Skip to main content

Full text of "De opkomst van het Protestantisme in eene Noord-Nederlandsch stad. Geschiedenis van de hervorming binnen Leiden van den aanvang tot op het beleg"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



■^^^BPÜPl 



mmmmmmmfT-^. 



>- •* .-«~. 



BX 



l 



DE OPKOMST 

VAN HET 

PROTESTANTISME 

IN EENE 

Noord-Nederlandsche Stad 



GESCHIEDENIS VAN DE HERVORMING 
BINNEN LEIDEN 

VAN DEN AANVANG TOT OP HET BELEG 

Dr. LP^NAPPERT 

Hoogleeraar van wege de Ned. Herv. Kerk 



Het B^lage, Kaart en Platen 



S. C. yWPDOESBUROH 



7 






INHOUD. 



Blads. 

Een voord vooraf vn 

Inleiding 1 

HOOFDSTUK I. 
Het tijdvak der sacramentisten 66 

HOOFDSTUK H. 
Het tijdvak der anabaptisten 124 

HOOFDSTUK m. 
Het tijdvak der gereformeerden 204 

BULAGE 273 

IteGISTER 281 






06778 



EEN WOORD VOORAF. 



Hei boek, dat ik thans het publiek aanbied, is ontstaan uit 
eenige artikelen in het Theologisch Tijdschrift van 1906 en 
1907. Wat dddr hei eerste hoofdstak was, „het tooneel der ge- 
schiedenis", is hier tot eene eenvoudiger „inleiding" geworden. 
Het gaf namelgk te veel en te weinig. Te veel voor eene toe- 
lichting van hetgeen volgen ging; want hoe begrypelgk het 
moge xgn, dat men gaarne min of meer belangrgke archief- 
vojidsten openbaart, er werd toch veel medegedeeld wat tot 
het onderwerp maar in zeer los verband stond. Maar het 
hoqfdstxA gaf te weinig voor ook maar eene schets van den 
beschavingstoestand te Leiden bg den aanvang der hervor- 
ming. Zoo besloot ik dan het tot deze inleiding in te krimpen. 
De overige hoofdstukken zgn op OTiderscheidene plaatsen uit- 
gebreid en aangevuld, ingeslopen fouten en vergissingen zgn 
hersteld, met gemaakte opmerkingen heb ik mgn voordeel 
gedaan. 

Ook hier sta de betuiging van mgnen hartelgken dank voor 
de hulp mg te allen tgde op het Stadsarchief geboden, gelifk 
voor die, welke mijn vriend, Prqf. Dr. J. Verdam mij ver- 
leende. Erkentelijk ben ik eveneens voor de wijze, waarop over 
mgn werk gesproken is in Theol. Tgdschrift van Teyler, in 
de Kerkelgke Courant en in de Zondagsbode. 

Leiden, 1908. L. KNAPPERT. 



CORRIGENDA. 

Op blz. 37 laat ik het klooster Roomburg gelegen zijn «ter plaatse 
van het vroegere praetorium Agrippinae". Sedert echter heeft Dr. 
J. H. Holwerda Jr., in Bedragen voor Vadert. Geach,, 4e reeks, dL Vn, 
blz. 1 — 24 mij overtuigd, dat deze legerplaats zeker nooit aan den 
Rijn bij Leiderdorp heeft gelegen, maar veeleer onder Voorburg te 
zoeken zij. 

Blz. 78, noot 1 laatste regel: bl. 3 noot 38, lees: bl. 38 noot 3. 



INLEIDING. 

Het woord van dr. C. Sepp, dat over de hervormings- 
geschiedenis van Leiden meer licht wordt gevraagd '), heeft 
den stoot tot het schrijven van dit boek gegeven. Het be- 
lang der lokale geschiedbeschrijving behoeft niet meer te 
worden aangetoond : dat is door velen reeds met de stuk- 
ken gedaan, voor Friesland of Zeeland of Vlaanderen, voor 
de Ommelanden of voor de Veluwe, voor Amsterdam of 
Utrecht of Brugge, Het is maar de vraag of het onder- 
werp, aldus plaatselijk begrensd, in zich zelf nog belang* 
rijks genoeg aanbiedt: of het bijzondere, bij de trekken 
van overeenkomst met het algemeene, die er natuurlijk 
zijn, ook buitendien van beteekenis is en het algemeene 
toelicht. Of dit van Leiden gelden mag, bUjke uit de vol- 
gende bladzijden. Naar mijne meening kan er uit de ons 
ten dienste staande, met name ongedrukte, bescheiden eene 
geschiedenis der Leidsche hervorming worden opgebouwd, 
om zich zelve van belang en de historie der vaderlandsche 
hervorming toelichtend. Als eene ernstige poging daartoe 
mogen deze bladzijden worden beschouwd. 

Allereerst moet het tooneel gekend worden, waarop de 
geschiedenis speelt, het Leiden vait den aanvang der 16^^ 
eeuw. Niet aldus, dat hier de algemeene stadsgeschiedenis 

1) Sepp, Bibliotheek van NederlandacJie kerkgeacttiedschr^era, 1886, 
blz. 227. .Daar de geschiedenis van Leiden vóór den tijd van het be- 
„leg in vele opzigten een gesloten boek is en het onderzoeken van 
„het Stadsarchief geweigerd wordt (!) durven wij niet hopen ever den 
„oorsprong der hervorming in deze stad bijzondere inlicbtingen te 
„zullen ontvangen." B^dr. Geach. Ev. Lath. Kerk, V, 1844, blz. 5. 



2 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in haar geheel zon moeten gegeven worden % slechts zoo- 
veel als noodig is om de volgende gebeurtenissen in de 
lijst te plaatsen en juist te verstaan. 

In het jaar 1514 bedroeg de bevolking der stad om en 
bij de 10.000 zielen, die bij het begin van het beleg tot 
12.000 was aangegroeid^). Zij bewoonde eene oppervlakte, 
die, sinds de vergrooting der stad in 1389 en den daarop 
gevolgden aanbouw, begrensd werd door de Paardensteeg, 
Turfmarkt, Oude Vest, Kouden Hoek, Heerengracht over 
de Hoogewoerd, door de Wielmakerssteeg ongeveer tot de 
plaats van den thans afgebroken molen „d'Oranjeboom" '), 
achter langs het Rapenburg naar het Noordeinde ^). Ten 
tijde van het beleg was het begin van de Wielmakers- 
steeg veste, de Hoogewoerdspoort stond bij de tegenwoor- 
dige Kraaierstraat en heette Zuidpoort; de smalle, oude 
Hoogewoerd beeldt tegenover de veel breedere verlenging 
voorbij de Kraaierstraat de middeleeuwen in tegenstelling 
tot de 17dc eeuw af*). 

Leiden had in onze periode haar karakter van landbou- 



1) Over haar zie men (behalve Orlers, BeschiUvinge der stauU Lei- 
den*, 1641; S. van Leeuwen, Korte heagrifving van hei Lugdunam 
Batavorum, 1672; Les dèlicea de Leide, 1712; Van Mieris, Beachr^ing 
der stad Leyden, 1762) R. Fruin, „Eene Hollandsche stad in de mid- 
deleeuwen" in Verspreide geschriften, I, blz.49— 110; W. Pleyte, Ire/cfen 
vóór driehonderd Jaren en thans, 1874, met eene nieuwe uitgave vsm 
de kaart op perkament in vogelperspektief van 1578 en van de kaar- 
ten van de straten en de stadswateren; P. J. Blok, Eene Hollandsche 
stad in de middeleeuwen, 1883 en Eene Hollandsche stad onder de 
Bourgondisch'Oostenrffksche heerschappff, 1884. Verg. voorts Catalogus 
van de Bibliotheek over Leiden en omgeving, 1904, nos. 1121—1168. 

2) De Informacie up den staet van Hollant ende Vrieslant gedaen in 
den jare 1514, uitg. R. Fruin (1866), geeft een getal van 9550 commu- 
nicanten, blz. 244. Blok, Stad, I, 67. 

3) Deze molen dagteekende van 1734, Blok in Leidsch jaarhoekje, 
1905, blz. 52. 

4) Verg. Fruin, a,w, I, 66; Pleyte, a.w, blz. 57vlg. Tot het jaar 1817 
kon de stad in haar geheel worden omgewandeld. Er lag n.1. eene 
houten brug over het Galgewater (waarvan eene plaat bij Van Miexls, 
II, 514) in genoemd jaar door den overhaal aan de Weddesteeg ver- 
vangen. Dozy, Leidens omgeving, 1900, blz. 40. 

5) Dozy in Handel Mij^ d, Ned, Letterk., 1897/98, blz. 14. 



Inleiding. 3 

wende gemeente, zoo lang door haar behouden, reeds voor 
't grootste deel verloren. Ten jare 1324 werd nog bij het 
open of dicht laten van bruggen rekening gehouden met de 
,,joncwiven", die te melken gingen. Nog in 1450 werden er 
bepalingen gemaakt op het brandgevaar, dat de hooischel- 
ven en de korenhoopen opleverden ^) en ook in ons tijdvak 
was dat landelijk karakter nog niet geheel verdwenen. De 
steenen huizen hadden de houten nog niet verdrongen en 
eerst in 1447 was men er toe gekomen althans te verbieden, 
dat de schoorsteenen werden gemaakt van houten planken 
of van klei en riet. Nog in 't midden der 16de eeuw was 
het noodig straf te zetten op het laten weiden van paarden, 
kalveren, geiten en schapen op de kerkhoven, op der stede 
vesten, in de ramen (waar de wol hing) en langs straten 
of grachten^). 

Dat in 1545 St.-Pancras op het Hoogeland nog met riet 
was gedekt, zal te zijner plaatse blijken; zeven jaar later 
richtten de homans van den voetboogdoelen zich tot de 
stadsregeering en wezen er op, dat het rieten dak van het 
doelhuis door tempeesten en kwaad weder zeer gehavend 
en bijkans vergaan was, waarom zij subsidie vroegen voor 
het aanbrengen van een pannen dak. Wat hun werd toe- 
gestaan ^). De klerkjes van de Latijnsche school zaten ook 
onder een rieten dak, op den met stroo gedekten vloer en 
zagen op geteerde muren *), Van straatverlichting was geen 
sprake : was er bij donker wat aan de hand, dan liep men 
bij de huizen aan en vroeg om lantarens met kaarsen '). 
De bestrating was nog jong, maar zij was er. De hoofd- 
straten waren het eerst aan de beurt gekomen, zooals b.v. 
een gedeelte van de Haarlemmerstraat reeds in 1413, waar- 
voor IV9 duizend „hartsteinen" noodig waren en straat- 
makers uit Haarlem en Gouda moesten ontboden worden ^). 

Langs de straten liepen de honden los en veroorzaakten 



1) Fmin. a. w., I, 96. 

2) Correotieboek op 27 October 1543 en 14 Augustus 1551. 

3) Vroedschapsresolutieboek op 19 Januari 1552. 

4) Mijn artikel in Leidsch jaarb. 1904, blz. 103. 

5) Correotieboek op 3 December 1529. 

6) Tresor. rek. 1413, fol. 47 v. 



4 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

grooten overlast. Het is waar, dat er bepalingen bestonden 
op den afvoer van vuilnis, „vnlnisse, assche oft ander on- 
reyn'', dat moest gebracht worden lyupte gekuerde mist- 
hoeppen" en niet mocht geworpen worden „an enighe brug- 
gen tzij in levendael oft elders*' *)• Maar voor en na deden 
benden honden zich aan den afval te goed. Zij waren zeer 
talrijk, maakten groot gerucht bij dag en nacht op de straten, 
in de kerken en in alle hoeken en stegen. Er waren „grote, 
quade, sorchlike rekels'* onder, die „seer periculoes" waren ; 
ook „oude, versufte honden" bg wie telkens vrees was voor 
hondsdolheid. Aan dit niet denkbeeldig gevaar herinnert 
de kapel van den H. Hubertus, die vroeger in de Koren- 
brugsteeg stond en waarvan nog in 1710 een gevelsteen 
over was met zijn beeld '). Hubertus namelijk genas van 
hondsdolheid. 

Het is er verre af, dat de regeering der stad de bestrq- 
ding van ziekten en de bevordering der volksgezondheid 
alleen aan de hulp der heiligen zou overgelaten hebben. 

De genees- en heelkundige praktijk werd uitgeoefend 
vooreerst door twee chirurgijns, die van de stad 8 pond, 
opperkleed en aandeel in de wijnschenking ontvingen, maar 
in onze periode, vanwege de armoede der stad, soms op 
het geven van dien jaarlijkschen tabberd moesten aandrin- 
gen ^). In eene afzonderlijke keur waren zij aan een aantal 
wettelijke bepalingen onderworpen ^). Doktoren vervulden 
de armenpraktijk „om Goids willen" en voor eene kleine 
subsidie uit de stadskas, terwijl zij de rijken om geld be- 
dienden. De verloskunde werd zoo goed en kwaad als 't 
ging, d. w. z. zeer kwaad, bediend door vroedvrouwen, in 
onze periode twee ^). Vroedvrouwen spelen in onze marte- 
laarsgeschiedenis eene eigenaardige rol. Bij de tortuur werd 



1) Snipper in Aflezingshoek 1530 zonder dattun. 

2) Pleyte, a. w. blz. 40. 

3) Vroedschapsresolutieboek op 13 Maart 1551. 

4) Keur van 10 Juni 1441 bij Hamaker, Leidsche keurboeken, 1873, 
blz. 507 vlg. Verg. Blok, Stad, I, 180 en II, 259. Leidsch Jaarboekje, 
1905, b'z. 56 vlg. 

5) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1535, 18 Juli 1538, 10 
November 1540 en 1546. 



INLEIDIHG. 5 

nl. meermalen gevraagd naar de „Troyrrouve daer onse 
susters in gelegen hebben". Zóó b.v. bq het verhoor van 
Jeronimus Segersz. in 1551 '). Zij moesten dan getuigen of 
het kind gedoopt was geworden. Bij dat „in gelegen heb- 
ben" is te denken aan de „schootsters", op wier schoot de 
barende vrouw gezet werd, „gelijk in de steden hier in 
„Holland e:i^resse vrouwen, die men schootsters noemt, 
„daartoe gebmykt worden" '). Nog in 't jaar 1835 wordt 
in een zeer curieus bericht melding gemaakt van een Hol- 
lands chen timmerman, die als schoolster diensten ver- 
richtte "). 

Reeds was een en andermaal sprake van Leidens armoede 
in de 16^^ eeuw. 'Wij moeten daarbij thans een oogenblik 
opzettelijk stilstaan, omdat er tusschen den groeten omme- 
keer ten onzent op godsdienstig gebied en die armoede, 
tusschen onzen opstand en de oeconomische misstanden 
een wezenlijk verband bestaat. 'Wij voor ons zouden dien 
factor niet zóó verre naar voren willen schuiven als is 
geschied *) ; nog veel minder zouden wij zoo maar botweg 
de anabaptisten willen maken tot de „vurige strijders in 
de politieke arbeidersbeweging der 16<^b eeuw", zooals ook 
gedaan is '*). Haar het is wel zeker, dat armoede en achter- 
uitgang menscheu begeerig maken naar nieuwe dingen : zij 
zijn ontevreden met bet bestaande, verandering is allicht 
verbetering. Een van de laatste onderzoekers van de ge- 
schiedenis van onzen opstand spreekt van de „financieele 
uitputting" dezer provinciën in 't midden der 16'** eeuw *) 
en wij weten, dat hij niet overdrijft. Het is waar, voor stad 



1> Offer des Heeren in Bibl reform, neerl., 11, 167. 

2) Solingen, Embryalcia, 1673, blz. 157. In het pamflet fSomenspniecft 
wegens den Rotlerdamachen paus, 1672: ,dat de paus van Rotterdam 
ia arbeyt ging en dat den asscliop sou schootster zijn . . ." blz. 3. 

3) WitkowsÜ, Hialoire des accoachements, 1887, p. 383. 

4) H. Brugmans, Het belang der oeconomische geschiedenis, 1904, blz. 
20 vlgg. 

5) Kroniek van 7 Mei 1904, blz. 149, aangeh. bij Prinsen in B^dr. en 
Meded. Hiat. Gen. Ulrechl. XXVI, 1905, blz. 126. 

6) Dr. E. Marx, Studiën zar Geachichte des Niederl Aafattmdes, 1902, 
S. 61. 



6 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

en land was de Bourgondische heerschapp^ een zegen ge- 
weest ' ), na de jaren van diepgaande ellende tusschen 
1477 — 1492 dubbel gewaardeerd *). Maar de regeering van 
Karel V drukte zwaar door ongehoorde schattingen en be- 
lastingen, terwijl pest, misgewas, handelsbelemmering en 
binnenlandsche krijg hun noodlottigen invloed oefenden. 
Dit alles geldt in hooge mate van onze stad. In den aan- 
vang van ons tijdperk werd de toestand ellendig en ge- 
durende den loop der eeuw verergerde hij nog, vooral door 
achteruitgang van de lakenindustrie. In 1496 gingen er 350 
getouwen ; in 1501 300 die niet altijd werk hadden ; in 1506 
250, ofschoon 150 al 't werk wel afkonden; in 1508 was 
er geen werk, in 1514 gingen er 200 getouwen, maar was 
eene sterke mindering aanstaande '). In dit jaar 1514 be- 
droegen de jaarlijksche ontvangsten der stad 26761 £ 14 st. 
6 d., de uitgaven beliepen 20503 £ 17 st. 10 d., zoodat er 
een overschot was van 6257 £ 16 st. 7 d. Maar de schul- 
denlast was, voornamelijk door achterstallige leeningen, 
gestegen tot 128130 £ 7 st. 9 d., terwijl Leidens portie in 
alle beden en subventiên bedroeg 5263 £ 11 st. waarvan 
haar '/s werd kwijtgescholden, zoodat bleef op te brengen 
3509 £ 8 d., behalve nog het aandeel van de stad in de 
renten en omslagen van den lande tot een bedrag van 
2600 £, alles berekend in ponden van 40 groot. Daartegen- 
over stond het vermogen der burgerij, dat in 1497 aldus 
is opgegeven: 



4 


personen 


van 


12.000 £ 


48.000 £. 


4 


j» 


» 


10.000 , 


40.000 , 


1 


» 


j» 


8.000 , 


8.000 „ 


9 


» 


n 


7.000 „ 


63.000 „ 


5 


» 


rt 


5.000 , 


25.000 „ 


2 


;; 


n 


4.000 , 


8.000 r, 


30 


n 


n 


3.000 , 


90.000 „ 



1) Blok, Gesch, v. h. Nederl volk, n, 522. 

2) Blok over het het kaas- en broodvolk in Versl. en Meded. d. Kon, 
Akad. V. Wetenschappen, afd. Letterk. 3e reeks, dl. X, 239 — 276. 

3) Informacie up den staét enz., aangeh. uitgave blz. 245 vlg. Vergel. 
Blok, Stad, U, 347 vlgg. 





INLEIDING. 




53 personen 


van 


2.000 £ 


106.000 £. 


49 „ 


;; 


1.500 „ 


73.500 , 


74 „ 


» 


1.000 „ 


74.000 „ 


97 „ 


n 


600 „ 


58.200 , 


108 „ 


» 


400 , 


43.200 , 


308 „ 


n 


200 „ 


61.600 , 


369 , 


» 


100 „ 


36.900 „ 



hetgeen een totaal maakt van 1113 personen met een ge- 
zamenlijk vermogen van 735.400 £ van 40 groot, op eene 
bevolking, die in 1514 een aantal opleverde van 9550 com- 
municanten. Een schuldenlast dus, die ruim Ys bedroeg 
van het gansche vermogen. Mèt de getouwen waren ook de 
belastbare haardsteden in aantal gedaald: in 1497 waren 
er 3017 haardsteden, waarvan 1113 belastbare (= de bur- 
gers met 100 £ vermogen en daarboven), in 1502 maar 
976^). Nu is het waar, dat de opgaven nergens de werke- 
lijkheid te boven gaan, dat zij eene neiging hebben om den 
toestand erger voor te stellen dan hij is, dat zij dus bouw- 
stof leveren voor de statistiek, maar op zich zelve niet 
voor statistiek kunnen doorgaan ^). Doch eenmaal opmerk- 
zaam geworden, bespeurt men die armoede overal. 

Talloos zijn in de boeken van de Leidsche Schepenbank 
de vonnissen tegen bedelaars, die „zigeunersgewijze'' en 
„gesont lichaams" niet slechts het platte land van Rijnland 
afzwerven en teren op den huisman, maar ook Leidens 
straten onveilig maken. Desgelijks spreekt het Hof in Den 
Haag vonnis in tal van gevallen van vagebondage, over die 
rabouwen voor wie, zou het kort na onze periode heeten, 
de boeren zóó bang waren, dat zij maar gaven „vuyt vreese 
in goeden off persoonen beschadicht te werden, tzij van 
hem off haer zoonen te zien quetsen, grieven off deurstee- 
cken, haer vrouwen, dochteren off maechden te sien schof- 
fieren, vercrachten ende van hoer eer stellen, haer beesten 
ende vehe vuyt der weyde te zien beroeven of onthalen, 
ofte haer coren, gewas, huysen, schuyren ende getimmerten 



1) Al deze bijzonderheden geput uit Informacie, blz. 236—247. 

2) Verg, Fruin in voorbericht vóór de Informacie, blz. XXVI. 



8 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

mitten viere te zien vemielen" '). Er bestond een oud spreek- 
woord, dat Leiden alleen meer bedelaars telde dan de 
gansche graafschap ^. Bedenkelijk in de toeneming van het 
aantal bedeelden : in 1394 slechts 70, in 1529 1822 *), waarbij 
wij Wagenaars overdrijying, die er 10.000 in 1490 opgeeft, 
terzijde kunnen laten % Het rapport over armenzorg, hoogst- 
waarschijnlijk door Jan van Hout gesteld en door hem in 
1577 in de vergadering der vroedschap voorgelezen, onder- 
scheidt met scherpen blik tusschen soorten van bedelaars 
(en wat hij toen zeide mag ook voor onze periode worden 
aangenomen), zij „die hem van jongsbeen en tot gheene 
zaecken anders en hebben begeven dan tot den bedelzack**, 
zij „die van groote leuzicheyt niet en begeerden te arbey- 
den en mette coortse scheenen te werden geplaecht als z^ 
mer vant wercken hoorden spreecken," zij „die zonder enich 
achterdencken op den couden winter te hebben 't daegelijcxe 
gewin verslampampen" èn ter andere zijde de ware armen, 
die „in eerlicke armoede zitten" en „mit alle middelen 
zoucken haer armoede te bedecken" en „haeren soberen 
staet node bekend staan" '). De toevloed van bedelaars in 
de kerken was zóó groot, dat hun de toegang tot de drie 
parochiekerken geweigerd werd *). Het is waar dat derge- 
lijke verbodsbepalingen ook vroeger reeds waren uitgevaar- 
digd ''), Doch er is meer. Ten jare 1545, bij het begin van 
den winter, overlegde de vroedschap of het niet goed zou 
zijn eene partij rogge in te slaan om daarvan de arme en 
miserabele personen te onderhouden, wier aantal op tus- 



1) Uit het rapport van Jan van|Hout, 1577, uitgegeven door dr. J. 
Prinsen in Bffdr, en Meded. Hist. Gen. Utrecht, XXVI, 1905, blz. 138. 

2) r. a. p,, blz. 143. 

3) Blok, Stad, I, 343, H, 347. 

4) Wagenaar, Vadert Historie, IV, 272. 

5) Juist zóó onderscheidt Erasmus tusschen „egeni, ambitiose men- 
dici et nusquam non obvii" èn ^probi, qui pro viribus industria labo- 
randi cum paupertate pugnabant" „Funus", Colloquia, ed. 1729, p. 534. 

6) Aflezingshoek A, fol. 121 v., op 16 November 1523. Verg. op 11 
Maart 1542 het geval met „Joost Jansz. hebbende een lammen arm". 

7) Keurboek van 1406, V, 15 bij Hamaker a. w., blz. 45 en keur van 
1 December 1549, aldaar blz. 249 vlg., beide stukken vol bijzonder- 
over de toenmalige bedelarij. 



INLEIDING. 9 

schen de 5 k 6000 begroot werd. Men dacht 150 last rogge 
noodig te hebben. De stadskas echter liet zulk eene uitgave 
niet toe en dus besloot de regeering met eene bede langs 
de huizen om te gaan, opdat ieder zijn ,,caritate" zou kun- 
nen doen, terwijl de „predicanten", d. z. de pastoors in de 
parochiekerken, en ook de minrebroeders zouden verzocht 
worden onder hunne sermoenen de gemeente tot barmhar- 
tigheid te vermanen^). Zeven jaar later kocht de regeering 
rogge op en liet daarvan in St.-Katrijne-gasthuis en door 
de H. Geest-meesters brooden bakken en zoo laag mogelijk 
verkoopen. De stad droeg in de kosten bij voor een bedrag 
van 106 karoli-guldens ^). Met het dubbele doel de bakkers 
buiten Leiden naar de stad te lokken en de armen aan 
goedkoop brood te helpen, werd in ditzelfde jaar het molen- 
geld afgeschaft en in het volgend jaar nogmaals '). ,Over de 
armoede der kloosters ztdlen wij later handelen, als wij het 
kerkelijk leven in oogenschouw nemen. Op het einde onzer 
periode ging de Latijnsche school uit geldgebrek te niet^). 
Van beteekenis eindelijk zijn kleine voorvallen als deze, 
dat de regeering eene collecte voor een armen priester 
buiten Leiden afkeurt, omdat er „alhyer binnen der stede 
veel arme jonge priesteren zijn, die deselve aelmissen wel 
behoeven'* ^) of dat een Leidsche Tijl Uilespiegel door de 
stad roepen kon, dat er honderd wevers te koop waren ^). 

Op het openbare zedelijk leven moest de armoede on- 
gunstigen invloed oefenen. Toch niet zij alleen. Het was ook 
de demoraliseerende werking der aanhoudende oorlogen, 
voor een ander deel het slechte voorbeeld van het Bour- 
gondische hof, eerst door den adel, straks door de aan- 



1) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1545. 

2) Vroedschapsresolutieboek op 10 November 1552. St.-Katrijne-gast- 
huis strekte zich uit aan de Breestraat, ter plaatse, waar thans de 
gehoorzaal, de Walekerk en de meisjesschool liggen. 

3) Vroedschapsresolutieboek op 13 Aug. 1552 en op 7 Novemb. 1553. 

4) Plaatsen in mijn artikel over de Groote School in Leidsch Jaar- 
boekje, 1904, blz. 137. 

5) Correctieboek op 20 April 1521. 

6) Correctieboek op 22 October 1521. 



10 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zienlijke poorterij nagevolgd '). Door welke oorzaken dan 
ook, de toestanden waren niet gunstig. Philips van Leiden 
mocht in de eerste helft der 14de eenw het wonen binnen 
sterke stadsmuren ook daarom hoog geprezen hebben, omdat 
de bloem van vrouweneer daar niet zoo gemakkelqk be- 
leedigd wordt '), binnen de vesten van Leiden was zij toch 
ook niet altijd veilig, al is het waar, dat de jeugdige Catharina 
de Grebber door jonker Gerrit van Raaphorst buiten de 
wallen werd geschaakt en het geval nog zeldzaam genoeg 
was, om groote opschudding te veroorzaken '). Op hen, die 
zich aan bigamie schuldig hadden gemaakt, werd ook te 
dezer stede die eigenaardige straf toegepast, die zoo levendig 
getuigt van den humor der vaderen in hun „levend volks- 
recht" % "Werd in 1460 op „in onecht samen huysraet hou- 
den" eene boete gezet van 8000 steenen, aan 't einde onzer 
periode stond op overspel eerloosheid, onbevoegdheid tot 
eenig ambt en eene boete van, de eerste maal 50 gouden 
realen, de tweede maal 100 en eeuwig bannissement.. Het 
verhuren van huizen of kamers, waar het „vervluuct over- 
spel" zou kunnen geschieden, wordt. met dezelfde straffen 
bedreigd. Is de schuldige tapper, dan wordt ook zijn ver- 
gunningsrecht ingetrokken'). Bedenkel^k is de stijging van 
het getal der onechte geboorten en van het daarmee samen- 
gaand te-vondeling-leggen, waardoor ook de uitgaven van 
het H. Geest- of arme wees- en kinderhuis, toen nog aan 
de Breestraat % zeer werden omhooggedreven. 

Van overheidswege bestond er toezicht op de openbare 
ontucht, zoowel door het strafbaar stellen van te slapen in 



1) Verg. Blok, Stad, U, 213 vlg. 

2) Verg. Fniin, Verspr. Gesch., I, 155. 

3) 11 September 1508. Verg. Dozy, a. w,, blz. 16. 

4) De straf wordt in 1471 toegepast op Jan Dircxz., Leidsche rechts- 
bronnen, uitg. Blok. blz. 76 vlg. Uitvoerig over het ninit eenen mande 
opgewonnen worden hebbende een messe bij hem ende zei an die 
wijncraen in die mande hangen soe lange totdat hij hemselven gelost 
heeft'\ Verdam in Handel Mi/, der Nederl, Letterk., 1901/1902. 

5) Hamaker, a. w., blz. 253 vlg. 460 vlg. 

6) Ter plaatse van het tegenwoordig Museum van OndhedeQ. In 
1663 werd het naar de Hooglandsche Kerkgracht verplaatst, Pleyte, 
a. w., blz. 9. 



INLEIDING. 11 

ecne stovc „mit wivc of sondcr wivc" ^), als ook door het 
streven om het kwaad te lokaliseeren en de „deernen die 
int openbair leven zaten" woningen aan te wijzen onder 
de stadswallen, in onze periode op „t Zand" en bijgelegen 
stegen, de latere Oude-varkensmarkt, en in de Mirakel- en 
St.-Nikolaasstegen bij de Marepoort '). "Wat niet verhinderde, 
dat er voor en na moest worden opgetreden tegen bordeelen 
„in dat beste vander stede" of „in den incoemste vander 
stede" »). 

Ook op de tapperijen bestond toezicht, minder om het 
drankmisbruik tegen te gaan, dan wel om te waken tegen 
het ontduiken van den bier-accijns, vooral in de onmiddel- 
lijke nabijheid der stad. In 1524 waren er op 60 huizen 
buiten de Hoogewoerdspoort 17 tapperijen *), die de accijn- 
sen ontdoken. De vonnissen tegen dit euvel zijn legio ^). 
Dronkenschap kwam herhaaldelijk voor : „wel bij dendranck", 
„wel geteert zijnde" zijn vaste uitdrukkingen. 

In ons tijdperk was de tijd lang voorbij, dat de stad voor- 
deel trok uit de speelzucht harer burgers. Eens had ook 
Leiden, gelijk zoovele steden, haar „dobbelscole" of „quaeck- 
scole", openbare speelinrichtingen, waarvan de baten vloei- 
den in de stadskas. Maar op 't einde der 14de eeuw was 
men aan de afschaffing gaan denken en besloot de vroed- 
schap „in gods eren die renten die de stede jairlix pleecht 
te hebben vander dobbelcoel" op te geven ^). Men was het 
onzedelijke ervan gaan inzien. In het oudste tresoriers- 
rekeningboek, dat wij bezitten, van 1392, komt de post nog 
voor, maar zonder bedrag '^, De inrichting was er dus nog 
wel, maar was niet verpacht, gelijk ook andere posten in 
dien zin voorkomen b.v. „die ramen te waken, nyet" ^). 



1) Keurboek 1406, II, 35, Hamaker, blz. 22 en 1450, II, 40, aldaar, 
blz. 163 vlg. 

2) Keurboek 1508, IV, 1, 12, Hamaker, blz. 317 en keur van 8 April 
1460, aldaar, blz. 252 vlg. 

3) Leidsche rechtsbronnen, blz. 267 en Hamaker, blz. 265 vlg. 

4) Dozy, a. w., blz. 25. 

5) Correctieboek op 12 April 1520. En sparsim. 

6) Hamaker, a, w., blz. 117 vlg. 

7) Tresor, rek. boek, 1392, fol. 2 v. 

8) Tresor, rek, boek, 1475, fol. 7 v., 1487, fol. 4 v. 



12 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Maar in de stadsrekeningen van 1400 en 1413, de beide 
volgende, die wij over hebben, komt de post in 't geheel 
niet meer voor. Het jaar van de afschaffing kunnen wij dus 
stellen op ± 1395 en wij doen dat te liever, omdat in dat 
jaar ook Rotterdam hare dobbelschool ophief '). 

Binnen eene halve mql van de vrijheid der stad was alle 
hazardspel („spelen, die punr liggen in fortunen") alsqnaken 
effen of oneffen, kooten om geld, kruis of bult schieten, 
morellen (een soort hinkebaanspel), havikken (misschien = 
craeibikken), lutsen en wikken, verboden ^. Maar zij waren 
vrijgelaten, als er hoog bezoek was van „onsen heer van 
HoUant, onse vrouwe van HoUant, de burchgrave, sün kin- 
der jof sün broeder jof hoir wive". In den loop der jaren 
wijzen telkens strengere bepalingen op toenemende speel- 
zucht. De halve mijl wordt eene heele ; alle spel daar geld 
mede gewonnen of verloren wordt is strafbaar; als er in 
herbergen gedobbeld wordt, moet de waard dat binnen 
's daags zonneschijn aangeven. Als schout of schepenen 
zelven (bepaling, die te denken geeft!) zich aan verboden 
dobbelspel schuldig maken, zullen zij de dubbele boete 
verbeuren ^). In den aanvang onzer periode valt eene keur, 
die van de vaderlijke zorg der regeering aangenaam getui- 
genis aflegt. Niet slechts hadden de oude keuren niet ge- 
holpen, maar er waren nieuwe bijgekomen, b. v. op den 
hoogsten troef of op den heer wedden. En men speelde 
onder hoogmis en vesper, in de stadspoorten, op de vesten, 
in der goede lieden tuinhuisjes, waar men binnendrong en 
zijn geld, weekhuur en kleederen van het lijf af verboefte 
en verspeelde, zoodat vrouw en kinderen 't brood moesten 
bedelen gaan. Dus gebiedt de stad, dat niemand van hen, 
die „mit hoeren zuyeren arbeit hoir broot ende cost moe- 
ten gewinnen" voortaan op eenige wijze dobbelen mag^). 
Desniettegenstaande moesten twintig jaar later deze „lichte 
en loeye gesellen" weder op 't ernstigst worden vermaand 



1) Van Mieris, Groot Charterboek, III, 629 vlg. 

2) Hamaker, a. w., blz. 119, § 5. 

3) Hamaker, a. w., blz. 235 vlg. 

4) Hamaker, a, w., blz. 314 vlg. 



INLEIDING. 13 

;;hoirs wijfs klederen" niet te verspelen, om daarna hunne 
kinderen ^voir der luyden doereu te jagen'' *). 

Trad men aldus strengelijk op tegen het eigenlijk dobbel- 
spel, het loterijwezen bleef voor en na bestaan en wij lezen 
van ,,schoone en zware" loterijen, waarop leden der vroed- 
schap toezicht hadden '). De opbrengst diende of tot stijving 
van de geldmiddelen der stad in 't algemeen of voor een 
bepaald doel, terwijl Leidsche burgers ook speelden in 
loterijen door andere steden uitgeschreven. Den SO^ten Decem- 
ber 1525 hadden Antwerpen en Maastricht ieder eene rijke 
loterij „upgestelt", waarbij vele prijzen (men zei toen ^^ju- 
weelen") te winnen waren. "Wie te Leiden loten begeerde 
kon zich vervoegen bij Jacob Deyman, „hij zei een ygelick 
goet bescheyt doen" ^). Zoo plaatste de stad Gouda loten 
ook te Leiden voor de herstelling der St.-Jans kerk *) en 
Brussel voor die van St.-Gurik % 

Vond niemand aldus in loterijen eenig kwaad, hetleenen 
op interessen en het speculeeren op rijzende en dalende 
marktprijzen werd zondig geacht ^). "Wat niet wegnam, dat 
er bankiers bestonden, die den geldhandel als bedrijf voer- 
den. De kerk ijverde tegen het op rente uitgeven van kapi- 
taal als tegen woeker, maar de ondervinding leerde, dat 
kapitaal aan arbeid gepaard vrucht dragen kon. De natuur 
ging boven de leer en zoo nam ook de stad geld op van 
particulieren tegen interessen, vaak in den vorm van eene 
jkarlijksche uitkeering of lijfrente op het leven, waarvan het 



1) Aflezingsboék B. fol. 4 v., op 7 December 1528. 

2) Vroedschapsresolutieboek op 18 Juli 1538. De daar bedoetde loterij 
werd in 1529 gehouden. 

3) Aflezingsboék op 30 Decemher 1525. Voor „juweelen" zieMnl 
Wdb., 111, 1082—1086. 

4) Aflezingsboék B. fol. 96 v., op 29 April 1542. 

5) Aflezingsboék B. fol. 140 v., op 4 Juni 1546. St. Gurica, Gooricxof 
Guericx, Saint-Giry, eene kerk op een eiland in de Senne, de oudste 
der stad. In de 10de eeuw bracht men er de relieken van St. Gudule, 
die later naar haar eigen kerk gingen. Tot de 16de eeuw een kapel 
afhangend van St. Gudule, werd St. Gurik in de eerste helft der 16de 
eeuw herbouwd en tot parochie verheven. In het jaar X der Repu- 
bliek werd zij verwoest. 

6) Verg. daarover Fruin, Verspr. Geschr., I, 98 vlgg. 



14 HERVORMING BINNEN LElDEIf. 

totale bedrag b. ▼. in 1514 beliep 10280 £ 18 st i). Vandaar 
in de rekeningen tallooze malen de post van een drinkgeld 
aan den persoon, die 't eerst bericht had, dat die of die 
„oflivich" geworden en dns eene lijfrente ten laste der stad 
vervallen was^. Tusschenpersonen waren de bankiers, als 
hoedanig de lombarden ybsJl dienst deden, de open-tafel- 
honders, tegen wie later de hervormde kerk zoo feilen stri|d 
voeren zou. Het huis der lombardiers lag in onze periode 
nog in het Vleeschhuisvierendeel aan de Breestraat op den 
hoek van de Lombardsteeg, vroeger „Verkenssteech", recht 
tegenover het tegenwoordig hotel Verhaaff *). 

Aan allerlei straatoploopjes, relletjes, beleediging van en 
verzet tegen overheidspersonen, waren de ongunstige oeco- 
nomische toestanden niet vreemd, met name de stagende 
broodprijzen, wat bijvoorbeeld duidelijk uitkomt in zulk een 
opstootje van oudejaarsdag 1522, als zekere Claes Tsbrantsz. 
tegen Dirck Claesz., die toen schepen was % zegt : „ghij 
corenrover, ghij bloetsuyper, ick sel u noch wel vinden, 
wacht u, ie sel u noch dese dagge in u hart omkeeren*' ^). 
Over het Leidsche straatleven in dezen tgd heb ik elders 
uitvoerig gehandeld en verzoek daarnaar te mogen ver- 
wijzen *). 

Het zal noodig zijn iets te zeggen van het Leidsche over- 
heids- en rechtswezen in den aanvang der 16^^ eeuw, voor- 
namelijk tot recht begrip van de vonnissen, die wij over de 
ketters zullen hooren vellen. Wij noemen allereerst den 
baljuw van Rijnland. Doch wij zullen weinig met hem uit- 
staande hebben. Gelijk van de macht des burggraven, zijn 



1) Informacie, enz. blz. 239. 

2) Wij maken van deze gelegenheid gebruik om te herinneren, dat 
ook voor de Leidsche geschiedenis de tresoriersrekeningen nog veel 
bouwmateriaal bevatten. Op de groote beteekenis van deze soort 
onzer bronnen is onlangs nog eens gewezen door R. Hoffman in Nenes 
Archiv f&r Sdchaische Geèchichte, XXV, 1904. S. 31. 

3) Blok, Stad, I, 56, 268. Pleyte, a. w,, blz. 7 vlg. 

4) Zooals blijkt uit Oudheden van Rffnland, 1719, voorrede, op 't jaar 
1522. 

5) Correctieboek op 31 December 1522. 

6) Handel Mfj, d. Nederl. Letterk. 1904/1905. 



mLEÏDlNG. 15 

de Leidenaars ook van die van den baljuw allengs vrij ge- 
* maakt. Aanvankelijk was hij overste rechter, ook voor de 
stad. Doch in 1434 werd haar door Philips van Bourgondié 
het privilege geschonken, dat voortaan schout en schepenen 
van den hoogste recht zouden mogen doen ^). "Wij zullen 
later zien, dat in Alva's dagen de baljuw van Rijnland 
verdacht werd in zijn gebied de ketters te sparen. H^ sprak 
recht over zijn gebied, eerst in de „Vierschaar", een gebouw 
in de tegenwoordige Lokhorststraat, sinds 1564 ten stad- 
huize^). De burgemeesteren, vier in getal, de homans of 
bestuurders der stedelijke geldmiddelen, de vroedschap, die 
het toezicht oefende op deze overheidspersonen en het meeste 
gelijken op onze gemeenteraden, hadden boven zich de groote 
vroedschap of breeden raad, te zamen 40 personen, het 
hoogste regeeringscoUege, waarvan de leden in geval van 
overlijden of verlies van poorterschap zelven de vacature 
door coöptatie aanvulden. Deze veertigen kozen jaarlijks de 
vier burgemeesters en maakten ook eene nominatie van 16 
personen, waaruit de landsheer, straks de stadhouder van 
den heer, de acht schepenen koos. Het was mede deze groote 
vroedschap, die het drietal formeerde, waaruit de Staten 
den schout benoemden '). Schout, burgemeesters en schepe- 
nen vormden samen het college van den Gerechte, ongeveer 
ons dagelijksch bestuur^). Behalve de besluiten door hen 
genomen, hooren wij ook van beginselen van regeerings- 
beleid door hen uitgesproken, b.v. „dat het beter is te voir- 
comen yet te geven zonder begeer en dan alst begeert wordt ^). 
Of zij zich somwijlen vermaakten op de wijze als van Gronin- 
ger raadsheeren vermeld staat % heb ik niet onderzocht. 



1) Verg. Fruin, Verspr. Geachr,, I, 84. 

2) Van Mieris, Handvesten enz. der stad Leyden, blz. 631. Orlers, 
a. w., blz. 162. 

3) Verg. nog Blok, Stad, I, 175. 

4) Reeds maakten wij eene enkele maal gebruik van de lijst van 
burgemeesteren, schout en schepenen van Leiden, 1351—1574 in de 
voorrede vóór Oudheden van R^'nland, 1719. 

5) Vroedsckapsresolntieboek op 14 Sept. 1538. 

6) „Sener van Venedien de upt Raedthns up de line dansede van 
den Elhrb. Raedt geschencket IV kar. gold." 1561. Gron. Volksalmanak 
voor 1904, blz. 100. 



16 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

In het begin der 13^^ eeuw werd te Leiden eene vaste 
schepenbank ingesteld van acht schepenen, een ongewoon • 
getal ^)t met den schout naast zich. De burggraaf benoemde 
hen. Maar de baljuw sprak toen nog recht van „'s heren 
weghen" over zware delicten, moord of oproer. In 1434, gelijk 
wij zagen, veranderde dit. Toen verkreeg de schout het recht 
om eene roede te dragen als symbool van vrije crimineele 
rechtsspraak. Ook in het burgerlijk proces wordt bij den 
,» aanvang'' des „scuten roede" zinnebeeldig gebruikt^). De 
schepenen werden, wij zagen 't, gekozen door den landsheer, 
voor 't eerst door Philips den Goede, uit dubbeltallen, door 
de groote vroedschap opgemaakt '). Omstreeks 1400 is hunne 
macht eene rechterlijke en meer en meer worden zij rech- 
ters, schoon deel uitmakend vaü het genoemde gerecht of 
stedelijk bestuur. De schout nu, als dienaar van den graaf, 
en voor de strafrechtspleging benoemd, stelde de vervolging 
in, instrueerde de zaak en eischte de straf. Daarop velden 
schepenen vonnis, dat door den jongsten gelezen werd % 
Hunne uitspraken vinden wij in de crimineele sententie- 
boeken en in de correctieboeken, die weliswaar in den regel 
niet zoo uitvoerig zijn als de kenningboeken, waarin de 
civiele vonnissen beschreven staan, maar toch rijk materiaal 
voor de geschiedenis leveren % Ook voor de martelaars- 
geschiedenis zal ons dit blijken ^). Wanneer schepenen geen 
weg wisten met de eene of andere moeielijke zaak, vroegen 
zij 't advies van eene naburige rechtbank of reisden zelven 



1) Verg. Nortier, Bijdrage tot de kennis van het burgerlijk proces in 
de 15e eeuw binnen de stad Leiden, 1874, blz. 99. Blok, Stad, II, 27 vlg., 
55, 206. 

2) Nortier, a. w,, blz. 27. 

3) Verg. nog Fmin, Versp. Geschr., I, 73. Nortier, a. w., blz. 11. 

4) Vandaar nog onze bekende spreekwijze. Zóó o. a. in de «Costu- 
men van Rotterdam" sub 15: „ende belast den jongsten schepen met 
het vonnisse". Ver. tot uitg. der bronnen v. h, oudvaderl recht. Dl. IV, 
no. VI, blz. 557. 

5) Over de nkenning" een soort van weddingschap tnsschen partijen 
om 18 schellingen, waarbij schepenen uitspraak doen, Nortier, a. w., 
blz. 48 vlgg. 

6) Hoog, Martelaren der hervorming, blz. 165 vlg. acht die vonnissen 
van weinig belang. Verg. daartegen wat ik opmerkte in Theol. Tyd- 
schrift, 1905, blz. 133. 



INLEIDING. il 

daarheen. Die van Leiden plachten zich tot den baljiiw te 
wenden of, sinds 1434, tot het Hof in Den Haag, den vroe» 
geren Grafelijken Raad, sinds 1531 bijna uitsluitend gerechts|- 
hof, met een president, 14 raadsheeren, een procureur- 
generaal, griffiers en secretarissen 0. Omgekeerd gingen 
Gouda, "Woerden, Muiden en Naarden ter hofvaart of, beter, 
ter hoofdvaart, naar Leiden om „wijs te worden" ^). 

Er waren onderscheidene * oorzaken, waarom poorters, 
tegen het jus de non evocando in, buiten hunne stad zijn 
gevoerd en, b. v. in Den Haag, gevonnisd. Soms was het 
hooger beroep, zooals, om één voorbeeld te noemen, toen 
de schout van Texel appelleerde bij het Hof van het vonnis 
over Jan Gerritsz., ketelboeter ^). Soms staakten de stemmen, 
wat b.v. te Leiden licht gebeuren kon. Herhaaldelijk zullen 
wij dan ook schepenen of iemand van hunnentwege naar 
Den Haag zien tijgen, om in moeielijke gevallen de belan- 
gen der poorters onder de gevangen ketters te behartigen. 

Nauwe familiebetrekkingen werden uit de schepenbank 
geweerd. Voor het ambt van schout had men gaarne poor- 
ters, opdat hij de voorrechten der stad, het karakter der 
bewoners en hunne behoeften kennen zou. Zulk een was 
b.v. schout Philips Nachtegaal, die daarom in 1524 bij 't 
einde van z^nen diensttijd den stadhouder ter herbenoeming 
werd aanbevolen^). Doch eerst in 1535 vinden wij hem 
terug. Tegen de aanhangers van de gereprobeerde religie 
zullen wij zien optreden Gerrit van Renesse, 1536 — 1538, 
Claes van Berendrecht 1539 — 1565, Jan van Berendrecht 
1566-^1571. 

Was de schout geen poorter, dan bestond bovendien het 
gevaar, dat hij eerder het genoemde jus de non evocando 



1) Verg. Blok, Stad, U, 206. Nortier, a. w., blz. 100 vlg. 

2) Mr. A. Tdting in Aantt, van het behandelde in de sectievergg, v. h, 
Prov. Utr. Gen., 1904, blz. 15. Over de kringen en vegen van hof- of 
hoofdvaart is door Telting voor ons gansche land een uitvoerig onder- 
zoek ingesteld. Over „hoofdvaart" te verkiezen boven „hofvaart", als 
„te hovedc varen" d. i. naar het hoofd, zie Mnl Woordenb. op „hovet". 

3) Sententiën 'sHofs van Holland op 16 December 1564, fol. 384 r. 
vlgg. Verg. Bibl Reform, neerl, Ui 393—410. 

4) Vroedschapsresolutieboek op 5 Juli 1524. 

2 



18 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

schenden zon O- Aan dit privilege, dat poorters alleen voor 
hnn eigen vierschaar zonden terecht staan, was de overheid 
zóó gehecht, dat zij vaak ketters beveiligde, om de zaak 
maar niet buiten de muren te brengen. Inquisiteurs als 
Frans van der Hulst hebben dit ondervonden, ja, er voor 
moeten wijken. Doch ook tusschen schout en vroedschap 
konden over de toepassing ervan twisten ontstaan, zooals 
wij voor Leiden in 1568 zien zullen '). "Waren nochtans een- 
maal burgers op de Voorpoort gekerkerd, dan nog deden 
de stadsautoriteiten tallooze pogingen om hen los te kragen, 
voor 't minst zachte behandeling te bedingen % Ter berei- 
king van dit laatste doel placht de overheid aan de portiers 
„van den voorpoort van thoff van hollandt in den hage, 
vande middelpoort, vande Westpoort, ende vande Oostpoort 
voor hun nyeuwe jair na ouder gewoonte" eene kleine ver- 
eering te doen ^). 

Het geestelijk en wereldlijk recht was voorts streng ge- 
scheiden en ieders gebied bepaald. Een priester, voor eene 
wereldlijke rechtbank geroepen, moest zich eerst verbinden 
zich aan dit gezag te zullen onderwerpen en geen exceptie 
van niet-ontvankelijkheid te zullen opwerpen of zich op z^n 
geestelijken rechter te zullen beroepen. Daarna verscheen 
hij met zijn „gecoren voicht", die als taalman, als advocaat 
voor hem optrad % Met dat al sproten er ontzaglijke moei- 
lijkheden voort uit den naijver tusschen wereldlijke en 
geestelijke rechtbanken juist bij gevallen van ketterij. Hae- 
resie immers behoorde tot het „forum mixtum", d. i. stond 
aan het oordeel van kerk en staat te gader, aan den laatste 
omdat zij ook „crimen laesae majestatis*' was. Vandaar 
voortdurende botsing met de inquisiteurs, die zich toch al 
om plaatselijke rechten weinig bekommerden. Ook de „evo- 
catio" leverde bij de ketterprocessen zwarigheid, de dag- 
vaarding voor den geestelijken rechterstoel in de residentie 



1) In processen van leenrecht gold het niet. 

2) Vroedschapsresoltttieboek op 16 Febr. 1568. 

3) Tresor, rek, boek, 1525, fol. 29 env. (14 Juli) 43 en v. (9 Sept. en 
sparsim) en uitvoerig in hoofdstuk I. 

4) Tresor. rek, boek, 1526, fol. 55 v. 

5) Nortier, a. w., blz. 88, 90 vlg. Blok, Stad, I, 229. 



ÖTLEIDING. 1^ 

van den bisschop. Zij werd aldus overwonnen, dat de bis- 
schop zijne gedelegeerde rechters zond naar de woonplaats 
der ketters. Vandaar dat wij de namen dier heeren vaak 
in de stadsrekeningen vinden, ook te Leiden, onder den 
post van den hun geschonken wijn en bereiden maaltijd^). 
Rechtsdagen waren te Leiden vooreerst de poortdingen, 
viermaal 's jaars t. w. 's Maandags na St. Pontiaan (14 Januari), 
na Beloken Paschen, na St. Jacob (25 Juli) en na Aller- 
heiligen, telkens gedurende drie dagen. Doch sinds 1508, bij 
het toenemen vooral van burgerlijke zaken, dong de schout 
nog bovendien 's Maandags en Vrijdags, behalve op markt- 
en heiligedagen ^). Orlers heeft ons de beschrijving bewaard 
van eene crimineele rechtspraak, zooals zij althans nog on- 
middellijk vóór den aanvang onzer periode geschiedde, met 
dien breeden omhaal van ceremonieel, met die plechtige 
vragen en antwoorden, waarbij op de juistheid der over- 
geleverde formuleering alles aankwam en waarin de Oud- 
germaansche rechtspraak voortleefde. „lek vraag u een 
vonnis, schepen (b. v. Heynrick van Alcmade) of ick also 
goettijts ben gaan sitten voor den middag, dat ick recht 
mach doen van mijns ghenadighen Heeren we^en vanden 
hoochsten rechte, van doode, van moort, van manslijf en 
voorts van al dat van den hoochsfen rechte is te doen?" 
Dan de schepen: „ick wijs voor recht, dat ghij, heer schout, 
goettijts zijt gaen zitten." Zóó worden een aantal vragen 
gedaan over tijd en plaats, het oude „hegen van het 
ding" % om vast te stellen dat het is „de tijd en de dag 
bij klimmender zonne, de plaats en de plek onder hoogen 
hemel en groen geboomte" ^). Een andere reeks dient om 
aan te toonen, dat de schuld gebleken is. "Waarna 't vonnis 
wordt geveld. Naar schuld of onschuld behoefde geen 
onderzoek te worden ingesteld: aan het eigenlijk proces 



1) Verg. nog De Hoop Scheffer, Geschiedenis der kerkhervorming in 
Nederland, 1873, blz. 199 vlg., 201 vlg., 222, 228. 

2) Fruin, Verspr. Geschr., I, 89 noot 2. 

3) Orlers, \a, w,, blz. 37 vlgg. Verg. Fniin, a. w,, I, 84 vlgg. Grimm, 
Rechtsalterthümer, S. 813. Fruin, Dingtale van Dordrecht, I, 361. 

4) B^ klimmender zonne, door mr. S. Gratama en dr. L. Knappert, 
1895, blz. 47 aant 26. 



20 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

ging de instructie vooraf. Het ter tafel brengen van het 
corpus delicti, b.v. van het lijk des verslagenen of, sedert 
de 15de eeuw, symbolisch alleen de afgehouwen hand, kwam 
in ons tijdperk niet meer voor. Volgens besluit van 4 Mei 
1509 was deze gewoonte als ,,onnatuurlick, onredelic ende 
oock den vrienden van den doden seer verdrietelic" afge- 
schaft en vervangen door „scepenbrieven nemen" als be- 
wijs ^). Trouwens bij ketters kwam dit niet te pas : zij had- 
den geen moord op hun geweten. 

Over de straffen, volgens het toen heerschend recht toe- 
gepast, kunnen wij in ons bestek kort zijn. "Want voor ketters 
bestond wezenlijk alleen de doodstraf, t. w. verbranding, 
ophanging, verdrinking of levend begraven worden. In den 
beginne toen % 't gerecht meer geneycht (was) totgraciedan 
tot strengheyt", zijn sommigen er af gekomen met meèwan- 
delen in de processies, over welke ommegangen wij hier- 
onder het noodige zeggen zullen. Verbanning was voor 't 
overige eene zeer gewone straf. Aanvankelijk mochten die 
van Leiden slechts verbannen buiten de stad en Rijnland, 
Haag en Hagerambacht, sinds 1393 ook uit Holland en 2^e- 
land '). Bij deze verbanning werd het aantal jaren nog soms 
door het werpen met dobbelsteenen bepaald ^), herinnering 
klaarblijkelijk aan het oude godsoordeel. Veelvuldig komt 
ook het opleggen van een bedevaart als straf voor, schoon 
in onze periode al afnemend. Voor de periode 1370 — 1435 
zijn merkwaardige cijfers verzameld door Mr. Overvoorde *). 
Wij zullen deze straf nog zien toepassen en herinneren er 



1) Hamaker, a. w,, blz. 319. 

2) Privilege van hertog Albrecht, do. 12 Juni 1393 bij Van Mieris, 
Groot Charterboek, III, 597. 

3) Jan Wouter Pieter Paddekensz. werpt voor *t raadhuis met ^twie 
taerlingen" zes oogen: „ergo ses jairen wter stede te blij ven up meer- 
der correxie". Correctieboek op 7 Maart 1526. 

4) Het blijkt, dat bedevaartplaatsen stiigeiide of dalende reputatie 
genoten, als b.v. St. Jacob de Compostella in Galliciè; dat verre 
plaatsen tot de uitzonderingen gingen behooren; dat de straf hoe lan- 
ger zoo meer facultatief werd gesteld of werd uitbesteed (maar niet 
altijd, want soms staat er uitdrukkelijk bij: „mit sijn selfs live") of 
ook conditioneel werd opgelegd. In 't geheel vond mr. O. voor de in 
den tekst genoemde periode 370 bedevaarten. 



INLEIDING. 21 

aan, dat de beschuldigde ter plaatse aangekomen boete 
moest doen door vasten, bidden, zelfkastijding en daarna 
van den pastor loei een bewgs ontving, dat hij inderdaad 
dddr geweest was. Van zulk een „betoech*' hing het dan 
af, of de bedevaart als inderdaad geschied werd be- 
schouwd. 

Eene plek van beteekenis in het Leidsche rechtswezen 
was de Blauwe Steen, juist op de grensafscheiding der oudste 
stadskwartieren gelegen, in het midden der Breestraat tus- 
schen Maarsmanssteeg en Pieterskerkkoorsteeg. Hier, „upten 
blawen stien", had o. a. de plechtige ontpoortering plaats. 
Hier ook, „infamis furca, quae supra caeruleam petram in 
lata platea haud procul domo civica erecta erat", en die 
het lijk droeg van Musius, door Lumey's soldaten aan den 
avond van den IQden December 1572 opgehangen, zooals 
wij te zijner plaatse nog zullen zien ^). Reeds in 1316 ge- 
noemd, is de blauwe steen, bij den aanleg van de paarden- 
tram, onder den grond gestopt ^). Gelijk lot wedervoer, reeds 
vroeger, aan den Rooden Steen, op de Haarlemmerstraat 
bij de Donkersteeg, waar de baljuw van Leiderdorp eenmaal 
recht sprak *). De kaak was aangebracht tegen den gevel van 
der stede huis, zooals nog op de kaart van 1578 te zien is; 
in 1663 werd zij weggebroken, toen de zeden zich tegen de 
straf der tepronkzetting aankantten. Eene andere zeer ge- 
wone straf was nog het dragen van der stede tonne, een 
houten rok met een gat om het hoofd door te steken. Of 
ook, men droeg der stede steenen door de stad langs een 
bepaalden weg. B.v. „wat wive die onderlinghe scelden % 



1) Het gansche verhaal in Francisci Dnsseldorpii Annales, uitg. R. 
Fruin, 1893, p. 116-124. 

2) Verg. nog Orlers, blz. 35. Norticr, a. w., blz. 16 en 85. Pleyte, 
a. w,, blz. 17. 

3) Over den Blauwen Steen te Nijmegen zie Geldersche volksalma' 
nak, 1850, blz. 55 vlg. 

4) Voor kijfachtige vrouwen was dit de gewone straf. „Item soo wat 
^vrouwen bij den haijre toogen malcanderen off vochten of malcande- 
^ren staecken of bloet rijtsden, die souden den steen draegen . . .*' Keur 
van Honsholred^k, art. 32, geschr. 1572, maar vroeger opgesteld. Copie, 
legaat De Fremery, Bibl. Mij. Ned. Letterk. 



i2 HERVORMING BINNEN LEIDEN.* 

dat men betughen mach ter waerheit, die zullen draghen 
den stien van den blawen stien up te nemen ende te dra- 
ghen an der ameyde (d. i. de slagboom voor een stadspoort) 
dair si naest wonende is ende weder an den blawen stien, 
of der stede 12 st. geven" % ,,Het tuig bestond in een 
vrouwenaangezicht met uithangende tong, daaraan een maal- 
slot, alles van steen gemaakt en vrij zwaar, soms wel een 
vijfden-twintig pond"^. 

Bij het onderzoek werd van de p^nbank ruim gebruik 
gemaakt, maar schepenen moesten den schout verlof geven 
de tortuur toe te passen, vóórdat aldus werd geëxamineerd '). 
De p^niging geschiedde in den pijnkelder op Gravensteen % 
Bij Brandt en Bor hooren wij van eene „oude gewoonte" te 
Leiden, dat niemand ter dood mocht worden gebracht, die 
zijne misdaad niet buiten torture had beleden ^). Inderdaad 
leest men telkens in de sententién „bekent buyten pgneen 
bande van ijseren", maar de gewoonte was niet bepaald 
Leidsch. Ook de tijdgenooten hadden reeds oog voor 't on- 
rechtvaardige der pijnbank, zooals uit een merkwaardig 
Leidsch getuigenis van 't jaar 1546 blijkt. In dat jaar n.1. 
op den S^ten Januari reisden Jacob Comelisz, Gorter, Jacob 
Jansz, van der Graft, schepenen en Jacob Deyman, secretaris 
van Leiden, naar Den Haag „omme aldair mit M. H. H. van 
„den Raide en anderen te consuleeren alsoe enige delin- 
„quenten bij den schout alhier gevangen wesende in torture 
„confesseeren 't geen men van henluyden begeert te weten 
„en comende buyten banden van ijsere onder den blauwen 



1) Hamaker, a. w,, blz. 34 (1406). In eene keur van 9 Maart 1475 
staat „ende te dragen an der poorte toe", Hamaker, a.w., blz. 221. 

2) Gittée in „Oude rechtszaken", overgedmkt uit de Vïaamache 
kanatbode, 1898, blz. 21. 

3) B. V. in zaak van Barbara Ruttendr. in Leidsche] rechtsbronnen, 
blz. 366. 

4) Vermeld o. a. in 't vonnis van Bouwen Toosten, alias *t kind van 
Dicxmuyden, Crimineel Sententieboek van de schepenbank op 9 Januari 
1546. Voorts in 't geding tegen den nog te noemen Adriaan Comelisz. 
in Bibh Ref. Neêrl, II, 208. Te Leeuwarden had men den „pijnich- 
thoren", aldaar blz. 93. 

5) Brandt, Historie der Reformatie », I, 1677, blz. 495. Bor, Historie 
der Nederlantsche oorlogen, uitg. 1679, I, 267 vlg. uitvoeriger. 



INLEIDING. 23 

„hemel negeeren ende ontkennen al *t selfde ..." ^). Men 
zou zeggen, dat zulk eene uitspraak de bewijskracht van de 
pijnbank voor goed had moeten doen verwerpen, maar ieder 
weet, dat men haar nog lang, zij 't niet zonder protest, zou 
gebruiken *). Over de toepassing van de pijnbank door de 
inquisiteurs op de ketters zullen wij later te handelen heb- 
ben. Een groot aantal bijzonderheden vindt men bijeen in 
het „Offer des Heeren" opnieuw uitgegeven door dr. S. Cra- 
mer^). Men weet niet of men zich meer verontwaardigen 
zal over het helsch vernuft in het uitvinden der martelingen, 
dan wel verwonderen over de standvastigheid der marte- 
laren *)f die bijkans zonder uitzondering, als Jeronimus Se- 
gersz., roemen mochten, dat zij trots hevige pijniging geen 
namen noemden ^). 



1) Tresoriers rek, boek op datum, fol. 22 r. 

2) Van de pijniging van Gerbrand Mokkema en Gemme Juwsma te 
Leeu^warden, 1508, zegt een later schrijver terecht, dat „zij als de 
pijnigers 't maar begeerd hadden, wel beleden zouden hebben, dat 
zij Abel vermoord of Salomons tempel aan brand gestoken hadden". 
H. V. R., Oudheden van Vriesland, 1723, II, 522. Op welke wijze Sonoy 
een aantal vagebonden (kalissen) pijnigde om getuigenis te verkrijgen 
tegen Nanning Coppensz. c. s. leert ons Bor, a. w,, uitg. 1679, 1, 625 vlgg. 
Over het misbruik van de pijnbank bij het geding tegen de 16 room- 
sche burgers van Goch, zie Acquoy, Jan van Venray, 1873, blz. 199 vlgg- 
en blz. 201 noot, waar als bestrijders van de pijnbank worden ge- 
noemd Dwinglo in Verantwoordinghe, blz. 110—184, Joannes Grevius 
in Tribunal reformatum. Verg. ook Duker, Gisbertus Voetius, II, 1, 44 
noot 1. Voorts de „Brief van weegen de Rem. predikanten geschre- 
ven . . . over de grouwelicke conspiratie tegen ... de Prince van Oranje 
bij Brandt, a. w,, IV, 966 vlg. en over de pijnbank blz. 969 vlg. Zie 
ook Sax, Carolus Niëllius, blz. 168. Nog dient genoemd David Jonktij s, 
„artsenij -geleerde" en oud-schepen van Rotterdam met zijn De ptfn- 
bank wedersproken en bematigd, 1651, dienende „om de tastélijke on- 
billijkheid en blijkelijke onzekerheyd van de zake, de stijlen van de 
pijnbank af te zagen." Over het gebruik van de pijnbank nog in 1788 
bij het proces tegen Maria "W^chtler te Hamburg, zie Mitth, des. Ver, 
ƒ Hamb. Gesch., XXHI, 1903, S. 349 ff. 

3) In Bibh Ref, Neerl., II. Verg. mijne aankondiging in Nedert, Spec- 
tator, 1905, blz. 58—61 en 66—68. 

4) Slechts Assuerus van Gheemont, verbrand 22 Januari 1552, gaf 
op de pijnbank geloofsgenooten aan, Bibt, II, 152 noot 3 en blz. 184. 

5) Aldaar blz. 167. Zie voorts voor den aard der pijniging aldaar 
blz. 203, 208, 210; 344; 388 en vooral 389; 396 en vooral 406 vlg.; 442; 
478 noot; 532; 538 noot en vooral 540; 568; 655 vlgg. Gelijk de beul 



24 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Ten slotte moeten wij voor een oogenblik de Leidsche 
gevangenissen binnengaan, waarin immers ook een groot 
aantal ketters gelegen hebben. Er zijn er, die beweren, dat 
gevangenisstrat in den zin van berooving van vrijheid nog 
op 't einde der middeleeuwen niet voorkomt. De gevangenis 
zou dan louter gediend hebben tot bewaring gedurende den 
t^d, dat het onderzoek duurde of tot gijzeling. Dit gevoelen 
wordt door wat onze bronnen opleveren niet gesteund. 
Maar, schoon voor de rechtsgeschiedenis van beteekenis, 
heeft de zaak voor ons geen dadelijk belang. Want, hoewel 
er o. a. in het middeleeuwsche Vlaanderen ketters „hun levens 
daghen lanc inden carcker bliven" moeten, of hier in 't 
Noorden „ad perpetuum carcerem" veroordeeld worden — 
in onze periode werd op de aanhangers der gereprobeerde 
religie geene gevangenisstraf toegepast: voor hen was de 
gevangenis louter plaats van bewaring t^dens den duur van 
het onderzoek, een duur trouwens, die vaak lang genoeg was. 

Hoe anna 1525 eene gevangenis, nog wel van den Hove 
van Holland, er uit zag, leert het „Martyrium Joannis Pistorii 
Woerdenatis" door Willem Gnafeus, den schrijver ook van 
een uiterst schoonen ziekenspiegel. Het „Martyrium", waar- 
van ook eene Nederlandsche bewerking bestaat, werd in 1528 
geschreven, in 1546 gedrukt. Wij lezen daar hoe Jan de 



wijn kreeg, om zich door een goeden dronk te sterken, zoo gaf men 
den gepijnigden zalf om hunne wonden bestrijken. Verg. Kameraars- 
rek. van Zwickau in Neues Archiv /Ar Sdchs, fieach,, XXV, 1904, S. 49. 
Voor de pijniging en executie van Jacob Jansz. de Coster werd den 
12den Augustus 1524 betaald : de onthoofding 4 jB 4 st., 2 maal tortuur 
2 jB 16 st., voor 't lijk in 't klooster dragen 3 st., den doodgraver 8 st, 
voor de baar en het blok 14 st., voor één kaars 7 st., maken van het 
schavot 2 st., voor *t zand 3 st, wijn voor de monniken (die den ge- 
vangene op het schavot vergezelden) 7 st., voor 2 stoop wijn voor 
dezelfden toen zij de biecht hoorden 12 st, „betaelt van coerden als- 
men die coster pijnde'' 4 st. Corpus Inqnia,, IV, 286. Verg. ook de 
tarieven van den beul van Brugge in Cannaert, B^dr, tot het Oud- 
vlacansche Strafrecht, 3de uitg. In 1380 kostte te Utrecht eene ont- 
hoofding 4 jl, ophangen 2 jB, een oor af snij den JIO st. Uit eene mede- 
deéling van Mr. N. G. Picrson i. d. verg. v. d. Mij. d. Ned Letterk. 
2 December 1904. Voor de waardeering dezer prijzen verg. men ze 
met die van de voedingsmiddelen, eene kip 5 st. in 1558, een pond 
rundvleesch 1 st. in 1536 enz. Zie b.v. Rekeningen van de gilden van 
Dordrecht, uitg. Mr. J. C. Overvoordc, 1895, blz. 219 vlgg. 



INLEIDING. 25 

bakker eerst eenige dagen in de boeien in de rechtzaal zelve 
bewaard wordt. Daarna in de gheyool „op die planken son- 
„der stroo oft beddinghe ende (de gevangenen) eten daar 
„anders niet dan dat hun die goede lieden brenghen in ael- 
„missen bij den doren, want wij en sijn niet schuldich hem 
„yet te beschikken dan water ende broot .... Daer is veel 
„vuyls dincs ende ruyckt daer seer qnalicken van onrey- 
„nicheyt .... daer leyt een dootslagher ende een ander mis* 
„dadigh mensch ....'* '). 

Te Leiden kwamen gevangenen op Gravensteen. Het ge- 
bouw, d. w. z. het tegenwoordige middenstuk, dagteekent in 
zijne oudste gedeelten al van vóór 1200. Oorspronkelijk ge- 
vangenis van den graaf, gaat zij in 1463 van hem over aan 
de stad, terwijl nu èn baljuw èn schout daar hunne gevan- 
genen mogen bewaren en de cipier benoemd wordt door 
den graaf. De inrichting der gevangeniskelders, thans nog 
over, kimnen wij ons moeilijk te barbaarsch denken. Er is 
uit het midden onzer periode, 14 Maart 1554, eene vroed- 
schapsresolutie, die voor den toestand teekenend is: „Is 
„voorts geopent hoe dat de gevangenisse deser stede seer 
„onbequaem is voir de gevangenen dye men nyet bewaren 
„en mach off men moet dye continuelijcken inden stock setten 
„daer duer altemet het vuur gescapen is inde beenen te 
„coemen als men dese yedt lange houden moet. Soedat 
„deselfde gevangenisse is meer een tormente ende een pijne 
„vande gevangenen dan tot bewaernisse van deselfde." 
Met medewerking van den baljuw van Rijnland en terwql 
de stad 7» ^^^ bijdragen, werd tot de verbouwing be- 
sloten, die twee jaar later gereed was^). Op het plein vóór 
de gevangenis werden de door de stad veroordeelden ter 



1) Bihl. Ref, Neerl, I, 137. Frcdcricq, Corpus etc, IV. 406—496. De 
woorden over de gevangenis aldaar blz. 463, 485. Verg. R. Fruin, a. w,, 
Vm, 295 vlgg. Zie ook „Het 's Gravenhaagsche tuchthuis", door mr. F. 
M. J. Koek in Haagsch Jaarboekje voor 1903, blz. 193 vlgg. Leerzaam 
zijn ook de platen van Jan Luyken in Van Braghts Bloedig Tooneel 
sparsim. 

2) Vroedschapsresolutieboek op 14 Maart 1554. Van Mieris, a,w., II, 
383, 385 zegt, dat alleen vergrooting het doel der verbouwing was.. 
Over de behandeling van de gevangen ketters zullen wij later, puttend 
o. a. uit dé cipiersinstructies, uitvoerig spreken. 



1 



26 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

dood gebracht, het tegenwoordig Gerecht, toen nog door 
water omgeven, terw^l de huizen aan de Moskadelsteeg 
nog niet bestonden. Het schavot had aan de hoeken vier 
steenen leeuwen ; in 1672 is het weggenomen % Dit schavot 
droeg in den volksmond den naam van Schoonverdriet, maar 
de desbetreffende uitdrukkingen zijn onduidel^k en laten ook 
ruimte voor de meening, dat de gansche gevangenis dien 
sarkastischen naam droeg. In het jaar 1535 na het weder- 
doopersoproer heet het: „Nyemant en come roepen omtrent 
de gevangenisse totten gevangenen, die op schoenverdriet 
liggen" *). Toen een dertigtal jaren later Comelis Claesz. 
goudsmid als voogd van de onmondige kinderen vanwqlen 
Jan van Berendrecht een erf verkocht aan de stad voor 
90 £., heette het in de stukken : „een erf gelegen bij 't vangen- 
huys genaemt schoonverdriet" '). Zoo is er sprake van Jan 
Pietersz. en enkele anderen, die vier dagen moeten liggen 
„op Schoonverdriet^). Desgelijks zekere Stamelde Heyn'). 
Maar evenzeer komt de uitdrukking voor: „inde gevange- 
nisse en op schoonverdriet" *). Daar wordt dus tusschen 
beide plaatsen weder verschil gemaakt. Daarentegen luidt 
het in de correctieboeken herhaaldelijk: „der stede vange- 
nisse genaemt schoenverdriet^). Van Mieris noemt alleen 
de openbare gerechtsplaats Schoonverdriet^). Ik vermoed, 
dat de volksmond eerst het schavot-alleen zóó noemde en 
dat allengs de naam op de gansche gevangenis overging. 

Als gevangenis dienden voorts sommige torens der stads- 
wallen, in 't bijzonder Eversteen en de Pelikaan*). Het 



1) Van Mieris a. w,, II, 381. Pleyte, a. w., blz« 34. 

2) Aflezingshoek op 11 Febr. 1535, fol. 43 v. 

3) Tresor, rek. boek, 1562, 11 en 27 Augustus, fol. 37 r. en 42 v. 

4) Tresor, rek. boek, 1526, fol. 48 r. 

5) Tresor. rek. boek, 1527, iol. 50 v. en 51 r. 

6) Tresor. rek. boek, 1530, fol. 53 v. 

7) B. V. Correctieboek op 25 October 1529, 19 Juni 1532. 

8) Van Mieris, a. w., II, 381. 

9) „De noorthouc van thuys van Jan v^n Hout, aan tNoorteynde te 
„meten tot aen den toom gelegen bezayden de Witte poort van outs 
„genoempt Eversteyn*'. Ordonnantie opi w^den van de Wateren, 26 
Juni 1586. Leidsch Archief sub no. 2684. De Pelikaan bij Orlers, a. w., 
blz. 80, no. 17. 



INLEIDING, 27 

verbaast ons niet, dat toen Dirk Joostensz snijder en Kerstant 
Klaasz. van Noorde werden veroordeeld tot eene bedevaart 
naar O. L. Vr. ten Inzeel ,;ende nyet weder binnen Leyden 
te comen dan mits der stede eerst te betalen elx 10 stuivers 
ende zouden alsdan optie hebben of sijluyden wilden betaelen 
elx die voorz. 10 st. off te water en te broode te willen gaen 
liggen vier weken lanck op de pelicaen . . ." het verbaast 
ons niet, zeg ik, dat zij toen de betaling van de tien stuivers 
kozen ^). 

Ons rest nog te spreken van het kerkelijk en godsdienstig 
leven, zooals het onder roomsche bedeeling in de 16de eeuw 
zich te Leiden voordeed en te midden waarvan de hervorming 
zich omhoog heffen zou. 

Er waren hier drie parochies, St. Pieter (de oude stad ten 
Zuiden van den Rijn en een deel van Leiderdorp en Zoeter- 
woude); St. Pancras (de Waard tusschen O. en N. Rijn, 
behalve de huizen aan den voet van den Burg, die tot 
St. Pieter behoorde, en Leiderdorp ten O. van de Mare); 
O. L. Vrouweparochie (de stad ten N. van den Rijn). St. Pieter 
was de oudste en hare kerk werd in 1121 gewijd^). Dit 
kleine gebouwtje werd in 1339 vervangen door eene aan- 
zienlijker kerk, sinds meermalen vergroot^). St Pieter stond 
onder de kommandeuren van de orde der Duitsche Heeren, 
van wie in onze periode voorkomen Joris Florisz. van Maer- 
lant tot 1525, Albrecht Snellaert, gest. in 1546, Joachim 
Jansz. gest. 6 November 1566, Arent Dirksz. Bockenberg, 
gest. 1592^). De kommandarije dezer Duitsche Ridders lag 
aan de Zuidzijde der kerk, later een deel van de Heeresteeg, 
met de kerk verbonden door een uitbouw met galerij (een 
„seventair*' ; sinds 1417). In den aanvang van ons tijdperk, 
1512, trof de kerk de ramp van het instorten van haren 



1) Treaor. rek. boek, 1542, fol. 22 r. 

2) Orlers, a. w., blz. 92 vlgg. Batavia sacra, II, 250. 

'S) Over de bouwperiode 1398—1428 zijn door mr. Overvoerde uit de 
rekeningen van die jaren een aantal bijzonderheden aan 't licht ge- 
bracht in B^'dr, v. d. Gesch. v. h. bisdom v. Haarlem, 1905, blz. 61—144. 

4) Orlers, a. w., blz. 102. Oudheden van Roland, h\Z. 49 vlg. 



28 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

toren % die niet meer werd herbouwd ^. Als door een wonder 
kwamen er geen menschen bij om *). Ook het orgel bleef 
gelukkig gespaard, maar werd daarna deerlijk gehavend bq 
de kerkplundering op 26 Augustus 1566^). De Uok echter 
ging bij den torenval verloren, waarom het volgend jaar 
1513 eene nieuwe gegoten en in een afzonderlijk Uokke- 
huis opgehangen werd. De diameter was 5 voet 9 duim, 
de omtrek op het breedst 2i6^lf. In den bovenrand stond 
„Salvator heyt ie, den Hagel ende alle quaet weder ver- 
drijf ie, levenden en dooden luy ie, "Willem Moes ende 
Jasper sijn broeder maeekten mij int jaar ons heren 
MCCCCCXm" *). Maar het klokhuis was voor die last veel 
te „deyn ende eranek", waarom eene ordonnantie op het 
voorziehtig luiden en beieren noodig bleek % De oude Uok 
werd later voor 435 karoli guldens en 15 st. als 4150 pond 
klokspijs aan de stad door kerkmeesteren van St. Pieter 
verkoeht „omme tot profijt ende defensie deser stede daervan 
gemaeet te worden zekere metalen stukken ende bosehen" ^. 
Voor onze Leidsehe martelaren was St. Pieter de belieha- 
ming van de roomsche superstitie. In het „liedeken van 
Mariken ende Anneken" zou het later luiden (als zij voorb^ 
St. Pieter werden gevoerd): 

„SiJ ginghen sonder beswaren 

Voorbij de Babelsche hoer. 

O cuyl der moordenaren 

Sprac sij, o duyvels choer. 

Schouts knecht sprack: wilt mij seggen 



1) Orlers, a. w,, blz. 95. Ad. Mulder in Bnllettn v. d, Ned, Oudh, Bond, 
1903/1904, blz. 57—84. 

2) De bisschop van Utrecht, Frederik van Baden, gaf in 1513 aflaat- 
en boterbrieven uit aan hen, die tot den wederopbouw van den toren 
de behulpzame hand zouden willen bieden, hun belovende, dat zQ 
tot Palmzondag zuivel zouden mogen eten, Matthaeus, Analecta veteris 
aevi, V, 862 en Kist eU Rooyaards, Archief, I, 1829, blz. 187 en noot 50. 

3) Aflezingshoék A, fol. 32 v. 

4) Vandaar 1639—1641 de bouw van het nieuwe orgel. Archief voor 
kerkel gesch,, X (1840) blz. 282, noot 135. Over de organisten onzer 
periode zie Blok, Stad, II, 299. 

5) Losse aanteekening in het stadsarchief. 

6) Aflezingshoék A, fol. 50 r., op 19 October 1515. 

7) Tresor rek. boek op 19 December 1542. Oyer het portaal aan den 
westergevel, Leidsch jaarboekje, 1904, blz. 155—160. 



/ 



INLEIDING. 29 

Hoe spreekt ghij so hooien woort? 
Doen ginck sij hem wtleggen 
/ Patter menich siel wort vermoert" 0. 

Het St. Pancras-kapittel werd 27 Ocltober 1366 door Jan 
▼an Vairenburg, bisschop van Utrecht ingesteld, de kapel 
op het Hoogeland was al in 1315gewijd^) Af hankelijk eerst 
van de kerk te Leiderdorp, werd deze laatste op hare 
beurt aan St. Pancras ondergeschikt. Aan den bouw van 
onze tegenwoordige kerk, meesterstuk van middeleeuwsche 
architectuur, werd in 1377 begonnen ^) en het koor in 1381 
voltooid ^). Zij bekleedde in onze stad eene eervolle plaats 
naast St. Pieter, maar het kapittel was zeer onderworpen 
aan den Utrechtschen bisschop, die den proost benoemde, 
welke op zijne beurt den pastoor van St. Pancras en den 
vicaris van Leiderdorp aanstelde *). Deze proosten moesten 
te Utrecht wonen ; in onze periode werd' het ambt bekleed 
door Nicolaas de La vennis tot 1517, Adriaan Ram tot 1518, 
Amelis van Suylen tot 1554, Bucho van ^ontzema tot 
1563, (toen hij abdiceerde, gest. 1594), Roelof Muylert tot 
1568, Maximiliaan van Waeskappel tot 1583 ^). Op de helft 
van ons tijdvak, in 1545, was de kerk nog voor een deel met 
riet bedekt, zonder dat er geld was om een dak van leien 
te leggen. Om het brandgevaar besloot toen de regeering 
kerkmeesteren met vijf pond groot vlaamsch „tot een gra- 
celicheyt^' te gemoet te komen ''). Acht jaar later kon men 
niemand vinden om de kosterij te bedienen, tenzij tegen 



1) Uit «Een lietboecxken vanden Offer des Heeren" n^ 6 in Bihh 
Ref. Neerl, U, 527. 

2) Batavia sacra, II, 253. Overvoorde in Bffdr, Gesch, bisd. Haarlem, 
1904, blz. 328, 331. Blok, Stad, I, 61. 285 stelt de oprichting 14 Aug. 1366. 

3) Fniin, a. w,, I, 66 noot 1. 

4) Pleyte, a, w., blz. 41. Onder de oudere schrijvers heerscht te dezen 
opzichte verachil. Van Leeuwen b.v., Korte Beschr, v. Leyden, 1672, 
blz. 49, laat den bouw beginnen 1300. Het is echter voor ons doel 
onnoodig op dit vraagstuk in te gaan. 

5) Deken van de kanunniken van St. Pancras is o. a. geweest die 
Petrus Brunus, die te Leiden op den Burg woonde en geprezen wordt 
als «vir singulari eruditione et doctrina legumque et canonum longe 
peritissimus." Bij De Hoop Scheffer, Kerkhervorming, blz. 33. 

6) Orlers, a. w,, blz. 112. Oudheden v. Rffnland, blz. 95. 

7) Vroedschapsresolutieboek op 16 Sept. 1545. 



iO HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

kwijtschelding Tan de pacht of althans verlichting daarvan % 
natuurlijk om de geringer wordende inkomsten. 

De derde kerk, aan Onze Lieve Vrouwe toegewijd, be- 
hoorde eerst onder de pastorie van Oegstgeest. In 1330 
stond er al eene kapel, naderhand tot parochiekerk ver- 
heven en van Oegstgeest afgezonderd, met toestemming van 
de abdisse van Rqnsburg *). In 1365 werd z^ opnieuw gewqd. 
Z^ stond aan de tegenwoordige Brandewijnsteeg, waar nog 
hare muren te zien zijn en werd na het beleg "Walenkerk. 
Ter plaatse waar thans de kerk staat van O. L. Vr. Onbv. 
Ontv. lag vroeger eene brouwerij'). 

Behalve de daareven genoemde pacht hadden de kosters, 
volgens besluit der stadsregeering d^ 14 Februari 1509, die 
blijkbaar van meening was, dat het lijden kon, nog meer 
uit te keeren. Die van St. Pancras brachten aan het klooster 
MariCnpoel op 20 £ voor onderhoud van den weg en nog 
8 £, die dat convent ontving van de Lat^nsche school^), 
voorts 10 £ voor het zangkoor, „tonser vrouwen". De koster 
van O. L. Vr. op zijn beurt betaalde de 4 £ pacht der 
school aan de deputaten van St. Pieter *), 4 £, die de stad 
placht te betalen „tot hulpe tvrouwenspul wt te brengen" 
(d. i. bij de processie beeld en sieraden der H. Maagd buiten 
in den stoet te brengen), 5 £ 6 st 8 d. aan „Sint Anthonii 
casse als die tot leyden comt" (d. i. om aflaatgelden in te 
zamelen, zooals wij [nog zien zullen). De overkoster van 



1) Vroedaehaparesohüieboék op 1 Maart 1553 en 14 Maart 1554. In 
1506 echter was St. Pieter in de minderheid. Toen werd hare kosterij 
voor 66 pnd., die van St. Pancras voor 75 pnd., die van O. L. Vr. voor 
33 pnd. verhuurd. Overvoorde in Bffdr. Gesch, bUd. Haarlem, 1905, 
blz. 64, noot. 

2) Ottdh, V. Rf/nland, blz. 165 vlg. 

3) Pleyte a. w., 53. 

4) De geheele pacht der Groote School bedroeg 14 B t. w. aan de 
deputaten van St. Pieter 4, aan de zevengetijdenmeesters 2, aan de 
nonnen van Mariènpoel 8. Tot 1458 waren deze laatste betaald door 
den rector, daarna door de stad. Plaatsen daarvoor in mijn art. over 
de Groote School in Leidsch Jaarb,, 1904, blz. 106 noot. Sinds 1457 
intusschen was die pacht gedaald tot op 12 £(/. a.p., blz. 138) en waren, 
volgens de keur in den tekst, sinds 1509 de 8 ;8 voor de nonnen te 
Poel op den koster van St. Pancras overgegaan. 

5) In noot 4 genoemd. 



INLEIDING. 31 

St. Pieter had 20 £ op te brengen voor het koor, behalve 
de 20 die hij reeds ambtshalve en van ouds daarvoor had 
te betalen, terwijl de 2 £, die de school had op te brengen 
uan de zevengetijdenmeesters door de stad ook ten laste 
van genoemden koster werden gebracht ^). Eindelijk had 
de stad nog eene jaarlijksche bijdrage van 24 £ aan de 
observanten voor hun miswijn op Paschen op de schou- 
ders van den onderkoster van St. Pieter gelegd^). Is het 
wonder, dat de koster van St. Pancras, bij zóó zware lasten 
en terwijl, door de verspreiding der nieuwe denkbeelden, 
de inkomsten daalden, verlichting van de pacht vroeg? 

Alle drie kerken hadden haar broederschappen met eigen 
altaar. Want schoon er in Leiden niet, als elders, gilden 
bestonden met invloed op het stadsbestuur, waren er toch 
ambachten of broederschappen met eigen hoofdlieden of 
dekens, onder bescherming van den heilige, aan wiens altaar 
de leden der broederschap offerden '). Wij kennen ze 't 
volledigst uit een vroedschapsbesluit van 2 April 1513^). 
In St. Pieter die van het H. Sacrament, O, L. Vrouwe, de 
Vier gekroonden, St. Joris, St. Cecilia, St. Severus, St. Chris- 
pijn en Chrispiaan, St. Anna, St Nicasius, Zoete naam 
Jezus, St. Pieter en Paulus, H. Drievuldigheid, Drie Ko- 
ningen, St. Adriaan, St. Anthonius, St. Nicolaas en St. Ka- 
tharina '). In de Pancraskerk die van het H. Sacrament, 
St. Pancras, O, L. Vrouwe, St. Michiel, St, Elexius, St. 
Franciscus, Drie Koningen, St. Jacob, St. Nicolaas, St. Se- 
verus, St. Jeronymus, St. Sebastiaan, Twaalf apostelen, 



1) In dezelfde noot genoemd. 

2) Deze keur d^. 14 Febr. 1509 bij Hamaker a. w., blz. 285 vlg. 

3) Hamaker a. w,, blz. 241—257, 512. Over de H. Kerstmis-broeder- 
schap te Haarlem, waarvan Laurens Jansz. koster lid was schreef Jhr. 
Mr. A. F. O. van Sasse van Usselt, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1905. 

4) Aflezingahoek A, f cl. 35 r. Verg. Van Mieris, a. w,, I, 30. Op deze 
resolutie komen wij terug. 

5) Deze laatste zusterschap voeg ik bij uit Dodt, Archief, V, 327: 
„alzoe die dekanesse ende procuratoerssen in langhe jaren bij mal- 
canderen nyet vergadert en zijn geweest .... zoe d* een zoe d' ander 
hem absenteerden ende nyet en compareerden, waardoor dat die minne 
ende liefde vaii der susterschappe Van St. Katherijnen zeer vergaende 
ende minueerende was ..." Rekeninghe 1559—71560. 



S2 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

St. Rochus, St. Anna, St. Quirinns, St. Aagten en St. Bartho- 
lomeüs % In O. L. Vrouwe-kerk eindelijk die van het H. Sa- 
crament, O. L. Vrouwe, St. Blasius, St. Jacob en Rochus, 
St. Cunera, St. Cosimus en Damiaan, St. Eloy, St. Anna 
en St. Jan Evangelist. 

De vicarieCn waren talrijk, zooals uit de lijst van al!e 
vicarieCn en prebenden in de kerken van Leiden bl^kt^). 
Als een bewijs, dat ook Q. L. Vrouwe-kerk het niet ruim 
had, herinneren wij aan de geschiedenis van de vicarie of 
de kapellanij van de Zijl, in 1209 besproken aan de parochie- 
kerk van Leiderdorp. Zij had 14 morgen lands en 2 £ jaar- 
lijksche rente. In 1400 nu werd zij in tweeën gedeeld en 
de eene helft kwam in O. L. Vrouwe-kerk „omdat de 
priesters van O. L. Vr. op hunne inkomsten, die nog gering 
en sober waren, niet eerlijk konden leven" % 

Over de kloosters diene voor ons doel het volgende. 
Vrouwenkloosters waren er elf. „Schagen" van de orde van 
St. Franciscus, achter Maredorp aan de thans gedempte 
Nieuwe Volmolengracht. Het bestond althans in 1447 en de 
nonnen schijnen eene brouwerij gedreven te hebben % n^^ 



1) Ook deze laatste voeg ik uit andere bron bij, «Bartholomaeus 
MHeynricsz, buurman des ambachts van Leiderdorp buiten de Zijlpoort 
^is schuldig aan de hoofdmans van St. Bartholomaeus-broeder- en 
„zusterschap, die onderhouden wordt bij de warmoeseniers der stede 
„van Leyden in St. Pancras'* 5 kar. g^d, rente. Protocol van Leider^ 
dorp op 1 Sept. 1569, Stadsarchief. 

2) Uitgegeven in Bffdr. Gesch. bisdom Haarlem, XV (1888) blz. 71—83. 
Batavia Sacra, II, 251 geeft de vicarieèn van St. Pieter en blz. 255 die 
van St. Pancras. James de Fremery schreef over Naaldwijksche prae- 
benden Maria en St. Nicolaas in St Pancras, voortgesproten uit eene 
vicarie die was ingesteld door Gerrit van Raaphorst ridder en Jutta 
zijne vrouw, in Archief voor Ned, Kerkgesch,, V, 1894, blz. 63—88. 
Over Leidsche vicarieèn vindt men vele aanteekeningen in de kleine 
portefeuille, genaamd ^kerkwezen" op het Leidsch archief. Er heeft 
ook eene afzonderlijke verzameling van stukken bestaan, betrekking 
hebbende op het recht der familie Gaal op de vikarie van St. Apollonia 
in de Pieterskerk, in 1491 gesticht door Simon Andriesz. Ik heb die 
echter niet gezien. Voorts bij Van Mieris, a.w., III, en Overvoorde 
t. p. bijlage V. 

3) Oudheden van Rffnland, blz. 177, 278—282. 

4) Als herinnering nog onze Schagensteeg. Wij behoeven wel niet 
te herinneren, dat ook voor de Leidsche kloosters veel te leeren valt 



e- 
ie 

il 
c« 

•de 



INLEIDING. 33 

coude'', aan dezelfde Volmolengracht in de Paradijssteeg, was 
in 1429 al bekend en werd kort na 1578 afgebroken. De 
nonnen leefden naar den derden regel van Franciscus. Mede 
in deze buurt, tusschen Rijnsburgerpoort en Vrouwenkamp, 
lag het klooster van „St. Ursula en de elf duizend maagden", 
in 1411 gesticht en door Augustijner nonnen bewoond. Later 
werd het aan het gasthuis gehecht, en de kapel met het spitse 
torentje was nog aan Van Mieris bekend ^). Het klooster 
lag aan de Dolhuisgracht, die evenwijdig liep met de Haar- 
lemmerstraat en uitmondde in de Mare. Aan deze gracht 
lag ook „St. Michaël aertsengeF' voor nonnen van den derden 
regel van Franciscus, op het gebied van welk convent huisjes 
en eene leertouwerij zijn gebouwd '). Het dagteekende van 
1444. „St. Cecilia'' mede aan deze gracht, van 1459, niet 
ver van „St. Michaël* *, werd bewoond door arme Augu- 
stijner nonnen en later ingericht tot gast- of dolhuis ^). 
Nog lag in dit stadsgedeelte het klooster „St. Agnes" voor 
Augustijner-nonnen, dicht bij O. L, Vr. keï'k, later geheel 
in burgerhuizen verbouwd. Het dagteekende van 1412. Aan 
den hoek van het Rapenburg en de Voldersgracht (Lange- 
brug) stond „St. Barbara" voor nonnen, levende naar den 
derden regel van Francisus, gesticht door Simon van Alke- 
made. Naderhand werd het Prinsenhof of „Princenlogement", 
waar vorstelijke personen bij voorkomende gelegenheden 
verblijf hielden. Aan de Pieterskerkachtergracht verhief zich 
„St, Catharina'' van de Augustijner orde. Het bestond althans 
in 1414 en werd in 1578 verkocht en tot woonhuizen ver- 
bouwd. Op het einde onzer periode, 17 en 18 Juni, 1572, 



'jit 



h 



uit dr. R. C. H. Rdmer's met goud bekroond boek over de kloosters 
en abdijen in Holland en Zeeland, 1854. 

1) Van Mieris, a. w., I, 116. In het jaar 1538 voerden Willem en 
Hendrik van Bronkhorst een proces tegen de superieure van „St. Ursula" 
voor den Hoogen Raad van Mechelen over de uitlegging van het testa- 
ment van wijlen Willem van Bronkhorst. Processtukken van den raad 
van Mechelen, inventaris, no. 288. 

2) Een stuk van den grond bleef open plein, Batavia Sacra, II, 258. 

3) In 1528 voerden Jan Bisschop en Kornelis de Bock voor den 
Hoogen Raad van Mechelen een proces tegen de abdis van „St. Ccdlia" 
over de teruggave van goederen behoord hebbende aan jonkvr. Lylia 
Bisschop, Inventaris, als boven n^. 286. Nog hebben wij de Ceciliastraat 

3 



34 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

komen er van dit klooster ongunstige beriditea oaUreat 
ongeregeldheden, zooals b. y. dat heer Floris Hey en Joost 
van Thol daar dikwijls komen banketteeren en goede sier 
maken met de nonnen % Aan het Rapenburg, recht over 
de Nonnenbrug, lag het Witte-Nonnen-Uooster naar de roe- 
ien van St. Dominicus en gewijd aan Vincent Martyr, het 
tegenwoordige Academiegebouw '), De zusters van Rome van 
de orde van Augustinus hadden haar klooster op het Rapen- 
burg bij de Doelenbrug. Het is het moederklooster van St. Bar- 
bara-konvent te Noordwijk, dat dezelfde rechten en wetten 
had ^). Aan de Oude Vest vond men het, in 1474 gestichte, 
klooster van de grauwe zusters of zusters van Nazareth, 
levende naar den derden regel van Franciscus. Zg heetten 
ook Clarissen. Na de hervorming werd het klooster tot lepro- 
zenhuis ingericht. Maar reeds in 1590 werd dit melaatschen- 
hospitaal met het Elizabethsgasthuis vereenigd en de grond 
van „Nazareth" betimmerd met de baaihal en vele kleine 
huisjes, om de dichte bevolking „het Mierennest" genoemd % 
Nog in 1569 hooren wij van een verzoek van de Grauwe 
Zusters om vrqdom van imposten, op grond van een oud 
voorrecht *). 

Ziehier de elf vrouwenkloosters uit onze periode genoemd % 
Het getal nonnen was in ons tijdperk voortdurend dalende. 
Wij weten dat o. m. uit de tresoriersrekeningen. Want de 
nonnen betaalden een hoofdgeld aan de stad van 7 stuivers, 
„dair off gaet voir de miswijn en patersdrinckwqn 3 £•'* 



1 



1) Aldus naar *t getuigenis van Jan Wontersz. Steen, poorter, aan- 
teekening zonder vermelding van bron in de portefeuille „kerkwezen", 
Leidsch archief. 

2) Eene monografie over dit klooster gaf H. G. A. Obreen, in l^eldscft 
Jaarboekje voor 1905, blz. 1 — 13. 

3) Oudheden v. Rffnland, blz. 603 vlg. 

4) Van Mieris I, 123. 

5) Resolutieboek van Holland op 19 Augustus 1569 foL 58. Over den 
steun van de abdij van Rijnsburg aan de Clarissen bewezen tot den 
bouw van een kapel en van een nieuw Sacramentshni^e (1550), zie 
Schotel, Abdij van Rffnsburg, blz. 303, noot 33. 

6) St. Agatha klooster, waarvan weinig bekend is gaf zijn naam aan 
de Sint-Aagtenstraat. Bij van Mieris vindt men tegenover den tekst 
t. a. p. fraaie afbeeldingen van de kloosters, zooals zij zich in onze periode 
vertoonden. Zie ook aan het einde van dit boek. 



INLEIDING. JS 

Ten jare 1547 vindea wij dezen post aldus uitgewerkt: 
„Grauwe Zusteren 35 personen, Sinte Barbara 25, Schaegen 
36, Sinte Agnieten 18, ApcQude 31, Sinte Ursulen 28, Rome 
op Rapenburg 39, Sinte Ceciliën 14, Sinte Michiels 29, Sinte 
Katharinen 28'' '). Deze Igst, waarop de Witte Nonnen ont- 
breken, geeft een totaal van 283 nonnen. Welnu dit cijfer 
was voortdurend minderend. In 1514 tellen wij nog 534 
nonn^i ^), in 1525 waren er nog 450, in 1542 nog 300, in 
1547, zooals wij zagen, 283, in 1556 is het cijfer gedaald 
tot 150 '). Natuurlijk is de armoede der stad aan deze om- 
standigheid niet vreemd ; toch mogen wij het er veilig voor 
houden, dat ook de verbreiding der nieuwe godsdienstige 
denkbeelden op deze daling invloed geoefend heeft. 

Er was in Leiden één manneklooster, dat van de Celle- 
broeders of Alexianen, gelegen aan de naar hen genoemde 
gracht. Zij bewezen vooral diensten bij epidemieën door het 
afleggen van de dooden en ontvingen den 22sten Januari 1421 
van de stad eene keur en belofte van bescherming. Onder 
de nieuwe bedeeling kwam in htm gebouw het Staten- 
coUege, vulgo Statenbak, voor theologiae studenten '). 

Maar ook in de onmiddellijke nabijheid van de stad lagen 
kloosters, met sommige waarvan wij in onze geschiedenis 
herhaaldelijk in aanraking zullen komen. Dicht bij de Hooge- 
woerdspoort lag het befaamde klooster der Minrebroeders, 
van wie de vroedschap zich ter beteugeling van de ketter^ 
veelvuldig bedienen zou. Het was in 1445 overgedragen 
aan de Observanten, eene orde, die de hervorming der 
Franciscanen beoogde ^). In den regel waren de minrebroeders 
rechtzinniger dan de Augustijners, ofschoon ook onder hen 
ketterij voorkwam ^) Daar de Hoogewoerdspoort vóór de 



1) Tresor, rek. boek, fol. 10 v., 11 r. In de Informacie enz, van 1514, 
blz. 237 staat nog „dat hoeftgeld van den susterhuysen" op 4 st. tot 
een bedrag van 106 £ 13 st. 11 d. wat een aantal geeft van 534 nonnen. 

2) Verg. nog Blok, Stad, U, 219. De tresoriersrekeningen over 1549—1555 
ontbreken. 

3) Uitvoerig bij van Mieris, I, 134—148. Thans de rijschool. 

^ Vergel. over deze observantie en het werk van Bemardinus van 
Siêna, Moll, Johannes Brugman, 1854, blz. 112—120. Over ons klooster 
aldaar, blz. 125. 

5) Men denke aan: „Hier beghinnen de sermonen oft wtlegghmgen 



36 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

uitlegging van 1659 bij de tegenwoordige Kraaierstraat stond, 
lag het klooster even voorbij de tegenwoordige Heeren- 
gracht ^). 

Bekender nog is „Lopsen" of «Hieronymusdal" met regu- 
liere kanunniken, buiten de toenmalige Rignsburgerpoort, 
waar thans de Beestenmarkt ligt. De bewoners heetten ook 
(wlarom, heb ik niet kunnen vinden) „Idinkerts" *). Ook de 
oorsprong van het woord Lopsen zoowel als de stichtings- 
tijd des kloosters zijn onbekend. Vóór 1465 valt de inlijving 
in het kapittel van Windesheim. Ofschoon niet zonder goede 
inkomsten werd het zóó slecht beheerd, dat de broeders 
het moesten verlaten en het door Nicolaas van Harderwqk, 
prior-generaal van Windesheim, den 19den Januari 1526 aan 
het St. Catherina gasthuis der stad werd overgedaan. Bq 
het beleg werd het met den grond gelijk gemaakt'). 

Niet ver van het zooeven genoemde St. Aagten-klooster % 
lag ,, Maria Magdalena*' voor Augustijner nonnen ') en weder 
wat verder buiten de poort Mariénpoel, eveneens voor Augus- 
tinessen, de „susters te Poel'' *). Omtrent het Leiderdorpsche 



op alle de Evaligelién vander vasten .... gheprint 1520. Ende ghemaect 
bij den devoten pater broeder Nidaes Peeters minrebroeder en goar- 
diaan." Over het diep godsdienstig, echt evangelisch boek van dezen zeer 
hoogstaanden man zie De Hoop Scheffer, Kerkhervorming, blz. 117— 13S. 

1) Als herinnering nog ons Broedertjespad. 

2) Orlers, a. w,, blz. 121. 

3) Verg. Acqnoy, Klooster te Wïndeaheim, 1880, m, 147—149, waar 
ook literatuur over *t onderwerp gevonden wordt. Acquoy zegt, dat 
de plaat van Lopsen door C. Brouwer slechts voorkomt in het ex. van 
Van Mieris, dat zich in de bibl. van de Mif. der NederL Letterk. be- 
vindt. Doch ook o. a. in mijn exemplaar komt het plaatje voor (1, 130)^ 

4) Boven, blz. 34 noot 6. 

5) Op de auctie-Alberdingk Thijm in April 1890 en daarna bij Fred. 
Muller in Februari 1897 is verkocht: «Hier beghint dat eerste boec 
dat gheheten is profectus", pap. ms. Op een der schutbladen stond: 
«dit boec hoert tot sinte maria magdalena te leyde bute die reyns- 
burghe poort." En nog: «dit boeck hoirt toe anna allebers dochter 
falij beghijn te leyden, diet vijnt die brinct weder om gods wyllen." 
Onder de muren van dit klooster plachten de Leidsche poorters des 
Zondags gaarne te kolven, Aflezingéboék B., fol. 183 op 12 Januari 1552. 

