zóó was
het onheil afgewend ^).
zworen bode met de bus, voor een der burgemeesters een brief aan
den kastelein van Woerden over, waarvoor h^ twee dagen in rekening
bracht. Tresor. rek. boek,, 1525, fol. 46 r.
1) Aldus heb ik getracht den gang der gebetirtenissen juist weer
te geven. Wagenaar, Vadert. Historie, V, 88, zegt, dat de regeering op
23 Januari door de wethouderschap van Amsterdam werd gewaar-
schuwd 6f door den slotvoogd van Woerden. Het eerste ontleent hij
aan Orlers, a. w., n, 443, die de regeering door onthullingen van ge-
vangen wederdoopers uit Amsterdam laat gewaarschuwd worden^
Dat wij den Woerdenschen kastelein de eer gunnen, geschiedt voor-
eerst op grond van wat Lambertus Hortensius verhaalt, a.w., p. 53
(wConjuratio indido detecta a praefecto ards Wordenae*') doch vooral
omdat *s mans bemoeiingen blijken uit den brief, door hemzelven aan
de Leidsche regeering geschreven, en uit een anderen, door onze
vroedschap gezonden aan die van Gouda, d*' 28 Januari, waarin mede
van zijne tijdige hulp wordt gewaagd. Deze beide belangrijke stuk-
ken, benevens een brief van Leiden aan Dordrecht d^ 27 Januari en
aan Deventer d' 13 Februari, zijn door Rammelman Elzevier afge-
drukt in de Navorscher, XIII, blz. 325 vlg. Tot mijn groot leedwezen
heb ik de origineelen nergens kunnen ontdekken; niet te Leiden;
niet te Gouda, vanwaar dr. L. A. Kesper de goedheid had op mijne
vraag te antwoorden, dat zelfs van de ontvangst niet wordt gerept
(waarbij men echter dient te weten, dat de notulen, van burgemeeste-
ren aldaar eerst van het einde der 16e eeuw af over zijn); niet te
Dordrecht, vanwaar de heer Van Dalen mij schreef, dat zijne brieven-
collectie uit dezen tijd geen Leidschen brief bevat. Over Deventer
zie heneden. Het aantal samenzweerders heet bij Orlers 30 & 40, in
den brief van den kastelein 300. Orlers zegt, dat zij samenkwamen
in het huis hoek Noordeinde, de brief spreekt van drie huizen in de
Donkersteeg of op de Hoogstraat. In een ander stuk (verg. Navorscher,
1864, blz. 163) is sprake van het doorzoeken van het huis van Jan
DE ANABAPTISTEN. 151
De gevangenen werden aanstonds ondervraagd, doch
slechts „bij eede en monde". Zij wilden geene medeplich-
tigen verraden. De beul van Utrecht, ras ontboden, legde
hen ter torture, maar hun vonnis stond van te voren vast.
Daar zij allen tot de verleiders moesten gerekend worden,
werden zij gestraft ,.mitten vyere". Zoo eindigde ook de
vrouw van Jan Beukelsz. haar leven, bijna een jaar vóór hem,
die, zooals men weet, 22 Januari 1536 werd terechtgesteld.
Dienzelfden Zondag, 24 Januari ontving de Leidsche
regeering een brief van Van Hoogstraten, dien zij thans
niet meer noodig had. De gouvernante was nl. door den
hertog van Kleef gewaarschuwd, dat Jan van Geelen de
stad Munster verlaten had met eene groote som gelds, om
daarvoor leeftocht en salpeter te koopen en die weder
binnen de veste te brengen. "Wij hooren bq deze gelegen-
heid, dat de beruchte wederdooper was „een middelbaar,
vierschoten ') man'', bleek, zonder baard, gewoonl^k gekleed
in zwarten pelsrok, zwarte kousen die boven de knie drie
vouwen hadden en doorsneden waren, met zwarten hoed
en zwarten sluier. Daar het voorts bekend is, aldus schreef
de stadhouder, dat de wederdoopers Amsterdam en andere
steden willen innemen, moeten ook die van Leiden goede
wacht houden en vooral letten op die verdachte poorters,
die zoo licht arme lieden verleiden^). De waarschuwing
was juist niet meer noodig.
Beukelsz. en het gevangennemen van enkele wederdoopers. In het
vervolg op de Divisie Chroniek, f ol. 40 v. col. a, wordt slechts gezegd,
dat op St. Pauwelsavond de wederdoopers poogden Leiden te over-
weldigen. Het ligt voor de hand, dat er meer dan één centrum van
den aanslag zal geweest zijn, waarom er ook wordt gesproken van
het doorzoeken van hvdzen. Het aantal gevangenen heet bij Horten-
sius, t. a. p., „XV virilis stirpis, V foeminae" in den brief aan Dord-
recht «14 k 16 mannen en 4 vrouwen". Dit alles tot rechtvaardi-
ging van het in den tekst gezegde. Orlers noemt de wederdoopers
mennonieten !
1) Kiliaan, Etymologicnm, p. 746: vierschentigh, vierschotigh, qua-
dratus, geheel ons „vierkant".
2) De brief is afgedrukt Navoracher, Xm, 327 vlg. Men weet, dat
Jan van Geelen sedert deelnam aan den tocht naar Oldeklooster,
aan de strafoefening aldaar ontsnapte, maar in het Wederdoopers-
oproer te Amsterdam werd doodgeschoten.
152 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Het spreekt vanzelf, dat nochtans alle maatregelen ge-
nomen werden, om ook maar de gedachte aan herhaling
te voorkomen. De magistraat, dankbaar, dat God Leiden
had bewaard en dat getrouwe vrienden hadden gewaar-
schuwd, daar men anders met de stad „zeer onbehoorlqk
zou geleefd hebben", beyal, mede op 24 Januari, dat de
kloveniers en voetboogschutters onder de wapenen zouden
blijven en ook in den rusttijd thuis hunne wapenen gereed
zouden houden; dat de vroedschap zou vergaderd blgven;
dat zij, die herdoopers herbergden, zich op het stadhuis
bij burgemeesters moesten aanmelden vóór drie uur na den
middag en dat zij, die zouden durven voortgaan een dezer
misdadigers bij zich thuis te houden, daardoor zouden ver-
beuren Igf en goed. Voorts richtten mijne heeren van den
gerechte nog eene hartelqke dankbetuiging tot alle schut-
ters en goede lieden, die in den afgeloopen nacht zich zoo
uitnemend gekweten hadden van hun plicht, terwijl zij ook
voor 't vervolg hunne hulp verzochten *). Den volgenden
dag beval de vroedschap nog eens, dat de schutters niet
dan goed gewapend zich op straat vertoonen mochten d. w. z.
met de hellebaard, de gavelijn ^ of een goed, lang mes. Er
hielden zich nog een aantal wederdoopers schuil, die aan
het „ongodUcke upset" hadden deelgenomen, zoodat het
noodig werd geacht nog eens de 25 karoli voor het aan-
brengen uit te loven, waarbij de mededeeling werd gevoegd,
dat niemand moest meenen de gestelde machten te kunnen
weerstreven want „den gerechte veel meer kennelick is
dan men verthoent". Samenscholingen uit nieuwsgierigheid
werden niet toegelaten. Vrouwen en kinderen verdrongen
zich bij de poorten, die streng bewaakt werden, bq de
huizen van bekende wederdoopers, maar haar werd thans
dit genoegen ontzegd op verbeurte van haar „opperste kleed,
hoeycke, tabbert, palsrock of mantel". Om op de hoogte te
1) Aflezingéboek B, fol. 40 v. en 41 r,
2) Gavelijn, javelijn, gavelot, eene werpspiets. Een Henegonwsche
jood steekt naar een Maria-beeld „mit enen scerpen gavelote" (Chro-
nicon Joannis de Beka in Matthaens' Analecta, m, 214, waar in mar-
gine nog: ,,actimine lanceae suae").
DE ANABAPTISTEN. 153
zijn van het aantal mogelijk ongewenschte poorters, moest
iedere bonmeester in zijn bon van huis tot huis gaan en
opschrijven ieder die in de laatste twee jaren van buiten
was gekomen, met vermelding van het ambacht, dat hij
uitoefende '). De schrik zat er thans in en de bevolking
was in eene stemming om den last van strenge voorzorgs-
maatregelen willig te dragen. Daartoe moet nog gerekend
worden de bepaling van 11 Februari, dat niemand huizen
of kamers verkoopen of verhuren mocht zonder aan burge-
meesters te kunnen toonen wat voor soort menschen de
huurders waren; dat lijsten van vreemde logeergasten,
wereldlijk of geestelijk, moesten worden ingeleverd bij den
pensionaris, Mr. "Willem "Wten Agger, wat trouwens geen
nieuwe maatregel was ') ; dat niemand bij donker gewapend
over straat mocht gaan en dat, als der stede klok negen
geslagen had, ieder een licht bij zich hebben moest, be-
halve de di'enstmaagden, die om boodschappen uitgezonden
werden. Er is in deze maatregelen verder niets opmerke-
lijks. Maar dat de wederdoopers onder de burgerij vele
aanhangers telden en menigeen, schoon aan den aanslag
niet medeplichtig, op hunne hand was, dat blijkt duidelijk
uit feiten als deze, dat de justitie en hare helt>ers bij de
terechtstelling der samenzweerders werden nageloopen en
met steenen geworpen, dat de stadswakers bij de poorten
en op de vesten werden uitgescholden en geslagen, en dat
mannen en vrouwen samenschoolden bij Gravensteen en
riepen tot de gevangenen, die „op schoenverdriet" lagen ^).
Het behoeft wel geen betoog, dat ook der „zonderlinge
gratie en barmhartigheid Gods", waardoor de stad was
behoed, van overheidswege dankbaar hulde zou worden
1) Aflezingsboek B, fol. 41 r. en v.
2) Van 23 Mei 1513 b. v. is de bepaling „dat elck waerdt ende waer-
ttdinne tsavonts comen sullen bij den hooftman vande waecken ende
nbringhen in gescrifte naem ende toenaem van haer gasten ende van
„waer die comen. Desgelijcx alle cloosters en geestelicke personen
„die yemant binnen hnere huysen ontfangen, nader zonne aldaer
ttblivende." Losse snipper in Aflezingshoek A, fol. 38.
3) Aflezingshoek B, fol. 42 r. tot 43 v. op 11 Febmari 1535. Over
Gravensteen en Schoonverdriet verg, boven, blz. 25 vlg.
154 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
gebracht. De regeering bestemde daartoe Zondag den i^^^^o.
Februari '). Vooraf werd in de drie parochiekerken eene
jAechtige mis gezongen voor 't sacrament en daarna in het
sermoen de gemeente tot devotie opgewekt. Tot bijwoning
▼an die mis en tot het volgen van de processie was ieder
dringend aangemaand, opdat zoovelen mogelijk God zouden
bidden, dat de valsche secte der herdoopers mocht worden
geéxtirpeerd en geen schamele en arme harten verder moch-
ten verleid worden. Al de broeder- en zusterschappen deden
in de processie hunne toortsen dragen door hunne homans
of door anderen, mits boven de twintig jaren, waartoe z^
op eene boete van een gouden karolus verplicht waren.
Alle kapelaans en priesters gingen mede en droegen hunne
schoonste kleedij en hunne beste kerksieraden. Opdat de
plechtige ommegang door niets zou worden gestuit, moesten
de brouwers en ververs aan de Steenschuur, waar de stoet
langs kwam, de houten goten, die tot afvoer van het vuile
water dienden, en die vaak des Zondags dwars over de
straat bleven liggen, laten wegnemen, terwql zij, die boo-
men, linden ot andere, vóór hun huis hadden staan, die
hadden moeten laten opsnoeien, opdat de processie en „die
pelle (d. i. baldekijn) vant heyligh sacrament eerlicken dair-
onder souden mogen passeren*'. Op deze plechtige wijze
werd „God van hemelrike" vromelijk gedankt').
Met dat al sleepte de zaak nog velerlei gewichtige beslom-
meringen na zich, vooreerst het onderzoek naar de mogelijke
deelnemers aan den aanslag. De regeering van Deventer b. v.
had gevraagd of er onder de te Leiden gevangen weder-
1) St. Pauli Conversio, 25 Januari, was op een Maandag gevallen;
11 Febr., de datum van het vroedschapsbesluit, was dus een Donder-
dag en omdat déér van den eerstvolgenden Zondag als dag der
processie sprake is, werd zij 14 Febr. gehouden, Zondag Invocavit.
2)' Aflezingshoek B, op 11 Februari, t. a. p. Pelle van palliuin eig.
staatsiegewaad, maar ook de kostbare stof, daarvoor gebruikt, b. v.
goudlaken. Voorts dekkleed, tapijt en ook {Mnl Wrdb,, VI, 232,
sub d.) behangsel voor kerken en altaren. Omdat de boomen moeten
worden gesnoeid, om de pelle van het sacrament er onder te kun-
nen laten doorgaan, heeft men hier aan den troonhemel te denken,
waaronder het Hoogwaardige gedragen werd.
DE ANABAPTISTEN. 155
doopers ook burgers van hare stad waren? De Leidsche
vroedschap kon daarop, d^ 18 Februari 1535, antwoorden,
dat zij geen Deventenaar had ontdekt en dat de gevange-
nen ook niemand uit die streken hadden bezwaard ')c Om-
gekeerd werd er, juist twee dagen later, een Leidsch burger,
„Michiel de boeckverkooper", die in Deventer was herdoopt,
te Kampen onthoofd; intusschen niet, omdat hij aan de
Leidsche samenzwering had deelgenomen, maar omdat hij
op Sint-Katherinendag (25 November 1534) was herdoopt
„toe Deventer in Jacob van Wilsums huys" (d. i. de burge-
1) In tegenstelling met de bovengenoemde brieven aan Gouda en
Dordrecht is deze wel bewaard gebleven. Ik laat hem daarom hier
volgen naar de Originale in het stadsarchief te Deventer sub n^. 561.
Hij is aan de rechterzijde afgesleten, waardoor enkele woorden on-
leesbaar werden. „Eersamen voirsienigen discreten ende wijsen bnr-
„gemeesteren scepenen ende raede der stede Deventer onsen bijson-
„deren wairden vrunden. Uwen an ons gescreven des dynsdagen inde
„vastelavont lestleden onder andere inhou[dende] mit scriften ende
„anders onderrichtet te zijn dat onlancx alhier binnen der stede van
„leyden enige anabaptisten gevangen ende ter justide gestelt sijn ge-
dweest, begeerende of deselve gevangen enige vande uwen of dair-
„omtrent besacht . . . hebben ende of dieselve anabaptisten yet quades
„zouden hebben willen [han]teren mit breder verhael inde selveuwe
„brieven verhaalt, die wij ge[lesen] ende verstaen hebben. Doende
„uwer E. dairop weten dat doer zekere ad[ver]tissement wij onlancx
„geleden eenige huysen hebben doen besoecken ende int besoecken
„van dien die voirsz. anabaptisten hem mit busschen ende . . . geweer
„ter weere gestelt hebben om niet gevangen te worden, ende ge-
„[vangen] wesende hebben int examineeren veel ende verscheyden
„personen besacht [in] hollant woenachtig mer niet bij uiven E. noch
„dairomtrent. Hoere profeten hadden verkundicht dat god almachtich
„heurluyden bel[oeft] hadde te leveren oest vrieslant holland ende
„zelant nade derde open[baringe] die hem van god almachtich comen
„sonde ende alsdan zoude drie v[endels] knechten comen vuyt mun-
„ster, dairbij hem die gemeen broeders v[an het] verbont zouden
„voeghen, ende alsdan doen mit hoere geweer zulcx god almachtich
„believen soude, om de ongerechticheyt vuyt geroet te w[orden] ende
„zouden alsdan alle dinck gemeen wesen gelijck tot munster.. Deze
„advertissemente wilt inden besten verstaen ende dancklicken ont-
„fangen of uwer E. yet mochten vernemen wesende tot achterdeel
„deser stede dairvan mitten eersten te willen adverteren tot onsen
r.costen, gelijck wij weder jegens deselve offereren te verschulden.
„Kenne god almachtich die uwe E. wijsheyden wil spaeren ende
„beivaeren in vrede salich ende gesont. Dese . . . den Xniden dach
„in Februario anno XVcXXXV. Die stede van levden.*'
156 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
meester Jacob van W^nssen ') door Hendrik Kistemaker en
bekend had niet te gelooven in het sacrament „ende holt
„oick niet van de constitutie ende insettinge der hilger kerc-
„ken noch van Maria die moeder godes, dat godt die heere
„die mynschelickheyt van Maria ontfangen hefft," Michiel
behoorde onder hen, die te Genemuiden waren gegrepen
en h^ werd, zooals gezegd, te Kampen, met anderen, ont-
hoofd ^). Onzeker is, of zekere Jan Hendriksz., die te Leiden
den aanslag mede had helpen voorbereiden, maar niet was
gevangen en zich sinds gereed hield, om de Amsterdamsche
bondgenooten te hulp te snellen, later nog is terechtgesteld ').
Daarentegen is een ander, Pieter Pietersz., alias Borrekiek %
niet aan den dood ontsnapt. Hij had zich tot het verbond
der herdoopers begeven èn geweten van den beraamden
aanslag op Leiden, zonder daarvan de overheid in kennis
te stellen. Hij werd te Amsterdam gegrepen, waar den IQden
Mei de bekende aanslag mede was mislukt en den 14<len
een groot aantal terechtstellingen plaats hadden ^). Die van
den gerechte aldaar, allerminst tot gratie geneigd, veroor-
deelden hem tot de uiterst barbaarsche straf van te worden
geëxecuteerd met den zwaarde, het hoofd op een staak ge-
steld en zijn lichaam gekwartierd en de stukken aan het
rad gehangen ^). De gruwelen binnen Munster en de aan-
slagen op de Hollandsche steden brachten de regeeringen
alom tot de vreeselijkste gestrengheid. Eindelijk moet ik
hier noemen Jan Claesz. Cock van Leiden, een ijverig her-
dooper, die aan velen den doop had toebediend, o. a. te
Schiedam ten huize van Claes Claesz. Snijder en in Ter
Heyde ten huize van Jan Buys en ook de lieden had aan-
gevuurd, om wapenen te koopen en, zoodra er een leidsman
uit Munster zou gekomen zijn, dan Amsterdam of Deventer
1) Zie over hem De Hoop Scheffer, a. w., blz. 471 en de daar ge-
noemde plaatsen.
2) Namiinga Uyterdijk in Doopsgez. Bffdr., 1875, blz. 62 vlg. Hoog
in Nederl Archief, 1900, blz. 104.
3) Doopsgez, Bffdr., 1892, blz. 12.
4) Borrekik, klanknabootsend voor kikvorsch. Zie ook boven, blz. 141.
5) Wagenaar, Amsterdam, I, 242—246.
6) Crimineel Sententieboek van Amsterdam op 15 Mei 1535, foL 59.
:Van Braght, Bloedig Tooneel, II, 4136, 414 a.
DE ANABAPTISTEN. 157
of Kampen te overvallen, allen doodslaande, die niet van
hunne secte waren. In de stukken, waarin zijn naam voor-
komt, wordt van den aanslag op Leiden echter niet gerept.
De datum van zijne terechtstelling maakt het niet onmoge-
lijk, dat hij er aan deelnam ^).
De medeplichtigheid van bovengenoemden Pieter Pietersz.
door Blaupot ten Cate betwijfeld ^), wordt te zekerder als
wij waarnemen, dat de Leidsche overheid, schoon tot de
grootste strengheid geneigd, toch nog onderscheid maakte
in de hoegrootheid der schuld en dus der straf. Walich Wij-
nantsz. b. v. uit Gouda, wonende ten huize van Hendrik Cor-
nelisz., timmerman aan het Noordeinde, had aan den oploop
deelgenomen. Ter torture gelegd, bleek hij echter niet te
zijn herdoopt en ook geen kettersche gevoelens te koesteren
omtrent het sacrament. Hij wordt daarom veroordeeld om
bij de eerstkomende processie-generaal ^die van 14 Februari
was reeds voorbij) mede te gaan, met der stede tonne om
zijnen Iials % daarna te pronk te staan vóór het huis van
Hendrik Comelisz., om eindelijk voor eeuwig te worden ge-
bannen *). Nog genadiger kwam de schoenmaker Jan Gerritsz.,
die in datzelfde huis woonde (hij was uit het Sticht van Mun*
ster), er af. Na aan denzelfden omgang te hebben deelge-
nomen, met der stede steenen ^) om den hals, werd hij voor
25 jaar gebannen %
1) Sententiën 's Hof s van Holland op 24 Maart 1535, fol. 187 v. vlg.
Hij werd onthoofd en gevierendeeld. Verg. nog het vonnis over Claes
Claesz. Snijder, Sententiën 's Ho/s van Holland op 15 September 1535,
fol. 215 r. en van Jan Buys, Sententiën 's Ho/s van Holland op 6 Maart
(1536), fol. 230 r.
2) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, I, 7 vlg., acht het
ongeoorloofd uit dit vonnis op te maken, dat Pieter Pietersz. aan den
Leidschen aanslag medeplichtig was. Er staat: „. . . ende daertoe vande
„Vergaderinge sekeren tijt geleden tot Leyden bij de Inyden van de
„vöirscr. secte gemaeckt geweest hebbende, sonder daeraf denregen-
„ten derselver stede te adverteeren . . ." 'Welnn dit slaat niet op eene
gewone samenkomst, zooals uit de woorden blijkt en waarmede ook
de strengheid der straf niet zou te rijmen zijn.
3) Over de ton zie boven, blz. 21.
4) Correctieboek op 23 Maart 1535.
5) Over de steenen zie boven, blz. 21 vlg.
6) Correctieboek op denzelfden datum.
158 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Uit deze vonnissen blijkt mede, dat het toezicht op onge-
wenschte vreemdelingen allerminst overbodig was. Het was
dus natuurlijk, dat de regeering aan hare bepalingen dien-
aangaande nog lang streng de hand hield. Hendrik Meesz.,
een tinnegieter, had eene vrouw uit Alkmaar onder zijn dak
geherbergd, zonder daarvan, zooals den ll<l^i^ Februari was
afgelezen, aanstonds bij geschrift^ aangifte te doen. Dus
moet hij 6000 steenen laten verwerken aan der stede vest
en daarvoor goede borg stellen of anders zich zien verban-
nen *). Om dezelfde reden werd Marijtgen WiUemsdr., alias
,,Margtgen wte Kage", die iemand uit Groningen had ge-
huisvest, veroordeeld tot 2000 steenen of bannissement, ter-
wijl zij nog bovendien pardon moest vragen „met de huik
in haren hals*' ^). Twee maanden later werd Pieter Albrechtsz.
om hetzelfde misdrijf voor het gerecht gedaagd. De heeren
verklaren tot gratie geneigd te zijn, daar, zeggen zij met
begrijpelijke verademing, „de zaecken god danck zeer ver-
licht ende verschoent zijn". Dus volstaan zij met de opleg-
ging van 2000 steenen van 24 plak de duizend, te borgen
binnen 's daags zonneschijn of anders bannissement ^). Toch
bleef de bepaling geldig. Nog vier jaren na den aanslag
wordt de snijder Pieter Willeboortsz. tot dezelfde straf ver-
oordeeld, omdat hij zijne kamer aan de Uiterste Gracht in
de Lollaartspoort aan zekere Anna van Hazerswoude had
verhuurd, zonder schriftelijk aangifte te doen ^). Het ontgaat
ons bij dit alles niet, welk een heen-en- weêr-trekken van
wederdoopers er is, Gouda, Munster, Alkmaar, Groningen,
Hazerswoude: uit alle oorden vinden wij hen in onze stad.
En zóó was het overal: meegetroond in den opgang naar
Munster, opgeschrikt door de strenge vonnissen, verdreven
uit huis en hof, is een deel des Nederlandschen volks mo-
biel geworden, zonder vaste woonplaats, zich schuw ver-
1) Correctieboek op 26 Mei 1535. Over de straf der steenenlevering
zie boven, blz. 55 en noot 1.
2) Correctieboek op 29 Mei 1535. Dezen zelfden dag ontving om
dezelfde reden Neeltje Jansdr. gelijke straf.
3) Correctieboek op 8 JtOi 1535.
4) Correctieboek op 19 April 1539.
DE ANABAPTISTEN. 159
bergend in kleine kamers en donkere poortjes. Eerst zeer
langzaam zou het evenwicht worden hersteld.
Ook de bepaling, dat niemand 's avonds na negen nur op
straat mocht loopen zonder licht, werd nageleefd. Dit onder-
vond Gerrit Foes, een opperman. Door twee burgemeesters
in persoon betrapt, was hij nog bovendien onwillig naar
huis te gaan, waarom hij werd veroordeeld tot 22 schellin-
gen ngoet gelts", 14 daag te water en te broode op Ever-
steen en een bedevaart naar O. L. Vr. ten Inzeel %
Uiterst bezwarend voor onze arme stad waren de groote
kosten door al deze maatregelen veroorzaakt. Vooreerst de
herhaalde reizen naar Den Haag om advies in te winnen
over de berechting der gevangenen. Zij duren tot het einde
des jaars voort *'^). Er was meer en erger. Als gevolg van
den beraamden maar nog tijdig verijdelden aanslag, gespro-
ten, zooals Mr. "Willem van Oy, in de vroedschapsvergade-
ring van 15 Juni, zeide, „uyt deze nyeuwe dwalinge, afgaende
„den heyligen kerstengelove ende versaeckende alle gods
„heyligen, die voirtijts zo veel voir den heyl. kerstengelove
„gedaen ende geleden hebben ^), verchiert wesende met veel
„ende verscheyden miraculen'', had de regeering buitenge-
wone wacht moeten laten houden. Bij dag en bij nacht, voor
het stadhuis, in de straten, bij de poorten en de watergaten
1) Correctieboek op 29 Mei 1535. In margine: „Tbetoech van gerijt
foes operman is gecomen ende van wairde gekent den 25 October
1535." Over deze straf verg. boven, blz. 20 en noot 4. Ten Inzeel is
Einsiedlen, Eremitarum coenobium in Helvetiis, met het bekende
wonderdoend Mariabeeld.
2) Nog den 15den November 1535 toog de pensionaris naar Den
Haag om te spreken over een toen eerst gevangen deelnemer aan
den „oploop vande anabaptisten sdaechs voir sinte pauwels avondt."
Tresor. rek, boek (op den genoemden datum) van 1536, fol. 31 v. De
rekening van 1535 ontbreekt.
3) Hier hooren wij uit den mond van een aanzienlijk regeerings-
persoon (verg. boven, blz. 85 vlg., 90, noot 3) ongezocht wat den
roomschen in de nieuwe beweging o. a. zondig scheen: het was on-
dankbaarheid jegens de moederkerk en de heiligen. Juist wat in
vroeger eeuwen vele Germaansche, met name Scandinavische, heide-
nen had tegengehouden om tot het christendom over te gaan: het
was ondankbaarheid tegenover de goden, van wie men eeuwen lang
alle goeds genoten had. Verg. o. a. Maurer, Die Bekehmng des Norw,
Stammes z, Chrt,, 1856, U, 280 f.
160 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
overal was dubbele wacht gehouden. Dit had gekost over
de duizend ponden Hollandsch en begon thans rwaar te
drukken «want die neringe deser stede tot nu toe ende als-
noch seer merclicken sober ende cranck is." Toch durfde
men in Juni nog niet tot de afschaffing overgaan '). Doch
in de volgende maand werd het anders. Den 25^^^!^ Juni
was Munster eindelijk gevallen en de kracht derwederdoo-
pers gebroken. ^En gelgk wij boven schout en schepenen op
8 Juli tot gratie meer geneigd vonden, omdat „de zaecken
zeer verlicht" waren, zoo besluit ook de vroedschap twee
dagen later, daar „de zaecken doer tinnemen der stadt mun-
ster bijder hulpe ende gracie gods zeer gelicht ende ver-
betert zijn", tot afschaffing van de nachtwake door die van
den gerechte, de vroedschap en de schutters. Slechts zouden
de in dienst genomen waardgelders onder hunnen kapitein
des nachts nog door de straten blijven gaan en ook de dag-
wake in de poorten zou worden volgehouden ^). Het is waar,
dat de stad voor hare onkosten hulp van partictdieren had
verkregen. Zoo hadden de heeren van St. Pancras-Kapittel
voor de eerste zes weken opgebracht negen karoli en daarna
nog eens zes. Het bleek later, dat zij dit niet geheel belan-
geloos hadden gedaan. Want toen de grootste vrees voorbij
was, vroegen zij, buiten en behalve den gewonen vrijdom
van bieraccijns, nog vrij van belasting te mogen zijn voor
twee vaten in elk vierendeel *s jaars. De vroedschap gaat er
niet op in en vraagt „of die voirsz. heeren vanden capittele
alsnoch patiencie zullen willen hebben overmits de grote
armoede ende achterwege deser stede" '). Onder de gemaakte
onkosten reken ik nog vier karoli aan mr. Philips van Hene-
gouwen, die gedurende 17 weken de „ceelkens", waarop de
namen der vreemde logeergasten stonden aangeteekend, in
ontvangst had genomen ^) ; eveneens vier karoli aan Gijs-
brecht Gerritsz. Gaal voor hulp door hem aan de artillerie-
meesters bewezen, t. w. het brengen der bussen op onder-
1) Vroedschapsresolntieboek op 15 Juni 1535.
2) Vroedschapsresoltttieboek op 10 Juli 1535.
3) Vroedschapsresolutieboek op 11 Augustus 1535.
4) Tresor, rek, boek, 1536, fol. 57 r. De post werd eerst den 20sten
Qctober yan dat jaar betaald.
DE ANABAPTISTEN. 161
scheidene plaatsen in de stad, het weder terugbrengen in
het artilleriehuis en schoonmaken, het gieten van looden
,,cloeten'* of kogels *) ; voorts „een cleynoot waerdich we-
sende omtrent vier pont groot vlaems" aan een niet nader
genoemden persoon, die de heeren van den gerechte in
hunne groote drukten bij het oproer geholpen had^).
Doch ook het betalen van al deze posten geschiedde, schoon
langzaam, en toen de maanden verliepen en geen nieuwe
aanslag plaats greep, kwamen de gemoederen tot rust. De
golven legden zich. Wij zullen nog eene enkele maal iets
hebben meê te deelen in verband met of als gevolg van het
„oproer", dat nooit een oproer geworden is, gelijk b. v. dat
de overheid streng toezag, dat niet de uit de stad geban-
nenen bij nacht en ontij binnenslopen ^). Maar wij zijn thans
toch voor Leiden aan 't einde van den tijd der wederdoo-
pers. De periode der stille doopers breekt aan, tot gemeen-
ten vereenigd, op wie, als akelige erfenis van den schrik
door de Munsterschen veroorzaakt ^), de gansche last der
bloedige vervolging heeft gedrukt, de martelaren, wier roe-
rende liederen ons nog uit het „Offer des Heeren" tegen-
klinken. In dit boek hebben zij zich een grootsch en schoon
monument gesticht, dat inderdaad aere perennius zijn zal ^).
1) Tresor. rek, boek, 1536, fol. 68 v., post van 26 Januari. Over de
artilleriemeesters en hun werk, Orlers, a.w., blz. 696, Van Mieris,
a. w,, blz. 401 a. In ons tijdperk werd het buskruit bewaard in den
toren Bourgondiê en twee andere aan de stadsveste. Later stond hét
zwaar geschut 'in de kerk van 't voormalig St.-Barbara-klooster, hoek
Rapenburg en Voldersgracht. In 1672 kwam het nieuwe ammunitie-
huis gereed aan de Binnevestgracht bij de Hoogewoertspoort (van
Mieris, a. w., blz. 400), later Minnehuis in de Kaarsenmakersstraat.
2) Vroedschapsresolutieboek op 1 Maart 1536.
3) Aflezingsboék B, fol. 48 v. op 11 September 1535.
4) Zeer juist zeide ' reeds C. F. Hooft : „lek meene . . . dat onder
dengeenen dye voor de troublen, zoo hyer ter stede als in andere
plaetsen van Hollandt ende Vrieslandt, om tgelove zijn omgebracht,
"wel thyen Doopsgezinde tegen een Gereformeerde zijn geweest, ende
dat ondert pretext van Seditiên, lange te voorn zoo tot Munster als
hyer ende elders aengerecht, nyettegenstaende dat men wel wist
dattet heel ander luyden waeren." Memoriën en Adviezen^ uitg. 1871,
blz. 21 noot.
5) Verg. mijne aankondiging van BibL Ref. Neèrl. II in De Nederh
Spectator, 1905, no«. 8, 9.
11
162 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Vij waren getuigen van de woelingen der wederdoopers
in onze stad en zeiden, dat thans de dagen der stille doo-
pers zouden aanbreken. Voor de eersten hebben de laatsten
moeten l^den en hoe onbillijk dit ook zg, het is in de over-
heid te verontschuldigen. Zij vermocht het onderscheid tus-
schen beiden niet aanstonds scherp te zien. Bovendien
hadden de dagen van onrust, die z^ had doorleefd, haar
prikkelbaar gemaakt, en meer nog dan de regeerders waren
de burgers der stad in de verwachting van nieuw onheil.
Op Vrijdag den 2l8ten Mei 1535 waren Comelis Willemsz.
en Comelis Claesz., wollen wevers, in Rijnsburg in de her-
berg, waar Gerijt Vranckensz. van Backom bij hen kwam
zitten. Onder het gesprek zeide hq toen o. a., dat hij hen
wilde waarschuwen om dien nacht niet al te vast te slapen,
maar op hun hoede te zijn, waarop Comelis Willemsz. had
geantwoord, dat de Vrijdag al bijna om was. Toen zeide
Gerrit weer, dat hg den eerstkomenden Vrijdag bedoelde.
En Comelis weer: „Dondredach ist de heylighe sacraments-
dag." Waarop Gerrit: „Ja dan selt geschien." Enhij voe^e
er bij : „mij heeft eens in mijn joecht een heyensche vrouwe
in mijn hant gesien zeggende dat ick een rijck man soude
sterven." Toen weer Comelis: „dat sijn al vremde prof eten,
mer hadt u God *t beloeft 't wair beter." De wollenwevers,
's nachts in de stad teruggekeerd, hadden van dat gesprek
verhaald, die van den gerechte hadden er zich in gemoeid,
Gerrit was gevangen genomen en had zich moeten verant-
woorden. Hij zeide toen o. m. dat „hem tselfde bg een
vrouwspersoen sulx geseyt was die hij niet kende tusschen
der waddinge ende thuys te deyle." Blijkbaar een man, die
door vage verwachtingen van een toekomstig heil van de
wijs was gebracht. Maar het gerecht zag in zulk een op-
treden gevaar en strafte den man met te pronk staan op
der stede kaak, waarna zij hem, om hem tot rust te laten
komen, een bedevaart liet doen naar „sinte jacop te Com-
postel in Galissen" O-
Wg kunnen niet uitmaken of deze Gerrit een wederdoo-
1) Corredieboek op 21 Mei 1535.
DE ANABAPTISTEN. 163
per was, wien gedachten aan het duizendjarig rijk door het
hoofd speelden, en evenzeer moeten wq op onze hoede zijn,
om wat wij in deze dagen hooren van bespotting van de
roomsche kerk aanstonds aan nieuwgezinden toe te schrij*
ven. Vaak is het louter baldadigheid, zooals van Symon
jongen Pieter Symonsz., die „wel wezende bij dendrancké"
doordrong tot op het hooge koor van St. Pieter, waar de
kommandeur (van de Duitsche orde) met zijne kapelaans
zat om de vigiliën te lezen over de ziel van Bruyn Foyt-
gensz., en hem vroeg: „wair staat hier u wisselbanck?'' De
lomperd werd gegrepen en in de Pelikaan tot Allerheiligen
te water en te broode gezet '). Evenmin zal men veel hech-
ten aan de omstandigheid, dat Leidsche poorters op heilige
dagen onder de hoogmis in de herbergen zaten te drinken
tot ergernis van de regeering, die van oordeel was, dat „alle
kerstmenschen gehouden zijn den dienste godts te houden
„bijsonder op heylige dagen, die onse moeder die heylige
„kercke dairtoe geordonneert heeft'', en die daarom den
verkoop van bier en wijn op zulke dagen tijdens de hoog-
mis verbood op eene boete van 2 st. voor den tapper, van
een duit voor eiken gast, terwijl '/s d^i* boete voor den aan-
brenger zal zijn „boven 't loen goidts" ^). Ook, eindelijk, op
het helen van gestolen kerksieraden mag in dezen tijd nog
geen nadruk worden gelegd ^).
Op het einde van ditzelfde jaar 1535 hadden schepenen
1) Correctieboek op 25 Juni 1535.
2) Aflezingshoék op 13 April 1535, fol. 76 r. Drinken op heilige dagen
was een algemeen euvel. In de reformatievoorstellen voor Friesland
van Letmatius en Sonnius 1554 nemen zij ook op het verbod van
tappen tijdens hoogmis en vesper behalve aan den „viator mox iter
suum continuattu'us". Archief v. d, gesch. v. h. aartsb. Utrecht, XXX
(1904) bl. 348. In het volgend jaar klinkt de toon in onze stad nog
ontmster. Het euvel neemt toe „tot grote ende zware verachtinge
vanden aldero versten en gracieusten godsdienst vanden heyligen
misse." En zoo men dit nog langer verdroeg „twaer te dachten dat
noch veel meerder lasten en plaghen ons vanden insetter der heyli-
gher missen als van cristom onsen heere toegesonden souden wer-
den." Aflezingsboek B, fol. 58 r. op 7 September 1536.
3) Dordtsche kerkdieven verbergen hun buit in het beddestroo
van de herberg „de Meermin" binnen Leiden, Sententiën 's Hof s van
Hollcmd op 22 Dec. 1535, fol. 229 r.
164 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
nog de zaak te berechten van den dooperschen wolwever
Anthonis Huygensz. Joosten ')• Dat hij wordt beschuldigd
van herdoopt te zijn en herhaaldelgk de konventikelen der
„verdooperen" te hebben bijgewoond, leert ons niets. Wél,
dat hij wordt verdacht geweten te hebben van de „predi-
catie en het sermoen dat omtrent lichtmisse lestleden bin-
nen deser stede gehouden" is, ja dat hij zelfs ,,boschcruyt
daertoe gecoft*' heeft. Reeds den 2den Februari dus, zóó
kort na den mislukten aanslag, hadden de anabaptisten
eene godsdienstige samenkomst gehouden, waar gepreekt
werd eii waar, uit vrees voor overval, gewapende mannen
de wacht hadden gehouden. Aldus moet de zinsnede over
het buskruit worden verstaan, terwijl dit tevens sch^nt te
wijzen op eene samenkomst buiten de stad zooals er ook
door de sacramehtisten reeds sedert Paschen 1530 gehou-
den werden^). De schout acht wat Anthonis dorst bestaan
een groot en zwaar delict tegen het heilig geloof, de bezwo-
ren rechten en de plakkaten des keizers, en eischt tegen hem
de doodstraf en verbeurdverklaring van goederen. Schepe-
nen hooren daarna den taalman des beklaagden. Jan Pietersz.,
die aanvoert, dat Anthonis wel buskruit heeft gekocht, maar
zonder booze bedoeling van seditie, waarop zij, na hem nog
ter banke te hebben gelegd, vonnis wijzen en hem voor
vijftig jaar bannen uit Leiden en Rijnland, Den Haag en
Hager Ambacht').
Toonde de regeering aldus haren goeden ijver ter zake
der ketterberechting, zij had in dezen zelfden tqd moeten
toegeven in een geschil met het Domkapittel van Utrecht,
dat reeds lang hangende was en waardoor thans de onte-
vredenheid der nieuwgezinden zeker krachtig voedsel ont-
ving. Sinds de vorige eeuw namelijk bestond er, ook te
Leiden, groote weerzin tegen de kwestierders, de questuarii
1) Deze laatste naam is bijgevoegd uit Tresor. rek. boek, 1536 (op
30 Deo. 1535) fol. 52 v. In de andere stukken heet hij Anthonis
Hugesz. zonder meer.
2) Vergel. boven, blz. 119 vlg.
3) Crimineel Sententieboek van de Schepenbank op 22 December
1535. Losse snipper in Correciiéboek op denzelfden dattun. Vergel.
pok Leidsche Rechtsbronnen, blz. 372«.
DE ANABAPTISTEN. 165
eleemosynarum, die met de kassen met relieken van heili-
gen in den lande omgingen, in de kerken aflaat predikten
en de daardoor ingezamelde gelden aan het Domkapittel
afdroegen. Die gewoonte bestond in alle landen der chris-
tenheid voor onderscheiden doeleinden ; gelijk b. v. ten onzent
ook vanwege de conventen der Duitsche orde door kwes-
tierders gaven voor haar hospitaal werden ingezameld. Deze
menschen, vaak leeken van lagen stand, slecht van zeden,
brutaal en hebzuchtig, wekten zooveel ergernis, dat zij door
wereldlijken en geestelijken werden bekampt en uit de ker-
ken geweerd, uit vrees, dat zij het heilige in minachting
zouden brengen ^). In onze stad was de tegenstand bijzon-
der groot. Op Schortelwoensdag des jaars 1465 ^ was door
het gerecht besloten, dat men weliswaar ,,die cassen" oog-
luikend zou toelaten, maar zonder eenig feestelijk betoon,
zonder processies, zooals men dat vroeger placht te doen;
dat voorts in „'t gent dat geschiet is van eene casse, dairom
die stede gemoet wort'' men zal trachten „mitten minsten
„daerof te comen sonder in processe van eenige pleytinge
„te treden." Er was dus reeds vroeger ongenoegen geweest
over een kwestierder met zijne relieken, waarom de stad
echter geen lust had in een lang en duur proces te verval-
len '), In 1473 wilde de vroedschap de aflaatkramers zelfs
niet meer op de Leidsche kansels toelaten, waarover het
Domkapittel zich in een brief aan Albert van Baem, com-
mandeur van de Duitsche Heeren, d^. 15 December ernstig
beklaagde ^). Sinds was men zich blijven verzetten, totdat
in 1532 het kapittel zich tot den Keizer om hulp had ge-
wend. Deze was gaarne bereid en schreef d^. 2 Juni 1535
1) Vergel. Moll, Kerkgeschiedenis vóór de Herv,, H, 2, 145 en II, 4, I
198—202. I
2) Paschen viel in 1465 op 14 April, 'Woensdags te voren, 10 April,
-was dus Schortelwoensdag.
3) Aldus naar eene kantteekening op fol. 2 van het MS, kenrboek,
1583. Het is merkwaardig, dat eene latere hand er boven heeft ge-
plaatst: «Begin van Luyterije". Hij die dit deed zag in het verzet j
tegen de aflaatkramers den aanvang der hervorming.
4) Ant. Matthaeus, Fundationes et fata ecclesiarum, 1704, p. 83.
Moll., a. w,, n, 4, 202 heeft 1483, een drukfout.
166 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
alle geestelijken in het bisdom, maar in het b^zonder de
schouten van Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Amster-
dam en Gouda aan, dat zij voortaan zouden toelaten, dat
de questiers de kassen zouden inbrengen van O. L. Vr. en
de twaalf apostelen, van het H. Sacrament, van de H. Mar-
telaren en Belijders, benevens van de H. Comelis, Huber-
tus, Ewout, Maarten en Quirijn met al hunne relieken, dat
zij hunne statiën onder de parochie«kerken ongehinderd
zouden houden, de aflaten en indulgentién mogen prediken,
de aalmoezen en offeranden ontvangen en de penningen
medenemen, terwijl de keizer nog bovendien verlangde, dat
de kwestierders vriendelijk zouden worden ontvangen en
afdoende beschermd '). Wie zich voor den geest roept, hoe
in deze jaren de aflaathandel werd gedreven en de relieken
werden vereerd, begrijpt licht, dat het weder toelaten der
kwestierders den afkeer van de kerk in hooge mate moest
doen toenemen. Is niet Luther-zelf door den aflaathandel
tot zijn optreden gebracht?^) Waarbij nog kwam dat het
voor eene arme stad als Leiden hard was, haar geld buiten
de muren te zien brengen ').
Onder dit alles door hielden de sacramentisten — wij
hebben er reeds met een enkel woord aan herinnerd —
zich wel schuil, vóór alles bevreesd om voor anabaptisten
te worden aangezien, maar hunne gemeente bleef toch in
stand en werd juist in dezen tijd, 1535/1536 bezocht en ge-
steund door Johannes Sartorius, den humanist-hervormer,
die tijdelijke ontrouw ^) door nieuwen ijver vergoedde. Hij
was in dezen tijd rector der Latijnsche school te Noord-
wijk en bezocht de Leidsche evangelischen van daar uit,
wat mag geduurd hebben tot zijn vertrek naar Basel. Na-
1) Ant. Matthaeus, a.w., p. 9—11, 16.
2) „ Von einer für Geld zu habenden Sündenyergebnng miisste Der
„(d.i. Luther) auf das tieffste beleidigt werden der eben von diesem
„Punkt aus das ewige Verh<nisz zwischen Gott und Mensch inne
„geworden war und die Schrift selbst verstehen gelemt hatte,'* Von
Ranke, Die römischen Pdpste, I, 51.
3) Vergel. voor eene uitlating van de in Leiden gedrukte Divisie-
chroniek over het buitenslands sleepen van het geld, 5oven, blz. 71 vlg.
4) Door „incarceratie gebracht tot resipiscentie**, 1525. Kerkh, Ar-
chief, IV, 1866, blz. 19.
D£ ANABAPTISTEN. 167
dere bijzonderheden zijn mij niet onder oogen gekomen ').
AI even weinig is ons nog bekend van den man, die ook
in deze jaren de Leidsche anabaptisten moet hebben ver-
maand als hun (natunrlijk nog) ongeordende leeraar, Adriaan
Laurensz. Vermeer, den zeemtouwer. Hij werd ten jare 1537
te Haarlem gevat en gedood. Hij was de vader van den
bekenden burgemeester Pieter Adriaansz. die zich Van de
Werf noemde naar de vaderlijke werkplaats en 14 Juni 1529
werd geboren. Om dien vader genoot hij later het vertrou-
wen der doopsgeziliden o. a. te Dordrecht op zijne zending
van wege den prins in 1570 '^). Doch van den vader-zelven
zouden wij misschien meer weten, zoo niet de papieren, o. a.
door Te Water voor de biografie van den zoon gebruikt,
op naar ik vrees noodlottige wijze waren verloren gegaan ').
1) Schoockius, De bonis eccles., p. 480, 482. De Hoop Scheffer, a. w.,
geeft enkele data uit 's mans leven. Sepp, Predikantenleven, blz. 60,
vermeldt zijn Delftsch predikantschap, 1558, 1570. Het Noordwijksch
archief bevat niets van of over hem, zoodat ook dr. G. J. Dozy, De
Lat^'nsche school te Nbordw^k, 1886 en Instituut Schreuders te Noord-
w^k'binnen, 1887 geen nieaw licht kon ontsteken. In 1545 bezoekt S.
Haarlem, Schooddus, a. w,, p. 477, in 1548 is hij nog in Basel, aldaar,
p. 449 s. In het vonnis over mr. Claes Heyndnksz. Verstrepis d*
December 1559, Sententiën 'sHofs van Holland, fol. 361 r., verhaalt
deze oplichter (vergel. daarover mijne aanteekening in den Neder-
landschen Spectator, 1905, blz. 666, noot 4), dat, „hij omtrent een jaer
„geleden, (dus einde 1558) hem gevonden heeft gehadt binnen Der-
„monde bij den Schoolmeester mr. Jan(?) welcke hem gaff een brief
„aan zijn huys vrouwen broeder wonende tot Amsterdam wezende
„zoon van Joannes Sartorius . . ."
2) Doopsgezinde Bedragen, II, 1862, blz. 96.
3) Jona Willem te Water, Levensbf zonderheden van P, Adr. van de
Werff, 1814, blz. 16 vlg. in de noot. De daar genoemde kostelijke
papieren berustten ten jare 18o6 onder den schepen W. J. van Noort,
wiens huis bij de ramp van 12 Januari 1807 werd verwoest. Verg.
mijn De ramp van Leiden, 1906, blz. 49. Ook prof. A. Kluit heeft deze
papieren gekend, ja er sommige van afgedrukt in zijn Historie der
Hollandsche Staatsregeering, I, 1802, blz. 486-498 en III, 1803, blz.
433 — 442. Daar ook prof. Kluit bij de ramp omkwam en zijn huis werd
vernield, kunnen, met zijne andere papieren (verg. mijn a,w,, blz. 49
en 136 vlgg.) tevens die over het geslacht Van der Werff verloren
zijn gegaan. De latere schrijvers. Van Kampen, Kok e. a. geven geen
nieuwe bijzonderheden. Slechts laat Scheltema, Staatkundig Neder-
land, II, 1806, blz. 465, Adriaan Vermeer in 1538 om het geloof ont-
halsd worden. De stukkeiii, die hier alleen licht zouden kunnen geven
168 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Ons ontsnapt nog evenzeer de historie van mr. Jacob Rob-
bertsz., een Haagschen chimrg^n, te Leiden gegrepen, b^
welke gelegenheid ook eenige stukken, ,,deser nyenwer secte
beroerende" op hem gevonden werden. Hq komt er af met
drie jaar bannissement en mag daarna temgkeeren mits
vertoonend ,,behoerlicke certificatie van zijnre ghesteltenisse,
condicie ende wesen" *), Het misdrijf schijnt niet groot, maar
of hij anabaptist dan wel sacramentist zij geweest, blijft in
't duister.
