Skip to main content

Full text of "De Sint Franciscus Xaverius-Kerk, of, De Krijtberg te Amsterdam, 1654-1904"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



From the 



Fine Arts Library 

Fogg Art Museum 
Harvard University 




(P/- 






DE St. FRANCISCUS XAVERIUS-KERK. 



4 

ft 



I 



r 



I 



"\ 



i 






Pateb Petrus Laübenthjs. 



De Sint Franciscus 
Xaverius-Kerk 



OF 



De Krijtberg te Amsterdam 

1654-1904 



DOOR 



H. J. ALLARD, S. J. 



TWEEDE VERMEERDERDE UITGAVE. 



Amsterdam, C. L. van LANGENHUYSEN. 1904. 



pofirr;.'- 



INTEBROGA MAJORES TÜOS ET DICENT TIBI. 

Ondervraag uwe voorvaderen en zy 
zullen 't u zeggen. 

Deuter. XXXII. 7. 



ri\ 23VS\ /. 27 



I FtB O 1 riio 

i 



'1 



l 



' -^ «•- ut "-'C-. 



r 



i 



DE PASTOBIJ SINDS DE VERBOUWING IK 1835. 



tt 



BIJ DE TWEEDE UITGAVE. 



De eerste uitgave van dit werk werd in 1883 te Maastricht 
als handschrift gedrukt en was dus niet in den handel ol 
algemeen verkrijgbaar gesteld, 't Verscheen bij gelegenheid 
der opening van de nieuwgebouwde kerk en der inwijding- 
door wijlen Mgr Bottemanne. 

Het tweehonderdvijftig-jarig jubilee van 't be- 
staan der Krijtberg en Krijtbergkerk gaf mij aanleidiDgom 
een tweede, thans rijkelijk vermeerderde uitgave te bezorgen. 

Wanneer eens de groote lijnen van een historisch verhaal 
getrokken zijn, valt het veel lichter die hoofdtrekken bij te 
werken door nieuwe toetsen en tinten aan te brengen. Dit 
wedervoer mij ook thans bij de bezorging dezer nieuwe en 
vermeerderde uitgave. De vooruitgang der historische studies, 
vooral ook van katholieke zijde, kwam mij daarbij uitmuntend 
te stade. 

Hoeveel rijker de inhoud dezer tweede uitgave geworden 
is, zullen zij het best inzien, die de eerste met zooveel aan- 
dacht, welwillendheid en belangstelling gelezen hebben, en 
mij daarvan overvloedige blijken gaven. 

Wat de wijze van behandeling betreft, herhaal ik hier wat 
ik elders, met toejuiching van zeer bevoegde zijde in De 
Katholiek, geschreven heb (Jaarb. v. Alb, Th. 1902 hl, 136) 
aangaande „de twisten der reguliere zendelingen met de 
apostolische vicarissen, inzonderheid met den bisschop van 
Castorië, Johannes van Neercassel, waarbij men nog te voegen 



XII BIJ DB TWBEDB UITGAVE. 

heeft de albemoeiingeii der heeren van 't zoogenaamde oud- 
kapittel van Haarlem, die zich heel wat, zeer betwistbaar gezag 
aanmatigden. Niet méér dan volstrekt gevorderd wordt zal 
ik daarbij verwijlen en, in de overtuiging dat er binnen en 
buiten Troije's vesten gezondigd is, zal ik mij, buiten ge- 
biedende noodzakelijkheid, van alle beoordeeling onthouden. 
De hoofdzaak is toch overbekend en raakt onzen Krijtberg 
niet meer dan de overige reguliere staties te Amsterdam 
en elders.'' 

De hoofdbron, waaruit ik putte, is de verzameling van 
bescheiden, getiteld Acta missionis batavae S. J. of „Hande- 
lingen der Jezuïeten-missie in Nederland", in handschrift 
berustend ten rijksarchieve te Brussel. 

De overige geschiedbronnen staan nauwkeurig aangegeven 
aan den voet der bladzijden. 

Een enkel woord echter over de veelvuldig benuttigde 
doop- en trouwboeken moge hier eene plaats vinden. 

In een der jongste doopregisters der Krijtbergkerk staat 
op 25- Juli 1811 het volgende aangeteekend - „Tot hiertoe 
vindt men de namen enz. der gedoopten in het doopboek, dat 
op het stadhuis afgegeven is. Zie den 9" Augustus 1811." 

En op den aangewezen 9" Augustus lees ik: „Zijn volgens 
eene circulaire der Mairie van den 18*^ Juli, de doopboeken 
der Eoomsch-Catholijke kerk, genaamd de Krijtberg, aan de 
griffie der voornoemde Mairie op het stadhuis tegen recief 
afgegeven, als volgt: 
„N*^ I in 40, beginnende den 2^^ December 1663 tot 1690, 

den 30° December inclusive. 
„N^ II in 12^ beginnende den 14^ Januari 1691 tot 1700, 

den 28" December inclusive. 
„N^ III in folio, beginnende den 6° Januari 1701 tot 1789, 

den 12" December inclusive. 
„N'^ IV in folio, beginnende den 15" Februari tot 1811, den 

25" Juli inclusive, waarna ook de kinderen in de registers 

van den burgerlijken stand ingeschreven zijn moesten." 



^ 



BIJ DB TWEEDE UITGAVE. XIII 

Van al die doop- en trouwboeken berust een, niet overal 
even nauwkeurig afschrift in het archief der Krijtbergkerk. 

Nog bevindt zich aldaar het origineel — waarschijnlijk 
zoek geraakt in 1811 en later wedergevonden — van 't 
allereerste en alleroudste trouw- en doopregister, door de 
sierlijke schrijfhand van den stichter zelven der kerk, pater 
Petrus Laurenz, begonnen den 1^'^" October des jaars 1638- 
en voortgezet tot 1664. 't Moest dus eigenlijk N'^ 1 heeten. 

Uit al die bescheiden heb ik een aantal kleinigheden 
geput, die het geheel aanschouwelijker maken en daaraan 
meer leven bijzetten. 

En hiermede allen jubelvierenden heil. 

Eeeds in 1652 heeft Joost van den Vondel, het edelste 
sieraad van 't katholieke Amsterdam, op het „eeuwgetijde 
van Franciscus Xaverius, apostel van Oostindiën", zoo har- 
telijk tot hem voor zijne Amsterdammers gebeden: 

Gij, worstelaar en kampioen, die heden 

Het harrenas hebt afgeleid omhoog. 

En, uit den rijken boog 
Van Gods gewelf, uw kinders hierbeneden 

Met smarte worstlen ziet, 

Versma hun beden niet. 
Behaagt U dat uw voorbeeld ons bevrijde. 

Zoo kroon uw Eeuwgetijde. 

Maastricht, 3 December 1903. 

Feestdag van St. Franciscus-Xaverius 

H. J. AT.LARD, S. J. 



'v 



f 



De heugelijke gebeurtenis die, als 250-jarig jubilee, 
op de eerste dagen des jaars 1904 in de Krijtbergkerk zal 
gevierd worden, staat als volgt vermeld in de Hmxdelingen 
der nederlandsche Jezuieten-missie op het jaar 1654. 

Daar lezen wij : „In dit jaar werd het huis volbouwd, 
dat door pater Petrus Laurens (Laurentitis) bewoond wordt, 
tegenover de Luthersche kerk: 't is zeer geschikt om er 
godsdienstige vergaderingen te houden ..." 

Nog duidelijker wordt die ligging van woon- en bede- 
huis aangewezen in eene ten jare 1656 door de predikanten 
dier dagen opgemaakte lijst van 66 bedehuizen of „paepse 
vergaderplaetsen" te Amsterdam: „No. 46 op d^ Singel by 
^ de Brouwery van 't Lam, pater Lourens in de Crytbergh". 

Volgens historische bescheiden en oude stadsbeschrijvingen 
heeft er dan ook in vroegere dagen op de Singel eene 
brouwerij gelegen, het Lam geheeten, in de nabijheid der 
tegenwoordige Krijtbergkerk of kerk van St. Franciscus 
Xaverius. Om slechts een enkel bewijs aan te halen, de 
bekende Simon Stijl in zijn vervolg op J. Wagenaar's Am- 
sterdam (IV st. bl. 459) schrijft het volgende: „De kerk 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." . 1 



door ons bedoeld heet de Krijtberg, volgens het opschrift, 
welk men boven eenen der ingangen leest. Zy staat tusschen 
het koningsplein en de beulingstraat, naast en ten noorden 
van de kerk der doopsgezinden hij het Lam'' 

Het 250-jarig bestaan van dat Godshuis en de luisterrijke 
viering van dat jubeljaar gaven mij aanleiding tot het ver- 
zamelen en beknopt samenvatten der historische lotgevallen 
van die kerk en dat kerkgebouw. 



ï)at de in 1540 door Paulus III goedgekeurde en bevestigde 
Sociëteit van Jezus reeds vroegtijdig in goeden dunk stond 
bij de katholieke Amsterdammers, bewijst het stichtend 
voorbeeld van den eerbiedwaardigen Oornelis Pietersz Orocus 
of Oroock, priester en rector eener Latijnsche school te 
Amsterdam, zijne vaderstad. Toen deze even vrome als ge- 
leerde Amstelaar gedurende een aantal jaren, naast AUard 
van Amsterdam, Mr. Maarten Dirksz. van Nieveen en Ni- 
colaas Oannius, zijn beste krachten had besteed aan de 
opvoeding der jeugd, en *t aloud geloof met onbezweken 
moed verdedigd had tegen de opkomende Hervorming, 
ondernam hij, op reeds ver gevorderden leeftijd, van de 
boorden des Amstels eene voetreis naar Eome, waar hij door 
den H. Ignatius zelf in de Sociëteit werd opgenomen en 
in December des jaars 1550 in diens armen overieed. 

Elders heb ik getracht het schier vergeten leven en be- 
drijf van dien Eoomschen ijveraar, een toonbeeld der secu- 
liere geestelijkheid uit die dagen, nader en breeder toe te 
lichten. Ik kan hier slechts daarheen verwijzen, i) 

Na den gelukzaligen Petrus Canisius van Nijmegen, den 
Q-oezenaar Gaspar Berse en Nicolaas Florissen van Gouda 
is deze Amsterdammer wel een der eersten geweest — Jac. 
de la Torre in zijn verslag des jaars 1656 noemt hemden 

1) Het jaarhoekje van Alh, Thijm, 1892. 



eerste der Hollanders^; — die zich aansloot bij het 
ontluikende gezelschap van Jezus. En nu ik over eenAm- 
sterdamsche Jezuïeten-statie ga handelen, meen ik hier wel 
te mogen herhalen wat ik elders geschreven heb 2): „Alleen 
Maastricht uitgezonderd, is er geene stad der noordelijke 
Nederlanden, die in den loop der tijden zoovele en zoo 
merkwaardige leden aan de Sociëteit van Jezus geschonken 
heeft als het katholieke Amsterdam." 

Dit nog geheel katholieke Amsterdam werd dan ook 
vroegtijdig door de zonen van Ignatius bezocht, en dat op 
aandrijven van den nog levenden ordestichter zelf. De eerste, 
dien ik er ontmoette, is de Antwerpenaar Adriaen Adriaensen 
(Adriamts Adriani ah Antwerpia), die juist in 't midden 
der 16e eeuw (1550), meer dan een kwarteeuw dus vóór 
het „geus worden" der Amstelstad of de zoogenaamde „al- 
teratie" van 1578, bij zijn Amsterdamsche vrienden een 
bezoek kwam afleggen. Die vrienden waren Mr. Floris 
Egbertsz, een Haarlemmer, destijds pastoor in de Oude Kerk 
of de Kerk aan de Oude zijde, S. Nicolaas toegewijd, en de 
reeds genoemde Nicolaas Cannius, of, gelijk deze zelf schrijft: 
„Claes Jansz. Can", die toen, ofschoon een gewezen Eras- 
miaan, de parochie van Sparenwoude als pastoor bediende. 

Hartelijk werd de uitgenoodigde pater Adriaensen door beide 
vrienden ontvangen, en inzonderheid door den Sparen wouder 
zielenherder, den warmen Crocusvriend, met „buitengewone 
hoflijkheid" welkom geheeten. Deze verklaarde zijnen gast, 
dat bij hem het verlangen begon op te komen, om zijn 
omvergetelijken Crocus naar Rome te volgen en zich even- 
eens voor de voeten van S. Ignatius te gaan nederwerpen. 
Dit geschiedde echter niet. 

Ook kwam de Jezuïet tijdens zijn bezoek in aanraking 
met de aanzienlijkste Amsterdammers, die, na bij hem ge- 



1) Archief voor de geschiedenis van H aartsbisdom Utrecht -Y,152. 

2) Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem /, 99. 



biecht te hebben, hem den volgenden dag uitnoodigden op 
een vriendenmaal. Er werd veel gesproken over de reeds 
bedreigde katholieke belangen. Ze maakten van de gelegen- 
heid gebruik om den te Leuven gevestigden pater Adriaen- 
sen te verzoeken, ,,dat hij toch de zorg op zich zou nemen 
hunner kinderen, die aan de Leuvensche universiteit stu- 
deerden." Gretig nam de gastvriend dat aan. 

Verdere gevolgen schijnt dit eerste bezoek aan de Amstel- 
stad niet gehad te hebben, i) 

Vóór het beslissende jaar 1578, toen de Amsterdamsche 
regeering, niet zonder lafheid en verraad, in de handen der 
„geuzenpartij" overging — tot dien tijd toe gold de stad 
als een lelie onder de doornen — werd de Amstelveste ook 
nog door andere zonen van Ignatius bezocht. Zoo lees ik 
in de Handelingen der Jezuïeten-missie, dat pater Morentius 
van Bronckhorst in 1566 en daaropvolgende jaren de Am- 
stelstad bij tusschenpoozen ging bezoeken en een rijken oogst 
van zielen inzamelde. 

Dit waren echter slechts vluchtige verschijningen. 

De leden der Sociëteit van Jezus — na eenige ver- 
dere doch vruchtelooze pogingen, door pater Anske 
Bockes Bruinsma (Andreas Boccatius) gedurende de jaren 
1564 — '67 in Friesland beproefd*) — begonnen voorgoed 
hunne geestelijke werkzaamheden in het tegenwoordige 
Noord-Nederland ten jare 1592. Op verzoek van twee we- 
reldlijke priesters, eerst van Maarten Dunck of Martinus 
Duncanus, pastoor te Delft, later te Amsterdam, vervolgens 
van diens opvolger te Delft, Johannes Smith (Smet, Faber), 
die persoonlijk te Eome zelf aan Paus Olemens VIII en aan 



1) Over „den eersten Jezuïet te Amsterdam" zie het Jaarboekje 
van Alb. Thijm, 1900, waar ook de bronnen zyn aangehaald. 

2) Verg. hier Pater Adriartus Cosijns S, J, een historisch^ 
letterkundige schets, van Langenhuyzen 1885, bl. 15. 



den Jezuïeten-generaal Claudius Aquaviva den erbamelijken 
toestand zijner katholieke landgenooten had blootgelegd, 
werden in voornoemd jaar Cornelis Jacobz. Duyst, een 
Delvenaar, en Willem de Leeuw van Dordrecht, naar de 
Hollandsche missie gezonden ^) Zij waren de eigenlijke grond- 
leggers der eens zoo bloeiende Jezuïeten-zending in de noor- 
delijke provinciën, en de voorzaten der mannen, die op „het 
eerste eeuwgetijde der Sociëteit" in 1640 door pater Adria- 
nus Poirters aldus werden aangemoedigd in hun afmat- 
tenden arbeid : 

Kloeke jagers, die de kuilen 

Weet, waar dat de zielen schuilen, 

Jaagt met y ver, jaagt by nacht : 

Nooit en vondtdy beter jacht. 
Zeker is het, blijkens de telken jare naar Eome opge- 
zonden verslagen {Idtterae ann/uae), dat de eerste zendelin- 
gen, onder anderen de bovengenoemde Cornelis Duyst, de 
eerste overste der Jezuieten-missie, en de Hoorenaar Adriaan 
Boom (Arborem) en Nicolaas Romeyn of Romaeus van 
Brugge, op hun veelvuldige apostolische zwerftochten door 
ons vaderland, van tijd tot tijd de stad Amsterdam bezochten, 
zonder er echter een vaste en blijvende standplaats te 
kunnen vestigen. Dit geschiedde eerst in 't jaar 1606, toen, 
op aanhoudend en dringend verzoek van den rijken koop- 
man Joannes Lisbon, de Amersfoorter Arnout Bijiers zich 
met vaste woonstede te Amsterdam nederzette. Deze, ten 
jare 1609 beroepen om de eerste grondslagen te gaan leg- 
gen van 't Jezuïetencollege te 's Hertogenbosch, werd eer- 
lang in de Amstelstad door andere ordegenooten gevolgd, 
onder welke, gelijk spoedig zal blijken, de zendelingen in 
de Krijtbergkerk een zeer voorname plaats innemen. 

Niets levert meer bezwaren op dan een nauwkeurig en 



1) Verg. Studiën op godsd, en wetensch. en letterk. gebied, deel 
XV. afl. 7. bl. 133—136. 



6 

duidelijk denkbeeld te geven van de vroegste opkomst en 
langzame ontwikkeling der katholieke staties en missie- 
huizen, die in de eerste jaren na de beslissende zegepraal 
der Hervorming op Nederlandschen bodem ontstaan zijn. 
Zich-schuil-houden was aanvankelijk de eerste wet en zoo 
omzichtig mogelijk optreden bleef langen tijd, onder den 
druk der plakkaten, een gebiedende noodzakelijkheid voor 
de eerste zendelingen. Vaak treft men ze niet daar aan, waar 
men zeker gemeend had hen te ontmoeten, en men ontmoet 
ze niet zelden daar, waar men het minst verwacht had hen 
aan te treffen. De hachelijkheid der tijden draagt er de 
schuld van, en de schaarschheid van historische bescheiden 
staat, als natuurlijk gevolg, daarmede in 't innigst verband. 

Ten einde alle verwarring te voorkomen bij 't beschrijven 
der lotgevallen van de St. Franciscus-kerk, teeken ik hier 
vooraf aan, dat de Sociëteit van Jezus op verschillende tijd- 
stippen in 't bezit geweest is van vier of, wellicht beter 
gezegd, van zeven huizen of vaste residenties te Amsterdam. 

I. De Papegaai in de Kalverstraat en vervolgens op de 
de Verwersgracht 1606 — 1709. 

IL De Zijdeworm in de Kalverstraat, en op den Singel 
de KHjtberg 1654—1904. 

in. De Keizerskroon op de Brouwersgracht en op de 
Keizersgracht de Zaaier 1645 — 1904. 

IV. De Zonnebloem, op de Heerengracht niet verre van 
de Brouwersgracht 1653—1720. 

Eer ik wat breedvoeriger de geschiedenis der St. Fran- 
ciscus- of Krijtbergkerk te boek stelle, zal het zijn nut 
hebben met een enkel woord te gewagen van de ligging 
en lotgevallen der drie andere staties, onder I, III en IV 
aangeduid : ze waren door een genootschappelijken en broe- 
derlijken band vereenigd, en grijpen soms in elkander of 
lichten elkanders geschiedenis toe. Maken wij maar aanstonds 
een begin met de eerste en oudste. 

Of de reeds vermelde Arnout Bijiers, die, gelijk we zoo- 



even aanstipten, zich in 1606 voorgoed te Amsterdam ves- 
tigde, wel een vast bedehuis gehad heeft, valt sterk te be- 
twijfelen. Van zijn onmiddellijken opvolger in 1609, den 
Brusselaar pater Livinus Wouters, vond ik vermeld dat hij 
er in geslaagd was de geloovigen in een houten kerkje 
buiten de vesten te verzamelen. Waar dat mag geweest zijn, 
heb ik niet kunnen opsporen. Tien jaren later, moest deze 
Livinus gedurende 22 maanden zijn „paepse stouticheyt'* in 
kerker en tuchthuis afboeten. Op welke wijze die huis-en boe- 
zemvriend van den vermaarden Cornelis Gijsbertsz Plemp, 
in* den donkeren nacht tusschen den 12^^^^ en 13^®° October 
des jaars 1621 uit het boevenrasphuis verlost werd, heb ik 
breedvoerig Bn omstandig verhaald in een opstel, getiteld 
Hoe een Jezuïet en twee (remonstrantsche) predikanten uit 
het Amsterdamsche tuchthuis ontsnapten, met den aankleve 
van dien^). Livinus Wouters, langs het opengebroken dak uit het 
rasphuis gevlucht, was te Amsterdam bij onroomschen en puur 
Calvinisten wat al te bekend geworden, om er zonder aan- 
houdend gevaar nog langer te vertoeven. Hij moest dus 
zijn geestelijken wijngaard overiaten aan zijn medearbeider 
den Haarlemmer Augustijn van Teylingen, wiens geestelijke 
diensten, gelijk zijn trouwe boezemvriend J. v. d. Vondel 
zich uitdrukte : 

£en halleve eeuw genoten d' Amsterdammers. 
Deze Augustijn van Teylingen was een edelman van 
echt hollandschen bloede, die den hollandschen Liebaart en 
de oud-hoUandsche gravekroon in zijn wapen-bord voerde, 
al was 't aloude riddergeslacht der Van Teylingens ruim 
wat gedaald sinds hun deelnemen aan den moordaanslag 
op graaf Floris V. Deze kloeke zendeling, die een halve 
eeuw (1619 — 1669) te Amsterdam werkzaam is geweest, 
dwaalde in de eerste jaren overal door de Amstelstad rond, 
schier dagelijks, uit vreeze voor de vervolging, zijne ver- 



\ 

\ 



1) Jaarboekje van «/. ALberdingk Thtjm, 1899. 



8 

blijfplaats verwisselend. Een geruimen tijd woonde hij ech- 
ter op de Fluweelen Burgwal. Zijn kerkje, ten jare 1650 
aangekocht, was in de Kalverstraat tusschen de jonge 
Eoelen en Lucien-Steegen gelegen en stond bekend onder 
den nog levenden naam van „de Papegaai", oorspronkelijk 
„de drie papegaaitjes". Toen van Teylingen, hartelijk be- 
treurd door zijn vriend Joost van den Vondel : 
Heer Teylingen, na twee-en-tachtig jaren, 
Komt, afgemat op *s levens wilde baren, 
Ter haven van de rust en t eeuwig leven 
Gezegend en behouden ingedreven. . . . 
toen hij den 4^®** Augustus 1669 overleden was, trad een 
zusterskind, Cornelis Duyvensen, gehuwd met een nicht van 
Neercassel, als erfgenaam ab intestato van zijn oom op en 
maakte zich, eenig kerkgeraad uitgezonderd, van geheel de 
nalatenschap meester, die grootendeels bestond uit gelden, voor 
een te Amsterdam op te richten Jezuïetencollege bestemd. 
De apostolische vicaris, Joannes van Neercassel, kende nu de 
statie aan de wereldlijke geestelijken toe, die toen de nog 
bestaande „Papegaai" of de 8t. Jozefskerk hebben overge- 
nomen. Pater Henricus Prince, aanvankelijk bestemd om 
van Teylingen op te volgen in de „Papegaai", begon thans 
in een andere woning te kerken.^) Deze nieuwe standplaaats, 
achtereenvolgens door Joannes Letten (1670 -'74), Herman 
Vis (1674— '78), Jacob de Coninck (1678—^98) en Fran- 
siscus van Hier (1698 — 1705) verzorgd, was op de Verwers- 
gracht (Fossa tinctoria) gelegen en bezat een zeer fraai 
bedehuis. Doch, krachtens het door de Jansenisten uitgelokte 
plakkaat van 27 Juni 1705, werd laatstgenoemde zendeling 
ten eeuwigen dage uit de provincie Holland en Westfries- 
land gebannen. Het gevolg daarvan was, dat in Mei des 
jaars 1709 het woon- en bedehuis op de Verwersgracht 
geheel verlaten en verkocht moest worden. Hiermede was 



1) Breedvoeriger handelde ik over van Teylingen en 't ergerlijk 
voorval in het Jaarboekje van J, Alb. Thijm, 1902. 



9 

het lot dezer oudste Jezuïeten-statie te Amsterdam, die op 
twee verschillende plaatsen gevestigd is geweest, voorgoed 
beslist. Zij herleefde sinds niet meer. 

De stichter der 8t. Ignatius- of Zaaierskerk was pater 
Hendrik Jacobsz. van Alkemade van den Nijenborch, ^) een 
Amsterdammer van oud-adellijke geboorte, die in 1634 op 
denzelfden dag als zijne twee broeders, Theodorus en Joannes, 
te Doornik in de Sociëteit van Jezus was getreden. In 

! 1645 uit Zuid-Nederland naar zijn geboortestad gezonden, 

opende hij, onder goedkeuren van Jacobus de la Torre en 

I met vergunning van den provicaris Leonard Marius, pastoor 

van 't Begijnhof, een kerkje in 't huis zijner moeder Agatha 

I Willemsdr. van Beynsdorp. Omstreeks het jaar 1651, na 

Agatha's overlijden, vestigde hij zijn bedehuis in de ruime 
woning van den heer Everard van Linteloo, die in 1631 
zijn zoon Simon aan de Sociëteit van Jezus geschonken had. 

f Die woning, de „Keizerskroon" (corona ceasarea) genaamd, 

was op de Brouwersgracht nabij de toenmalige Haarlemmer- 
poort gelegen. 

Van Alkemade kon er over een vrij groot locaal beschik- 
ken, dat reeds vroeger tot bedehuis gediend had van den 
gewezen Amsterdamschen geneesheer, later priester, M. Anto 
nius SchelHngwouw. ^) In de breede „lijste van paepsche 
vergaderplaetsen te Amsterdam, aen E. H. Borgemeesters 
overgelevert in December a. 1656" tevens met het nederig 
verzoek, dat die „Paepse conventikelen met allen ernst 
ghe weert" zouden worden, komt hij nog onder de volgende 
rubriek voor: „N® 65, op de Brouwersgraft in de Keysers- 



1) De naam Nyenborch of Nieuwenborch is aan een jongeren 
tak van Egmond ontleend. Yerg. over de Alkemaden en hun ge- 
slachtsregister twee opstellen in de Bijdragen voor de geschied, 
van 't bisd. Haarlem I. 99, 374. 

2) Verg. J. A. Alb. Thyms Verspreide verfhalen in proza II. 184 



10 

croon een groote vergaderinghe, de paep Alkemade". Ook 
moet hij gewoond hebben in de „Zonnebloem," waarvan wij 
aanstonds zullen gewagen. In 1663 eindelijk verhuisde Hen- 
drik van Alkemade naar den Zaaier, op de Keizersgacht bij 
de Groenlandsche pakhuizen gelegen. Hij bediende de door 
hem gestichte statie tot aan zijn dood toe, die den 7*^®*^ No- 
vember 1680 voorviel. Aan de pastorie der Zaaierskerk en 
ook in den Krijtberg wordt zijn door J. de Vischer gesneden 
portret bewaard, 't Is een borstbeeld, rechts gekeerd in ovaal, 
het monogram J. H. S. boven, en beneden het wapen der 
Alkemaden dragend, te weten: een zwarten leeuw op zilver 
en, boven den helm, den zelfden leeuw, opkomende uit een 
zwarte met goud omhoepelde kuip. Het vierregelig bijschrift 
luidt : 

Quem sibi Relligio teneris sacracié ab annis, 
Inque suum Sanctum Pneuma oocaoit opus, 
Sic cultus, sie cana refert Alcmadius ora:' 
Candida mens intus cum Pietate nitet. 

R^ Cygnaeus cecinit. 

Hij werd in den Zaaier als zendeling opgevolgd door zijn 
broeder Joannes van Alkemade (1680 — '83), door Gregorius 
Martens (1683— '85), J. B. Sophie (1685— '86), Phüips 
Happart (1686 — 1708) in welk noodlottig jaar ook deze, als 
slachtoflfer van Janseniststischen w^'ok, met de overige Je- 
zuïeten gebannen werd. Dat banvonnis verhinderde echter 
niet, dat hij, na eenige onderbreking en voorzichtige tusschen- 
poozing, tot opvolger had: Albertus van Baelen — 1733, 
Joannes van Rijsingen 1733 — '46, Philips Darmy alias Van 
der Meersch 1746— '64, Albertus van Rijn 1764— '90, Theo- 
dorus Bsfltian^) 1790—1825, Joannes Loncke 1825— '56, 
Ludovicus van Rijckevorsel 1856 — '61, Antonius de Wit 



1) Eenigen tfld door de familie van Brienen als leermeester der 
kinderen opgenomen. 



11 

1861 — '77, toen deze naar de Afrikaansche missie der 
Zambesie-rivier vertrok, waar hij den 21 Maart 1882 omkwam 
als slachtoffer van zijn apostoHschen zielenijver. Hij werd 
in de Zaaierskerk opgevolgd door Wilh. van Dieten 1877 — '90, 
Wüh. van Hooff 1890— '97, J. A. Alberdingk Thijm 
1897 — 1903 en den tegenwoordigen pastoor Isidorus Vogels. 
Een derde statie der Jezuïeten te Amsterdam was eigenlijk 
niet rechtstreeks voor de zielzorgers bestemd, 't Was veeleer 
een soort van refugium of toevluchtsoord. Omstreeks 1652 
of '53 namelijk kochten de Jezuïeten een aanzienlijke woning 
met toebehoorenden tuin, op de Heerengracht bij de Brou- 
wersgracht gelegen ^). Daar was wel een private kapel maar 
geen openbaar bedehuis aan verbonden, zoodat het verblijf 
er veiliger was. In die woning, de „Zonnebloem" {Heliotropium) 
geheeten, verwijlden meestal — tevens met een of twee 
leekebroeders — de superior en de procurator der Neder- 
landsche Jezuieten-missie. Daar woonden ook de zieken uit 
de omstreken, de geschiedschrijvers der zending en eenige 
supplenten d. i. paters, die de zendelingen, in geval van 
ongesteldheid of overlijden moesten vervangen. Dat huis 
was ruim genoeg om ettelijke gasten te kunnen herbergen. 
De in- en uitheemsche missionarissen, voor Indië of China 
bestemd, en die te Amsterdam scheep zouden gaan of aldaar 
met de beroemde drukkersfirma Blaeu kwamen onderhandelen 
over de uitgave van kostbare werken, platen en atlassen, 
vonden in de Zonnebloem een gastvrij onthaal. Van daaruit 
vertrok onder anderen de Mechelaar Philips Couplet, den 
30 ^'®" Maart 1656, over Lissabon naar China, vergezeld 
van twee noordnederlandsche Jezuïeten, den Amsterdammer 
Ignatius Hartoghvelt en den Maastrichtenaar Franciscus 
Rougemont. Vóór hunne afreize hadden zij een tijdlang 
hunne Amsterdamsche ordebroeders ter zijde gestaan. Ten 

1) Vóór etteiyke jaren bewoond door den heer Schmedding, thans 
door Mevr. Wed. C. J. C. Schölvink. geb. Zumloh, Heerengracht 
14. De sporen der kapel z\jn nog te erkennen in die woning 



12 

gevolge waarschijnlijk der altijd heviger vervolging, door 
de Jansenisten en politieken gestookt, werd ook de Zonne- 
bloem in de eerste jaren der 18® eeuw door de Jezuïeten 
verlaten. Den 26^'' Nov. 1720 werd het huis voor 11000 
gl. aangekocht door den resident des Konings van Polen, 
Pieter Geelhand. Diens zoon, de Antwerpenaar Henri Geel- 
hand, heer van Merxem en Dambrugge, verleende den 
22sten Dqq^ 1766 procuratie aan den notaris H. J. van Naarden 
om de woning voor 18402 gl. te verkoopen. ^) 

Ik vertrouw, dat bovenstaande overzicht, hoe vluchtig ook, 
mij de verdere taak lichter en de lezing der volgende blad- 
zijden gemakkelijker zal maken. 



Als stichter van de St. Franciscus-Xaverius-kerk of den 
Krijtberg op Singel (Mons cretaceus) wordt gewoonlijk — 
op gezag van den geschiedschrijver pater Norbertus Aerts 2) 
— de Hoorenaar Gerardus Martini (Maertensz.) genoemd. 
Ik houd het er echter voor, dat de Amsterdammer Joannes 
Ryser of de Reyser {Riserim of Ryserus) hem den weg heeft 
gebaand als voorbereidende grondlegger der Krijtbergkerk. 
Immers, blijkens een stuk, ten jare 1694 te Rome in de 
drukkerij der Apostolische Camera verschenen, waren er 
„sinds 1614 voortdurend twee paters der Sociëteit te Am- 
sterdam, in twee afzonderlijke bede- en woonhuizen, als 
zendelingen werkzaam geweest." Daar echter, volgens boven- 
staande berichten, noch de Zonnebloem noch de Zaaier 
destijds bestonden, kan pater Ryser, de eenige Jezuiet die 
zich in 1616 en '17 met Livinus Wouters te Amsterdam 
ophield, slechts het bedehuis bediend hebben, dat later naar 



1) Zie over de Geelhands: v. Rykevorsers II, C. Maagdenhuis, 

2) De verzamelaar der 10 of 12 folio-deel en van de Ac^a mtssto/i is 
batoDoe S. J., in handschrift berustend in 't rijksarchief te Brussel. 
P. Aerts stierf in de Zonnebloem 16 Nov. 1707. 



13 

naar den Krijtberg op den Singel is overgebracht en daaraan 
zijne benaming ontleende. 

Deze Joannes Ryser, ten jare 1572 geboren, was uit een 
der oudste en trouwste Amsterdamsche families gesproten. 
Beide zijn grootvaders hadden zich, uithoofde hunner gehecht- 
heid aan 't katholiek geloof, de verbeurtverklaring hunner 
goederen en, bij 't zoogenaamd „geus-worden" van Amsterdam 
in 1578, de verbanning uit het lieve vaderland laten welge- 
vallen. Sinds dien tijd komen „de paepsche" Rysers, wat in 
vroeger jaren vaak gebeurde, niet meer op de regentenlijst 
voor. Zij behoorden aldus tot de echte „oude burgerij" of, 
om met Vondel' s woorden te spreken, zij behoorden tot u, 

O burgertj, uit Gysbrechts erf gesproten 
En nooit veraard van uwen ouden struik 
In t wettig kerkgebruik. 

Toen pater Ryser in 1640 te Antwerpen als 78-jarige grijs- 
aard overleed, had hij veel jaren in de HoUandsch missie — 
te Haarlem, te Amsterdam, te Naarden, te Arnhem, te Doesburg, 
te Zutphen, te Langbroek, doch vooral te utrecht doorgebracht. 
Ik meen de geschiedenis der Krijtbergkerk niet gevoegelijker 
te kunnen openen dan met een brief van hem, althans een ge- 
deelte daarvan mede te deelen, ten jare 1617 uit den Bosch aan 
zijn provincialen overste Carolus Scribani gezonden, een 
brief waarin hij den godsdienstigen toestand zijner vaderstad 
als ooggetuige beschrijft. ^) Een algemeen overzicht van het 
woelige terrein der werkzaamheden onzer zendelingen wordt 
daar zeer aanschouwelijk voorgesteld. 

Bij den aanvang der lezing herinnere men zich, dat de 
briefwisselende zendelingen de vruchten van hun geestelijken 
arbeid plachten voor te stellen, als waren het voordeden 
in den koophandel gewonnen: blijkbaar werd door den in- 
druk dezer gewoonte de keuze der eerste uitdrukkingen 



1) Met breeder aanteekening en ryker toelichting reeds in zijn 
geheel uitgegeven in de Studiën XV. 



14 

bepaald. Onder dagteekening van 24 Mei 1617 schreef dan 
Ryser aan Scribani : 

„Sinds lang was ik er op bedacht geweest, u de jaar- 
lijksche baten van mijn koophandel over te maken ; doch 
mijne voortdurende reizen en onverpoosde inspanningen ge- 
doogden niet dat ik mij eerder kweet van mijn verschul- 
digden plicht. Derhalve, nu ik in de laatstverloopen dagen, 
uit de Bataafsche schipbreuk — indien ik mij zoo uitdruk- 
ken mag — in de Bossche haven ben aangeland om wat 
uit te rusten, wilde ik niet langer in 't bezit blijven van 
vreemd geld, ten einde niet verstoken te blijven van we- 
derkeerige briefwisseling. 

„Om dus van ieder afzonderlijk oord de afzonderlijke 
vruchten te kunnen vermelden, zal ik een aanvang maken 
met Amsterdam, mijne geboorteplaats, die thans de over- 
bekende wereldkoopstad geworden is. Deze stad, welke uit 
alle deelen der aarde vergankelijke schatten heeft vergaderd, 
levert ook ons stof op om geestelijke baten in te zamelen 
bij allerlei volkstammen, Grieken en Barbaren, ^) Joden, 
Afrikanen, Indianen, Spanjaards, Italianen, Franschen, Eu- 
gelschen en bij zoovelen als er uit het [Scandinavische] 
Noorden te dezer stede komen aanlanden. Wij houden ons 
hier op, slechte twee van de onzen, *j tusschen allerlei 
secten van nieuwgezinden : Calvinisten, uit Engeland voort- 
vluchtige Puriteinen, Lutheranen, Doopsgezinden, Joden, 
die bij het jongste verbanningsedict Spanje en Portugal 
verlaten en hier eene Synagoge geopend hebben. Deze allen 
genieten de vrijheid om hun geloof (of hoe zal ik het noemen ?) 
in openbare bijeenkomsten uit te oefenen. Alleen op de 
katholieken worden de plakkaten streng toegepast : de 
pausgezinden wil men uit stad en lande verdreven hebben. 
Dag en nacht staan de schouten met hunne bespieders op 



1) Schriftuurltjke uitdrukking ^z: beschaafden en onhe schaafden, 

2) De briefschryver zelf en de bovenvermelde Livinus Wouters. 



15 

de wacht, ten einde de samenkomst der geloovigen te ver- 
storen. Daar zijn ook eenige vrouwspersonen gehuurd, die 
het oog moeten houden op alle straten en huizen, waar 
katholieken wonen, die zelfs somwijlen voorgeven katholiek 
te zijn, om des te gemakkelijker verraad te kunnen plegen, 
't Is u bekend hoe moeilijk het is, den wolf te onderkennen 
in de schapevacht. Nog niet lang geleden hebben wij 5000 
gl. moeten betalen om aan de knevelarijen des schouts te 
ontsnappen en de bijna reeds gevangen priesters buiten 
gevaar te krijgen. Nadat, gedurende dit jaar, 'een onzer 
paters tot tienmaal toe aan de hem achtervolgende vijanden 
ontsnapt was, gelukte het hun eindelijk hunne woede te 
kunnen uitstorten op de heilige 'sieraden, welke zij aan- 
troffen. Doch wijl het getal der katholieken te Amsterdam 
zeer groot is, achten zij luttel het verlies van hun goud 
ten einde de zielen, door Christus' bloed vrijgekocht, te 
kunnen redden en behouden. 

„Ontelbaar zijn de kerkjes, door de brave burgers op ver- 
schillende plaatsen heimelijk opgericht, en dit niet slechts 
om aan de gevaren te ontsnappen, maar ook om van tijd tot 
tijd onder hun dak den Zone Gods in zijn H. Sacrament 
te mogen herbergen, van wien zij een eeuwigdurende wo- 
ning hierboven verwachten. Toen het zielenheil van velen, 
ten gevolge hunner armoede, in gevaar verkeerde, hebben 
de katholieken niet uit den vreemde^) geldelijke bijdragen 
verzameld om de behoeftigen bij te staan, maar gelukkig 
achten zij zich, dat ze met eigen middelen en vrijgevigheid 
het geloof der zwakken mogen verdedigen. Zij ondervinden 
dan ook dat God op zijne beurt vrijgevig is. Hij, die aan 
zijn kampvechters, in altijd dreigende gevaren, christelijke 
kloekmoedigheid verleent en hen met den bijstand zijner 
genade zoo overvloedig voorziet, dat ze sterker uit den 
strijd wederkeeren en rijker worden onder 't gebreklijden. 



1) Er staat : E. Graecia, toespeling op de H. Schrift. 