6) Uitvoerig over Mariénpoel W. J. J. C. Bijleveld in Leidach Jaar- 
boekje, 1905, blz. 138—178. In dit klooster was (zooals ook de Windes- 
heimers het in de hunne niet wilden, Acquoy, a. w., II, 31 en noot) 
orgelspel uitdrukkelijk verboden, Dozy, a. w,, blz. 23. In het Archief 



INLEIDING. 37 

w 

veer lag een klooster van Augustijner monniken, Engelendaal, 
in 1400 gebouwd en bij het beleg verwoest. Het is berucht 
geweest om de vervallen kloostertucht binnen zijne muren ^), 
Nog lag, op de hoogte van de scheiding van den Ouden en 
Nieuwen Rijn, ter plaatse van het vroegere praetorium Agrip- 
pinae een vrouwenconvent voor nonnen van de derde Orde 
van Franciscus, Roomburg of Rodenburg, ook wel Maria's 
konvent van Jeruzalem of Margaretha's Berg geheeten ^). 
Aan dit klooster verbindt zich de geschiedenis van dien 
pater van het konvent, die 4 Aug. 1575 te Leiden gevangen 
werd genomen, omdat hij in St. Catharina-zusterhuis de mis 
wilde opdragen ^). Ook van dien Dirk Heynricsz. die zekere 
Katrijn Willemsdr. met hand en mond getrouwd had, haar 
daartoe een gouden penning gevend"^) en zijne mannelijke 
trouw daarbij, maar die door zijne schoonmoeder daarna van 



der Oud-bissch, Clerezij te Utrecht bevinden zich een 54-tal vaak 
niterst fraai versierde en gekleurde gelofteformulieren van zusters uit 
Mariênpoel. B. v. „Ic suster geertruit jansdr. love god ende allen hey- 
ligen in teghenwoirdicheit des rectoers ewighe reynicheit mijns lichaems, 
ghehoersaemheit onse moeder der priorinne ende haer rechte nacome- 
linghen ende ghetrouwe te wesen onsen huse ende gheve over puerlic 
om gods willen onsen convent in poel alle mijn goet dat ie nutertijt 
hebbe of mi namaels an comen mach sonder weder eyschen." Zij zijn 
op papier of perkament geschreven en in goud en kleuren verlucht. 
Sommige hebben een achterschrift b. v. dat van Marijtgen Egbertsdr. 
aldus : „ Actum anno dom, 1554 septimo die octobris in presentia duorum 
testium Anthonii bartholomei et Matthei petri." 

1) Oudheden van Rffntcmd, blz. 286—290. Acquoy, a. w., m, S8— 40. 
De broeders verluchtten handschriften voor St. Pieterskerk. In de 
rekeningen van St. Pieter a". 1402 komt deze post voor „Item den prior 
tot leyderdorp van den doester tot O. Vr. ten engelendal ghegeven 
van twien quatemen van der historiën van onser vrouwen visitatie te 
scriven te parkument ende te illumineren 4 jS 15 st." Overvoerde, 
t. a.p., blz. 104. En nog eens in 1403: „Eerst den broeders tot leyder- 
dorp tot O. Vr. ten enghelendal van enen nuwen gradal te scriven, 
dair si selve alle stof tóe deden ende illumineerden ende bondent 
altezamen ghegeven XXXII £ 6 st. 8 d." Aldaar, blz. 106. Vergelijk 
den eersten post op blz. 109, van het jaar 1407. 

2) Van Leeuwen, Beschr, van Leiden, blz. 7, 10', 28, 405 vlgg. Oudh, 
van R^'nland, blz. 290. 

3) Kroniekje van Orters op datum. 

4) Over het trouwen met den penning zie in mijn art. in Ned, Archief, 
n, 1903, blz. 230 vlgg. 



38 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zijne vrouw werd beroofd, welke haar in Rodenburg brackt. 
"Weliswaar zeide de pater van dat convent, dat het maar een 
heimelijke trouw geweest was (hij bedoelde: niet in facie 
ecclesiae) om eene erfenis, en dat Katrijn-zelve had gevraagd 
om te worden opgenomen en later te worden geprofest, 
maar aan Dirk werd toch zijne vrouw teruggegeven ^). Wél 
mocht de schrijver van „Vanden olden Godgeloove" zeggen, 
dat „de tempelknechten altijt nieuwe glossen vinden daer 
si] den huysman mede bedrieghen" '). Eindelijk heeft in dit 
klooster eene non gewoond, Katrijn Klaes Vranckendr., die, 
te oordeelen naar een paar harer bewaard gebleven boeken, 
eene fraaie boekerij moet bezeten hebben'). 

Binnen Leiden teruggekeerd, merken wij onder de bag^n- 
hoven het St. Pieter-bagijnhof op naast Gravensteen, waar- 
van de zusters haar werk maakten van ziekenoppassen, waken 
bij de dooden en bidden op de graven. Ter vergrooting van 
het St. Pieter-kerkhof is het later afgebroken en verplaatst 
naar de St. Jozefsteeg achter de Vrouwekerk en wederom 
verbouwd tot het Sion-hof je % In dit bagijnhof woonde die 
„Marye thomasdr., die als „verloepen clopsuster van pieter 
symonsz. susterhuis" deel nam aan doopersche samenkomsten 
op de Middelste gracht ^). Voorts merken wij op dat bagijnhof 
op de Hooglandsche-kerkgracht, dat als „het ruspennest" 



1) Leidsche rechtsbronnen, blz. 344 vlg. 

2) Bibl Ref. Neerl, I, 92. 

3) „"Die troostinghe der gelatene menschen" pap. ms.; op den titel: 
dit boeck behoert toe katrijn claes vranke op roemburch" (auctie- Alber- 
dingk Thijm, April 1890, Catalogna, n\ 1368). En „hier beghinnen die 
XII capittelen van die inwendighe wandelingen" perk. ms. en voorin: 
„dit boeck behoert toe catrijn claes vrankendr. op roemburg" (auctie- 
Rooyaards te Utrecht 1898, Catalogus, sub. n^, 632 h). Eene fraaie af- 
beelding van „dat cloester roemburg bij leyderdorp", de eenige mij 
bekende, vindt men op eene kaart van landerijen in waterverf uit 
het begin der 16e eeuw. "Want achterop staat, dat zij gevisiteerd werd 
in October 1532. Leidsch archief. Over een gedrukt exemplaar der 
„Vertroosting", „gecorrigeert in een cloester geheten roemburch buten 
leyden", zie hieronder, hoofdst. I. 

4) Anders van Mieris, I, 168 en Orlers 118, welke laatste het hof 
eerst tot timmerwerf, dan tot rijschool laat verbouwen. 

5)^ In 1534. Verg. in mijn artikel „Anabaptistica", Theologisch T^d- 
schrift, 1905, blz. 146 vlgg. en hieronder hoofdst. I. 



INLEIDING. 39 

• 

bekend st<»id. Eindeligk het Faliede bagijnhof aan het Rapen- 
burg, later de Engelsche kerk, nog later voor een deel lees- 
zaal, een deel schermschool, en het achterste gedeelte ana- 
tomie-zaal, „alwaer men in den Winter ordinaris alle jaeren 
eeiiighe doode lichamen van mannen, vrouwen ofte andere ge- 
dierten'' snqdt ^}. Tegenwoordig de Universiteitsbibliotheek ^). 

Buiten kerken en kloosters openbaart het godsdienstig- 
kerkelijk leven zich allereerst in de processiën. Te Leiden 
valt zeer duidelijk afnemende belangstelling in deze omme- 
gangen waar te nemen ; herhaaldelijk is het noodig de burgerij 
tot eerbied en devotie op te wekken en vooral de broeder- 
schappen aan hun plicht tot deelneming te herinneren. De 
oorzaak ligt ten deele in de menigviüdigheid der processies, 
ten deele in de omstandigheid, dat misdadigers vóór de 
kruisen uitgingen en, na het doordringen der nieuwe denk- 
beelden, ook in de ergernis, door het omvoeren van de ket- 
ters in de processie, gewekt. 

Wijlen de hoogleeraar Rooyaards heeft eens gevraagd of 
wellicht de latere dank- en biddagen aan de génerale-pro- 
cessies htm oorsprong ontleenen?^ En Blok geeft daarop 
onbedoeld antwoord, als hij boven de uitschrijving van zulk 
eene processie als titel plaatst „Biddag" *). Inderdaad, zij 
zqa, mutatis mutandis, geheel het zelfde en ook de termino- 
logie stemt overeen. Er zal b. v. processie-generaal gehouden 
worden om „godt almachtig oitmoedick te bidden, dat zijnder 
godlicker goedertierenheyt believe over sijn volck berm- 
hertich ende genadich te wesen." Aldus te Utrecht % aldus 
ook -herhaaldelijk te Leiden. „Tgerecht," heet het, na den 
bovenvermelden val van St. Pieters toren, „om god van 
hemelrijk te loven ende te danken, dat niemand dootge- 



1) Orlers, blz. 117, 209 vig. 

2) Hare geschiedenis werd geschreven door dr. P. C. Molhuysen, 1905. 
In Les délices de Leyde, 1702, vindt men tegenover pag. 82 twee af- 
beeldingen van de anatomiezaal „voorheen en thans" en op pag. 83 
s. 8. eene lijst van de daar bewaarde rariteiten. 

3) Nederl, Archief, V, 1845, blz. 447. 

4) Leidsche Rechtsbronnen, blz. 77. 

5) Bnnrtspraakboek op 27 April 1566. 



40 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

bleven of sonderlingh gequetst is" bevelen op morgen gene- 
rale processie met het heilig eerwaardig sacrament en ge« 
bieden, dat ieder ter kerke kome en de processie volge^). 
Of er wordt eene generale processie geschreven om God 
van hemelrijk te danken, dat Hij keizer Maximiliaan tot 
nog toe gratie heeft verleend en Hem te bidden, dat Hq 
vQort moge gaan Z. Majesteit te doen wassen in gezond- 
heid, deugd en goede zeden en zijne landen in pays, prosperi- 
teit en welvaart^). Als de keizerlijke majesteit naar Oost- 
Friesland ten oorlog trekt, is er processie, opdat God hem 
de overwinning schenke ') en eene maand daarna wederom, 
om God-almachtig voor de behaalde victorie te loven *). Als 
de vrede gesloten is weder processie, maar omdat de winter 
te koud is om alle weken processie-generaal te doen, bepaalt 
de regeering, dat eiken Vrqdag iedere parochie op zich zelve 
een onmiegang om het kerkhof houden zal en dat liefst tot 
Pinksteren toe *). Herhaaldelijk is er voorts processie om 
God te bidden om bescherming tegen pestilentie en andere 
plagen % waarbij men, zooals wij zagen, de gewone gezond- 
heidsmaatregelen niet verzuimde. Aan den lateren biddag 
voor 't gewas herinnert de processie-generaal om ^^odt van 
hemelrijk te bidden, dat die vruchten upter aerde hoeren 
rechten wasdom, voirtganck hebben ende mit lieve in der 
schuyre comen mogen" ^), Wanneer er een tijd lang zeer 
kwaad weder geweest is van storm, wind, regen en onweder 



1) Aflezingéboek A, fol. 32 v. Boven, blz. 28. 

2) Aflezingéboek A, fol. 44 r., 24 Maart. 1515. 

3) Aflexingshoek A, fol. 55 v., 9 Augastus 1516. 

4) Aflezingéboek A, fol. 56 r. 20 September 1516. Bedoeld wordt mis- 
schien de verdrijving der Gelderschen door de Bourgondiërs van vóór 
Dockum, 16 September 1516, Worp van Thabor, Kron^k vcai Friesland, 
V, 187; Schotanus, Geschied, van Friesland, blz. 587 a. Met de „Keizer- 
lijke majesteit" moet de vroedschap Maximiliaans troepen bedoelen: 
hijzelf was toen niet in Friesland. 

5) Aflezingéboek A, fol. 58 r., 20 December 1516. De „oorlog" in Oost- 
Friesland doelt op den tocht van graaf Edzard tegen Appingadam en 
Delfzijl, spoedig door een vredesverdrag gevolgd. Blok, Gesch. van 
het Nederl volk, n, 375. 

6) Aflezingéboek A, fol. 46 v. en sparsim. 

7) Aflezingsboek A, fol. 54 v. 63 v., 5 JuU 1516, 4 Juni 1517. 



INLEIDING. 41 

is er processie om God te bidden om gratie ^). Met welk 
eene zorgvuldigheid de regeering de processie regelde, nadat 
het oproer der wederdoopers in de opkomst bedwongen 
was, zullen w^ te gelegener plaatse zien. 

Deze zorgen betroffen voor geen klein deel de onverschil- 
ligheid der burgerij voor de processies. Den 2dcn April 
1513 vaardigde de regeering een zeer breedvoerig bevel 
uit, waaruit die verflauwende eerbied des volks duidelijk 
blijkt. Eiken eersten Zondag van de maand zou er voor- 
taan, naar den wensch der overheid, generale processie 
zijn. Ieder moest met groote reverentie en devotie het waarde 
sacrament volgen en met vurige, innige begeerte bidden, 
dat de almachtige God zijne goddelijke gratie wilde neder- 
zenden en pays en vree verleenen. In de voorgaande pro- 
cessiën echter was aan het eerwaardig, heilig Sacrament, 
God beter het, zeer kleine eer en waardigheid bewezen, 
terwijl toch ieder schuldig is naar zijn uiterste vermogen 
het H. Sacrament te eeren, te loven en reverentie te doen '). 
Om nu dat plechtig karakter te waarborgen schreef het ge- 
recht voor, dat de broederschappen der drie kerken, alle 
met name genoemd '), met het voorgeschreven aantal kaar- 
sen en toortsen zich in St. Pieter zouden verzamelen^ als- 
dan „devotelicken ende manierlicken" in de processie zou- 
den wandelen en onderweg den stoet vooral niet verlaten ^)- 
Van deze geringe liefde voor de processies zijn nog meer 
voorbeelden bij te brengen. In den voorzomer yan het her- 
vormingsjaar, 1517, hadden de Gelderschen, „een samen- 
raapsel van spitsboeven", onder medewerking van „Groote 
Pier" een inval in Westfriesland gedaan, Medemblik plat- 
gebrand, Alkmaar verwoest ^). De abt van Egmond was 
voor de het land afstroopende troepen naar Leiden ge- 



1) Aflezingshoek A, fol. 95 v., 13 September 1520. 

2) Over den sacramentsdag, te Leiden bijzonder in eere, Blok, Stad, 
I, 295. 

3) Vergel. boven, blz. 31 vlg. 

4) Aflezingshoek A, foL 35 r. Herhaald 11 November, t. a. p. fol. 36 r. 

5) Blok, Gesch. v. h. Nederl, volk, II, 373. Te Alkmaar ging toen de 
Groote School onder, nadat de beroemde rector MnrmelUus het geweld 
der roovers was ontvlncht. Dr. H. E. van Gelder, Gesch, der Lat, school 
te Alkmaar, 1905, blz. 5, 104 vlg. 



42 HERVORMING BINME3^ LEIDEN. 

vlucht, met zich nemend een aantal relieken, waaronder 
een ^oot stuk van het H. Kruis. Enkele burgers van Lei- 
den vroegen toen, dat deze alle in processie mochten wor- 
den omgedragen. Daar bovendien juist, aldus overwoog de 
vroedschap, tusschen deze landen en Gelderland vrede ge- 
sloten ^) en de keizer zonder perijkel van zijne edele per- 
soon in Spanje aangekomen was, stond zij het verzoek toe. 
En zij liet van den roepstoel*) aflezen, dat alle broeder- 
en zusterschappen met hare toortsen in den stoet zouden 
moeten meegaan „upte correxie vander stede'* ^). Uit zich 
zelven hadden de gilden er blgkbaar niet veel lust in. Soms 
bleven zij geheel weg, zonder „hun spul wt te brenghen" 
d. i. zonder het beeld van hun heilige en de sieraden van 
zijn altaar den volke in den ommegang te vertoonen *). "Vat 
baatte het, bij zoo duidel^k blijkenden onwil, of men al 
zwaarddansers betaalde, om hunne kunsten bij de proces- 
sie te vertoonen „tot chieraidge vanden ommeganck"?^ 
"Vat baatte het, of men al tooneelspelers opdroeg „in den 
ommeganck tot chierage van densehre zeeckere speelenvuyt 
te brenghen, eerst tspel van David en Bersabea, dan tspel van 
Job" ? *) De ware belangstelling werd er niet door gewekt. 
Of ook de geestelijkheid zelve aan dit gebrek leed, is m^ 
voor Leiden niet gebleken, maar wel waarschijnl^k. In Dord- 
recht moesten, kort vóór onze periode, de priesters tot het 
meedoen aan de processie daags na Maria Magdalena en 



1) Er wordt niet meer bedoeld, dan de terugkeer der Geldersche 
benden naar htin land; de eigenlijke vrede werd eerst 3 October 1528 
gesloten. 

2) Eene kleine verhevenheid met trappen en ijzeren leuning, van- 
waar de aflezingen geschiedden. Van Mieris a. w,, IL, 364. Nog heden 
is zij aan den stadhuisgevel te zien. 

3) Aflezingsboek A, fol. 70 r. 

4) Correctieboek op 23 Mei 1509, waar de brouwers zich aan dit 
verzuim schuldig blijken te hebben gemaakt. 

5) Treaor, rek. boek, 1562, fol. 41 r. Over den zwaarddans vergel. in 
mijn artikel „Oudvaderlandsch volksleven", Tijdspiegel, 1901, blz. 295 
vlg. en de daar opgegeven literatuur; en nu laatstelijk Feit in Ze/foc/kr. 
des Ver. f. GescK n. Alterth. Schlesiéna, XXXVHI, 1904, S. 176 ff. Over 
deze processies nog uitvoerig Kist, Neêrlands Bededagen, I, 1848^ blz. 
91-106. 

6) Tresor rek. boek, 1560, fol. 42 v. 



INLEIDING. 43 

aan de processie van het H. Sacrament, ingesteld na de 
mirakuleuse redding van het H. Hout, op den zondag van 
Petri en Pauli, door de bedreiging met zware boeten ge- 
dwongen worden ^). 

Intusschen, de regeering gaf niet slechts aan anderen be- 
velen ^) ; ook in hare eigene personen eerde zij den omme- 
gang. Als te Leiden op den sacramentsdag de processie zou 
rondgaan, wachtten de baljuw van Rijnland, de schout, de 
vier burgemeesters, de acht schepenen, die van de vroed- 
schap, pensionaris en secretaris, de voet- en de kluitboog- 
schutters, te zamen 292 personen den stoet af ten huize van 
één hunner, om er zich daarna bg aan te sluiten. Bij die 
gelegenheid ontvingen zijn, o. a. in 1526 ieder eene kan wijns, 
de stoop van 9 groot, terwijl zg toen ook, bij Jan Claesz. 
Alewijn de processie afwachtend, daar een „imbit maakten*' ^). 
Zóó was het gebruik sinds oude dagen. Hier is b.v. de post 
van den stadsiresorier voor 't jaar 1400 : „Item op des heylich 
sacramentsdach si 68 vanden gerecht ende vander vroescip 
ebc 1 meng. wijns die stoop 9 gr. fac. X %, 4 st. Item den 
clerc, 2 boden, 3 knechts elx 1 meng. wijns die stoop 9 gr. 
fac. XVIII st. Item 105 scutte elx 1 meng. wijns die stoop 
9 gr. fac. XV ^* XV st. Item den parochiepaap van den hoge- 
land die dat sermoen dede 2 stoop wijns, die stoop 9 gr. 
fac. XII st. Item 34 priesters ende 8 clecke die ons heren 
wapen droegen ebc 1 meng. wqns die stoop 9 gr. fac. VI %. 
VI st." ^). Men ziet hoe droge rekeningen toch levendig kunnen 
schilderen. Allerlei andere ambtenaren gingen nog met de 



1) Overvoorde in B^dr. Gesch. Bisdom Haarlem, 1904, blz. 335. 

2) Een reglement op de processièn te Goes a<^. 1568 in Nederl, Archief/ 
Vn, 1847, blz. 370 vlgg. 

3) D.w.z. het ontbijt gebruikten. Tresor. rek, boek, 1526, fol. 46 v. 
Er staat „cluever-schutters" d. i. gerechtsboden. Men verwacht „clnyt- 
boogschntters" d. i. die met ijzeren kogels schieten. Mndl Whb,, in, 1605* 

4) Tresor. rek. boek, 1400. fol. 16 r. Om den post goed te verstaan 
bedenke men, dat (zooals uit de rekening van dat jaar in haar geheel 
blijkt) het pond deed 20 stuivers en de groot *ls van die stuivers ; dat 
voorts de mengel, d. i. 1.21 Liter naar onze maat (maar de hoegroot- 
heid wisselt af, Mndl Wrdb., IV, 1386) gelijk was aan /^s stoop. Behalve 
de in den tekst genoemden gingen nog mede, 3 schoolmeesters, 4 kerk- 
meesters van St. Pieter, 4 van St Pancras en 2 van O. L. Vr. 



44 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

processie mede. Vooreerst, zooals overal, de rector van de 
groote schooi, de submonitors en de leerlingen. In de in- 
structie van den „scoelmeester'* der Leidsche school staat 
telkens, dat hij met de processie moet meegaan, voorname- 
lijk met de bijzondere van de parochie van St. Pieter, waar- 
toe immers de school behoorde % Trouwens ook bg andere 
feestelijke gelegenheden deden rector en leerlingen dienst 
Toen den IS^^i^ Januari 1426 de Hoeksche Zeeuwen bg 
Brouwershaven door Philips van Bourgondiê werden gesla- 
gen, die te Leiden daartoe 4000 man bijeen had gebracht '), 
vierde de stad om die overwinning eene gansche week feest. 
De „scoolmeesters mitten scooUdnderen'*, die toen big de 
hoogmis in 't koor gezongen hadden, ontvingen 26 st. *). De 
stadschirurgijns, over wie wij reeds spraken^), vroegen in 
1551 dat hun toch vooral de toegezegde tabbert modit ge- 
schonken worden „omme die totter stede eere te dragen 
ende dair mede comen in alle processiên ende elders dairt 
behoeven zei" ^). Ook nog op andere wijze droeg de stad b^ 
in de kosten der processies. Z^ betaalde aan de vijf „coralen 
van den Hoogelande" d. i. aan de vijf schoolknapen, die in 
het koor van St. Pancras medezongen, voor het gaan in de 
processie op Sacramentsdag elk één groot en de acht „clerck- 
gens", die de passie droegen, ontvingen gelijke belooning. Ook 
betaalde de stad voor de twaalf toortsen, door der stede die- 
naren vóór het sacrament uitgedragen, per stuk 10 stuivers % 
Misdadigers gingen in de inrocessie mede. Het „voir de 
crucen'' gaan, gevolgd door eene gedwongen bedevaart was 
eene zeer gewone str^ ^). Om een voorbeeld van buiten 
Leiden te noemen : in het jaar 1448 moesten veertien mannen 



1) Instructie van Mr. Willem Verms, Vroedschapsresolutieboek op 
30 April 1520. Verg. Tresor. rek, boek, 3 Februari 1518, fol. 64. In mijn 
artik. Leidsch Jaarb., 1904, blz. 123 vlg. 

2) Wagenaar, Vadert Historie, m, 468 vlg. 

3) Homansrékening van Leiden over 1426, fol. 81 r. 

4) Boven, blz. 4. 

5) Vroedschapsresolutiéboék op 13 Maart 1551. 

6) Tresor rek. boek, 1526 fol. 47 r. De vijf koorknapen van St. Pancras 
waren ook vrijgesteld van de boete van één philipsgulden op het be- 
zoeken der bijscholen. Aflezingsboék op 27 Febr. 1518, fol. 75 v. 

7) Leidsche rechtsbronnen, blz. 7. Over de bedevaarten boven, blz. 20 vlg. 



INLEIDING. 45 

uit "Waterland op vonnis van Philips van Bourgondié tot 
straf voor hunne oproerigheid twee jaar op Sacrainentsdag 
naar den Haag komen, om daar barrevoets en blootshoofds 
met een banier in de hand de processie van het Hoogwaar- 
dige te volgen ^). Te Leiden werd in 1370 meineed hiermede 
gesiraft, dat de schuldige den naastvolgenden Zondag barre- 
voets en blootshoofds ^voir die crucen" moest gaan, als ze 
om de kerk werden rondgedragen^)^. In onze periode was 
de straf tegen meineed vrij wat zwaarder geworden s). 
Een paar heelsters van gestolen goed al verder, Catrijn en 
Duyf Jansdr. gaan mede in de processie, „dragende die voirsz. 
Duyf der stede steenen om haren hals" *). Gelijke straf trof 
Maria Jochemsdr. Op den dag van de processie-generaal 
moest zij blootshoofds, zonder huik, met eene brandende 
kaars van elf pond vóór de kruisen uitgaan en haar daarna 
offeren op 't altaar % 

Wij zullen zien, dat bij de toeneming der hervorming menig- 
maal ketters in de processie moesten meêloopen, om meestal 
4aama ter dood te worden gebracht. Wanneer wij de heftige 
polemiek der hervormers tegen de processies lezen, moeten 
wij dat niet vergeten. Niet slechts godsdienstige beweeg- 
redenen zgn in 't spel, maar ook verbittering over 't schouw- 
spel . van hunne in den stoet meegevoerde geloofsgenooten. 
Te Leiden moet dat in 't bijzonder pijnlijk zijn geweest voor 
den hervormer Petrus Bloccius, die als conrector der Groote 
School zelf ook in den stoet moest meêwandelen. Vandaar 
voor een deel zijne hef tige taal tegen de ommegangen „als 



1) Plaatsen in Bifdr. Gesch, Bisd, Haarlem, XXVm, 141 Een ander 
voorbeeld van acht Purmerenders, aldaar, blz. 142. 

2) Blok, Stad, L 234. 

3) Mey3ken Adriaansdr. werd om meineed op de kaak gesteld, daarna 
werden haar de beide vingers, waarmede zij valschelijk had gezworen, 
afgekapt, hare goederen verbeurd verklaard en zijzelve gebannen. 
Crimineele vonnisboéken van de Schepenbank, Januari 1545. (Dit deel 
loept van 1533 tot 1584; de bladen zijn niet gepagineerd). 

4) Crimineel vonrtisboek op 13 Juni 1533. Dat zij heelsters waren, 
blijkt uit Correciieboek op dien datum. Heelsters werden ook vaak 
gestraft met tepronkstelling, hebbende om haren hals de geheelde 
goederen. Zoo b. v.LijsbethEwoutsdr. Correc//e&oeX:op9 September 1531. 

5) Crimin, vonniéboek op 7 September 1535. "^ 



46 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



\ 



8^ tot die faildea ende crucifixen loopen, yoer ende achter 
gaan met tortsen inden daren dach en voor die de bonnet 
oft hoet a&iemen" ^). Ook het dragen van toortsen op klaar- 
lichten dag wekt zijn toom. Uilen en vleermnizen, zegt hig, 
schuwen ook het licht. Maar God is niet blind en heeft zon, 
maan en sterren tot zijne lichten *). Op dezelfde wijze qvert 
Geldenhauer tegen het aansteken van kaarsen en luchters 
als de zon aan den hemel staat'). 



Gelijk overal heeft ook te Leiden het zedelijk leven der 
geestelijkheid invloed geoefend op den ontwikkelingsgang 
der hervorming. Fruin heeft terecht gewezen op de juist- 
heid van eene opmerking, zoowel van Dusseldorp in zqne 
„Annalen" als van Bertius in zijne ,,Clara relatio", dat nl. 
de dorpen in Holland, die een waardigen zieleherder had- 
den, grootendeels der roomsche kerk trouw bleven % Het 
omgekeerde geldt in nog grooter mate. 

Over de onzedelijkheid van den clerus onzer periode in 
't algemeen behoeft, na wat daaromtrent aan 't licht is ge- 
bracht O, maar weinig meer te worden gezegd. In de 14^1^ 
eeuw klaagt Willem van Hildegaersberch, dat „der heyli- 
gher kercken rent" werd verteerd met „wanckelen wiven" 
en dat 

«Lijskijn, Trijskijn hebben verworven 
ntgoet daer Got om is gestorven 
noetmoedelijc anden cniiis"*). 

Het was er sedert niet beter op geworden. Bisschop Phi- 
lips van Bourgondië, die zelf „in Venerem propensior inque 
adulescentularum amoribus ardentior" was, placht te zeg- 



1) Blocdiis, Meer dan tweehondert ketterden, 1567, blz. 48. Over hem 
zie mijn artikel in Theologisch T^d schrift, 1904, blz. 309—348. 

2) Petrus Bloccius, a. w. blz. 50, óTvlg. 

3) Dr. J. Prinsen, Gerardua Geldenhauer Noviotnagus, 1898, blz. 77, 84. 

4) Fruin, Verspr, Geschr. UI, 260. 

5) Fruin, a. w. III, 252--260. De Hoop Scheffer, a. w. blz. 9—25. JVe- 
derl Archief Hl, 1843, blz. 173—192. 

Q De gansche pericoop bij W. van Hildegaersberch LVm, 162—173, 
uitg. Verwijs, 1870, blz. 113. Verg. ook Blok, Stad I, 284. 



INUB3DIKG. 47 

Ifen, dat heiéeAea ea a^godeBdieaaars kuiscb^r «en eeri^amr- 
der leefden dan «i, die der cbiisteiilieid haren godsdienst 
voorschreven en dat hiia niets heilig was dan goud en dan 
wat ook malr te noemen schandelijk was" '). Hij meende 
tx^ottwens, dat de belofte van kuischheid belachelijk was en 
noemde het onmogelijk, dat gezonde mannen in luiheid en 
overvloed levend, bier en wqn in overmaat drinkend, kuisch 
zouden kunnen zijn. Terwql hij eindelgk de pastoorkens 
(sacrificuli), die met hunne huishoudsters ') leefden, veel 
reiner achtte dan die „simulatae castitatis professores" *). 
Van gansch andere zqde is eene dergelijke uitspraak tot 
ons gekomen. Balthasar Hubmaier nl. hield het er voor, 
dat, uit menschelijke krachten kuischheid beloven, even dwaas 
is als zonder vleugels over de zee te wiUen vliegen^. Bij 
de meesten bestond dan ook het coelibaat slechts in naam. 
Pastoors leefden met hunne huishoudsters in concubinaat, 
beter gezegd in heimelijk, buiten de kerk om ^sloten, 
huwelijk, liever dan tot ontucht te vervallen ^). Mannen als 
Jan de Bakker, Huibert Duifliuis, Sybrand Jansen van Scha- 
gen hebben op deze wijze gezondigd tegen de kerkelgke 
wet, maar naar hooger maatstaf beoordeeld wauren z^ ge- 
huwd. Zóó hoorèn wij allerlei namen: Alijt, huisvrouw van 
Gerijt den paap te Naarden ^) ; Joosken Philipsdr. van Haar- 
lem, die een priester had getrouwd en besmet was van de 
„secte lutheriane" ^; zóó zijn ook berichten te verstaan als 
deze, dat Anske Bockesz. Bruynsma in Friesland en Lin- 
danus in zijn bisdom Roermond (Oppergelre) schier geen 
enkelen pastoor zcmder bijzit vonden ^). Nog in 1586 leefden 
in Ulrecht een groot aantal kammniken met himne foca- 



1) Gerard. Noviom. Vita Phil. Burgundi in Matthaei Veteris Aevi 
Analecta, 1708, I, 153. 

2) Concubinae, de „focaristae" uit Gerrit Groote*s beroemd sermoen. 

3) T.a.p. I, 203. 

4) Artikel 16 van zijne Achttien Sluitredenen in Bibl Ref. Neerl 1, 123. 

5) Hoe naïvelijk wordt in den Heinaert nog gesproken van „spapen 
-wijf vrouwe Julocke", vs. 731, en van „des papen sone Martinet", vs. 
1169 en van „moeder ende vader ende die kindre alle gader", vs. 
1233 vlg. 

€) Sententiën 's Ho/s van Holland op 15 Juni 1540, f ol. 49 v. 

7) Sententiën 's Hofs van Holland op 18 Mei 1532, fol. 28 v. 

8) Bij de Hoop Scheffer a, w. blz. 17. 



48 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

ristae en moesten voor het gerecht komen beloven, dat zg 
haar óf zouden wegzenden óf wettelqk trouwen ^). Zoo hoo- 
ren wij van een zoon Tan een domdeken van Utrecht, die 
zijne eerste mis zal zingen '). Natuurlijk kan deze man ge- 
trouwd zijn geweest, lang vóór hij priester en domdeken 
werd. Anders staat het in elk geval met priesters, die bq 
testament hunne goederen aan vrouw en kinderen verma- 
ken. Hier komt het veroorloven van het ongeoorloofde, het 
wettigen van het onwettige bijzonder sterk uit. Heer Goos- 
sen van Heucklum, pastoor van Doomspijk, legateerde in 
1553 bij notariêele acte al zijne goederen aan „Grijete Ghe- 
„rijts boeredochter myt al haere jnd mijne natuurlicke kyn- 
„ deren dye ick bij haer gewonnen hebbe off omermere 
„verwinnen mach" '). Een dergelijk testament maakte ook 
Egbert ten Brugge, pastoor te Brakel in 1564^). Bijna alle 
verdachte pastoors, heet het in het verslag van Alva's 
commissarissen in 1567, zijn „concubinarii, adulteri non 
pauci, liberos damnatissimos lectitant" *). De heeren ver- 
gissen zich ten eenen male. Neen, niet de afvallige pastoors 
werden concubinarii, noch ook waren het juist de in con- 
cubinaat levende priesters, die der kerk ontrouw werden, 
maar reeds vóór de hervorming ten onzent doorbrak, waren 
de geestelijken voor 't grootste deel gehuwd, zij 't dan ook 
niet „voor God en de wereld" *). Anna Bijns mocht dan al 
r^en: 

„Nonnen, beghijnen, gheoordende papen, 
^Die duer Luthers leere haer oorden verachten 
nLoopen nu inde werlt een Inchtken rapen 
„SiJ en willen niet langher alleene slapen'* .... 7) 

reeds vóór Luther hadden zij die eenzaamheid opgegeven. 



1) Mr. S. Maller Fzn. geeft de lijst in Archief voor kerkgeschiedenis U, 
1903, blz. 190 vlgg. 

2) Kameraarsrekening van Deventer, nitg. mr. J. Acquoy, VI, 2. blz. 158. 

3) Nieaw Archief n, 1854, blz. 252 vlgg. 

4) Nederl Archief V, 302 vlg. 

5) Kerkhist, Archief II, 1859, blz. 264. 

6) Vergel. over deze nitdrukking in mijn artikel Nederl Archief voor 
Kerkgesch. n, 230, 369. 

7) Anna Bijns, Refereinen uitg. v. Heiten, n, XVI, a. 



INLEIDING. 49 

Ziethier dan een toestand, waarmede te weinig rekening 
is gehouden. Ik ontken niet, dat de zedeloosheid groot was, 
maar dit vonnis moet vooral op den hoogen clerus druk- 
ken. De lagere geestelijkheid leefde niet langer in coelibaat, 
ook niet in ontucht^ zij was inderdaad getrouwd. Onwettig, 
zonder twijfel, en voor de kerk was dit samenleven con- 
cubinaat, maar voor mannen als die pastoor van Doomspijk, 
die aan Grietje Gerrits en hunne gemeenschappelijke Idn- 
deren. al zijn goed vermaakt, bestond er toch een zedelijke 
band, die met huwelijk gelijk stond '). 

Hierbij doet zich nog deze merkwaardige omstandigheid 
voor. Er zijn hervormingsgezinden, die op den gehuwden 
staat der geestelijken aandringen, die willen wettigen en 
geoorloofd maken wat reeds lang, in naïveteit, onwettig en 
ongeoorloofd geschiedde. De welbekende ketter, „die roede 
cuper" in Utrecht, zegt, dat „een priester een echte wijf f 
met kynder hebben moet eerdat hij ten outare gaen mach, 
ende een bisschop seven jaeren in den echtelicken staet sal 
geweest sijn eer hij bisscop werden mach"^'). Hier spreekt 
de Evangelische opvatting van het huwelijk als van een 
„heiligen staaf', die ook den priesters tot eer strekt. Maar 
er zijn ook hervormingsgezinden, die den ongehuwden staat 
voor priesters blijven eischen en juist in overtreding van 
de coelibaatswet een beletsel zien om de mis te bedienen. 
Zóó b.v. de minderbroeder Jan Vitrarius van Doornik ten 
jare 1498. Van hem hebben wij deze uitspraken: „Quicon- 
cques fait celebrer messe k un prestre tenant une femme 
en sa maison pêche mortellement." Of: „Se ton curé ou 
aucun prestre tiennent femmes en leurs maisons, vous devez 
aller en leur maison et par force tirer la femme.'' Of: „Qui- 
concques oüoit la messe d'un prestre tenant une femme en 
sa maison, pêche mortellement." Men zou meenen, dat de. 
Kerk tegen deze stellingen maar weinig bezwaar hebben 



1) n • • • alios etiam in sacerdotio mansisse et plures ex suis concu- 
„binis proles et habere et habuisse, quamvis non audeant suas concu- 
„binas oxores nominare, tarnen pro talibus tenere et servare." Verantw, 
Angelus Memla, ed. Hoog, 1897, p. 185. 

2) Bij Dodt, Archief voor kerk, en wereldl, gesch., V, 1846, blz. 302, 

4 



50 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

kon. Toch werden ze door de faculteit Tan godgeleerdheid 
te Parijs veroordeeld als „falsae, scandalosae, seditiosae", 
omdat zij te veel yeralgemeenden % 

Om een zoo juist mogelijk oordeel te vellen over de Leid- 
sche priesterschap in den aanvang onzer periode bedenke 
men, dat, uit den aard der zaak, het ongunstige wordt ver- 
meld, het gimstige in 't verborgene blijft. Schandelijke daden 
trekken de aandacht en worden opgeteekend; het leven der 
stille, zedelijk levende priesters vindt slechts eene enkele 
maal onopzettelijke aanteekening in de kronieken. Nochtans 
geven onze bronnen ons recht ook voor Leiden vast te 
stellen, dat hare geestelijkheid allerminst ongerept was en 
met name het leven in onwettig huwelijk veelvuldig voor- 
kwam. Lang vóór onze periode wordt er van onverdachte 
zijde een zeer bezwarend getuigenis tegen de Leidsche 
priesters ingebracht. "Woensdag na Hemelvaart den 27^^^^^ 
Mei 1376 gaf Amold van Hoorn, bisschop in Utrecht, bij 
uitvoerig schrijven aan Leiden onderscheidene vrijheden. 
Daarin deze zinsneden : „ . . . . omdat gijl. burgemeesters en 
poorters van Leiden bij ons dikwijls hebt geklaagd, dat 
eenige kerkelijke personen, die de groote wijding ontvangen 
hebben, in uwe stad oorlog en tweedracht stoken, verdachte 
plaatsen bezoeken, uwe rechtsoefening beletten, 's nachts op 
onbehoorlijke uren op de been zijn . . . , geven wij aan uwen 
schout macht om gemelde geestelijken, die de hoerhuizen 
en kroegen op oneerbare wijze bezoeken . . . , op onzen naam 
gevangen te nemen . . . ." '). In een spotvers. dat in 't ver- 
volg uitvoerig ter sprake zal komen, heeten de priesters 
platweg „biechthengsten", een scheldwoord, dat teekenend 
blijft ook bij zoo partijdige zegslieden. In 1522 werd tegen 
meester Jan Velleman, priester en pastoor van St. Pancras, 
eene beschuldiging ingebracht, met dat scheldwoord samen- 
hangend. Haze, vrouw van Gerijt Codde en Quyrijne zijne 



1) Bij Fredericq, Corpus, I, 490 vlg. Van Hoogstraten zegt in 1523, 
dat leeken de sacramenten niet mogen aannemen van «presbyteri 
publica fomicatione notati". Verg. Pijper in Bibl Ref. Neêrl, m, 414 vlg. 

2) Van Mieris, Groot Charterboek, UI, 321 seq., vertaling in ms. op 
het stadsarchief. 



' INLEIDING. 51 

dochter betichtten hem, dat hij op den derden Zondag van 
de afgeloopen Vasten des avonds na het sermoen haar 
elfjarig kleindochtertje en nichtje Aagtje in den biechtstoel 
had verkracht en daarvoor geld had gegeven. "Weliswaar 
achtte het gerecht des priesters misdaad onbewezen, ,,dat 
niet mogelicken en is te geboeren in zulken tijt en up zul- 
ken plaetse" en veroordeelde daarom de beide vrouwen 
om vóór de processie in St. Pancras uit te gaan met eene 
brandende kaars van V9 pond en ,,hoer heuycke leggende 
in hoeren hals . . .", maar de verdediging is zwak en de 
aanklacht teekenend O* 

Het aantal als in huwelijk levende priesters moet te Lei- 
den niet gering geweest zijn te oordeelen naar de gevallen, 
waarin óf zij zelven óf hunne verwanten verschijnen voor 
schepenen, d. w. z. voor twee van de acht, om bewijs van 
schepenkennis ^) te erlangen voor de echting hunner kinderen 
ten behoeve van gelegateerde goederen. Een paar voor- 
beelden uit het „Memoriaal van de compositiën van wees- 
meesteren'' en uit het „Register van groote bewijzen" zullen 
de zaak genoegzaam toelichten, al overschrijden wij daarbij 
eene enkele maal de grenzen onzer periode *). Den 4<l«a 
Augustus 1451 zien wij voor schepenen verschijnen „Dirc 
die priester ende Ludolf zijn zoon" verzoekende bewijs van 
schepenkennis, opdat Dirks goederen op Ludolf zullen mogen 
overgaan^). Den 20sten Augustus 1466 „oirconden dirc van 
zijl jansz. en gerijt van sonnevelt scepenen in leyden dat 
voir ons quamen arent arentsz. die priester ende bewijsde 
jan ende kristijn sijn twee kinderen die gewonnen heeft bij 
margriete jansdr. . . ." *). Arent erkent dus zijn vaderschap. 
Wederom, den 20stcn November 1546 verscheen voor schepe- 



1) Correctieboek op 18 Januari 1522. Leidsche rechtsbronnen dit von- 
nis vermeldend (op blz. 80 vlg.) noemt het boek met lett. E. Doch er 
komen er meer met dien letter voor. 

2) Daarover Nortier, a. w,, blz. 60 vlgg. 

3) In 1545 had de vroedschap besloten, dat alle bewijzen van de 
bezittingen van weeskinderen en de akten van aanspraak in het register 
van de weeskamer zouden worden ingeschreven, Hamaker, a. w.,408. 

4) Register' van groote bewezen A, fol. 164. Ms. op het Leidsch Archief. 

5) Register yan gr. bew, A, fol. 185 r. 



$2 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

nen Daniël Gijsbrechtsz, priester ^ende bewqsde jan zgn 
weeskint dat hij gewonnen heeft bij marijtgen jonge gerqt 
matthijsz. dochter . . ." % Dertien jaren later ontving de 
„weduwe van heer comelis comelisz. priester, aandeheete 
zieckte .gestorven" kw^tschelding van 'tgeen zg den zeven- 
getijdemeesters nog schuldig was '). Den 14den Mei 1562, op 
't einde reeds van ons tijdperk, is er een eenigszins gewq- 
zigd geval. Dan geven de schepenen mr. Comelis Gerrit 
van Poelgeest en Comelis van Noorden bewqs af, dat voor 
hen verschenen zijn Yda Jansdr. met Comelis Jansz. haren 
man en voogd. „Ende bewees ctmera haer onmondige wees- 
kint eertijts gewonnen bij heere willem reyerszoon priester 
in sijn leven commandeur tot catwijck upten rgn." Daarna 
nemen weesvoogden maatregelen, dat Ida de haar bij tes- 
tament door heer "Willem vermaakte goederen zal ontvangen, 
waarvoor zij dan het kind Cimera tot derzelver mondigheid 
zal moeten opvoeden^). Hier was dus niet een huwelijk, 
waaraan slechts de kerkelijke wijding ontbrak en ontbreken 
moest, maar hier is de vroegere focarista, na des priesters 
dood met een ander gehuwd. Desgelijks was het Lijsbeth 
Adriaansdr. uitdraagster vergaan. Zij verscheen daarom den 
isten Maart 1563 voor Comelis van Noorden en Claes Jansz. 
schepenen % in gezelschap van Claes Jacobsz. tinnegieter, 
haar man en voogd en „bewees" hare twee onmondige 
weeskinderen "Willem Albrechtsz. en Katrine Albrechtsdr., 
„die sij gewonnen heeft bij wijlen heer aelbrecht willemsz. 



1) Register ven gr, bew, B, f ol. 257. Het is hier de plaats op te merken, 
dat deze registers ook belangrijk zijn voor de topografie der stad 
wegens de nauwkeurige beschrijving van de den weezen gewaarborgde 
panden en belendende erven. 

2) Vroedschapsreaolutiehoek, lol. 98 v. op 17 Febr. 1559. 

3) Register van gr, bew, B, lol. 336 en v. De plaats dient meteen ter 
verbetering van Oudheden vap, Rf/nland, voorrede, die voor 1562 wel 
Comelis van Noorden, maar niet mr. Comelis Gerrit van Poelgeest 
als schepen opgeeft. Wel noemt zij hem voor 1555, 1556, 1557, 1558, 
1559, 1560 en 1561. 

4) Oudheden van Rffnland, t a. p. heet hij «Claes jansz. de goede'*, 
terwijl Comelis van Noorden als schepen ontbreekt. De moeilijkheid 
wordt opgelost door de overweging, dat nieuwe schepenen in 't najaar 
zitting namen, op Sint Martij nsavond. 



INLEroiNG. 53 

priester, saliger" ^). Hier dragen de kinderen zelf s des pries- 
ters naam. Ja, nog den 26sten November 1591 zien wij de 
gebroeders Heynrik Jansz. osseweider en Dirk Jansz. kapi- 
tein der stad als voogden optreden over Cornelis Corsz., 
natuurlijken zoon van Cors Reyers, priester, „geteelt van 
maria willemsdr. naderhandt huysvrouw van herman cor- 
nelisz. schoenmaker, allen overleden . . . /' ^). Zulke priesters- 
kinderen kwamen zeker niet allen zoo goed te recht als 
Erasmus. Maar wij kunnen uit deze merkwaardige getuige- 
nissen wel besluiten, dat toestanden als deze de Leidsche 
bevolking niet in verzet heeft gebracht tegen de kerk. Zij 
waren er al te zeer aan gewoon. Slechts zij, die dieper 
doordachten en door de hervorming tot denken waren ge- 
bracht zullen te meer een coelibaat veroordeeld hebben, 
dat zoo onhoudbaar bleek en zoo openlijk werd overtreden. 
Dat echter ook ontucht in den gewonen zin onder de Leidsche 
priesters en monniken niet zeldzaam moet geweest zijn, mag 
men veilig opmaken uit het heftig toornen van den reeds 
genoemden Petrus Bloccius, den conrector, tegen dit kwaad. 
Hij schreef, zooals ik elders aantoonde % zijn hoofdwerk te 
Leiden en onder den indruk van wat hij te Leiden om zich 
zag. Fel gaat hij te keer tegen de monniken, die meer kin- 
deren hebben dan de. burgers, ja ook „plures liberos quam 
libros'' en die vaak worden verbrand niet (zooals de chris- 
tenen d. z. bij B. de hervormden) om des evangelies wil, 
maar om sodomie ^). „Hoe comef', vraagt hij met onver- 
biddelijk sarcasme, „dat der papen vrouwen wt heur huys 
„gaen bij een ander in de kraem liggen ^). Hoe comet dat 
„sij de vrucht verdrijven? Hoe comet, dat een monnik een 
„kindt heeft gecregen (het was eene vrouwe welck der secte 
„Francisci clederen aan hadde) in schip in Zeelant? Hoe 
„comet dat soo veel doode kinderen in cloosters worden 



1) Register van gr, bew, B, fol. 339 v. en 340 r. 

2) Memoriaal van compar, v weesm. 5a, fol. 82. 

3) Theolog. T^dschr., 1904, blz. 324. Boven, blz. 45 vlg. 

4) P. Bloccius, Meer dan twéehondert ketterden, 1567 blz. 337. Het 
verurijt van sodomie ook blz. 16, 203, 339. 

5) Verg. daarover ook boven, blz. 10 en Blok, Stad, ü, 356. 



54 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

^geyonden*' ')? En hij is kort en goed van oordeel, dat, 
gelijk ter eene zijde in eene christelijke stad geen hoer- 
huizen behooren te zijn^, men monniken en bagijnen het 
trouwen moest toestaan'). 

Er zijn voorts uit gedrukte en ongedrukte bescheiden 
nog een aantal aanwqzingen bijeen te verzamelen, die ech- 
ter, omdat wq het verband der gebeurtenissen niet kennen, 
weinig bewijskracht hebben. De romanschrijver zou er stof 
in vinden voor eene vertelling, de historicus mag niet ver- 
der gaan dan er sporen in zien van afnemenden eerbied 
voor de priesterschap. In 1456 geschiedde het, dat de bur- 
gerij bij klokslag voor der stede huis te zamen geroepen 
was, om „heervaart te bieden*', d. i. om de namen te hooren 
aflezen van hen, die onder de stadsbanier ten oorlog zouden 
trekken. Toen dit afgeloopen was riep een zekere "Wouter 
van Gheen uit den hoop omhoog tot de heeren van den 
gerechte, dat men nu ook de bagijnen en de zusteren, de 
papen en de broederen zou aflezen. Deze oneerbiedigheid 
kostte Wouter eene bedevaart, „ten heylighen Drie Conin- 
ghen tot Coelen" % Een ander maal werd zékere Geertruid 
Pauwelsdr. door kerkmeesteren van St. Pancras beschul- 
digd van de dertig gouden leeuwen door haar aan de kerk 
beloofd niet te willen geven. Weliswaar gaat de eed van 
mr. Walich en mr. Claes Tol Heynricsz», twee priesters van 
St. Pancras, vóór haar getuigenis en eed^), „want sg haer 
selven int afgront van der hellen zweren soude .... maar 
Geertruid wint toch haar kenning, zij behoeft niet te be- 
talen ^). In Juni 1532 vermat zich zekere Goossen Jansz. 
om te gaan ten huize van heer Martijn Jacobsz., een pas- 
toor, wonende „omtrent trijn van noorde up sinte pieters- 



1) A, w,, blz. 337. 

2) A, w., blz. 94. 

3) A, w», blz. 146. 

4) Leidsche rechtsbronnen, blz. 76. De in den tekst genoemde oorlog 
was de tocht van Filips van Bourgondié tegen bisschop Gijsbrecht 
van Brederode te Utrecht. In Hooimaand van dat jaar vertoefde hij, 
op weg naar Utrecht, ook eenige dagen te Leiden. Wagenaar, Vader- 
landsche Historie, IV, 59. 

5) Vcrgel. Nortier, a. w., blz. 68. 

6) Leidsche rechtsbronnen, blz. 212. 



s 



INLEIDING. 55 

kerckgraft in een poort", waar deze juist met zijn ,,joncwijf" 
(d. i. dienstmaagd) aan tafel zat, middagmalend. Goossen 
sprak haar zeer ;;Oneerlijcken" toe, sloeg en mishandelde 
haar, en, toen heer Martijn tusschen beide wilde komen, 
werd ook hij geslagen. Het schepencollege nam bij de be- 
handeling dezer zaak, als verzachtende omstandigheid, aan, 
dat deze woesteling ;;gebrecklick van hoefde" en dus niet 
geheel toerekenbaar was en veroordeelde hem tot niet 
erger, dan het laten verwerken van 20.000 steenen aan de 
stadswallen tegen 24 plakken *) de duizend, of twintig weken 
op Eversteen, benevens één jaar bannissement ^). 

Van invloed op 't godsdienstig leven in deze stad moet 
eene gebeurtenis zijn geweest van 't jaar 1462. Toen gaf 
Willem Heerman, vroedschap van Leiden, kanunnik van 
St. Pancras aan de kerkmeesters van St. Pieterskerk, „een 
nuwe, schoene lectrijn die hij heeft doen maken op zijn 
selffs costen .... waarin "Willem Heerman voirsz. gemaect 
ende geleyt heeft, gevesticht met ijseren ketenen, die Bibele 
in duytsche, die hij met eygen hant gescreven heeft. Ende 
sijn twie stucken alst oude testament ende dat nuwe testa- 
ment voor alle goede eerbaire mannen om ter gelegen 
tijden ende onbehinderd den dienst goids dairin te mogen 
lesen ende wat goeds te studiren . . . ." ^). Deze gebeurtenis 
is zeker van groot gewicht. Vooreerst, omdat wij hier den 
ganschen bijbel vinden. Toen Jacob van der ^eer en Mau- 
ritius Yemants in 1477 den eersten Nederlandschen bijbel 



1) In Groningen deed 1 kromstaart 4 plakken en 1 plak 2 grootkens. 
vandaar „plakkenbrood" én „tweeplaksbrood'\ Oorkondb. van Gron. 
en Drente, n\ 1168, II, 361 en Gron. volksalm., 1904, blz. 153, noot. Het 
leveren van steenen voor de stadvesten geschiedde aanvankelijk in 
natura, daarna werden zij per duizend in geld betaald. 

2) Correctieboek op 19 Juni 1532. Eene zoo grove beleediging als in 
Utrecht nog wel eene vrouw eenen priester aandeed heb ik in Leiden 
niet gevonden. Daar zond Alijt van Haeften „enen priester in oneere 
enen doeck, daer menschenquaet in gebonden was tot enen cleinoot'^ 
(1446). Dodt, Archief, V, 211. 

3) De 3chepenbrief, die de schenking beschrijft, is in zijn geheel 
afgedrukt in Nieuw Arch, voor kerk. gesch., II, 1854, blz. 244 vlgg. Het 
feit wordt ook vermeld door Van Mieris, a. w., 1, 47, en dr. C. H. Ebbinge 
Wubben, Over middelnederh vertt. v. h, O. T., 1903, blz. 137. 



56 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in druk bezorgden, bevatte deze alleen de kanonieke en 
apocriefe boeken van het Onde testament, met nitzonde- 
ring bovendien nog van de psalmen. Een Nederlandsch 
Nieuw testament is er niet vóór 1522, al is het waar, dat 
de passieboeken aan de leeken de lijdensgeschiedenis gaven 
en de perikopenverzamelingen met zorg uitgekozen stukken 
uit evangeliën en brieven. Van gewicht is ook, dat een 
kanunnik hier eene daad verricht, die zoo zeer indruischt 
tegen de wenschen der Kerk. Laat het waar z^n, dat de 
geestelijkheid niet opzettelijk den bijbel aan de leeken ont- 
hield *), het is toch onjuist hier alleen eene kwestie van 
geldbesparing te zien^). Neen de kerk was bang, dat men 
„die heymelicheit der Scriftueren den ghemeenen volcke 
soude ontbinden". De vertaler van den „Dialogus" van 
Gregorius den Groote zegt in zgne voorrede: „Mer vele 
geleerde liede becnagen ende lachteren, dat men den leec- 
ken menschen de scriftuere in dietsche maect .... omdat 
men verholenheit der scriftueren den gemeenen lieden op- 
penbaert" (1388) ^). En beklaagde Maerlant zich niet reeds 
over de verwijten, hem door de „paapschap" gedaan: 

,.want ie leeken weten dede 
uter byblen die heimelichede" ? *) 

1) Zóó de Hoop Schelf er, a. w., blz. 55. In overeenstemming hiermede 
is een woord van Eustachins van Zichem, in zijne „Erronun Martini 
Luther brevis confutatio", dat de H. S. gelezen wordt n^ profanis ac 
a mulierculis, a monachis atque ut semel dicam ab nniversis chris- 
tianis", Bihl Ref. Neêrl, m, 233. 

2) Boxhom, Nederlandsche Historie \ 1739 blz. 266 stelt den ganschen 
bijbel op perkament „zoo wat henen geschreven" op 400 ^500 kronen; 
den gedmkten 4^5 kronen. 

3) Bij De Vooys in Theol Ti/dschr,, 1903, blz. 141. 

4) Spieghel historiael, V, 1. 85, nitg. De Vries en Verwijs, I, 16. MoU, 
Kerkgeach, vóór de herv., U, 2, 330. De vertaler van den aan Bonaventnra 
toegeschreven „profectus religiosoriun" achtte het noodig vóór in zijn 
boek een nit de decretalen geput vertoog te plaatsen ten bew^ze, dat 
het „leekemensche" geenszins ongeoorloofd is „goede dietsche boeken 
van simpele materiên naarstig te lezen." Verg. ook MoU, Johannes 
Brugman, I, 39 n^. 3. Lambert de la Bèque zegt in zijn verweerschrift 
aan paus Calixtus m (1175) dat hij voor de geloovigen de Handelingen in 
rhytmische verzen uit het Latijn had overgezet en toen beschuldigd 
werd „se scripturas sacras indignis aperuisse'*. Bij Fredericq, Corpus 
etc, n, 30. Erasmus in de voorrede vóór zijne Parafrase van het 
Matth, Evang, (1522): „Ik voor mij zou wenschen, dat de bijbel in alle 



INLEIDING. 57 

^ij behoeven niet te twijfelen of de stortvloed van ver- 
talingen uit den reformatietijd was eene reactie tegen het 
verzet van de kerk tegeü overzettingen ^). Zoo blijft dan 
de liefde van onzen Leidschen kanunnik voor den bijbel 
in de volkstaal onze dankbare herinnering waardig. Heeft 
wat hij deed vruchten gedragen? Zijn er goede en eerbare 
mannen op het koor der Pieterskerk in zijn handschritt 
komen studeeren? Is bijbelkennis daardoor in onze stad 
toegenomen? "Wat De Hoop Scheffer vraagt van de peri- 
kopen verzamelingen, vragen wij van Heermans bijbel: ^'Wie 
zal de verborgen werking aanwijzen, welke de lezing in 
veler gemoederen teweegbracht?"*). 

Moeielijker nog valt het de verborgen werking aan te 
wijzen van nieuwe denkbeelden op godsdienstig gebied, en 
wat het Leiden van vóór de hervorming aangaat is de oogst 
bijzonder schraal. Het hieromtrent bekende aan te wijzen 
zal het slot vormen van deze inleiding en ons meteen ge- 
leidelijk den weg banen tot ons eigenlijk onderwerp. 

„De geest der haeresie," zegt MoU, „is als alle andere 
geesten onnaspeurelijk in zijn wegen" ^). Zóó is het. Toch 
wijst de bijval, ook te Leiden al aanstonds aan Luthers 
leer te beurt gevallen, op een wel toebereiden bodem. Nu 
kan de haeresie louter negatief optreden, als ontkenning 
van het overgeleverde dogma of als verzet tegen den heer- 
schenden kultus, zooals de „Somme rural" van Jehan Bou- 
tillier in 1479 hen ketters noemt, „qui prendent ettiennent 
doubte en nostre saincte foy" ^). Maar die twijfel openbaart 
zich niet steeds naar buiten en richt zich ook menigmaal 
op een ondergeschikt punt van leer of kultus. Doch ketterij 
kan ook positief optreden : zij kan voor het oude het nieuwe 



talen werd overgezet. Christus wil zijn leer zoo ver mogelijk ver- 
spreid hebben, en dit zal bevorderd worden zoo zijne boeken in de 
talen aller volken worden overgezet of anders de vorsten zorgen, dat 
de talen waarin hij reeds is vertaal4 door alle natiën geleerd worden." 

1) Ebbingc Wubben, a. w., blz. 127 vlgg. 

2) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 56. 

3) Moll, Kerkgeschiedenis, II, 3, 59. 

4) Bij Fredericq, Corpus, II, 187. 



58 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in de plaats stellen, niet slechts afbrekende, maar ook zeer 
bepaald opbouwende. Dan treedt zij beslist naar buiten op 
als prediking, als profetie en voor hetgeen zij ontneemt, 
geeft zij aanstonds het betere terug. "Wederom zijn er 
groote, wijd om zich heen grijpende, kettersche bewegin- 
gen; er zijn nog meer in kleine kringen gekoesterde dwa- 
lingen. "Wij vinden door talrijken erkende aanvoerders en 
leidslieden ; nog meer mannen en vrouwen, die in onze be- 
richten voor een oogenblik uit de vergetelheid naar voren 
treden en dan weer verdwijnen. Maar negatief of positief, 
in wijden omtrek of in kleinen kring, in eiken vorm heeft 
de haeresie den toom, den afschuw en den last der ver- 
volging van kerk en staat gelijkelijk gedragen, want zij was 
de verfoeielijkste aller misdaden ^) en paus Urbanus V sprak 
gaarne van de „lupina rabies haereticae pravitatis" ^. 

Dat de beggarden en de fraticellen, Wicleff 's volgelingen, 
ook de Noordelijke Nederlanden hebben bezocht, mag niet 
worden betwijfeld; dat de geeselvaarten en de danswoede 
er zich hebben vertoond wordt tegenwoordig niet meer 
ontkend ^) ; dat de volgelingen van Tanchelm, dat de Wal- 
denzen, dat de Vrije Geesten ook naar het Noorden door- 
drongen, staat wel vast^); en dat talrijke inquisiteurs ook 
boven Brabant hebben gearbeid weten wij. Voor zoover 
deze laatsten in onze periode te Leiden zijn opgetreden, 
zullen wij hen natuurlijk ontmoeten. Ten onrechte heef t men 
Koenraad van Marburg, den kettermeester, die in 1233 



1) Aldus b. V. Guy van Avesnes, bisschop van Utrecht (1311) bij 
Fredericq, Corpus, I, 161 en verg. Moll, Kerkgeschiedenis, II, 1, 356 en 
n, 3, 109. 

2) B.v. in zijn btil van 15 April 1368, afgedrukt o.a bij Fredericq, 
Corpus, I, 207. 

3) Voor Dordrecht Fredericq, Corpus, I, 191, II; 102. Altmeyer, Pré- 
cnrseurs de la réforme aux Pays-Bas, 1886, I, 79. Een bericht over de 
komst van geeselaars in Vollenhoven (1349) is wel door Moll onzeker 
genoemd, a.w„ II, 3, 78, maar een hunner „liederen der optochten" 
kwam in Overijselsch dialect tot ons, Corpus, II, 139, terwijl ook het 
„frisch, friskes !" dat zij roepen naar het Noordnederlandsch taaieigen 
heenwijst, Corpus, I, 231 vlg. 

4) De „maritimi loei" uit den brief van de Utrechtsche kerk aan den 
aartsbisschop van Keulen (1112) worden geacht Zeeland te beteekenen. 
H. Q. Janssen, Tanchel^n, 1867, blz. 26; Altmeyer, a.w., I, 19. 



INLEIDING. 59 

onder den dolk - van eenige edelen zijn loon ontving, te 
Leiden laten optreden^ Sommige historici hebben nl. de door 
hem vervolgde „pauperes lugdtmenses'', de katharen van 
Lyon, aangezien voor arme Leidenaars ! ') 

Zijn er te Leiden geestverwanten geweest van dien broe- 
der Bartholomaeus van Dordrecht, van Gerbrand en van 
den ketterschen leertouwer, door Geert Groote bestreden? 
Heeft die priester, Jan van Alkmaar, die voor het concilie 
van Konstanz in 1418 zijne kettersche gevoelens betreffende 
de kerkelijke goederen herriep, te Leiden volgelingen gehad ? 
Daarvan bleek mij tot heden evenmin iets als van aanhan- 
gers in onze stad van Epo van Haarlem, den ketterschen 
kleermaker, die vooral bezwaar had tegen den Mariadienst 
en tegen de leer van de zielmissen, maar in 1458 zijne 
dwalingen herriep. Stellingen als de zijne, min of meer 
negatief van karakter, waren reeds vóór hem geleerd en 
zouden nog na hem verdedigd worden. Met name was twijfel 
aan het leerstuk der transsubstantiatie sedert de dertiende 
eeuw zeer gewoon. Voorts vindt men in onze bronnen tal- 
looze gevallen van godslastering of van blasfemie tegen 
Christus of Maria of van eeden zweren en vloeken, ^grijs- 
selijcken ende onchrijstelijcken tegens God almachtich'' 
blasfemeeren, of van Christus spreken als van „den ge- 
cruysten bouf '', of zweren bij al 't geen God almachtig aan 
zijn gebenedijde lichaam hebben mag. Het is wel nauwelijks 
noodig te zeggen, dat al deze en dergelijke gevallen, waar- 
van er heel wat verzameld zijn^), wel is waar vaak door 
inquisiteurs zgn berecht, maar, zoo zij al iets met ketterij 



1) Zie MoU, a. w., n, 3, 112 noot 4. 

2) Frederik Frederiksz. van Utrecht, 1426 in Fredericq, Corpus, I, 
304 vlg. Coman Claesz. van Utrecht 1441, aldaar, 1, 324. Martine, vrouw 
van Pieter Prijsbier van Brugge, 1484, aldaar, I, 454, Heynrick van 
Eenrijck in Friesland, 1517, aldaar, I, 512 vlg. en de Hoop Scheffer, 
a,w., blz. 62, Splinter Wiggersz. van Naarden, 1503, Corpus, II, 293. 
Joos Boone te Gent, 1480, aldaar, II, 272. Hanneke van Uphoven te 
Brugge, 1491, aldaar, t. a. p. Eene ordonnantie van 7 October 1531 in 
artik. 43 verbiedt ^te blasfhemeren God almachtich, die maecht Maria, 
hueren heyligen oft hueren namen opté peynen deghene dye God 
zijnder moeder hueren namen oft huere heyligen loochenen, afgaen 
ende versmaden, souden geapprehendeert ende in stricte gevangenisse 



60 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

te maken hadden, toch in geenerlei opzicht eenig verband 
houden met zuivere, reformatorische bewegingen en dat dus 
al deze lasteraars en vloekers nimmer kunnen worden voor- 
gesteld als wegbereiders voor het protestantisme. Uit het 
louter negatieve wordt nimmer het positieve geboren. 

Dit geldt wezenlijk ook van de loochening, dat Maria 
maagd zou gebleven zijn na de geboorte van haren zoon, 
of dat de heiligen voor ons zouden bidden bg God; of van 
de ketterij van Jehanne de Mons, die zeide „que Ie sabbat 
„OU samedy tant seullement faisoit awarder; que lyauwe 
„benoitte (wijwater) estoit de nuUe valeur; que chimetière 
„nest plus sains que terre de jardin'* % waarachter zich 
meer positieve denkbeelden verschuilen kunnen. "Was het 
uit zuiverder godsdienstig denken, dat in 1427 „Bartraet 
„Geryt "Weners soens wijf, Lisebeth vander Meem, suster 
„Rutgher en suster Jutte'*, allen wonende te Utrecht achter 
St. Jacob, weigerden ter kerke te gaan en daarom voor 
vijf jaar verbannen werden^)? Iets van den geest der her- 
vorming was zeker in dien slotenmaker van Brussel in 1500, 
„bon ouvrier de son stille, besoignant devant aultruy, fort 
„deuot par samblance, homme de bonne conscience, mais 
„ne tenoit compte de Teglise, de la messe, des sacramens 
„et k Iheure que on chantoit il passoit tems sur les cre- 
„teaulx''. Ondervraagd „respondy qu'il disoit sa Patrenostre, 
„et de son credo aulcuns articles c'est ascavoir que Jhesu- 
„christ auoit esté crucifié soubz Pilate et quil auoit este 
„homme juste, non point Dieu. Item on luy demanda dont 
„luy venoit ceste maniere de croire. Il respondy que son 
„bon ange luy auoit revele et parloit souvent a luy." Dit 
laatste antwoord van den man, wiens proces de „Cronyc- 
ques de feu Mr. Jehan Molinef' ons mededeelen ^), ver- 
dient in zijne treffende kortheid om zijnen zuiver protestant- 



ghehouden wesen te watere ende te broode de tijt van eender maent. 
(Die het doen) mit enen quaden ende feilen moede ende herten . . . 
sullen op een schavot die tonge openbaerlijcken doersteken hebben. 
Gedrukt exemplaar van 1546 te Leiden, Lakenhal. 

1) Corpus, I, 318 (1430). 

2) Dodt, Archief, V, 87; Corpus, I, 306. 

3) Afgedrukt in Corpus, I, 493. 



INLEIDING. 61 

schen geest te worden vastgehouden in onze herinnering. 
Al het gezegde zal ons dienstig zijn tot de juiste beoor- 
deeling van 't geen omtrent Leidsche ketterij bekend is, 
waarbij ten overvloede nog eenmaal herinnerd worde, dat 
dit verzet tegen de heerschende kerk of de overtreding van 
een harer geboden nooit zonder meer mag worden gelijk- 
gesteld met „voorbereiding van de hervorming''. Ten jare 
1373 leefde er te Leiden een oud man, vader Heyne, die 
door bekoring van den duivel dezen lijf en ziel overgaf en 
God vloekte. Tot straf moest hij van den dag van het 
vonnis af tot vastenavond toe eiken Zondag in hemd en 
broek gaan staan vóór St. Pancras-kerktoren op den wal 
van de Hooglandsche kerkgracht, dadr de processie langs 
zich laten heengaan en voorts van den predikstoel met 
luider stemme zijne dwaling herroepen, alle goede lieden 
verzoekende, dat zij God voor hem om vergeving bidden 
mochten '). Hier hebben wij niet anders dan het „spreken 
van onnutte woorden, dat jeghens den ghelove draecht", 
waarom een kleine twintig jaar later zekere Elias werd 
veroordeeld tot het in 't openbaar dragen van een bagghen" ^) 
in zijn arm drie Zondagen achtereen vóór de processie in 
St. Pieter, St. Pancras en O. L. Vrouwe *). Het was de be- 
koring van den Satan, die menschen er toe bracht zich 
hem toe te wijden ën hem te eeren. Ongeveer 1440 (wij 
rangschikken de gevallen chronologisch) had "Willem Duyker 
IJsbrantsz. gezeten in het „baliushuis" ^) en gezegd: „dit 
geit set ie u, Gode te schennisse ende den duvel te eren" ^). 
Toen had zijn makker, Arent Arents, die op zulk eene 
manier geen dobbelspel had willen aangaan, geantwoord: 
„Ie en wils in dien name niet houden." daarop hij weer: 
„Ie en wils u anders niet setten." Daar dergelijke blasfemie 
der stad Gods straffen toebrengen kan, wordt de lasteraar 
gestraft met o. a. eene bedevaart naar Ferrara „off dair 



1) Leidsche rechtsbronnen, 29. Corpus, ü, 303 vlg. 

2) Bagghen d.i. een big. 

3) Leidsche rechtsbronnen, 41. Corpus, n, 304. 

4) D.i. het baljuwshuis van Rijnland. 

5) Om deze zelfde lasterlijke woorden wordt te Utrecht in 1422 
Wemer Jacobsz. veroordeeld, Dodt, Archief, V, 84. • 



62 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

die paeus is" *). In dit alles is niets wat aan ketter^ denken 
doet. Daarentegen is er althans een spoor van verzet tegen 
de leer yan de mis in wat ten jare 1444 werd ten laste 
gelegd aan Claes Willemsz. ^die men hiet Claes qnam ge- 
reden" t. w. „groten ondaet voir den heylighen sacrament" ^. 
Waarin deze onbetamelijkheid bestond, wordt niet nader 
aangegeven, maar, daar de straf aan Claes opgelegd bestaat 
in drie uur op de kaak staan, afkapping van de rechter- 
hand en eeuwig bannissement, was de overtreding zeker 
zwaar en bestond vermoedelijk in eene handtastelijkheid 
gepleegd aan den ouwel zelven of aan het ciborie-kastje '). 
Een geval van ketterij, dat eenigen omvang aannam, maar 
helaas in zijn aard weder niet nader omschreven wordt, 
doet zich in onze stad voor anno 1507. Het is de stadstre- 
sorier, die ons het relaas ervan in zijne boeken bewaard 
heeft. Er woonde hier een schoutenknecht % Geryt Claesz., 
die in groote ketterij, ongeloof en dwaling vervallen was 
tegen het heilig kerstengeloof. Hij schijnt eenigen invloed 
bezeten en anderen meegesleept te hebben, althans den 
17den Januari kwam de eerwaardige Andries Hugesz, „mees- 
ter in de godheid", prior van de predikheeren te 's-Hage, 
om een onderzoek in te stellen. Zijn naam wordt in onze 
bron wel niet genoemd, ja de plaats opengelaten, maar 
mr. Andries was tot 1512 kettermeester en werd in dat 
jaar door mr. Johannes de Colle, prior van de minderbroe- 
ders te 's-Hertogenbosch vervangen ^). Mr. Andries dan 
bleef geruimen tijd te Leiden om mogelijke uitbreiding der 
ketterij tegen te gaan ^). Gerrit zelf werd veroordeeld om 



1), Leidsche rechtsbronnen, 71. Corpus, IL 310 vlg. 

2) Leidsche rechtsbronnen, 74. Corpus, II, 311. Door de juiste plaatsing 
van eene komma achter „gereden" in Corpus t. p. verkrijgt men dezen 
verstaanbaren zin. 

3) Op de kaak staan en eeuwig bannissement is de straf voorMey- 
naert, „die oude scoemaker" te Utrecht voor blasfemie en voor het 
onder den voet treden van heiligenbeelden, 1442. Dodt, Archief, V. 96. 

4) Blok, Stad, II, 223 spreekt van een voller. 

5) In 1517 verschijnen beiden nog te Utrecht op het provinciaal kapittel 
van de predikheerenorde. Dr. Andries stierf in 1526. Verg. Corpus, I 
XXXIX en 503. IV, xxvm. Moll, a. w., n, 3, 117. 

6) Tresor. Rek, boek, 1507, fol. 39 v. 



INLEIDING, 63 

in een blauw „schappelaris" (d. i. overkleed, scapularis), 
met een groot geel kruis daarop genaaid, te gaan staan in 
een draagbaren, houten predikstoel, die daartoe uit O. L. 
Vrouwekerk naar St. Pieter werd overgebracht, en aldaar 
het sermoen aan te hooren, dat de inquisiteur uitsprak om 
hem van zijn ongeloof te bekeeren ^). Dit geschiedde den 
26sten Januari. En misschien had men 't hier bij gelaten, 
maar toen Gerrit den 28sten September ook nog den schout 
kwallfk toesprak, nog wel „daer hij sat inder vroedschap 
dingende van den hoochsten'', werd hij den 18den October 
ter stede uitgebannen^). Omtrent den aard van Gerrits 
ketterij blijven wij dus weder in 't onzekere. Maar dat zij 
niet onschuldig werd geacht, mag hieruit worden opge- 
maakt, dat het dragen van een grijzen overrok, tunica, 
met een donkerblauw overkleed, scapularis coerulei coloris, 
voor en achter met een geel kruis daarop genaaid, de ge- 
wone ketterstraf was, ook in Duitschland en in Frankrijk, b, v. 
ter synode van Toulouse in 1229, voorgeschreven en ten onzent 
o. a. toepast op den reeds genoemden Epo van Haarlem '). 
Omdat Gerrit heet te zijn vervallen in „ketterij, dwaling 
tegen het heilig kerstengeloof en ongeloof", zou men de 
gissing kunnen wagen of hij misschien den invloed had 
ondergaan van den ketter Herman van Rijswijk, vijf jaar 
vroeger, immers in 1502 door den inquisiteur. Jan van 
Ommaten tot eeuwigdurende kerkerstraf veroordeeld, uit 
zijne gevangenis ontsnapt, maar in 1512 door Jacob van 
Hoogstraten tot den brandstapel verwezen mét zijne boeken. 
"Want de gevoelens van dezen man, ons uitvoerig meege- 
deeld, weken niet slechts af van de roomsche kerkleer, 
maar waren ook tegen het christendom zelf gekeerd, omdat 
hij b. V. Jezus eenen „stultus ac simplex fantasticus et 
;;Seductor simplicium hominum" noemde en de evangeliën 
leugens en de onsterielijkheid een waan achtte ^). Hij wordt 



1) Tres, rek, hoek, 1507, fol. 51 v. Het kleed kostte der stad „10 stuivers 
min een duyt'*. 

2) Tre8. rek, hoek, 1507, fol. 43 r. 

3) MoU, a. w,, II, 3, 119. Boven, blz. 59. 

4) Uit den „catalog. hereticorum van Lutzenbnrg", 1526 bij MoU, 
a. w., n, 3, 105 vlgg. Corpus, I, 494, 501 vlgg. 



64 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

dan ook ten onrechte onder de voorloopers der hervorming 
gerekend; „onder de apostelen des ongeloofs verdient h^ 
eene plaats" <). De mogelijheid bestaat, dat Gerrit door 
deze dwaling was meegesleept. 

Afkeer van de mis vormt weder den inhoud van het vol- 
gende geval, dat ons ter kennisse is gekomen en waarmede 
wq dicht tot onze periode genaderd zgn. Het geldt Willem 
Blanckert, een volder, die wordt beticht, dat hq „zeer lee- 
licke woirden zoude gesproken hebben tot blamacie vanden 
eerwairdichsten en alreheylichsten sacrament." Welhaast 
zouden er tallooze van zulke woorden gesproken worden! 
Vülem komt er genadig af. Behalve de gewone straf van 
meéwandelen in de processie wordt hem nog opgelegd om 
voor 't altaar op de knieën te yaUen en van eiken priester 
te ontvangen een slag op zijne schouders, „juist zooals den 
doodslagers placht te gebeuren" *). Eindelijk, en daarmede 
doen wq den stap op ons eigenlijk gebied, op een Zondag 
van het jaar 1518 in den laten avond gingen Daniël Ja- 
copsz. en Mees Symonsz. over de Sint-Pancras-brug over 
den Ouden Rijn, waar, gelijk vaak op bruggen, een Maria- 
beeld in een houten huisje stond. Mees ontzag zich niet om 
het beeld er uit te nemen, waarmede zij toen allerlei grap- 
pen uithaalden. Het is opmerkelijk, dat zij zoo licht gestraft 
worden: zij moesten 6000 steenen doen verwerken aan de 
stadsvest '). Het is zeer wel mogelijk, dat wq hier louter 
eene dronkemansbaldadigheid hebben, waaraan 't gerecht 
weinig gewicht toeschreef. 



1) Aldus De Hoop Scheff er, a, w,, blz. 57 vlg. Het vonnis tegen dezen 
„meester Herman van Rijswijck ketter*' vindt men reeds afgedrukt bij 
H. Roodhuyzen, Het leven van Gvülhehnua Gnapheua, 1858, blz. 82vlg., 
die echter nog geene nadere bijzonderheden omtrent hem wist. Hij 
was waarschijnlijk een geneesheer en op hem schijnt eene plaats in 
de „Hochstratns oyans" betrekking te hebben. „Testis est medicus 
„HoUandus chanis prinópibus, qaem conbnssi in Haga Comitis. Fmstra 
„proceres ejus provinóae intercessenint, fmstra flens et ejtilans recan- 
„tavit. Inevitabilem enim sententiam tuli et novo inquisitori sic erat 
„paranda anctoritas". Vergel over hem laatstelijk Pijper in Bibl Ref. 
Neêrl, m, 392 vlgg. 

2) Correctieboek op 11 Mei 1509. 

3) Leidache rechtsbronnen, 80. Corpus, n, 312 vlg. IV, 10. 



INLEIDING. 65 

Overzien wij alles wat ons van ketterij bleek, dan beslui- 
ten wij, dat er ook te Leiden verzet was tegen de heer* 
schende bedeeling, bespotting van sacrament en beelden; 
hierbij voegen wij den afnemenden eerbied voor de pro- 
cessies, den achteruitgang der kloosters, den weerzin tegen 
de zonden van den clerus en maken uit dit alles als slotsom 
op, dat ook te Leiden de gemoederen in gisting waren. 

"Wat er aan verlangen naar hervorming in de harten van 
ernstige burgers woonde, wordt door onze bescheiden niet 
verhaald. Dit ligt in den aard der zaak. Maar niets ver- 
biedt ons deze inleiding te besluiten met de onderstelling 
dat hier, gelijk overal in den lande, eene krachtige begeerte 
naar zuiverder godsvrucht woonde, dan de toenmalige Kerk 
vermocht te voeden. 



I. 

HET TIJDVAK DER SACRAMENTISTEN. 

De titel van ons hoofdstuk behoeft maar een enkel woord 
ter toelichting. Al was de invloed van Luther bij de nieuw- 
gezinden groot, al werden zijne geschriften gretig gelezen, 
toch zou de naam ,,Lutheranen" voor hen te eenen male 
onjuist zijn. Daartoe was er te veel oorspronkelijks in de 
Nederlandsche evangelischen % daartoe naderden zij voorts 
te dicht aan Zwingli vooral op *t punt der avondmaalsleer. 
Dat de toenmalige overheid het verschil niet zag, is voor 
ons waarlijk geen reden het ook te miskennen. Ook het 
woord „sacramentarissen*' is ter afwisseling geoorloofd en 
wordt in dien t^d zelven gebruikt. 

Onbewust van den grootschen ommekeer in het staatkun- 
dige en godsdienstige, dien de 16<1^ eeuw ook haar brengen 
zou, haalde de Leidsche burgerij op St.-Laurensdag 1508 
keizer Maximiliaan feestelijk ter huldiging in ^. En nog eens 
vierde de burgerij feest over een nieuwen landsheer, den 
jongen Karel die, na in Brabant, Vlaanderen en laatstelijk 
te Dordrecht te zijn gehuldigd*) op St.-01ofsdag 1515 te 
Leiden onder groot eerbetoon zijn intocht deed ^). Zij zou 



1) Zie daarover laatstelijk F. Pijper, „Erasmus en de Nederlandsche 
Reformatie" in Handel e. med, v. d. üf^. d. Ned. Letterk., 1906^1907, 
blz. 36 — 62, ook afzonderlijk verschenen. 

2) Kron. Hist Gen. Utrecht, VI. 1850, blz. 343—347 uit de tresoriers- 
rekening. Orlers, Chroniekje: „Doe quam Maximiliaan tot Leyden." 

3) Wagenaar, Vaderl historie, IV, 388 vlg. T. w. als heer der Neder- 
landen; keizer werd hij eerst 28 Juni 1519. 

4) Kron. Hist Gen. Utrecht, VI, 1850, blz. 433--438, ook uit detreso- 
riersrekening. 



DE SACRAMENTISTEN. 67 

reden krijgen minder vriendel^k van hem te denken. Dat 
er in deze jaren gevallen voorkwamen zooal niet van ket- 
terij dan toch van oneerbiedigheid tegenover het sacrament, 
zagen wij boven '). 

Midderwijl had Luther gesproken èn geschreven. Zijne 
stellingen van 31 October 1517 waren binnen een achttal 
dagen over Europa verspreid. Van zijne eerste geschriften 
werden de „Zeven boetpsalmen" en de „Uitlegging van het 
Onze- Vader" reeds in April 1518 te Leuven, te Antwerpen 
met graagte gekocht^). Ook te Leiden? Daarvan blijkt niets. 
Of kwam 'Willem van Alkmaar, de magister-provinciaal van 
observantie voor Keulen den S^tcn Maart 1518 daarom te 
Leiden, omdat het ook hier, als te Dordrecht, „lutherde" ? '). 
Zoo ja, dan zal het onderzoek niet streng zijn geweest, aan- 
gezien hij zelf niet onverdacht was. En in geen geval blijkt 
er iets van naar buiten. De magistraat was van gansch an- 
dere belangen vervuld en bedacht op herstel der bouw- 
vallige stadsmuren, waartoe deze maal ook de hulp der 
kloosters ingeroepen werd in dezer voege, dat van elke ge- 
profeste zuster in ieder convent 9 stuivers jaarlijks zou 
worden geheven, zoolang als de poorterij haar weekgeld 
voor de reparatie opbracht, en dat gedurende negen jaar ^). 
Dat ook de kloosters aldus in de lasten werden aange- 
slagen, geschiedde om den nood der tijden en geenszins 
uit vijandschap tegen de geestelijkheid. Ook van den toen- 
maligen schout, Hendrik van der Does '), is ons niet be- 
kend of hij tot die overheidspersonen behoorde, die ge- 
neigd waren mogelijke aanhangers van de nieuwe leer 
ongemoeid te laten, zoo zij maar niet openlijk aanstoot 



1) Boven, blz. 61—64. 

2) De Hoop Scheff er, a, w., blz. 69. Over een exemplaar van ^Die 
seven penitenciepsalmen" ontsnapt aan het Antwerpsche auto-da-fé 
van 13 Juli 1521 zie Sepp, Verboden lectttur, 1889, blz. 40—44. Over 
den eersten bundel verzamelde werken van Luther, einde 1518 bij 
Frobenios te Bazel verschenen, zie o.a. Bibt Reform, Neerh, m, 204 vlg. 

3) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 74. 

4) Overeenkomst van 7 Janusiri 1519, Privilegieboek der stad Leiden, C, 
f ol. 30—32. Afschrift in Ms. op het Stadsarchief. De pater van St. Michiel 
heeft zich eerst den 5den Augustus 1521 bij de overeenkomst aangesloten. 

5) Van 1515 tot 1523. Orlers, a. w., blz. 607. 



68 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

gaven ^). Mogen wij eenig gevolg trekken nit de omstandig- 
heid, dat in hetzelfde jaar 1521, toen het eerste plakkaat 
tegen de Lutherschen in de Nederlanden pp des keizers 
naam door Vronwe Margaretha werd afgekondigd, het te 
Leiden noodig bleek te waarschuwen, dat, als er justitie 
van den hoogsten rechte werd gedaan, niemand alsdan den 
meester van den scherpen zwaarde met woord of daad 
zou wagen te beleedigen?^). Is hier een spoor van verzet 
tegen ketterdooden ? Wi} kunnen het niet uitmaken. "Wel 
weten wij, dat de plakkaten tegen Lutheranisme ook te 
Leiden werden afgekondigd. Dat van "Worms 8/26 Mei 1521 ') 
is misschien in Noordnederland niet afgelezen % zooals dat 
van 20 Maart in Vlaanderen *). Een nieuw plakkaat, ge- 
geven 29 April 1522 voor Holland en Zeeland (over welke 
noordelijke provinciën Karel V alleen de macht had en 
sinds 1523 ook over Friesland), kwam 7 Juni ter raadka- 
mer van Holland en werd den 10<l«i^ Jtmi afgekondigd, ook 
in Leiden. Reeds den 2den Mei te voren had de vroedschap 
bevolen, dat alle boeken van Luther, in 't algemeen alle 
verdachte geschriften, binnen 24 uur bij haar moesten wor- 
den ingeleverd % 'Want het was te harer kennisse gekomen, 
dat de geboden des keizers te dezen opzichte werden ge- 
minacht, dat men de boeken onder zich hield en die han- 
delwijze nog openlijk verdedigde bovendien. Dus heeft men 
ze bij den schout in te leveren op de straffen, in het decreet 
bepaald, terwijl niemand zich met onwetendheid zal kunnen 
verontschuldigen. De ingeleverde boeken zouden worden 
verbrand, zooals te Utrecht reeds op den 2^^^ Zondag na 
Maria-Hemelvaart 1521 was geschied ^). 



1) Verg. De Hoop Scheff er, a. w., blz. 82. 

2) Snipper in Correctieboek op 24 Januari 1521. 

3) Zie o. a. bij Brandt, Gesch, der Reform., I, 67 vlgg. 

4) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 141, noot 1. 

5) Fredericq, Corpus, IV, 43. 

6) Afgedrukt in Kron, Histor. Gen., IV, 1848, blz. 72 vlgg. uit Aflezings- 
hoek op 2 Mei 1522, A., fol. 101 v. tot 102 r. (Dit aflezingsboek loopt van 
3 Mei 1505 tot 2 Mei 1528.) Ook afgedrukt in Fredericq, Corpus, IV, 
120 vlg. 

7) De Hoop Scheffer, a.w., blz. 115. 



DE SACRAMENTISTEN. 69 

Er was te Leiden in 't bijzonder aanleiding voor dit 
strenge optreden tegen verboden boeken, omdat, behalve 
anderen, over wie zoo aanstonds, binnen hare muren de 
man woonde, die onder de moedigste drukkers en verkoo- 
pers van kettersche geschriften mag gerekend worden, Jan 
Seversz. Hij was uitgever, boekdrukker en perkamentmaker, 
had zijn winkel aan de Hooigracht en werd, om zijn moeie- 
lijken gang, de kreupele bijgenaamd. Lichaamsgebreken 
leverden voor vervolgde ketters, zooals voor den later te 
noemen „blinde van Leiden", eene moeielijkheid te meer 
op. Vóórdat hij in zijne zaak Nederlandsche vertalingen 
van Luther's geschriften te koop had, had hij al eene lange 
uitgeversloopbaan achter zich, waarvan wij den aanvang al 
misschien in 1500 stellen mogen ^). Eene lange rij geschrif- 
ten kwam, sedert het begin der eeuw, bij hem van de pers, 
technisch vaak zeer fraai, maar nog zonder een spoor van 
ketterij. Ik noem slechts: „Hier beghint een wandelinghe 
der kersten menschen met Jhesu den brudegom der sielen 
inden hof der bloemen," van 1503'). Enkele jaren later: 
„Der mistroestiger troest ghemaect bi een Cartuiser over- 
geset wten latijn in duitse ende verbreyt nadat hem god 
almachtig in gaf." Het jaartal ontbreekt, maar Jan Seversz. 
vermeldt, dat het te Leiden bij hem is gedrukt' en voegt er 
zijn spreuk aan toe: „Lof God van al" ^). Al verder een 
„Leven ons liefs heren Jhesu christi" met gekleurde hout- 
gravuren over het lijden, dat ongeveer in 1510 van de pers 
kwam *). Tot deze jaren behoort ook „Hier beghint een seer 



1) Op dat jaar althans stelt Dodt van Flensburg een grammaiikaal 
-werk ^mpressum leidis per me Joannem Severi", Utrecht voorheen 
en thans, 2de serie, 3de jaargang, 1846, blz. 96—100. Hij is omtrent Jan 
Seversz. slecht ingelicht. Verg. De Hoop Scheff er, a. w., blz. 39, 347. 

2) Catalogus Enschedé, 1867, n^ 541. 

3) Een ex. op de Koninklijke Bibliotheek. De spreuk „Lof God van 
al" wordt ook gebruikt door den Antwerpschen drukker Adriaan van 
Berghen. Zie beneden, 

4) Catalogus auctie R. W. P. de Vries, 28—30 November 1905, no. 139a. 
Dodt van Flensburg noemt nog op 't jaar 1509 eene verzameling brieven 
van Philelfus en Politianus, waarvan mij niets bekend is. Bovenge- 
noemd artikel, blz. 97. 



70 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

devoot boecxken genoempt Sinte franciscus Soitter" ^), waar- 
aan misschien de ,,prefacie in Sinte franciscus Sonter" voor- 
afging'). In 1511, twee dagen na St.-Bartholomeus, gaf 
Seversz. den ,, Stimulus divini amoris" van Bonaventura ^dye 
namaels cardinael ende bisschop was te romen". Het was 
eene Nederduitsche vertaling van de hand van een minre- 
broeder, Lukas van der Hey „ende den menschen seer pro- 
fitelic ter sielen" *). Vier jaar later gaf h^ een „Bijenboeck 
ende is tracterende vanden prelaten ende den ondersaten" *) ; 
weder een paar jaar later een met zorg herzien ,, Brevia- 
rium secundum usum et consuetudinem majoris ecclesie 
Trajectensis" waarbij de toen nog klaarblijkelijk roomsche 
man verklaart, dat het bij hem werd gedrukt „anno virgi- 
nei partus 1518 pridie kal. Aprilis" '). Ongeveer in denzelf- 
den t^'d is te plaatsen „Hier beghint dat werc der Apostelen 
met veel schoone prophecieên ende apocalypsis^' ^) en „In- 
cipit tractatus beati Thome de Aquino de humanitate Christi", 
welk laatste boek intusschen, schoon het vignet met de 
Leidsche sleutels vertoonend, niet met zekerheid aan onzen 
Jan Seversz. kan worden toegekend ^). Dat is wederom wel 
het geval met een Thomas k Kempis: „Dit is een scoen 
Boecxken gedeelt in drie deeleil ende is gheheten Qui se- 
.quitur me nu nieuwe gheprint ende naerstelic ghecorrigeert". 



1) Catalogus auctie R. TT. P. de Vries, 3 April vlgg, 1905, sub. n^ 482. 

2) Catalogus auctie R. TT. P. de Vries, Nov. 1905 n9. 159, en thans 
op de Leidsche Lakenhal. 

3) £e^ exemplaar van dit fraai kl. 8^. boekje bevindt zich o. a. op 
de Leidsche Lakenhal. Onder de vermelding van den drukker vindt 
men zijne spreuk „Lof God van al" en de Leidsche sleutels. 

4) In 1515. Catatogus auctie de Vries, Nov. 1905 xl\ 127 en thans op 
de Leidsche Lakenhal. 

5) Een ex. op de Koninklijke Bibliotheek. In 1518 kwam nog bij Jan 
Seversz. van de pers „Een boecxen van suster bertken dielvij jaren 
besloten heeft gheseten tot Vtrecht in dye buer kercke." Zie over 
zuster Bertke de kluizenaarster, Moll, Kalender voor de Protestanten 
in Nederland, Vm, blz. 84—111. Over dit boekje en hare liederen o. a. 
het schoone „Ie was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen", Acquoy in 
Archief v. Nederl Kerkgesch., U, 1886, blz. 32 en noot 2, blz. 52 vlgg. 

6) Nog als onbekend aangevraagd door Doedes in Bibliogr. Adver- 
saria van Nijhoff, I, 50. 

7) Een ex. op de Lakenhal, dat indertijd aan het klooster Bethlehem 
behoorde. 



DE SACRAMENTISTEN. 71 

Jan Seversz. gaf het uit den T^cn Mei 1519, maar reeds in 
tweeden druk '). 

Intusschen was reeds twee jaar vroeger, den 17den Augustus 
1517, het boek bij hem verschenen, waaruit men, maar op 
niet geheel voldoende gronden, tot de lutheranie van Jan 
Seversz. op dien datum besloten heeft. Ik bedoel „Die Cro- 
nijcke van HoUandt, Zeelandt ende Vrieslant, beghinnende 
van Adams tiden tot die geboerte ons heren Jhesum, voert- 
gaende tot den jare 1517/' Dit boek heet kortweg de „Di- 
visiekroniek" naar de 32 divisiën waarin de inhoud verdeeld 
is ; het is voor de geschiedenis van veel belang *), maar 
voor de portretten van historische personen volstrekt on- 
bruikbaar '), waarin het trouwens niet alleen staat. 'Welnu 
op fol. 412 verso van deze kroniek^) komt eene hoogst 
merkwaardige uitlating over den aflaat voor '^), die echter 
meer gericht is tegen het uit-het-land-sleepen van het geld, 
dan tegen het beginsel-zelf van den aflaat. In 't jaar 1493, 
klaagt de schrijver, werd er een aflaat afgekondigd over alle 
landen, die onder Philips van Oostenrijk stonden, waardoor 
er zooveel goud en zilver uit het land gedragen en gesleept 
werd, dat het te zeggen noch te schrijven is. En nog heden- 
daags in 1515 en 1516 volgt in de landen der kerstenheid 



1) Catalogus auctie de Vries, Nov. 1905 n». 175. Is het ditzelfde boekje, 
dat De Hoop Scheffer, a. w., blz. 116 noot 2 vermeldt als „Devoot 
boecxken van den inwendigen naevolgen des levens ende des cruces 
ons heren" ? Ook dit kwam in 1519 bij onzen Jan Seversz. van de pers. 
Vk. ken het niet, maar zoo het ook de Navolging ware, zou De H. S. 
er wel meer van hebben gezegd dan dat het „meer den mystiek 
15de eeuwschen geest dan dien der hervorming ademt." 

2) H^t is b. V. deze kroniek, die ons een gelijktijdig bericht geeft 
over den opstand van het kaas- en broodvolk. Blok in Verst, Kon. 
Acad, V. Weiensch., 3de reeks. Dl. X, 1894, blz. 240. 

3) Hij plaatst b. v. dezelfde portretten met verschillende benamingen 
en heeft slechts een paar typen voor alle bisschoppen van Utrecht! 
Jacoba van Beieren en Maria van Bourgondië vertoonen dezelfde 
beeltenis en het portret van Keizer Maximiliaan doet ook dienst voor 
Karel den Stoute en dit in 1517, dus nog bij M.'s leven! £.^W. Moes 
in het Rogge-Album, blz. 60. 

4) En niet in de voorrede zooals de Hoop Scheffer, a. w,, blz. 51, zegt. 

5) Reeds overgedrukt bij Lelong, Reformatie van Amsterdam, 1729, 
fol. 449; Archief voor Kerkel Gesch., I, 1829, blz. 200 vlg. en De Hoop 
Scheffer, a,w,, blz. 51. 



72 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

de eene aflaat op den ander, ,,datter die gemene leke lie- 
den seer onwijslick op spreken." „Och, och!" jammert h^, 
,,wat groter somme ghelts ende hoe menich K.M.-gulden 
comen jairlics te romen wt duytschen landen meer dan wt 
anderen landen.*' En 't mag een wonder heeten, vindt h^, 
dat er nog geld in 't land is en dat het goud en zilver van 
dag tot dag niet nog schaarscher wordt *). 

Men ziet het, van eenig verzet tegen het onzedelijke van 
den aflaathandel, waartegen een paar maanden later Luther 
optreden zon, is hier nog geen sprake. Er is slechts verzet 
van oeconomischen aard, wat wij nog des te eerder aan- 
nemen, omdat juist in 1517 en 1519 de keizer zijne munt- 
ordonnanties gaf, waarbij op het snoeien en het vervalschen 
van mtmten straf werd gesteld, de invoer van slechte munten 
verboden en het gehalte vastgesteld werd *). Bijzonder ket- 
tersch is de pericoop dus niet en de Keizer had geen bezwaar 
voor het drukken octrooi en privilegie te geven aan zijn 
„beminden Jan Comeliszen alias Jan Seversz. printer wonende 
binnen onser stede van leyden" '). 'Wat trouwens ook weer 



1) Wij kennen het bedrag, dat in 1488 bij de groote aflaatcollecte 
over de gansche diocees Utrecht werd opgebracht t. w. bruto 5699 
Rijnsche goudguldens en 4 st. Na aftrek der aanzienlijke onkosten 
bleef het netto bedrag / 4285, 4 st. Het aandeel van Leiden aan deze 
som beliep / 723, 6Vi st., over de drie parochién verdeeld als volgt: 

Item extractio facta in ecclesia sancte Marie Leidensis facit XXX 
fl. R. current. 

Item ex ecclesia sancti Pancracii in Leyden, Ie XXXIIfl.R. current.; 
per manus domini Adriani sacriste et XV st. 

Item adhuc ex ecclesia sancti Petri ibidem per manus ejusdem 
nc. XXXIX £1. R. current. et XI*/, st. 

Item secunda extractio in dicta ecclesia sancti Pancracii Ie. LXV fl. R- 

Item adhuc extractio aUa in ecclesia sancti Petri Leidensis predicta 
Ie. LXVI fl. R. ciun quodam parvo annulo. 

Een bedrag van 723 gl. 6Vi st. is voor een stad als Leiden niet ge- 
ring en doet ons de klacht van de Divisie-chroniek te beter begrijpen. 
Bij gelegenheid van de aflaatcoUecten in 1517—19 bracht een klein 
deel van Gelderland alleen op / 1078—12—9. Deze cijfers zijn alle 
ontleend aan „Les comptes des indulgences en 1488 et en 1517—1519 
dans Ie diocese d* Utrecht" tekst met inleiding van Paul Fredericq, 
1899 en aldaar p. 22 s. 25. 

2) Verg. Blok, Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oosten" 
rffksche heerschappH, 1884, bl. 336—340. . 

3) Gegeven te Brussel 9 October 1516. In zijn bovengenoemde uit- 



DE SACRAMENTISTEN. 73 

niet te veel bewijst, omdat er ook voor verdachte boeken 
wel octrooi verkregen werd. In geen geval mogen wij voor 
de gezindheid van Jan Seversz. ons op de Divisie-chroniek 
beroepen en 't schijnt mij in 't geheel niet onmogelijk, dat 
er ook in dezen tijd een boekje van zuiver roomsch karak- 
ter van zijn 'pers kwam, t. w. „Van die se ven kercken van 
Rome ende vanden aflaten die men dairin verdienen mach 
met die stacie vander heyligen door dat gansse jaer. Ende 
ooc die aflaten des heyligen landes met een cruysganc ons 
heren J. C. Ende ooc die aflaten des Rosencrans onser liever 
vrouwen. Ende die x doechden onser vrouwen met veel goets 
bescheyts." En een paar bladzijden verder: „Hier beginnen 
sommige articulen van dat heylighe aflaet, die van noode 
zijn te weten allen kersten menschen dye aflaat willen 
verdienen." Zekerheid is hier echter niet, want het boekje 
draagt noch jaartal noch drukkersnaam noch zinspreuk, ter- 
wijl alleen de Leidsche sleutels op onze stad wijzen ^). En 
wat tegen de gissing pleit, dat Seversz. de drukker zou zijn, 
is dat wij een dergelijk exemplaar van de „Zeven kercken 
van Rome" kennen, dat te Amsterdam bij Doen Pietersen 
„in Engelenburch" werd gedrukt en wel voor 't jubeljaar 
1525, toen Clemens VU aflaten bploofde ook aan wie niet 
naar Rome konden komen ^). En in 1525 was Seversz. zeker 
tot de nieuwgezinden overgegaan. 

De bekende vondst van P. A. Tiele nl. ^) bracht ons een 



gave der aflaatrekeningen wijst Fredericq te recht op den ijver en 
den ernst, waarmede in de jaren 1517 en volgende nog de aflaat ten 
onzent werd opgebracht „en pleine tourmente Inthérienne." nAuctin 
mot des comptes ne trahit encore la moindre opposition dans Ie public ni 
la moindre émotion chez les collecteurs." Dit is zeker bijzonder. Intiis- 
schen brengen deze zelfde rekeningen ons het merkwaardig bericht 
van zekeren Abbod, parochiepriester te Wageningen, „qni non erubuit 
(het was 1488) pubUce praedicare et dicere in dedecus et scandalmn 
sommi pontificis . . . quod hoc negotium sacratissimarnm indulgentiarmn 
esset nisi mera trufa et deceptio quedam ad extorquendnm a com- 
muni populo pecunias, quibus verbis suis populum ita provocaverat . . 
quod ad consequendum hujusmodi indulgendas minime manus por- 
rexerunt..." t.a.p., pag. 21. Ziehier een geestverwant van Wessel 
Gansfoort, van Jan van Toumay, enkele jaren vóór Luther! 

1) Een ex. bevindt zich op de Lakenhal. 

2) Lelong, a. w., fol. 461—464. 

3) Op enkele blaadjes in den band van een Vitruvius Pollio, Bas. 1541 



74 HERVORMING BWHEX LEIDEN. 

fragment van Severs' winkelkasboek, waaruit blijkt, dat hij 
de gevaarlijkste kettersche boeken ten verkoop had. Voor- 
eerst Hollandsche bijbels voor 1 gld. 2 st. en de Evange- 
liën afzonderlijk voor 7 stuivers. Maar voorts de volgende 
geschriften van Luther-zelven. Het sterfbouckxen lut(eri)" 
voor 1 st., eene vertaling misschien van Luther's ,,Sermon 
von Bereittmg zum Sterben," 1519. Hetzelfde met den titel 
„Bereidinge ter dood lut(eri)" % Tractaetkens van lut(erus). 
„Pater noster lut(eri)," ééns met de bijvoeging „duyts", wat 
dan eene vertaling geweest is van „Auslegtmg des Vater- 
unsers für die Laien", 1517, 1518. „Aflaes", eene overzet- 
ting denkel^k van Luthers „Sermon von Ablaszund Gnade", 
1518. „De libertate christiana". Hiervan had Seversz. 7 exem- 
plaren in zijn winkel, één met de bijvoeging „aan pastor 
Leyden". Het is Luther's beroemd „Von der Freiheit eines 
Christenmensches", 1520, misschien in de latere Latgnsche 
uitgave. „Disputatio lipsica lutheri et karoli (stadii)*' t. w. 
het rapport, omtrent het Leipzigsch dispuut opgemaakt % En 
eindelijk „De fide et ceremoniis", dat ik onder Luthers geschrif- 
ten niet kan thuisbrengen '). 