Gelijk Adriaan Vermeer te Haarlem het leven liet, zoo
eene andere Leidsche poorteres te Delft. Ik bedoel Geerte
Comelisdr., de huisvrouw van Frans Philipsz. W^ kennen
haar door Brandt, die voor zijne kennis uit de Delftsche
gerechtsboeken heeft geput. Deze vrouw bekende, dat men
in haren kring „eikanderen in vollen gezelschappe of mael-
„ tijde het gebruik des huwlgks afeischte en toeliet, sonder
„sich der naektheid te schaemen, seggende datse hun vleesch
„stierven" ^. Geerte werd deswege den 24sten Januari 1538
in de stadsgracht bg den Schooltoren in een zak verdron-
ken en op het galgeveld begraven. Blijkbaar hebben wg
hier eene wederdoopersche van de secte der Davidjoristen
of van de Batenburgers, die niet slechts de veelwijverij in
praktijk brachten, maar naar het voorbeeld van den onzali-
gen David Joris zelven tot schandelijke seiméele uitspattin-
gen vervielen. Zij verhaalt ervan in „woorden, die geen
„papier mogen besmetten," zegt het vonnis. Ze zullen dus
wel bijzonder rauw zijn geweest'). Tot deze kringen moet
t. w. de Verhoor' en vonnisboeken der voormalige Haarlemache Schepen-
bank,., bestaan niet meer. Zij zijn, schrijft mij de archivaris C. J.
Gonnet met bittere ironie, waarschijnlijk in de 18de eeuw nopge-
ruimd".
1) Correctieboek op 29 November 1537. Ook Blok, Leidsche rechts-
bronnen, blz. 86.
2) Brandt, Reformatie, I, 134. Daaruit ook bij Hoog, Ned, Archief,
I, 1902, blz. 90.
3). Vergel. over David Joris en zijne huwelijksmoraal mijn artikel in
Tfieol Tffdschr,, 1905, blz. 139—142. Het crimineel vonnisboek van
Delft, 1536 — 1591, thans op het Rijksarchief (dit deel bevat ook het
vonnis van Balthasar Gerardsz.) meldt fol. 178 v. den dood van
Damas Jacobsz. „barbier van Leijen" op den in den tekst te noemen
DE ANABAPTISTEN. 169
mede een ander Leidsch burger hebben behoord, Damas
Jacobsz., een barbier. De bekende martelaarsboeken noch
de latere lijsten kennen hem, terwijl in Leidsche stukken
zijn naam evenmin voorkomt. Brandt verhaalt ons, dat deze
Damas, den lO^^i^ Januari 1538 ook te Delft onthoofd, zeide
te gelooven dat Hendrik Koel twee vrouwen had, „nadiense
altoos op één bedde te gader sliepen." Hij stierf op éénen
dag met dezen Hendrik Koel van Gelder, een warm aan-
hanger van David Joris, volgens hem bezield met den H.
geest 0. Damas behoorde tot de dweepziekste wederdoopers,
hij, die b. v. Rothmann's „Boeck der "Wrake" voor 't woord
van God hield ^) en ook misschien ten jare 1535 in Zeeland
de wederdoopers aanspoorde aan den tocht naar Amster-
dam deel te nemen ^). Dat David Joris ook onder Leidsche
burgers aanhang had, is ons reeds vroeger gebleken ^).
Voor de in dezen tijd onder de bevolking heerschende
stemming zullen wij niet te' veel waarde hechten aan be-
richten over gepleegden moedwil in de parochiekerken met
name in St. Pancras, waar opgeschoten jongens vooral des
avonds onder O. L. Vrouwen lof allerlei balddadigheid be-
dreven, wat, zegt de overheid terecht, „men in goids huijs
„dat ter eeren goids gemaect is ende een huys desbedings
„genaemt wordt niet en behoort te geheugen" ^). De schoute-
knechts hadden het met dat al met deze „boufgens" zóó
druk, dat zij voor hunne moeite eene extra belooning ont-
datum; fol. eodem op 24 Januari 1538 Geertgen Com. Pietersdr. van
Leiden en nog eene geheel onbekende martelares uit die stad, Vin-
cent Adriaansdr.
1) Brandt, a. w,, I, 133.
2) Be Hoop Scheffer in Doogsgezinde Bedragen, 1892, blz. 11.
3) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, I, 11.
4) Boven, blz. 105. Ik herinner nog aan Jan Pietersz., vleeschhouwer
van Alkmaar, over welken Batenburger ik uitvoerig handelde in
Theolog, Tijdschr,, 1905, blz. 138—145. Hij werd terechtgesteld den
7den Augustus 1544. Hij heeft ook, bleek mij later, een poos in Leiden
gewoond en in zijn huis wederdoopers geherbergd. Bij vonnis van
18 Maart 1539 veroordeelen de Leidsche schepenen hem tot de galeien,
Crim, vonnisb, op datum en Kenningboek L., (1533 — 1542), fol. 196 v. op
datum. Hij moet dan later daarvan ontsnapt zijn.
5) Aflezingshoek B., fol. 72 r. op 23 November 1538. Zie ook fol.
120 r. op 29 Maart 1544.
130 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
▼ingen '). Van eenig meer belang is, dat de beelden der
heiligen niet meer veilig waren en dat er reeds anno 1538
beeldenstormen in het klein plaats hadden. Op de Nieuwe
Brug, die over het Rapenburg van de Nieuwsteeg naar de
Koepoortsgracht voerde en toen nog van hout was ^, stond
van ouds een ^^vrouwenhnysgen" met beelden van Maria en
sommige heiligen. Op een Junidag van het genoemde jaar
bleek, dat deze beelden des nachts waren weggenomen en
aan stukken geslagen, dat men het hoofd van één ervan in
de gracht had geworpen en al de glazen van het huisje
verbrijzeld '). De overheid zag in dit feit „versmadenisse
van goids heyligen" en naar ik meen is deze qualificatie
juist. "Want hier was meer dan balddadigheid, zooals wg
voor een dergelijk geval op de St.-Pancrasbrug in 1518 nog
geneigd waren aan te nemen ^) : hier sprak verzet tegen den
beeldendienst, zooals zich dit reeds thans krachtig begon
te vertoonen en ruw te uiten. Men denke aan de geschie-
denis van Jan Lampe alias peereboom uit Naarden, die op
St. Anthonis-avond (16 Januari) 1540 met enkele anderen
binnendrong in het convent van Oud-Naarden en daar ook
de beelden brak. De man heette van de „secte lutherane"
te zijn en zeide, dat wat men in de R. K. kerk deed maar
beuzeling was en dat hg alleen stond op het woord Gods.
Zijne daad kostte hem het hoofd ^). "Welnu, aan gelijke be-
weegreden hebben wij ook bij het beeldbreken op de Nieuwe
brug te denken.
Van hooger hand was er in deze dagen aandacht ge-
schonken aan de sermoenen der pastoors, die niet slechts
de godsdienstige controversen op den kansel brachten, maar
onder wie er waren, die zelfs aan de ontevredenheid des
volks door hun woord voedsel gaven. En dit was te erger.
1) TVeaor. rek, boek, 1540, fol. 54 ▼. op 16 Maart 1540.
2) Ten jare 1649 werd zij in eene steenen brug herschapen, Van
Mieris, a, w., blz. 516.
3) Aflezlngshoék B., fol. 68 v. op 19 Juni 1538. De aanbrenger zal
ontvangen 20 karoU.
4) Boven, blz. 64.
5) Uitvoerig verhaal in Sententiën 's Hof s van Hotland op 7 Jmii
1540, fol. 47 ▼. vlgg.
D£ AKABAPXISXEIi. 171
daar zij ook preekten in de gasthuizen en in kloosterkapel-
len en daardoor het oor van velen bereikten. Het was daarom,
dat, wat onze stad aangaat, de graaf van Hoogstraten zich
den 26sten September 1539 tot de regeering wendde. Hij
wees op de zware en duistere materiën welke in de ser-
moenen werden behandeld, voor het gemeene volk onbe-
grijpelijk, op het roepen en schelden tegen elkander, waar-
voor de kapellaans zich niet schaamden, en gelastte in
scherpe bewoordingen, dat de vroedschap hen zou bevelen
zich voor die fouten te wachten, waardoor het volk reeds
tot murmuratie tegen zijne overheid vervallen was. Zij had-
den het Evangelie en de Brieven te prediken, naar de volg-
orde van den dag en naar de uitlegging der oude Doctores,
en I^ochten in geen geval tegen elkander spreken. En (be-
teekenisvolle bijvoeging!) hoorden zij van een ambtgenoot,
dat hij ketterijen verkondigde, dan moesten zij hem daar-
over onder vier oogen onderhouden of er den schout of het
Hof mede in kennis stellen '). Men behoeft niet te vragen
of het getal kettersche priesters ook groot was! Tegen het
andere genoemde euvel werd voorziening getroffen door
een keizerlijk edict d^. 25 September dezes zelfden jaars
en gegeven te Mechelen, waarbij Z. M. de overheid beval
van zijnentwege bekend te maken, dat alleen mocht ge-
preekt worden in de parochiekerken, in de kloosters der
biddende orden en in de gasthuizen, die daartoe een bij-
zonder privilege hadden. En dit alles, omdat door het pre-
diken in alle mogelijke kapellen „dwaling gezaaid" wordt.
In Leiden werd het stuk den 25^^^^ October bekend ge-
maakt^). Het was op die wijze, dat de regeering het ver-
1) Uit Den Haag 26 September 1539. MS. op het Leidsche archief
(copie).
2) „De publicatie van desen gedaen naer sijn vorme ende inhouden
binnen der stede van Leyden 25 October anno ut supra bij mij Com.
Craenbout". Privilegiéboek der stad Leyden, C, fol. 149 v. vlg. en
copie daarvan, op het stadsarchief. De afkondiging geschiedde dus
ééne maand na datum van het edict. Zoo werd het plakkaat van
27 September 1540 afgelezen in het „quartier van Rijnlandt te weten
upten Xnie novembris tot leyden . . ." Hoog, Martelaren der Hervor-
ming, 1885, blz. 70 noot en over de plakkaten in *t algemeen, aldaar,
blz. 67—81.
172 HERVORBfING BINNEN LEIDEN.
spreiden van ketterij trachtte tegen te gaan en den invloed
van kettersche priesters te breidelen. "Was het mede de
invloed van kettersche denkbeelden, waardoor de kapel-
laans van St. Pieter weigerden des Zondags onder de hoog-
mis op den preekstoel te bidden voor de ^aflijvige" perso-
nen, die de kerk in hun testament hadden bedacht? Heer
Albrecht, de kommandeur, vergaderde over deze aangelegen-
heid met de volle vroedschap ^).
"Waren er in 1538 reeds onder de gedoode volgelingen
van David Jorisz. enkele Leidsche horgers geweest, ten jare
1539 neemt dat getal nog toe en vielen er ook in onze stad
zelve aanhangers van den profeet, die nog jaren lang, ook
na zijn vertrek naar Basel (1544), op velen zijn onzaligen
invloed zou blijven oefenen, ofschoon in ditzelfde jaar 1539
Menno Simonsz. de stillere en nobeler anabaptisten tot zich
begon te trekken, het jaar ook, waarin hg zijn Fondament-
boek uitgaf. Bles wijk verhaalt ons, dat in dezen tijd te Haar-
lem, Amsterdam, Leiden en Den Haag bijna 100 Davidjo-
risten werden terechtgesteld ^). Er is thans aan gelegen dit
bericht, voorzoover onze stad aangaat, uit andere bronnen
aan te vullen. Men weet, dat in den aanvang van het jaar
1539 twee scherpe plakkaten tegen de Davidjoristen waren
uitgevaardigd '), gevolg van de vernieuwde roerigheid dezer
secte, waarvan wij ook te Leiden den terugslag waarnemen.
Vooreerst had de vroedschap het noodig geoordeeld eene
bijzondere nachtwaak in te stellen van twaalf personen onder
Jan Dirksz., opdat zij de stad zouden bewaren „vande ana-
baptisten ende diergelijcke". Den 30sten December begon-
nen, duurde deze maatregel althans tot 6 Juni 1539 voort.
Per nacht ontving de hoofdman voor zich en zijn twaalf
helpers 1 karolus-gulden 1 st. % Dat men aldus op zijne
1) Vroedschapsreaoltttieboek op 14 December 1540. In 1436 varen
er aan de St. Pieter om en bij de 40 kapellaans, over welk groot
getal de stad klaagde, Blok, Stad, I, 286. De personen, die de kerk
in hun testament bedachten stonden in het „ziden bouck*'.
2) Nic. Blesdijk, Historia vitae . . . Davidis Georgii haeresi€irchae, ed.
Jac. Revios, 1642, p. 81.
3) NI. 2 Januari en 26 Februari 1539 (stilo curiae 1538). Repertor,
van de Place,, blz. 37.
4) Tresor. rek. boek, 1539, fol. 55 ▼. vlg.
DE ANABAPTISTEN. 173
hoede was, had nog eene bijzondere oorzaak. David Joris
had nl. een vertoog gericht tot het Hof van Holland, waarin
hij zeide van God verkoren te zijn om de waarheid aan 't
licht te brengen, den oordeelsdag des Heeren aankondigde
(„Domini enim furorem qnasi procellam jam egressum") en
vroeg, dat hij en de zijnen volledige vrijheid erlangen moch-
ten % De man, die dezen brief naar het Hof zou overbren-
gen, viel ili handen van de Leidsche overheid, aan wie h^
het geschrift moest afgeven. Hij werd kort daarop onthoofd ^).
Het verwondert wel niemand, dat èn hier èn elders door
dit voorval de vrees voor een aanslag der wederdoopers
werd gewekt, waardoor meteen de strenge nachtwaak in
deze maanden zich laat verklaren. Toch is het eerste von-
nis, waarvan wij sinds dien hooren, nog zacht. Het betrof
Daniël Jansz., reeds vroeger van ketterij verdacht („van
Luterije" staat er, eene onderscheiding waaraan wij reeds
hebben geleerd geen gewicht te hechten), en daarom beroofd
van zijn patent om eene lees- en schrijfschool te mogen
houden. Laatstleden Paschen nu was hij niet ten sacramente
gegaan en had voorts drie herdoopte vrouwen, van Haar-
lem komende, bij zich geherbergd, die op zijnen zolder waren
gevonden, in hare boeken lezende. Eene vierde vrouw, ook
uit Haarlem komende, had naar hem gevraagd en zóó was
de zaak ontdekt. Met de vier geconfronteerd, bleek Daniël
„in sommige propoosten" met haar overeen te stemmen.
Hij kwam er genadig af; voor 25 jaar gebannen, mocht hij
bovendien niet terug keeren vóór hg 50.000 steenen geleverd
had ^). Ik behoef er wel niet telkens op te wijzen, hoeveel
waarde zulke tooneeltjes hebben voor de juiste kennis van
de toestanden en de gebeurtenissen.
Aan het einde des jaars werd er bloediger gevonnist,
waaraan het feit wel niet vreemd zal geweest zijn, dat de
procureur-generaal van den Hove met den secretaris per-
soonlijk het onderzoek naar de „anabaptisten die gevangen
1) De inhoud van dezen brief bij Blesdijk, a,w., pag. 81 — 86. Verg.
ook A. M. Cramer in Ned. Archief, V, 1845, blz. 40—44.
2) Bij Blesdijk, a. w., pag. 86 vlg.
3) Correctieboek op 24 Juli 1539. Verg. ook Leidsche rechtsbronnen,
blz. 86 vlg.
174 HERVORBfING BINNEN LEIDEN.
lagen" was komen leiden % Ook gold het geen Leidsche
burgers, maar wederdoopers van elders naar hier gevlucht \
Het waren "Villem Eynoutsz. van Barsingerhom zich ook
noemend Anthonis Jansz. van Amsterdam, Claes Claesz. van
$chiedam en Jannetje Matthijsdr. van Medemblik zich ook
noemend Geertruid Pietersdr. van Hoorn, die allen beken-
den (naar den vasten term in de vonnissen) „herdoopt te
ztjn en quaedt gevoelen te hebben van den heijlighen eer-
waerdigen sacrament des outaers oock daerb^ persistee-
rende." De beide mannen werden onthoofd, hun lichamen
op het rad gelegd, hunne hoofden op staken gestoken, de
vrouw werd „geëxecuteerd mitten water" '). "Waren deze
menschen Davidjoristen of Batenburgers of stille doopers?
Wij weten het niet, maar in geen geval maakte de overheid
onderscheid. Te recht zegt Blesdijk: „Nam nee Hofmanni-
„corum, nee Mennonitarum, nee Monasteriensium, Batenbur-
„gensium, Davidianorum ullam noverat distinctionem, sed
„simpliciter vocabat anabaptistas, cum dogmatum et fac-
„tionum diversitas ipsis esset ignota" ^). De drie genoemde
slachtoffers waren niet de eenige gevangenen geweest, Gra-
vensteen herbergde er velen, maar soms werden zij door
geloofsgenooten verlost. Zoo had omtrent deze zelfde dagen
Frans Jorisz., een slotenmaker uit Alkmaar, een anabaptist,
met enkele volgelingen de gevangenis te Leiden opengebro-
ken (waartoe zijn ambacht hem bijzonder geschikt maakte)
en de bevrijden een poos in zijn huis verborgen gehouden.
Zijne vrouw Aefke Petersdr. had hen helpen verzorgen en
beiden werden daarom (te Utrecht) gedood^). Die inval in
1) Tresor. rek. hoek, 1540, fol. 35 v., post van 17 Dec. 1539 voor den
aan de heeren geschonken wijn.
2) Vergel. boven, blz.'158.
3) Crimineel vonniahoek op 20 December en op 25 November 1539.
De vonnissen van Willem en Jannetje ook reeds in JVavorsc/^er, Vn, 67.
4) Blesdijk, a, w., pag. 79. Hij zegt het van die van Delft. Dat de
gevangenen zelven' het onderscheid niet kenden is onjuist. Verg.
daarover o. a. Hans Knevel in Bloedig Tooneel, TL, 622b; Jeronimns
Segersz., die de Davidjoristen valsche profeten noemt („Offer des
Heeren" in Bihl Ref, Neerl, n, 136); Jan Claesz. die zegt; „wij zijn
van zulken volke geen" (aldaar , n, 89) ; vergel. nog aldaar, II, 275, 343.
5) Berichten Histor. Gen. Utrecht, IV, 1851, 2, 142 vlg. En daarait
DE ANABAPTISTEN. 175
«
Gravensteen zou wel niet mogelijk zijn geweest, zonder de
gunstige gezindheid van vele burgers, waarvan ten over*
vloede blijkt door het ook nu weer afgelezen verbod om te
roepen „totten gevangen liggende up schoen verdriet die
vangenisse" '). "Was het een anabaptist die veroordeelde,
die, gekomen op het Kort Rapenburg vóór het huis van
Comelia Pietersdr. huisvrouw van Comelis Faesz. niet ver^
der kon, „zoe hij doer benautheijt ende bangicheijt van harte
niet wel gaen en mochte?" De schouteknechts vroegen haar
toen haar schuit te mogen huren, die vóór haar deur lag,
om den man daarin te vervoeren. Maar Comelie, als een
andere Ahasveros, wilde ze niet afstaan ^). "Wij zouden gaarne
willen weten of wij hier inderdaad met een ketter te doen
hadden? Het is opmerkelijk, dat op dienzelfden dag een
ander, Jeroen Jansz. aldus met een „corenschuyt" werd ver-
voerd ^). Natuurlijk niet naar Gravensteen, maar naar het
galgenveld aan den Rijn. Ook wordt onze verbeelding ge-
wekt door de vraag om welke oorzaak de vrouw zoo on-
barmhartig was?
In deze onrustige tijden van kettervervolging, waarin een
deel der burgerij bovendien wrokte over den dood der ge-
loofsbroeders, zal de komst van Maria van Hongarije, die
op haar reis door de Nederlanden, van Haarlem naar den
Haag, op den 13den Augustus 1539 door Leiden trok en daar
een nacht overbleef *) wel niet bovenmate feestelijk zijn ge-
vierd, al beval ook de vroedschap, dat de huizen, „met
meyen" moesten worden versierd ^). Bovendien was het doel
harer reis voor eene buitengewone bede stemming te maken.
Een jaar later, 9 Augustus 1540 ontving Leiden nog hooger
bezoek, toen de keizer zelf, die het oproerig Gent had ver-
bij Hoog, Ned, Archief, 1902, blz. 98 en 105. De vonnissen zijn van
2 April en 3 Juni 1541 (er staat 31 Juni: natuurlijk een drukfout).
1) Aflexingahoek B., fol. 90 v., op 14 Mei 1541.
^ Correctiéboek, op 26 Juli 1541.
3) Correctiéboek, zelfde datum.
4) Want den 14den avonds 6 uur kwam zij in den Den Haag aan,
Van der Goes bij Wagenaar, Vadert Histor., V, 162.
5) Aflezingahoék B., fol. 77 r. vlgg., op 12 Augustus 1539.
176 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
nederd % op z^ne reis van Den Haag naar Haarlem, waar
de Staten vergaderd waren, door de stad trok. Zou de f eest-
vreug4e thans grooter zijn geweest, ook ai werden nu de
huizen ook nog met «wijngairden, tapijten en anders" uit-
gedost ? *) "Vg betwijfelen het. Bovendien kwam ook h^ (de
eentonigheid heeft de onderzaten meer gedrukt dan verbaasd)
om eene bede van / 100.000 's jaars voor zes jaar. Met dat
al kostten zulke bezoeken der noodlijdende stad veel geld.
Des te harder was het, dat zij de gelden niet kon terug-
ontvangen, door haar in 1534 en 1535 besteed om die van
Hazerswoude te helpen in het onderdrukken van het ana-
baptistenoproertje aldaar '). Men weigerde te Hazerswoude
die kosten te vergoeden, en het werd een proces, dat einde
1540 nog liep ^).
Trots de strenge plakkaten was het drukken en verkoo-
pen van kettersche geschriften en liedjes niet te keeren.
Uit den aard der zaak verluidt daarvan in onze bronnen
alleen dan iets als de schuldige werd ontdekt. Dit trof on-
gelukkig Frans Evertsz. Sonderdanck, die «fameuse liede-
kens smaeckende heresie" zou gedrukt en verkocht hebben.
De schout ten onzent had de zaak aanhangig gemaakt voor
het Hof en Frans werd voor drie jaar gebannen binnen
Leiden op straffe van eeuwig verbod van te mogen druk-
ken zoo hij die stad verliet^). Het blijkt later, dat Simon
Claesz. van Haarlem de hoofdschuldige was. Hij had in den
zomer van 1539 de copij verzameld van een aantal „oneer-
„lijcke, fameuse ende seditieuse liedekens tenderende tot
„verachting van de sacramenten, ceremoniën en van den
1) M. Gachard, Relation des tronbles de Gand sous CharleS'QtMint,
"pzr on anonyme; suivie de 330 documents inédits sur eet événe-
ment. Broxelles, 1846.
2) Aflexlngshoék B, f oL 83 ▼. vlgg. op 8 Augustus 1540. De Staten
waren naar Haarlem beschreven, „omdat t' Amsterdam die vier Ele-
menten gecorrumpeert zijn ende om te behoeden die gesontheit van
zijne Majesteyt ende dengeenen die hem volgen ende Klater drincken
willen, 't welck t' Amsterdam nyet en doecht . . ." Register gehouden
bH meester Aert van der Goes, 1524—1543, foL 307 op 22 JuU 1540.
3) Vergel. boven, bl. 132 vlg.
4) Tresor, rek. boek, 1540 fol. 30 v., post van 9 October 1540.
5) Sententiën 's Ho/s van Hoüand, fol. 32 v. vlgg. op 23 Januari 1540.
DE ANABAPTISTEN. 177
geestelijcken stand" en die bij onzen Frans Evertsz. Son-
derdanck laten drukken. In 't nauw gebracht zeide Simon,
dat de Leidsche drukker had gezegd op den inhoud te
zullen toezien, dat hij niet had geweten wat er in die
liedjes stond en dat hij met den verkoop slechts voor
vrouw en kinderen den kost had willen verdienen. De man
komt er af met 4 jaar bannissement binnen Haarlem ^). Het
verbod om de stad te verlaten, waar men woonde, ge-
schiedde om den schuldige beter in 't oog te kunnen hou-
den en de verspreiding der kettersche liedjes te lokaliseeren.
Voor ons is vooral van belang, dat reeds zóó vroeg ge-
drukte liederen der martelaren in omloop waren, terwijl de
oudste ons bekende bundels van ongeveer twintig jaar later
zijn. Juist uit dit jaar 1539 hooren wij van een „geestelijk
liedeken" door Anneken Jans gezongen op reis van IJsel-
monde naar Rotterdam '). Maar er staat niet bij, dat het
gedrukt was. David Jorisz. gaf liedjes over bijbelsche stof-
fen uit in 1538 en het kan zijn, dat Frans Sonderdanck
ook daarvan voorzien was.
Het om zich heen grijpen van het anabaptisme blijkt,
van gansch anderen kant, ook uit de omstandigheid, dat
aanzienlijke personen er van worden beschuldigd. Het
blijkt dan vaak of laster te zijn of als middel tot afdrei-
ging te worden gebruikt, maar d^t men dit deed bewijst,
dat de ketterij niet ongeloofelijk werd geacht. Te Leiden
wijs ik in dezen tijd op de geruchtmakende zaak van Cor-
nelis Jansz. de "Wilde en zijn zoon mr. Claes de Wilde. Zij
behoorden tot eene deftige regentenfamilie en mr. Claes
was in het jaar 1542, waarin de zaak voorvalt, schepen.
Een ander lid van het geslacht, mr. Jacob de Wilde was
in deze jaren pensionaris '). In de maand Mei van dit jaar
1542 waren vader en zoon op bevel van het Hof in hun
huis te Leiden gevangen gezet, omdat zij, mèt enkele anderen
door eene „quade vrouwe" waren beschuldigd „besmet te
1) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 41 v. op 29 Maart 1540.
2) Zij werd verdronken 23 Januari 1539, Bloedig Tooneel, ü, 143 a.
3) Ten tijde van het beleg vinden wij onder de «gUppers*' Jan
Adriaansz. de Wilde, wiens verleidelijke brief aan de benauwde stad
d^" 28 Mei o. a. is afgedrukt bij Orlers. blz. 456 vlgg.
12
178 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zijn van deze nyeuwe secte". De stadsregeering had her-
haaldelgk (op 17, 19, 24 Mei) pogingen gedaan hen op cantie
ontslagen te krijgen O en den 18den ^^as op hnn verzoek
Abel van Colster, ridder en raad-ordinaris in den Hove
naar Leiden gekomen om de zaak te onderzoeken. De be-
schuldiging was zóó blijkbaar valsch, zóó „onnoselick", dat
die van den gerechte, bij bestendiging van de gevangenschap,
tegen den aanstaanden ommegang (op Sacramentsdag, in
dit jaar op 8 Juni) onlusten verwachtten, „zoe tselffde",
t. w. de valsche beschuldiging, „eene groote nyeuwicheyt
was" *). Er is reden om te denken, dat die onschuld inder-
daad aan 't licht is gekomen, althans in 1543, 1544, 1548,
1552, vinden wij mr. Claes Comelisz. de "Wilde nog onder
de schepenen en in 1553, 1556, 1559, 1560 zelfs onder de
vier burgemeesteren. Wie mag intusschen die „quade vrouwe"
geweest zijn? Het is opmerkelijk, dat in deze zelfde dagen
Maritgen Symonsdr. van Gouda een aantal aanzienlqke
geestelijke en wereldlijke personen van wederdooper^ be-
schuldigde, maar, naar zi^ later bekende, geheel ten on-
rechte. Het Hof noemt dit „zaken van verdomlicker ende
seer quader consequentie", dit laatste omdat bij dergelijken
laster niemand meer zijn leven zeker zou zijn. Haar dood-
straf is dan ook bijzonder pijnlijk *). De vraag of de Leidsche
heeren De Wilde ook het slachtoffer van deze Maritgen
zijn geweest, is van weinig belang. Het feit zelf van deze
soort van laster en het geloof er aan gehecht wijzen op
uitbreiding der ketterij.
Meteen rijst ook het getal martelaren zienderoogen. Of
een in de maand Juni 1542 gevangen genomen Leidsche
priester heer Gerrit van der Goude % om ketterij gegrepen
was, kan ik niet uitmaken, evenmin of hij in den bloede
den bisschoppelijken kettermeester Herman van der Goude
bestond ^). Doch een overtuigd Davidjorist was Reynier
1) Tresor, rek, boek, 1542, fol. 30 v., 32 r., 35 v.
2) Tresor. rek. boek 1542, fol. 40 v.
3) Sententiën 's Ho/s van Holland, fol. 100 v. vlg. op 3 Juli 1542.
Aan Maritgen wordt de tong uitgesneden en zij zelve daarna verbrand.
4) Tresor, rek. boek, 1542, fol. 36 v.
5) Vergel. boven, blz. 91 vgl. 111*.
DE ANABAPTISTEN. 179
'Willemsz., de franchijnmaker of perkamentbereider. Hij was
in 1542 gevangen genomen, daar men bij hem gevonden
had kettersche boekjes, „die men secht gemaect te sijn bij
davidt Joris principael auteur van vele voose ende ver-
maledijde secten." Het Hof had zijne berechting opgeschort,
omdat de Leidsche regeering zich in de zaak partij had
gesteld, „pretendeerende die eerste kennisse", d. i. voor zich
de eerste berechting eischende. Toen het geding hangende
bleef, schreef de stadhouder Réné Prins van Oranje d^ 14
Februari 1544 (1543 stilo curiae), dat Reynier in handen
van den Leidschen schout zou worden geleverd, „denwel-
cken wij oock sullen doen leveren alsulcke verbooden
boucken van menne symonsz. ende andere mitsgaders alsulcke
articulen van davidt joris als ten huyze van den voirscr.
reyer bevonden sijn geweest." Doch de Leidsche heeren
moesten goede justitie doen, anders zou de stadhouder de
regentes daarvan in kennis moeten stellen % Evenwel bleef
de zaak zooals zij was en Reynier op de Voorpoort. Het
Hof wendde zich toen tot Maria van Hongarije en deze
bepaalde bij schrijven uit Mechelen 19 October 1545, dat
het Hof tegen den gevangene procedeeren zou „sonder pre-
judicie van appellatie noch eymants recht" *). In dien
1) Extract uit het Eerste Memoriaal van Van Dam, fol. 31.
2^ Sententiën 's Ho/s van Holland, fol. 171 ▼. Het is de moeite waard
dien strijd over Reynier of Reyer Willemsz. te volgen. Den 21sten
Februari 1544, dos kort na het in den tekst genoemde schrijven des
stadhouders, leverden de Leidsche afgevaardigden ter dagvaart eene
remonstrantie in betreffende een besluit van den Hove, dat de procu-
reur-generaal in alle steden van Holland delinquenten mocht gevangen
nemen, wat, zeggen de Leidsche heeren, tot enervaüe strekt van de
jurisdictie der steden {Register gehouden b^ Adriaan van der Goes
op datum foL 7). Leiden wordt verzocht die remonstrantie in te trek-
ken (Register t. a. p.), maar haar wordt door de Staten verlof gegeven
Reyer naar de sleutelstad over te brengen. Dus kwam de schout
27 Februari met dat doel naar Den Haag, maar toen had de procureur-
generaal reeds appèl van dat besluit aangeteekend en weigerde Reyer
te laten gaan, {Register op datum fol. 8), bij welke weigering hij ook
twee dagen later volhardde {Register t. a. p.). Den 6den Maart vroeg
Leiden tevergeefs, dat de hooge officier van zijn appèl mocht afzien,
welke hardnekkigheid den Staten zeer mishaagde {Register op datum
fol. 12). Daarom wendden zij zich tot den keizer-zelven en deze ant-
woordde, dat wel de steden haar recht van crimineele en civiele
180 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
tusschentijd was Reynier reeds menigmaal ter torture gelegd
en had bi^ eene dier gelegenheden Jan Claesz. den Amster-
damschen boekrerkooper, een doopeling van Menno, ver-
raden, die dan ook den 19den Januari 1544, tegelqk met
Lnkas Lambertz., werd onthoofd %
"Werd Reynier door de pijnbank tot verraad gebracht,
een beruchte Leidsche Batenburger, Comelis Appelman,
noemde bg de ondervraging een aantal namen «propterea
quod" zegt Blesdijk, „iUos odio plane diabolico prosequens
eorum exitio delectaretur" ^. "Vat wij overigens van den
man weten doet ons aan Blesdijks woorden geloof slaan,
doch wij voegen er aanstonds bij, dat bij de stille anabap-
tisten verraad uitzondering was. Ik weet nog van Assuerus
van Gheemont, in 1552 verbrand, die op de p^nbank anderen
aanbracht; doch aan den anderen kant zijn de martelaars-
boeken vol getuigenissen, dat trots alle marteling geen naam
over hunne lippen komt, ja dat zij elkander den raad geven
nooit naar namen te vragen, opdat zij ter torture ook niets
zullen kunnen openbaren ^). Om tot Comelis terug te keeren,
Jurisdictie mochten behouden, maar met uitzondering van het Crimen
laesae majestatis divinae et humanae, waartoe ook de ketterij ge-
rekend werd {Register op 8 November fol. 51). Toen waren partijen
weer even ver en bleef de zaak hangende (Register op 24 December
fol. 62). Den 7den Februari des volgenden jaars werd aan Reyer Wil-
lemz. op diens verzoek eenig „secours van alimentatie" toegestaan
voor rekening van Leiden {Register op datum fol. 8). Of de in den
tekst vermelde brief van de Koningin-weduwe van Hongarije de zaak
tot een einde heeft gebracht, betwijfel ik. Doch Reyer Willemsz. ver-
dwijnt uit onze oogen, d. w. z. voor zoover mij aangaat ik heb zijn
spoor niet kunnen vervolgen.
1) Plaatsen bij De Hoop Scheffer, Doopsgezinde Bedragen, IV, 1864,
blz. 145 vlg.
2) Blesdijk, a. w,, pag. 167. Zijn volle naam is Comelis Jan Oliviersz.
Behalve met de zoo aanstonds te noemen vrouw, was hij nog gehuwd
met Mechteld, die 21 Juli 1544 te Utrecht werd verdronken, Berigten
Hist Gen, Utrecht, IV (1851), blz. 146.
3) Biblioth. Reform. Neerl, n, 105, 167, 205, 208, 412; over Assuerus
aldaar, blz. 152, 184. EUsabeth, een „teeder meysken", wordt door de
raadsheeren gedreigd met pijniging als zij haar geloofsgenooten niet
noemt. Doch zij zeide: „lek verhope door de ghenade Gods, dat hij
mijn tonghe bewaren sal, dat ick gheen Verradersse en worde ende
mijnen broeder niet en levere in den doot." En schoon de duimijzers
DE ANABAPTISTEN. 181
hij was een van die volgelingen van Jan van Batenburg,
die door hun schennig gedrag ook de andere anabaptistische
secten in discrediet brachten ^). Onder zijne euveldaden
behoort ook de veelwijverij. Een van zijne vrouwen was
Maria Barent Gerritsdr., die zich zelve leukweg „eene van
de huysvrouwen van Comelis appelman" noemt '). Te Utrecht
gevat en verbrand (7 Febr. 1545), bezwaarde hij een aantal
anabaptisten en werd zóó de oorzaak o. a. van den dood
van Jurriaan Ketel (9 Augustus 1544) ^), terwijl ook de ge-
vangenneming van jonkvrouwe Maria van Beckum ^) met
zqn verraad in verband staat '). In onze stad werden tegelijk
met hem een aantal Batenburgers gevat en gedood, maar
dezen hebben geen anderen bezwaard, ofschoon de steden
Deventer, Kampen en Zwolle bij schrijven van 20 Mei 1544
daarnaar bij onze vroedschap een onderzoek hadden inge-
steld. Natuurlijk dat zij zoo deden, omdat Keetel, de juf-
frouwen van Beckum en anderen binnen hun ressort waren
terechtgesteld en Comelis Appelman uit Leiden was. "Wij
mogen daaruit echter geenszins opmaken, dat deze marte-
laren allen Batenburgers waren ^).
haar het bloed uitpersen, „creghen sij niet één woorde van haer tot
achterdeel van haar broeders," aldaar, blz. 92 vlgg.
1) Vergel. Ubbo Emmios, Remm frisamm historia, 1616, pag. 893 s.
2) Zij werd 26 Juli 1545 verdronken, Sententiën 's Hofs van Holland,
fol. 156 r.
3) nEen testament, dat ick Joriaan keetel int einde mijns levens
geschreven hebbe an mijn lieve kynderen, 16 Juni 1544" (verg. Ned,
Archief, VI, 368). «Heylsame leer e ende nette onderwijsinge vanenen
„godvmchtigen man sijn kinder int eynde sijns levens in schrift to
„een Testament nagelaten. Zij bebben den Draecken verwonnen door
^des Lams bloet. Geschreven 26 Juni 1544. Gemaketh van mij Joriaan
«keetell in mijn laatste." (Van der Linde, Bibliogr, van Davidjoria,
no. 229, blz. 59).
4) „Een liedeken van twee joffrouwen" (Maria en Ursula van Bec-
kum) in Bibl Ref. Neert, n, 509—516. Hare verbranding, 13 November
1544, in plaat gebracht door Jan Luyken, Bloedig Tooneél, ü, 65.
5) De Hollu, Bescheiden betr. de hervorming in Overffssel, 1899, I,
280, 291. F. Ritter in Jahrb. d. Gesellsch. f. bild. Kunst zuEmden,XV,
1905, S. 398.
6) Ik laat ook dezen brief van de Leidsche regeering hier volgen
(verg. boven, blz. 155 vlg. noot 1) naar de Originale in het stadsarchief
te Deventer sub no. 561, waarbij ik alleen de verkortingen voluit heb
182 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Het antwoord der Leidsche heeren, in den in de noot
afgedrokten brief, is van 27 Mei 1544. Zg zeggen daarin,
dat een aantal Batenbnrgers binnen deze stad z^n onthoofd.
Inderdaad vinden wij in deze maanden een groot aantal
slachtoffers, zonder dat wij knnnen uitmaken of zij allen
volgelingen van Jan van Batenburg waren. Reyntgen Bair-
telsz., Martijn Thaemsz. en Jacob Jansz. werden den TA^^
April 1544 onthoofd. Hnn lichaam werd op het rad gelegd
en daarboven een galg opgesteld, waaraan nagemaakte
miskelken en ciborieên werden opgehangen O * smakelooze,
maar duidelijke toespeling op hun misdaad. De broeder
van Martijn, Aelbrecht Thaemsz., werd enkele maanden
later gewurgd en voorts verbrand, terw^l ook boven hem
een galg stond waaraan nagemaakte ciborieên en kelken
hingen *). De maand Juli zag vijf slachtoffers : Job Matthgsz.
stoeldraaier, Dorothea Pietersdr. zijne vrouw, Adriaan Ker-
geschreven. «Eersamen vromen voirzichtigen ende wtjsen bnrgemees-
nteren, schepenen ende raide der drie steden deventer, campen ende
«Zwolle onsen bijsonderen goeden vmnden. Wij gebieden ons zeer
„vnintlicken tuwer E. Uwer £. brieven an ons gescreven den XX«"
«may lestteden hebben wij ontfangen, doersien ende gevisiteert be-
«roerende tfenijn zoe van batenburch, meyne symonsz. als van david
«jorijsz. ende anderen, meynichfouldich diesaengaende begeerende,
«indien eenighe ingeseten van overijsel geaccuseert moegen wezen
„bij brenger van dezen te willen overseynden copie anctentyck van
«hoere confessie ende wesen an hem bevonden ofte bevonden zoude
«moegen worden, om uwer £. daemae te reguleeren mit breder ver-
«hael inde zelve uwer E. brieven begrepen. Waerop wij uwer wijs-
«heyden voughen voir antwoerde : Alhier eenighe derzelver secte van
«batenbnrch gevangen ende oick eenighe onlancx mitte zwaerde ge-
« executeert zijn, nyet wetende, dat zijluyden eenighe uwer ondersaten
«geaccuseert moeghen hebben, om uwer E. hoer confessie te over-
«seynden. Mer indien uwer E. van eenighe bij u gevanghen ofte
«moegen worden, zouden accuseeren, hier woenachtich ziende ons
«tselffde fe willen adverteren ende overseynden, updat onse heylige
«cristelijke gelove onderhouden, die boese gesbraft ende de goede
«luyden beschermt moegen blijven. Dese onse antwoerde wilt inden
«besten verstaen ende dancklicken ontfangen gelijck \inj uwer E. dit
«ende alles goets harteUcken toebetrouwen, kenne God . . . enz." (als
in den anderen brief.) «Gescreven den XXVn dach in meye anno
«XVc vier ende veertig. Die stede van leydcn."
1) Crimineel vonniahoek van de schepenbank op 28 April 1544.
2) Crimineel vonnishoek op 27 September 1544.
DE ANABAPTISTEN. 183
stantsz. uit Maasland, Bette Snijders en Aagte Coenen. De
mannen werden onthoofd en de vrouwen verdronken, doch
(zachtere straf) met verlof om hunne lijken te begraven
,,upter heyliger aerde" ^). Als hun misdrijf wordt alleen
opgegeven, dat zij herdoopt zijn, wat ons voor de bepaling
van de secte, waartoe zij behoorden, niet wijzer maakt.
Het ontgaat voorts onze aandacht niet, dat wij reeds één-
maal eene Dorothea Pietersdr. ontmoetten. "Wij zagen nl.
dat Lourijs Lourijsz., een van de Munsterschen, schoon ge-
huwd, met een meisje uit Leiden, Dorothea Pietersdr., naar
Dordrecht was gegaan om daar te prediken^). Lourijs was
in 1534 onthoofd en Dorothea kan 10 jaar later zeer wel
de vrouw van Job Matthijsz. geweest zijn. Of Job de broe-
der was van Jan Matthijsz., die in 1546 met kettersche
boeken werd te pronk gesteld '% kan ik niet uitmaken, maar
al deze namen bij elkander geven ons toch wel een blik
op Leidsche anabaptisten-families. Nog dient opgemerkt,
dat al deze martelaars in de bekende lijsten niet voorkoqien.
Zoo deed dan het jaar 1544 ook voor Leiden zijn boozen
naam gestand. Het is waar, dat de vervolging vooral de
Batenburgers gold, die het er, ook naar onzen maatstaf,
naar gemaakt hadden. Doch hoeveel stille anabaptisten zich
onder die martelaars bevonden hebben, is niet meer uit te
maken. In 1546 vallen nog binnen Leiden Pieter Gerijtsz.
van Langeraar en Lenaert Jansz. rietdekker, die beiden,
als Reyntgen Bairtelsz. met de zijnen van daareven, met
symbolische teekenen werden ter dood gebracht. Pieter nl.
kreeg boven zijn hoofd „een kerckgen ofte capelle van
blicke gemaecf, Lenaert een knuppel^). Het ligt voor de
hand, dat niet allen wachtten tot de schout hen greep:
velen weken uit. Dezen werden herhaaldelijk gedagvaard
zonder te verschijnen, maar al te vaak elders gegrepen.
Zoo Jan Barentsz. verversknecht „fugityf ende befaemt van
zekere heresije" % Aelbrecht Gerijtsz., „quaed gevoelen
1) Crimineel vonnishoek op 9 en 12 Juli 1544.
2) Boven, blz. 139.
3) Boven, blz. 80.
4) Crimineel vonnishoek op 18 Januari en 27 November 1546.
5) Afleztngsboek B, fol. 153 v. op 19 October 1547.
184 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
hebbende van den heyligen kersten gelove" % Aefgen An-
thonisdr., zijne huisvrouw *). Jan Barentsz., die ook verboden
boeken gelezen, verboden samenkomsten bijgewoond en daar
over de H. Schrift gedisputeerd had, werd later bij verstek
veroordeeld tot eeuwig bannissement % gelqk ook Aelbrecht
Gerij tsz., die nog bovendien suspecte personen had geher-
bergd ^). Eenige moeite gaf Frans Claesz. van Haarlem, om
wien zelfs mr* Jacob de Wilde de pensionaris met de schepe-
nen mr. Frans Adriaensz. en mr. Quir^n Allertsz. naar
Den Haag reizen „om wijs te worden" '). Het blijkt, dat h^
verboden boeken gelezen en verboden conventikelen heeft
bijgewoond, doch .... „niet wel bij zinnen'* is. Daarom wordt
hij slechts veroordeeld tot de ons bekende omwandeling
met de processie en 25 karoli boete %
Doch geene terechtstellingen konden den aanwas der stille
doopers stuiten. Fanatici als de Batenburgers of de David-
joristen, die het zwaard trokken, vergingen door het zwaard
en hunne misdaden, hetzij in waanzin hetzij „sub religionis
praetextu" ^) bedreven, verhaastten hun ondergang ^). Maar
1) Aflezingshoek B, fol. 154 r. op 1 December 1547.
2) Crimineel Sententieboek op 7 December 1547.
3) Crimineel Sententieboek op 16 Januari 1548.
4) Crimineel Sententieboek op 9 Januari 1548.
5) Tresor, rek. boek, 1548 fol. 24 v. op 20 Maart 1548.
6) Crimineel Sententieboek op . . . 1548 (de datum is afgescheurd).
Zoo werd vroeger „Gerytgen van genoechten", die zich aan blasfemie
had schuldig gemaakt, om zijne beperkte geestvermogens, maar licht
gestraft. Verg. L, Rechtsbronnen, blz. 79.
7) Blesdijk, a. w., pag. 167.
8) Davidjoristen komen nog lang voor. In 1601 behandelt de synode
van Gouda eene huwelijkszaak van een Davidjorist (Reitsma en Van
Veen, Acta der Prov, Synoden, m, 169 vlg.). In 1604 verbiedt de synode
van Woerden het huwelijk van Davidjoristen met lidmaten der kerk,
aldaar, JU, 217. In 1638 telt ds. Joh. Bedus hen nog onder „libertijnen,
vrygheesten, nicolaïten ende eenighe andere vanden selven slach,
bende ende adderengebroedsel," Spieghél der Cleyne Wéreli, blz. 20 6.
Tot de huisgemeente van Jean de Labadie behoorde voor een poos
ds. D. Hobrugh, die bij geschrifte zijne instemming met David Joris,
den grooten „theosofus mysticus" betuigd had. Te dezer oorzake ge-
schorst herriep hij zijne dwaling, Voetius, Polit. eccles., m, 552 en
Koelman, Historisch Verhaal nopens der Labadisten scheuring (2, 1770),
blz. 46—49.
DE ANABAPTISTEN. 185
de verborgen kringen der stille vromen, die wilden leven
naar het gebod des Heeren, breidden zich onder den druk
der vervolging uit en, zoo zij meer van deze wereldwaren
geweest, zoo zij de stichting van Gods Koninkrijk op aarde
onder hunne wenschen hadden geteld en zich beter hadden
georganiseerd, reeds zij hadden de Kerk op hare fonda-
menten doen wankelen — hetgeen nu voor de gerefor-
meerden bewaard bleef. Nochtans oefenden z^ invloed door
hun lijdzaamheid, hun geloofsmoed, het aantal ketters nam
toe en ook aan de regeering werd hunne beteekenis al meer
openbaar. Al feller worden de bepalingen tegen de verboden
boeken, die nu reeds „tghemeen volck" onder zich heeft
en er wordt bepaald, dat de commandeur van St. Pieter
en de „pastoeren deser stede" met hunne kapellaans en
medehelpers de boeken zullen visiteeren, om te weten of
ze ngo^t ende rechtop" zijn, ja dan neen. Tot dat doel
moet dan voorts ieder zijne boeken bij zijn kapellaan in-
leveren ^). Eene drakonische boekencensuur, maar teekenend
voor den omvang der verboden lectuur.
Naast de boeken het tooneel, d. w. z. de redergkers. Ook
van hen maakt de nieuwe geest zich meester. Nog in 1540
hadden zij op Sacramentsdag (27 Mei) den ommegang hel-
pen opluisteren door hunne voorstelling van de stxaffen,
die in de hel worden ondergaan % zes jaar later, 29 April
1546, waarschuwt Nicolaas de Cusa den inquisiteur Tapper
tegen een landjuweel door de Leidsche kamer in hare stad
samengeroepen, waarvan hij heftige polemiek tegen de kerk
vreesde. Op Tapper's advies werd de wedstrijd dan ook
den 26^1^ der volgende maand door de landvoogdes ver-
1) Aflezingshoek B, fol. 130 v. op 9 April 1545. Vijf jaren later vin-
den wij als visitatoren der verboden boeken: Franc. Zonnius dr. th.
en kannnnik in Utrecht, Bemard Grouwel dr. th. en prior in Zwolle,
Claes de Gastro lic. theol., Martin Donck pastoor in Wormer, Floris
van Haarlem vicecnreit van de Oude Kerk in Amsterdam, Bokel
Comelisz. pastoor op 't Wout bij Delft, Maarten van Montfoort pas-
toor in Naaldwijk, Dirk Jansz. prior der predikheeren in Den Haag,
Verg. Dodt, Archief, V, 319.