16 

„Luister en bewonder [in Amsterdam] een beeld van 
Rome ! Voor die stad is het eertijds iets groots geweest, 
dat zij in krochten en onderaardsche spelonken den gods- 
dienst beschutte tegen de woede der Heidenen. Hoe prijzens- 
waardig waren de vrouwen, welke de dienaars van Christus, 
terwijl ze de handen van den vervolger ontvluchtten, gastvrij 
opnamen! Thans worden ook wij van de daken neergelaten 
en nederglijdend langs eene koord, dalen wij in verborgen 
schuilhoeken af, hangende tusschen hemel en aarde. Intus- 
schen staan de vrouwen onverschrokken op de wacht, ter- 
wijl de gerechtsdienaar staat te beven ; en wanneer zij den 
schout met mokers zien gewapend om de deuren open te 
breken, treden zij zelve hem te gemoet, en niet zelden 
weten zij door hare standvastigheid zijn geweld te beteugelen." 

Na deze algemeenheden over zijne vaderstad, treedt de 
Amsterdammer zendeling in ettelijke bijzonderheden, die 
bij uitstek kenschetsend zijn voor 't godsdienstig leven on- 
zer katholieke vaderen onder het kruis. 

„In de goede week waren ongeveer 200 geloovigen ver- 
gaderd, om midden in den nacht, waarop Goede Vrijdag 
begint, eene meditatie te hooren over het lijden des Heeren. 
Dit heilig voornemen was echter den verraders niet ver- 
borgen gebleven, zij omsingelden het huis en, gelijk ik 
zeide, beuken zij de deuren met hamers. De geheele verga- 
dering wordt opgeschrikt en toen er reeds geen hoop meer 
om te ontsnappen ons toelachte, toen de reeds verbroken 
deurhengsels den soldaat een toegang openden tot zijn buit 
— begon de huisvrouw, die juist zwanger was, het gekerm 
eener moeder in barensnood na te bootsen en, veinzende in 
onmacht te vallen, den schijn aan te nemen van in doods- 
gevaar te verkeeren. Verontwaardiging greep nu den echt- 
genoot aan : hij roept hemel en aarde tot getuigen, hij 
maakt allerlei misbaar en begint te huilen, als hadde hij 
zijne vrouw zien sterven. De schout stond verslagen en de 
woeste overwinnaars werden tot zachtheid gestemd. Waarom 



17 

toch (zoo sprak de schout) vult gij uwe woning en de stad 
met uw razend geschreeuw? Doch de huisheer ijlt naar de 
deur en beveelt dat een schare van nabijzijnde vrouwen^) 
zal binnentreden, 'k Heb hier geen gerechtsdienaars van 
noode — zoo vervolgt hij tot den schout — maar vroed- 
vrouwen. En wat is dat voor een stoutmoedigheid van u, 
dat ge, terwijl alles in ruste is, midden in den nacht, met 
gewapende lieden een privaat huis binnendringt? Dat ge 
vrouw en kind op een en dezelfde stonde komt vermoorden 
met uwe schrikaanjaging ? Zoo er nog gerechtigheid leeft 
in Amsterdam, zie dan zelf maar toe, hoe gij er levend 
afkomt ! Intusschen verdubbelde de doodsangst bij de vrouw, 
en ook de man bleef op zijn post, des te kordater naarmate 
hij den schout meer bedremmeld zag. Deze, ten slotte over- 
wonnen door de schaamte en door de toesneUende menigte van 
vrouwen in de war gebracht, trok eindelijk af, en zij, die 
de list bedacht had, bracht weldra de vreugde ter wereld en 
liet geheel de vergadering ongedeerd naar buiten ontsnappen." 

Thans volgen de rijke vruchten in dien hachelijken ge- 
loofsstrijd geplukt. Men bespeurt het : de zendeling verkeert 
nog onder den invloed van zijn zalig gevoel. 

„Voorwaar God liet niet toe dat ze vruchteloos waren, 
die vrome inspanningen zijner geloovigen en hunne bezorgd- 
heid voor het huis des Heeren. Hoe groot was onze blijd- 
schap, meent ge, toen er twintig de leer van Calvijn afzwoe- 
ren? Toen er achttien Luther verzaakten? Toen tien aan- 
hangers van Menno tot de wateren des heus spoedden, om 
in een betere leerschool te worden opgekweekt? 

„Onlangs, toen een huwbare dochter, een eenig kind, 
door mij gedoopt werd, begon ze hare tranen te mengen 
met de reinigende wateren. Want onder zooveel harteleed 
en snikken betreurde zij hare dwaling, dat ze, naar het mij 



1) Waarschynlflk de vrouwen der opgeschrikte vergadering, die 
zich naar de belendende vertrekken teruggetrokken hadden. 

GESCHIEDENIS V. D. „KBIJTBERG." 2 



18 

toescheen, reeds gezuiverd was van hare zonden, eer zij 
herboren werd. Ontelbaar zijn degenen, die door eene biecht 
van geheel hun leven of van dertig of veertig jaren, hun 
zondigen levenswandel verbeterd hebben ; en daar zulks da- 
gelijk voorvalt, moet er niemand over verwonderd staan, 
dat het niet opgeteekend wordt in onze jaarboeken." 

Na aldus den hachelijken toestand en onwrikbare trouw 
der aan zijne geestelijke verzorging bevolen stadgenooten 
te hebben geschetst, deelt ons pater Ryser een en ander 
mede aangaande de andersdenkende Amsterdammers, 't Is 
een echt aanschouwelijk tafereel dier woelige dagen, waarin 

Gommer en Armyn te hoof 
Streden om het recht geloof. 

Men herinnere zich dat op den vooravond der te Dord- 
recht in 1618 te openen Synode de gemoederen der twis- 
tende Arminianen en Gomaristen altijd heviger werden 
opgewonden, en dat de Februari-maand des jaars 1617 niet 
zonder kerkelijke opschudding voorbijging in 't grootendeels 
Gomaristische Amsterdam. Wat ons Dr. H. C. Rogge in 
zijn Johannes Wtenhogaert (11, 404 — 407) breedvoerig mede- 
deelt over de predicatiën der remonstrantsche leeraars, 
Sopingius van Warmond en Sapma van Hoorn, alsmede 
over 't plunderen der woning van den koopman Rem Bg- 
bertsz Bisschop, een broeder van den remonstrantschen 
hoogleeraar Episcopius, dat zelfde deelt ons Ryser, als oog- 
getuige der gebeurtenissen, in hoofdzaak mede. 

„In mijn jongsten brief — zoo vervolgt de Amsterdam- 
sche zendeling — heb ik u geschreven, hoe de Gomaristen 
en Arminianen elkander in onverzoenlijke veeten bestrijden, 
en gij zult u herinneren hoe de laatsten hun steun zoeken 
bij de heeren Staten, de eersten bij hun Consistorie; hoe 
genen de wereldlijke magistraten als hoofden der Kerk ver- 
eeren, dezen alle twijfelachtige geloofspunten in de synode 
hunner predikanten willen beslissen; hoe de Arminianen 



19 

met de Katholieken leeren dat de menscli een vrijen wil 
bezit, dat die vrije wil samenwerkt met de genade, dat 
Christus voor allen zijn bloed heeft vergoten; hoe de 
Gtomaristen slechts een knechtelijken wil erkennen en dat 
wij als blokken en stokken door de genade worden bewogen, 
en dat de Zoon Gods alleen voor een gedeelte van het 
menschelijk geslacht gestorven is. Meer dan eens hebben de 
Staten al hunne krachten ingespannen om de twistenden 
te verzoenen, maar wie zou de vossen van Samson met de 
koppen kunnen aaneenbinden ? ^) Velen hebben velerlei be- 
vredigingsmiddelen uitgedacht, maar vooralsnog heeft men het 
zelfs tot geen wapenstilstand kunnen brengen. Tot dusverre 
echter was er slechts met tong en pen gestreden, maar dit 
jaar ben ik er ooggetuige van geweest hoe de oorlogsveete 
tot stokken en steenen is overgeslagen. 

„De Amsterdammers houden de zijde der Gtomaristen en 
hebben Arminius* leer uit de openbare kerken gebannen. 
Diensvolgens hebben de Arminianen in 't begin van den 
40-daag8chen vasten een kansel opgeslagen in een gehuurde 
woning. *> Velen van de aanzienlij ksten waren opgekomen, 
om den nieuwen predikant in zijn nieuwe vergadering met 
toejuichingen te begroeten. Zonder stoornis ging die verga- 
dering uiteen. Maar toen zij den volgenden Zondag stout- 
moediger en talrijker wederkeerden, begroette een bende van 
kinderen de toehoorders met slijk en steenen, en wierpen den 
^og jö^^öi^ redenaar bijna in 't voorbijstroomende water. 

„Uit die botsing is de haat hooger geklommen en zij die 
vroeger, slechts met hun woord Gods of bijbels toegerust, 
ter vergadering kwamen, beloofden nu, dat ze bij de vol- 
gende preek gewapend zouden verschijnen en geweld met 
geweld zouden te keer gaan. 



1) Toespeling op Richteren XV. 4, waar Samson 300 vossen, twee 
aan twee, met de staarten aan elkander bindt, teneinde den 
brand te ontsteken in de oogstvelden der Philistynen. 

2) Die woning of liever gehuurde schuur lag op de Dwarsboomsloot. 



20 

„Intusschen liep dat onheilspellend gemompel door alle 
wijken en straten heen, en partijschappen, erger dan die 
van Sylla en Marius, schenen uit Italië naar 't land der 
Bataven overgehuisd te zijn. Elke partij had hare verdedigers 
gevonden. Gomarus wilde niets weten van dat slechts 40 
jaren oude geloof : hij klaagde er over, dat het door vreemde 
inmengsels verbasterd was. De Arminianen beweerden dat 
zij ten onrechte uit hunne bezitting werden gestooten, door 
het handschrift des Apostels bevestigd : beiden streden over 
de erfenis in de stad. En wijl ze dat niet op gerechtelijke 
wijze doen konden, wilden zij met het zwaard zich die 
erfenis toeeigenen. Derhalve werden op verscheidene plaat- 
sen en pleinen plakkaten aangeplakt, die eene belooning 
toezegden aan degenen, die op den 2den Zondag van den 
Vasten gewapend zouden aanwezig zijn; zij zouden daarenboven 
een heerlijken buit van de Arminianen wegdragen. ^) Uit de 
lagere volksklasse der stad ontbrak het niet aan velen, 
die op vastgestelden dag en plaats op hunne posten ston- 
den, gewapend met stokken en steenen. Men noemde het 
een leger van kinderen, maar ook m a n n e n stonden daar 
onder de wapenen, in 't geheim door de predikanten, zoo 
men dat vermoeden gelooven mag, opgehitst om de zwakke 
schare door hunne tegenwoordigheid bloeddorstiger te maken. 
Een dreigende keurbende van gepredestineerden wandelde 
op en neder, en, na lang omgezien te hebben, waarheen zij 
hunne wraak zouden uitstorten, bestormden zij het huis van 
zekeren Arminiaaschen burger. ^) 't Eerste bedrijf was eene 
hagelbui van steenen te werpen, waardoor alle glasruiten en 
vensters gebroken werden; spoedig daarop rameiden en braken 



1) Onder anderen had een rijmelaar in een strooibiljet gedreigd : 

Ik waarschuw deze Arminiaansche gekken 
Dat ze wat zullen krygen op hun bekken. 

2) Te weten van Rem Bisschop (EpiscopiusJ, wonend op den Sin* 
gel in het „Slot van Koningsbergen", broeder van Simon Episcopius^ 
■den bekwamen woord- en pennevoerder der Arminianen. 



21 

zij de deuren open, en baanden zich, alles vernielend, een 
weg tot hun buit. Ten slotte? Op klaarlichten dag, onder 
't iaanschouwen der gansche stad, plunderen stoutmoedige 
jongelingen de woning, en wellicht hadden ze haar ten gronde 
toe geslecht, zoo tegen den middag niet eenige raads- 
leden met gewapende lieden waren komen opdagen om een 
einde te maken aan 't gevecht. Doch het geleden verlies 
van éénen had allen met schrik vervuld, en een tot driewerf 
toe ontstane brand had allen nog meer verslagen. Geheel 
de stad was vol angst onder de wapenen. Op dit oogenblik, 
al is de eerste woede wat bedaard, blijft het toch diep in de 
Arminiaansche gemoederen steken, het vonnis tegen hen 
uitgesproken door den magistraat, die hun daarenboven bij 
openbaar plakkaat alle uitoefening van godsdienst ontnomen 
heeft. Te midden van dien tweespalt der nieuwgezinden 
worden wij een weinig zachter behandeld, en op ongeveer 
twintig plaatsen wordt door ons en andere wereldlijke pries- 
ters, mannen van deugd en handhavers van 't aloude geloof, 
het belang van den godsdienst bevorderd". 

Tot dusverre het verhaal van den Amsterdamschen zen- 
deling, die ooggetuige was geweest der gebeurtenissen, welke 
hij ons zoo aanschouwelijk weet te schetsen. 

Onder zulke benarde omstandigheden der Katholieken, en 
te midden dier godsdienstige veeten der andersdenkenden 
werd de St. Franciscus-kerk geboren. 

De zendeling, aan wiens verslag ik deze berichten over 
het kerkelijk Amsterdam der 17® eeuw ontleende, was, gelijk 
hierboven reeds aangewezen is, de wegbereider van Gerardus 
Martini (Maertensz), die gewoonlijk de stichter genoemd 
wordt der Krijtbergkerk, al heeft ook deze nooit ter plaatse 
gewoond en gekerkt, waar het oude kerkgebouw in alle 
nederigheid gestaan heeft en thans zich het nieuwe in vollen 
luister verheft. Het bezetten van den Krijtberg was voor zijn 
tweeden opvolger weggelegd. Gerardus Martini, zoon van 



22 

Maerten Goom en Gertrudis Jans, den 4^*'* October 1588 
te Hoorn geboren en den 5''«" October 1609 te Antwerpen 
in de Sociëteit van Jezus getreden, kwam ten jare 1624 te 
Amsterdam. 2iijn verblijf in de Amstelstad was te kortstondig 
yan duur om veel merkwaardigs op te leveren. Reeds in 
Maart van 't volgend jaar werd hij naar Gouda verplaatst, 
vervolgens naar Alkmaar en later naar zijn geboorteplaats 
Hoorn, waar hij waarschijnlijk jufvrouw Gatharina van den 
Vondel, Justus' jongere zuster en even „zoet op poezy", in 
den schoot der R. E. Kerk opnam. Hij kreeg te Amsterdam 
tot opvolger Joan. Paludanus (van den Broeck), een Grave- 
naar, zoon van Jacobus en Aleida van Kessel. In zijn akte van 
toelating als door de regeering erkende dienstdoende priester 
te Amsterdam luidt het, 4 April 1626, als volgt: „Mr. Jan 
Jacobsz van den Broek . . . gelogeert op de Goningsgraft ten 
huyse van Jan Jansz, heeft op huyden (alsoo 't midts sijn 
uytlandigheyt niet eerder heeft konnen geschieden) door 
Michiel Jacobsz schipper, zijnen name aengegeven". i) Of- 
schoon de door schipper Michiel Jacobs aldus aangediende 
menigwerf in de akten der missie genoemd wordt, verwijlde 
hij slechts korten tijd te Amsterdam. Want, reeds in 1628 
vertrok hij naar Harderwijk, waar hij, na de dorpen der 
Veluwe in alle richtingen als missionaris doorkruist te hebben, 
den 24*^®" October 1639 overleed in de door hem aldaar 
opgerichte statie. 

Deze eerste vaste zendelingen bezaten noch een vaste 
woning noch een vast bedehuis, en schaarsch zijn de berichten 
over hunne werkzaamheid te Amsterdam. Zij hadden al moeite 
genoeg om in den bangen strijd des levens de bovenhand te hou- 
den. Hun medezendeling en ordebroeder Augustinus van 
Teylingen noemde zich Peregrinus Aimtelitis: ook zij moch- 
ten wel heeten zwervelingen of vreemde pelgrims 
in de Amstelstad. 



1) Bijdragen voor 't HaarL bisd, XVIII, 55. 



PETRUS LAURENTIU8 8. J. 



25 

Eenigflzins rijkelijker, ofschoon niet onafgebroken, vloeien 
onze geschiedbronnen bij de aankomst van Paludanus' plaats- 
vervanger. Petrus Laurensz. Zijn verblijf in de Amstelstad 
en zijn zegenrijke werkzaamheid aldaar vallen in het tijdperk 
van haar rijkste ontwikkeling en weelderigsten bloei. 

Pater Petrus Laurensz — de latijnsche bescheiden geven 
Petrm Laurentius of Laurentii d. i. Laurenszoon of Lau- 
ryssen te lezen — werd, volgens zijn sterf bericht, ten jare 
1588 te Sint-Omaers (Saint Omer) in 't fransch-vlaamsche 
Artezië geboren. Hierin ligt de gereede verklaring, waarom 
de dichter Antonides van der Goes, Vondels's jeugdige vriend 
en beschermeling, hem aanduidt als een der „Fransche 
Jezuïeten", die wel het meest hebben gearbeid, om Joost 
van den Vondel roomsch te maken ^). Zeer eigenaardig en 
niet minder geestig wordt hij daa ook door den schrijver der 
Portretten van Joost van den Vondel Pierre 
d' Artois genoemd, (blz. 65). Deze naam is echter niet 
historisch. 

Den 1^'®'^ JuU 1609 was die eigenlijke stichter der Krijt- 
bergkerk, te gelijk met den Amsterdammer Godfried Wan- 
delman een bekeerling, ^), te Doornik in de Sociëteit van 
Jezus getreden. Zijn jeugdige kloosterjaren besteedde hij aan 
de vorming der zuidnederlandsche schooljeugd en aan 't pre- 
dikambt in de Mechelsche kathedraal van Sint Rombouts — 
wel een bewijs, dat hij de gave des woords bezat. Toen de 
Spaansche veldheer Ambrosius Spinola in 1625 Breda had 
ingenomen, werd hij tot rector aangesteld van 't aldaar 
onder Isabella's begunstiging gestichte Jezuïeten- college en 
verbleef er tot 1628. 

Op het einde van datzelfde jaar of in 't begin van 't vol- 
gende, begaf hij zich als zendeling naar Amsterdam en 
kocht er, tegen 't midden der 17' eeuw, op den Singel bij 



1) Dictscke Warande VI, 6, 66, 257. 

2) Verg. Studiën X, 2de afl. 1877. 



26 

de Brouwerij het Lam drie huizen aan, waarvan het voor- 
naamste, „de Crijtbergh" geheeten, aan de Sint-Franciscus- 
Xaverius-Kerk zijne benaming mededeelde. Vóór dien tijd 
had hij, gelijk aanstonds zal blijken, op onderscheiden en 
zeer verschillende plaatsen gekerkt, onder andere in eene 
woning, de Zijdeworm (Bombex) geheeten en in de Kalver- 
straat gelegen ^U 

Hier valt echter op te merken, dat P. Laurensz, veel 
later dan zijn eerste aankomst reeds ten jaar 1628 zou doen 
vermoeden, zijn naam ter secretarie der stad heeft aange- 
geven en, gelijk de plakkaten van 1622 en 1629 het vor- 
derden, bij de magistraat bekend heeft gemaakt. Daarover 
lees ik '): „Petrus Laurentius, uyt Vlaenderen geboren, 
priester, is gelogeert t. h.[uize] v. Gerbrant Dobbesz, wo[nende] 
op de Zeedyck, ende door Jasper van Diemen, met kennisse 
van den Heer Officier aangegeven den 24 Januari 1635." 
't Was vermoedelijk een veiligheidsmaatregel. 

Hoe het nog met de katholieke belangen gesteld was bij 
de aankomst van Pater Laurensz in de Amstelstad, blijkt 
uit een tot dusverre onuitgegeven brief, geschreven waar- 
schijnlijk ter inlichting van den provinciaal Thomas Dekens 
bij 't uitvoeren en toepassen der verdragspunten of concor- 
daten, gesloten tusschen de apostolische vicarissen der hol- 
landsche missie en de oversten der reguliere orden. Dat schrij- 
ven teekent in ettelijke bijzonderheden den niet zeer benij- 
denswaardigen toestand van zaken. ^). 

Pater Joannes van Winters wij ck (alias Verhagen) meldde, 
onder dagteekening van 29 Nov. 1669, aan genoemden pater 
Thomas Dekens het volgende over 't verblijf, de bedehuizen, 



1) Verg. Portretten van Joost van den Vondel bl. 62 en hier- 
boven bl. 6. 

2) Mr. N. de Roever in de Bijdragen voor 't bisd, Haarlem XVIII 
bl. 57. Greheel dat opstel is zeer leerzaam, vol gegevens over de 
dienstdoende priesters te Amsterdam in ons tijdvak. 

S) Zie bylage I. 



27 

de allereerste en oudste lotgevallen van Augustinus van 
Teylingen en den destijds reeds overleden Petrus Laurensz: 
„Onze broeder Verschoor^) heeft mij gevraagd dat ik een 
onderzoek zou willen instellen aangaande de drie volgende 
punten : 1® of heer van Teylingen en heer Laurensz ooit 
te zamen gewoond hebben in eenzelfde vast verblijf; 2^ of 
ze ook eenzelfde gemeenschappelijk bedehuis in gebruik heb- 
ben gehad, zoodat hiinne biechtelingen dezelfde gemeente 
uitmaakten, en 3^, zoo iets daarvan heeft plaats gehad, 
sinds welken tijd is dat begonnen, hoelang is 't voortgezet 
en wanneer geëindigd? 

„Op de eerste vraag antwoord ik, dat ze altijd gescheiden 
geweest zijn, wat de woning betreft. Heer van Teylingen 
kwam te Amsterdam in 't jaar 1620 onzes Heeren, en 
dwaalde in de eerste jaren overal rond, schier dagelijks, uit 
vrees voor de vervolging, zijne woonplaats verande- 
rend. Vervolgens woonde hij, bij tusschenpoozingen, ten 
huize van Franciscus de Leeuw in de Kalverstraat, daarna 
onder het dak van heer Dirk Schepel, later bij Jan Ver- 
steeghen op den Dam. Vandaar verhuisde hij naar de wo- 
ning van Albert Jansens, gelegen in de stadswijk gewoonlijk 
Teertuinen genoemd. Dikwerf immers moest hij, uithoofde 
der gevaren, zijn verblijfplaats verwisselen en slechts ette- 
lijke katholieken, uit vreeze voor de vervolging, herbergen 
eenen priester onder hun dak, laat staan dat er twee te 
zamen zouden gewoond hebben. Sedert, wel is waar, kwamen 
er eenigszins rustiger tijden, waarom heer van Teylingen 
aanstonds zijn intrek nam in het huis achter de oude 



1) Deze Clemens Verschoor was een leekebroeder, uit Charlois 
by Rotterdam herkomstig. Meer dan twintig jaren 1653—75^ ver- 
bleef htj in de missie als verzorger der tydelyke zaken : hy woonde 
te Amsterdam in de Zonnebloem. Verg. bl. 11 hierboven, en het 
Archief voor de kerk, gesch, tan 't aartsbisdom Utrecht III 52. 
Leekebroeders waren anders vry zeldzaam op de voormalige 
hollandsche Jezuïeten-missie. 



28 

St. Nicolaaskerk^ waar hem uw Hoogwaarde heeft aange- 
troffen^) en ook wij hem nog in leven gezien en de vrien- 
den zijn lijk hebben uitgedragen. 

„Pater Laurensz kwam in de stad omstreeks het jaar 
1629 en werd gehuisvest onder het dak van anderen, te 
weten bij vrienden onder zijne gemeentenaren — bij den 
heer Occo, vader van den nog levenden Occo, gelijk deze 
en zijne geheele familie getuigt, bij heere Ban, bij juffrouw 
Geertrui Seghers^) en anderen. Dat aUes is overbekend bij 
al onze vrienden. 

„Ik antwoord op de tweede vraag, dat beide zendelingen 
altijd verschillende bijeenkomsten en kerkelijke gemeente- 
vergaderingen hebben . gehouden. Dit getuigen de heeren 
Occo, van Hem, Croock, Hymerick, Fonteyn. Ook anderen, 
met wien ik er over gesproken heb, zijn aUen bereid het- 
zelfde te getuigen. Hier kunt ge bijvoegen Nicolaa Pietersen 
(gewoonlijk Olazie genoemd) 80 jaren oud, die bijna 40 
jaren lang, huis-voor-huis, aan 't volk de vergaderingen 
heeft aangekondigd, door heer van Teylingen te houden, en 
Elisabeth Barents, die 23 jaren bij heer Laurenz gewoond 
heeft : dezen getuigen dat de bijeenkomsten, door de onzen 
gehouden, altijd gescheiden geweest zijn. Hieruit kan üw 
Hoogw. opmaken, dat ik over 't derde punt niets te schrij- 
ven heb. Ik breek dus hier met de pen af, verhinderd als 
ik ben door gebrek aan tijd. Want, om geen onzekerheden 
te schrijven, heb ik nog al veel tijd besteed aan 't onder- 
zoek bij vrienden. 

„Ik beveel mij in de h.h. misoffers van uw Hoogw. 
Amsterdam 29 Nov. 1669. 

Joan. V. Winterswij ck." 

1) By zijn bezoek als visitator der missie in 1656. Verg. het 
Archief voor de geschied, van H aartsbisdom Utrecht lil. 45,50. 

2' „Sr Hendrik van Zeiler ende Juffrouw Geertruyd Zeegers... 
in Echts en Trouwens banden gestrengelt den 8n van Loumaandt, 
in 't jaar 1640, in Amsterdam." Waarschyniyk was Aleydis van 
Zeiler, een der Krytbergsche klopjes, hunne dochter. Verg. Dietsche 
Warandi X, 137. 



29 

Om thans meer in 't bijzonder tot Laurensz en de Krijt- 
bergkerk terug te keeren — over den bouw of verbouwing 
en de opening daarvan als bedehuis, lees ik in de Handelingen 
der Jezuieten-missie op het jaar 1654: „Dit jaar werd het 
huis volbouwd, dat door pater Petrus Laurensz bewoond 
wordt, tegenover de Luthersche kerk: 't is zeer geschikt 
om godsdienstige vergaderingen te houden^). Hierdoor zijn 
we thans ook bevrijd van de overgroote kosten die plachten 
besteed te worden aan 't huren van een bedehuis, en ge- 
makkelijker kunnen wij de menschen verzamelen in eene 
woning, die aan de katholieken bekend en door de over- 
heden bij oogluiking ons toegestaan is. Toen in 't vorige 
jaar, 1653, de hand aan 't werk werd geslagen, is dit ge- 
bouw door iemand bezocht, dien de magistraat heimelijk 
had afgevaardigd, en wij hebben veel tegenspraak moeten 
verkroppen, wijl destijds alle reguliere priesters uit Amster- 
dam waren verbannen en sommigen op pater Laurensz 
inzonderheid meer gebeten waren, zoozeer dat hij, onder de 
regulieren, de laatste van allen weer toegelaten is door den 
schout, die zijn gewoon bedehuis de Zijdeworm hevig 
bestookte, waar ook pater van der Meersch gedurende den 
vorigen vastentijd gepreekt had." ») 

Deze Pater Franc, van der Meersch, die als overste der 
geheele Jezuieten-missie (2. Sept. 1652 — 13 Aug- 1656) te 



1) Ook, wat hier niet gezegd wordt, omdat er een dubbele in- 
gang was : zoowel van den kant des Singels als der Heerengracht, 
langs 't voormaliga Catersteegje, dat een zoo voorname rol speelt 
in de lange wordingsgeschiedenis van 't nieuwe kerkgebouw. 

2) Daar we hier als de officieele stichtingsoorkonde der Kryt- 
bergkerk ontmoeten, deel ik, btj uitzondering, ook den latjjnschen 
tekst mede: „Exaedificata hoc anno est domus, quam Petrus 
Laurentii inhabitat ex opposito fani Lutherani, coetibus habendis 
opportuna, per quam et evadimus immanes sumptus conducendo 
oratorio impendi solitos, et facilius ad domum, Catholicis notam 
et conniventia magistratuum indultam, homines convocamus. 



30 

Amsterdam in de Zonnebloem woonde, verduidelijkt op 
het voorgaande jaar 1653 al het bovenstaande en voegt 
er eenige nieuwe bijzonderheden bij, waar hij schrijft: 
„Petrus Laurensz is een onvermoeid man. Vervolgingen 
heeft hij dit jaar geleden en lijdt die op het oogenblik nog, 
wijl hij, met de overige religieuzen door de magistraten 
uit de stad verdreven, niet mag opgenomen worden, al zijn 
al de overige wederom teruggekeerd. Hij houdt zich dus 
schuü, maar niet zonder in 't geheim nuttig werkzaam te 
zijn. Zoolang hij vrijheid genoot, sprak hij twee- en zeer 
dikwerf driemaal op Zon- en feestdagen tot eene samenge- 
drongen menigte van toehoorders. Met veel nut hield hij 
de vasten-meditaties of sermonen. De algemeene communie 
is in bloei." 

Eens wederom toegelaten nadat de storm der vervolging 
bedaard was, arbeidde Laurensz met onverpoosden ijver in 
zijn Krijtberg voort, tot dat, nog in den loop van 't zelfde 
jaar, een nieuwe storm op de Amsterdamsche zendelingen, 
inzonderheid op pater Laurensz dreigde los te barsten. De 
aanleiding was zoo onschuldig of, zoo ge wilt, zoo onnoo- 
zel mogelijk. Keeds hierboven (blz. 11) heb ik melding ge- 
maakt van drie nederlandsche missionarissen, die te Amster- 
dam eene scheepsgelegenheid zochten naar Lissabon en van 
daar naar China. Hierover deelen de Handelingen op het 
jaar 1654 in hoofdzaak mede: Behalve de drie vaste zende- 
lingen in de Amstelstad A. van Tylingen, H. van Alke- 
made en P. Laurensz, hebben ook anderen aldaar ijverig 



Yisitata fuit domus illa a magistratu tacite delegat o, cum primum 
construeretur anno superiore 1653, et multa obloquia devorata sunt, 
quia turn omnes Amstelodamo sacerdotes regulares exisse jussi fue- 
rant en in Petrum Laurentii prae caeteris aliqui magis incensi erant, 
ita ut omnium regularium postremus admissus sit a praetore, lo- 
cum ejus ordinarium Bombycis dictum insectante, ubi et Franciscus 
van der Meersch quadragesima praecedente dixerat." 



31 

gearbeid, te weten de paters Philips Couplet, Franciscus de 
Rougemont en Ignatias Hartoghvelt, die, bestemd als ze 
waren voor de missie in China en een gunstig getij af- 
wachtend, hun biakonden ijver voor de Chineesche bruid, 
reeds zochten te kodlen in apostolische werkzaamheid te 
Amsterdam, zoodat op het hoogfeest van Kerstmis veertien- 
maal gepreekt werd door de leden alleen der Sociëteit — 
om niet te spreken van veel andere predikatiën, door de 
overige priesters gehouden, inzonderheid door pater van der 
Meersch, die krachtens zijne bediening van Superior der 
Missie, hier pleegt te verblijven en een waakzaam oog te 
houden over alle staties. Maar noch hij, noch de overigen 
waren genoegzaam tegen de lastertongen beveiligd. En wer- 
kelijk, door de predikers van hun eigen woord ^) werd uit- 
gestrooid dat er een schip, bemand met dertig Jezuïeten te 
Amsterdam voor anker lag; dat die menschen, behoorende 
tot verschillende naties, den spot dreven met de godsdien- 
stige overtuiging van anderen; dat ze schande brachten 
over de inboorlingen en hervormden. Ook werd er alom 
rondgebazuind — 't was lastig voor de vroedschap — dat 
men het schip moest laten aanhouden en overvallen door 
de matrozen, en dergelijke praatjes meer, hierop neerkomende 
dat, mocht dit niet geschieden, wel anderen een rechtmatig 
beslag^ op het vaartuig zouden leggen. Maar door de omzich- 
tigheid der regeering werd die laster op zijde gezet en men 
sloot er de ooren voor, zoodat onze zendelingen in veiligheid 
zijn gebleven. 

Tot dat in-veiligheid-blijven der Chinavaarders is onge- 
twijfeld veel bijgedragen door de aanzienlijke, zeer verdraag- 
zame en echt vrijzinnige familie Blaeu, met welke de Chi- 



li Een ondeugende commentarius op het vcrbi divini minister 
bedienaar des goddel\jken woord s, gelijk de predi- 
kanten zich eerttJds by voorkeur betitelden. 



32 

neesche zendelingen druk- en boekhandelsbetrekkingen had- 
den aangeknoopt.^) 't Zelfde deden later de Bollandisten. 

Een half vermakelijke weerklank dezer gebeurtenis trof ik 
aan in de protestantsche akten der Amsterdamsche classis 
op 6 April 1654 : „D. Lucas van Noord neffens D. Junium, 
gelast om te verneemen naer seeker schip, dat voor deese 
paaien gereed lag om met eenige Paapen naar China te 
varen, brengt-in verstaan te hebben de saake soo verre waar 
te sijn, datte soodanich schip wierde gereed gemaakt en 
ook eenighe burgerl. kinderen genoemt, die daar heenen 
souden gevoerd worden, maar dat sy van hier souden vaa- 
ren naar Portugal ende van daer te lande naar China ende 
het selve niet was te beletten, wordt de saake hierbij ge- 
laaten." ^) Dat vorderden de handelsbelangen. 

Over geheel deze geschiedenis en de daarbij betrokken 
personen, inzonderheid de edeldenkende Blaeuën, heb ik 
breedvoerig gehandeld in een opstel, getiteld Een groet uit 
China voor Vondel eti de Amsterdamsche „vrunden",^) 

Intusschen was, ten gevolge van 't gemelde voorval, het 
oog alweder scherper gevestigd geworden op den priester 
der Krijtbergkerk, die met de „stadsgevaarlijke" scheeps- 
lading in aanraking was geweest. 

Ik ontmoet hem dan ook op de reeds vermelde „lijste 
van de [66] paepsche vergaederplaatsen te Amsterdam aen 
de E. H. Burgemeesters overgelevert in December A^ 1656" 



1) De overste en medezendeling in China der drie genoemden 
was pater Martinus Martini, die in 1656 by Joë-n Blaeuzijn aller- 
prachtigsten Atlas van het groote rijk Sina gr. folio in 't hol- 
landsch, latijn en portugeesch liet drukken. Zie C. Sommervogel* 
De Backcr^ Bibliothèque de la C. de J. 3de uitgave III, 646 en 
de Navorscher 1870, waar blykt dat Couplet nog in 1669 uitCan- 
ton allervertrouwiykst briefwisselde met Mr. Joan Blaeu. 

2) Aldus in de Bijdr, voor de geschied, van 't bisd, Haarlem 
XIV. 301. 

3) Jaarb. van Alb. Thijni 1897. 



33 

tevens met het vriendelijk verzoek der vervolgzieke predi- 
kanten dat „die opghetelde plaetsen van de afgodische ver- 
gaderingen . . . door order van Haer hoog achtbaerheden 
met alle ernst mogen worden gheweert." In die lijst komt 
onze zendeling onder N®. 46 voor; „op de Singel by de 
brouwerij van 't Lam, pater Lourens in de Krijtbergh." 

In 't zelfde jaar dat de zoogenaamde voorstanders der 
vrijheid van geweten en godsdienstig onderzoek de Amster- 
damsche huiskerkjes of „afgodische vergaderingen" poogden 
uit te roeien — de meer verdraagzame vroedschap schijnt 
het stuk eenvoudig ter zijde geschoven te hebben — werd 
de hollandsche Jezuïeten-missie bezocht door den Antwerpe- 
naar Thomas Dekens, destijds overste der vlaamsch-belgische 
provincie^). In een wijdloopig verslag, voor den algemeenen 
overste der Sociëteit pater Paulus Oliva te Kome bestemd, 
teekende hij het volgende aan over onzen pater Laurensz 
in de Krijtbergkerk : 

„Sinds vele jaren is pater Petrus Laurensz een 
onvermoeid man geweest en heeft hij veel nut in deze 
statie gesticht. Den andersdenkenden is hij niet zeer 
welgevallig, uithoofde van zijn ijver en zekere scherpte, 
die bij hem placht door te stralen in 't behandelen van 
geschilpunten. Vóór een drietal jaren heeft hij veel te lijden 
gehad, toen hij ten gevolge der ijverzucht van twee .... 
met de overige religieuzen uit de stad werd verdreven, en, 
bij 't weder toelaten der anderen, slechts met moeite ver- 
krijgen kon ook wederom toegelaten te worden. Thans, door 
jaren en arbeid uitgeput, is hij wel wat van krachten ver- 
zwakt, vooral nu er nog hardhoorigheid is bijgekomen. Zijn 
leven verstrekt tot een toonbeeld en is rijk aan verdiensten, 
'k Had gemeend dat ik hem zelven en zijnen superior ^) 



1) Archief voor de gesch, van H aartsbisdom Utrecht, III, 45. 

2) De öoudsche edelman Adriaan Cools, ten tweede male overste 
der Jezuïeten-zending (13 Aug. 1656 — 2 Oct. 1659.) 



GESCHIEDENIS V. D. „KBIJTBERG.' 



34 

genoegen zou doen, indien ik den ouden man in de pro- 
yincie [Zuid-Nederland] terugriep, opdat hij daar in den 
schoot zijner moeder [de Sociëteit] en in den kring zijner 
broedera, zijne aan verdiensten zoo rijke ziel God mocht 
wedergeven. Doch neen, ik moest wijken voor de tusschen- 
komst van pater superior. Hij houdt hier zeer nuttige vas- 
tenmeditaties ; ook bloeit de algemeene Communie, de ca- 
techismus wordt door de klopjes gegeven. Aan de aanzien- 
lijken voldoet hij nog, maar voor 't volk schijnt hij de 
m^n niet meer te zijn. Hij doet alles in zijn eigen bede- 
huis; hij oefent de pastoreele bedieningen uit; hij woont in 
een eigen woning, die hij, niet zoo lang geleden, gebouwd 
heeft. Hij bekent zelf dat ze hem 30000 gl. gekost heeft." 

Hier is duidelijk sprake van de in 1654 geopende Krijt- 
bergkerk. 

Thans volgt een zachte berisping over die vrij hooge geld- 
uitgave. „Zoo ouderdom, deugd en verdiensten den man 
niet verschoonden, verdiende hij eene penitentie, omdat hij 
met zoovele kosten gebouwd heeft, zonder voldoende nut 
en voorzichtigheid." De met Amsterdamsche toestanden en 
behoeften minder vertrouwde visitator oordeelde aldus. 

Dat echter Laurensz niet onbezonnen had gehandeld, 
dat hij èn op de goddelijke Voorzienigheid èn tevens op 
menschelijke redmiddelen niet ten onrechte gerekend had, 
blijkt uit het slot der aanteekeningen van den visitator: 
„Om zijne schulden uit te delgen hebben de godgewijde 
klopjes 6000 gl. bijeengebracht, de leeken 4000 gl.; ook 
zijn er twee kleine huisjes verkocht. Hij heeft 8300 gl. als 
lijfrente opgenomen; hij besteed tot hetzelfde doeleinde ook 
eenige inkomsten, die hij te gelde heeft gemsi,akt; zijn 
overige lasten heeft hij uitgedelgd of zal hij uitdelgen door 
aalmoezen, die hij overvloedig ontvangt." 

Ziedaar de omstandige geboortegeschiedenis van den Krijt- 
berg, in een hoogst vertrouwelijk schrijven door een even- 
oude ooggetuige geschetst. De kerk moet in de eerste weken 
van 't jaar 1654 geopend zijn. 



35 

Uit bovenstaande, hier en daar verspreide en thans met 
eenige orde samengeschakelde berichten blijkt wel, dat de 
stichter van 't Franciscus-Xaverius-kerkje, 't welk men 
zich als een nog zeer bescheiden en zeer nederig bedehuis 
heeft voor te stellen, de rechte man op de rechte plaats 
was, niet slechts om zijn kloeken ijver en onversaagdheid, 
maar ook om andere goede eigenschappen. In sijn necrolo- 
gium of sterf bericht staat uitdrukkelijk aangaande hem ver- 
meld, dat hij alle talen sprak, die door de bonte bevolking 
van de groote koopstad des XVII® eeuw gesproken werden ; 
dat hij inzonderheid het artesisch en de noord-fransche tong- 
vallen machtig was — 't geen hem in staat stelde om de 
vele katholieke vreemdelingen, die het handelsbelang van 
alomme te Amsterdam deed samenstroomen, in hun geeste- 
lijken nood bij te staan. 

Iedereen begrijpt van hoe overwegend belang de aanwe- 
zigheid was van een aldus toegerusten zendeling, ten einde 
den geloofsgloed te onderhouden in die kern van uitlanders, 
welke zich in den loop der 17® eeuw te Amsterdam neder- 
zetten en daar langzanaerhand ingepoorterd werden. 