Men zal toegeven, dat er in dezen Leidschen boekwinkel 
anno 1520 heel wat verboden lectuur te koop was. Maar 
erger. Dezelfde vondst van Tiele bracht ons een brief van 
Jan Seversz. aan zekeren „Heer dirc goede vrient", denke- 
lijk Dirk van Abcoude, vicaris van 't kapittel van St. Pieter, 
pastoor bij de Geertekerk te Utrecht en der hervorming niet 
vijandig ^). Hij schrijft dan dat, toen hij heer Dirk te "Warmond 



1) Erasmus' „Declamatio de morte sive .consolatio ad patrem filii 
afflictum" mag niet zonder meer vereenzelvigd worden met ^Van de 
bereydinghe totter doot", al zet de Index van 1750 daarbij „bij Eras- 
mus" Verg. Sepp, Verb, Lectunr, blz. 215. 

2) Of Melanchthon's „Epistola de Lipsica disputatione" 1519? 

3) Verg. Jiüius KöstUn, MarHn Luther^, 1903, U, 718 ff.: Luthers 
Schriften in chron. Ordnung. En Catalogtte de la Bibliothèque de feu 
Mr, Izaac Meulman, 1869, n^. 2281 (p. 178—186). 

4) Over dezen al te vreesachtigen hervormingsgezinden prediker zie 
vooreerst De Hoop Scheff er, a. w., blz. 317, noot 4, 319, 324 vlg. Hij 
arbeidde in dezen tijd te Utrecht, tegelijk met Herman Gerrits, die 
13 Januari 1522 herriep. Mr. Dirk kwam er met eene berisping af, 
maar geraakte in 1540 weder in moeielijkheden, deed boete en herriep 
na lange gevangenisschap, en weigerde sinds, onder voorwendsel van 



DE SACRAMENTISTEN. 75 

verlaten had, hij een bezoek ging brengen aan ,, mijnheer 
van Alcmare". Deze is zeker die reeds genoemde 'Willem 
van Alkmaar, de Keulsche magister, die ook in Maart 1518 
zich te Leiden bevond. Dat hij niet zuiver van ketterij was, 
blijkt ook thans. 'Want Seversz. vond bij hem „de bonis operi- 
bus in duyts gedruct" d. i. Luthers „Sermon von guten werken" 
1520, waarover hij vrij beschikken mocht. Htm onderling 
gesprek vervulde Seversz. met nieuwen moed en hij drong 
er bij heer Dirk op aan, dat hij zich toch haasten zou met 
de correctie van „dien adel'' d. i. Luthers „An den christ- 
lichen Adel deutscher Nation" 1520 en zich voorts zou bege- 
ven tot de vertaling van „dat magnificat'* d. i. Luthers uit- 
legging van het Magnificat, Maria's lofzang uit Luk. 1, 46 
▼Ig^M 1520 — 1521. Al wat hij onderhanden had zou Seversz. 
zoo spoedig mogelijk drukken. Heer Dirk moet het maar 
spoedig komen brengen. Is de patroon niet thuis, Bertel- 
mees de knecht zal hem bescheid doen '). 

'Welk levendig verkeer tusschen Duitschland en ons, welk 
een honger naar boeken, welk een ijver bij onzen Leidschen 
boekdnUcker en welk een hulp van kettersche priesters! 



lichaamszsArakte „interesse missae sacrificio", Schoocldus, De bonis vulgo 
ecclesiasticis dictis, p. 531. Zijne geschriften heeten de reformatie bin- 
nen Utrecht zeer bevorderd te hebben (Brandt, Reformatie, I, 301), 
maar zijn verloren gegaan. Hij had, geheel naar zijn karakter, tot 
devies: „Sis sine felle pius" en in later jaren waren het o. a. zijn 
boeken, die 'den jongen Wtenbogaert brachten „tot kennis der pause- 
lijke abnysen." Het was Johannes Block, kammnik van St. Pieter en 
zijn peter, die hem mr, Dirks boeken liet lezen en copiëeren. Wten- 
bogaert verhaalt dit in zijn Leven ... 6^' hemselven onpart^digh be- 
schreven . . ,, 1645, Voorreden, blz. VII. Daar Wtenbogaert den 11 Fe- 
bruari 1557 is geboren, kan hij met mr. Dirks geschriften hebben 
kennis gemaakt in 1567. Uit zijne woorden blijkt niet of deze toen 
nog in leven was. Het is mogelijk, als wij aannemen, dat hij zeer vroeg 
pastoor in de Geertekerk is geworden en b. v. in 1500 werd geboren 
Maar het is niet waarschijnlijk. In 't jaar 1538 komt hij voor in een 
raadsbesluit als eischer van achterstal^ge rente voor bewezen diensten 
aan de melaatschen, Dodt, Archief, VU, 176. Rogge, Johannes Wten- 
bogaert, I, 20 noot, zegt, dat de genoemde Johannes Block mogelijk 
een broeder van Petrus Bloccius was. Gronden daarvoor geeft hij 
echter niet en van broeders van den Leidschen conrector bleek mij 
nimmer. In Utrecht was de naam Block zeer gewoon. 
1) Bibliogr. Advers,, Nijhoff, IV, 65—78. 



76 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Natuurlijk bleef dit alles niet onopgemerkt. En de maat 
liep over, toen bij den alles durvenden man de tweede 
druk van de ^Summa der godliker Scrifturen" van de pers 
kwam. De eerste druk van het beroemde geschrift van 
Hendrik van Bommel, den rector van het Magdalena-ge- 
sticht te Utrecht, is van 1523, misschien te Zwolle^). De 
tweede, Nederlandsche, uitgave versch^nt bij onzen Seversz., 
zeer vroeg in 1524. Dit werd zijn ongeluk. Reeds ten vorigen 
jare had hij den bode van het Hof, Adriaan Lubberts, bij 
zich gezien, die hem een gesloten brief overhandigde om 
hem naar Den Haag te roepen tot het geven van inlich- 
tingen '). Toen nu de Summa verscheen, zocht men eerst 
in Delft, reeds den Sleten Januari 1524 % maar kreeg spoedig 
vermoeden op Leiden. Jan Seversz. werd voor 't hof ge- 
daagd, maar verscheen niet, zoodat Claes van Dam, de 
substituut, naar Leiden moest reizen met schriftelijk bevel 
den prenter gevangen te nemen. Maar de vroedschap, voor 
hare burgers zoo lang mogelijk opkomende, hield den Haag- 
schen Officier twee dagen, 11 en 12 Februari aan 't lijntje ^). 
Toen zond het Hof een deurwaarder, die hem opnieuw 
dagvaardde, maar nu bovendien een nauwkeurigen inven- 
taris van zijne goederen en boeken opmaakte, wat vier 
dagen duurde, 23 Februari en 12 — 14 Maart '). Bij plakkaat 
van 23 Maart 1524 werd toen de „Summa" verboden ^) en 
Jan Seversz. den ló^^i^ April 1524 ten derden male ge- 
dagvaard op peyne van ban en confiscatie ^). Hij heeft 



1) Dr. J. J. van Toorenenbergen, Het oudste Nederl verboden boek, 1882. 
Dr. Benrath, Die Summa der H, Schrift, etn Zengniaz aua dem 2^italier 
der Reformation, 1880, Dr. C. Sepp, Verboden lectuur, 1889, blz. 19. In 
zijne HDisputationes contra Lutheranos" van het jaar 1526 vermeldt 
Jacob van Hoogstraten het ook als „diabolicos quidam libellus cui 
titulus est summa divinarum scripturarum teutonice descriptus." De 
denkbeelden der „Lutherani" t. w. twee broeders des gemeenen levens 
vertoonen sterke overeenkomst met den geest der Summa. Bibt Ref. 
Neêrl, m, 606 en Pijper, aldaar, blz. 540. 

2) Fredericq, Corpus, IV, 244. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 254. 

4) Fredericq, Corpus, IV, 255. 

5) Fredericq, Corpus, IV, 261. 

6) Verg. Studiën en Bedragen, 1, 39, 508. 

7) Fredericq, Corpus, IV, 270 vlg. 



DE SACRAMENTISTEN. 77 

toen Leiden verlaten, en zijne verdere geschiedenis behoort 
hier niet ^). 

Hij was niet de eenige uitgever-boekdrukker in onze stad, 
maar hunne verhouding tot de nieuwe denkbeelden kan niet 
voor ieder zoo gemakkelijk worden vastgesteld. Hugo Jansz. 
van "Woerden, die zijne zaak had aan de Vischmarkt, bloeide 



1) Den Uden Mei 1524 staat het Hof aan Maritgen, huisvrouw van 
Jan Seversz. toe om de confiscatie van haar mans goederen op te 
schorten, totdat zij al hare crediteuren zal hebben voldaan. Corpus, 
IV, 275. Den 17den Juni van datzelfde jaar zien wij hem reeds weer 
uit Utrecht gebannen „want hij metten werck van Lutherijen besmet 
is," Dodt, Archief, VH, 113, Corpus, IV, 274 vlg., Bihliogr. Martyr,, I, 
blz. XXV vlgg. Den Uden Juli dagvaardt hij op zijne beurt den baljuw 
van Rijnland, omdat deze de brieven van zuivering, hem verleend, 
niet wil erkennen, aldaar, blz. 275. Twee dagen later bant het Hof 
hem levenslang uit Holland, Westfriesland en Zeeland om het drukken 
van diverse Luthersche boeken, inzonderheid van de Summa, dat 
een zeer scandaleus boekje is, vol erreuren, door de H. Kerstenkerke 
gereprobeerd. Vonnis van 13 Juli 1524 in Sententiën 's Hofs van Hottant, 
fol. 144, V. vlg. Het bleek, dat hij meer schulden had dan goederen, 
waarom de reeds genoemde Maritgen, zijne vrouw, alle eischen op 
haar man afkocht voor eene betaling van honderd pond gedurende 
vijf jaren, waarvoor een Leidsch burger, Pieter Romboutsz., borg zou 
staan, Corpus, IV, 289 vlgg. Dit geschiedde den 9den September 1574. 
Die van Utrecht lieten Jan Seversz. het volgend jaar voor een oogen- 
blik in hunne stad toe, maar trokken daags daarna, 17 Mei 1525, hunne 
belofte in en banden hem voor eeuwig. Hij bezat toen eeue groote 
drukkerij. Corpus, IV, 345; Dodt, Archief, VU, 115, IIS ; Ber. Hist Gen., 
IV, 2, 111. Waarheen is hij toen gegaan? Den 18den Maart 1527 is 
zeikere „Jan Syvaartsz. dye creupel" wegens het uitgeven van kettersche 
boeken veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf op St.-01ofspoort 
in Amsterdam te brood en te biere, Vs j^^ ^ ^^^ blijven en / 12 
boete. De Hoop Scheffer, a. w,, blz. 225, noot 1 (de St-Olofspoort of 
Kerkstraatpoort stond aan 't einde van de Warmoesstraat, Wagenaar, 
Amsterdam, I, 15 en was de gewone strafplaats voor ketters. Zie b. v. 
Kron. Hist Gen, Utrecht, 1856, blz. 100). Hebben wij hier denzelfden 
man? Dr. E. W. Moes, Amsterdamsche Boekdrukkers, I, 1900, blz. 109 
vlg. dacht eerst van ja, maar hij durft dit niet volhouden, omdat 1530 
Jan Seversz van Leiden als dood wordt gemeld en 1535 zijn Amster- 
damsche naamgenoot nog werkt. Hij verwijst daartoe naar Leidsche 
rechtsbronnen, blz. 366. Daar staat inderdaad dat „Marie Jan Zevertsz. 
printers weduwe" voor. 't goed haars mans opkomt en blz. 364 heet 
het dat „Jan deser werlt overleden is." Maar juist een jaartal vind ik 
daarbij niet vermeld en de kenningboeken, waaraan het bericht door 
Blok is ontleend, loopen tot na 1535 door. De zaak schijnt mij nog 
niet uitgemaakt doch, na al het gezegde, is de waarschijnlijkheid vóór 
de identiteit van beide personen. 



78 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

vóór onze periode (1494 — 1505) ^). Claes Adriaensz. Mast, die 
op de Oosteriingplaats woonde en zgne boeken ook ten ver- 
koop had bij Jan van der Haghe in den Vergulden Bijbel, 
was zeker niet van de gereprobeerde religie, of hq zon niet 
hebben gedrukt „De xv bloetstortinghen ons heeren Jhesu 
Christi met die seven weeën onser liever vrouwen," aan de 
lectuur van welke „beding" met berouw van zonde aflaat 
verbonden was *). 

Een andere drukker. Peter van Balen of Peter Claesz. 
van Balen is althans niet anti-luthersch geweest. In 1537 nl. 
kwam bij hem van de pers een „psalter des conincklicken 
prophete Davids" en drie jaar vroeger een Nieuw Testament *). 
In 1538 gaf hij eene nieuwe uitgave van het psalterium, ver- 
meerderd met Reuchlin's vertaling van het symbolum Atha- 
nasii en van den Prediker door Johannes Campenius^). 
Van Balen woonde in de Gulden Zon bij de Sint-Jans- 
brug »). 

Ditzelfde psalter, ook naar de vertaling van den Leuven- 
schen hebraïcus Johannes Campenius, verscheen bij een ande- 



1) Van hem is o. a. «Hier beghint dat heylighe leven ons liefs heren 
Jhesu Christi** dat in 1498 van de pers kwam. Het heeft fraaie, ge- 
kleurde houtsneden o. a. Jezus' tempelreiniging, Jezus in Gethsemane, 
de kruisafneming, het Pinksterwonder enz. Ken exemplaar bevindt 
zich op de Lakenhal. In 1502 gaf hij uit: „Hier beghint een schoen 
boe^ ende is gheheten die vertroestinghe der ghelatene menschen. 
Ende vander verclaringhe der consciéncién. Ende is inhoudende XXVII 
capittelen." Op de laatste bladzijde van dit kl. 4^. boekje vinden wij 
den drukker genoemd en de bijvoeging: „Ende is ghecorrigeert ende 
emendeert in een cloester geheten roemburch buten leyden.^* En, v., 
in handschrift: „dit bouck hoert toe neel comelis dochter wonende 
op het oude bagijnhof." Misschien is dus het boekje gedrukt naar het 
hs. dat zich in het bezit bevond van Katrijn Klaas Vranckendr., non 
in 't klooster Roomburg, zooals wij vroeger zagen. VergeL boven, 
blz. 3, noot 38. 

2) KL 8®. z. j. Een exemplaar op de Lakenhal. B. ding d. i. a-b-c- boekje 
(b. V. Embder b. ding, Reitsma en Van Veen, Acta der Prov. Syn., I, 
10, sub 17); in 't algemeen „leesboekje". 

3) Lelong, Boekzaal der Nederd. Bffbela, 1732, blz. 583. Navorscher, 
1867, blz. 75. Sepp, Verb. Lect., blz. 124. 

4) Een exemplaar heeft de Bibl. van de Mij. der Ned. Letterk. 

5) Eene steenen brug over den Ouden Rijn van de Hoogstraat naar 
de Donkersteeg, Van Mieris, a.w., blz. 513a. t'leyte, a. w., blz. 20. 



DE SACRAMENTISTEN. 79 

ren drukker onzer periode (Leiden telde er in 1546 negen ^) 
Peter Janszoon, die woonde „op sint pancraes kerckhof' 
of „onder den thoorn van sinte pancracius kercke" of „aen 
sinte pancratius kerckhof". Wij kennen van hem deze twee 
zuiver roomsche boekjes: „Hyer beghint een suyverlijcke 
crans van duysent rosen" '). Voorts: „Een sonderlinghe de- 
vote oeffeninghe der passiën ons Heeren seer wonderlljc na 
den rechten gheest op dye articulen des heylighen Pater nos- 
ter en noch meer andere schoone ghebeden" ^). Daarentegen : 
„Fasciculus myrre. Dit is een sonderlinghe devote materie 
vanden passiën ons heren" ^). Ofschoon uit de twee eerste 
uitgaven schijnt te blijken, dat hij onverdacht roomsch was, 
gaf hij toch ook een Nederlandsch Nieuwe Testament uit, 
dat op den Index is geplaatst ^). 

Eindelijk moet hier worden genoemd Jan Matthijsz., van 
wien wij ter ééne zijde hebben „Een devote oeffeninge tot 
enen yegelicken choor der enghelen daer in ghetogen van 
die alderheylichste drievuldicheyt", waarbij op fol. 1 : „Hier 
beghint eén schoon gebet vanden heylighen Sacramente dat 
sinte ambrosius ghemaect heeft" ^)i en ter andere eene uit- 



1) Blok, a, w,, blz. 259 vlg. Van dit psalter, in kl. 8°. met de zinspreuk 
nln God ist al" bevindt zich een exemplaar op de Lakenhal. 

2) Anno 1535. Catalog. auctie R. W. P. de Vries van 3 April vlgg., 
1905, sub. n9. 490 en van 28 Nov. vlgg. 1905, sub n^ 207, op de Lakenhal. 

3) KI. 8^ Z.J., Lakenhal. 

4) KI. 8\ 1546, Lakenhal. Met vóórgeschreven gedicht van Jan Sybes. 
Dit is een late druk. De bibliotheek van de Mij. der N. Letterkunde 
te Leiden bezit eene uitgave van „dat busselkijn oft dat bondelken 
van myrre" van 't jaar 1529, Antw. bij Symon Cock. Ook bij Jan van 
Gelen, later te noemen, verscheen eene uitgave. Op den Index van 
1550 wordt het verboden, zoodat men, op grond van deze uitgave, 
Peter Janszoon voor onroomsch zou houden. 

5) „Novum Testamentum teutonicum Leydis per Petrum Janssen**, 
Appendix Indicis Philippi II, in de uitgave van dien Index bij Pl'antijn 
in 1572, pag. 82. Vergelijk het in noot 4 gezegde. Sepp, Verh, Lectuur, 
blz. 124, vermeldt een N. T. van 1536 bij Peter Janszoon. 

Het beroemde boekje „Vanden Gheloove en de Hoope** 1540, werd 
om het devies In God ist al door Acquoy, Archief v. Nederl, Kerkgesch,, 
VI, 1897, blz. 80, ook aan onzen Peter Jansz. als drukker toegeschreven. 
Er is echter meer reden om te denken aan Peter Warnerssen te 
Kampen, die dezelfde zinspreuk voerde. Pijper in Bibt Ref, NeêrL, 
IV, 516. 

6) Kl. 80. z.j. Lakenhal. 



80 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

gave van „die se ven psalmen" % wat een exemplaar kan 
geweest z^n van de reeds genoemde Zeven boetpsalmen 
van Luther. Ook gaf hij nog een „Rosengaert vanden be- 
vruchten vrouwen", een van die tallooze handboekjes voor 
vroedvrouwen, zooals er telkens van de pers kwamen en 
dat ons voor den persoon des uitgevers weinig leert. Ook 
hij woonde „op sinte pancraes kerckgraft". Wie zal zeggen 
of deze drukker dezelfde is als die Jan Matthijsz., die om- 
streeks 1546 te Leiden werd veroordeeld om op de groote 
kaak te staan van elf tot twaalf uur „hebbende sekere 
boucxkens om sgn hals hangen" en voor honderd jaren en 
één dag te worden verbannen ? ^ Dat hij met boeken moest 
te pronk staan en voor eeuwig werd verbannen, doet wel 
denken aan een zwaar vergrijp op uitgeversgebied. Van al 
de genoemden staat dus van Jan Seversz. met zekerheid 
vast (van een paar anderen kan het worden vermoed) dat 
hij tot de nieuwgezinden behoorde '). 

Intusschen was er meer te doen dan verboden Luthersche 
boeken opsporen en verbranden. Ook de ketters zelven moes- 
ten worden berecht. Karel V had bij edict van 28 April 1522 
aan den raadsheer Mr. Franfois van der Hulst algeheele 
volmacht gegeven om als inquisiteur op te treden in Brabant 
en straks in al zijne Nederlandsche gewesten, welke macht 
bij plakkaat van 29 April nog eens uitvoerig werd omschreven. 
Deze plakkaten waren, gelijk men weet, van de uiterste 
strengheid, „ten eynde dat die voersz. heresien, ketterien 
ende quade doctrinen souden mogen geheel^ck geextirpeert 
worden." Maar meteen knotten zij de macht van de gees- 
telijke rechtbanken. Tot nog toe immers hadden deze de 
gansche berechting van gevallen van heresie, terwijl alleen 
de wereldlijke overheid het doodvonnis uitsprak. Thans 



1) KI. 8». z. j. Rogge in Blhliogr. Advers., Nijhoff V, 45. 

2) Crimineele sententiehoeken van de schepenbank fol. 36 z. j. 

3) Sommige historici beweren, dat het drukken en uitgeven van ket- 
tersche boeken louter handelszaak was, waaruit dos voor de gezind- 
heid der uitgevers geenerlei gevolgtrekking mag gemaakt worden. Hier- 
tegen moet worden aangevoerd, dat een aantal hunner hun werk met 
den dood hebben betaald, bewijs genoeg, dat eene krachtige geloofs- 
overtuiging hen drong. 



DE SACRAMENTISTEN. 81 

kwam de inquisitie met volstrekt gezag en verdrong den 
geestelijken rechter. Ja meer. In eene instructie des keizers 
voor Van der Hulst van Mei deszelfden jaars ^) wordt aan 
dezen raadsheer toegestaan „te daghen, moneren, arresteren, 
te vanghen, gevangen te stellene . . . sonder te hondene forme 
ofte figure van rechte, maer sommierlic, simpelic . . . ende 
met alle extraordinaren wegen ende manieren . bij ques- 
tien, interrogatoriën, rigoreuse examinatie ende tortement." 
M, a. w. mr. Fran^ois mocht tegen de ketters optreden, 
zonder aan de rechtsvormen der steden ook maar in 
't minst gebonden te zijn *). Hij had eene macht als die 
des keizers zei ven, behalve dat mr. Joost Laurensz., doctor 
en president van 's keizers Grooten Raad te Mechelen, in 
zooverre boven hem stond, dat hij „sonder adyis ende rait" 
van Mr, Joost niet zou mogen handelen. Deze volmacht was 
voorts nog in lijnrechten strijd met het vroeger genoemde 
„jus de non evocando", daar de inquisiteur beklaagden uit 
himne woonplaats naar eene willekeurige andere stad kon 
doen voeren. Men kon van te voren weten, dat ook daarom 
de gevolmachtigde groot-inquisiteur op feilen tegenstand stui- 
ten zou. En eindelijk werd zijn optreden voor alle welden- 
kenden des te hatelijker, omdat hij als bigamist en moor- 
denaar bekend stond *). 

Reeds den 26sten juni van dat jaar 1522 vinden wij Van 
der Hulst te Leiden, vergezeld van doctor Nicolaas van 
Egmond bij welke gelegenheid de vroedschap, hare ont- 
stemming verbergend, aan beide „commissarissen in luyters 
materiën" een „eerlicken maeltijt" aanbiedt ^). Nicolaas van 
Egmond, van de orde der Karmelieten, wordt door Erasmus 
geteekend als een man, die in gansch Europa bekend stond 
als bijzonder hardnekkig en die iemand, dien hij haatte, 



1) Fredericq, Corpus^ IV, 123, 127. 

2) De Hoop Scheffer a. w. blz. 152, noot 2 stelt dit plakkaat op dz 7 Mei. 

3) Aldus o. a. de pensionaris van Delft, Hugo van Eynde, op eene 
dagvaart van de kleine Hollandsche steden, 28 Augustus 1523, Corpus, 
IV, 222. 

4) Het kostte haar zes Rijnsche guldens, Tresor, rek, hoek op 26 Juni 
1522, fol. 82 v. Verg. Blok, a. w., blz. 224. 

6 



82 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

niet spoedig zou loslaten '). Hun komst te Leiden valt alzoo 
samen met de afkondiging van het plakkaat tegen de ver- 
boden boeken, terwijl toen ook Jan Severs. z^nen grootsten 
ijver toonde. Misschien is er samenhang tusschen 't een en 
't ander. In elk geval woelde het hier. Op den avond van 
2k>ndag vóór O. L. Vr. nativitas, 7 September 1522, plakte een 
onbekende een papier aan de kerkdeur van St. Pieter vol be- 
leedigende woorden, strekkende tot opstand en beroering en 
tot schade van Z. M. en deze stad. De overheid beloofde 
aan den aanbrenger van den schuldige 50 karoli guldens % 
Hoezeer wij intusschen op onze hoede moeten zijn en niet 
deze en dergelijke woelingen aanstonds aan hervormings- 
gezinden in 't godsdienstige toeschrijven, leert ons het ver- 
volg van de geschiedenis dezer schendbriefjes. Enkele maan- 
den later kwam de overheid er namelijk op terug, omdat 
de misdadiger nog niet was gevonden en nu hooren wij 
de ware toedracht der zaak. De briefjes waren niet slechts 
aan de kerkdeuren geplakt, maar ook neergelegd in de 
lectr^nen, waar de vroedschap tijdens den dienst placht 
te zitten. En het was niet de daad van één kwaadwillige, 
maar van velen, die geen „anscouw" hadden op God, noch 
op den keizer noch op de stadsregeering, die toch dagelijks 
al hare krachten inspande ,;Om een neringe binnen der stede 
te maecken". Ziedaar de zaak! De ontevredenheid ontstond 
deze maal uit den bekenden achteruitgang der industrie, 
die juist in de jaren 1521 tot 1523 zich nijpend deed voelen 
en nog andere relletjes veroorzaakte % Op een der bewuste 
briefjes, b^ nacht en ontij ook zelfs op de huisdeuren der 



1) Brief uit Bazel aan Joost Laurensz. van 14 Juli 1522, afgedrukt, 
Corpus, IV, 130. Reeds enkele maanden vroeger was „de doctor in de 
godheyt Egmonda" te Leiden geweest bij den commandeur van Si Pieter 
win commissie van de K. M." en had van de stad geschonken gekregen 
twee stedekannen Rijnschen wijn. Tresoriersrek, op 28 Maart 1522, 
fol. 81, r. Erasmus, meermalen door van Egmond op den kansel aan- 
gevallen, vreesde bovendien van z^n optreden schadelijken invloed 
voor de studie der talen en der fraaie letteren. Verg. nog Pijper in 
Bibl Ref, Neêrl, lU, 395 en noot 2. 

2) Aflezingshoek A, f. 111 r. op 20 Sept. 1522. 

3) Verg. hoven, blz. 14 en mijn artikel in Handel, en Meded. v. d. 
M^'. d. N. Letterk., 1904/1905, blz. 15—17. 



DE SACRAMENTISTEN. 83 

overheidspersonen geplakt, stond ,,maect neringe, tys.tijt''. 
Alsof, verdedigt zich de vroedschap, wij ook niet weten, 
dat het hoog tijd is en alsof wij eene nieuwe nering kunnen 
scheppen, als wij maar willen! Men moest liever denken 
aan de zware tijden, die wij beleven, waardoor de handel 
stil staat en de lakens weinig waard zijn. Middelerwijl 
verhoogden die van den gerechte de belooning voor den 
aanbrenger tot op 100 karoli ^). Zoo blijkt dan, dat wij in 
't begin van 1523 nog niet aan eene kettersche beweging 
kunnen denken, al spreekt 't van zelf, dat Jan Seversz. 
Luthers boeken verkocht en dat zij gelezen werden en dat 
de Luthersche denkbeelden bezig waren door te dringen, 
tegelijk met die andere, die door Nederlandsche nieuw- 
gezinden werden voorgestaan en verspreid. Men denke b. v. 
aan „De refutacie vant Salve Regina'', een oorspronkelijk 
Nederlandsch geschrift reeds van 1524. Reeds van 1521 is 
„Van den olden en den nieuwen God geloove ende leere'' 
door Pijper aan Thomas Munzer toegeschreven ^). 

Middelerwijl begonnen zich, ook voor Leiden, de moeielijk- 
heden te openbaren, door het optreden van Franfois van der 
Hulst veroorzaakt. Het is bekend, dat de gevangenneming 
van den advocaat Comelis Hoen groot opzien wekte. In 
den aanvang van ditzelfde jaar 1523 beklaagde het Hof van 
Holland zich over die wederrechtelijke inkerkering te 
Geertruidenberg, zoo strijdig met alle privilegiën, en den 
3den Maart besliste de landvoogdes, dat Hoen naar den Haag 
mocht terugkeeren, dat hij daar zou terechtstaan voor Van 
der Hulst en (kleine tegemoetkoming) voor een raadsheer 
van het Hof, bijgestaan door twee doctoren in de godheid. 
Mr. Joost Laurentii zou de processtukken nazien, terwijl 
de uitspraak door de vijf heeren te zamen zou geschieden. 
„Et semblable maniere de procéder madite dame ordonne 
estre tenue contre tous hollandois que Ion voudroit dire ou 
accuser estre de la secte luthérane" ^). Daarmede was het 



1) Aflezingshoek A, f. 113 v. op 14 Febr. 1523. 

2) Bibl, Ref. Neêrl, I, 1903, blz. 27—35. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 178—181 en de daar aangehaalde plaats 
uit Gerdes, Historia reformationis, I. 



84 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

verzet echter niet geknot, en ter statenvergadering besloten 
een aantal steden zich met een nieuw vertoog tot de gou- 
vernante te wenden. Het was in de maand Juli, op den 
eersten dag van welke maand men den brandstapel van 
Voes en Esch had zien ontsteken i). In het Noorden had 
nog geen martelaarsbloed gevloeid. Den 17^^^ Juli 1523 
dan besluiten Amsterdam, Haarlem, Delft en Gouda, dat 
men er bij de genadige Vrouw op zal aandringen de zaak 
van Hoen toch niet slepende te houden, maar dat men met 
het proces tegen hem en de andere „pretense Lutheranen" 
zou voortvaren, hetzg dan ter „absolucie ofte condempna- 
cie". Het kan zijn, dat Leiden zich b^ dit verzoek aansloot '). 
Maar zeker is, dat de stad later weer weifelde, ook in de 
zaak van een ketterschen schoolmeester te Gorkum, en dat 
de Leidsche heeren Ruysch Jansz. en Henrick Florisz. in 
de vergadering van 9 Augustus te kennen gaven over deze 
dingen geen mandaat van hunne lastgevers te kunnen over- 
leggen '). Vijf dagen later intusschen, waren er andere af- 
gevaardigden, die de woorden van Henrick Florisz. wraakten 
en zeiden zich Imj het verzet aan te sluiten ^). Ik geloof niet, 



1) Hierover schreef Luther zijn bekenden brief «aan de broeders 
in Holland" en dichtte het beroemde „Ein neoes Lied vir heben 
an" . . . enz. Een aantal uitlatingen van Erasmus bij Meyhoffer, Le 
martyrologe protestant des PayS'Bas, 1907, p. 39, noot 1. 

2) Zóó b. V. De Hoop Scheff er, a, w., blz. 1S4. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 217. 

4) Fredericq, Corpus, IV, 218. Deze beide berichten ontleent Fre- 
dericq aan het Protocol van Andries Jacobsz., 1, 13, op het stadsarchief 
te Amsterdam Maar den naam Ruysch Jansz. kan ik in de Leidsche 
stukken niet vinden. Op de wapenkaart van Van Rijckhuysen komt 
zijn wapen niet voor. De vroedschapsresoluties van 4 en 8 Augustus 
1523 geven noch zijn naam noch eenig bericht over de zaak zelve, 
maar handelen over de bede en over de correspondentie met „Dans- 
wijck en Lubeck in Oestland" en over den „haringvanck" enz. De 
tresoriersrékeningen melden op 9 Aug. een reis van Dirk Ottensz. bur- 
gemeester, Frans Gerrit Doensz. schepen en Henrick Florisz., secre- 
taris naar Den Haag (fol. 43 r.); op 5 Aug. van de twee laatsten met 
burgemeester Dirk Florisz., naar Den Haag (fol. 47 v.); op 14 en 17 
Aug. de beide reizen zoo aanstonds te noemen en op 12 Aug. nog eene 
reis van Henrick Florisz. naar Den Haag (fol. 55 v.). Ik kan den naam 
niet thuisbrengen, of wij moesten aan Reyers deinen. De naam Jan 
Reyersz. b.v. is bekend genoeg. 



DE SACRAMENTISTEN. 85 

dat wij uit deze aarzeling mogen afleiden, dat die van Lei- 
den de inbreuk op hunne privilegiën minder hoog opnamen. 
Dienzelfden 14den Augustus togen burgemeester Claes Dirksz. 
en de tresorier IzalÜc Claesz. naar Den Haag, om te spre- 
ken over de kettercommissarissen, die te Gorinchem zitting 
hielden, ja zoozeer namen zij de zaak ter harte, dat den 
17dcn Augustus dezelfde tresorier en mr, Willem van Oy 
zelfs naar Brussel reisden, om daar ter hoogster plaatse 
te vernemen, wat toch die commissarissen in htm schild 
voerden, dat zij 't waagden de ingezetenen van andere Hol- 
landsche steden naar Gorinchem te ontbieden ter occasie 
van de ketterqen van Luther, want alles was immers tegen 
de privilegiën van den lande ^). Voorts weigerden zij de 
volgende maand enkele Leidsche burgers naar Gorkum op 
te zenden, waar Van der Hulst hen op 't punt van ketterij 
wilde onderzoeken, en zij lieten zich in bittere taal uit over 
den vurigen ketterjager, Floris Oem van Wijngaerden, dien 
zij voorstellen niet meer ter dagvaart toe te laten, „want 
hij genoech is vertijt mitten commissarissen van luther- 
schen" '). Zij achtten, dat hij zich daardoor onmogelijk had 
gemaakt. Voor wie zich het leven en bedrijf van den Dordt- 
schen pensionaris herinnert, zeggen die van Leiden geen 
woord te veeP). Zij zouden hem nochtans af en toe binnen 



1) Tresoriersrekening 1529 op genoemde data, fol. 49 r., 55 v., 56 r. 

2) Vroedschapsresolutieboek op 9 September 1523, fol. 24 r. En ook, 
omdat hij de geheimen van de dagvaart verklapte, Fredericq, Corpus, 
IV, 234. 

3) Mr. Floris Oem van Wijngaarden, raad-ordinaris in 't Hof van 
Holland, pensionaris van Dordrecht, man van groot gezag, schoon van 
1518 tot 1519 ontslagen en gebannen. Hij was een heftig bestrijder 
der nieuwe leer, zeer bevriend met Van der Hulst, in briefwisseling 
met Paus Adriaan, die hem o. a. 15 Febr. 1522 de bekende woorden 
schreef, dat hij liever proost te Leuven dan paus te Rome wilde zijn 
(Ranke, P&pste ^, 1874, I, 60). In het politieke een trouw en zeer be- 
kwaam dienaar der regeering, werd hij door de regenten der groote 
steden gehaat en tegengewerkt „omdat" zooals die van Dordt in 1518 
zeiden „hij der stede keuren verkeerdelijck uitleyt." Verg. Fruin, 
Voorher. vóór de Informacie 1514, p. XIX vlgg. (Handel. Letterk. 1866, 
blz. 143 vlgg.). De Hoop Scheffer, a. w,, 73, 75—79. Aan de ketterver- 
volging nam hij werkdadig aandeel o. a. toen hij, in October 1522, 
Antwerpsche Augustijner monniken, uit Antwerpen naar Dordrecht 
overgebracht, ondervroeg. In het geding tegen Hoen trad hij met groote 



86 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

hunne muren moeten dulden! Veel vroeger trouwens, in 
1508, schijnt Mr. Floris te Leiden al een boozen naam ge- 
had te hebben en door zekeren Jan van den Boekhorst, om 
mij onbekende redenen, op het stadhuis openlijk te zgn uit- 
gescholden '). Bg deze protesten liet de Leidsche regeering 
het allerminst. In hare vergadering van 9 September des- 
zelfden jaars rapporteerden Mr. "Willem van Oy, doctor 
juris en Izaftk Claesz. de tresorier, dat zij ten hove zich an- 
dermaal hadden beklaagd over de „commissarissen geor- 
donneerd jegens die ketterije van luther" '). 

Men doet goed zich te herinneren, dat dit verzet louter 
de handhaving der stadsprivilegiên bedoelde en geenszins 
voortsproot uit lauwheid in zake het „kerstengelove". Er 
was in dezen zelfden tijd voor de vroedschap aanleiding 
dit te toonen, toen enkele kwaadwillige poorters, vermoe- 
delijk nieuwgezinden, zich zeer smadelijk tegenover pause- 
lijke plakkaten gedroegen. De H. Vader (t. w. paus Adri- 
aan) ^) „beroert mit compassie ende medelijden van zeker 
kersten capiteyne die in turckeyen upten frontieren van 
hongarijen gevangen" genomen waren ^), had aflaten beloof d 
aan allen, die aan de opbrengst van het losgeld zouden 
willen medewerken, voorts bij afzonderlijke bul de geeste- 
lijkheid tot medewerking opgewekt en openbaarmaking door 
aanplakken bevolen. Ook in Leiden was dit geschied aan 
de deuren vaLn St. Pieter en St. Pancras. Maar enkele kwaad- 
willigen hadden die papieren afgetrokken, doorgesneden en 
er allerlei moedwil mede gepleegd, wat „een grote ver- 
vaerlicke quade saecke'' was. Op aangifte van den misda- 



felheid op en trachtte zelfs tusschen 9 en 13 Augustus 1523 den advo- 
kaat van de Voorpoort in Den Haag op te lichten en met een -wagen, 
in den nacht, naar Gorktun te brengen. Fredericq, Corpus, IV, 217. 
Bij alles zich beroepende op zijn eed aan paus en keizer, waardoor 
hij zich verbonden had zóó scherp tegen de Lutheranen op te treden. 

1) Correctieboek op 19 Februari 1508, fol. 11 r. 

2) Vroedschapsresoltttieboek op 9 September 1523, fol. 23 r. Het wapen 
van dezen Mr. Willem van Oy, Simonszoon. doctor der beide rechten, 
een van de invloedrijkste regeeringspersonen uit onze periode, bij 
Van Rijckhuyzen, Wapenkaart, I, 9/16. 

3) Hij stierf kort daarna, 14 September 1523. 

4) Door Soliman I, den prachtige (1519—1566). 



DE SACRAMENTISTEN. 87 

diger stelde het gerecht 25 karoli % Toonde de regeering 
aldus hare gehoorzaamheid aan den H. stoel, zij wilde 
daarom niet geacht worden goed te keuren wat binnen 
eigen muren door geestelijken misschien misdreven werd. 
Het ontsnapte hare aandacht niet, dat er in de Leidsche 
conventen zooveel vreemdelingen werden opgenomen, die 
daardoor de plaats voor geboren poorters innamen, en dat 
ook overigens door vreemde wijbisschoppen, officialen en 
dergelijke functionarissen allerlei kwaad geschiedde, o. a. 
door 't voeren van heftige taal op de kansels. Dit wekte 
onrust en kwam bovendien de autoriteit te na der stads- 
regeering, die een onderzoek instelde, de uitkomst op schrift 
bracht en opzond aan den Procureur-Generaal van het Hof 
en aan den Stadhouder '). Het waren deze misbruiken, waarop 
de landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, enkele maanden 
later doelde, toen zij schreef „quil soit vraysemblable et a 
„mon ad vis n'y ait meilleur moyen de rebouter lesdicts er- 
„reurs et abuz, mis en avant et semez entre Ie peuple par 



1) Aflezingsboek A, fol. 118 r. en v. op 26 Augustus 1523. Van de 
daden des aartsvijands bleef de Westersche christenheid zeer goed 
óp de hoogte : „Nyeuwe warachtige dingen geschiet met onsen vijandt 
den Turck in Oestenrijck op de Danubie . . . enz." Bij Adr. van Berghen 
te Antw. 1522. Of „Den groten nederslach van den Heyr des Turcx 
geschiet van tvolck Sophia in tlandt Persia." Bij Peter Jansz. te Leiden 
1535. Van beide boekjes een ex. op de Bibl. Thysiana. Luthers „Vom 
Kriege widder die Turcken" is van 1528, gedr. 1529. 

2) Vroedschapsresolntieboek op 23 Januari 1524, fol. 37 r. Over den 
stadhouder als hoofd der provinciale regeering, zie Blok. Geschied, v. 
h, Ned. Volk, II, 426 vlg. Holland, Zeeland en Utrecht hadden er ge- 
zamenlijk één, in dezen tijd Anthonis van Lalaing, graaf van Hoog- 
straten sinds 1522. Den 21sten Augustus 1524 bracht Hoogstraten met 
zijne gemalin en groot gevolg een bezoek aan deze stad. Blaffert van 
de tresoriers, 1524, fol. 93 r. 

Deze aanteekening in haren vroegeren vorm {Theol T^dschr,), 1906i 
blz. 298, noot 2) gaf aan Leiden den paaschstijl. Het was eene vergissing, 
die ik thans herstellen kan. Gold tusschen 1310 en 1570 voor Utrecht 
de kerststijl (S. Muller Fzn. in Bffdr, v. een oorkondenh. v. h. Stift Utrecht, 
1890, blz. 14), soms misschien de nieuwj aarsstijl (Joosting in Ned, Ar- 
chievenblf 19051906 n^. 1>, terwijl voor Holland, sedert het begin der 
12de eeuw, de paaschstijl moet worden aangenomen (Muller, t,a,p., 
blz. 22), juist voor Leiden en omgeving hebben wij ons, na 1402 althans, 
aan den jaardagsstijl te houden (Overvoorde in Jaarverslag Gem, Archief 
Leiden, ged. 1906, blz. 1—5). 



88 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

„ledict Luthere que par remedier et pouryenir aux occasi- 
„ons dont ils sont procedez . . .*' % Ook tegenover de Minre- 
broeders buiten de Hoogewoertspoort handhaafde de regee- 
ring, schoon zij hen later tegen de ketters gebruiken zou, 
hare rechten, ter zake van het drijven van allerlei nering, 
zonder dat de broeders daarvoor aan de stad accijns be- 
taalden '). 

"W^ zouden gaarne weten, of reeds in dezen tijd er zich 
binnen Leiden gevallen van openbare ketterij hadden voor- 
gedaan, maar onze kennis daaromtrent is voorloopig gering. 
Bekend is alleen, dat reeds in Maart anno 1524 Jan Cor- 
nelisz. de leidekker, dien wij later als een aanhanger der 
nieuwe leer zullen aantreffen, in 't openbaar voor zijn ge- 
voelen was uitgekomen. Ook de zaak van Duifje, huisvrouw 
van Adriaan Okkersz. poorteresse van Amsterdam, die in 
tegenwoordigheid van een terminaris, broeder Claes Spruyt, 
kettersche gevoelens had geuit, heeft der Leidsche overheid 
eenige moeite gegeven, maar de b^zonderheden ontsnappen 
ons voorshands^). Dat Leiden ten jare 1524 bij de hooge 
regeering nog geen al te boozen naam had, mag men mis- 
schien aüFleiden uit de omstandigheid, dat Margaretha de 
stad waardig keurde de zetel van een nieuw bisdom te 
worden *). 

Het wordt 1525, vóór wij de sporen kunnen aantoonen 
van toenemend verzet tegen de kerk. Ik aarzel of ik daartoe 
rekenen mag de zaak van Comelis Gerritsz. alias den Otter, 
een voller, die van de stad een vrijgeleide kreeg, om „te 
comen, te marren ende weder te gaen tusschen dit en morgen 
thien uur" ten einde zich te verantwoorden wegens zekere 
zaken ^). Hij was dus voortvluchtig, en dergelijk vrijgeleide 



1) Brief van 6 Juni 1525 aan den stadhouder van Holland, in de 
Staten voorgelezen den 9den Jnni. Derde memoriaal van Sandelifn, 
fol. 152; Fredericq, Corpus, IV, 352 vlg. 358; De Hoop Scheffer, a.w., 
blz. 25, 217. 

2) Aflezingshoek op 18 Februari 1524. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 301. October 1524. 

4) De brief van Karel V daaromtrent aan de landvoogdes, d^. 14 
Augustus 1524, afgedrukt in Fredericq, Corpus, IV, 287. Verg. De Hoop 
Scheffer, a,w,, blz. 211. 

5) Snipper in Aflezingshoek A, bij fol. 52 op 2 Maart. 1525. 



DË SACRAMENTISTEN. 89 

is later vaak aan ketters toegestaan '). Tasten wij hier in 't 
duister, met klaarheid blijkt de toeneming der ketterij uit 
de herhaalde reizen van regeeringspersonen van hier naar 
Den Haag „om wijs te worden'' en uit de bezoeken van 
kettercommissarissen in Leiden zelf. De secretaris, Hendrik 
Florisz. toog ten Hove, om verslag te doen (of raad te vra* 
gen) omtrent „zeeckere treffelicke zwaere saecken tkersten- 
gelove aengaende" *), Hij mag dien dag Comelis Lenaertsz., 
den bode van 't Hof, zijn tegengekomen, die een brief bij 
zich had aan de burgemeesters van Leiden, waarin 't Hof 
uiteenzette wat maatregelen tegen de Lutheranen genomen 
waren ^), Het was noodig, zooals ieder weet, de stadsregee- 
ringen tot grooter ijver op te wekken in het berechten van 
ketters, en ook Leiden voerde dat lijdelijk verzet, dat me- 
nigen sacramentist ten goede is gekomen. Drie weken later 
ging Hendrik Florisz. weder naar Den Haag, thans in ge- 
zelschap van den burgemeester Bouwen Willemsz. van War- 
mond ^) ter dagvaart. En bij die gelegenheid riep de Raad 
van Holland de heeren der steden vóór zich en betoogde 
hun, dat, terwijl de doling der Lutherij van dag tot dag 
meer om zich greep, de steden haar plicht schandelijk ver- 
zuimden in het voorbeeldig straffen der ketters en dat, zoo 
zij zich niet beterden, de rechtspraak haar zou worden 
ontnomen ^). Leiden was niet aanstonds vervaard. Gelijk 
hare regeering, mèt die van Delft, Gouda, Alkmaar, Oude- 
water en Gorinchem, den moed had zich bij voortdu- 
ring te verzetten tegen de opbrengst van eene bede van 
ƒ 100.000, juist in die dagen door Magaretha aangevraagd ^) 
zoo ging zij ook voort te waken voor de belangen harer 
kettersche poorters, die ter Voorpoort gevangen lagen. Dan 
eens zendt zij een harer burgemeesteren naar Den Haag om 



1) Zie hieronder de zaak van Jan Cornelisz. den leidekker, blz. 100 vlgg. 

2) TresoriersrekJboek, fol. 38 v. op 5 April 1525, ook afgedrukt Fre- 
dericq, Corpus, IV, 330 vlg. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 330. 

4) Het was het laatste jaar van zijn burgermeesterschap. 

5) Tresoriersrek,boek, fol. 34 r. op 26 April 1525. Ook Fredericq, 
Corpus, IV, 337. 

6) Verg. Wagenaar, a. w., IV, 452—455. 



90 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

als getuige k décharge te kunnen optreden voor Leidsche 
burgers, van ,,Luthersche materie" verdacht ') ; dan weer, nog 
wel op Zondag, reist Mr. Simon van Assendelft, de pensio- 
naris, naar Den Haag om de Leidsche gevangenen in rechte 
bij te staan en te verhoeden, dat zg in de gevangenis te 
streng zouden behandeld worden. Dit alles om geene andere 
reden (en de weinige woorden toonen treffend de ware 
toedracht der zaak) „alzoe z^ allen poorteren van leyden 
waren" ^). Dat was het. Z^ waren ketters, maar zij waren 
bovenal Leidsche burgers en hadden dus van die van Den 
Haag niets af te wachten. In hunne eigen stad mocht hunne 
zaak berecht worden. Voor de handhaving van dit privilegie 
ontzagen de stadsregeeringen moeite noch kosten. Een tweetal 
Leidsche heeren') vinden wij in Juli van dit jaar ten eten 
bij den commissaris „int stuck van den lutranen" ^) in Den 
Haag, bij welke gelegenheid zij druk met hem spraken over 
de gevangen Leidsche ketters en hem bereid vonden die 
naar Leiden terug te zenden. Zg waren daarover zóó ver- 
heugd, dat zij den commissaris den wcjn bij den maaltijd 
aanboden en vier pond suiker, makende 13 stuivers *). Men 
bespeurt, dat er geen namen worden genoemd van Leidsche 
sacramentisten. "Waren er van hen onder die „Lutherianen", 
die den 23sten j^mi op eene houten stellage in Den Haag 



1) Claes Claesz. Hij was geen schepen, {Corpus, IV, 349 naar de 
6de rekening van den ontvanger der exploiteD), maar burgemeester. 
De datum is 30 Mei 1525. 

2) Tresoriersrek,boek, fol. 43 op 9 September 1525. De reis ge- 
schiedde op den Zondag na dien datmu, den lOden. Verg. ook De Hoop 
Scheffer, a. w., blz. 552 en Fredericq, Corpus, IV, 401. 

3) Mr. WiUem Symonsz. van Oy en Heynrick Florisz, reeds vaak ge- 
noemd. In dit bericht heet Van Oy burgemeester. Elders vinden wij 
hem wel in 1524 en 1527, maar in 1525 en 1526 juist niet met dit 
ambt bekleed. 

4) Denkelijk de inquisiteur Nicolaas Coppin de Montibus, verg. De 
Hoop Scheffer, a,w., blz. 197. 

5) Tresoriersrek.boek, fol. 29 en v. op 14 Juli 1525. Ook Fredericq, 
Corpus, IV, 347 en De Hoop Scheffer, a. w., blz. 552. De laatste deelt 
t. a. p. mede, dat wijlen ds. F. H. G. van Iterson voor hem in het Leidsch 
archief deze en andere plaatsen uitschreef. Ik heb onafhankelijk daar- 
van en ook van de copieén in het Corpus van Fredericq mijne aan- 
teekeningen in het archief genomen en daarna met de andere ver- 
geleken. 



DE SACRAMENTISTEN. 91 

hun gevoelen herriepen *) ? "Wq weten het niet. Voorzoover 
ons bekend is heeft geen Leidsche ketter een beschrijver 
zijner lotgevallen gevonden zooals Jan de Bakker, wiens 
proces juist in deze dagen valt, in Willem Gnafeus '), of 
zooals ,,die rode cuper" in Utrecht in den klerk van den 
inquisiteur Jacob van Hoogstraten'). 

Wij spraken ook van de bezoeken van kettercommis- 
sarissen in Leiden. In Mei van dit jaar treffen wij hier 
aan den reeds genoemden Mr. Floris Oem van Wijngaerden 
met Marchelis van Zegerskapelle, secretaris van den Hove, 
om een onderzoek in te stellen naar personen „beruft 
mitter secte Lutheriane" ^). Het onderzoek duurde ettelijke 
dagen, maar 10 Jimi was Zegerskappel in Den Haag terug 
en schreef van daar aan Floris van Egmond, heer van 
IJselstein, dat het ketteronderzoek der regeeritig heel wat 
kostte, zonder dat hij voor zich zou durven zeggen, dat de 
keizer er groot profijt van hebben zou'). In deze zelfde 
Meimaand verscheen ook te Leiden de Utrechtsche kantmnik 
en bisschoppelijke kettermeester Mr. Herman van der Goude, 
om aldus te voorkomen, dat de ketters naar Utrecht zouden 
worden opgezonden. Het kapittel van St. Maria had hem 



1) Fredcricq, Corpus, IV, 362. 

2) Het geding tegen Jan de Bakker loopt van 11 Juli tot 7 September, 
zijn doodsdag valt op 15 September 1525. Een omstandig Latijnsch 
verhaal, levensbeschijving, ondervraging en marteldood gaf zijnkerk- 
gezel W» Gnafeus, uitgeg. 1546, overgenomen Frcdericq, Corpus, IV, 
406 — 452; het Hollandsche verhaal mist de levensbeschrijving en is 
ouder, opgenomen Fredericq, Corpus, IV, 452 — 495. In de Hollandsche 
bewerking is het allerergste, naar 't schijnt, weggelaten b. v. de vragen 
van „een ander" over de Bakker's vrouw (t. a. p. blz. 448 verg. met 
492). Zie nog in de inleiding vóór Gn.'s Ziekespiegel in Bibl Reform. 
Neerl, I, 139 en Fruin, Verspr. Geschr., VIII, 295 vlgg. 

3) Het geding tegen „Dirc die rode cuper" laatstelijk afgedrukt in 
Fredericq, Corpus, IV, 368—373, 376. Het blijkt dat er vermoedelijk 
twee ketters zijn geweest, Willem Dirksz., de zoon? en Dirkderoode 
kuiper, de vader? In geen geval is den lOden Juli een martelaar te 
Utrecht verbrand, en Jan de bakker van Woerden behoudt de tragische 
eer de eerste Noordnederlandsche bloedgetuige te zijn geweest. Verg. 
nog Bibl Ref. Neêrl, Hl, 398 vlgg. 

4) 4 en 13 Mei 1525, Fredericq, Corpus, IV, 343. En nog eens 30 Mei 
ibid. 351. 

5) Archief, van Van Asch van Wijk, ffl, 1853, blz. 159. 



92 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

verlof gegeven te Amsterdam als kettermeester op te treden, 
en 22 Mei vraagt het Hof of hij ook over Leiden zijne 
zorgen zou mogen uitstrekken, omdat ddir niet alleen een 
aantal gevangenen liggen, maar ook (en dit teekent ons de 
hoedanigheid dezer martelaren) omdat er een gestudeerd 
man noodig is, ten einde de gevoelens der ketters uit de 
werken der theologen te weerleggen, want „deel onder 
„henluyden sijn geleert ende veel scriften gesien hebben" % 
Dit is eene van die vele plaatsen, waaruit wij leeren, dat 
de ketterij zich ook onder de beschaafde standen uitbreidde 
en allerminst tot het „lagere" volk bepaald bleef. Plaats ook, 
die ons spreekt van eene marteling, schier zoo gevreesd als 
de pijnbank: het disputeeren naar de scholastieke methode 
der inquisiteurs, van welke kwelling ook de latere doopersche 
martelaren veelvuldig en met afgrijzen verhalen zouden. Men 
meene voorts niet, dat het jus de non evocando thans werd 
geëerbiedigd. Uit deze zelfde dagen hebben wij 't bericht, 
dat, „capti et abduCti . . . aliqui ex Leydis ... in Hagam, 
ibidem examinandi et plectendi" '). En de regeeringen moesten 
nog bovendien zorg dragen, dat de vreemde indringers goed 
geherbergd en goed onthaald werden, waartoe de procureur- 
generaal de burgemeesters, ook van Leiden, bg afzonderlijk 
schrijven placht aan te sporen '). 

Omstreeks dezen tijd achtte de gouvernante het noodig 
nog eens terug te komen op wat zij reeds den 6den Juni in 
haar schrijven aan den stadhouder had bevolen *), Margaretha 
richtte namelijk een brief aan de besloten steden van Hdl- 



1) Dodt, Archief, V, 299 vlg. Frcdcricq, Corpus, 347, De Hoop Scheff er, 
a, w,, blz. 342 vlgg. De tresoriersrekening van 1525 bevat geen post 
over de komst van den Utrechtschen kanunnik. 

2) Ant. Matthaetis, Ftmdationes et fata ecclesiantm, 1704, pag. 522. 

3) Fredericq, Corpus, IV, 356. Juist zooals deze en andere commis- 
sarissen te Leiden werden ontvangen of zooals de Minrebroeders wer- 
den onthaald voor hun preeken tegen de ketters, werd in dezen tijd 
(wonderlijke overeenkomst!) Luther te Zwickau ontvangen tot een 
bedrag van 10 flor. „dy der Radt doctori Martini (sic) Luther zu ayner 
„vorehrung geschankt, do Er uff erfordern des Radts anhero gen 
n Zwickau kommen und etzliche predigten alhir gethan had" (t. w. tegen 
Thomas Münzer en zijn aanhang). Tresor. rekening van Zwickau op 
7 Juni 1522 in Neues Archiv. f s&chs. Gesch., XXV, 1904, S. 56. 

4) Boven, blz. 87. 



DE SACRAMENTISTEN. 93 

land met opdracht om goed toe te zien op den inhoud der 
sermoenen, opdat de leer 6f van Luther óf van oudere ketters 
den Yolke niet zou gepredikt worden. De stadsregeeringen 
moesten daartoe alleen' verstandige menschen op de kansels 
toelaten, van goede manieren, die geen onbehoorlijke fabelen 
en dwaze verhaaltjes in hunne preeken plachten in te lasschen, 
waaraan ontwikkelde lieden aanstoot namen en wat kwaad 
bloed zette. In 't bijzonder gold dit van de terminarissen, 
monniken, die uit hunne kloosters naar de eene of andere 
stad gingen, op korten termijn, om daar in de parochie-kerken 
de biecht af te nemen en tegen de ketters te prediken. Om 
op hen eenig toezicht te oefenen wenschte de landvoogdes, 
dat zij in eene stad niet langer zouden blijven dan de week, 
voor hun optreden bestemd, en daarna naar htm klooster 
zouden terugkeeren ^). En zij waarschuwde de steden ernstig 
haar bevel niet in den wind te slaan, opdat zij zich zelven 
geene schade en schande berokkenen zouden ^). Opdat hare 
meening te dezen opzichte ook aan de predikmonniken niet 
onbekend zou blijven, verzond Margaretha een gelijkluidend 
schrijven aan de kloosters in Holland^). 

Die van Leiden mochten het zich voor gezegd houden. 
Vooreerst woonden er in Leiden terminarissen van naam, op 
wier prediking men ook buitenaf prijs stelde *). Dan waren 
er de Minderbroeders, ons reeds wel bekend, buiten de 
Hoogewoerdspoort, van wier hulp zich de regeering juist 
in deze maanden tegen de ,.lutheranen'' ging bedienen. Zij 
was altijd gewoon geweest, ten blijke harer goede gezind- 
heid, den broeders op Sint-Franciscus-dag een eerlijken 
maaltijd aan te bieden en hield dit vol ^), maar juist in 



1) Vandaar de aanschrijving van het Hof d°. 12 Januari 1526 aan die 
van Leiden, dat zij de terminarissen maar ééne week in de stad zouden 
laten blijven, Fredericq, Corpus, V, 97. 

2) Brief van 27 September 1525. Derde Memoriaal van Sandélijn, 
fol. 97. Afgedrukt o. a. bij Wagenaar, Amsterdam, I, 264. 

3) Dezelfde datum. Copie in Ms. op het stadsarchief te Leiden. 

4) B.v. Willem van Zevender in 1523. Fredericq, Corpus, IV, 243. 
Wij vinden den naam ook later nog te Leiden b. v. Florentius Hey 
van Sevender, kanunnik van St. Pancras, stichter van eene prachtige 
vitrijn in die kerk, f 1^3. Zie over hem Batavia Sacra, II, 256a. 

5) Post van 20 Schellingen aan Frans Geryt Doensz. als vader van 



94 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

1526, begint zij daaraan zekere voorwaarden te verbinden 
^dat zij hartelijk bidden zullen voor de prosperiteit van 
de keizerlijke majesteit en voor de welvaart dezer goede 
fttad*' ^). Ook deed zij aan het klooster nog afzonderlijke 
wijnschenkingen *)« maar in die gunst deelden ook andere 
conventen*). In de derde plaats en vooral waren er te 
Leiden vreemde terminarissen, die in hooge mate de be- 
volking schijnen geprikkeld te hebben en tegen wie zich 
in den aanvang van dit jaar 1526 de volkswoede keerde, 
voorloopig zich nog alleen uitend in een viertal felle 
spotver^en. Op Vrijdag den 19<l®i^ Januari namelijk vond 
de koster . van St. Pieter niet slechts aan de deuren der 
kerk maar ook aan de biechtstoelen van de terminarissen 
briefjes aangeplakt ^seer injurioselicken luydende zoewel 
upten schout, die een rechter is van keysers wegen als up- 
ten religiosen*'. De inhoud was inderdaad kras genoeg. Het 
eerste rijmpje luidde: 

„Dese stoel vil men vercoepen ende nyet verhayeren 
„Want die biechtheyncsten sellen hyer nyet dneren 
„Dat waerom seldy cortelick hoeren, 
nGot wil men salt nyet langer smoeren". 

Het tweede: 

„Dese vier stoelen sijn al te coep ende nyet te huyr, 
„Want wat men hier coept tys arch ende al te duyr". 



de minrebroeders, 26 October 1555, Tresor, rek. Boek 1525, fol. 50 r.; 
1527, fol. 42 r. 

1) Tresor, rek. boek, 1526, fol. 45 v. 

2) Op 10 Januari 1526 twee kan, Tresor. rek. boek, 1526, fol. 44 r. 

3) Jeruzalem kreeg b. v. op 24 Maart vier kan, ibid., fol. 44 v. Ook 
21 Maart 1524 {Blaffert tresoriera, 1524 fol. 92 r.) en sparsim. Wifn- 
schenkingen aan de minderbroeders vinden wij na ook vergezeld 
gaan van de betuiging, dat zij «diversche goede sermonen binnen 
leyden gedaen" hebben. Tresor rek. boek, 1529, fol. 47, r. Op. St. Pan- 
crasdag, den 12den Mei 1527, bij gelegenheid van het kapittel-generaal 
der broeders, van wie er omtrent 200 vergaderd waren, bood de regee- 
ring hun „om der minne Goidts" een feestmaaltijd aan, waarbij ook tal 
van overheidspersonen aanzaten «ende heeft dieselve maaltijt gecost . . . 
van vleysch, broot, wijn, pasteyen en anders 68 rijnschguldens, 8 st. 
Tresor. rek. boek, 1527, fol. 45 en v. 



DE SACRAMENTISTEN. 95 



Het derde: 



nSiei toe, siet toe, o lieve heer schout >) 

„We u want ghij den cappen *) thoeft up hout." 

Het vierde: 

„Ghij vrome mannen hoet uw vrouwen 
„Voor alle monicken, of tzal u rouwen'*. 

Het gerecht was van oordeel, dat de dichter van deze 
dorpersche, vileine en ondeugdelijke woorden de biecht zoo- 
wel als de biechtvaders had beleedigd, dat hij de eer van 
fatsoenlijke vrouwen te na kwam en dat hij het heilig ker- 
stengeloof in minachting bracht, zooals dat ook elders ge- 
schiedde, maar wat God-almachtig voor Leiden verhoeden 
mocht. "Wie dan den aanplakker aangaf, zou tien karoli 
gulden 'belooning ontvangen. Mocht het blijken, dat men hier 
alleen te doen had met baldadigheid van kwajongens, dan 
zou het op de ouders verhaald worden. "Wie voorts den 
boosdoener kende, maar hem niet aangaf, die zou gestraft 
worden even streng alsof hij zelf de dader ware, en het 
gerecht was van plan een uiterst scherp onderzoek in te 
stellen. "Werd de schuldige gevonden, dan zou hij zonder 
genade worden gestraft ten exempel van alle anderen ^. 
Duidelijk blijkt, waartegen het verzet der nieuwgezinden 
zich richtte, niet zoozeer nog tegen de biecht zelve, als wel 
tegen de terminarissen, die haar afnamen en tegen den 
schout, die hun de hand boven 't hoofd hield. Vooral spreekt 
er een diepgeworteld wantrouwen uit ten opzichte van de 
zuiverheid der bedoelingen van deze monniken ^) en de ver- 



1) T. w. Philips Nachtegaal, schout sinds 1522, in dit jaar vervangen 
door heer Gerrit van Lockhorst, ridder, opnieuw benoemd 1535. 

2) T.w. de monniken. 

3) Aflezingsboek A, fol. 132 v., 133 r. op 20 Januari 1526. Afgedrukt, 
maar onnauwkeurig, in Kron. Histor, Gen, Utrecht, 1848, blz. 72 vlgg. 
Voorts bij De Hoop Schcff er, a. w., blz. 348 vlg., bij Blok, Stad, H, 227 
(die, evenals De H. S., de versjes in omgekeerde volgorde geeft) en in 
Corpus, V, 106. Daar „diffamatoire cantilenen" als deze zeer weinig be- 
waard zijn (Kalff, Gesch. der Nederl Letterk., UI, 1907, blz. 21) is, wat 
overbleef van te meer belang. 

4) Verg. boven, blz. 50 vlg. 



96 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

wachting, dat God hunne booze daden niet langer zal ge- 
hengen. Eindelijk (en dit raakt het beginsel van de biecht), 
dat de absolutie, in deze vier biechtstoelen gekocht, veel te 
duur wordt betaald. 

In deze jaren is de hervorming te Leiden nog niet eene 
krachtige, naar buiten zich openbarende beweging, maar 
eene voor de buitenwereld nog verborgen beroering. Zij is 
er, men vermoedt haar, af en toe openbaart zich wat er 
woelt in de kringen der sacramentisten. Maar zij beheerscht 
nog niet aller denken en staat nog achter bij allerlei an- 
dere belangen. De regeering der stad, hoezeer ook somwijlen 
in moeielijkheid gebracht (wij zagen 't reeds een en ander 
maal) door de kwestie van de rechtsbedeeling van de ket- 
ters, had de hemden met andere belangen overvol en heeft 
de reformatorische beweging zeker als voorbijgaande be- 
schouwd. Zij had, bij de in de stad heerschende armoede, 
zich te verzetten tegen te groot aandeel in de beden, door 
den keizer aangevraagd; zij had naar middelen uit te zien 
om de kwijnende industrie op te heffen ; zij nam door haren 
pensionaris. Mr. Simon van Assendelft, een werkzaam aan- 
deel in het sluiten van een verdrag met de Hanzesteden 
aan de Oostzee, in Juli 1526; of vergaderde met enkele 
priors van 'Windesheimer kloosters over het convent Lopsen 
buiten de Rijnsburger poort, dat deerlijk in verval was 0. 
Het aanplakken van de genoemde spotverzen kon, gelijk 
het gerecht zelf immers te vermoeden had gegeven, mis- 
schien wel het werk van de l3andelooze straatjeugd zijn. 
Kort daarna had zich een geval voorgedaan, dat gemakke- 
lijk tot een simpel delict van burengerucht kon gerekend 
worden, al was eene zekere verbolgenheid tegen priesters 
er niet in te miskennen. Op een Aprilavond in ditzelfde 
jaar 1526 hadden drie vrouwen Aleid Gerritsdr. alias „ael 
specx", Ida Cornelisdr. en Katrijn Arentsdr. de deuren van 
enkele voorname burgers, maar in 't bijzonder van den 



1) Blaffert der treaoriers op 15 Juni 1524, fol. 93 v. Verg. boven, blz. 36. 
De uitslag van deze beraadslagingen was, dat den 5den Juli 1526 het 
klooster kwam aan Sint-KatriJne-gasthuis en werd ingericht „om ziecken 
te leggen." Aflezingshoek op datum. 



DE SACRAMENTISTEN. 97 

• 

Commandeur van St.-Pieter, „die een geestelick man is ende 
pastoer vander kercke'* met klei besmeerd, de glazen bij 
hem ingeworpen en zich voorts gedragen als wilde, woeste 
en ongebonden schepsels, tot groote schande van haarzelven 
en tot verdriet van degenen „dair sij hoir mal gelaet ge- 
daen ende gehantiert" hadden. Zij worden gestaf t, Aleid 
met 4000 en Ida en Katrijn met 2000 steenen elk aan de 
stadswallen te laten verwerken en, zoo zij daarvoor niet 
aanstonds goede borgen stelden, zouden zij met verlies van 
de rechterhand worden uitgebannen *). Maar de regeering 
kon toen en niemand kan nu uitmaken of hier nog iets meer 
was dan brooddronkenheid. In vroeger dagen hadden vrou- 
wen zich nog wel erger veroorloofd *). 

Doch het wordt anders, als de ketterij zich al openlijker 
gaat vertoonen en de gevangenis vol raakt met mannen en 
vrouwen „besmet metter secte lutheriane." Huyg Pietersz., de 
cipier van Gra vensteen, begon het overdruk te krijgen, zoodat 
er aan gelegen is iets te vernemen omtrent 's mans bediening 
en verplichtingen, waardoor wij immers meteen op de hoogte 
komen van het lot der gevangen Sacramentisten *). Het is 
waar, dat wij hiervoor putten uit een stuk van lateren datum 
t. w. van 1569, waarop wij dus voor 1525 niet al te zeer 
mogen afgaan, omdat er sedert te dezen opzichte van een 
streven naar verbetering blijkt. Huyg Pietersz. dan, de cipier 
van Gravensteen, later opgevolgd door Oth Huygensz., wat 
dus zeer wel zijn zoon kan geweest zijn, had het navol- 
gende in acht te nemen. De gevangenen mochten geen 
honger lijden, wat dus zeker wel eens geschiedde, vooral 
bij de schamelen, die „van kleine faculteit'' waren. Voor 
hen ontving hij 5 grooten van den schout. Maar voor ge- 
vangenen, voor wie partijen betaalden, b. v. bankroetiers, 
ontving hij 3 st. als zij op enkelen en 7 st. als zij op dub- 
belen kost lagen. Herberg mag hij in 't gevangenhuis niet 
houden, maar hij moet aan de arme gevangenen 's middags 
en 's avonds één pint bier schenken, waarvoor hij vrijdom 



1) Correctieboek op 27 April 1526, fol. 139 v., 140 r. 

2) Vergel. boven, blz. 55, noot 2. 

3) Vergel. boven, blz. 25, noot 2. 



98 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

van accijns zal hebben voor 10 vaten. Op deze ongelukki^n 
viel dns niet veel te verdienen, maar het ,,logeeren" van 
gegoeden leverde winst op. Dos begrijpen wij, dat Oth 
Hnygensz. zich in later jaren beklaagt, dat de snbstitnut 
van den baljuw van Rqnland de gevangenen, die goed be- 
talen, te zijnen huize in gevangenis houdt en hem de armen 
overlaat, die hij dan „voor een soberen penning tracteeren'* 
mag. Gravensteen was vertimmerd en had ruimte over: 
welnu laten dan alle gevangenen, rijk en arm dür logeeren ! 
'Wij verstaan 's mans wensch, maar vreezen, dat het rant- 
soen der gevangenen vaak zeer schraal zal geweest zijn en 
begrijpen, dat bloedverwanten telkens iets trachtten binnen 
te smokkelen '). Het was al bijzonder, dat te Leiden de 
gevangen ketters niet van de openbare weldadigheid af- 
hingen, zooals vaak *). Ook ontvingen zij nog van den cipier 
zand over den vloer en 's winters een deken en bossen 
stroo. Bezoeken mochten door den gekerkerden niet worden 
ontvangen zonder consent van den schout, die ook de in- 
en uitgaande brieven lezen moest. Voor het ontsnappen 
der gevangenen is de cipier verantwoordelijk. De overige 
artikelen der instructie doen hier niet ter zake '). Gelgk 
wij zeiden is hier een duidelijk streven naar verbetering 
merkbaar. Het gevangenisleven, zooals b. v. Van Braght's 
Bloedig Tooneel het voor ons tijdperk afschildert, is nog 
veel erger *). 

Gravensteen dan, zeiden wij, raakte vol. Den Uden AprU 
1525 kwam Reym Jansdr, op Schoonverdriet, werd den 
22sten ten huize van Huyg Pietersz. gevangen gezet en 
10 September naar Den Haag overgebracht. Tegelijk met 
haar werd Marijtgen Thomasdr., een bagijn, gevangen ge- 
nomen en insgelijks den lOden September ter Voorpoort 
gebracht. Wij hebben elders gezien, dat in 1534 zekere 



1) Verg. «Offer des Hccren," testament van Jan Geertsz. in Bibl Ref, 
Neerl, II, 397. 

2) Verg. Hoog, Martelaren, blz. 163. 

3) «Conditie ende voorwaerden van chippier van schoonverdriet" 
in Gerechisdagboek op 31 Januari 1569, fol. 22 r. en v. En hiermee 
samenhangend idem op 18 Maart 1574, fol. 148 v. en 149 r. 

4) Verg. boven, blz. 24 vlg. 



DE SACRAMENTISTEN. 99* 

Marijtgen Thomasdr. ^verloepen clopsuster" in Pieter Sy- 
monsz. zusterhuis, tegenwoordig was bij den doop van Jan 
Dirk Volbrechtsz. ^). "Wij zeiden toen niet te weten of dit 
bagijntje ter zake van de nieuwe leer haar hof verlaten 
had. Thans blijkt, dat zij al in 1525 kettersch was, maar, 
zooals wij zien zullen, herriep ^). Met deze twee nog Jacob 
Jansz. een ketelboeter of (elders) een lantarenmaker. Dan 
Mr. Dierick de blinde, Jacob Gerijtsz. een bierbrouwer, 
"Willem Cornelisz. een timmerman, Man Jansz., Maarten 
een boekdrukker, te zamen acht personen ^). Tot het mar- 
telaarschap hebben zij het intusschen niet gebracht. Want 
ten slotte uit Den Haag naar Leiden teruggevoerd, hebben 
zij allen op 't schavot hun gevoelen afgezworen en boete 
gedaan ^). Was hun overtuiging nog zwak ? Was het de vrees 
voor den dood ? Van één hunner weten wij, dat hij de zaak 
der hervorming nog heeft gediend, Dierick Allaertsz. „de 
blinde van Leiden". Na zijne boetedoening was hij naar 
Amsterdam uitgeweken, spoedig herkend en, weerloos als 
hij was, gegrepen en door twee schoutendienaars over het 
Kagermeer naar Leiden gevoerd '), Van daar weder naar 
Amsterdam gekomen, predikte hij, trots zijne hulpbehoeven- 
heid, met grooten ijver, totdat het Hof aan den schout last 
gaf hem ter stede uit te bannen ^). De arme z werveling ont- 
week het gevaar naar Monnikendam, waar hij onderdak 
vond bij Pouwel Koenensz. mede verdacht „ter cause vant 
luyterspel." Maar zóó grooten invloed schreef men den blinden 
prediker toe, dat het Hof den deurwaarder. Jan Daniêlsz. 
met groote volmacht naar die stad zond. Tevergeefs gelukkig ! 
Over de tallooze plassen en kreeken van Waterland, waar- 
aan de door de Inquisitie vervolgden nog menigmaal hun 
behoud houden danken, ontvluchtte hij wederom, waarheen 



1) In mijn artikel „Anabaptistica", Theol Ti/dsc/ir., 1905, blz. 146 vlgg. 
en de daar aangehaalde plaatsen. 

2) Aan twee kettersche bagijnen, beiden geheeten Marye Thomasdr. 
is toch wel niet te denken. 

3) Er wordt nog genoemd Trijnke Jansdr. Maar daar er telkens van 
acht gevangenen sprake is, is zij misschien dezelfde als Reym Jansdr. 

4) Fredericq, Corpus, IV, 385. V, 10, 11 vlg., 75, 86. 

5) 11 October 1525, Fredericq, Corpus, V, 32. 

6) Einde 1525, Fredericq, Corpus, V, 76. 



100 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

beweerden burgemeesters niet te weten. Het baatte den 
deurwaarder weinig, dat hij het huis bezocht, waar de „blinde 
van Leiden" ook een poos had gewoond, bg Tsbrand Jan 
Frederiksz. nl., ook een ketter, en dat hij dezen voor het 
Hof daagde. Dirk zelf was ontkomen *). 

Van meer belang nog is de zaak van Jan Comelisz. den 
leidekker, want door het uitvoerig relaas, dat er ons van 
bewaard bleef, kunnen wij in 's mans innerlijk leven een 
blik slaan. Reeds in Maart 1524 had hij van zich doen spreken 
door onmanierlijke woorden aangaande het kerstengelove, 
die hij openlijk had gezegd en waarom toen een raadsheer 
van 't Hof met secretaris en deurwaarder naar Leiden waren 
gekomen om de zaak te onderzoeken ^. Hij was toen uitge- 
weken, maar had door vrienden en magen een vrijgeleide 
laten vragen om zich te verantwoorden % Die van den ge- 
rechte, in aanmerking nemende dat dit geval van kwade 
beteekenis en „uytgenomeu groot" was, stonden hem het vrij- 
geleide toe, opdat zij de zaak grondig zouden kunnen onder- 
zoeken en dergelijke „valsche opiniën" voorgoed zouden 
kunnen uitroeien. Jan 'Comelisz., alsnu ondervraagd, begon 
(het spijt ons het te moeten zeggen) zich te verontschuldigen, 
dat hij dronken was geweest, maar bekende daarna 't volgende. 
Op den eersten werkdag na de paaschdagen laatstleden ^) 
was hij met Cornelis Evertsz. zijn meester en met Adriaan 
den meesterknecht naar 'Warmond gegaan om aan het dak 
van het mannenklooster aldaar te werken % Onder schafttijd 



1) Februari 1526. Fredericq, Corpns, V, 171 vlg. De blinde was naar 
Krommeuiedijk gevlucht en liefderijk opgenomen door den pastoor 
Cornelis Pietersz., zelf „verlicht door Luiters duystemisse'*. Deze gaf 
hem om Gods wil den kost „alsoe hij immers een arm mensch was, 
die sijn broot nyet winnen en mochte", maar werd daarover scherp 
berispt door den deken van Kennemerland, Mr. Jacob van Ilpendam, die 
«wel bij drancke" was. Uitvoerig bij De Hoop Scheffer, a. w., blz. 562 vlgg. 

2) Corpus, IV, 264. 

3) Juist als vroeger Cornelis Gerritsz. den otter. Boven, blz. 88. 

4) Dus 3 April 1526. 

5) Het Cisterciensen-klooster Mariênhave, Portns beatae Mariae, gest. 
1413. Het ging in de 16de eeuw onder en zijne goederen werden be- 
stemd tot onderhoud der Leidsche hoogleeraren. In dezen tijd was prior 
Jacob van Rijn van Leiden 1503—1537. Romer, Kloosters en Abd^en 



DE SACRAMENTISTEN. 101 

sprak de gastmeester *) met bekommernis over wat er in 
Duitschland geschiedde, waar de boeven de miskelken over 
den vloer en de H. hostie onder den voet wierpen. Toen 
had Jan Comelisz. gevraagd: „wat doet dat er toe? Is de 
hostie meer dan een stuk brood?" En de monnik weer : „hoe 
durft gij 't zeggen ? Het is God en mensch." Doch de leidekkers- 
knecht, als eenmaal Philippus den kamerling, was den monnik 
gaan uitleggen uit de Schriften, zeggende : „Sint Mattheus 
zegt in 't 24ste : wacht u voor de valsche profeten, want zij 
zullen tot u zeggen, Christus is daar, zoo en gaat daar niet. 
Ziet, dit heb ik u van te voren gezegd. Of zij u dan zeiden, 
hij is in de woestijn of in die plaats of in eene verborgen 
plaats, gelooft het niet. "Want alzoo de bliksem komt uit den 
Oosten en weder schijnt in den 'Westen, zoo zal wezen de 
toekomst van des menschen zoon" ^).' Voorts had hij gezegd: 
„zoo schrijft ook Sinte Paulus in het 17de in het werk der 
apostelen tot de mannen van Athene, Paulus staande in het 
midden van de leerschool, gij mannen van Athene, ik vind 
u al te overgeloovig (te verstaan dat zij meer geloofden 
dan zij behoorden). Voorbijgaande uwen godsdienst, heb ik 
gevonden een outaar daarop stond geschreven den onbekenden 
God. Denzelven God, dien gij godsdienst doet, weet dat hij 
is een heer der hemelen en der aarde, alzoo en woont hij 
niet in tempelen, die met handen gemaakt zijn, noch en wordt 
van geen menschenhand geëerd als diegene die niemand en 
behoeft" ^). Nadat Jan Comelisz. aldus zijn verhaal had ge- 
daan, was hij door die van den gerechte ernstig bestraft, 
wat hem zoo ontdaan had gemaakt, dat hij op zijne knieën 
was gevallen en om vergiffenis had gevraagd, belovende dat 
hij boete zou doen en voortaan zon leven als een christen- 
mensch. Dit maakte indruk op zijne rechters, die besloten 
zijn vrijgeleide met 14 dagen te verlengen, om te zien of hij 



van Holland en Zeeland, 1854, l, 312—317. II, 203. Over leidekken, 
boven, blz. 3. 

1) Dat is de kok die „seer trouweliken ende devoteliken diende in 
die koeken" of de man, die voor de gasten zorgde en hen wminlike 
hantierde." Verg. Romer, a. w.. H, 204 vlg. 

2) Verg. Matth,, 24, 23—27. 

3) Verg. Acta, 17, 22—25. 



102 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

bij zijn berouw zou voUiardeii. Toen deze termgn verloopen 
was, verscheen de man weder ter schepenkamer en op zgne 
knieën vallende herhaalde hij : ^ mijne heeren ik ben bereid, 
als 't u belieft, mijne penitentie te doen." Schout en schepenen 
pleegden toen raad met den deken van Rqnland (het was het 
eerste geval van ketterij, dat zij, geheel zelfstandig, schijnen 
berecht te hebben) en velden vonnis als volgt. Daar onze 
Moeder, de heilige Kerk, geene zondaren versmaadt, die 
berouw toonen, maar zich in goedertierenheid over hen ont- 
fermt, en daar ook zoowel de deken als zij zelven meer tot 
ontferming dan tot strengheid geneigd zijn, veroordeelen zij 
den schuldige om te pronk te staan op het schavot in een 
kleed, waar voor en achter een miskelk op staat afgebeeld, 
met een brandende waskaars in zijn hand, barrevoets en 
blootshoofds ; om daarna te gaan naar Sint Pieter waar hij 
bidden moet voor 't heilig sacrament en de kaars offeren. 
Den volgenden dag moet Jan, op dezelfde wijze uitgedost, 
voor de kruisen omgaan in Sint Pieter en eene week later 
in St. Pancras en nog eene week later in O. L. Vr. kerk, 
om eindelijk bij de eerstvolgende processie-generaal de wan- 
deling door de stad te maken. Ten slotte moet hij een jaar 
lang die kelk op zijn opperkleed dragen, opdat hij allen ter 
waarschuwing zij, den Heer hun God niet aldus te blasfe- 
meeren '). Aldus luidde het vonnis en aldus werd het vol- 
trokken '). Er waren o. a. voor noodig, goed geteld, vijf 
waskaarsen, die door de weduwe van zekeren „soetenDirck 
Steven" werden geleverd en „bij Jan Cornelisz. leydecker 
in sijn correxie van luterscap gedragen" "). 

De angst en de weifelmoedigheid van dezen man maken 
zeker een slechten indruk, terwijl de bezadigdheid der rech- 
ters aangenaam aandoet. Uit hen komt ons de geest van 
Erasmus tegemoet, die het ketterdooden verfoeide. Echter 
wovde ook over Jan Cornelisz. niet te hard geoordeeld: hij 
stond alleen, onderging niet den invloed van geloofsgenooten 



1) Correciieboek op 23 Juni 1526, afgedrukt in Leidsche rechtsbronnen, 
blz. 81 vlgg.. Corpus, V, 139 vlgg. Verg. De Hoop Scheffer, a. w., bl. 553 vlg. 

2) Aanteekening in margine Correctieboek, t p. 

3) Tresorierrek. boek op 31 Augustus 1526, fol. 62 r. 



DE SACRAMENTISTEN. 103 

in het martelaarschap en wist, dat zijne rechters tot cle- 
mentie geneigd waren, gelijk nog over 't algemeen in den 
lande. Die reeds gedood waren, zooals Jan de Bakker, had- 
den voor inquisiteurs te recht gestaan, het geding tegen 
"Wendelmoet Claesdr. zou eerst het volgend jaar beginnen, 
zoo waren er dan nog niet (als later) talrijke voorbeelden 
van lijdensmoed, waardoor ook zwakkeren werden aange- 
vuurd. Overigens blijkt ook Jan Cornelisz., zooals een aan- 
tal ketters in onze periode, niet een lutheraan, die over 
het sacrament des avondmaals niet zóó negatief, niet zóó 
anti-consubstantiatisch zou geoordeeld hebben, maar (echt 
nationaal) een sacramentist, voor wien de ouwel maar brood 
is. Voorts, gelijk allen, goed belezen in de Schrift en daar- 
uit argumenteerend, gebruik makend van dat woord „God 
woont niet in tempelen met handen gemaakt," dat later 
nog herhaaldelijk tegen den „broodgod", tegen „Melis in de 
halve maan" zou worden aangevoerd *). 

Intusschen waren de aanplakkers van de spotverzen in 
Januari nog niet gevonden en reeds (het was Juli 1526 ge- 
worden) \^as er een nieuw soortgelijk misdrijf te vervolgen. 
Enkele „valsche ketters" hadden in St. Pieter bij 't sacra- 
mentshuisje en elders weder briefjes rondgestrooid, waarop 
stond : 

„God is vroet, dat ghij hem in der kercke gheen goet en 
doet, want hij en is dair nyet". 

Op een ander: 

„Ghij en wilt den evangelie niet zwijgen, 
Daerom sullen u die monnicken bedriegen''. 

Dit achtte de regeering afgrijselijke blasfemie, te zeggen 
dat men God in de kerk niet kan dienen of dat ffij in de 
kerk niet is, „twelck tgerecht noch geen kersten menschen 
en behoeven te lijden." Op het aanbrengen van den dader 
werd een prijs gesteld thans van 50 karoli guldens, terwijl 
wederom werd bepaald, dat, als jongens 't kwaad hadden 



1) Een bericht van Von Seckendorf, dat vele aanzienlijken te Leiden 
de meening van Hoen omtrent het avondmaal afkeurden en tot de 
opvatting van Luther neigden, wordt door De Hoop Scheffer, a. w,, 
blz. 346, noot 1, terecht gewantrouwd. 



104 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

bedreven, de ouders daarvoor zouden worden gestraft^). 
Men bespeurt het, hier raakte de spot niet de monniken 
en hunne losbandigheid, maar het geloof, dat God in den 
ouwel is en vooral, hier spreekt de overtuiging, dat het 
Evangelie hoogste richtsnoer zijn moet. 

Ook thans blijkt niet, dat de daders zqn ontdekt, maar 
wel nemen de overtredingen toe. Behalve eene ongenoemde 
vrouw, die „qualicken gevoelde vant heyligh sacrament" en 
aan 't Hóf schijnt te zijn uitgeleverd ^ ; behalve eene klacht 
over „sommigen", die insgelijks kettersche gevoelens om- 
trent het sacrament verkondigden zooals burgemeester Hen- 
drik Florisz. ter dagvaart te St. Geertruidenberg mede- 
deelde *) ; behalve zekeren Dirk Teyling, uit Leiden naar 
de Voorpoort in Den Haag overgebracht^), ontmoeten wij 
Gijsbrecht Albrechts, die groote beroering te Leiden ver- 
wekte. Hij was een kleermaker uit Delft en, terwijl de vorige 
overtreders nog niet gevonden waren, waagde hij het in den 
nacht vóór den sacramentsdag (11 Juni) aan de deuren van 
St. Pieter wederom lasterlijke libellen tegen het sacrament 
aan te slaan. Ja op den dag zelven omtrent twaalf uur 
wierp hij dergelijke geschriften in de preekstoelen, terwijl 
de gemeente nederzat om het sermoen te hooren, wat groote 
ontsteltenis veroorzaakte. Doch zelfs nu nog betoonde het 
gerecht zich meer geneigd tot gratie dan tot strengheid van 
justitie, en Gijsbrecht kwam er vrij genadig af. Daar hij 
schuld had bekend, werd hij op een wagen vóór het stad- 
huis gegeeseld, moest voorts voor de kruisen uitgaan „bam- 
biens en blootshoofts" en met een papieren myter op, dan 
twee weken op Eversteen zitten te water en te brood, nog 
twee maal met de processie medegaan, om eindelijk voor 
tien jaren uit Leiden en Rijnland, den Haag en Hager am- 



1) Aflezingshoek op 13 Juli 1526, fol. 136 r. Gedeeltelijk afgedrukt 
Kron, Histor, Gen. Utr,, IV, 64 vlg. en daaruit De Hoop Scheffer, a. w., 
blz. 555. Geheel in Fredericq, Corpns, V, 142. 

2) De Hoop Scheffer, a. w., blz. 555, April 1527. Ook Fredericq, Corpi», 
V, 196 vlg. 

3) Brief van het Hof aan den stadhouder d<>. 30 October 1526, Fre- 
dericqjj Corpns, V, 158. 

4) Fredericq, Corpus, V, 247. 



DE SACRAMENTISTEN. 105 

bacht te worden gebannen '). Men ziet het: de ketterij voert 
nog niet tot martelaarsmoed, en de overheid treedt nog met 
betrekkelijke zachtheid op. Zij doet dit insgelijks tegen Qui- 
rijn Gerritsz., een kaardenmaker, die in deze zelfde dagen 
(Dinsdag 28 Juli) met Gerrit Foeysz. en meer anderen bij 
Frans Jansz., die herberg hield „In de Hulk'', zich allerlei 
onbehoorlijke woorden veroorloofd had tot oneer van het 
sacrament. Maar ook hij had om gratie gebeden en was er 
afgekomen met eene korte gevangenisstraf en met driemalen 
medewandelen in de processie ^). "Wij zeiden, dat Gijsbrecht 
uit Delft was. Juist in dezen tijd, t. w. Hemelvaartsdag 1528, 
had David Jorisz. aan de kerkdeuren in die stad eveneens 
„scandaleuse ende fameuse libellen" aangeplakt, ook inhou- 
dende „diversche dwalingen, blasphemiën, quade opiniën 
van den wairdigen H. Sacrament des outaers," alsmede van 
de beelden en van den priesterlijken stand. Hij was door 
schepenen veroordeeld, maar 't Hof had de straf te licht 
gevonden, 't vonnis gecasseerd en opnieuw rechtdoende hem 
veroordeeld tot geeseling, doorsteken van de tong en ban- 
nissement voor drie jaren ; bovendien in de kosten ^). Het 
ligt voor de hand te vragen of Gijsbrecht onder den invloed 
van David Joris heeft gestaan en of hij misschien van diens 
libellen te Leiden heeft verspreid? Onmogelijk is dit aller- 
minst, al moet het nog enkele jaren duren vóór wij weder 
van Davidjoristische geschriften te Leiden hooren ^). In dit 
verband trekt het de aandacht, dat reeds in 1529 eene 
vrouw, Marqtgen Davidsdr., uit Leiden afkomstig, te Alk- 
maar werd verdronken, omdat zij herdoopt was ^). Het vonnis 



1) CorrecHeboek op 31 Juli 1528. Ten deele reeds bij De Hoop Scheffer, 
a,w,, blz. 556, Blok, Leidsche rechtsbronnen, blz. 83 vlg. en thans ook 
Fredericq, Corpus, V, 353. 

2) CorrecHeboek op denzelfden dattun, De Hoop Scheffer en Blok, 
ta.p,, Fredericq, Corpus, V, 354. 

3) Sententiën 's Hof s van Hottant op 30 Juli 1528, fol. 179—181 en 
herhaaldelijk afgedrukt. 

4) T.w. in 1543 in een vonnis van Reinier den perkamentbereider. 
Verg. over hem in mijn artikel nAnabaptistica," Theol. Tijdschr,, 1905, 
blz. 151. 

5) Cannaert, Bijdragen, enz. ^ bij Hoog in Nederl. Archief v, Kerkgesch., 
I, 1902, blz. 91. 



106 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

is van 7 Juni. Vóór dien datum heeft dus reeds het ana- 
baptisme naast het sacramentisme zqn intocht binnen deze 
stad gedaan % 

Een duidelijk bewijs hoezeer de nieuwe denkbeelden in 
Leiden doordrongen, vinden wij voorts in de aanwezigheid 
van een aantal kettersche priesters binnen deze stad, hetzq 
hier woonachtig, hetzij hier voor korten tijd verblijf hou- 
dend. Het is zaak daarbij goed te onderscheiden tusschen 
wezenlijke ketterij en overtredingen van anderen aard. Dit 
geldt zeer duidelijk van het volgend geval. In het najaar 
van 1527 ontzag een priester zich niet in St.-Pieter te pre- 
diken, dat „diegenen, die den paeus gevangen hadden ende 
raedt, daet ofte consent daertoe gegeven ende gedragen 
hadden, soeveel mitsdaen hadden als die God cruysteden,*' 
wat een groot rumoer in de kerk veroorzaakt had. Com- 
missarissen van den Hove kwamen en stelden een langdurig 
onderzoek in^). Het is duidelijk, dat er niets kettersch in 
deze woorden gelegen is. De priester doelde blijkbaar op 
den tocht der keizerlgke troepen naar Rome onder den 
hertog van Bourbon met de Duitsche hulptroepen onder 
George Frondsberg, die den 6^^^ Mei 1527 de heilige stad 
binnendrongen, deerlijk verwoestten en Clemens Vu gevangen 
namen'). Deze daad te vergelijken met de kruisiging van 
Christus was eene scherpe veroordeeling van den keizer, 
wiens troepen zich „erger dan Hunnen'' hadden gedragen. 
Het delict viel dus niet onder ketterij, maar veeleer onder 
majesteitsschennis. En het verbaast ons geenszins, dat ook 
de Leidsche burgerij het raadsel niet kon oplossen van een 
keizer, die ter eene zijde beleediging vap een priester deed 



1) In Hoofdstuk n komen wij, zooals vanzelf spreekt, temg op de 
vraag, wanneer zich de eerste sporen van Anabaptisme in Leiden 
vertoonen. Men weet hoe zwaar het valt in de jaren vóór 1530 tusschen 
sacramentisten en doopers te onderscheiden. Ook te Leiden zullen de 
eersten wel ten deele tot de anabaptisten zijn overgegaan. 

2) Fredericq, Corpns, V, 268. 314. Uit het in den tekst gezegde blijkt, 
dat de geleerde uitgever van het „ Corpus" ten onrechte spreekt van 
een „ketterschen predikant". 

3) Verg. Robertson, Histor, of the reign of Charles V, 1857, book IV, 
pag. 280—286, een zeer levendig relaas. 



DE SACRAMENTISTEN. 107 

straffen met den dood, en ter andere zelf den paus uit 
Rome verjoeg of (zooals in 1528) den Utrechtschen bisschop 
van zijne goederen beroofde. 

Het was binnen Leiden, dat een ander priester, ons beter 
bekend, Mr. Nicolaas Jansz. van der Eist, in de gevangenis 
het leven liet. Hij was vroeger pastoor geweest van de Sint- 
Jacobskerk te Antwerpen en had nergens minder dan te 
'Wittenberg de lessen van Luther en Melanchthon gevolgd, 
waardoor hij „vol erreüren en dwalingen" geworden was. 
Omstreeks 1525 vinden wij hem te Amsterdam, waar hij 
vriendschappelijk verkeerde met schout Jan Hubrechtsz., 
die mede van de Luther sche ketterij besmet was ^). Een 
paar jaar later, Mei en Juni 1527, preekt hij te Brussel 
onder grooten toeloop van hoorders in de huizen van Va- 
lentijn van Orley en van vele andere burgers '), Van Brussel 
week hij uit naar Leiden, waar hij zijne prediking voortzette, 
maar gevangen werd genomen en gehouden ten huize van 
den schout Gerrit van Lokhorst. BUj was in 't bezit van 
een aantal kettersche boeken, die werden geconfisceerd, 
terwijl tegelijk met hem twee vrouwen werden gegrepen, 
Dignum Geritsdr. van Aarlanderveen en Neeltje Symon 
Claesdr. van Utrecht. Raadsleden van den Hove kwamen 
naar Leiden, om den gevangene te hooren (22, 24 Mei, 16 
Juni 1528), maar hangende het proces stierf hij '). De com- 
mandeur van St.-Pieter wilde geen toestemming geven, dat 
deze ketter, „gefameert vander secte lutheriane'' zou be- 
graven worden in de kerk of op het kerkhof, wanneer al- 
thans de heeren van den Hoogen Raad niet vooraf waren 
gehoord. Dus reisde vroedschap Jacob Deyman naar Delft 
om het gevoelen der heeren te hooren, en het eind was, 
dat Mr. Claes van der Eist eene begrafenis heeft gehad 
„zoe men een goet ende eerlick priester doet ^). Dit ge- 
schiedde den 27sten Juli 1528. Ook in dit geval treedt de 
overheid nog gematigd op. 

Mede uit de Zuidelijke Nederlanden kwam een ander 



1) Wagenaar, Amsterdam, I, 265. • 

2) Frcdcricq, Corpus, V, 233 vlgg. 237—244. 317. 

3) Frcdericq, Corpus, V, 373 vlg. 375, 377, 380, 382. 

4) Blafferd van de tresor, rek,, 1528, fol. 72. 



108 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

priester, ^^saspect van de siecte van de Intherié/' naar Leiden, 
Mr. Pieter van Otten. De inquisiteur Frans van der Holst 
had hem reeds vroeger te Bmssel in gevangenschap gehonden, 
maar ontslagen; daarna had de markgraaf van Antwerpen 
hem langen tijd in den kerker gesloten '), waarna hij naar 
Leiden was uitgeweken. De regeerders echter waren op zijne 
tegenwoordigheid weinig gesteld en banden hem uit. Maar 
Mr. Pieter appelleerde tegen dit vonnis '). Vas hij een broeder 
van dien 'Willem Ottensz., die, ook een priester, door den 
bovengenoemden schout van Amsterdam werd beschermd 
en later te Hoorn optrad ') ? 'Wie zal het zeggen van al deze 
mannen, wier namen voor een oogenblik openbaar worden, 
maar die dan weer in het duister terugtreden? 

Dat de Leidsche burgerij zich soms tegen de gevangen- 
neming van priesters verzette, blijkt meer dan eens. Doch 
het is niet altijd duidelijk, of dit geschiedt uit eerbied voor 
den priester of uit sympathie voor een ketterschen pastoor, 
dan wel uit de begeerte om het vrije poorterrecht te hand- 
haven. Op een Zaterdag in Augustus 1529 bevonden zich 
de schout, heer Gerrit van Lokhorst, met Jan van Bosch- 



1) Tresor, rek, hoek, 1529, fol. 33 v.; post van 15 JnlL Was het op 
dezen of op zijn opvolger, dat later het geuzenlied zong: 

„De Marcgraaf van Antwerpen is een wreet tyrant 
Hij heeft de christenen verdronken en verbrant 

Met woede dangerens, 

Dus roepen wij clein en groot 

Vive Ie Geus!" 

uit «Ccn schoon, nij Liedt, van die Edelen en vermoeghenden Heeren, 
die men die Guesen oft Guyten noemt,*' z.j. Verg. Catalog, bibl' feu 
M, Fr, Verganwen, Br., Olivier, 1854, n, 67 sub n". 452. 

2) Tresor, rek, boek^ 1529, fol. 40 r.; post van 19 Juli. 

3) De Hoop Scheffer, a, w,, blz. 340 vlg. Zie ook Archief van Van 
Asch van Wijk, UI, 1853, blz. 157 in een brief uit Hoorn d^ 18 April 
1525 aan het kapittel van den Dom van Utrecht :„•••• qnid de quodam 
domino et magistro "Wilhelmo Ottonis, presbitero, heresi lutheriarum 
mirum in modum infecto, tum quod sacerdotium abjecit, tum quod 
libellum famosum contra pastorem Homensem dominum etmagistrum 
Wihelmum Bartholomeum conscripsit, tum quod tonsuram presbiteralem 
signum bestie vocitat, tum plura et diversa contra religionem chris- 
tianam in privatis domibus prof ert et docet facere . . . ." Overigens is 
Ottensz. een bekende Leidsche naam. Juist in dezen tijd was een Dirk 
Ottensz. schepen. 



DE SACRAMENtlSTEN. 109 

huizen ') op de Breestraat bij den Blauwen Steen en zagen 
vóór het huis genaamd „de Kater'' een priester staan, heer 
Frans Claesz. Almota. De schout riep hem tot zich en ging 
met hem een eind weegs de straat af en de Diefsteeg in. 
Dat was de gewone weg naar Gravensteen, en het lag voor 
de hand te denken, dat de priester gevankelijk daarheen 
geleid werd. Zóó dacht althans zekere Mattheus vanBeren- 
drecht, die in grooten toom uit het huis van Dirk Mast kwam 
loopen en op hoogen toon tot den schout zeide: „tis een 
poorters zoon, ie begeere hem te verborgen, zelmen aldus 
een priester vangen, ie protestere hiervan voir u, ghij goede 
luyden,'' En aan heer Frans vroeg hij : „ist u wille, dat ghij 
medegaet of niet?'' Ook Willem van der Laan (mede een 
bekende Leidsche naam) liep den schout door de Diefsteeg 
achterna, zeggende, dat hij insgelijks zich voor heer Frans 
borg wilde stellen, terwijl hij de omstanders toeriep : „Eedele 
burgers, selmen dit geheugen datmen aldus een poorter 
vanget?" Voorts „vuyste Willem zijn mes ende hadde veel 
qualicke manieren." Beiden werden gestraft met de levering 
van vele duizenden steenen aan den stadswal ^). Voor den 
romanschrijver is hier rijke stof; de historicus zou moeten 
weten, of de schout aldus optrad, omdat de priester verdacht 
was van ketterij, of omdat hij eene misdaad op zijn geweten 
had. Maar hieromtrent wordt ons niets bericht. Wel weten 
wij, dat eene maand later twee leden der vroedschap zich 
persoonlijk naar Utrecht begaven om te klagen over heer 
Jan Lambrechtsz,, gewezen kappellaan van St. Pieter, die 
na zijn vertrek uit de stad aan een aantal burgers schandelijke 
brieven geschreven had „groetelick aengaende die ere ende 
fame van een doechdelicke ende eerlicke vrouwspersoen, 
hier binnen leyden wonende" % Ook hier kunnen wij slechts 
erkennen, dat het verband der gebeurtenissen ons ontsnapt *). 
Maar het uitvoerigst proces tegen een ketterschen priester, 



1) Hij was in dit jaar oud-schepen. 

2) Correctieboek op 15 Augustus 1529, fol. 19 en v. 

3) Tresor. rek, boek op 25 Septemb. 1529, fol. 28. 

4) Noch Frans Claesz. Almota noch Jan Lambrechtsz. heb ik in eenig 
bericht of in eenige opgave van Leidsche priesters in dezen tijd kun- 
nen ontdekken. 



110 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

dat mij uit deze jaren te Leiden bekend is, is dat tegen 
Mr. Claes van Berckel *). Deze man heeft der regeering heel 
wat hoofdbrekens gekost. En als voorbeeld van de berechting 
van zulk een heretieken pastoor is het niet onbelangrijk den 
gang van dit proces te volgen. Den 1^^^ Augustus 1529 wordt 
rechtsingang tegen den man verleend, nadat hij kort te voren 
naar Den Haag was opgezonden *), Aanstonds deed zich de 
vraag weder voor, wie z^ne rechters zouden zijn ') ? De heeren 
van het Utrechtsch geestelijk hof, door den pensionaris van 
Leiden aangezocht, willen geen rechters voor dit geval 
zenden % maar een maand later reizen toch de officiaal met 
zijn fiscaal naar Den Haag en laten zich daar alle minuten 
informatién en andere stukken in handen geven, die onder 
den procureur-generaal van den Hove berustten, om daarmee 
het proces te kunnen aanvangen % Deze papieren waren ge- 
noeg bezwarend om het proces te brengen voor den „deken 
van der capelle" d. i. Mr. Gijsbert Bnmdt, deken van Kapelle 
op Zuid-Beveland, als inquisiteur ^), ofschoon Mr. Claes zelf 
herhaaldelijk te kennen gaf voor den Raad of voor bevoegde 
geestelijke rechters te willen verschijnen ^). Desniettegen- 
staande wordt de acte van beschuldiging opgesteld en inge- 
leverd en „heere claes van berckel" gedaagd tegen den 
19den November om te compareeren voor den deken van 
Kapelle en zich te verantwoorden op de artikelen, die de 
bisschop en de aartsdiaken van Utrecht tegen hem ingeleverd 
hadden, ofschoon de gevangene met vele „frivole requesten 
ende logentale" op ontheffing van de verplichting ter per- 
soneele comparitie bleef aandringen ^). Aldus trachtte men 



1) Hij was volgens Blok, Stad, n, 230, die met een enkel woord op 
dit proces doelt, kanunnik van St. Pancras. Oudheden van Rffnlcaid, 
blz. 99 vlg. noemt hem onder die kanunniken niet op. 