2) Treaor, rek, hoek, 1541, fol. 65 r. De post is van 3 Jmii; daar in
1541 de Sacramentsdag viel op 16 Juni moet 1540 bedoeld zijn.
186 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
boden % Vij zulien de rederijkers later nog weer ont-
moeten.
Uit allerlei kleinigheden (zoo men wil) blqkt die aanwas
der ketterij. Tegen Zondag Cantate (23 Mei) 1546, schrqft
de vroedschap eene processie nit met de heilige kmisen,
vooreerst omdat de tijden slecht zijn en het koren zeer
dnnr is, maar tegel^k omdat ^boven in dnytsland oi dair-
omtrent veel verscheyden geleerde mannen vergadert zgn
om een unie te maecken in de heylige kercke." En z^ voegt
er nit droevige ervaring bij : ,,biddende dat er nnie en een-
dracht zal mogen komen in de heilige kerk" "). Met deze
vergadering moet wel het groote Trentsche concilie bedoeld
z^n, toen nog inderdaad in Triént, hoe vreemd het ook
schone, dat de Leidsche heeren spreken van „dnytsland of
dairomtrent". Zulke vage omschrn vingen komen trouwens
meer voor. Doch dat eene partij op het concilie, geestver-
wanten van mannen als Contarini, Caraffa, Poole e. a.,
inderdaad unie wenschte, daarin had de vroedschap, zooals
ieder weet, gelijk*).
Een ander teeken is de achteruitgang der broederschap-
pen ^). Een groot aantal broeders en zusters begonnen de
betaling hunner oorkondspenningen te weigeren, waardoor
het lezen van missen als anderszins aan de altaren der
broederschappen niet kon onderhouden worden. Zelfs dreigde
de dienst ganschelijk te vergaan. Want uit de opbrengst
dezer jaarlijksche bijdragen aan de kas der broederschap-
pen, waarover wij in de noot iets zeggen zullen \ werd het
1) Aldus De Hoop Scheff er, a, w., blz. 558 noot 2. Z^ne bron vermeldt
hij niet
2) Aflezingsboek B, fol. 139 v.
3) Helaas, dat juist in deze maanden reeds de verzoeningsgezinde
partij verre in de minderheid bleek. Kardinaal Poole e. a. verlieten
in September 1546 het concilie. Zie Ranke, Die rönUschen Pdpsie*,
I, 134 noot 1.
4) Zie over de broederschappen, hoven, blz. 31 vlg.
5) Oorkondspenning schijnt te zijn de jaarlijksche bijdrage aan de
broederschap, te betalen voor den lidmaatschapsbrief, de „oirconde",
die zij in den aanvang gekregen hadden. „Ende gehouden zullen wesen
jaerlicx te betalen hoere oerkondspenningen'*, Artikelen van de hroe-
derschap van de droogscheerders, a° 1552. Of elders: .... „diejaerlijcx
DE ANABAPTISTEN. 187
altaar onderhouden. Wat baatte het of het gerecht al ge-
bood, dat ieder betalen moest naar ouder gewoonte en
anders vanwege burgemeesteren den bode met de roede ^)
aan zijne deur zou zien? De ware ijver ontbrak en 't was
zelfs noodig den homans te gelasten altaar en ornamenten
goed te onderhouden en toe te zien, dat bij de processies
de toortsen niet slordigweg door kinderen gedragen werden *).
Men ziet : er is versterf, langzame ontbinding. En dit proces
gaat voort trots de bestbedoelde maatregelen, trots ook de
vervolging van de ketters en terwijl nieuwe toestanden bezig
waren zich te vormen. Maar voor den oppervlakkigen toe-
schouwer was dat oude nog allerminst verouderd, en zoo
maar binnen de muren der kerk enkele hervormingen wer-
den aangebracht, achtte men geen kwaad te duchten. Ook
in onze stad had het gerecht daarvoor een open oog en
als voorbeeld daarvan wijs ik op eene merkwaardige ver-
ordening op de Zondagsrust, door de vroedschap opgesteld
na uitvoerig overleg met mr. Melis Kerstantsz,, priester-
deken van Rijnland. Er blqkt uit dit stuk een ernstige wil
om zoowel den Zondag als de voornaamste heilige dagen
te heiligen door stilstand van arbeid ').
tot een oirkondspenning (zullen) betalen tot behonff vant broederscap
ende den altaar vier comansgrooten", Artikelen van de broederschap
der Unnenwevers, aP 1563. Het wordt genoemd naast het ingangsgeld
en naast het begrafenisgeld, Gerechtsdagboek, 1568, fol. 12 r., terwijl
het verschil tusschen oorkondspenning en de jaarlijksche contributie
blijkt uit Kenningboek, L, fol. 182 (a° 1538), waar „oirkontspenninck"
en „ghildegelt" naast elkander worden genoemd.
1) Bode met de roede, die der stede recht had te bewaren; zij
waren vier in getal en werden door burgemeesters benoemd Plaatsen
in mijn Leidsche politie in oude dagen, blz. 24 noot 2.
2) Aflezingsboek B. fol. 139 v. vlg. op 22 Mei 1546.
3) Aflezingsboek B. fol. 160 r. tot 162 r. Op Zondag, O. L. Vr. dag,
Jaersdag, Dertiendag (d.i. 6 Januari het einde van „die Zwölften"),
Ons Heeren hemelvaartsdag, Sacramentsdag, AUerheiligen, St. Jan
Baptista, alle aposteldagen en den tweeden paasch-, pinkster- en
kerstdag zou men niet mogen brouwen vóór drie uur in den middag,
niet kuipen noch koren of turf dragen na 7 uur in den morgen, van
8 tot 10 uur geen bier mogen ontschepen, van 7 tot 12 uur geen mout
mogen laden of lossen . . . alles op drie pond De blauwververs zou-
den geen laken mogen zieden of ijlen van 6 uur in den ochtend, tot
na O. L. Vr. lof, het bakken van brood was verboden, het leggen van
188 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Zoo naderde het midden der eeuw. De eerste jaren van
hare tweede helft zonden b^ uitnemendheid bloedige jaren
zijn voor de stille doopsgezinden, van wie er ook binnen
onze muren een aantal vallen zouden. Aan dit droevig
relaas zal het slot van dit hoofdstuk z^n gewijd. Symbolisch
als 't ware schijnt ons in dezen tijd de blijde inkomst van
den jongen Philips, keizer Karels zoon. Op verlangen zijns
vaders in de lente van 1549 in de Nederlanden verschenen,
om met zqne toekomstige onderzaten kennis te maken,
maakte Philips eene reis door de voomaamstede steden,
eerst mét, later zonder den keizer^) en kwam den 29^^
September ook in Leiden. De stoet, die hem bij de poort
inhaalde, werd geopend door den rector der Groote school
(toenmaals mr. Jan Sareije') met zijne leerlingen, die een
lied zouden zingen, dan volgden de minderbroeders, dan
de gemeene kapellaans, priesters en gemeene paters in
hunne beste kleedij, „zoo verre t weder droech ende schoon
is", dan de kanunniken van St. Pancras en de komman-
deurs van St. Pieter met het heilige kruis, terwijl de op-
tocht werd besloten door de broederschappen en de schut-
ters '). Of Philips ook hier denzelfden onaangenamen indruk
heeft gemaakt als elders, wordt niet vermeld, maar zijn
komst staat aan den aanvang van een tijdperk van bloed
en tranen, waarvan de vreeselijkheid op dien 29^^ Septem-
ber nog wel door niemand werd vermoed ^).
Het bloedjaar 1552 zette in met zware stormen en, wat
vooral vrees verwekte, met onweders, zoodat b.v. de kerk-
toren te Gouda door den bliksem getroffen werd. Het bleek
vellen in de kuipen om te weeken, het leggen van vellen en garens
op de straten om te droogen desgelijks. Het geheel is een belangrijk
stuk, ook om de dagen, die als rustdag worden beschouwd en waar-
tegen zich later de polemiek der ultra-gereformeerden richten zou.
1) Vergel. over nog een ander doel van deze reis van Philips Blok,
Ge8ch. V. h. Nederl volk, II, 315 vlg.
2) Vergel. in mijn art. over de Latijnsche school te Leiden in Leidsch
Jaarboek/e, 1904, blz. 133.
3) Aflexingshoek B. fol. 169 r. op 28 September 1549.
4) Op 't jaar 1551 vind ik een Leidschen ketter, Willem den brouwer,
die den Uden Juli van dat jaar te Gent wordt onthoofd. Meyhoffer,
a,w., p. 133.
DE ANABAPTISTEN. 189
„dat godt almachtich oYermidts onse sonden ende misdaet
grotelick up ons gestoert ende yertorent is." Vandaar dat
de Leidsche overheid tegen „manendach naestcomende*'
(d. i. dus 25 Januari, want de aflezing is van 23 Januari)
processie-generaal uitschreef „biddende god almachfig onse
schepper ende verlosser , . . . dat de jegenwoirdige twist en
twiedracht van onse heylige kerstengelove mag comen tot
goede eendrachticheyt" Ó< Voor de doopersche gemeente
was dit van slechte vóórbeteekenis. Zij had zich geordend,
en al kennen wij geen vaste voorgangers na den genoemden
Vermeer, in 1551 had Leenaert Bouwensz. er een poos
vertoefd. Hij, de vroegere rederijker, met al den zwier en
de welbespraaktheid van den ouden tooneelspeler ^), had te
Leiden 38 personen gedoopt '), wat voor zijn bekenden ijver
pleit, maar tegelijk voor de grootte der Leidsche gemeente.
Ook Gillis van Aken, ander beroemd leeraar, moet in dezen
tijd te Leiden bekend zijn geweest *). Thans verschijnen ook
1) Aflezingsboek B, fol. 184 r. vlg.
2) Doopsgezinde Bedragen, 1893, blz. 13 vlgg. en 1894, blz. 31.
3) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, l, 24 vlg. Sedert weet
hij, blz, 39, voor Leiden op 't jaar 1552 slechts van Adriaan Comelisz.
en twee martelaressen. Uit zulk eene opgave blijkt wel duidelijk, dat
onze kennis door de ongedrukte bescheiden grooter is geworden.
4) Blaupot ten Cate, a,w., I, 21, laat de Leidsche rechters in 1552
bijzonder naar hem vragen. Hij zal doelen op het na te noemen ver-
hoor van Adriaan ComeUsz., waar de commissaris o. a. vraagt: ^kent
gij Gielis van Aken wel?" en Adriaan handig antwoordt: „ick en heb
mijn leven te Aken niet geweest." „Offer des Heeren" in Bibl, Ref,
Neerl, II, 207 vlg., zie ook 214. En vergel. blz. 223, 247. Cramer, /.a.p.
en Kühler in Doopsgezinde Bedragen, 1906, blz. 70, vinden dit eene
gevatheid van slecht allooi. Doch waarom, vragen wij, zou een ge-
vangene niet door zulk een antwoord het gevaar mogen trachten af
te wenden van het bezwaren van een geloofsgenoot? Over Gillis
laatstelijk een artikel van K. Vos in T^dspiegel, 1905, blz. 355—371,
die hem sinds 1551 in Vlaanderen laat arbeiden, wat niet buitensluit,
dat hij in 1552 in Leiden kan geweest zijn. Vos stelt zijn dood op
10 Juli 1557. Het is opmerkelijk, dat in het befaamde proces tegen
schout Willem Dirksz. Bardes van Amsterdam voor den Hove (verg.
Brandt, I, 247 vlg. en Wagenaar, Amsterdam^ I, 260 vlg.) Sofie Her-
mansdr. zegt, dat zij Gillis nog heeft ontmoet, „Paschen vóór een jaar'*
d.i., daar het proces in 1561 wordt gevoerd, Paschen 1560. Dan zou
hij toen nog geleefd hebben. Zij had hem „nog onlangs*' gezien „gaende
over den heyligen weg naar de regulierspoort aen hebbende een
190 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Leidsche martelaren in de gedrukte stukken, met name in
het ,, Offer des Heeren" en het „Lietboecxken", die wq met
de ongedrokte bescheiden kunnen vergeleken. Zoo vinden
wij al aanstonds het lied (naar de wijze: Op u betrou ick
Heere) :
nEylaes ick mach vel sochten
«Dat nu buert so groot ellent, '
„Want Gods volc moet hier vlochten
nOfte lijden groot torment
«Alsmen siet present
„Binnen Leyden en ander landen
„Geheel verblent tegent voort bekent
„So gaetmen nu Gods volck verbranden.*'
waarbij in margine staat: „Van IV vrienden genaemt Wil-
lem, Mariken, Dieuwercken ende Mariken Jans opgeoffert
te Leyden welck liedeken Adriaen Comelisz. gemaect heeft
Leest zijn bel^dinge" >). Het |,Bloedig Tooneel" plaatst den
dood van deze vier „schaepkens Christi'* op 't jaar 1550 %
doch de sententieboeken van de schepenbank spreken met
geen woord van hen. Doch wel worden zij in 1552 genoemd,
het jaar der zware vervolging en wij hebben volle vrij-
moedigheid ons daaraan te houden. De treurige rij wordt
geopend door Hendrik Anthonisz. wever, wel is waar een
Leidsch burger, maar met v^f anderen te Amsterdam ver-
brand. Dit geschiedde den 6^^ Augustus, nadat hij den
28^1^ Juni ter torture was gelegd *). In onze stad vragen nu
allereerst onze aandacht de martelaars van het lied „Eylaes
teneit (= taneit, taankleorig) gesken, een leren wambuis, een graenwe
schippersmantel'*. Het is waar, dat Sofie blijkt eene grove lasteraar-
ster van den schout te zijn geweest, maar heeft zij hare woorden over
G. daarom ook verzonnen? Het gansche allei:t>elangri|kste geding
vindt men in Sententién 'a Ho/a van HotUmd, f oL 374 r. tot 377 v.
1) Lietboecxken enz. no. 18 in Bibl Ref. Neerl, n, 578 vlgg. Wolkan,
JUeder der WiedertOafer, 1903, S. 63. Wackemagel, Ueder der Niederl
Reform,, no. 98, Bihl des Martyr. Neèrl., n, 680 sub no. 177. Dat Adriaao
Comelisz., de dichter is, zegt hi| zelf in zQne 3elijdinghe", Bihl. Ref.
Neirl, n, 206: „ende benamen mij mijn Testament ende dat Liedeken
van onse vier Vrienden dat ick ghemaeckt hadde.**
2) Van Braght, Bloedig Tóoneel, II, 97 a.
3) Bloedig Tooneel, U, 1^ vlg, ; Kron^k Histor. Gen. Utr.,Xa, 122 v}g.\
Bibl des Martyr,, II, 653 sub no. 32.
DE ANABAPTISTEN. 191
ich mach wel suchten". ^iUem blijkt ^iUem Matthijsz.,
„die stoeldrayers soon'', die bekent herdoopt te zijn en ver-
scheidene vergaderingen te hebben bijgewoond. Mariken uit
het lied heeft in het sententieboek twee naamgeneoten op
denzelfden datum, Maritgen Jansdr. en Maritgen Adriaansdr.,
en daar als de vierde Mariken Jans voorkomt is de eerste
Mariken Maritgen Adriaansdr. Dieuwercken uit het lied is
Dieuwertgen Jansdr. Deze vier zijn 21 Augustus 1552 om-
gebracht, en wel, daar zq volhardden, verbrand i). Dit
laatste vermeldt het op hen gedichte lied niet, maar het
zingt van „Mariken jonck van jaren" en hoe zij sprak:
het zegt:
n . . . Heer wilt ons verclaren (beschijnen)
„Dit lijden wij om u woort";
„Dieuwercken quam met luste
nSinghende een nieuwe liet
„Wachtende beter ruste . . ." %
en allen belijden zij:
„Daerom dat wij nu lijden
„Ten is om gheene sect
„Wij soecken niet te strijden
„Dan met tsweert des geests perfect . . .'*,
hetgeen m. i. niet, zooals Cramer wil, beteekent, dat zij zich
rekenden onder de leden van de echte, oude christelijke
kerk'), maar dat zij niet wilden geteld worden onder de
Davidjoristen en Batenburgers, die wel met het (aardsche)
zwaard streden. Of deze drie jonge vrouwen ook, als een
jaar later Felistis Jansdr. te Amsterdam, den brandstapel
bestegen „suyver in de kleederen en een wit schortekleed
voor" ^), om haar lijdensmoed aldus te toonen, wordt niet
gemeld. Behalve deze vier martelaren nu uit het liederen-
boek geven onze sententieboeken op dienzelfden 21®i^ Augus-
1) Crimineel Sententieboek op datum. Het vonnis van Maritgen Jansdr.
ook Leidsche Rechtsbr,, blz. 374 vlg.
2) Joost Joosten te Veere verbrand, 1560, zong nog toen hij in de
stroohut werd vastgebonden, Bloedig Tooneel, II, 583 a. Eene plaat van
zulk een stroohut aldaar, II, 259, verg. 543, 557.
3) Cramer in Bibl, Ref, Neêrl, H, 550 noot 2.
4) Bloedig Tooneel, n, 1496, 16 Januari 1553.
J(II)D(
192 HERVORMING BINNEN
tos 1552 nog twee slachtoffers, Pieter Matthqsz., die ge-
worg4 en daarna verbrand, benevens Jannetje Matthqsdr.,
die verdronken wordt O* Het trekt de aandacht, dat deze
beiden vooreerst hetzelfde patronymicum dragen als ^T'illem
Matthxjsz., des stoeldraaiers zoon van daareven, maar voorts,
dat w^ den 9^^ Juli 1544 getuigen waren van den martel-
dood van Job Matthqsz., stoeldraaier en van Dorothea
Pietersdr., z^ne vrouw. Uit den alias blijkt wel duidelijk,
dat deze allen bij elkander behooren. Mogen wij Pieter en
Jannetje voor zijn broeder en zuster houden, dan hebben
wij hier, in verband met het boven gezegde *), eene gansche
familie van bloedgetuigen uit onze stad vóór ons, waarvan
de leden één voor één uit de duisternis in het licht treden
en die (eene tweede opmerkelijke bqzonderheid) door de
moeder behooren tot de wederdoopers, maar daarna zich
tot de stille doopsgezinden bekeerd hebben, ^ij zullen in
een volgend hoofdstuk het geslacht Matthijsz. nog verder
kunnen volgen. Hoe het, eindelijk, komt dat Adriaan Cor-
nelisz. maar vier van de zes martelaren heeft bezongen
van dien 21^i^ Augustus? Mij dunkt, omdat zij, schoon op
één dag terechtgesteld, eerst later waren gevangen genomen ').
Anderen wachtten op Gravensteen hunne terechtstelling,
en bij dag en nacht kwamen ouden en jongen zich voorde
gevangenis verzamelen, riepen de gekerkerden bij hunne
namen of luisterden stil naar de liederen, die in de donkere
kelders werden aangeheven ^). Een van hen kwam er ge-
nadig af, Jan Claesz. een boekbinder, die „zekere scanda-
leuselicke liedekens" (zooals ze in de kerken en daarbuiten
door de anabaptisten gezongen werden) had gedicht. De
heeren van den gerechte vergenoegden zich mét hem in
eene processie te doen medewandelen en voor 15 jaren te
bannen^). "Wij zouden gaarne willen weten of deze Jan de
1) Crimineel Sentenüéboek op datum.
2) Zie hoven, blz. 182 ylg.
3) Verg. Cramer in Bibl Ref. Neêrl, ü, 578 noot, die gebruik maakte
van het door mij medegedeelde; op Archief Ver. Doopgez. Gem., Am-
sterdam, sub o 368.
4) Aflezingshoek B, fol. 189 r. op 25 Augustus 1552.
5) Crimineel Sententiehoék op 25 October 1552.
DE ANABAPTISTEN. 193
broeder was van dien Simon Claesz. van Haarlem, die
eveneens, dertien jaar vroeger „fameuse ende seditieuse liede-
kens" in onze stad had laten drukken *). Doch een ander
trekt thans al onze belangstelling tot zich, de reeds ge-
noemde Adriaan Comelisz. *), Deze martelaar, geboortig van
Schoonhoven, woonde in Delft, waar hij het ambacht van
glazenmaker uitoefende, maar tevens zich had bekwaamd
in het lezen des bijbels, terwijl wij hem als dichter reeds
leerden kennen. Toen den 21^i^ Augustus de zes anabaptisten
1) Zie hoven, blz. 176 vlg.
2) Behalve de nog te noemen ongedrukte berichten zie men *s mans
„BeUjdinghe" in Bibl Ref. Neêrl, U, 204—215; zijn «Gebedt tot Godt"
aldaar, 195 vlgg.; zijne „Vermaninghe", aldaar, 191 — 204; een „Uedeken
van Adriaan Comelisz." naar de wijze van ps. 106, beginnende:
nDanct Godt en wilt sijn lof verbreyden
Wiens wercken zijn bij ons openbaer
Adriaen Comelisz. quam tot Leyden
Om sijn vrienden te besoecken daer,
Sijnde in bandt der liefden brandt
Die heeft hier desen jongen
Man vrijmoedelijck toe gedrongen
En Judas was ter baen
Die sprak tot hem met looser tongen
Dat hij te stouter is inghegaen."
aldaar, 216 vlgg.; het Ued:
„lek mach wel droeflijck singen
In desen tijt van noot
Want die Gods woort volbringen
Worden ellendich gedoot
Alsomen mach aenschouwen
Van des werelts wijsen onbedacht
Hoe dat sij mannen ende vrouwen
Dooden bij daech ende bij nacht."
aldaar, 526 — 531 (ook Wolkan, a. w., S. 66 en 61) en voorts Bloedig
Tooneel, ü, 1336— 141a; Hoog, Martelaren der Herv., blz.' 104, 108, 114
en sparsim. De Bihl. des Martyr. Neêrl, noemt hem ü, 675 sub no. 154.
De bladzijden in Bloedig Tooneel, 1336 — 141a komen geheel overeen
met Offer des Heeren, fol. 95-110 (in Bihl Ref. Neêrl, H, 195—215)
met slechts kleine afwijkingen als b.v. „Soxoma dat ick met seven ofte
met acht roeden geslagen was" (fol. 105 r.) tegen: „Dit duurde totdat
ick..." enz. (pag. 139a), of «Achter den noen" (fol. 107 r.) tegen «na
den middag" (pag. 1406). In Bloedig Tooneel ontbreekt het lied^Danct
Godt en wilt sijn lof verbreyden".
13
194 HERVORMIKG BINKEN LEIDEN.
werden verbrandt bevond l^j zich te Leiden en zonder
vreeze zong hij op den middag langs de straten zqne liede-
ren, ja sprak de lieden toe en zeide onder meer : „die wet-
houders (d. z. z^ die de wet Gods honden, de dooperschen)
zijn al duyven, dat seg ick u int aensicht, g^ stort het on-
nosel bloeti maar men sonde die comdieffe hangen . . . ."
Ook had hij liedjes gezongen op «corendiefs ende calqs-
diefs" ') en daardoor velen geërgerd. De zachte straf in
aanmerking genomen, honden wij het er voor, dat h^ schuld
heeft beleden: op denzelfden dag als Jan Claesz. werd h^
veroordeeld tot het dragen van der stede tonne en 15 jaar
bannissement ''). Hij was echter de man niet om weg te
blijven en aldus den kamp te ontloopen. „Daer bloet ghe-
stort wort daer is profijt te doen," zegt hij zelf in zijne
Vermaning*). Dus kwam hij terug en vertoonde zich zelfs
aan de deur van Gravensteen en vroeg den schoutenknecht
Jan van Delft naar de gevangen anabaptisten. Hij dorst dit
veilig doen, omdat de schoutendienaar veinsde „h^ en wonde
onse geloove ooc aen nemen.'* Door verraad binnengelokt,
wordt hij door Jan van Delft opgesloten, door den nacht-
schout *) ondervraagd en van zijn Nieuwe Testament beroofd
benevens van zijn lied „Eylaes ick mach wel suchten**. Het
bleek, dat men hem voor een leeraar hield en dacht, dat
een groot aantal gevaarlijke wederdoopers („een dozijn int
ghetal") waren binnengedrongen. Vandaar, dat hij in tegen-
woordigheid van vele aanzienlijke burgers wordt verhoord,
eerst door den schout (toen Nicolaas van Berendrecht), later
door een „commissaris uit den Hage".
Reeds dit eerste verhoor getuigde van z^ne slagvaardig-
heid en gevatheid. „Doen vraechde de Schout: waer is u
rappier? Ick antwoordde: Mijn meester en heeft mij geen
rappier leeren dragen. Schout : 'Wie is u meester ? Adriaen :
1) Hier in de beteekenia van ^die zich te Calais rijk gestolen heb-
ben", met den wolhandel.
2) Crimineel Sententieboek op 25 October 1552.
3) Bibl Ref. Neêrl, II, 201. Vergel. wat Anneke zegt in haar Testa-
ment: „Ende daer ghij vant Cmyce hoort daer is Christus", aldaar, II, 73.
4) Nachtschout, misschien dezelfde als de onderschout of substituut.
Vergel. mifn Leidsche politie in oude dagen. blz. 23.
DE ANABAPTISTEN. 195
Christus is mijn meester. Schout : Christus is ons aller mees-
ter. Adriaen: ^aer Christus u meester ghij en sout u niet
verYorderen teghen hem te yechten, maer het sel u hert
vallen teghen den prickel te stooten. Schout: Dat coemtop
ons. Doen vraechden sij waer ick geslapen hadde ? Adriaen :
lek hebbe wel geslapen, hebt ghij qualijck geslapen? Schout:
Neen ie salt u doen seggen. Doen vraechde een van de
heeren oft ie verdoopt was? Ick seyde neen, ie ben eens
recht gedoopt. Schout : ^ie heeft u ghedoopt ? Doen vraegde
ick, oft hij oock gedoopt woude wesen ? Schout : En schaemt
u niet te seggen, ick sel u wel seggen, waer ende van wien
ick ghedoopt ben : hier in St. Peters kercke. Adriaen : ^Ut
ghij mede ghedoopt zijn, so sel ickt u wel seggen. Schout:
Daer en heb ick noch geenen moet toe. Adriaen: Ghij en
zijt daer ooc noch niet bequaem toe. Schout: "Waer is de
knecht metten hoet die met u ginc? Adriaen: Ie en weet
van geenen knecht met een hoet. Schout: Wij hebben hem
met u sien gaen. Adriaen : Heer schout ghij liecht ende zijt
ghij Christus dienaer so en behoort ghij niet te lieghen" ^).
Aan het einde van dien Maandag') wist men niet, wiar
hem te bergen : alle kelders waren vol. Eindelijk bracht
men hem bij E. S. ^), ofschoon men vreesde, dat „hem dit
boefken weder verderven'' zou. Bij de onderscheiden ver-
hooren treft het ons, dat Adriaan niemand bezwaart, omdat
hij geen namen weet, naar zijn eigen telkens genoemden
stelregel: „wüt ghij wat vragen, soo vraecht na dat ghe-
loove" (nl. aan uw geestverwanten, maar vraagt hun nooit
1) Uit nEen belijdinghe van Adriaen Comelisz", Bibl Ref. Neêrl,
n, 206 vlg.
2) Adriaan zegt, dat hij op een Maandag werd gevangen. De 25*te
October, dag van zijn vroeger vonnis, viel op Dinsdag. Zijn dood was
24 November, een Donderdag. De door hem genoemde Maandag moet
dan 31 October zijn geweest, ^Donderdaechs daemae" 3 Nov., „Sater-
daechs smorgens" 5 Nov., ^Sondaechs smorgens" 6 November, terwijl
dan het „Drie weken daemae" (op blz. 211) niet al te letterlijk moet
genomen worden. Het waren maar 18 dagen.
3) E. S. een gevangene. Onder de in December van dit jaar gedaag-
den bevindt zich Ewont Symonsz., schipper; hij zou dan sinds ont-
snapt en uit de stad gevlucht moeten zijn. Een „Comelis Symonsz.,
bijbelschipper" zullen wij in 1567 ontmoeten, behoorende tot de her-
vormden.
196 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
hoe zij heeten). Ook bij heftige en langdurige tortuur (Zater-
dag 5 November van 8 tot IV /% uur), waarbig hij telkens
door waterbegieting uit bezwijming werd opgewekt, verried
hij niemand, maar stemde toe, wat de schout al wist, nl. dat
hij de laatste dagen bij Steven Claesz. geslapen had, (weder
een van dezelfde familie!); dat hij vóór de gevangenis ge-
roepen had, dat de gevangenen „vromelijc strijden souden** ;
dat hij, -^ teekenende bijzonderheid, — op een schuit met
enkele mannen en een vrouw in den bijbel gelezen had,
natuurlijk, omdat zij zich op het water veiliger gevoelden.
Dat de schout hem kende, was gemerkt zqn vroeger vonnis,
zeer natuurlijk. Toen men niet verder met hem kwam en
hij bijna drie weken „in de stock*' had gezeten, komende
„des troost veel door Christum" over hem, zond men hem
en twee medegevangenen (de nog te noemen Dirk Jansz. en
Hendrik Dirksz.) een monnik, om hem, naar 't woord van
den schout „te laten onderwijsen, op avontuer oft u blijven
hier niet lange en waer": de bekende disputatie, waarvoor
de ketters banger waren dan voor de pijnbank. De monnik
sprak met Adriaan van den kinderdoop en van de mis, van
klokluiden en vasten, en aan het dispuut nam ook Dirk Jansz.
deel. Ook hier treft ons de bijbelvastheid der martelaren,
waartegen de monnik het volkomen aflegt, ook al heeft hij
een Nieuw Testament in 't Latijn bij zich. Het ging in dezen
trant. De monnik zegt, dat de erfzonde wordt weggenomen
door het water van het doopvont. „Doen vraechde ick hem,
oft het water voor hem gecruyst was, oft Christus? Pape:
Christus. Adriaen: Nochtans soect ghij salichcyt int water.
Daer sweech hij op. Doen vraechde Dierick Jansz. waer dat
geschreven stond, datmen de clocken doopen sal? Pape:
dat is van de heilige kercke ingestelt. Ende noch van dat
mis doen. Doen seyde hij, dat hij God inde misse hadde in
vleesch ende in bloet lichamelijc. Doen seyde ie, dat hij
een verleyder was" '). Eindelijk, zegt Adriaan, ging hg heen
j^ende ick hope, dat wij onse offerhande haest doen sullen
met malcanderen." Die dag kwam spoedig. Vooraf had
1) Als boven, Bibl R^. Neêrl, n, 212.
DE ANABAPTISTEN. 197
Adriaan nog vriendelijk gesproken met den schoutenknecht,
die hem verraden had, ,,dwelc ons ooc gheboden is" (hij haalt
daarbq Matth. 5, 44 aan), zocdat de man zich schaamde.
Donderdag den 24sten November werd h^ naar den brand-
stapel geleid, om „Gods woord te volbringen.*'
Hij ging niet alleen. Met hem gingen, zegt het lied „lek
mach wel droeflijck singen'*, twee vrouwen Mariken en Anne-
ken, benevens Henric Dircsz. en Dirc Jansz. Vergelijken wij
daarmede de opgave van het sententieboek van de schepen-
bank, dan komen de opgaven der mannen overeen t. w.
Dirck Jansz. van Bocholt wt gestichte (d. i. het stift) van
Munster, Heynric Dircsz. van Leyden en Adriaen Comelisz.
van Schoonhoven, allen den 24sten November verbrand %
Bij de opgave der vrouwen is er verschil van namen en
datum. Op 24 November nl. komen er in het sententieboek
geen vonnissen meer voor. Op 25 November worden twee
vrouwen gedood Annetgen Adriaan Symonsdr. en Annetgen
Heynricsdr. ^). Er is reden om aan het lied boven het vonnis-
boek geloof te hechten. Zoowel de dichters dezer liederen
als de kringen, waarvoor zg dichtten, kenden de martelaars
van aangezicht tot aangezicht en zij zullen niet op één dag
hebben geplaatst wat op twee dagen was geschied. Ook in
de namen der slachtoffers kon de klerk van de schepen-
bank eer eene vergissing begaan dan de dichter. In plaats
van Annetgen Heynricsdr. zullen wij dus Mariken moeten
lezen. Het lied zelf ^) geeft menige treffende bijzonderheid
over den ongebroken moed der vijf slachtoffers, die tot den
einde standvastig en slagvaardig met het woord bleven. Als
zij voorbij de St. Pieterskerk worden gevoerd op haren weg
naar het schavot ^) zegt een der beide vrouwen :
„O cuyl der moordenaren
„Sprac sij, o duyvels choer",
1) Sententieboek op 24 November 1552.
2) Sententieboek op 25 November 1552.
3) Lietboecxken van den offer des Heeren no. 6 hi Bibl Ref, Neêrl,,
n, 526—541.
4) Vergel. boven, blz. 28. Misschien stond de brandstapel op den
Blauwen Steen, in welk geval de martelaren de Pieterskerk in haar
geheel langs zouden hebben moeten gaan.
198 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
en als de schoutenknecht haar de uiUegging vraagt, ant-
woordt zij:
«Datter menich siel vort yermoort".
De tweede bl^kt nog niet herdoopt te djn en men vraagt
haar heur geloof af te zweren, ^)
nEn gaet veder met ons fliiiis'*,
maar zij antwoordt met een fel woord op den ouwel:
„dat u broodgod de spinnen eten"
en betreedt daarmede den mutserd,
«vroliyck als tot een feest*'.
Ook Heynrick Dirksz.
ndie quam al singhende gaen" >)
en hij met zijne beide vrienden zijn vroom en welgemoed;
Adriaan Correlisz. valt op zigne knieën en bidt, maar
Doen hij daer hadde geleghen
Met sQn hooft al op de aert
En had seer stil ghesweghen
Stont hij op al onvervaert"
en zegt dan dat woord des geloofs, dat volkomen bewaar-
heid is:
nMaar veet waer zij één dooden
„Hondert veder opstaen sel".
Inderdaad wij behoeven niet te vragen, of op dezen 24^
November binnen Leiden door het verheven en ontroerend
1) Bij de poging, om deze martelares afvallig te maken, denkt men
aanstonds aan den monnik, die Weynken Claesdr. tot het laatst toe
lastig valt:
n£n had met sijn loos callen
^Die vrouwe nog geem verrast".
„Een liedeken van Weynken Claesdr." in het „Offer des Heeren*',
Bibl Ref, Neêrl, II, 427 vlgg. Vergel. Bloedig Tooneel, n, 11 vlgg. en
Haemstede, Historiën der vromer martelaren (1645), foL 53 v.
2) Over het schijnbaar fanatisme, dat uit deze en dergelijke regels
zou spreken verg. Cramer in Bibl. Ref, Neêrl, II, 32 vlgg. en mijn
artikel in Spectator, 1905, no. 8. Ook KüÜer in Doopsgezinde Bedragen,
1906, blz. 63 — 67 wijst overtuigend aan, dat van ziekelijke opwinding
bij de doopsgezinde martelaars geen sprake is.
s^
1
DE ANABAPTISTEN. 199
schouwspel van dezen geloof smoed het aantal nieuwgezinden
vermeerderd zij *) ?
"Wij zagen, dat bij het verhoor van Adriaen Comelisz.
bleek hoe de Leidsche overheid bang was voor een nieuwen
overval van anabaptisten. Op den dag van zijne terecht-
stelling was die vrees nog niet geweken, en vonden die van
den gerechte het noodig op het aanbrengen van een „van
„den principaele anabaptisten ende doopers van buyten
„alhyer gelogeert, daerdeur veel onnoselen persoenen mis-
„leyt werden ende gebracht om lijf f ende goet,'* eene prijs
te stellen van niet minder dan 100 karoli, terwijl wie er
een herbergde en 't niet aanbracht in zijn eigen deur zou
worden opgehangen. Ja, wie er een wist, die bij een ander
onderdak had gevonden en dit verzweeg, zou er evenzeer het
leven door verbeuren^). Het blijkt duidelijk, dat de vrees
groot was en de uiterst strenge maatregelen zoowel als de
vele doodvonnissen in dit bloedig jaar wettigen het ver-
moeden, dat de gemeente der doopsgezinden openlijk optrad
en er zich leeraars van naam onder bevonden. Op Gillis
van Aken en Leendert Bouwensz. hebben wij reeds gezin-
speeld. Dat het vuur der vervolging in deze dagen hevig
woedde, wordt eindelgk openbaar door het groot aantal
uitgewekenen. Niet minder dan 28 personen waren op 't
einde des jaars voortvluchtig t.w. Reinier Claesz. de fran-
chijnmaker, Geertgen zijne vrouw, Maria en Griete hunne
dochters; Simon "Willemsz. van Oye; Louwerijs Jansz. de
snijder; Comelis, Heynrick en Mees Jansz« zijne zonen;
Luyt Jansz. de wever ; Pieter Claesz. van Versou met Agniese
1) In ditzelfde lied nog de regel: „Want eeuwich is zo lanck", van
Johannes Brugman {Bibl Ref. Neêrl, U, 530 noot 3). Het is de toon
van Camphnysen's „Te lang, te lang valt bang** {Stichtelifke Rffmen,
uitg. 1713, blz. 384). Er zijn bij C. meer herinneringen. Van Jooskint
heet het in het „Offer des Heeren":
„Hij heeft den strijt vroom wtgevoert
Als een stout camper onberoert*' {Bibl Ref. n, 237).
en C. zingt van Joh. Geesteranus:
„Zijn kamp heeft hij kloek uytgekampt**
{Sticht, R^men, als boven, blz. 202).
2) Aflezingsboék B, fol. 190 v. op 24 November 1552.
200 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zijne huisyrouw en Claes Pietersz. hun zoon; Lambrecht
Jansz. de „cruynierder" met Lijsbet zgne vrouw; "Wijben
„wonende inden oranjeboom" ; "Willem Matthgsz. de wever
met Dieuwer zijne vrouw; Alijt^en Pietersdr. Geiijt Har-
mansz. barbiers huisvrouw ; Anna en Neeltgen Robrechisdr. ;
Marijtgen Heynricsdr. ; Anna Faesdr. ; Claes Pietersz. Ver-
geyl; Dirck Claesz. Koenen; Aechte Jansdr. en de reeds
bovenvermelde Ewout Simonsz. de schipper. De schout liet
hen allen bij openbaren klokslag indagen om zijnen eisch
aan te hooren beroerende de verboden secten der ketterg,
heresie of herdooperij met al het geen er aan kleven mocht ^).
Dit was duidelijk genoeg en zal den lust om terug te keeren
niet hebben versterkt. Van een enkelen dezer menschen
kimnen wij het spoor een oogenblik volgen, van Lambrecht
Jansz., die inderdaad blijkt herdoopten te hebben geher-
bergd en kettersche boeken te bezitten: zijne goederen
worden verbeurd verklaard en hij zelf voor altijd geban-
nen^. Dirk Claesz. Koenen heeft bovendien „gevangenen
van heresie" uit Gra vensteen helpen verloopen: hem treft
dezelfde straf'). Hét mag onze aandacht niet ontsnappen,
dat er van dit bevrijden van kettersche gevangenen telkens
melding wordt gemaakt : een duidel^'k teeken hoe groot het
aantal geloofsgenooten was en oorzaak meteen, dat het
cijfer der martelaren nog niet hooger klom. Trouwens met
wie vluchtte ging het al te vaak naar het woord van den
profeet Jesaia: „Wie vlucht voor het gehuil valt in den
kuil, wie klimt uit den kuil wordt gevangen in den muil*' *):
zij werden elders gegrepen en terechtgesteld. 2^o b. v. in
deze dagen Comelis Albrechtsz. een Leidsch poorter, die
dikwijls conventikels had bijgewoond, waar Gillis van Aken
had gepredikt: hij werd te Amsterdam onthoofd^). Onder
de ingedaagden van daareven waren verscheidenen met den
naam Claesz., t. w. Reynier de perkamentbereider en zijn
1) Aflezingsboek B, fol. 191 r. op 24 December 1552.
2) Crimineel Sententieboek op 6 Januari 1553.
3) Crimineel Sententieboek op 7 Maart 1553.
4) Jesaia 24, 18 a.
5) Kron, Hist Gen, ütr», 1856, blz. 125. Hoog, ta.p., blz. 87.
DE ANABAPTISTEN. 201
gezin % Pieter Claesz. Versou en Dirk Claesz. Koenen. Hier,
eindelijk, verschijnt nog eens die Steven Claesz., bij wien,
zagen wij, Adriaan Comelisz. een onderdak gevonden had
en dien men thans beschuldigde binnen zijn huis onbehoor-
lijke conventikelen te hebben toegelaten, terwijl daarna ook
de volwassendoop - werd toebediend ? Hij verklaarde trou-
wens onder eede onschtddig te zijn ^). Zoo had dan in deze
jaren Gravensteen overvloedig dienst gedaan en wij be-
grijpen al te wel, waarom juist nu over de te kleine ruimte
geklaagd en tot vergrooting besloten werd ').
De ingedaagden van den 2^^^ December 1552 vragen nog
voor 't laatst onze aandacht. Onder hen bevond zich ook
Comelis Jansz. Had hij kunnen vluchten, zijne vrouw Katha-
rina Lubbertsdr. was gegrepen en had zich voor schout
Nicolaas van Berendrecht te verantwoorden over den om-
gang met heretieke personen, onder wie ook de ons uit
de lijst der ingedaagden bekende Heynrick Jansz. de lin-
nenwever, terwijl wij thans nog hooren van Herck Jansz.
en Neelle Jansdr., welke laatste haar geloof met den dood
zou bezegelen. Aan Katharina werd nu voorts ten laste
gelegd, dat zij te haren huize ook vluchtelingen uit Hoorn
en Haarlem had geherbergd en met hen godsdienstoefening
had gehouden, „sprekende" (het is de moeite waard de
teekenende woorden in originali weer te geven) „oft lee-
„rende mef henl. vande heylighen evangeliën ende woort
„godts singende met henl. zekere salmen ende andere ondeuch-
„delicke liedekens ende referijnen zeer schandaleuselicken
„luydende". "Welke psalmen waren dat, die ten huize van
Katharina gezongen werden? "Wat den tijd aangaat kunnen
het de Souterliedekens geweest zijn ^) of reeds de psalmen van
Utenhove ^), die alsdan ook in doopsgezinde kringen zouden
1) Niet te verwarren met Reynier den franchijmnaker, boven, blz.
179 vlg.
2) Crimineel Sententieboek op 22 Augustus 1553. „Onder eede": hij
was dus geen overtuigd anabaptist.
3) Den 14den Maart 1555. Verg. boven, blz. 25.
4) Eerste druk van 1540. Dat er reeds in 1539 eene uitgave zou ge-
weest zijn, berust op eene cijfervervalsching.
5) D.w.z. de 25 psalmen en andere gezangen van 1551, waarvan in
1557 dfi tweede druk verscheen.
202 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
gebruikt zijn. Intusschen schijnt men de schuld dezer vrouw
onbewezen te hebben geacht, althans zij werd vrijgesproken *).
Erger, helaas, verging het Neeltgen Jansdr. uit dezelfde fami-
lie. Ook zij had niet kunnen vluchten en beleed zonder
vreezen haar geloof, dat der papisten werken als mis en
sermoen niet deugden; dat zij daarom ook al sinds jaren
niet ter kerke had willen gaan; dat zij niet geloofde, dat
God almachtig in de mis door priesterhanden uit den ouwel
werd gemaakt, omdat God immers niet woont in tempelen
met handen gemaakt; dat zij niet hechtte aan den doop in
haar prille jeugd ontvangen en gaarne had herdoopt willen
worden door Adriaan Fransz. of een anderen leeraar, als
zij slechts bij hem had kunnen komen (of hij bij haar). Om
deze openlijke belijdenis eischte de schout den 7den Novem-
ber 1554 tegen haar den vuurdood. 2^o zij echter herriep
zou zij verdronken worden. Maar zij herriep niet, „alle
tselffde sustineerende ende dairbij persisteerende nyet wil-
lende anders gelooven noch gevoelen.'' Toch hadden sche-
penen in zooverre medelijden, dat zij haar tot verdrinking
veroordeelden. Den 12<l«i> November onderging de moedige
vrouw den dood ^). "Waarlijk, ook zij had verdiend, dat een
liedeke van haar gezongen hadi Een doopsgezinde leeraar
Adriaan Fransz. is mij tot heden niet onder de oogen ge-
komen.
En hiermede nemen wij van de Leidsche anabaptisten
afscheid ; het vervolg van himne historie te geven Ugt thans
niet op onzen weg. Zij hebben met eere hunne plaats in-
genomen naast hunne geloofsbroeders van elders, en wg
denken met bewondering aan hen terug. Maar ook in onze
stad oefenden zij te weinig invloed door gebrekkige organi-
satie, door een teruggetrokken leven, dat niet van deze wereld
was en waaruit wij hen eigenlijk alleen zien te voorschijn
treden, als zij den weg bewandelen naar 't schavot. De ver-
volging ging over hen heen, wel uitermate bloedig, maar
1) Sententieboek op 13 April 1554.
2) Crimineel Senteniieboek op 7 en 12 November 1554. Reeds afge-
drukt in Kerkhistorisch Archief, m, 1862, blz. 442 vlg. en daaruit de
dood van Neeltgen vermeld door Hoog ta.p., blz. 99. De dier ge-
noemde datum, 13 November, moet zijn 12.
♦^
DE ANABAPTISTEN. 203
zonder hen te verdelgen, straks zouden zij als Leidsche
gemeente van doopsgezinden weder optreden '). Diezelfde
vervolging, gericht tegen allerlei secten van anabaptisten te
gader, had meteen echter verademing geschonken aan de
sacramentisten of evangelischen. Zij waren geenszins uitge-
roeid, maar hadden zich integendeel van lieverlede hersteld
van den druk. Nu werden hunne rijen versterkt door de
calvinisten uit het Zuiden. Het zijn deze calvinistisch-gere-
formeerde en gereformeerde protestanten, wier oudste ge-
schiedenis binnen deze stad ons nog te schetsen overblijft.
Daaraan zal het laatste hoofdstuk van onze studie zijn gewijd.
1) Nog in 1563 wordt eene Leidsche vrouw, Aaltje Pietersdr. te
Delft gevonnisd om „anabaptisterie'*. Uit 2e Keurboek van Delft, fol.
173 V. afgedrukt in Navorscher, X, 61. Le Poole in zijn Bedragen tot
de kennis van het kerkél^k leven onder de Doopsgezinden te Leiden,
1905, vermeldt eigendomsbewijzen van de Waterlandsche gemeente
alhier van 29 Mei 1613 af (blz. 40 vlgg.) en predikanten van datzelfde
jaar af (Willem Jansz. blz. 63). Voor de Vlaamsche doopsgezinde ge-
meente gaat hij terug tot 1661 (Jacqnes van de Gamerslagh, dienaar,
blz. 10). Wij hebben dus eene leemte van 1554 tot 1613.
m.
HET TIJDVAK DER GEREFORMEERDEN.
Het is geheel ondoenlijk de grenslijn tusschen dit en ons
vorig tijdvak te trekken '). Onze bronnen laten ons niet toe
den tijd aan te wijzen, waarop zich te Leiden voor het eerst
gereformeerden hebben vertoond. Tegen de jaren 1566 en
1567 krijgen wij de beschikking over een uitgebreid materiaal
en kunnen wij zeggen: „dit is er '\ maar wij kimnen er helaas
niet bijvoegen: „zoo is het gekomen." Teleurstellend voor
wie over de jaren 1555 tot 1560 meer had verwacht, noopt
deze armoede tot bescheidenheid. In afwachting van wat
wellicht nog zal worden gevonden, geven wij wat wij hebben.
In elk geval is het goed gedocumenteerd. En brengt onze
geschiedenis ons al niet in aanraking met de machtige be-
ginselen zelve der groote reformatoren, zij leert ons hoe ze
in eene stad als de onze, meer of minder begrepen, in de
praktijk werden omgezet.
"Wij mogen veilig aannemen, dat ook in Leiden, zoo tegen
het jaar 1560 eene bonte verscheidenheid (sommmigen zullen
zeggen : verwarring) op godsdienstig gebied viel waar te ne-
men. Gaan wij de gansche linie langs. Onder de roomsch-
katholieken zijn de overtuigden en heftigen, zooals enkele
leden der familie Dusseldorp; grooter in aantal, ook in de
vroedschap dus, zijn die roomschen, die wel het katholieke
dogma willen handhaven, maar toch niet begeeren dit te
stellen boven vriend- of bloedverwantschap of zelfs boven
1) nHet behoort tot de moeielijkste vraagstukken van onze Hervor-
„mingsgeschiedenis, den overgang van Anabaptisme en Sacramentisme
„in Calvinisme aan te wijzen," Hoog, Mart, d, Herv,, blz. 134.