Aan die uitlandeó's en vreemde kooplieden hadden de 
Amsterdamsche katholieken het grootendeels te danken, dat 
de ietwat vrijzinnige vroedschap boven alle andere uitmuntte 
in verdraagzaamheid. De vervolging aldaar ging doorgaans 
niet uit van de stadsregeering. Integendeel, de Amsterdamsche 
burgemeesters en schepenen worden in de „Handelingen der 
Jezuïeten-missie" meermalen geprezen om hun toegeeflijk- 
heid, verdraagzaamheid en stilzwijgende oogluiking, waar 
het de toepassing der godsdienstige plakkaten betrof: ze 
waren hun tijd een paar eeuwen vooruit. De toelating van 
isoogenaamde vreemde priesters stond in 't innigst verband 
met de handelsbelangen der eerste koopstad van Europa. 
De leden der Sociëteit van Jezus hadden veelal hun opvoeding 
en opleiding in 't buitenland genoten; ze waren aldus de 
talen meester, gesproken door buitenlandsche kooplieden. 



36 

die, zoo verre ze katholieken waren, hun geestelijke leids- 
lieden in hen konden vinden. Die niet geheel belanglooze 
gunst^ aan vreenoidelingen bewezen, kwam den vrijen* handel 
te stade. In anderen maar soortgelijken zin paste de Amster- 
damsche vroedschap het woord toe, dat men ten onrechte 
aan koning Hendrik IV in den mond heeft gelegd: Paris 
vaut bien une Messe. 

Pater Lanrensz maakte gebruik van die gunstige stemming 
der Amsterdamsche regeering. 

Nög iets anders werkte zijn zielenijver in de hand. ' 

't Is van algemeene bekendheid, dat Amsterdam in de 
tweede helft der 17® eeuw herhaaldelijk en langdurig door 
epidemische ziekten geteisterd werd. De historische oorkon- 
den getuigen ervan. Om maar iets te noemen : van 2 Sept. 
1655 tot 31 Jan. '56 stond de schouwburg stü „ter oorsake 
van de grote peste". En Dr. Eernkamp in nadere bijzon- 
derheden tredend, schrijft : Wij weten dat in 1655 het sterf- 
tecijfer bijzonder groot was: van den zomer van 1655 tot 
den daaropvolgenden zomer heerschte de pest, en in de zes 
eerste maanden alleen stierven 13508 menschen. Van 1653 
tot '59 ging de bevolking gestadig achteruit: van 260,000 
daalde zij tot 210,000. Nog erger: op het „pestjaar" 1664 
leest men in de resoluties van den Eaad: „In deesen jaere 
1664 zijn gestorve 24,148 mensche in deese stad. ^) 

De Handelingen der Jezuïeten-missie zijn slechts een weer- 
galm dezer ongezonde toestanden en ik vind aangaande 
onzen zendeling uitdrukkelijk opgeteekend, dat hij eene me- 
nigte onroomschen voor het katholiek geloof won, en gedu- 
rende een besmettelijke ziekte — waarschijnlijk die van 1655 
— zeer veel andersdenkenden, door hun eigen herders ver- 
laten, op het sterfbed tot de roomsch-katholieke kerk terug- 
bracht, 't Was zijne buitengewone welsprekendheid, welke 



1) Bontemanters regeeringe van Amsterdam II, 444 en 527; 
C. N. WtJbrands Dietsche Warande X, ^21)Jaarh. ü. Alb. Thym 1902, 



37 

de eerste aanleiding gaf tot de geloofsverandering van den 
Sleeswijk-Holsteinschen graaf Christoflfel van Ranzau^ die, 
door twijfelzucht gedreven, zich in 1649 te Amsterdam op- 
hield ten einde kennis te nemen van de secte der Mennisten. 
Met pater Laurensz in aanraking gekomen en door zijn over- 
tuigend woord getroffen, werd hij diens boezemvriend en 
zwoer ten jare 1650, het heilige jubeljaar, in 't Sint- Andreas- 
noviciaat der Romeinsche Jezuïeten de Luthersche dwaling 
af. ^) Later schijnt hij andermaal naar Amsterdam terugge- 
keerd te zijn : immers pater Laurensz teekende den ll^^en 
Augustus 1658 aan, dat Christophorus Ransou peter geweest 
is van Alletta Maninck, dochter van Robrecht en Aletta 
Jonctijs. 

Treden we nog wat nader in eenige bijzonderheden. 

Ik meen elders genoegzaam bewezen te hebben, dat het 
pater Laurensz was, die Joost van den Vondel ten jaré 1641 
in den schoot der roomsch-!^atholieke Kerk heeft opgenomen ^) 
Ik kom daarop niet nader terug. 

Hier mag echter niet ontbreken het uit Amsterdam door 
eene Jezuïetenhand naar Rome opgezonden bericht aangaande 
deze heugelijke gebeurtenis *): „Het getal dergenen, die als 
vruchten der onzen [der Jezuïeten], in de Vereenigde Pro- 
vinciën tot het ware geloof zijn gekomen, beliep lichtelijk 
600. Onder de te Amsterdam [tot de Kerk] teruggebrachten, 
telt men een zekeren graaf uit Silezië, die het onheilig 
avondmaal van Calvijn jaren en jaren had bezocht; insgelijks 
den zoon van een Lutherschen predikant, en eindelijk Joost 
van den Vondel, dien dichter zoo beroemd door zijne in de 



1). Verg. Dr. Andreas Rass Die ConoertUen seit der Reforma- 
tion, VI. 

2) Vondei's gedichten op de Sociëteit oan Jezus, voorafgegaan 
van eene bijdrage tot zijne hekeeringsgeschiedenis. Eerste afl. der 
Studiën^ en elders. 

3) Zie den latynschen tekst t. a. p. bl. 139. 



38 

vaderlandsche taal geschreven treurspelen, een uitstekend 
man en eertijds den steun der Arminianen ^). Toen hij zag 
dat zijne eenige dochter % met een uitnemend verstand be- 
gaafd en ook in de latijnsche letteren door en door ervaren, 
op meer dan 30-jarigen leeftijd Menno verlatende, tot het 
legerkamp van den waren godsdienst was overgegaan, en, 
met de wateren des Doopsels afgewasschen, zelfs het besluit 
omhelsd had, om de maagdelijke reinheid ongeschonden te 
bewaren — toen volgde hij haar kort daarop met een ander 
kind ^), en 't was hem niet genoeg voor zich zelven alleen 
het heil gevonden te hebben, maar ook veel anderen bracht 
hij met groote vlijt en onvermoeibaren ijver ertoe terug." 
De waarlijk groote en trouwhartige man telde destijds 
54 jaren en had in de kunst het toppunt bereikt, waarop 
hij zich nog 39 jaren met onbezweken genie zou hand- 
haven. Bijna geen Heilige heeft de voortreffelijkste onzer 
dichters zoo vaak en met zooveel geestdrift bezongen als 
Franciscus Xaverius, den schutspatroon der Krijtbergkerk, 
door Pater Laurensz gesticht en bediend, 't Is niet onmo- 
gelijk dat met Vondel's overgang tot de K. K. Kerk ten 
jare 1641, in 't innigst verband staat wat de handschrif- 
telijke jaarbrieven, in 't Jezuïeten-archief te Eome berustend, 
op hetzelfde jaar te lezen geven: „'t Was op heiligen Sa- 
cramentsdag van 't jaar 1641, dat de schouten en eene 
bende gerechtsdienaars te Amsterdam de twee bedehuizen, 
waarvan wij het eerste tien jaren lang bijna zonder stoornis 
en het tweede nog langer in gebruik hadden, binnentraden 
en al de heilige gewaden wegnamen, die niet werden terug- 
gegeven dan tegen een zware geldboete. Gods goedheid 
waakte er echter voor, dat de onzen niet gevangen werden." 



1) Vondel, ofschoon lidmaat der Doopsgezinde gemeente, was van 
de politieke richting der Arminianen en aldus hun steun. Men 
denke slechts aan z^jn striemende hekelpoësie, ook vóór 1641. 

2 Anna van den Vondel. 

3 Joost van den Vondel Jr. rampzaliger gedachtenis. 



39 

Hier wordt waarschijnlijk de Kalverstraatsche „Zijdeworm" 
bedoeld, waar P. Laurenz kerkte eer hij in 1654 over- 
huisde naar den Singel. 

In het oudste der doop- en trouwboeken van de Krijtberg 
— het voor mij liggend kwartijntje werd door de fraaie 
hand van Laurensz zelf geschreven — ontmoet ik dan ook 
onzen Joost van den Vondel en zijne lieve dochter, Annetie, 
die haren vader op den weg naar Rome was voorgegaan 
en 't stijf Dordtsche kapjen met de losse klopjensfalie 
verwisseld had. Den 24^^®° Maart 1643 teekende de rustige 
hand des zendelings het volgende in 't boek des levens aan : 
„ik heb gedoopt Arnoldus Bruyninx. volwassen zoon van 
Joannes en Gatharina van den Vondel. Peter was Joost 
van den Vondel". En op den IS^®*» Juli 1658 lees ik: 
„Gedoopt is Cornelius Simons of Simensen, zoon van Leo- 
nardus Simons en Gertrudis Foppens. Meter was Anna 
van den Vonde 1." Deze Leonardus was den 30**®° Mei 
1649 als volwassen Mennist door P. Laurensz in zijn Krijt- 
berg gedoopt, waarvan Nicolaas Glaesz getuigenis aflegde. 

Ziehier een facsimile uit het handschrift: 



JY' 



In 't voorbijgaan teeken ik hier nog aan, dat het Von- 
delgezin aan zijn eerste liefde getrouw bleef. Den 6^^^ De- 
cember 1672 werd aan Vondel's vrome dochter Anna, die 



40 

met hem samen woonde op het Singel over de Warmoes- 
gracht, het H. Oliesel toegediend door pater Joannes Letten 
S. J. van de Verwers- (nu Raam-'igracht ; en in 't begin 
van Februari 1679 heeft pater Joannes de Ooninck 8. J. t 
uit hetzelfde bedehuis aan den grooten Justus van den Von- > 
del de laatste heilige Sacramenten toegediend, kort voordat 
de 92-jarige grijsaard — „het pit des levens ontbrak oly: 
de lamp most uitgaan bij mangel van voedzel" — op 5 
Februari overleed. ^) Nog in Augustus des jaars 1669 was 
hij trouw op zijn post of liever op wacht geweest in 't 
sterfhuis van zijn boezemvriend Augustinus van Teylingen. 

Keeren wij thans tot den Krijtbergstichter terug. 

Tot tweemaal toe, in 1655 en 1662, vond ik in 't zelfde 
doop- en trouwboek door Laurensz zelf aangeteekend : „dit 
is geschreven door eene der klopjes, toen ik een arm gebro- 
ken had" ^) : deze en dergelijke ongevallen waren ongetwijfeld 
veroorzaakt door 't ontvluchten aan de handen der verspieders 
of dienaars van den gerechte. Het geschrift nu van 't hier 
bedoelde klopje met een schrijven vergelijkend, door Juf- 
vrouw Dina Noordijck eigenhandig onderteekend, ontdekte 
ik dat het een en dezelfde schrijfhand was. Reeds vroeger 
vernamen wij, hoeveel geldelijken onderstand Laurensz aan 
de geestelijke dochters te danken had bij 't stichten der Krijt- 
bergkerk, en hier leeren wij dat de door Vondel bezongen, 
en door den Oarmelieter pater Oouvrechef zoo hooggeschatte 
Dina Noordijck een dier kloeke en eerzame klopjes was. 
Toen deze, aan het Jezuïeten-kerkje van 8t. Franciscus-Xave- 
rius verbondene jonkvrouw, ten overstaan van pater Laurensz 
hare „staatsie" hield, d. w. z. de eenvoudige geloften van 
eeuwige zuiverheid en gehoorzaamheid uitsprak, wijdde Vondel 



1) Zie J. Sterek in het Uw^boekje van J. A, Alh. Thijm 1002 
bl. 239-241, en bl. 178. 

2; Haec scripta sunt ah una ex Vestalibus^ cum mihi fractum 
esset brachium. 



41 

aan de maagd, die ^gezelschap zoekt, dat Jezus mint", de 
volgende versregels. De „zalige Xaveer", voortaan haar uit- 
verkoren beschermheilige, opent het zachtvloeiend en zin- 
rijke gedicht : 

Nu sla o zalige Xaveer, 

üit *s hemels troon uw oogen neer 

Op d'eere der jonkvrouwen, 

Die Jezus hand gaat trouwen 1). 
Zy schenkt het zuiver heiligdom 
Van hare jeugd den Bruidegom 

Van zooveel duizend Maagden, 

Als ooit z\jn oog behaagden. 
Van ouds was geen triomf zoo groot 
Dan als een Maagd in 't hart besloot 

Den bloesem van haar dagen 

Den hemel op te dragen, 
Hem te offeren den eersten geur, 
Den verschen dauw en' t levend kleur 

Der onbesmette Lelie, 

Geplant door 't Evangelie 2), 
Dat was van ouds een klare blyk 
Der mogendheid van Christus' r\jk, 

't Welk wyder triomfeerde 

Dan Cezar ooit regeerde. 
Zoo werd by 't licht van 't roomsch geloof 
De glans van Vesta's lampen doof 3) ; 

Zoo schaamden zich haar nonnen 

Voor ons gewyde Zonnen. 
Men zwtjg' van Dafne, by den stroom 
Gevlucht en in een lauwerboom 

Veranderd onder 't blaken 

Des Gods 4), die haar wil schaken. 
Hier blaakt een maagd van hemelsch vier 
En staat, geiyk een lauwerier 



1) By verbintenis de hand op trouwe geven. 

2) De maagdelijke kuischheid als een der evangelische raden. 

3) De heidensche Vestalen of priesteressen van Vesta, die het 
heilig vuur en licht moesten onderhouden op haar altaar. 

4) De heidensche God Apollo. 



42 

In "'t Paradijs, geladen 

Met onverwelkbre bladen. 
Zoo zit een Maagd voor God te pryk 
En wordt hier de Engelen gelftk, 

Om namaals 't Lam daarboven 

Te volgen en te loven. 
Laat Jacob's Dina onberaên, 
Naar Sichem vriJ op 't hoogtijd gaan 

Bi) hare wulpsche kennis: 

Zij haalt er niets dan schennis 1 . 
Ons D i n a, wijs en godgezind, 
Gezelschap zoekt, dat Jezus mint,. 

En 's werelds ijdelheden 

Versmaadt en kan vertreden. 
Zy rukt met eenen blijden zin 
Ter loopbaan van de Kuischheid in, 

Ook zonder om te kijken. 

Zij zal den pallem strijken. 

De dag van Dina's offerbelofte zal een hoogtijddag ge- 
weest zijn in de St. Franciscus-kerk. 

Er zijn nog andere stukken voorhanden, nader verklarend 
hoe de door Yondel aldus bezongen Dina Noordij ck ten dienste 
van pater Laurensz bij de geloovigen aanklopte en in zijn 
kerkje als thuis behoorde, misschien wel ais „corsterse." 

Den 29 November 1648 trouwen Hermannus Jansz [Bs- 
pagniart] en Maria Andries, waarbij getuigen zijn Dina 
Noordyck en Maria Jacobs* 

Den 2 Juli 1650 trouwen Melchior Adams en Ounera 
Abrahams, waarbij getuigen zijn Elisabeth Ghems en D i n a 
Noordyck. 

Den 13 Aug. 1651 trouwen Adolf Joriz en Gatharina 
Olaesz, waarbij zijn getuigen dezelfde Dina Noordyck 
en Maria Jacobs. 

Den 7 Juni 1656 trouwen Henricus Lambrechtsen en 
Maria Diricx, waarbij getuigen zijn J. Fransz Vischer en 
Dina Noordyck. 



Ij Toespeling op het boek der Schepping, XXXIY. 



43 

Den 11 Jan. 1660 wordt gedoopt Andreas Espagniart, 
zoon van bovengenoemde Hermannus en Maria Andries. 
Meter is Dina Noordick. 

„Ons Dina, wijs en godgezind", was een zeer ontwikkelde 
en kloeke ytouw, die den papenhaters in de oogen dorst te 
zien en hen te woord durfde staan, die zich ook elders het 
lot der beboete of gevangen genomen zendelingen aantrok. ^) 

't Is hier de plaats om, naar aanleiding van Dina Noor- 
dijck, de aandacht nog wat nader te vestigen op de 
ijverige klopjes, die in 't godsdienstig leven onzer vaderen, 
vooral in de Amstelstad, een zoo belangrijke rol gespeeld 
hebben. Ik kan dat niet beter doen dan met de eigen 
woorden van J. Alberdingk Thijm. ') Wat is een klopje ? 
„Anna van den Vondel ging haren beroemden vader inden 
terugkeer tot de Moederkerk voor, en den geestelijken stand 
omhelsd hebbende, zonder op het Begijnhof te wonen, 
schijnt zij tot de zoogenaamde klopjens behoord te 
hebben, welke, meerendeels gesproten uit aanzienlijke bur- 
gerfamHiën, de geschikte en dan ook zeer gewaardeerde en 
veelvuldig aan het werk gestelde personen waren, die de 
belangen van het verboden geloof op eene bijzondere wijze 
behartigden. Onbereikbaar — althans onbereikt door schouts 
dienaren, stil voortlevende, niet zelden in den kring harer 
familie, hielden deze klopjens zich op de hoogte der be- 
hoeften harer stadgenooten. Zij waren het, die, bij tijdelijke 
geloofsvervolgingen, bij het verbieden der diensten, het 
sluiten der bedeplaatsen, het verdrijven der herders, gedul- 
dig maar volijverig de kudde bleven bewaken, die niet 
slechts de zaden des geloofs in de harten der jeugdige 
Christenen strooiden en bij de geloovigen aan-k 1 o p t e n. 



1) Verg. Vondei's gedichten op de Sociëteit van Jezus bl. 55 en 
volg. benevens Peter en Paulus door P. J. Koets, bl. 122. 

2) Volks- Alm. voor Ned. Kath, 1865 bl. 187, Verg. Verspreide 
verhalen in proza II bl. 2 en Wagenaar's Amsterdam II bl. 217, 
218, die ook van „klopbroeders" gewaagt. 



44 

hetzij ter waarschuwing tegen gevaar, hetzij ter bekendma- 
king eener nieuwe gelegenheid om Misne te hooren, maar 
die ook in briefwisseling stonden met de afwezige geeste- 
lijke overheden of leidslieden, om hen voortdurend in kennis 
te stellen van den toestand, van de nooden der gemeente 
en van de wegen ter voorziening in deze. Zulk een klopjen 
was b.v. Dina Noortdijck, de gastvrouw van pater Cou- 
vrechef en Vondel." 

Deze geestelijke zoon van Pater Laurenz had veel eer- 
bied voor klopjens en begijntjes. Want, zoo zingt J. Alber- 
dingk Thijm wonderschoon ^;: 

Als in vroeger tyd 

Voor tweemaal honderd jaren, 
Een bloem aan God werd toegewijd 

Uit Amstels maagdenscharen, 
Dan klonk niet zelden op het feest 

Voor Grod en alle braven, 
De stem eens Dichters, groot van geest 

En wiJd beroemd van gaven. 
Dat was de stem van Vondel-zelf, 

Den eedlen Dichterkoning, 
Wiens zang weerklonk in 't kerkgewelf 

En in de kleinste woning ; 
H\j die de Soraphim bezong 

En teedre Cherubyntjes — 
Hem vloeiden liedren van de tong 

Voor klopjens en begijntjes. 

Met Vondel wordt niet zelden zijn kunstgenoot en mede- 
bekeerling Bemmert of Reyer Anslo in éénen adem genoemd. 
Dat ook deze aanzienlijke Mennoniet op Sint-Ambrosiusdag 
of den 7'^®° December des jaars 1648 door den priester van 
den Krijtberg in den schoot der Roomschkatholieke Kerk 
werd opgenomen, is wel niet boven allen twijfel verheven. 



1) De Katholiek. Deel L blz. 122. 



45 

maar toch, blijkens een gelijktijdige oorkonde, niet onwaar- 
schijnlijk. 

De in 1626 geboren, en eerst op zijn twintigste jaar door 
den Doop als lidmaat der Mennonitische gemeente aange- 
nomen Reyer Anslo, had vóór zijne geloofsverandering zich 
reeds herhaaldelijk gunstig onderscheiden en was onder an- 
dere door de Amsterdamsche regeering, in 't Munstersche 
vredejaar 1648, om zijne verzen op 't Nieuwe Raadhuis met 
een lauwerkrans en züveren drinkschaal, en door de koningin 
Ohristina van Zweden met een gouden keten, vereerd. Twee 
jaren later legde de jongeling de Roomschkatholieke geloofs- 
belijdenis af, vermoedelijk in de handen van een Amster- 
damschen Jezuiet. Of hij aanvankelijk nog crypto-katholiek 
bleef en eerst te Rome in 't jubeljaar 1650 de plechtige 
en openbare geloof belijdenis uitsprak, is hiermede niet 
beslist. 

Over dien terugkeer tot het geloof zijner vaderen geven 
de naar Rome opgezonden jaarverslagen {Litterae annuae) 
onder het jaartal 1651 te lezen, wat er op bovenvermelden 
7den December te Amsterdam plaats greep : „Te Amsterdam 
— zoo schrijft de berichtgever — bevond zich onder de 44 
alhier door den ijver van drie paters bekeerden, een jonge- 
ling van 22 jaren, wegens zijn uitstekend gelukkigen geest 
en gaven voor Poësie door de stad met een lauwer en zil- 
veren schotel, door de Koningin van Zweden zelve met een 
gouden keten begiftigd." In een veel jongere oorkonde, 
een uittreksel uit de handschriftelijke Handelingen der Je- 
zuïeten in de Bataafsche Missie, is dit bericht nader ver- 
klaard en aanmerkelijk uitgebreid. Daar leest men : „Be- 
halve de aanzienlijke aanwinst (van katholieken,) welke 
jaarlijks door ongeveer negentig leden der Sociteit in deze 
Missie aan de Kerk wordt aangebracht, ^) hebben drie 



1) Negentig leden der Sociëteit waren destflds over de gewezen 
HoUandsche Missie verspreid. 



46 

paters in de beroemde handelstad Amsterdam vier ea veertig 
personen in haren schoot teruggevoerd : En onder dezen, 
een jongeling van 22 jaren, voornaam lid der Mennonitische 
secte en zulk een uitstekenden dichter, dat hij door de 
regeering zijner stad waardig is gekeurd met een lauwer- 
krans en zilveren schotel, door vreemdelingen met de 
hoogste onderscheiding, en door de Koningin van Zweden 
zelfs met een gouden keten vereerd te worden. Maar nooit 
heeft hij onder uitbundiger toejuiching der katholieken en ver- 
wondering der overige menigte zijne lier gestemd, dan op 
het feest van Sint Ambrosius, toen hij belijdenis van 't 
Eoomsche geloof aflegde, welk geloof hij op het zuiverst, 
tegelijk met andere wetenschappen, uit de bron zelve te 
Eome op dit oogenblik put/' *) 

Ter opheldering der laatste bijzonderheid diene het vol- 
gende. 

Niet lang na zijne bekeering te Amsterdam, had Anslo 
zijne geboortestad verlaten om de jubelfeeaten des jaars 
1650 in Rome zelf te gaan vieren, waar hij zijn medebe- 
keerling den bovenvermelden Ohristoffel van Ranzau heeft 
kunnen aantreffen. Blijkbaar was dit alles onzen berichtge- 
ver, Boisachien Laur^iz zelf, deugdelijk bekend en 't wordt 
van elders bevestigd. ^) 

Dat i% stichter der Krijtbergkerk en zijne ordebroeders 
in 't hoogste aanzien stonden bij de Katholieken blijkt wel 
uit de omfl^»i^gheié, dat drie zeer aanzienlijke Amsterdam- 
mers, HeQ4rik Oroock J. XJ. L., Pieter Boelensz (patritius) 



1) Zie de oorspronkelyke teksten in de Dietsche Warande Y. 487 
en Xïl (N. R. II) 469. 

2) Over den dichter Reyer Anslo en zyne bekeeringsgeschiedenis 
handelde ik breedvoerig in den Volks- Alm, voor Ned. Katholieken 
1884; eveneens de heer J. Sterck in den jaargang 1891. Verspreide 
berichten over hem in de Briefwisseling tusschen de gebroeders 
van der Goes, I, in 1899 (werken van 't ütrechtsch genootschap) 
uitgegeven door C. J. Gonnet Amsterd. Joh. Muller). 



47 

en Franciscus Gaillard Med. Dr., op Sint Luciasdag des 
jaars 1637 een eervol getuigenis aangaande de leden der 
Sociëteit te Amsterdam onderteekend en aan paus Urbaan 
VIII naar Rome hadden opgezonden, 't Blijkt ook uit de 
deftigste namen van 't zeventien-eeuwsche Amsterdam, die 
talrijk in Laurentius' doop- en trouwboek voorkomen, als 
daar zijn : Van Campen (Jacob), Fonteyn ( Joannes Willemsz), 
Eyser, Hooft, van Blocklandt, Wiokersloot, Vinckeboons, 
Muelens, Dobessen, Q-aillart, Siccama, Occo, Questiers, van 
Zeiler, Dommer, Binsdorp, Alkemade, Van Vlooswijck, de 
Wael of Wale, Van Zande, Hovius (Adriana), Van Schaaok, 
Wuytiers, Cromhout, Sperwer, PostoUe, Pottey, Jonckheym, 
Barchman, van Neck, Ohristina Wybrants een bekeerlinge, 
Staets, C'Hart, Voet, Druyf, Kies, Joncktijs, Groetenhuys, 
Boon, Davelaer, Croock, van der Cruyce, de Bas, Benninck, 
Surmont, Souburgh, de Witte, Ooms, de Gk)yer i), van de 
Werve, Linteloo, Mr. Isbrandt-Janssen-Swelinck, Bronckhorst, 
Borst, van Zaenen, van der Burght, Oouck, Steenhooven, 
van Duvesteyn, van Ey, Schellickwouw, Heymericx, Visch, 
van Groeneweghe, de Jonge, ^) Isaacs, van Beresteyn, Ser- 



1) Elisabeth de Goyer, „wed. van Jan van Naerde, die stierf 26 
Jan. 1675" schonk aan de St. Franciscus-kerk een, aldaar nog aan- 
wezig prachtig schilderij van Erasmus Quellinus Jr., voorstellende 
de verschijning van de H. Maagd aan Xaverius. Het aangebrachte 
blazoen — een rond, vrouwelijk wapenbord — voert een boom, 
waaronder een gans. 't Is blikbaar een aan 't oude Franciscus- 
kerkje vereerd altaarstuk, en uit de vry groote afmetingen daarvan 
kan men gissen naar de hoegrootheid van 't altaar zelf. 

2) Toen Theod. de Jonge den S^^^ April 1665 met Aleydis Hey- 
merix trouwde, traden als getuigen op: Maria Heymerix en de 
hoogeerw. heer Nicolaas de Jonge, kanunnik vanXanten;entoen 
Thekeltje Visch, dochter van Nicolaas en Elisabeth Groeneweghe 
gedoopt werd, waren peter en meter de eerw. heer van Groene- 
weghe en Catharina Occo. Over de talrijke van Wijckersloten, in 
den Krijtberg gedoopt of getrouwd kan men naslaan: Be Blesens 
uit Vondel'8 tijd en de Bleseïden. (Studiën XXIX bl. 325.) 



48 

wonters, Spieghel, Gilles, Oodde, Courten, Ooppenol, de 
Grebber, Hartoghvelt, Coster, Goudbloem, Hugla, Barbou, 
Camey, Le Febure, Coutenburg, Thibaut, Adam Charlesz 
van Germez, de tooneelspeler, en eindelijk, die ik eershalve 
hier noem, het kranige Heyltien Jacobs, „de dwaelende 
suster" en roomsehgeworden „speckverkoopster in de stoof- 
steegh," die in eene penneschermutseling den stijfdortschen 
dominee Jacobus Laurentius zoodanig had toegetakeld, dat 
de hoog ernstige Prof. aan 't Amsterdamsche Athenaeum 
illustre Gerard Janssen Vossius, aan Hugo Grotius schrij- 
vend, een schaterlach niet bedwingen kon. ^) 

Deze eerzame „speckverkoopster in de Stoofsteegh", die 
de stijve lachspieren van den „hooggeleerden Vos" in bewe- 
ging wist te brengen, was geen vreemdelinge voor den stichter 
der Krijtbergkerk. Den 4^®" September 1650 teekende zijne 
hand aan, dat Heyltje Jabobs meter was geweest bij het 
doopsel van Henricus Tamessen, zoon van Hendrik enBar- 
bara Theunis. En den ^^^^ September van 't volgend jaar 
was zij doopgetuige van Annetie Oomarie(?) dochter van 
Gaillard en Catharina Jurians. 

Hare openbare verdediging tegen Jacohm Laurentius V. D. 
M. liet echter Petrus Laurentius, uit wijze omzichtigheid, 
over aan zijn belgischen medebroeder pater Willem de Lants- 
heere ^), die er, naar den ietwat onbehouwen trant dier dagen, 
geducht en geweldig- op neer sloeg. 

Naar aanleiding der bekeering van Heyltyen Jacobs, teeken 
ik nog aan de volgende Mennisten: 



1) Zie over Heyltyen Jacobs ,,met den aankleve van dien'' den 
Volks-Alm. voor Ned. Katholieken, 1878 blz. 127 — 161. InAmstels 
kerkelijk leven (bl. 289) heeft ook Dr. G. J. Vos Az. de vroolyke 
historie van Heyltyen behandeld — alleronhandigst ! 

2) Vermoedeltjk een bet-over-oud-oom van Mr. F. A. C. de Lants- 
heere, minister van Staat, vroeger minister van Justitie en voor- 
zitter der 2de kamer in België. Verg. Volks-Alm. 1878 bl. 139. 



49 

Den 9^*" Aug. 1643 door Laurentius gedoopt deTolwas- 
sene Judith Conrads, wier meter was Marg. Theunis. 

Den 11<*«'^ Mei 1646 gedoopt de volwassen Joannes 
Tamessen, wiens doopborge was Thecla Occo. 

Den 30^^ Mei 1649 gedoopt de reeds (bl. 39) vermelde 
Leon. Simensen of Simons. 

Den 5^®** Januari 1651 gedoopt de volwassen Lucas 
LuberS; wiens meter was Anna Jans. 

Den 14^®^ April 1657 gedoopt de volwassen Lambert 
LeenerSy wiens getuige was Hendrik Startman. Enz., enz. 

De door ouderdom en arbeid uitgeputte pater Laurensz 
bracht zijn laatste levensdagen niet door onder de hem zoo 
dierbaar geworden B^rijtbergers. De zes-en-zeventigjarige 
grijsaard was ten leste wel genoodzaakt zijn heilrijken werk- 
kring op te geven en zich naar Zuidnederland terug te 
trekken, waar hij, van alle beslommeringen der zielzorg ont- 
heven en te midden der liefderijke verpleging zijner orde- 
broeders, zich wilde voorbereiden tot den overgang vantijd 
naar eeuwigheid. Hij had het wel verdiend. 

Het laatste, den 23**®^ Mei 1664, door zijne hand inge- 
schreven doopsel is van Petrus Postol zoon van Jacobus en 
Diewertje Pottey, waarbij als meter optrad Cornelia Pottey. 
Het laatste, den 2®" Mei 1664, door hem aangeteekende 
huwelijk is van Willem Brouwer met Maria van Berghe, 
waarbij getuigen waren Paulus van Berghe en Neeltje 
Pauwels. 

De nog overige levensdagen van den onvermoeiden zen- 
deling waren nu geteld. Keeds den 19*^^ October van 't zelfde 
jaar 1664 ging hij in 't noviciaat te Mechelen tot een beter 
leven over. Hij overleed daar, blijkens zijn sterfbericht, in 
de innigste gevoelens van godsvrucht, welke hij tot stichting 
der omstanders ontboezemde in de vurigste gebeden en lief- 
deverzuchtingen tot God. 

Het gesneden portret van den Stichter, met het onder- 

GESCHIEDENia V. D. „KRIJTBERG." 4 



50 

schrift A. v. Zylvelt fecit, R. et J, Ottens excudit, wordt 
met allen eerbied in zijn Krijtberg bewaard. 

Er bestaat echter een veel schooner conterfeitsel, door den 
beroemden Th. Matham gesneden en in verschillende uit- 
gaven met verschillende onderschriften verschenen. Zie het 
hier nevengaande tegenover bl. 25. 

De dichterlijke glazenmaker Jan Yos heeft op een der 
portretten van hem, „op d' afbeelding van den eerwaardigen 
Petrus Laurentius, door Holsteyn gesneden" het volgende 
lofvers geschreven ^): 

Dus leeft L a u r e n s die ons de kruisleer, door ztjn leven 
En lessen onder 't kruis, op hoop van heil verbreidt. 
Zoo kan ht] d*Afgrond, die de ziel bestormt, doen beven : 
Het zaad van God wordt best door leer in 't hart gezaaid. 
Hoe moet men zulk een man, tot loon van deugd versieren? 
L a u r e n s verdient een krans van hemelsche laurieren. 

De katholieke Jan Vos, 'k ontmoette dezen echter niet in 
Laurentius' doop- en trouwboek, moet hem persoonlijk wel 
goed gekend hebben, hij, die den welsprekenden zendeling 
„levend onder het kruis" zoo kenschetsend wist af te tee- 
kenen. Dat Laurensz „een krans van hemelsche laurieren" 
verdiend had, zal, geloof ik, wel geen katholiek Amster- 
dammer tegenspreken. ^ 

Thans hebben wij het te betreuren, dat onze geschiedbron- 
nen wederom spaarzamer beginnen te vloeien, zoodat we, 
tot ons groot leedwezen, aan de weetgierigheid onzer lezers 
bezwaarlijk kunnen voldoen. Wel hebben de „Handelingen 
der Jezuïeten-missie," waarvan ik vlijtig gebruik maakte, 
veel aangeteekend, maar, al worden in 't begin van elk jaar 
de namen der aanwezige zendelingen getrouw opgegeven — 
op wie van hen de meegedeelde feiten en gebeurtenissen 
betrekking hebben, wordt veelal niet vermeld. 



1) Alle de gedichten van J, F. 1726 I, bl. 304. 

2) Zie bfllage H, waar kleinere bijzonderheden over hem. 



51 

In 't begin des jaars 1664, ik vermoed sedert 1663, was 
Laurensz' opvolger, de Kortrijker Judocus Eelbo of Elebo, 
«oon van Joost E. en Maria du Rieu, reeds te Amsterdam 
tianwezig. Immers den 6^®*^ Januari van dat jaar vind ik 
in het oudste trouwboek der Krijtbergkerk door zijne hand 
het huwelijk opgeteekend van Stephanus Witters(t) en Oecilia 
de Laurier, waarbij Laurentius Oant en Willempje Philips 
getuigen waren ^). Hij moet dus gedurende eenige maanden 
de medezendeling van zijn voorganger geweest zijn en dezen 
-een tijdlang ter zijde hebben gestaan. 

Door zijne overheid was hij eigenlijk naar Amsterdam ge- 
zonden ter ondersteuning der beide afgewerkte en langza- 
merhand uitgeputte zendelingen Petrus Laurensz enAugus- 
tinus van Teyüngen, die reeds in 1656 door den apostoU- 
schen vicaris Philips della Torre veterani milites of oud- 
fitrijders genoemd werden in zijn verslag over de HoUand- 
sche missie, ten jare 1656 aan paus Alexander VII aange- 
boden. 

Slechts korten tijd, helaas, mocht pater Eelbo in de St. 
Franciscus-Xaveriuskerk de hem toevertrouwde kudde ver- 
zorgen. Reeds den 28*'®'^ October daaraanvolgende overleed 
hij te midden van zijn heilrijken werkkring, als edelmoedig 
slachtoffer zijner naastenliefde en zelfopoffering bij 't ver- 
plegen der besmettende pestzieken, zoo talrijk, gelijk we 
hierboven vernamen, in 't zwaarbeproefde Amsterdam. Dat 
was een dubbel zware slag voor de Krijtbergers : nog geen 
tien dagen later volgde hij hun geliefden pater Laurensz 
in het graf. Het laatste door hem, den 16^®"* October, in- 
gezegende en ingeschreven huwelijk was van Theodorus Men- 
dersen en Belletje Huybrechtsen, waarbij als getuigen op- 
traden Judith Ryman en Gertrudis Pieters. Den 21^*®" Maart 
1620 te Kortrijk geboren, had hij slechts den ouderdom 



1) Matrimonio juncti a R. P. Judoco Elebo „in den echt ver- 
•eenigden door den Eerw. Pater Joost Elebo" staat er uitdrukkelijk. 



52 

van ruim 44 jaren bereikt. De kortstondigheid van zijn 
verblijf in de Amstelstad verklaart de schaarschheid der be- 
richten aangaande zijne werkzaamheden aldaar. Dat hij echter 
viel als slachtoffer van zijn onversaagde zucht om zielen te 
redden, verstrekt hem tot den hoogsten lof. 

Eelbo's plaats werd nu ingenomen door pater Joannes 
Verhaghen, een geboren Amsterdammer, die naar den naam 
zijner moeder, Maria van Winterswyck, in de Hollandsche 
missie veelal bekend staat onder den naam van Joannes 
van Winterswyck, gelijk hij, blijkens hierboven (blz. 27) 
medegedeelden brief, zich zelven onderteekende. Ook wordt 
hij een enkele keer Delahaye genoemd, wat blijkbaar eene 
Fransche vertaling van Verhaghen of Van der Hage is. In 
zijne jeugd had hij acht jaren besteed aan de studie der 
humaniora in 't Jezuïetencollege te Antwerpen, en twee jaren 
aan de beoefening der wijsgeerige studies aan een der pae- 
dagogiën van de Leuvensche universiteit, waarna hij den 
12^®^ Januari 1644 te Mechelen in de Sociëteit van Jezus | 

getreden was. Opmerkelijk is het, dat onze in October des 
jaars 1622 geboren Amstelaar, blijkens het novicen-album 
tot vader had Joannes de Koek. Al deze en dergelijke naams- 
verwisselingen meer, welke ik zoo menigwerf aantrof in 
onze geschiedkundige jaarboeken, moeten ongetwijfeld toe- 
geschreven worden aan de ongunst der tijden en zullen 
als middel gebezigd zijn om, in de dagen van gevaar, 
minder de aandacht op een bekenden naam te trekken, en 
aldus lichter verborgen te kunnen blijven. Want al was 
in gewone tijden de godsdienstvrijheid te Amsterdam be- 
trekkelijk groot, grooter dan waar elders — de missiona- 
rissen zelf bekennen het meermalen — het ontstaan van 
een enkel kwaad vermoeden, of de trouweloosheid van een 
plichtvergeten huisgenoot des geloofs, of de onwil van een 
kwalijkgezinden regent of, vooral, de wrok van een grimmi- 



53 

gen Calvinist ^) waren soms voldoende om het ergste te doen 
vreezen en de oogluikende verdraagzaamheid in scherpe ver- 
volging te doen verkeeren. De bestaande maar, te Amsterdam 
althans, niet met alle strengheid toegepaste plakkaten, gaven 
een altijd gereed wapen aan de hand. De zendelingen in 
den Krijtberg hebben 't menigwerf ondervonden. 

Pater Van Winterswyck was reeds sedert het jaar 1663 
te Amsterdam aanwezig en woonde in de Zonnebloem op de 
Heerengracht, toen hij door den Amsterdammer Joannes van 
Blocklandt, destijds overste der Jezuïeten-missie (20 Febr. 
1663 — 31 Aug. 1666), als Eelbo's opvolger en zielenherder 
der Krijtbergers werd aangewezen. 

Een aantal nog aanwezige kwijtbrieven van den geïnden 
„twee honderdsten penning der getimmerten" ') — geteekend 
door de Amsterdamsche rekenmeesters Dr. PhiUps Weveringh 
(1668), Joan. Sücher (1669), Dr. Dirck Boelensz (1670), Ja- 
cob Jacobsz Hinloopen (1672) en andermaal Dr. Dirck Boe- 
lensz (1673) — strekken ten bewijze dat, onder pater Van 
Winterswyck, de Krijtberg of „No. 22 der 33^*® wijk", jaar- 
lijks „vijftigh ponden, te veertig grooten 't pondt" in die 
belasting betaalde — waaruit men de hoegrootheid van de 
toenmalige schatting der gebouwen, in tegenwoordige munt 
gereedelijk kan opmaken. 