2) Tresor. rek, boek op datum fol. 64 v. 

3) Treaor, rek, hoek, 1529, fol. 40 r. 

4) Tresor, rek. boek, 1529, fol. 41 v. (27 Aug.) 

5) Tresor. rek. boek, 4, 13 en 20 September 1529, fol. 42. 

6) Tresor. rek. boek, 20 October 1529, fol. 43 r. De procureur-gene- 
raal van den Hove was toen Reynier Brundt. 

7) Tresor. rek. boek, 25 October 1529, fol. 43 v. 

8) Tresor. rek. boek op 28 October 1529, fol. 43 v. Tresor. rek. boek, 
1530, fol. 34 r. en v., op 16, 19 en 24 November 1529. (De Leidsche 
stadsrekeningen loopen van 1 November tot 31 October). 



DE SACRAMENTISTEN. 111 

de moeilijkheden van het ^forum mixtum'' te overwinnen. 
Intusschen ging men in zooverre op den eisch des beklaagden 
in, dat men arbiters benoemde om de bevoegdheid van den 
deken uit te maken, waarop nogmaals werd voorgesteld het 
proces in Utrecht te doen plaats hebben ^). Middelerwijl be- 
taalde de stad aan den deken, den procureur-fiscaal en eenen 
notaris voor voorloopige onkosten in deze zaak 7 Rijnsche gul- 
dens en schonk den procureur-generaal twee drinkglazen ^), 
Om voorts getuigen tegen Mr. Claes op te roepen liet de Leid- 
sche vroedschap door hare gerechtsboden daartoe strekkende 
plakkaten aan de deuren van St.-Pieter en den Hoogelande 
aanplakken en door de kappelaans in de kerken-zelve ver- 
spreiden. Dit geschiedde op „St. Jan Evangelisten smorgens 
guets tijts.voir die hoomisse," en den dag daarna, 7 Januari, 
kwamen de Haagsche heeren de talrijke getuigen hooren '). 
Op 't einde der. maand bracht de deken wederom enkele 
dagen in Leiden door, verblijf houdende in den Eenhoorn, 
terwijl uit Utrecht Mr. Arent van der Goude, om hem- bij 
te staan, ook naar Leiden kwam ^). Zoo werd het Maart, 
zonder dat de zaak opschoot. Toen nam men het besluit 
om den priester, die blijkbaar aan geene herroeping dacht, 
strengere gevangenis te doen ondergaan. Den lO^l^^^ dier 
maand stelde de Leidsche regeering aan den Raad van Hol- 
land voor, Mr. Claes te doen brengen op het slot te Medem- 
blik % in handen van den kastelein aldaar. En zóó geschiedde. 



1) Tresor. rek, boek, 1530, fol 35 r. en v., 37 recto op 7 Dec. 1529 
en 19 Januari 1530. 

2) Treaor. rek. boek, 1530, fol. 6o v., 67 r., 7 en 12 December 1529. 

3) Tresor, rek, boek, 1530, fol. 60 v. en 61 r. en v. Bevestiging meteen 
van het feit, dat twee raadsheeren van het Hof als „commissaryssen 
voor de Luteriaanse secte" haar de plaats gezonden werden, waar eenige 
zaak viel te berechten. Verg. De Hoop Scheff er, a, w,, blz. 479. 

4) Tresor, rek, boek, 1530, 48 r., 61 v. Pieter van der Goude, deken 
van Naaldwijk, inquisiteur en Mr. Herman van der Goude, de Utrechtsche 
kanunnik en kettermeester zijn misschien familie van hem. 

5) Tresor. rek, boek, 1530, fol. 38 r. op 10 Maart. Het slotteMedem- 
blik was door Floris V gebouwd om de woelige Westfriezen in be- 
dwang te houden: 

Den grave dochte goet te wesen. 
Dat hi maken dede na desen 
Te medemelc een casteel 



112 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Twee dagen later wordt Mr. Claes op de kasteleinge (in 
Den Haag) gelegd % maar het duurde nog tot 13 April vóórdat 
Johan Philippi, fiskaal van den Hove van Utrecht en Claes 
van Dam, substituut van den procureursgeneraal van Holland, 
met behulp van twee dienaren den priester brachten op 
't huis te Medemblik, waar hij gevangen werd gehouden *). 
Hij had 31 dagen op de Voorpoort gevangen gezeten, waar- 
voor Gerrit Roelofsz. de cipier aan die van Leiden in rekening 
bracht 8 gl. en 3 st. '). Doch ook te Medemblik gaf de priester 
het niet gewonnen, ja hij schijnt een verlofschrift van den 
keizer te hebben verkregen om zijn zaak te mogen brengen 
voor den deken van Sint Jacob te Leuven. Daarop schreven 
echter de Utrechtsche heeren aan den kastelein van Medem- 
blik, dat hij aan een verzoek van genoemden deken tot los- 
lating van Mr. Claes niet mocht voldoen, dan na bekomen 
advies van henzelven en van den Raad van Holland % Hoe 
lang hij nog op 't slot daar ter stede gevangen heeft gelegen 
heb ik niet te weten kunnen komen. Was het om zijne zaak, 
dat den 27sten October 1530 de kastelein van het Medem- 
bliksche slot naar Leiden kwam en van der stede wege twee 
kannen R^nschen wijn geschonken kreeg ? ') En was hij reeds 



Dat de borch was volmaect 
Ende vast ende wel gheraect 
Ende scone ende starke . . . 

MeUs Stoke, RUmkroniek, uitg. Bnll, I, 235 (Bk. IV, 537 vlgg., 547 
vlgg.). Blok in Veral, en Meded, Kon, Ak. vcat W,, 5de reeks, DL X, 
243 vlg. Tegenw. Staat der Ver. Nederh, (bij Is. Tirion 1743), V, 1, 505 
vlg. Dertien jaar vóór Mr. Claes er heen werd gebracht, was het nau- 
welijks aan den algeheelen stadsbrand, door de Gelderschen aange- 
stookt ontkomen (25 Juni 1517). Reeds in 1578 ontmanteld, verviel het 
snel, liggende aen de haven, die reeds vroeger „geheel vergaen"was 
Informacie van 1514, uitg. Fruin, blz. 106. 

1) Tresor, rek, hoek, 1530, foL 62 r. 

2) Tresor, rek, hoek, 1550, fol. 62 r. en v., op 15 April. 

3) Tresor, rek, hoek, t. a. p. op 29 April, t. w. 31 dagen tot 4 st daags, 
24 st. voor 't logies en voor de dienaren 15 st. Uit het aantal inreke- 
ning gebrachte dagen blijkt, dat Mr. Claes den 13den reeds van de 
kasteleinij (in de rekening „ridderkamer") naar de Voorpoort werd 
overgebracht. Verg, over beide De Riemer, Beschr, vcat Gravenh^ DL I, 
hoofdst 4 en Tegenw, Staat, IV, 270 vlg. VI, 47. 

4) Tresor, rek, hoek, 1530, fol. 41 r. en v. op 17 en 20 Mei. 

5) Tresor, rek, hoek, 1530, fol. 50. 



BE SACRAMENtlSTEN. 113 

uit Medemblik ontslagen, toen schout Gerrit van Lokhorst 
naar Brussel en naar Mechelen reisde, om van den Hoogen 
Raad opening van justitie tegen Berckel te verkrijgen ? *) 
Wij kunnen slechts hopen, dat de hier heerschende duisternis 
nog eens zal opklaren. Doch reeds uit het medegedeelde blijkt, 
dat hij een man van beteekenis is geweest, wiens hervormde 
gevoelens heel wat beroering hebben te weeg gebracht*). 

Het toezicht op de verboden lectuur bleef middelerwijl 
noodig, ja werd te noodiger naarmate de hervorming voort- 
schreed en hef aantal geschriften toenam bij den dag. Het 
trekt onze aandacht, dat (uitgezonderd de bijbeluitgaven) 
deze lectuur voor een goed deel slechts kon worden gebruikt 
door ontwikkelden. De gansche beweging was tot de breede 
volkslagen nog niet doorgedrongen, tot wie immers ook marte- 
laars als Jan de Bakker of Wendelmoet Claesdr. niet mogen 
gerekend worden. Het anabaptisme was nog in zijne opkomst, 
en de Leuvensche katholieke faculteit kon nog meenen refor- 
matie en ketterij door wetenschappelijke pleidooien te knotten 
en met Latijnsche vertoogen tegen te gaan. De woordvoerders 
waren meest voormalige priesters, en de volgelingen, de 
leeken uit de klassen des volks, ontbeerden al te zeer leiding. 
Dit eigenaardig karakter der beweging in deze jaren spiegelt 
zich, het spreek vanzelf, ook in den aard der verboden 
lectuur af. 

In datzelfde jaar 1530, waarin Mr. Claes van Berckel der 
regeering zooveel moeite veroorzaakte, had zij ook maat- 



1) Na 3 November 1530. Tresor, rek, boek, fol. 32 en v. 

2) Het rijksarchief in den Haag bevat nagenoeg niets over Van 
Berckel. In de Sententiën *s Hofs van Holland is een vonnis d^. 16 No- 
vember 1530, waarin dat rechtscollege uitspraak doet in een geding 
tusschen Jasper van der Mote, procureur postulant voor den Hove, 
en Mr. Claes van Berckel over de declaratie van kosten door den 
impetrant ingediend voor als procureur bewezen diensten. Het Hof ver- 
oordeelt gedaagde tot betaling van de vacatiën, salaris en „verleyde 
penningen tot tauxacie van den Hove," ook tot de kosten van deze 
laatste zaak. Sententiën enz. deel van 16 Novemh, 1530—31 Juli 1531, 
R». 3. Misschien was toen Mr. Claes uit Medemblik ontslagen. In 1531 
wordt elders melding gemaakt van zekeren Jan Claesz. van Berckel, 
die eene boete van drie pond betaalt in zeker klein proces. JReken, 
der exploiten Hof v. Holl, 1531. (Div. rekeningen n«. 2689, fol. XLI). 
Uit dit bericht valt in 't geheel niets op te maken. 

8 



114 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

regelen te nemen vooreerst tegen verboden boeken, vervol» 
gens ook tegen verboden samenkomsten, een en ander in over» 
eenstemming met de algemeene plakkaten. Den S^^^^ Jannari 
1530 liet de Leidsche overheid het volgende aflezen ^) : „Alzoe 
„onse gen. vrouwe onlancx zekere placaten alhyer in hol- 
„ landt gesonden heeft inhoudende hoe ende in wat manieren 
„hoir genade wil datmen straffen ende corrigeeren salden- 
,yghenen die de secte vanden luyteranen ende zqnen assis- 
,y tenten houdende sijn. Ende alsoe de commissargssen ge- 
,yCommitteerd bij onse gen. vrouw om te volcomen de execucie 
,yVan dien inden selven placaten bevonden hebben zekere 
„duystemisse, hebben dat gescreven an onsen gen. vrouw 
,yende daarop overgesonden heeft de verclaringe die men 
„hier lesen sal, updat een ygelick hem daer nae sel moegen 
„weten te reguleeren." Dit begin der aflezing behoef t weinig 
toelichting. De genadige vrouw is nog Margaretha van Oos- 
tenrijk, die eerst in December van dit jaar 1530 te Mechelen 
overleed. Met de plakkaten wordt gedoeld vooreerst op dat 
van den 17^^^ van Hooimaand 1526, waarbij verboden wer- 
den de werken van Luther, Pomeranus, Carlstadt, Melanch- 
thon, Oecolampadius e. a. en alle bijbels of bijbelboeken in 
Duitsch, Fransch of HoUandsch. Een nieuw plakkaat, weder 
tegen verboden boeken, volgde den l^^ri yan Wijnmaand 
1529 en werd den 25^^^!^ afgekondigd. Hierin waren de ver- 
duidelijkingen opgenomen, waarvan ook de Leidsche regeering 
gebruik maakte*). Welke boeken noemt zij? „Chrisostomus 
„mit annotatién ende glosen van ecolampadius ende salmen 
„nyet vercopen noch in handen van menschen laten." In 't 
jaar 1523 had Oecolampadius eene vertaling gegeven van 
de homilieën van Chrysostomus, ofschoon hij hem niet on- 
verdeeld bewonderde, gelijk ook Luther in een brief van 
20 Juni 1523 zijne geringe sympathie voor den vaak ge- 
zwollen redenaar niet verborgen hield ') Het gevaarlijke der 



1) Aflezingaboek op datum, fol. 9 v. en 10 r. 

2) Vergel. Derde Memoriaal van Sandel^n^ fol. 283. Brandt, Refor- 
matte, I, 99 vlgg., 103. Treaor. rek, hoek, fol. 65 r. 

3) Verg. Hagenbach, Johannea Oecolampad, 1859, S. 44, noot. 2. Het 
was in de voorrede van deze vertaling dat Oecolampadins zich ver- 
dedigde tegen het smaadschrift van Cochlaeus. Abr. des Amorie van 



BE SACRAMENTISTEN. 115 

vertaling school niet in den inhoud, maar in den overzetter. 
Dit geldt ook van het volgend verboden boek: ^Die gram- 
„matica dialectica ende rhetorica van philippus melanthon 
„al ist zoe dat die materie principale die hij tr acteert nyet 
„te reprobeeren en is, nochtans menget hij dicwils exem- 
„ pelen ende leringhe tenderende tot dwalinghe ende smae- 
„ckende luthers secte, immers lutherum prijsende in zijne 
„prefatie van rhetorica. Daeromme sijn dese drie naevol- 
„gende boucken nyet geadmitteert te wetene institutiones 
„rhetoricae, rhetorica ende dialectica van sijn grammatica 
„al ist datse goet van sommighe wordt geindiceert is noch- 
„tans beter den naem van melanthon niet te nomineeren, 
„opdat die jongers doir sijn grammatica niet geoccasioneert 
„en worden zijn andere boucken te lesen die hij in de hey- 
„lighe scryfte gescreven hebbende gecondempneert zijn/' De 
hier bedoelde uitgave van Melanchthons Grammatica ging 
vooraf aan die van 1538 te Antwerpen bij M. van Hooch- 
straaten, „ab authore nuper et aucta et recognita", waarop 
in 1543 de syntaxis volgde. Reeds in 1524 had de vroeger 
genoemde Amsterdamsche schout Jan Hubrechtsz. Melanch- 
thons boeken bestudeerd ^). "Waren grammaticale studiën in 
zich zelve niet zoo bijzonder gevaarlijk, ook omdat zij uit 
den aard de breede volksklasse niet bereikten, de naam 
des schrijvers was al eene bedreiging en werd best ver- 
zwegen. Desgelijks die van Oecolampadius. De Leidsche af- 
lezing zegt: „Van de tafele van ecolampadii inde boucken 
„van sint jeronimus (want die bij hem gemaect was al eer 
„hij aposteerde ende in ketterijen viel ende hij dairinne 
„alleen gecoUigeert heeft tgene dat jeronimus gescreven heeft 
„ende nyet vanden zijnen daer toe gedaen en heeft) soe 
„laetmen die toe nochtans dat men zijnen naem nyet en 
„noeme omme redenen welcke boven verhaelt," Boven ver- 
haald: was het werk al feilloos, de naam des schrijvers 
riekte sinds te sterk naar ketterij. Wat het boek aangaat, 



der Hoeven, Joannea Chrysostomus, 1825, blz. 51—57, roemt het juist in 
zijnen held, dat hij dien hoogdravenden, zwellenden stijl vermeed, 
waaraan Kant den naam „dol geworden proza" gaf. 
1) Wagenaar. Amsterdam, I, 265. 



116 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

reeds in Weinsberg had Oecolampadius, toen hg in deze 
zijne geboortestad pastoor was, te zamen met zijnen Triend 
Brenz zich met de werken van Hieronymus beziggehouden 
en daarop in 1520 den genoemden Index gemaakt % dos 
inderdaad ,, aleer hij aposteerde". De Index der verboden 
boeken van 1550, uitbreiding van die van 1546 en opgemaakt 
door de theologische faculteit van Leuven, verbiedt reeds 
„ Joannis Oecolampadii libri omnes" ^). Het geschrift dat 
thans volgt was om zijn zelfs wille verdacht. ,yDaer wordt 
„noch verboden een bouck gelntituleert unio dissidentium 
„omme dies wille dat hij alteen allegeert die oude doctoren, 
„te weten augustinus, jeronimus, ciprianus int gene daerse 
„schijnen te allegeeren tgene dat men trecken nuwh tot voor- 
„deel van luthers leeringhe ende want hijse nyet en allegeert 
„int gene daer ag expreaaeaélick tegens den voirz. luther 
scr^ven." De cursiveering is van mij en toont waarom het 
ging. Het bedoelde boek had inderdaad de verzoenende 
strekking te verzamelen dat wat verbond en niet dat wat 
scheidde. De titel luidt: „Unio dissidentium, omnibus uni- 
tatis et pacis amatoribus utilissima ex praecipuis ecclesiae 
christianae doctoribus.'' De schrijver was Herman Bodius 
en het werk verscheen te Keulen bij Joannes Gymnicus 
(Gymnich), eerst in 1527, later nog eens in 1531. In dat- 
zelfde jaar 1527 kwam er reeds eene Fransche vertaling, 
terwijl het in 1529 ook in Engeland verboden werd *). Thans 
echter vinden wij, ook in onze aflezing, een boek dat ik 
niet kan thuis brengen. „Wordt oick omme die voirsz. re- 
„denen verboden een ander bouck gelntituleert schuteum 
„fidei in duytsche den schilt des geloof s int dwelck oick 
„geallegeert worden die oude doctoren tracterende vanden 
„gelove, wercken ende geestelicke eetinghe, geen mencie 
„maeckende vande sacramentale eetinghe ende gelove." Het 
boek schijnt dus kettersch vooral op 't punt van de Mis. 
Maar welk wordt bedoeld? Natuurlijk niet dat van Joh. 



1) Vergel. Hagenbach, Johann Oecolampad, S. 15. 

2) Sepp, Verboden lectuur, blz. 31. 

3) F. H. Reusch, Der Index der verbotenen Bücher, I, 1883, S. 105 f. 
Sepp, Verboden lectuur, blz. 29 vlg. 



DE SACRAMENTISTEN. 117 

Bunderius, „Scutum fidei orthodoxae adyersus yenosa tela 
Johannes Anastasii Veluani" ^). Want dit werk is zuiver 
roomsch en verscheen bovendien eerst in 1556. Vervolgens 
vindt men op den Index van 1550 ^Den schilt ofte die 
wapene des gheloofs''. Sepp ^) gist dat dit eene overzetting 
zal zijn van Farel's „Le glaive de la parole veritable etc". 
door hem tegen een libertijnsch tractaat geschreven ^). De 
gissing schijnt mij gewaagd. Maar ook bovendien, Farel's 
geschrift is van 1550 en onze aflezing is reeds in 1530. Ik 
kan het raadsel niet oplossen. 

Eindelgk lezen wij nog: ,,Angaende den nyeuwen testa- 
,,menten worden verboden diegene die geprent zijn van 
,,adriaen van bergen, cristolf remonde, ende jan van gheel mit 
„versatién oft annotacién. Dandere die bij denselven personen 
„int jaer van 25 en 26 geprent zijn sonder annotacién, glossen 
„ofte prefatiên sijn geadmitteert." Randschriften, noten, inlei- 
dingen en dergelijke bevatten vaak het kettersche materiaal, 
terwijl ook de versieringen en afbeeldingen tusschen den 
tekst aanleiding gaven tot scherpen spot, b. v. tot de voorstel- 
ling van den Duivel (in het verhaal van de Verzoeking) met 
een monnikspij % of van het Beest uit de Openbaring met de 
pauselijke kroon ^). De drie hier genoemde drukkers zijn over- 
bekend. Adriaan van Bergen met zijne spreuk „Lof God van 
al'' leerden wij reeds kennen ^). In den herfst van 1523 gaf 
hij een N. T. in 3 dln. 8^. Vóór elk hoofdstuk staat eene 
„corte bedudenisse''. In 1524 herdrukte hij het eerste deel, 
waarin de Brieven voorkwamen en gaf in datzelfde jaar. 



1) Vcrgel. Kerkh. Archief, I, 1857, blz. 104 en Hille Ris Lambers, 
Kerkhervorming op de Vélnwe, 1890, blz. 122. 

2) A. w., blz. 91. 

3) Vergel. C. Schmidt, Wilhelm Farel, 1860, S. 31 f. 

4) Aldus in den 6den en laatsten door Jacob Liesvelt uitgegeven 
bijbel, 3 Juni 1542 op Matth. 4, 3. Deze afbeelding kostte hem het leven 
in 1545. Zij wekte nog meer ergernis, dan b. v. eene kantteekening als 
deze, op 1 Joh. 5: »de saelicheit compt alleen door J. Christum." Sepp, 
Verb. Lect, blz. 67. Lelong, Boekzaal, 567 vlg. 

5) Aldus in het N. T. van Hans van Ruremunde van 1525. Van 
Druten, Gesch. der Nederl Bffbelvertaling, n, 1897, blz. 404. 

6) Boven, blz. 69 noot 3. Hij had zijne zaak „int gulden missael op 
die Camerpoortbrugghe." 



118 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

25 Mei, een volledigen herdruk met kantteekeningen en met 
een „prologhe" % Van de Remonde's of Rnremunde's, die 
hnnne zaak hadden in 't hnis van Wachtendonk op de Lom- 
bardsvest te Antwerpen, z^n Hans en Christoffel 't meest 
bekend. Van den eersten zij slechts herinnerd aan zqn N. T. 
volgens Luther, van 26 September 1525 met ophelderingen ^ ; 
aan zijn O. T. in 4 deelen, ook van 1525 ') ; aan z^n N. T. in 
16*^, van 10 Juni 1526, in het zoogenaamd Nedersaksisch 
d. w. z. in de volkstaal van onze oostelijke gewesten ^) ; van 
den laatsten aan zijn N. T., van 1525 en (gelqUuidend) van 
1528. Jan van Gheelen eindelijk, wiens drukkerg zich mede 
bevond op de Lombardsvest te Antwerpen in „Den Witten 
Hasewint", gaf behalve geschriften van anderen aard "), een 
N. T. in 1525, zijnde de derde uitgave van den tekst naar 
Erasmus (de eerste van 9 Nov. 1524 bij Comelis Heynricksz. 
te Delft) ^). Hieraan ging misschien in 1524 vooraf een N. T. 
met glossen tusschen den tekst, dat voor eene vertaling van 
de Vulgaat wilde doorgaan O* MLen ziet dat de onderscheiding 
van de plakkaten en ook van onze Leidsche aflezing, dat de 
drukken dezer uitgevers van 1525 en 1526 „sonder annotaciên, 
glossen ofte prefatiên" zouden zijn, niet opgaat, wat trouwens 
niemand verwondert, die weet hoe moeilijk 't is de chrono- 
logie der' oude bijbelvertalingen naar jaar en maand vast 
te stellen. Hoe duidelijk blijkt, om hierop ten slotte nog eens 
den nadruk te leggen, dat de hervorming nog niet tot de 
gansche bevolking was doorgedrongen, daar immers de ver- 
boden lectuur, met uitzondering, het is waar, van de bijbels, 



1) Van Druten, a. w,, blz.* 371 vlg. 376 vlgg. Uitvoerig bij De Hoop 
Schef fer, a. w., blz. 257 vlg. die aantoont, dat waarschijnlijk het gansche 
N. T. reeds in 1523 verscheen, zoodat het deel met de Brieven van 
1524 inderdaad een herdruk is. Van Bergen werd in 1542 te Delft 
onthoofd. 

2) De Hoop Scheffer, a. w., blz. 270, Van Dmten, a. w., blz. 404. 

3) Van Draten, a. w., blz. 366 vlg. Lelong, a. w,, blz. 533—556. 

4) Van Druten, a. w., blz. 410 vlg. Lelong, a. w,, blz. 566 vlg. De Hoop 
Scheff er, a. w., blz. 278. 

5) B. V. Der Leecken A. B. C; Belial, een rechtelijck gedinghe tus- 
schen Belial den helschen procureur. Een nieu liedenboeck, enz. 

6) De Hoop Scheff er, a,w., blz. 270 noot 1 en 275 noot 1. De Maatsch. 
der Ned. Letterk. bezit een exemplaar. 

7) Verg. Doedes bij van Dmten, a. w., blz. 387. 



DE SACRAMENTISTEN. 119 

nog bestaat in geleerde theologische werken en in 't Latijn 
gestelde verhandelingen. De grenzen zijn natuurlijk niet scherp 
te trekken, te minder daar ook de volksklassen, zoo al niet 
door 't geschreven, dan toch door 't gesproken woord werden 
bereikt. Dit brengt ons op het tweede, boven op blz. 114 
vermelde punt : in 't jaar 1530 had de Leidsche regeering 
ook te waken tegen verboden samenkomsten. 

De sacramentisten nl. in onze stad plachten (als een soort 
Wan voorspel van de latere hagepreeken) buiten de poorten 
godsdienstige samenkomsten te houden. Zij deden dit althans 
reeds sedert Paschen 1530. In grooten getale togen zoowel 
mannen als vrouwen naar onderscheidene plaatsen in den 
naasten omtrek en belegden daar groote vergaderingen, „al- 
„dair één van henluyden een groot boeck gehadt heeft op 
„sijn schoet ende heeft dairuyt gepreect ende die heylige 
„scrifte vuytgeleyt nae hoerluyden appetijte." Men ziet: eene 
volkomen godsdienstoefening met voorlezen uit den bijbel, 
uitlegging van het voorgelezene en preek. Slechts van gezang 
wordt niet gesproken, wat bij gemis aan liederen ook wel niet 
zal hebben plaats gehad. Die van den gerechte vaardigden een 
streng verbod uit, zoowel tegen het bijwonen van de samen- 
komsten als tegen het preeken aldaar, terwijl zij een uitvoerig 
onderzoek beloofden in te stellen „om trechte verstantdairof 
te hebben," wat zij tot nog toe niet hadden ^). Ook wij zouden 
gaarne van deze vroege hagepreeken nadere bijzonderheden 
weten. Vragen wij naar de plaatsen, waarheen de Leidsche 
sacramentisten zich begaven, dan denken wij onwillekeurig 
aan de geestgronden ten westen der stad, die met hun hoog- 
opgaand hout, hunne duinen meer bedekking boden, dan de 
kale weilanden van het oostelijk polderland. Maar ook nog 
andere redenen pleiten daarvóór. Onder Oegstgeest, niet ver 
van het bovengenoemde klooster Mariênpoel *), bevond zich 
eene plaats, de Voskuil, waar later de gereformeerden himne 
samenkomsten hielden^) en die ook reeds in ons tijdperk 
dienst kan hebben gedaan. Te Noordwijk woonde (wel is 



1) Aflezingahoek B, fol. 10 v. op 30 April 1530. 

2) Boven, blz. 36 vlg. 

3) Oudheden van Rffnland, blz. 463. 



120 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

waar eenige jaren later ') de rector Johannes Sartorios, tot 
wien „yarii fideles'^ tiit Leiden plachten te gaan om te worden 
gesticht ^). Te Rijnsbnrg eindelijk leefde de schoenmaker en 
veeboer Willem Jansz. van der Kodde, de grootvader van 
den welbekenden stichter van het genootschap der Rijns- 
burgers. Juist in dit jaar 1530 en reeds daarvóór placht 
deze man, die groote neiging tot de nieuwe denkbeelden 
koesterde, zich heimelijk te begeven'^naar een zijner lander^en, 
waar hij, in een klein houten hutje, voor aller oog verborgeni 
ijverig in den bijbel las. Zijne huisgenooten waren in 't geheim, 
dat intusschen niet volstrekt bewaard bleef, althans uit 
Utrecht kwam het bevel acht te geven op zeker huisgezin 
te Rijnsburg, dat met gevaarlijke ketter^ besmet was % Of- 
schoon dadelijke aanwijzing ontbreekt, is de onderstelling 
niet te gewaagd, dat hij een der mannen geweest is, die 
de Leidsche sacramentisten voorlas uit dien bijbel, dien 
hijzelf zoo goed kende. 

Wij hooren niet van het gevangen nemen van lieden, die 
deze godsdienstoefeningen buiten de muren hadden bijge- 
woond. Maar daar wij wel juist in deze dagen een aantal 
Leidsche „lutenaeren'' of „lutrianen'' gevangen vinden, is 
er alle reden te vermoeden, dat er tusschen het een en het 
ander verband bestaat. Sedert Paschen 1530 hadden deze 
hagepreeken plaats, en den ^^^^ Mei van dat jaar hooren 
wij van Leidsche gevangenen van de gereprobeerde religie, 
wier uitlevering naar Den Haag geêischt wordt *). En dan 
wordt het weder de oude geschiedenis : de schout of de pen- 
sionaris of een van de burgemeesters of schepenen reizen 
herhaaldelijk naar Den Haag ter conferentie met leden van 



1) „Jam. amio 1536" zegt Schoockins, De bonis vulgo kccleaiastids 
dictis, p. 480. 

2) VcrgeL in mijn artikel over F. Bloccius, Theol Tffdachrtfl, XXXVni, 
blz. 325. 

3) Aldus J. Oudaen in zijne Aanmerkingen op het kort verhaal vqn 
het eerste begin en opkomen der Rffnsburgers (door Paschier de Fijne), 
Rotterdam, 1672, blz. 17 vlgg. en daaruit bij van Slee, de JR^nsburger 
Collegianten, 1895, blz. 19 vlg. en J. van Vloten, Paschier de F^ne, 1853, 
Aantt. blz. 27 vlg. Over het verschil tusschen Rijnsburgers en Colle- 
gianten zie Hylkema, Reformatenra, I, 8 — 11. 

4) Tre3or. rek. boek, 1530, fol. 23 v., 24 r. 



DE SACRAMENTISTEN. 121 

den Raad van Holland in 't bijzonder met Jan van Schagen 
en Gerrit Warmond, commissarissen voor de plakkaten, 
„nopende dengeenen die besmet ende gediffameert sijn ofte 
mochten wesen metter dwalinge van martino luter/' En zij 
betoogden als naar gewoonte, dat zij hunne gevangenen niet 
konden opzenden, omdat dit streed met de privilegiën der 
stad, en dat zij nog veel nadrukkelijker zich zouden verzetten 
tegen het voeren der gevangenen „buyten den lande van 
Hollanf' '). Dit duurde de gansche maand Mei. In 't begin 
van Juni bevalen toen „mijne heeren van den Lande" aan 
Gerrit van Lokhorst, den toenmaligen Leidschen schout, om 
den 4<l«ii naar de Voorpoort te doen brengen althans den 
meest schuldige zijner gevangenen, Gerrit van Noorde, opdat 
deze den volgenden dag zijn vonnis zou kunnen hooren. De 
stad weigerde wederom met een beroep op hare privilegiën, 
en de pensionaris. Mr. Willem Pietersz., ging dit in Den Haag 
mededeelen ^. De aanhoudster won ook hier ; de stad mocht 
zelve recht doen. Zij deed het, en althans twee der gestraften 
kennen wij bij name. Vooreerst Gijsbrecht Albrechts, over 
wien wij vroeger reeds hebben gehandeld ^). Hij was in 1528, 
zagen wij toen, ook voor ketterij, gegeeseld en voor tien 
jaren ter stede uitgebannen. Blijkbaar teruggekomen en op 
nieuw op de gezegde wijze gezondigd hebbende, werd hij 
den SQsten Augustus gegeeseld ;;mits noch een van zqn mede- 
gesellen *)/* Deze metgezel was misschien Gerrit van Noorde, 
daareven als de meest schuldige vermeld, maar verder in 
de stukken niet meer genoemd ^). De tweede (of derde) is 
Floris Jansz. Hij werd eveneens gegeeseld en daarna op 
zijne rechterhand gebannen. Toen hij later toch binnen Leiden 



1) Tresor, rek. boek, 1530, fol. 42 r., post van 30 Mei. 

2) Tresor, rek. boek, 1530, fol. 42 r., post van 4 Juni; foL 42 v., post 
van 6 Juni. 

3) Boven, blz. 104 vlg. 

4) Tresor. rek. boek, 1530, fol. 54 r., post van 30 Augustus. Gevangenis 
en geeseling kostten 7 gulden vlaamsch, 7 stuivers. In margine staat 
aangeteekend: „Alzoe bij den gerechte bevonden wordt dat deze costen 
behoeren bij der stede gedragen te worden zoe die personen bij de 
banck (door schepenen) gecorrigeert zijn." Inderdaad. Als de stad 
recht mocht doen, had zij ook zelve de kosten te dragen. 

3) Zóó vermoedde reeds De Hoop Scheff er, a. w., blz. 558. 



122 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

terugkeerde, werd hem dan ook die rechterhand afgekapt ^). 

Eenigen tijd later had de stad weder een dergelijken strqd 
te voeren over een harer burgers, Dirk Adriaansz., mede ver- 
moedelijk van zware ketterij beschuldigd. De schout had een 
eisch ten crimineele tegen hem ingesteld, maar schepenen 
hadden hem vr^gesproken. Daarop had de procureur-generaal 
van het Hof „reformacie" van deze vrijspraak bevolen en de 
zaak voor het Hof „betoogen" met de clausule, dat de ge- 
vangene op de Voorpoort zou gebracht worden *). Aanstonds 
reisden een der burgemeesters en de pensionaris naar den 
Haag, om aan te toonen dat dit zijn zou „tegens die oude 
costume tot desen dage toe binnen der stede van leyden 
geuseert en onderhouden." Want dit gebruik wilde, dat „indien 
enige misdadiger bij den schout aangesproken worde voir 
schepene der voirsz. stede vanden live, dat vonnis van 
scepenen tsij condempnatoir ts^ absolutoir behoirt sgn exe- 
cutie te hebben" en dat daarom Dirk Adriaansz., door 
schepenen vrij gesproken, nu ook vrij behoorde te wezen '). 
Wij weten niet of zij ook deze maal gelukkig geweest zijn, 
maar daar er den 19<^«i^ Dec. vier gevangenen uit Leiden 
naar de Voorpoort zijn gebracht, kan Dirk Adriaansz. daar- 
onder geweest zqn % Wij verliezen hier zijn spoor en weten 
slechts, dat althans in 1533 de zaak nog hangende was % 

En hiermede hebben wij 't einde van ons tijdperk bereikt. 
Onze bronnen laten ons voorloopig niet toe tot grooter kennis 
te geraken ^) Wij ontvangen een sterken indruk, dat de be- 



1) Zelfde post als blz. 121 noot 4 genoemd. De geeseling van Floris 
kostte 4 kar. gld. 16 st. De afkapping van de hand 3 kar. gld. 12 st. 
^welcke tsamen (t. w. met de 7 gl. 7 st. van Gijsbrecht) beloepen 15 
kar. gld. 15 st." De juistheid der stadsrekeningen laat niets te wen- 
schen over. 

2) Zie een voorbeeld, dat een schout bij het Hof appelleert van een 
te zacht schepenvonnis, mijn ^Anabaptistica" in Theolog, T^dschr. 
XXXIX, blz. 135, noot 2. 

3) 17 en 18 December 1531. Tresor. rek. boek, 1532, foL 27 r., 20 r., 
24 r. De rekeningen van 1531 ontbreken. 

4) Tresor, rek. hoek, 1532, fol. 35 r., post over 19 Dec. 1531. 

5) Tresor. rek. boek, 1532, fol. 40 v., 1533, fol. 27 r., 28 v., 50 r. 

6) Er zijn slechts losse gegevens, die wel iets laten vermoeden, 
maar niet vaststellen. Was het een stille aanbrenger van ketters, die 
man, „die nyet genoempt en wil wesen omme sonderlinghe saecken 



DE SACRAMENTISTEN. 123 

weging der sacramentisten ook te Leiden minder door 
geweld is gestuit dan wel van lieverlede. is doodgeloopen 
in 't zand. Er ontbraken leiders, en de beweging zelve 
miste nog dat profetische, ook dat fanatieke, waardoor 
straks het Anabaptisme als een machtige stroom over deze 
landen zou heenbruischen. De grens tusschen de beide 
perioden is niet met volstrekte juistheid te trekken. Onder 
wie wij noemen sacramentisten zullen zich om en bij 1532 
misschien reeds enkele anabaptisten bevonden hebben ; ook 
zijn er van de eersten tot de laatsten overgegaan; enkelen, 
zooals die Leidsche burgers, die nog in 1536 naar Noord- 
wijk kwamen, om door Sartorius te worden gesticht, zullen 
zich buiten de doopersche beweging hebben gehouden. Hoe 
het zij, dit Anabaptisme gaat thans, zooals het zich ook 
binnen Leiden vertoonde, al onze aandacht vragen. 



"wille, die veel van de vroescape wel kennelicken sijn ende om beters- 
wille hier verswegen wordt'' en die 18 Maart 1532 twintig karoli gul- 
dens ontvangt? {Tresor, rek. boek, 1532, fol. 45 r.). De Haarlemsche 
schout, Jacob Foppens, had in later jaren eene aanbrengster, Aagt 
Jaffies, die vooral de herdoopers vervolgde en geld af dreigde. B. t. Cate. 
i>. in Holl, I, 35 vlg. Was er een min of meer anti-kerkelijke tendens 
in de bepaling voor Holland in 't algemeen en voor Leiden in 't bij- 
lzonder, dat voortaan ook op feestdagen de werkklok zou geluid worden, 
opdat ieder vrij zou zijn al of niet te werken? (Aflezingahoek op 20 
Mei 1531). Was Dirk Woutersz. van Santen, tegen wien in November 1530 
rechtsingang werd verleend, een ketter? {Treaor, rek, hoek, 1530. fol. 
33 r.). Van dezen aard zou er meer te vragen zijn, maar wij wagen 
ons niet op 't gebied der gissingen. 



n. 



HET TUDVAK DER ANABAPTISTEN. 

Nu wij tot dit gedeelte onzer historie genaderd zijn, is 
het allereerst noodig te herinneren aan de beteekenis en 
de draagkracht van de woorden, die wij herhaaldelijk znllen 
gebruiken. Onder „anabaptisme" verstaan wij niet eene ge- 
meenschap of een kerkverband, maar eene richting, eene 
eigenaardige strooming in de groote hervormingsbeweging 
der 16de eeuw, zoodat het begrip zoowel Luther's „Schw^- 
mer" omvat als de „weerlooze christenen", zoowel Schwenck- 
feld als Hoffmann ^). In dezen algemeenen zin genomen 
mocht De Hoop Scheffer zeggen, dat de geschiedenis van 
het anabaptisme op weinig na de geschiedenis van de her- 
vorming in onze vaderland is van 1530 tot 1566^), en 
Hoekstra, dat het wel begrepen anabaptisme een der sleu- 
tels is tot recht verstand van het wezen van het oorspron- 
kelijk protestantisme, ontstaan uit de reactie van den, door 
de uitkomsten der hervorming teleurgestelden, oorspron- 
kelijken geest van de hervorming '). Binnen de grenzen van 
het aldus omschreven gebied zijn nu de verschillende groepen 
wél te onderscheiden, waarvan de kiemen in het oudste 
anabaptisme reeds aan te wijzen zijn. Want naast de oude 
Bejaarddoopers, de stille en weerlooze, „zonder arglist als 
kinderen" ^), zij die een geestelijk koninkrijk door geestelijke 



1) S. Cramer in R. E.^, XII, 595. A. Hulshof, Doopsgezinden te Straats- 
burg, 1905, blz. 1, noot 1. 

2) De Hoop Scheffer, a.w,, blz. 3. 

3) Hoekstra, Beginselen en leer der oude doopsgezinden, 1863, blz. 24, 68. 

4) Aldus o. a. Obbe Philips, Bekentenisse, enz., § 17. 



DE ANABAPtlStEN. 125 

middelen wilden, vinden wij reeds die andere, fanatieke 
strooming, die zich openbaren gaat in het optreden der 
\0^ederdoopers. Ziedaar een tweede benaming. Zij mag slechts 
\^orden toegepast op die (het is waar een tijd lang overheer- 
schende) groep, welke een wereldsch koninkrijk met wereld- 
sche middelen wilde. Blesdijk, die in zijnen tijd nog niet 
scherp onderscheidde, zegt dit van de anabaptisten ^) ; in 
^werkelijkheid geldt het alleen van de wederdoopers, wier 
type wij mogen zien in de Mnnsterschen, later in de Baten- 
burgers en de Davidjoristen. Zij zijn de chiliastische fanatici, 
de communisten, de invoerders van polygamie, de anar- 
chisten ^). Deze geestdrijvers hebben voor een poos de ge- 
matigden overstemd en meegesleept, maar na de gruwelen 
van Munster gingen hun de oogen open en kwam er schei- 
ding. In 1534 laat Obbe Philips zich nog doopen door de 
apostelen van Jan Matthijsen en was er dus nog geene 
scheiding. Maar in 1536 was men zich het onderscheid 
bewust, want Menno placht den aanvang van zijne „kerk" 
in 1536 te plaatsen'). Dan zijn de wegen uitééngegaan ; 
nog korten tijd en de gematigden noemen de wederdoopers 
afgedwaalden, straks afvalligen. "Wij, in onzen tijd, onder- 
scheiden ook bij de wederdoopers-zelven verleiders en 
verleiden, ja stemmen het wijlen Detmer toe, „dasz auch 
mit dieser Sekte nicht in erster Linie nach ihren Aus- 
wüchsen zu richten sei" ^). Maar voor de overheid en 
voor de openbare volksmeening van toen bestond die onder- 
scheiding niet, ja al wat anabaptist is, draagt nog jaren 
lang de smet der wederdooperij en wordt verdacht van 
anarchie, veelwijverij en grove ongebondenheid % Nog in 



1) Blesdijk, Historia Davidis Georgii heraesiarchae, ed. J. Revins, p. 7. 

2) Daarom nog niet de „vurige strijders in de politieke arbeiders- 
beweging der 16e eeuw/' Kroniek, 7 Mei 1904, bl. 149. 

3) Hoekstra, a. w., blz. 22. Cramer in R. E.\ XII, 605 f. 

4) H. Detmer, Büder ons den religiösen nnd socialen ünrahen in 
Munster, m, 1904, S. .7. 

5) Zie enkele plaatsen in mijn artikel „Anabaptistica", TheoL T^dschr., 
1905, blz. 134, waar het jaartal 1691 voor den brief van Elizabeth 
natuurlijk 1591 moet zijn. Hertog Willem van Beieren onderscheidt 
alleen tusschen wie herroepen en wie niet herroepen. Wolkan, Xr/eder 
der Wiedertdnfer, 1903, S. 21, noot 1. Hertog Willem V van JüUch- 



126 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

1596 sduijft Franciscus Lansbergen zijn ^Vremde eade 
onschriftmatighe maniere der wederdoopsche leeraren", met 
wie hij uit den aard der zaak toenmaals nog slechts de 
doopsgezinden bedoelen kon. Ja het is 1606, alsdeAmster* 
damsche hervormde kerkeraad voor *t eerst den naam 
^wederdoopers" loslaat en van „Mennonieten" spreekt *). 

Hier hebben wij eene nieuwe reeks namen, waarbij 
wederom onderscheiding zeer gewenscht is. Mennonieten 
heeten die christenen, die ten opzichte van doop, eed, 
kerkelijke tucht, gemeente-inrichting geheel of nagenoeg ge- 
heel met Menno Simonsz. overeenstemmen ^). Zij vormen 
dus een deel van de Doopsgezinden, die volgens De Hoop 
Scheffer, in rechte lijn eigenlijk alleen van de Waterlandq;^ 
en van de vereenigde Vlamingen afstammen^. En inder- 
daad, reeds in 1557, na het Harlinger konvent, waar 
Leenaart Souwens Menno tot de strengste opvatting van 
de echtmijding overhaalt, staat de afdeeling der "Water- 
landsche Doopsgezinden tegenover hem. En in 1579 hebben 
zq zich door hun besluit, dat „het ongeoorloofd is iemand 
„geloovig of ongeloovig te noemen wegens zijne eigenaardige 
„opvatting van geloofsartikelen, waaraan God niet uitdruk- 
„ keiijk in zijn woord zaligheid of verdoemenis verbonden 
„heeft," zoo scherp tegenover Menno en de zijnen geplaatst. 



Cleve-Berg ten jare 1563 spreekt botweg van sectarièrs als „Vydder- 
douffer, sacramenteyrer, calvinisten und andere bosch- nnd wynkel- 
prediger". art. 15 van zijn „Denkschrift" in Beitrüge zur Gescfuchte 
des Niederrheins, XIX, 1905, S. 237. Hier worden dos sacramentariêrs 
en wederdoopers verward. Ellders geschiedt dat weder met lutherschen 
en anabaptisten. In Gent is ten jare 1538 sprake van iemand „qn'il 
auroit espoosé deux femmes et esté dudit nombre de luthériens mais 
non rébaptisé," brief van Pierre Tayspil, president van Vlaanderen 
aan de Gouvernante, Maria van Hongarije, d*^ 14 Juni 1538 in Relations 
des tronbles de Gand, ed. Gachard, 1846, append. p. 216. Het geval 
van veelwijverij wijst duidelijk aan, dat de man een wederdooper 
was. Het boek van Faukelius, „Babel, d. i. verwerringhe der "Weder- 
dooperen" is van 1621, maar in de voorrede geeft hij blijk de onjmst- 
heid van het woord te hebben geweten. Doch hij kon, zegt hy, geen 
anderen naam vinden, die hun allen gemeen was. VergeL Nederl 
Archief v. Kerkgesch., IV, 1844, blz. 238 vlg., 265—269. 

1) Vos, Amstels kerkelifk leven, 1903, fol. 956. 

2) De Hoop Scheffer, Doopsgez. Bi/dragen, 1882, blz. 57. 

3) Verg. Cramer in Doopsgez, Bffdragenf 1894, blz. 4, 



DE ANABAPTISTEN. 127 

dat zij, den naam Mennonieten loslatend, zich voortaan 
Doopsgezinden noemden ^). Sinds wordt die naam algemeen 
en ds. Comelis Ris van Hoorn is de laatste, die den naam 
Mennoniet draagt. Langgeleden is voorgesteld het woord 
te schrijven „doopschgezind" d. i. doopsch d. i. voorstander 
van den doop, maar dit heeft geen ingang gevonden *^). 
Eindelijk zij herinnerd aan den naam „bondgenooten", zooals 
b. V. de oudste Amsterdamsche doopsgezinden zich noemden 
tijdens het leeraarschap van Jan Volkertsz. Trijpmaker 
(Kersttijd 1530 tot 5 December 1531 »). 

"Wij hebben dus boven ons hoofdstak geschreven „het tijd- 
vak der Anabaptisten", en zullen zien, dat onder dezen alge- 
meenen naam in Leiden begrepen moeten worden een aantal 
wederdoopers, maar niet vele, zoo min als b. v. in Amsterdam, 
waar aan den aanslag van 11 Mei 1535 (tegenhanger van het 
Leidsche komplot) maar een 50-tal wederdoopers deelnamen, 
Aanzienlqk echter, alleen reeds gerekend naar het getal 
martelaars, is de gemeente der doopsgezinden hier geweest, 
waartoe, gelijk wij op het einde des voorgaanden hoofdstuks 
zeiden, ook sommigen der van leiding verstoken sacramen- 
tisten zijn overgegaan. 

Nog moet hier een woord worden gezegd van de oud^e 
sporen van anabaptisme ten onzent. Dat, met name in Neder- 
land, de oude bejaarddoopers zouden zijn voortgekomen uit 
"Waldenzische vluchtelingen, is verdedigd door Ypey en 
Dermout ^), later opzettelijk betoogd door Blaupot ten Cate ^). 
door Hoekstra weerlegd ^), tegenwoordig voorzoover mij be- 
kend is, door weinigen gehandhaafd, ofschoon De Hoop 
Schef f er op • 't laatst zijns levens althans een nieuw onder- 
zoek noodig achtte ^). Dat er voorts reeds in 1518 anabap- 



1) De Hoop Scheffer in Doopsgezinde Bijdragen, 1882, blz. 72 vlg. 

2) P. Leenderts Wzn. in Doopsgezinde Bedragen, I, 1861, blz. 32—44. 

3) De Hoop Scheffer in Doopsgezinde B^'dragen, 1884, blz. 5. 

4) Ypey en Dermont, Geschiedenis der Nederl Herv, Kerk, I, 1819, 
blz. 137 vlg. en Aantt. blz. 46 vlgg. 

5) Blaupot ten Cate, Geschiedk. Onderzoek ntuzr den Waldenzischen 
oorsprong der Nederl Doopsgezinden, 1844. 

6) Hoekstra, Beginselen en leer der oude Doopsgezinden, 1863, blz. 3 vlgg. 

7) Cramer verhaalt, dat De Hoop Scheffer, vroeger den samenhang 
tnsschen Waldenzen en Doopsgezinden beslist geloochend hebbende, 



^ 



128 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

tisten in Amsterdam zouden geweest zijn, zooals door Blanpct 
ten Cate is aangenomen, bemst op eene vergissing van dien 
schrijver omtrent de gevoelens van den Amsterdamschen 
schout Jan Hubrechtsz. door hem voor een dooper gehouden, 
terwijl de man wezenliji sacramentist is geweest ^). Ook de 
meening, dat zich tusschen 1520 en 1530 in Amsterdam 
Zwitsersche anabaptisten zouden hebben opgehouden, berust 
op wankelen grondslag. Dat de Leuvensche hoogleeraar 
Eustachius van Zichem een van Luther's oudste bestrqders, 
in zijn „Sacramentorum brevis elucidatio" dus in 1523 op 
het opkomend anabaptisme zou hebben gedoeld als hij schrqf t 
van lieden, die prediken : dat men de overheid niet langer 
behoeft te gehoorzamen, of die, op eigen oordeel steunend, 
alle onderwijs verachten, of die, door den doop zich vrqheid 
toekennend, beweren, dat geen mensch den ander door men- 
schelijke instellingen binden mag^, is onwaarschijnlijk. In 
1529 vonden wij eene herdoopte vrouw in Alkmaar; in 1530 
treedt Jan Volkertsz. Trijpmaker te Amsterdam op en wordt 
5 December 1531 te 's Gravenhage onthoofd, in welk jaar, 
20 Maart, ook het hoofd valt van Sikke Snijder. Hendrik Roll 
eindelijk kennen wij in 1532. Daarna volgt de snelle uit- 
breiding, en eensklaps bevinden wij ons midden in eene echte 
volksbeweging. Maakt het sacramentisme den indruk van 
maar in kleine kringen te zijn opgemerkt, het anabaptisme 



later door den arbeid van den bekenden schrijver over de weder- 
doopers, L. Keiler, is gaan twijfelen. Doopsgezinde Bijdragen, 1894, blz. 5. 

1) Geachiedk. Onderzoek, blz. 96 vlgg, Doopsgezinden in Holland, 1, 1847, 
blz. 31. Over Jan Hubrechtsz. verg. boven, blz. 115. 

2) Zie de uitgave van de „Elucidatio" in Bibliotheca Reform. Neerl, 
m en aldaar blz. 298: „Nam cum Luther ipse assereret non unius 
syllabae papam habere statuendi potestatem in hominem christianum, 
sine illius suffragio, nonnuli hic (d. i. dus in de Nederlanden) praedicare 
ceperunt vel publicis concionibus vel non obediendum superioribus vel 
nulla noxa eorum praecepta negligi licere." Dit is uit des schrijvers 
brief aan Erhardus de Marka, vóór het boek geplaatst. Zie ook blz. 
S02 : „quod et multos ubique haec aetas contineat qui freti suo ipsonmi 
judicio, omnes prorsum achademias simul et earum quoque studia 
omnia transilientes dum recentiorum saeculorum eruditionem . . . nescio 
qUam ob causam contempnunt . . ." De plaats over den doop tp,, blz. 
309. Verg. Pijper, tp., blz. 290 vlg. Doch ook Cramer in Zondagsbode 
van 29 AprU 1906. 



.^^ 



DE ANABAPTISTEN. 129 

grijpt aanstonds wqd om zich heen. In enkele jaren telt men 
de gedoopten bij duizendtallen, is er eene rijke anabaptistische 
volksliteratuur van liederen en „testamenten'' en dertig jaren 
waren genoeg om het getal martelaren te brengen tot verre 
boven de 2000 '). Op de eigenaardige gevolgen, die dit karakter 
van volksbeweging ook voor him godsdienst en zedeleer ge- 
had heeft, wees Hoekstra uitvoerig in zijn, reeds een- en 
andermaal genoemd, voortreffelijk boek. Hij drukt dit aldus 
uit, dat hun geestelijk leven den stempel droeg der massa- 
liteit, dat dus ook himne sterksprekende persoonlijkheden 
in geestelijke ontwikkeling niet hoog stonden, dat persoonlijk 
schuldbesef rustte op schuldgevoel, zooals zich dit in ruime 
kringen openbaart, en dat deze toestand waarin een mensch 
vooral lid is van eene groote gemeenschap, heeft geleid tot die 
excommimicaties van den enkeling door de gemeenschap of 
tot die gemeentelijke scheuringen, waaraan de geschiedenis 
der doopsgezinden zoo rijk is ^. Indien deze overigens onbe- 
twistbare waarheid ons slechts niet aan deze dooperschen 
doet denken als aan „declassés," aan wat thans heet het 
proletariaat. Neen, de martelaars uit het „Offer des Heeren" 
b. V. behooren tot den gezeten burgerstand, handwerkslieden 
en dergelijken, van wie het eene uitzondering is als zij niet 
kunnen lezen ^). Er zijn geletterden onder als d'Auchy ^). 

Er is ten slotte nog aan gelegen ons kortelijk de hoofd- 
pimten te herinneren van de leer der oudste doopsgezinden, 
want met de eerste generatie zullen wij in dit hoofdstuk 
uitsluitend in aanraking komen. De doop is him het bonds- 
teeken, opdat zij bij de komst van het godsrijk daaraan deel 



1) Cramer in R. E,^, XU, 606, zegt 2000, maar voegt er bij : „vreemd 
dat er nog niet meer zijn gevallen"! Er zijn er meer gevallen, want 
het gaat overal als te Leiden: nieuw onderzoek brengt nieuwenamen 
aan den dag. Vergel. nog Cramer in Doopagez, Bffdr,, 1899, blz. 163. 

2) Hoekstra, a. w., 70 vlg., 84 vlgg. 

3) Eene Friesche martelares, Claeske Gaeledochter, zegt: „wat wilt 
ghij doch met mijn arme man doen, die doch niet een letter lesenen 
can? Doen seyde hij: ghij snit noch meerder verdoemnisse hebben 
dan u man, omdat ghij lesen cont ende hem verleyt hebt" Bibl 
Reform. Neerl, II, 339. 

4) Over den deftigen stand en de geletterdheid van Jacques d' Auchy 
zie Cramer in Bibl Reform, Neerl, II, 270, noot. 

9 



130 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zullen hebben. Slechts zij, die kunnen gelooven, worden door 
den doop in de gemeente ingelijfd op belijdenis des geloofs. 
Dus moest men eerst eene zekere ontwikkeling in de gods- 
vrucht bereikt hebben, vóór men zich mocht laten doopen % 
Het is opmerkelijk hoe alle doopsgezinde inartelaren in deze 
overtuiging vaststaan niet alleen, maar haar tegenover hunne 
rechters met kracht verdedigen. „lek ben maar eens op mqn 
gelove gedoopt; den kinderdoop en houde ik niet voor een 
doopsel . . . Het gelove en den inwendigen doop heeft m^ 
gedreven tot de gehoorsaemheydt van Gods "Woord om de 
gerechtigheid te vennülen." Aldus Jan Woutersz. van Kuyk % 
aldus allen, ook de Leidsche martelaren, gelijk wij zien zullen. 
Hunne denkbeelden over het avondmaal komen met die van 
Zwingli volkomen overeen, wat, terloops opgemerkt, voor 
de sacramentisten den overgang gemakkelijk maakte. Het 
is, zooals ook Carlstadt leerde, eene gedachtenisviering van 
Jezus' lijden en sterven, afbeeldend onze gemeenschap aan 
al de heilgoederen door Christus' dood ons aangebracht; 
vleesch en bloed zijn in brood en wijn niet wezenlek tegen- 
woordig en door de viering wordt de onderlinge lietde en 
het gemeenschapsgevoel bevorderd '). Ook hier stemmen de 
getuigenissen der martelaren overeen : „De geloovigen," zegt 
Jan Claesz., „sullen zijn avontmael houden tot zijnder ge- 
dachtenisse op sulcker wijze als de Heer ingheset heeft ende 
sijn apostelen dat ghebruyct hebben" ^). In de derde plaats, 
het meest leerstellige bij deze weinig dogmatische lieden, 
de leer van de menschwording van Christus. Om de vol- 
strekte zondeloosheid des Heeren te handhaven leeren zij, 



1) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 279 vlg. 

2) Het bloedig tooneel, enz. door T. J. van Bra^t, >, 1685, 1, 408. Vergel. 
over Tielman Jannes van Braght, 1625—1664, o. a. Doopsgez. Bffdr., II, 
1862, blz. 105 vlg. ; 1870, blz. 45—89 ; over eene vertaling van het ^Bloedig 
Tooneel" in het Duitsch voor Amerikaansche doopsgezinden, UI (nieuwe 
serie), 1869, blz. 21 vlgg,; de betrouwbaarheid van dezen Martelaars- 
spiegel, t. w. in den druk van 1685, is door Cramer nauwlettend onder- 
zocht en afdoende gehandhaafd, aldaar, 1899, blz. 65—164. 

3) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 285. Wolkan, a. w,, S. 6f., 35. 

4) „Noch een testament van Jan Claesz aen alle zijn gheslacht" in 
^Het Offer des Heeren", Bihh Ref. Neêrl, II, 84. Zie eene uitspraak 
van Claes de Pract, aldaar, blz. 251 vlg., van Jacques d'Auchy, aldaar, 
blz. 271 vlg., van Hans de Vette, aldaar, blz. 352. 



DE ANABAPTISTEN. 131 

O. a. mét Melchior Hoffmann en Menno, dat het vleesch van 
Christus niet werkelijk was uit de substantie van Maria's 
vleesch. Het "Woord was God geworden in Maria, maar niet 
uit haar, zooals te Kana water wijn werd O* A^et bijzondere 
uitvoerigheid wordt in de verhooren bij dit punt stilgestaan ^). 
Dat de eed volstrekt ongeoorloofd is, staat bij allen vast, 
al moge het yerbod bij de oudste bejaarddoopers op andere 
gronden hebben gerust dan bij de latere doopsgezinden^). 
Niet slechts dat men niet gaan zal boven ja en neen, maar 
zij vatten de zaak dieper op en leeren, dat men „met een- 
voudige waerheyd moet handelen en omgaan" en zich moet 
benaarstigen in alle woorden en werken, in allen handel 
en wandel „met eenvoudige ongevalschtheyd om te gaan 
alsoo 't den kinderen Gods betaemt" % Wat eindelijk aangaat 
de leer van de christelijke weerloosheid, laat het waar zijn, 
dat de oudste doopsgezinden haar niet in volstrekten zin 
aanhingen, in elk geval verboden allen, Menno vooraan, dat 
men het zwaard zou trekken ter verdediging van het eigen 
geloot^). „Niet die haer van zijnen Naem beroemen ende 
staen haer dinghen met den Sweerde voor: maer die daer 
leven nae dat exempel des Heeren ende bevestighen haer 
sake met Godts Woordt, dit is den rechtgheloovigen haer 
Sweert"'^). Ziedaar hunne meening. En als de Leidsche schout 
aan den gevangen Adriaan Comelisz. vraagt: „waer is u 
rappier?" antwoordt hij: „mijn meester en heeft mij geen 
rappier leeren draghen" ''). Dez^ overtuiging werd in de prak- 



1) Hoekstra, a. w,, blz. 258 vlg. Cramer in de Inleiding vóór „Het 
Offer des Heeren", Bibl Ref, Neerl, II, 36. 

2) Zie Bibl Ref. Neerl, II, 250 vlg.; 301; 361 vlg. Bloedig Tooneel, 
n, 418. 

3) Verg. Hoekstra, a. w,, blz. 207. De martelaar Jooskint te Kortrijk 
zegt: „Besiet Matth. 5 oft hij niet en verbiedt, men sal in geender 
manieren sweeren", Bibl Ref, Neerl, II, 224. 

4) Zie het uitvoerig betoog van Matthijs Servaes van Kottenem, 
1565, in Bloedig Tooneel, II, 3356— 366. 

5) Verg. Hoekstra, a. w., blz. 204 vlg. 

6) Bibl Ref. Neerl, n, 85. 

7) Bibl Ref. Neerl, n, 206. Uitvoerig nog Jan Geertsz., aldaar, blz. 399. 
In later jaren zou Hogo de Groot spreken van de „ligjhtgeloovigheit 
der wederdooperen waardoor men, om de oneyndlijke verdeeltheeden 



132 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

tijk trouw nageleefd, en veroorzaakte dat voor ons gevoel 
ondraaglijk schouwspel van eene lijdzaamheid, die alle ver- 
volging dragen doet, zonder ook maar ééne poging om daar- 
aan te ontkomen. En dit was geen fanatisme, maar beginsel- 
vastheid. Want met het woord verdedigen de martelaren 
zich bij de verhooren zeer scherp en fel. 

Na deze korte inleidende beschouwing komen wq tot de 
geschiedenis der Leidsche anabaptisten. Wij zagen in ons 
vorig hoofdstuk dat Gijsbrecht Albrechtsz., de Delf tsche kleer- 
maker, die in Juli 1528 in onze stad werd veroordeeld, mis- 
schien onder invloed van David Joris stond ^). Voorts dat 
den 7den Juni 1529 Marijtgen Davidsdr. uit Leiden te Alkmaar 
werd verdronken wegens herdooperij *). Na deze poovere be- 
richten moeten wq tot het jaar 1532 wachten vóór wij weder 
van anabaptisten vinden melding gemaakt en dit nog niet 
in Leiden zelf, maar in den naasten omtrek, in Hazerswoude. 
Daar had zich eene kleine gemeente van bejaarddoopers 
gevormd, over wie in het genoemde jaar 1532 de vervolging 
losbrak. Huyg Jacopsz. Kraen en Marijtgen zijne huisvrouw 
„van Assersouw," d. i. Hazerswoude, werden met nog twee 
anderen, wier namen niet bewaard zijn gebleven, gevangen 
genomen, hij in den Haag verbrand, zij te Haarlem ver- 
dronken. „ Also sij op den steen gebouwt sijn geweest, hebben 
sij haer door geenderley tormenten tot afval laten brengen" '). 
Toch bleef in dat dorp de gemeente bestaan en breidde 
zich uit, want twee jaar later werden 28 ingezetenen door 
het Hof van Holland gevonnist, van wie er veertien den 



onder elkander en omdat zij de magistraten en de wapenen ver- 
worpen, niet seer te duchten had". Nederlandtsche Jaarboeken en 
Historiën op 't j^iar 1566, fol. 22 (vert. van J. Goris). 

1) Boven, blz. 104 vlg. 

2) Boven, blz. 105. 

3) Bloedig tooneet, II, 34. Brandt, Reformatie, I, 107. Bihliographie 
des martyrologes neêrlandais sub nos. 433 en 522, II, 723 en 738. „Op 
den steen gebouwd'' toespeling op Matih. 7, 24 en 25, verzen, die in 
dit jaar van den grooten watervloed (in November) de beeldspraak 
te duidelijker maakten. 




DE ANABAPTISTEN. 133 

marteldood ondergingen, 26 Maart tot 28 April % In ditzelfde 
jaar 1534 vertoont zich ook te Leiden het anabaptisme, gelijk 
overal *), met groote hevigheid. Het verdient daarb^ opmer- 
king, dat het voorafgaande jaar voor onze stad bijzonder 
onvoordeelig was geweest op oeconomisch gebied. Ter Staten- 
vergadering in Maart hadden de Leidsche heeren medege- 
deeld, dat, door het sluiten van den wolstapel te Calais, 
de nering stilstond en er groote vrees bestond voor oproer. 
Het was dan ook maar met groote moeite, dat de stad 4 k 
5000 guldens kon bqdragen tot de uitrusting van. oorlogs- 
schepen tegen Lubeck *). Geen wonder dus, dat onder deze 
omstandigheden de ontevredenheid groot was en de predikers 
van het duizendjarig rijk open ooren vonden. 



1) De Hoop Scheffer, a. w,, blz. 551, vergeleken met wat ik over de 
„oproerte te haserswoude" schreef, Theolog, T^dschr., 1905, blz. 142. 

2) Te Dordrecht vallen in Januari 1534 de drie eerste doopersche 
martelaars, Doopsgez, Bffdr,, II, 1862, blz. 91 vlg. In Den Haag werd 
2 November 1534 Comelis Comelisz. Kelder door Meynaart op 't Spni 
gedoopt, Doopsgez, B^dn, 1896, blz. 40. In Utrecht valt 13 Maart 1535 
het hoofd van Govert. Aertsz, die herdoopt was, Ber, Hiat Gen, Utrecht, 
IV, 2, 130 en Hoog in Nederl Archief, I, 1902, blz. 86. De gevangen 
herdoopers van 1539, Dodt, Archief, VII, 181, Blaupot ten Cate, a. w., 
I, 12, Rooyaards in Ned, Archief, V, 1845, blz. 351 vlg., zijn dos voor 
Utrecht de eersten niet. 

3) Verg. Wagenaar, Vadert Historie, V, 51. Het in den tekst gezegde 
over den treurigen toestand te Leiden anno 1533 steunt op de volgende 
bescheiden, mij welwillend verstrekt door den jnr. docts. N. W. Post- 
humus, die bezig is aan een werk over de ontwikkeling van de Leidsche 
draperienering. „ . . . Mer alsoe die staple van Calis jegenwoirdelick 
gesloeten is, zulx datter geen vellen noch wolle vercoft noch uuyt- 
gevoert en wordt, dairdoer die comanscepe van dien alsnu seer ongere- 
gelt is ende men niet en weet hoe lange tselfde sal moeten gedueren ....", 
Vroedschapsresolutieboek op 7 April 1533, fol. 42 v. „ . . . . Alzoe int 
voirgaende jaer van XXXIIIen die stapele van calis gesloeten is ge- 
weest, zulcx datter geen vellen noch wolle vercoft noch uuytgelevert 
en worde, dairdoer die comanscepe van dien alsdoen zeer ongeregelt 
was . . .", Vroedschapsresoïutieboek op 6 Mei 1534, fol. 43 r. „ . . . . T derde 
pmit (n.L van de dagvaart) is geweest, dat den stapel van calis dijck" 
wijls gesloeten is geweest, zoedat men dairuyt wolle noch vellen 
gecrijgen en can. Ende oock die costume . . upt voirsz. vellen ende 
wollen gestelt, zeer groot is . . . dair die K.M. geen remedie doen en 
can, overmits dat die stapelaars noch die engelsche van zijnder M. 
onderdanicheyt niet en zijn; begeert daeromme, dat men in desen 
zijnen landen alomme spaensche wolle drapenieren wilde: hij wille 



r 



134 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

De stadsregeering durfde, als in de dagen der sacramen- 
tisten, de verantwoordelijkheid weder niet alleen dragen en 
raadpleegde 23 Maart 1534 (de maand van den grooten trek 
over de Zuiderzee naar Munster) met Mijne heeren van den 
Raad van Holland over de uitlegging en toepassing van 
„zeker placcaet werende den herdoopers" ^). Zij zullen wel 
bedoeld hebben het plakkaat van 27 Februari van dat jaar, 
waarin werd bepaald, dat gevangen anabaptisten 24 dagen 
bedenktijd zouden ontvangen om te herroepen en berouw te 
toonen en, zoo zij het deden, vergiffenis zouden ontvangen '). 
Met een enkel woord zij hier herinnerd, dan den IS^^i^ Fe- 
bruari te voren het herbergen van doopersche leeraren ten 
strengste was verboden en op de aanbrenging van een hunner 
twaalf gulden gezet ^). Den 6^^^ Mei werd het plakkaat van 
pardon herhaald, waarbij echter eene uitzondering werd 
gemaakt voor de „autheurs principael, preekers of ver- 
leiders" % terwijl de landvoogdes '), tegen haar zin, den 



die van der nade van spaengen, mitter wolle ommegaende, zulcke 
polide doen houden, dat di^ drapenlers gjheen reden en znllen hebben 
dairover te clagen/* Vroedachapsresolittieboek op 26 Augustus 1534, 
fol. 55 V., cf. Register vcai Aert vam der Ooe« op 8 Juli 1534, foL 217 r. en 
op 23 en 24 Augustus fol. 221. Voorts blijkt de daling en stijging der 
aanvoer uit deze jaren uit de volgende tabel, voor 1533 niet bijzonder 
gunstig: 

1530 velexchijs over 144184 vel uit Calais. wolexchijs voor Spaansche 
wol 1233 balen. 

1532 velexchijs over 234 210 vel uit Calais. 

XOOO ft ft lol OO w n fi « « » 

wol 2462 balen. 

1534 velexchijs over 215 204 „ „ „ „ „ „ 

wol 793 balen. 

1536 velexchijs „ 140 101 „ „ 

Tresor. rek, boek, 1530, fol. 9; 1532 fol. 7 v.; 1533 fol.8v.; 1534 foL 8; 
1536 fol. 10 V. 

1) Tresor, rek, boek, 1534, fol. 31 v. 

2) Repertorium van de placcaten, f. 28 a (27 Febr. 1533 vóór Paschen, 
dus 1534). 

3) Repertorium van de placcaten, f. 27 b, 

4) Repertorium van de placcaten, f. 28 b. 

5) Sinds October 1531 was dit Maria, koningin-weduwe van Hon- 
garije, tot kettervervolging niet zeer gezind. „Eene wijse vrouw, die 
ook de geleertheit lief had en soet was op de Latijnsche boeken,*' 
Brandt, a.w., I, 105. Het was aan haar, dat Erasmus zijne „Vidua 
christiana" opdroeg, 1526. Voorts was de Jacht haar hartstocht. 



DE ANABAPTISTEN. 135 

Igden April, op aansporing des keizers nog eens had moeten 
aandringen op strenge executie van de „culpabelen derher- 
doopers" '), wat niet zonder gevolg bleef '). In de maand 
Juni volgde toen nóg de bepaling, dat alle Melchiorieten, 
zoo zij herriepen, pardon zouden ontvangen, maar één jaar 
in hunne stad zouden moeten blijven, enkele gevallen van 
„dringende koopmansschap" uitgezonderd '). Of met „Mel- 
chiorieten" inderdaad, in onderscheiding b. v. van de Mim- 
sterschen, Hoffmann's rustige volgelingen worden bedoeld 
dan wel anabaptisten in 't algemeen, durf ik niet uitmaken. 
Doch keeren wij tot de maatregelen van de vroedschap 
terug. Op eigen verantwoording l^ad zij reeds in Februari 
copie laten nemen van eene beschikking der gouvernante, 
M^aarbij deze de al of niet openl^ke terechtstelling van 
;; obstinate ketters" overliet aan de discretie van het Hof, 
Daar het in ééne moeite doorging, had zij tegelijk afschrift 
laten nemen van eene kerkelijke vergimning om „'tsuvel te 
mogen eten in de toekomende vasten" *). Insgelijks had de 
regeering zorg gedragen om door middel van Joris Cranen- 
bout, deurwaarder van den Hove, afschrift te bekomen van 
het bovengenoemde plakkaat van 27 Februari „roerende 
'tpardoen vande hairdoopers, indien zij binnen 24 dagen 
nade publicatie hebben waerachtich berou ende leetwesen 
ende in teycken van dien hem dair af biechten" '). Om 
voorts het hare te doen, dat zoo min mogelijk ook Leidsche 
burgers zich ^ zouden aansluiten bij de honderden, die uit 
Holland naar Mimster togen, liet de regeering 23 en 24 
Maart dubbele wacht houden bij de stadspoorten. Uit de 
manier, waarop daarvan melding wordt gemaakt blijkt nog 
eens te meer, hoe slecht toen nog de overheid omtrent 
den aard der ketterijen was ingelicht, want het heet, dat 



1) RepertoHttm van de placcaten, f. 29a. 

2) In April en Mei vielen in Holland over de honderd martelaars. 
Verg. Blok, Gesch. v. h. Nederl volk, II, 473. 

3) Repertorinm van de placcaten, f. 29a. 

4) Tresor. rek. hoek, 1534, 4 Februari, fol. 50 r. De beschikking der 
koningin-weduwe was reeds van 9 November 1533, Repertorium van 
de placcaten, fol. 276. vlg. 

5) Tresor. rek. boek, 10 Maart, fol. 50 v. 



136 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

deze wacht gehouden is „omme te beletten den wechganck 
vande lutherianen" ') ! In Juli hooren wq weder van Leidsche 
burgers , suspect wesende vander luteraansche heresie*' *), ja 
in October 1534, toen Jan van Leiden reeds als koning van 
Sion ten troon zat, hadden de schout en de pensionaris 
eene samenkomst met den stadhouder Van Hoogstraten te 
Haarlem om te spreken over de ordonnantién ,,gemaict 
opte anabaptisten ofte luyterianen" <). Hier worden zij zon- 
der meer gelijkgesteld! De toenmalige overheidspersonen 
hielden zich met die onderscheidingen niet op, zij wisten 
alleen, dat de rust des lands in hooge mate bedreigd werd. 
Hier te Leiden liep den 2den Mei het gerucht, dat de anabap- 
tisten Amsterdam zouden hebben ingenomen en aanstonds 
reisde de pensionaris naar Van Hoogstraten, om te ver- 
nemen wat toch eigenlijk deze „dopers mit hoeren adhae- 
renten" bezielde en hoe men moest verklaren, dat zij zooveel 
hechtten aan hun „doopsel" *) ? Men weet, dat inderdaad 
omtrent het einde van April de regeering van Amsterdam 
bericht had gekregen, dat de wederdoopers de stad wilden 
verrassen '), maar dat zij door groote waakzaamheid het 
plan, zoo het toen reeds bestond, tegenging. Dat onder 
deze omstandigheden het Sacramentsfeest niet met de ge- 
wone opgewektheid gevierd werd, verbaast ons niet en 
blijkt uit eene bijzondere belooning aan de vier schouten- 
knechts „mitten zwaarde", omdat zij ,;die processie hebben 
helpen gaende houden'' *). De feestelijke omgang leed onder 



1) Tresor, rek, boek, 1534, foL 55 r. 

2) Tresor. rek. hoek, 1534, 14 Juli, fol. 29 v. 

3) Tresor. rek, hoek^ 1534, 1 October, fol. 30 v. Daarentegen is er in 
een stuk van 29 Augustus alleen sprake van de „Annebaptisten**, 
Treaor, rek. hoek, 1534, fol. 28 v., terwijl in een van 23 Mei door de 
regeering onderscheid wordt gemaakt, opmerkelijk genoeg, tusschen 
Melchlorieten en Anabaptisten, Treaor, rek, hoek, op datum, fol. 51 v. 

4) Treaor, rek, hoek, 1534, 2 Mei, fok 31 v. 

5) Wagenaar, Amaterdam, I, 238. 

6) Treaor, rek, hoek, 1534, fol. 38 v. De dies Sacramenti corporis 
Domini werd in 1264 door paus Urbanus IV xngesteld, daarna nog 
eens door Clemens V en Johannes XXn herhaald en bevestigd. Het feest 
viel op den Donderdag na Trinitate. Moll, a.w,, II, 3, 236; Gieseler, 
Lehrh, der Kirchengeach., II, 2, 382 noot m; nu laatstelijk Pijper, ^/dcfe/- 
eenwach Chriatendom, 1907, blz. 69 vlg. In 1534 was het Pinksteren op 



DE ANABAPTISTEN. 137 

den druk der zorglijke tijdsomstandigheden. Bij de hooge 
regeering echter hadden die van den gerechte van Leiden 
juist den naam, dat zij dit zorglijke niet zeer duidelijk 
inzagen en dat himne houding tegenover de scheurmakers 
veel te flauw was. In herfstmaand van dit jaar kwam de 
stadhouder Van Hoogstraten zelf naar Leiden en belegde 
eene vergadering van de vroedschap. Hij sprak haar over 
de plakkaten „tot extirpacie van dese nyeuwe secte" en 
drong er op aan, dat men die toch met „alle diligencie" 
zou onderhouden, waarbij hij herinnerde aan eene nieuwe 
bepaling, te Brussel uitgevaardigd. Om namelijk den invloed 
te keeren van de preeken van kettersche priesters en mon- 
niken wilde men het moeielijk maken hen te hooren en 
schreef daarom voor, dat „men voortaan in geen gast- 
huysen, leprozenhuysen noch conventen opentlick en zoude 
preeken dan alleen voor den ziecken conventualen ende 
inwoenders van dien ende anders niet". Op deze manier 
konden mogelijke kettersche leerlingen minder kwaad. De 
Leidsche heeren *) namen dezen maatregel euvel op : het 
was eene verdenking van der stede rechtzinnigheid en 
bovendien iets nieuws. Zq antwoordden daarom den hoogen 
bezoeker, dat „zijl. gheensins alhier yemant vanden predi- 
canten suspect en hielden van eenige nyeuwe secte" en 
dat zij daarom begeerden „dat men alhyer zoude mogen 
onderhouden die oude manier van preecken", d. w. z. met 
open deuren *). 

Middelerwijl waren in deze gewesten de gedingen zoozeer 
in aantal toegenomen, vooral sinds den grooten Munster- 
schen trek, dat het Hof te 's-Gravenhage, geen kans ziende 
ze alle zelf te berechten, voor een jaar aan alle schouten 
en baljuwen verlof schonk op eigen gelegenheid vonnissen 
uit te spreken. Dit was in Juli 1534 '). Over 't algemeen 
kwam het den vervolgden ten goede. "Want de schouten 



24 Mei, Trinitate op 31 Mei, Sacramentsfeest dus op Donderdag 4 Juni. 
Verg. boven, blz. 41, 43 vlg. 

1) Burgemeesters waren toen Dirk Ottensz., mr. Willem van Oy, Dirk 
Albrechtsz. en Jacob Claesz. hontkooper. 

2) Vroedschapsresolutie van 22 September 1534. Verg. Blok, Stad, ü, 235. 

3) De Hoop Scheffer, Inventaris der Doopsgez. Archieven, 



138 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

waren altijd geneigd de eigen burgers te sparen. Hier te 
Leiden was men bovendien altijd tegen geloofsvervolging, 
zooals in later tijd de geschiedenis van Caspar Coolhaes 
aantoonen zou % Vóór deze maand Juli, maar ook nog daarna, 
vinden wij nochtans een aantal Leidsche burgers vóór het 
Haagsche Hof terechtstaan. Hun aantal bewqst, dat de ge- 
meente hier uitgebreid was, maar nog zwak in hare over- 
tuiging. Velen althans herriepen. In April hooren wg van 
de eersten: twee broeders Jan en Claes Jansz. Smit. Zij 
bekennen „uyt simpelheyt doer valsche leringe" misleid 
zich te hebben laten herdoopen en begeeren ,ygracie en 
genade". Het Hof i s genadig en zij komen er af met de 
gewone straf : in linnen Ueederen met eene brandende was- 
kaars de justitie bidden om genade, mede omgaan met de 
processie, daarna de hoogmis bijwonen en de kaars offeren 
op het altaar ^. Het plakkaat van pardon van 27 Februari 
werd dus uitgevoerd. In den loop des jaars werden aldus 
nog begenadigd Clement Adriaansz. ^, Heynrick Comélisz., 
timmerman % Jan Ottesz., schrijnwerker, wiens vrouw wij 
zoo aanstonds nog zullen ontmoeten '), Evert Matthijsz., 
bakker % Comelis Claesz. ''), Maritgen Dirksdr. .van Delft, 
maar' wonende te Leiden, welke laatste ook was mede- 
getogen naar Genemuiden ^). Van deze allen is niets nader 
bekend en zij schijnen inderdaad „uit simpelheid" misleid 
te wezen. Van enkele anderen kunnen wij iets meer mede- 
deelen, terwijl zij ook den indruk maken bij de wederdoo- 
persche woelingen van naderbij betrokken te zijn. Daar is 
Aechte Matthijsdr. van Krommeniedijk maar wonende te 



1) Dat Leiden (mét Kampen) het langst de remonstranten vervolgd 
heeft, vond zijn oorzaak in eene gewelddadige omzetting van de vroed- 
schap in calvinistisch-gereformeerden geest. 

2) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 53 v. op 27 April 1534. 

3) Sententiën 's Hof a van Holland, fol. 57 r. op 28 April 1534. 

4) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 64 v. op 9 Mei 1534. 

\ 5) Sententiën *a Hofa van Holland, fol. 65 v.| op 9 Mei 1534. Deze man 

betaalt bovendien nog 8 karolusguldens en had dus misschien reeds 
ééns gratie ontvangen. 

6) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 63 v. op 9 Mei 1534. 

7) Sententiën 'a Hofa van Holland, fol. 70 r. op 15 Mei 1534. 

8) Sententiën 'aHofa van Holland, fol. 80 v. op 2 Juni 1534. 



DE ANABAPTISTEN. 139 

Leiden. Zij bekent uit simpelheid te zijn herdoopt en wordt 
begenadigd, maar krijgt eene boete van 6 karoli % Wij 
hooren echter bij deze gelegenheid, dat zij de vrouw was 
van Willem Dirksz. den kuiper, alias Bijsterveld en herin- 
neren ons, dat Willem de kuiper een der beide apostelen 
was, door Jan Matthijsz. den 5^^^ Januari dezes jaars naar 
Munster gezonden, die daar zoo veel bijdroegen tot opwin- 
ding der gemoederen '). Een ander Leidsch burger heeft 
insgelijks een groote rol onder de wederdoopers gespeeld. 
Hij heette Lourijs Lourijsz., was herdoopt en had zelf een 
meisje, Dorothea Pietersdr., gedoopt, met wie hij voorts 
naar Dordrecht gegaan was, om daar te prediken. Dddr 
vond h^ echter Bartelmeüs den boekbinder en den ge- 
noemden Willem den kuiper, van hun tocht naar Munster 
(want Bartelmeüs was, zooals men weet, de andere bode 
van Jan Matthijsz.) teruggekeerd, waar zij maar drie dagen 
gebleven waren ^), en die thans te Dordrecht als apostelen 
optraden. Lourijs zag daarom van de prediking in die stad 
af. Enkele maanden daarna werd hij gevat en in Den Haag 
onthoofd *). Deze Lourijs was bovendien een der weder- 
doopers, die de veelwij verij in de praktijk voorstonden, want 
hij had te Leiden nog eene vrouw met name Geertgen. In 
een vonnis van 9 September komt zij voor als „Lourijs 
Lourijsz. weduwe", wat zij dan ook sinds 28 Juli was. 
Reeds vroeger had zij gratie ontvangen, maar schijnt in het 
Leidsche „verbond" te zijn gebleven en wordt thans ver- 
oordeeld tot eene boete van 3 karoli^) Op denzelfden dag 
wordt om dezelfde reden tot 6 karoli veroordeeld Geertruid 
Gerritsdr., huisvrouw van den straks genoemden Jan Ottesz. ^). 



1) Sententiën 's Ho/s van Holland, foL 89 r. op 12 Juni 1534. 

2) De gelijkheid van naam van dezen apostel van Jan Matthijsz. met 
Willem Dirksz. den rooden kuiper van Utrecht (verg. boven, blz. 91) 
durf ik voor niet anders dan toevallig houden. De mogelijkheid dat 
wij hier denzelfden man hebben is, ook in aanmerking genomen dat 
zif hetzelfde ambacht uitoefenen, geenszins buitengesloten. 

3) Dr. H. Detmer, Jokann von Leiden, 1903, S. 23 f. 

4) Sententiën 'sHofs van Holland, fol. 115 r. vlg. op 28 Juli 1534. 
Verg. ook Theol T^dschr,, 1905, blz. 141. 

5) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. op 9 September 1534. 

6) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. op 9 September 1534. 



140 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Wie in onze stad ten jare 1534 «van den verbonde*' waren, 
hielden hunne samenkomsten natuurlijk in het geheim. Op de 
Middelste gracht b. y. in een poortje woonde toen zekere 
Marijtgen, eene Tlashekelaarster. Eigenaar van het huisje 
was Jan Dirk Volbrechtsz., anabaptist, die zich diir liet 
herdoopen op een avond, dat bij Marijtgen vergaderd waren 
Job Thijsz., Maria Thomasdr., „verloopen clopsuster in pieter 
symonsz, susterhuys" en nog meer anderen. De doop ge- 
schiedde door Comelis Pietersz., later in Den Haag ont- 
hoofd '). Van de deelnemers aan deze stille doopersche 
samenkomst kennen wij reeds Maria Thomasdr., het bagijntje, 
dat reeds in 1525 als sacramentist gevangen genomen, be- 
genadigd was en nu blijkbaar tot de nieuwe sekte was 
overgegaan *). Jan Dirk Volbrechtsz., volgens zijn vonnis in 
Den Haag onthoofd, wordt nergens elders vermeld ; evenmin 
Comelis Pietersz. Beiden moeten zij bij de reeds bekende 
martelaars worden opgeteld. De naam Pietersz., geeft al 
zeer weinig houvast, maar het is toch opmerkelijk hoevelen 
van dezen naam juist in 1534 te Leiden als anabaptisten 
voorkomen, zoodat men geneigd wordt aan ééne familie te 
denken. Daar is vooreerst de genoemde Dorothea Pietersdr, 
eene der beide vrouwen van Lomijs Lourijsz. Dan Comelis 
Pietersz., die den doop bediende aan Jan Dirk Volbrechtsz. 
Dan Frans Pietersz., een Leidsche anabaptist, die geen berouw 
toonen wil en den Uden Mei dezes jaars te Amsterdam wordt 
verbrand"). Den dag daarop Adriaan Pietersz. „met éénen 
oge" die vóór twee jaren te Amsterdam was geweest en daar 
een aantal menschen had zien gaan „na der heyliger stede'* 
d. i. naar de kapel, die gebouwd was over de haardstede, waar 
den 15<len Maart 1345 de hostie haar eerste mirakel gedaan 
had ^). Adriaan, die brood en kaas in de hand gehad had. 



1) Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 133 r. Het vonnis is van 16 
Augustus 1544, maar er wordt in vermeld, dat de samenkomst had 
plaats gehad „geleden omtrent tien jhaer". Verg. mijn «Anabaptistica'*, 
Theol Tf/dschr., 1905, blz. 146 vlgg. 

2) Verg. boven, blz. 99. 

3) Te zamen met Pieter Pietersz. van Wormer en Wijncken Jansdr. 
uit Friesland, Sententiën 's Hof s van Holland, fol. 66 v. en 67 r. 

4) Verg. Is. Le Long, Histor, BeschrUv. van de Reformatie der stadt 



DÉ ANABAPTISTEN^ 141 

had gezegd, dat „het broot, dat hij in de hant hadde soe goet 
was als dat ter heyliger stede in de monstrance stonde" ; dat 
„daei* geen God is, anders so soude het bloeden als die 
priesters dat sacrament breken in drie stucken in der mijsse" 
en dat „die papen geen goden maicten alsoe God was in 
den hemel/' "Wegens blasfemie wordt Adriaan onthoofd ^). 
Al verder Pieter Pietersz. alias Borrekiek, dien wij zoo aan- 
stonds nog zullen ontmoeten. Eindelijk Pieter Pietersz. alias 
Coman Piet, die zich omtrent St. Maarten, 13 November 1535, 
had laten herdoopen ten huize van een lantarenmaker hier 
ter stede door „een kort man", in tegenwoordigheid van 
zijn broeder Joost Pietersz., en Roelof Jansz. een woUe wever. 
Daar hij binnen den 'door het plakkaat van pardon gestelden 
termen geen berouw had getoond, werd hij onthoofd '). Ziet- 
hier eene gansche rij doopersche martelaren uit onze stad, 
allen uit de jaren 1534 en 1535, allen Pietersz. geheeten, 
allen bij het getal der bekende martelaren op te tellen. Slechts 
Adriaan schijnt tot de oudere sacramentisten behoord te 
hebben, maar kan even als Maria Thomasdr. tot de anabap- 
tisten zijn overgegaan. Ofschoon wij tot ééne groote familie 
Pietersz., waarvan de leden „van den verbonde" waren, nog 
niet durven besluiten, blijkt in elk geval van het bestaan 
van een talrijken kring dooperschen, van wie velen hun 
geloof met hun bloed bezegeld hebben. De man, die aan 
den laatst genoemden martelaar den volwassen-doop toe- 
diende, wordt gezegd een „kort man" te zijn geweest. Der- 
gelijke bijvoegingen komen wij herhaaldelijk tegen, zonder dat 
zij ons veel verder brengen. Ook thans niet. In een later 
te noemen stuk heet Jan van Geelen een „middelbaer man". 
Maar aan hem behoeven wij hier niet te denken, want hij 
was reeds bij het anabaptistenoproer te Amsterdam, 11 Mei 
1535, doodgeschoten. Naast deze zware vergrijpen, rakende 
het kerstengelove, vinden wij ten jare 1534 binnen onze stad 
ook kleinere overtredingen, baldadigheden b. v. jegens pries- 



Amsterdam, 1729, fol. 196 a— 208 b. Pijper, 'Middeleeuwach Christendom, 
1907, blz. 51—54. OndeJr de moderne literatuur nog Het mirakel van 
Amsterdam, met tien prentjes naar de oude platen, Amsterdam, 1895. 

1) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 67 v. en 68 r. op 12 Mei 1534. 

2) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 244 r. op 29 Mei 1536. 



142 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

ters, waaraan geen OYermatig gewicht mag worden toegekend, 
welke daarom ook door die van den gerechte zelven werden 
behandeld, maar die voor onze kennis van den heerschenden 
geest toch van eenig belang zijn en als losse potloodkrabbels 
van de toenmalige zeden de aandacht verdienen. Ik denk 
aan het wangedrag van zekeren Lonwer^s Allertsz. Op een 
avond in September te tien oren was deze Lonwer^s, het 
is waar, „wel wesende bij den drancke" gekomen »opte 
„kamer van heeren claes ewoutsz. priester, staende binnen 
„den huyse van lonwerqs voorn., alwaer die voirsz. heere 
„claes lach te bedde in sqn hemde om te slapen, ende heeft 
„hem ge^gen een blaen oog en aensichte znlcx dat zijn 
„noese bloede, na hem nemende des voirsz. heeren claesen 
„clederen ende willende des voirsz. heeren claesen hemde 
„van sijn Ujff hebben ende heeft des voirsz. heeren claesen 
„palsrock angetogen ende sijn tabberden, wamboes ende 
„hoessen nae hem genomen ende dairmede vuyten hnyse 
„geloepen*' *). 

Onder de anabaptisten, die te Leiden in 1534 werden be- 
genadigd, komt ééne vronw voor, met wier naam te noemen 
wij tot hiertoe hebben gewacht, omdat zij ons tot een nienw 
gedeelte onzer geschiedenis brengen zal, Maritgen Tsbrantsdr., 
huisvrouw van Jan Beukelsz. Zij ontvangt gratie volgens het 
plakkaat van pardon, ofschoon zij ook den tocht naar Gene- 
muiden had medegemaakt '). Het was dezelfde maand, ja ver- 
moedelijk dezelfde week, dat haar man, daarginds te Munster, 
zich door Dusentschurr en KnipperdoUing de koningskroon 
op 't hoofd liet zetten, terwijl de wederdoopers hun geliefkoosd 
lied, dat ons van hunne lippen als profanie in de ooren klinkt, 
aanhieven : „den hoogen God alleen zij eer" '). Het spreekt 
vanzelf, dat wij van den koningvan Sion slechts zullen spreken, 
voorzoover hij tot ons onderwerp in betrekking staat d. w. z. 
weinig: hij heeft zijne rol te Munster en niet te Leiden ge- 



1) Correciieboek op 16 September 1534. 

2) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 129 r. op 7 September 1534. 

3) Toen Jan van Leiden den 12den Jnni 1535 ééne zijner vrouwen, 
Elise Wandscherer, het hoofd afhieuw (de aanleiding er toe wordt 
verschillend verhaald) zongen de overigen ditzelfde lied. 



IC-' 



iSi, 



::^ 






DE ANABAPTISTEN. 143 

speeld. Voor ons doel is het volgende genoeg. Jan Beukelsz. O 
was de zoon van Beukei Geiijtsz. en Alijdgen Jansdr. te 
Leiden. Den 2^^^ April 1528 verscheen nl. voor de schepenen 
Claes Claesz. en Gerrit Doensz. Beukei Gerijtsz., weduwnaar 
van Alijdgen Jansdr. bij wie hij twee toen nog minderjarige 
kinderen, Jan en Annetgen, had. De vader verklaarde, dat 
het moederserfdeel bestond uit 200 gouden karoli van 84 
in 't mark, waarvan hij tot de mondigheid dier beide kinderen 
het vruchtgebruik hebben zou, onder belofte, dat hij ze daar- 
voor onderhouden zou „als redelick ende wenselick is." Bij 
hunne mondigheid zou hun het geld worden uitbetaald. Bleef 
de vader in gebreke, dan zouden de kinderen dit mogen 
verhalen op een huis met erve staande -op den hoek van 
het Noordeinde en het Kort-Rapenburg en vier kamers tel- 
lende *). Dat wij hier inderdaad den vader van den lateren 
„koning van Sion'' vóór ons hebben, blijkt uit eene aanteeke- 
ning op den rand bij den naam Jan: „dese jan word namaels 
„coninck tot munster in westfalen, zoe vele geloof waerdige 
„historiën claerlic vermelden.*' Geeft men, met ons, aan dit 
stuk in geloofwaardigheid de voorkeur, dan vervalt daar- 
door (of laat zich daarmede althans moeielijk rijmen) de 
betrouwbaarheid van dat andere bericht, ook nog door nieuwe 
schrijvers ^) medegedeeld, dat Jan de zoon zou zijn van den 
schout van Zevenhoven in onwettig huwelijk met eene later 
vrijgekochte lijfeigene uit Munsterland. Tenzij men wilde aan- 
nemen, dat Beukei Gerijtsz. vóór hij zich te Leiden vestigde 
het schoutsambt te Zevenhoven had bekleed en later Jan voor 
den zoon van Alijdgen Jansdr. liet doorgaan. Doch deze ver- 






1) De oudste schrijvers, het patronymictim niet verstaande, spreken 
van Johannes Becoldus (Heresbach, Historia defractione monasteriensi, 
in, 15) of Bocoldus (Lamb. Horiensius, Tumtdtunm caidbaptistamm 
Uber ttfius., p. 17) of Jan Becoldt (Guydo de Bray, Wortel, den oor- 
spronck ende het fondament der wederdoopers, Nederl. veri., 1589, 
blz. 23). In de Nederl. verialing van het werk van Horiensius, 1660: 
Jan Bokelsz. blz.. 33. Over de volstrekte onbetrouwbaarheid van de 
Historia van Conrad Heresbach, „eine F&lschnng" en voor de geschie- 
denis ^wertlos" schreef Dr. W, Meier in Zeitachr. ƒ vaterl. Gesch, n. 
Alt. kunde Westfalens, Bnd. 62, 1904. S. 139—154. 

2) Groot hew^éboék van Weesmeesteren B, fol. 74 v. d*. 2 April 1528. 

3) B. V. door dr. H. Detmer, Johann von Leyden, 1903, S. 21. 



144 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

onderstelling brengt zooveel moeil^kheden met zich, dat het 
veiliger schijnt zich te houden aan het gelqktijdig bericht van 
weesmeesteren. In een na te noemen vonnis heet de latere 
beruchte wederdooper ,,Oude Jan Beukelsz." waaruit men een 
oogenblik zou geneigd zijn op te maken, dat hg zoo werd 
genoemd in onderscheiding van een „jongen Jan", die dan 
de Jan van het stuk uit het Groot Bewijsboek zgn zou. Maar 
dit strijdt wederom met de aanteekening, dat deze Jan juist 
later ,yConinck tot munster" werd. 

Jan Beukelsz. dan werd geboren uit bovengenoemd huwelijk 
in 't jaar 1509 en, terwijl wij 't algemeen bekende (dat hg 
kleermaker van zijn ambacht was, Engeland, Vlaanderen, Lis- 
sabon, Lubeck bezocht, ijverig deelnam aan de oefeningen 
van de Leidsche kamer van rhetorica) onvermeld, laten, 
stippen wij slechts aan wat wij voor onze geschiedenis noodig 
hebben te weten. In den zomer van 1533, vierentwintig jaar 
oud, heeft hg voor 't eerst Munster bezocht, maar was toen 
nog niet herdoopt. In het najaar keerde hg naar Leiden terug, 
waar hij eene vrouw had, eene schippersweduwe, de reeds 
genoemde Maritgen Usbrantsdr., bij wie hg twee' kinderen 
verwekte. Zg hielden eene slecht befaamde herberg in het 
huis aan het Noordeinde, waar wij zagen, dat ook de vader 
reeds had gewoond ^). Dddr werd, nog in November deszelfden 
jaars Jan Matthgsz. zijn gast, van wien hg met zijne vrouw 
den doop ontving, en die hem den 13^®^ Januari d. a. v. als 
zijn bode naar Munster zond, als overbrenger der „21 Mun- 
stersche artikelen". Dddr trouwt hij, die door zijn zinnelijken 
lust, door zijne wonderlgke overmacht op menschen, door zgne 



1) De tegenwoordige Plaats royaal. Verg. Blok, Stad, n, 234 noot 2. 
Intusschen schijnt hij nog andere huizen te hebben bewoond of althans 
bezeten. Wanneer wij zoo aanstonds den mislukten aanslag op Leiden 
zullen verhalen, zullen wij melding gemaakt vinden van „drie huizen 
bij Sint Jans brugge t. w. Jan Boeckelsz. huis in de Wytte Lelie." Dat 
was dus in de Donkersteeg of op de Hoogstraat. In de derde plaats 
is er eene overlevering, dat het echtpaar zou gewoond hebben aan 
de westzijde van de Hooigracht tegenover de Groenesteeg „hebbende 
eenige trapjes voor de deur." Het zou dit huis zijn, thans bewoond 
door den hoogleeraar Lorentz., dat in 1535, na de inneming van Munster 
en de ter dood brenging van Maria Ysbrantsdr. voor /50 gerechtelijk 
werd verkocht, Oud Memoriaal van de rekenkamer van Holland, f ol. 34. 



DE ANABAPTISTEN. 145 

mengeling van de grootste zonden met de grootste talenten 
, later de wezenlijke oorzaak der Munstersche veelwijverij 
worden zou % de dochter van Knipperdolling ; na het sneu- 
velen van Jan Matthijsz. op Paaschzondag, 5 April 1534, 
ook diens weduwe Divara (d. i. Dieuwertje, eene brouwers- 
dochter uit Haarlem, door Jan Matthijsz. ontvoerd), aan 
wie zijne zestien andere vrouwen ondergeschikt waren '^). 
In September volgt zijne kroning, in October de uitzending 
van de apostelen^ in Mei 1535 de verkiezing van de hertogen, 
25 Juni valt de stad en 22 Januari 1536 ondergaat de 
koning van het duizendjarig rijk, met Knipperdolling, zijne 
ijselijke doodstraf. 

Het ware karakter van dezen onzaligen man, wiens wan- 
daden jaren lang nog allen anabaptisten zonder onderscheid 
zouden worden aangerekend, is der overheid ten onzent 
niet aanstonds bekend geweest. Nog in Mei 1534, toen hij 
reeds bijna vier maanden in Munster de gemoederen be- 



1) Verg. H. Detmer (f) Ueber die Auffassung von der Ehe und die 
Dnrchfühmng der Viélweiberei in Munster, 1904; Guydo de Bray, a, w., 
blz. 23, V. vlgg.; Lamb. Hortensius, a,w., p. 27 vlg. 44 vlg. Ook op dit 
punt is hij niet de fanaticus, die zondigt in geestvervoering, maar de 
berekenende, sluwe wellusteling. Nog onlangs heeft E. M. ten Cate 
in den Tydspiegel van April 1903 eene poging gedaan, om Jan van 
Leiden in zijne eer te herstellen, betoogende, dat hij met volkomen 
oprechtheid handelde, dat hij aan de waarheid zijner zending ge- 
loofde en dat zijne verregaande sexueele losbandigheid sterk over- 
dreven is geworden. Maar de geschiedenis spreek! al te duidelijk van 
het tegendeel. Zelfs de latere eeuwen bewaren de herinnering aan zijne 
polygamie. Als later in de kringen van coUegianten, kwakers, labadisten 
en andere „reformateurs" het vraagstuk van de vrije liefde eenige 
beroering wekt, wordt Jan van Leiden genoemd als de schutspatroon 
er van. In de regelen: 

„Gij hebt weleer die vraag heel anders uytgedrukt 
„En met een gauwe hand van Beukels hooi geplukt . . ." 

slaat het woord Beukei ongetwijfeld op den Munsterschen profeet, 
zooals reeds door Fleischer werd vermoed. Vergel. Hylkema, Refor' 
mateurs, n, 102 vlgg. en noot 214 op blz. 104. 

2) Een harer was de reeds genoemde Elisa Wandscherer, van wie 
door een luim der historie het sierlijk gestikte muiltje bewaard ge- 
bleven is, Tiunbült, Die Wiedertdnfer, 1899, S. 90, abb. 90. Misschien 
is zij die „gemalin van Jan van Leiden" met de melancholieke ge- 
laatstrekken, zooals Hermann tom Ring haar schilderde (Groothertog. 
Mus. te Schwerin) cf . Tumbült, a. w., tegenover S. 74. 

IQ 



r 

/ 



146 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

heerschte, wordt hg door het Hof gehouden voor iemand 
die nit simpelheid zich had laten misleiden en dos gratie 
ontvangen mocht. Hg wordt bij verstek veroordeeld tot vier 
karoU boven de gevangeniskosten % waamit moet worden 
opgemaakt, dat hij einde 1533 een poos gevangen heeft ge- 
zeten, gelijk zoovele Leidsche burgers. Maar in October 
was het Hof beter ingelicht, natunrlgk, want toen zetelde 
hi] al openlijk in al de pracht van zijn koningschap. Thans 
wist men, dat ^oude Jan Beukelsz. van Leyden*' zeer be- 
smet was 9 van den Luterse ende Melchiorite secte" (wat 
hi] juist niet was), dat hg te Leiden zijne leer had gepre- 
dikt en te zijnen huize verscheiden personen had herdoopt 
(wat hg inderdaad gedaan had), dat hg daarna naar Mun- 
sterland getogen was en zich voor een profeet had uitge- 
geven, dat hij in die waardigheid vele brieven geschreven 
had „herwaertsover" om de onderzaten dezer landen naar 
Munster te lokken en dat dan ook vele burgers van Leiden 
en van Hazerswoude (waar, zooals wij reeds zagen, een 
groote kring van wederdoopers bestond) dusdanig betoo- 
verd waren, dat zg zich op weg begeven hadden naar 
Munsterland. Het Hof had den defaillant ten vierden male 
9 ex habundantie" gedagvaard, maar hij was (denkt, dat hij 
in Munster belegerd werd!) niet verschenen, waarom hij 
thans bij verstek tot eeuwig bannissement veroordeeld werd ^. 



1) Sententiën 'aHofs van Holland, fol. 75 r. op 16 Mei 1534. Van 
14 Juli 1534 is het vonnis waarbij Jan Matthijsz. ,,principael auteur 
van de nieuwe secte van den melchiorieten ende anabaptisten" ge- 
bannen wordt. Sententiën, fol. 120 r. 