J
DE GEREFORMEERDEN. 205
maatschappelijke en handelsbelangen *)• Dezen mogen voeling
hebben gehouden met die smadelijk genoemde „anonyme
protestanten", die wezenlijk met Rome hadden gebroken,
maar bleven hopen op eene hervorming in de kerk en haar
niet den rug toekeerden, al waren zij vijanden van de door
haar gepredikte geloofsvervolging. Tot hen reken ik die groep,
die ook in Leiden vertegenwoordigers kan gehad hebben,
van roomsche mystici naar den geest der "Windesheimers,
maar met duidelijk verzet tegen roomsche ontaarding, de
groep waartoe de schrijver moet behoord hebben van dat
„Een profitelick ende troostelick boecxken van Ghelove ende
Hope" waarvan een exemplaar dicht bij Leiden gevonden
werd: Thomas k Kempis met protestantsche neigingen'^).
In deze allen leefde een goed deel van Erasmus' geest,
maar zij die onder zijn bewusten invloed stonden gingen
toch in twee richtingen uiteen. Ook te Leiden denk ik mij
geletterden, die met Erasmus verlichting wilden, maar niets
voelden voor den godsdienstigen geest des Rotterdammers,
die later zullen worden tot die aristocratische libertijnen
met hun heidensch gekleurd klassicisme. Doch naast hen de
zuivere Erasmianen, die zich uit wezenlijke vroomheid ver-
zetten tegen de misbruiken der kerk, zich los van haar
voelden en aandrongen op eene weinig dogmatische gods-
vrucht, die vooral bijbelsch, bepaaldelijk evangelisch wilden
zijn, mannen als Huibert Duifhuis, die in den geest van
Erasmus hebben gearbeid en hervormd, buiten calvinisti-
schen invloed om ^). En hier bevinden wij ons te midden
van die hervormden, wier breuk met Rome volkomen wordt :
denk aan iemand als Anastasius Veluanus, door en door
erasmiaansch in zijn verzet tegen onverdraagzaamheid en
daaraan getrouw blqvend, tevens in beslisten en feilen kamp
met den roomschen godsdienst *). Hier plaatsen wij die refor-
matorische geleerden, aan wie wij zoo rijk waren en van wie
1) Vergl. F. Rachfahl, Wilhelm von Oraniën nnd der Niederl, Aaf^
stand, I, 1906, S. 455.
2) VcrgL laatstelijk Blblioth, Reform. Neêrl, IV, 507—551.
3) VergL Nederl Archief voor kerkgesch., VI, 1845, blz. 180—183, de
meening van Röoyaards over Dtiifhois.
4) In Btbl Ref Neêrl, IV.
206 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
er althans één in onze stad heeft gebloeid, Sartorins,
Comelis Meynaartsz. Boon van Rotterdam '), vooral Gnafens,
die één van de zuiverste nitingen van deze richting is, allen
gereformeerde rectoren, aan wie de zaak der nationale her-
vorming zooveel te danken heeft. Hier plaatsen wg mede
zulke predikers als Gellius Snecanus, Cooltuyn, Arentsz.,
Gabriêl, die de partij zullen gaan vormen van de rekke-
ligken tegenover de preciesen. Zelfs bq latere dogmatici als
k Lasco, Utenhove, Micron, bij wie kalvinistische invloeden
b. V. van kerkformatie zich duidelgk vertoonen, werkt de
erasmiaansch*nationale geest door. In dit grootsche leger
vinden nu de geestverwanten, het tweede geslacht der oude
Nederlandsche sacramentisten, gemakkelijk hun plaats, ^ na-
tionaal en tegelijk dicht naderend tot Zwingli en Bullinger
in de avondmaalsleer, later onder Zwingliaanschen invloed,
naar het midden der eeuw toe versmeltend met al die andere
schakeeringen tot die soteriologisch-bijbelsche groep, waar-
over Gooszen zooveel licht heeft doen opgaan ^) en die, ook
in de hervormde kerk, het nationaal protestantisme blijven
vertegenwoordigen. Op wat wijze echter elk dezer scha-
keeringen in Leiden is vertegenwoordigd geweest, laat zich
niet meer (of nog niet) nagaan. De stille dooperschen, wij
zagen het reeds, houden zich afgescheiden en gaan zich
vormen tot doopsgezinde gemeenten. Luterschen bevonden
zich in de groote koopsteden, Antwerpen, Amsterdam, *) toch
ook in Kuilenburg, "Woerden, ook in Leiden, waar wij hen
in onze geschiedenis zullen ontmoeten en dan gelegenheid
zullen hebben over hunne eigenaardige verhouding tot de
gereformeerden iets te zeggen.
Te midden van al deze protestantsche groepen dringt nu
het calvinisme in. Het wordt uit het Zuiden gebracht door
1) Laatstelijk over hem H. Y. Groenewegen, Het remonstrantisme te
Rotterdam, 1906, blz. 9.
2) Vergelijk ons eerste hoofdstuk.
3) Vooral in zijn De Heidélbergsche Catechismas en het boekje van
de breking des broods, 1892.
4) Verg. Blok, Gesch, v. h. Ned, Volk, m, 37 vgl. Hoe de hoogleeraar
elders, in Verspr, Studiën, 1903, blz. 142, het calvinisme in veel op-
zichten de voortzetting van het anabaptisme noemen kan, is mij niet
duidelijk.
DE GEREFORMEERDEN. 207
welsprekende predikers % die, sinds de oprichting der ge-
neef sche hoogeschool, theologisch onderlegd, met een niet te
weerstaan enthoesiasme hun scherp geformuleerde dogmatiek
brachten; den moed van hun geloof in eene roeping Gods
tot herstal der ware kerk en bekamping der roomsche ket-
terij toonden met het woord en met het zwaard als nieuwe
Maccabeeërs ; met hunne voortreffelijke kerkinrichting ^), hun
democratischen geest. Toen alles riep om eendracht en
organisatie waren zij de mannen, die hulp brachten in nood
en, terwijl het martelaarsbloed onder alle protestantsche
groepen rijkelijk heeft gevloeid, hebben zij duurzame gevol-
gen gekocht met hunne weergalooze offervaardigheid voor
de zaak van het Godsrijk, zooals zij dat verstonden. Geen
wonder, dat hun invloed steeg met den dag, dat hun geest-
drift geestdrift wekte, dat zij welhaast in het Zuiden alle
richtingen overvleugelden en ook in het Noorden zich krach-
tig lieten gelden. De opmarsch van het calvinisme in de
Nederlandsch-geref ormeerde wereld is niet van stap tot stap
te volgen % veel minder kan dat voor eene afzonderlijke
1) De eerste is Pierre Brully in 1544 te Doornik.
2) «In de strenge kerkelijkheid der calvinistisclie partij ligt niet
minder haar kracht" en de gansche passus bij Pierson, Oudere T^d-
genooten\ blz. 190 vgl.
3) F. L. Rutgers, fkLÏvifna invloed op de reformatie, 1899. In 1543
vallen er in *s Hertogenbosch vijf calvinisten uit Valenciennes, De Hoop
Scheffer, a, w., blz. 501, noot 2. De Zuidnederlandsche kruisgemeenten
bloeien reeds in 1555, soms, als in Antwerpen, in eene Fransche en
Nederlandsche naast elkander, met de eerste waarvan Calvijn o. a. in
1556 briefwisseling onderhoudt. Van dien bloei getuigt Haemstede in
1557. In dit jaar klinkt de prediking van Moded, in 1558 van Taffijn.
Reeds in 1550 richt k Lasco als haar superintendent de Londensche
gemeente in op calvinistischen grondslag van kerkformatie. In 1554
werkt de Bray in Waalsch België. Ook de verschillen worden in deze
jaren openbaar, in 1552 geeft Micron zijn „Een claer bewijs van het
récht ^ebruyck des nachtmaels" (opnieuw uitgegeven in Bibl Ref,
Nèerl, I) dat anti-calvinistisch is, in 1559 schrijft Blocdus zijn hoofd-
werk, waarin hij zijne onafhankelijkheid tegenover C. bewaart, in 1562
geeft Calvijn-zelf tegen Coomhert zijn «Response k un certain hollan-
dois .... aux fideles des pais-bas". Voor de afzonderlijke steden heb-
ben de lokale geschiedbeschrijvingen veel licht gebracht Merkwaardig
is onder de geschriften van anderen aard Bakhuizen van den Brink,
Hei httwel^ van TT. van Oranje, 1853, blz. 106—113 voor het calvinisme
in Breda.
208 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
stad geschieden. Die krachtige voortgang heeft ook andere
dan godsdienstige oorzaken, waarvoor wij zullen blqken niet
Uind te zijn; het is de leer geweest, waarin de onderlig-
gende klassen hun steun vonden tegenover de heerschende *) ;
het was de godsdienst van de arbeiders der textielindustrie
tegenover het kapitalisme^, en dat de ellendige oecono-
mische toestand mede de calvinistische beweging heeft be-
vorderd ') ontkent wel niemand. De politiek heeft hare scha-
len doen rijzen en dalen, zooals in 1559 toen de vrede van
Cateau-Cambresis (3 April) open grenzen bracht en levendig
verkeer met Frankrijk en dus toevloed van calvinisten^).
Maar bovenal is het de geloof sprediking der calvinisten, die
de behoeften der schare bevredigde en het gemoed in vlam
zette, daarnaast hun organiseerend talent, dat de los ver-
bonden elementen omvatte en tot gemeenten samensmolt
De invloed der consistorién kan niet licht worden overschat.
En in 't algemeen mag wel met grooten nadruk worden
gezegd, dat, bij erkenning van de beteekenis der toenmalige
sociale toestanden, wij het wezenlijk karakter ook van de
calvinistische reformatie slechts in den godsdienst vinden
zullen.
"Wij wenden thans den blik naar Leiden, zooals wij het
aan het einde van ons vorig hoofdstuk ten jare 1554 ver-
lieten. Allereerst treft ons dan de gestadige achteruitgang
van het kloosterwezen en het kerkelijk leven. Er zign kloos-
ters, die vrijstelling vragen van de verplichting om leien
daken te leggen^); de Grauwe Zusters of Zusters van Na-
zareth aan de Oude Vest ^), klagen, dat zij „scarp die cost
1) Van Ravensteyn, Onderzoekingen over de econ, en aoc, ontw. van
Amsterdam, 1906, blz. 211.
2) Zóó o.a. H. Pirenne b.v. in eene den 24«t«n Februari 1906 te Amster-
dam gehouden voordracht.
3) H. Brugmans, Het belang der economische geschiedenis, 1904, blz.
21 vgl.
4) De Leidsche regeering schreef om dezen vrede een processie-
generaal uit tegen 11 April (een Dinsdag), welke dag als heilige dag
zou worden beschouwd en waarop dus de werkklok niet zou luiden.
Aflezingsboek B. fol. 227 r. op 10 April 1559.
5) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 32 r. op 21 September 1555.' .
6) Zie boven, blz. 34.
DE GEREFORMEERDEN. 20$
crijgen'* en dus niet langer big machte zijn het hoofdgeld,
toch reeds op 5 st. gebracht, te betalen % waarom zij vrij-
stelling vragen en beloven „te nairstiger te bidden den heere
voort welvaeren deser stede*' ^). Reeds vroeger had het
St. Catharijne-convent aan de Pieterskerk-achtergracht het-
zelfde gevraagd en thans sluit ook het klooster van St. Bar-
bara aan het Rapenburg zich bij de klagenden aan, omdat
zij het „meer dan te quaet" hebben^). Het is waar, dat
deze laatsten er bij voegen: „door den duren tijt", maar
zonder twijfel hebben ook de veranderde godsdienstige toe-
standen schuld aan den achteruitgang. "Want ook de kosters
klagen. Die 'van den Hoogelande, mr. Comelis Gijsbrechtsz.
kan niet langer zijn 5 pond pacht opbrengen ^) en Jan Jansz.,
koster van O. L. Vrouwe zegt op zijne beurt, dat de broe-
derschappen hunne feestdagen niet meer vieren en dat hij
dus ontheffing vraagt van zijne zes guldens pacht. Dit wordt
hem voor twee jaar toegestaan en daarna voor vijf jaar
bestendigd aan zijnen zoon Dirk Jansz., die zijnen middeler-
wijl gestorven vader in de kosterij was opgevolgd % Spre-
kend is ook de klacht van Claas Jansz. en Pieter Arentsz.
opper- en onderkoster van St. Pieter, eenige jaren later.
Zij wijzen er de vroedschap op, dat hunne verdiensten meer
en meer „declineeren" : er worden geen kaarsen meer op
de graven gebrand, ja Voor het brengen van het heilig sacra-
ment aan de zieken wordt niet meer betaald. En .wie nog
zielmissen laten lezen, gaan naar de Minnebroeders % En
dit alles, zeggen zij, om den duren tijd. En zeker oefende
die invloed; maar wie bespeurt in hunne woorden ook niet
de afnemende belangstelling voor den eeredienst? Dat men
naar de Minorieten liep, was ook uit armoede: zij lazen
hunne missen goedkooper dan de priesters der Kathedraal.
1) Boven, blz. 34 vlg.
2) Vroedschapsresolutieboek, fol. 27 r. op 28 Maart 1555.
3) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 51 v. op 16 September 1556. Voor
St. Catharina aldaar, fol. 23 r. 10 Nov. 1554.
4) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 29 v. op 20 Augustus 1555. Verg.
boven, blz. 30 vlg.
5) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 45 v. op 26 Juni 1556 en fol. 79 v.
op. 22 JuU 1558.
6) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 148 r. vlgg. op 10 November 1563.
14
210 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Toch ook ter andere oorzaak. Wie nog zielmissen lieten
lezen, uit den aard de ijverige katholieken, gingen gaarne
naar deze observanten ') van wier geloof s^ver men voor de
bestrijding van de ketterij zooveel verwachtte.
Het was om deze zelfde reden, dat de stadsregeering niet
moede werd den paters goede gunsten te betoonen. De kosten
voor den jaarlijkschen maaltijd in de octaaf van St.-Fran-
ciscusdag bracht zij van 6 op 12 gulden *), Dit was in 1559.
Drie jaren later vroegen de gardiaan en het gemeene con-
vent der broeders om steun voor de herstelling van hun
oude rietdak. Zei ven konden zij dat niet betalen, „overmits
de donatie ende de affectie tot zulcke conventen vergaet
ende zeer vermindert." Als wederdienst beloofden z^ zich
bij dag en nacht bereid te zullen houden tot dienst van de'
regeering ... en wij denken aanstonds aan de disputaties
met de gevangen ketters. De stad gaf hun 25 gulden voor
den aankoop van "Waterlandsch of Monnikendamsch riet
(buiten de stad kon brand minder kwaad) en het volgend
jaar, 1563, herhaalde zij die gift'). Ja, zij nam de geheele
herstelling van het convent voor hare rekening *), verhoogde
(gewis tot ergernis van vele poorters) de subsidie voor „den
vroolijcken maeltijt tothenl. recreatie'* van 12 op 20 gulden'),
wat bij de heerschende armoede wel prikkelen moest en
betaalde in 1565 nog eens de herstellingskosten van het
klooster, waarvoor de broeders beloofden te „zullen bidden
tot den almogenden god voor twelvaren der stad en tot
onderhoud der oude katholieke religie" ^). Dit alles laat
aan duidelijkheid niets te wenschen over en zal ons later
dienst doen ter verklaring van de woede van de geuzen
tegen dit klooster.
De armoede is in deze jaren stijgende en het gevolg daar-
1) Zie boven, blz. 35.
2) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 112 v. op November 1559. De ver-
hooging gold ook voor den reeds gehouden maaltijd.
3) Vroedschapsresolutiehoek, fol. 131 r. op 4 Maart 1562. Treaoriers'
rekeningboek, 1562, fol. 40 v.
4) Vroedschapsresolutieboek, fol. 142 r. op 14 Mei 1562.
5) Vroedschapsresoltttieboek H, fol. 1 op 10 November 1564.
6) Vroedschapsresoltttieboek H, fol. 21 v. op 12 October 1565.
DE GEREFORMEERDEN. 211
van is verzet tegen de overheid en een geest van oproer.
Michiel Fransz., een zwavelstokmaker, wonende in O. L. Vr.
Kampe, maakte een liedje, dat zóó fel was tegen de over-
heid en tegen de brouwers en de bakkers, dat het ook buiten
de stad de aandacht trok en door gansch Holland onder de
schamele gemeente werd verkocht. Dat het door den zanger
Pieter Jansz. op zijn repertoire werd geplaatst, droeg daar-
toe veel bij ^). Teekenen van die armoede openbaren zich
op velerlei manier. Den lOden Augustus 1557 sloeg het
Spaansch-Nederlandsche leger de Franschen bij St. Quentin
en den 27sten viel de stad zelve, daarna op de beestachtigste
wijze uitgemoord en geplunderd ^). Er waren van de 22000
man Fransche troepen slechts 6000 over: de rest was ge-
dood of gevangen. Deze laatsten werden over de Nederland-
sche steden verdeeld en zoo ontving de Leidsche regeering
een brief van den graaf de Lalaing (d. w. z. van den lateren
gouverneur van Henegouwen) met verzoek „50 ghe vanghen
franchoysen" in hare stad op te nemen. De vroedschap
overwoog, dat de stad van verzekerde plaatsen slecht voor-
zien was en dat haar het onderhoud dezer 50 mannen zeer
lastig zou vallen, „bijsonder in desen tijt inden welcken dese
stede haar seer benaut ende op haar achterdeel bevijnt."
Ook heerschte onder de gevangenen „troemelesoen" ') waar-
door de gansche stad zou kunnen besmet worden. Om echter
den koning te gelieven, besloot men eerst er zestien te aan-
vaarden, „tminst besmet mit de contagieuse siecte", terwijl
men drie weken later ze allen innam ^). Heel streng was de
1) Crimineel Sententieboek v. d. schepenbank op 29 Januari 1557. Het
is eenigszins wonderlijk dat Michiel er afkomt met ééne maand op
Eversteen en dat Pieter wordt vrijgesproken.
2) „Gheheel ghesaccageert" zegt van Meteren, Nedert oorlogen, fol.
20 a. Men zie het verhaal naar Spaansche bronnen bij Motley, Riae
of the Dtttch republic, I, 157 vlg.
3) D. i. het root melizoen, of menisoen, roode loop, buikloop, dysen-
terie. Mnd, Woordenb., IV, 1416 vlg. Zie ook Van Foreest, Observat, et
curat medicin. libri XII, 1653, H, 79—93, die in observatio XXXVm
spreekt van de „dysenteria quaedam contagiosa et pestilentis", waar-
door soms een gansch leger wordt vernietigd.
4) Vroedschapsresolutieboek, fol. 68 r. vlgg. op 8 October 1557 en fol.
71 V. Op 26 October 1557. Er was te meer reden tot voorzichtiglieid,
212 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
niet : een maand of wat later braken de gevangenen
nit ')• Nog één trek voeg ik aan dit beeld van der stede
armoede toe. Emanuel Philibert, hertog van Savoye, was in
1555 Maria van Hongarije in de landvoogdij opgevolgd, een
man van groote krijgskundige talenten '), maar slap in zqn
bewind over de Nederlanden, zoodat Granvelle regeering-
loosheid eens beschreef met de woorden: „het gaat weer
toe als in de dagen van den hertog van Savoye" ^. Tegelijk
was hij een man, die van zijn zwaard had moeten leven,
allerminst kieskeurig was geweest in de middelen om
zich geld te verschaffen en altijd meer gebruiken kon ^).
Als landvoogd had hij een jaarligksch inkomen genoten van
100.000 kronen, maar in de allerlaatste tijden van zijn bewind.
Januari 1559, had hij van de Staten van Holland nog een
„gratuiteyt ofte donatyff" gevraagd en gezegd, dat hij met
10.000 gulden tevreden zou zijn. "Welnu, die van Leiden gaven
hunnen afgevaardigde ter statenvergadering het mandaat
mede tegen dit verzoek met alle kracht op te komen, „totdat
god die heere eenen beteren tijt verleent sal hebben" ').
Deed aldus de armoede het hare om de gemoederen in
gisting te brengen, van gansch andere zijde werd in deze
dagen invloed geoefend op het opkomend geslacht en wel in
bepaald reformatorischen geest. "Wij bedoelen de leerlingen
van de Groote School en de werkzaamheid van den con-
rector Petrus Bloccius. De scholen in 't algemeen waren
daar nog kort te voren (o. a. in Augustus) de pest in Leiden hevig had
gewoed, Aflezingaboék B, fol. 220 r. en 221 v. op 21 Augustus 1557.
Gelukkig was de korenaanvoer voldoende, aldaar, fol. 219 r. op 10 Juni.
1) Aflezingaboék B. fol. 221 v. op 6 April 1558. Het waren dus de-
zelfde „franchoysen", want de slag bij Grevelingen moest nog geleverd
worden (13 Juni).
2) Verg. Robertsou, Reign of Charles the flfth, 1857, n, 227.
3) Fruin, Verspr. Geschr., 1, 279. Verg. Blok, Geach. v. h. Ned. VoUc,
n, 405.
4) Verg. de fraaie schets van zijn karakter bij Motley, a, w., part n,
ch. 2 (I, 128 SS.). En laatstelijk over hem Rachf ahl in Je MatnHendrai, IL
5) Vroedachapareaoltttiehoek, fol. 94 r. op 29 Januari 1559. Ik herinner
er nog aan, dat in deze jaren de Leidsche handel aan de Oosizeevaart
in 't geheel geen deel nam, in 1560 weder met 2 schepen, desgelifks
in 1563, 1576, in 1573 met 4. Zie de lijsten achter Van Ravensteyn, a. w,
DE GEREFORMEERDEN. 213
reeds lang van ketterij verdacht. In het beruchte bloedplak-
kaat van 25 September 1550 had de keizer ook aan deze
zaak aandacht geschonken en bepaald, dat de schoolmeesters
zouden worden aangesteld door den priester van de parochie-
kerk in zijn ressort, opdat er geene personen, „gesuspecteerd
van quade leringe" zouden worden benoemd % Philips had
dit plakkaat 26 Augustus 1556 bevestigd. Voor Leiden met
weinig vrucht, want enkele jaren later vinden wij hier den
merkwaardigen reformator, boven genoemd. In *t jaar 1559
is Bloccius, geboortig van Diegem bij Brussel, als praeceptor
aan de Leidsche groote school verbonden op 40 gld. Rector
was toen mr. Jan Maartensz. Sareye, conrector Hendrik
Pouwelsz., een priester. In 1561 worden Sareye en Bloccius
ontslagen en krijgen priesters als opvolgers, terwijl zij in
datzelfde jaar verlof vragen en krijgen eene bijschool te
houden van jongens boven de zeven jaar, in te gaan Mei
1562. Doch reeds in 1564 is hij niet meer te Leiden^. Qp
zijn hoogst heeft hij er dus 5 jaar geleefd, kort, maar voor
een man van zijn karakter lang genoeg om invloed op zijne
leerlingen en op een wijderen kring te oefenen. Een klassiek
gevormd geleerde ; in briefwisseling met b. v. Hadrianus
Junius; bevriend met Georgius Sylvanus, Ysbrand Balck,
Cooltuyn, Micron, Haemstede, Jan Arentsz., Pieter Gabriél ;
zwager van den Amsterdamschen leider der gereformeerden
Reinier Cant ; schrijver van een aantal reformatorische wer-
ken '), goed paedagoog, hartstochtelijk van karakter, over-
tuigd hervormd, moet hij op zijne Leidsche omgeving wel
diepen indruk hebben gemaakt. En blijkbaar was hij daar
1) Bij Bor, Historie enz. I, 11.
2) Alle plaatsen en een uitvoeriger relaas in mijn artik. over de
Leidsche Groote School, I, in Leidsch Jaarboekje, 1904, blz. 133 — 136.
3) Over B.'s geschriften handelde ik uitvoerig in Theolog T^dschr,
XXXVni, blz. 315 — 325. De nPraecepta" toen nog door mij als verloren
beschouwd {aldaar, blz. 318 noot 1) zijn sedert teruggevonden. Na den
dood van den heer baron Leembrugge (Maart 1905) te Leiden werd
het boekje in zijne bibliotheek gevonden en door zijn zoon aan het
stadsarchief geschonken. Het is het exemplaar van Doedes, keurig
gebonden. Op het schutblad vermeldt Doedes, dat het ex. heeft be-
hoord aan Serrure (auctie Brussel 1872) en later vermeld stond op
den catal.-01ivier 1874, p. 20, no. 152.
214 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in zijne kracht. Want een aantal z^ner boeken is te Leiden
geschreven, de „Claginghe Jesu Christi" (1562), „Van de
pausche tweedracht" (?), „Een stechtel^cke ende scriftel^cke
onderrichtinge van dat doopsel ende avontmaal Christi Jesn"
(1562), terwijl zijn hoofdwerk de „Meer dan tweehondert
ketterijen, blasphemiên en nienwe l^eringen welcke wt de
misse sijn ghecomen" wel eerst in 1567 is gedrukt, maar
zeer wel reeds te Leiden kan begonnen zijn. Zijn onderricht
in de Groote School was bijbelsch-evangelisch gekleurd en
bij het gebruikelijke disputeeren koos hij, in plaats van klas-
sieke of scholastieke stof, bijbelsche % Zoo deed hij ook bij
het leeren verzen maken. Zou hij aan zijne leerlingen het
distichon hebben durven leeren, ergens door hem vermeld:
Didto missator quinam regat aethera cum jam
Glotisti rapido triiiciun ore demn*)?
In elk geval schijnt het mij hoogst aannemelijk, dat hij in
1562 om zijne beginselen ontslagen is, al kan ik niet ver-
klaren, waarom Jan Maartensz. Sareye, die toch goed roomsch
was, in dat lot heeft gedeeld. Bloccius was een zuiver ver-
tegenwoordiger van de oorspronkel^k-Nederlandsche her-
vorming. Hij wil niet, dat men zien zal op Menno, Calvqn
of Luther, maar op Jezus Christus alleen '). Een beroep op
welke autoriteit ook wijst hi^ geregeld af ; calvinistisch is hij
dogmatice in 't geheel niet; van eene confessie wil hij niet
weten. Tegenover Heshusius handhaaft hij de leer, dat de
ongedoopte kinderen zalig kimnen worden *) : de doop be-
teekent voor hem vergeving van zonde en wandelen in een
1) Meer dom tweehondert ketterden .... 1567, cap. 116 is voor zijn
standpunt te dezen opzichte leerzaam. BI. zou met volkomen instem-
ming de woorden van B. Bekker gelezen hebben: „Op de latijnsche
(scholen) die tot de geleerdheid zijn geschikt weet ik niet, dat onder
25 boeken meer dan een of twee zijn, waarin de gronden van het
kristendom de teere jonkheid worden ingescherpt. Die dan uit triviale
scholen tot de Universiteiten komt op te gaan .... brengt uit deself e
honderd verzen uit Horatius, Ovidius, Vergilius en honderd spreuken
of vertellingen uit de boeken der latijnsche of grieksche heidenen
te huis tegen tien of dikwijls ééne spreuk of lesse uit Gods heilig
woord," Betoverde Weereld, 1691, I, 125.
2) Door Bloccius aangehaald in Tweeh, ketterden, cap. 156, blz. 257.
3) A. w., cap. 125, blz. 130.
4) A,w,, blz. 124, 162 vlg. Over den doop nog capp. 122 en 126.
DE GEREFORMEERDEN. 215
nieuw leven. Zijne avondmaalsleer is evangelisch, Christus
is niet lichamelijk in het brood aanwezig en ook eene unio
mystica heeft niet plaats, het avondmaal wordt gehouden
tot eene gedachtenis aan Christus' dood. Van het breken
des broods was B. een ijverig voorstander op de bekende
gronden. Veluanus, Micron, k Lasco, Erastus dat waren zijn
mannen, tegen ketterdooden en geloofsvervolging was hij
heftig gekant en te dien opzichte houdt hij het, met Erasmus,
Geldenhauer, Castalio tegen Calvijn en Beza. De polemiek
van onzen conrector tegen de roomsche leer en kultusplechtig-
heden is van eene ongehoorde felheid, die 't meest gelijkt
op de scherts van den „Bijencorf". Dat h^ met name tegen
de processies zoo hartstochtelijk ijvert, schrijf ik toe aan
den invloed zijner Leidsche jaren. Als submonitor had hij
geregeld met zijne „clercgens" in den ommegang achter de
kruisen moeten medewandelen, vaak moeten aanzien hoe
de ketters in den stoet werden meegevoerd, getuige moeten
zijn van het dragen van toortsen en kaarsen op klaarlichten
dag w^t hem, evenals b. v. Geldenhauer, bijzonder heeft
geërgerd, bijna zóó pijnlijk als het gezicht van de hostie, die
hij vóór alles godslasterlijk vond. Zijn afkeer is te heftiger
geweest, naarmate hij zich meer heeft moeten bedwingen ').
Van zijnen invloed te Leiden zijn geene schriftelijke bewijzen
tot ons gekomen. Maar een man van zijn karakter en zijne
gaven moet in zijne Leidsche jaren voor de hervormden
binnen onze stad tot grooten steun geweest zijn en zonder
twijfel heeft hij mede de fondamenten gelegd van de ge-
meente der gereformeerden binnen hare muren.
Voor 't overige en voor wat wij 't liefst zouden willen
weten vloeien onze bronnen schraal. In 1556 heeft de ketter-
meester Sonnius Leiden bezocht zonder dat wij weten waar-
om^). In Januari 1560 hebben mr. Dominicus Boot') en
Quintijn 'Weytsz, daartoe gecommitteerd door den Hove, een
1) Uitvoerig over B. mijn artikel „Vq theologie van Petrus Blocdus'
in Theolog. Tffdschr., XXXVHI, 309—348.
2) Tresor. rek. boek, 1556, foL 33 r. op 21 Augustus.
3) In September 1566 bevond Boot zich te Amsterdam om de kerken
weder voor den roomschen eeredienst in te richten. Uit Reaal's
^Memoriên" in Bffdr. Hist. Gen. Utr., XVH, 35.
216 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
zeer langdurig en uitgebreid onderzoek ingesteld naar niet
nader genoemde ^gevangenen", die den 20sten Januari zijn
onthoofd en waarbij de overheid zoozeer voor onlusten
vreesde, dat men zelfs den ouders verzocht hunne kinderen
thuis te houden '). De gissing ligt voor de hand, dat de
veroordeelden ketters waren, maar zekerheid ontbreekt.
Er z^n in dezen zelfden tijd stadsregeeringen, die dergelijke
commissarissen allerminst voorthielpen ^. Behoorden tot
deze vervolgden ook Balthasar de koopman, die te Hoorn
lange jaren kettersche boeken had verkocht en ook gepredikt ;
koopman Heyken, die zekeren Jaspar, „vermaerd sectaris"
had helpen uitbreken en daarbij was geholpen door Jacob
Coppen den timmerman en Jancke den schrijnwerker? Zq
worden allen gestraft met eeuwig bannissement,' terwijl van
Heycken nog wordt gezegd, dat hij herdoopt was, zoodat
wij hier misschien met anabaptisten te doen hebben '). Maar
het juiste verband ontsnapt ons en wij kunnen hier niet,
gel^k een én ander maal elders in ons verhaal, de disjecta
membra tot een geheel te zamen voegen. In deze zelfde
dagen, 23 September 1560, werd Quirqn Jansz., volder van
Rotterdam, die „ten tijde als trumoer binnen rotterdam was
(1558) gevangen uit handen der justicie gered had" door de
Leidsche schepenen veroordeeld tot den dood „mitte baste",
doch later, 15 Juli 1562, nadat zij advies van het Hof hadden
ingewonnen, vrijgesproken ^).
MT'einig baat ons ook het bericht van Brandt, door hem
ontleend aan de Memoriên van Reaal, ') dat de gerefor-
1) Tresor, rek, boek, 1560, fol. 39 r. op 20 Januari. AJiezingsboek B,
lol. 233 V. op 19 Januari 1560.
2) Zóó b. Y. de vroedschap van Hoorn. In ditzelfde jaar 1560 werd
de commissaris van den Hove, mr. Carel de Smijter, naar die stad
gezonden om naar ketterij te onderzoeken. Hij werd eene week lang
zóó getracteerd, dat nhij niet deed als van 't bedde na de tafel gaan
en weer van de tafel na 't bedde," zoodat de „stoovers" (de aanbren-
gers) geene gelegenheid hadden hem te spreken te krijgen. Zie het
gansche komische verhaal bij Th. Velius, Chronijk v€ui Hoorn, 1740,
blz. 283 vlg.
3) Crimineel aententiehoék v. d, schepenbank op 31 Mei 1560.
4) Uitvoeriger in Theol Tüdschrift, 1905, blz. 154.
5) Brandt, Reformatie, I, 316. Over die Memoriên, eerst verloren,
DE GEREFORMEERDEN. 217
meerde gemeente te Leiden een paar jaar later hevig heeft
te lijden gehad van mr. Elbert Huyck van Amsterdam, pastoor
te Alkmaar % misschien doordat hij haar bij Lindanus den
inquisiteur aanbracht. Dit was in 1563. Misschien is het
voor die vervolging dat Bloccius wijken moest *). Wij leeren
das alleen, dat er zich te Leiden eene hervormde gemeente
bevond. Doch uiterlijk blijft alles bij het oude en gaat het
gewone leven zijn gang, zoodat men zich nauwelijks kan
voorstellen, dat de groote gebeurtenissen zóó na ophanden
zijn. De waardige vader in Gode, de bisschop van Hebron,
suffragaan van mijn heere van Utrecht, komt „tsacrament
des confirmatijs ofte vormsels administreer en*' ^) ; de organist
van O. L. Vrouwe vraagt gelijken vrijdom van accijns als
zijn kunstbroeder van St. Pieter *) ; de nieuwe pensionaris
mr. Paulus Buys, later welbekend, komt uit Den Haag om
zijne betrekking te aanvaarden ^) ; de kerkmeesteren van
St. Pieter krijgen van de stad 300 £ voorschot voor een
nieuwen preekstoel op het hooge koor ®). Toch ontbreekt
het allerminst aan sporen van gisting, aan voorteekenen van
den naderenden storm.
Merkwaardig is, dat ten jare 1563 de broederschap der
linnenwevers in hare statuten de bepaling opneemt, dat „so
wye van buyten innecompt omme meesterije te setten" een
bewijs moet medebrengen, dat hij „nyet beruft en is van
enige quade secten, opiniën ofte met enige heresie ofte
ketterij" ^). Want hieruit blijkt, dat het bestuur der broeder-
maar door Fruin in 1895 in uittreksel teruggevonden, zie thans B^dr.
Hist Gen. Utr,, XVn, 1896, blz. 1 — 60. De pericoop over Leiden wordt
daar echter juist gemist.
1) Over Elbert Huyck plaatsen bij Velius, a. w., blz. 296 noot 486.
2) Zóó b. V. N. G. Kist in Nederl Archief, U, 1842, blz. 23.
3) Aflezingsboek B. fol. 199 v. op 6 Maart 1554.
4) Vroedschapsresolntieboek, fol. 61 v. op 28 Februari 1557. „Mr. Floris
sal hebben patiëntie".
5) Tresor. rek. boek, 1562, fol. 39 r. op 10 Januari. De kosten „voir
topbreken" waren 60 £. Hij was de opvolger van mr. Comelis van
Veen. Over zijne benoeming en jaarwedde zie dr. 'W. van Everdingen,
Het leven van mr. Panlns Bnys, 1895, blz. 3 vlg.
6) Tresor. rek. boek, 1562, fol. 34 v. op 24 October. Vcrgcl. 1563, fol.
8 r. voor de jaarlijksche aflossing van 50 J6,
7) Statuten v. d. broederschap der linnenwevers. Ms. stadsarchief.
y
218 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
schap (en wel juist van de wevers, die in 't bijzonder tot
ketterij geneigd heeten te zqn) in dat jaar nog katholiek
was. In de maand Maart dezes zelfden jaars had er eene
gebeurtenis plaats, die als eene profetie was van de
komende beeldstormerij. Tusschen Rijnsburg en Noordwgk
lag de welbekende abdij van Leeuwenhorst voor adelLgke
nonnen van de Cisterciênser-orde. Sinds 1554 was Johanna
van der Does uit het bekende geslacht abdis, eene geleerde
en flinke vrouw, die in 1572 voor de geuzen naar Leiden
zou vluchten en daar tijdens het beleg zou sterven (20
Augustus) % Op den 20sten Maart 1563 dan kwamen in
den nacht een aantal schuiten met volk uit Leiden, „boe-
ven en rabbauwen*' gewapend met zinkroeren, zwgnsspitten
en diergelijke, drongen in het klooster binnen, plunderden
wat zij konden en bedreven allerlei geweld. Er waren Leid-
sche burgers, maar ook niet-Leidenaars bij ^. 'Waren het
gewone boeven of uitgebannen ketters, die het feit bedreven?
Een paar maanden vroeger, in den winter van 1562, was
op dezelfde wijze het vrouwenklooster te Ouderghem bij
Brussel geplunderd, en Hooft schrijft dien overval toe aan
lieden die „door ongebondenheid van godsvrucht en ge-
wisse" aan een „reukeloos en baldadigh leven" sloegen').
Ook de spoliatie van Leeuwenhorst kan uit zulke beweeg-
redenen zijn voortgekomen. In elk geval was het toen ook
in Leiden zelve roerig: er geschiedden „insolentién en male-
1) De abdij, in 1262 gesticht, stond niet zóó hoog in aanzien als die
van Rijnsborg, maar telde toch onder hare abdissen en nonnen doch-
ters uit voorname en oude HoUandsche geslachten. Zij heette ook
Ter Lee, naar het land waarop zij gebouwd was. Tijdens het beleg
werd het klooster verwoest, maar de landen er toe behoorende gaven
nog in 1583 een inkomen van 8303 ponden en negen zilveren schel-
lingen, terwijl in 1595 nog als abdis wordt gekozen Johanna van Nassau,
uit welken tak van dat geslacht wordt niet vermeld. Over Leeuwen-
horst zie Batavia Sacra, 1714, n, 369—^372 (en de vertaling daarvan in
Oudheden van Rffnltmd, 1719, blz. 629—642 [er staat 662: drukfout]);
de plaat van de abdij is bij beide gelijk; Pars, JDe Katten enz. 1745,
blz. 329 vlg. met eene andere plaat ; Goris, Les délices de la campagne
de Leyde, 1712, p. 162; voor een paar kleine bijzonderheden over dit
convent zie het Repertorium van Petit, 1906, col. 668.
2) Aflezingshoek B, fol. 249 v. vlg. op 21 Maart 1563.
3) Hooft, Nederl Historiën, 1642, blz. 38.
DE GEREFORMEERDEN. 219
f actiën'', zóó zelfs dat er eene bijzondere nachtwaak moest
worden ingesteld %
Het meest zijn w^ geneigd hier te denken aan den terug-
slag van de geweldige gisting dezer jaren, veroorzaakt door
de oprichting der nieuwe bisdommen, den strijd tegen Gran-
velle, gevoed door de enthoesiaste prediking der calvinis-
tische predikanten, door de samenkomsten der gemeenten
onder 't kruis, gesteimd door de Confession van Guydo de
Bray, in 't voorjaar van 1562 in eene Nederlandsche ver-
taling verschenen, door den Heidelberger, in 1563 vertaald
en verbreid. Oranje, Granvelle's groote tegenstander, be-
proefde in deze dagen eene toenadering tusschen Luther-
schen en Calvinisten tot stand te brengen, waarvoor wel
mannen als De Bray, Taffin, Niëllius e. a. gewonnen waren,
maar waarvan toch niets gekomen is. En middelerwijl gingen
de vervolgingen door de Inquisitie haren bloedigen gang en
deden de volksverbittering tot haar hoogste punt stijgen.
In het jaar 1565 hield zoowel de onverzoenlijke houding
van Philips als de tegenzin tegen de afkondiging van de
besluiten van Trente de gemoederen in spanning^). Het
einde van 1565 zag het Verbond der Edelen ^). Het jaar
van de uitbarsting was aangebroken.
En meteen beginnen voor Leiden onze bronnen weer rui-
mer te vloeien en, zooals boven reeds werd opgemerkt, wij
staan eensklaps midden in de beweging, waarvan de aan-
vang ons in bijzonderheden ontsnapt. Den 14den Maart 1566
worden bij openbaren klokslag een aantal burgers ingedaagd,
allen „fugitijf beroerende verboden secten ende opiniën".
Het waren Jan Sebastiaansz. van Hout, lijndraaier; Huug
Jorisz., wielmakcr ; Crijn Neel Voets, weduwe "Willem Arentsz.,
leidekker ; Jacob Jacobsz., linnen wever ; Dirk Jansz. ; Jan de
1) Van 24 December 1562 fot 3 Februari 1563, Tresor. rek, boek, 1563,
fol. 51 r.
2) Hooft, Nederl Historiën, blz. 55 vlg. Brandt, i?e/orma«e, 1, 274 vlg.
Blok, Geach. v. h. Nederl, Volk, UI, 28. De brief van Margaretha van
Parma, waarin zij de afkondiging der decreten beveelt, d° 11 Juli 1565
is o. a. afgedrukt in Studiën en Bgdragen, IV, 318 vlgg. Te Utrecht ge-
schiedde het op ... . den hervormingsdag, Ned, Archief, V, 1845, blz. 369.
3) Einde November. De inhoud o. a. bij Blok, Geschied,, m, 31 vlg.
220 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
wijnverlaterszoon ; Jan Pietersz., linnenwever ; Meyns Joos-
tensz. en Barbara Joostendr., kinderen van Joost VorscheTelt.
Leden der gereformeerde gemeente, waren zq uit vrees voor
de vervolging uitgeweken^), de eersten van talrqke uitge-
wekenen, met wie wij nog zullen kennismaken. In de vol-
gende maand, den Sden April, bieden de 400 Edelen hun
verzoekschrift aan,- inhoudende den wensch, dat de plakkaten
mochten worden verzacht en dat, in afwachting van 's konings
antwoord, de vervolgingen mochten worden opgeschort. De
gouvernante^ beloofde moderatie en dat deel der natie,
dat tot het nieuwe geloof was overgegaan, hoopte dat thans
de godsdienstvrijheid zou aanbreken. Dit dan is althans een
vrucht van het verbond der edelen. MT'ederom een maand
later begint in Vlaanderen de openbare preek'); in de
Noordelijke Nederlanden predikt Jan Arentsz. 14 Juli te
Hoorn, een Zondag, den dag vóór de vergadering te St.
Truyen^). En het is op den 13den JuU, dat de Leidsche
1) Aflezingeboek B, fol. 268 v., 270 r. op datum.
2) Niet algemeen bekend is, dat Margaretha tot oom had .... een
dooperschen leeraar en martelaar, tw. Jan Jansz. Schot, leeraar te
Rotterdam en 10 April 1534 te 's-Gravenhage onthoofd. Margaretha nL
was de dochter van Karel V en Johanna van der Gheenst; Johanna*s
zuster, Maria huwde „mr. Jehan Schot en son vivant dercq de saing
(d. i. klerk die de doodvonnissen schrijft) de Bruxelles." Uitvoerig bij
K. Vos in Doopsgezinde Bedragen, 1905, blz. 169—175.
3) Sommigen, o. a. Reitsma, Hervorming^ blz. 108, laten Móded 14
Juxii bij Oudenaarde de eerste hagepreek honden. Maar zie G. J. Brutel
de la Rivière, Hermannns Moded, 1879, blz. 20 vlg. noot 2. De^ermoo-
nen van Broer Comelisz. Adriaansen, 1740. I, 70, spreken van „in 't
leste van Mei". Wel is het auteurschap van Broer Comelisz. twijfel-
achtig en moet veeleer worden gedacht aan Jean de Casteele, pastoor
van Brugge en Hubert Goltzius (zie Bulletin Gesch, en Oudh. kring
Kortrijk, I, 1 en daaruit in T^dschr. voor Boek- en Bibl'Wezen,l,79Aa)
maar de geloofwaardigheid van 't boek wordt daardoor niet aangetast.
Antwerpen volgt 13 Juni, H. Q. Janssen, Kerkhervorming te Brugge,
1856, I, 41; Oudenaarde den 14den, H. Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaan-
deren, 1868, I, 347 en Brutel d. 1. Rivière, a.w., blz. 21; Gent den 30staiL
Juni, D, Jacobs, Het wonderfaar te Gent, naar Vaemewijck, Van die
beroerlicke tijden (in Tijdspiegel, Augustus 1906, blz. 362 vlgg.). Dat
reeds in 1530 de Sacramentisten hagepreeken hielden, toonden wij
boven, blz. 119 aan ; van de anabaptisten blijkt het eveneens, Bibt
Ref. Neêrl, n, 102, 107, 246.
4) In Nijmegen hadden de hagepreeken plaats op het Jodenkerkhof,
DE GEREFORMEERDEN. 221
regeering zich met de zaak bezig houdt. De pensionaris Buys
herinnerde de vroedschap aan het verzoekschrift der edelen
en aan de toegezegde moderatie; hij zeide, hoe ook in 1524
reeds de andere Margaretha had begrepen, dat de ,,secte
,,van broeder Martijn Luther, Augustijn in Duitschland oor-
„ sprong had genomen door oorzaak van de abusen van de
^geestelijkheid, verkoopende de sacramenten, verbiedende
„niet te trouwen ofte zekere spijzen te eten binnen zekere
„tijden ende daar jegens dispenseerende al om geit ende
„alzoo upter waerlyckheit geusurpeert hebbende, dat alle
„menschen bij de geboorte, in 't midden en op 't einde van
„hun leven de kerk moeten obediëeren. Alzoo nu bij lange
„experiëntie is bevonden, dat zekere sekten, heresieën ende
„erreurs niettegenstaende de rigoureuse exercitie van de plak-
„katen hun wasdom hadden gekregen en dat zij nog meer voort-
„gang zouden hebben, als de inquisitie, eerst jegens de joden
„en maranen ghebruyct, ook hier zou worden toegelaten;
„alzoo men ook in Vlaanderen bevijnt, dat de predicatiën
„van de sectarissen ten platten lande, door velen bijge-
„ woond, vrees voor beroerten doen ontstaan ; alzoo de plak-
„katen wat aangaat de jurisdictie en exercitie van 't sche-
„pendom dezer stede als ook de confiscatie aller goederen
„direct zijn contrarie de privilegiën dezer stede " stelt
de pensionaris voor, gelijk daarna ook besloten werd, dat
de gedeputeerden ter dagvaart zouden aandringen op hand-
having der privilegiën, jurisdictie van het schependom en
geen confiscatie van goederen dan tot zestig pond. Dit was
voor de vroedschap het voornaamste ! Voorts, dat zij zouden
Pontanus bij Schoockius, JDe bonis eccles., p. 459; ie Venlo preekte
Synapius op Zondag 4 Augustus en ie Roermond een ander op Zondag
8 Sepiember, J. S. van Veen, Bgdr, t d. gesch, d, Herv. i. h. Over-
kwartier, overdruk uit Pnbl. Soc, hist, d. l Duch. d. Limb., 41iime année,
blz. 44, 58. Te Utrechi kochten de gereformeerden zelfs een plek
grond btiiten de 'Witie-vrouwenpoort, die zij met zand bestrooiden,
opdat, met regen, vrouwen daar beter zouden kunnen zitien. Om den
anderen dag werd daar gepredikt. Zie Utr. kroniek, 1566 — 1576, uiig.
Brugmans in B^'dr, Histor. Gen. Utr., XXV, blz. 47 vlg., zeer belang-
rijk ook voor onze kennis van de oudste armenzorg bij de gerefor-
meerden.
2f2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
▼ragen om middelen om 't land in ruste te honden — wat
een zeer naïef verzoek was. Eindelijk en bifzonder dat men
Hare Hoogheid zou verzoeken, dat ^bij advies van de ge-
^^meene Staten dezer Nederlanden bequamel^ck opt stuck
,,van de plakkaten van de heresie gedispenseerd mag wor-
^den" % De rede van Buys heeft een aantal leden der vroed-
schap zeker kettersch genoeg geklonken, ^ maar wat zg
besluiten getuigt, dat zij weliswaar allereerst voor hunne
plaatselijke belangen opkomen, maar daarna toch beslist tegen
kettervervolging partij kiezen. Voor den geest der Holland-
sche stadsregeeringen is dit stuk typisch.
„Die van de religie" in onze stad waren middelerwijl reeds
ter openbare 'preek gegaan. 'Weliswaar weten wij niet den
juisten dag, maar wel de plaatsen, t. w. bij het huis Koebel
op den hoek van de Oude Vliet en den Rijndijk en in den
Voskuil buiten de Rijnsburgerpoort. Om echter op ons ver-
haal niet vooruit te loopen, laten wij het bij deze mede-
deeling, om ter juister plaatse van het huis Koebel en den
Voskuil het noodige te zeggen. Want b^zonderheden omtrent
de prediking vóór den beeldenstorm heb ik tot nu niet ge-
vonden. In elk geval hangt ook hier de preek met de beeld-
breking samen, eene uitbarsting van lagere volksdriften, niet
opzettelijk veroorzaakt en teweeggebracht, maar wel onopzet-
telijk gevoed door de calvinistisch-democratische prediking;
zonder medewerking van predikanten en consistoriën, maar
niet door allen veroordeeld ; gepaard met plunderzucht, maar
uit godsdienstige motieven geboren. Want, terwijl wij even
krachtig als wie ook den beeldenstorm veroordeelen en
betreuren, vergeten wij niet, dat de eigenlijke oorzaak lag
in den bijgeloovigen beeldendienst ^) waardoor der gerefor-
1) Vroedschapsresolutieboek H, fol. 26 r. vlg. op 13 Juli 1566.