Het altijd aan namen rijker en rijker voorziene doop- en 
trouwboek, waarvan een afschrift in het huisarchief van den 
Krijtberg bewaard wordt, spreekt luide voor den gestadigen 
bloei en wassenden vooruitgang der St. Franciscus-Xaverius- 
Kerk. De apostel van Oost-Indiën waakte over haar. 



1) Ten bewyze diene wat den in 't Rasphuis gekerkerden pater 
Livinus Wouters eii zyn opvolger Augustinus van Teylingen we- 
dervoer, vanwege den Hugenoot of franschen Calvinist Jacobus 
Boursius (Jacques^^de La Bourse) f een diaken der Waalsche kerk. \ 
Zie Jaarb. van Alb, Thijm 1899 en 1902. 

2) Verg. over die jaarlyksche belasting Wagenaar's Amsterdam 
III, 396. 



54 

Ongeveer negen jaren verzorgde Pater Van Winterswyck 
de geestelijke belangen der hem toevertrouwde kudde. Slecht» 
weinig bijzonderheden echter vind ik over zijne geestelijk 
herderschap opgeteekend, des te meer over de oneenigheden 
der Amsterdamsche regulieren met den apostolischen vicaris 
der Missie, Joannes van Neercassel, bisschop van Castorië, 
die te goeder of te kwader trouw — met opzet laat ik het 
teedere punt hier onbesproken — de kopstukken der fransche 
Jansenisten naar ons vaderland lokte, ongemerkt onder hun 
invloed geraakte en den Zaaier, de statie van Pater Hendrik 
van Alkemade, wilde opheffen. Het gevolg daarvan was, dat 
deze in September des jaars 1669 zijn bedehuis op de Kei- 
zersgracht moest sluiten en zich metterwoon vestigde bij 
pater Van Winterswyck in den Krijtberg, waar hem zijne 
kudde volgde. Aldus waren de beide, thans nog bestaande 
Jezuïeten-staties een tijdlang vereenigd. 

Een luttel tij ds mocht pater Van Winterswyck ook de 
zwakke medehulp genieten van nog een ander medebroeder. 
In de levensschets van pater Augustinus van Teylingen, 
schreef ik daarover in hoofdzaak het volgende: 

In 1667 was van Teylingen 80 jaren oud en thans niet 
meer in staat zijn geregelde werkzaamheden alleen te ver- 
richten. Men besloot alweer den afgeleefden grijsaard een 
helper toe te voegen, en de keuze viel op den Antwerpenaar 
Hendrik Halman, die in 't begin van 't voornoemde jaar 
in de Amstelstad aanlandde. Hij werd echter in 't uitoefe- 
nen der hem toegedachte bediening verhinderd door de hou- 
ding van den apostolischen vicaris Joannes van Neercassel, 
die beweerde door de gesloten concordaten belet te worden 
het sociusschap van pater Halman goed te keuren Daarop 
zinspeelt Vondel, waar hij op van Teylingen toepast: 

Maar och, helaas I de Kruisheer moest beneden 
Op d' aarde, zelf alleen de wynpers treden. 



55 

De bisschop van Castorië meende nog verder te moeten 
gaan. 

In een schrijven van 8 Maart 1667 dreigde hij pater 
Halman met de zwaarste kerkelijke straffen, zoodat diens over- 
ste Balthasar van der Beke hem moest verwijderen en voor 
Enkhuizen bestemde. Of en hoe lang hij daar vertoefd heeft, 
is mij onbekend. Kort daarna ontmoet ik hem in den Exijt- 
berg ten einde pater Van Winterswyck ter zijde te staan, 
zonder echter de pastoralia te mogen idtoefenen. Zijn zwakke 
gezondheid was, helaas, niet lang tegen vermoeienis en in- 
spanning bestand. Vondel getuigt van hem: 

Zyn geest werd sterk, het lichaam flauw. 
De moed was grooter dan 't vermogen : 
Zoo moet de pees der taaie bogen, 
Die al te streng gespannen staan. 
Ten leste breken of verslappen. 

Hij overleed reeds den 14*^®*^ Februari 1669, nog slechts 
37 jaren oud, en werd den volgenden dag, „van de fluweelen 
burghwal", waar hij gestorven was, naar de Oude kerk graf- 
waarts gevoerd. ^) 

Vondel, met wien de dichterlijk aangelegde Halman kennis 
gemaakt had in de Krijtbergkerk of de Papegaai en wiens 
„Godsdienstige bespiegelingen" hij bewonderend las, vereerde 
onder 't motto Sic Uur ad ostra den „eerwaardigen vader" 
een lijkdicht, waarvan de slotverzen luiden: 

De dankbare IJstroom, op 't begeeren 
Van zy'ne kinderen, wou hem eeren 
Met eenen zerk en dit gedicht: 
Hier rust nu Halman^ die nooit rustte 
Totdat de dood zijn ijver bluschte : 
Getrouwe dienst houdt elk verplicht. 

Keeren wij thans tot pater van Winterswyck weder. 



1) Verg. Bern. de Bont in de Haarl, Bijdr. XVII bl. 169, waar 
het verkeerde jaartal 1663 niet op zJijne maar op mijne rekening 
komt. 



56 

In verband met opgemelde yerwikkelingen staat de boven 
aangehaalde brief van pater Van Winterswyck aan zijn pro- 
vincialen overste Thomas Dekens (bl. 27.) 

't Was ook bij dezelfde gelegenheid dat de reeds 83-jarige 
Vondel met Johan van Mareken, benevens de gebroeders 
Mr. Qysbert en Ysebrandt Plemp, beiden zonen van den 
rechtsgeleerden ex-jezuïet Comelis Gfysbertz Plemp, en ne- 
ven der paters Petrus en Timotheus Plemp, ^) in het jaar 
1670 een verzoekschrift naar Bome aan den pas verkoren 
paus Clemens X opzonden, waarin zij de Amsterdamsche 
leden der Sociëteit aan de gunst en bescherming zijner Hei- 
ligheid aanbevelen. 

Niet zonder aandoening kan men die echt katholieke Am- 
sterdammers aldus hooren spreken : 

„Allerheiligste Vader! 

„Toen Clemens IX, zaliger gedachtenis, aan de zijnen ont- 
rukt werd, zuchtte wel de gansche katholieke wereld, maar 
inzonderheid betreurde Holland zijn eigen ongeval, Holland, 
dat in niet geringe verdrukking, zijne klachten naar Bome 
opgezonden en in den schoot van zijn overgoedertieren Va- 
der had neergelegd *). Deze werd ons ontrukt, niet opdat 
wij, katholieken, geen Opperpriester meer zouden bezitten, 
niet opdat kinderen verstoken zouden zijn van een vader, 
niet opdat Holland een goedertieren Vader zou missen *) 
— maar opdat degene zou opvolgen, die de plaats en den 
zetel van Clemens *) zou innemen en met nog goedgunsti- ^' 

1) Zie over die familie mtjn opstel in de Bijdragen voor de ge- 
schied, van 't bisdom Haarlem I, 104 — 108. Cornelis' eigen getuig- 
schrift als Jezuïet, rond ik onlangs in 't novicen-album S. J. van 
Doornik. In de Studiën XXY tegenover bl. 188 gaf pater A. van 
Lommei z. g. een facsimile dezer handteekeningen. 

2) Het stuk, waarin die eerste klachten waren uitgesproken, 
heb ik niet kunnen opsporen. 

8) Ut Clementem desideraret, wellicht : „opdat Holland geen 
Clemens (goedertieren) meer zou hebben." 
4) Zelfde toespeling. 



57 

ger liefde de zijnen zou beminnen; zoodat zulk een verlies 
gewin is. 0^ mocht het ons vergund zijn het geluk te 
smaken, na in eigen persoon de voeten uwer HelQgheid te 
hebben gekust, onze belangen te kunnen voorstellen ! en 
met eigen oogen de gelaatstrekken, ja de toegenegenheid te 
aanschouwen van Hem, die ons als kinderen (met zijne 
liefde) omvat, en tot wien wij, burgers van Amsterdam, 

aan den Apostolischen stoel tot den dood toe verknocht 

met kinderlijk vertrouwen onze toevlucht nemen." 

Vervolgens, eer ze nader hun gevoelen uitspreken over 
Neercasael's handelwijze jegens pater van Winterswijck in 
den Kjpijtberg, Joannes Letten op de Verwersgracht en Hen- 
drik van Alkemade in de 2jaaierskerk, uiten zij zich aldus : 
„Woorden zijn overbodig om aan te toonen, wat een vol- 
hardenden ijver de Sociëteit van Jezus besteed heeft aan deze 
stad gedurende de vervolgingen, wat een naastenliefde zij aan 
den dag heeft gelegd jegens de pestlijders, hoe nuttig en 
noodzakelijk zij altijd geweest is uithoofde hare leer en 
zeden, niet slechts voor ons, maar voor geheel Holland en 
voor de Kerk aldaar en voor den Apostolischen stoel. Met 
stonmie letterteekenen kan dat niet uitgedrukt worden, wij- 
zelven zijn levende stenunen, wij, die door deze eerwaarde 
paters van de dwaling bekeerd, in het geloof bevestigd, eer- 
tijds luttel in getal, thans ontelbaar, volmondig de ver- 
diensten der Sociëteit van Jezus uitspreken. ^)" — De 
scherpe veroordeeling van Neercassel laat ik voorbedachte- 
lijk weg. 

Onder afzonderlijke verklaringen was hetzelfde stuk getee- 
kend door Theodorus van Etten, Andreas Eaadt, Joannes 
Heymerick, Pieter Van de Werve, Gerrit Staats ^) — naar 



1) Zie den oorspronkeiyken latynschen tekst, gedeeltelijk in 
m\jn Vondel en de Paus bl. 113, gedeeltelijk in Vonders gedich- 
ten op de Sociëteit van Jesus, bl. 140. 

2) Den S^ten van Sprokkelmaand 1665 trouwde een Gerrit Staats 
met Clementia de Vries {Ged. oan Jan Vos II, 318). 



58 

eigen getuigenis een bekeerling — Eugéhius Fonteyn en 
J. F. Tixerandt, notario publico amisso della Corte di Olanda, 
residente in Amsterdam ^) 

Welke gevolgen het smeekschrift van Vondel c. s. gehad 
heeft^ is mij onbekend. Maar teekenend is het. 

Intusschen was pater van Winterswyck reeds den 24^"* 
Novemb. des jaars 1673 in den Krijtberg overleden en den 
288ten ij^ (Je Oude kerk begraven. Hij werd opgevolgd door 
Joannes Laurentius Proch, ook wel kortaf JoannesLaurentius 
genaamd, geboren in December des jaars 1637 te Montmédy 
in Frankrijk en zoon van Dirk Proch en Eva Pierson. In 
de nog talrijk voorhanden zijnde quotisatiebrieven en impost- 
billetten, „wegens de consumtie van zout en zeep", thans te 
huis bezorgd in „No. 30 der 33ste wijk," wordt hij door de 
Amsterdamsche impostmeesters gewoonlijk „Hr. Johannes 
Lourentius, priester" betiteld. 

Pater Proch, gelijk alle andere reguliere zendelingen dier 
dagen, beleefde moeilijke tijden. De gedeeltelijke verovering 
van ons vaderland ten jare 1672 door den Franschen Koning 
Lodewijk XIV, vereenigd met den aartsbisschop-keurvorst 
van Keulen en den krijgslustigen bisschop van Munster, 
Bernard van Galen, moest allicht — ofschoon ten onrechte, 
gelijk later gebleken is — bij de Nederlandsche gerefor- 
meerden de vrees doen onstaan, dat hunne roomsche land- 
genooten met die katholieke vreemdelingen waren ingenomen, 
ja zelfs met hen samenspanden. Daarenboven de strenge 
maatregelen, reeds omstreeks 1680 door koning Lodewijk 
tegen de Fransche Hugenoten genomen en ten jare 1685 
nog verscherpt door de herroeping van 't edict van Nantes, 
tengevolge waarvan een groot aantal Fransche gereformeerden 
de wijk namen naar ons vaderland, hitsten hier de gemoe- 



1) „Publiek notaris, toegelaten door het Hof van Holland, ver- 
blijf houdende in Amsterdam.' Dikwerf komt hy voor. 



59 

deren der protestanten aan tot wederwraak op de Neder- 
landsche katholieken. Als gewoonlijk en reeds van oudsher, 
moesten het de geordende geestelijken, inzonderheid de 
Jezuïeten of „Jesu-wijten", misgelden. 

Aan die ongunstige stemming der gemoederen, wellicht 
door nog andere, later te vermelden bijomstandigheden aan- 
gewakkerd, zal het wel toe te schrijven zijn dat de anders 
niet onverdraagzame magistraat van Amsterdam, omstreeks 
1682 en in volgende jaren, plannen beraamde om geheel de 
reguliere geestelijkheid uit de Amstelstad te verdrijven. 

Pater Proch in den Krijtberg en zijne medezendeUngen 
elders waren aldus aan 't grootste gevaar bloot gesteld, groo- 
ter wellicht dan zijzelf vermoedden. 

De apostolische vicaris, Joannes van Neercassel, gewaagt 
daarvan in een brief van 27 November 1682 aan den Jan- 
senisten hoofdman Antoine Arnauld, alsmede in een schrijven 
van 4 Februari 1683 aan een romeinsch prelaat en eindelijk 
in een bericht, den SO'^** Mei van 't zelfde jaar aan den 
katholiek geworden landgraaf Ernest van Hessen gezonden ^j. 

De briefschrijver deelt daarin mede, dat de Amsterdam- 
sche vroedschap, tengevolge zijner beden en uiteengezette 
beweegredenen, in 't behoud der regulieren heeft toegestemd, 
en meldt tevens op welke voorwaarden en beloften Amsterdam 
zich door hem heeft laten verbidden. Niets, zoo schrijft de 
apostolische vicaris alverder, was zijnerzijds verricht zonder 
den raad en de instemming der voornaamste regulieren, en hij 
hoopte dat 't goede voorbeeld van 't overmachtige Amsterdam 
ook gunstig zou werken in den Haag, en dat aldus het drei- 
gend gevaar zou afdrijven. Voor dengene, die geen vreem- 
deling is in de geschiedenis van 't ontluikende Jansenisme, 
bestaat er wel eenige aanleiding om de algeheele nauwkeu- 
righeid dier drukke zelfverdediging in twijfel te trekken. 



1) Verg. de Bijdragen voor de gesch. van 't bisdom Haarlem 
X, 101. 



60 

De handelwijze van Neercassel is dan ook reeds in den 
tijd zelf zeer verschillend beoordeeld, doch 't is hier de 
plaats niet daarvoor verder uit te weiden : ik deelde slechts 
het streng noodzakelijke mede. Voor ons doel is het vol- 
doende hier te kannen aanteekenen, dat de zendeling in de 
Krijtbergkerk ongemoeid werd gelaten, zoodat hij zijn heil- 
zamen arbeid mocht voortzetten. Alweder naar het doop- 
en trouwboek van pater Joannes Proch te oordeelen, waren 
al de moeilijkheden, waarmede hij te strijden had, niet bij 
machte geweest om het vertrouwen der Amsterdamsche 
katholieken in onzen zendeling te schokken. Het getal der 
door hem ingeschrevenen in 't boek des levens is veeleer 
toe dan afgenomen. 

Helaas ! de wankelende staat zijner gezondheid gedoogde 
niet, dat hij ten einde toe de lasten der zielzorg dragen 
kon. Een kwijnende ziekte noodzaakte hem in Januari des 
jaars 1685 Amsterdam te verlaten, en naar Zuidnederland 
weder te keeren. Sinds ontmoet ik hem te Brussel, te Halle, 
bij het beroemde heiligdom der Lieve Moeder Gods, en te 
Antwerpen, waar hij den 12^®" November 1695, rijk aan 
deugden en verdiensten, overleed, 

In zijne plaats trad pater Gregorius Martens of Maertens 
als zendeling in den Krijtberg op. 

Deze, in October des jaars 1652 te Antwerpen geboren 
zoon van Gregorius M. en Oatharina Pans, was reeds twee 
jaren vroeger, te weten in 1683, aan pater Joannes van 
Alkemade, ^) Henricus' broeder, als missionaris in de Zaaiers- 
kerk opgevolgd. Dat getuigt hij zelf in een schrijven den 
5den j^ij 1690 te Amsterdam gedagteekend — een schrij- 
ven, waaruit wij de niet geheel onbelemmerde werkzaamhe- 



1) Deze Joannes had, als zendeling te Amersfoort, in 1656 den be- 

/ roemden bouwmeester van 't Amsterdamsche stadhuis (paleis), Jacob 

van Campen, tot de praktyk van den katholieken godsdienst temg- 



61 

den der zendelingen in deze statie kunnen opmaken. „Na 
den dood yan den eerw. pater Joannes van Alkemade, ben 
ik den 2^®° Maart 1683, door zijne Doorl. Hoogw. den 
bisschop van Castorië in de plaats van den overledene toe- 
gelaten. Ik preekte in het bedehuis van den voornoemde 
op de feestdagen van Kerstmis, Pinksteren en Paschen na 
den middag; op de werkdagen droeg ik het H. Misoffer 
op ; op Zondagen namiddag verklaarde ik den catechismus ; 
ik hoorde de biecht. Op de Zondagen hield ik ook de ves- 
pers en op den eersten Zondag der maand een preek. Dit 
geschiedde, bij weten en zonder tegenspraak van voornoemde 
Doorl. Hoogwaardigheid." 

Daar het bezit der Krijtbergkerk minder aangevochten 
werd, zullen er de godsdienstige oefeningen minder belem- 
merd en dus talrijker geweest zijn ; het doop- en trouwboek 
van pater Martens draagt dan ook geen sporen van ach- 
teruitgang of verslapping, veeleer het tegendeel. 

Ook elders schijnt het later gunstiger te zijn geworden. 
Althans in de jaarbrieven (lüterae annuae) van 1688 vind 
ik over de Amsterdamsche Jezuietenstaties in 't algemeen 
aangeteekend „dat, behalve den Superior der missie en een 
leekebroeder, drie paters ^) in twee bedehuizen (de derde 
was op last van den bisschop sinds 1669 gesloten) met de 
zielzorg belast waren; dat in ieder bedehuis eiken Zondag 
tweemaal gepreekt, en tweemaal in de week de catechismus 
werd uitgelegd; dat in den vastentijd wekelijks twee 
meditaties werden gehouden." Ook bestond er een soort 



gebracht. Zie daarover de Haarl. Bijdv, I bl. 101, 102 en verg. 
J. J. Graaf iri Oud-Holland XX bl. 248. Den 18 Sept. 1661 waren 
een Jacobus en Margareta v. Campen de doopheffers van Corn. 
van Campen, zoon van Gysbert en Maria Jonckheym. 

1) Deze waren, behalve pater Martens, Jacobus de Coninek van 
1678 — 1698 missionaris op de Verwersgracht, — door J. Cousebant 
„vir prudens et facundus" genoemd, — en Philippus Happert of 
Happart „vir exemplaris". 



62 

van congregatie der godgewijde maagden, en de ziekenhuizen 
werden ijverig bezocht; het getal der doopelingen beliep 160 
en 126 maal was het Sacrament des Oliesels aan de ster- 
venden toegediend ; 75 huwelijken waren ingezegend en 207 
algemeene biechten gehoord; zestien personen waren tot 
het geloof bekeerd. — Aan pater Greg. Martens, die juist 
in datzelfde jaar door den provicaris Josephus Cousebant als 
„een ernstig en zielenijverig man" geroemd wordt, zal wel 
een goed deel dezer vruchten-inzameling te danken zijn. 

Dit bondig verslag getuigt van nog betrekkelijken bloei. 

Pater Martens overleed den 15^®° November 1693, niet 
op den Singel in zijn Krijtberg maar „op d'oude Heerengracht" 
bij de Brouwersgracht in de Zonnebloem, waarheen hij in 
zijn jongste ziekte schijnt overgevoerd en vanwaar hij den 
IQden ^Qy^ werd uitgedragen om in de Nieuwe Eerk zijn 
laatste rustplaats te vinden. ^) 

Een tijdlang had hij de medehulp genoten van den reeds 
vermelden Philippus Happart uit de Zaaierskerk, die, gelijk 
de provicaris Jozef Cousebant in 1688 aanteekende, *) „door 
mij, provicaris, toegelaten is op voorwaarde, dat hij zijne 
vergaderingen houde in 't kerkje (Sacellum), dat door Grego- 
rius Maertens, evenals door zijn voorganger bediend wordt". 
Cousebant noemt hem een „voorbeeldig man." (vir exemplaris) 

Deze zoon van Servatius Happart, secretaris van den 
Mechelschen Grooten Raad, en Catharina van Heussen, werd, 
gelijk wij nader zullen vernemen, op aandrijven der Jan- 
senisten, in 1708 uit Amsterdam verbannen en keerde in 
't volgend jaar, na eenigen tijd in Utrecht, Vianen en 
Kuilenburg geschuild te hebben, naar België terug, waar 
hij den 2^®° April 1716 te Mechelen overleed. 

Na den dood van pater Martens werden de uitzichten 
der Amsterdamsche Jezuïeten altijd somberder, ten gevolge 



1) Bijdragen voor H bisdom Haarlem^ XVII bl. 171. 

2) T. a. p. V bl. 111. 



vooral der Jansenistische woelingen, destijds in vollen 
gang. Martens' opvolger, de Mechelaar Jacobus Vlemincx 

— door de burgelijke ambtenaars der Amstelstad ook wel 
Flemmingh en Vleemings geheeten — zoon van Joannes 
V. en Eüsabeth Moock, was de laatste Jezuïet in de zeven- 
tiende eeuw, die in 't ongestoord bezit zijner statie gebleven 
is. De Jansenistgezinde apostolische vicaris Petrus Oodde, 
over wien later breedvoeriger, spaarde reeds in 1694 en 
volgende jaren geen enkel middel om de drie Jezuïeten- 
kerken te Amsterdam, ook den Krijtberg, te doen sluiten. 

Al zijn mij geen nadere bijzonderheden aangaande de 
geestelijke werkzaamheid van pater Vlemincx bekend, toch 
is het zeker dat hij een welsprekend redenaar en een ge- 
liefkoosd herder zijner schapen moet geweest zijn. Zeker is 
het ook, dat de door pater Vlemincx in het doop- en trouw- 
register ingeschreven namen talrijker zijn dan ooit te voren 

— wel een streng bewijs, dat alle pogingen der Jansenist- 
gezinden om de Jezuïeten te verdrijven vruchteloos bleven, 
zoolang de politieken en 't hooge staatsbestuur der republiek 
er zich niet mede inlieten en, gelijk later gebeurde, partij 
trokken voor de zoogenaamde discipelen van 8. Augustijn 
tegen de kinderen van den H. Ignatius. Bij zijn dood, die 
den 26*^*^ Augustus des jaar 1699 voorviel, — hij werd 
den 29**®*^ Aug. in de Oude kerk begraven, ^) — verscheen 
er een rouwgedicht op zijn zalig afsterven en werd er een 
gedachtenispenning te zijner eere geslagen. Het gedicht, 
dat ik tot mijn leedwezen niet meester heb kunnen wor- 
den, voert tot titel Rourclagt over 't afsterven van den seer 
Eerw. Heer Jacobus Flemminck, Priester der Societeyt Jesu, 
Missionaris ende Zielroerende Leeraar Oods tot Amsterdam, 
Den 26 Atigtisty 1699. Zekere Ad. Kiebenbos schreef dat 
rouwgedicht in de HoUandsche en Latijnsche taal, en liet 
het te Amsterdam op een folio-blad drukken bij Willem 



1) Bern. de Bont in de Bij dr, v. Haarlem XVII bl. 70. 



64 

yan Bloemen boekverkooper in de Ealverstraat in den 
„Nieuwen Bergh-Calvarie." ^) De, voor mij liggende zil- 
veren gedenkpenning vertoont aan de eene zijde den kerk- 
patroon, den H. Franciscus-Xaverius, stervend op het eiland 
Sancian, waar hem een Engel den zegenpalm aanbrengt. 
Op de keerzijde is een blazoen afgebeeld, waarboven de 
dood en waarneven twee Engelen, met rouwfakkels in de 
hand. Het opschrift luidt : Bidt voor de ziel van den K 
Pr. Jacobus Vlemincx S. /. Obiit 26 Atigusti 1699. De 
uitvoering is niet zonder verdiensten. 

Het einde der 17e en 't begin der 18e eeuw was voor 
de Jezuïeten in 't algemeen en voor de Krijtbergers in 't 
't bijzonder de aanvang van veel lijden en onverpoosde 
vervolging. Men heeft het reeds kunnen gissen uit eenige 
hierboven vermelde bijzonderheden. 

Die vervolging ging thans minder uit van lieden, die, 
misleid als zij waren, in de verdrukking der Eoomschen 
Gode waanden éen dienst te bewijzen — neen die on- 
edele vervolging was veeleer te wijten aan gewezen huis- 
genoofcen des geloofs, die onder de kinderen van hetzelfde 
gezin het zaad der tweedracht hadden gezaaid en dat on- 
kruid nu poogden welig te doen opschieten. Ik bedoel de 
zoogenaamde Oudroomschen der bisschoppelijke klerezij, 
thans Oud-Katholieken, als Jansenisten zoo berucht in de 
jaarboeken onzer vaderlandsch-kerkelijke geschiedenis. 

Eeeds uit de voorgaande bladzijden heeft de lezer het be- 
staan kunnen vermoeden van een kwaad, dat sinds lang in 



1) Naast het Hollandsch staat de latijnsche tekst onder den titel 
Epicedium in obitu Reverendi admodum Patris Jacobi Flemminck, 
Societatis Jesu Sacerdotls^ et verbi dioini praeconis celeberriml. 
Septime Kalendas Septembris 1669, Cecinit Ad. Kiebenbos, 't Am- 
sterdam, Gedruckt by Willem van Bloemen j boekverkooper in de 
Kaleer straat, in de Nieuwe Berg Calvarie, In folio-plano. Zie 
Sommervogel-de Backer Bibliothèque des ècrivains de la C, deJ. 



65 

't geheim voortkroop en zich in het duister ontwikkelde, 
maar nu, in het tijdvak dat wij gaan beschrijyen, in al 
zijne afschuwelijkheid zich voor ons zal openbaren. Dat is 
wel de zwaarste beproeving geweest, waaraan onze katho- 
lieke vaderen sedert de dagen der hervorming werden bloot- 
gesteld, en onwillekeurig doet zij ons denken aan de ver- 
volgingsmaatregelen, waartegen de plichtgetroüwe geestelijk- 
heid in Duitschland tijdens den zoogenaamden Gulturkampf 
te kampen had. 

Terwijl pater Franciscus Gilles, uit een Amsterdamsch-Ant- 
werpsch geslacht, als opvolger van JaC. Vlemincx de geestelijke 
belangen van 't nog altijd welig bloeiende Xaverius-kerkje 
waarnam, werd de HoUandsche Missie bestuurd door den 
befaamden Petrus Oodde, aartsbisschop van Sebaste. Deze 
was uit een Amsterdamsche patriciër-familie gesproten en 
vermaagschapt aan de aanzienlijkste Hollandsche geslachten, 
zoo roomsche als onroomsche. 

'De verbanning der Amsterdamsche zendelingen en de 
daarmede gepaard gaande sluiting der Krijtbergkerk staat 
in het innigste verband met de lotgevallen van dien onge- 
lukkigen kerkvoogd, zoodat het noodzakelijk is een korte 
melding daarvan te maken, ten einde den samenhang goed 
te kunnen vatten en „'t werk der duisternis" te begrijpen. ^) 

Tot onder den reeds meermalen genoemden apostolischen 
vicaris Joannes van Neercassel, die den 6^®*^ Juni 1686 te 
Zwolle overleed, bepaalde zich de strijd over de leer, in het 
boek Ai^icstinus van den Acquoyer Cornelis Jansenius ver- 
kondigd, bijna uitsluitend, althans hoofdzakelijk, tot het 
gebied der wetenschap. Maar onder dien kerkvoogd begonnen 
zich de vroeger minder voorziene gevolgen dier leerstellingen 
meer naar buiten en op practisch gebied te openbaren, in- 



1) Ik volg hier, in hoofdtrekken, vooral P. G. Bongaerts S. J. in 
zijn geschrift De St. Thcresia-kerk blz. 55 en volg. 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 5 



66 

zonderheid bij 't gebruik en de toepassing der H.H. Sacra- 
menten, de biecht vooral en de veelvuldige communie. 

De Gorkummer Joannes van Neercassel, Codde's voorzaat 
als apostolisch vicaris en een rijkbegaafd man, had, onbe- 
raden, in Frankrijk het vergif der Jansenistische dwaling 
ingezogen en aldaar innige vriendschap aangeknoopt met 
de hoofden der secte, bij name met Arnauld, du Vaucel, Ger- 
beron, de Pontchateau en vooral Paschasius Quesnel, die 
den 2***^° December 1719 te Amsterdam in eene woning 
der „Princegracht op de Groenmarkt," van de bulle Unigenitiis 
op een aanstaande algemeene kerkvergadering appeleerend, 
als 85-jarige grijsaard overleden is. „Deze stokebranden der 
dwaling en ongehoorzaamheid — zoo schrijft de gewezen 
bisschop van Haarlem Mgr. Van Vree — gedwongen hun 
vaderland te verlaten, vonden in het midden der kudde, 
welke Neercassel bestuurde, eene veilige en aangename 
schuilplaats. Hij vereerde hen en beschouwde het een uit- 
stekend geluk, hen in Nederland te mogen ontvangen. 
Daardoor verschafte hij hun de gelegenheid om de dwaling 
die hier reeds eenigen had aangetast, voort te planten en 
dieper wortel te doen schieten. Het gevolg van hun verblijf 
hier te lande is dan ook geweest, dat vele en wel van de 
voornaamste geestelijken met de dwaling besmet werden. 
Van de herders moest de besmetting ook op de kudde 
overgaan." ^) 

Onder de Nederlandsche geestelijken, aan de leiding en 
vorming der Jansenisten in België en Frankrijk toever- 



1) Inleiding tot de vertaling van T. Backhuysen's Verhaal van 
hetgene Z. B. van Espen {en anderen) betrekkelijk de Nederl. 
zending verricht hebben, Blz. XXXIV. In een opstel, getiteld De 
brieven van Paschasius Quesnel (Studiën 1902, LIX blz. 197 — 248) 
meen ik overtuigend bewezen te hebben, dat het onzalig Jansenisme 
niet van den inheemschen clerus is uitgegaan maar werd ingevoerd 
en bevestigd door dezen huichelachtigen Jansènistc en exil. 



67 

trouwd, behoorde ook Petrus Codde. Bevreemden zal het 
derhalve niemand, dat men dien man van onrechtzinnige 
gevoelens verdacht hield, toen er sprake was om hem tot 
opvolger van Neercassel in het bestuur der Zending te be- 
vorderen, nadat er, gelukkig vruchtelooze, pogingen waren 
aangewend om den aartsjansenist HugoFranciscus vanHeus- 
sen te doen benoemen. ^) Meer dan twee jaren lang was 
het Hollandsche vicariaat reeds onbezet gebleven, en de 
keizerlijke gezant in den Haag, de heer Oramprich, aan wien 
de rechtzinnige Katholieken in die bange dagen zooveel te 
danken hadden, kon nog moeilijk gelooven aan de moge- 
lijkheid dat Oodde eens benoemd zou worden. ^) Te Kome 
evenwel oordeelde men de ingebrachte klachten overdreven, 
vooral nadat een zeer achtenswaardig priester en oud-leer- 
leerling der Propaganda, Theodorus de Cock, pastoor te 
Leiden, meer te goeder trouw en uit onbekendheid met den 
persoon dan naar waarheid van zaken, Codde van alle blaam 
had weten te zuiveren. Op de onbeperkte aanbeveling van 
-de Oock, dien men als den meest geschikten persoon naar 
Eome had afgevaardigd, werd dan Petrus Codde den 20^^®^ 
September 1688 als Apostolisch vicaris aangesteld. Door 
Paus Innocentius XI tot Aartsbisschop van Sebaste i. p. i. 
l)enoemd, ontving hij den 6^®** Februai 1689 te Brussel de 
bisschoppelijke wijding en aanvaardde het bestuur der Hol- 
landsche Missie, zonder het geloofsformulier van Alexander 
VII onderteekend te hebben. Dat was onheilspellend. 

De Pronotarius apostolicus Adrianus van Wijck, pastoor 
te Kethel bij Schiedam en een der voortreffelijkste priesters 
der geheele Missie, benevens Cramprich, gezant des Duit- 



1) Verg. een brief van 18 Juni 1686 aan paus Innocentius XI. 
(Bijdragen voor de geschied, oan H bisdom Haarlem X blz. 114.) 

2) Verg. zyne brieven aan den Brusselschen internuntius Mgr. 
"Tanara in het Archief voor de geschiedenis van 't aartsbisdom 
Utrecht V, biz. 75. 



08 

schen keizers Leopold I, beiden uitstekend bekönd met den 
toestand van zaken, betreurden die keuze maar eerbiedigden 
Rome's besluit. Een brief, door laatstgenoemde in November 
des jaars 1688 uit den Haag geschreven aan den Internun- 
tius te Brussel, teekent de stemming der gemoederen en is 
te belangrijk om hier niet meegedeeld te worden ^). 

„Doorluchtige Hoogwaardigheid ! Eenige weken geleden 
zeide men dat de Heer Petrus Codde als Vicaris-Generaal *) 
der vereenigde Provinciën van Holland benoemd was. Ik 
aarzelde het te gelooven om verschillende redenen, en ook 
omdat ik het niet was te weten gekomen door hen, die 
beloofd hadden mij de beschikkingen van Rome mede te 
deelen. 't Kan zijn, dat zij het niet raadzaam hebben geoor- 
deeld met zulk een onverwacht nieuws voor den dag te 
komen. 

„Daar het intusschen is bevestigd, ben ik wel gedwongen 
het te gelooven; maar ik kan zeggen dat een groot gedeelte 
der goede Katholieken er bedroefd over is. Indachtig evenwel 
den eerbied en de gehoorzaamheid aan den Apostolischen 
Stoel verschuldigd, trachten zij zich te schikken; dewijl de 
bedoeling van Zijne Heiligheid geen ander zijn kan, dan 
hun als Vicaris-Generaal en Herder een persoon te geven, 
die de zuiverheid des Geloofs zal handhaven, en die geens- 
zins de nieuwigheden, tegen de pauselijke macht in Frank- 
rijk verwekt, zal aanhangen ; die de algemeene vader wezen 
zal der missionarissen, zoowel der seculieren als der regu- 
lieren; die er op uit zal zijn om de noodige eenheid onder 
hen te bevorderen, vooral in deze streken, met te verbieden 
dat zij zich onderling beleedigen in de preeken en in de 
boeken; en dat er eenig boek gedrukt worde, zender den 
naam des schrijvers en de goedkeuring der overheden, ten 
einde verdere ergernissen te voorkomen. 



1) T. a. p. 

2) Cramprich bedoelt apostolisch vicaris. 



69 

„ Daar zij vastelijk gelooven dat dit de pauselijke bedoeling 
geweest is, zoo verzoeken zij ook dat Z. H. dezelve kenbaar 
make en stiptelijk door den Heer Codde late nakomen, door 
hem den eed te laten afleggen, voorgeschreven in de consti- 
tuties van Innocentius X en Alexander VII, en dat de Heer 
Codde aan niemand eene plaats geve, tenzij deze zich 
daaraan houde. 

„Ik voeg hier het afschrift bij van genoemde constituties 
en de beweegredenen, op welke het verzoek zich grondt. 

„Quarne had ik gewenscht, dat de vrienden het onmid- 
dellijk aan U hadden bekend gemaakt; maar ik merk, dat 
zij zich niet gaarne aan de gevoeligheden van anderen 
blootstellen. 

„Derhalve, om hun te voldoen en om voor mijzelven 
geen verwijt te hebben van in eene zaak van zooveel belang, 
welke de geruststelling van zooveler geweten ten doel heeft, 
mijne medewerking geweigerd te hebben, verzoek ik TJ. D. 
H. W. dit in aanmerking te wiUen nemen en te wiUen 
medewerken tot een zoo goed doel, ten einde den eerbied 
en 't vertrouwen te vermeerderen, welke de goede katho- 
lieken den door zijne Heiligheid aangestelden persoon moe- 
ten toedragen." Duidelijker kan het niet. 

Helaas, wat 's keizers gezant in de toekomst duchtte, 
werd maar al te spoedig bewaarheid, en op onedele wijze 
werden de goede bedoelingen van 't langmoedige en altijd 
omzichtige Rome door Codde en zijn volgelingen verijdeld. 

De Jansenisten juichten over Codde's benoeming, en deze 
toog dan ook aanstonds aan het werk. Hij begon met het 
bevorderen zijner aanhangers tot de voornaamste staties der 
Missie en 't verwijderen of onbUlijk achterstelUen van hen, 
die elders, dan in de scholen der secte gestudeerd hadden.^) 

1) Teekenend en kenschetsend is het smeekschrift, door een 
aantal seculiere priesters den 16 len Febr, 1701 aan de Congregatie 
der Propaganda opgezonden (Archief v. het aartsbisdom Utrecht 
XV bl. 11). Doch opmerkelijk is, dat onder de onderteekenaars 
slechts één Amsterdammer is: PhiJ. Mensink „34 jaar missionaris 
en 20 jaar pastoor te Amsterdam" in 't Vrededuifje. 



70 

De Jezuïeten in 't algemeen, de Amsterdamsche inzonder- 
heid, moesten het weldra ontgelden. In een schrijven van 
10 September 1694 bracht de Apostolische vicaris tegen de 
paters Jacobus de Ooninck óp de Verwersgracht, Philips 
Happart in den Zaaier en Jacobus Vlemincx in den Krijt- 
berg, bij de congregatie tot voortplanting des geloofs de 
zwaarste beschuldigingen in, die echter door de leden der 
Sociëteit zonder veel moeite wederlegd werden. De Romein- 
sche congregatie verwees nu de twistende partijen naarden 
Nuntius te Keulen, die den later meer bekend geworden 
Adam Daemen met een onderzoek belastte. Doch, om de 
eendracht te bevorderen, sloot de Superior der Hollandsche 
Jezuieten-missie, pater Wilhelmus Arnhoudts, als gevolmach- 
tigde van den provinciaal Ignatius Diertens, den 22^^®" De- 
cember 1695 een soort van voorwaardelijke overeenkomst 
met den Aartsbisschop van Sebaste. Indien de congregatie 
het goed heette en bevestigde, zou dat verdrag in werking 
treden. Daarbij werd den zendelingen in den Zaaier verbo- 
den „in een andere kerk dan de Krijtberg op Zon- en feest- 
dagen Mis te lezen, de Vespers te zingen en dergelijke 
godsdienstoefeningen te houden; de Jezuïeten mochten echter 
in hun genoemde bedehuizen, onderscheiden van den Krijt- 
berg, op Zondag namiddag de christelijke leer uitleggen.... 
ook op werkdagen er de H. Mis lezen, onder beding altijd, 
dat ze nooit eenige onderrichting zouden geven aan de toe- 
vallig aanwezige personen .... De Aartsbisschop verklaarde 
nu ook dat, zoo de congregatie het goedvond, krachtens 
deze overeenkomst, het bezit van den Krijtberg voor altijd 
verzekerd zou blijven, op voorwaarde echter, dat, krachtens 
diezelfde overeenkomst, de Sociëteit wederkeerig verklaarde, 
gelijk zij verklaart bij dezen, tevreden te zijn en. te zullen 
blijven met deze twee staties te Amsterdam".^) 

1) Yerg. hier een te Rome ter drukkery der apostolische camera, 
in 1694 verschenen stuk, getiteld: y.Sacra Congregaiione de Pro- 
paganda fide, Eminentisa. et Hecerendlss. Domino Card. Bene- 



71 

Thans beweerde Codde dat die overeenkomst onmiddellijk 
en onverwijld in werking moest treden, nog vóór de uitdruk- 
kelijk bedongen goedkeuring der congregatie. Die goedkeu- 
ring bleef echter uit èn in 1696 èn in 1697 : de vermoe- 
delijke reden zal aanstonds wel duidelijker blijken. Ook het 
jaar 1698 ging in vruchtelooze afwachting voorbij, zoodat de 
Amsterdamsche zendelingen, den 10*^®"^ September aldaar ter 
beraadslaging vergaderd, besloten alles weder in den gewe- 
zen toestand te herstellen, wijl het bovenvermelde verdrag 
te Rome niet bekrachtigd werd. ^) 

Ten gevolge van deze en dergelijke plagerijen, waarvan 
men zich heden nauwelijks een denkbeeld kan maken maar 
die destijds met Jansenistische arglistigheid berekend waren, 
werden natuurlijk de door Codde begunstigde partijmannen 
dagelijks stouter, en van den kansel en door de drukpers 
werd nu de door Rome gedoemde leer van Jansenius straf- 
feloos verkondigd. Om niet te wijdloopig te worden treed 
ik hier in geen nadere bijzonderheden. 