2) Sententiën 's Ho/a van Holland, fol. 144 ▼. vlg. op 6 October 1534* 
Dat het Hof nog in dezen tijd Jan van Leiden voor een lutheraan 
en melchioriet hield, bewijst ten overvloede, hoe slecht men nog in 
de hooge kringen van de volkstroomingen op de hoogte was, en dat 
men daar ook de literatuur niet bijhield. Trouwens eerst in het vol- 
gende jaar zou Menno Simonsz. zijn ,,£en gantz duidelijck endeUaer 
bewijs" uitgeven dat „Jesus Christus is . . . een koninck aller konin- 
gen", in *t bijzonder gericht tegen de „grouwelijcke ende grootste 
blasphemie van Jan van Leyden" (Mei 1535), door Blaupot ten Cate, 
Doopsgezinden in Holland, I, 20, noot 3, op *t jaar 1534 gezet Maar 
zie De Hoop Scheffer in Doopsgez. Bijdragen, 1864, blz. 133. De op- 
merking moge hier eene plaats vinden, dat Jan van Leiden nog lang 
in de literatuur voortleeft. Piccardt zegt van hem, op zijne geheel 



DE ANABAPTISTEN. 147 

Tot die inwoners van Leiden, die hadden getracht Mun- 
ster te bereiken, maar te Genemuyden waren aangehouden, 
behoorde ook, wij zagen het reeds, de vrouw van Jan van 
Leiden, Maritgen IJsbrantsdr., die den 1^^^ September 1534 
werd begenadigd. Misschien zou zij, zoo zij haren ontrou- 
wen echtgenoot in den krans zijner gemalinnen gezien had, 
zich hebben bekeerd. Thans bleef zij eene vurige anabap- 
tist, en terwijl de man in Munster zijne rol speelde, maakte 
de vrouw haar huis te Leiden tot een toevluchtsoord voor 
vervolgde wederdoopers en tot een soort van hoofdkwar- 
tier voor de samenzweerders tegen de rust der stad. En 
hiermede zijn wij genaderd tot het relaas van den aanslag 
der wederdoopers op Leiden. 

Men kan niet zeggen, dat de regeering der stad geen oog 
heeft gehad voor dreigend gevaar. Reeds in hare vergade- 
ring van 20 October 1534 was het ter tafel gekomen, dat 
weliswaar de tocht naar Munster in de vasten laatstleden 
was mislukt, dat die van Haarlem een groot aantal ana- 
baptisten ook uit Leiden hadden gevangen genomen en de 
hardnekkigen terechtgesteld, maar dat men daarom toch 
niet gerust mocht zijn. Velen der vrijgelaten wederdoopers 
hadden hunne dwalingen afgezworen, meer „mitten monde 
dan mitter harten'' en gingen voort in 't geheim aanhan- 
gers te winnen. Dus was de vrees niet ongegrond, dat zij 



bijzondere manier: „Te deser tijdt worp sich eenen luyzigen snijder 
öp tot coninck van Manster, genoempt Jan van Leiden, die sich een 
grooten aanhanck maeckte van eenen hoop uytsinnige wederdoopers 
of tibben, die met de lijmstange liepen, van voornemen om een 
nieuw Zion ... te fondeeren. Doch . . . desen Boeckweyten Coninck . . . 
"werd in ysere korven aan S. Lamberts toren naer den hemel ver- 
heven.** Antiquiteiten, 1660, blz. 219. Over „tibbe" als scheldnaam voor 
wederdooper zie in mijn artikel over Piccardt, Dr. Volksalm,, 1900, 
blz. 33, noot 2 en Doopsgz, Bgdrdgen, 1882, blz. 34, 1888, blz. 49. En 
in een Samenspraak tusschen Loshoofd (d. i. Jan Rieuwertsz.) en Lis- 
tige Veynser (d.i. dr. Abraham Galenus) uit het jaar 1663 heet het: 
„Waertoe nu op zijn Jan van Leydens en Knipperd^llings begonnen?" 
(d. L „waarom er dadelijk zoo woest op ingaan?*'). Van de manier, 
waarop van Spaansch-katholieke zijde over hem geschreven is diene 
als voorbeeld wat Flor. van der Haer zegt in De initiis tumultüum 
helgicortan libri duo, 1587, p. 46: „Joannes Boekei, Cnipperdolling 
. . . hominesne an humana forma daemones ^iff^culter dixerim/' 



148 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in den aanstaanden winter eene nieuwe poging tot oproer 
zonden doen, vooral, omdat een aantal wederdoopers, uit 
Munster uitgebroken, hunne gelederen waren komen ver- 
sterken. Ofschoon dus op hare hoede en van gevaar zich 
bewust, kon de stad niet medegaan met het voorstel van 
den stadhouder Van Hoogstraten om duizend voetknechten 
te werven voor de defensie van Holland, aldus dat 429 
man zou komen ter betaling van gesloten steden en 535 
voor het platte land, behalve de hoofdmannen, weyfels, 
trommelslagers, pijpers e. a. Zij achtte het billijk, dat de 
keizer, voor de bede, hem onlangs toegestaan, zulk een 
leger zou werven en onder de wapens houden in de Lange 
Straat (N.-Brabant) of elders ^). 

Een veertien dagen vóór de ontdekking van den beraam- 
den aanslag had de vroedschap een ander blijk van waak- 
zaamheid gegeven. Zq wist natuurlijk van de geheime samen- 
komsten, overal in Holland voortdurend gehouden, en zq 
zag daarin, niet zonder grond, eene verderfelijke misleiding 
van de goedgeloovigen. "Want het stond bij haar vast, dat 
voortdurend nog enkele raddraaiers in *t geheim aan de 
„simpele ende onnosele menschen hoer vermaledide dwa- 
„lingen ende abuysen" predikten, „bedriegende ende her- 
„dopende denselven, soeckende alle middelen ende prac- 
„ticquen om vorder tgemeen volck te verleyden ende tot 
„haer ketterlicke, valsche, quade opinie ende dwalinge te 
„brengen, gevende denselven simpelen menschen sekere 
„teyckenen van haere dwalingen" (waarmede de doop be- 
doeld is) „ende henl. onderwijsende tot quade gevoelens 
„ende gelove vanden heyl. eerw. Sacrament, ook van onsen 
„heylighen, cristelicken gelove ende geboeden der heylighen 
„kerck." Daar nu de regeering oordeelde, dat ieders hoogste 
zaligheid hier op 't spel stond, beloofde zij voor het aan- 
brengen van iederen „valschen doeper ofte herdoeper" tot 
eene „dankbaarheid" van stadswege 25 karoli, terwijl wie 
een hunner herbergde, of verzweeg hetgeen hij van hunne 
samenkomsten wist, aan den Ujve zou gestraft worden^. 

1) Vroedschaparesolutieboek op 20 October 1534. Een weyfel is een 
vaandrig, feldwebeL 

2) Afleztngshoek, B., fol. 39 v. op 9 Januari 1535. 



DE ANABAPTISTEN. 149 

Van de zijde der wederdoopers heeft er inderdaad ver- 
raad plaats gehad. t. w. niet van de eigenlijke samenzweer- 
ders, maar door een, die misschien buiten het eigenlijk 
komplot stond. Het plan was aldus. Als datum van den 
aanslag was vastgesteld St. Paulus-nacht. d. i., daar St. 
Pauli Conversio valt op 25 Januari, de nacht van 24 op 
25 van die maand. In het huis, waar de vrouw van Jan 
Beukelsz. woonde, op den hoek van het Noordeinde bij de 
Anthoni-brug, waar de Drie Haringen uithingen en in een 
ander, ook aan hem behoorende, in de Donkersteeg bij de 
St. Jansbrug, waar de "W^itte Lelie uithing, waren de weder- 
doopers vergaderd, ten getale van omstreeks 50, allen 
welgewapend en in 't harnas. In den aangewezen nacht 
zouden zij te hoop loopen; op onderscheiden plaatsen de 
stad in brand steken; schout, schepenen en vroedschap 
dooden, bij dit alles rekenend op de hulp van Jan Alleman, 
die reeds oproerig was, en van drie vendels uit Munster, 
die volgens hunne leiders dicht in de buurt tot bijstand 
gereed lagen. Aldus zou Leiden „op zijn Munstersch'* wor- 
den ingenomen. Den Zaterdag te voren echter, 23 Januari, 
werd het plan verraden. Toen kwam des middags te één 
uur bij Albert van Egmond, kastelein van "Woerden, zich 
een burger van dat stadje vervoegen en zeide, dat bij hem 
aan huis een slotenmaker uit Leiden gekomen was, geboor- 
tig uit het land van Usselstein, die vroeger herdoopt was 
geweest ^), maar penitentie had gedaan en hem thans had 
verhaald wat te Leiden de wederdoopers in hun schild 
voerden. De kastelein, aanstonds overtuigd van het ernstige 
der zaak, droeg aan een renbode, onder belofte van een 
philipsgulden, op om „roekeloos" d. i. ventre d terre naar 
Leiden te rijden en de magistraat te waarschuwen. De man 
deed wat hij kon en was te 7 uur op het stadhuis aan de 
Breestraat, zoodat hg in ruim 5 uren den tocht had vol- 
bracht^). Het was toen al donker. Maar aanstonds werden 



1) Het land van Uselstein was een broeinest der Batenburgers; 
verg. mijn „Anabaptistica" in Theolog, Tydschr,, 1905, blz. 141, 143. 

2) Onder gewone omstandigheden nam men er meer zijn gemak 
van. Den 8sten Maart 1525 b.v. bracht Willem van der Veen, ge- 



150 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

de schatters opgeroepen, de aangeduide huizen omsingeld 
en doorzocht. Men stuitte daarbij echter op gewapend ver- 
zet. Daarom liet men dien avond van verdere pogingen af 
en vergenoegde zich met het trekken van een sterk kordon 
om de beide woningen. Den volgenden morgen, Zondag 
24 Januari, werden toen de samenzweerders, met overmacht 
van wapenen en terwi|l men zelfs kanonnen op de huizen 
richtte, gevangen genomen. Blgkbaar hadden velen nog 
kans gezien te ontsnappen, ook zullen allen nog niet reeds 
op Zaterdagnacht te zamen geweest zijn, althans men greep 
14 k 16 (of 15) mannen en 4 (of 5) vrouwen. Onder deze 
laatsten bevond zich ook Maritgen Usbrantsdr. Zóó was 
het onheil afgewend ^). 



zworen bode met de bus, voor een der burgemeesters een brief aan 
den kastelein van Woerden over, waarvoor h^ twee dagen in rekening 
bracht. Tresor. rek. boek,, 1525, fol. 46 r. 

1) Aldus heb ik getracht den gang der gebetirtenissen juist weer 
te geven. Wagenaar, Vadert. Historie, V, 88, zegt, dat de regeering op 
23 Januari door de wethouderschap van Amsterdam werd gewaar- 
schuwd 6f door den slotvoogd van Woerden. Het eerste ontleent hij 
aan Orlers, a. w., n, 443, die de regeering door onthullingen van ge- 
vangen wederdoopers uit Amsterdam laat gewaarschuwd worden^ 
Dat wij den Woerdenschen kastelein de eer gunnen, geschiedt voor- 
eerst op grond van wat Lambertus Hortensius verhaalt, a.w., p. 53 
(wConjuratio indido detecta a praefecto ards Wordenae*') doch vooral 
omdat *s mans bemoeiingen blijken uit den brief, door hemzelven aan 
de Leidsche regeering geschreven, en uit een anderen, door onze 
vroedschap gezonden aan die van Gouda, d*' 28 Januari, waarin mede 
van zijne tijdige hulp wordt gewaagd. Deze beide belangrijke stuk- 
ken, benevens een brief van Leiden aan Dordrecht d^ 27 Januari en 
aan Deventer d' 13 Februari, zijn door Rammelman Elzevier afge- 
drukt in de Navorscher, XIII, blz. 325 vlg. Tot mijn groot leedwezen 
heb ik de origineelen nergens kunnen ontdekken; niet te Leiden; 
niet te Gouda, vanwaar dr. L. A. Kesper de goedheid had op mijne 
vraag te antwoorden, dat zelfs van de ontvangst niet wordt gerept 
(waarbij men echter dient te weten, dat de notulen, van burgemeeste- 
ren aldaar eerst van het einde der 16e eeuw af over zijn); niet te 
Dordrecht, vanwaar de heer Van Dalen mij schreef, dat zijne brieven- 
collectie uit dezen tijd geen Leidschen brief bevat. Over Deventer 
zie heneden. Het aantal samenzweerders heet bij Orlers 30 & 40, in 
den brief van den kastelein 300. Orlers zegt, dat zij samenkwamen 
in het huis hoek Noordeinde, de brief spreekt van drie huizen in de 
Donkersteeg of op de Hoogstraat. In een ander stuk (verg. Navorscher, 
1864, blz. 163) is sprake van het doorzoeken van het huis van Jan 



DE ANABAPTISTEN. 151 

De gevangenen werden aanstonds ondervraagd, doch 
slechts „bij eede en monde". Zij wilden geene medeplich- 
tigen verraden. De beul van Utrecht, ras ontboden, legde 
hen ter torture, maar hun vonnis stond van te voren vast. 
Daar zij allen tot de verleiders moesten gerekend worden, 
werden zij gestraft ,.mitten vyere". Zoo eindigde ook de 
vrouw van Jan Beukelsz. haar leven, bijna een jaar vóór hem, 
die, zooals men weet, 22 Januari 1536 werd terechtgesteld. 

Dienzelfden Zondag, 24 Januari ontving de Leidsche 
regeering een brief van Van Hoogstraten, dien zij thans 
niet meer noodig had. De gouvernante was nl. door den 
hertog van Kleef gewaarschuwd, dat Jan van Geelen de 
stad Munster verlaten had met eene groote som gelds, om 
daarvoor leeftocht en salpeter te koopen en die weder 
binnen de veste te brengen. "Wij hooren bq deze gelegen- 
heid, dat de beruchte wederdooper was „een middelbaar, 
vierschoten ') man'', bleek, zonder baard, gewoonl^k gekleed 
in zwarten pelsrok, zwarte kousen die boven de knie drie 
vouwen hadden en doorsneden waren, met zwarten hoed 
en zwarten sluier. Daar het voorts bekend is, aldus schreef 
de stadhouder, dat de wederdoopers Amsterdam en andere 
steden willen innemen, moeten ook die van Leiden goede 
wacht houden en vooral letten op die verdachte poorters, 
die zoo licht arme lieden verleiden^). De waarschuwing 
was juist niet meer noodig. 



Beukelsz. en het gevangennemen van enkele wederdoopers. In het 
vervolg op de Divisie Chroniek, f ol. 40 v. col. a, wordt slechts gezegd, 
dat op St. Pauwelsavond de wederdoopers poogden Leiden te over- 
weldigen. Het ligt voor de hand, dat er meer dan één centrum van 
den aanslag zal geweest zijn, waarom er ook wordt gesproken van 
het doorzoeken van hvdzen. Het aantal gevangenen heet bij Horten- 
sius, t. a. p., „XV virilis stirpis, V foeminae" in den brief aan Dord- 
recht «14 k 16 mannen en 4 vrouwen". Dit alles tot rechtvaardi- 
ging van het in den tekst gezegde. Orlers noemt de wederdoopers 
mennonieten ! 

1) Kiliaan, Etymologicnm, p. 746: vierschentigh, vierschotigh, qua- 
dratus, geheel ons „vierkant". 

2) De brief is afgedrukt Navoracher, Xm, 327 vlg. Men weet, dat 
Jan van Geelen sedert deelnam aan den tocht naar Oldeklooster, 
aan de strafoefening aldaar ontsnapte, maar in het Wederdoopers- 
oproer te Amsterdam werd doodgeschoten. 



152 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Het spreekt vanzelf, dat nochtans alle maatregelen ge- 
nomen werden, om ook maar de gedachte aan herhaling 
te voorkomen. De magistraat, dankbaar, dat God Leiden 
had bewaard en dat getrouwe vrienden hadden gewaar- 
schuwd, daar men anders met de stad „zeer onbehoorlqk 
zou geleefd hebben", beyal, mede op 24 Januari, dat de 
kloveniers en voetboogschutters onder de wapenen zouden 
blijven en ook in den rusttijd thuis hunne wapenen gereed 
zouden houden; dat de vroedschap zou vergaderd blgven; 
dat zij, die herdoopers herbergden, zich op het stadhuis 
bij burgemeesters moesten aanmelden vóór drie uur na den 
middag en dat zij, die zouden durven voortgaan een dezer 
misdadigers bij zich thuis te houden, daardoor zouden ver- 
beuren Igf en goed. Voorts richtten mijne heeren van den 
gerechte nog eene hartelqke dankbetuiging tot alle schut- 
ters en goede lieden, die in den afgeloopen nacht zich zoo 
uitnemend gekweten hadden van hun plicht, terwijl zij ook 
voor 't vervolg hunne hulp verzochten *). Den volgenden 
dag beval de vroedschap nog eens, dat de schutters niet 
dan goed gewapend zich op straat vertoonen mochten d. w. z. 
met de hellebaard, de gavelijn ^ of een goed, lang mes. Er 
hielden zich nog een aantal wederdoopers schuil, die aan 
het „ongodUcke upset" hadden deelgenomen, zoodat het 
noodig werd geacht nog eens de 25 karoli voor het aan- 
brengen uit te loven, waarbij de mededeeling werd gevoegd, 
dat niemand moest meenen de gestelde machten te kunnen 
weerstreven want „den gerechte veel meer kennelick is 
dan men verthoent". Samenscholingen uit nieuwsgierigheid 
werden niet toegelaten. Vrouwen en kinderen verdrongen 
zich bij de poorten, die streng bewaakt werden, bq de 
huizen van bekende wederdoopers, maar haar werd thans 
dit genoegen ontzegd op verbeurte van haar „opperste kleed, 
hoeycke, tabbert, palsrock of mantel". Om op de hoogte te 



1) Aflezingéboek B, fol. 40 v. en 41 r, 

2) Gavelijn, javelijn, gavelot, eene werpspiets. Een Henegonwsche 
jood steekt naar een Maria-beeld „mit enen scerpen gavelote" (Chro- 
nicon Joannis de Beka in Matthaens' Analecta, m, 214, waar in mar- 
gine nog: ,,actimine lanceae suae"). 



DE ANABAPTISTEN. 153 

zijn van het aantal mogelijk ongewenschte poorters, moest 
iedere bonmeester in zijn bon van huis tot huis gaan en 
opschrijven ieder die in de laatste twee jaren van buiten 
was gekomen, met vermelding van het ambacht, dat hij 
uitoefende '). De schrik zat er thans in en de bevolking 
was in eene stemming om den last van strenge voorzorgs- 
maatregelen willig te dragen. Daartoe moet nog gerekend 
worden de bepaling van 11 Februari, dat niemand huizen 
of kamers verkoopen of verhuren mocht zonder aan burge- 
meesters te kunnen toonen wat voor soort menschen de 
huurders waren; dat lijsten van vreemde logeergasten, 
wereldlijk of geestelijk, moesten worden ingeleverd bij den 
pensionaris, Mr. "Willem "Wten Agger, wat trouwens geen 
nieuwe maatregel was ') ; dat niemand bij donker gewapend 
over straat mocht gaan en dat, als der stede klok negen 
geslagen had, ieder een licht bij zich hebben moest, be- 
halve de di'enstmaagden, die om boodschappen uitgezonden 
werden. Er is in deze maatregelen verder niets opmerke- 
lijks. Maar dat de wederdoopers onder de burgerij vele 
aanhangers telden en menigeen, schoon aan den aanslag 
niet medeplichtig, op hunne hand was, dat blijkt duidelijk 
uit feiten als deze, dat de justitie en hare helt>ers bij de 
terechtstelling der samenzweerders werden nageloopen en 
met steenen geworpen, dat de stadswakers bij de poorten 
en op de vesten werden uitgescholden en geslagen, en dat 
mannen en vrouwen samenschoolden bij Gravensteen en 
riepen tot de gevangenen, die „op schoenverdriet" lagen ^). 
Het behoeft wel geen betoog, dat ook der „zonderlinge 
gratie en barmhartigheid Gods", waardoor de stad was 
behoed, van overheidswege dankbaar hulde zou worden 



1) Aflezingsboek B, fol. 41 r. en v. 

2) Van 23 Mei 1513 b. v. is de bepaling „dat elck waerdt ende waer- 
ttdinne tsavonts comen sullen bij den hooftman vande waecken ende 
nbringhen in gescrifte naem ende toenaem van haer gasten ende van 
„waer die comen. Desgelijcx alle cloosters en geestelicke personen 
„die yemant binnen hnere huysen ontfangen, nader zonne aldaer 
ttblivende." Losse snipper in Aflezingshoek A, fol. 38. 

3) Aflezingshoek B, fol. 42 r. tot 43 v. op 11 Febmari 1535. Over 
Gravensteen en Schoonverdriet verg, boven, blz. 25 vlg. 



154 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

gebracht. De regeering bestemde daartoe Zondag den i^^^^o. 
Februari '). Vooraf werd in de drie parochiekerken eene 
jAechtige mis gezongen voor 't sacrament en daarna in het 
sermoen de gemeente tot devotie opgewekt. Tot bijwoning 
▼an die mis en tot het volgen van de processie was ieder 
dringend aangemaand, opdat zoovelen mogelijk God zouden 
bidden, dat de valsche secte der herdoopers mocht worden 
geéxtirpeerd en geen schamele en arme harten verder moch- 
ten verleid worden. Al de broeder- en zusterschappen deden 
in de processie hunne toortsen dragen door hunne homans 
of door anderen, mits boven de twintig jaren, waartoe z^ 
op eene boete van een gouden karolus verplicht waren. 
Alle kapelaans en priesters gingen mede en droegen hunne 
schoonste kleedij en hunne beste kerksieraden. Opdat de 
plechtige ommegang door niets zou worden gestuit, moesten 
de brouwers en ververs aan de Steenschuur, waar de stoet 
langs kwam, de houten goten, die tot afvoer van het vuile 
water dienden, en die vaak des Zondags dwars over de 
straat bleven liggen, laten wegnemen, terwql zij, die boo- 
men, linden ot andere, vóór hun huis hadden staan, die 
hadden moeten laten opsnoeien, opdat de processie en „die 
pelle (d. i. baldekijn) vant heyligh sacrament eerlicken dair- 
onder souden mogen passeren*'. Op deze plechtige wijze 
werd „God van hemelrike" vromelijk gedankt'). 

Met dat al sleepte de zaak nog velerlei gewichtige beslom- 
meringen na zich, vooreerst het onderzoek naar de mogelijke 
deelnemers aan den aanslag. De regeering van Deventer b. v. 
had gevraagd of er onder de te Leiden gevangen weder- 



1) St. Pauli Conversio, 25 Januari, was op een Maandag gevallen; 
11 Febr., de datum van het vroedschapsbesluit, was dus een Donder- 
dag en omdat déér van den eerstvolgenden Zondag als dag der 
processie sprake is, werd zij 14 Febr. gehouden, Zondag Invocavit. 

2)' Aflezingshoek B, op 11 Februari, t. a. p. Pelle van palliuin eig. 
staatsiegewaad, maar ook de kostbare stof, daarvoor gebruikt, b. v. 
goudlaken. Voorts dekkleed, tapijt en ook {Mnl Wrdb,, VI, 232, 
sub d.) behangsel voor kerken en altaren. Omdat de boomen moeten 
worden gesnoeid, om de pelle van het sacrament er onder te kun- 
nen laten doorgaan, heeft men hier aan den troonhemel te denken, 
waaronder het Hoogwaardige gedragen werd. 



DE ANABAPTISTEN. 155 

doopers ook burgers van hare stad waren? De Leidsche 
vroedschap kon daarop, d^ 18 Februari 1535, antwoorden, 
dat zij geen Deventenaar had ontdekt en dat de gevange- 
nen ook niemand uit die streken hadden bezwaard ')c Om- 
gekeerd werd er, juist twee dagen later, een Leidsch burger, 
„Michiel de boeckverkooper", die in Deventer was herdoopt, 
te Kampen onthoofd; intusschen niet, omdat hij aan de 
Leidsche samenzwering had deelgenomen, maar omdat hij 
op Sint-Katherinendag (25 November 1534) was herdoopt 
„toe Deventer in Jacob van Wilsums huys" (d. i. de burge- 



1) In tegenstelling met de bovengenoemde brieven aan Gouda en 
Dordrecht is deze wel bewaard gebleven. Ik laat hem daarom hier 
volgen naar de Originale in het stadsarchief te Deventer sub n^. 561. 
Hij is aan de rechterzijde afgesleten, waardoor enkele woorden on- 
leesbaar werden. „Eersamen voirsienigen discreten ende wijsen bnr- 
„gemeesteren scepenen ende raede der stede Deventer onsen bijson- 
„deren wairden vrunden. Uwen an ons gescreven des dynsdagen inde 
„vastelavont lestleden onder andere inhou[dende] mit scriften ende 
„anders onderrichtet te zijn dat onlancx alhier binnen der stede van 
„leyden enige anabaptisten gevangen ende ter justide gestelt sijn ge- 
dweest, begeerende of deselve gevangen enige vande uwen of dair- 
„omtrent besacht . . . hebben ende of dieselve anabaptisten yet quades 
„zouden hebben willen [han]teren mit breder verhael inde selveuwe 
„brieven verhaalt, die wij ge[lesen] ende verstaen hebben. Doende 
„uwer E. dairop weten dat doer zekere ad[ver]tissement wij onlancx 
„geleden eenige huysen hebben doen besoecken ende int besoecken 
„van dien die voirsz. anabaptisten hem mit busschen ende . . . geweer 
„ter weere gestelt hebben om niet gevangen te worden, ende ge- 
„[vangen] wesende hebben int examineeren veel ende verscheyden 
„personen besacht [in] hollant woenachtig mer niet bij uiven E. noch 
„dairomtrent. Hoere profeten hadden verkundicht dat god almachtich 
„heurluyden bel[oeft] hadde te leveren oest vrieslant holland ende 
„zelant nade derde open[baringe] die hem van god almachtich comen 
„sonde ende alsdan zoude drie v[endels] knechten comen vuyt mun- 
„ster, dairbij hem die gemeen broeders v[an het] verbont zouden 
„voeghen, ende alsdan doen mit hoere geweer zulcx god almachtich 
„believen soude, om de ongerechticheyt vuyt geroet te w[orden] ende 
„zouden alsdan alle dinck gemeen wesen gelijck tot munster.. Deze 
„advertissemente wilt inden besten verstaen ende dancklicken ont- 
„fangen of uwer E. yet mochten vernemen wesende tot achterdeel 
„deser stede dairvan mitten eersten te willen adverteren tot onsen 
r.costen, gelijck wij weder jegens deselve offereren te verschulden. 
„Kenne god almachtich die uwe E. wijsheyden wil spaeren ende 
„beivaeren in vrede salich ende gesont. Dese . . . den Xniden dach 
„in Februario anno XVcXXXV. Die stede van levden.*' 



156 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

meester Jacob van W^nssen ') door Hendrik Kistemaker en 
bekend had niet te gelooven in het sacrament „ende holt 
„oick niet van de constitutie ende insettinge der hilger kerc- 
„ken noch van Maria die moeder godes, dat godt die heere 
„die mynschelickheyt van Maria ontfangen hefft," Michiel 
behoorde onder hen, die te Genemuiden waren gegrepen 
en h^ werd, zooals gezegd, te Kampen, met anderen, ont- 
hoofd ^). Onzeker is, of zekere Jan Hendriksz., die te Leiden 
den aanslag mede had helpen voorbereiden, maar niet was 
gevangen en zich sinds gereed hield, om de Amsterdamsche 
bondgenooten te hulp te snellen, later nog is terechtgesteld '). 
Daarentegen is een ander, Pieter Pietersz., alias Borrekiek % 
niet aan den dood ontsnapt. Hij had zich tot het verbond 
der herdoopers begeven èn geweten van den beraamden 
aanslag op Leiden, zonder daarvan de overheid in kennis 
te stellen. Hij werd te Amsterdam gegrepen, waar den IQden 
Mei de bekende aanslag mede was mislukt en den 14<len 
een groot aantal terechtstellingen plaats hadden ^). Die van 
den gerechte aldaar, allerminst tot gratie geneigd, veroor- 
deelden hem tot de uiterst barbaarsche straf van te worden 
geëxecuteerd met den zwaarde, het hoofd op een staak ge- 
steld en zijn lichaam gekwartierd en de stukken aan het 
rad gehangen ^). De gruwelen binnen Munster en de aan- 
slagen op de Hollandsche steden brachten de regeeringen 
alom tot de vreeselijkste gestrengheid. Eindelijk moet ik 
hier noemen Jan Claesz. Cock van Leiden, een ijverig her- 
dooper, die aan velen den doop had toebediend, o. a. te 
Schiedam ten huize van Claes Claesz. Snijder en in Ter 
Heyde ten huize van Jan Buys en ook de lieden had aan- 
gevuurd, om wapenen te koopen en, zoodra er een leidsman 
uit Munster zou gekomen zijn, dan Amsterdam of Deventer 



1) Zie over hem De Hoop Scheffer, a. w., blz. 471 en de daar ge- 
noemde plaatsen. 

2) Namiinga Uyterdijk in Doopsgez. Bffdr., 1875, blz. 62 vlg. Hoog 
in Nederl Archief, 1900, blz. 104. 

3) Doopsgez, Bffdr., 1892, blz. 12. 

4) Borrekik, klanknabootsend voor kikvorsch. Zie ook boven, blz. 141. 

5) Wagenaar, Amsterdam, I, 242—246. 

6) Crimineel Sententieboek van Amsterdam op 15 Mei 1535, foL 59. 
:Van Braght, Bloedig Tooneel, II, 4136, 414 a. 



DE ANABAPTISTEN. 157 

of Kampen te overvallen, allen doodslaande, die niet van 
hunne secte waren. In de stukken, waarin zijn naam voor- 
komt, wordt van den aanslag op Leiden echter niet gerept. 
De datum van zijne terechtstelling maakt het niet onmoge- 
lijk, dat hij er aan deelnam ^). 

De medeplichtigheid van bovengenoemden Pieter Pietersz. 
door Blaupot ten Cate betwijfeld ^), wordt te zekerder als 
wij waarnemen, dat de Leidsche overheid, schoon tot de 
grootste strengheid geneigd, toch nog onderscheid maakte 
in de hoegrootheid der schuld en dus der straf. Walich Wij- 
nantsz. b. v. uit Gouda, wonende ten huize van Hendrik Cor- 
nelisz., timmerman aan het Noordeinde, had aan den oploop 
deelgenomen. Ter torture gelegd, bleek hij echter niet te 
zijn herdoopt en ook geen kettersche gevoelens te koesteren 
omtrent het sacrament. Hij wordt daarom veroordeeld om 
bij de eerstkomende processie-generaal ^die van 14 Februari 
was reeds voorbij) mede te gaan, met der stede tonne om 
zijnen Iials % daarna te pronk te staan vóór het huis van 
Hendrik Comelisz., om eindelijk voor eeuwig te worden ge- 
bannen *). Nog genadiger kwam de schoenmaker Jan Gerritsz., 
die in datzelfde huis woonde (hij was uit het Sticht van Mun* 
ster), er af. Na aan denzelfden omgang te hebben deelge- 
nomen, met der stede steenen ^) om den hals, werd hij voor 
25 jaar gebannen % 



1) Sententiën 's Hof s van Holland op 24 Maart 1535, fol. 187 v. vlg. 
Hij werd onthoofd en gevierendeeld. Verg. nog het vonnis over Claes 
Claesz. Snijder, Sententiën 's Ho/s van Holland op 15 September 1535, 
fol. 215 r. en van Jan Buys, Sententiën 's Ho/s van Holland op 6 Maart 
(1536), fol. 230 r. 

2) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, I, 7 vlg., acht het 
ongeoorloofd uit dit vonnis op te maken, dat Pieter Pietersz. aan den 
Leidschen aanslag medeplichtig was. Er staat: „. . . ende daertoe vande 
„Vergaderinge sekeren tijt geleden tot Leyden bij de Inyden van de 
„vöirscr. secte gemaeckt geweest hebbende, sonder daeraf denregen- 
„ten derselver stede te adverteeren . . ." 'Welnn dit slaat niet op eene 
gewone samenkomst, zooals uit de woorden blijkt en waarmede ook 
de strengheid der straf niet zou te rijmen zijn. 

3) Over de ton zie boven, blz. 21. 

4) Correctieboek op 23 Maart 1535. 

5) Over de steenen zie boven, blz. 21 vlg. 

6) Correctieboek op denzelfden datum. 



158 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Uit deze vonnissen blijkt mede, dat het toezicht op onge- 
wenschte vreemdelingen allerminst overbodig was. Het was 
dus natuurlijk, dat de regeering aan hare bepalingen dien- 
aangaande nog lang streng de hand hield. Hendrik Meesz., 
een tinnegieter, had eene vrouw uit Alkmaar onder zijn dak 
geherbergd, zonder daarvan, zooals den ll<l^i^ Februari was 
afgelezen, aanstonds bij geschrift^ aangifte te doen. Dus 
moet hij 6000 steenen laten verwerken aan der stede vest 
en daarvoor goede borg stellen of anders zich zien verban- 
nen *). Om dezelfde reden werd Marijtgen WiUemsdr., alias 
,,Margtgen wte Kage", die iemand uit Groningen had ge- 
huisvest, veroordeeld tot 2000 steenen of bannissement, ter- 
wijl zij nog bovendien pardon moest vragen „met de huik 
in haren hals*' ^). Twee maanden later werd Pieter Albrechtsz. 
om hetzelfde misdrijf voor het gerecht gedaagd. De heeren 
verklaren tot gratie geneigd te zijn, daar, zeggen zij met 
begrijpelijke verademing, „de zaecken god danck zeer ver- 
licht ende verschoent zijn". Dus volstaan zij met de opleg- 
ging van 2000 steenen van 24 plak de duizend, te borgen 
binnen 's daags zonneschijn of anders bannissement ^). Toch 
bleef de bepaling geldig. Nog vier jaren na den aanslag 
wordt de snijder Pieter Willeboortsz. tot dezelfde straf ver- 
oordeeld, omdat hij zijne kamer aan de Uiterste Gracht in 
de Lollaartspoort aan zekere Anna van Hazerswoude had 
verhuurd, zonder schriftelijk aangifte te doen ^). Het ontgaat 
ons bij dit alles niet, welk een heen-en- weêr-trekken van 
wederdoopers er is, Gouda, Munster, Alkmaar, Groningen, 
Hazerswoude: uit alle oorden vinden wij hen in onze stad. 
En zóó was het overal: meegetroond in den opgang naar 
Munster, opgeschrikt door de strenge vonnissen, verdreven 
uit huis en hof, is een deel des Nederlandschen volks mo- 
biel geworden, zonder vaste woonplaats, zich schuw ver- 



1) Correctieboek op 26 Mei 1535. Over de straf der steenenlevering 
zie boven, blz. 55 en noot 1. 

2) Correctieboek op 29 Mei 1535. Dezen zelfden dag ontving om 
dezelfde reden Neeltje Jansdr. gelijke straf. 

3) Correctieboek op 8 JtOi 1535. 

4) Correctieboek op 19 April 1539. 



DE ANABAPTISTEN. 159 

bergend in kleine kamers en donkere poortjes. Eerst zeer 
langzaam zou het evenwicht worden hersteld. 

Ook de bepaling, dat niemand 's avonds na negen nur op 
straat mocht loopen zonder licht, werd nageleefd. Dit onder- 
vond Gerrit Foes, een opperman. Door twee burgemeesters 
in persoon betrapt, was hij nog bovendien onwillig naar 
huis te gaan, waarom hij werd veroordeeld tot 22 schellin- 
gen ngoet gelts", 14 daag te water en te broode op Ever- 
steen en een bedevaart naar O. L. Vr. ten Inzeel % 

Uiterst bezwarend voor onze arme stad waren de groote 
kosten door al deze maatregelen veroorzaakt. Vooreerst de 
herhaalde reizen naar Den Haag om advies in te winnen 
over de berechting der gevangenen. Zij duren tot het einde 
des jaars voort *'^). Er was meer en erger. Als gevolg van 
den beraamden maar nog tijdig verijdelden aanslag, gespro- 
ten, zooals Mr. "Willem van Oy, in de vroedschapsvergade- 
ring van 15 Juni, zeide, „uyt deze nyeuwe dwalinge, afgaende 
„den heyligen kerstengelove ende versaeckende alle gods 
„heyligen, die voirtijts zo veel voir den heyl. kerstengelove 
„gedaen ende geleden hebben ^), verchiert wesende met veel 
„ende verscheyden miraculen'', had de regeering buitenge- 
wone wacht moeten laten houden. Bij dag en bij nacht, voor 
het stadhuis, in de straten, bij de poorten en de watergaten 



1) Correctieboek op 29 Mei 1535. In margine: „Tbetoech van gerijt 
foes operman is gecomen ende van wairde gekent den 25 October 
1535." Over deze straf verg. boven, blz. 20 en noot 4. Ten Inzeel is 
Einsiedlen, Eremitarum coenobium in Helvetiis, met het bekende 
wonderdoend Mariabeeld. 

2) Nog den 15den November 1535 toog de pensionaris naar Den 
Haag om te spreken over een toen eerst gevangen deelnemer aan 
den „oploop vande anabaptisten sdaechs voir sinte pauwels avondt." 
Tresor. rek, boek (op den genoemden datum) van 1536, fol. 31 v. De 
rekening van 1535 ontbreekt. 

3) Hier hooren wij uit den mond van een aanzienlijk regeerings- 
persoon (verg. boven, blz. 85 vlg., 90, noot 3) ongezocht wat den 
roomschen in de nieuwe beweging o. a. zondig scheen: het was on- 
dankbaarheid jegens de moederkerk en de heiligen. Juist wat in 
vroeger eeuwen vele Germaansche, met name Scandinavische, heide- 
nen had tegengehouden om tot het christendom over te gaan: het 
was ondankbaarheid tegenover de goden, van wie men eeuwen lang 
alle goeds genoten had. Verg. o. a. Maurer, Die Bekehmng des Norw, 
Stammes z, Chrt,, 1856, U, 280 f. 



160 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

overal was dubbele wacht gehouden. Dit had gekost over 
de duizend ponden Hollandsch en begon thans rwaar te 
drukken «want die neringe deser stede tot nu toe ende als- 
noch seer merclicken sober ende cranck is." Toch durfde 
men in Juni nog niet tot de afschaffing overgaan '). Doch 
in de volgende maand werd het anders. Den 25^^^!^ Juni 
was Munster eindelijk gevallen en de kracht derwederdoo- 
pers gebroken. ^En gelgk wij boven schout en schepenen op 
8 Juli tot gratie meer geneigd vonden, omdat „de zaecken 
zeer verlicht" waren, zoo besluit ook de vroedschap twee 
dagen later, daar „de zaecken doer tinnemen der stadt mun- 
ster bijder hulpe ende gracie gods zeer gelicht ende ver- 
betert zijn", tot afschaffing van de nachtwake door die van 
den gerechte, de vroedschap en de schutters. Slechts zouden 
de in dienst genomen waardgelders onder hunnen kapitein 
des nachts nog door de straten blijven gaan en ook de dag- 
wake in de poorten zou worden volgehouden ^). Het is waar, 
dat de stad voor hare onkosten hulp van partictdieren had 
verkregen. Zoo hadden de heeren van St. Pancras-Kapittel 
voor de eerste zes weken opgebracht negen karoli en daarna 
nog eens zes. Het bleek later, dat zij dit niet geheel belan- 
geloos hadden gedaan. Want toen de grootste vrees voorbij 
was, vroegen zij, buiten en behalve den gewonen vrijdom 
van bieraccijns, nog vrij van belasting te mogen zijn voor 
twee vaten in elk vierendeel *s jaars. De vroedschap gaat er 
niet op in en vraagt „of die voirsz. heeren vanden capittele 
alsnoch patiencie zullen willen hebben overmits de grote 
armoede ende achterwege deser stede" '). Onder de gemaakte 
onkosten reken ik nog vier karoli aan mr. Philips van Hene- 
gouwen, die gedurende 17 weken de „ceelkens", waarop de 
namen der vreemde logeergasten stonden aangeteekend, in 
ontvangst had genomen ^) ; eveneens vier karoli aan Gijs- 
brecht Gerritsz. Gaal voor hulp door hem aan de artillerie- 
meesters bewezen, t. w. het brengen der bussen op onder- 



1) Vroedschapsresolntieboek op 15 Juni 1535. 

2) Vroedschapsresoltttieboek op 10 Juli 1535. 

3) Vroedschapsresolutieboek op 11 Augustus 1535. 

4) Tresor, rek, boek, 1536, fol. 57 r. De post werd eerst den 20sten 
Qctober yan dat jaar betaald. 



DE ANABAPTISTEN. 161 

scheidene plaatsen in de stad, het weder terugbrengen in 
het artilleriehuis en schoonmaken, het gieten van looden 
,,cloeten'* of kogels *) ; voorts „een cleynoot waerdich we- 
sende omtrent vier pont groot vlaems" aan een niet nader 
genoemden persoon, die de heeren van den gerechte in 
hunne groote drukten bij het oproer geholpen had^). 

Doch ook het betalen van al deze posten geschiedde, schoon 
langzaam, en toen de maanden verliepen en geen nieuwe 
aanslag plaats greep, kwamen de gemoederen tot rust. De 
golven legden zich. Wij zullen nog eene enkele maal iets 
hebben meê te deelen in verband met of als gevolg van het 
„oproer", dat nooit een oproer geworden is, gelijk b. v. dat 
de overheid streng toezag, dat niet de uit de stad geban- 
nenen bij nacht en ontij binnenslopen ^). Maar wij zijn thans 
toch voor Leiden aan 't einde van den tijd der wederdoo- 
pers. De periode der stille doopers breekt aan, tot gemeen- 
ten vereenigd, op wie, als akelige erfenis van den schrik 
door de Munsterschen veroorzaakt ^), de gansche last der 
bloedige vervolging heeft gedrukt, de martelaren, wier roe- 
rende liederen ons nog uit het „Offer des Heeren" tegen- 
klinken. In dit boek hebben zij zich een grootsch en schoon 
monument gesticht, dat inderdaad aere perennius zijn zal ^). 



1) Tresor. rek, boek, 1536, fol. 68 v., post van 26 Januari. Over de 
artilleriemeesters en hun werk, Orlers, a.w., blz. 696, Van Mieris, 
a. w,, blz. 401 a. In ons tijdperk werd het buskruit bewaard in den 
toren Bourgondiê en twee andere aan de stadsveste. Later stond hét 
zwaar geschut 'in de kerk van 't voormalig St.-Barbara-klooster, hoek 
Rapenburg en Voldersgracht. In 1672 kwam het nieuwe ammunitie- 
huis gereed aan de Binnevestgracht bij de Hoogewoertspoort (van 
Mieris, a. w., blz. 400), later Minnehuis in de Kaarsenmakersstraat. 

2) Vroedschapsresolutieboek op 1 Maart 1536. 

3) Aflezingsboék B, fol. 48 v. op 11 September 1535. 

4) Zeer juist zeide ' reeds C. F. Hooft : „lek meene . . . dat onder 
dengeenen dye voor de troublen, zoo hyer ter stede als in andere 
plaetsen van Hollandt ende Vrieslandt, om tgelove zijn omgebracht, 
"wel thyen Doopsgezinde tegen een Gereformeerde zijn geweest, ende 
dat ondert pretext van Seditiên, lange te voorn zoo tot Munster als 
hyer ende elders aengerecht, nyettegenstaende dat men wel wist 
dattet heel ander luyden waeren." Memoriën en Adviezen^ uitg. 1871, 
blz. 21 noot. 

5) Verg. mijne aankondiging van BibL Ref. Neèrl. II in De Nederh 
Spectator, 1905, no«. 8, 9. 

11 



162 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Vij waren getuigen van de woelingen der wederdoopers 
in onze stad en zeiden, dat thans de dagen der stille doo- 
pers zouden aanbreken. Voor de eersten hebben de laatsten 
moeten l^den en hoe onbillijk dit ook zg, het is in de over- 
heid te verontschuldigen. Zij vermocht het onderscheid tus- 
schen beiden niet aanstonds scherp te zien. Bovendien 
hadden de dagen van onrust, die z^ had doorleefd, haar 
prikkelbaar gemaakt, en meer nog dan de regeerders waren 
de burgers der stad in de verwachting van nieuw onheil. 
Op Vrijdag den 2l8ten Mei 1535 waren Comelis Willemsz. 
en Comelis Claesz., wollen wevers, in Rijnsburg in de her- 
berg, waar Gerijt Vranckensz. van Backom bij hen kwam 
zitten. Onder het gesprek zeide hq toen o. a., dat hij hen 
wilde waarschuwen om dien nacht niet al te vast te slapen, 
maar op hun hoede te zijn, waarop Comelis Willemsz. had 
geantwoord, dat de Vrijdag al bijna om was. Toen zeide 
Gerrit weer, dat hg den eerstkomenden Vrijdag bedoelde. 
En Comelis weer: „Dondredach ist de heylighe sacraments- 
dag." Waarop Gerrit: „Ja dan selt geschien." Enhij voe^e 
er bij : „mij heeft eens in mijn joecht een heyensche vrouwe 
in mijn hant gesien zeggende dat ick een rijck man soude 
sterven." Toen weer Comelis: „dat sijn al vremde prof eten, 
mer hadt u God *t beloeft 't wair beter." De wollenwevers, 
's nachts in de stad teruggekeerd, hadden van dat gesprek 
verhaald, die van den gerechte hadden er zich in gemoeid, 
Gerrit was gevangen genomen en had zich moeten verant- 
woorden. Hij zeide toen o. m. dat „hem tselfde bg een 
vrouwspersoen sulx geseyt was die hij niet kende tusschen 
der waddinge ende thuys te deyle." Blijkbaar een man, die 
door vage verwachtingen van een toekomstig heil van de 
wijs was gebracht. Maar het gerecht zag in zulk een op- 
treden gevaar en strafte den man met te pronk staan op 
der stede kaak, waarna zij hem, om hem tot rust te laten 
komen, een bedevaart liet doen naar „sinte jacop te Com- 
postel in Galissen" O- 

Wg kunnen niet uitmaken of deze Gerrit een wederdoo- 



1) Corredieboek op 21 Mei 1535. 



DE ANABAPTISTEN. 163 

per was, wien gedachten aan het duizendjarig rijk door het 
hoofd speelden, en evenzeer moeten wq op onze hoede zijn, 
om wat wij in deze dagen hooren van bespotting van de 
roomsche kerk aanstonds aan nieuwgezinden toe te schrij* 
ven. Vaak is het louter baldadigheid, zooals van Symon 
jongen Pieter Symonsz., die „wel wezende bij dendrancké" 
doordrong tot op het hooge koor van St. Pieter, waar de 
kommandeur (van de Duitsche orde) met zijne kapelaans 
zat om de vigiliën te lezen over de ziel van Bruyn Foyt- 
gensz., en hem vroeg: „wair staat hier u wisselbanck?'' De 
lomperd werd gegrepen en in de Pelikaan tot Allerheiligen 
te water en te broode gezet '). Evenmin zal men veel hech- 
ten aan de omstandigheid, dat Leidsche poorters op heilige 
dagen onder de hoogmis in de herbergen zaten te drinken 
tot ergernis van de regeering, die van oordeel was, dat „alle 
kerstmenschen gehouden zijn den dienste godts te houden 
„bijsonder op heylige dagen, die onse moeder die heylige 
„kercke dairtoe geordonneert heeft'', en die daarom den 
verkoop van bier en wijn op zulke dagen tijdens de hoog- 
mis verbood op eene boete van 2 st. voor den tapper, van 
een duit voor eiken gast, terwijl '/s d^i* boete voor den aan- 
brenger zal zijn „boven 't loen goidts" ^). Ook, eindelijk, op 
het helen van gestolen kerksieraden mag in dezen tijd nog 
geen nadruk worden gelegd ^). 

Op het einde van ditzelfde jaar 1535 hadden schepenen 



1) Correctieboek op 25 Juni 1535. 

2) Aflezingshoék op 13 April 1535, fol. 76 r. Drinken op heilige dagen 
was een algemeen euvel. In de reformatievoorstellen voor Friesland 
van Letmatius en Sonnius 1554 nemen zij ook op het verbod van 
tappen tijdens hoogmis en vesper behalve aan den „viator mox iter 
suum continuattu'us". Archief v. d, gesch. v. h. aartsb. Utrecht, XXX 
(1904) bl. 348. In het volgend jaar klinkt de toon in onze stad nog 
ontmster. Het euvel neemt toe „tot grote ende zware verachtinge 
vanden aldero versten en gracieusten godsdienst vanden heyligen 
misse." En zoo men dit nog langer verdroeg „twaer te dachten dat 
noch veel meerder lasten en plaghen ons vanden insetter der heyli- 
gher missen als van cristom onsen heere toegesonden souden wer- 
den." Aflezingsboek B, fol. 58 r. op 7 September 1536. 

3) Dordtsche kerkdieven verbergen hun buit in het beddestroo 
van de herberg „de Meermin" binnen Leiden, Sententiën 's Hof s van 
Hollcmd op 22 Dec. 1535, fol. 229 r. 



164 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

nog de zaak te berechten van den dooperschen wolwever 
Anthonis Huygensz. Joosten ')• Dat hij wordt beschuldigd 
van herdoopt te zijn en herhaaldelgk de konventikelen der 
„verdooperen" te hebben bijgewoond, leert ons niets. Wél, 
dat hij wordt verdacht geweten te hebben van de „predi- 
catie en het sermoen dat omtrent lichtmisse lestleden bin- 
nen deser stede gehouden" is, ja dat hij zelfs ,,boschcruyt 
daertoe gecoft*' heeft. Reeds den 2den Februari dus, zóó 
kort na den mislukten aanslag, hadden de anabaptisten 
eene godsdienstige samenkomst gehouden, waar gepreekt 
werd eii waar, uit vrees voor overval, gewapende mannen 
de wacht hadden gehouden. Aldus moet de zinsnede over 
het buskruit worden verstaan, terwijl dit tevens sch^nt te 
wijzen op eene samenkomst buiten de stad zooals er ook 
door de sacramehtisten reeds sedert Paschen 1530 gehou- 
den werden^). De schout acht wat Anthonis dorst bestaan 
een groot en zwaar delict tegen het heilig geloof, de bezwo- 
ren rechten en de plakkaten des keizers, en eischt tegen hem 
de doodstraf en verbeurdverklaring van goederen. Schepe- 
nen hooren daarna den taalman des beklaagden. Jan Pietersz., 
die aanvoert, dat Anthonis wel buskruit heeft gekocht, maar 
zonder booze bedoeling van seditie, waarop zij, na hem nog 
ter banke te hebben gelegd, vonnis wijzen en hem voor 
vijftig jaar bannen uit Leiden en Rijnland, Den Haag en 
Hager Ambacht'). 

Toonde de regeering aldus haren goeden ijver ter zake 
der ketterberechting, zij had in dezen zelfden tqd moeten 
toegeven in een geschil met het Domkapittel van Utrecht, 
dat reeds lang hangende was en waardoor thans de onte- 
vredenheid der nieuwgezinden zeker krachtig voedsel ont- 
ving. Sinds de vorige eeuw namelijk bestond er, ook te 
Leiden, groote weerzin tegen de kwestierders, de questuarii 



1) Deze laatste naam is bijgevoegd uit Tresor. rek. boek, 1536 (op 
30 Deo. 1535) fol. 52 v. In de andere stukken heet hij Anthonis 
Hugesz. zonder meer. 

2) Vergel. boven, blz. 119 vlg. 

3) Crimineel Sententieboek van de Schepenbank op 22 December 
1535. Losse snipper in Correciiéboek op denzelfden dattun. Vergel. 
pok Leidsche Rechtsbronnen, blz. 372«. 



DE ANABAPTISTEN. 165 

eleemosynarum, die met de kassen met relieken van heili- 
gen in den lande omgingen, in de kerken aflaat predikten 
en de daardoor ingezamelde gelden aan het Domkapittel 
afdroegen. Die gewoonte bestond in alle landen der chris- 
tenheid voor onderscheiden doeleinden ; gelijk b. v. ten onzent 
ook vanwege de conventen der Duitsche orde door kwes- 
tierders gaven voor haar hospitaal werden ingezameld. Deze 
menschen, vaak leeken van lagen stand, slecht van zeden, 
brutaal en hebzuchtig, wekten zooveel ergernis, dat zij door 
wereldlijken en geestelijken werden bekampt en uit de ker- 
ken geweerd, uit vrees, dat zij het heilige in minachting 
zouden brengen ^). In onze stad was de tegenstand bijzon- 
der groot. Op Schortelwoensdag des jaars 1465 ^ was door 
het gerecht besloten, dat men weliswaar ,,die cassen" oog- 
luikend zou toelaten, maar zonder eenig feestelijk betoon, 
zonder processies, zooals men dat vroeger placht te doen; 
dat voorts in „'t gent dat geschiet is van eene casse, dairom 
die stede gemoet wort'' men zal trachten „mitten minsten 
„daerof te comen sonder in processe van eenige pleytinge 
„te treden." Er was dus reeds vroeger ongenoegen geweest 
over een kwestierder met zijne relieken, waarom de stad 
echter geen lust had in een lang en duur proces te verval- 
len '), In 1473 wilde de vroedschap de aflaatkramers zelfs 
niet meer op de Leidsche kansels toelaten, waarover het 
Domkapittel zich in een brief aan Albert van Baem, com- 
mandeur van de Duitsche Heeren, d^. 15 December ernstig 
beklaagde ^). Sinds was men zich blijven verzetten, totdat 
in 1532 het kapittel zich tot den Keizer om hulp had ge- 
wend. Deze was gaarne bereid en schreef d^. 2 Juni 1535 



1) Vergel. Moll, Kerkgeschiedenis vóór de Herv,, H, 2, 145 en II, 4, I 
198—202. I 

2) Paschen viel in 1465 op 14 April, 'Woensdags te voren, 10 April, 
-was dus Schortelwoensdag. 

3) Aldus naar eene kantteekening op fol. 2 van het MS, kenrboek, 
1583. Het is merkwaardig, dat eene latere hand er boven heeft ge- 
plaatst: «Begin van Luyterije". Hij die dit deed zag in het verzet j 
tegen de aflaatkramers den aanvang der hervorming. 

4) Ant. Matthaeus, Fundationes et fata ecclesiarum, 1704, p. 83. 
Moll., a. w,, n, 4, 202 heeft 1483, een drukfout. 



166 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

alle geestelijken in het bisdom, maar in het b^zonder de 
schouten van Dordrecht, Delft, Leiden, Haarlem, Amster- 
dam en Gouda aan, dat zij voortaan zouden toelaten, dat 
de questiers de kassen zouden inbrengen van O. L. Vr. en 
de twaalf apostelen, van het H. Sacrament, van de H. Mar- 
telaren en Belijders, benevens van de H. Comelis, Huber- 
tus, Ewout, Maarten en Quirijn met al hunne relieken, dat 
zij hunne statiën onder de parochie«kerken ongehinderd 
zouden houden, de aflaten en indulgentién mogen prediken, 
de aalmoezen en offeranden ontvangen en de penningen 
medenemen, terwijl de keizer nog bovendien verlangde, dat 
de kwestierders vriendelijk zouden worden ontvangen en 
afdoende beschermd '). Wie zich voor den geest roept, hoe 
in deze jaren de aflaathandel werd gedreven en de relieken 
werden vereerd, begrijpt licht, dat het weder toelaten der 
kwestierders den afkeer van de kerk in hooge mate moest 
doen toenemen. Is niet Luther-zelf door den aflaathandel 
tot zijn optreden gebracht?^) Waarbij nog kwam dat het 
voor eene arme stad als Leiden hard was, haar geld buiten 
de muren te zien brengen '). 

Onder dit alles door hielden de sacramentisten — wij 
hebben er reeds met een enkel woord aan herinnerd — 
zich wel schuil, vóór alles bevreesd om voor anabaptisten 
te worden aangezien, maar hunne gemeente bleef toch in 
stand en werd juist in dezen tijd, 1535/1536 bezocht en ge- 
steund door Johannes Sartorius, den humanist-hervormer, 
die tijdelijke ontrouw ^) door nieuwen ijver vergoedde. Hij 
was in dezen tijd rector der Latijnsche school te Noord- 
wijk en bezocht de Leidsche evangelischen van daar uit, 
wat mag geduurd hebben tot zijn vertrek naar Basel. Na- 



1) Ant. Matthaeus, a.w., p. 9—11, 16. 

2) „ Von einer für Geld zu habenden Sündenyergebnng miisste Der 
„(d.i. Luther) auf das tieffste beleidigt werden der eben von diesem 
„Punkt aus das ewige Verh&ltnisz zwischen Gott und Mensch inne 
„geworden war und die Schrift selbst verstehen gelemt hatte,'* Von 
Ranke, Die römischen Pdpste, I, 51. 

3) Vergel. voor eene uitlating van de in Leiden gedrukte Divisie- 
chroniek over het buitenslands sleepen van het geld, 5oven, blz. 71 vlg. 

4) Door „incarceratie gebracht tot resipiscentie**, 1525. Kerkh, Ar- 
chief, IV, 1866, blz. 19. 



D£ ANABAPTISTEN. 167 

dere bijzonderheden zijn mij niet onder oogen gekomen '). 
AI even weinig is ons nog bekend van den man, die ook 
in deze jaren de Leidsche anabaptisten moet hebben ver- 
maand als hun (natunrlijk nog) ongeordende leeraar, Adriaan 
Laurensz. Vermeer, den zeemtouwer. Hij werd ten jare 1537 
te Haarlem gevat en gedood. Hij was de vader van den 
bekenden burgemeester Pieter Adriaansz. die zich Van de 
Werf noemde naar de vaderlijke werkplaats en 14 Juni 1529 
werd geboren. Om dien vader genoot hij later het vertrou- 
wen der doopsgeziliden o. a. te Dordrecht op zijne zending 
van wege den prins in 1570 '^). Doch van den vader-zelven 
zouden wij misschien meer weten, zoo niet de papieren, o. a. 
door Te Water voor de biografie van den zoon gebruikt, 
op naar ik vrees noodlottige wijze waren verloren gegaan '). 



1) Schoockius, De bonis eccles., p. 480, 482. De Hoop Scheffer, a. w., 
geeft enkele data uit 's mans leven. Sepp, Predikantenleven, blz. 60, 
vermeldt zijn Delftsch predikantschap, 1558, 1570. Het Noordwijksch 
archief bevat niets van of over hem, zoodat ook dr. G. J. Dozy, De 
Lat^'nsche school te Nbordw^k, 1886 en Instituut Schreuders te Noord- 
w^k'binnen, 1887 geen nieaw licht kon ontsteken. In 1545 bezoekt S. 
Haarlem, Schooddus, a. w,, p. 477, in 1548 is hij nog in Basel, aldaar, 
p. 449 s. In het vonnis over mr. Claes Heyndnksz. Verstrepis d* 
December 1559, Sententiën 'sHofs van Holland, fol. 361 r., verhaalt 
deze oplichter (vergel. daarover mijne aanteekening in den Neder- 
landschen Spectator, 1905, blz. 666, noot 4), dat, „hij omtrent een jaer 
„geleden, (dus einde 1558) hem gevonden heeft gehadt binnen Der- 
„monde bij den Schoolmeester mr. Jan(?) welcke hem gaff een brief 
„aan zijn huys vrouwen broeder wonende tot Amsterdam wezende 
„zoon van Joannes Sartorius . . ." 

2) Doopsgezinde Bedragen, II, 1862, blz. 96. 

3) Jona Willem te Water, Levensbf zonderheden van P, Adr. van de 
Werff, 1814, blz. 16 vlg. in de noot. De daar genoemde kostelijke 
papieren berustten ten jare 18o6 onder den schepen W. J. van Noort, 
wiens huis bij de ramp van 12 Januari 1807 werd verwoest. Verg. 
mijn De ramp van Leiden, 1906, blz. 49. Ook prof. A. Kluit heeft deze 
papieren gekend, ja er sommige van afgedrukt in zijn Historie der 
Hollandsche Staatsregeering, I, 1802, blz. 486-498 en III, 1803, blz. 
433 — 442. Daar ook prof. Kluit bij de ramp omkwam en zijn huis werd 
vernield, kunnen, met zijne andere papieren (verg. mijn a,w,, blz. 49 
en 136 vlgg.) tevens die over het geslacht Van der Werff verloren 
zijn gegaan. De latere schrijvers. Van Kampen, Kok e. a. geven geen 
nieuwe bijzonderheden. Slechts laat Scheltema, Staatkundig Neder- 
land, II, 1806, blz. 465, Adriaan Vermeer in 1538 om het geloof ont- 
halsd worden. De stukkeiii, die hier alleen licht zouden kunnen geven 



168 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Ons ontsnapt nog evenzeer de historie van mr. Jacob Rob- 
bertsz., een Haagschen chimrg^n, te Leiden gegrepen, b^ 
welke gelegenheid ook eenige stukken, ,,deser nyenwer secte 
beroerende" op hem gevonden werden. Hq komt er af met 
drie jaar bannissement en mag daarna temgkeeren mits 
vertoonend ,,behoerlicke certificatie van zijnre ghesteltenisse, 
condicie ende wesen" *), Het misdrijf schijnt niet groot, maar 
of hij anabaptist dan wel sacramentist zij geweest, blijft in 
't duister. 

Gelijk Adriaan Vermeer te Haarlem het leven liet, zoo 
eene andere Leidsche poorteres te Delft. Ik bedoel Geerte 
Comelisdr., de huisvrouw van Frans Philipsz. W^ kennen 
haar door Brandt, die voor zijne kennis uit de Delftsche 
gerechtsboeken heeft geput. Deze vrouw bekende, dat men 
in haren kring „eikanderen in vollen gezelschappe of mael- 
„ tijde het gebruik des huwlgks afeischte en toeliet, sonder 
„sich der naektheid te schaemen, seggende datse hun vleesch 
„stierven" ^. Geerte werd deswege den 24sten Januari 1538 
in de stadsgracht bg den Schooltoren in een zak verdron- 
ken en op het galgeveld begraven. Blijkbaar hebben wg 
hier eene wederdoopersche van de secte der Davidjoristen 
of van de Batenburgers, die niet slechts de veelwijverij in 
praktijk brachten, maar naar het voorbeeld van den onzali- 
gen David Joris zelven tot schandelijke seiméele uitspattin- 
gen vervielen. Zij verhaalt ervan in „woorden, die geen 
„papier mogen besmetten," zegt het vonnis. Ze zullen dus 
wel bijzonder rauw zijn geweest'). Tot deze kringen moet 



t. w. de Verhoor' en vonnisboeken der voormalige Haarlemache Schepen- 
bank,., bestaan niet meer. Zij zijn, schrijft mij de archivaris C. J. 
Gonnet met bittere ironie, waarschijnlijk in de 18de eeuw nopge- 
ruimd". 

1) Correctieboek op 29 November 1537. Ook Blok, Leidsche rechts- 
bronnen, blz. 86. 

2) Brandt, Reformatie, I, 134. Daaruit ook bij Hoog, Ned, Archief, 
I, 1902, blz. 90. 

3). Vergel. over David Joris en zijne huwelijksmoraal mijn artikel in 
Tfieol Tffdschr,, 1905, blz. 139—142. Het crimineel vonnisboek van 
Delft, 1536 — 1591, thans op het Rijksarchief (dit deel bevat ook het 
vonnis van Balthasar Gerardsz.) meldt fol. 178 v. den dood van 
Damas Jacobsz. „barbier van Leijen" op den in den tekst te noemen 



DE ANABAPTISTEN. 169 

mede een ander Leidsch burger hebben behoord, Damas 
Jacobsz., een barbier. De bekende martelaarsboeken noch 
de latere lijsten kennen hem, terwijl in Leidsche stukken 
zijn naam evenmin voorkomt. Brandt verhaalt ons, dat deze 
Damas, den lO^^i^ Januari 1538 ook te Delft onthoofd, zeide 
te gelooven dat Hendrik Koel twee vrouwen had, „nadiense 
altoos op één bedde te gader sliepen." Hij stierf op éénen 
dag met dezen Hendrik Koel van Gelder, een warm aan- 
hanger van David Joris, volgens hem bezield met den H. 
geest 0. Damas behoorde tot de dweepziekste wederdoopers, 
hij, die b. v. Rothmann's „Boeck der "Wrake" voor 't woord 
van God hield ^) en ook misschien ten jare 1535 in Zeeland 
de wederdoopers aanspoorde aan den tocht naar Amster- 
dam deel te nemen ^). Dat David Joris ook onder Leidsche 
burgers aanhang had, is ons reeds vroeger gebleken ^). 

Voor de in dezen tijd onder de bevolking heerschende 
stemming zullen wij niet te' veel waarde hechten aan be- 
richten over gepleegden moedwil in de parochiekerken met 
name in St. Pancras, waar opgeschoten jongens vooral des 
avonds onder O. L. Vrouwen lof allerlei balddadigheid be- 
dreven, wat, zegt de overheid terecht, „men in goids huijs 
„dat ter eeren goids gemaect is ende een huys desbedings 
„genaemt wordt niet en behoort te geheugen" ^). De schoute- 
knechts hadden het met dat al met deze „boufgens" zóó 
druk, dat zij voor hunne moeite eene extra belooning ont- 



datum; fol. eodem op 24 Januari 1538 Geertgen Com. Pietersdr. van 
Leiden en nog eene geheel onbekende martelares uit die stad, Vin- 
cent Adriaansdr. 

1) Brandt, a. w,, I, 133. 

2) Be Hoop Scheffer in Doogsgezinde Bedragen, 1892, blz. 11. 

3) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, I, 11. 

4) Boven, blz. 105. Ik herinner nog aan Jan Pietersz., vleeschhouwer 

van Alkmaar, over welken Batenburger ik uitvoerig handelde in 
Theolog, Tijdschr,, 1905, blz. 138—145. Hij werd terechtgesteld den 
7den Augustus 1544. Hij heeft ook, bleek mij later, een poos in Leiden 
gewoond en in zijn huis wederdoopers geherbergd. Bij vonnis van 
18 Maart 1539 veroordeelen de Leidsche schepenen hem tot de galeien, 
Crim, vonnisb, op datum en Kenningboek L., (1533 — 1542), fol. 196 v. op 
datum. Hij moet dan later daarvan ontsnapt zijn. 

5) Aflezingshoek B., fol. 72 r. op 23 November 1538. Zie ook fol. 
120 r. op 29 Maart 1544. 



130 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

▼ingen '). Van eenig meer belang is, dat de beelden der 
heiligen niet meer veilig waren en dat er reeds anno 1538 
beeldenstormen in het klein plaats hadden. Op de Nieuwe 
Brug, die over het Rapenburg van de Nieuwsteeg naar de 
Koepoortsgracht voerde en toen nog van hout was ^, stond 
van ouds een ^^vrouwenhnysgen" met beelden van Maria en 
sommige heiligen. Op een Junidag van het genoemde jaar 
bleek, dat deze beelden des nachts waren weggenomen en 
aan stukken geslagen, dat men het hoofd van één ervan in 
de gracht had geworpen en al de glazen van het huisje 
verbrijzeld '). De overheid zag in dit feit „versmadenisse 
van goids heyligen" en naar ik meen is deze qualificatie 
juist. "Want hier was meer dan balddadigheid, zooals wg 
voor een dergelijk geval op de St.-Pancrasbrug in 1518 nog 
geneigd waren aan te nemen ^) : hier sprak verzet tegen den 
beeldendienst, zooals zich dit reeds thans krachtig begon 
te vertoonen en ruw te uiten. Men denke aan de geschie- 
denis van Jan Lampe alias peereboom uit Naarden, die op 
St. Anthonis-avond (16 Januari) 1540 met enkele anderen 
binnendrong in het convent van Oud-Naarden en daar ook 
de beelden brak. De man heette van de „secte lutherane" 
te zijn en zeide, dat wat men in de R. K. kerk deed maar 
beuzeling was en dat hg alleen stond op het woord Gods. 
Zijne daad kostte hem het hoofd ^). "Welnu, aan gelijke be- 
weegreden hebben wij ook bij het beeldbreken op de Nieuwe 
brug te denken. 

Van hooger hand was er in deze dagen aandacht ge- 
schonken aan de sermoenen der pastoors, die niet slechts 
de godsdienstige controversen op den kansel brachten, maar 
onder wie er waren, die zelfs aan de ontevredenheid des 
volks door hun woord voedsel gaven. En dit was te erger. 



1) TVeaor. rek, boek, 1540, fol. 54 ▼. op 16 Maart 1540. 

2) Ten jare 1649 werd zij in eene steenen brug herschapen, Van 
Mieris, a, w., blz. 516. 

3) Aflezlngshoék B., fol. 68 v. op 19 Juni 1538. De aanbrenger zal 
ontvangen 20 karoU. 

4) Boven, blz. 64. 

5) Uitvoerig verhaal in Sententiën 's Hof s van Hotland op 7 Jmii 
1540, fol. 47 ▼. vlgg. 



D£ AKABAPXISXEIi. 171 

daar zij ook preekten in de gasthuizen en in kloosterkapel- 
len en daardoor het oor van velen bereikten. Het was daarom, 
dat, wat onze stad aangaat, de graaf van Hoogstraten zich 
den 26sten September 1539 tot de regeering wendde. Hij 
wees op de zware en duistere materiën welke in de ser- 
moenen werden behandeld, voor het gemeene volk onbe- 
grijpelijk, op het roepen en schelden tegen elkander, waar- 
voor de kapellaans zich niet schaamden, en gelastte in 
scherpe bewoordingen, dat de vroedschap hen zou bevelen 
zich voor die fouten te wachten, waardoor het volk reeds 
tot murmuratie tegen zijne overheid vervallen was. Zij had- 
den het Evangelie en de Brieven te prediken, naar de volg- 
orde van den dag en naar de uitlegging der oude Doctores, 
en I^ochten in geen geval tegen elkander spreken. En (be- 
teekenisvolle bijvoeging!) hoorden zij van een ambtgenoot, 
dat hij ketterijen verkondigde, dan moesten zij hem daar- 
over onder vier oogen onderhouden of er den schout of het 
Hof mede in kennis stellen '). Men behoeft niet te vragen 
of het getal kettersche priesters ook groot was! Tegen het 
andere genoemde euvel werd voorziening getroffen door 
een keizerlijk edict d^. 25 September dezes zelfden jaars 
en gegeven te Mechelen, waarbij Z. M. de overheid beval 
van zijnentwege bekend te maken, dat alleen mocht ge- 
preekt worden in de parochiekerken, in de kloosters der 
biddende orden en in de gasthuizen, die daartoe een bij- 
zonder privilege hadden. En dit alles, omdat door het pre- 
diken in alle mogelijke kapellen „dwaling gezaaid" wordt. 
In Leiden werd het stuk den 25^^^^ October bekend ge- 
maakt^). Het was op die wijze, dat de regeering het ver- 



1) Uit Den Haag 26 September 1539. MS. op het Leidsche archief 
(copie). 

2) „De publicatie van desen gedaen naer sijn vorme ende inhouden 
binnen der stede van Leyden 25 October anno ut supra bij mij Com. 
Craenbout". Privilegiéboek der stad Leyden, C, fol. 149 v. vlg. en 
copie daarvan, op het stadsarchief. De afkondiging geschiedde dus 
ééne maand na datum van het edict. Zoo werd het plakkaat van 
27 September 1540 afgelezen in het „quartier van Rijnlandt te weten 
upten Xnie novembris tot leyden . . ." Hoog, Martelaren der Hervor- 
ming, 1885, blz. 70 noot en over de plakkaten in *t algemeen, aldaar, 
blz. 67—81. 



172 HERVORBfING BINNEN LEIDEN. 

spreiden van ketterij trachtte tegen te gaan en den invloed 
van kettersche priesters te breidelen. "Was het mede de 
invloed van kettersche denkbeelden, waardoor de kapel- 
laans van St. Pieter weigerden des Zondags onder de hoog- 
mis op den preekstoel te bidden voor de ^aflijvige" perso- 
nen, die de kerk in hun testament hadden bedacht? Heer 
Albrecht, de kommandeur, vergaderde over deze aangelegen- 
heid met de volle vroedschap ^). 

"Waren er in 1538 reeds onder de gedoode volgelingen 
van David Jorisz. enkele Leidsche horgers geweest, ten jare 
1539 neemt dat getal nog toe en vielen er ook in onze stad 
zelve aanhangers van den profeet, die nog jaren lang, ook 
na zijn vertrek naar Basel (1544), op velen zijn onzaligen 
invloed zou blijven oefenen, ofschoon in ditzelfde jaar 1539 
Menno Simonsz. de stillere en nobeler anabaptisten tot zich 
begon te trekken, het jaar ook, waarin hg zijn Fondament- 
boek uitgaf. Bles wijk verhaalt ons, dat in dezen tijd te Haar- 
lem, Amsterdam, Leiden en Den Haag bijna 100 Davidjo- 
risten werden terechtgesteld ^). Er is thans aan gelegen dit 
bericht, voorzoover onze stad aangaat, uit andere bronnen 
aan te vullen. Men weet, dat in den aanvang van het jaar 
1539 twee scherpe plakkaten tegen de Davidjoristen waren 
uitgevaardigd '), gevolg van de vernieuwde roerigheid dezer 
secte, waarvan wij ook te Leiden den terugslag waarnemen. 
Vooreerst had de vroedschap het noodig geoordeeld eene 
bijzondere nachtwaak in te stellen van twaalf personen onder 
Jan Dirksz., opdat zij de stad zouden bewaren „vande ana- 
baptisten ende diergelijcke". Den 30sten December begon- 
nen, duurde deze maatregel althans tot 6 Juni 1539 voort. 
Per nacht ontving de hoofdman voor zich en zijn twaalf 
helpers 1 karolus-gulden 1 st. % Dat men aldus op zijne 



1) Vroedschapsreaoltttieboek op 14 December 1540. In 1436 varen 
er aan de St. Pieter om en bij de 40 kapellaans, over welk groot 
getal de stad klaagde, Blok, Stad, I, 286. De personen, die de kerk 
in hun testament bedachten stonden in het „ziden bouck*'. 

2) Nic. Blesdijk, Historia vitae . . . Davidis Georgii haeresi€irchae, ed. 
Jac. Revios, 1642, p. 81. 

3) NI. 2 Januari en 26 Februari 1539 (stilo curiae 1538). Repertor, 
van de Place,, blz. 37. 

4) Tresor. rek. boek, 1539, fol. 55 ▼. vlg. 



DE ANABAPTISTEN. 173 

hoede was, had nog eene bijzondere oorzaak. David Joris 
had nl. een vertoog gericht tot het Hof van Holland, waarin 
hij zeide van God verkoren te zijn om de waarheid aan 't 
licht te brengen, den oordeelsdag des Heeren aankondigde 
(„Domini enim furorem qnasi procellam jam egressum") en 
vroeg, dat hij en de zijnen volledige vrijheid erlangen moch- 
ten % De man, die dezen brief naar het Hof zou overbren- 
gen, viel ili handen van de Leidsche overheid, aan wie h^ 
het geschrift moest afgeven. Hij werd kort daarop onthoofd ^). 
Het verwondert wel niemand, dat èn hier èn elders door 
dit voorval de vrees voor een aanslag der wederdoopers 
werd gewekt, waardoor meteen de strenge nachtwaak in 
deze maanden zich laat verklaren. Toch is het eerste von- 
nis, waarvan wij sinds dien hooren, nog zacht. Het betrof 
Daniël Jansz., reeds vroeger van ketterij verdacht („van 
Luterije" staat er, eene onderscheiding waaraan wij reeds 
hebben geleerd geen gewicht te hechten), en daarom beroofd 
van zijn patent om eene lees- en schrijfschool te mogen 
houden. Laatstleden Paschen nu was hij niet ten sacramente 
gegaan en had voorts drie herdoopte vrouwen, van Haar- 
lem komende, bij zich geherbergd, die op zijnen zolder waren 
gevonden, in hare boeken lezende. Eene vierde vrouw, ook 
uit Haarlem komende, had naar hem gevraagd en zóó was 
de zaak ontdekt. Met de vier geconfronteerd, bleek Daniël 
„in sommige propoosten" met haar overeen te stemmen. 
Hij kwam er genadig af; voor 25 jaar gebannen, mocht hij 
bovendien niet terug keeren vóór hg 50.000 steenen geleverd 
had ^). Ik behoef er wel niet telkens op te wijzen, hoeveel 
waarde zulke tooneeltjes hebben voor de juiste kennis van 
de toestanden en de gebeurtenissen. 

Aan het einde des jaars werd er bloediger gevonnist, 
waaraan het feit wel niet vreemd zal geweest zijn, dat de 
procureur-generaal van den Hove met den secretaris per- 
soonlijk het onderzoek naar de „anabaptisten die gevangen 



1) De inhoud van dezen brief bij Blesdijk, a,w., pag. 81 — 86. Verg. 
ook A. M. Cramer in Ned. Archief, V, 1845, blz. 40—44. 

2) Bij Blesdijk, a. w., pag. 86 vlg. 

3) Correctieboek op 24 Juli 1539. Verg. ook Leidsche rechtsbronnen, 
blz. 86 vlg. 



174 HERVORBfING BINNEN LEIDEN. 

lagen" was komen leiden % Ook gold het geen Leidsche 
burgers, maar wederdoopers van elders naar hier gevlucht \ 
Het waren "Villem Eynoutsz. van Barsingerhom zich ook 
noemend Anthonis Jansz. van Amsterdam, Claes Claesz. van 
$chiedam en Jannetje Matthijsdr. van Medemblik zich ook 
noemend Geertruid Pietersdr. van Hoorn, die allen beken- 
den (naar den vasten term in de vonnissen) „herdoopt te 
ztjn en quaedt gevoelen te hebben van den heijlighen eer- 
waerdigen sacrament des outaers oock daerb^ persistee- 
rende." De beide mannen werden onthoofd, hun lichamen 
op het rad gelegd, hunne hoofden op staken gestoken, de 
vrouw werd „geëxecuteerd mitten water" '). "Waren deze 
menschen Davidjoristen of Batenburgers of stille doopers? 
Wij weten het niet, maar in geen geval maakte de overheid 
onderscheid. Te recht zegt Blesdijk: „Nam nee Hofmanni- 
„corum, nee Mennonitarum, nee Monasteriensium, Batenbur- 
„gensium, Davidianorum ullam noverat distinctionem, sed 
„simpliciter vocabat anabaptistas, cum dogmatum et fac- 
„tionum diversitas ipsis esset ignota" ^). De drie genoemde 
slachtoffers waren niet de eenige gevangenen geweest, Gra- 
vensteen herbergde er velen, maar soms werden zij door 
geloofsgenooten verlost. Zoo had omtrent deze zelfde dagen 
Frans Jorisz., een slotenmaker uit Alkmaar, een anabaptist, 
met enkele volgelingen de gevangenis te Leiden opengebro- 
ken (waartoe zijn ambacht hem bijzonder geschikt maakte) 
en de bevrijden een poos in zijn huis verborgen gehouden. 
Zijne vrouw Aefke Petersdr. had hen helpen verzorgen en 
beiden werden daarom (te Utrecht) gedood^). Die inval in 



1) Tresor. rek. hoek, 1540, fol. 35 v., post van 17 Dec. 1539 voor den 
aan de heeren geschonken wijn. 

2) Vergel. boven, blz.'158. 

3) Crimineel vonniahoek op 20 December en op 25 November 1539. 
De vonnissen van Willem en Jannetje ook reeds in JVavorsc/^er, Vn, 67. 

4) Blesdijk, a, w., pag. 79. Hij zegt het van die van Delft. Dat de 
gevangenen zelven' het onderscheid niet kenden is onjuist. Verg. 
daarover o. a. Hans Knevel in Bloedig Tooneel, TL, 622b; Jeronimns 
Segersz., die de Davidjoristen valsche profeten noemt („Offer des 
Heeren" in Bihl Ref, Neerl, n, 136); Jan Claesz. die zegt; „wij zijn 
van zulken volke geen" (aldaar , n, 89) ; vergel. nog aldaar, II, 275, 343. 

5) Berichten Histor. Gen. Utrecht, IV, 1851, 2, 142 vlg. En daarait 



DE ANABAPTISTEN. 175 

« 

Gravensteen zou wel niet mogelijk zijn geweest, zonder de 
gunstige gezindheid van vele burgers, waarvan ten over* 
vloede blijkt door het ook nu weer afgelezen verbod om te 
roepen „totten gevangen liggende up schoen verdriet die 
vangenisse" '). "Was het een anabaptist die veroordeelde, 
die, gekomen op het Kort Rapenburg vóór het huis van 
Comelia Pietersdr. huisvrouw van Comelis Faesz. niet ver^ 
der kon, „zoe hij doer benautheijt ende bangicheijt van harte 
niet wel gaen en mochte?" De schouteknechts vroegen haar 
toen haar schuit te mogen huren, die vóór haar deur lag, 
om den man daarin te vervoeren. Maar Comelie, als een 
andere Ahasveros, wilde ze niet afstaan ^). "Wij zouden gaarne 
willen weten of wij hier inderdaad met een ketter te doen 
hadden? Het is opmerkelijk, dat op dienzelfden dag een 
ander, Jeroen Jansz. aldus met een „corenschuyt" werd ver- 
voerd ^). Natuurlijk niet naar Gravensteen, maar naar het 
galgenveld aan den Rijn. Ook wordt onze verbeelding ge- 
wekt door de vraag om welke oorzaak de vrouw zoo on- 
barmhartig was? 

In deze onrustige tijden van kettervervolging, waarin een 
deel der burgerij bovendien wrokte over den dood der ge- 
loofsbroeders, zal de komst van Maria van Hongarije, die 
op haar reis door de Nederlanden, van Haarlem naar den 
Haag, op den 13den Augustus 1539 door Leiden trok en daar 
een nacht overbleef *) wel niet bovenmate feestelijk zijn ge- 
vierd, al beval ook de vroedschap, dat de huizen, „met 
meyen" moesten worden versierd ^). Bovendien was het doel 
harer reis voor eene buitengewone bede stemming te maken. 
Een jaar later, 9 Augustus 1540 ontving Leiden nog hooger 
bezoek, toen de keizer zelf, die het oproerig Gent had ver- 



bij Hoog, Ned, Archief, 1902, blz. 98 en 105. De vonnissen zijn van 
2 April en 3 Juni 1541 (er staat 31 Juni: natuurlijk een drukfout). 

1) Aflexingahoek B., fol. 90 v., op 14 Mei 1541. 

^ Correctiéboek, op 26 Juli 1541. 

3) Correctiéboek, zelfde datum. 

4) Want den 14den avonds 6 uur kwam zij in den Den Haag aan, 
Van der Goes bij Wagenaar, Vadert Histor., V, 162. 

5) Aflezingahoék B., fol. 77 r. vlgg., op 12 Augustus 1539. 



176 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

nederd % op z^ne reis van Den Haag naar Haarlem, waar 
de Staten vergaderd waren, door de stad trok. Zou de f eest- 
vreug4e thans grooter zijn geweest, ook ai werden nu de 
huizen ook nog met «wijngairden, tapijten en anders" uit- 
gedost ? *) "Vg betwijfelen het. Bovendien kwam ook h^ (de 
eentonigheid heeft de onderzaten meer gedrukt dan verbaasd) 
om eene bede van / 100.000 's jaars voor zes jaar. Met dat 
al kostten zulke bezoeken der noodlijdende stad veel geld. 
Des te harder was het, dat zij de gelden niet kon terug- 
ontvangen, door haar in 1534 en 1535 besteed om die van 
Hazerswoude te helpen in het onderdrukken van het ana- 
baptistenoproertje aldaar '). Men weigerde te Hazerswoude 
die kosten te vergoeden, en het werd een proces, dat einde 
1540 nog liep ^). 

Trots de strenge plakkaten was het drukken en verkoo- 
pen van kettersche geschriften en liedjes niet te keeren. 
Uit den aard der zaak verluidt daarvan in onze bronnen 
alleen dan iets als de schuldige werd ontdekt. Dit trof on- 
gelukkig Frans Evertsz. Sonderdanck, die «fameuse liede- 
kens smaeckende heresie" zou gedrukt en verkocht hebben. 
De schout ten onzent had de zaak aanhangig gemaakt voor 
het Hof en Frans werd voor drie jaar gebannen binnen 
Leiden op straffe van eeuwig verbod van te mogen druk- 
ken zoo hij die stad verliet^). Het blijkt later, dat Simon 
Claesz. van Haarlem de hoofdschuldige was. Hij had in den 
zomer van 1539 de copij verzameld van een aantal „oneer- 
„lijcke, fameuse ende seditieuse liedekens tenderende tot 
„verachting van de sacramenten, ceremoniën en van den 



1) M. Gachard, Relation des tronbles de Gand sous CharleS'QtMint, 
"pzr on anonyme; suivie de 330 documents inédits sur eet événe- 
ment. Broxelles, 1846. 

2) Aflexlngshoék B, f oL 83 ▼. vlgg. op 8 Augustus 1540. De Staten 
waren naar Haarlem beschreven, „omdat t' Amsterdam die vier Ele- 
menten gecorrumpeert zijn ende om te behoeden die gesontheit van 
zijne Majesteyt ende dengeenen die hem volgen ende Klater drincken 
willen, 't welck t' Amsterdam nyet en doecht . . ." Register gehouden 
bH meester Aert van der Goes, 1524—1543, foL 307 op 22 JuU 1540. 

3) Vergel. boven, bl. 132 vlg. 

4) Tresor, rek. boek, 1540 fol. 30 v., post van 9 October 1540. 

5) Sententiën 's Ho/s van Hoüand, fol. 32 v. vlgg. op 23 Januari 1540. 



DE ANABAPTISTEN. 177 

geestelijcken stand" en die bij onzen Frans Evertsz. Son- 
derdanck laten drukken. In 't nauw gebracht zeide Simon, 
dat de Leidsche drukker had gezegd op den inhoud te 
zullen toezien, dat hij niet had geweten wat er in die 
liedjes stond en dat hij met den verkoop slechts voor 
vrouw en kinderen den kost had willen verdienen. De man 
komt er af met 4 jaar bannissement binnen Haarlem ^). Het 
verbod om de stad te verlaten, waar men woonde, ge- 
schiedde om den schuldige beter in 't oog te kunnen hou- 
den en de verspreiding der kettersche liedjes te lokaliseeren. 
Voor ons is vooral van belang, dat reeds zóó vroeg ge- 
drukte liederen der martelaren in omloop waren, terwijl de 
oudste ons bekende bundels van ongeveer twintig jaar later 
zijn. Juist uit dit jaar 1539 hooren wij van een „geestelijk 
liedeken" door Anneken Jans gezongen op reis van IJsel- 
monde naar Rotterdam '). Maar er staat niet bij, dat het 
gedrukt was. David Jorisz. gaf liedjes over bijbelsche stof- 
fen uit in 1538 en het kan zijn, dat Frans Sonderdanck 
ook daarvan voorzien was. 

Het om zich heen grijpen van het anabaptisme blijkt, 
van gansch anderen kant, ook uit de omstandigheid, dat 
aanzienlijke personen er van worden beschuldigd. Het 
blijkt dan vaak of laster te zijn of als middel tot afdrei- 
ging te worden gebruikt, maar d^t men dit deed bewijst, 
dat de ketterij niet ongeloofelijk werd geacht. Te Leiden 
wijs ik in dezen tijd op de geruchtmakende zaak van Cor- 
nelis Jansz. de "Wilde en zijn zoon mr. Claes de Wilde. Zij 
behoorden tot eene deftige regentenfamilie en mr. Claes 
was in het jaar 1542, waarin de zaak voorvalt, schepen. 
Een ander lid van het geslacht, mr. Jacob de Wilde was 
in deze jaren pensionaris '). In de maand Mei van dit jaar 
1542 waren vader en zoon op bevel van het Hof in hun 
huis te Leiden gevangen gezet, omdat zij, mèt enkele anderen 
door eene „quade vrouwe" waren beschuldigd „besmet te 



1) Sententiën 's Hofs van Holland, fol. 41 v. op 29 Maart 1540. 

2) Zij werd verdronken 23 Januari 1539, Bloedig Tooneel, ü, 143 a. 

3) Ten tijde van het beleg vinden wij onder de «gUppers*' Jan 
Adriaansz. de Wilde, wiens verleidelijke brief aan de benauwde stad 
d^" 28 Mei o. a. is afgedrukt bij Orlers. blz. 456 vlgg. 

12 



178 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zijn van deze nyeuwe secte". De stadsregeering had her- 
haaldelgk (op 17, 19, 24 Mei) pogingen gedaan hen op cantie 
ontslagen te krijgen O en den 18den ^^as op hnn verzoek 
Abel van Colster, ridder en raad-ordinaris in den Hove 
naar Leiden gekomen om de zaak te onderzoeken. De be- 
schuldiging was zóó blijkbaar valsch, zóó „onnoselick", dat 
die van den gerechte, bij bestendiging van de gevangenschap, 
tegen den aanstaanden ommegang (op Sacramentsdag, in 
dit jaar op 8 Juni) onlusten verwachtten, „zoe tselffde", 
t. w. de valsche beschuldiging, „eene groote nyeuwicheyt 
was" *). Er is reden om te denken, dat die onschuld inder- 
daad aan 't licht is gekomen, althans in 1543, 1544, 1548, 
1552, vinden wij mr. Claes Comelisz. de "Wilde nog onder 
de schepenen en in 1553, 1556, 1559, 1560 zelfs onder de 
vier burgemeesteren. Wie mag intusschen die „quade vrouwe" 
geweest zijn? Het is opmerkelijk, dat in deze zelfde dagen 
Maritgen Symonsdr. van Gouda een aantal aanzienlqke 
geestelijke en wereldlijke personen van wederdooper^ be- 
schuldigde, maar, naar zi^ later bekende, geheel ten on- 
rechte. Het Hof noemt dit „zaken van verdomlicker ende 
seer quader consequentie", dit laatste omdat bij dergelijken 
laster niemand meer zijn leven zeker zou zijn. Haar dood- 
straf is dan ook bijzonder pijnlijk *). De vraag of de Leidsche 
heeren De Wilde ook het slachtoffer van deze Maritgen 
zijn geweest, is van weinig belang. Het feit zelf van deze 
soort van laster en het geloof er aan gehecht wijzen op 
uitbreiding der ketterij. 

Meteen rijst ook het getal martelaren zienderoogen. Of 
een in de maand Juni 1542 gevangen genomen Leidsche 
priester heer Gerrit van der Goude % om ketterij gegrepen 
was, kan ik niet uitmaken, evenmin of hij in den bloede 
den bisschoppelijken kettermeester Herman van der Goude 
bestond ^). Doch een overtuigd Davidjorist was Reynier 



1) Tresor, rek, boek, 1542, fol. 30 v., 32 r., 35 v. 

2) Tresor. rek. boek 1542, fol. 40 v. 

3) Sententiën 's Ho/s van Holland, fol. 100 v. vlg. op 3 Juli 1542. 
Aan Maritgen wordt de tong uitgesneden en zij zelve daarna verbrand. 

4) Tresor, rek. boek, 1542, fol. 36 v. 

5) Vergel. boven, blz. 91 vgl. 111*. 



DE ANABAPTISTEN. 179 

'Willemsz., de franchijnmaker of perkamentbereider. Hij was 
in 1542 gevangen genomen, daar men bij hem gevonden 
had kettersche boekjes, „die men secht gemaect te sijn bij 
davidt Joris principael auteur van vele voose ende ver- 
maledijde secten." Het Hof had zijne berechting opgeschort, 
omdat de Leidsche regeering zich in de zaak partij had 
gesteld, „pretendeerende die eerste kennisse", d. i. voor zich 
de eerste berechting eischende. Toen het geding hangende 
bleef, schreef de stadhouder Réné Prins van Oranje d^ 14 
Februari 1544 (1543 stilo curiae), dat Reynier in handen 
van den Leidschen schout zou worden geleverd, „denwel- 
cken wij oock sullen doen leveren alsulcke verbooden 
boucken van menne symonsz. ende andere mitsgaders alsulcke 
articulen van davidt joris als ten huyze van den voirscr. 
reyer bevonden sijn geweest." Doch de Leidsche heeren 
moesten goede justitie doen, anders zou de stadhouder de 
regentes daarvan in kennis moeten stellen % Evenwel bleef 
de zaak zooals zij was en Reynier op de Voorpoort. Het 
Hof wendde zich toen tot Maria van Hongarije en deze 
bepaalde bij schrijven uit Mechelen 19 October 1545, dat 
het Hof tegen den gevangene procedeeren zou „sonder pre- 
judicie van appellatie noch eymants recht" *). In dien 



1) Extract uit het Eerste Memoriaal van Van Dam, fol. 31. 

2^ Sententiën 's Ho/s van Holland, fol. 171 ▼. Het is de moeite waard 
dien strijd over Reynier of Reyer Willemsz. te volgen. Den 21sten 
Februari 1544, dos kort na het in den tekst genoemde schrijven des 
stadhouders, leverden de Leidsche afgevaardigden ter dagvaart eene 
remonstrantie in betreffende een besluit van den Hove, dat de procu- 
reur-generaal in alle steden van Holland delinquenten mocht gevangen 
nemen, wat, zeggen de Leidsche heeren, tot enervaüe strekt van de 
jurisdictie der steden {Register gehouden b^ Adriaan van der Goes 
op datum foL 7). Leiden wordt verzocht die remonstrantie in te trek- 
ken (Register t. a. p.), maar haar wordt door de Staten verlof gegeven 
Reyer naar de sleutelstad over te brengen. Dus kwam de schout 
27 Februari met dat doel naar Den Haag, maar toen had de procureur- 
generaal reeds appèl van dat besluit aangeteekend en weigerde Reyer 
te laten gaan, {Register op datum fol. 8), bij welke weigering hij ook 
twee dagen later volhardde {Register t. a. p.). Den 6den Maart vroeg 
Leiden tevergeefs, dat de hooge officier van zijn appèl mocht afzien, 
welke hardnekkigheid den Staten zeer mishaagde {Register op datum 
fol. 12). Daarom wendden zij zich tot den keizer-zelven en deze ant- 
woordde, dat wel de steden haar recht van crimineele en civiele 



180 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

tusschentijd was Reynier reeds menigmaal ter torture gelegd 
en had bi^ eene dier gelegenheden Jan Claesz. den Amster- 
damschen boekrerkooper, een doopeling van Menno, ver- 
raden, die dan ook den 19den Januari 1544, tegelqk met 
Lnkas Lambertz., werd onthoofd % 

"Werd Reynier door de pijnbank tot verraad gebracht, 
een beruchte Leidsche Batenburger, Comelis Appelman, 
noemde bg de ondervraging een aantal namen «propterea 
quod" zegt Blesdijk, „iUos odio plane diabolico prosequens 
eorum exitio delectaretur" ^. "Vat wij overigens van den 
man weten doet ons aan Blesdijks woorden geloof slaan, 
doch wij voegen er aanstonds bij, dat bij de stille anabap- 
tisten verraad uitzondering was. Ik weet nog van Assuerus 
van Gheemont, in 1552 verbrand, die op de p^nbank anderen 
aanbracht; doch aan den anderen kant zijn de martelaars- 
boeken vol getuigenissen, dat trots alle marteling geen naam 
over hunne lippen komt, ja dat zij elkander den raad geven 
nooit naar namen te vragen, opdat zij ter torture ook niets 
zullen kunnen openbaren ^). Om tot Comelis terug te keeren, 



Jurisdictie mochten behouden, maar met uitzondering van het Crimen 
laesae majestatis divinae et humanae, waartoe ook de ketterij ge- 
rekend werd {Register op 8 November fol. 51). Toen waren partijen 
weer even ver en bleef de zaak hangende (Register op 24 December 
fol. 62). Den 7den Februari des volgenden jaars werd aan Reyer Wil- 
lemz. op diens verzoek eenig „secours van alimentatie" toegestaan 
voor rekening van Leiden {Register op datum fol. 8). Of de in den 
tekst vermelde brief van de Koningin-weduwe van Hongarije de zaak 
tot een einde heeft gebracht, betwijfel ik. Doch Reyer Willemsz. ver- 
dwijnt uit onze oogen, d. w. z. voor zoover mij aangaat ik heb zijn 
spoor niet kunnen vervolgen. 

1) Plaatsen bij De Hoop Scheffer, Doopsgezinde Bedragen, IV, 1864, 
blz. 145 vlg. 

2) Blesdijk, a. w,, pag. 167. Zijn volle naam is Comelis Jan Oliviersz. 
Behalve met de zoo aanstonds te noemen vrouw, was hij nog gehuwd 
met Mechteld, die 21 Juli 1544 te Utrecht werd verdronken, Berigten 
Hist Gen, Utrecht, IV (1851), blz. 146. 

3) Biblioth. Reform. Neerl, n, 105, 167, 205, 208, 412; over Assuerus 
aldaar, blz. 152, 184. EUsabeth, een „teeder meysken", wordt door de 
raadsheeren gedreigd met pijniging als zij haar geloofsgenooten niet 
noemt. Doch zij zeide: „lek verhope door de ghenade Gods, dat hij 
mijn tonghe bewaren sal, dat ick gheen Verradersse en worde ende 
mijnen broeder niet en levere in den doot." En schoon de duimijzers 



DE ANABAPTISTEN. 181 

hij was een van die volgelingen van Jan van Batenburg, 
die door hun schennig gedrag ook de andere anabaptistische 
secten in discrediet brachten ^). Onder zijne euveldaden 
behoort ook de veelwijverij. Een van zijne vrouwen was 
Maria Barent Gerritsdr., die zich zelve leukweg „eene van 
de huysvrouwen van Comelis appelman" noemt '). Te Utrecht 
gevat en verbrand (7 Febr. 1545), bezwaarde hij een aantal 
anabaptisten en werd zóó de oorzaak o. a. van den dood 
van Jurriaan Ketel (9 Augustus 1544) ^), terwijl ook de ge- 
vangenneming van jonkvrouwe Maria van Beckum ^) met 
zqn verraad in verband staat '). In onze stad werden tegelijk 
met hem een aantal Batenburgers gevat en gedood, maar 
dezen hebben geen anderen bezwaard, ofschoon de steden 
Deventer, Kampen en Zwolle bij schrijven van 20 Mei 1544 
daarnaar bij onze vroedschap een onderzoek hadden inge- 
steld. Natuurlijk dat zij zoo deden, omdat Keetel, de juf- 
frouwen van Beckum en anderen binnen hun ressort waren 
terechtgesteld en Comelis Appelman uit Leiden was. "Wij 
mogen daaruit echter geenszins opmaken, dat deze marte- 
laren allen Batenburgers waren ^). 



haar het bloed uitpersen, „creghen sij niet één woorde van haer tot 
achterdeel van haar broeders," aldaar, blz. 92 vlgg. 

1) Vergel. Ubbo Emmios, Remm frisamm historia, 1616, pag. 893 s. 

2) Zij werd 26 Juli 1545 verdronken, Sententiën 's Hofs van Holland, 
fol. 156 r. 

3) nEen testament, dat ick Joriaan keetel int einde mijns levens 
geschreven hebbe an mijn lieve kynderen, 16 Juni 1544" (verg. Ned, 
Archief, VI, 368). «Heylsame leer e ende nette onderwijsinge vanenen 
„godvmchtigen man sijn kinder int eynde sijns levens in schrift to 
„een Testament nagelaten. Zij bebben den Draecken verwonnen door 
^des Lams bloet. Geschreven 26 Juni 1544. Gemaketh van mij Joriaan 
«keetell in mijn laatste." (Van der Linde, Bibliogr, van Davidjoria, 
no. 229, blz. 59). 

4) „Een liedeken van twee joffrouwen" (Maria en Ursula van Bec- 
kum) in Bibl Ref. Neert, n, 509—516. Hare verbranding, 13 November 
1544, in plaat gebracht door Jan Luyken, Bloedig Tooneél, ü, 65. 

5) De Hollu, Bescheiden betr. de hervorming in Overffssel, 1899, I, 
280, 291. F. Ritter in Jahrb. d. Gesellsch. f. bild. Kunst zuEmden,XV, 
1905, S. 398. 

6) Ik laat ook dezen brief van de Leidsche regeering hier volgen 
(verg. boven, blz. 155 vlg. noot 1) naar de Originale in het stadsarchief 
te Deventer sub no. 561, waarbij ik alleen de verkortingen voluit heb 



182 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Het antwoord der Leidsche heeren, in den in de noot 
afgedrokten brief, is van 27 Mei 1544. Zg zeggen daarin, 
dat een aantal Batenbnrgers binnen deze stad z^n onthoofd. 
Inderdaad vinden wij in deze maanden een groot aantal 
slachtoffers, zonder dat wij knnnen uitmaken of zij allen 
volgelingen van Jan van Batenburg waren. Reyntgen Bair- 
telsz., Martijn Thaemsz. en Jacob Jansz. werden den TA^^ 
April 1544 onthoofd. Hnn lichaam werd op het rad gelegd 
en daarboven een galg opgesteld, waaraan nagemaakte 
miskelken en ciborieên werden opgehangen O * smakelooze, 
maar duidelijke toespeling op hun misdaad. De broeder 
van Martijn, Aelbrecht Thaemsz., werd enkele maanden 
later gewurgd en voorts verbrand, terw^l ook boven hem 
een galg stond waaraan nagemaakte ciborieên en kelken 
hingen *). De maand Juli zag vijf slachtoffers : Job Matthgsz. 
stoeldraaier, Dorothea Pietersdr. zijne vrouw, Adriaan Ker- 



geschreven. «Eersamen vromen voirzichtigen ende wtjsen bnrgemees- 
nteren, schepenen ende raide der drie steden deventer, campen ende 
«Zwolle onsen bijsonderen goeden vmnden. Wij gebieden ons zeer 
„vnintlicken tuwer E. Uwer £. brieven an ons gescreven den XX«" 
«may lestteden hebben wij ontfangen, doersien ende gevisiteert be- 
«roerende tfenijn zoe van batenburch, meyne symonsz. als van david 
«jorijsz. ende anderen, meynichfouldich diesaengaende begeerende, 
«indien eenighe ingeseten van overijsel geaccuseert moegen wezen 
„bij brenger van dezen te willen overseynden copie anctentyck van 
«hoere confessie ende wesen an hem bevonden ofte bevonden zoude 
«moegen worden, om uwer £. daemae te reguleeren mit breder ver- 
«hael inde zelve uwer E. brieven begrepen. Waerop wij uwer wijs- 
«heyden voughen voir antwoerde : Alhier eenighe derzelver secte van 
«batenbnrch gevangen ende oick eenighe onlancx mitte zwaerde ge- 
« executeert zijn, nyet wetende, dat zijluyden eenighe uwer ondersaten 
«geaccuseert moeghen hebben, om uwer E. hoer confessie te over- 
«seynden. Mer indien uwer E. van eenighe bij u gevanghen ofte 
«moegen worden, zouden accuseeren, hier woenachtich ziende ons 
«tselffde fe willen adverteren ende overseynden, updat onse heylige 
«cristelijke gelove onderhouden, die boese gesbraft ende de goede 
«luyden beschermt moegen blijven. Dese onse antwoerde wilt inden 
«besten verstaen ende dancklicken ontfangen gelijck \inj uwer E. dit 
«ende alles goets harteUcken toebetrouwen, kenne God . . . enz." (als 
in den anderen brief.) «Gescreven den XXVn dach in meye anno 
«XVc vier ende veertig. Die stede van leydcn." 

1) Crimineel vonniahoek van de schepenbank op 28 April 1544. 

2) Crimineel vonnishoek op 27 September 1544. 