2) Mr. Paiilus Buys 'was in deze dagen, zooals ook wel blijkt uit
zijne woorden in den tekst, niet meer roomschge2dnd.Dusseldorp zegt:
„syndicus Paulus Bnzius totus in Nassovii partes propenderet,'* An-
nales, p. 42. Vergel. ook Van Everdingen, a. w., blz. 7 vlg.
3) Geheel ontaard van een geest, die b. v. spreekt uit de treffende
woorden onder een altaarstuk van ± 1200, voorstellende Christus aan
het kruis met Maria en Johannes : „non tarnen ef figiem sed quem de-
signat adora." Nationaal Museum Kopenhagen.
DE GEREFORMEERDEN. 223
meerden geloof, en in het niet willen geven van ook maar
één gebouw voor hun eeredienst, waardoor hun billijkheidsge-
voel werd Beleedigd. Van den eersten aanvang der reformatie
af waren de beelden met al den aankleve van mirakelen
en bijgeloof heftig bestreden *) — thans zette zich dat protest
in daden om. Voor Leiden denke men vooral aan den in-
vloed van Bloccius, die met schrikkelijke felheid tegen de
beelden uitVaart en inderdaad de vernieling ervan predikt.
„Ende nademaal datze soo roepen teghen de beeldstormers
dat is tegen Godt wiens gebot is datmen de beelden sal ver-
nielen als Moses, Ezechias, Josias etc. hebben gedaan . . ." ^)
,,Zijn Moses, Josias, Gedeon ghepresen om datze de Baals-
altaren hebben afgebroken, hoeveel te meer die nu de pausche
altaren vernielen opdat het volck te beter mach den levenden
Godt dienen" ^). „Ende hoe de bilden costelicker sijn hoe wij
die schandelicker moeten vernielen ende verbranden'' ^). Ik
weet wel, dat deze woorden zijn ontleend aan het boek, dat,
naar wij boven zagen, eerst in 1567 gedrukt werd, maar de
schrijver heeft toch zeker in de voorafgaande jaren te Leiden
vaak in dien geest gesproken. Meteen spreekt hier het gods-
dienstig element zeer zuiver. „Opdat het volck te beter mach
den levenden Godt dienen" — dat was het wat de hervormers
tot hun strijd tegen de beelden bracht! Geene enkele be-
1) ^ij geven een paar voorbeelden uit den overvloed. „Beelden
zijn nergens toe goet, daerom sal sulcke cost voortaen niet meer aen
steen ende hout, maer aen die levende, ghebreckige beelden god^
gheleyt worden". {Art. 7 van Balthasar Friberger in Bihl, Ref, Neêrl,
I, 122). ^Noch meerder verblintheyt isi dat wij troost, hulp en bijstant
van enige heylighen soecken, die wij in haer holten beelden meynen
te eeren". (Gnaf eus, Troost ende spiegel der sieken, in Bibl. Ref, Neêrl,
I, 187). n • • • • Aenbeders der beelden, die noch spreken noch ghespre-
ken en connen ende gaen daer nochtans toe om hulpe, gelijck si daertoe
gheleyt worden midts ingheven des duivels ende valsheyt des men-
schen...." {Vanden propheet Baruch, aldaar, I, 261). „Hout en steen
met keerssen eeren en is niemant dienstelij c dan den duyvel . . . ."
(Anastasius Veluanus, Der leecken wechw^ser, uitg. 1594, blz. 243, thans
ook Bibl. Ref. Neêrl, IV, 289. Zie het gansche tractaat „Van den beel-
den", aldaar, blz. 239—245, thans ook Bibl Refor. Neêrl, IV, 287—291.
2) Bloccius, Tweehondert ketterden, 1567, blz. 18.
3) Aldaar, blz. 71.
4) Aldaar, blz. 60. Vergel. nog cap. 66,
224 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
weging echter, zelfs de edelste niet, ontkomt aan de ver-
menging met onedele elementen en bij den beeldenstorm
waren het zelfs al te vaak de laatste, welke overheerschten.
Datzelfde gespuis, dat in deze maanden de goede zaak der
protestanten door zijne gewelddadigheden schandvlekte, liep
aanstonds tot de regeering over, toen deze de overhand nam
en aan het straffen ging '). Het doet ons zeer leed, dat juist
te Leiden het onedele zoo zeer op den voorgrond zal blaken
te treden. Natuurlijk zullen wij het daarom toch naar waar-
heid verhalen. Doch men vergete niet, dat al onze zegslieden
aan beslist roomsche zijde stonden, voor de godsdienstige
motieven geen oog konden hebben en, eindel^k, dat de rustige
hervormden zich tijdens het rumoer op den achtergrond hiel-
den. Denkt eindelijk nog aan allen, die door den marteldood
van maag en vriend eenzaam en ontwricht waren geworden,
aan den jarenlangen druk en de verkropte woede door de
bloedigste vervolging veroorzaakt, aan de armen en de breede
scharen van werkeloozen, aan de zooveel ruwere zeden, aan
den schier onweérstaanbaren invloed eener alles meeslepende
volksbeweging — en de gebeurtenissen dringen tot zachter
oordeel dan vooral in de laatste jaren over haar pleegt geveld
te worden^). De jammerlijke vernietiging van voorwerpen
1) Fruin, Verapr. Geschr,, I, 394.
2) Van groote partijdigheid en ook van onhistorischen zin ge-
tuigt een artikel van B. J. M. de Bont in Jaarboekje van Alberdinck
Thijm, 53*te jaarg. 1904, blz. 1 vlgg. Zullen onze roomsche historici
nimmer overtuigd worden door wat Moded heeft gexegd in zijne
Verantwoordinghe (blz. 36 en vooral 61 vlg.) door Fr. Junius (Memla,
Vtta Jtmii, p. 49), door Doifhuis in zijne Predicatiën over het i^den van
Christus (Bor, a. w., Il, 830 vlgg. Nederl, Archief, IV, 184, noot 1), door
Coolhaas (zie Rogge, Caspar Cooïhaas, 1856, I, 27)? Zullen zij, wier
vernieuwden arbeid op historisch gebied wij toejuichen, altijd wéér
dr. Nuyens en Kervijn de Lettenhove naschrijven, alsof nimmer Fruin
eerst over Nuyens' „Nederlandsche Beroerten" geschreven {Verspr.
Geschr,, II, 1 — 57) en daarna, vooral, de gansche geschiedenis van den
beeldenstorm volgens Nuyens e. a. niet aan eene onafwijsbaar juiste
kritiek onderworpen had {Verspn Geschr,, II, 45 — 81)? Mij dunkt, men
mag niet voortgaan naar ouderwetschen trant Lodewijk van Nassau,
de edelen, de predikanten, de consistoriên te lasteren, vóór n^en deze
bladzijden van Fruin afdoende en zegerijk heeft weerlegd. Dat, eindelijk,
geen anabaptisten aan den beeldenstorm zouden hebben deel ge-
nomen, blijkt niet uit Bibl Ref, Neérl, II, 183, 521 noot 2, 649 noot 1. Wij
DE GEREFORMEERDEN. 225
van hooge kunstwaarde en van duizenden boeken en hand-
schriften is voor ons gevoel het moeielijkst te dragen.
Maar wij staken onze algemeene beschouwingen en komen
thans tot de feiten. Wat de data aangaat — wie bedenkt
dat de eigenlijke storm 14 Augustus uitbarstte, dat hij te
Antwerpen woedde op Dinsdag 20 Augustus en volgende
dagen, te Gent op den 22^^^!^ en in den volgenden nacht % te
Amsterdam Vrijdag 23 Augustus, die vindt voor Leiden
25 en 26 Augustus nog laat. Dien Vrijdag had Oranje een
schrijven gericht aan de Hollandsche steden, met dringend
verzoek waakzaam te zijn en ook het platte land te waar-
schuwen ^). En men was, ook te Leiden, op zijne hoede.
Dienzelfden Vrijdag hadden een aantal monniken uit vrees
hunne kloosters verlaten, hun geestelijk gewaad afgelegd,
hun goederen doen vervoeren, en veel meer monniken en
nonnen zouden het nog gedaan hebben, zoo niet de regeering
hun alle hulp had toegezegd. Want de meerderheid der
vroedschap was nog roomschgezind. Ook had men tijdig de
schoonste kerksieraden, kelken, corsufelen (d. z. casufles, ka-
zuifels), schilderijen, koorstoelen, kunnen bergen ^). Op Zondag
den 25stcn Augustus hadden burgemeesteren, ontrust door
de berichten uit Vlaanderen, Amsterdam % Den Haag ^),
Delft ^) htmne vrees aan schout en schepenen medegedeeld
en daarna, in den namiddag, eene samenkomst gehouden ten
komen er op terug. „Veel dat men aan de protestanten pleegt te ver-
wijten, de beeldenstorm, de mishandeling van priesters en de ont-
-wijding van heilige plaatsen en gebruiken, moet grootendeels op
rekening van deze bijloopers gesteld worden." Fruin, ta,p,
1) Verbeterde datum naar Jacobs in Tifdspiegel, Sept! 1906, blz. 71 vlg.
2) Bij Bor, a. w., I, 88.
3) Vroedschapsresolutie van 16 October 1566, afgedrukt Kerkh, Archief ,
m, 1862, en aldaar blz. 434.
4) Beeldstorm te Amsterdam op 23 Augustus, Wagenaar, Amsterdam,
I, 283. Le Long, Reformatie der stadt Amsterdam, 1729, blz. 528 vlg.
5) Hieruit volgt, dat de Haagsche afneming van de beelden ook vóór
25 Augustus moet hebben plaats gehad. Den datum geven noch de
Memorlên van Reaal (Bijdr. Hist. Gen, XJtr,, XVn, 32), Bor, a. w., 1, 92,
Brandt, a.n^., I, 361, Hooft, Historiën, blz. 104, noch zelfs De Riemer,
Beschrijving van 'S'Gravenhage, I, l, 323.
6) Te Delft brak men de beelden Zaterdag 24 en Zondag 25 Augustus,
^ooals blijkt uit het schrijven van de vroedschap aan Margaretha bij
15
226 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
huize van ëën htuuier, mr. Comelis van Veen. Dür ver-
gaderden dan de vier burgemeesters t. w. behalve de gast-
heer, Joost Jacobsz., Gerrit Roefofsz. en mr. Frans Jansz.
van Dusseldorp ') ; voorts de twee pensionarissen mr. Paalus
Buys en Gerrit Melisz. Hoogeveen en de schout Nicolaas
van Barendrecht. Terwijl zij overlegden, kwam de koster
van St. Pieter hun zeggen, dat er lieden in de kerk waren,
die niets goeds in den zin en roode sluiers omgehangen
hadden ^. Aanstonds begaven burgemeesteren en pensiona-
rissen zich naar het kerkgebouw en vonden daar inder-
daad Comelis Claesz. een slotenmaker, alias Smijtgen en
Comelis Jacobsz. Vos^). In het gedeelte der kerk naar de
Van Bleyswijck, Beschrifvinge der stadt Déift, I, 412 vlgg. en uit de
woorden van Martinus Dnncaniis, pastoor te Delft, in zijn Kasboek:
«In ipso f esto Bartholomaei (d. i. 24 Augustus) sunt a calvinistis expisa
templa et nos sacerdotes sumus aestimati ut oves occisionis." Afgedr.
in Dodt, Archief, V, 329.
1) Hij zon 20 Januari des volgenden jaars huwen met Marij Jacobsdr.
en uit dat huwelijk zou 23 October Frans van Dusseldorp, de schrg-
ver van de Annales geboren worden. Zie de uitg. der Ann. in uittreksel
door R. Fruin, 1893, inl. blz. vn vlg. Misschien was de vader in het
jaar van zijn dood slechts een der veertigen, zooals Fr. zegt; in ons
jaar was hij burgemeester. De opgaven in de voorr. van Oudh, v. H^,
blijken hier onbetrouwbaar. Wij putten uit de nohden van Jan van
Hout zelven.
2) Het geuzenteeken, verg. het nog te noemen vonnis van Van Wijn-
gaarden, Marcus, Sententièn, blz. 48.
3) Het vroedschapsreaolutieboek H, lol. 29 v. vlgg. op 26 Augustus
1566, ook afgedr. Kerkh. Archief, m, 426—430, geeft voor dien Zondag-
avond in St.-Pieter geen namen en weinig bijzonderheden. Orlers, a. w.,
554, noemt den éénen beeldstormer ^Smijtgen bij nacht" en den anderen
Vos. Oudh, van RUnl, blz. 183 noemt den laatsten N. Vos. Wij kennen
hen uit de latere vonnissen van den Bloedraad. Dat over den één be-
gint: „Alzoe Comelis Claesz. slotenmaker alias Smeetgen, bij nacht
gevangen . . . enz. en hieruit is, denk ik, onstaan het „Smijtgen bij nachf *.
De ander Comelis Jacobsz. Vos had zich later op het feit van dien
avond beroemd tegenover Jacob Claesz. alias Halfpaap, dien w^ nog
zullen ontmoeten. Deze Vos mag niet verward worden met Claes Jansz.
zoon van Aeff van Os, ook medeplichtig aan den beeldenstorm, daarna
voortvluchtig en den Isten April 1569 op Schoonverdriet onthoofd. Zie
zijn vonnis bij Jac. Marcus, Sententièn van den Hertog van Alva, 1735,
bl. 306 vlg. Dat over Comelis Claesz. alias Smijtgen aldaar bl. 307 vlgg.
Deze man was een ijverig bezoeker geweest van de hagepreeken, die
hij gewapend placht bij te wonen; hij droeg aan zijn rooden sluier een
zilver vergulden geuzenpenning, die hij voor vijftien stuivers had ge-
D£ G£R£I^ORM££RD£N. 227
Lokhorststraat had Vos reeds met een rapier sommige beel-
den van een altaar gestooten, terwijl, toen de bnrgemeesteren
binnen traden, zq samen de beelden afwierpen van het altaar
van den H. Nicasins, waartoe zij op een bank geklommen
waren. Smijtgen had ook het beeld van Job gegrepen, zeg-
gende: „dit is mijn compere", toen een der burgemeesters
hem bij den arm greep. Zij waren toen de kerk uitgegaan,
die daarop gesloten en onder bewaking gesteld werd. Des
avonds werd er, om het gewicht der zaak, schepenvergade-
ring belegd. Het college bestond toen uit Jan van Adrichem,
Gerrit Fransz. Doe, Huyg Claesz. Gael % Dirk Gerritsz.
Smaling ^), Jacob van Loo, mr. Floris van Tol, Dirk 'Willemsz.
van den Burch en Adriaan Dirk Ottensz. Er werd besloten
nog dienzelfden avond de dekens, hoofdlieden, rotmeesters
en manschappen der beide schutterijen ten stadhuize te doen
komen. Zóó geschiedde, en hun werd op het hart gedrukt
trouw te blijven, gewezen op het groot gevaar waarin de
stad verkeerde, waarop zij onder de duurste eeden ver-
zekerden, dat de regeering op htm hulp staat kon maken.
Het waren ijdele geloften, zooals nog dienzelfden avond bleek.
Het was verre van rustig in de stad. De rederijkers hadden
tusschen het huis, waar zij vergaderden en het tegenover-
staande op de Breestraat een touw gespannen, waaraan een
beeld (uit St. Pieter) vastgebonden hing. 'Wanneer er nu
iemand voorbijging, lieten zij met een ander touw het beeld
als een slingersteen ronddraaien. Of zij zetten een beeld
op den Blauwen Steen met touwen boven en onder. Ging
kocht en waarmede hij al een week of drie vóór den beeldenstorm
door Leiden geloopen had. In de latere literatuur komt de man voor
in Schaduwbeelden van den voortijd door J. H. Jonckers, 1860, bl. 101 vlgg. ;
louter romantisch. Hij is mede op Schoonverdriet onthoofd, 2 Juni 1568.
Dtisseldorp Annales p. 24 spreekt ook van den smid, die op dien Zon-
dagavond een beeld der H. Maagd stuksloeg.
1) Hij werd burgemeester in 1575 na de omzetting van de vroed-
schap door den Prins op 14 October 1574. Verg. Fruin, Het beleg van
Leiden, bl. 148 vlg., Van Mieris, Handvesten^ bl. 151 vlgg. Wij zullen
telkens bij de leden der vroedschap, zoo mogelijk, aanteekenen of zij
na 1574 ook in de regeering zaten. Want daaruit kan met eenige waar-
schijnlijkheid worden opgemaakt of zij aanhangers der nieuwe dan wel
der oude bedeeling waren.
2) Burgemeester in 1579 volgens Orlers.
228 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
er nu iemand langs, dan trokken zij nii het hnis aan een
touw, zooals vogelaars aan hnn net trekken, het beeld viel
voorover, alsof het eene buiging maakte en zq riepen: „daer
salder noch meer comen!" ') Dat de schutters zoo weinig
deden, toen en later, kwam, zegt Dusseldorp t. a. p. met
niet weinig overdrijving, omdat de gansche burgerq met
ketterij besmet was, wegens de menigte der lakenwevers,
die „overal door die pest zijn aangetast." Het was op dien-
zelfden Zondagavond, dat de kanunniken van St. Pancras,
ook op hunne hoede, met hulp van enkele burgers een groot
aantal papieren, charters, eigendomsbewijzen enz., die in het
kapittelhuis aan de Hooglandsche-Kerkgracht in de ark en in
gesloten schappraaien bewaard werden* in veiligheid brach-
ten. Jammer, dat er door de haast en den schrik veel
achter bleef).
Het slappe optreden der regeering moest voor den vol-
genden dag het ergste doen vreezen. En inderdaad op Maan-
dag 26 Augustus drong een troep mannen en vrouwen des
morgens door de noordel^ke deur in O.-L.-Vrouwe kerk
binnen en begonnen daar de beelden af te werpen. Het
ging ef zóó woest toe, dat volgens ëën bericht, een man
en vrouw in het gedrang dood bleven: zij werden des
nachts aan de stadvest begraven *). Het was hier, dat Reyer
Adriaansz., die het voor zijn euveldaad oneigenaardig be-
roep van beeldsnijder ^) uitoefende, het beeld der H. Maagd,
1) Uit het Verslag van Alva'a commisaariaaen, 1567, tiitg. Van Vloten
in Kerkh. Archief, II. 1859, bl. 290. Het verslag is in het Latgn, maar
met enkele woorden in de volkstaal.
2) Dit laatste uit eene oorkonde in het archief van St. Pancras met
2 zegels d° 23 September 1568, waarin door schepenen Comelis van
Noorde en Floris van Tol wordt verklaard, dat voor hen zijn versche-
nen deken van Treslong oud 60 jaar, Gerrit Jansz. en Gijsbrecht Ger-
ritsz. beiden 40 en Adriaan Comelisz. 56 jaar, kanunniken van Si Pan-
cras, door het college gedagvaard om getuigenis der waarheid te geven.
nEnde verklaerde elx bij haeren priesterscap, eere ende getrouwicheyt
ende oversulx bij eede leggende haere handen op haere borsten" . . .
volgt een verhaal over de verwoesting van Si Pancras-kapittelhuis op
26 Augustus 1566, waaraan wij af en toe mede ontleenen.
3) Verhaal van een ooggetuige, een priester, afgedrukt in Kerkhist.
Archief, m, 1862 en aldaar bl. 439.
4) Voor „beeldsnijder" komt ook voor „Jhesusmaker", b. v. Treaor.
rek, boek, 1498, fol. 66 v.
DE GEREFORMEERDEN. 229
dat in 't midden van de kerk recht tegenover den preek-
stoel hing, met een langen haak heen en weer slingerde,
zonder het te kimnen aftrekken ^). De schout, burgemees-
teren en secretaris begaven zich ijlings naar de plaats des
gewelds en beletten niet zonder levensgevaar wat zij maar
k<Hiden *). Doch niet slechts in deze kerk woedde de storm,
in aUe kerken en kloosters werden de beelden en sieraden
verwoest door de „woedende handen van het veelhoofdig
beest Jan Alleman" *). In St. Pieter drong de menigte
door met hulp van den onderkoster Jan Michielsz. en brak
daar o. a. de prachtige marmeren beelden van de twaalf apos-
telen aan de pilaren van het koor in stukken. Dit schijnt
al in den nacht te zijn gebeurd. "Want de sacristij hadden
zij toen niet kimnen openbreken, zoodat het mogelijk was
des ochtends daaruit de monstrans en andere heilige kerk-
goederen in veiligheid te brengen^). Toen zal ook het
Laatste Oordeel van Lukas van Leiden zijn gered. In
St. Pancras ging het niet minder rauw toe. Een der bel-
hamels was daar Gijsbrecht Adriaansz., misschien een
broeder van den daareven genoemden Reyer, die de beel-
den brak, de borden met de namen en de schilderstukken
met de voeten trapte en dit nog wel, voegt onze zegsman
er met verklaarbare verontwaardiging bij, niettegenstaande
hij de „beyerman", de klokluider van St. Pieter was en
daarmede zijn brood verdiende '). Doch ook in het kapittel-
huis drongen de beeldstormers binnen en braken de ark
stuk en de laden, waarin de papieren werden bewaard.
Vier andere kasten beneden in het kapittelhuis, waarin de
privilegies, presentaties, fundatiebrieven en andere stukken
werden bewaard, braken zij insgelijks open. Des middags
lag de vloer met verscheurd papier bezaaid. Een lange
1) Crimineel sententieboék op 5 April 1568, den datnm waarop Reyer
wordt vrijgesproken. Wat niet wil zeggen, dat hij 't feit niet bedreef.
2) Vroedschapareaolatie van 26 Aagnstas.
3) Zóó Orlers a.w., bl. 92 vlg.
4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh, Archief, III, 438. Hij dateert
foutievelijk 28 Attgustns.
5) Crimineel sententieboék zonder datnm of vonnis. Was hij misschien
diezelfde klokluider, die een paar jaar vroeger bij begrafenissen de
klok te bersten luidde? Aflezingaboek B, fol. 255 r. op 10 Juli 1564.
230 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
kerel had een doos met brieven onder zgn wambuis ge-
stoken en was er mede weggegaan, ofschoon de kannnnik
Adriaan Comelisz. die geen Leidenaar was en den man
niet kende, de doos van hem had opgeèischt. Twee jaar
later was de ark zonder lade nog als corpus delicti in 't
kapittelhuis aanwezig. Een aantal der geroofde papieren
werden later door Frank Philipsz. secretaris van Wasse-
naar, door de huisvrouw van Jacob van der Does, hoog-
heemraad van Rijnland en door Dirk Franckensz., een
burger dezer stad, aan het kapittel terugbezorgd, zonder
dat blijkt hoe zij eraan gekomen waren %
Tegen den middag was de beeldenstorm in vollen gang.
Het rumoer door de gansche stad was onbeschrijfelqk, als
furiën liepen mannen, vrouwen en kinderen de kerken in
en uit, roepende, dat ook hier moest gebeuren wat elders
was geschied. In een uur of zes waren in aUe kerken en
godshuizen de beelden vernield^). Houten beelden werden
naar den Blauwen Steen gebracht, op een hoop geworpen
en onder bittere smaadwoorden verbrand'). Een dergelqk
auto-da-fé op het Pieterskerkhof werd door enkele poor-
ters belet *). Tot overmaat van ramp stonden eensklaps
aan twee zijden der stad twee hooibergen in lichte laaie,
tot groot gevaar van de belendende huizen en tot vermeer-
dering der verwarring^).
Vooral keerde de woede des volks zich tegen het minne-
broedersklooster buiten de Hoogewoerdspoort. Na al wat
wij daarover gezegd hebben, behoeft dit wel geene ver-
klaring. De regeering had de poort laten sluiten, maar
tegen den avond liepen de menschen naar het stadhuis en
eischten de sleutels van burgemeester Van Dusseldorp ^).
1) Uit de Authentieke verklaring der vier kammniken. Zie boven
bl. 228 noot 2.
2) Vroedachapsresolutie, 16 Octob. 1567, afgedr. Kerkh, Archief, m, 435.
3) Verslag Alva's Comm,, Kerkh. Archief, II, 260.
4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, HL, 440.
5) Vroedachapsresolutie, 16 Octob. 1567, Kerkh. Archief, m. 435.
6) Ik gis, dat hij 't was. Het verhaal over de Minnebroeders is ont-
leend aan de Annales, en een der „Consules" (d. i. burgemeesters, verg.
Inl. van Fruin bl. LI noot 4) speelt daarin de schoone rol. Het ligt
voor de hand aan des schrijvers vader te denken. Natuurlijk, dat daar-
0£ GEREFORMEERDEN. 231
Deze, een verstandig man, lette op wie vooral te keer
gingen, sprak hun ernstig toe, maar weigerde de poort-
sleutels. Toen zij nu oproerig bleven aandringen, wierp hij
ze op straat en riep, met bliksemende oogen, „daar zijn
de sleutels: wie durft, rapé ze op!" Hij was gewapend en
hield een strijdbijl aldus omhoog, dat hij met éénen slag
het hoofd van hem, die de sleutels zou oprapen, zou ge-
spleten hebben. Maar zij liepen naar de Hoogewoerdspoort,
verbraken de afsluiting, en men begrijpt slechts niet, waarom
zij dit niet aanstonds hebben gedaan. Daarop drongen zij
in het klooster binnen en vernielden daar alles tot de ven-
sterruiten toe % Tegen middernacht kwamen zij in de stad
terug. Eén had de pij van een monnik om en droeg een
misboek in de hand. Aldus ging hij langs de Hooigracht ^),
tot smaad van den katholieken godsdienst. En schoon burge-
meester Dusseldorp beval hem neer te slaan, ontkwam de
man ^). Den volgenden dag werden de altaarstukken, de
kazuivels en de „alpen" ^) in de stad ten verkoop aangeboden.
door en trouwens door het karakter des schrijvers in 't algemeen,
partijdigheid niet is buiten gesloten.
1) Dat er een kerel den troep voorafging met een vlag waarop de
duivel (cacodemon) stond afgebeeld, is een sprookje, dat aan Dussel-
dorps opvatting van ketterij moet worden toegeschreven en dat ik in
den tekst niet heb durven opnemen. Hij verhaalt dit Annales, p. 108
op 't jaar 1572, maar uit het verband, „Satis constat" . . . etc. blijkt
duidelijk dat hij 1566 bedoelt. Over zijn duivelgeloof zie Fruin, Int,
bl. XXXin vlg., over zijne groote onnauwkeurigheid a/cfaar bl. LIII vlg.
Het verhaal van een ooggetuige plaatst de plundering der kloosters
op 29 Augustus, Kerkh, Archief, III. 439, natuurlijk eene vergissing.
2) Er staat: „per plateam vulgo dictam fossam foenariam."
3) Annales, pag. 24 met foutieve data. Bijzonderheden omtrent dezen
man kennen wij van elders. Hij heette Gerrit Teunisz. alias goede
Gerrit Botercruyer, had medegedaan aan de beeldstorming in O.-L.-
Vrouwe-kerk en St.-Pieter, waar hij een beeld van St. Joris had afge-
rukt, en was toen naar het Minnebroedersklooster gegaan, waar hij
wbij den roeck van 't bier" in den kelder was afgedaald en gedronken
had. Daarop had hij in den tuin een minorietenkap vinden' liggen en
die aangetrokken, „meenende eenen goeden benijt gevonden te heb-
ben" en was daarmede de stad ingegaan. Gerrit Theunisz. werd den
2den Juni 1568 gehangen. Zie bij Marcus, Sententiën^ enz. bl. 311 vlg.
4) „Alp" d. i. albe, alba tunica, camisia, het wit linnen gewaad, afhan-
gend tot op de voeten, dat de celebrant en de ministranten bij de mis
dragen. Wetzer, Kirchenlexicon\ I, 405 f.
232 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Nog verder buiten de stad woedde de storm. De menigte
trok ook naar Engelendaal ^), maar konden daar niet bin-
nenkomen. Maar uit het nonnenklooster Roomburg^ ver-
joegen zij de zusters en beleedigden haar*) totdat zg op
hunne beurt door de boeren naar de stad werden terugge-
jaagd. Een zekere Quirijn Quiri^nsz. had zich met een ander,
Halfpaap, dien wij reeds hebben ontmoet, in de paterskamer
van Roomburg met eten en drinken te goed gedaan % Bui-
ten de Rijnsburgerpoort werd Mariènpoel door de beeld-
stormers bezocht, maar zij hebben er weinig beschadigd.
Van te voren had de regeering de beide meesterwerken
van Comelis Engelbrechtsz. van 1508 en 1526 in veiligheid
doen brengen en toen er nu enkele beelden gebroken wer-
den, was er een aanzienlijk man, die de belhamels der plun-
deraars de handen met geld vulde, waarop zij aftrokken^).
Vóórdat wij gaan zien, wat de regeering onder dit alles
deed, sta hier nog een woord over de leiders van het op-
roer. Op den voorgrond getreden is niemand, en het volk
heeft zich den 26sten Augustus door de luim van het oogen-
blik laten meèsleepen. Doch achter de schermen vinden wq
een drietal leden van den lageren HoUandschen adel, Jacob
Oom van Wijngaarden *), Arent van Duivenvoorde en Her-
1) Momiikenklooster omtrent het Leiderdorpsche veer, boven, bl. 37.
2) Ter hoogte van de scheiding van Ouden en Nieuwen Rijn, boven,
bl. 37 vlg.
3) „Pleegden met haar veel vuiligheden'* zegt het verhaal van den
ooggetuige, Kerkh. Archief, JU, 440, die echter partij is en ook wel niet
overal te gelijk zal geweest zijn.
4) Crimineel aententieboek op 12 April 156S. De eisch tegen Quirijn
was onthoofding, maar hij kwam er met bannissement af. Halfpaap
werd den 2den Juni 1568 gehangen. Zijne gedragingen zijn de moeite
waard om te worden verhaald. Hij heette Jacob. Claesz. en was, na
in de drie hoofdkerken aan de beeldstorming te hebben medegedaan,
met een turfdrager, den genoemden Quirijn naar Roomburg geloopen.
Daar hadden zij met hun twaalven aan tafel zitten eten en drinken,
waarbij Jacob een kruik van l^a mengel aan stukken geworpen had
zeggende, dat het bier hem niet smaakte en hij beter gedronken had.
Zie bij Marcus, Sententiën, enz, bl. 310 vlg.
5) Zie Bijleveld in Leidsch Jaarhoekje, 1905, bl. 162 vlg., 172 vlg. en
Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, III, 440.
6) In ons eerste hoofdstuk ontmoetten wij Floris Oom van Wijngaar-
den. Hij was gehuwd met Amoldina van Duvenvoirde en zijn broeder
DE GEREFORMEERDEN. 233
man van Raaphorst. Alle drie waren zij ijverige voorstanders
van de gereformeerde religie, bezoekers van de hagepree-
ken, maar tegelijk rauwe klanten, die de abdisse van Rijns-
burg hadden gedwongen in haar klooster eene calvinistische
preek aan te hooren, de kosters van "Wassenaar en Voor-
schoten hadden verhinderd de klok te luiden voor de gods-
dienstoefening, in de abdij van Egmond met hunne knechten
in den kersttijd van 1565 schandelijk hadden huisgehouden
en den bisschop van Haarlem bitter beleedigd. Van Wijn-
gaarden en Raaphorst hadden te Leiden de menschen tot
den beeldenstorm aangepord en inzondei^heid de reeds ge-
noemde Comelis Claesz., alias Smijtgen en Comelis Jacobsz.
Vos ten huize van zekeren Dirk Theunisz. een broeder mis-
schien van Gerrit Theunisz. dien wij reeds bij de Minorieten
aan 't werk zagen. In Leidsche bronnen vonden wij van
deze edelen echter geene melding gemaakt en daarom ligt
het vermoeden voor de hand, dat zij zich achteraf hebben
gehouden %
De regeering verkeerde op dien Maandag in de grootste
moeilijkheid, vooral daar zij op de schutterij niet rekenen
kon. Des middags vergaderde de breede vroedschap en
behalve schout, burgemeesters, pensionarissen, schepenen en
secretaris, allen reeds genoemd, zaten daar Claes Adriaansz.,
mr. Frans Adriaansz., mr. Claes de Wilde, Claes Lam-
brechtsz., Comelis van Noorde '), Claes Jansz. de Goede,
Hendrik Florisz. van Wassenaar '), Comelis Adriaansz. ^),
Oude Pieter Paedtsz. % Anthonis Fransz., Arent Gerrit
Jacob (t 1529) met haar zuster Maria. De zoon van deze laatsten, Floris
(t 1549) was bij Otteline van de Coulster, genaamd Alckemade vader
van den in den tekst genoemden Jacob.
1) Vonnis tegen Jacob van Wijngaarden en Arent van Duivenvoorde
d" 19 April 1568 bij Marcus, Senientiën, bl. 48—51. Vonnis tegen Cor-
nelis Claesz. alias Smijtgen bij Marcus, a. w., bl. 308.
2) Lid van de vroedschap van 1575, Van Mieris, Handvesten, 152. In
1579 schepen, Orlers, a.w., 643.
3) Oud-schepen, Orlers, a. w., 632. Zijn zoon Pieter Hendriksz. van
Wassenaar was schepen in 1575, Van Mieris, t,a.p,
4) Comelis Adriaansz. Barrevelt, schepen in 1575, Orlers, a. w,, 642.
5) Bouwen Paedtsz. Jansz. en Jan PaedtsZr van Santhorst, leden der
vroedschap in 1575, Orlers, ta,p.
234 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Ewoutsz., Adriaan Pieter Garbrantsz., Claes Oom Jansz.,
Motiring Claesz. van Leeuwen % Qnirijn Claesz. Garbrantsz. %
Jan van Brouchoven % Mees Alewijnsz. % en Joost WUlemsz. %
in 't geheel 34 personen, zoodat er zes ontbraken. Voorzoo-
ver wij kunnen nagaan was de meerderheid nog roomsch-
gezind. De vergadering overwoog, dat de woede der bal-
dadigen, die God noch justitie vreesden, groot was, doch
dat door gewapend optreden de zaak maar erger worden
zou. "Want het volk had niets te verliezen, was door armoede
verbitterd, zou naar de wapenen grijpen en het zou kunnen
uitloopen op eene algemeene plundering, waaraan de vol-
ders, wevers, steenplaatsers en turfdragers, die om de dedi-
natie van de nering zeer arm waren, dan zouden meedoen.
Er werd besloten uit de kerken nog te doen wegbrengen
wat men kon en voorts nog eens aan de schutters te vragen,
of zij wilden helpen de furie des volks te bedwingen. De
schutters waren blijkbaar maar slecht te vertrouwen. Ook
zou men, merkwaardige tegemoetkoming, met bekwamen
spoed uit de kerken doen wegnemen aUes waarvan afgoderij
werd gepretendeerd. Doch beseffende, hoezeer haar deze
zwakheid later zou kunnen worden verweten, liet de ver-
gadering door Jan van Hout in de notulen opnemen, dat
dit besluit alleen was genomen om bloedstorting te voor-
komen en dat zij niet geacht wilde worden daarom de ver-
woesting van de kerken goed te keuren *). Ruim een jaar
later, 16 October 1567, verdedigde de vroedschap zich tegen
het Hof van Holland over haar gedrag in die benauwde
dagen, in den breede betoogende, dat zij „heure debvoir
ende neersticheyt altijts gedaen (hadden) omme doude catho-
lijcke religie te def enderen" *).
Dinsdag den 27®^^^ Augustus schijnt het oproer zich te
1) Verg. Orlers, a, w,, 595 en 632.
2) Burgemeester in 1582, Orlers, a,w,, 644.
3) Verg. Orlers, a.w,, 595.
4) Verg. Orlers, a. w., 595. Dat deze allen ter vergadering aanwezig
waren, blijkt tiit het Vroedschapsreaolntiéboék H,, fol. 29 v.
5) Vroedachapareaoltttieboek op 26 Aug. 1566, fol. 29 v. — 31 r. Ook
Kerkh. Archief, in, 426—430.
6) Vroedschapsresoltttieboek op datum, ook Kerkh, Archief, m, 434.
DE GEREFORMEERDEN. 235
hebben gelegd trots de zwakheid der overheid. Des mor-
gens ging burgemeester Van Dusseldorp ^) bij de huizen der
bekende beeldstormers rond (die men dus niet had kunnen
of durven grijpen) en vond hen allen aan 't werk, waaruit
hij besloot dat zij bang waren geworden. Hij begaf zich
daarop tot den decaan van St.-Pancras, in wiens parochie
hij woonde, en vroeg hem den gewonen dienst in de kerk
te willen verrichten. De ander durfde niet, waarop de burge-
meester hem beloofde dat hij het eerst in de kerk en 't
laatst er uit zou gaan, zooals hij ook deed, gewapend met
een pistool (bombarda manualis), waarop drie kogels. Aldus
overreedde hij den priester om te preeken en bedwong de
menigte door zijn gezag *).
Het is mogelijk, dat dit aldus is geschied. Maar de vroed-
schapsnotulen, die voor 't allerminst voor de juiste tijdsorde
beter te vertrouwen zijn, verhalen, dat eerst Woensdag 28
werd beisloten de kerken te zuiveren en aan eenige kapel-
laans te vragen of zij 't woord Gods „zonder eenige schim-
ping" zouden willen verkondigen? Mochten zij weigeren —
men zou dan den monniken (de Minrebroeders ?) hetzelfde
verzoek doen. Hoe zwak de regeering zich nog voelde, blijkt
wel uit haar besluit om wel de vreemde predikanten, d. w. z.
de gereformeerde, uit de stad te weren, desnoods door
poortsluiting, maar hen, zoo zij weigerden te gaan, onder
protest te dulden '). De „Annales" verhalen eindelijk nog,
dat „de" burgemeester op dienzelfden Dinsdag reeds den
smid, die in St.-Pieter begonnen was de beelden te ver-
nielen, liet onthoofden. Ook dit is zeer onwaarschijnlijk.
De terechtstellingen der voornaamste deelnemers hebben
eerst veel later plaats gehad en daar de „smid" van de
„Annales" de reeds herhaaldelijk genoemde Comelis Claesz.
alias Smijtgen is, weten wij, dat hij 2 Juni 1568 is ont-
hoofd.
Doch waar is, wat Dusseldorp eindelijk nog zegt, dat de
1) Volgens de Annales, t. a. p., die nog van denzelfden „consul" spreken.
2) AnnaleSf p. 25.
3) Vroedschapsresolutieboek op 28 Aug. fol. 32 r. Ook Kerkh. Archief ,
111,432.
236 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
„animositas nebulonum" werd bedwongen i). Men zag zeer
goed in, dat, zoo thans niet streng werd opgetreden, de
schamele gemeente zich in de kloosters zon gaan nestelen
en daar leven „naar heur appetijt". Dus werd er een galg
opgericht bij den Blauwen Steen en van de schutterq werd
(al weer!) een nieuwe eed afgenomen, terwijl alle verdere
kerkroof op peine van die galg verboden werd % Wat reeds
gestolen was moest ieder in St.-Jacobs-gasthuis brengen,
zoowel goederen als geld en uit welke kerk of klooster ook
geroofd*). Lange Jan, een oudroest, kreeg bovendien last,
om wat hij van geroofd goed vond op te koopen, en zoo
kwam hij eiken avond met een kruiwagen vol kazuifels,
stoolen, alven en andere altaargewaden thuis ^). Men ziet
het: wat elders met name in de Zuidelijke Nederlanden
uitzondering was geweest, t. w. diefstal, was te Leiden veel-
vuldig voorgekomen, bewijs te meer, dat hier de beelden-
storm door een bende gepeupel was ondernomen.
Spoedig werd nu ook de regeering van hoogerhand ge*
steund. De Staten van Holland en de vroedschappen der
steden ontvingen van Oranje als Stadhouder bericht van
de overeenkomst tusschen „de hoocheyt van de hertoghinne
van Parma" en de „edelen van herwertsover diemen seyt
geusen*', waarbij de edelen alle hulp beloofden tot wering
van verdere plundering en zij van haar kant vrije prediking
toestond dür, waar ze tot nog toe gehouden was. Het was
de overeenkomst van 23 Augustus ^). Acht dagen later liet
de Leidsche vroedschap dit accoord aflezen en, zonder van
die vrije prediking bepaaldelijk melding te maken (wij zul-
len nog zien waarom), voelde zij zich thans sterk genoeg
om te verbieden „enige vordere destructie, berovinge, plon-
1) Nebulo, al wat verachtelijk is naar verstand en gemoed. Fmin in
de Inl, voor de Annales, p. LXIX.
2) Vroedachap€resoltttieboek op 28 Augustus 1566 als boven.
3) Vroedschapsresolttiieboek als boven. Aflezingaboek B., fol. 271 r.
op datum.
4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, HL, 440 vlg.
5) Bor, a. w,, I, 95 vlg. De brief van de Gouvernante aan de steden
als antwoord op het smeekschrift der edelen bij Gachard, Correapon-
dence de Philippe II, II, 584.
DE GEREFORMEERDEN. 237
deringe, gewelt, letsel ofte hinder aan eenige kercken, cloos-
teren, conventen ofte andere godtshuyzen . . .% Zij kon het
thans veilig verbieden: niemand dacht meer aan geweld.
En de prediking was reeds aangevangen of, liever gezegd,
weder voortgezet. Den 29stcn Augustus, St.-Johannes Bap-
tista necatus, een Donderdag, werd er in de Voskuil ge-
preekt „voor 't eerst" ^), d. w. z. voor de eerste maal na
de beeldbreking. En daar de gouvernante de prediking had
toegestaan op die plaatsen „ou de faict se font les prêches"
hebben wij hier een bewijs te meer, dat de Voskuil ook
vroeger was gebruikt. Misschien reeds in de dagen der
sacramentisten % maar zeker in dezen tijd. Het was een
plaats naar den kant van Rijnsburg bij Endegeest, gedurende
het beleg door de Spanjaarden bezet en versterkt, zoodat
zij van daar uit b. v. op 15 Juni 1574 konden opereeren
tegen de schans bij de Poelbrug % In de jaren 1565 en 1566
zijn daar door de gereformeerden herhaaldelijk godsdienst*
oefeningen gehouden ^) en dus lag het voor de hand dit ook
dien 29sten Augustus te doen. De berichten omtrent eene
tweede plaats van samenkomst zijn tegenstrijdig. Orlers zegt,
dat men voor de tweede maal (na de beeldbreking) in 't
openbaar predikte bij het huis te Koebel buiten de "Witte
poort aan de Oude Vliet ^). Van Mieris echter, van deze
zelfde plaats gewag makende, zegt, dat de gereformeerden
daar in 1566 de eerste openbare predikatie hielden ^), wat
Dozy eveneens verhaalt^). Doch Orlers' Chronielqe verdient
als oudste bron hier meer geloof en in elk geval werd er
ook bij het huis van Dirk Koebel gepreekt. Ja, volgens één
berichtgever zou dit al tien jaar vroeger, in 1556, zijn ge-
schied. Deze schrijver ^) begint met eene vergissing. Nog wel
Orlers aanhalend, die dat wel beter wist, zegt hij datKoe-
1) Aflezingshoék B., foL 274 r. vlg. op 31 Attgustns 1566.
2) Orlers „Chroniekje" in a. iv., bl. 554 op datum.
3) Boven, hl. 119 vlg. 222.
4) Orlers, a. w,, bl. 467 en vergel. de kaart bij bl. 446.
5) Marcns, Sententiën, bl. 309 vlg.
6) Orlers, a. w., bL 8.
7) Van Mieris, a.w,, fol. 620 a.
8) Dozy, Leidens omgeving, 1900, bl. 44 vlg.
9) Oudheden van Rijnland, bl. 378 vlg.
238 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
bel ook 'Wadding heet, terwijl de kaarten duidel^k uitwijzen
en het ook thans nog aldus is, dat het huis ter Wadding
verderop ligt, waar de weg naar Voorschoten van den Rijn-
dijk afbuigt. Zoo zou ook 1556 eene vergissing voor 1566
kunnen zijn. Doch ons wordt bovendien verhaald, dat in
dat jaar Chr. van Waerd, president van den Hoogen raad
en Gelenus Zegerus van "Wassenhoven, raadsheer, op 26 en
28 September naar die prediking een onderzoek zijn komen
instellen. Nu was mr. Christiaan die Waert van 1549 tot
1558 raad en procureur-generaal van het Hof en werd toen
raadsheer in het Hof te Mechelen, terwijl mr. Gelein Zegers.
heer van Wassenhoven in 1561 als raad in den Hove aftrad
ten behoeve van zijn schoonzoon Nic. van der Laen ^). Voorts
wijst de Rekening van den ontvanger der exploiten van het
Hof, waarvan w^ ook vroeger dankbaar gebruik maakten,
voor 1556 herhaaldelijk uitgaven aan voor gedane dienst-
reizen door de beide genoemde heeren, maar juist die reis
naar Koebel komt daarin niet voor, terwijl ten overvloede
ook het Memoriaal van het Hof op 26 en 28 September
daarvan geenerlei gewag maakt '). Op deze gronden durven
wij aan het bericht van een preek in 1556 voorloopig geen
gewicht hechten.
Men weet, dat de Prins, die zelf te Antwerpen de rust
herstellen moest, als zijn plaatsvervanger voorloopig Hen-
drik, graaf van Brederode, naar Holland gezonden had. In
de eerste dagen van September zou hij, op zijn doortocht
naar Utrecht, ook Leiden aandoen en nu is het opmerke-
l^k, met welke gevoelens het bezoek van dezen ijverigen
beschermer van den gereformeerden godsdienst, van dezen
edelman, die zulk een groote rol had gespeeld in het Ver-
bond der Edelen, van dezen beslisten tegenstander des
konings, van dezen geus bij uitnemendheid') — door de
1) Lijst van de leden van den Hove door Raimond Slicher, ms. Rijks-
archief.
2) Ik dank dit aUes aan de vriendelijke hulp van den heer Rijks-
ardhivaris te 's Gravenhage, die op mijn verzoek zoo goed was de
genoemde stukken te doen raadplegen.
3) Op een medalje met zijn beeltenis stond, dat „zijn deugd niet en
kende op ééne bladzijde geschreven worden", Bor. a. w,, % 147. Brede-
rode stierf anderhalf jaar na dit bezoek, 16 Febr. 1568.
DE GEREFORMEERDEN. 239
Leidsche vroedschap werd te gemoet gezien. Men had ge-
hoord, dat mijnheer van Brederode een groot aantal ruiters
en knechten in zijn gevolg had en ook vele aanhangers
van geuzen en beeldstormers, zoodat de vroedschap ge-
neigd was hem den doortocht te weigeren, ofschoon hij
gezegd had niets kwaads in den zin te hebben. In deze
moeielijkheid werd haar bericht, dat drie heeren juist van
Haarlem waren gekomen, waar zij Brederode hadden ge-
sproken, en thans in den Doelen waren, nl. Jacob heer van
"Wijngaerden, de geuzenleider, ons reeds bekend. Jan Paedtsz.
van Santhorst en "Willen Jan Reyersz. *), Leidsche burgers
van aanzien. Wij mogen het er voor houden, dat zij Brede-
rode omtrent den staat van zaken waren gaan inlichten.
Na langdurige deliberatie besloot men mr. Frans van Dus-
seldorp, Jan van Adrichem en mr. Gerrit van Hoogeveen,
reeds meermalen door ons ontmoet, naar de heeren om
inlichtingen af te vaardigen. Zij keerden terug met de ge-
ruststellende tijding, dat de graaf zijne vrouw') bij zich
had en twee zusters van Z. Ex. den prins van Oranje^),
dat daarom zijn gevolg grooter was dan gewoonlijk, en dat
hij alleen om den goeden wlêg juist over Leiden naar
Utrecht wilde reizen. Het antwoord was bevredigend en de
regeering durfde thans besluiten Brederode buiten de stad
te begroeten, op stadskosten te onthalen en van vrijen
doortocht te verzekeren ^). Zooveel had het op den 6^^^
September 1566 in, den eminenten leider der staatsgezinden
binnen onze stad toe te laten en daarna in vrijheid te
laten uitgaan! Duidelijk blijkt, dat Leidens regeering in
hare meerderheid nog niet hervormingsgezind was ^).
1) De eerste later vroedschap, Orlers. a.w,, 597. De tweede vóór
1574 in de regeering, aldaar, bl. 595.
2) Gravin Amalia van Nieuwenaar, die haren gemaal op zijne reizen
placht te vergezellen.