„Gteleerde werken en losse geschriften — zoo schrijft 
andermaal wijlen Mgr. Van Tree ^) — kerkboeken en cate- 
chismussen, alles werd bedorven . . .Men begon eene wezenlijke 
vervolging tegen degenen, die oprecht katholiek waren, en Cod- 
de misbruikte meermalenzijngezagomrechtzinnige geestelijken, 
wegens hun verkleéfdheid aan de ware leer, te straffen. Som- 
mige priesters van den aanhang gingen zoo ver, van aan 
de zoodanigen zelfs op het sterfbed de laatste H. Sacramen- 



dicto Pampkilio, Amstelodamens, missionum. Pro R. P, praefecto 
Mission. Hollandiae Societatis Jesu. Contra Illustriss. ac Reueren- 
diss. D, Archiep, Sebastenum, in Belgio Foederato Vicarium 
Apost. et nonnuUos a clero Amstelod, — Prima fa^ti, cum sum- 
mario. Een uiterst zeldzaam kwartyntje van 20 niet-genum- 
merde bladz. dat ter tafel kwam der congregatie. 

1) Verg. het Archief voor de gesch, van *t aartsbisd, Utrecht I, 
250 - 253. 

2) T. a. p. blz. XLI. 



72 

ten te weigeren. Daarbij hield men niet op nieuwigheden 
in te voeren, bij de bediening der heilige zaken de HoUand- 
sche taal te gebruiken, ongehoorde gestrengheid in den biecht- 
stoel te bezigen, en op deze wijze de geloovigen van de H. 
Gonmiunie af te houden enz. enz. — Deze en meer andere 
ongeregeldheden, de verwarringen en twisten daardoor ont- 
staan, konden te Rome niet geheel onbekend blijven." 

De zaakgelastigden van twee katholieke vorsten, Franc. 
MoUo, een rijk bankier te Amsterdam, resident des konings 
van Polen, en Camprich de reeds meermalen genoemde am- 
bassadeur des keizers Leopold I, waren de eerste aanklagers 
van Godde bij den H. Stoel. Aanvankelijk zonder welslagen. 
„Men wilde te Rome — zoo vervolgt de aangehaalde inlei- 
ding 1) — niet spoedig geloof slaan aan de overgezondene 
beschuldigingen en schreef dezelve grootendeels toe aan par- 
tijdigheid. De klachten uit de Nederlanden werden nochtans 
zoo menigvuldig en hevig, dat men besloot narichten in te 
winnen. Onder andere vroeg de congregatie bij herhaling 
inlichtingen van de Oock, die vroeger zooveel ingenomen- 
heid met Godde aan den dag had gelegd. Zijne antwoorden, 
hoezeer ten uiterste gematigd, bevestigden vele der inge- 
brachte beschuldigingen. Sedert werd de Oock door de lieden 
van den aanhang, die hem hemelhoog geprezen hadden, ten 
sterkste verfoeid en eindelijk vervolgd." Doch, helaas, de 
in 1694 te Rome benoemde congregatie ter onderzoeking 
der zaak van Oodde werd door diens geheimen handlanger, 
den uit Frankrijk verjaagden Walloni of du Vaucel, bij mid- 
del van allerlei kunstgrepen om den tuin geleid. Zoo was 
er alweder tijd gewonnen. ^) 

De klachten hielden echter hiermede niet op. De aarts- 



1) Blz. XLII. 

2) Over dezen du Vaucel en z\jn gedoe, van Rome uit, met den 
alom rondzwervenden en eindelflk te Amsterdam (1704— '19, schui- 
lenden Quesnel zie de Studiën LIX blz. 197 en volg. 



73 

bisschop van Ancyra i. p. i. Petrus-Paulus, yit het hertoge- 
lijk geslacht der Palma's gesproten en tot apostolisch vicaris 
van 'tMongolenland benoemd, bevond zich in 't midden des 
jaars 1697 te Amsterdam, ten einde van daaruit zijne zen- 
delingsreis naar Persië te ondernemen. 

Onder dagteekeniog van 26 November 1697 schreef hij 
uit de Amstelstad aan zijn correspondent te Eome wat hij 
persoonlijk aldaar ondervonden, gezien en gehoord had: ^) 
„Ik beveele U, mijnheer, den vervloekten wortel van het 
Jansenistendom, dewelke door deze provinciën boven mate 
uitgespreid is. Hierom, belieft uit mijnen naam bij zijn 
Heiligheid te gaan en Hem te zeggen, dat ik, als een kind 
van de Kerk hoewel onwaardig, sweere dat het quaad zoo 
zeer aangewassen is, dat, wanneer Hy het zal willen ont- 
roeien, Hij het niet zal konnen. Het zyn nu drie maanden 
dat ik verblijve in deze provinciën van het Nederland. Ik 
heb gehandelt met onpartijdige persoonen, die door geen 
driften gedreeven worden; ik heb gehandelt met alle catho- 
lyke ambassadeurs en met de yverigste gelovigen van dit 
land. Zij roepen met één mond : neem weg, neem weg .... 

„Zy willen te Rome zeer yverige Oatholyken schynen te 
wezen. Zy loochenen 't geen zy hier preeken en uitstrooien. 
Ik zegge TJ dan, mynheer, zyt zoo goed van dit zyne Hei- 
ligheid uit mynen naam te zeggen, alsook aan de heeren 
Cardinalen, die U. E. zult oordeelen dit te dienen. Dat ze 
tog zig niet laaten bedriegen: want deeze mannen zyn uit 
het getal van diegene, dewelke komen in schaapskleederen, 



1) Ik volg hier den tekst van Backhuysen's overbekend Gedenk- 
schrift II bl. 42. Verg. Mozzi's Histoire de Véglise d^ Utrecht I, 
bl. 219; de Haarl. Bijdr. YIT, 434 en de Causa Quesnelliana p. 
113, waar blykt dat du Vaucel dezen brief te Rome listig onder- 
schept had en eene copie overgezonden aan Quesnel, in wiens na- 
latenschap h\j gevonden werd by ztJne gevangenneming te Meche- 
len in Mei 1702. {Studiën t a. p. bl. 231.) 



74 

maar van binuen zyn het grypende wolven. Dit is genoeg' 
om myne conscientie t'ontlasten en de uwe, mynheer, daar- 
mede te beswaaren." 

Zoo schreef in 1697 uit Amsterdam een welingelichte oor- 
en ooggetuige. De kleuren zijn donker. 

Eindelijk kwam er in 't zelfde jaar 1697 een boek in het 
licht, getiteld Kort memoriaal, uit een mjdloopiger getrokken, 
over den staat en den voortgang van het Jansenisme in Hol- 
land ^), De met degelijke bewijzen gestaafde beschuldigingen 
in dat boek verzameld door Adrianus van Wijck en de twee 
Jezuïeten, Franc. Verbiest te Delft en onze akteverzamelaar 
Nobertus Aerts, destijds te Schipluide, maakten een gewel- 
digen indruk zoowel te Rome als in de Nederlanden: de 
huichelende partij was eindelijk voorgoed ontmaskerd, 't Werd 
in 'tFransch bewerkt door pater L. Doucet, een Franschen 
Jezuiët, biechtvader der Fransche afgevaardigen ter vrede- 
sluiting te Rijswijk bij den Haag, en ook in 't Latijn ver- 
tolkt, zoodat ieder er kennis van kon nemen. Paus Inno- 
centius XII gaf nu andermaal in 1698, aan een bijzondere 
congregatie van kardinalen den last, om de zaak van den 
aangeklaagden vicaris op dien grondslag te onderzoeken. 
Alle kunstgrepen der Jansenistische handlangers te Rome 
zelfs, alle sluwheden van Quesnel's La foy et Vinnocence du 
Clergé de Hollande^ en alle geschriften der Noord- en Zuid- 
nederlandsche Jansenisten ten gunste van Ooide baatten 
thans even weinig als zijn eigen verdediging. Twee aller- 
gewichtigste besluiten werden den 25^^^° September 1699 
door de Romeinschè congregatie genomen : Codde werd uit- 
genoodigd om zich naar Rome te begeven ten einde zich 
in persoon te komen verantwoorden, en Theodorus de Oock 
zou door Codde zelf of den Brusselschen internuntius in- 



1 Zie over dat boek de Haart. Bijdragen YII, 428. 



75. 

middels als pro vicaris met het bestuur der zending belast 
worden ^). Ernstig was het nu gemeend. 

Tot driemaal toe trachtte Oodde, onder allerlei voorwend- 
sels^ zich aan de reis naar Eome te onttrekken^ zoodat er 
eindelijk een tamelijk scherp bevel noodig was om hem den 
tocht te doen aanvaarden naar de eeuwige stad. Na alvorens, 
tegen Rome's uitdrukkelijken wil in, vier pro vicarissen, 
allen zijn geestverwanten, met het bestuur der zending be- 
last en afscheid genomen te hebben van de burgemeesters 
van Amsterdam en de heeren Staten in den Haag, wienhij 
zijne zaak en zijn persoon dringend aanbeval, vertrok hij 
naar Eome, waiar hij den ll^en December 1700 behouden 
aankwam. De aartsbisschop van Sebaste werd er, overeen- 
komstig zijn hooge waardigheid, met veel onderscheiding 
ontvangen. Evenals men hem op la&t des Pausen van 't 
noodige reisgeld had voorzien, zoo ook werden maandelijks 
de kosten van zijn onderhoud betaald, terwijl eene hof koets 
te zijner beschikking stond. Vrij kon hij zich bewegen. 

Niet lang was Oodde te Rome of twee smeekschriften, 
uit de hoUandsche Zending opgezonden, werden den H. Vader 
aangeboden. Het eerste, onderteekend door slechts twintig 
seculiere geestelijken, maar, volgens de Oock, allen mannen 
om hun ouderdom, lange ondervinding, deugd en aposto- 
lischen ijver boven velen aanbevelenswaardig — drong er 
op aan, om eiken priester der Zending de beëediging van 
't formulier van Alexander VH te bevelen. Dit formulier 

luidt aldus : „Ik onderwerp mij aan de bulle van Paus 

Innocentiufi X van den 31^^^ Mei 1653 en aan de bulle 
van Paus Alexander VII, gegeven den 16^®" October 1656. 
En de vijf stellingen, getrokken uit het boek van Oorneüus 
Jansenius, genaamd Atcgustintis, verwerp en veroordeel ik 
met een oprecht gemoed in den zin door den schrijver be- 



4 Verg. Mozzi Histoirc des réoolutlons de V Eglisc d* Utrecht 
III, pag. 1. 



76 

doeld, zooals de apostolische Stoel door gemelde bullen de- 
zelve veroordeeld heeft. Dus zweer ik: zoo helpe mij God 
en deze heilige Evangeliën!" Het tweede smeekschrift, door 
de provicarissen van Codde's keuze opgemaakt en met de 
handteekening van ongeveer 300 geestelijken voorzien, diende 
ter bestrijding van het eerste en ten bewijze, dat Codde en 
de zijnen onschuldig beticht waren (1701). „Dat is het 
beruchte smeekschrift, zegt de Oock, door Oodde zoo dikwijls 
te zijner verdediging ingeroepen .... het klaarste getuigenis, 
volgens de partijmannen, van zijne rechtzinnigheid en het 
bewijs zijner onschuld: ja voorwaar, eene bekentenis uit 
eigen mond, dat de gevoelens en beginselen van het hoofd 
bijna al de leden en schier het gansche lichaam waren in- 
gevaren." ^) Voegen wij hier echter aanstonds bij, dat zeer 
velen der onderteekenaars nog tijdig hun misslag inzagen 
en, zoo zij te goeder trouw Oodde in de dwaling aanhingen, 
hem toch niet halsstarrig in de dwaling gevolgd zijn. 
De Cock zelf getuigt: „In 't eerste jaar van mijn provica- 
risschap trof ik 240 weerspanningen aan; het laatste jaar 
maand en dag, te weten de 14'^^'^ November 1705, Het er 
slechts 131 over; want de dood heeft er 20 weggerukt, 3 
hebben uit eigen beweging de Missie verlaten, 86 zich door 
bekeering bij de gehoorzamen gevoegd." 

Doch loopen wij den tijd niet vooruit en keeren wij naar 
de eeuwige stad weder, waar aangelegenheden werden ver- 
handeld, die voor de Amsterdamsche Jezuïeten de gewich- 
tigste gevolgen hebben gehad. 

Toen de zaak van Oodde te Rome in den breede onder- 
zocht was en hij hardnekkig weigerde 't hem voorgehouden 
formulier van Alexander VII te bezweren, werd hij den 
13den j/[gj[ 1702 in zijne .bediening als vicaris geschorst en 



1) De Cock Do Pctro Codde p. 129. Verg. de door de Cock in 
1706 aan de Congregatie aangeboden Missio focderati Belqii seu 
missionis bataoae descriptio, door pater van Lommei uitgegeven. 



77 

Theodorus de Cock, zijn gewezen vriend, in zijne plaats als 
provicaris aangesteld. 

Dat was een geweldige slag voor de Jansenisten en om 
dien af te weren, besloten zij, in een bloot kerkelijke zaak 
hnn toevlucht te nemen tot den wereldlijken rechter : zij 
zonden beproeven — een maatregel, lang van te voren be- 
raamd en voorbereid, — hunne zaak bij de regeering des 
lands te winnen, of wellicht de Paus, uit vreeze voor de 
Staten, van gevoelen zou veranderen. Te dien einde bedien- 
den zij zich van aanzienlijke geestelijken en leeken, die bij 
de regeering klachten aanhieven over de onrechtvaardige 
veroordeeling van Oodde, door de kuiperijen — zoo luidde 
het — der Jezuïeten bewerkt. Alles werd op rekening der 
monniken gesteld, voornamelijk der Jezuïeten, en de Cock 
werd voorgedragen als aan dezen verslaafd, ofschoon hij, 
aanvankelijk althans, niet geheel vrij was van de gangheb- 
bende vooroordeelen tegen de reguliere geestelijkheid. 

De sluwe Joh. Christianus van Erckel, pastoor op 't be- 
gijnhof te Delft en lid van 't eigenmachtig opgerichte 
Utrechtsche waankapittel, wist, bijgestaan door zijn trouwen 
geestverwant Hugo Franc, van Heussen, al aanstonds door 
een heftige rede, vol schandelijke logen en laster, de staten 
van Holland en Westfriesland dermate tegen den provica- 
ris op te zetten, dat het noodlottig plakkaat van 17 Au- 
gustes 1702 werd uitgevaardigd. Daarbij werd aan de Cock 
verboden zijn vicarisschap uit te oefenen en alverder be- 
paald : „dat niemant voor vicaris sal mogen werden erkendt 
als diegeene, die naar orde in dese Landen gebruickelijck, 
behoorlijker wijze geëligeert en de bij de Heeren onse ge- 
committeerde Raden geadmitteert sal weesen. ^)" 

Toen Codde uit Kome wedergekeerd en den 28**^^" Juni 
1703 behouden te Utrecht was aangekomen, verdubbelde 
de ijver der Jansenisten, en, door een nieuwe lasterlijke 



1) Kerkelijk placaaébock I, 641. Dat juichte Quesnel toe. 



78 

aantijging bij de heeren Staten, wisten zij te bewerken, dat 
er bevel gegeven werd om de Cock gevangen te nemen. 
Den 29^^° Juni . kwam de fiskaal naar Leiden om dat be- 
vel uit te voeren, maar de Cock redde zich door de vlucht 
naar 't buitenland. Drieduizend gulden werden uitgeloofd 
aan hem, die den provicaris in de handen der justitie zou 
overleveren. Hij hield zich schuil bij de Jezuïeten te Emmerik. 

Thans waren de volgelingen van de Cock, inzonderheid 
de Jezuïeten, aan de beurt, vooral sedert de geschorste Codde, 
den 3^®° April 1704, geheel en al van zijne bediening ont- 
zet was. Ook dit besluit van Rome werd op het lange zon- 
denregister der zonen van Ignatius ingeschreven. 

Reeds in 1703 en '4 deelden eenige leden der Sociëteit 
in het lot hunner geestverwanten en trouwe medearbeiders, 
de seculiere pastoors van de Kethel en Voorburg. De eerste 
slachtoffers waren pater Jacobus van Aelst te Hoorn, Cas- 
par Ignatius Antheunis te Haestrecht en Aloysius Meyer te 
Zwammerdam (Bodegraven), tegen wie de resolutie van 17 
Juli 1704 werd uitgevaardigd. 

Vrijdag den 27^*^^®^ Maart 1705, werden door de gerechts- 
boden naar den Haag gedagvaard de volgende paters : Jacobus 
Claesman, resideerende te Leiden, Carolus van der Borght 
uit de statie in de Nobelstraat te 's Gravenhage, Joannes de 
Bruyn, overste der geheele Jezuieten-missie, wonend in de 
Amsterdamsche „Zonnebloem", en de meest gehate Francis- 
cus van Hier, zendeling in de Verwerstraat te Amsterdam. 
Hoezeer de Jansenisten vooral op de Amsterdamsche Jezuïeten 
gebeten waren en tevens hoe alles was voorbereid om een 
noodlottig banvonnis uit te lokken, blijkt overduidelijk uit 
den titel alleen van een vuilaardig lasterschrift, reeds in 't 
vorige jaar tegen de Amsterdamsche zendelingen in 't alge- 
meen en pater van Hier inzonderheid uitgegeven, onder den 
titel van Staftdvastige goddeloosheid of godlooze standvastigheid 

der Jezuiten aan J. P. Frangois van Hier plegtelijk 

opgedragen (Delft 1704 4®.) Het bijbelsche motto geeft de 



79 

strekking ervan te kennen: „Schik uwe gangen om van 
Hier te vertrekken" (Tobias XIV, 9) en „Van waer komen 
d'oorlogen en twistingen. . . is 't niet van Hier, uytuwe 
begeerlijkheden?" (Jac. IV. I.) 

Toen de gedaagden voor de gecommitteerden der Staten 
van Holland verschenen waren, hield de pensionaris van 
Haarlem, van Ackersloot, hun voor oogen welke tweedracht 
en oneenigheid de Katholieken verdeelde. Daaraan — zoo 
heette het — wilden de Staten een einde maken, wes- 
halve den Jezuïeten werd aangezegd : „dat vóór den 15 
Juni aanstaande aan 't Hof van Kome sal moeten werden 
bevorderd ende uytgewerkt, dat Petrus Oodde, aartsbis- 
schop van Sebaste, in het vicariat werde herstelt ofte 
andersins, dat sodanige middelen, die Haar Ed. Gr. Mog. 
aangenaam en de satisfactoir mogen weezen, souden moeten 
werden beraamt, waardoor de ruste en eenigheyt onder de 
Roomsgesinde ingesetenen volkomen werden herstelt; ende, 
bij ontstentenisse van dien, dat Haar Ed. Gr. Mog. sullen 
gebruiken sodanige middelen van nadruk, als deselve tot 
bereykinge van haar oogmerck sullen oordeelen noodig te 
weezen. — Ende dat ten dien einde, na den voorz. 15 
Junij, een begin sal werden gemaakt met de uystellinge 
der Jesuiten." Sluwer kon het niet beraamd worden. 

Alzoo stonden dan de plichtgetrouwe zendelingen tusschen 
twee vuren, öf Codde herstellen óf het land verlaten — in 
beide gevallen een schitterende voldoening voor de Janse- 
nistische partij en het doelwit van haar streven. Allerhach- 
lijkst was de toestand des zendelings in den £j*ijtberg en 
zijner ordebroeders te Amsterdam. 

Een aantal memoriën, resoluties en plakkaten werden in 
deze Jezuïeten-kwestie nog uitgevaardigd — te talrijk echter 
om hier medegedeeld te worden. ^) 

1) Onder den titel van Besognes van de gecommitteerde raden 
zyn de meeste verzameld in de Bijdragen coor de geschiedenis 
van 't bisd, Haarlem III, 241 en volg. 



80 

Dat de bedreiging van ^^uytstellinge" niet aanstonds ten 
uitvoer is gelegd, moet toegeschreven worden aan de ge- 
matigdheid van Rome, vanwaar de kardinaal Panlutius, 
onder dagteekening van 9 Mei 1705, een vredelievend ant- 
woord zond op een schrijven der Jezuïeten van 6<^®° April, 
en aan 't wijs beleid van den internuntius te Brussel, J. B. 
Bussi, die na 't verdrijven van de C!ock het bestuur der 
Missie op zich genomen, en — eene vrucht der uiterste 
toegeeflijkheid — den 14^®** November des jaars 1705 Gerard 
Potcamp, den Jansenisten zoo welgevallig, als vicaris be- 
noemd had. Deze werd aanstonds door de Staten toegelaten, 
doch overleed reeds don 16^^^ December daaraanvolgende, 
zonder iets gedaan te hebben om den overmoed der weer- 
spannige factie te beteugelen. 

Toen nu, den 8^*®" Januari 1707, door denzelfden nun- 
cius J. B. Bussi — de Jansenisten noemden hem nonsdus 
— de zeer rechtzinnige Amsterdammer Adam Daemen tot 
Potcamp's opvolger werd aangesteld, was daarmede ook 
het lot der Jezuïeten zoo goed als besHst. De Jansenisten 
waren letterlijk woedend en werden helaas ! dagelijks mach- 
tiger. Krachtens eene resolutie van 6 Januari 1708 werden 
aUe nog in de provincie Holland en West-Friesland ver- 
blijvende zendelingen der Sociëteit opgeroepen, om den 
Igden Februari in den Haag op het Binnenhof te ver- 
schijnen. Onder de veertien gedaagden bevonden zich 
de Amsterdamsche missionarissen, Joannes de Bruyn, 
overste der Missie, de opgemelde Philippus Happart 
uit den Zaaier en ook onze Krijtberger pater Franciscus 
Gilles. Franciscus van Hier uit de Verwerstraat was reeds 
m 1705 in ballingschap gezonden. ^) Den 16^®^ dezer, 
's morgens ten 9 uren — zoo schrijft de Haagsche zendeling 



1^ Het verslag, door dezen geschreven over zyne verdry ving uit 
Amsterdam, werpt veel licht over den plaatselyken toestand en 
de gemoedstemming der katholieken. Zie bijlage III. 



81 

Arnold van Eijckewaert aan zijn provincialen overste — 
verschenen wij alle veertien voor heeren gecommitteerden 
in deze zaak. Namens de Staten van Holland kondigde ons 
de voorzitter, de heer van Ackêrsloot, aan, dat wij binnen 
drie maanden te vertrekken hadden. Den inhoud zijner aan- 
spraak voeg ik hier bij, wel niet van woord tot woord, 
maar zoover ik het onthouden heb: „Alsoo het Haer Ed. 
Grootm. Heeren Staeten nu lang verdrooten heeft te sien 
de tweedraght, die er is onder de Roomsche Oatholyke ge- 
meente, hebben sy besloten en word ulieden aengeseght, dat 
gy binnen drye maenden, van desen tydt te beginnen, sult 
hebben te vertrekken uyt de Provintie van Holland en 
West-Friesland, op pene van, buyten dien tijdt gevonden 
wordende, gestraft te sullen worden als perturbateurs. Nog- 
tans met byvoeginge, dat indien binnen dien tydt van drye 
maenden de ruste wiert herstelt, gy sult mogen recours 
nemen tot de Hooge Overheyt, om by requeste van Haer 
te versoecken ulieder voorder verblyf, en sal alsdan gestelt 
worden naer behooren en eysch van saecken ; daer en tusschen 
sal aght genomen worden op uw gedragh. En by sooverre 
de rust in den tydt van drye maenden niet en wiert her- 
stelt, sullen alle de kerken geslooten worden en altydt 
geslooten blyven." — Dat waö even bondig als kernig. 

Ofschoon thans de Jezuïeten andermaal alle pogingen in 
't werk stelden om de Staten te voldoen zonder aan hun 
gewetensplicht te kort te blijven — een brief uit Kome, 
onder dagteekening van 17 April 1708, andermaal door 
Kardinaal Paulutius op name van paus Clemens XI geschre- 
ven, eischte onbewimpeld dat zij zich, desgevorderd, als 
slachtoffers zouden stellen : aan een herstel van Petrus Codde 
viel niet meer te denken. „Zijne Heiligheid — zoo schreef 
onder andere de kardinaal — begrijpt maar al te wel, dat 
een dergelijke storm tegen u is opgewekt door 't bedrog en 
de list der weerspannigen, die zich beijveren u, ofschoon 
geheel onverdiend, de straf der ballingschap te doen onder- 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 6 



82 

gaan, die zij zelf ten volle verdienen." Na al zijne toegeef- 
lijkheid — zoo luidt het hoofdzakelijk — staat de Paus 
verwonderd, hoe zijn goede bedoelingen aldus door de regee- 
ring miskend en slechts door onhoffelijkheid beantwoord 
worden. De schuld daarvan is echter toe te schrijven aan 
de oproerigen, die de anders zoo verlichte en rechtvaardige 
regeering tot zulke stappen hebben weten te bewegen. Zijne 
Heiligheid wenscht, dat deze zijne gevoelens aan de heeren 
Staten worden bekend gemaakt, opdat ze paal en perk stellen 
aan de onbeschaamdheid der onruststokers. „Mocht echter 
de straf der ballingschap — zoo eindigt de brief — u, 
ofschoon onschuldig treffen, dan spoort u Zijne Heiligheid 
aan, die ramp manmoedig en geduldig te dragen, gelijk 
uwe bekende deugd dat duidelijk voorspelt." ^) 

Het eenige gevolg van dit schrijven was, dat de termijn 
van de uitzetting der Jezuïeten met twee maanden verlengd 
werd. Een magere troost! 

Den 19'^®'^ Juli 1708 was er eene resolutie genomen, 
welke in den avond van den 23'*'®'^ door geheime boden 
aan de gedaagden aangekondigd, hoofdzakelijk inhield dat 
zij aan de hun bekende beslissing der Staten te gehoorzamen 
hadden, en in ballingschap moesten vertrekken.^) 

Aldus zegevierde, althans voor een poos, de wraakgierig- 
heid der Jansenisten. Aldus bezweken, de eer van 't vaandel 
ongerept en onbezoedeld, de zonen van Ignatius als slachtoffers 
hunner onderdanigheid aan een wenk van den stedehou- 
der Grods. 't Was hard maar eervol. 

„Deze vaders — zoo verhaalt de in alle geheimen der 
secte ingewijde Tilman Backhuyzen *) — allen mannen van 



1) Zie den schoenen brief in zyn geheel by Mozzi t a. p. III, 46. 

2) Kerkelijk placaatboek II, 432. 

3) In z\)n Verhaal van lietgene Zegerus B. van Espen {en an* 
deren) betrekkelijk de Nederlandsche Zending verrigt hebben, 
volgens de vertaling van Mgr Van Vree, blz. 16. 



83 

beproefde deugd en apostolischen ijver, waardige opvolgers 
vaa hen, die sedert 1592 tot nu toe, onder den drang der 
ketterijen en menigvuldige gevaren, in de hollandsche zending 
zoodanig gearbeid hadden, dat zij door overvloed van evan- 
gelischen oogst, door de bloem des volks, de sieraden hunner 
kerken en de fraaiheid der gebouwen, al hun medearbeiders 
overtroffen, hebben met zulk een grootheid van ziel al deze 
voordeelen, al deze pracht verlaten, dat zij noch door eenige 
klacht tegen de bestuurders van Holland, noch door van de 
wederspannige klerezij kwaad te spreken, niet eens door het 
uitgeven van een vinnig boekje, het ongelijk hun aangedaan 
gewroken hebben." 

De lof is haast al te uitbundig. 

Hiermede was nu ook het vonnis uitgesproken over den 
missionaris in den Krijtberg, pater Franciscus Gilles. Zijne 
kerk werd gesloten en op den vooravond van Sint Jacob 
apostel (25 Juli) verliet hij Amsterdam. Den 27«*«'» Juni 1708 
had hij zijn laatste Doopsel toegediend aan „Joannes, sone 
van Oornelis Sevenoy en Maritie Jans", waarbij als peter 
en meter optraden Philips De Leeuw en Feytje Jans. Den 
12^*"" Juli had hij voor het laatst, de echtverbintenis inge- 
zegend van Henricus Wessels en Cornelia Wes, ten over- 
staan van David Wes en Antonie Ruysink als huwelijks- 
getuigen. ') 

Men meene echter niet, dat dit alles geschiedde zonder, 
althans lijdelijk verzet der Amsterdamsche katholieken, 



1) Pater Ludovicus Yan der Beke, als hofkapelaan van den Por- 
tugeeschen gezant in den Haag, Don Francesco Pacheco di Sousa, 
was de eenige Jezuïet in de provincie Holland, die nog eenigen 
tt)d blijven mocht. De gezant had onmiddellijk een ernstig beklag 
ingediend b\j den pensionaris Ackersloot, waarvan het gevolg was, 
dat ztjn huispriester het uithield tot aan Pacheco's overlijden ten 
jare 1709. In 't volgend jaar moest ook V. d. Beke vertrekken 
t 28 Dec. 1713 te Brussel. 



84 

inzonderheid der patricische leeken. Een 40-tal uit de voor- 
naamsten der stad had den 23*^° April 1708 een verzoek- 
schrift ingediend bij de Staten van Holland, teneinde deze 
te bewegen op hun besluit van 18 Februari terug te komen. 

Ziehier het door wijlen den heer Thom. van Rijckevorsel 
opgespoord en in zijne Geschiedenis van 't Amsterda^nsche 
Maagdenhuis (bl. 111) voor het eerst uitgegeven stuk, dat 
even vereerend is voor de suppliekschrijvers als voor hun 
beschermelingen . 

„Aan de H. Ed. Gr. Mog®. de H. H. Staten van HoUand 
ende West-Friesland. 

„Verthonen zeer ootmoedigh en met onderdanigst respect 
de ondergeschreevene, U. Ed. Gr. Mog®. zeer getrouwe Roomse 
Katholycke burgers en ingesetenen der stadt Amsterdam, 
dat zylieden, ootmoedige supplianten, met een onuytsprekelyke 
droefheyd hadden vernomen de Souveraine resolutie van 
H. Ed. Gr. Mog®. tot uytsettinge van de Paters Jesuiten 
omdat het U. Ed. Gr. Mog®. hadde verdroten de dus lange 
geduurende oneenigheden onder de Roomse Catholycken. 

„Alsoo door deese voor de supplianten zeer droevige uyt- 
settinge zylieden, neevens zoo veele honderde arme familiën, 
zullen worden gepriveert van den trouwen harder] y ken 
bestier in hunne Godsdienst. 

„Derhalve neemen de supplianten de vryheid van U. Ed. 
Gr. Mog®. zeer ootmoedig en zeer onderdanig te verseeckeren, 
dat de voorn. Paters Jesuiten [aan] de supplianten en der- 
selver gemeentens niet anders dan godvruchtigheyd en alle^ 
soorten van christelycke deugden, overeenkomende met een 
volmaakte trouw en onderdanige gehoorzaamheid aan U. Ed. 
Gr. Mog®., hebben geleerd en ingeboezemd, en de armen zoo 
in 't Geestelyck als het weereldlyck by nagt en dagh ge- 
trouwelyck bygestaan. 

„En alhoewel, onder ootmoedige correctie, de supplianten 
verseekert zijn, dat tusschen de Roomse Oatholyken geen 
questiën of oneenigheden zijn, en dat het verschil dat daer 



85 

is tusschen de supplianten en derselve nieuwe discrepanten ^) 
niet zal beletten dat de Roomse Oatholycken met deselve 
zullen vreedsaem leeven en omgaen, gelyck, Q-odt dank, onder 
ü. Ed. Gr. Mog®. hoogwyze bestier, ten besten van een vol- 
maeckte vrijheid van conscientie (sic!) de supplianten altoos 
hebben gedaen en dagelykx zijn doende met alle ingezetene 
van andere gezintheden, zullen evenwel de supplianten zeer 
gaarne alles eontribueeren wat zy konnen en hun geloofs- 
poincten of religie toelaet, om de discrepanten, is het 
mogelyck, te brengen in één gevoel met de supplianten: 
dogh sulx niet konnende werden geëflFectueerd in zoo korte 
tyd door Haer Gr. Mog. bepaelt, d'ondergeschreeven bidden 
en smeeken ü. Ed. Gr. Mog. zeer ootmoedig en met een 
hart vol droefheyd en met betraende oogeh, dat ü. Ed. Gr. 
Mog®. deselve genaedig gelieven te troosten en te begun- 
stigen met de continuatie van de provisioneele gedooginge, 
in faveur van de voornoemde Paters Jesuiten en derselver 
kerken. Opdat de supplianten en alle Roomse Oatholycken, 
U. Ed. Gr. Mog®. trouwe burgers en ingesetenen, mogen 
met rust en vrolicheyd hun godsdienst waernemen, en Godt. 
Almachtich alle dagen bidden voor de welstandt van U. Ed. 
Gr. Mog®. en voor desselfs glorieuse langdurende regeeringhe. 
„Hetwelck doen, etc. 's Hage, 23 April 1708." 

Het verzoekschrift was onderteekend door de bloem der 
Amsterdamsche leekenwereld uit die dagen: 

„Adr. Jo. de Wale. — Nic. Andr. Tensini. — Theod. 
Schouten. — Octavio Barbou. — Willen Coeck. — Oarlo 
Francisco Barbou. — Abraham Swanen. — Joris Spies. — 



1) Nieuwe discrepanten — een hier, en andermaal hier beneden, 
gelukkig gekozen, niet al te scherp gekozen woord. De Jansenisten 
stonden destijds in blakende gunst by de Staten en stedelijke 
vroedschappen, en moesten ontzien worden. Daarenboven het ver- 
schil tusschen roomse h en oudroomsch ging boven 't begrip der 
heeren leden der statenvergadering. 



86 

Pieter Geelhand. — Pieter Andreas MoUo. — Cornelio van 
Lintelo. — Antonio de Jongh. — Ign. van Bree. — Martin 
Deyman. — 01. L. de Surmont. — Joan. Heymerick. — 
Theod. van Honthorst. — Melchior van Snateren. — Léon 
Demoracin. — Henrick Stier. — Jacob Dirven. — David 
Oreagh. — Floris Dommer. — H. F. de Jongh. — Gesar 
Saidi. — N. de Swaen. — Jacob Spies. — Hendrik Dytgens. 
— Nicolaas de la Naye. — Oornelis van Schoorel. — Mat- 
thias van Bree. — Balth. Eingenberg. — Ign. en Carolo 
van Honsem. — Pieter Schaap. — Cornelio Dutry. — 
Michiel van Dasem. — Fran^ois van Schoorel. — Hendrik 
Beckx. — Giovanni Cauly. — Eomekes. — Nicolas van 
der Laen. — Dirck Velthuys. — Joan van Anrae" ^). 

Het mocht, helaas, niet baten. De wraakgierige Janse- 
nisten waakten bij hun prooi. 

Welke gevoelens van droefheid en deelneming de trouwe 
vrienden en gemeentenaren van pater Gilles bezielden en hoe 
de zendeling zelf te moede was bij 't afscheid nemen van 
zijne dierbare kudde, laat zich gemakkelijk gissen. Boven- 
staand verzoekschrift is luidsprekend. 

De balling nam aanvankelijk de wijk naar het slot Loen- 
dersloot, een oud-adellijk huis in het nederkwartier der pro- 
vincie Utrecht gelegen. Gedurende een geheel jaar schuilde 
hij daar en genoot er de hartelijke gastvrijheid der katho- 
familie Bloys van Isendoorn ^), ongetwijfeld nog altijd met 
de zoete hoop bezield, dat de storm voorbij zou gaan en de 
kalmte hem wederom in de haven zou terugvoeren. Die hoop 
werd niet verwezenlijkt. 

't Is niet onwaarschijnlijk, dat de kerkelijke woelingen 



1) Wie deze achtenswaardige mannen nader wil leeren kennen, 
raadplege het rijke werk van den heer v. Ryckevorsel, waarin 
byna allen verder worden toegelicht als regenten der godshuizen. 

2) In 1656 was de burcht bewoond door een katholieken An^stel 
van Mijnden, gehuwd met eene barones van Wassenaar. 



87 

in 't jaar 1709 te Sloodijk-Loendersloot door den Jansenis- 
tischen bakkersknecht Ignatius Mode op aandrijven van den 
ütrechtschen pseudo-deken Jacob van Oats verwekt, het 
vertrek des ballings naar Zuid-Nederland bespoedigd hebben ^). 
Sinds ontmoet ik den verdreven zendeling der Krijtbergkerk 
te Brugge, waar hij in 1715 als rector van 't Jezuïeten- 
college werd aangesteld, en te Gent, waar hij, na lange jaren 
nog de zielzorg gedragen te hebben, den 7^®" Februari des 
jaars 1730 overleed. 

Hoe menigwerf zal hij aan zijne herderlooze schapen, de 
Krijtbergers, gedacht hebben! 

Het door hem geschreven gedeelte der doop- en trouw- 
registers doorloopend, komt men gereedelijk tot de over- 
tuiging, dat de 8t. Franciscus-Xaverius-kerk welig voort- 
bloeide tot aan de beslissende zegepraal der Jansenisten. 
Men leeft er als 't ware in 't katholieke Amsterdam dier 
dagen en ontmoet er telkens, bij doop- en trouwgelegenheden, 
van oudsher bekende namen, b. v. in September 1699 Eli- 
sabeth en Joannes Bisschop met diens echtgenoote Gerritje 
Stoffels ; in November Gysbert, Blisabeth en Gerard Dommer 
met zijne huisvrouw Maria Spies; in Februari 1700 Adam 
Koek en Jannetie Kievit; in Mei Eva Maria de Wale, 
vrouwe van Vlooswyck, en Eva Machtildes de Wale, vrouwe 
van Ankeveen, als getuigen bij het huwelijk van Henricus 
Van Essen en Gertrudis Jans; in dezelfde maand Joannes, 
Judith, Engelbert en Catharina Munnink met haar echtge- 
noot Michiel de Craeger; in Juli Anna Maria, Joannes, en 
Antonius de Jonge met zijne huivrouw Maria Heemskerk; 
in September 1701 Helena Maria en Bernardus Staats, naasi 
diens echtgenoote dementia van Rhemen, Gerard van Rhe- 
men, Anna van Voorst en Alida Heymerick; in November 
Franc. Benedictus en Justus van Dordt naast zijne huisvrouw 



1) Zie daarover het Archief voor de geschied, van *t aartsbisd. 
Utrecht 1, 414 II 313— 17. Verg. de HaarL Bijdragen X, 397. 



88 

Theresia Janssens, Benedictus van Breukel en Maria Bisschop ; 
in Maart 1702 Apollonia en Agatha Oroock naast haar 
echtgenoot Antony Moreau ; in Juni ^^Maria Jacoba, dochter 
van d' heer Theodorus de Jongh, heer van de groote Lindt, ^) 
en mevrouw Helena Maria Staats", terwijl Bernardus Staats 
en Maria Heymerick ale doopgetuigen optreden; in Sep- 
tember Oornelis Wilhelmus en Hermannus Theodorus Staats 
met zijn echtgenoote Huberta van Duyssel en de meter 
Aletta Staats; in Maart 1703 Wilhelmus Franciscus en Ni- 
colaas de Lanay of de la Naye naast zijne vrouw Maria 
Ingels ; in December Joanna Blisabeth en Reinier Schurink, 
benevens zijn echtgenoote Margareta van Bergesteen ; in Ja- 
nuari 1704 dementia Wittert, als doopgetuige van Gerardus 
Jacobus Staats; in Augustus Joanna, Ignatius en Harmen 
van Oampen; in Januari 1705 Agatha van Hem, als meter 
van een volwassen bekeerling, den mennoniet Joannes Pa- 
rijs*); in Maart Ferdinand en Joseph Maria de Oosta, als 
doopheffers der dochter van Catharina de Goeijer ; in October 
Carlo, Maria en Octavio Barbou, benevens diens echtgenoote 
Maria van Hulten ; in December Adriana Wuytiers, vrouwe 
van Ankeveen, die Godfried, zoon van Reynier Schuringen 
Margaretha Bergesteen, ten doop houdt; in Maart 1706 
Agnes Vingboons, als meter van Anna Agnes, eene dochter 
van Jacobus Dirven en Nicoletta Catharina Vingboons; in 
October Mathias van Bree en vrouwe Geertrui Comelia 
Schouten *), wier zoon WiUem Andreas ten doop wordt ge- 



1) 't Is bekend, dat de heerlykheid van de Groote-Lindt van de 
familie de Jonghe is overgegaan op de Van Brienens. 