DE ANABAPTISTEN. 183 

stantsz. uit Maasland, Bette Snijders en Aagte Coenen. De 
mannen werden onthoofd en de vrouwen verdronken, doch 
(zachtere straf) met verlof om hunne lijken te begraven 
,,upter heyliger aerde" ^). Als hun misdrijf wordt alleen 
opgegeven, dat zij herdoopt zijn, wat ons voor de bepaling 
van de secte, waartoe zij behoorden, niet wijzer maakt. 
Het ontgaat voorts onze aandacht niet, dat wij reeds één- 
maal eene Dorothea Pietersdr. ontmoetten. "Wij zagen nl. 
dat Lourijs Lourijsz., een van de Munsterschen, schoon ge- 
huwd, met een meisje uit Leiden, Dorothea Pietersdr., naar 
Dordrecht was gegaan om daar te prediken^). Lourijs was 
in 1534 onthoofd en Dorothea kan 10 jaar later zeer wel 
de vrouw van Job Matthijsz. geweest zijn. Of Job de broe- 
der was van Jan Matthijsz., die in 1546 met kettersche 
boeken werd te pronk gesteld '% kan ik niet uitmaken, maar 
al deze namen bij elkander geven ons toch wel een blik 
op Leidsche anabaptisten-families. Nog dient opgemerkt, 
dat al deze martelaars in de bekende lijsten niet voorkoqien. 
Zoo deed dan het jaar 1544 ook voor Leiden zijn boozen 
naam gestand. Het is waar, dat de vervolging vooral de 
Batenburgers gold, die het er, ook naar onzen maatstaf, 
naar gemaakt hadden. Doch hoeveel stille anabaptisten zich 
onder die martelaars bevonden hebben, is niet meer uit te 
maken. In 1546 vallen nog binnen Leiden Pieter Gerijtsz. 
van Langeraar en Lenaert Jansz. rietdekker, die beiden, 
als Reyntgen Bairtelsz. met de zijnen van daareven, met 
symbolische teekenen werden ter dood gebracht. Pieter nl. 
kreeg boven zijn hoofd „een kerckgen ofte capelle van 
blicke gemaecf, Lenaert een knuppel^). Het ligt voor de 
hand, dat niet allen wachtten tot de schout hen greep: 
velen weken uit. Dezen werden herhaaldelijk gedagvaard 
zonder te verschijnen, maar al te vaak elders gegrepen. 
Zoo Jan Barentsz. verversknecht „fugityf ende befaemt van 
zekere heresije" % Aelbrecht Gerijtsz., „quaed gevoelen 



1) Crimineel vonnishoek op 9 en 12 Juli 1544. 

2) Boven, blz. 139. 

3) Boven, blz. 80. 

4) Crimineel vonnishoek op 18 Januari en 27 November 1546. 

5) Afleztngsboek B, fol. 153 v. op 19 October 1547. 



184 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

hebbende van den heyligen kersten gelove" % Aefgen An- 
thonisdr., zijne huisvrouw *). Jan Barentsz., die ook verboden 
boeken gelezen, verboden samenkomsten bijgewoond en daar 
over de H. Schrift gedisputeerd had, werd later bij verstek 
veroordeeld tot eeuwig bannissement % gelqk ook Aelbrecht 
Gerij tsz., die nog bovendien suspecte personen had geher- 
bergd ^). Eenige moeite gaf Frans Claesz. van Haarlem, om 
wien zelfs mr* Jacob de Wilde de pensionaris met de schepe- 
nen mr. Frans Adriaensz. en mr. Quir^n Allertsz. naar 
Den Haag reizen „om wijs te worden" '). Het blijkt, dat h^ 
verboden boeken gelezen en verboden conventikelen heeft 
bijgewoond, doch .... „niet wel bij zinnen'* is. Daarom wordt 
hij slechts veroordeeld tot de ons bekende omwandeling 
met de processie en 25 karoli boete % 

Doch geene terechtstellingen konden den aanwas der stille 
doopers stuiten. Fanatici als de Batenburgers of de David- 
joristen, die het zwaard trokken, vergingen door het zwaard 
en hunne misdaden, hetzij in waanzin hetzij „sub religionis 
praetextu" ^) bedreven, verhaastten hun ondergang ^). Maar 



1) Aflezingshoek B, fol. 154 r. op 1 December 1547. 

2) Crimineel Sententieboek op 7 December 1547. 

3) Crimineel Sententieboek op 16 Januari 1548. 

4) Crimineel Sententieboek op 9 Januari 1548. 

5) Tresor, rek. boek, 1548 fol. 24 v. op 20 Maart 1548. 

6) Crimineel Sententieboek op . . . 1548 (de datum is afgescheurd). 
Zoo werd vroeger „Gerytgen van genoechten", die zich aan blasfemie 
had schuldig gemaakt, om zijne beperkte geestvermogens, maar licht 
gestraft. Verg. L, Rechtsbronnen, blz. 79. 

7) Blesdijk, a. w., pag. 167. 

8) Davidjoristen komen nog lang voor. In 1601 behandelt de synode 
van Gouda eene huwelijkszaak van een Davidjorist (Reitsma en Van 
Veen, Acta der Prov, Synoden, m, 169 vlg.). In 1604 verbiedt de synode 
van Woerden het huwelijk van Davidjoristen met lidmaten der kerk, 
aldaar, JU, 217. In 1638 telt ds. Joh. Bedus hen nog onder „libertijnen, 
vrygheesten, nicolaïten ende eenighe andere vanden selven slach, 
bende ende adderengebroedsel," Spieghél der Cleyne Wéreli, blz. 20 6. 
Tot de huisgemeente van Jean de Labadie behoorde voor een poos 
ds. D. Hobrugh, die bij geschrifte zijne instemming met David Joris, 
den grooten „theosofus mysticus" betuigd had. Te dezer oorzake ge- 
schorst herriep hij zijne dwaling, Voetius, Polit. eccles., m, 552 en 
Koelman, Historisch Verhaal nopens der Labadisten scheuring (2, 1770), 
blz. 46—49. 



DE ANABAPTISTEN. 185 

de verborgen kringen der stille vromen, die wilden leven 
naar het gebod des Heeren, breidden zich onder den druk 
der vervolging uit en, zoo zij meer van deze wereldwaren 
geweest, zoo zij de stichting van Gods Koninkrijk op aarde 
onder hunne wenschen hadden geteld en zich beter hadden 
georganiseerd, reeds zij hadden de Kerk op hare fonda- 
menten doen wankelen — hetgeen nu voor de gerefor- 
meerden bewaard bleef. Nochtans oefenden z^ invloed door 
hun lijdzaamheid, hun geloofsmoed, het aantal ketters nam 
toe en ook aan de regeering werd hunne beteekenis al meer 
openbaar. Al feller worden de bepalingen tegen de verboden 
boeken, die nu reeds „tghemeen volck" onder zich heeft 
en er wordt bepaald, dat de commandeur van St. Pieter 
en de „pastoeren deser stede" met hunne kapellaans en 
medehelpers de boeken zullen visiteeren, om te weten of 
ze ngo^t ende rechtop" zijn, ja dan neen. Tot dat doel 
moet dan voorts ieder zijne boeken bij zijn kapellaan in- 
leveren ^). Eene drakonische boekencensuur, maar teekenend 
voor den omvang der verboden lectuur. 

Naast de boeken het tooneel, d. w. z. de redergkers. Ook 
van hen maakt de nieuwe geest zich meester. Nog in 1540 
hadden zij op Sacramentsdag (27 Mei) den ommegang hel- 
pen opluisteren door hunne voorstelling van de stxaffen, 
die in de hel worden ondergaan % zes jaar later, 29 April 
1546, waarschuwt Nicolaas de Cusa den inquisiteur Tapper 
tegen een landjuweel door de Leidsche kamer in hare stad 
samengeroepen, waarvan hij heftige polemiek tegen de kerk 
vreesde. Op Tapper's advies werd de wedstrijd dan ook 
den 26^1^ der volgende maand door de landvoogdes ver- 



1) Aflezingshoek B, fol. 130 v. op 9 April 1545. Vijf jaren later vin- 
den wij als visitatoren der verboden boeken: Franc. Zonnius dr. th. 
en kannnnik in Utrecht, Bemard Grouwel dr. th. en prior in Zwolle, 
Claes de Gastro lic. theol., Martin Donck pastoor in Wormer, Floris 
van Haarlem vicecnreit van de Oude Kerk in Amsterdam, Bokel 
Comelisz. pastoor op 't Wout bij Delft, Maarten van Montfoort pas- 
toor in Naaldwijk, Dirk Jansz. prior der predikheeren in Den Haag, 
Verg. Dodt, Archief, V, 319. 

2) Treaor, rek, hoek, 1541, fol. 65 r. De post is van 3 Jmii; daar in 
1541 de Sacramentsdag viel op 16 Juni moet 1540 bedoeld zijn. 



186 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



boden % Vij zulien de rederijkers later nog weer ont- 
moeten. 

Uit allerlei kleinigheden (zoo men wil) blqkt die aanwas 
der ketterij. Tegen Zondag Cantate (23 Mei) 1546, schrqft 
de vroedschap eene processie nit met de heilige kmisen, 
vooreerst omdat de tijden slecht zijn en het koren zeer 
dnnr is, maar tegel^k omdat ^boven in dnytsland oi dair- 
omtrent veel verscheyden geleerde mannen vergadert zgn 
om een unie te maecken in de heylige kercke." En z^ voegt 
er nit droevige ervaring bij : ,,biddende dat er nnie en een- 
dracht zal mogen komen in de heilige kerk" "). Met deze 
vergadering moet wel het groote Trentsche concilie bedoeld 
z^n, toen nog inderdaad in Triént, hoe vreemd het ook 
schone, dat de Leidsche heeren spreken van „dnytsland of 
dairomtrent". Zulke vage omschrn vingen komen trouwens 
meer voor. Doch dat eene partij op het concilie, geestver- 
wanten van mannen als Contarini, Caraffa, Poole e. a., 
inderdaad unie wenschte, daarin had de vroedschap, zooals 
ieder weet, gelijk*). 

Een ander teeken is de achteruitgang der broederschap- 
pen ^). Een groot aantal broeders en zusters begonnen de 
betaling hunner oorkondspenningen te weigeren, waardoor 
het lezen van missen als anderszins aan de altaren der 
broederschappen niet kon onderhouden worden. Zelfs dreigde 
de dienst ganschelijk te vergaan. Want uit de opbrengst 
dezer jaarlijksche bijdragen aan de kas der broederschap- 
pen, waarover wij in de noot iets zeggen zullen \ werd het 



1) Aldus De Hoop Scheff er, a, w., blz. 558 noot 2. Z^ne bron vermeldt 
hij niet 

2) Aflezingsboek B, fol. 139 v. 

3) Helaas, dat juist in deze maanden reeds de verzoeningsgezinde 
partij verre in de minderheid bleek. Kardinaal Poole e. a. verlieten 
in September 1546 het concilie. Zie Ranke, Die rönUschen Pdpsie*, 
I, 134 noot 1. 

4) Zie over de broederschappen, hoven, blz. 31 vlg. 

5) Oorkondspenning schijnt te zijn de jaarlijksche bijdrage aan de 
broederschap, te betalen voor den lidmaatschapsbrief, de „oirconde", 
die zij in den aanvang gekregen hadden. „Ende gehouden zullen wesen 
jaerlicx te betalen hoere oerkondspenningen'*, Artikelen van de hroe- 
derschap van de droogscheerders, a° 1552. Of elders: .... „diejaerlijcx 



DE ANABAPTISTEN. 187 

altaar onderhouden. Wat baatte het of het gerecht al ge- 
bood, dat ieder betalen moest naar ouder gewoonte en 
anders vanwege burgemeesteren den bode met de roede ^) 
aan zijne deur zou zien? De ware ijver ontbrak en 't was 
zelfs noodig den homans te gelasten altaar en ornamenten 
goed te onderhouden en toe te zien, dat bij de processies 
de toortsen niet slordigweg door kinderen gedragen werden *). 
Men ziet : er is versterf, langzame ontbinding. En dit proces 
gaat voort trots de bestbedoelde maatregelen, trots ook de 
vervolging van de ketters en terwijl nieuwe toestanden bezig 
waren zich te vormen. Maar voor den oppervlakkigen toe- 
schouwer was dat oude nog allerminst verouderd, en zoo 
maar binnen de muren der kerk enkele hervormingen wer- 
den aangebracht, achtte men geen kwaad te duchten. Ook 
in onze stad had het gerecht daarvoor een open oog en 
als voorbeeld daarvan wijs ik op eene merkwaardige ver- 
ordening op de Zondagsrust, door de vroedschap opgesteld 
na uitvoerig overleg met mr. Melis Kerstantsz,, priester- 
deken van Rijnland. Er blqkt uit dit stuk een ernstige wil 
om zoowel den Zondag als de voornaamste heilige dagen 
te heiligen door stilstand van arbeid '). 



tot een oirkondspenning (zullen) betalen tot behonff vant broederscap 
ende den altaar vier comansgrooten", Artikelen van de broederschap 
der Unnenwevers, aP 1563. Het wordt genoemd naast het ingangsgeld 
en naast het begrafenisgeld, Gerechtsdagboek, 1568, fol. 12 r., terwijl 
het verschil tusschen oorkondspenning en de jaarlijksche contributie 
blijkt uit Kenningboek, L, fol. 182 (a° 1538), waar „oirkontspenninck" 
en „ghildegelt" naast elkander worden genoemd. 

1) Bode met de roede, die der stede recht had te bewaren; zij 
waren vier in getal en werden door burgemeesters benoemd Plaatsen 
in mijn Leidsche politie in oude dagen, blz. 24 noot 2. 

2) Aflezingsboek B. fol. 139 v. vlg. op 22 Mei 1546. 

3) Aflezingsboek B. fol. 160 r. tot 162 r. Op Zondag, O. L. Vr. dag, 
Jaersdag, Dertiendag (d.i. 6 Januari het einde van „die Zwölften"), 
Ons Heeren hemelvaartsdag, Sacramentsdag, AUerheiligen, St. Jan 
Baptista, alle aposteldagen en den tweeden paasch-, pinkster- en 
kerstdag zou men niet mogen brouwen vóór drie uur in den middag, 
niet kuipen noch koren of turf dragen na 7 uur in den morgen, van 
8 tot 10 uur geen bier mogen ontschepen, van 7 tot 12 uur geen mout 
mogen laden of lossen . . . alles op drie pond De blauwververs zou- 
den geen laken mogen zieden of ijlen van 6 uur in den ochtend, tot 
na O. L. Vr. lof, het bakken van brood was verboden, het leggen van 



188 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Zoo naderde het midden der eeuw. De eerste jaren van 
hare tweede helft zonden b^ uitnemendheid bloedige jaren 
zijn voor de stille doopsgezinden, van wie er ook binnen 
onze muren een aantal vallen zouden. Aan dit droevig 
relaas zal het slot van dit hoofdstuk z^n gewijd. Symbolisch 
als 't ware schijnt ons in dezen tijd de blijde inkomst van 
den jongen Philips, keizer Karels zoon. Op verlangen zijns 
vaders in de lente van 1549 in de Nederlanden verschenen, 
om met zqne toekomstige onderzaten kennis te maken, 
maakte Philips eene reis door de voomaamstede steden, 
eerst mét, later zonder den keizer^) en kwam den 29^^ 
September ook in Leiden. De stoet, die hem bij de poort 
inhaalde, werd geopend door den rector der Groote school 
(toenmaals mr. Jan Sareije') met zijne leerlingen, die een 
lied zouden zingen, dan volgden de minderbroeders, dan 
de gemeene kapellaans, priesters en gemeene paters in 
hunne beste kleedij, „zoo verre t weder droech ende schoon 
is", dan de kanunniken van St. Pancras en de komman- 
deurs van St. Pieter met het heilige kruis, terwijl de op- 
tocht werd besloten door de broederschappen en de schut- 
ters '). Of Philips ook hier denzelfden onaangenamen indruk 
heeft gemaakt als elders, wordt niet vermeld, maar zijn 
komst staat aan den aanvang van een tijdperk van bloed 
en tranen, waarvan de vreeselijkheid op dien 29^^ Septem- 
ber nog wel door niemand werd vermoed ^). 

Het bloedjaar 1552 zette in met zware stormen en, wat 
vooral vrees verwekte, met onweders, zoodat b.v. de kerk- 
toren te Gouda door den bliksem getroffen werd. Het bleek 



vellen in de kuipen om te weeken, het leggen van vellen en garens 
op de straten om te droogen desgelijks. Het geheel is een belangrijk 
stuk, ook om de dagen, die als rustdag worden beschouwd en waar- 
tegen zich later de polemiek der ultra-gereformeerden richten zou. 

1) Vergel. over nog een ander doel van deze reis van Philips Blok, 
Ge8ch. V. h. Nederl volk, II, 315 vlg. 

2) Vergel. in mijn art. over de Latijnsche school te Leiden in Leidsch 
Jaarboek/e, 1904, blz. 133. 

3) Aflexingshoek B. fol. 169 r. op 28 September 1549. 

4) Op 't jaar 1551 vind ik een Leidschen ketter, Willem den brouwer, 
die den Uden Juli van dat jaar te Gent wordt onthoofd. Meyhoffer, 
a,w., p. 133. 



DE ANABAPTISTEN. 189 

„dat godt almachtich oYermidts onse sonden ende misdaet 
grotelick up ons gestoert ende yertorent is." Vandaar dat 
de Leidsche overheid tegen „manendach naestcomende*' 
(d. i. dus 25 Januari, want de aflezing is van 23 Januari) 
processie-generaal uitschreef „biddende god almachfig onse 
schepper ende verlosser , . . . dat de jegenwoirdige twist en 
twiedracht van onse heylige kerstengelove mag comen tot 
goede eendrachticheyt" Ó< Voor de doopersche gemeente 
was dit van slechte vóórbeteekenis. Zij had zich geordend, 
en al kennen wij geen vaste voorgangers na den genoemden 
Vermeer, in 1551 had Leenaert Bouwensz. er een poos 
vertoefd. Hij, de vroegere rederijker, met al den zwier en 
de welbespraaktheid van den ouden tooneelspeler ^), had te 
Leiden 38 personen gedoopt '), wat voor zijn bekenden ijver 
pleit, maar tegelijk voor de grootte der Leidsche gemeente. 
Ook Gillis van Aken, ander beroemd leeraar, moet in dezen 
tijd te Leiden bekend zijn geweest *). Thans verschijnen ook 



1) Aflezingsboek B, fol. 184 r. vlg. 

2) Doopsgezinde Bedragen, 1893, blz. 13 vlgg. en 1894, blz. 31. 

3) Blaupot ten Cate, Doopsgezinden in Holland, l, 24 vlg. Sedert weet 
hij, blz, 39, voor Leiden op 't jaar 1552 slechts van Adriaan Comelisz. 
en twee martelaressen. Uit zulk eene opgave blijkt wel duidelijk, dat 
onze kennis door de ongedrukte bescheiden grooter is geworden. 

4) Blaupot ten Cate, a,w., I, 21, laat de Leidsche rechters in 1552 
bijzonder naar hem vragen. Hij zal doelen op het na te noemen ver- 
hoor van Adriaan ComeUsz., waar de commissaris o. a. vraagt: ^kent 
gij Gielis van Aken wel?" en Adriaan handig antwoordt: „ick en heb 
mijn leven te Aken niet geweest." „Offer des Heeren" in Bibl, Ref, 
Neerl, II, 207 vlg., zie ook 214. En vergel. blz. 223, 247. Cramer, /.a.p. 
en Kühler in Doopsgezinde Bedragen, 1906, blz. 70, vinden dit eene 
gevatheid van slecht allooi. Doch waarom, vragen wij, zou een ge- 
vangene niet door zulk een antwoord het gevaar mogen trachten af 
te wenden van het bezwaren van een geloofsgenoot? Over Gillis 
laatstelijk een artikel van K. Vos in T^dspiegel, 1905, blz. 355—371, 
die hem sinds 1551 in Vlaanderen laat arbeiden, wat niet buitensluit, 
dat hij in 1552 in Leiden kan geweest zijn. Vos stelt zijn dood op 
10 Juli 1557. Het is opmerkelijk, dat in het befaamde proces tegen 
schout Willem Dirksz. Bardes van Amsterdam voor den Hove (verg. 
Brandt, I, 247 vlg. en Wagenaar, Amsterdam^ I, 260 vlg.) Sofie Her- 
mansdr. zegt, dat zij Gillis nog heeft ontmoet, „Paschen vóór een jaar'* 
d.i., daar het proces in 1561 wordt gevoerd, Paschen 1560. Dan zou 
hij toen nog geleefd hebben. Zij had hem „nog onlangs*' gezien „gaende 
over den heyligen weg naar de regulierspoort aen hebbende een 



190 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Leidsche martelaren in de gedrukte stukken, met name in 

het ,, Offer des Heeren" en het „Lietboecxken", die wq met 

de ongedrokte bescheiden kunnen vergeleken. Zoo vinden 

wij al aanstonds het lied (naar de wijze: Op u betrou ick 

Heere) : 

nEylaes ick mach vel sochten 
«Dat nu buert so groot ellent, ' 
„Want Gods volc moet hier vlochten 
nOfte lijden groot torment 
«Alsmen siet present 
„Binnen Leyden en ander landen 
„Geheel verblent tegent voort bekent 
„So gaetmen nu Gods volck verbranden.*' 

waarbij in margine staat: „Van IV vrienden genaemt Wil- 
lem, Mariken, Dieuwercken ende Mariken Jans opgeoffert 
te Leyden welck liedeken Adriaen Comelisz. gemaect heeft 
Leest zijn bel^dinge" >). Het |,Bloedig Tooneel" plaatst den 
dood van deze vier „schaepkens Christi'* op 't jaar 1550 % 
doch de sententieboeken van de schepenbank spreken met 
geen woord van hen. Doch wel worden zij in 1552 genoemd, 
het jaar der zware vervolging en wij hebben volle vrij- 
moedigheid ons daaraan te houden. De treurige rij wordt 
geopend door Hendrik Anthonisz. wever, wel is waar een 
Leidsch burger, maar met v^f anderen te Amsterdam ver- 
brand. Dit geschiedde den 6^^ Augustus, nadat hij den 
28^1^ Juni ter torture was gelegd *). In onze stad vragen nu 
allereerst onze aandacht de martelaars van het lied „Eylaes 



teneit (= taneit, taankleorig) gesken, een leren wambuis, een graenwe 
schippersmantel'*. Het is waar, dat Sofie blijkt eene grove lasteraar- 
ster van den schout te zijn geweest, maar heeft zij hare woorden over 
G. daarom ook verzonnen? Het gansche allei:t>elangri|kste geding 
vindt men in Sententién 'a Ho/a van HotUmd, f oL 374 r. tot 377 v. 

1) Lietboecxken enz. no. 18 in Bibl Ref. Neerl, n, 578 vlgg. Wolkan, 
JUeder der WiedertOafer, 1903, S. 63. Wackemagel, Ueder der Niederl 
Reform,, no. 98, Bihl des Martyr. Neèrl., n, 680 sub no. 177. Dat Adriaao 
Comelisz., de dichter is, zegt hi| zelf in zQne 3elijdinghe", Bihl. Ref. 
Neirl, n, 206: „ende benamen mij mijn Testament ende dat Liedeken 
van onse vier Vrienden dat ick ghemaeckt hadde.** 

2) Van Braght, Bloedig Tóoneel, II, 97 a. 

3) Bloedig Tooneel, U, 1^ vlg, ; Kron^k Histor. Gen. Utr.,Xa, 122 v}g.\ 
Bibl des Martyr,, II, 653 sub no. 32. 



DE ANABAPTISTEN. 191 

ich mach wel suchten". ^iUem blijkt ^iUem Matthijsz., 
„die stoeldrayers soon'', die bekent herdoopt te zijn en ver- 
scheidene vergaderingen te hebben bijgewoond. Mariken uit 
het lied heeft in het sententieboek twee naamgeneoten op 
denzelfden datum, Maritgen Jansdr. en Maritgen Adriaansdr., 
en daar als de vierde Mariken Jans voorkomt is de eerste 
Mariken Maritgen Adriaansdr. Dieuwercken uit het lied is 
Dieuwertgen Jansdr. Deze vier zijn 21 Augustus 1552 om- 
gebracht, en wel, daar zq volhardden, verbrand i). Dit 
laatste vermeldt het op hen gedichte lied niet, maar het 
zingt van „Mariken jonck van jaren" en hoe zij sprak: 



het zegt: 



n . . . Heer wilt ons verclaren (beschijnen) 
„Dit lijden wij om u woort"; 

„Dieuwercken quam met luste 
nSinghende een nieuwe liet 
„Wachtende beter ruste . . ." % 



en allen belijden zij: 

„Daerom dat wij nu lijden 

„Ten is om gheene sect 

„Wij soecken niet te strijden 

„Dan met tsweert des geests perfect . . .'*, 

hetgeen m. i. niet, zooals Cramer wil, beteekent, dat zij zich 
rekenden onder de leden van de echte, oude christelijke 
kerk'), maar dat zij niet wilden geteld worden onder de 
Davidjoristen en Batenburgers, die wel met het (aardsche) 
zwaard streden. Of deze drie jonge vrouwen ook, als een 
jaar later Felistis Jansdr. te Amsterdam, den brandstapel 
bestegen „suyver in de kleederen en een wit schortekleed 
voor" ^), om haar lijdensmoed aldus te toonen, wordt niet 
gemeld. Behalve deze vier martelaren nu uit het liederen- 
boek geven onze sententieboeken op dienzelfden 21®i^ Augus- 



1) Crimineel Sententieboek op datum. Het vonnis van Maritgen Jansdr. 
ook Leidsche Rechtsbr,, blz. 374 vlg. 

2) Joost Joosten te Veere verbrand, 1560, zong nog toen hij in de 
stroohut werd vastgebonden, Bloedig Tooneel, II, 583 a. Eene plaat van 
zulk een stroohut aldaar, II, 259, verg. 543, 557. 

3) Cramer in Bibl, Ref, Neêrl, H, 550 noot 2. 

4) Bloedig Tooneel, n, 1496, 16 Januari 1553. 



J(II)D( 



192 HERVORMING BINNEN 

tos 1552 nog twee slachtoffers, Pieter Matthqsz., die ge- 
worg4 en daarna verbrand, benevens Jannetje Matthqsdr., 
die verdronken wordt O* Het trekt de aandacht, dat deze 
beiden vooreerst hetzelfde patronymicum dragen als ^T'illem 
Matthxjsz., des stoeldraaiers zoon van daareven, maar voorts, 
dat w^ den 9^^ Juli 1544 getuigen waren van den martel- 
dood van Job Matthqsz., stoeldraaier en van Dorothea 
Pietersdr., z^ne vrouw. Uit den alias blijkt wel duidelijk, 
dat deze allen bij elkander behooren. Mogen wij Pieter en 
Jannetje voor zijn broeder en zuster houden, dan hebben 
wij hier, in verband met het boven gezegde *), eene gansche 
familie van bloedgetuigen uit onze stad vóór ons, waarvan 
de leden één voor één uit de duisternis in het licht treden 
en die (eene tweede opmerkelijke bqzonderheid) door de 
moeder behooren tot de wederdoopers, maar daarna zich 
tot de stille doopsgezinden bekeerd hebben, ^ij zullen in 
een volgend hoofdstuk het geslacht Matthijsz. nog verder 
kunnen volgen. Hoe het, eindelijk, komt dat Adriaan Cor- 
nelisz. maar vier van de zes martelaren heeft bezongen 
van dien 21^i^ Augustus? Mij dunkt, omdat zij, schoon op 
één dag terechtgesteld, eerst later waren gevangen genomen '). 
Anderen wachtten op Gravensteen hunne terechtstelling, 
en bij dag en nacht kwamen ouden en jongen zich voorde 
gevangenis verzamelen, riepen de gekerkerden bij hunne 
namen of luisterden stil naar de liederen, die in de donkere 
kelders werden aangeheven ^). Een van hen kwam er ge- 
nadig af, Jan Claesz. een boekbinder, die „zekere scanda- 
leuselicke liedekens" (zooals ze in de kerken en daarbuiten 
door de anabaptisten gezongen werden) had gedicht. De 
heeren van den gerechte vergenoegden zich mét hem in 
eene processie te doen medewandelen en voor 15 jaren te 
bannen^). "Wij zouden gaarne willen weten of deze Jan de 



1) Crimineel Sentenüéboek op datum. 

2) Zie hoven, blz. 182 ylg. 

3) Verg. Cramer in Bibl Ref. Neêrl, ü, 578 noot, die gebruik maakte 
van het door mij medegedeelde; op Archief Ver. Doopgez. Gem., Am- 
sterdam, sub o 368. 

4) Aflezingshoek B, fol. 189 r. op 25 Augustus 1552. 

5) Crimineel Sententiehoék op 25 October 1552. 



DE ANABAPTISTEN. 193 

broeder was van dien Simon Claesz. van Haarlem, die 
eveneens, dertien jaar vroeger „fameuse ende seditieuse liede- 
kens" in onze stad had laten drukken *). Doch een ander 
trekt thans al onze belangstelling tot zich, de reeds ge- 
noemde Adriaan Comelisz. *), Deze martelaar, geboortig van 
Schoonhoven, woonde in Delft, waar hij het ambacht van 
glazenmaker uitoefende, maar tevens zich had bekwaamd 
in het lezen des bijbels, terwijl wij hem als dichter reeds 
leerden kennen. Toen den 21^i^ Augustus de zes anabaptisten 



1) Zie hoven, blz. 176 vlg. 

2) Behalve de nog te noemen ongedrukte berichten zie men *s mans 
„BeUjdinghe" in Bibl Ref. Neêrl, U, 204—215; zijn «Gebedt tot Godt" 
aldaar, 195 vlgg.; zijne „Vermaninghe", aldaar, 191 — 204; een „Uedeken 
van Adriaan Comelisz." naar de wijze van ps. 106, beginnende: 

nDanct Godt en wilt sijn lof verbreyden 
Wiens wercken zijn bij ons openbaer 
Adriaen Comelisz. quam tot Leyden 
Om sijn vrienden te besoecken daer, 
Sijnde in bandt der liefden brandt 
Die heeft hier desen jongen 
Man vrijmoedelijck toe gedrongen 

En Judas was ter baen 
Die sprak tot hem met looser tongen 
Dat hij te stouter is inghegaen." 

aldaar, 216 vlgg.; het Ued: 

„lek mach wel droeflijck singen 
In desen tijt van noot 
Want die Gods woort volbringen 
Worden ellendich gedoot 
Alsomen mach aenschouwen 
Van des werelts wijsen onbedacht 
Hoe dat sij mannen ende vrouwen 
Dooden bij daech ende bij nacht." 

aldaar, 526 — 531 (ook Wolkan, a. w., S. 66 en 61) en voorts Bloedig 
Tooneel, ü, 1336— 141a; Hoog, Martelaren der Herv., blz.' 104, 108, 114 
en sparsim. De Bihl. des Martyr. Neêrl, noemt hem ü, 675 sub no. 154. 
De bladzijden in Bloedig Tooneel, 1336 — 141a komen geheel overeen 
met Offer des Heeren, fol. 95-110 (in Bihl Ref. Neêrl, H, 195—215) 
met slechts kleine afwijkingen als b.v. „Soxoma dat ick met seven ofte 
met acht roeden geslagen was" (fol. 105 r.) tegen: „Dit duurde totdat 
ick..." enz. (pag. 139a), of «Achter den noen" (fol. 107 r.) tegen «na 
den middag" (pag. 1406). In Bloedig Tooneel ontbreekt het lied^Danct 
Godt en wilt sijn lof verbreyden". 

13 



194 HERVORMIKG BINKEN LEIDEN. 

werden verbrandt bevond l^j zich te Leiden en zonder 
vreeze zong hij op den middag langs de straten zqne liede- 
ren, ja sprak de lieden toe en zeide onder meer : „die wet- 
houders (d. z. z^ die de wet Gods honden, de dooperschen) 
zijn al duyven, dat seg ick u int aensicht, g^ stort het on- 
nosel bloeti maar men sonde die comdieffe hangen . . . ." 
Ook had hij liedjes gezongen op «corendiefs ende calqs- 
diefs" ') en daardoor velen geërgerd. De zachte straf in 
aanmerking genomen, honden wij het er voor, dat h^ schuld 
heeft beleden: op denzelfden dag als Jan Claesz. werd h^ 
veroordeeld tot het dragen van der stede tonne en 15 jaar 
bannissement ''). Hij was echter de man niet om weg te 
blijven en aldus den kamp te ontloopen. „Daer bloet ghe- 
stort wort daer is profijt te doen," zegt hij zelf in zijne 
Vermaning*). Dus kwam hij terug en vertoonde zich zelfs 
aan de deur van Gravensteen en vroeg den schoutenknecht 
Jan van Delft naar de gevangen anabaptisten. Hij dorst dit 
veilig doen, omdat de schoutendienaar veinsde „h^ en wonde 
onse geloove ooc aen nemen.'* Door verraad binnengelokt, 
wordt hij door Jan van Delft opgesloten, door den nacht- 
schout *) ondervraagd en van zijn Nieuwe Testament beroofd 
benevens van zijn lied „Eylaes ick mach wel suchten**. Het 
bleek, dat men hem voor een leeraar hield en dacht, dat 
een groot aantal gevaarlijke wederdoopers („een dozijn int 
ghetal") waren binnengedrongen. Vandaar, dat hij in tegen- 
woordigheid van vele aanzienlijke burgers wordt verhoord, 
eerst door den schout (toen Nicolaas van Berendrecht), later 
door een „commissaris uit den Hage". 

Reeds dit eerste verhoor getuigde van z^ne slagvaardig- 
heid en gevatheid. „Doen vraechde de Schout: waer is u 
rappier? Ick antwoordde: Mijn meester en heeft mij geen 
rappier leeren dragen. Schout : 'Wie is u meester ? Adriaen : 



1) Hier in de beteekenia van ^die zich te Calais rijk gestolen heb- 
ben", met den wolhandel. 

2) Crimineel Sententieboek op 25 October 1552. 

3) Bibl Ref. Neêrl, II, 201. Vergel. wat Anneke zegt in haar Testa- 
ment: „Ende daer ghij vant Cmyce hoort daer is Christus", aldaar, II, 73. 

4) Nachtschout, misschien dezelfde als de onderschout of substituut. 
Vergel. mifn Leidsche politie in oude dagen. blz. 23. 



DE ANABAPTISTEN. 195 

Christus is mijn meester. Schout : Christus is ons aller mees- 
ter. Adriaen: ^aer Christus u meester ghij en sout u niet 
verYorderen teghen hem te yechten, maer het sel u hert 
vallen teghen den prickel te stooten. Schout: Dat coemtop 
ons. Doen vraechden sij waer ick geslapen hadde ? Adriaen : 
lek hebbe wel geslapen, hebt ghij qualijck geslapen? Schout: 
Neen ie salt u doen seggen. Doen vraechde een van de 
heeren oft ie verdoopt was? Ick seyde neen, ie ben eens 
recht gedoopt. Schout : ^ie heeft u ghedoopt ? Doen vraegde 
ick, oft hij oock gedoopt woude wesen ? Schout : En schaemt 
u niet te seggen, ick sel u wel seggen, waer ende van wien 
ick ghedoopt ben : hier in St. Peters kercke. Adriaen : ^Ut 
ghij mede ghedoopt zijn, so sel ickt u wel seggen. Schout: 
Daer en heb ick noch geenen moet toe. Adriaen: Ghij en 
zijt daer ooc noch niet bequaem toe. Schout: "Waer is de 
knecht metten hoet die met u ginc? Adriaen: Ie en weet 
van geenen knecht met een hoet. Schout: Wij hebben hem 
met u sien gaen. Adriaen : Heer schout ghij liecht ende zijt 
ghij Christus dienaer so en behoort ghij niet te lieghen" ^). 
Aan het einde van dien Maandag') wist men niet, wiar 
hem te bergen : alle kelders waren vol. Eindelijk bracht 
men hem bij E. S. ^), ofschoon men vreesde, dat „hem dit 
boefken weder verderven'' zou. Bij de onderscheiden ver- 
hooren treft het ons, dat Adriaan niemand bezwaart, omdat 
hij geen namen weet, naar zijn eigen telkens genoemden 
stelregel: „wüt ghij wat vragen, soo vraecht na dat ghe- 
loove" (nl. aan uw geestverwanten, maar vraagt hun nooit 



1) Uit nEen belijdinghe van Adriaen Comelisz", Bibl Ref. Neêrl, 
n, 206 vlg. 

2) Adriaan zegt, dat hij op een Maandag werd gevangen. De 25*te 
October, dag van zijn vroeger vonnis, viel op Dinsdag. Zijn dood was 
24 November, een Donderdag. De door hem genoemde Maandag moet 
dan 31 October zijn geweest, ^Donderdaechs daemae" 3 Nov., „Sater- 
daechs smorgens" 5 Nov., ^Sondaechs smorgens" 6 November, terwijl 
dan het „Drie weken daemae" (op blz. 211) niet al te letterlijk moet 
genomen worden. Het waren maar 18 dagen. 

3) E. S. een gevangene. Onder de in December van dit jaar gedaag- 
den bevindt zich Ewont Symonsz., schipper; hij zou dan sinds ont- 
snapt en uit de stad gevlucht moeten zijn. Een „Comelis Symonsz., 
bijbelschipper" zullen wij in 1567 ontmoeten, behoorende tot de her- 
vormden. 



196 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

hoe zij heeten). Ook bij heftige en langdurige tortuur (Zater- 
dag 5 November van 8 tot IV /% uur), waarbig hij telkens 
door waterbegieting uit bezwijming werd opgewekt, verried 
hij niemand, maar stemde toe, wat de schout al wist, nl. dat 
hij de laatste dagen bij Steven Claesz. geslapen had, (weder 
een van dezelfde familie!); dat hij vóór de gevangenis ge- 
roepen had, dat de gevangenen „vromelijc strijden souden** ; 
dat hij, -^ teekenende bijzonderheid, — op een schuit met 
enkele mannen en een vrouw in den bijbel gelezen had, 
natuurlijk, omdat zij zich op het water veiliger gevoelden. 
Dat de schout hem kende, was gemerkt zqn vroeger vonnis, 
zeer natuurlijk. Toen men niet verder met hem kwam en 
hij bijna drie weken „in de stock*' had gezeten, komende 
„des troost veel door Christum" over hem, zond men hem 
en twee medegevangenen (de nog te noemen Dirk Jansz. en 
Hendrik Dirksz.) een monnik, om hem, naar 't woord van 
den schout „te laten onderwijsen, op avontuer oft u blijven 
hier niet lange en waer": de bekende disputatie, waarvoor 
de ketters banger waren dan voor de pijnbank. De monnik 
sprak met Adriaan van den kinderdoop en van de mis, van 
klokluiden en vasten, en aan het dispuut nam ook Dirk Jansz. 
deel. Ook hier treft ons de bijbelvastheid der martelaren, 
waartegen de monnik het volkomen aflegt, ook al heeft hij 
een Nieuw Testament in 't Latijn bij zich. Het ging in dezen 
trant. De monnik zegt, dat de erfzonde wordt weggenomen 
door het water van het doopvont. „Doen vraechde ick hem, 
oft het water voor hem gecruyst was, oft Christus? Pape: 
Christus. Adriaen: Nochtans soect ghij salichcyt int water. 
Daer sweech hij op. Doen vraechde Dierick Jansz. waer dat 
geschreven stond, datmen de clocken doopen sal? Pape: 
dat is van de heilige kercke ingestelt. Ende noch van dat 
mis doen. Doen seyde hij, dat hij God inde misse hadde in 
vleesch ende in bloet lichamelijc. Doen seyde ie, dat hij 
een verleyder was" '). Eindelijk, zegt Adriaan, ging hg heen 
j^ende ick hope, dat wij onse offerhande haest doen sullen 
met malcanderen." Die dag kwam spoedig. Vooraf had 



1) Als boven, Bibl R^. Neêrl, n, 212. 



DE ANABAPTISTEN. 197 

Adriaan nog vriendelijk gesproken met den schoutenknecht, 
die hem verraden had, ,,dwelc ons ooc gheboden is" (hij haalt 
daarbq Matth. 5, 44 aan), zocdat de man zich schaamde. 
Donderdag den 24sten November werd h^ naar den brand- 
stapel geleid, om „Gods woord te volbringen.*' 

Hij ging niet alleen. Met hem gingen, zegt het lied „lek 
mach wel droeflijck singen'*, twee vrouwen Mariken en Anne- 
ken, benevens Henric Dircsz. en Dirc Jansz. Vergelijken wij 
daarmede de opgave van het sententieboek van de schepen- 
bank, dan komen de opgaven der mannen overeen t. w. 
Dirck Jansz. van Bocholt wt gestichte (d. i. het stift) van 
Munster, Heynric Dircsz. van Leyden en Adriaen Comelisz. 
van Schoonhoven, allen den 24sten November verbrand % 
Bij de opgave der vrouwen is er verschil van namen en 
datum. Op 24 November nl. komen er in het sententieboek 
geen vonnissen meer voor. Op 25 November worden twee 
vrouwen gedood Annetgen Adriaan Symonsdr. en Annetgen 
Heynricsdr. ^). Er is reden om aan het lied boven het vonnis- 
boek geloof te hechten. Zoowel de dichters dezer liederen 
als de kringen, waarvoor zg dichtten, kenden de martelaars 
van aangezicht tot aangezicht en zij zullen niet op één dag 
hebben geplaatst wat op twee dagen was geschied. Ook in 
de namen der slachtoffers kon de klerk van de schepen- 
bank eer eene vergissing begaan dan de dichter. In plaats 
van Annetgen Heynricsdr. zullen wij dus Mariken moeten 
lezen. Het lied zelf ^) geeft menige treffende bijzonderheid 
over den ongebroken moed der vijf slachtoffers, die tot den 
einde standvastig en slagvaardig met het woord bleven. Als 
zij voorbij de St. Pieterskerk worden gevoerd op haren weg 
naar het schavot ^) zegt een der beide vrouwen : 

„O cuyl der moordenaren 
„Sprac sij, o duyvels choer", 



1) Sententieboek op 24 November 1552. 

2) Sententieboek op 25 November 1552. 

3) Lietboecxken van den offer des Heeren no. 6 hi Bibl Ref, Neêrl,, 
n, 526—541. 

4) Vergel. boven, blz. 28. Misschien stond de brandstapel op den 
Blauwen Steen, in welk geval de martelaren de Pieterskerk in haar 
geheel langs zouden hebben moeten gaan. 



198 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

en als de schoutenknecht haar de uiUegging vraagt, ant- 
woordt zij: 

«Datter menich siel vort yermoort". 

De tweede bl^kt nog niet herdoopt te djn en men vraagt 
haar heur geloof af te zweren, ^) 

nEn gaet veder met ons fliiiis'*, 
maar zij antwoordt met een fel woord op den ouwel: 

„dat u broodgod de spinnen eten" 

en betreedt daarmede den mutserd, 

«vroliyck als tot een feest*'. 

Ook Heynrick Dirksz. 

ndie quam al singhende gaen" >) 

en hij met zijne beide vrienden zijn vroom en welgemoed; 
Adriaan Correlisz. valt op zigne knieën en bidt, maar 



Doen hij daer hadde geleghen 
Met sQn hooft al op de aert 
En had seer stil ghesweghen 
Stont hij op al onvervaert" 



en zegt dan dat woord des geloofs, dat volkomen bewaar- 
heid is: 

nMaar veet waer zij één dooden 

„Hondert veder opstaen sel". 

Inderdaad wij behoeven niet te vragen, of op dezen 24^ 
November binnen Leiden door het verheven en ontroerend 



1) Bij de poging, om deze martelares afvallig te maken, denkt men 

aanstonds aan den monnik, die Weynken Claesdr. tot het laatst toe 

lastig valt: 

n£n had met sijn loos callen 

^Die vrouwe nog geem verrast". 

„Een liedeken van Weynken Claesdr." in het „Offer des Heeren*', 
Bibl Ref, Neêrl, II, 427 vlgg. Vergel. Bloedig Tooneel, n, 11 vlgg. en 
Haemstede, Historiën der vromer martelaren (1645), foL 53 v. 

2) Over het schijnbaar fanatisme, dat uit deze en dergelijke regels 
zou spreken verg. Cramer in Bibl. Ref, Neêrl, II, 32 vlgg. en mijn 
artikel in Spectator, 1905, no. 8. Ook KüÜer in Doopsgezinde Bedragen, 
1906, blz. 63 — 67 wijst overtuigend aan, dat van ziekelijke opwinding 
bij de doopsgezinde martelaars geen sprake is. 



s^ 



1 



DE ANABAPTISTEN. 199 

schouwspel van dezen geloof smoed het aantal nieuwgezinden 
vermeerderd zij *) ? 

"Wij zagen, dat bij het verhoor van Adriaen Comelisz. 
bleek hoe de Leidsche overheid bang was voor een nieuwen 
overval van anabaptisten. Op den dag van zijne terecht- 
stelling was die vrees nog niet geweken, en vonden die van 
den gerechte het noodig op het aanbrengen van een „van 
„den principaele anabaptisten ende doopers van buyten 
„alhyer gelogeert, daerdeur veel onnoselen persoenen mis- 
„leyt werden ende gebracht om lijf f ende goet,'* eene prijs 
te stellen van niet minder dan 100 karoli, terwijl wie er 
een herbergde en 't niet aanbracht in zijn eigen deur zou 
worden opgehangen. Ja, wie er een wist, die bij een ander 
onderdak had gevonden en dit verzweeg, zou er evenzeer het 
leven door verbeuren^). Het blijkt duidelijk, dat de vrees 
groot was en de uiterst strenge maatregelen zoowel als de 
vele doodvonnissen in dit bloedig jaar wettigen het ver- 
moeden, dat de gemeente der doopsgezinden openlijk optrad 
en er zich leeraars van naam onder bevonden. Op Gillis 
van Aken en Leendert Bouwensz. hebben wij reeds gezin- 
speeld. Dat het vuur der vervolging in deze dagen hevig 
woedde, wordt eindelgk openbaar door het groot aantal 
uitgewekenen. Niet minder dan 28 personen waren op 't 
einde des jaars voortvluchtig t.w. Reinier Claesz. de fran- 
chijnmaker, Geertgen zijne vrouw, Maria en Griete hunne 
dochters; Simon "Willemsz. van Oye; Louwerijs Jansz. de 
snijder; Comelis, Heynrick en Mees Jansz« zijne zonen; 
Luyt Jansz. de wever ; Pieter Claesz. van Versou met Agniese 



1) In ditzelfde lied nog de regel: „Want eeuwich is zo lanck", van 
Johannes Brugman {Bibl Ref. Neêrl, U, 530 noot 3). Het is de toon 
van Camphnysen's „Te lang, te lang valt bang** {Stichtelifke Rffmen, 
uitg. 1713, blz. 384). Er zijn bij C. meer herinneringen. Van Jooskint 
heet het in het „Offer des Heeren": 

„Hij heeft den strijt vroom wtgevoert 

Als een stout camper onberoert*' {Bibl Ref. n, 237). 

en C. zingt van Joh. Geesteranus: 

„Zijn kamp heeft hij kloek uytgekampt** 

{Sticht, R^men, als boven, blz. 202). 

2) Aflezingsboék B, fol. 190 v. op 24 November 1552. 



200 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zijne huisyrouw en Claes Pietersz. hun zoon; Lambrecht 
Jansz. de „cruynierder" met Lijsbet zgne vrouw; "Wijben 
„wonende inden oranjeboom" ; "Willem Matthgsz. de wever 
met Dieuwer zijne vrouw; Alijt^en Pietersdr. Geiijt Har- 
mansz. barbiers huisvrouw ; Anna en Neeltgen Robrechisdr. ; 
Marijtgen Heynricsdr. ; Anna Faesdr. ; Claes Pietersz. Ver- 
geyl; Dirck Claesz. Koenen; Aechte Jansdr. en de reeds 
bovenvermelde Ewout Simonsz. de schipper. De schout liet 
hen allen bij openbaren klokslag indagen om zijnen eisch 
aan te hooren beroerende de verboden secten der ketterg, 
heresie of herdooperij met al het geen er aan kleven mocht ^). 
Dit was duidelijk genoeg en zal den lust om terug te keeren 
niet hebben versterkt. Van een enkelen dezer menschen 
kimnen wij het spoor een oogenblik volgen, van Lambrecht 
Jansz., die inderdaad blijkt herdoopten te hebben geher- 
bergd en kettersche boeken te bezitten: zijne goederen 
worden verbeurd verklaard en hij zelf voor altijd geban- 
nen^. Dirk Claesz. Koenen heeft bovendien „gevangenen 
van heresie" uit Gra vensteen helpen verloopen: hem treft 
dezelfde straf'). Hét mag onze aandacht niet ontsnappen, 
dat er van dit bevrijden van kettersche gevangenen telkens 
melding wordt gemaakt : een duidel^'k teeken hoe groot het 
aantal geloofsgenooten was en oorzaak meteen, dat het 
cijfer der martelaren nog niet hooger klom. Trouwens met 
wie vluchtte ging het al te vaak naar het woord van den 
profeet Jesaia: „Wie vlucht voor het gehuil valt in den 
kuil, wie klimt uit den kuil wordt gevangen in den muil*' *): 
zij werden elders gegrepen en terechtgesteld. 2^o b. v. in 
deze dagen Comelis Albrechtsz. een Leidsch poorter, die 
dikwijls conventikels had bijgewoond, waar Gillis van Aken 
had gepredikt: hij werd te Amsterdam onthoofd^). Onder 
de ingedaagden van daareven waren verscheidenen met den 
naam Claesz., t. w. Reynier de perkamentbereider en zijn 



1) Aflezingsboek B, fol. 191 r. op 24 December 1552. 

2) Crimineel Sententieboek op 6 Januari 1553. 

3) Crimineel Sententieboek op 7 Maart 1553. 

4) Jesaia 24, 18 a. 

5) Kron, Hist Gen, ütr», 1856, blz. 125. Hoog, ta.p., blz. 87. 



DE ANABAPTISTEN. 201 

gezin % Pieter Claesz. Versou en Dirk Claesz. Koenen. Hier, 
eindelijk, verschijnt nog eens die Steven Claesz., bij wien, 
zagen wij, Adriaan Comelisz. een onderdak gevonden had 
en dien men thans beschuldigde binnen zijn huis onbehoor- 
lijke conventikelen te hebben toegelaten, terwijl daarna ook 
de volwassendoop - werd toebediend ? Hij verklaarde trou- 
wens onder eede onschtddig te zijn ^). Zoo had dan in deze 
jaren Gravensteen overvloedig dienst gedaan en wij be- 
grijpen al te wel, waarom juist nu over de te kleine ruimte 
geklaagd en tot vergrooting besloten werd '). 

De ingedaagden van den 2^^^ December 1552 vragen nog 
voor 't laatst onze aandacht. Onder hen bevond zich ook 
Comelis Jansz. Had hij kunnen vluchten, zijne vrouw Katha- 
rina Lubbertsdr. was gegrepen en had zich voor schout 
Nicolaas van Berendrecht te verantwoorden over den om- 
gang met heretieke personen, onder wie ook de ons uit 
de lijst der ingedaagden bekende Heynrick Jansz. de lin- 
nenwever, terwijl wij thans nog hooren van Herck Jansz. 
en Neelle Jansdr., welke laatste haar geloof met den dood 
zou bezegelen. Aan Katharina werd nu voorts ten laste 
gelegd, dat zij te haren huize ook vluchtelingen uit Hoorn 
en Haarlem had geherbergd en met hen godsdienstoefening 
had gehouden, „sprekende" (het is de moeite waard de 
teekenende woorden in originali weer te geven) „oft lee- 
„rende mef henl. vande heylighen evangeliën ende woort 
„godts singende met henl. zekere salmen ende andere ondeuch- 
„delicke liedekens ende referijnen zeer schandaleuselicken 
„luydende". "Welke psalmen waren dat, die ten huize van 
Katharina gezongen werden? "Wat den tijd aangaat kunnen 
het de Souterliedekens geweest zijn ^) of reeds de psalmen van 
Utenhove ^), die alsdan ook in doopsgezinde kringen zouden 



1) Niet te verwarren met Reynier den franchijmnaker, boven, blz. 
179 vlg. 

2) Crimineel Sententieboek op 22 Augustus 1553. „Onder eede": hij 
was dus geen overtuigd anabaptist. 

3) Den 14den Maart 1555. Verg. boven, blz. 25. 

4) Eerste druk van 1540. Dat er reeds in 1539 eene uitgave zou ge- 
weest zijn, berust op eene cijfervervalsching. 

5) D.w.z. de 25 psalmen en andere gezangen van 1551, waarvan in 
1557 dfi tweede druk verscheen. 



202 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

gebruikt zijn. Intusschen schijnt men de schuld dezer vrouw 
onbewezen te hebben geacht, althans zij werd vrijgesproken *). 
Erger, helaas, verging het Neeltgen Jansdr. uit dezelfde fami- 
lie. Ook zij had niet kunnen vluchten en beleed zonder 
vreezen haar geloof, dat der papisten werken als mis en 
sermoen niet deugden; dat zij daarom ook al sinds jaren 
niet ter kerke had willen gaan; dat zij niet geloofde, dat 
God almachtig in de mis door priesterhanden uit den ouwel 
werd gemaakt, omdat God immers niet woont in tempelen 
met handen gemaakt; dat zij niet hechtte aan den doop in 
haar prille jeugd ontvangen en gaarne had herdoopt willen 
worden door Adriaan Fransz. of een anderen leeraar, als 
zij slechts bij hem had kunnen komen (of hij bij haar). Om 
deze openlijke belijdenis eischte de schout den 7den Novem- 
ber 1554 tegen haar den vuurdood. 2^o zij echter herriep 
zou zij verdronken worden. Maar zij herriep niet, „alle 
tselffde sustineerende ende dairbij persisteerende nyet wil- 
lende anders gelooven noch gevoelen.'' Toch hadden sche- 
penen in zooverre medelijden, dat zij haar tot verdrinking 
veroordeelden. Den 12<l«i> November onderging de moedige 
vrouw den dood ^). "Waarlijk, ook zij had verdiend, dat een 
liedeke van haar gezongen hadi Een doopsgezinde leeraar 
Adriaan Fransz. is mij tot heden niet onder de oogen ge- 
komen. 

En hiermede nemen wij van de Leidsche anabaptisten 
afscheid ; het vervolg van himne historie te geven Ugt thans 
niet op onzen weg. Zij hebben met eere hunne plaats in- 
genomen naast hunne geloofsbroeders van elders, en wg 
denken met bewondering aan hen terug. Maar ook in onze 
stad oefenden zij te weinig invloed door gebrekkige organi- 
satie, door een teruggetrokken leven, dat niet van deze wereld 
was en waaruit wij hen eigenlijk alleen zien te voorschijn 
treden, als zij den weg bewandelen naar 't schavot. De ver- 
volging ging over hen heen, wel uitermate bloedig, maar 



1) Sententieboek op 13 April 1554. 

2) Crimineel Senteniieboek op 7 en 12 November 1554. Reeds afge- 
drukt in Kerkhistorisch Archief, m, 1862, blz. 442 vlg. en daaruit de 
dood van Neeltgen vermeld door Hoog ta.p., blz. 99. De dier ge- 
noemde datum, 13 November, moet zijn 12. 



♦^ 



DE ANABAPTISTEN. 203 

zonder hen te verdelgen, straks zouden zij als Leidsche 
gemeente van doopsgezinden weder optreden '). Diezelfde 
vervolging, gericht tegen allerlei secten van anabaptisten te 
gader, had meteen echter verademing geschonken aan de 
sacramentisten of evangelischen. Zij waren geenszins uitge- 
roeid, maar hadden zich integendeel van lieverlede hersteld 
van den druk. Nu werden hunne rijen versterkt door de 
calvinisten uit het Zuiden. Het zijn deze calvinistisch-gere- 
formeerde en gereformeerde protestanten, wier oudste ge- 
schiedenis binnen deze stad ons nog te schetsen overblijft. 
Daaraan zal het laatste hoofdstuk van onze studie zijn gewijd. 



1) Nog in 1563 wordt eene Leidsche vrouw, Aaltje Pietersdr. te 
Delft gevonnisd om „anabaptisterie'*. Uit 2e Keurboek van Delft, fol. 
173 V. afgedrukt in Navorscher, X, 61. Le Poole in zijn Bedragen tot 
de kennis van het kerkél^k leven onder de Doopsgezinden te Leiden, 
1905, vermeldt eigendomsbewijzen van de Waterlandsche gemeente 
alhier van 29 Mei 1613 af (blz. 40 vlgg.) en predikanten van datzelfde 
jaar af (Willem Jansz. blz. 63). Voor de Vlaamsche doopsgezinde ge- 
meente gaat hij terug tot 1661 (Jacqnes van de Gamerslagh, dienaar, 
blz. 10). Wij hebben dus eene leemte van 1554 tot 1613. 



m. 

HET TIJDVAK DER GEREFORMEERDEN. 

Het is geheel ondoenlijk de grenslijn tusschen dit en ons 
vorig tijdvak te trekken '). Onze bronnen laten ons niet toe 
den tijd aan te wijzen, waarop zich te Leiden voor het eerst 
gereformeerden hebben vertoond. Tegen de jaren 1566 en 
1567 krijgen wij de beschikking over een uitgebreid materiaal 
en kunnen wij zeggen: „dit is er '\ maar wij kimnen er helaas 
niet bijvoegen: „zoo is het gekomen." Teleurstellend voor 
wie over de jaren 1555 tot 1560 meer had verwacht, noopt 
deze armoede tot bescheidenheid. In afwachting van wat 
wellicht nog zal worden gevonden, geven wij wat wij hebben. 
In elk geval is het goed gedocumenteerd. En brengt onze 
geschiedenis ons al niet in aanraking met de machtige be- 
ginselen zelve der groote reformatoren, zij leert ons hoe ze 
in eene stad als de onze, meer of minder begrepen, in de 
praktijk werden omgezet. 

"Wij mogen veilig aannemen, dat ook in Leiden, zoo tegen 
het jaar 1560 eene bonte verscheidenheid (sommmigen zullen 
zeggen : verwarring) op godsdienstig gebied viel waar te ne- 
men. Gaan wij de gansche linie langs. Onder de roomsch- 
katholieken zijn de overtuigden en heftigen, zooals enkele 
leden der familie Dusseldorp; grooter in aantal, ook in de 
vroedschap dus, zijn die roomschen, die wel het katholieke 
dogma willen handhaven, maar toch niet begeeren dit te 
stellen boven vriend- of bloedverwantschap of zelfs boven 



1) nHet behoort tot de moeielijkste vraagstukken van onze Hervor- 
„mingsgeschiedenis, den overgang van Anabaptisme en Sacramentisme 
„in Calvinisme aan te wijzen," Hoog, Mart, d, Herv,, blz. 134. 



J 



DE GEREFORMEERDEN. 205 

maatschappelijke en handelsbelangen *)• Dezen mogen voeling 
hebben gehouden met die smadelijk genoemde „anonyme 
protestanten", die wezenlijk met Rome hadden gebroken, 
maar bleven hopen op eene hervorming in de kerk en haar 
niet den rug toekeerden, al waren zij vijanden van de door 
haar gepredikte geloofsvervolging. Tot hen reken ik die groep, 
die ook in Leiden vertegenwoordigers kan gehad hebben, 
van roomsche mystici naar den geest der "Windesheimers, 
maar met duidelijk verzet tegen roomsche ontaarding, de 
groep waartoe de schrijver moet behoord hebben van dat 
„Een profitelick ende troostelick boecxken van Ghelove ende 
Hope" waarvan een exemplaar dicht bij Leiden gevonden 
werd: Thomas k Kempis met protestantsche neigingen'^). 

In deze allen leefde een goed deel van Erasmus' geest, 
maar zij die onder zijn bewusten invloed stonden gingen 
toch in twee richtingen uiteen. Ook te Leiden denk ik mij 
geletterden, die met Erasmus verlichting wilden, maar niets 
voelden voor den godsdienstigen geest des Rotterdammers, 
die later zullen worden tot die aristocratische libertijnen 
met hun heidensch gekleurd klassicisme. Doch naast hen de 
zuivere Erasmianen, die zich uit wezenlijke vroomheid ver- 
zetten tegen de misbruiken der kerk, zich los van haar 
voelden en aandrongen op eene weinig dogmatische gods- 
vrucht, die vooral bijbelsch, bepaaldelijk evangelisch wilden 
zijn, mannen als Huibert Duifhuis, die in den geest van 
Erasmus hebben gearbeid en hervormd, buiten calvinisti- 
schen invloed om ^). En hier bevinden wij ons te midden 
van die hervormden, wier breuk met Rome volkomen wordt : 
denk aan iemand als Anastasius Veluanus, door en door 
erasmiaansch in zijn verzet tegen onverdraagzaamheid en 
daaraan getrouw blqvend, tevens in beslisten en feilen kamp 
met den roomschen godsdienst *). Hier plaatsen wij die refor- 
matorische geleerden, aan wie wij zoo rijk waren en van wie 



1) Vergl. F. Rachfahl, Wilhelm von Oraniën nnd der Niederl, Aaf^ 
stand, I, 1906, S. 455. 

2) VcrgL laatstelijk Blblioth, Reform. Neêrl, IV, 507—551. 

3) VergL Nederl Archief voor kerkgesch., VI, 1845, blz. 180—183, de 
meening van Röoyaards over Dtiifhois. 

4) In Btbl Ref Neêrl, IV. 



206 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

er althans één in onze stad heeft gebloeid, Sartorins, 
Comelis Meynaartsz. Boon van Rotterdam '), vooral Gnafens, 
die één van de zuiverste nitingen van deze richting is, allen 
gereformeerde rectoren, aan wie de zaak der nationale her- 
vorming zooveel te danken heeft. Hier plaatsen wg mede 
zulke predikers als Gellius Snecanus, Cooltuyn, Arentsz., 
Gabriêl, die de partij zullen gaan vormen van de rekke- 
ligken tegenover de preciesen. Zelfs bq latere dogmatici als 
k Lasco, Utenhove, Micron, bij wie kalvinistische invloeden 
b. V. van kerkformatie zich duidelgk vertoonen, werkt de 
erasmiaansch*nationale geest door. In dit grootsche leger 
vinden nu de geestverwanten, het tweede geslacht der oude 
Nederlandsche sacramentisten, gemakkelijk hun plaats, ^ na- 
tionaal en tegelijk dicht naderend tot Zwingli en Bullinger 
in de avondmaalsleer, later onder Zwingliaanschen invloed, 
naar het midden der eeuw toe versmeltend met al die andere 
schakeeringen tot die soteriologisch-bijbelsche groep, waar- 
over Gooszen zooveel licht heeft doen opgaan ^) en die, ook 
in de hervormde kerk, het nationaal protestantisme blijven 
vertegenwoordigen. Op wat wijze echter elk dezer scha- 
keeringen in Leiden is vertegenwoordigd geweest, laat zich 
niet meer (of nog niet) nagaan. De stille dooperschen, wij 
zagen het reeds, houden zich afgescheiden en gaan zich 
vormen tot doopsgezinde gemeenten. Luterschen bevonden 
zich in de groote koopsteden, Antwerpen, Amsterdam, *) toch 
ook in Kuilenburg, "Woerden, ook in Leiden, waar wij hen 
in onze geschiedenis zullen ontmoeten en dan gelegenheid 
zullen hebben over hunne eigenaardige verhouding tot de 
gereformeerden iets te zeggen. 

Te midden van al deze protestantsche groepen dringt nu 
het calvinisme in. Het wordt uit het Zuiden gebracht door 



1) Laatstelijk over hem H. Y. Groenewegen, Het remonstrantisme te 
Rotterdam, 1906, blz. 9. 

2) Vergelijk ons eerste hoofdstuk. 

3) Vooral in zijn De Heidélbergsche Catechismas en het boekje van 
de breking des broods, 1892. 

4) Verg. Blok, Gesch, v. h. Ned, Volk, m, 37 vgl. Hoe de hoogleeraar 
elders, in Verspr, Studiën, 1903, blz. 142, het calvinisme in veel op- 
zichten de voortzetting van het anabaptisme noemen kan, is mij niet 
duidelijk. 



DE GEREFORMEERDEN. 207 

welsprekende predikers % die, sinds de oprichting der ge- 
neef sche hoogeschool, theologisch onderlegd, met een niet te 
weerstaan enthoesiasme hun scherp geformuleerde dogmatiek 
brachten; den moed van hun geloof in eene roeping Gods 
tot herstal der ware kerk en bekamping der roomsche ket- 
terij toonden met het woord en met het zwaard als nieuwe 
Maccabeeërs ; met hunne voortreffelijke kerkinrichting ^), hun 
democratischen geest. Toen alles riep om eendracht en 
organisatie waren zij de mannen, die hulp brachten in nood 
en, terwijl het martelaarsbloed onder alle protestantsche 
groepen rijkelijk heeft gevloeid, hebben zij duurzame gevol- 
gen gekocht met hunne weergalooze offervaardigheid voor 
de zaak van het Godsrijk, zooals zij dat verstonden. Geen 
wonder, dat hun invloed steeg met den dag, dat hun geest- 
drift geestdrift wekte, dat zij welhaast in het Zuiden alle 
richtingen overvleugelden en ook in het Noorden zich krach- 
tig lieten gelden. De opmarsch van het calvinisme in de 
Nederlandsch-geref ormeerde wereld is niet van stap tot stap 
te volgen % veel minder kan dat voor eene afzonderlijke 



1) De eerste is Pierre Brully in 1544 te Doornik. 

2) «In de strenge kerkelijkheid der calvinistisclie partij ligt niet 
minder haar kracht" en de gansche passus bij Pierson, Oudere T^d- 
genooten\ blz. 190 vgl. 

3) F. L. Rutgers, fkLÏvifna invloed op de reformatie, 1899. In 1543 
vallen er in *s Hertogenbosch vijf calvinisten uit Valenciennes, De Hoop 
Scheffer, a, w., blz. 501, noot 2. De Zuidnederlandsche kruisgemeenten 
bloeien reeds in 1555, soms, als in Antwerpen, in eene Fransche en 
Nederlandsche naast elkander, met de eerste waarvan Calvijn o. a. in 
1556 briefwisseling onderhoudt. Van dien bloei getuigt Haemstede in 
1557. In dit jaar klinkt de prediking van Moded, in 1558 van Taffijn. 
Reeds in 1550 richt k Lasco als haar superintendent de Londensche 
gemeente in op calvinistischen grondslag van kerkformatie. In 1554 
werkt de Bray in Waalsch België. Ook de verschillen worden in deze 
jaren openbaar, in 1552 geeft Micron zijn „Een claer bewijs van het 
récht ^ebruyck des nachtmaels" (opnieuw uitgegeven in Bibl Ref, 
Nèerl, I) dat anti-calvinistisch is, in 1559 schrijft Blocdus zijn hoofd- 
werk, waarin hij zijne onafhankelijkheid tegenover C. bewaart, in 1562 
geeft Calvijn-zelf tegen Coomhert zijn «Response k un certain hollan- 
dois .... aux fideles des pais-bas". Voor de afzonderlijke steden heb- 
ben de lokale geschiedbeschrijvingen veel licht gebracht Merkwaardig 
is onder de geschriften van anderen aard Bakhuizen van den Brink, 
Hei httwel^ van TT. van Oranje, 1853, blz. 106—113 voor het calvinisme 
in Breda. 



208 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

stad geschieden. Die krachtige voortgang heeft ook andere 
dan godsdienstige oorzaken, waarvoor wij zullen blqken niet 
Uind te zijn; het is de leer geweest, waarin de onderlig- 
gende klassen hun steun vonden tegenover de heerschende *) ; 
het was de godsdienst van de arbeiders der textielindustrie 
tegenover het kapitalisme^, en dat de ellendige oecono- 
mische toestand mede de calvinistische beweging heeft be- 
vorderd ') ontkent wel niemand. De politiek heeft hare scha- 
len doen rijzen en dalen, zooals in 1559 toen de vrede van 
Cateau-Cambresis (3 April) open grenzen bracht en levendig 
verkeer met Frankrijk en dus toevloed van calvinisten^). 
Maar bovenal is het de geloof sprediking der calvinisten, die 
de behoeften der schare bevredigde en het gemoed in vlam 
zette, daarnaast hun organiseerend talent, dat de los ver- 
bonden elementen omvatte en tot gemeenten samensmolt 
De invloed der consistorién kan niet licht worden overschat. 
En in 't algemeen mag wel met grooten nadruk worden 
gezegd, dat, bij erkenning van de beteekenis der toenmalige 
sociale toestanden, wij het wezenlijk karakter ook van de 
calvinistische reformatie slechts in den godsdienst vinden 
zullen. 

"Wij wenden thans den blik naar Leiden, zooals wij het 
aan het einde van ons vorig hoofdstuk ten jare 1554 ver- 
lieten. Allereerst treft ons dan de gestadige achteruitgang 
van het kloosterwezen en het kerkelijk leven. Er zign kloos- 
ters, die vrijstelling vragen van de verplichting om leien 
daken te leggen^); de Grauwe Zusters of Zusters van Na- 
zareth aan de Oude Vest ^), klagen, dat zij „scarp die cost 



1) Van Ravensteyn, Onderzoekingen over de econ, en aoc, ontw. van 
Amsterdam, 1906, blz. 211. 

2) Zóó o.a. H. Pirenne b.v. in eene den 24«t«n Februari 1906 te Amster- 
dam gehouden voordracht. 

3) H. Brugmans, Het belang der economische geschiedenis, 1904, blz. 
21 vgl. 

4) De Leidsche regeering schreef om dezen vrede een processie- 
generaal uit tegen 11 April (een Dinsdag), welke dag als heilige dag 
zou worden beschouwd en waarop dus de werkklok niet zou luiden. 
Aflezingsboek B. fol. 227 r. op 10 April 1559. 

5) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 32 r. op 21 September 1555.' . 

6) Zie boven, blz. 34. 



DE GEREFORMEERDEN. 20$ 

crijgen'* en dus niet langer big machte zijn het hoofdgeld, 
toch reeds op 5 st. gebracht, te betalen % waarom zij vrij- 
stelling vragen en beloven „te nairstiger te bidden den heere 
voort welvaeren deser stede*' ^). Reeds vroeger had het 
St. Catharijne-convent aan de Pieterskerk-achtergracht het- 
zelfde gevraagd en thans sluit ook het klooster van St. Bar- 
bara aan het Rapenburg zich bij de klagenden aan, omdat 
zij het „meer dan te quaet" hebben^). Het is waar, dat 
deze laatsten er bij voegen: „door den duren tijt", maar 
zonder twijfel hebben ook de veranderde godsdienstige toe- 
standen schuld aan den achteruitgang. "Want ook de kosters 
klagen. Die 'van den Hoogelande, mr. Comelis Gijsbrechtsz. 
kan niet langer zijn 5 pond pacht opbrengen ^) en Jan Jansz., 
koster van O. L. Vrouwe zegt op zijne beurt, dat de broe- 
derschappen hunne feestdagen niet meer vieren en dat hij 
dus ontheffing vraagt van zijne zes guldens pacht. Dit wordt 
hem voor twee jaar toegestaan en daarna voor vijf jaar 
bestendigd aan zijnen zoon Dirk Jansz., die zijnen middeler- 
wijl gestorven vader in de kosterij was opgevolgd % Spre- 
kend is ook de klacht van Claas Jansz. en Pieter Arentsz. 
opper- en onderkoster van St. Pieter, eenige jaren later. 
Zij wijzen er de vroedschap op, dat hunne verdiensten meer 
en meer „declineeren" : er worden geen kaarsen meer op 
de graven gebrand, ja Voor het brengen van het heilig sacra- 
ment aan de zieken wordt niet meer betaald. En .wie nog 
zielmissen laten lezen, gaan naar de Minnebroeders % En 
dit alles, zeggen zij, om den duren tijd. En zeker oefende 
die invloed; maar wie bespeurt in hunne woorden ook niet 
de afnemende belangstelling voor den eeredienst? Dat men 
naar de Minorieten liep, was ook uit armoede: zij lazen 
hunne missen goedkooper dan de priesters der Kathedraal. 



1) Boven, blz. 34 vlg. 

2) Vroedschapsresolutieboek, fol. 27 r. op 28 Maart 1555. 

3) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 51 v. op 16 September 1556. Voor 
St. Catharina aldaar, fol. 23 r. 10 Nov. 1554. 

4) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 29 v. op 20 Augustus 1555. Verg. 
boven, blz. 30 vlg. 

5) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 45 v. op 26 Juni 1556 en fol. 79 v. 
op. 22 JuU 1558. 

6) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 148 r. vlgg. op 10 November 1563. 

14 



210 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



Toch ook ter andere oorzaak. Wie nog zielmissen lieten 
lezen, uit den aard de ijverige katholieken, gingen gaarne 
naar deze observanten ') van wier geloof s^ver men voor de 
bestrijding van de ketterij zooveel verwachtte. 

Het was om deze zelfde reden, dat de stadsregeering niet 
moede werd den paters goede gunsten te betoonen. De kosten 
voor den jaarlijkschen maaltijd in de octaaf van St.-Fran- 
ciscusdag bracht zij van 6 op 12 gulden *), Dit was in 1559. 
Drie jaren later vroegen de gardiaan en het gemeene con- 
vent der broeders om steun voor de herstelling van hun 
oude rietdak. Zei ven konden zij dat niet betalen, „overmits 
de donatie ende de affectie tot zulcke conventen vergaet 
ende zeer vermindert." Als wederdienst beloofden z^ zich 
bij dag en nacht bereid te zullen houden tot dienst van de' 
regeering ... en wij denken aanstonds aan de disputaties 
met de gevangen ketters. De stad gaf hun 25 gulden voor 
den aankoop van "Waterlandsch of Monnikendamsch riet 
(buiten de stad kon brand minder kwaad) en het volgend 
jaar, 1563, herhaalde zij die gift'). Ja, zij nam de geheele 
herstelling van het convent voor hare rekening *), verhoogde 
(gewis tot ergernis van vele poorters) de subsidie voor „den 
vroolijcken maeltijt tothenl. recreatie'* van 12 op 20 gulden'), 
wat bij de heerschende armoede wel prikkelen moest en 
betaalde in 1565 nog eens de herstellingskosten van het 
klooster, waarvoor de broeders beloofden te „zullen bidden 
tot den almogenden god voor twelvaren der stad en tot 
onderhoud der oude katholieke religie" ^). Dit alles laat 
aan duidelijkheid niets te wenschen over en zal ons later 
dienst doen ter verklaring van de woede van de geuzen 
tegen dit klooster. 

De armoede is in deze jaren stijgende en het gevolg daar- 



1) Zie boven, blz. 35. 

2) Vroedschapsresoltttieboek, fol. 112 v. op November 1559. De ver- 
hooging gold ook voor den reeds gehouden maaltijd. 

3) Vroedschapsresolutiehoek, fol. 131 r. op 4 Maart 1562. Treaoriers' 
rekeningboek, 1562, fol. 40 v. 

4) Vroedschapsresolutieboek, fol. 142 r. op 14 Mei 1562. 

5) Vroedschapsresoltttieboek H, fol. 1 op 10 November 1564. 

6) Vroedschapsresoltttieboek H, fol. 21 v. op 12 October 1565. 



DE GEREFORMEERDEN. 211 

van is verzet tegen de overheid en een geest van oproer. 
Michiel Fransz., een zwavelstokmaker, wonende in O. L. Vr. 
Kampe, maakte een liedje, dat zóó fel was tegen de over- 
heid en tegen de brouwers en de bakkers, dat het ook buiten 
de stad de aandacht trok en door gansch Holland onder de 
schamele gemeente werd verkocht. Dat het door den zanger 
Pieter Jansz. op zijn repertoire werd geplaatst, droeg daar- 
toe veel bij ^). Teekenen van die armoede openbaren zich 
op velerlei manier. Den lOden Augustus 1557 sloeg het 
Spaansch-Nederlandsche leger de Franschen bij St. Quentin 
en den 27sten viel de stad zelve, daarna op de beestachtigste 
wijze uitgemoord en geplunderd ^). Er waren van de 22000 
man Fransche troepen slechts 6000 over: de rest was ge- 
dood of gevangen. Deze laatsten werden over de Nederland- 
sche steden verdeeld en zoo ontving de Leidsche regeering 
een brief van den graaf de Lalaing (d. w. z. van den lateren 
gouverneur van Henegouwen) met verzoek „50 ghe vanghen 
franchoysen" in hare stad op te nemen. De vroedschap 
overwoog, dat de stad van verzekerde plaatsen slecht voor- 
zien was en dat haar het onderhoud dezer 50 mannen zeer 
lastig zou vallen, „bijsonder in desen tijt inden welcken dese 
stede haar seer benaut ende op haar achterdeel bevijnt." 
Ook heerschte onder de gevangenen „troemelesoen" ') waar- 
door de gansche stad zou kunnen besmet worden. Om echter 
den koning te gelieven, besloot men eerst er zestien te aan- 
vaarden, „tminst besmet mit de contagieuse siecte", terwijl 
men drie weken later ze allen innam ^). Heel streng was de 



1) Crimineel Sententieboek v. d. schepenbank op 29 Januari 1557. Het 
is eenigszins wonderlijk dat Michiel er afkomt met ééne maand op 
Eversteen en dat Pieter wordt vrijgesproken. 

2) „Gheheel ghesaccageert" zegt van Meteren, Nedert oorlogen, fol. 
20 a. Men zie het verhaal naar Spaansche bronnen bij Motley, Riae 
of the Dtttch republic, I, 157 vlg. 

3) D. i. het root melizoen, of menisoen, roode loop, buikloop, dysen- 
terie. Mnd, Woordenb., IV, 1416 vlg. Zie ook Van Foreest, Observat, et 
curat medicin. libri XII, 1653, H, 79—93, die in observatio XXXVm 
spreekt van de „dysenteria quaedam contagiosa et pestilentis", waar- 
door soms een gansch leger wordt vernietigd. 

4) Vroedschapsresolutieboek, fol. 68 r. vlgg. op 8 October 1557 en fol. 
71 V. Op 26 October 1557. Er was te meer reden tot voorzichtiglieid, 



212 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



niet : een maand of wat later braken de gevangenen 
nit ')• Nog één trek voeg ik aan dit beeld van der stede 
armoede toe. Emanuel Philibert, hertog van Savoye, was in 
1555 Maria van Hongarije in de landvoogdij opgevolgd, een 
man van groote krijgskundige talenten '), maar slap in zqn 
bewind over de Nederlanden, zoodat Granvelle regeering- 
loosheid eens beschreef met de woorden: „het gaat weer 
toe als in de dagen van den hertog van Savoye" ^. Tegelijk 
was hij een man, die van zijn zwaard had moeten leven, 
allerminst kieskeurig was geweest in de middelen om 
zich geld te verschaffen en altijd meer gebruiken kon ^). 
Als landvoogd had hij een jaarligksch inkomen genoten van 
100.000 kronen, maar in de allerlaatste tijden van zijn bewind. 
Januari 1559, had hij van de Staten van Holland nog een 
„gratuiteyt ofte donatyff" gevraagd en gezegd, dat hij met 
10.000 gulden tevreden zou zijn. "Welnu, die van Leiden gaven 
hunnen afgevaardigde ter statenvergadering het mandaat 
mede tegen dit verzoek met alle kracht op te komen, „totdat 
god die heere eenen beteren tijt verleent sal hebben" '). 

Deed aldus de armoede het hare om de gemoederen in 
gisting te brengen, van gansch andere zijde werd in deze 
dagen invloed geoefend op het opkomend geslacht en wel in 
bepaald reformatorischen geest. "Wij bedoelen de leerlingen 
van de Groote School en de werkzaamheid van den con- 
rector Petrus Bloccius. De scholen in 't algemeen waren 



daar nog kort te voren (o. a. in Augustus) de pest in Leiden hevig had 
gewoed, Aflezingaboék B, fol. 220 r. en 221 v. op 21 Augustus 1557. 
Gelukkig was de korenaanvoer voldoende, aldaar, fol. 219 r. op 10 Juni. 

1) Aflezingaboék B. fol. 221 v. op 6 April 1558. Het waren dus de- 
zelfde „franchoysen", want de slag bij Grevelingen moest nog geleverd 
worden (13 Juni). 

2) Verg. Robertsou, Reign of Charles the flfth, 1857, n, 227. 

3) Fruin, Verspr. Geschr., 1, 279. Verg. Blok, Geach. v. h. Ned. VoUc, 
n, 405. 

4) Verg. de fraaie schets van zijn karakter bij Motley, a, w., part n, 
ch. 2 (I, 128 SS.). En laatstelijk over hem Rachf ahl in Je MatnHendrai, IL 

5) Vroedachapareaoltttiehoek, fol. 94 r. op 29 Januari 1559. Ik herinner 
er nog aan, dat in deze jaren de Leidsche handel aan de Oosizeevaart 
in 't geheel geen deel nam, in 1560 weder met 2 schepen, desgelifks 
in 1563, 1576, in 1573 met 4. Zie de lijsten achter Van Ravensteyn, a. w, 



DE GEREFORMEERDEN. 213 

reeds lang van ketterij verdacht. In het beruchte bloedplak- 
kaat van 25 September 1550 had de keizer ook aan deze 
zaak aandacht geschonken en bepaald, dat de schoolmeesters 
zouden worden aangesteld door den priester van de parochie- 
kerk in zijn ressort, opdat er geene personen, „gesuspecteerd 
van quade leringe" zouden worden benoemd % Philips had 
dit plakkaat 26 Augustus 1556 bevestigd. Voor Leiden met 
weinig vrucht, want enkele jaren later vinden wij hier den 
merkwaardigen reformator, boven genoemd. In *t jaar 1559 
is Bloccius, geboortig van Diegem bij Brussel, als praeceptor 
aan de Leidsche groote school verbonden op 40 gld. Rector 
was toen mr. Jan Maartensz. Sareye, conrector Hendrik 
Pouwelsz., een priester. In 1561 worden Sareye en Bloccius 
ontslagen en krijgen priesters als opvolgers, terwijl zij in 
datzelfde jaar verlof vragen en krijgen eene bijschool te 
houden van jongens boven de zeven jaar, in te gaan Mei 
1562. Doch reeds in 1564 is hij niet meer te Leiden^. Qp 
zijn hoogst heeft hij er dus 5 jaar geleefd, kort, maar voor 
een man van zijn karakter lang genoeg om invloed op zijne 
leerlingen en op een wijderen kring te oefenen. Een klassiek 
gevormd geleerde ; in briefwisseling met b. v. Hadrianus 
Junius; bevriend met Georgius Sylvanus, Ysbrand Balck, 
Cooltuyn, Micron, Haemstede, Jan Arentsz., Pieter Gabriél ; 
zwager van den Amsterdamschen leider der gereformeerden 
Reinier Cant ; schrijver van een aantal reformatorische wer- 
ken '), goed paedagoog, hartstochtelijk van karakter, over- 
tuigd hervormd, moet hij op zijne Leidsche omgeving wel 
diepen indruk hebben gemaakt. En blijkbaar was hij daar 



1) Bij Bor, Historie enz. I, 11. 

2) Alle plaatsen en een uitvoeriger relaas in mijn artik. over de 
Leidsche Groote School, I, in Leidsch Jaarboekje, 1904, blz. 133 — 136. 

3) Over B.'s geschriften handelde ik uitvoerig in Theolog T^dschr, 
XXXVni, blz. 315 — 325. De nPraecepta" toen nog door mij als verloren 
beschouwd {aldaar, blz. 318 noot 1) zijn sedert teruggevonden. Na den 
dood van den heer baron Leembrugge (Maart 1905) te Leiden werd 
het boekje in zijne bibliotheek gevonden en door zijn zoon aan het 
stadsarchief geschonken. Het is het exemplaar van Doedes, keurig 
gebonden. Op het schutblad vermeldt Doedes, dat het ex. heeft be- 
hoord aan Serrure (auctie Brussel 1872) en later vermeld stond op 
den catal.-01ivier 1874, p. 20, no. 152. 



214 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in zijne kracht. Want een aantal z^ner boeken is te Leiden 
geschreven, de „Claginghe Jesu Christi" (1562), „Van de 
pausche tweedracht" (?), „Een stechtel^cke ende scriftel^cke 
onderrichtinge van dat doopsel ende avontmaal Christi Jesn" 
(1562), terwijl zijn hoofdwerk de „Meer dan tweehondert 
ketterijen, blasphemiên en nienwe l^eringen welcke wt de 
misse sijn ghecomen" wel eerst in 1567 is gedrukt, maar 
zeer wel reeds te Leiden kan begonnen zijn. Zijn onderricht 
in de Groote School was bijbelsch-evangelisch gekleurd en 
bij het gebruikelijke disputeeren koos hij, in plaats van klas- 
sieke of scholastieke stof, bijbelsche % Zoo deed hij ook bij 
het leeren verzen maken. Zou hij aan zijne leerlingen het 
distichon hebben durven leeren, ergens door hem vermeld: 

Didto missator quinam regat aethera cum jam 
Glotisti rapido triiiciun ore demn*)? 

In elk geval schijnt het mij hoogst aannemelijk, dat hij in 
1562 om zijne beginselen ontslagen is, al kan ik niet ver- 
klaren, waarom Jan Maartensz. Sareye, die toch goed roomsch 
was, in dat lot heeft gedeeld. Bloccius was een zuiver ver- 
tegenwoordiger van de oorspronkel^k-Nederlandsche her- 
vorming. Hij wil niet, dat men zien zal op Menno, Calvqn 
of Luther, maar op Jezus Christus alleen '). Een beroep op 
welke autoriteit ook wijst hi^ geregeld af ; calvinistisch is hij 
dogmatice in 't geheel niet; van eene confessie wil hij niet 
weten. Tegenover Heshusius handhaaft hij de leer, dat de 
ongedoopte kinderen zalig kimnen worden *) : de doop be- 
teekent voor hem vergeving van zonde en wandelen in een 



1) Meer dom tweehondert ketterden .... 1567, cap. 116 is voor zijn 
standpunt te dezen opzichte leerzaam. BI. zou met volkomen instem- 
ming de woorden van B. Bekker gelezen hebben: „Op de latijnsche 
(scholen) die tot de geleerdheid zijn geschikt weet ik niet, dat onder 
25 boeken meer dan een of twee zijn, waarin de gronden van het 
kristendom de teere jonkheid worden ingescherpt. Die dan uit triviale 
scholen tot de Universiteiten komt op te gaan .... brengt uit deself e 
honderd verzen uit Horatius, Ovidius, Vergilius en honderd spreuken 
of vertellingen uit de boeken der latijnsche of grieksche heidenen 
te huis tegen tien of dikwijls ééne spreuk of lesse uit Gods heilig 
woord," Betoverde Weereld, 1691, I, 125. 

2) Door Bloccius aangehaald in Tweeh, ketterden, cap. 156, blz. 257. 

3) A. w., cap. 125, blz. 130. 

4) A,w,, blz. 124, 162 vlg. Over den doop nog capp. 122 en 126. 



DE GEREFORMEERDEN. 215 

nieuw leven. Zijne avondmaalsleer is evangelisch, Christus 
is niet lichamelijk in het brood aanwezig en ook eene unio 
mystica heeft niet plaats, het avondmaal wordt gehouden 
tot eene gedachtenis aan Christus' dood. Van het breken 
des broods was B. een ijverig voorstander op de bekende 
gronden. Veluanus, Micron, k Lasco, Erastus dat waren zijn 
mannen, tegen ketterdooden en geloofsvervolging was hij 
heftig gekant en te dien opzichte houdt hij het, met Erasmus, 
Geldenhauer, Castalio tegen Calvijn en Beza. De polemiek 
van onzen conrector tegen de roomsche leer en kultusplechtig- 
heden is van eene ongehoorde felheid, die 't meest gelijkt 
op de scherts van den „Bijencorf". Dat h^ met name tegen 
de processies zoo hartstochtelijk ijvert, schrijf ik toe aan 
den invloed zijner Leidsche jaren. Als submonitor had hij 
geregeld met zijne „clercgens" in den ommegang achter de 
kruisen moeten medewandelen, vaak moeten aanzien hoe 
de ketters in den stoet werden meegevoerd, getuige moeten 
zijn van het dragen van toortsen en kaarsen op klaarlichten 
dag w^t hem, evenals b. v. Geldenhauer, bijzonder heeft 
geërgerd, bijna zóó pijnlijk als het gezicht van de hostie, die 
hij vóór alles godslasterlijk vond. Zijn afkeer is te heftiger 
geweest, naarmate hij zich meer heeft moeten bedwingen '). 
Van zijnen invloed te Leiden zijn geene schriftelijke bewijzen 
tot ons gekomen. Maar een man van zijn karakter en zijne 
gaven moet in zijne Leidsche jaren voor de hervormden 
binnen onze stad tot grooten steun geweest zijn en zonder 
twijfel heeft hij mede de fondamenten gelegd van de ge- 
meente der gereformeerden binnen hare muren. 

Voor 't overige en voor wat wij 't liefst zouden willen 
weten vloeien onze bronnen schraal. In 1556 heeft de ketter- 
meester Sonnius Leiden bezocht zonder dat wij weten waar- 
om^). In Januari 1560 hebben mr. Dominicus Boot') en 
Quintijn 'Weytsz, daartoe gecommitteerd door den Hove, een 



1) Uitvoerig over B. mijn artikel „Vq theologie van Petrus Blocdus' 
in Theolog. Tffdschr., XXXVHI, 309—348. 

2) Tresor. rek. boek, 1556, foL 33 r. op 21 Augustus. 

3) In September 1566 bevond Boot zich te Amsterdam om de kerken 
weder voor den roomschen eeredienst in te richten. Uit Reaal's 
^Memoriên" in Bffdr. Hist. Gen. Utr., XVH, 35. 



216 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

zeer langdurig en uitgebreid onderzoek ingesteld naar niet 
nader genoemde ^gevangenen", die den 20sten Januari zijn 
onthoofd en waarbij de overheid zoozeer voor onlusten 
vreesde, dat men zelfs den ouders verzocht hunne kinderen 
thuis te houden '). De gissing ligt voor de hand, dat de 
veroordeelden ketters waren, maar zekerheid ontbreekt. 
Er z^n in dezen zelfden tijd stadsregeeringen, die dergelijke 
commissarissen allerminst voorthielpen ^. Behoorden tot 
deze vervolgden ook Balthasar de koopman, die te Hoorn 
lange jaren kettersche boeken had verkocht en ook gepredikt ; 
koopman Heyken, die zekeren Jaspar, „vermaerd sectaris" 
had helpen uitbreken en daarbij was geholpen door Jacob 
Coppen den timmerman en Jancke den schrijnwerker? Zq 
worden allen gestraft met eeuwig bannissement,' terwijl van 
Heycken nog wordt gezegd, dat hij herdoopt was, zoodat 
wij hier misschien met anabaptisten te doen hebben '). Maar 
het juiste verband ontsnapt ons en wij kunnen hier niet, 
gel^k een én ander maal elders in ons verhaal, de disjecta 
membra tot een geheel te zamen voegen. In deze zelfde 
dagen, 23 September 1560, werd Quirqn Jansz., volder van 
Rotterdam, die „ten tijde als trumoer binnen rotterdam was 
(1558) gevangen uit handen der justicie gered had" door de 
Leidsche schepenen veroordeeld tot den dood „mitte baste", 
doch later, 15 Juli 1562, nadat zij advies van het Hof hadden 
ingewonnen, vrijgesproken ^). 

MT'einig baat ons ook het bericht van Brandt, door hem 
ontleend aan de Memoriên van Reaal, ') dat de gerefor- 



1) Tresor, rek, boek, 1560, fol. 39 r. op 20 Januari. AJiezingsboek B, 
lol. 233 V. op 19 Januari 1560. 

2) Zóó b. Y. de vroedschap van Hoorn. In ditzelfde jaar 1560 werd 
de commissaris van den Hove, mr. Carel de Smijter, naar die stad 
gezonden om naar ketterij te onderzoeken. Hij werd eene week lang 
zóó getracteerd, dat nhij niet deed als van 't bedde na de tafel gaan 
en weer van de tafel na 't bedde," zoodat de „stoovers" (de aanbren- 
gers) geene gelegenheid hadden hem te spreken te krijgen. Zie het 
gansche komische verhaal bij Th. Velius, Chronijk v€ui Hoorn, 1740, 
blz. 283 vlg. 

3) Crimineel aententiehoék v. d, schepenbank op 31 Mei 1560. 

4) Uitvoeriger in Theol Tüdschrift, 1905, blz. 154. 

5) Brandt, Reformatie, I, 316. Over die Memoriên, eerst verloren, 



DE GEREFORMEERDEN. 217 

meerde gemeente te Leiden een paar jaar later hevig heeft 
te lijden gehad van mr. Elbert Huyck van Amsterdam, pastoor 
te Alkmaar % misschien doordat hij haar bij Lindanus den 
inquisiteur aanbracht. Dit was in 1563. Misschien is het 
voor die vervolging dat Bloccius wijken moest *). Wij leeren 
das alleen, dat er zich te Leiden eene hervormde gemeente 
bevond. Doch uiterlijk blijft alles bij het oude en gaat het 
gewone leven zijn gang, zoodat men zich nauwelijks kan 
voorstellen, dat de groote gebeurtenissen zóó na ophanden 
zijn. De waardige vader in Gode, de bisschop van Hebron, 
suffragaan van mijn heere van Utrecht, komt „tsacrament 
des confirmatijs ofte vormsels administreer en*' ^) ; de organist 
van O. L. Vrouwe vraagt gelijken vrijdom van accijns als 
zijn kunstbroeder van St. Pieter *) ; de nieuwe pensionaris 
mr. Paulus Buys, later welbekend, komt uit Den Haag om 
zijne betrekking te aanvaarden ^) ; de kerkmeesteren van 
St. Pieter krijgen van de stad 300 £ voorschot voor een 
nieuwen preekstoel op het hooge koor ®). Toch ontbreekt 
het allerminst aan sporen van gisting, aan voorteekenen van 
den naderenden storm. 

Merkwaardig is, dat ten jare 1563 de broederschap der 
linnenwevers in hare statuten de bepaling opneemt, dat „so 
wye van buyten innecompt omme meesterije te setten" een 
bewijs moet medebrengen, dat hij „nyet beruft en is van 
enige quade secten, opiniën ofte met enige heresie ofte 
ketterij" ^). Want hieruit blijkt, dat het bestuur der broeder- 



maar door Fruin in 1895 in uittreksel teruggevonden, zie thans B^dr. 
Hist Gen. Utr,, XVn, 1896, blz. 1 — 60. De pericoop over Leiden wordt 
daar echter juist gemist. 

1) Over Elbert Huyck plaatsen bij Velius, a. w., blz. 296 noot 486. 

2) Zóó b. V. N. G. Kist in Nederl Archief, U, 1842, blz. 23. 

3) Aflezingsboek B. fol. 199 v. op 6 Maart 1554. 

4) Vroedschapsresolntieboek, fol. 61 v. op 28 Februari 1557. „Mr. Floris 
sal hebben patiëntie". 

5) Tresor. rek. boek, 1562, fol. 39 r. op 10 Januari. De kosten „voir 
topbreken" waren 60 £. Hij was de opvolger van mr. Comelis van 
Veen. Over zijne benoeming en jaarwedde zie dr. 'W. van Everdingen, 
Het leven van mr. Panlns Bnys, 1895, blz. 3 vlg. 

6) Tresor. rek. boek, 1562, fol. 34 v. op 24 October. Vcrgcl. 1563, fol. 
8 r. voor de jaarlijksche aflossing van 50 J6, 

7) Statuten v. d. broederschap der linnenwevers. Ms. stadsarchief. 



y 



218 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

schap (en wel juist van de wevers, die in 't bijzonder tot 
ketterij geneigd heeten te zqn) in dat jaar nog katholiek 
was. In de maand Maart dezes zelfden jaars had er eene 
gebeurtenis plaats, die als eene profetie was van de 
komende beeldstormerij. Tusschen Rijnsburg en Noordwgk 
lag de welbekende abdij van Leeuwenhorst voor adelLgke 
nonnen van de Cisterciênser-orde. Sinds 1554 was Johanna 
van der Does uit het bekende geslacht abdis, eene geleerde 
en flinke vrouw, die in 1572 voor de geuzen naar Leiden 
zou vluchten en daar tijdens het beleg zou sterven (20 
Augustus) % Op den 20sten Maart 1563 dan kwamen in 
den nacht een aantal schuiten met volk uit Leiden, „boe- 
ven en rabbauwen*' gewapend met zinkroeren, zwgnsspitten 
en diergelijke, drongen in het klooster binnen, plunderden 
wat zij konden en bedreven allerlei geweld. Er waren Leid- 
sche burgers, maar ook niet-Leidenaars bij ^. 'Waren het 
gewone boeven of uitgebannen ketters, die het feit bedreven? 
Een paar maanden vroeger, in den winter van 1562, was 
op dezelfde wijze het vrouwenklooster te Ouderghem bij 
Brussel geplunderd, en Hooft schrijft dien overval toe aan 
lieden die „door ongebondenheid van godsvrucht en ge- 
wisse" aan een „reukeloos en baldadigh leven" sloegen'). 
Ook de spoliatie van Leeuwenhorst kan uit zulke beweeg- 
redenen zijn voortgekomen. In elk geval was het toen ook 
in Leiden zelve roerig: er geschiedden „insolentién en male- 



1) De abdij, in 1262 gesticht, stond niet zóó hoog in aanzien als die 
van Rijnsborg, maar telde toch onder hare abdissen en nonnen doch- 
ters uit voorname en oude HoUandsche geslachten. Zij heette ook 
Ter Lee, naar het land waarop zij gebouwd was. Tijdens het beleg 
werd het klooster verwoest, maar de landen er toe behoorende gaven 
nog in 1583 een inkomen van 8303 ponden en negen zilveren schel- 
lingen, terwijl in 1595 nog als abdis wordt gekozen Johanna van Nassau, 
uit welken tak van dat geslacht wordt niet vermeld. Over Leeuwen- 
horst zie Batavia Sacra, 1714, n, 369—^372 (en de vertaling daarvan in 
Oudheden van Rffnltmd, 1719, blz. 629—642 [er staat 662: drukfout]); 
de plaat van de abdij is bij beide gelijk; Pars, JDe Katten enz. 1745, 
blz. 329 vlg. met eene andere plaat ; Goris, Les délices de la campagne 
de Leyde, 1712, p. 162; voor een paar kleine bijzonderheden over dit 
convent zie het Repertorium van Petit, 1906, col. 668. 

2) Aflezingshoek B, fol. 249 v. vlg. op 21 Maart 1563. 

3) Hooft, Nederl Historiën, 1642, blz. 38. 



DE GEREFORMEERDEN. 219 

f actiën'', zóó zelfs dat er eene bijzondere nachtwaak moest 
worden ingesteld % 

Het meest zijn w^ geneigd hier te denken aan den terug- 
slag van de geweldige gisting dezer jaren, veroorzaakt door 
de oprichting der nieuwe bisdommen, den strijd tegen Gran- 
velle, gevoed door de enthoesiaste prediking der calvinis- 
tische predikanten, door de samenkomsten der gemeenten 
onder 't kruis, gesteimd door de Confession van Guydo de 
Bray, in 't voorjaar van 1562 in eene Nederlandsche ver- 
taling verschenen, door den Heidelberger, in 1563 vertaald 
en verbreid. Oranje, Granvelle's groote tegenstander, be- 
proefde in deze dagen eene toenadering tusschen Luther- 
schen en Calvinisten tot stand te brengen, waarvoor wel 
mannen als De Bray, Taffin, Niëllius e. a. gewonnen waren, 
maar waarvan toch niets gekomen is. En middelerwijl gingen 
de vervolgingen door de Inquisitie haren bloedigen gang en 
deden de volksverbittering tot haar hoogste punt stijgen. 
In het jaar 1565 hield zoowel de onverzoenlijke houding 
van Philips als de tegenzin tegen de afkondiging van de 
besluiten van Trente de gemoederen in spanning^). Het 
einde van 1565 zag het Verbond der Edelen ^). Het jaar 
van de uitbarsting was aangebroken. 

En meteen beginnen voor Leiden onze bronnen weer rui- 
mer te vloeien en, zooals boven reeds werd opgemerkt, wij 
staan eensklaps midden in de beweging, waarvan de aan- 
vang ons in bijzonderheden ontsnapt. Den 14den Maart 1566 
worden bij openbaren klokslag een aantal burgers ingedaagd, 
allen „fugitijf beroerende verboden secten ende opiniën". 
Het waren Jan Sebastiaansz. van Hout, lijndraaier; Huug 
Jorisz., wielmakcr ; Crijn Neel Voets, weduwe "Willem Arentsz., 
leidekker ; Jacob Jacobsz., linnen wever ; Dirk Jansz. ; Jan de 



1) Van 24 December 1562 fot 3 Februari 1563, Tresor. rek, boek, 1563, 
fol. 51 r. 

2) Hooft, Nederl Historiën, blz. 55 vlg. Brandt, i?e/orma«e, 1, 274 vlg. 
Blok, Geach. v. h. Nederl, Volk, UI, 28. De brief van Margaretha van 
Parma, waarin zij de afkondiging der decreten beveelt, d° 11 Juli 1565 
is o. a. afgedrukt in Studiën en Bgdragen, IV, 318 vlgg. Te Utrecht ge- 
schiedde het op ... . den hervormingsdag, Ned, Archief, V, 1845, blz. 369. 

3) Einde November. De inhoud o. a. bij Blok, Geschied,, m, 31 vlg. 



220 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

wijnverlaterszoon ; Jan Pietersz., linnenwever ; Meyns Joos- 
tensz. en Barbara Joostendr., kinderen van Joost VorscheTelt. 
Leden der gereformeerde gemeente, waren zq uit vrees voor 
de vervolging uitgeweken^), de eersten van talrqke uitge- 
wekenen, met wie wij nog zullen kennismaken. In de vol- 
gende maand, den Sden April, bieden de 400 Edelen hun 
verzoekschrift aan,- inhoudende den wensch, dat de plakkaten 
mochten worden verzacht en dat, in afwachting van 's konings 
antwoord, de vervolgingen mochten worden opgeschort. De 
gouvernante^ beloofde moderatie en dat deel der natie, 
dat tot het nieuwe geloof was overgegaan, hoopte dat thans 
de godsdienstvrijheid zou aanbreken. Dit dan is althans een 
vrucht van het verbond der edelen. MT'ederom een maand 
later begint in Vlaanderen de openbare preek'); in de 
Noordelijke Nederlanden predikt Jan Arentsz. 14 Juli te 
Hoorn, een Zondag, den dag vóór de vergadering te St. 
Truyen^). En het is op den 13den JuU, dat de Leidsche 



1) Aflezingeboek B, fol. 268 v., 270 r. op datum. 

2) Niet algemeen bekend is, dat Margaretha tot oom had .... een 
dooperschen leeraar en martelaar, tw. Jan Jansz. Schot, leeraar te 
Rotterdam en 10 April 1534 te 's-Gravenhage onthoofd. Margaretha nL 
was de dochter van Karel V en Johanna van der Gheenst; Johanna*s 
zuster, Maria huwde „mr. Jehan Schot en son vivant dercq de saing 
(d. i. klerk die de doodvonnissen schrijft) de Bruxelles." Uitvoerig bij 
K. Vos in Doopsgezinde Bedragen, 1905, blz. 169—175. 

3) Sommigen, o. a. Reitsma, Hervorming^ blz. 108, laten Móded 14 
Juxii bij Oudenaarde de eerste hagepreek honden. Maar zie G. J. Brutel 
de la Rivière, Hermannns Moded, 1879, blz. 20 vlg. noot 2. De^ermoo- 
nen van Broer Comelisz. Adriaansen, 1740. I, 70, spreken van „in 't 
leste van Mei". Wel is het auteurschap van Broer Comelisz. twijfel- 
achtig en moet veeleer worden gedacht aan Jean de Casteele, pastoor 
van Brugge en Hubert Goltzius (zie Bulletin Gesch, en Oudh. kring 
Kortrijk, I, 1 en daaruit in T^dschr. voor Boek- en Bibl'Wezen,l,79Aa) 
maar de geloofwaardigheid van 't boek wordt daardoor niet aangetast. 
Antwerpen volgt 13 Juni, H. Q. Janssen, Kerkhervorming te Brugge, 
1856, I, 41; Oudenaarde den 14den, H. Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaan- 
deren, 1868, I, 347 en Brutel d. 1. Rivière, a.w., blz. 21; Gent den 30staiL 
Juni, D, Jacobs, Het wonderfaar te Gent, naar Vaemewijck, Van die 
beroerlicke tijden (in Tijdspiegel, Augustus 1906, blz. 362 vlgg.). Dat 
reeds in 1530 de Sacramentisten hagepreeken hielden, toonden wij 
boven, blz. 119 aan ; van de anabaptisten blijkt het eveneens, Bibt 
Ref. Neêrl, n, 102, 107, 246. 