3) Het is voor ons doel niet noodig te onderzoeken, welke zusters
des prinsen het waren. De eene wellicht Magdalena (1522—1567)
gehuwd met Herman, graaf van Nieuwenaar en dus schoonzuster
van de gravinne van Brederode, de andere Anna of Elisabeth of
Catharina.
4) VroedschaparesoluH^oek H., fol. 33 r. op 6 September 1566.
5) Vergel. ook DoziJ in Handel Mij. der N. Letterk,, 1897—1898, bl. 16.
240 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Dat zij, zooals wij zagen, den Sl^^i^ Angusios van de
vrije prediking geen melding had gemaakt, was omdat zq
wel het accoord van 23, maar nog niet het finaal verdrag
van 25 Augnstus ontvangen had. Oranje schreef daarom
d^. 14 September 1566 uit Antwerpen aan de „eersame,
wijse, onse lieve, besundere president ende rade onses
heere coninck'', dat dit laatste besluit op het smeekschrift
der verbonden edelen gepubliceerd had moeten worden,
inhoudende o. a. dat men de nieuwe predicaties zou toe-
laten buiten de steden, ter plaatse waar die vroeger ook
gehouden werden, zonder iemand te hinderen, totdat Z. M.
anders zou besloten hebben. Doch alles ongewapend en
zonder hindernis van „doude catholique religie noch dexer-
citie van dier*'. De prins verzocht deze resolutie thans
overal „binnen onsen goevemement van hollandt" te doen
afkondigen. Een gelijkluidend schrijven zond hq aanBrede-
rode, opdat deze aan de onderhouding van het besluit
„van deene ende dander zijde'* mede de hand zou houden.
Deze maal had het Hof beter zijn plicht gedaan en den
19den September werd eerst de overeenkomst en daarna
Oranje*s missive afgelezen^).
Dienzelfden dag, Donderdag 19 September, werden zij
reeds geschonden. "Want de gereformeerden, wien het ver-
droot buiten de stad in de open lucht te moeten samen-
komen en die zagen, dat de kerk der Minnebroeders ledig
stond ^), vroegen of namen haar voor eigen gebruik en,
treffende bijzonderheid, aanstonds na de preek werd er
gedoopt en getrouwd naar gereformeerden ritus ^). De ge-
meente mag in deze dagen op een kleine 300 zielen wor-
den geschat^). Het viel echter te betreuren, dat velen
1) Aflezingsboek B„ fol. 274 v. vlgg. en 276 r. vlg. beide op 19 Sep-
tember 1566. Het accoord vindt men ook bij Bor. a. w., I, 96 vlg., ge-
lijkluidend met dat in ons aflezingsboek behalve dat hij de bastaard-
woorden verhoUandscht. Bor heeft „Ende aengaende*', „oproeringen"
enz.; ons boek „Ende ter regardt*', „commotién" enz.
2) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh, Archief, HL, 441.
3) Orlers, Chroniekje, a.w,, bl. 553.
4) Den 5den Januari vierden de gereformeerden avondmaal in die-
zelfde broederskerk met 284 personen volgens Orlers, met 200 volgens
de Annales, p. 54.
DE GEREFORMEERDEN. 241
hunner de vrijheid en hare weelde niet konden dragen en
„door de oefening van de gereformeerde of nieuwe religie*'
(het zijn de woorden van Paulus Buys) „zich dagelijks tot
ledigheid begaven, de onderdanigheid tegen de overheid
vergaten en de justitie in desestime brachten." De vrees
voor uitspatting tegen den naderenden winter was zóó
groot, dat de vroedschap besloot aan de Staten voor te
stellen een 400 è. 600 man te werven, die te legeren in
Den Haag of „elders ten platten lande" (Den Haag was
geene besloten stad) om naar noodzakelijkheid van zaken
gebruikt te worden. De kapiteins zouden Hollanders moeten
zijn ^). Zóó zat de vrees er in, vooral omdat op de schut-
ters bij voortduring niet te rekenen viel. Toen burgemees-
ters, het was den 5den October, besloten de sleutels van
poorten en watergaten^) persoonlijk te bewaren, vonden
de schutters dat onwettig en na een onverkwikkelijk too-
neel ten stadhuize kwam men overeen, dat voortaan de
sleutels zouden gebracht worden bij den oudsten aan-
wezigen burgemeester na het eindigen der dagwaak, daarna
door een kapitein en eenige schutters van zijn huis zouden
worden afgehaald, naar het stadhuis gebracht en dddr
blijven tot het begin der dagwaak '). Het wantrouwen der
schutters tegen de regeering ging zóó ver, dat zij zelfs ge-
loofden, dat deze de stad aan Erik van Brunswijk wilde
overleveren, den avonturier, die voor iedere zaak zijn
degen veil had, en door Margaretha in dienst was ge-
nomen ^). Vandaar dat zij zelven de sleutels in handen wil-
den hebben. In dezen nood besloot de secrete vroedschap
te doen, wat sinds zoo tallooze malen geschied is. Oranjes
hulp in te roepen. De prins was naar Utrecht gekomen
en men vroeg hem ook Leiden te willen bezoeken, om
1) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 37 r. op 17 Nov. 1566.
2) Over de sleutels van poorten en watergaten zie mijn Leidsche
PoUtie in oude dagen, bl. 17 vlg.
3) Vroedschapsresoltttieboek H,, fol. 34 v. op 7 October 1566. In deze
vergadering werd ook het tractement van Jan van Hout verhoogd. Zie
ook Tresor, rek. boek, 8 Nov. 1568, afgedrukt in Dodt, Archief, II, 340.
4) Fmin, Verspr. geschr., I, 365. Margaretha had daarvan 26 Septem-
ber aan Oranje kennis gegeven, aldaar, bl. 422.
16
242 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
9 door z^n presentie ende autoriteit alle verdere desordre
te doen cesseeren'* % Teekenend is dit voor de gevoelens
aan Oranje toegedragen, maar de middelpartq in de vroed-
schap had het thans weer. bij de roomschen verkorven, die
den prins niet vertrouwden en liever hadden gezien, dat
men alle ketters verbannen had^. Deze laatsten, althans
de slechte elementen, bleven roerig. De „godvreezenden
zoowel van de oude als van de nieuwe religie binnen deze
stad*' begeerden rust en vrede. Maar „eenige oproerige
geesten" hadden plan gemaakt om door vrouwen en kin-
deren oproerige liederen in de roomsche kerken te doen
zingen en daarna zelfs de huizen van sommige poorters te
plunderen. De regeering kon wel niet anders dan op straffe
van de galg dergelijke praktijken ten strengste verbieden %
Maar tot handhaving van het verbod was zij te zwak, de
beweging ging haar over het hoofd wassen. Zij deed naar
eene andere z^de, wat haar door begrijpelijke vrees werd
ingegeven: haren afgevaardigden opdragen, om ter Staten-
vergadering van 29 November hunne stenunen aan die van
anderen te paren en bij de hertogin van Parma er op aan
te dringen, dat deze een goed woord bij Philips zou doen:
Z. M. mocht in zijn gramschap niet de Inquisitie invoeren
en als hij kwam naar deze landen, dan mocht het zgn
zonder krijgsvolk als in tijden van vrede ^). Z. M. is nooit
gekomen. Maar hij zond Alva, en de donkerste tijden gin-
gen aanbreken.
In het begin van 1567 lag Erik van Brunswijk in Bode-
graven en men vreesde te Leiden voor overval en plun-
dering. Daarvan maakten de gereformeerden gebruik om
te verzoeken, dat ook de bon-wachters in de schutterq
zouden worden opgenomen ter versterking der wachtposten.
Doch de regeering vertrouwde de bon-wachters noch de
schutters en ging er slechts aarzelend toe over, uit de
eersten enkelen der besten te kiezen, om mede het stad-
1) Vroedachapsreaoltttieboek H,, fol. 36 r. op 25 October 1566.
2) Dnsseldorp, Annalea, p. 49 op 20 November 1566.
3) Aflezingéboek B,, fol. 281 v. vlg. op 1 December 1566.
4) Vro^dschapareaoluHéboék H., foL 37 v. op 27 November 1566
DE GEREFORMEERDEN. 243
huis te bewaken % Zij zat tusschen Roomsch en Onroomsch
als tusschen twee vuren en dit verontschuldigt haar zwak
optreden tegen enkele woestelingen, die den priester van
den Hoogelande, met de heilige hostie over straat gaande,
op klaarlichten dag aangerand hadden en het allerheilige
zouden hebben geprofaneerd, zoo niet enkele katholieke
burgers te hulp waren gesneld '). Dergelijke feiten kwamen
trouwens zoo herhaaldelijk voor, dat Alva later tegen on-
eerbiedigheden tegen 't sacrament op straat strenge maat-
regelen nam '). Telkens stelden die van de nieuwe religie
de regeering voor moeielijke beslissingen, b.v. door te ver-
zoeken, dat ook te Leiden zou mogen gecollecteerd worden
voor de 30 tonnen gouds, die, men kent het plan, aan
Philips voor volledige godsdienstvrijheid zouden worden
aangeboden. Doch de vroedschap slaat het verzoek af,
omdat zij meent, dat adressanten booze bijbedoelingen
hadden^). Het werd tijd, dat er werd vastgesteld wat
mocht en wat niet mocht. Gelukkig was de Prins niet
ver meer.
Nadat Oranje, op last van de landvoogdes, de rust in
Antwerpen had hersteld, had hij zich den twaalfden van
"Wijnmaand 1566 naar Holland begeven, om ook daar zoo
mogelijk de gemoederen tot bedaren te brengen % Het
was dat tijdperk zijns levens, waarin hij geslingerd werd
tusschen het dienen van het Spaansche gezag en het zich
wijden aan de zaak der Nederlandsche vrijheid, tusschen
een uitwendig waargenomen katholicisme en een innerlijk
aanvaard protestantisme. Tot het laatste voelde hij zich
aangetrokken, maar voor eene keuze tusschen luthersch en
gereformeerd deinsde hij nog terug, al vond hij het eene
schrikkelijke gedachte, dat om het verschil tusschen de
beide secten bloed vloeien zou ^). Zoo weifelde hij dan en
1) Vroedschaparesolntiehoek H., f cl. 41 v. op 14 Jannari 1567. Aflezings-
boek B., foL 285 r. vlg. op 23 Januari.
2) Dusseldorp, Annales, p. 54 op 15 Januari 1567.
3) Zie Brandt, Reformatie, I, 498.
4) Vroedschaparesolniieboek H,, fol. 43 r. op 17 Januari 1567.
5) Hooft, Nederl Historiën, 1642, fol. 117.
6) Groen van Prinsterer, Archives, II, 455, November 1566. Zijn woord
244 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
liep gcTaar aller Tijand en niemand s Triend te worden.
De 13de Maart 1567, de rampzalige dag van Anstmweel,
zon daarvan droevig getuigenis afleggen^). Doch ook de
Hollandsche reis, daaraan vooraf gaande, droeg maar matig
vracht. Den i^^o, December 1566 was Oranje nit Utrecht
naar Amsterdam vertrokken, waar hij tot 20 Jannari was
gebleven en hij ging toen op reis naar den Haag over
Haarlem naar Leiden').
Donderdag den 23>i«n Januari 1567 tusschen 3 en 4 uur
na noen kwam de Prins binnen onze stad *). Aanstonds be-
gon hij zijne pogingen om een verdrag tot stand te brengen.
De regeering was al dadelijk tot medewerking niet onge-
negen, omdat die van de religie hadden beloofd, dat z^ de
overheden in alle dingen, de consciêntie niet aangaande,
zouden gehoorzamen ^). En reeds Zaterdag den 25sten werd
de overeenkomst geteekend. De inhoud er van is ons door
Bor bewaard geworden % wat te gelukkiger is, omdat de
Memoriën van Reaal hier eene leemte hebben % en biedt
geen moeielijkheid aan behalve artikel 1, waarover wij
daarom afzonderlijk zullen handelen. De overige bepalingen
houden achtereenvolgens in: die van de gereformeerde
religie zullen alle secten helpen weren; bij de begrafenis
hunner dooden mogen geene liederen gezongen worden, wat
misschien gericht is tegen de psalmen Datheens ; zij mogen
over de Inquisitie, 29 Maart 1566 in den Raad van State o. a. bij Fmin,
a,w., n, 246.
1) Hooft, a, w., fol. 120 vlg. Bor, a. w,, I, 157a. ArcMves, m, 52, brief
van 17 Maart 1567.
2) Utr. kroniek 1566—1576 uitg. Bmgmans in B^dr. Histor. Gen. Utr.,
XXV, bL 49. Fniin, a. w., I, 432. Te Utrecht had Lodewijk van z^n
broeder afscheid genomen en was naar Duitschland vertrokken, Blok,
LodewHk van Naaaan, 1889, bl. 54.
3) Dusseldorp, Annales, p. 62 zegt: nXXni Janoarii Leidam irenit*',
Orlers, Kroniekje (bl. 555): „den 22 quam die prins van Orange tot
Leyden . . .". Doch hij zegt er bij „op een Donderdach" en daar in 1567
Donderdag de 23ste Januari was, hebben wij dien datum gekozen. Het
uur volgens Orlers, ta,p.
4) Vroedschapsreaolutieboek H,, fol. 45 r. op 25 Januari 1567.
5) Bor, a.w., I, 1076, 108 a.
6) Zie de uitgave van Reaal's „Memorién" in Bffdr. Hist. Gen, Utr,,
XVn en aldaar bl. 43. Verg. ook Fmin, a. w., n, 239 noot 3.
DE GEREFORMEERDEN. 245
geene vergaderingen hebben behalve hunne preeken, tenzij
in hooge noodzaak, zullende de overheid haar mogen bij-
wonen; zij mogen geen scholen oprichten; hunne predikan-
ten moeten uit deze landen van herwaarts over geboortig
zijn, van een goed leven en zonder een openbaar vonnis
te hunnen laste; zij mogen niemand door geld tot hunne
religie trekken; zij moeten gehoorzaamheid beloven aan
overheid en justitie; zij moeten gewillig de belastingen op-
brengen in 't bijzonder voor de herstelling van der stede
poorten en, eindelijk, zij mogen niemand van andere religie
bespotten. De vrijheid der gemeente werd hier door menig
artikel besnoeid, doch de omstandigheden in aanmerking
genomen mocht zij tevreden zijn. "Wat de bepaling aangaat,
dat de overheid de kerkelijke vergaderingen mocht bijwo-
nen : wij hebben hier reeds het beginsel, dat later tot de
instelling der „commissarissen-politiek" voeren zou: in de
kerkelijke vergaderingen moest de regeering toegang en
invloed bebben ^). De meening, dat de gereformeerden door
geld menschen tot zich trokken, sproot voort uit hun nog
kwalijk begrepen armenzorg. "Wij hebben daarvan een aardig
voorbeeld uit Utrecht van dezen zelfden tijd, December
1566. ^Ende als haer sermoenen gedaan zijn," schrijft een
ooggetuige van de hagepreek buiten de "Witte- vrouwen-poort,
„soe hebben hem sommighe ministers ofte collecteurs, daar-
„toe gecommitteerd sijnde, hem aldaar gevonden onder het
„volck, die sekere sackgens in die hant hielden daer een
„ygelic die wilde zijn caritaet in dede, mits daarin gevende
„zeker penninghe ofte geit, waervan zijlieden brood om
„deden backen dat sij den armen lieden gaven, die haar
„sermonen quamen horen . . ." '). De uitdeeling aan de armen
werd aangezien als een soort van omkooperij. Toch weten
1) Gaspar Coolhaes zou later zeggen, dat Jurriaan Tpesz den Magis-
traat gebeden had twee uit zijn midden in den kerkeraad te zenden.
Een christet^cke endehülffcke Verantwoordingh, 1580, fol. 30 v. vlg.
2^o zegt ook de Justificatie. Natuurlijk heeft Jurriaan er niet om ^ge-
beden*': het sprak voor de vroedschap vanzelf: zij moest, ook in kerke-
lijke aangelegenheden, het heft in handen houden, en Jurriaan en de
zijnen vonden dat eveneens natuurlijk.
2) Utr. kroniek als boven in Sjfdr. Hist Gen,, XXV, bL 47 vlg.
246 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
vrii, dat reeds de oudste synoden de armenzorg regelden
en tegen misbmiken waakten % De nitroerigheid, waarmede
de Utrechtsche kroniekschr^ver overigens van dat collec-
teeren „met sackgens" spreekt, getuigt wel hoe nieuw hem
*t geval was.
Dit verdrag dan werd te Leiden geteekend, in tegenwoor-
digheid van Oranje en van den Heer van Rijswijk, president
van den Hove, door de „gedeputeerden van de religie"
t. w, door Georgius Aponius, minister ecclesiae Christi apud
Leydenses, Jan Korsz. koperslager, Hendrik van Zijl, Arent
Gillesz. Huyg Dirksz. van Bancken en Dirk Barentsz. Zie-
hier predikant en consistorie der oudste hervormde ge-
meente te Leiden. George Aponius of Jurriaan Tpesz., di«
drie jaar later met Van der Werff gelden zou inzamelen
voor den Prins ^, was gereformeerd. Den S^^'^ October 1573
vinden wij hem als praeses der synode van Hoorn en den
19den April 1574 lid van de sync^e te Grootebroek, beide
van de gereformeerde kerk'). Hoe komt het dan dat hij
elders de eerste Luthersche predikant van Leiden heet?^)
Hoe komt het, dat anderen het voorstellen alsof de volge-
lingen van Luther en Calvijn toen te Leiden broederlijk tot
ééne gemeente vereenigd waren?*) De oorzaak dezer dwa-
ling schuilt in de onjuiste interpretatie van het eerste arti-
kel van het verdrag. Het bevat vooreerst de bepaling, dat
men de secten zal tegengaan, die onder deksel van refor-
matie zich zouden willen vertoonen als Mennonisten, Ada-
mieten enz., welk laatste woord eene duidelijke herinnering
bevat aan de naaktloopers. Getolereerd zullen alleen zijn
wie volgens de confessie van Augsburg of de religie van
Calvinus leven. En dan zegt Bor: „Hierop hebben zij ver-
1) Synode (van Tours), 26 April 1563 art. 1 bij Hooyer, Oude kerk-
ordeningen, bl. 7. Verg. Ned. Archief, Vm, 1848, bl. 264.
2) A. Kluit. Staatsregeling, I, 499. Brandt, a. w., I, 509.
3) Reitsma en van Veen, Acta enz., I, 19,^23.
4) Van Mieris, Beschrijving van Leiden, I, 104. F. J. Domela Nieuwen-
huis in JB^dr. Gesch. Ev. Luth. in Ned^ V, 1844, bl. 2.
5) Adr. Severinus, Oorspr. beschr. v, h. Belegd z. j. bl. 42 noot; ook
Wagenaar, a.w,, VI, 202 en Nederl. Archief IV, 136 geven eene onjuiste
voorstelling.
i
DE GEREFORMEERDEN. 247
^klaringen gedaan bij monde van eenen Joriaan, dat sijluy-
„den geen andere Religie en willen profiteeren dan de op-
^rechte Confessie van Ausburg sulx die bij Philips Melanton
„is geprofiteert of gedeclareert in epistola ad comitem Pa-
„latinum" % Ter verklaring van deze woorden herinnere
men zich het volgende. Jurriaan Ypesz. behoorde tot de
„rekkelijke", eigenaardig Noord-Nederlandsche hervormden.
Hij was een geestverwant van Jan Arentsz., van Peter Ga*
briêl, van Comelis Cooltuin, welke laatste hem naar Leiden
gezonden had. Deze rekkel^ken hebben, juist in deze jaren,
krachtig toenadering gezocht tot de Lutherschen, onder
invloed of in elk geval in den geest van Oranje en daartoe
niet geschroomd van den kansel hunne instemming te be-
tuigen met de Augustana, wat den Lutherschen ten onzent,
die overwegend melanchthoniaansch waren, aangenaam moest
zijn. Omgekeerd trok de geest der Augsburgsche confessie,
irenisch en zachtmoedig^) onze anti-dogmatische, rekkelijke
gereformeerden aan. Op deze toenadering dan was het
Leidsche verdrag gegrond. Van de eigenlijke Luthersche
gemeente in dezen tijd ten onzent is ons niets bekend.
Slechts weten wij, dat de door Oranje vurig gewenschte
verbroedering nimmer is gekomen. De Zuid-Nederlandsche
„preciese" hervormden, naar den geest van Calvijn, hebben
er zich te krachtig tegen verzet, de Lutherschen in Duitsch-
land, die in 1567 den geest van Melanchthon van 1530 gansch
verloochend hadden, evenzeer, en eindelgk was er in het
verleden der Lutherschen in ons vaderland van allerlei
wat toenadering moeilijk maakte ^). In stede daarvan heb-
1) Dit moet de Apologia Conf. Aug. zijn door Melanchthon vervaar-
digd. Palsgraaf Frederik heeft haar een oogenblik aangenomen. De
Ap. is door MeL tegelijk met de editio princeps der Conf. in 1531
uitgegeven. Verg. Pijper, Theol T^dschr,, 1908, bl. 55—71.
2) Köstlin, Martin Lnther^, II, 204 ff. Pijper in Theol T^dschr., 1908,
bl. 42 vlgg.
3) Zij lagen onder verdenking van wereldsch te leven en om die
reden wilden b. v. de dooperschen niet met hen te maken hebben :
«die in deen hant den pot met bieren, in dander hebben dat Testa-
ment" Bibl Ref. Neêrl, n, 518 vlg. Voorts waren zij politiek verdacht
en met reden. Zij hielden het al te vaak met de Spaanschgezinden.
Zoo te Antwerpen in die zware dagen van 1567 toen de lutherschen
248 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
ben de «rekkeUyken*' zich tot de „preciesen" gewend en
ter synode van Emden, 4 — 13 October 1571, waar de laat-
sten triomfeerden, hebben Arentsz. en Gabriel de hande-
lingen onderteekend, ter liefde van de eendracht hnnne
persoonl^ke gezindheid ten offer brengend aan het belang
▼an vaderland en kerk. Zoo vinden wij dan ook Arentsz.
ter synode van Alkmaar, 31 Maart 1573, als praeses voor-
stellende «om der eendrachticheyt willen de belijdinghe des
gheloofs van de Nederlantsche gemeynte aan te nemen" %
Van het Leidsche compromis, waarvan wg aldus de
wezenlijke bedoeling hebben toegelicht, was een dadelgk
gevolg de bouw van een eigen kerk, mede naar het daar-
omtrent in Margaretha's voorloopig pardon bepaalde. Sinds
den 19den September 1566 of iets later hadden de gerefor-
meerden, de kerk der minnebroeders « ledig en verlatende be-
vindende", die voor hun godsdienstoefening gebruikt, zonder
tegen de calvinisten en vóór den koning partif kozen, Groen, Archives,
m, 68, Nederl Archief, IV, 146 vlg. In 1566 te Amsterdam gaven de
Martinisten aan de roomschgezinde overheid te kennen, dat de gerefor-
meerden in strijd leefden met de Augsborgsche confes^e en dns buiten
den rijksvrede stonden, Vos, Amatela kerk, leven, fol. 916. Lntherschen
als burgemeester Jan Claesz. van Hoppe keeren daar in den schoot
der moederkerk temg, Jaarh. Alberd. Th^m^ 1904, bl. 28 en zij stellen
er een eer in geen oproerigen geest te bezitten, Nederl, Archief, IV,
138. De hardheid, waarmede in Duitschland de hervormden door de
lntherschen werden vervolgd, vergrootte ten onzent de vijandschap,
terwijl het star dogmatisme der latere lutheranen de rekkelijken tegen
de borst stiet, zooals Corrano met ronde woorden zegt, Fruin, a. w.,
I. 434. De woerdensche predikant Matth. Rudsen oordeelde de afzwe-
ring van Philips strijdig met Gods woord, Bor, a. w., II, 2825— ^285a en
Reudier in JB^dr. Gesch, Ev. Lnih. kerk, m, 1841, bL 83 vlg. De strenge
orthodoxie der Lutheranen bracht later toenadering tusschen hen en
de Dordsche calvinisten, zoodat een man als Voetius met hen alleen
onder de protestantsche secten samenwerking wenscht, Duker, Gis-
bertns Voetitts, TL, 42 noot 4.
1) Zie vooral Fruin's artikel »De voorbereiding in ballingschap van
de Geref. kerk in Holland", V, Gesch, U, 235—276, ook reeds Tpey en
Dermout, Gesch, der N. Herv. kerk, I, 1819, bl. 320—323, Reitsma, Acta
enz, I, 5, F. L. Rutgers, Acta v. d. Ned, Syn, d, 16de eeuw, bl.55— 119,
B. van Meer, De Synode te Emden, 1892, die als bijlage A(p. 225— 261)
de acta geeft naar eene verbeterde lezing. F. S. Knipscheer, De invoe-
ring van de Geref, hélijdenisachr., 1907, bl. 56—65, zegt dat de tegen-
stelling tusschen precies en rekkelijk te veel de beschouwingen be-
heerscht. Verg. mijne aank. van dat boek in Theol, Tfjdschr,, Mei 1808.
DE GEREFORMEERDEN. 249
echter, naar zij zelven beweerden, die te willen blijven
gebruiken tegen den wil der overheid. Want zij wenschten,
naar zij telkens verzekerden, goede onderdanen te zijn. In
dezen geest richtten zij zich tot den Prins. Deze verbood
het gebruik van de minorietenkerk, doch stond den bouw
toe van een huis, waar zou mogen worden gepreekt, waar
men kinderen doopen en bruiden trouwen mocht naar ge-
reformeerden ritus. Even buiten de Witte poort stond een
blokhuis, waarnaast vroeger een leprozen-huis had gelegen.
Thans was daar een open plek, over de jurisdictie waar-
van verschil bestond tusschen Leiden en Zoeterwoude, en
het was daar, dat de geuzenkerk verrijzen zou. Maandag
den 21^^^^ Januari werd met den bouw begonnen: een
simpel houten huis, 180 voet lang en 40 voet breed, dat
de voor die dagen bijzondere hooge som van ƒ 2100 heet
gekost te hebben. Met het opzicht belastten zich Huyg
Dirksz. van Bancken, een der onderteekenaars van het
accoord, zooals wij zagen, met Comelis Symonsz. den bijbel-
schipper, Jacob Pietersz. en Simon Vrancken pannenbak-
ker. Al deze leden der hervormde gemeente zullen wij
later onder de uitgewekenen terug vinden^). Hoe zij aan
die ƒ 2100 komen, wordt slechts door één schrijver ver-
meld, nl. Dusseldorp, die altijd met voorzichtigheid moet
worden gelezen, maar dien wij hier voor een oogenblik het
woord geven om de wijze waarop hi} den bouw der Geuzen-
kerk verhaalt'). „Oranje, om met een katholiek masker
„zijne ketterij te bedekken, beval aan de no vatoren de
„kerk der minorieten te verlaten, waarop hij htm eene
„plaats aanwees buiten de Haagpoort om eene synagoge
„te bouwen. Opdat zulk een vroom werk om de kosten
„niet zou verhinderd worden, stond hij him toe eene in-
„ zameling te houden, wat toch onderdanen niet geoorloofd
„is. Door het gunstbetoon van den Nassauer aangespoord
„bouwden de ketters hunne synagoge, 100 voet lang, 40
1) Voor het in den tekst gezegde zie VroedschapsreaoluHeboek H.,
fol. 44 r, op 25 Januari 1567; Van Mieris, Handvesten, 1759, fel. 723;
Orlers, Kroniekje. i.a.p.; Oudheden van Roland, blz. 184 vlg. 190;
Navorecher, VI, 287, waar Elzevier belangrijke bijzonderheden afdrukt.
2) Dusseldorp, Annales, pag. 62 s.
250 HERVORBUNG BINNEN HEIDEN.
9 voet Inreed en 22 metselaars werkten er aan. Ik herinner
„mij ^) dat katholieken daar langs liepen om het werk te
„bezien en door de anderen werden uitgelachen, die zeiden:
„wiij zouden u wel willen vragen om ons de glazen voor
„onze kerk te geven, zoo wg niet wisten, dat gq toch
„zoudt weigeren en liever aan een dronken monnik een
„kap schenken zoudt. Waarop de onzen antwoordden: dat
„is waar. Zij hebben ook weldra van het verlof om te
„collecteeren misbruik gemaakt. Want uit het overschot
„(van het opgehaalde) hebben zij arme katholieken door
„eene toelage van 8 of 10 stuivers (stuferorum) per week
„tot hunne samenkomsten gedwongen, wat niet alleen te
„Leiden is geschied, maar door gansch Holland en vooral
„in Delft." Tot dusverre Dusseldorp. De laatste zinsnede
yan het niet onaardig verhaal bevestigt ten overvloede wat
wij boven zeiden over de verkeerde gevolgtrekking, uit de
armenzorg der gereformeerden gemaakt.
Verwonderlijk vlug hebben de geuzen hun kerk gereed
gekregen. Want reeds den 2^^ Februari kon er Y€}or de
eerste maal worden gepreekt. Bijzonderheden daaromtrent
ontbreken ons echter, maar 't ligt voor de hand, dat Jur-
riaan Ypesz. den dienst zal hebben geleid. Evenwelwaren
er nog andere predikanten in de toenmalige Leidsdie ge-
meente, althans onder de in 't volgend jaar ingedaagden
vinden wg vermeld Adriaan Lambrechtsz., Coppijn Roe-
lofsz., Wouter Symonsz., allen met bijvoeging „predicant".
Doch het is niet met zekerheid uit te maken, of zij allen
ook te Leiden hebben dienst gedaan.
Drie dagen later herinnert de regeering met welgevallen
aan de gereformeerden, welk voorrecht hun in hunne kerk
geschonken is, onderstreept het feit, dat de kerk staat op
een stuk land buiten de jurisdictie der stad % wat immers
1) „Memini". Dit beteekent «ik herinner mij gehoord te hebben".
Dusseldorp, in 1567 geboren, pui hier uit de katholieke, mondelinge
overlevering zijner oudere tijdgenooten, zooals Fruin al opmerkte in
Inl Annalea, p. LI noot 2. Zijn geboortedag is 23- October 1567, van-
daar zijn woord: «... pauca praemittere de causis iorbanim, ctun qni-
bus simnl quasi natas sum," Annalea, p. 1.
2) Eerst in 1585 kwam de grond onmiddellijk buiten de Witte poort
DE GEREFORMEERDEN. 251
Margareiha uitdrukkelijk had gewild, en spreekt nog eens
met zooveel woorden (alsof zij het nageslacht het oordeel
gemakkelijk wilde maken) van „dengeenen die hem zeggen
van de gereformeerde religie ende te volgen doprechte
confessie van Auspurg, dissenteerende ende verscheyden
zijnde vande religie tot noch toe inde gemeyne catholijcke
kercke geobserveert." Doch dan mocht zij nu ook eischen,
dat er volmaakte vrede zou heerschen en dat de aan-
hangers der beide religiën elkander noch in de preek noch
bij de straat zouden bespotten. Zij verbood daarom alle
ignominie op straffe van de galg, terwijl deze maal ook
de kinderen in hunne personen zouden gestraft worden^).
"Wat de kinderen aangaat, dezen beschaamden al aanstonds
die hoop der vroedschap. In groote troepen, verdeeld in
„geuzen" en „cardinalisten" (o, Gran veile!) gingen zij el^
kander met stokken en steenen tot bloedens toe te* lijf ^).
Doch ook onder de volwassenen bleef het gisten, zóó hevig
zelfs, dat een overoud kerkelijk gebruik dit jaar voor 't
eerst niet kon doorgaan. Op Palmzondag, in 1567 vallend
op 23 Maart, plachten de Alexianen of Cellebroeders, ter
herinnering aan Jezus' intocht in Jeruzalem, een jongen
opgetoomden ezel door de stad rond te leiden, waarop
een Christusbeeld. Thans was het verzet tegen deze ge-
woonte zoo sterk, dat de overheid de processie verbood^).
Doch ook aan de prediking in de kerk kwam ras een
einde. De regeering te Brussel had den verloren moed
onder der stede rechtspraak. Van Mieris, Handvesten, ta.p., verg.
boven, bl. 249.
1) Aflezingahoek B,, fol. 287 r. op 5 Februari 1567.
2) Aflezingahoek B., fol. 287 v. op 3 Maart 1567.
3) Oudheden van IRj^nland, bl. 199. Dusseldorp, Annales. p. 82. Orlers,
Kroniekje: „Ende opten Palmen Sondagh en wert den Esel niet om-
ghetogen." Misschien was ook hier, als in Delft, de ezel van hout.
nitem gegeven van die vier voeten te vermaken van den jongen esel
comt 20 st." lezen wij in de rekeningen van de St. Hyppolitus-kerk te
Delft, die voor deze processie nog veel bijzonderheden geven. Afge-
drukt in Bffdr. Bisdom Haarlem, XXVm, 316. In Anzeiger des Germ.
Nationatmnseums, Okt. 1906, taf. Vu bevindt zich de afbeelding van een
b^zonder fraaien „Pahnesel", uit lindenhout gesneden, 180 cm. hoog
van omstreeks 1500 van Zwabischen afkomst. Verg. Dr. "W. Josephi,
aldaar, S. 135 f£
252 HERVORBUNG BINNEN LEIDEN.
teruggekregen, de mare van Alva's komst venmlde allen
met ontzetting ^) : de reactie trad in. Een van de gevolgen
daarvan was het afbreken van de geozekerken, waartoe
men, ook te Leiden, zenuwachtig-snel overging.- Den 20sten
April, Zondag Jubilate, preekte Jurriaan Ypesz. er voor 't
laatst, door het volk daartoe gedwongen, want de vroed-
schap had het verbod al uitgevaardigd en ter naleving
ervan bijzondere wacht ingesteld '). Twaalf weken had de
dienst er geduurd en in dien tijd waren er drie dooden
begraven naar gereformeerden ritus. Vrijdag 2 Mei, H.-kruis-
avond begon men de afbraak, opdat elk spoor van de korte
kettersche heerschappij mocht worden uitgewischt. De ouder-
ling en „kerckmeester" Huyg Dirksz. van Bancken droeg
het werk bij notarieel contract op aan den stadstimmerman
Antonis Comelisz., die ook van de verkochte materialen
rekening zou doen; De afbraak zelve bracht / 843.6.0. op
doch de afrekening geschiedde eerst in 1575, dus na het
einde van ons tijdperk en heeft aan een lid der „bouwcom-
missie*' Comelis Simonsz., heel wat verdriet berokkend ').
Aldus ging de restauratie der oude religie haar gang en
den Uden Mei volgden de minnebroeders als van ouds de
processie van het H. Sacrament. Ook op H. Sacramentsdag
ging de ommegang weder plechtig rond, al vermeed men
de Breèstraat, om te groote ophooping van volk te voor-
komen. In de „exercitie van de sacramenten als van kerke-
lijke sepulturen en andere ceremoniën der H. Kerk" regelde
men zich weer naar 't oude gebruik^). Wel wekte dit ge-
mor onder de onroomschen en bleef het onrustig in de stad
met samenscholingen voor het stadhuis, roepen langs de
straten, verspreiden van alarmeerende tijdingen*), maar
uitwerken deed dit weinig. Te minder, daar de stad kort
1) ffDid non potest quantos terror omnes incesserit ex adventn tanti
viri, tot bellis et praesertim germanicis nominatissimi.** Dnsseldorp,
Annales, p. 85.
2) Dnsseldorp, Annalea, p. 83. Orlers, Kroniékie op datnm. Jan van
Hout, Rekening v. h. waakgeld, afgedrukt Navorscher, Vu, 67 a.
3) Zie de plaatsen Navorscher, V, 200 en VI, 287.
4) Aflezingshoek B., fol. 289 v. vlg. 291 r. De Sacramentsdag viel in
1567 op 29 Mei.
5) Aflezingshoék B., foL 288 v. op 23 April 1567.
DE GEREFORMEERDEN. 253
daarna ootmoedig en gehoorzaam het garnizoen innam, haar
op last van Margaretha, die gaarne vóór Alva's komst de
beweging wilde onderdrukt hebben, door den graaf van
Megen en door Noircarmes (zelven van de nationale partij tot
de royalisten overgeloopen) gezonden. Den 13den Mei lagen
er schuiten met 5 vendelen voor de watergaten, 2 voor
Leiden, 2 voor Delft, 1 voor Brielle, gelijk Amsterdam er
reeds 6 en Haarlem 1 ontvangen had. De twee voor haar
bestemd liet de regeering onmiddellijk binnen en bracht
ze bij die van de nieuwe religie onder dak % tegelijk be-
velende, dat de soldaten niet zouden mogen worden „be-
kocht" of „overschat" en dat men hun gratis vuur en licht,
zout, azijn en olie verstrekken zou^). Nog niet tevreden,
reisde één der burgemeesters met Paulus Buys (voor wien
dit een zware tocht moet geweest zijn) naar Antwerpen,
waar de gouvernante toen was, om haar der stede veront-
schuldiging aan te bieden voor den beeldenstorm (wat nog
niet was geschied), haar te verzekeren, dat thans echter
de oude religie weder was hersteld,^ ja dat het minnebroe-
dersconvent zelfs in beteren staat verkeerde dan vroeger,
maar tevens haar onder 't oog te brengen, dat de stad door
groote armoede de kosten van het garnizoen nauwelijks
dragen kon ^). Inderdaad was het klooster der minorieten,
van ouds het troetelkind der regeering, hersteld, om daar-
door te beter pardon te erlangen, zooals men o. a. in Delft
ook had gedaan. Doch die van Leiden hadden zich uit-
drukkelijk voorbehouden de kosten te. verhalen, op hen „die
de destructie en demolitie van denzelfden convente gedaan
moegen hebben" ^). Eindelijk werden er thans ook maat-
regelen genomen, dat de op 26 Augustus des vorigen jaars
geroofde kerksieraden zooveel mogelijk in kerken en Üoos-
ters zouden worden teruggebracht^).
1) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 47 r. op 21 Mei 1567.
2) Aflezingshoek B,, fol. 289 r. vlg. op 15 Mei 1567. Dusseldorp, Ait-
nales, p. 83 desgelijks: «Jussit quoque (t.w. de graaf van Megen) ut
praesidium reciperent . . . Leidenses duanun centtuiarum."
3) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 48 r. op 21 Mei 1567.
4) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 49 r. op 21 Mei 1567.
5) Aflezingsboek B., fol. 290 r. vlg. op 30 Mei 1567. Orlers Kroniekje
(bl. 556).
n<«ftMi^«UM
254 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Zóó angstig werd dan alles gedaan om den toom der
gouvernante te verbidden, opdat zij niet (het woord is van
Bossn) onze stad met dubbele roede geeselen zou, opdat
niet Alva, bij zijne komst, het met schorpioenen doen zou.
Doch Margaretha, thans sterk door ruimte van geld,' door
de terugkeer van vele edelen uit de nationale partq, door
de nadering van den ^zeren Hertog eischte meer, o. a. de
ontwapening van de burgerg. Te Leiden gaf men ook hierin
toe. In de eerste dagen van Juni werden de wapenen inge-
leverd. Vr^gelaten bleven rapieren, degens, halfhouders en
ponjaards, terwijl de hooge overheidspersonen buiten de
bepaling vielen. De vreemdelingen moesten hunne wapenen
in de herberg houden en de zwaardvegers moesten een
inventaris inleveren van de wapenen, die zij in voorraad
hadden % Om het geheel te bekronen zongen de Minorieten
op Zondag den ISden Juni weder voor het eerst de mis in
hun vernieuwd klooster en den Maandag d. a. v. gingen zij
als van ouds weder met hunne zakken langs de huizen om
hun brood te bedelen ^. Aldus dan werd de gouvernante
„den lande verbeden" en, door deze volstrekte onderwer-
ping verteederd, stond zij het vertrek van het garnizoen
toe, zoo men dan slechts voortging zich als getrouwe onder-
danen van Z. M. te gedragen. Dit deed men inderdaad en
nog eens werd op lijfstraf verboden alles wat der katholieke
religie zou kunnen schaden, het bijwonen van konventikelen,
alle blasfemie, ja alle onmanierlijkheid, opdat de stad maar
niet tot „ruyine" komen zou '). De restauratie was volkomen *),
1) AfUzingsboek B,, fol. 292 r. op 9 Juni 1567. Men vindt d&èr ook
den brief van Bossn aan onze vroedschap d° 8 Juni uit Amsterdam.
Dat de regeering in deze ernstige tijden ook de kleine belangen niet
vergat, blijkt uit de voorafgaande verordening van 7 Juni/. a.p., op...
^tonbehoorlijck baden in de singels en grachten!" Het zal een warme
zomer geweest zijn. Een halfhouder is kromhouder, ^harpe, ensis fal-
catus", zegt Kiliaan.
2) Oudheden van Rffnland, 189. Orlers, Kroniekje (556).
3) Aflezingshoek B., fol. 294 v. vlg. op 17 Juni 1567. Men vindt dür
ook den inhoud van den brief der gouvernante d^ 12 Juni uit Antwer-
pen. Volgens Orlers Kroniekje (556) vertrok het garnizoen al den ISden.
4) „Universo demum Belgio pacem tranquillitatemque pristinam res-
tituerit (gubematrix)". Strada, De bello helgico, Leidsche uiig. 1643, 1, 316.
DE GEREFORMEERDEN. 255
Intusschen had Oranje den Uden April het land verlaten
en meteen werd het vluchten algemeen. „Toen gink de
kreet op ,ywee Nederlandt*' ; niet anders dan oft het ge-
meene welvaaren aan de behoudenis van zijnen eenighen
persoon gehangen hadde ende met zijne verwijdering alles
omgekomen waar" ^). Het land liep zoo ledig van volk,
dat men schepen te kort kwam om allen over te voeren,
meest naar Emden, de herberg der vervolgden'). De uit-
tocht van zooveel duizenden bekommerde de regeering te
Brussel boven mate, en voor Margaretha was dit bij zoo-
veel voorspoed een groote tegenslag^). Dus trachtte zij de
gemoederen tot bedaren te brengen door van 's konings
wege zijne overkomst te berichten, zooals hij ook inder-
daad had beloofd ^). Vandaar een brief door de Leidsche
heeren ontvangen en door hen ter openbare kennis ge-
bracht. De hertoginne van Parma zond goede tijding van
Z. M. genegenheid en genade tot vertroosting van allen,
die door vreeze voor straf zouden willen verloopen of zich
alreeds verwijderd hadden. Z. M. zal zoo spoedig mogelijk
overkomen en Margaretha, daarover verblijd, vraagt voor-
bidding voor de reis van Z. M., opdat de koning hier orde
stellen mag op ons oud katholiek geloof ter eere Gods. In
goedertierenheid en genade zal hij handelen „na zijne na-
ture". Men zou hem ongelijk doen, zoo men anders over
hem dacht. "Want hij komt niet om steden en onderzaten
te verderven, maar om ze te bewaren. Laat dan de bur-
gerij zich weer begeven tot handel en bedrijf in vertrouwen
op Z. M. goedheid. Die van Leiden moeten nu wel toe-
zien, dat niemand de stad verlate, want wie den koning
niet vertrouwt zal alle gratie en pardon onwaardig wor-
den geacht. Dat dus de verdoolden wederkeeren, zich met
God verzoenen, zich der kerk onderwerpen, den koning ge-
hoorzaamheid betoonen — en de beelden herstellen, dit
zijn de oprechte middelen, om de gramschap des konings
1) Hooft, Historiën, bl. 133.
2) Wagenaar, Historie, VI, 233.
3) Strada, ta.p,
4) Hooft, a. w., bl. 138. De koning heeft nooit emsüg het plan ge-
koesterd.
256 HERVORMING BINNEN
DtlllDI
en van God te ^payen" en pardon te verwerven % Ziedaar
de inhoud van Margaretha's schreven. Zq zélve wist maar
al te wel, dat de koning aan geen genade dacht, en wie
in Leiden naar den fraaien brief zullen geluisterd hebben,
zullen zich het plakkaat van 24 Mei herinnerd hebben, dat
een gansch anderen, zijn eigenlijken, geest ademde^. „Fis-
tula dulce canit volucrem dum decipit auceps" en zi| lieten
zich door het zoet gefluit niet verschalken. De vroedschap
liet inderdaad op Zondag 13 Juli eene processie houden
„voor de goede overkomst van Z. M." % doch de burgerij
bleef van angst vervuld, en wie kon vluchtte om het lijf
te bergen. Een groot aantal dezer Leidsche vluchtelingen
kennen wg bij name. Wij geven de lijst in eene bijlage.
Ontkwamen aldus velen aan de vervolging, er vielen ook
slachtoffers van de krachtig ingetreden reactie. Den 21 sten
Augustus 1567 viel Steven Jansz., wegens beeldbreking in
de kerken van Woerden en Boskoop veroordeeld om te
worden geworgd, terwijl zijn lichaam zou worden begraven
op 't galgeveld ^). Dit begraven-worden in ongewqde aarde
vinden wij in deze dagen herhaaldelijk vermeld van wie
de sacramenten weigerden. Lakoniek zegt b. v. Orlers : „Den
28sten Augustus 1567 werd er een mennoniet in den ark
begraven." De ark was een timmerwerf aan het Rapenburg ^),
waar men de ketters onder den grond stopte. Op 18 Octo-
1) Aflezingsboek B., fol. 295 r. vlgg. op 8 Juli 1567.
2) Bor, a, w., I, 170. Blok, Gesch. v. h, Ned, volk, m, 58 vlg.
3) Aflezingsboek B., fol. 298 r. op 12 Juli 1567.
4) Crimineel Sententieboek op 21 Augustus 1567.
5) De ark was een open kamp, begrensd door onze Nieuwsteeg, het
Rapenburg, de Arkegracht (thans gededipt) en de Salomonsteeg. Deze
Arkegracht, verlengde van de Pieterskerkgracht, liep in het Rapenburg
uit tusschen Nieuwsteeg en Heerensteeg. De ark zelve, eigendom van
de Commandarije van Si Pieter werd in 1553 aan de stad verkocht,
die er een timmerwerf met een loods had. Pleyte, Leiden vóór drie-
honderd Jaar, bl. 19 en Bijlage XX „Chaerte vandie graft lopende
achter die commandurie beginnend uyt steenschuur tot and nieuwe
steech." Ook op andere kaarten is zij duidelijk te zien. In 1561 woonde
op het erf Comelis Ulrichsz. bode met de bosse, die 's morgens en
's avonds, den boom van het bruggetje over de gracht ontsluiten en
sluiten moest, Treaor, rek, boek, 1561, fol. 7 v. Van Mieris, BescJtr^'-
ving, 4056.
DE GËREti^ÖRMËERDEI^. 25?
ber 1569 yerhaalt Orlers in hetzelfde kroniekje, dat ee^
kleermaker zonder laatste oliesel stierf en onder de galg
begraven werd. Toevallig kennen wq 't geval ook van elders.
De man heette Jan Claesz. alias Jan met de handen, en de
schout dagvaardde de weduwe voor Alva's commissarissen
,,om tegen zich te hooren eischen wat de procureur tegen
de memorie van voorsz. Jan Claesz. zal willen eischen" %
En nog eens is het Orlers, die ons vertelt, dat David Mat-
thijsz., ons als anabaptist wel bekend, den Uden Augustus
1567 werd begraven vóór aan de Torensteeg bij de loods
„en de kinderen zongen de salmen*'. Ook deze ketter werd
zonder kerkelijke ceremoniën begraven, en als protest zon-
gen de geuzenjongens psalmen bij het graf. Leidsche pries-
ters klagen er over, dat men hen zelfs niet meer wil komen
waarschuwen, als een buurman wil worden bediend ^), en
Al va neemt, mede in deze dagen, maatregelen, dat als het
sacrament langs onze straten gedragen wordt, de voorbij-
gangers niet „door acte, geste, woord of mine irreverentie
tegen het voorsz. sacrament plegen'' ^). Men heeft bespeurd,
dat twee van de drie aldus in ongew^de aarde begravenen
mennisten worden genoemd. Orlers' kroniekje spreekt op 29
Maart 1568 van „Menijsten, Beeldesmijters", en Dusseldorp
verhaalt ons, iets vroeger, de verbranding van vijf of zes
anabaptisten mede te Leiden, in hetzelfde verband waarin
hij ook van „iconoclastae" spreekt *), 2^nder twijfel hebben
1) Aflezingsboek B., fol. 331 v. op 7 Januari 1570. De weduwe heet
hier „Nyesgen de hekelster", haar man woonde volgens Orlers „aen
geen sij de Vrouwenkerk", daarom houd ik haar voor die ^Meynsgen
de hekelster bij de rijnsburgerpoort", die ter cause van heresie 29
Nov. 1569 werd ingedaagd. In de voornamen kon de klerk van sche-
penen zich licht vergissen.
2) Supplicatie van commandeur en pastoor van Si Pieter d^ 10 Juni
1569. Afgedr. Navorscher, Xn, 331.
3) Aflezingshoek B,, fol. 326 r. vlg. op 7 Juli 1569. Die van den ge-
rechte droegen dit toezicht op aan de naaste geburen van den zieke,
die bij overtreding den heer der gebuurte of diens luitenant moesten
-waarschuwen.