2) Den 6den April 1700 werd de gewezen Israëliet, Joannes 
Maurus. in de huiskapel gedoopt. 

3) Bij uiterste wrlsbeschikking van juffrouw Maria Geertruid 
Mensink, werd haar in 1724 de zorg opgedragen, dat de goederen 
van 't Vredc-Duifjc niet in handen vielen der Jansenisten (Wa- 
genaar's Amsterdam II, 214). Juffrouw M. was vermoedelijk de 
zuster of nicht van pastoor Mensingh in 't Vrededuifje. 



89 

houden door Pieter en Aldegonda Elisabeth van Bree; in 
Januari 1707 Koenraad Visbeeck en Maria Angela Rave, 
wier dochter, Maria Sibylla, ten doop wordt gehouden door 
Maria Rave en den hoogeerwaarden (admodum reverendus) 
heer Theodorus Rave ; in September Cath. Maria Oamphuysen, 
dochter van Jan 0. en Helena Schaep; in Maart eindelijk 
van 't verbanningsjaar 1708 den achtbaren Nicolaas Orom- 
hout, die met Isabella Holsteyn als doopheflfer optreedt van 
Joannes van Humbeeck en Maria Toeroede. enz. enz. 

Wat gewerd er van de Jezuïeten-kerken te Amsterdam 
en elders? In een brief van 13 Februari 1720 schreef de 
eerbiedwaardige pater Franciscaan, Egidius de Glabbais, die 
sinds 1687 in de Mozes-en-Aaron stond en dus 33 jaar te 
Amsterdam aanwezig was geweest, het volgende aan paus 
Clemens XI over 't verdrijven der Jezuïeten uit de Amstel- 
stad. ^) „Een nog meer betreurenswaardig voorval was het, 
toen de eerwaarde paters der Sociëteit van Jezus door de 
hoogmogende heeren Staten uit de meeste hunner missies 
werden gebannen, en hun verboden werd de heilige diensten 
te verrichten, terwijl hunne bedehuizen werden gesloten. 
Doch, wijl daardoor vele katholieke gemeenten van de ver- 
eischte zielzorg verstoken werden, zijn ze op verschillende 
plaatsen verspreid en gedwongen geweest andere bedehui- 
zen te bezoeken, wat, gelijk bekend is, ook te Amsterdam 
plaats greep. Dientengevolge werden de gemeenten van 
beide onze kerken (de Mozes-en-Aaron en de Boom) alweder 
aanzienlijk venneerderd, om welke reden aldaar meer pries- 
ters moesten gebruikt worden ^) 

„In andere plaatsen, waar alleen de eerwaarde paters der 
Sociëteit waren en hunne gemeenten geheel en al verstoken 
werden van elke katholieke zielzorg, hebben zij, opdat de 
geloovigen en gehoorzamen niet zouden genoodzaakt wor- 



1) Studiën XXV bl. 490. 

2) Van dien tyd af dagteekent „de ware God in 't Boompie." 



90 

den de bedehuizen der weerspannigen te bezoeken, zendelin- 
gen uit onze Orde gevraagd en verkregen [b. v. te Rotter- 
dam en te Delft], onder goedkeuring van den ordinarius of 
vicarius apostolicus." 

Ofschoon nu de Xaverius-kerk op bevel der hooge regee- 
ring officieel gesloten was, bleef zij toch bij oogluiking en 
officieus geopend. Meer dan in onze dagen hing destijds de 
zachtere of strengere toepassing der wetten en plakkaten 
van het goeddunken of de willekeur af der uitvoerende 
macht en plaatselijke overheid. Waar echter de gesloten 
bedehuizen der Jezuïeten elders weer mochten ontsloten zijn 
— en dat geschiedde onder oogluiking in menig oord — 
te Amsterdam bleef, althans officieel en van staatswege, 
het verbod van 1708 gehandhaafd tot in 't jaar 1788. 

Gedurende die tachtig jaren zijn echter de Jezuïeten niet 
geheel werkeloos gebleven in de Amstelstad. De Krijtberg 
rekte een wel kwijnend maar niet geheel uitgebluscht leven. 

In zijne private en beknopte berichten aangaande de missie 
in Holland, den 2''®" October 1805 door den toenmaligen 
vice-superior Mgr. Luigi Ciamberlani aan den prefect der 
roomsche Propaganda, den kardinaal di Pietro, uit Munster 
opgezonden, schetst de berichtgever in algemeene trekken, 
kort maar duidelijk, de wijze van bestaan der verbannen 
Jezuïeten : „Langen tijd voor de opheffing hunner Sociëteit 
zijn zij, tengevolge der kuiperijen van de Utrechtsche Jan- 
senisten, op bevel der burgerlijke regeering uit de HoUand- 
sche provincie verdreven. Benige hunner staties werden 
door seculiere missionarissen, andere door paters Observan- 
ten bezet, en op eenige enkele bleven zij 
zelf, maar in de grootste verborgenheid; 
zeer heimei ij k droegen zijde H. Mis op, 
hoorden de sacramenteele biecht en ver- 
leenden verderen geestelijken b ij stand 
aan de onderhoorige geloovigen. In Amster- 
dam hadden zij twee staties ; in 1786 (1787) veroorloofden 



91 

de provinciale regeering, dat er eene werd hernomen en 
deze is het, waarin thans de ex-Jezuiet Adam Beckers pas- 
toor is. In 1792 werd vervolgens toegestaan, dat ook de 
andere statie werd hernomen en daar is de andere ex-Je- 
suït Theodorus Bastian tegenwoordig pastoor" ^) 
Dit verstrekke tot leiddraad van 't navolgende. 

Bij het vertrek van pater Gilles was de Roermondenaur 
Adolt* Lindtgen, zoon van den raadsheer aan 't Oostenrijksch- 
Geldersche Hof J. B. Lindtgen en Anna Christina van Kil- 
len 1, Gillen), door zijne overheid aangesteld, aanvankelijk om 
de goederen van huis en kerk te bewaken en bewaren, later 
ook om de geestelijke bediening, zooverre het de hachelijke 
tijdsomstandigheden gedoogden, in 't geheim uit te oefenen. 
Den 5''®" Januari 1717 begon hij weder het H. Doopsel 
toe te dienen, gelijk de doopboeken getuigen. De eerste 
doopelinge was Cornelia Maria, dochter van Willem van 
Aelst en Maria Aldegundis Blekeerdt, terwijl als doopborgen 
optraden Adam de Weerdt en Maria van Schuylenburgh. 
Niet voor den 2den Januari 1730 vind ik de eerste hu- 
welijksinzegening opgeteekend, van J B. Veuchs en Ida 
van den Kerckhoven, voor haar broeder en Susanna de 
Graaf als getuigen. 

Dat alles geschiedde met goedkeuring en onder begunsti- 
ging van den uitmuntenden Joannes van Bijlevelt, sinds 
wiens aanstelling als apostolisch- vicaris in 't jaar 1717, 
langzamerhand alle oneenigheid tusschen reguliere en secu- 
liere geestelijkheid een einde had genomen. De heiligschen- 
nige buitensporigheden der Jansenisten hadden ten minste 
dit nut opgeleverd, dat alle onderlinge afgunst en ijverzucht 
onder de weldenkende priesters schier verdwenen was. „Indien 
het goede maar geschiede" werd van toen af meer en meer 
de leus. 



1) Archief ooor 't aartsb. ütrcclu XVI, 135, 136. 



92 

Meermalen, in zijne briefwisseling, geeft de edele van 
Bijlevelt zijne onbewimpelde vreugde te kennen dat het den 
Jezuïeten gelukt is, hier en daar hunne verloren standplaat- 
sen weer te bezetten en hun onderbroken werkzaamheden 
te hervatten. Met welgevallen vernam hij hun welslagen. 

Maar de tijden waren zeer hachelijk. Vooral in de Am- 
stelstad telden de Jezuïeten, naast warme vrienden, zooals 
gebleken is, talrijke en machtige vijanden, niet slechts on- 
de politieke leeken maar inzonderheid, en wel het meest, 
onder de weerspannige geestelijken. Ik noem hier slechts 
de Jansenistische pastoors, Nicolaas Zul, den schatrijken 
ex-pastoor Corn. Krijs, (dien vertrouweling van Varlet en 
Quesnel, die in zijn armen ontsliep) en diens broeder Jaco- 
bus, Willem de Prater, Joan. van Neck, Lucas Ahuijs en 
Oodde's boezemvriend Theodorus Doncker, bij wie zich later 
nog aansloten Daniël Meynderts, de ingedrongen priester 
in 't jongens weeshuis, en Joannes Schoonebeeck ^). Met 
de daad en het woord en de pen ijverden deze „onverzoen- 
lijken'' tegen den vicaris Bijlevelt en de Jezuïeten des te 
ijveriger, naarmate het getal hunner veelal misleide volge- 
lingen dagelijks afnam, 't Spreekt vanzelf dat de in zijn 
Krijtberg verborgen pater Lindtgen, onder zulke omstandig- 
heden, met de grootste behoedzaamheid moest te werk gaan 



1) Nog in 1765 telde Wagenaar {Amsterdam II, 215) 7 Jansenis- 
tische staties te Amsterdam: Aan de noordzijde der Brouwers- 
graft; De drie bonte kraaijen; In de Vlnkenstraat ; de Paauw; 
De Oijevaar; In H jongensweeshuis en Op de Niewezijds-achter- 
burgwal^ benoorden de Lij nbaans steeg. Het kleine kuddeke is 
sinds heel wat kleiner en schraler en dunner geworden. Op een 
bevolking van 200115 zielen, over 17 kerkgenootschappen verdeeld, 
telde Amsterdam in 1797 te zamen 97549 nederlandsche, waalsche 
en engelsche gereformeerden, 43195 Roomschen en slechts 520 
Jansenisten {Haar!, Bijdr, XII, 245). Volgens de naamlijst van 
oud-Kath. pastoors, in 1889 door den Jansenist J. A. van Beek uit- 
gegeven, telde Amsterdam maar 471 Jansenisten, over twee scha- 
mele kerkjes verdeeld. 



93 

ten einde geen slachtoffer te worden van de laaghartigheid 
dezer wraakademende verklikkers, die daaglijks sneller en 
sneller ten afgrond voortholden. 

Aan dien Jansenistischen wrok paarde zich soms een of 
ander voorval in t buitenland, dat de godsdienstige en po- 
litieke hartstochten hier te lande in gisting bracht, en door 
de vijanden maar al te trouw benuttigd werd om de Jezuïe- 
ten hatelijk te maken. Zoo geschiedde het ten jare 1719, 
naar aanleiding eener zeer eenvoudige gebeurtenis te Hei- 
delberg in de Paltz, waarvoor de van alles onbewuste pater 
Lindtgen onschuldig boeten moest. ^) 

De keurvorst namelijk van den Beneden-Paltz, Karel Phi- 
lips van Neuburg, zoon van den beroemden bekeerling Wolf- 
gang Wilhelm, steunende op zijn goed recht, had, ingevolge 
de Kijswijksche en Badensche vredestractaten, eene kerk te 
Heidelberg, de H. Geestkerk genaamd, die in 't medegebruik 
was der Gereformeerden aldaar, aan dezen ontnomen en den 
Katholieken wedergegeven, den protestanten echter vergun- 
nend, op 'slands kosten elders in de stad Heidelberg een 
tempel te bouwen. Reeds vroeger, 14 April 1719, had hij 
ook een herdruk van den beruchten Heidelberger Catechis- 
mus laten ophalen en vernietigen. Die catechismus was niet 
slechts herdrukt met het beleedigend antwoord op de 80® 
vraag, waarin het H. Misoffer een afschuwelijke af- 
goderij gescholden wordt, maar tevens aan den Paltsgraaf 
zelf, buiten zijn weten, als eeregeschenk opgedragen en met 
zijn vorstelijk familiewapen versierd. Door het ontvangen 
bericht dezer vrij onschuldige gebeurtenissen in 't buiten- 
land, werden de gemoederen hier te lande hevig opgehitst, 



1) Verg. J. F. Vregt in de Bijdragen voor de geschied, can 't 
bisdom Haarlem II. 23 volg, waar het noodlottige voorval in alle 
byzonderheden wordt uiteen gezet; en t. a. p. XIII, 421 volg., 
waar P. van Lommei de officieel e rapporten van baljuwen en an- 
dere staatsbeambten, uit het rijksarchief in den Haag mededeelt. 



94 

waartoe vooral krachtig werd bijgedragen door de vijandige 
nieuwsbladen, die reeds destijds, gelijk dat heden geschiedt, de 
toedracht van zaken in een geheel verkeerd daglicht stelden, en 
niet ophielden dag aan dag over de zoogenaamde vervolging 
der protestanten in den Paltz en andere streken van Duitsch- 
land te schrijven, alsmede door hunne logentaal het volk 
en de regeering tot bloedige weerwraak op de Katholieken 
aan te zetten. Ouder gewoonte moesten het alweder vooral 
de Jezuïeten ontgelden. Is het te verwonderen, dat zij, in 
de briefwisseling der getrouwe katholieken, met den pseu- 
doniem werden aangeduid van Les Pauvres frèresl In de 
Amsterdamsche courant van 2 Dec. 1719 stond te lezen: 
„Men kan geene andere reede daervan (van de zoogenaamde 
vervolgingen in de Paltz. enz.) begrijpen, alsdat de Jesuïe- 
ten, en bijzonder de pater Standacker, zijn (des keurvorsten) 
biegtvader, zijne Keurvorst. Doorl. den geest van vervolging 
hebben ingeblazen." Het rekkelijke men was toen reeds bekend. 

Het liep ten slotte zoo hoog dat, bij resolutie van 7^*° 
Mei 1720, tot „soulaes" der vervolgde protestanten in Duitsch- 
land, aan de Jezuïeten vanwege de Staten-GFeneraal alweder 
werd aangezegd uit de geünieerde provinciën en de genera- 
liteit te vertrekken ^). Wel een streng bewijs, dat het ban- 
vonnis van 't jaar 1708 niet algemeen was toegepast of althans 
niet met alle strengheid gehandhaafd. Overigens blijkt dat 
van elders. 

Ook de laatste resolutie — al werd het plakkaat in Hol- 
land en 2jeeland, in Friesland en Groningen hier en daar 
strengelijk uitgevoerd — had geen algemeen en blijvend 
gevolg, dank hebbe de bescherming van invloedrijke per- 
sonen en vooral de bevredigende verklaring, door den keur- 
vorst aangaande zijne handelingen en 't vermeende drij- 
ven der Jezuïeten afgelegd. Te Amsterdam echter zag 
het er benauwd uit, en onze pater Lindtgen in den Krijt- 



1 Kerkelijk Placaatb. II 445, 447 en 664. 



95 

berg moest; te midden der algemeene opgewondenheid, de 
gevolgen ervan ondervinden. In zijn nederigen werkkring 
werd de bewaker der 8t.-Fransiscus-Xaveriu8-Kerk het slacht- 
offer dier hatelijkheden, en in 1719 zag hij zich genoodzaakt 
Amsterdam en zijne kudde te verlaten, om elders een veilig 
heenkomen te zoeken en een toevluchtsoord te vinden. 

Ik sprak daar zooeven van de bevredigende verklaring 
des keurvorsten. Daaraan zal 't wel toe te schrijven zijn, 
dat het den gevluchten en buiten Amsterdam schuilenden 
zendeling mogelijk werd andermaal terug te keeren, al gin- 
gen de nieuwstijdingdchrijvers dier dagen, inzonderheid de 
veel gelezen Europische Mercurius, nog een tijdlang voort 
met het verspreiden van allerlei laster ^) Ik vond het keur- 
vorstelijk stuk, gedrukt op een folioblad, in de rijke biblio- 
theek van den Krijtberg, en deel het hier mede, wijl het 
een helder licht werpt over geheel de geruchtmakende ge- 
beurtenis en den hachelijken toestand der nederlandsche 
inzonderheid de Amsterdamsche Jezuieten. 

„Verklaringe van den Souvereynen Heer Keurvorst van 
Palts, aangaande de lasteringe, die tegen de Paters van de 
Societeyt Jesu tot Heydelberg, zoo van zommige, als voor- 
namelyk van de Hollandsche Nouvellisten zijn aangewreeven. 

„Wy Oarel Philips, by de Gratie Gods, Paltz-Grave aan 
den Rhyn, Aarts-Thresaurier, en Keurvorst van 't Heilig 
Roomse Hyk, Hertog van Beyeren, Gulick en Bergen . . . 
Heer van Ravenstein, etc. 

„Verklaren en doen te weeten door deze tegenwoordige, 
aan Alle en een Yder, dat, aangezien de Paters van de 
Provintie der Neder-Rhyn en Neederland, der Societeyt 
Jesu, ons nederig hebben vertoont, dat 'er verschelde las- 
teringen en meermaals herhaald van de Nieuwe-Tijding- 
schrijvers maar voornamentlijk van de Hollandse, tegens 



1) De Europische Mercurius van 1719, '20 en 21 is onuitput- 
telyk over onze Heidelberger geschiedenis. 



96 

hunne Societeyt niet zonder d'alderzwaarste nadeel zijn aan- 
gewreeven, die tot nogtoe, noopende den Heydelbergse Ca- 
techismus, als de Kerk van den H. Geest en andere in de 
Palts zyn voorgevallen ; mitsgaders dat de studenten van hun- 
lieden zouden opgerokt geweest zyn, om zoo personeele als dade- 
lijke Affronten te doen aan de knegten der Afgezanten van 
üytheemsche Vorsten, ja, dat meer is, van de Jezuïeten 
geboden zouden geweest zyn, dat zy eenen der knegten van 
den Ambassadeur des Konings van Engeland of levend of 
dood in hun Collegie zouden brengen, en naar dat dit, be- 
hoorlijk onderzogt zynde, was gantsch verre van de waar- 
heid bevonden, en van eenige kwaadwillige is uytgestrooyt, 
dat den bedrieger, die dat uytgestrooyt had, van de Jesu- 
ïeten heymelyk in hun Collegie was overgebragt, en van 
hun omgékogt zynde, de vlucht had genomen: Welke en 
diergelyke saken, nademaal die, naar de protocoUe van 
d'Universiteyt, waaren geheel valsch bevonden, soodanig ge- 
loof nogtans doorgaans, en namentlyk by de Hoog Mog. 
Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden hadden 
gevonden, dat zy daar door bewogen zyn geweest, om alle 
de zendelingen der Societeyt, uyt hunne Provintien te doen 
vertrekken, en derhalven Onze pligt bevindende te weezen, 
dat dusdanige valsche lasteringen, noch nu, noch in toekomende 
tijden, eenig geloof zouden vinden, die aan hun, of aan hun- 
lieder Societeyt schadelyk zouden weesen, met rijpe tegen- 
middelen te weiren, op 't nederigste smeekende, dat Wij Ons 
Keurvorstelijk gezag daar zouden gelieven genadelijk tusschen 
te stellen, en sooveel vercierde lasteringen van hunne Societeyt 
af te wenden, door een Openbare Getuygenisse, — Wy door 
hunne, soo Onderdanige als Regtmatige en billijke smeek- 
schriften goedertierlijk bewogen en toegevende, gelijk Wy 
mits desen doen : Zoo getuygen Wy op onze Keurvorstelij ke 
Waardigheid en Autoriteyt, en maken alle en een yder 
bekent, dat er niets van alle, dat den voorseide Paters is 
ten laste gelegt, waar is bevonden van die geene, die Wy 



97 

bevoolen hebben de waarheyd van die zaken t' onderzoeken, 
zoo Tan die zyner Keurvorstelijke Regeeringe als die van 
Onse Universiteyt-Oomniissarissen der beyder Religiën, ge- 
lyk als hunne publique Actens, mitsgaders de protocollen 
van al de lieden der voorseyde Universiteyt, die Wy gebo- 
den hebben Ons, verzamelt zynde, vertoont te worden, dat 
openbaarlij k en overvloedig getuygen: En dat vervolgens 
ongeregtelyk gehandelt word, en gehandelt is met de meer- 
maels gemelde Paters tot nog toe, indien zy op dit of een 
ander voorwendsel van deeze of geene staten of andere wie 
het zy, gedwongen worden in 't toekomende eenige ver- 
volgingen of verdrukkingen t' onderstaan: Van de welken 
Wy vertrouwen dat men voortaan zig zal onthouden: Zoo 
hoopen Wy ook dat alles dat tot nog toe tegens die niets 
sulks verdiend hebbende) uyt valsche en vereierde uytstrooi- 
sels gestelt is, zal herroepen worden en door bekwaame 
geneesmiddelen verbeetert. t' Oirconde deses hebben Wy 
hunlieden dees Brieven met Ons eigen Hand onderteekent, 
en met Ons Keurvorstelijke Zeegel daar op gedrukt. 

Tot Manheym den 22 November 1720. 

Oarel Philippus Keurvorst van de Paltz. 

(L. 8.) 
Ad mandatum serenissimi Elector: Propri: 

Hallberg 
Uyt de Keurvorstelyke Hof Akademise drukkerye." 

Deze duidelijke verklaring ^) schijnt gunstig gewerkt te 
hebben. Want in het najaar van 1720 vind ik den herder- 
balling wederom in 't midden zijner schapen teruggekeerd, 
en intusschen had pater Albertus van Balen, uit de evenzeer 
gesloten Zaaierskerk, de zielzorg der Krijtbergers gedragen. 
Op de naamlijst der R. K. geestelijken, ten jare 1721 door 



1) Het stuk is ook te vinden in de Europischc Mercurlus 1721 
blz. 43, in eene meer vloeiende maar minder nauwkeurige vertol- 
king uit het Latijn. 



GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG. ' 



98 

den vicaris Bijleyelt opgemaakt, komt pater Lindtgen dan 
ook weder voor, onder den verhaspelden en voor Roomsehen 
minder welluidenden naam van „Luyter," maar hij ontbrak 
op de naamlijst ^) van 1719. (Zie bijlage IV). 

De kloeke zendeling hield zich dus wederom onder zijn 
Erijtbergers schuil, in weerwil der ambtelijke verklaring 
van den Amsterdamschen hoofdofficier Wigbolt Slicher aan 
de Staten, aldus luidend: „Edele Groot Mogende Heeren. 
Ter obedientie van het gerequireerde bij TJwEd. Groot Mog. 
geëerde missive van den 28 November des voorleden jaars 
nopende de exequtie van de placaaten en ordres tot uyt- 
settinge van de Jesuiten, zoo dient met alle respect voor 
bericht, dat my als hoofdofficier van de stad Amsterdam 
nimmermeer eenige personen van die Ordre syn voorgeko- 
men ofte, myns wetens, sich in dese stad hebben op gehou- 
den. Waarmede aan het begeerde van UwEd. Groot Mog. 
verhope te hebben voldaen en blijve met de uyterste vene- 
ratie : UEd. Groot Mog. onderdanige dienaar Wigbolt 
Slicher. ») 

Amsterdam, 5 January 1722." 

Opmerkelijk is 't, dat de toenmaals regeerende burge- 
meester van Amsterdam, Gerbrand Michiel Pancras, een 
bloedverwant was van Oornelis Steenhoven, dien doopeling 
van de Krijtbergkerk, destijds reeds het invloedrijke hoofd 
der Jansenisten, en in 1723 hun eerste pseudo-aartsbisschop.^) 
De gevolgtrekking ligt zeer nabij voor degenen, die de 
„slechte manieren" kennen der zoogenaamde discipelen van 



1) Bijdragen ooor de geschied, van 't bisdom Haarlem II, 355. 

2) Bijdragen XIII, 425. 

3) Den IS^en Oct. 1661 schreef de rustige hand van P. Laurensz : 
„Gedoopt Oornelis Steenhoven, zoon van Theodorus S. en Marga- 
reta Yerwer. Doophefifers waren Warnar v. Bronckhorst en Josyntje 
van der Does." Zie btJlage V. 



99 

Sint Augustijn. De vicaris v. Bijlevelt ontdekte dan ook de 
sluw verborgen hand der Jansenisten. 

Al ondervonden thans, na het bedaren der politiek-kerke- 
lijke hartstochten, zelfs de Amsterdamsche zonen van Igna- 
tius weder eenige toegevendheid of, zooals men het liever 
noemde, conniventie — toch was de hoop van den vicaris 
Bijlevelt ijdel „dat ook de Paters Jezuïeten te Amsterdam, 
die zich reeds in 't openbaar vertoonden, mettertijd wel 
weder tot de bediening in hunne kerken zouden toegelaten 
worden". Die verwachting werd niet verwezenlijkt. 

Integendeel, een oproer der Lutherschen in de stad Thorn 
ten jare 1724 en de bloedige bestraffing daarvan door den 
koning van Polen — wat hier te lande alweder op rekening 
werd gesteld der „helsche Jezuiten'', wier college men bal- 
dadig geplunderd en half vernield had — veroorzaakten 
wederom nieuwe gevaren en gaven aanleiding tot nieuwe 
vervolgingen ^). Daarover schreef den 22^^" Januari 1725 
de Vicaris 'J. van Bijlevelt uit Utrecht aan O. Hoynck van 
Papendrecht te Mechelen: „Ik wierde onderricht, dat de 
Koninck van Pruyssen een brief aen den Staet [der Neder- 
landen] hadde geschreven en ooc aen Engeland, om gesament- 
lijck represaille te nemen wegens het werck van Thorn, en 
jaegen gesamentlijck eerst de paters Jesuiten en daernae de 
andere religieusen uyt." En toch de Nederlandsche Jezuïeten 
konden onmogelijk verhinderen, dat de Poolsche Koning 
Frederik August I, na een regelmatig proces, in een hem 
toebehoorende West-Pruisische stad de strenge, ja bloedige 
strafwetten van dien tijd liet toepassen op oproerlingen en 
dezer overtuigde medeplichtigen. 

Er bleef voor den weerloozen pater Lindtgen dus niets 



1) Bijdr. V. 221 — ^225. Over 't zoogenaamde „bloedbad van Thorn" 
zie B. Duhr S. J. {Jesuiten-Fabeln bl. 579 — ^595) voor wien echter 
<ie nederlandsche toestanden geheel onbekend zyn. 



100 

over dan zoo weinig mogelijk in 't openbaar te verschijnen, 
al zal hij wel de bescherming hebben genoten van opgemelden 
(bl. 12) vriend Pieter Geelhand, die destijds consul van Polen 
was. De zendeling in den Krijtberg zette dan ook zijne 
verholen werkzaamheden met de grootste omzichtigheid 
voort tot den 22^^*^" Maart 1728, toen hij in zijne statie 
overleed. De gedwongen stelHng, die men hem genoodzaakt 
had aan te nemen, maakt het zeer natuurlijk dat er zoo 
weinig kleinere bijzonderheden aangaande zijn verborgen 
arbeid staan opgeteekend. Hij had echter gered wat nog te 
redden was, en behouden wat niet geheel verloren was 
gegaan. Zijn verblijf in de hoUandsche missie was een voort- 
durende worstelstrijd geweest. 

Na hef verbod der openbare dienstverrichting in de Krijt- 
bergkerk en sinds de aankomst van pater Lindtgen in de 
Amstelstad, is het doop- en trouwregister een zeldzamer 
beschreven boek geworden, en 't blijft in dien ontredderden 
toestand tot in 't jaar 1788, wanneer het aanstonds weder 
rijker bezet en van talrijker namen voorzien wordt, 't Zijn 
bijna uitsluitend zeer aanzienlijke of adellijke geslachten, 
welke ik thans ontmoet. De Wuytiersen, de Blesens, de 
Roesten van Alkemade, de De Jonghen, de Surmonts, de 
Geelhands, de Olumpers, de Staatsen en de Walen nemen 
de ruimste plaats in. Vooral de vrome Maria EHsabeth de 
Wale, de vrouwe van Anke veen, dochter van den door pater 
Laurensz gedoopten Adriaan Godfried de W. en Adriana 
Debbora Wuytiers, treedt meermalen als doopborge op ^). 
Aldus den 14'*®" December 1718, van Maria-Elisabeth-Theresia, 
dochter van Eeynier Schuring en Maria van Berghstede; 



1) 't Was aan deze Maria-Elisabeth de Wale, dat de beroemde 
pastoor van Buitenveldert, Joan. Nanning, in 1749 z\jn eersten 
preekbundel, Jesus in Bethanlën gekalfd, met een zeer vereerend 
vers opdroeg. Zie over haar Alb. Thijm's Joan Nanning, in den 
Volks Almanak v. Ned. Kath. 1858. 



101 

aldus den S'*®** December 1720, van Adriana-Debbora-Maria, 
dochter van Jan Brinkhuysen en ElisabethdeLang ^); aldus 
den 19^®"^ December 1730, van J. B. Xaverius van Bloemen, 
zoon van J. B. v. B. en Anna van Brinkman. 

Aan die patricische namen sluiten zich aan: de Heerkes, 
de Hanlos en van Staden, de De Weerdts '), de Van Brees, 
de Tiarcken, de Hartoghvelden, de Labistraten, de Oharlés, 
de Linteloos, de Rooses, de Van Waijenburgen, de Schoutens, 
de Groothuysen, de Ingelsen en de Lanayes of de la Nayes 
van Luiksche herkomst. 

Ik voeg hier nog eenige kleinigheden bij. Toen den 2^®° 
Februari 1719 het H. Doopsel werd toegediend aan Petrus 
Josephus „soone van den heer Henry Geelhand en Isabella 
van Labistrate" trad als doopgetuige op „sijn Hoogwaerde 
Petrus Josephus (de Francken) Bisschop van Antwerpen" 
en juffrouw Catharina Theresia Roosen. Toen den 12^®" 
September gedoopt werd Petrus-Henricus, zoon van Arnoldus 
Blesen en Catharina de Lanaye, waren de doopborgen „de 
seer eerw. en doorlugtigste heer Henricus de Lanaye, dom- 
heer van Luyk, proost van de collegiale Kerk van 't Heilig 
Kruys, cancelier van zijn keurvorstelijke Hoogheid van 
Ceullen, bisschop en prins van Luyk enz. enz." naast Agnes 
Vingboons, wed. van den heer Pieter Blesen. Toen den 
3^en October 1727 Maria Blesen, dochter derzelfder echt- 
genooten, gekerstend werd, trad als doopborg op „de zeer 
eerwaarde heer Willem de la Naye, deken en canonijk van 
de collegiale kerk van St. Paul te Luyck", naast juffrouw 
Maria Blesen. Van deze vrome Bleseïde, een bedrijvig klopje, 
bestaan er een drietal eigenhandige brieven aan haar broeder 



r 





1) Het vorige kind was, 21 October 1718, ten doop gehouden 
door den „Eerwaardigen heer Lucas Voet." 

2) De eerw. Heer Josephus de Weerd was, 19 Juni 1722, peter 
van Joannes Cornelis, zoon van Willem van Aelst en Aldegonda 
Bleekaert. 



102 

Hendrik Blesen S. J. gericht, over de Jansenistische woelingen 
en praktijken te Amsterdam in 1705 en '6. 

De Gentenaar, pater Joannes Baptista Caers, zoon van 
Marten C. en Oath. van de Velde, volgde pater Lindtgen 
in zijn nederige bediening op. Die benoeming dreigde 
aanvankelijk aanleiding te geven tot eenige moeilijkheden 
met de vrouwe van Ankeveen, Maria Elisabeth de Wale, 
de door haar rijkdom en godsvrucht zoo invloedrijke vrouw, 
welke pater J. B. Onraet — in de Missie, naar den naam 
zijner moeder, meestal Goetgebuer geheeten — tot opvolger 
van pater Lindtgen in den Krijtberg wenschte. Ten einde 
zijn gulden vrijheid te behouden en tevens de hoogstverdien- 
stelijke, onuitputlijk liefdadige vrouwe van Ankeveen niet 
te stooten, sloeg de provinciaal een middenweg in : hij stelde 
onzen pater J. B. Caers tot zendeling in den Krijtberg en 
pater Goetgebuer tot superior der Missie aan. Als zoodanig 
en tevens als huispriester-biecht vader der burchtvronwe, 
hield deze nu zijn gewoon verblijf op haar slot, waar hij 
den 19^®*^ Febrnari 1743 overleed. 

Pater Caers was een ascetisch en geleerd man, wiens 
naam, ook als die van een schrijver, bij het nageslacht is 
bewaard gebleven. In jeugdiger dagen had hij de fraaie 
letteren onderwezen, en de bediening van novicenmeester 
bekleed: van 't jaar 1718 tot '28 was hij, onder den bisschop 
Th. Fr. van der Noot, als hoogleeraar opgetreden in het priester- 
seminarie te Gent. Als zoodanig liet hij, onder zijn voorzitter- 
schap, menigmaal godgeleerde stellingen door zijn leerlingen 
verdedigen in de zaal van het bisschoppelijk paleis ^) en gaf zelf 
een werkinhet licht over de „waarachtigheiden rechtmatigheid" 
{veritas et aequitas) der bulle Unigenitus, waarbij paus Olemens 
XI de beruchte 101 stellingen van P. Quesnel veroordeeld had. 
Toen hij in laatstgenoemd jaar als zendeling was aangesteld in 



1) Verg. Sommervogel— De Backer : Bibliothèquv II col. 510. 



103 

de Krijtbergkerk, besteedde de altijd werkzame man zijne 
ledige uren aan 't vertalen of bewerken van ascetische 
boeken, in vreemde talen geschreven. Zoo vond ik over hem 
aangeteekend dat hij te Amsterdaih bewerkte het Geestelijk 
vertrek tot gebruyk der religieuse gemeenten, als ook zeer 
nuttig voor alle soorten van menschen, die in de weireld Ood 
zoeken en volmaektelijk dienen ^). Zoo gaf hij ook in 1760 
te Gent, voor den Amsterdammer boekhandelaar Theodoms 
Crajenschot, in het licht Geestelijke oeffeningen naar den 
geest en de leerwijze van den H. Ignatius door P. Franciscus 
Nepveu, priester der Sociëteit van Jezus, in 't Nederduitsch 
vertaald door J. B. C. (aers) 8. J. *) en door hem opgedragen 
aan den Gentschen bisschop. 

Het nog altijd in zwang gehouden verbod om de Kjrijt- 
bergkerk te openen bemoeilijkte voortdurend den ijverigen 
en geleerden zendeling in zijn geestelijken werkkring. Op 
het jaar 1732 vind ik onder andere in eene handschrifte- 
lijke kronijk der Missie aangeteekend „Te Amsterdam blijven 
nog altijd de kerken van beide zendelingen gesloten, maar 
toch niet zoo gesloten of, onder oogluiking der magistraten 
wordt aan velen geestelijke hulp verleend. P. Gaers doopte 
er zes, diende aan vijf het H. Sacrament des Oliesels toe 
en vereenigde vier paren in het huwelijk : meer dan 2000 
hosties werden door hem uitgereikt." Veel was het niet. 

Op de beruchte „driedubbele naamlijst," namelijk die van 
't jaar 1736, komt pater Oaers niet voor, wel een bewijs 
dat hij zich met goed gevolg wist schuil te houden. Dat 
gedwongen schuilhouden belemmerde hem echter in zijn 
geestelijken werkkring. (Zie bijlage VI). 

In het verslag over de Hollandsche missie, ten jare 1758 



1) In 't Frans gemaekt door P. Bourdaloue, Priester der Societeyt 
Jesa, en in 't Nederduytsch vertaelt door J. B. Caers, Priester der 
zelve Societeyt. Gent, Jan Meyer, 1741. 8^, en andermaal: Tot Gent 
bfl Bern. Poelman 1810, 12 ». 

2) Verg. Sommervogel— De Backer t. a. p. 



104 

onder toezicht van den Brusselschen nuntius Joannes Caro- 
lus Molinari, vice-superior der Missie, aan de congregatie 
der Propaganda voorgelegd, wordt pater Caers „overste 
der zendelingen'' genoemd ^), 't geen men te verstaan heeft 
niet van geheel de Jezuïeten-missie, maar slechts van 't noord- 
hoUandsche gedeelte der Zending. Ook wordt hem daar een 
medehelper toegevoegd „ assistent P. Romanus, in de missie 
Henderick van Kessel genoemd." Deze was pater Bomanus 
Boone, doch hij woonde niet in den Krijtberg, als huisgenoot 
van pater Caers, maar in de Zonnebloem en bleef aldaar 
tot 1766, toen hij, na verkoop des huizes door Henri Geel- 
hand ^), naar Leiden vertrok. Hij overleed als zendeling in 
de Hollandsche missie, den 18^^° Mei 1768. 

Wel had sedert 1759 de 80-jarige pater Caers een tweeden 
medehelper in pater Matthias Thomassen, die hem in de 
geestelijke bediening getrouw ter zijde stond tot aan zijn 
overlijden, den 7^®"^ Juni 1762 voorgevallen, en ook opvolgde 
als zendeling in den Krijtberg. 

Deze Matthias Thomassen was den 6*^®° Februari 1719 
te Maastricht geboren uit het huwelijk van Thomas Tho- 
massen en Cornelia Geelen. Na het voltrekken zijner stu- 
diën aan 't Jezuïeten-college zijner vaderstad, trad hij den 
2*^®° October 1737 in 't noviciaat der Sociëteit van Jezus. 
In 1744 volgde hem daarheen zijn broeder Alexander Tho- 
massen, die van 1761 tot 1798, het jaar van zijn overlijden, 
als zendeling te Kotterdam gestaan heeft. 

Eer pater Matthias in de hollandsche missie kwam, had 
hij te Maastricht de schoone letteren, en van 1754 — '59 de 
wijsbegeerte en wiskunde te Antwerpen en de godgeleerd- 
heid te Gent onderwezen. De wijsgeerige en godgeleerde 
stellingen, onder zijn voorzitterachap in 't museum van 



1) Archief mor de ga^ch, van 't aartsbisd. Utrecht, VUL 347. 

2) Verg. blz. 12 hierboveH. 



105 

't Antwerpsche Jezuïeten-college en in de groote zaal van 
't Gentsche bisdom verdedigd, werden door den druk bekend 
gemaakt. ^) 

In 1759, gelijk we reeds vermeldden, den missionaris in 
den Krijtberg als medegezel toegevoegd, volgde hij dezen 
ten jare 1762 op in het kwijnende kerkje. 

Ofschoon de toen reeds veldwinnende ideeën van verdraag- 
zaamheid en het zichtbaar afnemen der vervolgingszucht 
bij andersdenkenden, althans hier te lande, iets beters zou- 
den doen vermoeden — de Krijtbergkerk was en bleef offi- 
cieel gesloten, zelfs nadat er eene gebeurtenis had plaats 
gegrepen, welke de reguliere priesters der Sociëteit van Jezus 
op gelijken voet stelde met de seculiere geestelijkheid. Toen 
pater Thomassen gedurende meer dan tien jaren den last 
der zielzorg gedragen had, werd de Sociëteit van Jezus, 
krachtens de breve Dominus ac Redemptor van 21 Juli 
1773, door zijne Heiligheid Clemens XIV opgeheven. Of- 
schoon destijds het getal der Jezuïeten-staties, vooral ten 
gevolge der Jansenistische kuiperijen en der banvonnissen, 
door hen uitgelokt, reeds aanmerkelijk gedund was, waren 
zij echter nog in 't bezit van een-en-twintig standplaatsen 
in de gewezen hoUandsche missie, namelijk twee te Amster- 
dam [de Krijtberg en de Zaaier], eene te Bolsward, te 
Kuilenburg, te Dokkum, te Enkhuizen, te Gouda, twee te 
Groningen [de Aa-kerk en in de Oosterstraat], eene te Harlin- 
gen, te Hoorn, op den Hoorn, te Leiden, twee te Leeuwarden 
[op de Vleesch- en op de Koornmarkt] eene te Nijmegen, 
te Rotterdam, te Wijtgaard, te Zierikzee, te Zutphen en te 
Zwolle. Wel kan men zeggen dat het lot der ex -Jezuïeten, 
al was het nergens benijdenswaardig, toch in geen oord der 
bekende wereld dragelijker geweest is dan in ons vaderland. 
Onder goedkeuring van den nuntius te Brussel, vice-superior 
der missie, Thomas Maria Ghilini, bleven de geseculariseerde 



1) Zie Sommervogel — de Backer's Bibliothèque YII col. 1983. 