4) In Nijmegen hadden de hagepreeken plaats op het Jodenkerkhof, 



DE GEREFORMEERDEN. 221 

regeering zich met de zaak bezig houdt. De pensionaris Buys 
herinnerde de vroedschap aan het verzoekschrift der edelen 
en aan de toegezegde moderatie; hij zeide, hoe ook in 1524 
reeds de andere Margaretha had begrepen, dat de ,,secte 
,,van broeder Martijn Luther, Augustijn in Duitschland oor- 
„ sprong had genomen door oorzaak van de abusen van de 
^geestelijkheid, verkoopende de sacramenten, verbiedende 
„niet te trouwen ofte zekere spijzen te eten binnen zekere 
„tijden ende daar jegens dispenseerende al om geit ende 
„alzoo upter waerlyckheit geusurpeert hebbende, dat alle 
„menschen bij de geboorte, in 't midden en op 't einde van 
„hun leven de kerk moeten obediëeren. Alzoo nu bij lange 
„experiëntie is bevonden, dat zekere sekten, heresieën ende 
„erreurs niettegenstaende de rigoureuse exercitie van de plak- 
„katen hun wasdom hadden gekregen en dat zij nog meer voort- 
„gang zouden hebben, als de inquisitie, eerst jegens de joden 
„en maranen ghebruyct, ook hier zou worden toegelaten; 
„alzoo men ook in Vlaanderen bevijnt, dat de predicatiën 
„van de sectarissen ten platten lande, door velen bijge- 
„ woond, vrees voor beroerten doen ontstaan ; alzoo de plak- 
„katen wat aangaat de jurisdictie en exercitie van 't sche- 
„pendom dezer stede als ook de confiscatie aller goederen 

„direct zijn contrarie de privilegiën dezer stede " stelt 

de pensionaris voor, gelijk daarna ook besloten werd, dat 
de gedeputeerden ter dagvaart zouden aandringen op hand- 
having der privilegiën, jurisdictie van het schependom en 
geen confiscatie van goederen dan tot zestig pond. Dit was 
voor de vroedschap het voornaamste ! Voorts, dat zij zouden 



Pontanus bij Schoockius, JDe bonis eccles., p. 459; ie Venlo preekte 
Synapius op Zondag 4 Augustus en ie Roermond een ander op Zondag 
8 Sepiember, J. S. van Veen, Bgdr, t d. gesch, d, Herv. i. h. Over- 
kwartier, overdruk uit Pnbl. Soc, hist, d. l Duch. d. Limb., 41iime année, 
blz. 44, 58. Te Utrechi kochten de gereformeerden zelfs een plek 
grond btiiten de 'Witie-vrouwenpoort, die zij met zand bestrooiden, 
opdat, met regen, vrouwen daar beter zouden kunnen zitien. Om den 
anderen dag werd daar gepredikt. Zie Utr. kroniek, 1566 — 1576, uiig. 
Brugmans in B^'dr, Histor. Gen. Utr., XXV, blz. 47 vlg., zeer belang- 
rijk ook voor onze kennis van de oudste armenzorg bij de gerefor- 
meerden. 



2f2 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

▼ragen om middelen om 't land in ruste te honden — wat 
een zeer naïef verzoek was. Eindelijk en bifzonder dat men 
Hare Hoogheid zou verzoeken, dat ^bij advies van de ge- 
^^meene Staten dezer Nederlanden bequamel^ck opt stuck 
,,van de plakkaten van de heresie gedispenseerd mag wor- 
^den" % De rede van Buys heeft een aantal leden der vroed- 
schap zeker kettersch genoeg geklonken, ^ maar wat zg 
besluiten getuigt, dat zij weliswaar allereerst voor hunne 
plaatselijke belangen opkomen, maar daarna toch beslist tegen 
kettervervolging partij kiezen. Voor den geest der Holland- 
sche stadsregeeringen is dit stuk typisch. 

„Die van de religie" in onze stad waren middelerwijl reeds 
ter openbare 'preek gegaan. 'Weliswaar weten wij niet den 
juisten dag, maar wel de plaatsen, t. w. bij het huis Koebel 
op den hoek van de Oude Vliet en den Rijndijk en in den 
Voskuil buiten de Rijnsburgerpoort. Om echter op ons ver- 
haal niet vooruit te loopen, laten wij het bij deze mede- 
deeling, om ter juister plaatse van het huis Koebel en den 
Voskuil het noodige te zeggen. Want b^zonderheden omtrent 
de prediking vóór den beeldenstorm heb ik tot nu niet ge- 
vonden. In elk geval hangt ook hier de preek met de beeld- 
breking samen, eene uitbarsting van lagere volksdriften, niet 
opzettelijk veroorzaakt en teweeggebracht, maar wel onopzet- 
telijk gevoed door de calvinistisch-democratische prediking; 
zonder medewerking van predikanten en consistoriën, maar 
niet door allen veroordeeld ; gepaard met plunderzucht, maar 
uit godsdienstige motieven geboren. Want, terwijl wij even 
krachtig als wie ook den beeldenstorm veroordeelen en 
betreuren, vergeten wij niet, dat de eigenlijke oorzaak lag 
in den bijgeloovigen beeldendienst ^) waardoor der gerefor- 



1) Vroedschapsresolutieboek H, fol. 26 r. vlg. op 13 Juli 1566. 

2) Mr. Paiilus Buys 'was in deze dagen, zooals ook wel blijkt uit 
zijne woorden in den tekst, niet meer roomschge2dnd.Dusseldorp zegt: 
„syndicus Paulus Bnzius totus in Nassovii partes propenderet,'* An- 
nales, p. 42. Vergel. ook Van Everdingen, a. w., blz. 7 vlg. 

3) Geheel ontaard van een geest, die b. v. spreekt uit de treffende 
woorden onder een altaarstuk van ± 1200, voorstellende Christus aan 
het kruis met Maria en Johannes : „non tarnen ef figiem sed quem de- 
signat adora." Nationaal Museum Kopenhagen. 



DE GEREFORMEERDEN. 223 

meerden geloof, en in het niet willen geven van ook maar 
één gebouw voor hun eeredienst, waardoor hun billijkheidsge- 
voel werd Beleedigd. Van den eersten aanvang der reformatie 
af waren de beelden met al den aankleve van mirakelen 
en bijgeloof heftig bestreden *) — thans zette zich dat protest 
in daden om. Voor Leiden denke men vooral aan den in- 
vloed van Bloccius, die met schrikkelijke felheid tegen de 
beelden uitVaart en inderdaad de vernieling ervan predikt. 
„Ende nademaal datze soo roepen teghen de beeldstormers 
dat is tegen Godt wiens gebot is datmen de beelden sal ver- 
nielen als Moses, Ezechias, Josias etc. hebben gedaan . . ." ^) 
,,Zijn Moses, Josias, Gedeon ghepresen om datze de Baals- 
altaren hebben afgebroken, hoeveel te meer die nu de pausche 
altaren vernielen opdat het volck te beter mach den levenden 
Godt dienen" ^). „Ende hoe de bilden costelicker sijn hoe wij 
die schandelicker moeten vernielen ende verbranden'' ^). Ik 
weet wel, dat deze woorden zijn ontleend aan het boek, dat, 
naar wij boven zagen, eerst in 1567 gedrukt werd, maar de 
schrijver heeft toch zeker in de voorafgaande jaren te Leiden 
vaak in dien geest gesproken. Meteen spreekt hier het gods- 
dienstig element zeer zuiver. „Opdat het volck te beter mach 
den levenden Godt dienen" — dat was het wat de hervormers 
tot hun strijd tegen de beelden bracht! Geene enkele be- 



1) ^ij geven een paar voorbeelden uit den overvloed. „Beelden 
zijn nergens toe goet, daerom sal sulcke cost voortaen niet meer aen 
steen ende hout, maer aen die levende, ghebreckige beelden god^ 
gheleyt worden". {Art. 7 van Balthasar Friberger in Bihl, Ref, Neêrl, 
I, 122). ^Noch meerder verblintheyt isi dat wij troost, hulp en bijstant 
van enige heylighen soecken, die wij in haer holten beelden meynen 
te eeren". (Gnaf eus, Troost ende spiegel der sieken, in Bibl. Ref, Neêrl, 
I, 187). n • • • • Aenbeders der beelden, die noch spreken noch ghespre- 
ken en connen ende gaen daer nochtans toe om hulpe, gelijck si daertoe 
gheleyt worden midts ingheven des duivels ende valsheyt des men- 
schen...." {Vanden propheet Baruch, aldaar, I, 261). „Hout en steen 
met keerssen eeren en is niemant dienstelij c dan den duyvel . . . ." 
(Anastasius Veluanus, Der leecken wechw^ser, uitg. 1594, blz. 243, thans 
ook Bibl. Ref. Neêrl, IV, 289. Zie het gansche tractaat „Van den beel- 
den", aldaar, blz. 239—245, thans ook Bibl Refor. Neêrl, IV, 287—291. 

2) Bloccius, Tweehondert ketterden, 1567, blz. 18. 

3) Aldaar, blz. 71. 

4) Aldaar, blz. 60. Vergel. nog cap. 66, 



224 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

weging echter, zelfs de edelste niet, ontkomt aan de ver- 
menging met onedele elementen en bij den beeldenstorm 
waren het zelfs al te vaak de laatste, welke overheerschten. 
Datzelfde gespuis, dat in deze maanden de goede zaak der 
protestanten door zijne gewelddadigheden schandvlekte, liep 
aanstonds tot de regeering over, toen deze de overhand nam 
en aan het straffen ging '). Het doet ons zeer leed, dat juist 
te Leiden het onedele zoo zeer op den voorgrond zal blaken 
te treden. Natuurlijk zullen wij het daarom toch naar waar- 
heid verhalen. Doch men vergete niet, dat al onze zegslieden 
aan beslist roomsche zijde stonden, voor de godsdienstige 
motieven geen oog konden hebben en, eindel^k, dat de rustige 
hervormden zich tijdens het rumoer op den achtergrond hiel- 
den. Denkt eindelijk nog aan allen, die door den marteldood 
van maag en vriend eenzaam en ontwricht waren geworden, 
aan den jarenlangen druk en de verkropte woede door de 
bloedigste vervolging veroorzaakt, aan de armen en de breede 
scharen van werkeloozen, aan de zooveel ruwere zeden, aan 
den schier onweérstaanbaren invloed eener alles meeslepende 
volksbeweging — en de gebeurtenissen dringen tot zachter 
oordeel dan vooral in de laatste jaren over haar pleegt geveld 
te worden^). De jammerlijke vernietiging van voorwerpen 



1) Fruin, Verapr. Geschr,, I, 394. 

2) Van groote partijdigheid en ook van onhistorischen zin ge- 
tuigt een artikel van B. J. M. de Bont in Jaarboekje van Alberdinck 
Thijm, 53*te jaarg. 1904, blz. 1 vlgg. Zullen onze roomsche historici 
nimmer overtuigd worden door wat Moded heeft gexegd in zijne 
Verantwoordinghe (blz. 36 en vooral 61 vlg.) door Fr. Junius (Memla, 
Vtta Jtmii, p. 49), door Doifhuis in zijne Predicatiën over het i^den van 
Christus (Bor, a. w., Il, 830 vlgg. Nederl, Archief, IV, 184, noot 1), door 
Coolhaas (zie Rogge, Caspar Cooïhaas, 1856, I, 27)? Zullen zij, wier 
vernieuwden arbeid op historisch gebied wij toejuichen, altijd wéér 
dr. Nuyens en Kervijn de Lettenhove naschrijven, alsof nimmer Fruin 
eerst over Nuyens' „Nederlandsche Beroerten" geschreven {Verspr. 
Geschr,, II, 1 — 57) en daarna, vooral, de gansche geschiedenis van den 
beeldenstorm volgens Nuyens e. a. niet aan eene onafwijsbaar juiste 
kritiek onderworpen had {Verspn Geschr,, II, 45 — 81)? Mij dunkt, men 
mag niet voortgaan naar ouderwetschen trant Lodewijk van Nassau, 
de edelen, de predikanten, de consistoriên te lasteren, vóór n^en deze 
bladzijden van Fruin afdoende en zegerijk heeft weerlegd. Dat, eindelijk, 
geen anabaptisten aan den beeldenstorm zouden hebben deel ge- 
nomen, blijkt niet uit Bibl Ref, Neérl, II, 183, 521 noot 2, 649 noot 1. Wij 



DE GEREFORMEERDEN. 225 

van hooge kunstwaarde en van duizenden boeken en hand- 
schriften is voor ons gevoel het moeielijkst te dragen. 

Maar wij staken onze algemeene beschouwingen en komen 
thans tot de feiten. Wat de data aangaat — wie bedenkt 
dat de eigenlijke storm 14 Augustus uitbarstte, dat hij te 
Antwerpen woedde op Dinsdag 20 Augustus en volgende 
dagen, te Gent op den 22^^^!^ en in den volgenden nacht % te 
Amsterdam Vrijdag 23 Augustus, die vindt voor Leiden 
25 en 26 Augustus nog laat. Dien Vrijdag had Oranje een 
schrijven gericht aan de Hollandsche steden, met dringend 
verzoek waakzaam te zijn en ook het platte land te waar- 
schuwen ^). En men was, ook te Leiden, op zijne hoede. 
Dienzelfden Vrijdag hadden een aantal monniken uit vrees 
hunne kloosters verlaten, hun geestelijk gewaad afgelegd, 
hun goederen doen vervoeren, en veel meer monniken en 
nonnen zouden het nog gedaan hebben, zoo niet de regeering 
hun alle hulp had toegezegd. Want de meerderheid der 
vroedschap was nog roomschgezind. Ook had men tijdig de 
schoonste kerksieraden, kelken, corsufelen (d. z. casufles, ka- 
zuifels), schilderijen, koorstoelen, kunnen bergen ^). Op Zondag 
den 25stcn Augustus hadden burgemeesteren, ontrust door 
de berichten uit Vlaanderen, Amsterdam % Den Haag ^), 
Delft ^) htmne vrees aan schout en schepenen medegedeeld 
en daarna, in den namiddag, eene samenkomst gehouden ten 



komen er op terug. „Veel dat men aan de protestanten pleegt te ver- 
wijten, de beeldenstorm, de mishandeling van priesters en de ont- 
-wijding van heilige plaatsen en gebruiken, moet grootendeels op 
rekening van deze bijloopers gesteld worden." Fruin, ta,p, 

1) Verbeterde datum naar Jacobs in Tifdspiegel, Sept! 1906, blz. 71 vlg. 

2) Bij Bor, a. w., I, 88. 

3) Vroedschapsresolutie van 16 October 1566, afgedrukt Kerkh, Archief , 
m, 1862, en aldaar blz. 434. 

4) Beeldstorm te Amsterdam op 23 Augustus, Wagenaar, Amsterdam, 
I, 283. Le Long, Reformatie der stadt Amsterdam, 1729, blz. 528 vlg. 

5) Hieruit volgt, dat de Haagsche afneming van de beelden ook vóór 
25 Augustus moet hebben plaats gehad. Den datum geven noch de 
Memorlên van Reaal (Bijdr. Hist. Gen, XJtr,, XVn, 32), Bor, a. w., 1, 92, 
Brandt, a.n^., I, 361, Hooft, Historiën, blz. 104, noch zelfs De Riemer, 
Beschrijving van 'S'Gravenhage, I, l, 323. 

6) Te Delft brak men de beelden Zaterdag 24 en Zondag 25 Augustus, 
^ooals blijkt uit het schrijven van de vroedschap aan Margaretha bij 

15 



226 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

huize van ëën htuuier, mr. Comelis van Veen. Dür ver- 
gaderden dan de vier burgemeesters t. w. behalve de gast- 
heer, Joost Jacobsz., Gerrit Roefofsz. en mr. Frans Jansz. 
van Dusseldorp ') ; voorts de twee pensionarissen mr. Paalus 
Buys en Gerrit Melisz. Hoogeveen en de schout Nicolaas 
van Barendrecht. Terwijl zij overlegden, kwam de koster 
van St. Pieter hun zeggen, dat er lieden in de kerk waren, 
die niets goeds in den zin en roode sluiers omgehangen 
hadden ^. Aanstonds begaven burgemeesteren en pensiona- 
rissen zich naar het kerkgebouw en vonden daar inder- 
daad Comelis Claesz. een slotenmaker, alias Smijtgen en 
Comelis Jacobsz. Vos^). In het gedeelte der kerk naar de 



Van Bleyswijck, Beschrifvinge der stadt Déift, I, 412 vlgg. en uit de 
woorden van Martinus Dnncaniis, pastoor te Delft, in zijn Kasboek: 
«In ipso f esto Bartholomaei (d. i. 24 Augustus) sunt a calvinistis expisa 
templa et nos sacerdotes sumus aestimati ut oves occisionis." Afgedr. 
in Dodt, Archief, V, 329. 

1) Hij zon 20 Januari des volgenden jaars huwen met Marij Jacobsdr. 
en uit dat huwelijk zou 23 October Frans van Dusseldorp, de schrg- 
ver van de Annales geboren worden. Zie de uitg. der Ann. in uittreksel 
door R. Fruin, 1893, inl. blz. vn vlg. Misschien was de vader in het 
jaar van zijn dood slechts een der veertigen, zooals Fr. zegt; in ons 
jaar was hij burgemeester. De opgaven in de voorr. van Oudh, v. H^, 
blijken hier onbetrouwbaar. Wij putten uit de nohden van Jan van 
Hout zelven. 

2) Het geuzenteeken, verg. het nog te noemen vonnis van Van Wijn- 
gaarden, Marcus, Sententièn, blz. 48. 

3) Het vroedschapsreaolutieboek H, lol. 29 v. vlgg. op 26 Augustus 
1566, ook afgedr. Kerkh. Archief, m, 426—430, geeft voor dien Zondag- 
avond in St.-Pieter geen namen en weinig bijzonderheden. Orlers, a. w., 
554, noemt den éénen beeldstormer ^Smijtgen bij nacht" en den anderen 
Vos. Oudh, van RUnl, blz. 183 noemt den laatsten N. Vos. Wij kennen 
hen uit de latere vonnissen van den Bloedraad. Dat over den één be- 
gint: „Alzoe Comelis Claesz. slotenmaker alias Smeetgen, bij nacht 
gevangen . . . enz. en hieruit is, denk ik, onstaan het „Smijtgen bij nachf *. 
De ander Comelis Jacobsz. Vos had zich later op het feit van dien 
avond beroemd tegenover Jacob Claesz. alias Halfpaap, dien w^ nog 
zullen ontmoeten. Deze Vos mag niet verward worden met Claes Jansz. 
zoon van Aeff van Os, ook medeplichtig aan den beeldenstorm, daarna 
voortvluchtig en den Isten April 1569 op Schoonverdriet onthoofd. Zie 
zijn vonnis bij Jac. Marcus, Sententièn van den Hertog van Alva, 1735, 
bl. 306 vlg. Dat over Comelis Claesz. alias Smijtgen aldaar bl. 307 vlgg. 
Deze man was een ijverig bezoeker geweest van de hagepreeken, die 
hij gewapend placht bij te wonen; hij droeg aan zijn rooden sluier een 
zilver vergulden geuzenpenning, die hij voor vijftien stuivers had ge- 



D£ G£R£I^ORM££RD£N. 227 

Lokhorststraat had Vos reeds met een rapier sommige beel- 
den van een altaar gestooten, terwijl, toen de bnrgemeesteren 
binnen traden, zq samen de beelden afwierpen van het altaar 
van den H. Nicasins, waartoe zij op een bank geklommen 
waren. Smijtgen had ook het beeld van Job gegrepen, zeg- 
gende: „dit is mijn compere", toen een der burgemeesters 
hem bij den arm greep. Zij waren toen de kerk uitgegaan, 
die daarop gesloten en onder bewaking gesteld werd. Des 
avonds werd er, om het gewicht der zaak, schepenvergade- 
ring belegd. Het college bestond toen uit Jan van Adrichem, 
Gerrit Fransz. Doe, Huyg Claesz. Gael % Dirk Gerritsz. 
Smaling ^), Jacob van Loo, mr. Floris van Tol, Dirk 'Willemsz. 
van den Burch en Adriaan Dirk Ottensz. Er werd besloten 
nog dienzelfden avond de dekens, hoofdlieden, rotmeesters 
en manschappen der beide schutterijen ten stadhuize te doen 
komen. Zóó geschiedde, en hun werd op het hart gedrukt 
trouw te blijven, gewezen op het groot gevaar waarin de 
stad verkeerde, waarop zij onder de duurste eeden ver- 
zekerden, dat de regeering op htm hulp staat kon maken. 
Het waren ijdele geloften, zooals nog dienzelfden avond bleek. 
Het was verre van rustig in de stad. De rederijkers hadden 
tusschen het huis, waar zij vergaderden en het tegenover- 
staande op de Breestraat een touw gespannen, waaraan een 
beeld (uit St. Pieter) vastgebonden hing. 'Wanneer er nu 
iemand voorbijging, lieten zij met een ander touw het beeld 
als een slingersteen ronddraaien. Of zij zetten een beeld 
op den Blauwen Steen met touwen boven en onder. Ging 



kocht en waarmede hij al een week of drie vóór den beeldenstorm 
door Leiden geloopen had. In de latere literatuur komt de man voor 
in Schaduwbeelden van den voortijd door J. H. Jonckers, 1860, bl. 101 vlgg. ; 
louter romantisch. Hij is mede op Schoonverdriet onthoofd, 2 Juni 1568. 
Dtisseldorp Annales p. 24 spreekt ook van den smid, die op dien Zon- 
dagavond een beeld der H. Maagd stuksloeg. 

1) Hij werd burgemeester in 1575 na de omzetting van de vroed- 
schap door den Prins op 14 October 1574. Verg. Fruin, Het beleg van 
Leiden, bl. 148 vlg., Van Mieris, Handvesten^ bl. 151 vlgg. Wij zullen 
telkens bij de leden der vroedschap, zoo mogelijk, aanteekenen of zij 
na 1574 ook in de regeering zaten. Want daaruit kan met eenige waar- 
schijnlijkheid worden opgemaakt of zij aanhangers der nieuwe dan wel 
der oude bedeeling waren. 

2) Burgemeester in 1579 volgens Orlers. 



228 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

er nu iemand langs, dan trokken zij nii het hnis aan een 
touw, zooals vogelaars aan hnn net trekken, het beeld viel 
voorover, alsof het eene buiging maakte en zq riepen: „daer 
salder noch meer comen!" ') Dat de schutters zoo weinig 
deden, toen en later, kwam, zegt Dusseldorp t. a. p. met 
niet weinig overdrijving, omdat de gansche burgerq met 
ketterij besmet was, wegens de menigte der lakenwevers, 
die „overal door die pest zijn aangetast." Het was op dien- 
zelfden Zondagavond, dat de kanunniken van St. Pancras, 
ook op hunne hoede, met hulp van enkele burgers een groot 
aantal papieren, charters, eigendomsbewijzen enz., die in het 
kapittelhuis aan de Hooglandsche-Kerkgracht in de ark en in 
gesloten schappraaien bewaard werden* in veiligheid brach- 
ten. Jammer, dat er door de haast en den schrik veel 
achter bleef). 

Het slappe optreden der regeering moest voor den vol- 
genden dag het ergste doen vreezen. En inderdaad op Maan- 
dag 26 Augustus drong een troep mannen en vrouwen des 
morgens door de noordel^ke deur in O.-L.-Vrouwe kerk 
binnen en begonnen daar de beelden af te werpen. Het 
ging ef zóó woest toe, dat volgens ëën bericht, een man 
en vrouw in het gedrang dood bleven: zij werden des 
nachts aan de stadvest begraven *). Het was hier, dat Reyer 
Adriaansz., die het voor zijn euveldaad oneigenaardig be- 
roep van beeldsnijder ^) uitoefende, het beeld der H. Maagd, 



1) Uit het Verslag van Alva'a commisaariaaen, 1567, tiitg. Van Vloten 
in Kerkh. Archief, II. 1859, bl. 290. Het verslag is in het Latgn, maar 
met enkele woorden in de volkstaal. 

2) Dit laatste uit eene oorkonde in het archief van St. Pancras met 
2 zegels d° 23 September 1568, waarin door schepenen Comelis van 
Noorde en Floris van Tol wordt verklaard, dat voor hen zijn versche- 
nen deken van Treslong oud 60 jaar, Gerrit Jansz. en Gijsbrecht Ger- 
ritsz. beiden 40 en Adriaan Comelisz. 56 jaar, kanunniken van Si Pan- 
cras, door het college gedagvaard om getuigenis der waarheid te geven. 
nEnde verklaerde elx bij haeren priesterscap, eere ende getrouwicheyt 
ende oversulx bij eede leggende haere handen op haere borsten" . . . 
volgt een verhaal over de verwoesting van Si Pancras-kapittelhuis op 
26 Augustus 1566, waaraan wij af en toe mede ontleenen. 

3) Verhaal van een ooggetuige, een priester, afgedrukt in Kerkhist. 
Archief, m, 1862 en aldaar bl. 439. 

4) Voor „beeldsnijder" komt ook voor „Jhesusmaker", b. v. Treaor. 
rek, boek, 1498, fol. 66 v. 



DE GEREFORMEERDEN. 229 

dat in 't midden van de kerk recht tegenover den preek- 
stoel hing, met een langen haak heen en weer slingerde, 
zonder het te kimnen aftrekken ^). De schout, burgemees- 
teren en secretaris begaven zich ijlings naar de plaats des 
gewelds en beletten niet zonder levensgevaar wat zij maar 
k<Hiden *). Doch niet slechts in deze kerk woedde de storm, 
in aUe kerken en kloosters werden de beelden en sieraden 
verwoest door de „woedende handen van het veelhoofdig 
beest Jan Alleman" *). In St. Pieter drong de menigte 
door met hulp van den onderkoster Jan Michielsz. en brak 
daar o. a. de prachtige marmeren beelden van de twaalf apos- 
telen aan de pilaren van het koor in stukken. Dit schijnt 
al in den nacht te zijn gebeurd. "Want de sacristij hadden 
zij toen niet kimnen openbreken, zoodat het mogelijk was 
des ochtends daaruit de monstrans en andere heilige kerk- 
goederen in veiligheid te brengen^). Toen zal ook het 
Laatste Oordeel van Lukas van Leiden zijn gered. In 
St. Pancras ging het niet minder rauw toe. Een der bel- 
hamels was daar Gijsbrecht Adriaansz., misschien een 
broeder van den daareven genoemden Reyer, die de beel- 
den brak, de borden met de namen en de schilderstukken 
met de voeten trapte en dit nog wel, voegt onze zegsman 
er met verklaarbare verontwaardiging bij, niettegenstaande 
hij de „beyerman", de klokluider van St. Pieter was en 
daarmede zijn brood verdiende '). Doch ook in het kapittel- 
huis drongen de beeldstormers binnen en braken de ark 
stuk en de laden, waarin de papieren werden bewaard. 
Vier andere kasten beneden in het kapittelhuis, waarin de 
privilegies, presentaties, fundatiebrieven en andere stukken 
werden bewaard, braken zij insgelijks open. Des middags 
lag de vloer met verscheurd papier bezaaid. Een lange 



1) Crimineel sententieboék op 5 April 1568, den datnm waarop Reyer 
wordt vrijgesproken. Wat niet wil zeggen, dat hij 't feit niet bedreef. 

2) Vroedschapareaolatie van 26 Aagnstas. 

3) Zóó Orlers a.w., bl. 92 vlg. 

4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh, Archief, III, 438. Hij dateert 
foutievelijk 28 Attgustns. 

5) Crimineel sententieboék zonder datnm of vonnis. Was hij misschien 
diezelfde klokluider, die een paar jaar vroeger bij begrafenissen de 
klok te bersten luidde? Aflezingaboek B, fol. 255 r. op 10 Juli 1564. 



230 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

kerel had een doos met brieven onder zgn wambuis ge- 
stoken en was er mede weggegaan, ofschoon de kannnnik 
Adriaan Comelisz. die geen Leidenaar was en den man 
niet kende, de doos van hem had opgeèischt. Twee jaar 
later was de ark zonder lade nog als corpus delicti in 't 
kapittelhuis aanwezig. Een aantal der geroofde papieren 
werden later door Frank Philipsz. secretaris van Wasse- 
naar, door de huisvrouw van Jacob van der Does, hoog- 
heemraad van Rijnland en door Dirk Franckensz., een 
burger dezer stad, aan het kapittel terugbezorgd, zonder 
dat blijkt hoe zij eraan gekomen waren % 

Tegen den middag was de beeldenstorm in vollen gang. 
Het rumoer door de gansche stad was onbeschrijfelqk, als 
furiën liepen mannen, vrouwen en kinderen de kerken in 
en uit, roepende, dat ook hier moest gebeuren wat elders 
was geschied. In een uur of zes waren in aUe kerken en 
godshuizen de beelden vernield^). Houten beelden werden 
naar den Blauwen Steen gebracht, op een hoop geworpen 
en onder bittere smaadwoorden verbrand'). Een dergelqk 
auto-da-fé op het Pieterskerkhof werd door enkele poor- 
ters belet *). Tot overmaat van ramp stonden eensklaps 
aan twee zijden der stad twee hooibergen in lichte laaie, 
tot groot gevaar van de belendende huizen en tot vermeer- 
dering der verwarring^). 

Vooral keerde de woede des volks zich tegen het minne- 
broedersklooster buiten de Hoogewoerdspoort. Na al wat 
wij daarover gezegd hebben, behoeft dit wel geene ver- 
klaring. De regeering had de poort laten sluiten, maar 
tegen den avond liepen de menschen naar het stadhuis en 
eischten de sleutels van burgemeester Van Dusseldorp ^). 



1) Uit de Authentieke verklaring der vier kammniken. Zie boven 
bl. 228 noot 2. 

2) Vroedachapsresolutie, 16 Octob. 1567, afgedr. Kerkh, Archief, m, 435. 

3) Verslag Alva's Comm,, Kerkh. Archief, II, 260. 

4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, HL, 440. 

5) Vroedachapsresolutie, 16 Octob. 1567, Kerkh. Archief, m. 435. 

6) Ik gis, dat hij 't was. Het verhaal over de Minnebroeders is ont- 
leend aan de Annales, en een der „Consules" (d. i. burgemeesters, verg. 
Inl. van Fruin bl. LI noot 4) speelt daarin de schoone rol. Het ligt 
voor de hand aan des schrijvers vader te denken. Natuurlijk, dat daar- 



0£ GEREFORMEERDEN. 231 

Deze, een verstandig man, lette op wie vooral te keer 
gingen, sprak hun ernstig toe, maar weigerde de poort- 
sleutels. Toen zij nu oproerig bleven aandringen, wierp hij 
ze op straat en riep, met bliksemende oogen, „daar zijn 
de sleutels: wie durft, rapé ze op!" Hij was gewapend en 
hield een strijdbijl aldus omhoog, dat hij met éénen slag 
het hoofd van hem, die de sleutels zou oprapen, zou ge- 
spleten hebben. Maar zij liepen naar de Hoogewoerdspoort, 
verbraken de afsluiting, en men begrijpt slechts niet, waarom 
zij dit niet aanstonds hebben gedaan. Daarop drongen zij 
in het klooster binnen en vernielden daar alles tot de ven- 
sterruiten toe % Tegen middernacht kwamen zij in de stad 
terug. Eén had de pij van een monnik om en droeg een 
misboek in de hand. Aldus ging hij langs de Hooigracht ^), 
tot smaad van den katholieken godsdienst. En schoon burge- 
meester Dusseldorp beval hem neer te slaan, ontkwam de 
man ^). Den volgenden dag werden de altaarstukken, de 
kazuivels en de „alpen" ^) in de stad ten verkoop aangeboden. 



door en trouwens door het karakter des schrijvers in 't algemeen, 
partijdigheid niet is buiten gesloten. 

1) Dat er een kerel den troep voorafging met een vlag waarop de 
duivel (cacodemon) stond afgebeeld, is een sprookje, dat aan Dussel- 
dorps opvatting van ketterij moet worden toegeschreven en dat ik in 
den tekst niet heb durven opnemen. Hij verhaalt dit Annales, p. 108 
op 't jaar 1572, maar uit het verband, „Satis constat" . . . etc. blijkt 
duidelijk dat hij 1566 bedoelt. Over zijn duivelgeloof zie Fruin, Int, 
bl. XXXin vlg., over zijne groote onnauwkeurigheid a/cfaar bl. LIII vlg. 
Het verhaal van een ooggetuige plaatst de plundering der kloosters 
op 29 Augustus, Kerkh, Archief, III. 439, natuurlijk eene vergissing. 

2) Er staat: „per plateam vulgo dictam fossam foenariam." 

3) Annales, pag. 24 met foutieve data. Bijzonderheden omtrent dezen 
man kennen wij van elders. Hij heette Gerrit Teunisz. alias goede 
Gerrit Botercruyer, had medegedaan aan de beeldstorming in O.-L.- 
Vrouwe-kerk en St.-Pieter, waar hij een beeld van St. Joris had afge- 
rukt, en was toen naar het Minnebroedersklooster gegaan, waar hij 
wbij den roeck van 't bier" in den kelder was afgedaald en gedronken 
had. Daarop had hij in den tuin een minorietenkap vinden' liggen en 
die aangetrokken, „meenende eenen goeden benijt gevonden te heb- 
ben" en was daarmede de stad ingegaan. Gerrit Theunisz. werd den 
2den Juni 1568 gehangen. Zie bij Marcus, Sententiën^ enz. bl. 311 vlg. 

4) „Alp" d. i. albe, alba tunica, camisia, het wit linnen gewaad, afhan- 
gend tot op de voeten, dat de celebrant en de ministranten bij de mis 
dragen. Wetzer, Kirchenlexicon\ I, 405 f. 



232 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Nog verder buiten de stad woedde de storm. De menigte 
trok ook naar Engelendaal ^), maar konden daar niet bin- 
nenkomen. Maar uit het nonnenklooster Roomburg^ ver- 
joegen zij de zusters en beleedigden haar*) totdat zg op 
hunne beurt door de boeren naar de stad werden terugge- 
jaagd. Een zekere Quirijn Quiri^nsz. had zich met een ander, 
Halfpaap, dien wij reeds hebben ontmoet, in de paterskamer 
van Roomburg met eten en drinken te goed gedaan % Bui- 
ten de Rijnsburgerpoort werd Mariènpoel door de beeld- 
stormers bezocht, maar zij hebben er weinig beschadigd. 
Van te voren had de regeering de beide meesterwerken 
van Comelis Engelbrechtsz. van 1508 en 1526 in veiligheid 
doen brengen en toen er nu enkele beelden gebroken wer- 
den, was er een aanzienlijk man, die de belhamels der plun- 
deraars de handen met geld vulde, waarop zij aftrokken^). 

Vóórdat wij gaan zien, wat de regeering onder dit alles 
deed, sta hier nog een woord over de leiders van het op- 
roer. Op den voorgrond getreden is niemand, en het volk 
heeft zich den 26sten Augustus door de luim van het oogen- 
blik laten meèsleepen. Doch achter de schermen vinden wq 
een drietal leden van den lageren HoUandschen adel, Jacob 
Oom van Wijngaarden *), Arent van Duivenvoorde en Her- 



1) Momiikenklooster omtrent het Leiderdorpsche veer, boven, bl. 37. 

2) Ter hoogte van de scheiding van Ouden en Nieuwen Rijn, boven, 
bl. 37 vlg. 

3) „Pleegden met haar veel vuiligheden'* zegt het verhaal van den 
ooggetuige, Kerkh. Archief, JU, 440, die echter partij is en ook wel niet 
overal te gelijk zal geweest zijn. 

4) Crimineel aententieboek op 12 April 156S. De eisch tegen Quirijn 
was onthoofding, maar hij kwam er met bannissement af. Halfpaap 
werd den 2den Juni 1568 gehangen. Zijne gedragingen zijn de moeite 
waard om te worden verhaald. Hij heette Jacob. Claesz. en was, na 
in de drie hoofdkerken aan de beeldstorming te hebben medegedaan, 
met een turfdrager, den genoemden Quirijn naar Roomburg geloopen. 
Daar hadden zij met hun twaalven aan tafel zitten eten en drinken, 
waarbij Jacob een kruik van l^a mengel aan stukken geworpen had 
zeggende, dat het bier hem niet smaakte en hij beter gedronken had. 
Zie bij Marcus, Sententiën, enz, bl. 310 vlg. 

5) Zie Bijleveld in Leidsch Jaarhoekje, 1905, bl. 162 vlg., 172 vlg. en 
Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, III, 440. 

6) In ons eerste hoofdstuk ontmoetten wij Floris Oom van Wijngaar- 
den. Hij was gehuwd met Amoldina van Duvenvoirde en zijn broeder 



DE GEREFORMEERDEN. 233 

man van Raaphorst. Alle drie waren zij ijverige voorstanders 
van de gereformeerde religie, bezoekers van de hagepree- 
ken, maar tegelijk rauwe klanten, die de abdisse van Rijns- 
burg hadden gedwongen in haar klooster eene calvinistische 
preek aan te hooren, de kosters van "Wassenaar en Voor- 
schoten hadden verhinderd de klok te luiden voor de gods- 
dienstoefening, in de abdij van Egmond met hunne knechten 
in den kersttijd van 1565 schandelijk hadden huisgehouden 
en den bisschop van Haarlem bitter beleedigd. Van Wijn- 
gaarden en Raaphorst hadden te Leiden de menschen tot 
den beeldenstorm aangepord en inzondei^heid de reeds ge- 
noemde Comelis Claesz., alias Smijtgen en Comelis Jacobsz. 
Vos ten huize van zekeren Dirk Theunisz. een broeder mis- 
schien van Gerrit Theunisz. dien wij reeds bij de Minorieten 
aan 't werk zagen. In Leidsche bronnen vonden wij van 
deze edelen echter geene melding gemaakt en daarom ligt 
het vermoeden voor de hand, dat zij zich achteraf hebben 
gehouden % 

De regeering verkeerde op dien Maandag in de grootste 
moeilijkheid, vooral daar zij op de schutterij niet rekenen 
kon. Des middags vergaderde de breede vroedschap en 
behalve schout, burgemeesters, pensionarissen, schepenen en 
secretaris, allen reeds genoemd, zaten daar Claes Adriaansz., 
mr. Frans Adriaansz., mr. Claes de Wilde, Claes Lam- 
brechtsz., Comelis van Noorde '), Claes Jansz. de Goede, 
Hendrik Florisz. van Wassenaar '), Comelis Adriaansz. ^), 
Oude Pieter Paedtsz. % Anthonis Fransz., Arent Gerrit 



Jacob (t 1529) met haar zuster Maria. De zoon van deze laatsten, Floris 
(t 1549) was bij Otteline van de Coulster, genaamd Alckemade vader 
van den in den tekst genoemden Jacob. 

1) Vonnis tegen Jacob van Wijngaarden en Arent van Duivenvoorde 
d" 19 April 1568 bij Marcus, Senientiën, bl. 48—51. Vonnis tegen Cor- 
nelis Claesz. alias Smijtgen bij Marcus, a. w., bl. 308. 

2) Lid van de vroedschap van 1575, Van Mieris, Handvesten, 152. In 
1579 schepen, Orlers, a.w., 643. 

3) Oud-schepen, Orlers, a. w., 632. Zijn zoon Pieter Hendriksz. van 
Wassenaar was schepen in 1575, Van Mieris, t,a.p, 

4) Comelis Adriaansz. Barrevelt, schepen in 1575, Orlers, a. w,, 642. 

5) Bouwen Paedtsz. Jansz. en Jan PaedtsZr van Santhorst, leden der 
vroedschap in 1575, Orlers, ta,p. 



234 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Ewoutsz., Adriaan Pieter Garbrantsz., Claes Oom Jansz., 
Motiring Claesz. van Leeuwen % Qnirijn Claesz. Garbrantsz. % 
Jan van Brouchoven % Mees Alewijnsz. % en Joost WUlemsz. % 
in 't geheel 34 personen, zoodat er zes ontbraken. Voorzoo- 
ver wij kunnen nagaan was de meerderheid nog roomsch- 
gezind. De vergadering overwoog, dat de woede der bal- 
dadigen, die God noch justitie vreesden, groot was, doch 
dat door gewapend optreden de zaak maar erger worden 
zou. "Want het volk had niets te verliezen, was door armoede 
verbitterd, zou naar de wapenen grijpen en het zou kunnen 
uitloopen op eene algemeene plundering, waaraan de vol- 
ders, wevers, steenplaatsers en turfdragers, die om de dedi- 
natie van de nering zeer arm waren, dan zouden meedoen. 
Er werd besloten uit de kerken nog te doen wegbrengen 
wat men kon en voorts nog eens aan de schutters te vragen, 
of zij wilden helpen de furie des volks te bedwingen. De 
schutters waren blijkbaar maar slecht te vertrouwen. Ook 
zou men, merkwaardige tegemoetkoming, met bekwamen 
spoed uit de kerken doen wegnemen aUes waarvan afgoderij 
werd gepretendeerd. Doch beseffende, hoezeer haar deze 
zwakheid later zou kunnen worden verweten, liet de ver- 
gadering door Jan van Hout in de notulen opnemen, dat 
dit besluit alleen was genomen om bloedstorting te voor- 
komen en dat zij niet geacht wilde worden daarom de ver- 
woesting van de kerken goed te keuren *). Ruim een jaar 
later, 16 October 1567, verdedigde de vroedschap zich tegen 
het Hof van Holland over haar gedrag in die benauwde 
dagen, in den breede betoogende, dat zij „heure debvoir 
ende neersticheyt altijts gedaen (hadden) omme doude catho- 
lijcke religie te def enderen" *). 

Dinsdag den 27®^^^ Augustus schijnt het oproer zich te 



1) Verg. Orlers, a, w,, 595 en 632. 

2) Burgemeester in 1582, Orlers, a,w,, 644. 

3) Verg. Orlers, a.w,, 595. 

4) Verg. Orlers, a. w., 595. Dat deze allen ter vergadering aanwezig 
waren, blijkt tiit het Vroedschapsreaolntiéboék H,, fol. 29 v. 

5) Vroedachapareaoltttieboek op 26 Aug. 1566, fol. 29 v. — 31 r. Ook 
Kerkh. Archief, in, 426—430. 

6) Vroedschapsresoltttieboek op datum, ook Kerkh, Archief, m, 434. 



DE GEREFORMEERDEN. 235 

hebben gelegd trots de zwakheid der overheid. Des mor- 
gens ging burgemeester Van Dusseldorp ^) bij de huizen der 
bekende beeldstormers rond (die men dus niet had kunnen 
of durven grijpen) en vond hen allen aan 't werk, waaruit 
hij besloot dat zij bang waren geworden. Hij begaf zich 
daarop tot den decaan van St.-Pancras, in wiens parochie 
hij woonde, en vroeg hem den gewonen dienst in de kerk 
te willen verrichten. De ander durfde niet, waarop de burge- 
meester hem beloofde dat hij het eerst in de kerk en 't 
laatst er uit zou gaan, zooals hij ook deed, gewapend met 
een pistool (bombarda manualis), waarop drie kogels. Aldus 
overreedde hij den priester om te preeken en bedwong de 
menigte door zijn gezag *). 

Het is mogelijk, dat dit aldus is geschied. Maar de vroed- 
schapsnotulen, die voor 't allerminst voor de juiste tijdsorde 
beter te vertrouwen zijn, verhalen, dat eerst Woensdag 28 
werd beisloten de kerken te zuiveren en aan eenige kapel- 
laans te vragen of zij 't woord Gods „zonder eenige schim- 
ping" zouden willen verkondigen? Mochten zij weigeren — 
men zou dan den monniken (de Minrebroeders ?) hetzelfde 
verzoek doen. Hoe zwak de regeering zich nog voelde, blijkt 
wel uit haar besluit om wel de vreemde predikanten, d. w. z. 
de gereformeerde, uit de stad te weren, desnoods door 
poortsluiting, maar hen, zoo zij weigerden te gaan, onder 
protest te dulden '). De „Annales" verhalen eindelijk nog, 
dat „de" burgemeester op dienzelfden Dinsdag reeds den 
smid, die in St.-Pieter begonnen was de beelden te ver- 
nielen, liet onthoofden. Ook dit is zeer onwaarschijnlijk. 
De terechtstellingen der voornaamste deelnemers hebben 
eerst veel later plaats gehad en daar de „smid" van de 
„Annales" de reeds herhaaldelijk genoemde Comelis Claesz. 
alias Smijtgen is, weten wij, dat hij 2 Juni 1568 is ont- 
hoofd. 

Doch waar is, wat Dusseldorp eindelijk nog zegt, dat de 



1) Volgens de Annales, t. a. p., die nog van denzelfden „consul" spreken. 

2) AnnaleSf p. 25. 

3) Vroedschapsresolutieboek op 28 Aug. fol. 32 r. Ook Kerkh. Archief , 
111,432. 



236 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

„animositas nebulonum" werd bedwongen i). Men zag zeer 
goed in, dat, zoo thans niet streng werd opgetreden, de 
schamele gemeente zich in de kloosters zon gaan nestelen 
en daar leven „naar heur appetijt". Dus werd er een galg 
opgericht bij den Blauwen Steen en van de schutterq werd 
(al weer!) een nieuwe eed afgenomen, terwijl alle verdere 
kerkroof op peine van die galg verboden werd % Wat reeds 
gestolen was moest ieder in St.-Jacobs-gasthuis brengen, 
zoowel goederen als geld en uit welke kerk of klooster ook 
geroofd*). Lange Jan, een oudroest, kreeg bovendien last, 
om wat hij van geroofd goed vond op te koopen, en zoo 
kwam hij eiken avond met een kruiwagen vol kazuifels, 
stoolen, alven en andere altaargewaden thuis ^). Men ziet 
het: wat elders met name in de Zuidelijke Nederlanden 
uitzondering was geweest, t. w. diefstal, was te Leiden veel- 
vuldig voorgekomen, bewijs te meer, dat hier de beelden- 
storm door een bende gepeupel was ondernomen. 

Spoedig werd nu ook de regeering van hoogerhand ge* 
steund. De Staten van Holland en de vroedschappen der 
steden ontvingen van Oranje als Stadhouder bericht van 
de overeenkomst tusschen „de hoocheyt van de hertoghinne 
van Parma" en de „edelen van herwertsover diemen seyt 
geusen*', waarbij de edelen alle hulp beloofden tot wering 
van verdere plundering en zij van haar kant vrije prediking 
toestond dür, waar ze tot nog toe gehouden was. Het was 
de overeenkomst van 23 Augustus ^). Acht dagen later liet 
de Leidsche vroedschap dit accoord aflezen en, zonder van 
die vrije prediking bepaaldelijk melding te maken (wij zul- 
len nog zien waarom), voelde zij zich thans sterk genoeg 
om te verbieden „enige vordere destructie, berovinge, plon- 



1) Nebulo, al wat verachtelijk is naar verstand en gemoed. Fmin in 
de Inl, voor de Annales, p. LXIX. 

2) Vroedachap€resoltttieboek op 28 Augustus 1566 als boven. 

3) Vroedschapsresolttiieboek als boven. Aflezingaboek B., fol. 271 r. 
op datum. 

4) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh. Archief, HL, 440 vlg. 

5) Bor, a. w,, I, 95 vlg. De brief van de Gouvernante aan de steden 
als antwoord op het smeekschrift der edelen bij Gachard, Correapon- 
dence de Philippe II, II, 584. 



DE GEREFORMEERDEN. 237 

deringe, gewelt, letsel ofte hinder aan eenige kercken, cloos- 
teren, conventen ofte andere godtshuyzen . . .% Zij kon het 
thans veilig verbieden: niemand dacht meer aan geweld. 
En de prediking was reeds aangevangen of, liever gezegd, 
weder voortgezet. Den 29stcn Augustus, St.-Johannes Bap- 
tista necatus, een Donderdag, werd er in de Voskuil ge- 
preekt „voor 't eerst" ^), d. w. z. voor de eerste maal na 
de beeldbreking. En daar de gouvernante de prediking had 
toegestaan op die plaatsen „ou de faict se font les prêches" 
hebben wij hier een bewijs te meer, dat de Voskuil ook 
vroeger was gebruikt. Misschien reeds in de dagen der 
sacramentisten % maar zeker in dezen tijd. Het was een 
plaats naar den kant van Rijnsburg bij Endegeest, gedurende 
het beleg door de Spanjaarden bezet en versterkt, zoodat 
zij van daar uit b. v. op 15 Juni 1574 konden opereeren 
tegen de schans bij de Poelbrug % In de jaren 1565 en 1566 
zijn daar door de gereformeerden herhaaldelijk godsdienst* 
oefeningen gehouden ^) en dus lag het voor de hand dit ook 
dien 29sten Augustus te doen. De berichten omtrent eene 
tweede plaats van samenkomst zijn tegenstrijdig. Orlers zegt, 
dat men voor de tweede maal (na de beeldbreking) in 't 
openbaar predikte bij het huis te Koebel buiten de "Witte 
poort aan de Oude Vliet ^). Van Mieris echter, van deze 
zelfde plaats gewag makende, zegt, dat de gereformeerden 
daar in 1566 de eerste openbare predikatie hielden ^), wat 
Dozy eveneens verhaalt^). Doch Orlers' Chronielqe verdient 
als oudste bron hier meer geloof en in elk geval werd er 
ook bij het huis van Dirk Koebel gepreekt. Ja, volgens één 
berichtgever zou dit al tien jaar vroeger, in 1556, zijn ge- 
schied. Deze schrijver ^) begint met eene vergissing. Nog wel 
Orlers aanhalend, die dat wel beter wist, zegt hij datKoe- 



1) Aflezingshoék B., foL 274 r. vlg. op 31 Attgustns 1566. 

2) Orlers „Chroniekje" in a. iv., bl. 554 op datum. 

3) Boven, hl. 119 vlg. 222. 

4) Orlers, a. w,, bl. 467 en vergel. de kaart bij bl. 446. 

5) Marcns, Sententiën, bl. 309 vlg. 

6) Orlers, a. w., bL 8. 

7) Van Mieris, a.w,, fol. 620 a. 

8) Dozy, Leidens omgeving, 1900, bl. 44 vlg. 

9) Oudheden van Rijnland, bl. 378 vlg. 



238 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

bel ook 'Wadding heet, terwijl de kaarten duidel^k uitwijzen 
en het ook thans nog aldus is, dat het huis ter Wadding 
verderop ligt, waar de weg naar Voorschoten van den Rijn- 
dijk afbuigt. Zoo zou ook 1556 eene vergissing voor 1566 
kunnen zijn. Doch ons wordt bovendien verhaald, dat in 
dat jaar Chr. van Waerd, president van den Hoogen raad 
en Gelenus Zegerus van "Wassenhoven, raadsheer, op 26 en 
28 September naar die prediking een onderzoek zijn komen 
instellen. Nu was mr. Christiaan die Waert van 1549 tot 
1558 raad en procureur-generaal van het Hof en werd toen 
raadsheer in het Hof te Mechelen, terwijl mr. Gelein Zegers. 
heer van Wassenhoven in 1561 als raad in den Hove aftrad 
ten behoeve van zijn schoonzoon Nic. van der Laen ^). Voorts 
wijst de Rekening van den ontvanger der exploiten van het 
Hof, waarvan w^ ook vroeger dankbaar gebruik maakten, 
voor 1556 herhaaldelijk uitgaven aan voor gedane dienst- 
reizen door de beide genoemde heeren, maar juist die reis 
naar Koebel komt daarin niet voor, terwijl ten overvloede 
ook het Memoriaal van het Hof op 26 en 28 September 
daarvan geenerlei gewag maakt '). Op deze gronden durven 
wij aan het bericht van een preek in 1556 voorloopig geen 
gewicht hechten. 

Men weet, dat de Prins, die zelf te Antwerpen de rust 
herstellen moest, als zijn plaatsvervanger voorloopig Hen- 
drik, graaf van Brederode, naar Holland gezonden had. In 
de eerste dagen van September zou hij, op zijn doortocht 
naar Utrecht, ook Leiden aandoen en nu is het opmerke- 
l^k, met welke gevoelens het bezoek van dezen ijverigen 
beschermer van den gereformeerden godsdienst, van dezen 
edelman, die zulk een groote rol had gespeeld in het Ver- 
bond der Edelen, van dezen beslisten tegenstander des 
konings, van dezen geus bij uitnemendheid') — door de 



1) Lijst van de leden van den Hove door Raimond Slicher, ms. Rijks- 
archief. 

2) Ik dank dit aUes aan de vriendelijke hulp van den heer Rijks- 
ardhivaris te 's Gravenhage, die op mijn verzoek zoo goed was de 
genoemde stukken te doen raadplegen. 

3) Op een medalje met zijn beeltenis stond, dat „zijn deugd niet en 
kende op ééne bladzijde geschreven worden", Bor. a. w,, % 147. Brede- 
rode stierf anderhalf jaar na dit bezoek, 16 Febr. 1568. 



DE GEREFORMEERDEN. 239 

Leidsche vroedschap werd te gemoet gezien. Men had ge- 
hoord, dat mijnheer van Brederode een groot aantal ruiters 
en knechten in zijn gevolg had en ook vele aanhangers 
van geuzen en beeldstormers, zoodat de vroedschap ge- 
neigd was hem den doortocht te weigeren, ofschoon hij 
gezegd had niets kwaads in den zin te hebben. In deze 
moeielijkheid werd haar bericht, dat drie heeren juist van 
Haarlem waren gekomen, waar zij Brederode hadden ge- 
sproken, en thans in den Doelen waren, nl. Jacob heer van 
"Wijngaerden, de geuzenleider, ons reeds bekend. Jan Paedtsz. 
van Santhorst en "Willen Jan Reyersz. *), Leidsche burgers 
van aanzien. Wij mogen het er voor houden, dat zij Brede- 
rode omtrent den staat van zaken waren gaan inlichten. 
Na langdurige deliberatie besloot men mr. Frans van Dus- 
seldorp, Jan van Adrichem en mr. Gerrit van Hoogeveen, 
reeds meermalen door ons ontmoet, naar de heeren om 
inlichtingen af te vaardigen. Zij keerden terug met de ge- 
ruststellende tijding, dat de graaf zijne vrouw') bij zich 
had en twee zusters van Z. Ex. den prins van Oranje^), 
dat daarom zijn gevolg grooter was dan gewoonlijk, en dat 
hij alleen om den goeden wlêg juist over Leiden naar 
Utrecht wilde reizen. Het antwoord was bevredigend en de 
regeering durfde thans besluiten Brederode buiten de stad 
te begroeten, op stadskosten te onthalen en van vrijen 
doortocht te verzekeren ^). Zooveel had het op den 6^^^ 
September 1566 in, den eminenten leider der staatsgezinden 
binnen onze stad toe te laten en daarna in vrijheid te 
laten uitgaan! Duidelijk blijkt, dat Leidens regeering in 
hare meerderheid nog niet hervormingsgezind was ^). 



1) De eerste later vroedschap, Orlers. a.w,, 597. De tweede vóór 
1574 in de regeering, aldaar, bl. 595. 

2) Gravin Amalia van Nieuwenaar, die haren gemaal op zijne reizen 
placht te vergezellen. 

3) Het is voor ons doel niet noodig te onderzoeken, welke zusters 
des prinsen het waren. De eene wellicht Magdalena (1522—1567) 
gehuwd met Herman, graaf van Nieuwenaar en dus schoonzuster 
van de gravinne van Brederode, de andere Anna of Elisabeth of 
Catharina. 

4) VroedschaparesoluH^oek H., fol. 33 r. op 6 September 1566. 

5) Vergel. ook DoziJ in Handel Mij. der N. Letterk,, 1897—1898, bl. 16. 



240 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Dat zij, zooals wij zagen, den Sl^^i^ Angusios van de 
vrije prediking geen melding had gemaakt, was omdat zq 
wel het accoord van 23, maar nog niet het finaal verdrag 
van 25 Augnstus ontvangen had. Oranje schreef daarom 
d^. 14 September 1566 uit Antwerpen aan de „eersame, 
wijse, onse lieve, besundere president ende rade onses 
heere coninck'', dat dit laatste besluit op het smeekschrift 
der verbonden edelen gepubliceerd had moeten worden, 
inhoudende o. a. dat men de nieuwe predicaties zou toe- 
laten buiten de steden, ter plaatse waar die vroeger ook 
gehouden werden, zonder iemand te hinderen, totdat Z. M. 
anders zou besloten hebben. Doch alles ongewapend en 
zonder hindernis van „doude catholique religie noch dexer- 
citie van dier*'. De prins verzocht deze resolutie thans 
overal „binnen onsen goevemement van hollandt" te doen 
afkondigen. Een gelijkluidend schrijven zond hq aanBrede- 
rode, opdat deze aan de onderhouding van het besluit 
„van deene ende dander zijde'* mede de hand zou houden. 
Deze maal had het Hof beter zijn plicht gedaan en den 
19den September werd eerst de overeenkomst en daarna 
Oranje*s missive afgelezen^). 

Dienzelfden dag, Donderdag 19 September, werden zij 
reeds geschonden. "Want de gereformeerden, wien het ver- 
droot buiten de stad in de open lucht te moeten samen- 
komen en die zagen, dat de kerk der Minnebroeders ledig 
stond ^), vroegen of namen haar voor eigen gebruik en, 
treffende bijzonderheid, aanstonds na de preek werd er 
gedoopt en getrouwd naar gereformeerden ritus ^). De ge- 
meente mag in deze dagen op een kleine 300 zielen wor- 
den geschat^). Het viel echter te betreuren, dat velen 



1) Aflezingsboek B„ fol. 274 v. vlgg. en 276 r. vlg. beide op 19 Sep- 
tember 1566. Het accoord vindt men ook bij Bor. a. w., I, 96 vlg., ge- 
lijkluidend met dat in ons aflezingsboek behalve dat hij de bastaard- 
woorden verhoUandscht. Bor heeft „Ende aengaende*', „oproeringen" 
enz.; ons boek „Ende ter regardt*', „commotién" enz. 

2) Verhaal van een ooggetuige, Kerkh, Archief, HL, 441. 

3) Orlers, Chroniekje, a.w,, bl. 553. 

4) Den 5den Januari vierden de gereformeerden avondmaal in die- 
zelfde broederskerk met 284 personen volgens Orlers, met 200 volgens 
de Annales, p. 54. 



DE GEREFORMEERDEN. 241 

hunner de vrijheid en hare weelde niet konden dragen en 
„door de oefening van de gereformeerde of nieuwe religie*' 
(het zijn de woorden van Paulus Buys) „zich dagelijks tot 
ledigheid begaven, de onderdanigheid tegen de overheid 
vergaten en de justitie in desestime brachten." De vrees 
voor uitspatting tegen den naderenden winter was zóó 
groot, dat de vroedschap besloot aan de Staten voor te 
stellen een 400 è. 600 man te werven, die te legeren in 
Den Haag of „elders ten platten lande" (Den Haag was 
geene besloten stad) om naar noodzakelijkheid van zaken 
gebruikt te worden. De kapiteins zouden Hollanders moeten 
zijn ^). Zóó zat de vrees er in, vooral omdat op de schut- 
ters bij voortduring niet te rekenen viel. Toen burgemees- 
ters, het was den 5den October, besloten de sleutels van 
poorten en watergaten^) persoonlijk te bewaren, vonden 
de schutters dat onwettig en na een onverkwikkelijk too- 
neel ten stadhuize kwam men overeen, dat voortaan de 
sleutels zouden gebracht worden bij den oudsten aan- 
wezigen burgemeester na het eindigen der dagwaak, daarna 
door een kapitein en eenige schutters van zijn huis zouden 
worden afgehaald, naar het stadhuis gebracht en dddr 
blijven tot het begin der dagwaak '). Het wantrouwen der 
schutters tegen de regeering ging zóó ver, dat zij zelfs ge- 
loofden, dat deze de stad aan Erik van Brunswijk wilde 
overleveren, den avonturier, die voor iedere zaak zijn 
degen veil had, en door Margaretha in dienst was ge- 
nomen ^). Vandaar dat zij zelven de sleutels in handen wil- 
den hebben. In dezen nood besloot de secrete vroedschap 
te doen, wat sinds zoo tallooze malen geschied is. Oranjes 
hulp in te roepen. De prins was naar Utrecht gekomen 
en men vroeg hem ook Leiden te willen bezoeken, om 



1) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 37 r. op 17 Nov. 1566. 

2) Over de sleutels van poorten en watergaten zie mijn Leidsche 
PoUtie in oude dagen, bl. 17 vlg. 

3) Vroedschapsresoltttieboek H,, fol. 34 v. op 7 October 1566. In deze 
vergadering werd ook het tractement van Jan van Hout verhoogd. Zie 
ook Tresor, rek. boek, 8 Nov. 1568, afgedrukt in Dodt, Archief, II, 340. 

4) Fmin, Verspr. geschr., I, 365. Margaretha had daarvan 26 Septem- 
ber aan Oranje kennis gegeven, aldaar, bl. 422. 

16 



242 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

9 door z^n presentie ende autoriteit alle verdere desordre 
te doen cesseeren'* % Teekenend is dit voor de gevoelens 
aan Oranje toegedragen, maar de middelpartq in de vroed- 
schap had het thans weer. bij de roomschen verkorven, die 
den prins niet vertrouwden en liever hadden gezien, dat 
men alle ketters verbannen had^. Deze laatsten, althans 
de slechte elementen, bleven roerig. De „godvreezenden 
zoowel van de oude als van de nieuwe religie binnen deze 
stad*' begeerden rust en vrede. Maar „eenige oproerige 
geesten" hadden plan gemaakt om door vrouwen en kin- 
deren oproerige liederen in de roomsche kerken te doen 
zingen en daarna zelfs de huizen van sommige poorters te 
plunderen. De regeering kon wel niet anders dan op straffe 
van de galg dergelijke praktijken ten strengste verbieden % 
Maar tot handhaving van het verbod was zij te zwak, de 
beweging ging haar over het hoofd wassen. Zij deed naar 
eene andere z^de, wat haar door begrijpelijke vrees werd 
ingegeven: haren afgevaardigden opdragen, om ter Staten- 
vergadering van 29 November hunne stenunen aan die van 
anderen te paren en bij de hertogin van Parma er op aan 
te dringen, dat deze een goed woord bij Philips zou doen: 
Z. M. mocht in zijn gramschap niet de Inquisitie invoeren 
en als hij kwam naar deze landen, dan mocht het zgn 
zonder krijgsvolk als in tijden van vrede ^). Z. M. is nooit 
gekomen. Maar hij zond Alva, en de donkerste tijden gin- 
gen aanbreken. 

In het begin van 1567 lag Erik van Brunswijk in Bode- 
graven en men vreesde te Leiden voor overval en plun- 
dering. Daarvan maakten de gereformeerden gebruik om 
te verzoeken, dat ook de bon-wachters in de schutterq 
zouden worden opgenomen ter versterking der wachtposten. 
Doch de regeering vertrouwde de bon-wachters noch de 
schutters en ging er slechts aarzelend toe over, uit de 
eersten enkelen der besten te kiezen, om mede het stad- 



1) Vroedachapsreaoltttieboek H,, fol. 36 r. op 25 October 1566. 

2) Dnsseldorp, Annalea, p. 49 op 20 November 1566. 

3) Aflezingéboek B,, fol. 281 v. vlg. op 1 December 1566. 

4) Vro^dschapareaoluHéboék H., foL 37 v. op 27 November 1566 



DE GEREFORMEERDEN. 243 

huis te bewaken % Zij zat tusschen Roomsch en Onroomsch 
als tusschen twee vuren en dit verontschuldigt haar zwak 
optreden tegen enkele woestelingen, die den priester van 
den Hoogelande, met de heilige hostie over straat gaande, 
op klaarlichten dag aangerand hadden en het allerheilige 
zouden hebben geprofaneerd, zoo niet enkele katholieke 
burgers te hulp waren gesneld '). Dergelijke feiten kwamen 
trouwens zoo herhaaldelijk voor, dat Alva later tegen on- 
eerbiedigheden tegen 't sacrament op straat strenge maat- 
regelen nam '). Telkens stelden die van de nieuwe religie 
de regeering voor moeielijke beslissingen, b.v. door te ver- 
zoeken, dat ook te Leiden zou mogen gecollecteerd worden 
voor de 30 tonnen gouds, die, men kent het plan, aan 
Philips voor volledige godsdienstvrijheid zouden worden 
aangeboden. Doch de vroedschap slaat het verzoek af, 
omdat zij meent, dat adressanten booze bijbedoelingen 
hadden^). Het werd tijd, dat er werd vastgesteld wat 
mocht en wat niet mocht. Gelukkig was de Prins niet 
ver meer. 

Nadat Oranje, op last van de landvoogdes, de rust in 
Antwerpen had hersteld, had hij zich den twaalfden van 
"Wijnmaand 1566 naar Holland begeven, om ook daar zoo 
mogelijk de gemoederen tot bedaren te brengen % Het 
was dat tijdperk zijns levens, waarin hij geslingerd werd 
tusschen het dienen van het Spaansche gezag en het zich 
wijden aan de zaak der Nederlandsche vrijheid, tusschen 
een uitwendig waargenomen katholicisme en een innerlijk 
aanvaard protestantisme. Tot het laatste voelde hij zich 
aangetrokken, maar voor eene keuze tusschen luthersch en 
gereformeerd deinsde hij nog terug, al vond hij het eene 
schrikkelijke gedachte, dat om het verschil tusschen de 
beide secten bloed vloeien zou ^). Zoo weifelde hij dan en 



1) Vroedschaparesolntiehoek H., f cl. 41 v. op 14 Jannari 1567. Aflezings- 
boek B., foL 285 r. vlg. op 23 Januari. 

2) Dusseldorp, Annales, p. 54 op 15 Januari 1567. 

3) Zie Brandt, Reformatie, I, 498. 

4) Vroedschaparesolniieboek H,, fol. 43 r. op 17 Januari 1567. 

5) Hooft, Nederl Historiën, 1642, fol. 117. 

6) Groen van Prinsterer, Archives, II, 455, November 1566. Zijn woord 



244 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

liep gcTaar aller Tijand en niemand s Triend te worden. 
De 13de Maart 1567, de rampzalige dag van Anstmweel, 
zon daarvan droevig getuigenis afleggen^). Doch ook de 
Hollandsche reis, daaraan vooraf gaande, droeg maar matig 
vracht. Den i^^o, December 1566 was Oranje nit Utrecht 
naar Amsterdam vertrokken, waar hij tot 20 Jannari was 
gebleven en hij ging toen op reis naar den Haag over 
Haarlem naar Leiden'). 

Donderdag den 23>i«n Januari 1567 tusschen 3 en 4 uur 
na noen kwam de Prins binnen onze stad *). Aanstonds be- 
gon hij zijne pogingen om een verdrag tot stand te brengen. 
De regeering was al dadelijk tot medewerking niet onge- 
negen, omdat die van de religie hadden beloofd, dat z^ de 
overheden in alle dingen, de consciêntie niet aangaande, 
zouden gehoorzamen ^). En reeds Zaterdag den 25sten werd 
de overeenkomst geteekend. De inhoud er van is ons door 
Bor bewaard geworden % wat te gelukkiger is, omdat de 
Memoriën van Reaal hier eene leemte hebben % en biedt 
geen moeielijkheid aan behalve artikel 1, waarover wij 
daarom afzonderlijk zullen handelen. De overige bepalingen 
houden achtereenvolgens in: die van de gereformeerde 
religie zullen alle secten helpen weren; bij de begrafenis 
hunner dooden mogen geene liederen gezongen worden, wat 
misschien gericht is tegen de psalmen Datheens ; zij mogen 



over de Inquisitie, 29 Maart 1566 in den Raad van State o. a. bij Fmin, 
a,w., n, 246. 

1) Hooft, a, w., fol. 120 vlg. Bor, a. w,, I, 157a. ArcMves, m, 52, brief 
van 17 Maart 1567. 

2) Utr. kroniek 1566—1576 uitg. Bmgmans in B^dr. Histor. Gen. Utr., 
XXV, bL 49. Fniin, a. w., I, 432. Te Utrecht had Lodewijk van z^n 
broeder afscheid genomen en was naar Duitschland vertrokken, Blok, 
LodewHk van Naaaan, 1889, bl. 54. 

3) Dusseldorp, Annales, p. 62 zegt: nXXni Janoarii Leidam irenit*', 
Orlers, Kroniekje (bl. 555): „den 22 quam die prins van Orange tot 
Leyden . . .". Doch hij zegt er bij „op een Donderdach" en daar in 1567 
Donderdag de 23ste Januari was, hebben wij dien datum gekozen. Het 
uur volgens Orlers, ta,p. 

4) Vroedschapsreaolutieboek H,, fol. 45 r. op 25 Januari 1567. 

5) Bor, a.w., I, 1076, 108 a. 

6) Zie de uitgave van Reaal's „Memorién" in Bffdr. Hist. Gen, Utr,, 
XVn en aldaar bl. 43. Verg. ook Fmin, a. w., n, 239 noot 3. 



DE GEREFORMEERDEN. 245 

geene vergaderingen hebben behalve hunne preeken, tenzij 
in hooge noodzaak, zullende de overheid haar mogen bij- 
wonen; zij mogen geen scholen oprichten; hunne predikan- 
ten moeten uit deze landen van herwaarts over geboortig 
zijn, van een goed leven en zonder een openbaar vonnis 
te hunnen laste; zij mogen niemand door geld tot hunne 
religie trekken; zij moeten gehoorzaamheid beloven aan 
overheid en justitie; zij moeten gewillig de belastingen op- 
brengen in 't bijzonder voor de herstelling van der stede 
poorten en, eindelijk, zij mogen niemand van andere religie 
bespotten. De vrijheid der gemeente werd hier door menig 
artikel besnoeid, doch de omstandigheden in aanmerking 
genomen mocht zij tevreden zijn. "Wat de bepaling aangaat, 
dat de overheid de kerkelijke vergaderingen mocht bijwo- 
nen : wij hebben hier reeds het beginsel, dat later tot de 
instelling der „commissarissen-politiek" voeren zou: in de 
kerkelijke vergaderingen moest de regeering toegang en 
invloed bebben ^). De meening, dat de gereformeerden door 
geld menschen tot zich trokken, sproot voort uit hun nog 
kwalijk begrepen armenzorg. "Wij hebben daarvan een aardig 
voorbeeld uit Utrecht van dezen zelfden tijd, December 
1566. ^Ende als haer sermoenen gedaan zijn," schrijft een 
ooggetuige van de hagepreek buiten de "Witte- vrouwen-poort, 
„soe hebben hem sommighe ministers ofte collecteurs, daar- 
„toe gecommitteerd sijnde, hem aldaar gevonden onder het 
„volck, die sekere sackgens in die hant hielden daer een 
„ygelic die wilde zijn caritaet in dede, mits daarin gevende 
„zeker penninghe ofte geit, waervan zijlieden brood om 
„deden backen dat sij den armen lieden gaven, die haar 
„sermonen quamen horen . . ." '). De uitdeeling aan de armen 
werd aangezien als een soort van omkooperij. Toch weten 



1) Gaspar Coolhaes zou later zeggen, dat Jurriaan Tpesz den Magis- 
traat gebeden had twee uit zijn midden in den kerkeraad te zenden. 
Een christet^cke endehülffcke Verantwoordingh, 1580, fol. 30 v. vlg. 
2^o zegt ook de Justificatie. Natuurlijk heeft Jurriaan er niet om ^ge- 
beden*': het sprak voor de vroedschap vanzelf: zij moest, ook in kerke- 
lijke aangelegenheden, het heft in handen houden, en Jurriaan en de 
zijnen vonden dat eveneens natuurlijk. 

2) Utr. kroniek als boven in Sjfdr. Hist Gen,, XXV, bL 47 vlg. 



246 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

vrii, dat reeds de oudste synoden de armenzorg regelden 
en tegen misbmiken waakten % De nitroerigheid, waarmede 
de Utrechtsche kroniekschr^ver overigens van dat collec- 
teeren „met sackgens" spreekt, getuigt wel hoe nieuw hem 
*t geval was. 

Dit verdrag dan werd te Leiden geteekend, in tegenwoor- 
digheid van Oranje en van den Heer van Rijswijk, president 
van den Hove, door de „gedeputeerden van de religie" 
t. w, door Georgius Aponius, minister ecclesiae Christi apud 
Leydenses, Jan Korsz. koperslager, Hendrik van Zijl, Arent 
Gillesz. Huyg Dirksz. van Bancken en Dirk Barentsz. Zie- 
hier predikant en consistorie der oudste hervormde ge- 
meente te Leiden. George Aponius of Jurriaan Tpesz., di« 
drie jaar later met Van der Werff gelden zou inzamelen 
voor den Prins ^, was gereformeerd. Den S^^'^ October 1573 
vinden wij hem als praeses der synode van Hoorn en den 
19den April 1574 lid van de sync^e te Grootebroek, beide 
van de gereformeerde kerk'). Hoe komt het dan dat hij 
elders de eerste Luthersche predikant van Leiden heet?^) 
Hoe komt het, dat anderen het voorstellen alsof de volge- 
lingen van Luther en Calvijn toen te Leiden broederlijk tot 
ééne gemeente vereenigd waren?*) De oorzaak dezer dwa- 
ling schuilt in de onjuiste interpretatie van het eerste arti- 
kel van het verdrag. Het bevat vooreerst de bepaling, dat 
men de secten zal tegengaan, die onder deksel van refor- 
matie zich zouden willen vertoonen als Mennonisten, Ada- 
mieten enz., welk laatste woord eene duidelijke herinnering 
bevat aan de naaktloopers. Getolereerd zullen alleen zijn 
wie volgens de confessie van Augsburg of de religie van 
Calvinus leven. En dan zegt Bor: „Hierop hebben zij ver- 



1) Synode (van Tours), 26 April 1563 art. 1 bij Hooyer, Oude kerk- 
ordeningen, bl. 7. Verg. Ned. Archief, Vm, 1848, bl. 264. 

2) A. Kluit. Staatsregeling, I, 499. Brandt, a. w., I, 509. 

3) Reitsma en van Veen, Acta enz., I, 19,^23. 

4) Van Mieris, Beschrijving van Leiden, I, 104. F. J. Domela Nieuwen- 
huis in JB^dr. Gesch. Ev. Luth. in Ned^ V, 1844, bl. 2. 

5) Adr. Severinus, Oorspr. beschr. v, h. Belegd z. j. bl. 42 noot; ook 
Wagenaar, a.w,, VI, 202 en Nederl. Archief IV, 136 geven eene onjuiste 
voorstelling. 



i 



DE GEREFORMEERDEN. 247 

^klaringen gedaan bij monde van eenen Joriaan, dat sijluy- 
„den geen andere Religie en willen profiteeren dan de op- 
^rechte Confessie van Ausburg sulx die bij Philips Melanton 
„is geprofiteert of gedeclareert in epistola ad comitem Pa- 
„latinum" % Ter verklaring van deze woorden herinnere 
men zich het volgende. Jurriaan Ypesz. behoorde tot de 
„rekkelijke", eigenaardig Noord-Nederlandsche hervormden. 
Hij was een geestverwant van Jan Arentsz., van Peter Ga* 
briêl, van Comelis Cooltuin, welke laatste hem naar Leiden 
gezonden had. Deze rekkel^ken hebben, juist in deze jaren, 
krachtig toenadering gezocht tot de Lutherschen, onder 
invloed of in elk geval in den geest van Oranje en daartoe 
niet geschroomd van den kansel hunne instemming te be- 
tuigen met de Augustana, wat den Lutherschen ten onzent, 
die overwegend melanchthoniaansch waren, aangenaam moest 
zijn. Omgekeerd trok de geest der Augsburgsche confessie, 
irenisch en zachtmoedig^) onze anti-dogmatische, rekkelijke 
gereformeerden aan. Op deze toenadering dan was het 
Leidsche verdrag gegrond. Van de eigenlijke Luthersche 
gemeente in dezen tijd ten onzent is ons niets bekend. 
Slechts weten wij, dat de door Oranje vurig gewenschte 
verbroedering nimmer is gekomen. De Zuid-Nederlandsche 
„preciese" hervormden, naar den geest van Calvijn, hebben 
er zich te krachtig tegen verzet, de Lutherschen in Duitsch- 
land, die in 1567 den geest van Melanchthon van 1530 gansch 
verloochend hadden, evenzeer, en eindelgk was er in het 
verleden der Lutherschen in ons vaderland van allerlei 
wat toenadering moeilijk maakte ^). In stede daarvan heb- 



1) Dit moet de Apologia Conf. Aug. zijn door Melanchthon vervaar- 
digd. Palsgraaf Frederik heeft haar een oogenblik aangenomen. De 
Ap. is door MeL tegelijk met de editio princeps der Conf. in 1531 
uitgegeven. Verg. Pijper, Theol T^dschr,, 1908, bl. 55—71. 

2) Köstlin, Martin Lnther^, II, 204 ff. Pijper in Theol T^dschr., 1908, 
bl. 42 vlgg. 

3) Zij lagen onder verdenking van wereldsch te leven en om die 
reden wilden b. v. de dooperschen niet met hen te maken hebben : 
«die in deen hant den pot met bieren, in dander hebben dat Testa- 
ment" Bibl Ref. Neêrl, n, 518 vlg. Voorts waren zij politiek verdacht 
en met reden. Zij hielden het al te vaak met de Spaanschgezinden. 
Zoo te Antwerpen in die zware dagen van 1567 toen de lutherschen 



248 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

ben de «rekkeUyken*' zich tot de „preciesen" gewend en 
ter synode van Emden, 4 — 13 October 1571, waar de laat- 
sten triomfeerden, hebben Arentsz. en Gabriel de hande- 
lingen onderteekend, ter liefde van de eendracht hnnne 
persoonl^ke gezindheid ten offer brengend aan het belang 
▼an vaderland en kerk. Zoo vinden wij dan ook Arentsz. 
ter synode van Alkmaar, 31 Maart 1573, als praeses voor- 
stellende «om der eendrachticheyt willen de belijdinghe des 
gheloofs van de Nederlantsche gemeynte aan te nemen" % 
Van het Leidsche compromis, waarvan wg aldus de 
wezenlijke bedoeling hebben toegelicht, was een dadelgk 
gevolg de bouw van een eigen kerk, mede naar het daar- 
omtrent in Margaretha's voorloopig pardon bepaalde. Sinds 
den 19den September 1566 of iets later hadden de gerefor- 
meerden, de kerk der minnebroeders « ledig en verlatende be- 
vindende", die voor hun godsdienstoefening gebruikt, zonder 



tegen de calvinisten en vóór den koning partif kozen, Groen, Archives, 
m, 68, Nederl Archief, IV, 146 vlg. In 1566 te Amsterdam gaven de 
Martinisten aan de roomschgezinde overheid te kennen, dat de gerefor- 
meerden in strijd leefden met de Augsborgsche confes^e en dns buiten 
den rijksvrede stonden, Vos, Amatela kerk, leven, fol. 916. Lntherschen 
als burgemeester Jan Claesz. van Hoppe keeren daar in den schoot 
der moederkerk temg, Jaarh. Alberd. Th^m^ 1904, bl. 28 en zij stellen 
er een eer in geen oproerigen geest te bezitten, Nederl, Archief, IV, 
138. De hardheid, waarmede in Duitschland de hervormden door de 
lntherschen werden vervolgd, vergrootte ten onzent de vijandschap, 
terwijl het star dogmatisme der latere lutheranen de rekkelijken tegen 
de borst stiet, zooals Corrano met ronde woorden zegt, Fruin, a. w., 
I. 434. De woerdensche predikant Matth. Rudsen oordeelde de afzwe- 
ring van Philips strijdig met Gods woord, Bor, a. w., II, 2825— ^285a en 
Reudier in JB^dr. Gesch, Ev. Lnih. kerk, m, 1841, bL 83 vlg. De strenge 
orthodoxie der Lutheranen bracht later toenadering tusschen hen en 
de Dordsche calvinisten, zoodat een man als Voetius met hen alleen 
onder de protestantsche secten samenwerking wenscht, Duker, Gis- 
bertns Voetitts, TL, 42 noot 4. 

1) Zie vooral Fruin's artikel »De voorbereiding in ballingschap van 
de Geref. kerk in Holland", V, Gesch, U, 235—276, ook reeds Tpey en 
Dermout, Gesch, der N. Herv. kerk, I, 1819, bl. 320—323, Reitsma, Acta 
enz, I, 5, F. L. Rutgers, Acta v. d. Ned, Syn, d, 16de eeuw, bl.55— 119, 
B. van Meer, De Synode te Emden, 1892, die als bijlage A(p. 225— 261) 
de acta geeft naar eene verbeterde lezing. F. S. Knipscheer, De invoe- 
ring van de Geref, hélijdenisachr., 1907, bl. 56—65, zegt dat de tegen- 
stelling tusschen precies en rekkelijk te veel de beschouwingen be- 
heerscht. Verg. mijne aank. van dat boek in Theol, Tfjdschr,, Mei 1808. 



DE GEREFORMEERDEN. 249 

echter, naar zij zelven beweerden, die te willen blijven 
gebruiken tegen den wil der overheid. Want zij wenschten, 
naar zij telkens verzekerden, goede onderdanen te zijn. In 
dezen geest richtten zij zich tot den Prins. Deze verbood 
het gebruik van de minorietenkerk, doch stond den bouw 
toe van een huis, waar zou mogen worden gepreekt, waar 
men kinderen doopen en bruiden trouwen mocht naar ge- 
reformeerden ritus. Even buiten de Witte poort stond een 
blokhuis, waarnaast vroeger een leprozen-huis had gelegen. 
Thans was daar een open plek, over de jurisdictie waar- 
van verschil bestond tusschen Leiden en Zoeterwoude, en 
het was daar, dat de geuzenkerk verrijzen zou. Maandag 
den 21^^^^ Januari werd met den bouw begonnen: een 
simpel houten huis, 180 voet lang en 40 voet breed, dat 
de voor die dagen bijzondere hooge som van ƒ 2100 heet 
gekost te hebben. Met het opzicht belastten zich Huyg 
Dirksz. van Bancken, een der onderteekenaars van het 
accoord, zooals wij zagen, met Comelis Symonsz. den bijbel- 
schipper, Jacob Pietersz. en Simon Vrancken pannenbak- 
ker. Al deze leden der hervormde gemeente zullen wij 
later onder de uitgewekenen terug vinden^). Hoe zij aan 
die ƒ 2100 komen, wordt slechts door één schrijver ver- 
meld, nl. Dusseldorp, die altijd met voorzichtigheid moet 
worden gelezen, maar dien wij hier voor een oogenblik het 
woord geven om de wijze waarop hi} den bouw der Geuzen- 
kerk verhaalt'). „Oranje, om met een katholiek masker 
„zijne ketterij te bedekken, beval aan de no vatoren de 
„kerk der minorieten te verlaten, waarop hij htm eene 
„plaats aanwees buiten de Haagpoort om eene synagoge 
„te bouwen. Opdat zulk een vroom werk om de kosten 
„niet zou verhinderd worden, stond hij him toe eene in- 
„ zameling te houden, wat toch onderdanen niet geoorloofd 
„is. Door het gunstbetoon van den Nassauer aangespoord 
„bouwden de ketters hunne synagoge, 100 voet lang, 40 



1) Voor het in den tekst gezegde zie VroedschapsreaoluHeboek H., 
fol. 44 r, op 25 Januari 1567; Van Mieris, Handvesten, 1759, fel. 723; 
Orlers, Kroniekje. i.a.p.; Oudheden van Roland, blz. 184 vlg. 190; 
Navorecher, VI, 287, waar Elzevier belangrijke bijzonderheden afdrukt. 

2) Dusseldorp, Annales, pag. 62 s. 



250 HERVORBUNG BINNEN HEIDEN. 

9 voet Inreed en 22 metselaars werkten er aan. Ik herinner 
„mij ^) dat katholieken daar langs liepen om het werk te 
„bezien en door de anderen werden uitgelachen, die zeiden: 
„wiij zouden u wel willen vragen om ons de glazen voor 
„onze kerk te geven, zoo wg niet wisten, dat gq toch 
„zoudt weigeren en liever aan een dronken monnik een 
„kap schenken zoudt. Waarop de onzen antwoordden: dat 
„is waar. Zij hebben ook weldra van het verlof om te 
„collecteeren misbruik gemaakt. Want uit het overschot 
„(van het opgehaalde) hebben zij arme katholieken door 
„eene toelage van 8 of 10 stuivers (stuferorum) per week 
„tot hunne samenkomsten gedwongen, wat niet alleen te 
„Leiden is geschied, maar door gansch Holland en vooral 
„in Delft." Tot dusverre Dusseldorp. De laatste zinsnede 
yan het niet onaardig verhaal bevestigt ten overvloede wat 
wij boven zeiden over de verkeerde gevolgtrekking, uit de 
armenzorg der gereformeerden gemaakt. 

Verwonderlijk vlug hebben de geuzen hun kerk gereed 
gekregen. Want reeds den 2^^ Februari kon er Y€}or de 
eerste maal worden gepreekt. Bijzonderheden daaromtrent 
ontbreken ons echter, maar 't ligt voor de hand, dat Jur- 
riaan Ypesz. den dienst zal hebben geleid. Evenwelwaren 
er nog andere predikanten in de toenmalige Leidsdie ge- 
meente, althans onder de in 't volgend jaar ingedaagden 
vinden wg vermeld Adriaan Lambrechtsz., Coppijn Roe- 
lofsz., Wouter Symonsz., allen met bijvoeging „predicant". 
Doch het is niet met zekerheid uit te maken, of zij allen 
ook te Leiden hebben dienst gedaan. 

Drie dagen later herinnert de regeering met welgevallen 
aan de gereformeerden, welk voorrecht hun in hunne kerk 
geschonken is, onderstreept het feit, dat de kerk staat op 
een stuk land buiten de jurisdictie der stad % wat immers 



1) „Memini". Dit beteekent «ik herinner mij gehoord te hebben". 
Dusseldorp, in 1567 geboren, pui hier uit de katholieke, mondelinge 
overlevering zijner oudere tijdgenooten, zooals Fruin al opmerkte in 
Inl Annalea, p. LI noot 2. Zijn geboortedag is 23- October 1567, van- 
daar zijn woord: «... pauca praemittere de causis iorbanim, ctun qni- 
bus simnl quasi natas sum," Annalea, p. 1. 

2) Eerst in 1585 kwam de grond onmiddellijk buiten de Witte poort 



DE GEREFORMEERDEN. 251 

Margareiha uitdrukkelijk had gewild, en spreekt nog eens 
met zooveel woorden (alsof zij het nageslacht het oordeel 
gemakkelijk wilde maken) van „dengeenen die hem zeggen 
van de gereformeerde religie ende te volgen doprechte 
confessie van Auspurg, dissenteerende ende verscheyden 
zijnde vande religie tot noch toe inde gemeyne catholijcke 
kercke geobserveert." Doch dan mocht zij nu ook eischen, 
dat er volmaakte vrede zou heerschen en dat de aan- 
hangers der beide religiën elkander noch in de preek noch 
bij de straat zouden bespotten. Zij verbood daarom alle 
ignominie op straffe van de galg, terwijl deze maal ook 
de kinderen in hunne personen zouden gestraft worden^). 
"Wat de kinderen aangaat, dezen beschaamden al aanstonds 
die hoop der vroedschap. In groote troepen, verdeeld in 
„geuzen" en „cardinalisten" (o, Gran veile!) gingen zij el^ 
kander met stokken en steenen tot bloedens toe te* lijf ^). 
Doch ook onder de volwassenen bleef het gisten, zóó hevig 
zelfs, dat een overoud kerkelijk gebruik dit jaar voor 't 
eerst niet kon doorgaan. Op Palmzondag, in 1567 vallend 
op 23 Maart, plachten de Alexianen of Cellebroeders, ter 
herinnering aan Jezus' intocht in Jeruzalem, een jongen 
opgetoomden ezel door de stad rond te leiden, waarop 
een Christusbeeld. Thans was het verzet tegen deze ge- 
woonte zoo sterk, dat de overheid de processie verbood^). 
Doch ook aan de prediking in de kerk kwam ras een 
einde. De regeering te Brussel had den verloren moed 



onder der stede rechtspraak. Van Mieris, Handvesten, ta.p., verg. 
boven, bl. 249. 

1) Aflezingahoek B,, fol. 287 r. op 5 Februari 1567. 

2) Aflezingahoek B., fol. 287 v. op 3 Maart 1567. 

3) Oudheden van IRj^nland, bl. 199. Dusseldorp, Annales. p. 82. Orlers, 
Kroniekje: „Ende opten Palmen Sondagh en wert den Esel niet om- 
ghetogen." Misschien was ook hier, als in Delft, de ezel van hout. 
nitem gegeven van die vier voeten te vermaken van den jongen esel 
comt 20 st." lezen wij in de rekeningen van de St. Hyppolitus-kerk te 
Delft, die voor deze processie nog veel bijzonderheden geven. Afge- 
drukt in Bffdr. Bisdom Haarlem, XXVm, 316. In Anzeiger des Germ. 
Nationatmnseums, Okt. 1906, taf. Vu bevindt zich de afbeelding van een 
b^zonder fraaien „Pahnesel", uit lindenhout gesneden, 180 cm. hoog 
van omstreeks 1500 van Zwabischen afkomst. Verg. Dr. "W. Josephi, 
aldaar, S. 135 f£ 



252 HERVORBUNG BINNEN LEIDEN. 

teruggekregen, de mare van Alva's komst venmlde allen 
met ontzetting ^) : de reactie trad in. Een van de gevolgen 
daarvan was het afbreken van de geozekerken, waartoe 
men, ook te Leiden, zenuwachtig-snel overging.- Den 20sten 
April, Zondag Jubilate, preekte Jurriaan Ypesz. er voor 't 
laatst, door het volk daartoe gedwongen, want de vroed- 
schap had het verbod al uitgevaardigd en ter naleving 
ervan bijzondere wacht ingesteld '). Twaalf weken had de 
dienst er geduurd en in dien tijd waren er drie dooden 
begraven naar gereformeerden ritus. Vrijdag 2 Mei, H.-kruis- 
avond begon men de afbraak, opdat elk spoor van de korte 
kettersche heerschappij mocht worden uitgewischt. De ouder- 
ling en „kerckmeester" Huyg Dirksz. van Bancken droeg 
het werk bij notarieel contract op aan den stadstimmerman 
Antonis Comelisz., die ook van de verkochte materialen 
rekening zou doen; De afbraak zelve bracht / 843.6.0. op 
doch de afrekening geschiedde eerst in 1575, dus na het 
einde van ons tijdperk en heeft aan een lid der „bouwcom- 
missie*' Comelis Simonsz., heel wat verdriet berokkend '). 
Aldus ging de restauratie der oude religie haar gang en 
den Uden Mei volgden de minnebroeders als van ouds de 
processie van het H. Sacrament. Ook op H. Sacramentsdag 
ging de ommegang weder plechtig rond, al vermeed men 
de Breèstraat, om te groote ophooping van volk te voor- 
komen. In de „exercitie van de sacramenten als van kerke- 
lijke sepulturen en andere ceremoniën der H. Kerk" regelde 
men zich weer naar 't oude gebruik^). Wel wekte dit ge- 
mor onder de onroomschen en bleef het onrustig in de stad 
met samenscholingen voor het stadhuis, roepen langs de 
straten, verspreiden van alarmeerende tijdingen*), maar 
uitwerken deed dit weinig. Te minder, daar de stad kort 



1) ffDid non potest quantos terror omnes incesserit ex adventn tanti 
viri, tot bellis et praesertim germanicis nominatissimi.** Dnsseldorp, 
Annales, p. 85. 

2) Dnsseldorp, Annalea, p. 83. Orlers, Kroniékie op datnm. Jan van 
Hout, Rekening v. h. waakgeld, afgedrukt Navorscher, Vu, 67 a. 

3) Zie de plaatsen Navorscher, V, 200 en VI, 287. 

4) Aflezingshoek B., fol. 289 v. vlg. 291 r. De Sacramentsdag viel in 
1567 op 29 Mei. 

5) Aflezingshoék B., foL 288 v. op 23 April 1567. 



DE GEREFORMEERDEN. 253 

daarna ootmoedig en gehoorzaam het garnizoen innam, haar 
op last van Margaretha, die gaarne vóór Alva's komst de 
beweging wilde onderdrukt hebben, door den graaf van 
Megen en door Noircarmes (zelven van de nationale partij tot 
de royalisten overgeloopen) gezonden. Den 13den Mei lagen 
er schuiten met 5 vendelen voor de watergaten, 2 voor 
Leiden, 2 voor Delft, 1 voor Brielle, gelijk Amsterdam er 
reeds 6 en Haarlem 1 ontvangen had. De twee voor haar 
bestemd liet de regeering onmiddellijk binnen en bracht 
ze bij die van de nieuwe religie onder dak % tegelijk be- 
velende, dat de soldaten niet zouden mogen worden „be- 
kocht" of „overschat" en dat men hun gratis vuur en licht, 
zout, azijn en olie verstrekken zou^). Nog niet tevreden, 
reisde één der burgemeesters met Paulus Buys (voor wien 
dit een zware tocht moet geweest zijn) naar Antwerpen, 
waar de gouvernante toen was, om haar der stede veront- 
schuldiging aan te bieden voor den beeldenstorm (wat nog 
niet was geschied), haar te verzekeren, dat thans echter 
de oude religie weder was hersteld,^ ja dat het minnebroe- 
dersconvent zelfs in beteren staat verkeerde dan vroeger, 
maar tevens haar onder 't oog te brengen, dat de stad door 
groote armoede de kosten van het garnizoen nauwelijks 
dragen kon ^). Inderdaad was het klooster der minorieten, 
van ouds het troetelkind der regeering, hersteld, om daar- 
door te beter pardon te erlangen, zooals men o. a. in Delft 
ook had gedaan. Doch die van Leiden hadden zich uit- 
drukkelijk voorbehouden de kosten te. verhalen, op hen „die 
de destructie en demolitie van denzelfden convente gedaan 
moegen hebben" ^). Eindelijk werden er thans ook maat- 
regelen genomen, dat de op 26 Augustus des vorigen jaars 
geroofde kerksieraden zooveel mogelijk in kerken en Üoos- 
ters zouden worden teruggebracht^). 



1) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 47 r. op 21 Mei 1567. 

2) Aflezingshoek B,, fol. 289 r. vlg. op 15 Mei 1567. Dusseldorp, Ait- 
nales, p. 83 desgelijks: «Jussit quoque (t.w. de graaf van Megen) ut 
praesidium reciperent . . . Leidenses duanun centtuiarum." 

3) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 48 r. op 21 Mei 1567. 

4) Vroedschapsresolutieboek H., fol. 49 r. op 21 Mei 1567. 

5) Aflezingsboek B., fol. 290 r. vlg. op 30 Mei 1567. Orlers Kroniekje 
(bl. 556). 



n<«ftMi^«UM 



254 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

Zóó angstig werd dan alles gedaan om den toom der 
gouvernante te verbidden, opdat zij niet (het woord is van 
Bossn) onze stad met dubbele roede geeselen zou, opdat 
niet Alva, bij zijne komst, het met schorpioenen doen zou. 
Doch Margaretha, thans sterk door ruimte van geld,' door 
de terugkeer van vele edelen uit de nationale partq, door 
de nadering van den ^zeren Hertog eischte meer, o. a. de 
ontwapening van de burgerg. Te Leiden gaf men ook hierin 
toe. In de eerste dagen van Juni werden de wapenen inge- 
leverd. Vr^gelaten bleven rapieren, degens, halfhouders en 
ponjaards, terwijl de hooge overheidspersonen buiten de 
bepaling vielen. De vreemdelingen moesten hunne wapenen 
in de herberg houden en de zwaardvegers moesten een 
inventaris inleveren van de wapenen, die zij in voorraad 
hadden % Om het geheel te bekronen zongen de Minorieten 
op Zondag den ISden Juni weder voor het eerst de mis in 
hun vernieuwd klooster en den Maandag d. a. v. gingen zij 
als van ouds weder met hunne zakken langs de huizen om 
hun brood te bedelen ^. Aldus dan werd de gouvernante 
„den lande verbeden" en, door deze volstrekte onderwer- 
ping verteederd, stond zij het vertrek van het garnizoen 
toe, zoo men dan slechts voortging zich als getrouwe onder- 
danen van Z. M. te gedragen. Dit deed men inderdaad en 
nog eens werd op lijfstraf verboden alles wat der katholieke 
religie zou kunnen schaden, het bijwonen van konventikelen, 
alle blasfemie, ja alle onmanierlijkheid, opdat de stad maar 
niet tot „ruyine" komen zou '). De restauratie was volkomen *), 



1) AfUzingsboek B,, fol. 292 r. op 9 Juni 1567. Men vindt d&èr ook 
den brief van Bossn aan onze vroedschap d° 8 Juni uit Amsterdam. 
Dat de regeering in deze ernstige tijden ook de kleine belangen niet 
vergat, blijkt uit de voorafgaande verordening van 7 Juni/. a.p., op... 
^tonbehoorlijck baden in de singels en grachten!" Het zal een warme 
zomer geweest zijn. Een halfhouder is kromhouder, ^harpe, ensis fal- 
catus", zegt Kiliaan. 

2) Oudheden van Rffnland, 189. Orlers, Kroniekje (556). 

3) Aflezingshoek B., fol. 294 v. vlg. op 17 Juni 1567. Men vindt dür 
ook den inhoud van den brief der gouvernante d^ 12 Juni uit Antwer- 
pen. Volgens Orlers Kroniekje (556) vertrok het garnizoen al den ISden. 

4) „Universo demum Belgio pacem tranquillitatemque pristinam res- 
tituerit (gubematrix)". Strada, De bello helgico, Leidsche uiig. 1643, 1, 316. 



DE GEREFORMEERDEN. 255 

Intusschen had Oranje den Uden April het land verlaten 
en meteen werd het vluchten algemeen. „Toen gink de 
kreet op ,ywee Nederlandt*' ; niet anders dan oft het ge- 
meene welvaaren aan de behoudenis van zijnen eenighen 
persoon gehangen hadde ende met zijne verwijdering alles 
omgekomen waar" ^). Het land liep zoo ledig van volk, 
dat men schepen te kort kwam om allen over te voeren, 
meest naar Emden, de herberg der vervolgden'). De uit- 
tocht van zooveel duizenden bekommerde de regeering te 
Brussel boven mate, en voor Margaretha was dit bij zoo- 
veel voorspoed een groote tegenslag^). Dus trachtte zij de 
gemoederen tot bedaren te brengen door van 's konings 
wege zijne overkomst te berichten, zooals hij ook inder- 
daad had beloofd ^). Vandaar een brief door de Leidsche 
heeren ontvangen en door hen ter openbare kennis ge- 
bracht. De hertoginne van Parma zond goede tijding van 
Z. M. genegenheid en genade tot vertroosting van allen, 
die door vreeze voor straf zouden willen verloopen of zich 
alreeds verwijderd hadden. Z. M. zal zoo spoedig mogelijk 
overkomen en Margaretha, daarover verblijd, vraagt voor- 
bidding voor de reis van Z. M., opdat de koning hier orde 
stellen mag op ons oud katholiek geloof ter eere Gods. In 
goedertierenheid en genade zal hij handelen „na zijne na- 
ture". Men zou hem ongelijk doen, zoo men anders over 
hem dacht. "Want hij komt niet om steden en onderzaten 
te verderven, maar om ze te bewaren. Laat dan de bur- 
gerij zich weer begeven tot handel en bedrijf in vertrouwen 
op Z. M. goedheid. Die van Leiden moeten nu wel toe- 
zien, dat niemand de stad verlate, want wie den koning 
niet vertrouwt zal alle gratie en pardon onwaardig wor- 
den geacht. Dat dus de verdoolden wederkeeren, zich met 
God verzoenen, zich der kerk onderwerpen, den koning ge- 
hoorzaamheid betoonen — en de beelden herstellen, dit 
zijn de oprechte middelen, om de gramschap des konings 



1) Hooft, Historiën, bl. 133. 

2) Wagenaar, Historie, VI, 233. 

3) Strada, ta.p, 

4) Hooft, a. w., bl. 138. De koning heeft nooit emsüg het plan ge- 
koesterd. 



256 HERVORMING BINNEN 



DtlllDI 



en van God te ^payen" en pardon te verwerven % Ziedaar 
de inhoud van Margaretha's schreven. Zq zélve wist maar 
al te wel, dat de koning aan geen genade dacht, en wie 
in Leiden naar den fraaien brief zullen geluisterd hebben, 
zullen zich het plakkaat van 24 Mei herinnerd hebben, dat 
een gansch anderen, zijn eigenlijken, geest ademde^. „Fis- 
tula dulce canit volucrem dum decipit auceps" en zi| lieten 
zich door het zoet gefluit niet verschalken. De vroedschap 
liet inderdaad op Zondag 13 Juli eene processie houden 
„voor de goede overkomst van Z. M." % doch de burgerij 
bleef van angst vervuld, en wie kon vluchtte om het lijf 
te bergen. Een groot aantal dezer Leidsche vluchtelingen 
kennen wg bij name. Wij geven de lijst in eene bijlage. 

Ontkwamen aldus velen aan de vervolging, er vielen ook 
slachtoffers van de krachtig ingetreden reactie. Den 21 sten 
Augustus 1567 viel Steven Jansz., wegens beeldbreking in 
de kerken van Woerden en Boskoop veroordeeld om te 
worden geworgd, terwijl zijn lichaam zou worden begraven 
op 't galgeveld ^). Dit begraven-worden in ongewqde aarde 
vinden wij in deze dagen herhaaldelijk vermeld van wie 
de sacramenten weigerden. Lakoniek zegt b. v. Orlers : „Den 
28sten Augustus 1567 werd er een mennoniet in den ark 
begraven." De ark was een timmerwerf aan het Rapenburg ^), 
waar men de ketters onder den grond stopte. Op 18 Octo- 



1) Aflezingsboek B., fol. 295 r. vlgg. op 8 Juli 1567. 

2) Bor, a, w., I, 170. Blok, Gesch. v. h, Ned, volk, m, 58 vlg. 

3) Aflezingsboek B., fol. 298 r. op 12 Juli 1567. 

4) Crimineel Sententieboek op 21 Augustus 1567. 

5) De ark was een open kamp, begrensd door onze Nieuwsteeg, het 
Rapenburg, de Arkegracht (thans gededipt) en de Salomonsteeg. Deze 
Arkegracht, verlengde van de Pieterskerkgracht, liep in het Rapenburg 
uit tusschen Nieuwsteeg en Heerensteeg. De ark zelve, eigendom van 
de Commandarije van Si Pieter werd in 1553 aan de stad verkocht, 
die er een timmerwerf met een loods had. Pleyte, Leiden vóór drie- 
honderd Jaar, bl. 19 en Bijlage XX „Chaerte vandie graft lopende 
achter die commandurie beginnend uyt steenschuur tot and nieuwe 
steech." Ook op andere kaarten is zij duidelijk te zien. In 1561 woonde 
op het erf Comelis Ulrichsz. bode met de bosse, die 's morgens en 
's avonds, den boom van het bruggetje over de gracht ontsluiten en 
sluiten moest, Treaor, rek, boek, 1561, fol. 7 v. Van Mieris, BescJtr^'- 
ving, 4056. 