4) Dusseldorp, Annales, p. 86, op 13 September 1567. Op deze blad-
zijde is het, dat Dusseldorp dat verhaal doet van het zevenjarig kind,
met zijn vader in Den Haag verbrand, dat, zegt Fruin in de Inl. bl.
XXXm terecht, getuigenis aflegt van zijn koelbloedige wreedheid.
Verg. nog 6oven, bl. 224, noot 2.
17
258 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
ook anabaptisten aan den beeldenstorm mede gedaan, ge-
lijk zij ook, als de gereformeerden, het laatste oliesel wei-
gerden. Beider bloed vloeide dan ook gelijkelijk en dit maakt
de bepaling van het verdrag van 25 Jannari, waarbq de
gereformeerden beloven de mennonieten te znllen tegengaan,
dubbel onverdraagzaam. Van eenen te Leiden in deze dagen
onthoofden ketter vertelt Dusseldorp ons met zijne bekende
hartelooze wreedheid nog de volgende treffende anecdote.
De schavuit („nebulo") zong op het schavot een psalm op
kettersche melodie en ging daarmede voort, toen hij reeds
geblinddoekt was. Juist toen hij den regel zong : Non timebo
miUia populi, «wat zq op hunne wijze zingen: Al waer ick
van hondert duzent man" (omringd), ging het zwaard dóór,
en tusschen het bloed klonk nog het woord ^^man" in zgn
keel %
De graaf van Bossu, die in Augustus 1567 Oranje als
stadhouder had vervangen, meldde den 23sten November,
dat op Alva's bevel Leiden een vendel knechten innemen
moest, 350 man, zooals ook geschiedde*''). In deze dagen
van verschrikking werd de katholieke gemeente bijzonder
gesticht door broeder Floris, provinciaal van de minorie-
ten-observanten van de Nederduitsche provincie, van wien
een groote roep uitging.. Zijne preeken in Si Pieter maak-
ten grooten opgang en zóó goeden naam als roomsche stad
had Leiden nog altijd, dat de zusters van het St. Agnieten-
convent op Texel, die broeder Floris haar overste noem-
den, naar onze stad met der woon verhuisden. Zij namen
haar intrek in St. Barbara-klooster, dat ook tot de derde
orde van Franciscus behoorde ^).
"Wél waren het dagen van verschrikking ! Amold Sasbout,
ordinaris raadsheer in den Hove en Jan Baptista de Taxis
(de schrijver van de Commentarii) vertegenwoordigden hier
Alva's gezag. Sasbout, die ook 25 Augustus 1567 te
1) Dusseldorp, Annales, t. a. p.
2) Aflezingshoek B,, fol. 303 r., op 26 Nov. 1567. Orlers' Kron(ekJe
(557). De knechten bleven slechts vier dagen.
3) Hensen in Bffdr. Gesch. Bisd. Haarlem, XXVm, 72 vlg. Oudheden
van R^nland, bl. 198 noemt broer Floris ^een deftig predikant*'. Or-
Iers roemt in 't b^zonder zijne preeken op 1 Aug. 1568 en 1570.
D£ ÖERËFÖRMEERDEM. 259
was geweest, om den schutters een nieuwen eed ter ver«
dediging van het katholieke geloof af te nemen ^), hield
6 Maart 1568 eene vergadering met schout en schepenen
en met de vier burgemeesters, mr. Cornelis Verhoog, Cl.
Adriaansz., Jan Adriaan de "Wilde en Jacob Simoiisz. van
Loo. Hij gebood hun, uit naam ook van Bossu, zonder ge-
nade over te gaan tot de executie van alle gevangenen (op
dat oogenblik 9) en tot de confiscatie van de goederen der
ontvluchten, terwijl zij van 'de gevelde vonnissen bericht
zouden inzenden. Voorts beval de commissaris, dat voor
de opteekening dier goederen zich zouden beschikbaar stel-
len twee schepenen, die met Daniël van Verlaar, deurwaar-
der 's Hofs van Holland, en met Dirk van Diemen, substituut
van den schout, huis aan huis zouden rondgaan. Sasbout
verhaalt ons zelf, dat de vroedschap hem beloofde zich
naar zijne bevelen te zullen reguleeren, gelijk zij voor God
almachtig meenden te moeten doen ^). Dit laatste was dub-
belzinnig, doch over 't geheel was de regeering tot strikte
onderwerping bereid. Slechts de schout, Johan van Beren-
drecht, die den 18<1^^ Juli 1567 Claes van Berendrecht was
opgevolgd (en tot 24 Juni 1572 zitten zou) hield het met de
nationale partij en hielp verdachten ontvluchten, zooals Bor
ons aardig vertelt ^). Ook de baljuw van Rijnland was bij
den Raad van Beroerten verdacht ^). De onderdanigheid
onzer vroedschap spreekt uit dien brief van October 1567
aan denzelfden toen juist ingestelden Raad gericht, waarin
zij zich van alle schuld in zake den beeldenstorm vrij pleit
en waara^an wij vroeger reeds 't een en ander ontleenden ^) ;
1) Dusseldorp, Annaïes, p. 85.
2) Extract uit het verbaal door Sasbout zelven van die vergadering
gehouden in Crimineel Sententieboek op 6 Maart 1568 (1567 stilo curiae).
Ook Orlers op 6 Maart 1568: „het goet tot sommighen beschreven*'.
Voor Leiden (en Gouda, 'Woerden, Schoonhoven, Oudewater en IJsel-
stein) was commissaris voor de ontvangst der geconfisceerde goederen
Johan Hanneman, Marcus, a, w., bl. 19. Deze Hanneman was rentmees-
ter van de K°. Mt. over *t kwartier van Noord-Holland, Dodt, Archief,
n, 317.
3) Bor, a, w., I, 230 6.
4) Verslag Alva's commiss. Kerkh, Archief. TL, 261. Boven bL 15»
5) Bor, a. w., I, 217 en boven, bl. 234.
260 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
spreekt uit haar bevel, dat men alle ministers, consisto-
rialen, beeldbrekers en kerkroovers, die nog dagelijks onder
,,den volcke converseren" zal aanbrengen ') ; dat allen, die
iets schuldig zijn aan voortvluchtigen of eenig bezit van
hen onder zich hebben, dit moeten opgeven aan de beide
genoemde commissarissen, met nauwkeurige omschrijving,
zonder iets achter te houden ') ; dat eindelijk alle geschrif-
ten, verspreid op naam van den prins van Oranje en den
graaf van Hoogstraten, die tot oproer aanzetten streng ver-
boden zijn '). Zoo drukte dan Alva's schrikbewind ook zwaar
op onze stad en de verhalen van de alom woedende ver-
volging, het gezicht van de terechtstellingen op Schoonver-
driet, van de leegstaande huizen der uitgewekenen baarden
angst en ontzetting. Hoe groot de zenuwachtige spanning
wel was, leert ons de volgende anecdote. De strooverkoo-
pers plachten hier uit hunne huizen lange stroowisschen
uit te hangen. Doch in deze dagen deed dit de menschen
aan gehangenen denken en het gezicht deed hen „verschie-
ten", zoodat thans den kooplui bevolen werd een bordje
uit te hangen, waarop een stroowisch geschilderd was ^).
In April van dit jaar 1568 had Oranje zijne Justificatie
uitgegeven, dat statig manifest, waarin hq zijn goed recht
bepleit voor gansch Europa^). Den 23^^^^ Mei is graaf
Adolf „gebleven in Friesland, in den slag". Den 2den Juni
1) Aflezingsboék B,, fol. 305 r. op 29 Maart 1568. Het is in deze booze
dagen t. w. 27 Maart, dat de bisschop van Haarlem, Nicolaas van Nieuw-
land, aan Al va schreef om genade te vragen voor het jammerlijk ver-
doolde volk, Hensen in Bffdr. Gesch, Bisd, Haarlem, XXVm, 64 vlgg.,
een brief, zegt Fruin, V. Geschr., III, 263 „waardoor hij zijne vleesche-
lijke zonden meer dan goed heeft gemaakt." Zie ook aldaar, 1, 257 vlgg.
2) Aflezingsboék B,, fol. 307 r. vlg. 17 April 1568.
3) Aflezingsboék B,, fol. 308 r. op 4 Mei 1568.
4) Aflezingsboék B., fol. 309 v., op 10 Mei 1568. Onder deze omstan-
digheden lag het voor de hand, dat er ook voor feestvieren weinig
lust bestond. De overheid verbiedt reeds op 14 December 1568 tegen
den e. k. vastenavond, „vastelavontspelen of diergelijcke guichelarijen
wt te brengen tsij van blinde bisschoppen, de vuyle bruyt, twatersdp
of andere . . ." Aflezingsboék B,, fol. 314 v.
5) De Verantwoording in uittreksel bij Bor, a. w,, I, 227 vlg. en in
haar geheel achter dat deel fol. 3 — 14. Eene treffende uitlating van
den Prins over het woord „Kriegsrüstung" in de Justificatie in een
brief van zijne hand d.d. 17 April 1568 bij Groen, Archives etc, IIL 211.
DE GEREFORMEERDEN. 261
1568 vielen te Leiden de drie beeldstormers, wier dood
wij te gelegener plaatse reeds hebben vermeld % drie
dagen alzoo vóór die terechtstelling té Brussel, waarom
eene siddering ging door gansch het land. Doch wie weet,
of ook niet in het zeer kleine van een paar Leidsche
achterstraten gelden mag, wat van Brussel te dien dage
in het groote staat vermeld: „Die droefheyt, kreijten,
scrijen ende weenen dat heden in desen stadt is geweest
mits der executie van den grave van Egmondt is nijet om
zeggen noch om scrijven'' ^). Althans toen later, 1 April
1569, Claes Jansz. werd onthoofd wekte zijne terechtstel-
ling zóó groote beroering, dat er buitengewone nachtwake
bij Schoonverdriet moest gehouden worden en de luitenant
van den Procureur-generaal met 8 dienaren uit Den Haag
moest overkomen om de justitie bij te staan ^). Dit wijst
wel op een krachtig, slechts met moeite in toom gehouden
verzet. Doch de veer moest nog dieper worden neerge-
bogen. Ook in onze stad werd al verder den isten Septem-
ber 1568 het plakkaat van Alva afgekondigd, dat de ge-
confedereerde edelen, die zich over hunne deelneming aan
het verbond bezwaard gevoelden, zich bij hem of zijne
commissarissen konden vervoegen, „latende ook blijken dat
sij met onze moeder de H. Kerk gereconcilieert sijn" ^) ;
ook hier deed men den 27sten dierzelfde maand driemaal
processie voor den voorspoed van Alva's wapenen tegen
Oranje, die immers in het begin van September te velde
was gekomen „met (s)ijner heyres crachf', gelijk den 9^^^
December wederom de ommegang rondtoog nadat des
Prinsen tocht droevig was mislukt ^) ; ook hier werd, als
1) Boven, bl. 226 noot 3, 231 noot 3, 232 noot 4.
2) Brief van C. Boonen aan G. 'Wijckersloot uit Brussel d^ 5 Juni 1568,
afgedr. Dodt, Archief, I, 310 vlg.
3) Het kostte der stad ƒ 19.4 st. Tresor. rek. boek op 1 April 1569,
afgedr. Dodt, Archief, II, 330. Marcus. Sententiën, bl. 306 vlg. heeft als
datum 1 April 1568, doch hij rekent stilo curiae en Paschen viel in
1569 op 10 April. Orlers zegt „Vrijdag 1 April 1569 vóór Palmen" (559),
wat dus ook uitkomt.
4) Aflezingahoek B., fol. 312 v. vlg. op 1 September 1568, herhaald
14 Februari 1569.
5) Orlers, Kroniekje op 27 September en 4 December 1568 „ende
262 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
het immers trouwen onderdanen betaamde, de nitraart der
koningin van Spanje, Isabella van Valois, Philips' derde
gemalin, den IS^^o. Pecember gevierd «door expres scrif-
telijck bevel vande stadthonder" ^). Het jaar 1569 bracht
nog geen soulaas. Dinsdag den ISden Februari werden de
huizen der ballingen in 't openbaar verhuurd^, de huis-
zoekingen, de gevangennemingen gingen voort, waarbq van
Mennisten telkens sprake is, en het verzet was zóó ge-
broken, dat het zich nog slechts flauwtjes durfde uiten in
het bij nacht en ontij inwerpen van de glazen in Sint Pieter
en in de kerk der witte nonnen *). Toch ook in het protest
der vroedschap, door Bor ons bewaard^) en dat in dezen
tijd valt, waarbij zij nog eens herinnert aan oude privile-
gies, dat van graaf "Willem, 1315, volgens hetwelk alleen
schepenen over een burger vonnis mogen wijzen; dat van
Jan van Brabant, 1418, volgens hetwelk geen hooger boete
dan 60 pond Rijnlandsch mag worden opgelegd en een
derde, volgens hetwelk niemand ter dood mag worden ver-
oordeeld, dan die buiten pijn en banden van ijzer schuld
had bekend, alle privilegiën, door Alva brutaal geschon-
den. Ten gevolge van het plakkaat van 12 December 1569,
hier ter stede den 4den Januari 1570 afgelezen, werd Ger-
rit Jacobz. drapenierder aangewezen om den honderdsten
penning van roerende en onroerende goederen te ontvan-
gen, waarvoor h^ in de oude weeskamer ten stadhuize
zitting houden zou Vrijdag den 3den Februari. Ieder moest
dan aanstonds ^^3 van de gezette taxatie betalen op straffe
van algeheele confiscatie^). Zoo zette ook het booze jaar
1570, het jaar van Oranjes mislukte aanslagen op een aan-
tal vestingen, voor Leiden droevig in, het jaar, waarin de
dat Ducdalf 10000 verslagen heeft ende de Prins niet meer dan
hondert**.
1) Tresor, rek. hoek op 15 December 1568, afgedr. Dodt, Archief, n, 338.
2) Orlers, Kroniékje op datum (559).
3) Aflezingshoek B., 329 v. op 9 November 1569.
4) Bor, a. w., I. 267. Brandt, a. w,, I, 494 vlg. Huig de Groot, Verant-
woording van de wettelffke regeering van Holland, 1662, bL 151 noemt
de overtreding van deze voorrechten een van Alva*s „exorbitantiên*'.
5) Aflezingshoek B,, fol. 331 v. op 1 Febr. 1573. Ook bij Orlers.
DE GEREFORMEERDEN. 263
tereditstellingen onverminderd voortgingen en waarin het
arme land ook nog door den befaamden Allerheiligen- vloed
op het deerlijkst geteisterd werd. Het jaar 1571 zag Leiden
zuchten onder telkens afwisselend Spaansch garnizoen,
onder herhaalde pogingen tot inning van den tienden pen-
ning, onder scherpe censuur op boeken, totdat 1572 ook
hier den grooten ommekeer bracht en de „benaude Ne-
derlanden" werden verlost „uyt der tyrannen bandt en
slot" *).
Den 18den J^ini was Hoorn overgegaan, den 19dcn Oude-
water, den 21sten Gouda, beide laatste steden door be-
middeling van Adriaan van Zwieten. Met dezen had onze
pensionaris, mr. Paulus Buys, zich in betrekking gesteld^)
en op Maandag, den 23^^^^ Juni, aan den vooravond van
H, Johannes den Dooper, ging Leiden over tot den Prins
en besloot geen Spanjaarden in te nemen, terwijl men
maatregelen nam om de plundering van kerken en kloosters
tegen te gaan % Drie dagen later kwamen 160 geuzen onder
Jan Eylof binnen. Jammer slechts, dat die plundering niet
kon worden tegengegaan, vooral niet toen Lumey den
3lsten Jiiii vras binnengekomen, door wiens volk den 12<lei^
Augustus het minnebroedersklooster, en nu voorgoed, werd
verwoest. Het had, wij zagen het meermalen, geene kleine
plaats ingenomen in de geschiedenis onzer stad; thans
was z^n rol uitgespeeld. "Wat in de kloosters niet in de
handen der plunderaars was gevallen, werd den ^^^^ Oc-
tober geïnventariseerd ten behoeve van den Prins, die op
de eerste Statenvergadering te Dordrecht, bij monde van
Mamix, voor ééne maand soldij zijner troepen, 100.000
kronen gevraagd had. Als ontvanger van kerk- en klooster-
1) Over een opstootje te Katwijk aan Zee den 6den April 1571, waarin
de watergeuzen de hand hadden, heeft Orlèrs Kroniekje (561 vlg.) eenige
Jdeine aanteekeningen. Van 18 Maart 1572 tot 15 Juli 1577 ontbreken
voor Leiden de vroedschapsresoluties, zooals ook in enkele andere
steden in deze jaren, Kron, Histor, Gen. Utr., V, 1849, bl. 158.
2) Dusseldorp, Annales, p. 107.
3) Orlers Kroniekje zegt, dat op dien 23sten Juni „de Blindeman*'
werd losgelaten, een ketter dus, die gevangen had gezeten. Lang ge-
leden, in 1525, maakten wij insgelijks kennis met een „blinde van
Leiden**, een ijverig sacramentist, 6oven, bl. 99 vlg.
264 HERVORMING BIMMEN LEIDEN.
goed deed Andries Schot dienst en de vrouwenconventen
brachten haar goud en zilver zóó gehoorzaam op, dat zij
het volgend jaar aan de stad om lijfsonderhoud vragen
moesten '). De burgerij zelve toonde helaas tegenover den
1) Zie het uitvoerig verzoekschrift van de gemeene conventnalen
van het klooster Abcoude d° 11 April 1573 in Gerechtsdagboek, foL
124 r. vlg. Te rekenen van 1 September d. a. v. zal de mater van Ab-
coude / 48 ontvangen, de andere nonnen / 24 per kwartaal en per
persoon, maar de brieven en eigendomsbewijzen van de kloostergoede-
ren moeten ter weeskamer worden geleverd. Het rekwest van de
"Vitte nonnen d"" 12 April 1573 en van die van St Michiel d^ 15 April
1573 in Gerechisdagboek, foL 121 r. vlgg. Andries Schot wordt inz^ne
qualiteit ook vermeld in Orlers* Kroniékje op 4 Ocfober 1572. Over
de Statenvergadering te Dordrecht zie Blok, Gesch,, m, 112 vlg.
Iets van de gevolgen van de hervorming voor de Leidsche kloosters
in dezen tijd blijkt o. a. uit de geschiedenis van Barbara Adriaansdr.,
non in St. Agnieten-zusterhnis dicht b^ O. L. Vr. kerk (zie boven,
bl. 33). Deze Barbara, dochter van Adriaan Loawesz. van Hildegaars-
berg was den 25sten Juli 1552 door haren vader in St. Agnieten-
klooster gebracht, waarbij hij eene jaarlijksche rente van 4 pond groot
vlaamsch op haar vastzette ten behoeve van het klooster. Kwam h^
vóór zijne dochter te overlijden, dan zou het klooster 6 pond per jaar
ontvangen, «bij doode" van Barbara 16 pond in ééns, alle welke gel-
den voortsproten uit de erfenis van Barbara's moeder. Daarvoor be-
loofde de priorin haar te zullen „bewaren** als eene geprofeste zuster
van het convent. Alles bij notariêele acte. Doch Barbara is niet ge-
profest, ja meer: zij heeft nooit eene gelofte gedaan en is in 1567 b^
de eerste troebelen uit het klooster geweken, hervormd geworden en
in *t huwelijk getreden met Adriaan Jansz. een huisman. Dit getuigen
op 20 Januari 1568 voor schepenen van Schieland Maaiken en Gerburg
Hobben, beide weduwen en Trijntje Gerritsz. een bagijntje, zeggende,
dat Barbara*s vader het meisje, dat »de doucste van verstande niet
en was" in het klooster had doen opnemen, opdat zij «niet misleyt
ofte bedrogen en soude worden" ; dat zij toen kwansuis professie had
gedaan, doch «als de w^ste niet wesende eijntlick geen professie en
dede", want zij had zelfs niet haar proveljaar gehad en was dien dag
alleen maar gekleed, alsof zij professie deed. Op grond van dit met
Schielands zegel voorziene stuk wendde toen Adriaan Jansz. zich den
13den October 1576 tot burgemeesteren van Leiden, zeggende, dat de
nonnen van St. Agnieten sinds 1566 tot 1569 de vier pond hadden
ontvangen, tegen haar recht en nochtans hadden gedreigd hem te
zullen doen ophangen, «als getrouwt hebbende een geestelijk persoon'*.
Ja, twee zwagers van Barbara betaalden sinds 1571 de rente van 16
pond aan het klooster, ofschoon zij toch niet dood was. Doch Adriaan
Jansz. leed met vrouw en kinderen armoede. Nu wilden die zwagers
hem in staat stellen eenige koeien te koopen en eene boerderij op te
zetten, mits het convent onder overlegging der origineele acte ver-
DE GEREFORMEERDEN. 265
Prins een schandelijk gebrek aan offervaardigheid. Den
20sten October was Oranje over de Zuiderzee uit Kampen
te Enkhuizen binnengekomen, gevolg gevend aan wat h^
^uin Jan van Nassau had geschreven : ,,estant résolu de
partir vers Hollande et 2^1ande pour maintenir les affaires
par delk tant que possible sera, ayant délibéré de faire
illecq ma sépulture" '). Reeds den 6^^^ November was hij
in Leiden, om ook dier de zaken te regelen en gelden te
verzamelen. Jhr. Arend van Dorp zou ze hier voor hem
innen, b^gestaan door schout Hendrik van Broekhoven, die
den 9den October zqn ambt had aanvaard. Doch zoo weinig
offervaardigheid toonde men hier, dat er waren die de
stad verlieten, om maar de leening te ontgaan^), eene
ondervinding den Prins sinds lang niet ongewoon ^).
Het was in den nacht van 10 op 11 December, dat in
onze stad de misdaad plaats vond, die een smet werpt op
de geschiedenis harer bevrijding. De lezer bemerkt, dat ik
doel op den moord door Lumey op Comelis Musius, den
prior van het St. Aechten-klooster te Delft, gepleegd. Aan
den avond van "Woensdag 10 December gevankelijk te
Leiden binnengebracht, is de grijzaard, na lange marteling
klaard worde geen recht te hebben op die 16 pond, daar Barbara
immers nooit non werd en bovendien het klooster van 1566 tot 1569
ten onrecht de vier pond ontvangen had. Aan Adriaan Jansz. wordt
zijn verzoek toegestaan, de 16 pond jaarlijks worden hem toegekend,
terwijl hij van schadevergoeding voor de niet ontvangen rente afziet.
Aldus had de geschiedenis een gelukkig einde. De maakte haar op uit
de Copieën antent^'cq der origineéle stnkken voor echt erkend door Gijs-
bert Hendriksz., schepen van Leiden, bij acte van 24 October 1576.
De kennismaking ermede dank ik aan de vriendelijkheid van den heer
Bijleveld. In Gerechtsdagboek fol. 125 r. vlg., d"" 24 Mei 1573, vind ik
nog bovendien vermeld, dat die van den gerechte reeds toen de 4
pond lijfrente aan Barbara hadden toegewezen, onder beding, dat de
helft ervan zou zijn voor Maritgen Pietersdr. van Hazerswoude. 'Waarom
dit alles werd bedongen, ontgaat mij.
1) Groen v. Pr., Archives, IV, 4.
2) Op 28 November en 13 December 1572, Kron, Hiat Gen. Utr., III,
1874, bl. 171 vlg. Orlers, Kroniekje spreekt van .4 December deszelf-
den jaars.
3) In 1570 ontving Oranje's agent Wesembeke van de ƒ 4000, door
de Delftsche vrienden beloofd er maar 200 en de rijke Dordtenaars
scheepten hem af met ... ƒ 40. Verg. Fruin, V, Geschr, n, 153.
266 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
gedood. ,,Demiim hora noctis intra nonam et decimaa
cruentatam defessum et gementem bonum senem domo
eductint et nudis pedibus per nivem longo itinere per grande
coemiterium (Pieterskerkhof) et choralem plateam (Koor-
steeg), pedibus midto sanguine stillantibns, ducunt ad in-
f amem f arcam, qtiae supra caemleam petram in lata platea
(Breestraat) hand procul domo civica erecta erat" In dezen
nitvoerigen trant heeft Dnsseldorp ons de gansche ge-
schiedenis verhaald en ons geen enkele afschnwelqke bij-
zonderheid gespaard *). Zijne aantijging dat de Prins van
den moord zou geweten, ja dien goedgekeurd hebben, is
door Fruin afdoende wederlegd^. De wandaad zelve kan
niet sterk genoeg worden verfoeid, doch zg is eene op
zich zelve staande handeling van den woesten Lumey,
wiens val zij gelukkig hielp verhaasten en door de uit-
moording van Naarden, tien dagen vroeger, waren de ge-
moederen heftig ontroerd *). Den dag, waarop Musius in
den vroegen morgen ellendig het leven liet, begon het
beleg van Haarlem, nadat Lumey te vergeefs had beproefd
den vijand terug te dringen.
"Wij herinneren nog ten overvloede, dat er in het begin
van Februari 1573 eene poging is gedaan, om Leiden in
handen van de Spanjaarden te spelen, doch dat de ver-
raders werden ontdekt; het lijk van een hunner, bq de
1) Dusseldorp, Annaies, p. 116—124. Brandt, Reformatie, I, 538 vlg.
en de daar genoemde plaatsen. «Excnrsus Gisbertii LappiidWaveren
Ultrajectini ad vitam et martyritun B. Mart. Comelii Mnssii ab Estio
editum", Dodt, Archief, VI, 234—238. Batavia Sdcra, n, 213 vlg. De ^no-
bilis qoaedam sanctimonialis Leeaweuhorstiensis monasterii*' die het
yerminkte lichaam in een teenen korf begraven mocht, Dnsseldorp,
a. w., p. 123, was volgens Estiiis, Hiator. Mctri. Gore., IV, cap. 15 Suzanna
▼an Etten. Zie ook Oudheden van Rt/ntand, bl 638 en boven, bL 218.
Een prent over de marteling van Musius in de verzameling op het
Leidsch archief n"". 3468.
2) Fruin, V. Geschr., U, 324-— 335. Dezelfde hü, Duaaéld Ann., bL
LXVII vlgg. Den brief van Oranje, waarin hij aan Lumey schrijft, dat
hij „tres marri*' is, lascht Dusseldorp zelf pag. 199 in. Over de ver-
houding tusschen den Prins en Lumey ook Van Vervou, Enige gedenckw,
Geach., uitg. 1841, bl. 5--8.
3) Van Meteren, Nederl, Oorlogen, uitg. 1635, bl. 86 r. Bor, a. w., I,
418 vlg. Motley, Rise of the Dutch repohlio, part. m, ch* Vm.
DE GEREFORMEERDEN. 267
vlucht in een bijt verdronken, werd aan de galg gehan-
gen ^). Het was mede in onze stad, dat een aanslag op den
Prins, waarin een burgemeester van Delft, Huyg Jansz., mis-
schien de hand had, door Arent van Dorp werd ontdekt ^).
Dusseldorp vertelt, in het genoemde verhaal van den
moord op Musius, van een „concionator hereticus", die den
priester tot afval van het katholiek geloof trachtte te bren-
gen. Dat er, nu de stad aan den Prins was gekomen, bal-
lingen en onder hen predikanten waren teruggekeerd, spreekt
van zelf. Het is bekend, dat in den vreemde de fondamen-
ten van de Hervormde kerk der Nederlanden zijn gelegd
op de kerkvergaderingen, door de uitgewekenen gehouden.
Want zij wilden gereed zijn zoodra het God behagen mocht
„morgen oft overmorgen het lant te openen". Den 3den No-
vember 1568 en volgende dagen waren 44 ballingen, theo-
logen en leeken, te "Wesel vergaderd geweest, onder voor-
zitterschap van Datheen, waar zij beraadslaagden over
„tgene sij tot welstandt (der Nederlandsche kerken) oor-
deelen ten deele nootsackelick ten deele profijtelijck te zijn.''
De kerkelijke organisatie is dddr reeds in hoofdzaak vol-
tooid. Het werk werd bekrachtigd en aangevuld te Emden,
4 tot 13 October 1571, waar inderdaad de latere Neder-
landsch Hervormde kerk is gesticht, niet het minst doordat
de rekkelijken als Jan Arentsz. en Peter Gabriël zich heb-
ben gevoegd en uit liefde voor de heilige zaak hunne bij-
zondere gezindheid hebben ten offer gebracht. Ik stip slechts
het overbekende aan. Doch toen het land inderdaad was
geopend zagen de bevrijde steden ook aanstonds de her-
vormde gemeenten binnen hare muren opgericht of uit
kwijnend leven herrezen. Ja in Noord-Holland werd reeds
1) Orlers Kroniekje (567) op 1 Februari 1573 wordt merkwaardig
toegelicht door een brief van Pieter de Carpentier aan de gemeente
te Londen d"" Schiedam 13 Febr. 1573 bij Hessels, Archivum Ecoles.
Lond, Bca,, UI, 1, 198 vlg., n°. 225, 3 en door een schrijven van Jan van
der Beke aan dezelfde d"" Delft, 15 Febr. 1573 bij idem, ni, 1, 203 vlg.
n*>. 226, 19.
2) Bor, a.w., I, 431a vlg. Brandt, a. w., 1, 540. De bovengenoemde brief
van De Carpentier verhaalt er uitvoerig van, Archivum, t. a. p. Bleys-
wijck, Beschrffvinge der stad Delft, 1667 bl. 446 vlg. weet niet, dat de
brenger van den brief van Bossu te Leiden werd gegrepen.
268 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
in den zomer van 1572 eene particnliere synode gebonden
te Hoorn, waarvan echter «nyet voertgebracht is, omdat
die tijt doen jegenwoerdich zoo oproerich staende." Den
loden Augustus vergaderde men weder, te Edam.
In onze stad is bet gegaan als elders. Eerst nu zal de
gereformeerde gemeente zicb voorgoed bebben gevestigd.
Of bij baar dienst bebben gedaan Jurriaan Ypesz., Adriaan
Lambrecbtz., Coppijn Roelofsz., die wij onder de uitgewe-
kenen vonden, wordt niet gemeld. Docb wij kennen anderen.
Vooreerst Pieter Comelisz. uit Den Briel, den lateren tegen-
stander van Caspar Coolbaes. Sommigen laten bem in 1566
te Delft na den beeldenstorm aldaar als predikant werk-
zaam zijn, docb dit is aan twijfel onderbevig ^). In Leiden
was b^ reeds altbans 27 October 1572, op welken datum
b^ in reebten optreedt voor zijne vrouw Ermgarde Martijn
Roelofsdr., kleindochter van zekere Claesgen Florisdr. van
Leeuwen ^). Misschien is bij bet dus, die Zondag 5 October
van dat jaar voor 't eerst na den overgang aan den Prins
in St. Pieter predikte'). Iets later, immers den 5den No-
vember 1573, werd zijne positie wettelijk geregeld. Op ver-
zoek van bet consistorie bepaalde de vroedschap z^n „ali-
mentatie" op ƒ 200 met vrije woning, wat zou beschouwd
worden als te zijn ingegaan op 25 Juli d. a. voorafg. % Op
dezelfde voorwaarden werden toen aangesteld Adriaan
1) Jona WUlem te Water, Kort varhaal der reformatie in ZeeUmd^
1766, bl. 187, op gezag van Schooddus. Deze zegt nl. De bonia etc.
pag. 479 8. nCaetertun post fatalem iconoclasiam uti primitus conóones
„in templis naberi coeperunt Adriano Theodori pastore Lirensi*' (t. w.
Afent Dirksz. of Amoldus Vos, pastoor van de Lier, verbrand 30 Mei
1570) «et Petro Comelii ex primis verbum salutis commumcantibas."
Doch Bleyswijck, Beschr» vcm Delft, bl. 409 noemt als eersten predi-
kant in die stad Johannes Gerobulos, terwijl de eerste bagepreek door
Peter Gabrièl gehouden is. Hij mag niet verward worden met Pieter
Comelisz. den mandemaker van Alkmaar, Brandt, Re/orm€Uie,lt316—
328, den scriba der Alkmaarsche synode van 31 Maart 1573 (Reitsma
en Van Veen, Acta, I, 5) die tot de rekkelijken behoorde. Van dezen
laatsten zijn ook de 7 preeken, waarover J. Hartog schreef in Geloof
en Vrffheid, 1884, bl. 325—346. Doch het is waar, dat ze te Leiden
zijn gedrukt.
2) Leidsch Dinghoek K op datum. Het boek is ongebladzijd.
3) Orlers, Kroniékje op datum (566).
4) Gerechtsdaghoek op 5 November 1573, fol. 137 r. vlg.
DE GEREFORMEERDEN. i69
Jansz. Taling en Claes Jansz. Verstrooi. De laatste is mis-
schien de predikant, die op den kansel uitvoer tegen de
vroedschap om het randschrift der papieren noodmunt en
dien Jan van Hout daarom ,,er af wilde lichten" *). Hij
heeft tijdens het eerste en tweede beleg de gemeente door
zijn ,,troostelicke servisen" opgebouwd^), wat niet heeft
verhinderd, dat zijn ambtgenoot Pieter Comelisz. hem daarna
zijn ontslag heeft bezorgd '). Deze zelf, die al de ellende
van het beleg mede heeft doorleefd, deed op den 3^^^ Oc-
tober 1574 in de St. Pieter de dankzegging, omdat God
Leiden had verlost^). Hij liet de ontroerde gemeente zin-
gen: „Heer ick wil U uit 's herten gront prijsen en overal
doen kondt uw wonderen in allen wijeken . • ." ^). Jammer,
dat deze man daarna zoo heftig in de twisten met Cool-
haes optrad, als een van de oudste vertegenwoordigers van
het beginsel der preciesen van eene vrije kerk naast den
Staat, waarom later zoo fel zou gestreden worden %
Behalve dit weinige over de eerste, wettige, hervormde
1) Brandt, Reformatie, I, 554. J. W. te 'Water, Levensb^z, van P, Adr.
V. d. Werff, 1814, bl. 92 vlg. Adriaan Jansz. heeft het beleg n/ef mede-
gemaakt. Den 21sten Juni 1574 heet het ter synode van Rotterdam:
wis besloten, dat men aen Hadrianmn Jansz. dienaer van Leyden, nu
te Delft sffnde, schrijven sal . . ." enz. Reitsma en Van Veen, Acta, U, 139.
2) Van Vloten, Leidens beleg en ontzet, bl. 189 aant. 1.
3) Verstroot mocht niet gaan vóór Coolhaas zijn dienst had aanvaard.
Aldus Gerechtsdagboek op 14 December 1574. Op de eerste Zuid-Hol-
landsche synode (of, wil men, nationale) te Dordrecht 15 tot 26 Juni
1574 was er „wt de classe van Leyden niemandt" (Reitsma en Van
Veen, Acta, U. 128) wat ons om den tijd allerminst verbaast, terwijl
omtrent Coolhaas staat aangeteekend, dat hij „ter tijdt toe, dat Leyden
opengaen sal, de kercke van Roterdam sal helpen bedienen" {ta,p,r
bl. 152). Den 23sten December werd het tractement van Coolhaas ge-
steld op ƒ 300 en vrije woning, Gerechtsdagboek op datmn (afgedr. bij
Rogge, Caspar Jansz, ^ Coolhaas, n, 2, noot 3). Toch heet het, dat hij
op den dag zelf van het ontzet zijn dienst beeft aanvaard, Rogge,
a. w., I, 44. Men zal gewacht hebben tot Verstroot naar Hazerswoude
was vertrokken en daarna Coolhaas* tractement officieel habben ge-
regeld. Reeds in 1575 vinden wij Verstroot als predikant te Naaldwijk,
Pijnacker Hordijk, Kerkel Naaldwffk, bl. 92,
4) Severinus, Oorspr. beschrijving enz, bl. 131 zegt dus onjuist, dat
hij alleen was overgebleven.
5) Psalm 9 naar Dathenus.
6) Na zijn ontzet uit zijn ambt is P. Comelisz. nog predikant geweest
in Delftshaven (1582-^1591) en Schiedam (1591—1598).
270 HERVORMING BINNEK LEIDEN.
ten onzent yóór 1574 is ons omtrent de ge-
meente weinig bekend ^). Zij werd door de vroedschap ge-
regeerd, die haar haar predikanten gaf en ook haar inwendig
leven regelde. De Leidsche regeering op haar gezag naijverig
en tegen de suprematie der kerk gekant, was daarom niet
libertijnsch, doch der gereformeerde religie toegedaan en
haar gevoelen spreekt b. v. uit eene verordening op de
Zondagsviering uit dezen tijd, aldus aanvangende: „Alzoo
bij de wet des Heeren verboden is eenig werck oftehandt-
teering te doen op Zondag ende tot dien eqnde, dat het
een iegelijck voegen soude God den Heere te dienen, te
loven, te dancken ende sijn heyligh woort te hooren . . ."
enz. *), Dit klinkt goed gereformeerd.
Dat de teruggekeerde ballingen groote moeite zouden
hebben met het ordenen hunner goederen, begr^pt ieder.
Een kenmerkend voorbeeld daarvan is de geschiedenis van
Jan Gerritz. de Haas, dien wij beneden in onze bqlage zullen
noemen. Zij is bovendien van belang omdat De Haas voor
zich en zijne lotgenooten eene beslissing uitlokte, die voor
goed aan alle onzekerheid een eind maken moest. De zaak
zelve was aldus. Jan Gerritsz. de Haas genoot een jaar-
lijksche rente van 6 pond van zekere Elisabet Jacobsdr.,
voor wie Jan Harmensz. een kleermaker „garandeur'* was.
Toen De Haas, na zes jaren ballingschap, zijn geld op-
eischte weigerde Jan Harmensz. te betalen, waarop hq in
rechte werd aangesproken. Hij beriep zich toen op de bal-
lingschap van den aanklager en vroeg „cautie van restitutie".
Hij wilde dus vooreerst niet betalen, omdat ballingen rech-
teloos zqn, doch, zoo h^ nochtans gedwongen werd dit te
doen, dan wilde hij althans dat De Haas een borg zou
stellen, opdat niet later, naar oud recht, de landsheer de
1) De Kerkeraadanotnlen vangen aan 5 October 15S4. Het notulen'
boek geeft de namen van de toenmalige predikanten, Saravia, Hackins,
Platevoet en Van der Wouwer benevens van de 8 ouderlingen en 4
diakenen. Het "Registtr geoAaxad Aanneemboek voor stadsdienaars geeft
fol. 80 de aanstelling van ds. P. Hackins op 15 Dec. 1581, fol. 81 die
van ds. C. van Brakel op 28 Juli 1582, fol. 88 die van Saravia op 22
Maart 1583.
2) Aflezingsboek op 9 April 1573. Ook afgedr. Kron, Hist. Gen. Utr^
in, 1847, bl. 173.
DE GEREFORMEERDEN. 271
betaling nog eens voor zich eischen zou; opdat, naar zijne
eigene woorden, h^ niet andermaal vanwege de Kon. Maj.
zou kunnen worden lastig gevallen. Schepenen van Leiden
beslisten bij vonnis, dat Jan Gerritsz. inderdaad „suffisan-
telijck moest caveeren". Deze deed dat en stelde den 14deu
October 1572 als borg Huyg van Alkemade, dien wij ook
reeds onder de uitgewekenen tegenkwamen. Doch nu wei-
gerde Jan Harmensz. dezen borg te erkennen, zeggende,
dat immers ook diens goederen waren geconfisceerd en hij
dus niets bezat. Ook deze exceptie werd door schepenen
aanvaard. Zij verklaarden dat De Haas „qualic gepant" was.
In dit stadium van het geding wendde toen Jan Gerritsz.
zich tot den Prins. Hij vertelt in zijn smeekschrift aan Zijne
vorstelijke Genade uitvoerig wat is geschied. Hij acht dit
tot schade en blamatie vooreerst van hem zelven, doch
ook tot onoverwinnelijke schade en blaam van de andere
ballingen, in wier naam hij ook optreedt. Zij zijn dus geen
meesters van hun goed? Maar, vervolgt h^, zoo inderdaad
door de blijde komst van U. V. G. dergelijke bannissemen-
ten met verbeurdverklaring van goederen niet te niet waren
gedaan, dan zou daaruif volgen (het zij met reverentie ge-
zegd) dat U. V. G. zelve ook geen beheer over Uwe eigen
goederen hebben zou, ja geen stadhouder zou mogen wezen,
en hoe ongerijmd dit zou zijn, is met de vingers te tasten.
Om deze, handig aangevoerde, redenen dan vroeg supplicant
den Prins zoodanige maatregelen te willen nemen, dat hij
niet, na lange ellendigheid, ieders spot zou z^n. Hij teekende
voor zich en voor Adriaan Adriaansz., Pieter Adriaansz.,
Matthijs van Bancken, Frans Hendriksz., Huyg van Bancken,
Jan Paedts Jacobsz., Oliyier Filipsz., "Wouter Comelisz. en
Mees Hendriksz., ons allen reeds bekend. De Prins ant-
woordde, dat hij alle ballingen in htm eigendom van goede-
ren had hersteld en ook zelf immers weder het gouverne-
ment had aanvaard, en dat schepenen zich hiernaar hadden
te richten. Dezen konden toen wel niet anders dan gehoor-
zamen. Zij merkten op, dat de Prins blijkbaar wilde, dat
zijn te Hellenrade gegeven plakkaat in alle pimten effect
zou sorteeren, doch dat zij middelerwijl recht hadden moe-
ten doen naar hun eigen dingtale. Zij verklaarden thans
272 HERVORMING BIKKEK LEIDEN.
echter tevreden te zijn met den borg door Jan Gerrits£.
aangeboden % Hiermede was de zaak in beginsel beslist:
de om de troebelen uitgewekenen treden bq terugkeer weder
in al hnnne rechten. Het door schepenen genoemde ^plak-
kaat van Hellenrade" is het eerste van de beide daardoor
Oranje uitgevaardigde, waarin o. a. staat dat zij, die „om
de tegenwoordige beroerten ... uit haarluyder woonplaetsen
vertrocken waren bij terugkeer weder in haar goeden komen
souden, die zij ten tijde van haer vertrek hadden,, . ." ^.
En hiermede zijn wij aan het eind van een langen weg
gekomen. Onder het schrgven werden wij vaak herinnerd
aan een woord uit een sinds verschenen boekje van een
Duitsch historicus ') over het groote gevaar, dat de lokale
geschiedbeschrijving bedreigt, van n.1. om het bijzondere den
samenhang, waarin het staat, uit het oog te verliezen. Voor
dit gevaar hebben wij getracht ons te hoeden en voorts
mogen wij er aan herinneren, dat wij van den aanvang af
bedoelden de hervorming te schilderen in ééne stad, opdat
wij als van maand tot maand haren voortgang zouden kun-
nen nagaan, altijd voor zoover de bronnen dit veroorloof-
den. En het is maar ten deele, dat zij dit hebben vergund.
Met name stelden zij ons wel vaak in staat te zeggen wat
was geschied en ook hoe, doch niet altijd uit welke begin-
selen. Toch vleien wij ons eenig licht te hebben ontstoken
over de opkomst van het protestantisme in eene belangrijke
Zuid-Hollandsche stad en daardoor over het tijdvak vóór de
stichting van de Nederlandsch Hervormde kerk, waarmede
latere onderzoekers, hopen wij, hun voordeel mogen doen.
Leiden, 26 Februari 1908.
1) Wij ontleenden dit niet onbelangrijk geding aan het smeekschrift
van Jan Gerritsz. de Haas aan den Prins, dat met de beslissing van
Oranje (d'' 7 April 1573) en van schepenen (d'' 10 April 1573) voorkomt
in Gerechtadaghoek fol. 122 v. vlgg. op den laatsten datmn.
2) Eerste plakkaat van Hellenrade d'' 23 Augustus 1572 bij Bor, a. w.,
I, 399 vlg.
3) E. Bemheim, EMeitung i. d. GeschicMswisaenschaft, 1907, S. 71.
BULAGE *)
bij blz. 256.
Adriaansz., Anthonis ftSÜiisLS lange Thonis vischcop ende nu waech-
meester", 17 April 1568. Volgens Orlers is hij den Sisten Jnli 1567
reeds gevangen en „verborgt" d. i. op borgtocht vrijgelaten. Hij is
later gevlucht. Adriaansz., Pieter, zeemtouwer, 16 Sept. 1567 en 17
April 1568. „Hoofd, authenr ende consistoriaal vande nieuwe religie
ende commotie." De latere burgemeester. Bij verstek tot de koord
verwezen, week hij naar 'Wezel. Adriaansz., Adriaan, zeemtouwer,
aanhanger van de gereprobeerde religie, broeder van den vorige,
20 November 1567, 17 April 1568. Adriaansz., Claes, zeemtouwer,
beeldstormer, broeder van den vorige, zelfde data. Adriaansz. Jacob,
schoenmaker, autheur van de gereprobeerde religie, 22 Aug. 1567,
8 October en 17 April 1568. Adriaansz, Jacob, linnenwever, 17 April
1568. Alckemade, Huyg Jansz., autheur van oproerten en seditiên
om zaecken van nijewer gereprobeerde religie, zoo hij compareert
1) J. Marcus, Sententiën en indagingen van den hertog van Alba, 1735,
bl. 119 vlg. van 31 Augustus en 1 Sept. 1568. Hij geeft 47 + 19 = 66
personen. Wij putten voorts uit Aflezingsboek B., f ol. 298 r. vlg. op 22
Augustus 1567; idem, fol. 299 r. op 16 September; idem, fol. 300 r. op
25 September; idem, fol. 302 v. op 20 November; idem,, f ol. 306 r. vlgg.
17 April 1568; idem, fol. 310 r. op 5 Juni; idem, fol. 310 v. op 11 Juni;
idem, fol. 315 v. op 22 Nov.; idem, fol. 325 r. op 8 Juni 1569; idem.,i6L
326 r. op 28 Juni; idem, fol. 330 r. op 29 November; Crimineel Senten^
tieboek van de schepenbank op 8 October, 29 October, 5 en 19 Novem-
ber 1567. De namen die niet bij Marcus voorkomen zullen wij cursief
laten drukken. De data zijn die der indaging volgens de ongedrukte
bescheiden, waarbij c. q. ook die van Marcus te voegen zijn. De namen
van de reeds op 14 Maart 1566 ingedaagden vindt men boven, bl. 219 vlg.,
de meeste komen in deze lijst terug.
18
274 HERVORMING BINNEK LEIDEK.
onthoofding, 15 Sept. 19 Nov. 1567 en 17 April 1568 1). Arentsz., Jacob,
linnenwever, beeldstormer, 20 Nov. 1567. Angustijnsz., Comelis, lin-
nenwever, autheur van de gerepr. religie, bij verstek tot de koorde
verwezen, 22 Aug., 8 October 1567 en 17 April 1568. Aafgpx, huis-
vrouw van Comelis Lourijsz., ter cause van heresie, 29 Nov. 1569.
Bancken, Huyg Dirksz. van, die de geuzenkerk deed bouwen, 16 Sept.
1567 en 29 October, bij verstek tot de koorde verwezen. Hij was
„witmaecker van sijn neringe". Barentsz., Dirk, apotheker, is autheur
of aanhanger der predicatie van de gerepr. religie en heeft dienaan-
gaande sommige acten bedreven, 22 Aug., 8 October 1567 en 17 April
1568. Barthel, Jan, hoofdautheur, consistoriaal van de nieuwe religie,
bij verstek tot de koorde, 16 Sept. en 29 October 1567. Bont, Jan,
zeemtouwersknecht, 20 Nov. 1567 en 17 April 1568. Bonwensz., Wil-
lem, vader van Lopsen, beeldstormer. Elders staat «molenaar, was
uit gasthuys te lopsen buyten leyden", 22 Aug. en 8 October 1567,
17 April 1568. Buynen, Simon, moutmaker, 17 April 1568.
ComeUs, eertijds pastoor te Woerden, aanhanger van de gerepr. religie,
20 Nov. 1567. Comelisz., Jan, blauwgaren-manneke, „alias tdoen hem
generende mit schortededen of doenen te verven", hij is op 26 Aug.
1566 mede handdadig geweest aan de kerkbreking, 22 Aug., 8 Octo-
ber 1567, 17 April 1568. Comelisz., Dirk, alias den Icker, beeldstor-
mer en oproerling, zoon van wijlen Neel Otgen, korenmeter, 16 Sept.,
29 October 1567 en 17 April 1568. Comelisz., Wouter, voorlakenscheer-
der, 17 April 1568. Comelisz., Arent, droogscheerder, 17 April 1563.
Comelisz., Jan, «opte hoygraft'*, 5 Juni 1568. ComéUaz., Gerrit, schrijn-
werker, 11 Juni 1568, Crimpen, Adriaan van, naar Wezel gevlucht,
5 Nov. 1567. Croon, Pieter, schuitvoerder, 17 April 1568.
Dirksz. mr. Louis, barbier, 17 April 1568. Dirk de jonge, 17 April 1568.
Dirksdr», Adriana, ter cause van heresie, 28 Juni 1569. Dirkadr, Maria,
huisvrouw van Maarten Jan Sareyensz., apostaat, 29 Nov. 1569. Zij
heeft ook gevangenen helpen uitbreken. Dirkadr,, Geerte, huisvrouw
van Jan Pietersz. Post, 20 Nov. 1567 en 22 Nov. 1568.