106 

priesters der Sociëteit van Jezus in het bezit hunner staties. 
Zoo deed onder anderen ook pater Matthias Thomassen in 
de Krijtbergkerk. 

Dat de kerkgemeente en 't kerkje, ofschoon nog altijd 
officieel gesloten, toch zoo onaanzienlijk nog niet waren, 
blijkt wel uit de omstandigheid, dat de collecte, in 1783 
voor 't nieuw te bouwen Maagdenhuis gehouden, nog / 1032.08 
opbracht, ingezameld door de heeren Achtienhoven en ... . 
[niet ingevuld.] ^) 

Opmerkelijk is het, hoe bij schier alle ex-Jezuieten de 
innigste overtuiging diepe wortelen had geschoten, dat 
de opheffing der Sociëteit en de ontbinding harer leden 
slechts een voorbijgaande maatregel was, waartoe men den 
halfdood gemartelden Olemens XIV door zedelijk geweld 
gedwongen had. Goddelooze encyclopedisten, wrokkende 
Jansenisten en onchristelijke caesaropapisten hadden, volgens 
hen, slechts voor een luttel tijds getriomfeerd. Spoedig, 
zoo meenden zij, zou het genootschap alom weder herrijzen 
uit zijn asch. Met goedkeuring van Clemens XIV zelf en 
inzonderheid van diens opvolger Pius VI, had een gedeelte 
zijn wettig bestaan behouden onder den schepter des pro- 
testantschen konings van Pruisen, Frederik II, en der schis- 
matieke keizerin aller Russen, Catharina II. Op Rusland 
vooral waren aller oogen gevestigd. 

Aan Catharina van Rusland had Clemens XIV zelf, in 
't diepst geheim, geschreven : „De Jezuïeten zullen in die 
streken [Rusland] voortdurend blijven in den toestand, waarin 
zij nu zijn [in statu quo], met hun habijt, hunne privilegies 
en hun regels tot nadere beslissing." En op de tegenver- 
toogen van den onverzoenlijken Jezuïetenvijand, Karel III 
van Spanje, antwoordde later de Czarin op wreveligen, echt 



1) Geschied, van *t Maagdenhuis bl. 158. De Zaaier, de kerk 
van den ex-jezuïet Alb. van Rhfln, won het met / 34] 5.7: boven 
allen spanden de kroon het Boomje met f 11766.15.8, en de Mozes- 
en -Aaron met de aanzienlijke som van / 13536.14 st. 



107 

russischen toon : „ .... je n'ai rien demandé au Pontife 
regnant (Pie VI) et je n'en ai rien obtenu. Je n'ai fait que 
me servir des pouvoirs, qui m'avaient été accordés par Ie 
feu pape Ganganelli". ^) Dat was aan de geseculariseerde 
leden der Orde niet onbekend. Niet onbekend ook was hun 
de vaderlijke toegenegenheid van Pius VI. 

Vandaar het pogen der Nederlandsche ex-Jezuïeten om 
voor de toekomst te behouden wat nog niet onherstelbaar 
verloren was gegaan. In 't vooruitzicht dus dat de Orde 
spoedig herleven zou, had de ex-Jezuïet Thomassen tenjare 
1786 den ex- Jezuïet Adam Beckers tot zich uitgenoodigd, 
en deze vervoegde zich werkelijk in 't begin van December 
des voornoemden jaars, bij den 67-jarigen zendeling te Am- 
sterdam. Hoe en op welk tijdstip hem de vereischte juris- 
dictiebrieven werden verleend door den uit België gebannen en 
in 't Luiksche prins-bisdom gevestigden nuntius Anton Felix 
Zondadari, superior der hoUandsche zending, zullen wij hier- 
beneden uiteen zetten. 

Met het volste recht mag Beckers de tweede stichter 
der Krijtbergkerk genoemd worden: hij is de schakel, die 
de oude Amsterdamsche zendelingen met de nieuwe verbindt. 
Hij heeft dan ook, gelijk de eerste stichter, een meer uit- 
voerige vermelding alleszins verdiend. 

Adam Beckers werd den 15^®" Juli 1744 te Maastricht 
geboren uit het huwelijk van Frans Beckers en Johanna 
Paes, zeer aanzienlijke en rijkgegoede ingezetenen der 8t. Ser- 
vatius-stad. Toen hij zijn eerste wetenschappelijke opleiding 
aan 't Jezuïeten-college zijner vaderstad genoten had, volgde 
hij het voetspoor van zijn ouderen broeder Andreas *) en 
trad den 30®*®'^ September 1762 te Mechelen in 't noviciaat 



1) Carayon Missions der JésuUes en Russie pag. XVIII en XXXII. 

2) Dezen Andreas Beckers ontmoet ik op de lyst dergenen, die 
in 1798 door de Franschen, uithoofde hunner weigering om haatte 
zweren aan 't koningschap, tot deportatie veroordeeld waren in 



108 

der Sociëteit vaa Jezus. Na het herhaleii zijner lagere etu- 
diën te Antwerpen, onderwees hij de schooljeugd in de col- 
leges Tan Maastricht, Mechelen en Eoermond, in welke 
laatste stad de opheffingsbreve der Sociëteit hem in 1773 
aantrof en noodzaakte elders een heenkomen te zoeken. Hij 
was destijds nog geen priester, maar hield aan zijn onwrik- 
baar besluit vast om de roeping tot den geeatfllijken staat 



niet te laten varen. Hij begaf zich derhalve naar de univer- 
siteit te Leuven, waar hij zijne godgeleerde studiën begon 



't kanton Maastricht (Daris Hisl. de la pruti:ipauté da Liège 
1724—1852 IV pag. U3j. Hü was geboren 9 Dec. 1741, trad in de 
Sociëteit 28 Sept. 1758, werd na de suppressie weer aangenomen 
in 't midden van 1815 en stierf 1 Jan. 1818 in het stamhuis der 
Huatincxen, rfe gouden sleuul in de Wolfstraat. Onder een prach- 
tigen grafzerk ligt hjj begraven voor de communiebank der paro- 
chiekerk van Heer, bü Maastricht. 



109 

en, na te Keulen in 1775 de priesterwijding te hebben ont- 
vangen, ten jare 1777 bacelier in de godgeleerdheid werd. 
Als priester oefende hij de geestelijke bediening in België 
uit en arbeidde, onder andere, gedurende een zevental jaren 
in den wijngaard 'des Heeren te Mechelen : door zijn echt 
priesteriijken ijver wekte hij de bewondering van allen. Vele 
jaren na zijn vertrek stond hij er nog in 't hoogste aanzien, 
en van alle zijden werd hij geraadpleegd in de netelige 
eedkwestie en daarmede verbonden vraagstukken. 

De vraag namelijk of het in geweten geoorloofd was haat 
te zweren aan 't koningschap en trouw aan eene grondwet, 
die de burgerlijke constitutie der geestelijkheid in zich sloot^ 
veroorzaakte in de franschgeworden Belgische gewesten de 
hevigste twisten onder den clerus. 

In 't voorbijgaan teeken ik hier aan, dat het prikkelende 
boek, getiteld Sensa Romanorum Pontificum, waarin de breve 
van Clemens XIV Dominus ac redemptor vergeleken wordt 
met de gevoelens der pausen, zijne voorzaten, noch van 
pater Adam Beckers is, noch van zijne broeder Andreas, aan 
wie het geschrift wel eens wordt toegeschreven. Het kwam 
vermoedelijk uit de pen van den ex-pater Casimir Bede- 
kowits, een Pool. ^) 

In 1783 ontmoet ik Adam Beckers in zijne geboorteplaats 
Maastricht, bij den deken en 't kapittel der St. Servaaskerk 
dingend naar de parochie van St. Jacob, tegenover Arnold 
Franciscus Koemers, op wien den 22^*^" December de keuze 
der kanunniken en de goedkeuring der heeren Staten viel. ^) 



1) Het verscheen te Amsterdam in 1776 by G. Tielenburg onder 
den volgenden titel: Sensa Homanoruni Pontificum^ Clenicntis 
XIV praedccessorufn, Cuni aniniadcersconibus circa ejusdein 
Breve datum XXI Juiii 1773, Prostant Anistelraedanu', apud 
Gerardunri Tielenburg. 8^. 167 bladzijden. 

2) AI bezat het kapittel van St. Servaas het begevingsrecht der 
parochiên van St. Jacob en St. Catharina, toch werd der Staten 
placet daarby gevorderd. Verg. hier de brochure, getiteld „Omstan- 



110 

In de diepste overtuiging, aan alle ex-jezuïeten gemeen, 
dat de Sociëteit van Jezus eenmaal en wel spoedig zou her- 
steld worden, had nu, gelijk wij reeds vernamen, de oude 
pater Thomassen zijnen stadgenoot en gewezen ordebroeder 
ten jare 1786 naar Amsterdam uitgenoodigd, ten einde een 
medehelper en opvolger in hem te verkrijgen. 

Uit de lijst van documenten, betreffende ons land, voor- 
handen in de archieven der H. Congregatie tot voortplanting 
des geloofs te Rome, onlangs door Dr. P. J. Blok medege- 
deeld 1), kunnen wij opmaken hoeveel dat inhad en welke 
wrijvingen daarvan het gevolg waren. Enkel uit de titels 
en inhoudsopgave dier documenten — de documenten zelf 
worden niet medegedeeld — blijken de volgende punten : 
1) dat er in 1787 verschil van gevoelen ontstond tusschen 
Mgr. Zondadari, apostolischen nuntius te Brussel, en den 
aartspriester van Holland, H. F. ten Hulscher, naar aan- 
leiding der komst van Beckers, „een vreemd priester," in 
een der pastorijen te Amsterdam; II) dat volgens beslissing 
der H. Congregatie, de priester Beckers op geene wijze mocht 
gedeputeerd worden tot medehelper van den ex-jezuïet, dat 
hij zelfs uit de stad moest teruggeroepen worden, onder 
bedreiging van suspensie — waarvan schriftelijk kennis 
zou gegeven aan den nuntius ; III) dat in 't volgend jaar 



dig detail van de electie door den deken en capittel van St. 
Servaaskerke, gedaan op den 22 Deo. 1783 in den persoon van 
Arnold Franc. Roemers, tot pastor van St. Jacobskerke binnen 
deze stad Maastrigt, gemuniëert met 27 verificatoire bylagen, 
dienende teffens tot wederlegging van alzulke brochure, als de 
wel edele gestrenge Heer en Mr. J. H. van Slype in de maand 
July 1784, onder desselfs onderteekening, door den druk verspreyd 
heeft. Gedrukt te Maastrigt, bjj J. T. van Gulpen, stads-drukker, 
voor Rekeninge van den Heer C. C. Roemers, advocaat en oud- 
schepen derzelve stad." 4\ van 36 bladz., behalve de XLIV blz. 
der byiagen. 

1) In het Archief v. d, gesc'ücd. van 't aartsbisd. XXVII en 
XXVIII. 



111 

1788 het geschil werd voortgezet tusschen genoemden nuntius 
en genoemden aartspriester, met deze verrassende eindbe- 
slissing van 23 Juni: „gezien de bijzondere omstandigheden 
van 't voorgevallene, en op voorwaarde dat de zaak niet 
strekke tot voorbeeld, wordt den priester Thomassen de ver- 
gunning verleend den priester Beckers tot medehelper te 
nemen in zijne parochie." 

Hier wordt nog aan toegevoegd, dat Beckers gehoorzaam- 
zaamheid verschuldigd is aan den aartspriester en verplicht 
alles in stand te houden, wat een wereldlijk priester heeft 
te vervullen. Ook zou 't in 't vervolg aan geen pastoor 
meer vrijstaan een medehelper te kiezen, zonder toestemming 
en goedkeuring der H. Congregatie ^) 

De redzame pater Beckers was aanstonds aan 't werk 
getogen met de hem eigenaardige volharding en praktische 
zaakkennis. Nog eer hij als dienstdoende priester der Missie 
was toegelaten zoowel door de Congregatie als den vice- 
fluperior Zondadari, poogde hij ook zich te Amsterdam te 
laten inpoorteren: dat gelukte. Keeds den 5^®" April des 
jaars 1787 legde hij als Amsterdamsch burger den gevorder- 
den poorterseed af in handen van den W. S. Huydecoper: 
hiermede was Beckers door de burgerlijke overheid voor 
dienstdoenden geestelijke bevoegd verklaard. Het voor mij 
liggend perkament van den "poortereed", nog met het „cleene 
segel" der gewezen republiek en 't wapen van Amsterdam 
voorzien, luidt als volgt: „Dat sweert gy, dat gy een goed 
en getrouw Poorter deser stede, den Burgemeesteren en 
Regeerders in der tyd onderdanig wesen sult, in Waken, 
Byten, en andere Beschermenissen en lasten deser stede, u 
goedwillig hebben sult, dese goede stede voor 't quaad dat 
gy zult vernemen, waarschouwen, en tot alle welvaart, met 
raad en daad, naar allen uwen vermogen, vorderen en helpen 
fiult; en voorts alles sult doen en laten, dat een goed Poorter 



1) T. a. p. bl. 217, 218. 



112 

schuldig is te doen en te laten Soo waarlyk moet u God 
almachtig helpen, 

„Adam Beckers, van Maastricht [eigen hand- 
schrift] heeft de bovenstaande Bed gedaan, en den Heeren 
Thesaurieren het Poorter-geit betaald. Actum in Amsterdam 
den 5den April 1787. 

„W. S. Huydecoper." 

De in de praktijk doorkneede Beckers, die spoedig ook 
de persoonlijke vriendschap gewonnen had van den invloed- 
rijken Mr. Joachim Kendorp, heer van Marquette, werkte 
nu rusteloos aan de vrijmaking van zijn kerkgebouw. Eens 
door zijn geestelijke overheid toegelaten en erkend, begreep 
hij dat de van staatswege aangelegde boeien zouden en 
moesten vallen : zoo wilde het de geest dier dagen. De 
hevige twisten, destijds woedend tusschen Patriotten en 
Oranjeklanten, het optreden zelfs des konings van Pruisen 
ten gunste van den stadhouder Willem V, en 't bezetten van 
Amsterdam door Pruisische troepen in de tweede helft des 
jaars 1787 verijdelden zijne pogingen niet, om een meer 
vrijen en veiligen werkkring te bekomen voor zijn geeste- 
lijken arbeid. De plaatselijke commandant in Pruisischen 
dienst gaf verlof om den Krijtberg te heropenen. Dat 
geschiedde onder algemeene toejuiching. ^) 

Ik geef hier een oogenblik het woord aan den eerzamen 
Simon Stijl, die in 't vervolg op J. Wagenaar's Amsterdam 
(IV st. blz. 459) het volgende bijvoegsel mededeelt, en tevens 
de Krijtbergkerk in haar toenmalige gesteldheid beschrijft : 
„In de optelling van de kerken der Roomsgezinden, by den Heere 
J. Wagenaar, vinden wy geen melding van eene kerk, welke 
door de Jesuiten wordt gebruikt. De nauwkeurige historie- 
schryver was niet onkundig, dat, binnen Amsterdam eene 
vergaderplaats van die gezinte was. Doch, waarschynlyk 
maakte hy daarvan geen gewag, omdat dezelve, op hoogen 



1) De Zaaier werd eerst heropend den lö^en Februari 1792. 



113 

last geslooten, althans de openbaare godsdienstoefening^ ter 
aankweekinge der byzondere leerbegrippen diens aanhangs, 
zints eene reeks van jaaren verboden was i). By de omwen- 
teling van den jaare 1787 ontvingen de Jesuitsgezinde 
Roomschgezinden verlof, om de geslootene Kerk te mogen 
openen en even als alle andere Leden der Kerke, hoewel 
bepaaldelyk alleen op deeze plaats, hunnen godsdienst te 
mogen waarneemen. De kerk door ons bedoeld, heet de 
Krytberg, volgens het opschrift, welk men boven eenen der 
ingangen leest. Zy staat tusschen het koningsplein en de 
beulingstraat, naast en ten noorden van de kerk der doops- 
gezinden by het Lam. De voornaame ingang is op den 
Singel, alwaar zy het aanzien heeft van eene deftige burger- 
wooninge, en door welke men den toegang tot het eigenlijke 
kerkgebouw heeft. De tweede ingang is op de Heerengraft, 
en de derde op de Katersteeg. De kerk, dus tusschen de 
huizen van den Singel en de gemelde graft beslooten, is 
een hoog en ruim gebouw, pronkende van binnen met ver- 
scheiden sieraaden en den vereischten toestel tot den 
plegtigen kerkdienst behoorende." ^) 

Dit „hoog en ruim gebouw" van Simon, en dat nog wel 
„pronkende met zijn vereischten toestel" bewijst wel, dat 
de andersdenkenden niet aan veel gewoon waren van de 
zijde der roomsche menschen. 

Ziehier, ten slotte, wat de Amsterdamsche veelschrijver 

Jacobus Kok ons ten jare 1791 mededeelt. Na vermeld te 
hebben, „dat de Orde der Jesuiten hier te lande niet gedoogd 

wordt" vervolgt hij aldus ^) : „Eéne kerk te Amsterdam 

1) De brave Simon St\jl, die een afzonderiyke gezinte van de 
Jezuïeten maakt, schrijft hun gevolgelyk de aankweekinge 
van b ij zondere leerbegrippen toe. Hy meende het 
goed, de man. 

2) Yerg. C. Van de Vyver's Geschiedkundige beschrijving van 
Amsterdam, op „De Krytberg", waar het echter niet ontbreekt 
aan veel onnauwkeurigheden. 

3) Vaderlandsch woordenboek, XXIV. bl. 435. 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG". 8 



114 

moet hier van worden uitgezonderd, staande op den Singel, 
ten noorden yan het Koningsplein, tegenover de Lnthersche 
Oude kerk. Eenen reeks van jaaren was dezelve geslooten 
geweest, doch kwamen, evenwel, eenige Jesuitsgezinden 
aldaar heimelijk bijeen tot het verrigten van hunnen Gods- 
dienst. Om bijzondere redenen, zedert de Omwenteling van 
den jaare 1787 is deeze kerk wederom geopend, en mogen 
de leden dezer gezinte door eenen priester van hunnen aan- 
hang aldaar bediend worden." 

Met de heropening van zijn kerkgebouw was een der 
vurigste wenschen van den praktischen man en ijverigen 
zendeling vervuld. In veiligheid kon hij thans zijn gees- 
telijke bediening aanvangen. 

Toen pater Thomassen den 7^®*^ November 1789 gestorven 
was, werd Beckers natuurlijker wijze zijn opvolger, ten wiens 
gunste de overledene zijne bediening in 't vorige jaar had 
nedergelegd. Dit was geschied — wij vernamen het hier- 
boven — tengevolge van het decreet der congregatie tot 
voortplanting des geloofs, waarbij den 2^^^^ Juni 1788 aan 
Matthias Thomassen de vrijheid werd gelaten om Adam 
Beckers èf als medehelper met recht van opvolging aan te 
nemen öf zijne herderlijke bediening aan hem over te dragen. 
Zijn jurisdictiebrieven had hij van den hem zeer genegen 
Gezar Brancadoro ontvangen. 

Op den Pinksterdag zelf des jaars 1788 is weder de eerste 
Hoogmis door pater Beckers gezongen in de heropende en 
ook stoffelijk, zij het nog met veel bescheidenheid, herstelde 
kerkgebouw. Onder andere liet hij in dat jaar de in 1882 
afgebroken mahoniehouten communiebank en preekstoel door 
zekeren Bngelbertz vervaardigen. 

Sinds dien tijd nam de gemeente op het Singel een altijd 
hoogere vlucht. Dit was niet slechts te danken aan den 
goeden dunk, welken zijne voorgangers hadden achtergelaten 
en aan zijn persoonlijken ijver, die geen rusten kende, 
maar ook aan de tijdsomstandigheden en kerkelijke gebeur- 



115 

tenissen, welke pater Beckers, zijns ondanks, eenigermate 
op den voorgrond plaatsten. 

Ofschoon hij tegen het einde der 18e eeuw nog slechts 
eea eenvoudig, wettig geseculariseerd ordesgeestelijke en geen 
Jezuïet was, werd hij, opmerkelijk genoeg, door de toenma- 
lige magistraat zonder daaraan aanstoot te nemen reeds als 
Jezuïet beschouwd. Immers in het jaar 1795 zond het eerste 
comité van waakzaamheid een brief aan den Krijtberg van 
dezen inhoud: 

„Het Comité van algemeene waakzaamheid, derzelver zit- 
ting houdende op het stadhuis, verzoekt eene commissie uit 
de geestelijkheid uwer Sociëteit tegens morgen voor den 
middag ten half twaalf uuren aldaar te sisteeren." 

22 Febr. 
(was geteekend) Hidde Heremiet, Secret, ^) 

Het opschrift luidde : „Aan de burgeren, uitmakende de 
Eerwaarde geestelijkheid van de Sociëteit Jesu!" 

Hoe pater Beckers het aangelegd heelt om alleen een 
commissie uit te maken — zijn gewezen medebroeder Theo- 
dorus Bastian in den Zaaier gaf geen teeken van leven — 
ben ik niet te weten gekomen en 't is ook van luttel belang. 

Van grooter belang is een kerkelijke aangelegenheid, die 
ik wel gedwongen ben hier te bespreken en ten gevolge 
waarvan Adam Beckers in ietwat minder vriendelijke aan- 
Taking kwam met den opgemelden H. F. Ten Hulscher, 
Tan 1787 tot 1811 aartspriester van Holland en Zeeland. 

Ter opheldering diene het volgende. 

Nadat de Nederlandsche staatsomwenteling van 1795, met 
gelijke burgerlijke en staatkundige rechten, vrijheid van gods- 
dienst aan de Roomsch Katholieken hergeven had, was men 
dadelijk bedacht op het herstel van het, sedert het laatst 
der zestiende eeuw, in de Vereenigde Nederlanden opgeheven 



1) Verg. over hem Van der Aa's Blographisch woordenboek. 



116 

bisschoppelijk bestuur, ten einde wederom lot een behoorlijke 
regeling der kerkelijke belangen te kunnen geraken. 

Dit blijkt, onder andere, uit het volgende, aan de provi- 
sioneele representanten van het volk van Holland, ingediend 
request, waarop door die vergadering, bij resolutie van den 
13den Maart 1798, toestemmend werd beschikt. ^) 

„Geven te kennen Hermanus Franciscus ten Hulscher, 
aartspriester van Holland, mitsgaders alle de wereldsche 
Eoomsche priesters, zoo in de steden als ten platten lande 
van Holland. 

„Dat, hoezeer in de allereerste erectie van deze Eepubliek, 
over nu ruim twee eeuwen, bij den toenmaligen Souverein 
begrepen is geworden, dat de ingezetenen, de Roomsche 
godsdienst belijdende, met eene onderscheiding boven alle 
andere gezindheden, in hunne kerkelijke vrijheden moesten 
belemmerd worden, toen evenwel zijn toegelaten bisschoppen 
onder de benaming van Vicarii Apostolici, die de vrije dis- 
positie uitoefenden in het geven der zendingen van de 
Roomsche priesters in hunne districten, en alle verdere bis- 
schoppelijke functiën deden. 

„Dan dat bij zekere kerkgeschillen tusschen Roomschen 
en Roomschen over omtrent eene eeuw geleden, wel de 
bisschoppelijke waardigheid bij de zoogenaamde Jansenistische 
kerk is gemainteneerd, en nog heden ook in HoUand ge- 
continueerd is; edoch bij de Roomsche Kerk in dit land 
buiten activiteit is geraakt, terwijl, sedert dezelve geschillen, 
de kerkelijke autoriteit is vervangen door Patiselijke Nun- 
titissen, die dan ook allerlei bisschoppelijke dispositiën heb- 
ben gehad. 

„Dat het genoeg kennelijk is, hoe onvoeglijk het voorde 
geestelijke personen, in de HoUandsche Missie geplaatst, is 

1) Ook mijn vriend pater P. Albers S. J. in zijne Geschiedenis 
caii 't herstel der hiërarchie in de Nederlanden, I. bl. 7, heeft 
het voorval met de gevorderde kortheid aangeraakt en in *t kader 
der geschiedkundige gebeurtenissen geplaatst. 



117 

geweest, om hunne wijding elders te verkrijgen, en hoe 
difficiel, ja hoe onmogelijk het voor de meeste leeken der 
Eoomsche Kerk was, om een voornaam Sacrament van hunne 
Kerk te ontvangen, alzoo in al dien tijd niemand kon ge- 
vormd worden, tenzij daartoe expres buiten'slands gaande» 

„Dat het wel eene waarheid is, dat ten jare 1792 en 1794 
door eene toelating, waarvan tot dien tijd geen voorbeeld 
heeft geëxteerd, hier te lande zich openlijk heeft opgehouden 
een zeer voornaam uitlandsch geestelijk persoon '), die open- 
lijk het gemelde Sacrament aan duizenden heeft toegediend, 
maar dat het even zeer eene alom bekende waarheid is, 
welken invloed de zoo zeldzame apparitie van dusdanig 
geestelijk persoon, bijzonder in het laatste jaar 1794, gehad 
heeft en welk desorder het heeft veroorzaakt. 

„Dat de supplianten die steeds, zoo in hunne leerredenen 
als bijzondere vermaningen, de getrouwheid aan dit Land 
aan hunne gemeenten met het allergewenscht succes hebben 
aangeprezen, met ware vergenoeging uit het decreet van 
deze vergadering van den 31 Januarij 1795 hebben vernomen, 
dat de erkende rechten van den memch mede brengen, 
dat een ieder, volgens zijne begrippen. God kan dienen, 
zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen 
worden. 

„Dat de supplianten zich laten voorstaan, dat daaruit 
onmiddellijk volgt, dat zijlieden ook bevoegd en geregtigd 
zijn, om zelfs een Bisschop te verkiezen, zoo echter dat 
dezelve verkiezing geschieden moet uit de wereldlijke geeste- 
lijkheid en zich bepalen tot een persoon hier te lande geboren, 
ten einde onder hen, voor zoo ver het territoir van Holland 
zich uitstrekt, zelfs het kerkbestuur te oefenen en waar 
te nemen, zonder aan zoodanig Opperhoofd hunner Kerk 
noch direct, noch indirect eenig wereldlijk gezag te attri- 
bueren. 



1) Cezar Brancadoro, 1790— '95, nuntius te Brussel, met de 
macht van Legaat a latrrr, opvolger van bovengemelden Zondadari. 



118 

„Dan dat de supplianten tot het doen dezer verkiezing 
hebben gemeend niet te moeten overgaan voor dat dezelve, 
daaromtrent, de verklaring van deze vergadering hadden 
geïmploreerd. 

„Waarom: zoo keeren de supplianten zich tot deze Ver- 
gadering, verzoekende : dat dezelve gelieve te verklaren, dat 
zoo veel het de representanten van het volk aangaat, het 
aan de supplianten vrijstaat in voege, als hierboven vermeld, 
een bisschop te verkiezen. 

„Het welk doende etc." ^) 

Er is geen twijfel aan of de achtenswaardige Aartspriester 
was, in die dagen van schier algemeene opgewondenheid, 
zich niet volkomen bewust van de mogelijke gevolgen dezer 
daad, en hij schijnt zich niet genoegzaam rekenschap te 
hebben afgevraagd van zulk een stap. Die kwalijk beraden 
stap en eenige minder gelukkige uitdrukkingen, in 't rekest 
voorkomend, verwierven hem ten onrechte de gulle lofprij- 
zingen der Jansenisten, die, misbruik makend van ïen 
Hulscher's onbedachtzaamheid, geen woorden genoeg hadden 
om hem te verheerlijken als hun geestverwant ^). 

Toch achtte zich Beckers geroepen, ja verplicht tegen de 
handelwijze des Aartspriesters openlijk te protesteeren. Zoodra 
ten Hulschers's rekest ruchtbaar was geworden, las men in 
de voornaamste couranten de volgende advertentie: „De 
ondergeteekende, na met alle aandacht in de nieuwspapieren 
gelezen te hebben het berugte stuk, beginnende met deze 
woorden: H. F, ten Hulscher, Aarts-priester van Holland, 
met en benevens alle . wereldlijke Roomsche Priesters, zo ter 



1> Zie Handboekje toor de saken der R. K. eerediensi 2 'jaargang, 
blz 12. Verg. Nieuwe Nederl. jaarboeken 1795, Maart blz. 1672. 

2) Nog in 1797 werden aan Ten Hulscher door de beruchte 
Noucellcs cccldsiastiques (pag. 41; gevoelens toegeschreven, die 
hij nooit gehad heeft. Verg. de Geschiedenis der oud-roomsche 
katholieke kerk in Nederland door Dr. R. Bennink Janssonius, 
blz. 276, 277, en 337 noot 33). 



119 

stede als van het platteland, enz. meent, als Roomsch Priester 
en waare burger, verpligt te zijn, te verklaaren, dat hij 
daaronder niet moet en zelfs niet mag gerekend worden." 

Adam Bbckbrs, R. P. 

Amsterdam, 25 Maart 1795." 

Vooral dit moet en mag lokte een aantal thans vergeten 
vlugschriften vóór of tegen Beckers en Ten Hulscher uit. 
In „het eerste jaar der Bataafsche vrijheid" werd onder het 
motto „vrijheid, gelijkheid, broederschap" de stelling van 
Beckers verdedigd in een „Brief van een Amsterdamschen 
Roomsch Catholijk igeen Jansenist) burger, aan zijn vriend 
en geloofsgenoot te Rotterdam."^) In 't zelfde jaar verscheen 
ter verdediging van Ten Hulscher, een „Antwoord op een 
brief van een Amsterdamschen burger aan zijnen vriend te 
Haarlem" ^). In 1795 werd de zendeling in den Krijtberg 
aangevallen in een „Brief van eenen rechtzinnigen Roomsch- 
Oatholijken aan zijn vriend, over de zeldzame Advertentie 
van Adam Bekkers, R. P., tegen het verzoekschrift van de 
Roomsch-Catholijke Waereld-priesters van Holland om eenen 
eigen Bisschop te moge hebben." ^) Tegen Ten Hulscher 
verscheen eene „samenspraak tusschen een Jood, een mode- 
philosooph, een Protestant en een Jansenist over het request 
van den burger H. F. ten Hulscher." *) Enz. enz. 

De schrijvers dezer en van nog een aantal andere niet 
altijd even kiesche en gematigde verweerschriften zijn mij 
onbekend. Ik gewaag er slechts van als behoorende tot het 
gebied der geschiedenis en als teekenen des tijds. 

De aartspriester ten Hulscher gedroeg zich allerwaardigst 
bij deze gelegenheid, en leverde een zeldzaam voorbeeld van 
deugd en nederigheid. In een schrijven, aan de Haarlemmer 



1) Acht bladzijden in 8°. 

2) Zestien bladzijden in 8*^. 

3) Acht bladzijden in 4o. „Deze zeer intressante Brief is in alle 
boekwinkels voor 2 stuivers te bekomen.'* 

4) Elf bladzijden in 8". „Alom te bekomen." 



120 

Courant gericht, gaf hij verklaringen, waardoor de uitdruk- 
kingen van zijn verzoekschrift verzwakt en zijne bedoelingen 
nader werden uiteen gezet. Als antwoord en genoegdoening 
aan Adam Beckers schreef hij letterlijk: „Zelfs in de Pro- 
vincie van Holland beginnen de tegenspraaken tegen mijn 
Request al vrij sterk uit te komen, en indien zij aanhouden, 
ik vreeze van alleen teekenaar te zullen moeten blijven met 

den Burger en eenige anderen, die mijne goedwilligheid 

misbruikt hebben om dit ongerijmd plan uit te voeren" ^). 
De rondborstige Aartspriester kon er slechts door stijgen 
in de algemeene achting. 

Nog in een andere aangelegenheid van gewichter en neteliger 
aard werd Adam Beckers sterk betrokken. 

't Is algemeen bekend, dat de Fransche republiek, ontstaan 
uit de bloedige omwenteling van 1789, de priesters, die 
hunne bedieningen wilden uitoefenen, een eed voorschreef, 
die de Souvereiniteit des volles^ haat aan het Koningschap en 
getrouwheid aan eene grondwet bezwoer, waarin de burgerlijke 
constitutie der geestelijkheid was opgenomen. Hieruit ont- 
stond in de landstreken, bij de groote republiek ingelijfd — 
wij stipten het reeds hierboven aan — eene betreurenswaar- 
dige oneenigheid onder de geestelijkheid. De overgroote 
meerderheid deelde, met den kardinaal-aartsbisschop van 
Mechelen, Joannes Henricus van Frankenberg, het gevoelen 
van Antonius van Gils en der overige hoogleeraars van 
Leuven, die zulk een eed voor ongeoorloofd hielden. ^) Eenigen 



1) Verg. hier „Brief aan den heer J. G. Huleu, op den voor- 
genomen nieuwen druk van ztjn boekje genaamd Dageraad der 
waarheid, merkelyk verbeterd, enz. Door een minnaar der waar- 
heid." blz. 29. Te Maastricht Vide jaar (der vrijheid) = 1798. 't Is 
eene met aanteekeningen voorziene vertaling uit het Fransch. 
Liége 1798. 

2) Zie daarover myn Antonius van Gils en de kerkelijke gebeur- 
tenissen van sijn tijd, blz. 45 en volg., waar de geruchtmakende 






121 

echter, mannen niet zonder gezag en invloed, hielden het 
afleggen van zulk een eed voor niet ongeoorloofd. Dat be- 
weerden onder anderen de Mechelsche aartspriester F. Gt. 
Huleu, de geleerde geschiedschrijver en ex-kanunnik der 
abdij van Rolduc, 8. P. Ernst, pastoor te Afden, en de 
Luiksche domheer van St. Pieter, Pierre Belfroid, en anderen. 
Vooral Jean-Fran9ois-Ghilain Huleu, tegen 't einde der 18e 
eeuw op aller lippen in de kerkelijke wereld, verdedigde 
zijn gevoelen in talrijke geschriften, onder andere in zijne 
Veritatis Aurora of Dageraad der waarheid, waarbij 
eene goede verklaring aan het eedsformulier poogde te geven 
en zich, onder meer, beriep op een vertrouwelij ken brief, door 
Beckers aan een ouden Mechelschen vriend, den heer 
Broers, geschreven. 

Daar de geschiedenis van den constitutioneelen eed nog 
niet in al hare phasen bewerkt is, oordeel ik het nuttig 
wat breedvoeriger uiteen te zetten hoe Adam Beckers, wiens 
broeder Andreas bijna het slachtoffer was geworden der eeds- 
kwestie, er in betrokken werd. Ik doe het hoofdzakelijk naar 
het boven aangehaalde, uit het Fransch vertolkte maar in 
't hoUandsch aanzienlijk vermeerderde geschrift, getiteld : 
Brief aan den heer J» G. Huleu enz. en geschreven door 
een zijner bekwaamste tegenstanders. 

Na aldaar beweerd te hebben, dat Huleu verplicht is, 
„zijne lichtvaardige en lasterende gezegden te herroepen" 
vervolgt de mij onbekende schrijver (bl. 16) op eene wijze, 
dat men aanstonds begrijpt hoe Huleu zich met den gezag- 
vollen naam van Adem Beckers wilde wapenen, ter door- 
drijving van zijn eigen gevoelen, dat de eedaflegging, in 
sommige gevallen althans, en onder zekere voorwaarden, 
geoorloofd was. „Om een zoo gevoelijke schande te vermij- 



eedskwestie ietwat breedvoeriger behandeld wordt. Myn innige 
overtuiging is, dat vele eedatleggers te goeder trouw hebben 
gehandeld, maar 't katholieke volk wilde niets van hen weten. 



122 

den — zoo luidt het t. a. p. — vinde ik mij verplicht u 
te raaden van in uwen merkelijk verbeeterden Dageraad 
niet meer te spreeken van hetgeen de Internuncius ^j toe- 
vertrouwd heeft aan een zeer geloofswaardigen Pastoor, 
(bl. 9 en 78.) 

„Wel is waar, gij noemt den man niet in uw boekje ; 
dog men weet uit eenen uwer latijnsche brieven, die gij 
geschreven hebt aan eenen Pastoor van Vlaanderen, dat die 
zeer geloofwaardige pastoor de Heer Adam Beckersis, 
Pastoor te Amsterdam, in de Jezuïeten-Kerk op de Oingel. 
Ik overtuige u hier van. Want diezelve Pastoor van Vlaan- 
deren, steunende op de waarheid van uwen brief, heeft ge- 
oordeeld geen geheim daarvan te moeten maaken, en heeft 
aanstonds eenen zijner vrienden, die in Westphalen woont, 
kennis daaraf gegeven, om uwe schriften te ontschuldigen. 
Deze vriend heeft de zaak gewigtig genoeg gevonden om 
uit den Internuntius, die te Munster is, te verneemen ofte 
Roomen zulke uitspraak gedaan was, en heeft vervolgens 
den Heer Oiamberlani den brief van den Pastoor van Vlaan- 
deren toegezonden, welke brief den uwen behelsde. Ik zal 
denzelven hier gansch trouw in de HoUandsche taal ter 
neder stellen. 

„Hij luidt aldus : 

Mijn Heer ! 

„„Ik heb gisteren (28 Feb.) eenen brief van den Heer 
„„Huleu ontfangen, van den volgenden inhoud : De Heer 
„„Broers ontfing de voorleden week eenen brief van den 
„„Heer Beckers, Pastoor in Amsterdam, die hem meld, dat 



1) Aloysius Oiamberlani, eertyds verbonden aan de nuntiatuur 
te Brussel, bleef na het vertrek van Gesar Brancadoro in 1796, 
als vice-superior, met het bestuur der HoUandsche zending belast. 
Onder koning Lodewyk 1806—10 woonde h\j meestal te Amsterdam, 
onder Keizer Napoleon veelal in Duitschland en sedert 1815 ves- 
tigde hy zich te Munster, waar hy 29 Januari 1828, tachtig jaren 
oud, overleed. 



123 

„„de Heer Oiamberlani Internuntius, na hem (Beckers) uit- 
„„gelegt te hebben de redenen in mijne boekjes begreepen, 
„„gezegt heeft, dat hij (Oiamberlani) nieuwlijks brieven uit 
„„Romen bekomen had, door welke hem wordt aangekondigt 
„„dat de eed ongeoorioft verklaard is, Non Licere, ioGh met 
„„deeze uitzondering: Ten zij het blijke dat de Wetgevers 
y,„dien in eenen anderen zin verstaan, en het volk hierover 
„„onderrigt worde om de ergenis te vermeiden. Hij heeft wel 
„„gezegt: ten zij het zeker en authentiek blijke, maar hoe 
„„zou de geweldigste wederstrever andersints uitdrukken 
„„hetgeen hem tegen gaat ? De woorden zeker en authentiek 
„„zijn geene in dergelijke gevallen gewoonelijke uitdruk- 
„ „kingen, wijl het woord blijkt alles in zig besluit. Ik 
„„twijfelde noch of 'er wel iets beslist is/"' 

„Niemand moet verwonderd wezen dat de Heer Internun- 
tius, op het leezen van zulken brief, aanstonds aan den 
geloofwaardigen Pastoor in Amsterdam schreef, om van hem 
te vernemen, of hij zig waarlijk aldus had uitgedrukt aan 
den Advokaat Broers. Dit kan ik niet gelooven, zeide hij, 
wijl ik nooit zo gesproken heb, en mij steeds bepaald heb 
bij deeze woorden alleen, dat de eed volgens Romen ongeoor- 
loofd was, Non licere, zonder een enkel woordje daar bij 
te voegen. 

„Naauwelijks was deze brief naar Amsterdam gezonden, 
of men bracht het boekje van Huleu aan den Intemuncius, 
waarin Huleu deezen Heer doet zeggen, dat de H. Verga- 
dering verklaart heeft den eed niet geoorloofd te zijn, doch 
daar bij gevoegd heeft : Ten zij het blijke dat de Wetgevers 
het anders verstaan en het volk onderrigt worde om alle 
ergenis voor te komen. Dit bedrog was van al te groot be- 
lang, en de Heer Oiamberlani voelde wel, wat hij aan zijnen 
naam en aan de eer van de H. Vergadering, welke men 
met zo veel onbeschaamdheid lasterde, schuldig was. 