DE GËREti^ÖRMËERDEI^. 25? 

ber 1569 yerhaalt Orlers in hetzelfde kroniekje, dat ee^ 
kleermaker zonder laatste oliesel stierf en onder de galg 
begraven werd. Toevallig kennen wq 't geval ook van elders. 
De man heette Jan Claesz. alias Jan met de handen, en de 
schout dagvaardde de weduwe voor Alva's commissarissen 
,,om tegen zich te hooren eischen wat de procureur tegen 
de memorie van voorsz. Jan Claesz. zal willen eischen" % 
En nog eens is het Orlers, die ons vertelt, dat David Mat- 
thijsz., ons als anabaptist wel bekend, den Uden Augustus 
1567 werd begraven vóór aan de Torensteeg bij de loods 
„en de kinderen zongen de salmen*'. Ook deze ketter werd 
zonder kerkelijke ceremoniën begraven, en als protest zon- 
gen de geuzenjongens psalmen bij het graf. Leidsche pries- 
ters klagen er over, dat men hen zelfs niet meer wil komen 
waarschuwen, als een buurman wil worden bediend ^), en 
Al va neemt, mede in deze dagen, maatregelen, dat als het 
sacrament langs onze straten gedragen wordt, de voorbij- 
gangers niet „door acte, geste, woord of mine irreverentie 
tegen het voorsz. sacrament plegen'' ^). Men heeft bespeurd, 
dat twee van de drie aldus in ongew^de aarde begravenen 
mennisten worden genoemd. Orlers' kroniekje spreekt op 29 
Maart 1568 van „Menijsten, Beeldesmijters", en Dusseldorp 
verhaalt ons, iets vroeger, de verbranding van vijf of zes 
anabaptisten mede te Leiden, in hetzelfde verband waarin 
hij ook van „iconoclastae" spreekt *), 2^nder twijfel hebben 



1) Aflezingsboek B., fol. 331 v. op 7 Januari 1570. De weduwe heet 
hier „Nyesgen de hekelster", haar man woonde volgens Orlers „aen 
geen sij de Vrouwenkerk", daarom houd ik haar voor die ^Meynsgen 
de hekelster bij de rijnsburgerpoort", die ter cause van heresie 29 
Nov. 1569 werd ingedaagd. In de voornamen kon de klerk van sche- 
penen zich licht vergissen. 

2) Supplicatie van commandeur en pastoor van Si Pieter d^ 10 Juni 
1569. Afgedr. Navorscher, Xn, 331. 

3) Aflezingshoek B,, fol. 326 r. vlg. op 7 Juli 1569. Die van den ge- 
rechte droegen dit toezicht op aan de naaste geburen van den zieke, 
die bij overtreding den heer der gebuurte of diens luitenant moesten 
-waarschuwen. 

4) Dusseldorp, Annales, p. 86, op 13 September 1567. Op deze blad- 
zijde is het, dat Dusseldorp dat verhaal doet van het zevenjarig kind, 
met zijn vader in Den Haag verbrand, dat, zegt Fruin in de Inl. bl. 
XXXm terecht, getuigenis aflegt van zijn koelbloedige wreedheid. 
Verg. nog 6oven, bl. 224, noot 2. 

17 



258 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

ook anabaptisten aan den beeldenstorm mede gedaan, ge- 
lijk zij ook, als de gereformeerden, het laatste oliesel wei- 
gerden. Beider bloed vloeide dan ook gelijkelijk en dit maakt 
de bepaling van het verdrag van 25 Jannari, waarbq de 
gereformeerden beloven de mennonieten te znllen tegengaan, 
dubbel onverdraagzaam. Van eenen te Leiden in deze dagen 
onthoofden ketter vertelt Dusseldorp ons met zijne bekende 
hartelooze wreedheid nog de volgende treffende anecdote. 
De schavuit („nebulo") zong op het schavot een psalm op 
kettersche melodie en ging daarmede voort, toen hij reeds 
geblinddoekt was. Juist toen hij den regel zong : Non timebo 
miUia populi, «wat zq op hunne wijze zingen: Al waer ick 
van hondert duzent man" (omringd), ging het zwaard dóór, 
en tusschen het bloed klonk nog het woord ^^man" in zgn 
keel % 

De graaf van Bossu, die in Augustus 1567 Oranje als 
stadhouder had vervangen, meldde den 23sten November, 
dat op Alva's bevel Leiden een vendel knechten innemen 
moest, 350 man, zooals ook geschiedde*''). In deze dagen 
van verschrikking werd de katholieke gemeente bijzonder 
gesticht door broeder Floris, provinciaal van de minorie- 
ten-observanten van de Nederduitsche provincie, van wien 
een groote roep uitging.. Zijne preeken in Si Pieter maak- 
ten grooten opgang en zóó goeden naam als roomsche stad 
had Leiden nog altijd, dat de zusters van het St. Agnieten- 
convent op Texel, die broeder Floris haar overste noem- 
den, naar onze stad met der woon verhuisden. Zij namen 
haar intrek in St. Barbara-klooster, dat ook tot de derde 
orde van Franciscus behoorde ^). 

"Wél waren het dagen van verschrikking ! Amold Sasbout, 
ordinaris raadsheer in den Hove en Jan Baptista de Taxis 
(de schrijver van de Commentarii) vertegenwoordigden hier 
Alva's gezag. Sasbout, die ook 25 Augustus 1567 te 



1) Dusseldorp, Annales, t. a. p. 

2) Aflezingshoek B,, fol. 303 r., op 26 Nov. 1567. Orlers' Kron(ekJe 
(557). De knechten bleven slechts vier dagen. 

3) Hensen in Bffdr. Gesch. Bisd. Haarlem, XXVm, 72 vlg. Oudheden 
van R^nland, bl. 198 noemt broer Floris ^een deftig predikant*'. Or- 
Iers roemt in 't b^zonder zijne preeken op 1 Aug. 1568 en 1570. 



D£ ÖERËFÖRMEERDEM. 259 

was geweest, om den schutters een nieuwen eed ter ver« 
dediging van het katholieke geloof af te nemen ^), hield 
6 Maart 1568 eene vergadering met schout en schepenen 
en met de vier burgemeesters, mr. Cornelis Verhoog, Cl. 
Adriaansz., Jan Adriaan de "Wilde en Jacob Simoiisz. van 
Loo. Hij gebood hun, uit naam ook van Bossu, zonder ge- 
nade over te gaan tot de executie van alle gevangenen (op 
dat oogenblik 9) en tot de confiscatie van de goederen der 
ontvluchten, terwijl zij van 'de gevelde vonnissen bericht 
zouden inzenden. Voorts beval de commissaris, dat voor 
de opteekening dier goederen zich zouden beschikbaar stel- 
len twee schepenen, die met Daniël van Verlaar, deurwaar- 
der 's Hofs van Holland, en met Dirk van Diemen, substituut 
van den schout, huis aan huis zouden rondgaan. Sasbout 
verhaalt ons zelf, dat de vroedschap hem beloofde zich 
naar zijne bevelen te zullen reguleeren, gelijk zij voor God 
almachtig meenden te moeten doen ^). Dit laatste was dub- 
belzinnig, doch over 't geheel was de regeering tot strikte 
onderwerping bereid. Slechts de schout, Johan van Beren- 
drecht, die den 18<1^^ Juli 1567 Claes van Berendrecht was 
opgevolgd (en tot 24 Juni 1572 zitten zou) hield het met de 
nationale partij en hielp verdachten ontvluchten, zooals Bor 
ons aardig vertelt ^). Ook de baljuw van Rijnland was bij 
den Raad van Beroerten verdacht ^). De onderdanigheid 
onzer vroedschap spreekt uit dien brief van October 1567 
aan denzelfden toen juist ingestelden Raad gericht, waarin 
zij zich van alle schuld in zake den beeldenstorm vrij pleit 
en waara^an wij vroeger reeds 't een en ander ontleenden ^) ; 



1) Dusseldorp, Annaïes, p. 85. 

2) Extract uit het verbaal door Sasbout zelven van die vergadering 
gehouden in Crimineel Sententieboek op 6 Maart 1568 (1567 stilo curiae). 
Ook Orlers op 6 Maart 1568: „het goet tot sommighen beschreven*'. 
Voor Leiden (en Gouda, 'Woerden, Schoonhoven, Oudewater en IJsel- 
stein) was commissaris voor de ontvangst der geconfisceerde goederen 
Johan Hanneman, Marcus, a, w., bl. 19. Deze Hanneman was rentmees- 
ter van de K°. Mt. over *t kwartier van Noord-Holland, Dodt, Archief, 
n, 317. 

3) Bor, a, w., I, 230 6. 

4) Verslag Alva's commiss. Kerkh, Archief. TL, 261. Boven bL 15» 

5) Bor, a. w., I, 217 en boven, bl. 234. 



260 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

spreekt uit haar bevel, dat men alle ministers, consisto- 
rialen, beeldbrekers en kerkroovers, die nog dagelijks onder 
,,den volcke converseren" zal aanbrengen ') ; dat allen, die 
iets schuldig zijn aan voortvluchtigen of eenig bezit van 
hen onder zich hebben, dit moeten opgeven aan de beide 
genoemde commissarissen, met nauwkeurige omschrijving, 
zonder iets achter te houden ') ; dat eindelijk alle geschrif- 
ten, verspreid op naam van den prins van Oranje en den 
graaf van Hoogstraten, die tot oproer aanzetten streng ver- 
boden zijn '). Zoo drukte dan Alva's schrikbewind ook zwaar 
op onze stad en de verhalen van de alom woedende ver- 
volging, het gezicht van de terechtstellingen op Schoonver- 
driet, van de leegstaande huizen der uitgewekenen baarden 
angst en ontzetting. Hoe groot de zenuwachtige spanning 
wel was, leert ons de volgende anecdote. De strooverkoo- 
pers plachten hier uit hunne huizen lange stroowisschen 
uit te hangen. Doch in deze dagen deed dit de menschen 
aan gehangenen denken en het gezicht deed hen „verschie- 
ten", zoodat thans den kooplui bevolen werd een bordje 
uit te hangen, waarop een stroowisch geschilderd was ^). 
In April van dit jaar 1568 had Oranje zijne Justificatie 
uitgegeven, dat statig manifest, waarin hq zijn goed recht 
bepleit voor gansch Europa^). Den 23^^^^ Mei is graaf 
Adolf „gebleven in Friesland, in den slag". Den 2den Juni 



1) Aflezingsboék B,, fol. 305 r. op 29 Maart 1568. Het is in deze booze 
dagen t. w. 27 Maart, dat de bisschop van Haarlem, Nicolaas van Nieuw- 
land, aan Al va schreef om genade te vragen voor het jammerlijk ver- 
doolde volk, Hensen in Bffdr. Gesch, Bisd, Haarlem, XXVm, 64 vlgg., 
een brief, zegt Fruin, V. Geschr., III, 263 „waardoor hij zijne vleesche- 
lijke zonden meer dan goed heeft gemaakt." Zie ook aldaar, 1, 257 vlgg. 

2) Aflezingsboék B,, fol. 307 r. vlg. 17 April 1568. 

3) Aflezingsboék B,, fol. 308 r. op 4 Mei 1568. 

4) Aflezingsboék B., fol. 309 v., op 10 Mei 1568. Onder deze omstan- 
digheden lag het voor de hand, dat er ook voor feestvieren weinig 
lust bestond. De overheid verbiedt reeds op 14 December 1568 tegen 
den e. k. vastenavond, „vastelavontspelen of diergelijcke guichelarijen 
wt te brengen tsij van blinde bisschoppen, de vuyle bruyt, twatersdp 
of andere . . ." Aflezingsboék B,, fol. 314 v. 

5) De Verantwoording in uittreksel bij Bor, a. w,, I, 227 vlg. en in 
haar geheel achter dat deel fol. 3 — 14. Eene treffende uitlating van 
den Prins over het woord „Kriegsrüstung" in de Justificatie in een 
brief van zijne hand d.d. 17 April 1568 bij Groen, Archives etc, IIL 211. 



DE GEREFORMEERDEN. 261 

1568 vielen te Leiden de drie beeldstormers, wier dood 
wij te gelegener plaatse reeds hebben vermeld % drie 
dagen alzoo vóór die terechtstelling té Brussel, waarom 
eene siddering ging door gansch het land. Doch wie weet, 
of ook niet in het zeer kleine van een paar Leidsche 
achterstraten gelden mag, wat van Brussel te dien dage 
in het groote staat vermeld: „Die droefheyt, kreijten, 
scrijen ende weenen dat heden in desen stadt is geweest 
mits der executie van den grave van Egmondt is nijet om 
zeggen noch om scrijven'' ^). Althans toen later, 1 April 
1569, Claes Jansz. werd onthoofd wekte zijne terechtstel- 
ling zóó groote beroering, dat er buitengewone nachtwake 
bij Schoonverdriet moest gehouden worden en de luitenant 
van den Procureur-generaal met 8 dienaren uit Den Haag 
moest overkomen om de justitie bij te staan ^). Dit wijst 
wel op een krachtig, slechts met moeite in toom gehouden 
verzet. Doch de veer moest nog dieper worden neerge- 
bogen. Ook in onze stad werd al verder den isten Septem- 
ber 1568 het plakkaat van Alva afgekondigd, dat de ge- 
confedereerde edelen, die zich over hunne deelneming aan 
het verbond bezwaard gevoelden, zich bij hem of zijne 
commissarissen konden vervoegen, „latende ook blijken dat 
sij met onze moeder de H. Kerk gereconcilieert sijn" ^) ; 
ook hier deed men den 27sten dierzelfde maand driemaal 
processie voor den voorspoed van Alva's wapenen tegen 
Oranje, die immers in het begin van September te velde 
was gekomen „met (s)ijner heyres crachf', gelijk den 9^^^ 
December wederom de ommegang rondtoog nadat des 
Prinsen tocht droevig was mislukt ^) ; ook hier werd, als 



1) Boven, bl. 226 noot 3, 231 noot 3, 232 noot 4. 

2) Brief van C. Boonen aan G. 'Wijckersloot uit Brussel d^ 5 Juni 1568, 
afgedr. Dodt, Archief, I, 310 vlg. 

3) Het kostte der stad ƒ 19.4 st. Tresor. rek. boek op 1 April 1569, 
afgedr. Dodt, Archief, II, 330. Marcus. Sententiën, bl. 306 vlg. heeft als 
datum 1 April 1568, doch hij rekent stilo curiae en Paschen viel in 
1569 op 10 April. Orlers zegt „Vrijdag 1 April 1569 vóór Palmen" (559), 
wat dus ook uitkomt. 

4) Aflezingahoek B., fol. 312 v. vlg. op 1 September 1568, herhaald 
14 Februari 1569. 

5) Orlers, Kroniekje op 27 September en 4 December 1568 „ende 



262 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

het immers trouwen onderdanen betaamde, de nitraart der 
koningin van Spanje, Isabella van Valois, Philips' derde 
gemalin, den IS^^o. Pecember gevierd «door expres scrif- 
telijck bevel vande stadthonder" ^). Het jaar 1569 bracht 
nog geen soulaas. Dinsdag den ISden Februari werden de 
huizen der ballingen in 't openbaar verhuurd^, de huis- 
zoekingen, de gevangennemingen gingen voort, waarbq van 
Mennisten telkens sprake is, en het verzet was zóó ge- 
broken, dat het zich nog slechts flauwtjes durfde uiten in 
het bij nacht en ontij inwerpen van de glazen in Sint Pieter 
en in de kerk der witte nonnen *). Toch ook in het protest 
der vroedschap, door Bor ons bewaard^) en dat in dezen 
tijd valt, waarbij zij nog eens herinnert aan oude privile- 
gies, dat van graaf "Willem, 1315, volgens hetwelk alleen 
schepenen over een burger vonnis mogen wijzen; dat van 
Jan van Brabant, 1418, volgens hetwelk geen hooger boete 
dan 60 pond Rijnlandsch mag worden opgelegd en een 
derde, volgens hetwelk niemand ter dood mag worden ver- 
oordeeld, dan die buiten pijn en banden van ijzer schuld 
had bekend, alle privilegiën, door Alva brutaal geschon- 
den. Ten gevolge van het plakkaat van 12 December 1569, 
hier ter stede den 4den Januari 1570 afgelezen, werd Ger- 
rit Jacobz. drapenierder aangewezen om den honderdsten 
penning van roerende en onroerende goederen te ontvan- 
gen, waarvoor h^ in de oude weeskamer ten stadhuize 
zitting houden zou Vrijdag den 3den Februari. Ieder moest 
dan aanstonds ^^3 van de gezette taxatie betalen op straffe 
van algeheele confiscatie^). Zoo zette ook het booze jaar 
1570, het jaar van Oranjes mislukte aanslagen op een aan- 
tal vestingen, voor Leiden droevig in, het jaar, waarin de 



dat Ducdalf 10000 verslagen heeft ende de Prins niet meer dan 
hondert**. 

1) Tresor, rek. hoek op 15 December 1568, afgedr. Dodt, Archief, n, 338. 

2) Orlers, Kroniékje op datum (559). 

3) Aflezingshoek B., 329 v. op 9 November 1569. 

4) Bor, a. w., I. 267. Brandt, a. w,, I, 494 vlg. Huig de Groot, Verant- 
woording van de wettelffke regeering van Holland, 1662, bL 151 noemt 
de overtreding van deze voorrechten een van Alva*s „exorbitantiên*'. 

5) Aflezingshoek B,, fol. 331 v. op 1 Febr. 1573. Ook bij Orlers. 



DE GEREFORMEERDEN. 263 

tereditstellingen onverminderd voortgingen en waarin het 
arme land ook nog door den befaamden Allerheiligen- vloed 
op het deerlijkst geteisterd werd. Het jaar 1571 zag Leiden 
zuchten onder telkens afwisselend Spaansch garnizoen, 
onder herhaalde pogingen tot inning van den tienden pen- 
ning, onder scherpe censuur op boeken, totdat 1572 ook 
hier den grooten ommekeer bracht en de „benaude Ne- 
derlanden" werden verlost „uyt der tyrannen bandt en 
slot" *). 

Den 18den J^ini was Hoorn overgegaan, den 19dcn Oude- 
water, den 21sten Gouda, beide laatste steden door be- 
middeling van Adriaan van Zwieten. Met dezen had onze 
pensionaris, mr. Paulus Buys, zich in betrekking gesteld^) 
en op Maandag, den 23^^^^ Juni, aan den vooravond van 
H, Johannes den Dooper, ging Leiden over tot den Prins 
en besloot geen Spanjaarden in te nemen, terwijl men 
maatregelen nam om de plundering van kerken en kloosters 
tegen te gaan % Drie dagen later kwamen 160 geuzen onder 
Jan Eylof binnen. Jammer slechts, dat die plundering niet 
kon worden tegengegaan, vooral niet toen Lumey den 
3lsten Jiiii vras binnengekomen, door wiens volk den 12<lei^ 
Augustus het minnebroedersklooster, en nu voorgoed, werd 
verwoest. Het had, wij zagen het meermalen, geene kleine 
plaats ingenomen in de geschiedenis onzer stad; thans 
was z^n rol uitgespeeld. "Wat in de kloosters niet in de 
handen der plunderaars was gevallen, werd den ^^^^ Oc- 
tober geïnventariseerd ten behoeve van den Prins, die op 
de eerste Statenvergadering te Dordrecht, bij monde van 
Mamix, voor ééne maand soldij zijner troepen, 100.000 
kronen gevraagd had. Als ontvanger van kerk- en klooster- 



1) Over een opstootje te Katwijk aan Zee den 6den April 1571, waarin 
de watergeuzen de hand hadden, heeft Orlèrs Kroniekje (561 vlg.) eenige 
Jdeine aanteekeningen. Van 18 Maart 1572 tot 15 Juli 1577 ontbreken 
voor Leiden de vroedschapsresoluties, zooals ook in enkele andere 
steden in deze jaren, Kron, Histor, Gen. Utr., V, 1849, bl. 158. 

2) Dusseldorp, Annales, p. 107. 

3) Orlers Kroniekje zegt, dat op dien 23sten Juni „de Blindeman*' 
werd losgelaten, een ketter dus, die gevangen had gezeten. Lang ge- 
leden, in 1525, maakten wij insgelijks kennis met een „blinde van 
Leiden**, een ijverig sacramentist, 6oven, bl. 99 vlg. 



264 HERVORMING BIMMEN LEIDEN. 

goed deed Andries Schot dienst en de vrouwenconventen 
brachten haar goud en zilver zóó gehoorzaam op, dat zij 
het volgend jaar aan de stad om lijfsonderhoud vragen 
moesten '). De burgerij zelve toonde helaas tegenover den 



1) Zie het uitvoerig verzoekschrift van de gemeene conventnalen 
van het klooster Abcoude d° 11 April 1573 in Gerechtsdagboek, foL 
124 r. vlg. Te rekenen van 1 September d. a. v. zal de mater van Ab- 
coude / 48 ontvangen, de andere nonnen / 24 per kwartaal en per 
persoon, maar de brieven en eigendomsbewijzen van de kloostergoede- 
ren moeten ter weeskamer worden geleverd. Het rekwest van de 
"Vitte nonnen d"" 12 April 1573 en van die van St Michiel d^ 15 April 
1573 in Gerechisdagboek, foL 121 r. vlgg. Andries Schot wordt inz^ne 
qualiteit ook vermeld in Orlers* Kroniékje op 4 Ocfober 1572. Over 
de Statenvergadering te Dordrecht zie Blok, Gesch,, m, 112 vlg. 

Iets van de gevolgen van de hervorming voor de Leidsche kloosters 
in dezen tijd blijkt o. a. uit de geschiedenis van Barbara Adriaansdr., 
non in St. Agnieten-zusterhnis dicht b^ O. L. Vr. kerk (zie boven, 
bl. 33). Deze Barbara, dochter van Adriaan Loawesz. van Hildegaars- 
berg was den 25sten Juli 1552 door haren vader in St. Agnieten- 
klooster gebracht, waarbij hij eene jaarlijksche rente van 4 pond groot 
vlaamsch op haar vastzette ten behoeve van het klooster. Kwam h^ 
vóór zijne dochter te overlijden, dan zou het klooster 6 pond per jaar 
ontvangen, «bij doode" van Barbara 16 pond in ééns, alle welke gel- 
den voortsproten uit de erfenis van Barbara's moeder. Daarvoor be- 
loofde de priorin haar te zullen „bewaren** als eene geprofeste zuster 
van het convent. Alles bij notariêele acte. Doch Barbara is niet ge- 
profest, ja meer: zij heeft nooit eene gelofte gedaan en is in 1567 b^ 
de eerste troebelen uit het klooster geweken, hervormd geworden en 
in *t huwelijk getreden met Adriaan Jansz. een huisman. Dit getuigen 
op 20 Januari 1568 voor schepenen van Schieland Maaiken en Gerburg 
Hobben, beide weduwen en Trijntje Gerritsz. een bagijntje, zeggende, 
dat Barbara*s vader het meisje, dat »de doucste van verstande niet 
en was" in het klooster had doen opnemen, opdat zij «niet misleyt 
ofte bedrogen en soude worden" ; dat zij toen kwansuis professie had 
gedaan, doch «als de w^ste niet wesende eijntlick geen professie en 
dede", want zij had zelfs niet haar proveljaar gehad en was dien dag 
alleen maar gekleed, alsof zij professie deed. Op grond van dit met 
Schielands zegel voorziene stuk wendde toen Adriaan Jansz. zich den 
13den October 1576 tot burgemeesteren van Leiden, zeggende, dat de 
nonnen van St. Agnieten sinds 1566 tot 1569 de vier pond hadden 
ontvangen, tegen haar recht en nochtans hadden gedreigd hem te 
zullen doen ophangen, «als getrouwt hebbende een geestelijk persoon'*. 
Ja, twee zwagers van Barbara betaalden sinds 1571 de rente van 16 
pond aan het klooster, ofschoon zij toch niet dood was. Doch Adriaan 
Jansz. leed met vrouw en kinderen armoede. Nu wilden die zwagers 
hem in staat stellen eenige koeien te koopen en eene boerderij op te 
zetten, mits het convent onder overlegging der origineele acte ver- 



DE GEREFORMEERDEN. 265 

Prins een schandelijk gebrek aan offervaardigheid. Den 
20sten October was Oranje over de Zuiderzee uit Kampen 
te Enkhuizen binnengekomen, gevolg gevend aan wat h^ 
^uin Jan van Nassau had geschreven : ,,estant résolu de 
partir vers Hollande et 2^1ande pour maintenir les affaires 
par delk tant que possible sera, ayant délibéré de faire 
illecq ma sépulture" '). Reeds den 6^^^ November was hij 
in Leiden, om ook dier de zaken te regelen en gelden te 
verzamelen. Jhr. Arend van Dorp zou ze hier voor hem 
innen, b^gestaan door schout Hendrik van Broekhoven, die 
den 9den October zqn ambt had aanvaard. Doch zoo weinig 
offervaardigheid toonde men hier, dat er waren die de 
stad verlieten, om maar de leening te ontgaan^), eene 
ondervinding den Prins sinds lang niet ongewoon ^). 

Het was in den nacht van 10 op 11 December, dat in 
onze stad de misdaad plaats vond, die een smet werpt op 
de geschiedenis harer bevrijding. De lezer bemerkt, dat ik 
doel op den moord door Lumey op Comelis Musius, den 
prior van het St. Aechten-klooster te Delft, gepleegd. Aan 
den avond van "Woensdag 10 December gevankelijk te 
Leiden binnengebracht, is de grijzaard, na lange marteling 



klaard worde geen recht te hebben op die 16 pond, daar Barbara 
immers nooit non werd en bovendien het klooster van 1566 tot 1569 
ten onrecht de vier pond ontvangen had. Aan Adriaan Jansz. wordt 
zijn verzoek toegestaan, de 16 pond jaarlijks worden hem toegekend, 
terwijl hij van schadevergoeding voor de niet ontvangen rente afziet. 
Aldus had de geschiedenis een gelukkig einde. De maakte haar op uit 
de Copieën antent^'cq der origineéle stnkken voor echt erkend door Gijs- 
bert Hendriksz., schepen van Leiden, bij acte van 24 October 1576. 
De kennismaking ermede dank ik aan de vriendelijkheid van den heer 
Bijleveld. In Gerechtsdagboek fol. 125 r. vlg., d"" 24 Mei 1573, vind ik 
nog bovendien vermeld, dat die van den gerechte reeds toen de 4 
pond lijfrente aan Barbara hadden toegewezen, onder beding, dat de 
helft ervan zou zijn voor Maritgen Pietersdr. van Hazerswoude. 'Waarom 
dit alles werd bedongen, ontgaat mij. 

1) Groen v. Pr., Archives, IV, 4. 

2) Op 28 November en 13 December 1572, Kron, Hiat Gen. Utr., III, 
1874, bl. 171 vlg. Orlers, Kroniekje spreekt van .4 December deszelf- 
den jaars. 

3) In 1570 ontving Oranje's agent Wesembeke van de ƒ 4000, door 
de Delftsche vrienden beloofd er maar 200 en de rijke Dordtenaars 
scheepten hem af met ... ƒ 40. Verg. Fruin, V, Geschr, n, 153. 



266 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

gedood. ,,Demiim hora noctis intra nonam et decimaa 
cruentatam defessum et gementem bonum senem domo 
eductint et nudis pedibus per nivem longo itinere per grande 
coemiterium (Pieterskerkhof) et choralem plateam (Koor- 
steeg), pedibus midto sanguine stillantibns, ducunt ad in- 
f amem f arcam, qtiae supra caemleam petram in lata platea 
(Breestraat) hand procul domo civica erecta erat" In dezen 
nitvoerigen trant heeft Dnsseldorp ons de gansche ge- 
schiedenis verhaald en ons geen enkele afschnwelqke bij- 
zonderheid gespaard *). Zijne aantijging dat de Prins van 
den moord zou geweten, ja dien goedgekeurd hebben, is 
door Fruin afdoende wederlegd^. De wandaad zelve kan 
niet sterk genoeg worden verfoeid, doch zg is eene op 
zich zelve staande handeling van den woesten Lumey, 
wiens val zij gelukkig hielp verhaasten en door de uit- 
moording van Naarden, tien dagen vroeger, waren de ge- 
moederen heftig ontroerd *). Den dag, waarop Musius in 
den vroegen morgen ellendig het leven liet, begon het 
beleg van Haarlem, nadat Lumey te vergeefs had beproefd 
den vijand terug te dringen. 

"Wij herinneren nog ten overvloede, dat er in het begin 
van Februari 1573 eene poging is gedaan, om Leiden in 
handen van de Spanjaarden te spelen, doch dat de ver- 
raders werden ontdekt; het lijk van een hunner, bq de 



1) Dusseldorp, Annaies, p. 116—124. Brandt, Reformatie, I, 538 vlg. 
en de daar genoemde plaatsen. «Excnrsus Gisbertii LappiidWaveren 
Ultrajectini ad vitam et martyritun B. Mart. Comelii Mnssii ab Estio 
editum", Dodt, Archief, VI, 234—238. Batavia Sdcra, n, 213 vlg. De ^no- 
bilis qoaedam sanctimonialis Leeaweuhorstiensis monasterii*' die het 
yerminkte lichaam in een teenen korf begraven mocht, Dnsseldorp, 
a. w., p. 123, was volgens Estiiis, Hiator. Mctri. Gore., IV, cap. 15 Suzanna 
▼an Etten. Zie ook Oudheden van Rt/ntand, bl 638 en boven, bL 218. 
Een prent over de marteling van Musius in de verzameling op het 
Leidsch archief n"". 3468. 

2) Fruin, V. Geschr., U, 324-— 335. Dezelfde hü, Duaaéld Ann., bL 
LXVII vlgg. Den brief van Oranje, waarin hij aan Lumey schrijft, dat 
hij „tres marri*' is, lascht Dusseldorp zelf pag. 199 in. Over de ver- 
houding tusschen den Prins en Lumey ook Van Vervou, Enige gedenckw, 
Geach., uitg. 1841, bl. 5--8. 

3) Van Meteren, Nederl, Oorlogen, uitg. 1635, bl. 86 r. Bor, a. w., I, 
418 vlg. Motley, Rise of the Dutch repohlio, part. m, ch* Vm. 



DE GEREFORMEERDEN. 267 

vlucht in een bijt verdronken, werd aan de galg gehan- 
gen ^). Het was mede in onze stad, dat een aanslag op den 
Prins, waarin een burgemeester van Delft, Huyg Jansz., mis- 
schien de hand had, door Arent van Dorp werd ontdekt ^). 
Dusseldorp vertelt, in het genoemde verhaal van den 
moord op Musius, van een „concionator hereticus", die den 
priester tot afval van het katholiek geloof trachtte te bren- 
gen. Dat er, nu de stad aan den Prins was gekomen, bal- 
lingen en onder hen predikanten waren teruggekeerd, spreekt 
van zelf. Het is bekend, dat in den vreemde de fondamen- 
ten van de Hervormde kerk der Nederlanden zijn gelegd 
op de kerkvergaderingen, door de uitgewekenen gehouden. 
Want zij wilden gereed zijn zoodra het God behagen mocht 
„morgen oft overmorgen het lant te openen". Den 3den No- 
vember 1568 en volgende dagen waren 44 ballingen, theo- 
logen en leeken, te "Wesel vergaderd geweest, onder voor- 
zitterschap van Datheen, waar zij beraadslaagden over 
„tgene sij tot welstandt (der Nederlandsche kerken) oor- 
deelen ten deele nootsackelick ten deele profijtelijck te zijn.'' 
De kerkelijke organisatie is dddr reeds in hoofdzaak vol- 
tooid. Het werk werd bekrachtigd en aangevuld te Emden, 
4 tot 13 October 1571, waar inderdaad de latere Neder- 
landsch Hervormde kerk is gesticht, niet het minst doordat 
de rekkelijken als Jan Arentsz. en Peter Gabriël zich heb- 
ben gevoegd en uit liefde voor de heilige zaak hunne bij- 
zondere gezindheid hebben ten offer gebracht. Ik stip slechts 
het overbekende aan. Doch toen het land inderdaad was 
geopend zagen de bevrijde steden ook aanstonds de her- 
vormde gemeenten binnen hare muren opgericht of uit 
kwijnend leven herrezen. Ja in Noord-Holland werd reeds 



1) Orlers Kroniekje (567) op 1 Februari 1573 wordt merkwaardig 
toegelicht door een brief van Pieter de Carpentier aan de gemeente 
te Londen d"" Schiedam 13 Febr. 1573 bij Hessels, Archivum Ecoles. 
Lond, Bca,, UI, 1, 198 vlg., n°. 225, 3 en door een schrijven van Jan van 
der Beke aan dezelfde d"" Delft, 15 Febr. 1573 bij idem, ni, 1, 203 vlg. 
n*>. 226, 19. 

2) Bor, a.w., I, 431a vlg. Brandt, a. w., 1, 540. De bovengenoemde brief 
van De Carpentier verhaalt er uitvoerig van, Archivum, t. a. p. Bleys- 
wijck, Beschrffvinge der stad Delft, 1667 bl. 446 vlg. weet niet, dat de 
brenger van den brief van Bossu te Leiden werd gegrepen. 



268 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

in den zomer van 1572 eene particnliere synode gebonden 
te Hoorn, waarvan echter «nyet voertgebracht is, omdat 
die tijt doen jegenwoerdich zoo oproerich staende." Den 
loden Augustus vergaderde men weder, te Edam. 

In onze stad is bet gegaan als elders. Eerst nu zal de 
gereformeerde gemeente zicb voorgoed bebben gevestigd. 
Of bij baar dienst bebben gedaan Jurriaan Ypesz., Adriaan 
Lambrecbtz., Coppijn Roelofsz., die wij onder de uitgewe- 
kenen vonden, wordt niet gemeld. Docb wij kennen anderen. 
Vooreerst Pieter Comelisz. uit Den Briel, den lateren tegen- 
stander van Caspar Coolbaes. Sommigen laten bem in 1566 
te Delft na den beeldenstorm aldaar als predikant werk- 
zaam zijn, docb dit is aan twijfel onderbevig ^). In Leiden 
was b^ reeds altbans 27 October 1572, op welken datum 
b^ in reebten optreedt voor zijne vrouw Ermgarde Martijn 
Roelofsdr., kleindochter van zekere Claesgen Florisdr. van 
Leeuwen ^). Misschien is bij bet dus, die Zondag 5 October 
van dat jaar voor 't eerst na den overgang aan den Prins 
in St. Pieter predikte'). Iets later, immers den 5den No- 
vember 1573, werd zijne positie wettelijk geregeld. Op ver- 
zoek van bet consistorie bepaalde de vroedschap z^n „ali- 
mentatie" op ƒ 200 met vrije woning, wat zou beschouwd 
worden als te zijn ingegaan op 25 Juli d. a. voorafg. % Op 
dezelfde voorwaarden werden toen aangesteld Adriaan 



1) Jona WUlem te Water, Kort varhaal der reformatie in ZeeUmd^ 
1766, bl. 187, op gezag van Schooddus. Deze zegt nl. De bonia etc. 
pag. 479 8. nCaetertun post fatalem iconoclasiam uti primitus conóones 
„in templis naberi coeperunt Adriano Theodori pastore Lirensi*' (t. w. 
Afent Dirksz. of Amoldus Vos, pastoor van de Lier, verbrand 30 Mei 
1570) «et Petro Comelii ex primis verbum salutis commumcantibas." 
Doch Bleyswijck, Beschr» vcm Delft, bl. 409 noemt als eersten predi- 
kant in die stad Johannes Gerobulos, terwijl de eerste bagepreek door 
Peter Gabrièl gehouden is. Hij mag niet verward worden met Pieter 
Comelisz. den mandemaker van Alkmaar, Brandt, Re/orm€Uie,lt316— 
328, den scriba der Alkmaarsche synode van 31 Maart 1573 (Reitsma 
en Van Veen, Acta, I, 5) die tot de rekkelijken behoorde. Van dezen 
laatsten zijn ook de 7 preeken, waarover J. Hartog schreef in Geloof 
en Vrffheid, 1884, bl. 325—346. Doch het is waar, dat ze te Leiden 
zijn gedrukt. 

2) Leidsch Dinghoek K op datum. Het boek is ongebladzijd. 

3) Orlers, Kroniékje op datum (566). 

4) Gerechtsdaghoek op 5 November 1573, fol. 137 r. vlg. 



DE GEREFORMEERDEN. i69 

Jansz. Taling en Claes Jansz. Verstrooi. De laatste is mis- 
schien de predikant, die op den kansel uitvoer tegen de 
vroedschap om het randschrift der papieren noodmunt en 
dien Jan van Hout daarom ,,er af wilde lichten" *). Hij 
heeft tijdens het eerste en tweede beleg de gemeente door 
zijn ,,troostelicke servisen" opgebouwd^), wat niet heeft 
verhinderd, dat zijn ambtgenoot Pieter Comelisz. hem daarna 
zijn ontslag heeft bezorgd '). Deze zelf, die al de ellende 
van het beleg mede heeft doorleefd, deed op den 3^^^ Oc- 
tober 1574 in de St. Pieter de dankzegging, omdat God 
Leiden had verlost^). Hij liet de ontroerde gemeente zin- 
gen: „Heer ick wil U uit 's herten gront prijsen en overal 
doen kondt uw wonderen in allen wijeken . • ." ^). Jammer, 
dat deze man daarna zoo heftig in de twisten met Cool- 
haes optrad, als een van de oudste vertegenwoordigers van 
het beginsel der preciesen van eene vrije kerk naast den 
Staat, waarom later zoo fel zou gestreden worden % 
Behalve dit weinige over de eerste, wettige, hervormde 



1) Brandt, Reformatie, I, 554. J. W. te 'Water, Levensb^z, van P, Adr. 
V. d. Werff, 1814, bl. 92 vlg. Adriaan Jansz. heeft het beleg n/ef mede- 
gemaakt. Den 21sten Juni 1574 heet het ter synode van Rotterdam: 
wis besloten, dat men aen Hadrianmn Jansz. dienaer van Leyden, nu 
te Delft sffnde, schrijven sal . . ." enz. Reitsma en Van Veen, Acta, U, 139. 

2) Van Vloten, Leidens beleg en ontzet, bl. 189 aant. 1. 

3) Verstroot mocht niet gaan vóór Coolhaas zijn dienst had aanvaard. 
Aldus Gerechtsdagboek op 14 December 1574. Op de eerste Zuid-Hol- 
landsche synode (of, wil men, nationale) te Dordrecht 15 tot 26 Juni 
1574 was er „wt de classe van Leyden niemandt" (Reitsma en Van 
Veen, Acta, U. 128) wat ons om den tijd allerminst verbaast, terwijl 
omtrent Coolhaas staat aangeteekend, dat hij „ter tijdt toe, dat Leyden 
opengaen sal, de kercke van Roterdam sal helpen bedienen" {ta,p,r 
bl. 152). Den 23sten December werd het tractement van Coolhaas ge- 
steld op ƒ 300 en vrije woning, Gerechtsdagboek op datmn (afgedr. bij 
Rogge, Caspar Jansz, ^ Coolhaas, n, 2, noot 3). Toch heet het, dat hij 
op den dag zelf van het ontzet zijn dienst beeft aanvaard, Rogge, 
a. w., I, 44. Men zal gewacht hebben tot Verstroot naar Hazerswoude 
was vertrokken en daarna Coolhaas* tractement officieel habben ge- 
regeld. Reeds in 1575 vinden wij Verstroot als predikant te Naaldwijk, 
Pijnacker Hordijk, Kerkel Naaldwffk, bl. 92, 

4) Severinus, Oorspr. beschrijving enz, bl. 131 zegt dus onjuist, dat 
hij alleen was overgebleven. 

5) Psalm 9 naar Dathenus. 

6) Na zijn ontzet uit zijn ambt is P. Comelisz. nog predikant geweest 
in Delftshaven (1582-^1591) en Schiedam (1591—1598). 



270 HERVORMING BINNEK LEIDEN. 



ten onzent yóór 1574 is ons omtrent de ge- 
meente weinig bekend ^). Zij werd door de vroedschap ge- 
regeerd, die haar haar predikanten gaf en ook haar inwendig 
leven regelde. De Leidsche regeering op haar gezag naijverig 
en tegen de suprematie der kerk gekant, was daarom niet 
libertijnsch, doch der gereformeerde religie toegedaan en 
haar gevoelen spreekt b. v. uit eene verordening op de 
Zondagsviering uit dezen tijd, aldus aanvangende: „Alzoo 
bij de wet des Heeren verboden is eenig werck oftehandt- 
teering te doen op Zondag ende tot dien eqnde, dat het 
een iegelijck voegen soude God den Heere te dienen, te 
loven, te dancken ende sijn heyligh woort te hooren . . ." 
enz. *), Dit klinkt goed gereformeerd. 

Dat de teruggekeerde ballingen groote moeite zouden 
hebben met het ordenen hunner goederen, begr^pt ieder. 
Een kenmerkend voorbeeld daarvan is de geschiedenis van 
Jan Gerritz. de Haas, dien wij beneden in onze bqlage zullen 
noemen. Zij is bovendien van belang omdat De Haas voor 
zich en zijne lotgenooten eene beslissing uitlokte, die voor 
goed aan alle onzekerheid een eind maken moest. De zaak 
zelve was aldus. Jan Gerritsz. de Haas genoot een jaar- 
lijksche rente van 6 pond van zekere Elisabet Jacobsdr., 
voor wie Jan Harmensz. een kleermaker „garandeur'* was. 
Toen De Haas, na zes jaren ballingschap, zijn geld op- 
eischte weigerde Jan Harmensz. te betalen, waarop hq in 
rechte werd aangesproken. Hij beriep zich toen op de bal- 
lingschap van den aanklager en vroeg „cautie van restitutie". 
Hij wilde dus vooreerst niet betalen, omdat ballingen rech- 
teloos zqn, doch, zoo h^ nochtans gedwongen werd dit te 
doen, dan wilde hij althans dat De Haas een borg zou 
stellen, opdat niet later, naar oud recht, de landsheer de 



1) De Kerkeraadanotnlen vangen aan 5 October 15S4. Het notulen' 
boek geeft de namen van de toenmalige predikanten, Saravia, Hackins, 
Platevoet en Van der Wouwer benevens van de 8 ouderlingen en 4 
diakenen. Het "Registtr geoAaxad Aanneemboek voor stadsdienaars geeft 
fol. 80 de aanstelling van ds. P. Hackins op 15 Dec. 1581, fol. 81 die 
van ds. C. van Brakel op 28 Juli 1582, fol. 88 die van Saravia op 22 
Maart 1583. 

2) Aflezingsboek op 9 April 1573. Ook afgedr. Kron, Hist. Gen. Utr^ 
in, 1847, bl. 173. 



DE GEREFORMEERDEN. 271 

betaling nog eens voor zich eischen zou; opdat, naar zijne 
eigene woorden, h^ niet andermaal vanwege de Kon. Maj. 
zou kunnen worden lastig gevallen. Schepenen van Leiden 
beslisten bij vonnis, dat Jan Gerritsz. inderdaad „suffisan- 
telijck moest caveeren". Deze deed dat en stelde den 14deu 
October 1572 als borg Huyg van Alkemade, dien wij ook 
reeds onder de uitgewekenen tegenkwamen. Doch nu wei- 
gerde Jan Harmensz. dezen borg te erkennen, zeggende, 
dat immers ook diens goederen waren geconfisceerd en hij 
dus niets bezat. Ook deze exceptie werd door schepenen 
aanvaard. Zij verklaarden dat De Haas „qualic gepant" was. 
In dit stadium van het geding wendde toen Jan Gerritsz. 
zich tot den Prins. Hij vertelt in zijn smeekschrift aan Zijne 
vorstelijke Genade uitvoerig wat is geschied. Hij acht dit 
tot schade en blamatie vooreerst van hem zelven, doch 
ook tot onoverwinnelijke schade en blaam van de andere 
ballingen, in wier naam hij ook optreedt. Zij zijn dus geen 
meesters van hun goed? Maar, vervolgt h^, zoo inderdaad 
door de blijde komst van U. V. G. dergelijke bannissemen- 
ten met verbeurdverklaring van goederen niet te niet waren 
gedaan, dan zou daaruif volgen (het zij met reverentie ge- 
zegd) dat U. V. G. zelve ook geen beheer over Uwe eigen 
goederen hebben zou, ja geen stadhouder zou mogen wezen, 
en hoe ongerijmd dit zou zijn, is met de vingers te tasten. 
Om deze, handig aangevoerde, redenen dan vroeg supplicant 
den Prins zoodanige maatregelen te willen nemen, dat hij 
niet, na lange ellendigheid, ieders spot zou z^n. Hij teekende 
voor zich en voor Adriaan Adriaansz., Pieter Adriaansz., 
Matthijs van Bancken, Frans Hendriksz., Huyg van Bancken, 
Jan Paedts Jacobsz., Oliyier Filipsz., "Wouter Comelisz. en 
Mees Hendriksz., ons allen reeds bekend. De Prins ant- 
woordde, dat hij alle ballingen in htm eigendom van goede- 
ren had hersteld en ook zelf immers weder het gouverne- 
ment had aanvaard, en dat schepenen zich hiernaar hadden 
te richten. Dezen konden toen wel niet anders dan gehoor- 
zamen. Zij merkten op, dat de Prins blijkbaar wilde, dat 
zijn te Hellenrade gegeven plakkaat in alle pimten effect 
zou sorteeren, doch dat zij middelerwijl recht hadden moe- 
ten doen naar hun eigen dingtale. Zij verklaarden thans 



272 HERVORMING BIKKEK LEIDEN. 

echter tevreden te zijn met den borg door Jan Gerrits£. 
aangeboden % Hiermede was de zaak in beginsel beslist: 
de om de troebelen uitgewekenen treden bq terugkeer weder 
in al hnnne rechten. Het door schepenen genoemde ^plak- 
kaat van Hellenrade" is het eerste van de beide daardoor 
Oranje uitgevaardigde, waarin o. a. staat dat zij, die „om 
de tegenwoordige beroerten ... uit haarluyder woonplaetsen 
vertrocken waren bij terugkeer weder in haar goeden komen 
souden, die zij ten tijde van haer vertrek hadden,, . ." ^. 

En hiermede zijn wij aan het eind van een langen weg 
gekomen. Onder het schrgven werden wij vaak herinnerd 
aan een woord uit een sinds verschenen boekje van een 
Duitsch historicus ') over het groote gevaar, dat de lokale 
geschiedbeschrijving bedreigt, van n.1. om het bijzondere den 
samenhang, waarin het staat, uit het oog te verliezen. Voor 
dit gevaar hebben wij getracht ons te hoeden en voorts 
mogen wij er aan herinneren, dat wij van den aanvang af 
bedoelden de hervorming te schilderen in ééne stad, opdat 
wij als van maand tot maand haren voortgang zouden kun- 
nen nagaan, altijd voor zoover de bronnen dit veroorloof- 
den. En het is maar ten deele, dat zij dit hebben vergund. 
Met name stelden zij ons wel vaak in staat te zeggen wat 
was geschied en ook hoe, doch niet altijd uit welke begin- 
selen. Toch vleien wij ons eenig licht te hebben ontstoken 
over de opkomst van het protestantisme in eene belangrijke 
Zuid-Hollandsche stad en daardoor over het tijdvak vóór de 
stichting van de Nederlandsch Hervormde kerk, waarmede 
latere onderzoekers, hopen wij, hun voordeel mogen doen. 

Leiden, 26 Februari 1908. 



1) Wij ontleenden dit niet onbelangrijk geding aan het smeekschrift 
van Jan Gerritsz. de Haas aan den Prins, dat met de beslissing van 
Oranje (d'' 7 April 1573) en van schepenen (d'' 10 April 1573) voorkomt 
in Gerechtadaghoek fol. 122 v. vlgg. op den laatsten datmn. 

2) Eerste plakkaat van Hellenrade d'' 23 Augustus 1572 bij Bor, a. w., 
I, 399 vlg. 

3) E. Bemheim, EMeitung i. d. GeschicMswisaenschaft, 1907, S. 71. 



BULAGE *) 

bij blz. 256. 



Adriaansz., Anthonis ftSÜiisLS lange Thonis vischcop ende nu waech- 
meester", 17 April 1568. Volgens Orlers is hij den Sisten Jnli 1567 
reeds gevangen en „verborgt" d. i. op borgtocht vrijgelaten. Hij is 
later gevlucht. Adriaansz., Pieter, zeemtouwer, 16 Sept. 1567 en 17 
April 1568. „Hoofd, authenr ende consistoriaal vande nieuwe religie 
ende commotie." De latere burgemeester. Bij verstek tot de koord 
verwezen, week hij naar 'Wezel. Adriaansz., Adriaan, zeemtouwer, 
aanhanger van de gereprobeerde religie, broeder van den vorige, 
20 November 1567, 17 April 1568. Adriaansz., Claes, zeemtouwer, 
beeldstormer, broeder van den vorige, zelfde data. Adriaansz. Jacob, 
schoenmaker, autheur van de gereprobeerde religie, 22 Aug. 1567, 
8 October en 17 April 1568. Adriaansz, Jacob, linnenwever, 17 April 
1568. Alckemade, Huyg Jansz., autheur van oproerten en seditiên 
om zaecken van nijewer gereprobeerde religie, zoo hij compareert 



1) J. Marcus, Sententiën en indagingen van den hertog van Alba, 1735, 
bl. 119 vlg. van 31 Augustus en 1 Sept. 1568. Hij geeft 47 + 19 = 66 
personen. Wij putten voorts uit Aflezingsboek B., f ol. 298 r. vlg. op 22 
Augustus 1567; idem, fol. 299 r. op 16 September; idem, fol. 300 r. op 
25 September; idem, fol. 302 v. op 20 November; idem,, f ol. 306 r. vlgg. 
17 April 1568; idem, fol. 310 r. op 5 Juni; idem, fol. 310 v. op 11 Juni; 
idem, fol. 315 v. op 22 Nov.; idem, fol. 325 r. op 8 Juni 1569; idem.,i6L 
326 r. op 28 Juni; idem, fol. 330 r. op 29 November; Crimineel Senten^ 
tieboek van de schepenbank op 8 October, 29 October, 5 en 19 Novem- 
ber 1567. De namen die niet bij Marcus voorkomen zullen wij cursief 
laten drukken. De data zijn die der indaging volgens de ongedrukte 
bescheiden, waarbij c. q. ook die van Marcus te voegen zijn. De namen 
van de reeds op 14 Maart 1566 ingedaagden vindt men boven, bl. 219 vlg., 
de meeste komen in deze lijst terug. 

18 



274 HERVORMING BINNEK LEIDEK. 

onthoofding, 15 Sept. 19 Nov. 1567 en 17 April 1568 1). Arentsz., Jacob, 
linnenwever, beeldstormer, 20 Nov. 1567. Angustijnsz., Comelis, lin- 
nenwever, autheur van de gerepr. religie, bij verstek tot de koorde 
verwezen, 22 Aug., 8 October 1567 en 17 April 1568. Aafgpx, huis- 
vrouw van Comelis Lourijsz., ter cause van heresie, 29 Nov. 1569. 

Bancken, Huyg Dirksz. van, die de geuzenkerk deed bouwen, 16 Sept. 
1567 en 29 October, bij verstek tot de koorde verwezen. Hij was 
„witmaecker van sijn neringe". Barentsz., Dirk, apotheker, is autheur 
of aanhanger der predicatie van de gerepr. religie en heeft dienaan- 
gaande sommige acten bedreven, 22 Aug., 8 October 1567 en 17 April 
1568. Barthel, Jan, hoofdautheur, consistoriaal van de nieuwe religie, 
bij verstek tot de koorde, 16 Sept. en 29 October 1567. Bont, Jan, 
zeemtouwersknecht, 20 Nov. 1567 en 17 April 1568. Bonwensz., Wil- 
lem, vader van Lopsen, beeldstormer. Elders staat «molenaar, was 
uit gasthuys te lopsen buyten leyden", 22 Aug. en 8 October 1567, 
17 April 1568. Buynen, Simon, moutmaker, 17 April 1568. 

ComeUs, eertijds pastoor te Woerden, aanhanger van de gerepr. religie, 
20 Nov. 1567. Comelisz., Jan, blauwgaren-manneke, „alias tdoen hem 
generende mit schortededen of doenen te verven", hij is op 26 Aug. 
1566 mede handdadig geweest aan de kerkbreking, 22 Aug., 8 Octo- 
ber 1567, 17 April 1568. Comelisz., Dirk, alias den Icker, beeldstor- 
mer en oproerling, zoon van wijlen Neel Otgen, korenmeter, 16 Sept., 
29 October 1567 en 17 April 1568. Comelisz., Wouter, voorlakenscheer- 
der, 17 April 1568. Comelisz., Arent, droogscheerder, 17 April 1563. 
Comelisz., Jan, «opte hoygraft'*, 5 Juni 1568. ComéUaz., Gerrit, schrijn- 
werker, 11 Juni 1568, Crimpen, Adriaan van, naar Wezel gevlucht, 
5 Nov. 1567. Croon, Pieter, schuitvoerder, 17 April 1568. 

Dirksz. mr. Louis, barbier, 17 April 1568. Dirk de jonge, 17 April 1568. 
Dirksdr», Adriana, ter cause van heresie, 28 Juni 1569. Dirkadr, Maria, 
huisvrouw van Maarten Jan Sareyensz., apostaat, 29 Nov. 1569. Zij 
heeft ook gevangenen helpen uitbreken. Dirkadr,, Geerte, huisvrouw 
van Jan Pietersz. Post, 20 Nov. 1567 en 22 Nov. 1568. 

Eyck, Pieter van, apostaat, 20 Nov. 1567. 

Filipsz. Olivier, aanhanger van de gerepr. religie, voorlakenreder, 20 
Nov. 1567 ep 17 April 1568. Filipsz., Comelis, broeder van den vorige, 



1) In het jaar 1611 woonde de weduwe en de kinderen van Huyg 
van Alckemade in de Kloksteeg naast het pand genoemd De Groene 
Poort, door De Lalaing later aan John Robinson en diens gemeente 
verkocht. Zie Dexter, The England and Holland of the Pügrims, 1905, 
p. 530. 



BIJLAGE. ili 

5 Juni 1568. Florisz., Claes, goudsmid, hoofd, auteur en consistoriaal 
van de gerepr. religie. Bij verstek tot de koorde verwezen, 16 Sept., 
29 Octob. 1567 en 17 April 1568. Fóeyenaz,, Arent, ^coman opte vliet", 
blasfemateur, 28 Juni 1569. Franqh^ne, huisvrouw van Abraham Jan 
Sareyensz., 29 Nov. 1569. 

Gerritsz., Comelis, zoon van Gerrit Dirksz. bode en Marijtgen zijne 
huisvrouw, 5 Juni 1568. Gillisz., Arent., slotenmaker, auteur van de 
gerepr. religie, 22 Aug., 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Gooien, Jan- 
neke Dirksdr, huisvrouw van Jan Jacobsz., boekbinder, 5 Juni 1568. 
Gerritsz., Jan, 20 Nov. 1567. Gerritsz., Adriaan, zeemtouwersknecht, 
17 April 1568. 

Haas, Jan Gerritsz. de, drapenierder, 17 April 1568. Hanicz, Mees, tin- 
negieter, 17 April 1568. Marcus heeft „Haincx'*, doch zie den naam 
in Tresor. rek. boek 1568/69 afgedrukt in Dodt, „Archief*, n, 318. 
Hartgen, Gerrit Willemsz., 16 Sept. 1567 en 17 April 1568. Hendriksz., 
Comelis, kuiper, auteur van de gerepr. religie, bij verstek tot de 
koorde, 22 Aug., 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Hendriksdr., Aa/gen, 
huisvrouw van Jan Pietersz., kuiper, 28 Juni 1569. Hendriksz., Frans, 
bakker, „alias wagentrekker", 17 April 1568. Hnygensz., Jacob, glas- 
schrijver, 22 Nov. 1568. 

Jacobsz., Jan „alias paetsz. bouckbinder", auteur van de gerepr. religie, 
22 Aug. 8 Octob. 1567 en 17 April 1568. Jacobsz., Jan „soetebutter" 
(Marcus : Zoetebier) boterkruider, 5 Juni 1568. Jacobsz,, Jacob, linnen- 
wever „eertijts gewoont hebbende opdie oosterlingplaats" ter cause 
van heresie, 8 Juni 1569. Jacobsdr., L^sbeth ter cause van vreemde 
secten, „alias Lijsbeth beyermans", 22 Aug. en 8 Octob. 1567. Gijs- 
brecht „de beyerman" wordt den 5den April 1568 tot boetedoening 
en zes jaar bannissement veroordeeld, omdat hij in St. Pancras schil- 
derijen had helpen stuktrappen. Vergel. boven bl. 229. Jansz., Adriaan, 
zeemtouwersknecht, beeldstormer, 20 Nov. 1567. Jansz., Jaap, droog- 
scheerder, auteur van de gerepr. religie. Hij is uit Leiden getogen 
naar het leger dat voor Amsterdam lag (van Brederode) en heeft 
zich daar laten inschrijven zonder te letten op het verbod van Z. M. 
of der gouvernante. Bij verstek verwezen tot de koorde, 22 Aug. 8 
Octob. 1567 en 17 April 1568. Jansz., Hendrik, slotenmaker, 17 April 
1568. Jansz., Croon, 5 Juni 1568. Jansz., Claas, zoon van Aaf van Os, 
5 Juni 1568. Deze beeldstormer is teruggekeerd en werd den Isten 
April 1569 onthoofd. Jansz,, Ott, slotenmaker, 5 Juni 1568, doch sedert 
overleden. Jansz,, Dirk „de zoon van Jan den wijnverlater gewoont 
hebbende opte volresgraft", ter cause van heresie, 8 Juni 1569. Jansz,, 
Jacob, „gewoont hebbende naast Claes Lambrechtsz. brouwerij" ter 



276 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

canse van heresie, 29 Nov. 1569. Jansz,, Jeroen, «als coster vaut 
geuzenhnis", 25 Sept. 1567. Janedr,, Geertruid, weduwe van Slmon 
Vrancken, pannenbakker, dezer wereld overleden, gedagvaard in 
plaats van haren echtgenoot met hare kinderen, WUlem Simonsz, en 
Geertgen en Stifntgen Simonadr,, 17 April 1568. Joriaz., Hnyg, wiel- 
inaker, ,»gewoont hebbende int Noorteynde fogit^f ter canse van 
heresie", 8 Juni 1569. 

Kessel, Dirk Gerritsz. van, waard in de Drie Mooren. H^ heeft zeer 
geijverd voor de ntimmerag^e vant geushuys" en liep gaarne met 
den rooden geuzensluier om. Thans uitgeweken naar Wezel, 5 Nov. 
1567, 17 April 1568. Tijdens het eerste beleg had deze Van Kessel het 
toezicht op het slaan van de noodmunt, Severinus, „Oorspr. Beschr.", 
enz. bL 66. Korsz. Jan, koperslager. Wy zagen reeds, dat hij het ver- 
drag van 25 Januari mede onderteekende als lid van den kerkeraad, 
20 Nov. 1567 en 17 April 1568. 

^Lambrechtsz., Adriaan, predikant, 5 Juni 1568. Lourf/sz., Comeüs, ter 
cause van heresie, 25 Nov. 1569. Lnhbertsdr., C€Urifn, alias Neel Voet- 
sters, «eertijts gewoont hebbende opden houck vande Colfmaeckers- 
steeg, ter cause van vreemde secten, besmet met de secte vande 
mennonieten ofte ketterijen der herdoopers." Evenals de reeds ge- 
noemde Lijsbeth Jacobsdr. zal zij bij verschijnen „gedrenckt worden 
tot datter de doot naar volcht." De naam «mennoniet* * of „menno- 
nist" komt thans herhaaldelijk voor. Catr^n wordt ingedaagd 22 Aug. 
8 Octob. 1567 en 8 Juni, 29 Nov. 1569, ja nog eens 21 Febr. 1570. 
Blijkbaar eene vrouw in haar kring van beteekenis, van wie wij 
gaarne meer zouden weten. Misschien is zij dezelfde als die Katha- 
rina Lubbertsdr., ook eene doopersche, over wie wij boven, bL 201 vgl. 
spraken. 

MarHtgen, weduwe van Ott Jansz. ingedaagd in plaats van haren man, 
5 Juni 1568. Matthffaz,, Reyer, zoon van Matthijs Willemsz. stoeldraaier. 
Hij heeft psalmen gezongen bij de gevangenis «contrarie de H. room- 
sche kercke", 22 Aug. 8 Octob. 1567. MatthHsz,, David, zoon van als 
boven. Van hem wordt nog aangeteekend, dat hij mennoniet is en 
ook psalmen heeft gezongen „contrarije de costumes ende usantièn 
onser heyligher kercke ende tendeerende tot oproer ende commotie", 
8 October 1567. Echter laat Orlers* Kroniekj e dezen David Matthijsz. 
stoeldraaier reeds den Uden Augustus 1567 begraven worden, zooals 
wij in een ander verband reeds hebben verhaald. Wij zgn geneigd aan 
hem boven het aflezingsboek geloof te hechten, omdat het Kronielge 
van een zeer belangstellend ooggetuige is. Men zal zich herinneren, 
dat wij ook vroeger eene stoeldraaiersfamilie Matthijsz. hebben leeren 
kennen (boven bl. 182 vlg. 192) die tot de anabaptisten behoorde. 



BULAGE. 277 

Ook deze David heet mennoniet '). Meynsgen, „de heeckelster bij de 
reynsbnrgerpoorte'*! ter canse van heresie, 29 Nov. 1569, boven bl. 257, 
Moyt, Jan, printer (Marcns: Menijt), 5 Jnni 1568. 

Niesgen, weduwe van wijlen Jan Michielsz. linnenwever, «eertijts ge- 
woont hebbende inde groene steech*', «fngitijf ter cause van heresie", 
8 Juni 1569. Nieuwkoop, Comelis Jacobsz., schrijnwerker, beeldstor- 
mer en oproerling. Misschien is «Nije coop" de naam van het dorp, 
vanwaar hij dan afkomstig was. Ingedaagd 16 Sept. 29 Octob. 1567 
en 17 April 1568. 

Paetsz., Jan Comelisz. Hij was een bekende geus te dezer stede, ging 
in het openbaar rond met den geuzensluier, droeg op z^n borst de 
vergulde penningen „die men noempde geusen", was een ijverig 
voorstander van de gereprobeerde religie, woonde getrouw de preek 
bij en verleidde vele «simpele luyden" om hetzelfde te doen. Hij 
werd bij verstek ter dood veroordeeld en ingedaagd 25 Sept. en 19 
Nov. 1567. Tot zijne naaste vrienden behoorden Huijg van Alkemade, 
Willem Jan Reyersz. en Jeroen Jansz., de koster van de geuzenkerk. 
Zijn vonnis is reeds afgedrukt in „Navorscher", VI, 38, 229. Bartel, Jan, 
nwonende op rapenburch", 17 April 1568. Pietersz., Jacob, verver, 
hoofd, auteur en consistoriaal van de gerepr. religie, bij verstek ver- 
wezen tot de koorde en ingedaagd 16 Sept. 29 Octob. 1567 en 17 April 
1568. Pietersz,, Jan, kuiper, ter cause van heresie, uitgeweken naar 
Wezel, 5 Nov. 1567, 28 Juni 1569. Pietersz., Andries, kramer, ter cause 
van heresie, 29 Nov. 1569. Pietersz., Comelis Jacob, verver, 17 April 
1568. Pietersdr. Marijtgen, huisvrouw van Arent Gillisz. slotenmaker, 
5 Juni 1568. Pietersdr., Mar^tgen, huisvrouw van Adriaan Adriaansz., 
zeemtouwer. Zij was voortvluchtig omdat zij haar kind niet binnen 
behoorlijken tijd had doen doopen. Ingedaagd 28 Juni 1569. Schoon- 
zuster van den lateren burgemeester. Post, Pieter Pouwelsz. (Mar- 
cus: Poet), 5 Juni 1568. Post, Jan Pietersz., anabaptist, linnenwever, 
misschien een zoon van den vorige, 20 Nov. 1567 en 22 Nov. 1568. 

Quirffn, „den dubbelde" metselaar, 17 April 1568. 

Raaphorst, de aanvoerder der Leidsche beeldstormers, zie boven bl. 233, 



1) Wij kunnen ons dan thans, al deze gegevens te zamen genomen, 
de martelaarsfamilie Matthijsz. aldus voorstellen: 

Job Matthijsz. en vrouw gedood 9 Juli 1544. 
Pieter, Jannetje en Willem Matthijsz. gedood 21 Aug. 1552. 

Matthijs Willemsz., voortvluchtig. 

Reyer en David Matthijsz. (f 11 Aug. 1567). 
Allen doopsgezind en de mannen stoeldraaier van hun ambacht. 



278 HERVORMING BINNEN LEIDEN. 

uitgeweken naar Wezel, ingedaagd 5 Not. 1567. Reyersz., Willem Jan, 
invloedrijk lierrormde, zie op Jan Comelisz. Paetsz. Hi| werd inge- 
daagd 25 Sept. 5 en 19 Nov. 1567, doch schepenen stonden hem toe 
door een procureur zijne zaken te doen behartigen, terw^l zgne 
goederen bij provisie nit het arrest ontslagen werden, 19 Nov. z. j. 
Roelofsz., Coppijn, predikant, 5 Juni 1568. (Narcus foutief: Jacob). 

Sareye, Maiuien Jansx., en Abraham Jansz. Zij hadden met hunne 
vrouwen (zie op Maria Dirksdr. en Franch^ne) het kind van Frans 
Backer, dat niet gedoopt was, verborgen gehouden. Ingedaagd den 
29 Nov. 1569. Maarten heet nog «apostaat". Was hij priester geweest? 
Of had zijn overgang meer dan andere de aandacht getrokken om 
zijn afkomst? Maarten en Abraham waren nl. zonen van Jan Sareye, 
die in 1559 rector der Latijnsche School was geworden, in 1561 was 
ontslagen, om welke reden is mij nog onbekend, in 1564 een oud 
man was en sinds uit onze oogen verdwijnt >). Het blijkt nu dat zijne 
zonen en schoondochters de hervorming waren toegedaan. Simonsz., 
Wouter, predikant en apostaat, 17 April 1568. Simonsz., Comelis, de 
bijbelschipper, hoofd, auteur en consistoriaal van de gerepr. religie, 
16 Sept. 29 Octob. 1567 en 17 April 1568. Hij was, zagen wij, mede 
belast geweest met het toezicht op den bouw van de geuzenkerk. 
Boven, bl. 195 zagen wij, dat Adriaan Comelisz. een medegevangene 
had E. S., terwijl wij, boven, bl. 200, onder de ten jare 1552 ingedaag- 
den vonden Ewout Simonsz. den schipper, denkelijk dezelfde. Het 
kan zijn, dat onze Comelis de broeder is van Ewout. Marcus heeft: 
nComiUe Simoensz. den Bibel Maronnier". Maronier, marinier, schip- 
per is de letterlijke vertaling van den Hollandschen tekst. Comelis 
ventte dus zijn bijbels per schuit rond. Ware de Fransche tekst 
ouder dan de Hollandsche, dan zou het verleidelijk zijn te denken 
aan marronner, heimelijk drukken, wat zich lichter b^ het begrip 
bijbel voegen laat. 

Vlasman, Comelis Jacobsz., alias van de Maze, 17 April 1568. Vorsche' 
velt, Meyns Joostensz, en Barbara Joostendr, van, fugitief ter cause 
van heresie, 8 Juni 1569. Vos, Comelis Jacobsz., schoenmaker, heeft 
altaren en beelden gebroken, 16 Sept. 29 October 1567 en 17 April 
1568. Vrancken, Simon, pannenbakker, hoofd, auteur en consistoriaal 
van de gerepr. religie, bij verstek tot de koorde verwezen, 16 Sept. 



1) Vergel. mijn artikel in Leidsch Jaarb,, 1904, bl. 132—136. Sareye 
was van Nieuwpoort in Vlaanderen en schijnt inderdaad roomsch te 
zijn gebleven. Dat hij reeds in 1552 in Leiden eene particuliere kost- 
school hield, is mij sinds gebleken uit Vroedschapsresolutieboek op 
19 Januari 1552. 



BULAGE. 279 

29 Octob. 1567. Ook hij, zagen wij, was belast geweest met den bouw 
van de geuzenkerk. De naam was in Leiden inheemsch; Katrijn 
Klaas Vranckendr. non in het klooster Roomburg hebben wij vroe- 
ger als eigenares van handschriften leeren kennen i). Vrije, Gerrit 
de, 5 Juni 1568. 

Wïttemsz, Matth^a, stoeldraaier, 22 Aug. 8 Octob. 1567. Zie voor hem 
op David Matthijsz. WÏUemaz., Beukel, lazarus, 17 April 1568. 

Yponis, Georgius, predikant, 5 Juni 1568. Over hem is boven uitvoerig 
gehandeld. 

Zijl, Hendrik van, waard in „Spangen buyten", 17 April 1568. Zwarte 
Jaap of Zwaard- Jaap broeder van Hendrik den snijder, 5 Juni 1568. 
Marcus alleen heeft nog Adriaan van Zwieten, heemraad van Rijnland 
en Jan Vemellen. 

Ziethier dan 109 om der religie ingedaagden. Er zijn er meer uitge- 
weken, zooals een onderzoek naar de leden der ecclesiae peregrinorum 
leeren zou, voor zoover mogelijk. In Emden vinden wij onder de be- 
deelden Claes Claessens van Leyden % Jan Franchin en Jacob Jansz* 
beiden eveneens uit onze stad 3). Doch in dit onderzoek kunnen wij 
thans niet treden^). 



1) Boven f bl. 38, 78 noot 1. 

2) Stukken beir, de diakonie der vreemd, te Emden, uitg. J. J. van 
Toorenenbergen, 1876, bl. 71. 

3) Stukken als boven, bl. 81, 86. 

4) Het doopboek der Londensche gemeente Vangt aan 1 April 1583. 
De oudste Leidsche attestatie daarheen is van 29 Dec. 1607. 



REGISTER. 



Een * achter de bladzijde verwijst naar een noot; een f vóór een 
naam beteekent dat de aangewezene als martelaar stierf; de namen 
der Leidsche ballingen onder Alva zoeke men in de Bijlage. 



A. 



tAartsz.1 Govert, 133*. 
Abbod, parochiepriester, 73*. 
Abcoude, Dirk van, vicaris, 74 vlg. 
Adriaan, paus, 86*, 87. 
Adriaansdr., Barbara, 264» vlg. 
fAdriaansdr., Maritgen, 190 vlg. 
Adriaansdr., Meysken, 45*. 
Adriaansen, broer Comelis, 220*. 
Adriaansz., Claes, vroedschap, 

233, burgemeester, 259. 
Adriaansz., Dirk, 122. 
Adriaansz.,' mr. Frans, schepen, 

184, vroedschap, 233. 
Adriaansz., Gijsbrecht, 229. 
Adriaansz., Reyer, 228 vlg. 
Adrichem, Jan van, schepen, 227, 

239. 
Agger, mr. Willem wten, pensio- 
naris, 153. 
i-Aken, Gillis van, leeraar, 189, 
199 vlg. 
Alberts, Anna, 36*. 
f Albrechtsz., Comelis, 200. 
Albrechtsz., Dirk, burgemeester, 
137*. 



Albrechtsz., Gijsbrecht, 104 vlg., 
121. 

Albrechtsz., Pieter, 158. 

Aldegonde, Marnix van St., 263. 

Alewijn, Jan Claesz., 43. 

Alewijnsz., Mees, vroedschap, 234. 

Alkemade, Huyg van, 271. 

Alkemade, Simon van, 33. 

Alkmaar, Jan van, priester, 59. 

Alkmaar, Willem van, magister - 
provinciaal, 67, 75. 

Allaartsz., Dierik, de blinde,99 vlg. 

Allertsz., Louwerijs, 142. 

Allertsz., Quirijn, schepen, 184. 

Almota, Frans Claesz., priester, 
109. 

Alva, 48, 242 vlg., 252 vlg., 254, 
257 vlg., 260 vlg. 

Alyt, huisvrouw van Gerrit den 
paap, 47. 

Anthonisdr., Aafgen, 184. 
f Anthonisz., Hendrik, 190. 
f Appelman, Comelis, batenbur- 
ger, 180 vlg. 

Aquinas, Thomas, 70. 

Arentsdr., Katrijn, 96. 

Arentsz., Arent, priester, 51. 



K." 



282 



HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



Arentsz-i Jan, 206, 213, 220, 247 vlg., 
267. 

Arentsz., Pieter, koster, 209. 

Assendelft, mr. Simon van, pen- 
sion., 90, 96. 
f Auchy, Jacques d', 129. 



B. 



Baam, Albert van, kommandeur, 

165, 172. 
Backom, Gerrit Vranckensz. van, 

162. 
Baden, Frederik van, bisschop, 
28» 
fBairtelsz, Reyntgen, 182. 
t Bakker, Jan de, 47, 91, 103. 
Balck, Ysbrand, 213. 
Balen, Pieter Claesz. van, boek- 
drukker, 78. 
Balthasar de koopman, 216. 
Bancken, Huyg Dirksz. van, con- 
sistoriaal, 246, 249, 252, 271. 
Bardes, WiUem Dirksz., 189*. 
Barentsz., Dirk, consistoriaal, 246. 
Barentsz., Jan, 183 vlg. 
Barrevelt, Comelis Adriaansz., 
vroedschap, 233. 
f Batenburg, Jan van, 181. 

Becius, ds. Joh., 184*. 
f Beckum, Maria van, 181. 
fBeckiun, Ursula van, 181. 
Beke, Jan van der, 267*. 
Bekker, Balthasar, 214*. 
Bèque, Lambert de la, 56*. 
Berckel, mr. Claes van, priester, 

110-113. 
Berendrecht, Claes van, schout, 

17, 194. 226. 
Berendrecht, Jan van, schout, 17, 

26. 
Berendrecht, Johan van, 259. 
Berendrecht Mattheus van, 109. 
Berghen, Adriaan van, boekdruk- 
ker, 69*, 87*, 117 vlg. 
Bertelmeüs, 75 (misschien = 139). 
Bertius, 46. 

Bertke, zuster, de kluizenaarster, 
70*. 
fBeukelsz., Jan, 142—147. 



Beza, Theodoms, 215. 

Bisschop, Jan, 33*. 

Bisschop, Lylia, 33*. 

Blanckert, Willem, 64. 

Blocdns, Petrus, 45, 53 vlg., 75*, 
206, 207*, 212—215, 223. 

Block, Johannes, kanunnik, 75*. 

Bock, Komelis de, 33*. 

Bockenberg, Arent Dirksz., 27. 

Bodius, Herman, 116. 

Bommel, Hendrik van, 76. 

Bonaventura, 70. 

Boon, Comelis Meynaartsz., 206. 

Boot, mr. Dominicus, 215. 

Boschhuizen, Jan van, schepen, 
108 vlg. 

Bossu, 254, 258 vlg., 267*. 

Bourgondié, bisschop J'hilips van, 
46 vlg. 

Bourgondié, Philips van, 15, 16, 
44, 45, 54*. 

Bouwensz., Leenaart, leeraar, 126, 
[189, 199. 

Brakel, C. van, 270*. 
fBray, Guydo de, 207* 219. 

Br ederode, Gij sbr echt van, bis- 
schop, 54*. 

Brederode, graaf Hendrik van, 
238 vlg., 240. 

Brederode, gravin Amalia van, 
239*. 

Broekhoven, Jan van, 234. 

Broekhoven, Hendrik van, 265. 

Bronkhorst, Willem en Hendrik 
van, 33*. 

Brugge, Egbert ten, priester, 48. 
fBrully, Pierre, 206. 

Brundt, mr. Gijsbrecht, ketter- 
meester, 110. 

Brunswijk, Erik van, 241 vlg. 

Brunus, Peter, deken, 29*. 

Bruynsma, Anske Bockesz., 47. 

BuUinger, 206. 

Bunderius, Johannes, 117. 

Busch, Dirk Willemsz. van den, 
schepen, 227. 
f Buys, Jan, 156 vlg. 

Buys, mr. Paulus, 217, 221 vlg., 
226, 241, 253, 263. 

Bijns, Anna, 48*. 



REGISTER. 



283 



C. 



Calvijn, Johannes, 207*, 215. 

Campenius, Johannes, 78. 

Camphaysen, Dirk Rafelsz., 199*. 

Cant, Reinier, 213. 

Carlstadt. 114, 130. 

Carpentier, Pieter de, 267*. 

Castalio, 215. 

Casteele, Jean de, 220*. 

Gastro, Claes de, 185*. 

Chrysostomtis, 114. 

Claesdr., Neeltje Simon, 107. 
fClaesdr., Wendelmoct, 103, 198*. 

Claesz., Claes, burgem., 90*. 
fClaesz., Claes, 174. 

Claesz., Cornelis, 162. 
f Claesz., Cornelis, alias Smijtgen. 
226 vlg., 233. 

Claesz., Cornelis, goudsmid, 26. 

Claesz., Dirk, schepen, 14. 

Claesz., Frans, van Haarlem, 184. 

Claesz., Gerrit, 62 vlg. 

Claesz., Isa&c, tresorier, 85 vlg. 

Claesz., Jacob, houtkooper, 137*. 
f Claesz., Jacob, alias Half paap, 
226*, 232. 

Claesz., Jan, boekbinder, 192, 194. 
f Claesz., Jan, van Amsterdam, 180. 
t Claesz., Jan, 174*. 

Claesz., Jan, 257. 

Claesz., Reinier, 199. 

Claesz., Simon, van Haarlem, 
176 vlg. 

Claesz., Steven, 196, 201. 

Clemens VII, paus, 73. 

Cochlaeus, 114*. 
fCock, Jan Claesz., 156. 

Codde, Gerrit, 50. 
fCoencn, Aagte, 183. 

Colle, Johannes de, inquisiteur ,62. 

Colster, Abel van, raadsheer, 178. 

Compostella, St. Jacob de, 20*. 

Coolhaas, Caspar, 224*, 245*, 
268 vlg. 

Cooltnyn, Cornelis, 206, 213, 247. 

Coomhert, Dirk Volkertsz., 207*. 

Coppen, Jacob, timmerman, 216. 

Coppensz., Nanning, 23*. 
fComelisdr., Geerte, 168. 



Comelisdr., Ida, 96. 
fComelisz., Adriaan, 131, 189 vlg., 

192—199. 
Comelisz., Adriaan, kannunnik, 

228*, 230. 
Cornelisz., Bokel, pastoor, 185*. 
Comelisz., Cornelis, priester, 52. 
Cornelisz., Hendrik, wederdoo- 

per, 157. 
Cornelisz., Jan, de leidekker, 88, 

100—103. 
Comelisz., Pieter, predikant, 

268 vlg. 
Cranenbout, Joris, deurwaarder, 

135, 171*. 
Cusa, Nicolaas, de, 185. 



D. 



Dam, Claes van, substituut, 76, 112. 
Datheen, Petrus, 244, 267. 
fDavidsdr., Marijtgen, 105. 
Delft, Jan van, schoutenknecht, 

194. 
Deyman, Jacob, secretaris, 13, 22, 

107. 
Diemen, Dirk van, 259. 
Dirk, die priester, 51. 
Dirk, die rode cuper, 91. 
Dirksz., Claes, burgemeester, 85. 
fDirksz., Hendrik, 196vlgg. 
Dirksz., Jan, hoofdman, 172. 
Dirksz., Willem, de kuiper, 139. 
Doe, Gerrit Fransz., schepen, 227. 
Doensz., Frans Gerrit, minrebroe- 

der, 93*. 
Does, Hendrik van der, schout, 67. 
Does, Jacob van der, 230. 
Does, Johanna van der, abdis, 218. 
Donck, Martin, pastoor, 185*. 
Dordrecht, Bartholomeüs van, 59. 
Dorp, Arend van, 265, 267. 
Duifhuis, Huibert, 47, 205, 234*. 
Duivenvoorde, Arent van, 232 vlg. 
Duivenvoorde, Amoldina van, 

232*. 
Duivenvoorde, Maria van, 232*. 
Duncanus,Martinus, pastoor ,226*. 
Dusentschurr, 142. 
Dusseldorp, Franciscus, 46, 



284 



HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



DtiMeldorp, mr. Frans Janss., 

bQrgem., 226, 230, 235, 239. 
Doyker, Willem Ysbrantsz., 61. 



E. 



Edzard, graaf van Oostfriesland, 
40*. 

Egbertsdr., Narijtgen, 31\ 

Egmond, Albert van, 149 vlg. 

Egmond, Floris van, 91. 

Egmond, doctor Nicolaas van, 
81 vlg. 
fEUsabeth het bagijntje, 180^ 

Eist, mr. Nicolaas Jansz. van der, 
priester, 107. 

Engelbrechtss., Comelis, 232. 

Erasmns, 8^ 53, 56^ 81, 84^ 102, 
205, 215. 

Erastus, 215. 

Etten, Snzanna van, 266*. 

Evertsz., Comelis, 100. 

Ewontsdr., Lijsbeth, 45^ 

Ewoutsz., Arent Gerrit, vroed- 
schap, 234. 

Eylof, Jan, 263. 

Eynde, Hugo van, pension, v. 
Delft, 81*. 
fEynoutsz., Willem, 174. 



F. 



Faesdr., Anna, 200. 

Farel, Wilhelm, 117. 

Floris, broeder, 258. 

Florisz., Dirk, burgemeester, 84^ 

Florisz., Hendrik, secretaris, 84, 

89, 90*, 104. 
Frankens., Dirk, 230. 
Fransz., Adriaan, leeraar, 202. 
Fransz., Anthonis, vroedschap, 

233. 
Fransz., Michiel, 211. 



G. 



Gaal, Gijsbrecht Gerritsz., 160. 
Gaal, Huyg Claasz., schepen, 227. 
Gaal, Simon Andriesz., 32*. 



fGaaledr., Qaeske, 129*. 
Gabrièl, Peter, 206, 213, 247 vlg., 

267. 
Gamerslagh, Jacques van de, 

leeraar, 203*. 
Garbrantsz., Adriaan Pieter, 

vroedschap, 234. 
Garbrantsz., Qniryn Claes, vroed- 
schap, 234. 
Geelen, Jan van, dmkker, 118. 
f Geelen, Jan van, wederdooper, 
141, 151. 
Geertgen, hnisvronw van Reinier 

Claesz., 199. 
Geldenhaner, Gerardus, 46, 215. 
f Gelder, Hendrik Koel van, 169. 
Gelen, Jan van, boekdmkker, 79*. 
Gerardsz., Balthasar, 168*. 
Gerritsdr., Aleid, 96. 
Gerritsdr., Dignnm, 107. 
Gerritsdr., Grietje, 48 vlg. 
f Gerritsdr., Maria Barent, 181, 
Gerritsz., Albrecht, 183 vlg. 
Gerritsz., Beukei, 143. 
Gerritsz., Comelis, den Otter, 88. 
Gerritsz., Gijsbrecht, kanunnik, 

228*. 
Gerritsz., Jacob, bierbrouwer, 99. 
f Gerritsz., Jan, ketelboeter, 17. 
f Gerritsz., Pieter, van Langeraar, 
183. 
Gerritsz., Quirijn, kaardenmaker, 
105. 
f Gheemont, Assuerus van, 23*, 183. 
Gheen, Wouter van, 54. 
Gillesz., Arent, consistoriaal, 246. 
Gnafeus, Willem, 24, 91, 206. 
Goede, Claes Jansz. de, vroed- 
schap, 233. 
Goltzius, Hubert, 220*. 
Gorter, Jacob Comelisz., schepen, 

22. 
Goude, mr. Arent van der, ket- 
termeester, 111. 
Goude, Gerrit van der, priester, 

178. 
Goude, mr. Herman van der, 

inquis. 91, 111*. 
Goude, Pieter van der, deken, 
111*. 



REGISTER. 



285 



Graft, Jacob Jansz., van der, 

schepen, 22. 
Granvelle, kardinaal van, 212, 

219, 251. 
Grebber, Catharina de, 10. 
Groot, Hnig de, 131*. 
Grouwel, Bemh., prior, 185*. 
Gymnicus, Joannes, drukker, 116. 
Gijsbrechtsz., Comelis, koster, 

209. 
Gijsbrechtsz., Daniël, priester, 52. 

H. 

Haaften, Alijt van, 55*. 

Haemstede, Adriaan van, 207^,213. 

Haarlem, Epo van, 59, 63. 

Haarlem, Floris van, 185*. 

Haas, Jan Gerritsz. de, 270 vlgg. 

Hackius, Pieter, 270*. 

Haghe, Jan van der, boekdruk- 
ker, 78. 

Hanneman, Johan, 259*. 

Harderwijk, Nicolaas van, 36. 

Harmensz., Jan, 270 vlg. 

Heerman, "Willem, kanunnik, 55. 

Hendriksdr., Marijtgen, 200. 

Henegouwen, mr. Philips van, 160. 

Hermansdr., Sofie, 189*. 

Heshusius, 214. 

Hey, Floris, 34. 

Hey, Lukas van der, minne- 
broeder, 70. 

Heyken, koopman, 216. 

Heyne, vader, 61. 

Heynriksz., Bartholomeus, 32*. 

Heynriksz., Dirk, 37. 

Heuckliun, Gooszen van, priester, 
48. 

Hieronymus, 115 vlg. 

Hildegaersberch, Willem van, 46. 

Hobrugh, ds. D., 184*. 

Hoen, Comelis, advokaat, 83. 
fHoffmann, Melchior, 131, 135. 

Hongarije, Maria van, 134*, 175, 
179. 

Hoochstraten, M. van, drukker, 
115. 

Hoogeveen, Gerrit Melisz., pen- 
sion., 226, 239. 



Hoogstraten, Jacob van, inquisi- 
teur, 50*, 64*, 76*. 

Hoogstraten, graaf van, stadhou- 
der, 136 vlg., 148, 151, 171. 

Hoorn, Amold van, bisschop, 50, 

Hoppe, Jan Claesz. van, 248*. 

Hout, Jan Sebastiaansz. van, 219. 

Hout, Jan van, 8, 26*, 234, 241*, 
269. 

Hubmaier, Balthasar, 47. 

Hubrechtsz., Jan, schout, 107, 115, 
128. 

Hugesz., Andries, inquisiteur, 62. 

Hulst, Frans van der, inquisiteur, 
18, 80 vlg., 83, 108. 

Huyck, mr. Elbert, pastoor, 217. 

Huygensz., Oth, cipier, 97 vlg. 



I. 



npendam, mr. Jacob van, deken, 
100*. 



J. 



f Jacobsz., Damas, 169. 

Jacobsz., Daniël, 64. 

Jacobsz., Gerrit, 262. 

Jacobsz., Jacob, linnenwever, 219. 

Jacobsz., Joost, burgemeester, 226. 

Jacobsz., Martijn, priester, 54. 

Jacobsz., Werner, 61*. 

Jancke, de schrijnwerker, 216. 

Jansdr., Aagte, 200. 

Jansdr., Alijdgen, 143. 
t Jansdr., Anneke, 177. 
t Jansdr., Dieuwertgen, 190 vlg. 
t Jansdr., Felistis, 191. 

Jansdr., Geertruid, 37*. 

Jansdr., Katrijn en Duyf, 45. 
+ Jansdr., Maritgen, 190 vlg. 
t Jansdr., Neeltgen, 201 vlg. 

Jansdr., Reym, 98, 99*. 
f Jansen, Sybrand, van Schagen, 47. 

Jansz., Claes, schepen, 52. 

Jansz., Claes, koster (misschien 
= 1 261). 

Jansz., Claes Oom, vroedschap, 
234. 

Jansz., Daniël, davidjprist, 173. 



286 



HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



Janss , Dirk, prior, 185*. 

Jansz., Dirk, koster, 209. 
fJansz., Dirk, 196 vlg. 

Jansz., Floris, 121. 

Jansz., Gerrit, kantumik, 228*. 

Jansz., Goossen, 54. 

Jansz., Jacob, ketelboeter, 99. 
f Jansz., Jacob, 182. 

Jansz., Jan, koster, 209. 
t Jansz., Jeroen, 175. 

Jansz., Joachim, 27. 

Jansz, Lambrecht, en Lifsbeth 
zijn vrouw, 200. 
t Jansz., Lenaart, 183. 

Jansz., Louwerijs, 199. 

Jansz., Luyt, 199. 

Jansz., Man, 99. 

Jansz , Pieter, straatzanger, 211. 

Jansz., Quirijn, van Rotterdam, 
216. 
f Jansz., Steven, 256. 

Jansz., 'Willem, leeraar, 203*. 

Jansz., Pieter, boekdrukker, 79, 
87*. 

Jaspar, „vermaard 8ectaris",216. 

Jodiemsdr., Maria, 45. 
t Jooskint, 131*. 

Joosten, AnthonisHuygensz., 164. 

Joosten, Bouwen, 22*. 
t Joosten, Joost, 191*. 

Joostendr., Barbara, 220. 

Joostensz., Dirk, snijder, 27. 

Joostensz., Meyns, 220. 

Jorisz., David, van Delft, 105, 
168 vlg., 172 vlg., 177, 179. 

Jorisz., Huyg, wielmaker, 219. 
t Jorisz., Frans, slotenmaker, 174. 

Junius, Frandscus, 224*. 



K. 



Karel V, 66, 68,80, 165, 171, 175 vlg., 
188, 213. 

Kelder, Comelis Comelisz., 133*. 

Kempis, Thomas ét, 70, 205. 
f Kerstantsz, Adriaan, 182 vlg. 

Kerstantsz., Melis, deken, 187. 
f Ketel, Jurriaan, 181. 
f Knevel, Hans, 174*, 
fKnipperdolUng, 142, 145. 



Kodde, Willem Jansz. van der, 120. 

Koenen, Dirk Claesz., 200. 

Korsz., Jan, consistoriaal, 246. 
fKottenem, Matthijs Servaesvan, 

131*, 
fKraen, Huyg Jacobsz., 132. 
fKuyk, Jan Woutersz., 130. 

L. 

Laan, Willem van der, 109. 

Labadie, Jean de, 184*. 

Lalaing, Anthonis van, stadhou- 
der, 87*. 
f Lambertsz., Lukas, 180. 

Lambrechtsz., Adriaan, predi- 
kant, 250, 268. 

Lambrechtsz., Claes, vroedschap, 
233. 

Lambrechtsz., Jan, kapelaan, 109. 
f Lampe, Jan, alias peereboom, 170. 

Lansbergen, Frandscus, 126. 

Lasco, Johannes k, 206, 107*, 215. 

Laurensz., Joost, president v. d. 
Hoogen Raad, 81 vlg., 83. 

Lavennis, Nicolaas de, 29. 

Leeuwen, Claesgen Florisdr. van, 
268. 

Leeuwen, Mouring Claesz. van, 
vroedschap, 234. 

Leiden, Lukas van, 229. 

Leiden, Philips van, 10. 

Letmatius, 163*. 
f Liesvelt, Jacob, drukker, 117*. 

lindanus, 47. 

Lokhorst, Gerrit van, schout, 107, 
108 vlg., 113, 121. 

Loo, Jacob van, schepen, 227, bur- 
gemeester, 259. 
fLourijsz., Lourijs, 139, 183. 

Louwerijsz., Comelis, Heynrick 
en Mees, 199. 

Lubbertsdr., Katrijn, 201 vlg. 

Luther, 66 vlgg., 72, 74, 84*, 92*, 
114, 166. 

Luyken, Jan, 25*. 

M. 
Maarten de boekdrukker, 99. 



REGISTER. 



287 



Maerlant, 56. 

Maerlant, Joris Florisz. van, 27. 

Marburg, Koenraad van, inqtiisi- 

teur, 58. 
Marck, Lumey van der, 263, 
265 vlg. 
fMariken, 197 vlg. 
Maritgen,hais vr . van Jan Seversz , 
77*. 
f Maritgen, huisvr. van Huyg Kraen, 
132. 
Mart, Claes Adriaensz., boekdruk- 
ker, 78. 
Mast, Dirk, 109. 
Matthijsdr., Aecht, 138 vlg. 
t Matthijsdr., Jannetje,vanMedem- 

blik, 174. 
t Matthijsdr., Jannetje, 192. 
tMatthijsz , David, 257. 
fMatthijsz., Jan, de wederdooper, 
125, 139, 144vlgg. 
Matthijsz., Jan, boekdrukker, 
79 vlg., 183. 
fMatthijsz., Job, stoeldraaier, 

182 vlg., 192. 
fMatthijsz., Pieter, 192. 
Matthijsz., Willem en Dieuwer 
zijne vrouw, 200. 
fMatthijsz., WiUem, 190 vlg. 
Maximiliaan, keizer, 40, 66. 
f Mechtcld, 180*. 
Meer, Jacob van der, 55. 
Meesz., Hendrik, 158. 
Megen, graaf van, 253. 
Melanchthon, 114 vlg., 247. 
Meynaart, 133*. 
Meynsgen de hekelster, 257*. 
f Michiel de boekverkooper, 155. 
Michielsz., Jan, 229. 
Micron, Maarten, 206, 207*, 213, 

215. 
Moded, Herman, 207*, 220*, 224*. 
Moes, Willem en Jasper, klokke- 

gieters, 28. 
Mons, Jehanne de, 60. 
Montfoort, Maarten van, 185*. 
Montibus, Nicolaas Coppin de, 

inquisiteur, 90. 
Montzema, Bucho van, 29. 
Münzer, Thomas, 83, 92*. 



f Musius, Comelis, 21, 265 vlg. 
Murmellius, rector, 41*. 
Muylert, Roelof, 29. 

N. 

Nachtegaal, Philips, schout, 17» 

95*. 
Nassau, Adolf van, 260. 
Nassau, Anna van, 239*. 
Nassau, Catharina van, 239*. 
Nassau, Elisabeth van, 239*. 
Nassau, Jan van, 265. 
Nassau, Johaima van, abdis, 218*. 
Nassau, Lodewijk van, 224*, 244*. 
NiêUius, Carolus, 219, 
Nieuwenaar, gravin Magdalena 

van, 239*. 
Nieuwland, Nicolaas van, 260*. 
Noircarmes, 259. 
Noorden, Comelis van, schepen, 

52, vroedschap, 233. 
Noorden, Gerrit van, 121. 
Noorden, Kerstant Klaasz. van, 27. 



O. 



Oecolampadius, 114 vlg. 

Oostenrijk, Margaretha van, 68, 
87vlgg., 92 vlg., 114, 221. 
f Os, Claes Jansz. van, 226*. 

Oranje, WiUem van, 219, 236, 238— 
244, 246 vlg., 249, 255, 258, 260— 
263, 265 vlgg., 271 vlg. 

Otten, mr. Pieter van, priester ,108. 

Ottensz , Adriaan Dirk, schepen, 
227. 

Ottensz., Dirk, schepen, 108*, bur- 
gemeester, 137*. 

Ottensz., Willem, priester, 108. 

Oy, mr. Willem van, 85 vlg., 90*, 
137», 159. 

Oy, Simon Willemsz. van, 199. 



P. 



Paddekensz., Jan Wouter, 20*. 
Paedtsz., Oude Pieter, vroed- 
schap, 233. 
Parma, Margaretha van, 219*, 



288 



HERVORMING BINNEN LEIDEN. 



220*, 236, 241 vlg., 248, 253 rlgin 
256. 
Panwelsdr., Geertmid, 54, 
Peeters, Niclaes, minrebroeder. 
36*. 
fPetersdr., Aefke, 174. 
Philippi, Johan, fiskaal, 112. 
Philips n, 188, 213. 219, 242, 255 vlg. 
Philipsdr., Joosken, 47. 
Philipsz., Frank, 230. 
Philipss., Obbe, 125. 
Pier, Groote, 41. 
fPietersdr., Aaltgen, 203*. 
Pietersdr., Alytgen, 200. 
Pietersdr,, Comelia, 175. 
fPietersdr., Dorothea, 139 vlg., 

182 vlg. 
t Pietersen, Doen, boekdrukker, 73. 
fPietersz., Adriaan, 140. 

Pietersz., Comelis, pastoor, 100*. 
fPietersz., Comelis, 140. 

Pietersz., Jan, taalman, 164. 
fPietersz., Jan, vleeschhouwer, 

169*. 
fPietersz., Frans, 140. 
Pietersz , Huyg, cipier, 97 vlg. 
Pietersz., Jacob, consistoriaal, 249. 
fPietersz, Pieter, BorreUek. 141, 
156. 
Pietersz., mr. Willem, pensiona- 
ris, 121. 
Platevoet, Mattheüs, 270». 
Poelgeest, Gomelis Gerrit van, 

schepen, 52. 
Pomeranus, 114. 
Poole, kardinaal, 186. 
Pouwelsz., Hendrik, conrector. 
213. 

Qoirijnsz., Quirijn, 232. 

R. 

Raaphorst, Gerrit van, 10, 32*. 
Raaphorst, Jutta van, 32*. 
Raaphorst, Herman van, 233. 
Ram, Adriaan, 29. 
Reinier de perkamentbereider, 
105*. 



Reiniersdr., Griete en Maria, 199. 
Réné, prins van Oranje, 179. 
Renesse, Gerrit van, schout, 17. 
Reyersz., Cors, priester, 53. 
Reyersz., Willem, commandenr, 

52. 
Reyersz., Willem Jan, 239. 
Ris, Comelis, 127. 
Robbertsz., mr. Jacob, 168. 
Robrechtsdr., Anna en Neeltgen, 

200. 
Roelofsdr.,Ermgarde Martgn,268. 
Roelofsz., Copp^n, predikant, 250, 

268. 
Roelofsz , Gerrit, bnrgem.. 226. 
RoU, Hendrik, 128. 
Rombontsz., Pieter, 77*. 
Rothmann, wederdooper, 169. 
Rndsen, Matth., 248*. 
Rtiremnnde,Christoff el van,dnik- 

ker, 118. 
Rnremunde, Hans van, drukker, 

117* vlg. 
Rijn, Jacob van, prior, 100*. 
f Rijswijk, Herman van, 63 vlg. 
Rijswijk, president van, 246. 

S. 

Santhorst, Jan Paedtsz. van, 239. 

Saravia, Adriaan, 270*. 

Sareye, mr. Jan, rector, 188, 

213 vlg. 
Sartorins, Johannes, 120, 123, 

166 vlg., 206. 
Sasbout, Amold, raadsheer, 

258 vlg. 
Savoye, Emanuél Philibert van, 

212. 
Schagen, Jan van, raad, 121. 
Schot, Andries, 264. 
f Schot, Jan Jansz., 220*. 
f Segersz., Jeronimus, 5, 23, 174*. 
Seversz., Jan, boekdrukker, 69— 

77, 82. 
Siéna, Bemardinus van, 35*. 
Simonsz., Menno, 125 vlg., 131, 

146, 172. 
Smaling, Dirk Gerritsz , schepen, 

227. 



REGISTER. 



289 



Smit, Claes Jansz., 138. 

Smit, Jan Jansz., 138. 

Smijter, mr. Carel de, 216*. 

Snecanns, Gellins, 206. 

Snellaert, Albrecht, 27. 
t Snijder, Claes Claesz., 156 vlg. 
t Snijder, Sikke, 128. 
t Snijders, Bette, 183. 

Sonderdanck, Frans Evertsz., 
176 vlg. 

Sonneveldt, Gerrit, schepen, 51. 

Sonnius, 163*, 185*, 215. 

Sonoy, 23*. 

Spruyt, Claas, terminaris, 88. 

Steen, Jan Woutersz., 34*. 

Suylen, Amelis van, 29. 

Sylvanns, George, 213. 
fSymonsdr., Annetgen Adriaan, 
197 vlg. 

Symonsdr., Maritgen, van Gouda, 
178. 

Symonsz., Comelis, bijbelschip- 
per, 249. 

Symonsz., Ewout, 195, 200. 

Symonsz.. Mees, 64. 

Sijmonsz, Symon jonge Pieter, 
163. 

Sgmonsz., Wouter, predikant, 250. 

Synapius, 221*. 



T. 



Tattin, Jean, 207*, 219. 

Taling, Adriaan Jansz., predi- 
kant, 269. 

Tapper, inquisiteur, 185. 

Taxis, Jan Baptista de« 258. 

Teyling, Dirk, 104. 
fThaemsz., Albrecht, 182. 
fThaemsz., Martijn, 182. 

Theunisz., Dirk, 233. 
fTheunisz., Gerrit, 231*. 

Thol, Joost van, 34. 

Thomasdr., Marije, 38, 98 vlg., 140. 

Tol, Claes Heynriksz., priester, 54. 

Tol, mr. Floris van, schepen, 227, 
228*. 

Treslong, deken van, 228*. 
t Trijpmaker, Jan Volkertsz., 
127 vlg. 



U. 

Ulrichsz., Comelis, 256*. 
Utenhove, Jan, 206. 

V. 

Vairenburg, Jan van, bisschop, 29. 

Valois, Isabella van, 262. 

Veen, mr. Comelis van, pensio- 
naris, 217*, 226. 

Velleman, Jan, pastoor, 50. 

Veluanus, Anastasius, 117, 205, 215. 

Vergeyl, Claes Pietersz., 200. 

Verhoog, mr. Comelis, burge- 
meester, 259, 

Verlaar, Daniël van, 259. 
f Vermeer, Adriaan Laurensz., 167. 

Verms, mr. Willem, 44*. 

Versou, Agniese van, 199. 

Versou, Claes Pietersz. van, 200. 

Versou, Pieter Claesz. van, 199. 

Verstrepis, mr. Claes Hendriksz., 
167*. 

Verstroot, Claes Jansz., predi- 
kant, 269. 

Vitrarius, Jan, 49. 

Voetius, Gisbertus, 248*. 

Voets, Crijn Neel, 219. 
f Volbrechtsz., Jan Dirk, 140. 

Vorschevelt, Joost, 220. 
f Vos, Comelis Jacobsz., 226 vlg., 
233. 

Vrancken, Simon, consistoriaal, 
249. 

Vranckendr., Katrijn Klaas, 38, 
78*. 

W. 

Waart, mr. Christiaan de, proc- 

generaal, 238. 
Waeskappel, Maximiliaan van, 29. 
Walich, priester, 54. 
Wandscherer, Elise, 142*, 145*. 
Warmond, Bouwen, Willemsz., 

burgem., 89. 
Warmond, Gerrit, raad, 121. 
Wamerssen, Peter, boekdrukker, 

79*. 



290 



HERVORMING BINNEK LEIDEK. 



Wassenaar, Hendrik Florisz. van, 

vroedschap, 233. 
Wassenhoven, mr. Gelein Zegers 

van, 238. 
Werf, Pieter Adriaansz. van de, 

burgemeester, 167, 246. 
Wesembeke, 265* 
Weytsz., Quintijn, 215. 
Wilde, Jan Adriaansz. de, glip- 

per, 177» 259. 
Wilde, mr. Claes Comelisz. de, 

177 vlg., 233. 
Wilde, Cornelis Jansz., de, 177 vlg. 
Wilde, mr. Jacob de, 177, 184. 
Willeboortsz., Pieter, 158. 
t Willem de brouwer, 188*. 
Willemsdr., Katrijn, 37. 
Willemsdr., Marijtgen, 158. 
Willemsz., Albrecht, priester, 52. 
Willemsz., Qaes, 62. 
Willemsz., Cornelis, 162. 
Willemsz., Joost, vroedschap, 234. 
Willemsz., Reynier, de franchijn- 

maker, 179 vlg. 
Woerden, Hngo Jansz. van, boek- 
drukker, 77. 
Wouwer, Christiaan van der, 270*. 
Wtenbogaert, 75*. 



Wijnantsz , WaHch, 157. 
Wijngaarden, mr. Floris Oom van, 

85 vlg., 91, 232*. 
Wijngaardeni Jacob Oom van, 

232 vlg , 239. 

U. 

Uemants, Mauritius, 55. 

Upesz , Jurriaan, predikant, 245*, 
246 vlg., 250, 252, 268. 

Usbrandsdr., Maritgen, huis- 
vrouw V. Jan Beukelsz., 142, 
144, 147, 150. 

Usbrantsz., Claes, 14. 



Z. 



Zegerscappelle, Marchelis van, 

191. 
Zevender, Willem van, termi- 

naris, 93*. 
Zichem, Eustachius van, 56*, 128. 
Zwieten, Adriaan van, 263. 
ZwingU, 66, 130, 206. 
Zijl, Dirk van, schepen, 51. 
Zijl, Hendrik van, consistoriaal, 

246. 



r"-?/n19Zl 



mtmÊÊimtêê 



i^-y- v ^*^** ^. }sL. xV.U 




Mioderbroers Klooster buyten de Hogewoerds Poort. 



Gravensteen en Schoonverdriel. 



Het Klooster van de Zusteren '\ 



Het Klooster St, Hieronymus-dal, ot Lopser