Eyck, Pieter van, apostaat, 20 Nov. 1567.
Filipsz. Olivier, aanhanger van de gerepr. religie, voorlakenreder, 20
Nov. 1567 ep 17 April 1568. Filipsz., Comelis, broeder van den vorige,
1) In het jaar 1611 woonde de weduwe en de kinderen van Huyg
van Alckemade in de Kloksteeg naast het pand genoemd De Groene
Poort, door De Lalaing later aan John Robinson en diens gemeente
verkocht. Zie Dexter, The England and Holland of the Pügrims, 1905,
p. 530.
BIJLAGE. ili
5 Juni 1568. Florisz., Claes, goudsmid, hoofd, auteur en consistoriaal
van de gerepr. religie. Bij verstek tot de koorde verwezen, 16 Sept.,
29 Octob. 1567 en 17 April 1568. Fóeyenaz,, Arent, ^coman opte vliet",
blasfemateur, 28 Juni 1569. Franqh^ne, huisvrouw van Abraham Jan
Sareyensz., 29 Nov. 1569.
Gerritsz., Comelis, zoon van Gerrit Dirksz. bode en Marijtgen zijne
huisvrouw, 5 Juni 1568. Gillisz., Arent., slotenmaker, auteur van de
gerepr. religie, 22 Aug., 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Gooien, Jan-
neke Dirksdr, huisvrouw van Jan Jacobsz., boekbinder, 5 Juni 1568.
Gerritsz., Jan, 20 Nov. 1567. Gerritsz., Adriaan, zeemtouwersknecht,
17 April 1568.
Haas, Jan Gerritsz. de, drapenierder, 17 April 1568. Hanicz, Mees, tin-
negieter, 17 April 1568. Marcus heeft „Haincx'*, doch zie den naam
in Tresor. rek. boek 1568/69 afgedrukt in Dodt, „Archief*, n, 318.
Hartgen, Gerrit Willemsz., 16 Sept. 1567 en 17 April 1568. Hendriksz.,
Comelis, kuiper, auteur van de gerepr. religie, bij verstek tot de
koorde, 22 Aug., 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Hendriksdr., Aa/gen,
huisvrouw van Jan Pietersz., kuiper, 28 Juni 1569. Hendriksz., Frans,
bakker, „alias wagentrekker", 17 April 1568. Hnygensz., Jacob, glas-
schrijver, 22 Nov. 1568.
Jacobsz., Jan „alias paetsz. bouckbinder", auteur van de gerepr. religie,
22 Aug. 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Jacobsz., Jan „soetebutter"
(Marcus : Zoetebier) boterkruider, 5 Juni 1568. Jacobsz,, Jacob, linnen-
wever „eertijts gewoont hebbende opdie oosterlingplaats" ter cause
van heresie, 8 Juni 1569. Jacobsdr., L^sbeth ter cause van vreemde
secten, „alias Lijsbeth beyermans", 22 Aug. en 8 Octob. 1567. Gijs-
brecht „de beyerman" wordt den 5den April 1568 tot boetedoening
en zes jaar bannissement veroordeeld, omdat hij in St. Pancras schil-
derijen had helpen stuktrappen. Vergel. boven bl. 229. Jansz., Adriaan,
zeemtouwersknecht, beeldstormer, 20 Nov. 1567. Jansz., Jaap, droog-
scheerder, auteur van de gerepr. religie. Hij is uit Leiden getogen
naar het leger dat voor Amsterdam lag (van Brederode) en heeft
zich daar laten inschrijven zonder te letten op het verbod van Z. M.
of der gouvernante. Bij verstek verwezen tot de koorde, 22 Aug. 8
Octob. 1567 en 17 April 1568. Jansz., Hendrik, slotenmaker, 17 April
1568. Jansz., Croon, 5 Juni 1568. Jansz., Claas, zoon van Aaf van Os,
5 Juni 1568. Deze beeldstormer is teruggekeerd en werd den Isten
April 1569 onthoofd. Jansz,, Ott, slotenmaker, 5 Juni 1568, doch sedert
overleden. Jansz,, Dirk „de zoon van Jan den wijnverlater gewoont
hebbende opte volresgraft", ter cause van heresie, 8 Juni 1569. Jansz,,
Jacob, „gewoont hebbende naast Claes Lambrechtsz. brouwerij" ter
276 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
canse van heresie, 29 Nov. 1569. Jansz,, Jeroen, «als coster vaut
geuzenhnis", 25 Sept. 1567. Janedr,, Geertruid, weduwe van Slmon
Vrancken, pannenbakker, dezer wereld overleden, gedagvaard in
plaats van haren echtgenoot met hare kinderen, WUlem Simonsz, en
Geertgen en Stifntgen Simonadr,, 17 April 1568. Joriaz., Hnyg, wiel-
inaker, ,»gewoont hebbende int Noorteynde fogit^f ter canse van
heresie", 8 Juni 1569.
Kessel, Dirk Gerritsz. van, waard in de Drie Mooren. H^ heeft zeer
geijverd voor de ntimmerag^e vant geushuys" en liep gaarne met
den rooden geuzensluier om. Thans uitgeweken naar Wezel, 5 Nov.
1567, 17 April 1568. Tijdens het eerste beleg had deze Van Kessel het
toezicht op het slaan van de noodmunt, Severinus, „Oorspr. Beschr.",
enz. bL 66. Korsz. Jan, koperslager. Wy zagen reeds, dat hij het ver-
drag van 25 Januari mede onderteekende als lid van den kerkeraad,
20 Nov. 1567 en 17 April 1568.
^Lambrechtsz., Adriaan, predikant, 5 Juni 1568. Lourf/sz., Comeüs, ter
cause van heresie, 25 Nov. 1569. Lnhbertsdr., C€Urifn, alias Neel Voet-
sters, «eertijts gewoont hebbende opden houck vande Colfmaeckers-
steeg, ter cause van vreemde secten, besmet met de secte vande
mennonieten ofte ketterijen der herdoopers." Evenals de reeds ge-
noemde Lijsbeth Jacobsdr. zal zij bij verschijnen „gedrenckt worden
tot datter de doot naar volcht." De naam «mennoniet* * of „menno-
nist" komt thans herhaaldelijk voor. Catr^n wordt ingedaagd 22 Aug.
8 Octob. 1567 en 8 Juni, 29 Nov. 1569, ja nog eens 21 Febr. 1570.
Blijkbaar eene vrouw in haar kring van beteekenis, van wie wij
gaarne meer zouden weten. Misschien is zij dezelfde als die Katha-
rina Lubbertsdr., ook eene doopersche, over wie wij boven, bL 201 vgl.
spraken.
MarHtgen, weduwe van Ott Jansz. ingedaagd in plaats van haren man,
5 Juni 1568. Matthffaz,, Reyer, zoon van Matthijs Willemsz. stoeldraaier.
Hij heeft psalmen gezongen bij de gevangenis «contrarie de H. room-
sche kercke", 22 Aug. 8 Octob. 1567. MatthHsz,, David, zoon van als
boven. Van hem wordt nog aangeteekend, dat hij mennoniet is en
ook psalmen heeft gezongen „contrarije de costumes ende usantièn
onser heyligher kercke ende tendeerende tot oproer ende commotie",
8 October 1567. Echter laat Orlers* Kroniekj e dezen David Matthijsz.
stoeldraaier reeds den Uden Augustus 1567 begraven worden, zooals
wij in een ander verband reeds hebben verhaald. Wij zgn geneigd aan
hem boven het aflezingsboek geloof te hechten, omdat het Kronielge
van een zeer belangstellend ooggetuige is. Men zal zich herinneren,
dat wij ook vroeger eene stoeldraaiersfamilie Matthijsz. hebben leeren
kennen (boven bl. 182 vlg. 192) die tot de anabaptisten behoorde.
BULAGE. 277
Ook deze David heet mennoniet '). Meynsgen, „de heeckelster bij de
reynsbnrgerpoorte'*! ter canse van heresie, 29 Nov. 1569, boven bl. 257,
Moyt, Jan, printer (Marcns: Menijt), 5 Jnni 1568.
Niesgen, weduwe van wijlen Jan Michielsz. linnenwever, «eertijts ge-
woont hebbende inde groene steech*', «fngitijf ter cause van heresie",
8 Juni 1569. Nieuwkoop, Comelis Jacobsz., schrijnwerker, beeldstor-
mer en oproerling. Misschien is «Nije coop" de naam van het dorp,
vanwaar hij dan afkomstig was. Ingedaagd 16 Sept. 29 Octob. 1567
en 17 April 1568.
Paetsz., Jan Comelisz. Hij was een bekende geus te dezer stede, ging
in het openbaar rond met den geuzensluier, droeg op z^n borst de
vergulde penningen „die men noempde geusen", was een ijverig
voorstander van de gereprobeerde religie, woonde getrouw de preek
bij en verleidde vele «simpele luyden" om hetzelfde te doen. Hij
werd bij verstek ter dood veroordeeld en ingedaagd 25 Sept. en 19
Nov. 1567. Tot zijne naaste vrienden behoorden Huijg van Alkemade,
Willem Jan Reyersz. en Jeroen Jansz., de koster van de geuzenkerk.
Zijn vonnis is reeds afgedrukt in „Navorscher", VI, 38, 229. Bartel, Jan,
nwonende op rapenburch", 17 April 1568. Pietersz., Jacob, verver,
hoofd, auteur en consistoriaal van de gerepr. religie, bij verstek ver-
wezen tot de koorde en ingedaagd 16 Sept. 29 Octob. 1567 en 17 April
1568. Pietersz,, Jan, kuiper, ter cause van heresie, uitgeweken naar
Wezel, 5 Nov. 1567, 28 Juni 1569. Pietersz., Andries, kramer, ter cause
van heresie, 29 Nov. 1569. Pietersz., Comelis Jacob, verver, 17 April
1568. Pietersdr. Marijtgen, huisvrouw van Arent Gillisz. slotenmaker,
5 Juni 1568. Pietersdr., Mar^tgen, huisvrouw van Adriaan Adriaansz.,
zeemtouwer. Zij was voortvluchtig omdat zij haar kind niet binnen
behoorlijken tijd had doen doopen. Ingedaagd 28 Juni 1569. Schoon-
zuster van den lateren burgemeester. Post, Pieter Pouwelsz. (Mar-
cus: Poet), 5 Juni 1568. Post, Jan Pietersz., anabaptist, linnenwever,
misschien een zoon van den vorige, 20 Nov. 1567 en 22 Nov. 1568.
Quirffn, „den dubbelde" metselaar, 17 April 1568.
Raaphorst, de aanvoerder der Leidsche beeldstormers, zie boven bl. 233,
1) Wij kunnen ons dan thans, al deze gegevens te zamen genomen,
de martelaarsfamilie Matthijsz. aldus voorstellen:
Job Matthijsz. en vrouw gedood 9 Juli 1544.
Pieter, Jannetje en Willem Matthijsz. gedood 21 Aug. 1552.
Matthijs Willemsz., voortvluchtig.
Reyer en David Matthijsz. (f 11 Aug. 1567).
Allen doopsgezind en de mannen stoeldraaier van hun ambacht.
278 HERVORMING BINNEN LEIDEN.
uitgeweken naar Wezel, ingedaagd 5 Not. 1567. Reyersz., Willem Jan,
invloedrijk lierrormde, zie op Jan Comelisz. Paetsz. Hi| werd inge-
daagd 25 Sept. 5 en 19 Nov. 1567, doch schepenen stonden hem toe
door een procureur zijne zaken te doen behartigen, terw^l zgne
goederen bij provisie nit het arrest ontslagen werden, 19 Nov. z. j.
Roelofsz., Coppijn, predikant, 5 Juni 1568. (Narcus foutief: Jacob).
Sareye, Maiuien Jansx., en Abraham Jansz. Zij hadden met hunne
vrouwen (zie op Maria Dirksdr. en Franch^ne) het kind van Frans
Backer, dat niet gedoopt was, verborgen gehouden. Ingedaagd den
29 Nov. 1569. Maarten heet nog «apostaat". Was hij priester geweest?
Of had zijn overgang meer dan andere de aandacht getrokken om
zijn afkomst? Maarten en Abraham waren nl. zonen van Jan Sareye,
die in 1559 rector der Latijnsche School was geworden, in 1561 was
ontslagen, om welke reden is mij nog onbekend, in 1564 een oud
man was en sinds uit onze oogen verdwijnt >). Het blijkt nu dat zijne
zonen en schoondochters de hervorming waren toegedaan. Simonsz.,
Wouter, predikant en apostaat, 17 April 1568. Simonsz., Comelis, de
bijbelschipper, hoofd, auteur en consistoriaal van de gerepr. religie,
16 Sept. 29 Octob. 1567 en 17 April 1568. Hij was, zagen wij, mede
belast geweest met het toezicht op den bouw van de geuzenkerk.
Boven, bl. 195 zagen wij, dat Adriaan Comelisz. een medegevangene
had E. S., terwijl wij, boven, bl. 200, onder de ten jare 1552 ingedaag-
den vonden Ewout Simonsz. den schipper, denkelijk dezelfde. Het
kan zijn, dat onze Comelis de broeder is van Ewout. Marcus heeft:
nComiUe Simoensz. den Bibel Maronnier". Maronier, marinier, schip-
per is de letterlijke vertaling van den Hollandschen tekst. Comelis
ventte dus zijn bijbels per schuit rond. Ware de Fransche tekst
ouder dan de Hollandsche, dan zou het verleidelijk zijn te denken
aan marronner, heimelijk drukken, wat zich lichter b^ het begrip
bijbel voegen laat.
Vlasman, Comelis Jacobsz., alias van de Maze, 17 April 1568. Vorsche'
velt, Meyns Joostensz, en Barbara Joostendr, van, fugitief ter cause
van heresie, 8 Juni 1569. Vos, Comelis Jacobsz., schoenmaker, heeft
altaren en beelden gebroken, 16 Sept. 29 October 1567 en 17 April
1568. Vrancken, Simon, pannenbakker, hoofd, auteur en consistoriaal
van de gerepr. religie, bij verstek tot de koorde verwezen, 16 Sept.
1) Vergel. mijn artikel in Leidsch Jaarb,, 1904, bl. 132—136. Sareye
was van Nieuwpoort in Vlaanderen en schijnt inderdaad roomsch te
zijn gebleven. Dat hij reeds in 1552 in Leiden eene particuliere kost-
school hield, is mij sinds gebleken uit Vroedschapsresolutieboek op
19 Januari 1552.
BULAGE. 279
29 Octob. 1567. Ook hij, zagen wij, was belast geweest met den bouw
van de geuzenkerk. De naam was in Leiden inheemsch; Katrijn
Klaas Vranckendr. non in het klooster Roomburg hebben wij vroe-
ger als eigenares van handschriften leeren kennen i). Vrije, Gerrit
de, 5 Juni 1568.
Wïttemsz, Matth^a, stoeldraaier, 22 Aug. 8 Octob. 1567. Zie voor hem
op David Matthijsz. WÏUemaz., Beukel, lazarus, 17 April 1568.
Yponis, Georgius, predikant, 5 Juni 1568. Over hem is boven uitvoerig
gehandeld.
Zijl, Hendrik van, waard in „Spangen buyten", 17 April 1568. Zwarte
Jaap of Zwaard- Jaap broeder van Hendrik den snijder, 5 Juni 1568.
Marcus alleen heeft nog Adriaan van Zwieten, heemraad van Rijnland
en Jan Vemellen.
Ziethier dan 109 om der religie ingedaagden. Er zijn er meer uitge-
weken, zooals een onderzoek naar de leden der ecclesiae peregrinorum
leeren zou, voor zoover mogelijk. In Emden vinden wij onder de be-
deelden Claes Claessens van Leyden % Jan Franchin en Jacob Jansz*
beiden eveneens uit onze stad 3). Doch in dit onderzoek kunnen wij
thans niet treden^).
1) Boven f bl. 38, 78 noot 1.
2) Stukken beir, de diakonie der vreemd, te Emden, uitg. J. J. van
Toorenenbergen, 1876, bl. 71.
3) Stukken als boven, bl. 81, 86.
4) Het doopboek der Londensche gemeente Vangt aan 1 April 1583.
De oudste Leidsche attestatie daarheen is van 29 Dec. 1607.
REGISTER.
Een * achter de bladzijde verwijst naar een noot; een f vóór een
naam beteekent dat de aangewezene als martelaar stierf; de namen
der Leidsche ballingen onder Alva zoeke men in de Bijlage.
A.
tAartsz.1 Govert, 133*.
Abbod, parochiepriester, 73*.
Abcoude, Dirk van, vicaris, 74 vlg.
Adriaan, paus, 86*, 87.
Adriaansdr., Barbara, 264» vlg.
fAdriaansdr., Maritgen, 190 vlg.
Adriaansdr., Meysken, 45*.
Adriaansen, broer Comelis, 220*.
Adriaansz., Claes, vroedschap,
233, burgemeester, 259.
Adriaansz., Dirk, 122.
Adriaansz.,' mr. Frans, schepen,
184, vroedschap, 233.
Adriaansz., Gijsbrecht, 229.
Adriaansz., Reyer, 228 vlg.
Adrichem, Jan van, schepen, 227,
239.
Agger, mr. Willem wten, pensio-
naris, 153.
i-Aken, Gillis van, leeraar, 189,
199 vlg.
Alberts, Anna, 36*.
f Albrechtsz., Comelis, 200.
Albrechtsz., Dirk, burgemeester,
137*.
Albrechtsz., Gijsbrecht, 104 vlg.,
121.
Albrechtsz., Pieter, 158.
Aldegonde, Marnix van St., 263.
Alewijn, Jan Claesz., 43.
Alewijnsz., Mees, vroedschap, 234.
Alkemade, Huyg van, 271.
Alkemade, Simon van, 33.
Alkmaar, Jan van, priester, 59.
Alkmaar, Willem van, magister -
provinciaal, 67, 75.
Allaartsz., Dierik, de blinde,99 vlg.
Allertsz., Louwerijs, 142.
Allertsz., Quirijn, schepen, 184.
Almota, Frans Claesz., priester,
109.
Alva, 48, 242 vlg., 252 vlg., 254,
257 vlg., 260 vlg.
Alyt, huisvrouw van Gerrit den
paap, 47.
Anthonisdr., Aafgen, 184.
f Anthonisz., Hendrik, 190.
f Appelman, Comelis, batenbur-
ger, 180 vlg.
Aquinas, Thomas, 70.
Arentsdr., Katrijn, 96.
Arentsz., Arent, priester, 51.
K."
282
HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Arentsz-i Jan, 206, 213, 220, 247 vlg.,
267.
Arentsz., Pieter, koster, 209.
Assendelft, mr. Simon van, pen-
sion., 90, 96.
f Auchy, Jacques d', 129.
B.
Baam, Albert van, kommandeur,
165, 172.
Backom, Gerrit Vranckensz. van,
162.
Baden, Frederik van, bisschop,
28»
fBairtelsz, Reyntgen, 182.
t Bakker, Jan de, 47, 91, 103.
Balck, Ysbrand, 213.
Balen, Pieter Claesz. van, boek-
drukker, 78.
Balthasar de koopman, 216.
Bancken, Huyg Dirksz. van, con-
sistoriaal, 246, 249, 252, 271.
Bardes, WiUem Dirksz., 189*.
Barentsz., Dirk, consistoriaal, 246.
Barentsz., Jan, 183 vlg.
Barrevelt, Comelis Adriaansz.,
vroedschap, 233.
f Batenburg, Jan van, 181.
Becius, ds. Joh., 184*.
f Beckum, Maria van, 181.
fBeckiun, Ursula van, 181.
Beke, Jan van der, 267*.
Bekker, Balthasar, 214*.
Bèque, Lambert de la, 56*.
Berckel, mr. Claes van, priester,
110-113.
Berendrecht, Claes van, schout,
17, 194. 226.
Berendrecht, Jan van, schout, 17,
26.
Berendrecht, Johan van, 259.
Berendrecht Mattheus van, 109.
Berghen, Adriaan van, boekdruk-
ker, 69*, 87*, 117 vlg.
Bertelmeüs, 75 (misschien = 139).
Bertius, 46.
Bertke, zuster, de kluizenaarster,
70*.
fBeukelsz., Jan, 142—147.
Beza, Theodoms, 215.
Bisschop, Jan, 33*.
Bisschop, Lylia, 33*.
Blanckert, Willem, 64.
Blocdns, Petrus, 45, 53 vlg., 75*,
206, 207*, 212—215, 223.
Block, Johannes, kanunnik, 75*.
Bock, Komelis de, 33*.
Bockenberg, Arent Dirksz., 27.
Bodius, Herman, 116.
Bommel, Hendrik van, 76.
Bonaventura, 70.
Boon, Comelis Meynaartsz., 206.
Boot, mr. Dominicus, 215.
Boschhuizen, Jan van, schepen,
108 vlg.
Bossu, 254, 258 vlg., 267*.
Bourgondié, bisschop J'hilips van,
46 vlg.
Bourgondié, Philips van, 15, 16,
44, 45, 54*.
Bouwensz., Leenaart, leeraar, 126,
[189, 199.
Brakel, C. van, 270*.
fBray, Guydo de, 207* 219.
Br ederode, Gij sbr echt van, bis-
schop, 54*.
Brederode, graaf Hendrik van,
238 vlg., 240.
Brederode, gravin Amalia van,
239*.
Broekhoven, Jan van, 234.
Broekhoven, Hendrik van, 265.
Bronkhorst, Willem en Hendrik
van, 33*.
Brugge, Egbert ten, priester, 48.
fBrully, Pierre, 206.
Brundt, mr. Gijsbrecht, ketter-
meester, 110.
Brunswijk, Erik van, 241 vlg.
Brunus, Peter, deken, 29*.
Bruynsma, Anske Bockesz., 47.
BuUinger, 206.
Bunderius, Johannes, 117.
Busch, Dirk Willemsz. van den,
schepen, 227.
f Buys, Jan, 156 vlg.
Buys, mr. Paulus, 217, 221 vlg.,
226, 241, 253, 263.
Bijns, Anna, 48*.
REGISTER.
283
C.
Calvijn, Johannes, 207*, 215.
Campenius, Johannes, 78.
Camphaysen, Dirk Rafelsz., 199*.
Cant, Reinier, 213.
Carlstadt. 114, 130.
Carpentier, Pieter de, 267*.
Castalio, 215.
Casteele, Jean de, 220*.
Gastro, Claes de, 185*.
Chrysostomtis, 114.
Claesdr., Neeltje Simon, 107.
fClaesdr., Wendelmoct, 103, 198*.
Claesz., Claes, burgem., 90*.
fClaesz., Claes, 174.
Claesz., Cornelis, 162.
f Claesz., Cornelis, alias Smijtgen.
226 vlg., 233.
Claesz., Cornelis, goudsmid, 26.
Claesz., Dirk, schepen, 14.
Claesz., Frans, van Haarlem, 184.
Claesz., Gerrit, 62 vlg.
Claesz., Isa&c, tresorier, 85 vlg.
Claesz., Jacob, houtkooper, 137*.
f Claesz., Jacob, alias Half paap,
226*, 232.
Claesz., Jan, boekbinder, 192, 194.
f Claesz., Jan, van Amsterdam, 180.
t Claesz., Jan, 174*.
Claesz., Jan, 257.
Claesz., Reinier, 199.
Claesz., Simon, van Haarlem,
176 vlg.
Claesz., Steven, 196, 201.
Clemens VII, paus, 73.
Cochlaeus, 114*.
fCock, Jan Claesz., 156.
Codde, Gerrit, 50.
fCoencn, Aagte, 183.
Colle, Johannes de, inquisiteur ,62.
Colster, Abel van, raadsheer, 178.
Compostella, St. Jacob de, 20*.
Coolhaas, Caspar, 224*, 245*,
268 vlg.
Cooltnyn, Cornelis, 206, 213, 247.
Coomhert, Dirk Volkertsz., 207*.
Coppen, Jacob, timmerman, 216.
Coppensz., Nanning, 23*.
fComelisdr., Geerte, 168.
Comelisdr., Ida, 96.
fComelisz., Adriaan, 131, 189 vlg.,
192—199.
Comelisz., Adriaan, kannunnik,
228*, 230.
Cornelisz., Bokel, pastoor, 185*.
Comelisz., Cornelis, priester, 52.
Cornelisz., Hendrik, wederdoo-
per, 157.
Cornelisz., Jan, de leidekker, 88,
100—103.
Comelisz., Pieter, predikant,
268 vlg.
Cranenbout, Joris, deurwaarder,
135, 171*.
Cusa, Nicolaas, de, 185.
D.
Dam, Claes van, substituut, 76, 112.
Datheen, Petrus, 244, 267.
fDavidsdr., Marijtgen, 105.
Delft, Jan van, schoutenknecht,
194.
Deyman, Jacob, secretaris, 13, 22,
107.
Diemen, Dirk van, 259.
Dirk, die priester, 51.
Dirk, die rode cuper, 91.
Dirksz., Claes, burgemeester, 85.
fDirksz., Hendrik, 196vlgg.
Dirksz., Jan, hoofdman, 172.
Dirksz., Willem, de kuiper, 139.
Doe, Gerrit Fransz., schepen, 227.
Doensz., Frans Gerrit, minrebroe-
der, 93*.
Does, Hendrik van der, schout, 67.
Does, Jacob van der, 230.
Does, Johanna van der, abdis, 218.
Donck, Martin, pastoor, 185*.
Dordrecht, Bartholomeüs van, 59.
Dorp, Arend van, 265, 267.
Duifhuis, Huibert, 47, 205, 234*.
Duivenvoorde, Arent van, 232 vlg.
Duivenvoorde, Amoldina van,
232*.
Duivenvoorde, Maria van, 232*.
Duncanus,Martinus, pastoor ,226*.
Dusentschurr, 142.
Dusseldorp, Franciscus, 46,
284
HERVORMING BINNEN LEIDEN.
DtiMeldorp, mr. Frans Janss.,
bQrgem., 226, 230, 235, 239.
Doyker, Willem Ysbrantsz., 61.
E.
Edzard, graaf van Oostfriesland,
40*.
Egbertsdr., Narijtgen, 31\
Egmond, Albert van, 149 vlg.
Egmond, Floris van, 91.
Egmond, doctor Nicolaas van,
81 vlg.
fEUsabeth het bagijntje, 180^
Eist, mr. Nicolaas Jansz. van der,
priester, 107.
Engelbrechtss., Comelis, 232.
Erasmns, 8^ 53, 56^ 81, 84^ 102,
205, 215.
Erastus, 215.
Etten, Snzanna van, 266*.
Evertsz., Comelis, 100.
Ewontsdr., Lijsbeth, 45^
Ewoutsz., Arent Gerrit, vroed-
schap, 234.
Eylof, Jan, 263.
Eynde, Hugo van, pension, v.
Delft, 81*.
fEynoutsz., Willem, 174.
F.
Faesdr., Anna, 200.
Farel, Wilhelm, 117.
Floris, broeder, 258.
Florisz., Dirk, burgemeester, 84^
Florisz., Hendrik, secretaris, 84,
89, 90*, 104.
Frankens., Dirk, 230.
Fransz., Adriaan, leeraar, 202.
Fransz., Anthonis, vroedschap,
233.
Fransz., Michiel, 211.
G.
Gaal, Gijsbrecht Gerritsz., 160.
Gaal, Huyg Claasz., schepen, 227.
Gaal, Simon Andriesz., 32*.
fGaaledr., Qaeske, 129*.
Gabrièl, Peter, 206, 213, 247 vlg.,
267.
Gamerslagh, Jacques van de,
leeraar, 203*.
Garbrantsz., Adriaan Pieter,
vroedschap, 234.
Garbrantsz., Qniryn Claes, vroed-
schap, 234.
Geelen, Jan van, dmkker, 118.
f Geelen, Jan van, wederdooper,
141, 151.
Geertgen, hnisvronw van Reinier
Claesz., 199.
Geldenhaner, Gerardus, 46, 215.
f Gelder, Hendrik Koel van, 169.
Gelen, Jan van, boekdmkker, 79*.
Gerardsz., Balthasar, 168*.
Gerritsdr., Aleid, 96.
Gerritsdr., Dignnm, 107.
Gerritsdr., Grietje, 48 vlg.
f Gerritsdr., Maria Barent, 181,
Gerritsz., Albrecht, 183 vlg.
Gerritsz., Beukei, 143.
Gerritsz., Comelis, den Otter, 88.
Gerritsz., Gijsbrecht, kanunnik,
228*.
Gerritsz., Jacob, bierbrouwer, 99.
f Gerritsz., Jan, ketelboeter, 17.
f Gerritsz., Pieter, van Langeraar,
183.
Gerritsz., Quirijn, kaardenmaker,
105.
f Gheemont, Assuerus van, 23*, 183.
Gheen, Wouter van, 54.
Gillesz., Arent, consistoriaal, 246.
Gnafeus, Willem, 24, 91, 206.
Goede, Claes Jansz. de, vroed-
schap, 233.
Goltzius, Hubert, 220*.
Gorter, Jacob Comelisz., schepen,
22.
Goude, mr. Arent van der, ket-
termeester, 111.
Goude, Gerrit van der, priester,
178.
Goude, mr. Herman van der,
inquis. 91, 111*.
Goude, Pieter van der, deken,
111*.
REGISTER.
285
Graft, Jacob Jansz., van der,
schepen, 22.
Granvelle, kardinaal van, 212,
219, 251.
Grebber, Catharina de, 10.
Groot, Hnig de, 131*.
Grouwel, Bemh., prior, 185*.
Gymnicus, Joannes, drukker, 116.
Gijsbrechtsz., Comelis, koster,
209.
Gijsbrechtsz., Daniël, priester, 52.
H.
Haaften, Alijt van, 55*.
Haemstede, Adriaan van, 207^,213.
Haarlem, Epo van, 59, 63.
Haarlem, Floris van, 185*.
Haas, Jan Gerritsz. de, 270 vlgg.
Hackius, Pieter, 270*.
Haghe, Jan van der, boekdruk-
ker, 78.
Hanneman, Johan, 259*.
Harderwijk, Nicolaas van, 36.
Harmensz., Jan, 270 vlg.
Heerman, "Willem, kanunnik, 55.
Hendriksdr., Marijtgen, 200.
Henegouwen, mr. Philips van, 160.
Hermansdr., Sofie, 189*.
Heshusius, 214.
Hey, Floris, 34.
Hey, Lukas van der, minne-
broeder, 70.
Heyken, koopman, 216.
Heyne, vader, 61.
Heynriksz., Bartholomeus, 32*.
Heynriksz., Dirk, 37.
Heuckliun, Gooszen van, priester,
48.
Hieronymus, 115 vlg.
Hildegaersberch, Willem van, 46.
Hobrugh, ds. D., 184*.
Hoen, Comelis, advokaat, 83.
fHoffmann, Melchior, 131, 135.
Hongarije, Maria van, 134*, 175,
179.
Hoochstraten, M. van, drukker,
115.
Hoogeveen, Gerrit Melisz., pen-
sion., 226, 239.
Hoogstraten, Jacob van, inquisi-
teur, 50*, 64*, 76*.
Hoogstraten, graaf van, stadhou-
der, 136 vlg., 148, 151, 171.
Hoorn, Amold van, bisschop, 50,
Hoppe, Jan Claesz. van, 248*.
Hout, Jan Sebastiaansz. van, 219.
Hout, Jan van, 8, 26*, 234, 241*,
269.
Hubmaier, Balthasar, 47.
Hubrechtsz., Jan, schout, 107, 115,
128.
Hugesz., Andries, inquisiteur, 62.
Hulst, Frans van der, inquisiteur,
18, 80 vlg., 83, 108.
Huyck, mr. Elbert, pastoor, 217.
Huygensz., Oth, cipier, 97 vlg.
I.
npendam, mr. Jacob van, deken,
100*.
J.
f Jacobsz., Damas, 169.
Jacobsz., Daniël, 64.
Jacobsz., Gerrit, 262.
Jacobsz., Jacob, linnenwever, 219.
Jacobsz., Joost, burgemeester, 226.
Jacobsz., Martijn, priester, 54.
Jacobsz., Werner, 61*.
Jancke, de schrijnwerker, 216.
Jansdr., Aagte, 200.
Jansdr., Alijdgen, 143.
t Jansdr., Anneke, 177.
t Jansdr., Dieuwertgen, 190 vlg.
t Jansdr., Felistis, 191.
Jansdr., Geertruid, 37*.
Jansdr., Katrijn en Duyf, 45.
+ Jansdr., Maritgen, 190 vlg.
t Jansdr., Neeltgen, 201 vlg.
Jansdr., Reym, 98, 99*.
f Jansen, Sybrand, van Schagen, 47.
Jansz., Claes, schepen, 52.
Jansz., Claes, koster (misschien
= 1 261).
Jansz., Claes Oom, vroedschap,
234.
Jansz., Daniël, davidjprist, 173.
286
HERVORMING BINNEN LEIDEN.
Janss , Dirk, prior, 185*.
Jansz., Dirk, koster, 209.
fJansz., Dirk, 196 vlg.
Jansz., Floris, 121.
Jansz., Gerrit, kantumik, 228*.
Jansz., Goossen, 54.
Jansz., Jacob, ketelboeter, 99.
f Jansz., Jacob, 182.
Jansz., Jan, koster, 209.
t Jansz., Jeroen, 175.
Jansz., Joachim, 27.
Jansz, Lambrecht, en Lifsbeth
zijn vrouw, 200.
t Jansz., Lenaart, 183.
Jansz., Louwerijs, 199.
Jansz., Luyt, 199.
Jansz., Man, 99.
Jansz , Pieter, straatzanger, 211.
Jansz., Quirijn, van Rotterdam,
216.
f Jansz., Steven, 256.
Jansz., 'Willem, leeraar, 203*.
Jansz., Pieter, boekdrukker, 79,
87*.
Jaspar, „vermaard 8ectaris",216.
Jodiemsdr., Maria, 45.
t Jooskint, 131*.
Joosten, AnthonisHuygensz., 164.
Joosten, Bouwen, 22*.
t Joosten, Joost, 191*.
Joostendr., Barbara, 220.
Joostensz., Dirk, snijder, 27.
Joostensz., Meyns, 220.
Jorisz., David, van Delft, 105,
168 vlg., 172 vlg., 177, 179.
Jorisz., Huyg, wielmaker, 219.
t Jorisz., Frans, slotenmaker, 174.
Junius, Frandscus, 224*.
K.
Karel V, 66, 68,80, 165, 171, 175 vlg.,
188, 213.
Kelder, Comelis Comelisz., 133*.
Kempis, Thomas ét, 70, 205.
f Kerstantsz, Adriaan, 182 vlg.
Kerstantsz., Melis, deken, 187.
f Ketel, Jurriaan, 181.
f Knevel, Hans, 174*,
fKnipperdolUng, 142, 145.
Kodde, Willem Jansz. van der, 120.
Koenen, Dirk Claesz., 200.
Korsz., Jan, consistoriaal, 246.
fKottenem, Matthijs Servaesvan,
131*,
fKraen, Huyg Jacobsz., 132.
fKuyk, Jan Woutersz., 130.
L.
Laan, Willem van der, 109.
Labadie, Jean de, 184*.
Lalaing, Anthonis van, stadhou-
der, 87*.
f Lambertsz., Lukas, 180.
Lambrechtsz., Adriaan, predi-
kant, 250, 268.
Lambrechtsz., Claes, vroedschap,
233.
Lambrechtsz., Jan, kapelaan, 109.
f Lampe, Jan, alias peereboom, 170.
Lansbergen, Frandscus, 126.
Lasco, Johannes k, 206, 107*, 215.
Laurensz., Joost, president v. d.
Hoogen Raad, 81 vlg., 83.
Lavennis, Nicolaas de, 29.
Leeuwen, Claesgen Florisdr. van,
268.
Leeuwen, Mouring Claesz. van,
vroedschap, 234.
Leiden, Lukas van, 229.
Leiden, Philips van, 10.
Letmatius, 163*.
f Liesvelt, Jacob, drukker, 117*.
lindanus, 47.
Lokhorst, Gerrit van, schout, 107,
108 vlg., 113, 121.
Loo, Jacob van, schepen, 227, bur-
gemeester, 259.
fLourijsz., Lourijs, 139, 183.
Louwerijsz., Comelis, Heynrick
en Mees, 199.
Lubbertsdr., Katrijn, 201 vlg.
Luther, 66 vlgg., 72, 74, 84*, 92*,
114, 166.
Luyken, Jan, 25*.
M.
Maarten de boekdrukker, 99.
REGISTER.
287
Maerlant, 56.
Maerlant, Joris Florisz. van, 27.
Marburg, Koenraad van, inqtiisi-
teur, 58.
Marck, Lumey van der, 263,
265 vlg.
fMariken, 197 vlg.
Maritgen,hais vr . van Jan Seversz ,
77*.
f Maritgen, huisvr. van Huyg Kraen,
132.
Mart, Claes Adriaensz., boekdruk-
ker, 78.
Mast, Dirk, 109.
Matthijsdr., Aecht, 138 vlg.
t Matthijsdr., Jannetje,vanMedem-
blik, 174.
t Matthijsdr., Jannetje, 192.
tMatthijsz , David, 257.
fMatthijsz., Jan, de wederdooper,
125, 139, 144vlgg.
Matthijsz., Jan, boekdrukker,
79 vlg., 183.
fMatthijsz., Job, stoeldraaier,
182 vlg., 192.
fMatthijsz., Pieter, 192.
Matthijsz., Willem en Dieuwer
zijne vrouw, 200.
fMatthijsz., WiUem, 190 vlg.
Maximiliaan, keizer, 40, 66.
f Mechtcld, 180*.
Meer, Jacob van der, 55.
Meesz., Hendrik, 158.
Megen, graaf van, 253.
Melanchthon, 114 vlg., 247.
Meynaart, 133*.
Meynsgen de hekelster, 257*.
f Michiel de boekverkooper, 155.
Michielsz., Jan, 229.
Micron, Maarten, 206, 207*, 213,
215.
Moded, Herman, 207*, 220*, 224*.
Moes, Willem en Jasper, klokke-
gieters, 28.
Mons, Jehanne de, 60.
Montfoort, Maarten van, 185*.
Montibus, Nicolaas Coppin de,
inquisiteur, 90.
Montzema, Bucho van, 29.
Münzer, Thomas, 83, 92*.
f Musius, Comelis, 21, 265 vlg.
Murmellius, rector, 41*.
Muylert, Roelof, 29.
N.
Nachtegaal, Philips, schout, 17»
95*.
Nassau, Adolf van, 260.
Nassau, Anna van, 239*.
Nassau, Catharina van, 239*.
Nassau, Elisabeth van, 239*.
Nassau, Jan van, 265.
Nassau, Johaima van, abdis, 218*.
Nassau, Lodewijk van, 224*, 244*.
NiêUius, Carolus, 219,
Nieuwenaar, gravin Magdalena
van, 239*.
Nieuwland, Nicolaas van, 260*.
Noircarmes, 259.
Noorden, Comelis van, schepen,
52, vroedschap, 233.
Noorden, Gerrit van, 121.
Noorden, Kerstant Klaasz. van, 27.
O.
Oecolampadius, 114 vlg.
Oostenrijk, Margaretha van, 68,
87vlgg., 92 vlg., 114, 221.
f Os, Claes Jansz. van, 226*.
Oranje, WiUem van, 219, 236, 238—
244, 246 vlg., 249, 255, 258, 260—
263, 265 vlgg., 271 vlg.
Otten, mr. Pieter van, priester ,108.
Ottensz , Adriaan Dirk, schepen,
227.
Ottensz., Dirk, schepen, 108*, bur-
gemeester, 137*.
Ottensz., Willem, priester, 108.
Oy, mr. Willem van, 85 vlg., 90*,
137», 159.
Oy, Simon Willemsz. van, 199.
P.
Paddekensz., Jan Wouter, 20*.
Paedtsz., Oude Pieter, vroed-
schap, 233.
Parma, Margaretha van, 219*,
288
HERVORMING BINNEN LEIDEN.
220*, 236, 241 vlg., 248, 253 rlgin
256.
Panwelsdr., Geertmid, 54,
Peeters, Niclaes, minrebroeder.
36*.
fPetersdr., Aefke, 174.
Philippi, Johan, fiskaal, 112.
Philips n, 188, 213. 219, 242, 255 vlg.
Philipsdr., Joosken, 47.
Philipsz., Frank, 230.
Philipss., Obbe, 125.
Pier, Groote, 41.
fPietersdr., Aaltgen, 203*.
Pietersdr., Alytgen, 200.
Pietersdr,, Comelia, 175.
fPietersdr., Dorothea, 139 vlg.,
182 vlg.
t Pietersen, Doen, boekdrukker, 73.
fPietersz., Adriaan, 140.
Pietersz., Comelis, pastoor, 100*.
fPietersz., Comelis, 140.
Pietersz., Jan, taalman, 164.
fPietersz., Jan, vleeschhouwer,
169*.
fPietersz., Frans, 140.
Pietersz , Huyg, cipier, 97 vlg.
Pietersz., Jacob, consistoriaal, 249.
fPietersz, Pieter, BorreUek. 141,
156.
Pietersz., mr. Willem, pensiona-
ris, 121.
Platevoet, Mattheüs, 270».
Poelgeest, Gomelis Gerrit van,
schepen, 52.
Pomeranus, 114.
Poole, kardinaal, 186.
Pouwelsz., Hendrik, conrector.
213.
Qoirijnsz., Quirijn, 232.
R.
Raaphorst, Gerrit van, 10, 32*.
Raaphorst, Jutta van, 32*.
Raaphorst, Herman van, 233.
Ram, Adriaan, 29.
Reinier de perkamentbereider,
105*.
Reiniersdr., Griete en Maria, 199.
Réné, prins van Oranje, 179.
Renesse, Gerrit van, schout, 17.
Reyersz., Cors, priester, 53.
Reyersz., Willem, commandenr,
52.
Reyersz., Willem Jan, 239.
Ris, Comelis, 127.
Robbertsz., mr. Jacob, 168.
Robrechtsdr., Anna en Neeltgen,
200.
Roelofsdr.,Ermgarde Martgn,268.
Roelofsz., Copp^n, predikant, 250,
268.
Roelofsz , Gerrit, bnrgem.. 226.
RoU, Hendrik, 128.
Rombontsz., Pieter, 77*.
Rothmann, wederdooper, 169.
Rndsen, Matth., 248*.
Rtiremnnde,Christoff el van,dnik-
ker, 118.
Rnremunde, Hans van, drukker,
117* vlg.
Rijn, Jacob van, prior, 100*.
f Rijswijk, Herman van, 63 vlg.
Rijswijk, president van, 246.
S.
Santhorst, Jan Paedtsz. van, 239.
Saravia, Adriaan, 270*.
Sareye, mr. Jan, rector, 188,
213 vlg.
Sartorins, Johannes, 120, 123,
166 vlg., 206.
Sasbout, Amold, raadsheer,
258 vlg.
Savoye, Emanuél Philibert van,
212.
Schagen, Jan van, raad, 121.
Schot, Andries, 264.
f Schot, Jan Jansz., 220*.
f Segersz., Jeronimus, 5, 23, 174*.
Seversz., Jan, boekdrukker, 69—
77, 82.
Siéna, Bemardinus van, 35*.
Simonsz., Menno, 125 vlg., 131,
146, 172.
Smaling, Dirk Gerritsz , schepen,
227.
REGISTER.
289
Smit, Claes Jansz., 138.
Smit, Jan Jansz., 138.
Smijter, mr. Carel de, 216*.
Snecanns, Gellins, 206.
Snellaert, Albrecht, 27.
t Snijder, Claes Claesz., 156 vlg.
t Snijder, Sikke, 128.
t Snijders, Bette, 183.
Sonderdanck, Frans Evertsz.,
176 vlg.
Sonneveldt, Gerrit, schepen, 51.
Sonnius, 163*, 185*, 215.
Sonoy, 23*.
Spruyt, Claas, terminaris, 88.
Steen, Jan Woutersz., 34*.
Suylen, Amelis van, 29.
Sylvanns, George, 213.
fSymonsdr., Annetgen Adriaan,
197 vlg.
Symonsdr., Maritgen, van Gouda,
178.
Symonsz., Comelis, bijbelschip-
per, 249.
Symonsz., Ewout, 195, 200.
Symonsz.. Mees, 64.
Sijmonsz, Symon jonge Pieter,
163.
Sgmonsz., Wouter, predikant, 250.
Synapius, 221*.
T.
Tattin, Jean, 207*, 219.
Taling, Adriaan Jansz., predi-
kant, 269.
Tapper, inquisiteur, 185.
Taxis, Jan Baptista de« 258.
Teyling, Dirk, 104.
fThaemsz., Albrecht, 182.
fThaemsz., Martijn, 182.
Theunisz., Dirk, 233.
fTheunisz., Gerrit, 231*.
Thol, Joost van, 34.
Thomasdr., Marije, 38, 98 vlg., 140.
Tol, Claes Heynriksz., priester, 54.
Tol, mr. Floris van, schepen, 227,
228*.
Treslong, deken van, 228*.
t Trijpmaker, Jan Volkertsz.,
127 vlg.
U.
Ulrichsz., Comelis, 256*.
Utenhove, Jan, 206.
V.
Vairenburg, Jan van, bisschop, 29.
Valois, Isabella van, 262.
Veen, mr. Comelis van, pensio-
naris, 217*, 226.
Velleman, Jan, pastoor, 50.
Veluanus, Anastasius, 117, 205, 215.
Vergeyl, Claes Pietersz., 200.
Verhoog, mr. Comelis, burge-
meester, 259,
Verlaar, Daniël van, 259.
f Vermeer, Adriaan Laurensz., 167.
Verms, mr. Willem, 44*.
Versou, Agniese van, 199.
Versou, Claes Pietersz. van, 200.
Versou, Pieter Claesz. van, 199.
Verstrepis, mr. Claes Hendriksz.,
167*.
Verstroot, Claes Jansz., predi-
kant, 269.
Vitrarius, Jan, 49.
Voetius, Gisbertus, 248*.
Voets, Crijn Neel, 219.
f Volbrechtsz., Jan Dirk, 140.
Vorschevelt, Joost, 220.
f Vos, Comelis Jacobsz., 226 vlg.,
233.
Vrancken, Simon, consistoriaal,
249.
Vranckendr., Katrijn Klaas, 38,
78*.
W.
Waart, mr. Christiaan de, proc-
generaal, 238.
Waeskappel, Maximiliaan van, 29.
Walich, priester, 54.
Wandscherer, Elise, 142*, 145*.
Warmond, Bouwen, Willemsz.,
burgem., 89.
Warmond, Gerrit, raad, 121.
Wamerssen, Peter, boekdrukker,
79*.
290
HERVORMING BINNEK LEIDEK.
Wassenaar, Hendrik Florisz. van,
vroedschap, 233.
Wassenhoven, mr. Gelein Zegers
van, 238.
Werf, Pieter Adriaansz. van de,
burgemeester, 167, 246.
Wesembeke, 265*
Weytsz., Quintijn, 215.
Wilde, Jan Adriaansz. de, glip-
per, 177» 259.
Wilde, mr. Claes Comelisz. de,
177 vlg., 233.
Wilde, Cornelis Jansz., de, 177 vlg.
Wilde, mr. Jacob de, 177, 184.
Willeboortsz., Pieter, 158.
t Willem de brouwer, 188*.
Willemsdr., Katrijn, 37.
Willemsdr., Marijtgen, 158.
Willemsz., Albrecht, priester, 52.
Willemsz., Qaes, 62.
Willemsz., Cornelis, 162.
Willemsz., Joost, vroedschap, 234.
Willemsz., Reynier, de franchijn-
maker, 179 vlg.
Woerden, Hngo Jansz. van, boek-
drukker, 77.
Wouwer, Christiaan van der, 270*.
Wtenbogaert, 75*.
Wijnantsz , WaHch, 157.
Wijngaarden, mr. Floris Oom van,
85 vlg., 91, 232*.
Wijngaardeni Jacob Oom van,
232 vlg , 239.
U.
Uemants, Mauritius, 55.
Upesz , Jurriaan, predikant, 245*,
246 vlg., 250, 252, 268.
Usbrandsdr., Maritgen, huis-
vrouw V. Jan Beukelsz., 142,
144, 147, 150.
Usbrantsz., Claes, 14.
Z.
Zegerscappelle, Marchelis van,
191.
Zevender, Willem van, termi-
naris, 93*.
Zichem, Eustachius van, 56*, 128.
Zwieten, Adriaan van, 263.
ZwingU, 66, 130, 206.
Zijl, Dirk van, schepen, 51.
Zijl, Hendrik van, consistoriaal,
246.
r"-?/n19Zl
mtmÊÊimtêê
i^-y- v ^*^** ^. }sL. xV.U
Mioderbroers Klooster buyten de Hogewoerds Poort.
Gravensteen en Schoonverdriel.
Het Klooster van de Zusteren '\
Het Klooster St, Hieronymus-dal, ot Lopser