„Hij schreef derhalven met de eerste post aan den Heer 
Beckers, met deze woorden :" „„Mijn Heer, ik zie mijn naam 



124 

„„op eene onbehoorlijke wijze blootgegeven door den Hr. 
„„Huleu. 't Is nu niet meer door eenen brief, dat hij mij doet 
„„zeggen den eed niet geoorloofd te zijn, tvn zij het blijke, 
„„dat de Wetgevers hem anders verstaan, en het volk onderrigt 
„„ioorde om alle ergenis voor te Ax)ingn. Maar hij doet mij ook 
„„zoo spreeken in het boekje, dat hij heeft doen drukken 
„„onder den naam van Dagercuid der Waarheid, en mij 
„„toegezonden is. 't Is bijna op dit woord alleen : Nisi 
„„constet, tenzij het blijke, dat zijn werkje steund, en waar 
„„uit hij alle zijne sluitredenen trekt. De waarheid, mijn 
,,„Heer, en mijne eer laten niet toe een oogenblik uit te 
„„stellen, om mij hier over te beklaagen. Gij weet in uw 
„„gewisse, dat ik u nimmer gezegt heb het geen de Hr. 
„„Huleu mij zoo ligtvaardiglijk durft aantijgen. Daarom ver- 
„„zoeke ik u, mij in eenen brief, welken ik allenthalven 
„„vertoonen kan, te betuigen, dat ik mij nooit zoo heb uitge- 
„„ drukt, gelijk de Hr. Huleu ten onrecht in zijn boekje 
„„schrijft, en verzoeke, dat, indien gij ooit in deze wijze 
„„aan den Advokaat Broers geschreven hebt, gij rechtzinnig 
„„belijd, dat die woorden Nisi constet, tenzij het blijke, van 
„„u alleen komen, zonder dat mijn mond ooit iets dergelijks 
„„heeft uitgesprooken. Ik verwagte met omkeerende post 
„„antwoord, en heb eer te zijn, enz."" 

7 April 1798. 

„Men kan -beter gevoelen dan uitdrukken, hoe groot de 
verslagenheid en de verontwaardiging van den Hr. Beckers 
was, op het ontvangen dezer twee brieven, uit welke hij 
zag, dat zijn naam benevens die van den Hr. Ciamberlani 
zo schandelijk misbruikt was. Hij stelde dus geen oogenblik 
uit de volgende verklaaring op te maken. 

„„Ik verklaare en getuige om des waarheids wil, dat de 
„„de H. Ciamberlani Internuntius mij gezegt heeft, dat de 
„„zaak van den eed te Eomen geëindigt was, en beslooten 
„„dat hij ongeoorloofd is : Romae decisum est non lieer e. 
„„Ook verklaare en getuige ik, dat hij niet een enkel woord 



125 

„„méér gezegt heeft, zo dat al wat op blz. 9 van de Dage- 
„„raad der toaarheid staat, van den Hr, Hulen is uitgevonden, 
„„om zijne gedagten over den eed wat meer gewigt bij te 
„„zetten; voor het overige ben ik bereid deze mijne 
„„verklaring in alle haare kracht van woord tot woord 
„„te erkennen, te handhaven en te bevestigen, overal daar 
„„het noodig zal mogen wezen/"' 

Adam Beckers, R. P. 

Amsterdam, 10 Apr. 1798. 

„Deze verklaaring was verzeld door eenen brief van den 
volgenden inhoud : „„Mijn Heer, ik zende u de gevraagde 
„„verklaring in goede order ; het is de moeite waard, het 
„„bedrog te kennen en den bedrieger te beschamen, die ons 
„„beide op eene onbetamelijke wijze behandelt! 't Is waar, 
„„ik heb den Advocaat Broers geschreven wegens iVow Ikere, 
„y,H is niet geoorloofd. Dog zie hier hoedanig mdjn brief 
„„was. Uit deezen kunt gij oordeelen over het gedrag van 
„„den Hr. Huleu, die zig niet schaamd mijne eigene 
„„gedagten, die in 't Hollands geschreven zijn, toe te 
„„eigenen aan de H. Vergadering der Propaganda — 
„„gedagten zegge ik, die ik alleenlijk op het papier gesteld 
„„heb, omdat men mij steeds wilde doen gelooven, dat de 
„„wetgevers den eed anders verstonden. Hieruit ziet gij 
„„eene handelwijze, die een eerlijk man nooit zal durven 
„„gebruiken, vooral in eene zaak van zulke aangelegenheid. 
„„Ik zende u dan hetgeen ik aan gemelde Advocaat ge- 
„„schreeven heb, en gij zult overtuigd weezen van eenen 
„„vond, die ons met den H. Augustinus moet doen uitroepen : 
„„6 infelix astutia! ó ongelukkige arglistigheid! wijl gij 
„„tot uwe schande ontdekt zijt!" 

„Nu volgt mijn brief aan de Heer Broers te Mechelen. 
Mijn Heer ! 

„„Ik houde mij altoos vast en onveranderlijk aan hetgeen 
„„te Roomen beslist is: non licere, dat den eed ongeoorloofd 



126 

„„is, tenzij het zeker en authenthiek blijke dat die uitleg- 
„„ging, van welke gij altoos spreekt, egt en. waarlijk van 
„„het Directorium gegeven is, en het volk in tijds daarover 
„„onderligt worde om alle ergernis voor te komen, maar 
„„dit kaniknietgelooven; wijl zij in Parijs die 
„„zelve uitlegging, die de Kardinaal hun heeft opgedraagen, 
„„niet hebben willen aanvaarden. En hoe zouden zij nu die 
„„uitlegging kunnen geeven ten voordeele van anderen, na 
„„dat de Kardinaal gedeporteerd is, daar het zeeker is dat 
„„hij en anderen, die ook reeds gedeporteerd zijn, den eed 
„„volgens die uitlegging zouden gedaan hebben ? Intusschen 
„„blijve ik altoos, etc." 

„„Hier uit ziet gij, dat ik er verre af ben van te geloven, 
„„dat zulk bijvoegsel te Rome aangenomen 
„ „i s, maar veel meer een tegenstrijdig gevoelen toone. Dog 
„„dit doet tot onze zaak niet, en het moet genoeg weezen, 
„„dat ik plegtig getuige dat gij mij nooit gesprooken hebt 
„„van het berugte Nisi comtet, etc. 'k Heb de eer te zijn ; etc. 

Adam Beckers, E. P.'"' 

„Hier, mijn Heer Huleu, zijt gij netjes op het stuk betrapt. 
Neemt het mij niet kwalijk dat ik rondborstig spreeke en 
u overtuige, dat gij een vervalscher zijt. De Heer Beckers 
zou regt hebben u op te roepen, en in een proces te trek- 
ken, de lege diffmnari. Want is het niet zonneklaar, dat, 
indien de Heer Internuncius iets meer gezegd had als : Non 
Licere, het bijvoegzel dan ook in den zelven zin, en in het 
1 a t ij n zou gegeven zijn ? 

„Is het daarbij niet handtastelijk, dat de Heer Beckers 
den geheelen bijzin (die gij, verleidender wijze, hebt uitge- 
vonden als van Roomen komende) tenzy het blijke dat die 
uitlegging echt is enz. ook in het 1 a t ij n gesteld zou hebben, 
gelijk het Non licere, welke twee woorden hij schrijft uit 
Romen gekomen te zijn ? 

„Hoe kan het in gezonde harsenen vallen, deeze bijtexst : 
ten zij het blijke, dat de Wetgevers het anders verstaan, in 



127 

dezelye letteren (bladz. 9) te stellen, als of deze even zo 
wel van Romen gekomen waren als Non Ikere? Gij moet 
overtuigd wezen dat die bijspreuk van de Heer Beckers is, 
en alleen in het Hollandsch gebruikt wierd om zijne afge- 
keerdheid van den eed te toonen, ten zij het zeker ^authen- 
tiek hlyke dat die uitlegging enz. hetgeen de Advocaat 
Broers volgens zijnen brief geloofde, en de zeer geloofwaardige 
Pastoor Beckers niet wilde gelooven. 

„Uit al dit volgt onbetwistelijk, dat het Nisi constet aliter 
a Legislatoribus intelligi, etc. die gij of aandeninternuncius, 
of aan den secretaris van de Propaganda, of aan de H. 
Vergadering toeschrijft, een verdigtsel enkel van u is, om 
het volk onder den schijn van waarheid des te beter te 
kunnen blinddoeken en begoochelen. 

„Met wat onbeschaamdheid, vraage ik dan nog eens, hebt 
gij de spreuk, die de Heer Beckers voorgaf als zijn eigene 
bemerking en in het Hollandsch aan den Heer Broers tot 
antwoord diende, zoo in het 1 a t ij n en in de z e 1 v e 1 e t- 
teren doen drukken, dat zij niet verschilt van 't Romeinsche 
Non licere (blz. 9) en welk de Heer Beckers der H. verga- 
dering niet wilde toe-eigenen, wijl hij zijne woorden in het 
Hollandsch gaf. Is er wel eenige waarschijnelijkheid, dat 
genoemde Pastoor in het HoUandsch zou gegeven hebben 
zulke uitdrukkingen, die wezenlijk in den oorspronkelijken 
text gehouden moesten worden, om te doen blijken, dat 
dezelve een deel uitmaakten van de uitspraak van het Non 
licere ? 

„'t Is wel hier de plaats, mijn Heer, van te zeggen: 
inentita ist iniquitas sibi, de boosheid heeft tegen haar zelven 
geloovigen (Ps. 26. 12.)." 

Aldus werd de orthodoxie van onzen zendeling gewroken. 

Dit, uit een vergeten brochure opgedolven voorval spreekt 
luide voor het gezag en den invloed, die pater Beckers 
onder zijn geestelijke ambtsbroeders, ook in den vreemde 
genoot. Hoog stond hij daar aangeschreven. 



128 

Van dat oaverkwikkelijk twistgeschrijf ontslagen, zette 
Adam Beckers met onverpoosden ijver zijn arbeid voort, 
waarbij hij vooral een tweevoudig doelwit beoogde, den bloei 
des Krijtbergs met het behoud der St. Franciscus-Xaverius- 
kerk voor de toekomstige Jezuïeten, alsmede zijn eigen 
wederopneming in de Sociëteit van Jezus, die onder goed- 
keuren van Pius VI en zelfs van Olemens XIV, haar wettig 
bestaan in Rusland behouden en voortgezet had ^). 

Om het eerste doeleinde te bereiken vroeg hij en had hij 
reeds den 2^^^ Juli 1795, van den nuntius Gesar Brancadoro, 
die eerst in '96 naar Rome terugkeerde, de vergunning be- 
komen „om telkens als de nood het vorderde, een geschikt 
priester, die van elders bekwaam was geoordeeld om biecht 
te hooren, zelf uit te kiezen, dezen in zijne plaats of in die van 
zijn kapelaan te laten optreden en de statie te bedienen." ^) 
Deze in 't archief der Krijtbergkerk bewaarde oorkonde is 
te Munster door Brancadoro's secretaris, Aloysius Oiambêrlani, 
onderteekend en opgezonden „aan den eerwaarden Heer 
Adam Beckers, pastoor-zendeling te Amsterdam." 't Is een 
der laatste stukken uitgegaan van Oezar Brancadoro, die in 
1801 den kardinaalshoed ontving van Pius VII en in 1837 
als aartsbisschop te Fermo overleed. 

Beckers heeft dan ook een tijdlang een of anderen secu- 
lieren priester tot medehelper gehad : onder dezen reken ik 
Gerardus Broek, die den 8^'®° Februari 1822 als pastoor te 
Hoorn overleden is ^). Nog vond ik den 24^*®** April 1789 



1) Dat is indertijd ovei-tuigend bewezen door Sanguineti in zyn 
werk La Compagnia di Gesü e la sua legale esisterusa nella 
Chiesa. Risposta agli errori di G. L, Ckalllot^ nel libro : Pio 
VU e i GesuitL Ronia, 1882. Het boek van den eerwaarden Chaillot 
Ple VII et les Jésuites d'après des documents inédits werd den 
3 'en April 1882 door de Congregatie van den Index veroordeeld, 
waaraan de schryver zich loffelijk onderwierp. 

2) Zie het origineel in byiage Vil. 

3) Verg. de necrologus ecclesiasticorum van 1730 — 1830 pag. 93. 



j 



129 

als medezendeling van pater Beckers vermeld den Francis- 
kaan-recollet Oarolus van ülft, die echter reeds den 4*^*^'^ 
December 1801 tot een beter leven overging ^). 

In 1800 was de Maastrichtenaar Hendrik Groenen, een 
ex-Jezuïet, Beckers' medehelper in den Krijtberg, bij wien 
zich in 1804 Joannes Verbeeck aansloot, een priester uit het 
diocees van 's-Hertogenbosch en bijzondere vriend van den 
bekenden hoogleeraar Gaspar Moser. Beiden traden later in 
de Sociëteit van Jezus en behielden aldus den Krijtberg voor 
hare leden ^). Om dat bezit nog meer te verzekeren had 
Beckers reeds den 5*^®" Januari 1798 zijn testament gemaakt 
voor den Amsterdamschen notaris Hendrik ten Broek, en 
tot executeurs van zijn laatsten wil twee zijner trouwe boe- 
zemvrienden benoemd, te weten Nicolaas Theodorus de Jonghe, 
heer van de Groote-Lindt, en C. G. van Wijckersloot van 
Grevenmachern. ^) 

Inmiddels was de rustoos ijverende Adam Beckers, al sinds 
een geruimeh tijd, in briefwisseling getreden met de Jezuïeten 
in Rusland, inzonderheid met den hoogeerwaarden pater Ga- 
briël Gruber, die, van 10 October 1802 tot 7 April 1805, 
als algemeen overste aan 't hoofd stond der overgebleven 
keurbende, welke destijds onder den schepter der Ozaren alle 
vrijheid genoot en onder 's Pausen goedkeuring zich aldaar 
weder georganiseerd had. Daar waren dan ook de oude tra- 
dities der vaderen onverbasterd bewaard gebleven. 

Het toppunt zijner wenschen was bereikt, toen hij den 
J3den December 1803 een eigenhandig schrijven van pater 
G. Gruber mocht ontvangen, waarbij hij en zijn metgezel 



1) Archief tan 't Aartsb. XIV bl. 193. Verg. pag. 143 beneden. 

2) Van J. Verbeeck bestaat er een door W. Grebner gesneden 
portret, in kl. 4°, met het onderschrift: „Johannes Verbeeck, Priester 
der Sociëteit Jesu en Missionaris in de kerk genaamd de Krytberg, 
overleeden den l»^® en begraven den Ö^en Maart 1812 in de nieuwe 
kerk te Amsterdam in den ouderdom van 34 jaren." 

3) Het stuk berust in *t archief van den Krytberg. 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 9 



130 

pater Hendrik Groenen, tevens zijn toekomstige opvolger in 
den Krijtberg, weer opgenomen werd als lid der Sociëteit 
van Jezus. Deze gunst werd spoedig gevolgd en als be- 
kroond door een andere onderscheiding. Na Gruber 's overlij- 
den was Antonius Lustich tot algemeen vicaris benoemd. Deze 
haastte zich, bij schrijven van 27 Juli 1805, onzen pater 
Beckers tot eersten superior der herstelde Jezuïeten-missie 
in Nederland te benoemen. Van toen af werd P. Beckers als 
de spil, waaromheen vele ex-Jezuïeten, die weder verlangden 
opgenomen te worden, en niet minder nieuwe candidaten 
der weer opluikende Orde zich bewogen. 

Dit ging echter gepaard met eigenaardige bezwaren van 
wege den vice-superior Aloysius Ciamberlani, daar Pius VII, 
krachtens zijne buUe Sollicitudo omnium Ecclesiarum van 
7 Augustus 1814, de Sociëteit van Jezus nog niet plechtig 
over geheel den aardbodem hersteld had. Slechts 
had Zijne Heiligheid, in afwachting van gunstiger tijden, 
door zijne breve Catholicae fidei van 7 Maart 1801 de ge- 
heele Orde officieel en wettig erkend, en bij de breve Per alias 
van 30 Juli 1804 de Sociëteit in de beide Siciliën hersteld. 

Diensvolgens schreef de algemeen-vicaris Anton Lustich uit 
Rusland aan pater Beckers te Amsterdam: 

„Ik verneem dat de apostolische nuntius ten uwent ook 
zijne ontevredenheid te kennen geeft, dat de Jezuïeten daar- 
heen komen of er alreeds zijn, als zou dit tegen de bedoeling 
wezen van den Heiligen Vader. — üw Eerwaarde kan daarop 
antwoorden, dat Zijne Heiligheid heeft toegelaten en nog 
toelaat, dat wij overal ter wereld ons vestigen, mits 
wij ons kleed niet dragen, geen colleges oprichten, en daar 
van ons niet laten spreken, waar de vorsten het herstel der 
Sociëteit nog niet hebben verkregen en zij niet ingevoerd is.'* 

Deze verklaring van zoo hooge hand zal Ciamberlani, die 
overigens op den besten voet met pater Beckers stond, wel 
tevreden en gerust hebben gesteld. Hij was nu ingelicht. 



131 

De superior der herstelde Jezuïeten-missie in Nederland 
en zendeling in den Krijtberg zond nu jeugdige krijgers, 
die onder de vaan van den H. Ignatius voor Christus wilden 
strijden, naar het destijds zoo herbergzame Rusland, en Rus- 
land zond wederkeerig manschappen af, om de afgeleefde 
strijders in Nederland te vervangen. Onder de eersten neemt 
eene eereplaats in de jeugdige, later zoo beroemd geworden 
Joannes Roothaan, een bieehtkind en trouwe misdienaar van 
onzen pater Beckers. Deze vertrok met M. Malevé en Joan- 
nes Henry in Mei des jaars 1804 uit Amsterdam, om in 
Wit-Rusland te Dunaburg in 't Noviciaat der Sociëteit van 
Jezus te treden. Menigwerf heeft de groote man een eer- 
volle vermelding gemaakt van dengene, die hem in de 
teederste godsvrucht had opgekweekt en de devotie tot het 
H. Hart van Jezus had leeren kennen. ^) 

In een zijner eerste brieven, gedagteekend te Dunaburg, 
den 27®*®'^ April 1805, schrijft de vrome jongeling aan zijne 
ouders : „ . . . sedert mijn laatsten brief heb ik het geluk 
gehad van ingeschreven te worden in het Broederschap, dat 
te Polotz is opgericht onder den titel van de H. Harten 
van Jezus en Maria. Deze godsvrucht is op een bijzondere 
wijze die der Sociëteit, en al hare leden zijn daaraan toe- 
gewijd. Het verdient wel opmerking, dat de Eerw. pater 
Beckers deze devotie voor eenige jaren met zooveel ijver 
heeft uitgebreid: namelijk de geest der Sociëteit is dezelfde 
te Amsterdam en in Rusland." 

De Mcuzndrozen ^), waaraan ik dit schrijven ontleen, voe- 
gen er op de voorgaande bladzijde het volgende bij: „Wij 
vernemen hieromtrent eene aardige bijzonderheid uit een 



1) Verg. hier de Leoensschets van P. Joannes Philippus Root- 
haan^ generaal der Sociëteit van Jezus. Met bijlagen, portret en 
facsimile^ door J. Alberdingk Thijin 5. J. Amsterdam-Brugge, 
1885. In bijlage VII aldaar (bl. 280—234) drie brieven van J. Roothaan 
uit Dunaburg aan A. Beckers te Amsterdam. 

2) 1883, blz. 482. 



132 

van Pater Eoothaan's latere brieven. In 1839, den 9^^" 
Februari, had hij in een postscriptum aan zijn broeder ge- 
vraagd: Hebt gij het boek nog, waaruit wij dikwijls een 
hoofdstuk of overweging lazen bij het avondgebed? Het 
was getiteld Geestelijke oefeningen door P. Nepveu ^). O, wat 
was dat een nuttig boek! Aan dat boek heb ik wel groo- 
tendeels al mijn goed en mijn geluk te danken. Ik meen 
het nog in vaders kamer gezien te hebben, toen ik in 1821 
of '22 of '23 te Amsterdam was. — Men zoekt en het 
dierbare boek wordt gevonden, maar daarin of daarbij nog 
iets. Den 25^*®" Mei schrijft pater Eoothaan: Het boek van 
pater Nepveu is dan gevonden! Dat is goed. Het prentje 
van het H. Hart, waarvan gij spreekt, is van ouden datum. 
Ik had het in den catechismus gekregen uit de hand van 
onzen pater Beckers; daarna had ik het mee naar Eusland 
genomen, waar ik het altijd vóór mij had staan : eindelijk 
bij mijn eerste reis naar Holland (1821) liet ik het onzen 
goeden vader achter." Wat een kinderlijke eenvoud! 

Denzelfden geest, een erfdeel zijner oudere ordebroeders, 
poogde Beckers, door 't verspreiden der soliede devotie tot 
het Heilig Hart van Jezus, aan zijne gemeentenaren in te 
prenten. Hij verschafte hun ook de destijds zeldzame gele- 
genheid om, door het ontvangen van het H. Vormsel, in 
de liefde tot Jezus en het heilig geloof verstrekt en besten- 
digd te worden. Te dien einde noodigde hij den laatsten 
bisschop van 't gewezen bisdom van Roermond, Mgr. J. B. 
Robertus Baron van Velde van Melroy, in de Krijtbergkerk 
uit, waar deze den 7**®° Juli 1804 aan een tallooze menigte 
het heilig Sacrament des Vormsels toediende. Bij die ge- 
legenheid en naar aanleiding daarvan werd eene gedachte- 
nisplaat uitgedeeld met het welgemeende portret van den 
gemijterden bisschop versierd. Een zwervend exemplaar viel 



1) Verg. blz. 103 hierboven, waar blijkt, dat hier de vertolking van 
P. Caers bedoeld wordt. 



133 

mij in handen met aldus luidend bijschrift : „Maria Ftcchten 
heeft ontvangen het H. Sacrament des Vormsels, van den 
Hoogwaardige Heer Joannes Baptista Eobertus, baron van 
Velde de Melroy, voorheen Bisschop van Roermonde, thans 
van het Bataafsch republiek, Primaat van Gelderland etc. 

Amsterdam, den 7 July, 1804. 
In de kerk van den Eerwaarden Heer Adam Beckers." 

Pater Beckers mag niet alleen de tweede stichter der 
St. Franciscus Xaverius-kerk genoemd worden; hij was ook 
de ziel der weder ontluikende Sociëteit van Jezus in Noord- 
Amerika. 

Het gevolg daarvan is geweest, dat heden de naam van 
Adam Beckers met eere en dankbaarheid genoemd wordtin 
de Noord-Amerikaansche staten, waar katholieke geschied- 
vorschers tegenwoordig de oudste bescheiden verzamelen 
over den herbloei der Amerikaansche kerk. i) 

De Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar heden, 
volgens de jongste statistieken, het getal katholieken tot 
12 millioen gestegen is, telden bij hunne vrijwording en 
afscheiding van Eageland in 1783 niet meer dan 34000 
katholieken, van Londen-uit door een apostolischen vicaris 
bestuurd en aan dezelfde dwangwetten onderworpen als des- 
tijds nog de Bngelsche katholieken. Maar ook van dat tijd- 
stip af dagteekent de opluiking der vrij geworden N.-Ame- 
rikaansche kerk, die toen onmiddellijk onder den H. Stoel 
kwam, bijna op denzelfden voet als eertijds onze Hollandsche 
missie. In 1784 was er een eigen apostolisch vicariaat op- 
gericht, doch reeds in 1789 werd te Baltimore, thans nog 
de primaatzetel van geheel N.-Amerika, de eerste bisschop- 
pelijke stoel gevestigd. De eerste kerkvoogd-bisschop was 
de beroemde John OarroU, evenals zijn coadjutor een gewe- 



1) Zie in de Woodstock letters vol. XXX No. 3 „Some histori- 
cal documents concerning the mission of Maryland" by Louis van 
Miert S. J. 



134 

zen Jezuïet, die, bijna zonder medearbeiders op een onmete- 
lijk werkveld geplaatst, zich aanstonds in betrekking stelde 
met zijn gewezen ordebroeders in Europa, teneinde be- 
proefde en degelijke werklieden te verkrijgen op den nog 

niet ontgonnen, nog braak liggenden akker. ^) 

Niemand gaf gretiger gehoor aan die roepstem en smeek- 
bede dan onze Pater Beckers in de St. Franciscus-Xaverius- 
kerk en sinds, begunstigd door de tijdsomstandigheden, ijverde 
hij niet minder voor de Noord-Amerikaansche missie dan hij 
't gedaan had voor de Jezuïeten in Eusland. 

Met aanbevelingsbrieven van A. Beckers voorzien, vertrok 
in 't begin van October 1803 uit Amsterdam naar Londen 
en vandaar naar Amerika de welbekende Anton Eohlmann, 
wiens naam nog heden slechts met eerbied wordt uitgespro- 
ken door de Noord-Amerikaansche katholieken. 

De eerste Europeesche missionarissen in Amerika, Melchior 
Malevé, John Henry en Adam Britt werden door pater 
Beckers geworven. Den 24 Mei 1806 vertrokken de twee 
laatstgenoemden uit den Krijtberg, benevens twee priesters- 
trappisten en twee leekebroeders derzelfde orde. 

Ook verzamelde en verkreeg hij, blijkens zijn eigenhandige 
aanteekeningen, aanzienlijke aalmoezen voor hun uitrusting,* 
onderhoud en de overzeesche reis. 

Doch ik mag daarover niet verder uitweiden, teneinde niet 
te ver af te dwalen van ons onderwerp. 

Van alle zijden en uit alle landen stroomde men naar 
hem toe, om gelegenheid te vinden zich te kunnen aan- 
sluiten bij het opbloeiende gezelschap, 't zij in Amerika, 't 
zij in Rusland, 't Waren vooral oud-Paccanaristen of gewezen 
leden van 't gezelschap, genoemd Van het heilig Hart van 



1) Verg. de prachtige levensschets van John CarrolL erater 
Bischof Don Baltimore door pater Alex. Baumgartner S. J. in de 
Laacher Stimmen 1876. 



135 

Jesus ^). Ik ontmoet onder hen de namen van den Luxem- 
burgschen Petrus Bernard, Johannes Henry, Melchior 
Malevé, den Munster-Geleenschen Joannes Oorvers en de 
reeds genoemde Antonius Kohlman, Adam Britt enz, enz. 

Onder dagteefcening van 17 Febr. 1806 schreef de generale 
overste, de Hoogeerwaarde pater Thaddeus Brozozowski uit 
Eusland aan Beckers te Amsterdam : „De paters Groenen, 
Henry (Joannes), Verbeeck, Malevé omhels ik in den Heer. 
De laatste heeft mij den 30®*®*^ November uit Leuven ge- 
schreven, en te kennen gegeven dat er velen, die eertijds 
de onzen waren, te Aken wonen en verlangen weder opge- 
nomen te worden in de Sociëteit. Indien zij, wat ik niet 
betwijfel, den ouden geest bewaard hebben, dat dan een van 
hen, op naam van allen, aan mij schrijve ; hij drukke de 
namen, voornamen, ouderdom uit, of ze scholastieken ofwel 
professen geweest zijn ; daarenboven de bediening, welke zij 
thans waarnemen. Ik zal aan hun verzoek voldoen, tot 
hunne vertroosting en tot meerdere eere Gods.'' 

Dat onze Beckers, als gevolmachtigd tusschenpersoon, hoog 
stond aangeschreven, bewijst dit schrijven overvloedig. 



1) Nicolaas Paccanari, een Italiaansch geesteiyke, meende geroe- 
pen te zyn, om de ontbonden Sociëteit van Jezus te doen herleven 
onder den naam van Sociëteit tan H geloof tan Jezus {Pèrcs de 
la Foi, 1797). Terzelfder tyd vormde zich de Sociëteit van het H. 
Hart, Sociétê du Sacré Coeur, Pères du S. C., onder leidingvan 
een franschen priester Joseph Varin. Men trachtte later beide ver- 
eenlgingen, als hebbende één doel, tot één lichaam samen te doen 
smelten, maar de uiteenloopende zienswyze en weinige geschikt- 
heid van Paccanari voor 't bestuur, deden de tot stand gekomen 
vereeniging spoedig uiteenspatten. Paccanari had zyne volgelingen 
naar trerschillende streken gezonden, om er als zendelingen en 
onderwijzers der jeugd werkzaam te zyn. Eenige hunner vestigden 
zich te Amsterdam op uitnoodiging van J. Cramer, pastoor in 't 
Maagdenhuis. De meesten dezer gingen tot de Sociëteit van Jezus 
over, wier wedergeboorte ziJ bedoeld hadden. Zie byiage IX. 



136 

Maar dat er ook destijds menschen waren, die van Beckers' 
naam tot een minder edel doeleinde gebruik maakten, blijkt 
wel uit een geschrift van 8 bladzijden, dat hij onder dag- 
teekening van 18 Maart 1805 te Amsterdam in 't licht 
gaf 1). Het luidt : 

„Advertentie van A. B. 8. J. Wyl ik nu meer- 
malen vernomen heb, dat eenige zig durven verstouten van 
alom brieven te vertoonen, waaronder zig mijn naam be 
vind, om geld in te zamelen tot herstelling van de Orde 
der Jesuieten, zo vinde ik mij verpligt by deze bekend te 
maken, dat zulke stukken buyten mijn weeten in de wereld 
gezonden zyn, en dat ik myn naam tot dergelijke zaaken 
nooit geleent heb en ook nooit leenen zal. 

„De Jesuieten hebben. God zij geloofd ! geen geld noodig 
tot hunne herstelling. Zonder geld te geven zyn ze door 
Catharina II, Paul I, en Alexander I in het Russische Kei- 
zerryk, eerst ten tijde der algemeene afschaffing der Orde, 
met vrijwillige toestemming en uitdrukkelijke goedkeuring 
van Olemens XIV, die toch zelve de affschaffer was, en na- 
derhand van Pius VI, en nog veel plegtiger van den thans 
regeerende Pius VII, door een byzonder brevet behouden, 
gehandhaafd, vermeerderd en met overvloedige geschenken 
begunstigd geworden ; en wel zo, dat zy, die van hier en 
van andere landen naar dat Keizerryk vertrekken om Je- 
suiet te worden, in de Sociëteit worden aangenomen, zonder 
iets te moeten geven als hunne talenten en hunne deugden. 

„In Napels door den Koning en Koningin, en in beide 
Siciliën met toejuiching van alle inwooners (philosophen en 
vrygeesten uitgenomen) wederom hersteld, hebben zy geen 
geld moeten geven, maar hebben het in overvloed ontvan- 
gen, zo dat men met recht zou mogen vragen, of hetgeen 
zy sedert de weinige maanden van hunne herstelling reeds 
bezitten, niet verre overtreft al hetgeen zy eertijds door de 



1) By de wed. F. J. v. Tetroode, boekverkoopster in de Kal verstraat. 



137 

mildheid dier Vorsten en door de liefde des Volks genoten 
hebben. 

„Om wel te weeten wat eigentlyk de herstelling der Jeöuie- 
ten moet bevorderen, kan men lezen een Fransch dagblad, 
genaamd Journal des Débats. Men zie voornamentlyk het 
blad van 2 October 1804, waar van, ter voldoening van 
diegeene welke het Fransch niet verstaan, de twee hier op- 
volgende artikelen in het HoUandsch overgezet zyn. 

ADAM BBCKBRS, 

Priester van de Sociëteit van Jezm, 
Amsterdam 18 Maart, 1805. 



EERSTE ARTIKEL. 

Napels, 7 September. 

De herstelling van de Orde der Jesuiten veroorzaakt in 
deze Hoofdstad en in de Provinciën eene algemeene vreugd. 
Op denzelve dag, dat men hier ontving het Brevet van Zyne 
Heiligheid, communiceerden de Koning en Koningin, de 
Princen en Princessen der Koninglyke Familie, met een 
byzondere plegtigheid, om God over deze weldaad hunne 
dankzegging te betuigen. Het coUegie, welke de Jesuiten 
te vooren te Napels hadden, is geopend op den dag, toege- 
heiligd aan de Hemelvaart van de Allerheiligste Maagd en 
Moeder Gods Maria, en zy bewoonen reeds hetzelve. De 
Koning heeft in persoon willen tegenwoordig wezen by de 
opening der Kerke, die op denzelven dag heeft plaats gehad, 
en waarin, gelyk hy zeide, hy na de afschaffing van de 
Sociëteit, nooit den moed gehad had eenen voet te zetten. ^) 

Zyne Majesteit heeft dit coUegie begiftigt met een jaar- 
lijksch inkomen van 40,000 Ducaten (172,000 Livres Fransch 



1) Koning Ferdinand I van Bourbon (1759—1825 , zoon van den 
gewezen Napelschen koning, later Karel III van Spanje 1759—1788). 
Door den despotischen minister Tanucci waren in 1767 alle Jezuïe- 
ten uit Napels verdreven, toen Ferdinand nog jongeling was. 



138 

geld); de Koningin heeft van haare inkomsten ook betaalt 
de meubels die het coUegie noodig had, en is van voornee- 
men haare mildheid nog te vorgrooten. Verscheide steden 
en gemeentens hebben insgelijks huisen en inkomsten tot 
stigting van nieuwe collegiën gegeven, en de particulieren 
brengen van alle kanten meubelen en geld aan. Maar het 
geen boven alles aanmerkelijk is, is de yver en de menigte 
der personen die zig aanbieden om het kleed te vraagen van 
den H. Ignatius: deze toeloop maakt de verkiezing moeije- 
lyker, en het onderzoek der candidaten strenger, en doet ter 
zelve tyd verhopen, dat de Voorzienigheid zal zegenen de 
herstelling van deze Orde, die, een nieuw geslacht en nieuwe 
zeden uitmakende, zeer magtig kan strekkeu tot luister der 
Religie en het geluk der volkeren. 

De nieuwe Jesuiten zyn, het geen de oude waren. Be- 
halven denzelven naam, hetzelve kleed en denzelven regel, 
zo gaan de nieuwe gevormt worden door de oude die nog 
leeven, — edele overblyfselen van Israël, die de Voorzie- 
nigheid maar schijnt behouden te hebben om te wezen de 
bewaarders van het H. Vuur en van de ware overleveringen 
en grondregelen van het Instituut; zo dat de voortduring, 
van de tyd van den H. Ignatius af, nooit onderbroken ge- 
weest zijnde, men zeggen mag, dat de nieuwe Jesuiten in 
der daad de opvolgers zyn van de oude, en dat de Orde, 
zonder te hebben dezelve uitgestrektheid, nogtans dezelve 
volmaaktheid heeft, overeenstemming en gelykvormigheid, zo 
kostbaar als heerlyk, en die ter zelver tyd de zekerste borge 
is zyner duurzaamheid, en de kragtigste borstweer tegen de 
hervormingen, die sommige eigenzinnigen zouden willen in- 
voeren, als ook het allerbeslissendste antwoord op de dwaaze 
en ligtvaardige aantygingen van de vyanden der Sociëteit, 
en de heerlykste triumph die kan behaald worden over de 
slinksche behandelingen van diegeene, welke niets meer 
wenschen dan hare vernietiging. 

Met de Sociëteit van Jesus te herstellen op haaren ouden 



139 

voet, en met ten dien einde te vernietigen het Brevet van 
Clemens XIV, stelt zyn deugdzaame opvolger den H. Stoel 
geensins in wederspraak met den H. Stoel. Het was de 
noodzakelykheid, die het Brevet der vernietiging deed uit- 
geeven, en het is ook de noodzakelykheid die het Brevet 
van de herstelling heeft in het licht gebragt; met dit 
onderscheid, dat de eerste noodzakelykheid voortsproot uit 
de vrees en het bedwang, waarin eenige magtige persoonen 
dien ongelukkigen Paus gekluisterd hielden, welken zy 
noodzaakten om met éénen trek zyner pen uit een te jagen, 
allenthalve te verspreiden, en tot de allersmartelykste ledig- 
heid te veroordeelen twintig duizend onvermoeilyke werk- 
lieden, die de vier deelen der waereld, prekende én onder- 
wyzende, doorliepen; en dat de tegenwoordige noodzaakelykheid 
veroorzaakt wordt door de tyd en de overtuiging, die onze 
oogen opent voor de rampen, dewelke dat ongelukkig tydstip 
zyn opgevolgt, en voor de noodwendigheid van de Sociëteit 
te herstellen. 

Deze noodwendigheid, laten wy er niet aan twyfelen, zal 
zig later doen gevoelen in alle Catholyke landen, naar mate 
dat de haat en algemeene vooringenomenheid tegen de 
Sociëteit zullen verminderen, dat de geest der partydigheid 
door de algemeene ongelukken zal worden uitgedooft, dat 
de Souverainen hunne oogen zullen openen voor hun waar 
belang, dat de goddeloosheid zig zelve door nieuwe buiten- 
sporigheden zal verraden, en dat de voortgang der bedorve 
zeden de alderverblindste geesten zal verligten, door dezen 
grondregel van den grooten Baco, dat men om de jongheid 
optekweeken nooit iets beters vinden zal dan de scholen 
der Jesuiten : Oonsule scholas Jesuitarum ; nihil enim quod 
in usum venit, his melius. (de augmentis scientiarum, c. IV.) 

TWEEDE ARTIKEL. 

Pater Beauregard, oud Jesuit en een der laatste redenaars, 
die den stoel der waarheid met luister beklommen hebben 



140 

in de 18^® eeuw, is overleden tot Hohenlohe in Duitschland, 
in het 73^'® jaars zyns ouderdoms. Hy was beroemd in 
Vrankrijkf door den gelukkigen uitslag 2yner predikatiën 
en de heiligheid zyns levens. Een doordringende, alhoewel 
min doorwrogte welspreekendheid, en misschien zo veel 
min doorwrogt als zy doordringender was ; een ware apos- 
tolische toon, een gebaar volstrekt overeenkomende met de 
stof die hy verhandelde, alles wekte in hem de aandagt op, 
terwyl het hoog denkbeeld zyner deugden de achting van 
een ieder tot zig trok. Zo verwydert van de toejuichingen 
natejagen als hy vreemd was van alle eerzugt, beoogde hy 
geen andere vergelding, als die van het goed dat hy ver- 
oorzaakte, hetwelk in der waarheid groot was. Nooit sprak 
hy over de goddeloose boeken, of veele zyner aanhoorders 
bragten ze by hem om ze te verbranden. De vasten, dien 
hy in het Hof preekte, deede een allergrootste indruk op 
de gemoederen, door die evangelische en stoutmoedige 
vryheid, met welke hy, als een andere Jeremias, de ongelukken 
aankondigde, die op Frankrijk stonden te vallen. 

Veele persoonen kunnen zig nu nog herinneren die voor- 
zeggende woorden, met welke hij het welfsel van Onze Lieve 
Vrouwe Kerk te Parys, dertien jaren vóór de omwenteling 
dede weergalmen, en die wy zo letterlyk hebben zien vol- 
bragt worden : „Ja, het is op den Koning, riep hy, en op 
„de Godsdienst, dat de philosophen het gemunt hebben; 
„de byl en de hamer zyn in hunne handen, zy wagtenden 
„gunstigen stond maar af, om den Throon en den Autaar 
„om verre te werpen. Ja, Heere, uwe Tempels zullen ge- 
„ plundert en verwoest worden, uwe Feestdagen afgeschaft, 
„uwe naam gelastert, uwe Godsdienst verbannen. Maar wat 
„hoor ik, groote God ! wat zie ik ! . . oneerbaare en onhei- 
„lige liederen volgen op de hoogheilige gezangen, die de 
„muren van den Tempel ter uwe eere deden weerklinken ! 
„en gy, eerloose Godheid des Heidendoms, ontugtige Vehus, 
„gy zelfs komt hier onbeschaamd de plaats inneemen van 



141 

„den levenden God, en zitten op den Throon van den Hei- 
„lige der Heiligen, om te ontfangen den misdadigen wie- 
„rook uwer nieuwe aanbidders/' 

Kon men nauwkeuriger, en zo langen tyd te vooren, af- 
maaien de buitensporige dwaasheden, die dan alle geloof 
schenen te boven te gaan, dat men eens in de 18^® eeuw, 
zoo helder verlicht door de fakkel der philosophen, in de 
hoofdstad, daar zij haren voornaamsten zetel hadden gesteld, 
eene slegte hoer met zegepraal zou zien op denzelven Au- 
taar dragen, die Pater Beauregard aanwees, en dat men een 
hoop haarer aanhangers, zig philosophen noemende, met het 
wierooksvat in de hand zoude zien nederknielen voor dat 
stinkende pronkstuk der openbare oneerbaarheid ? 

De philosophen lieten niet na met luider keele te schreeuwen, 
en den Predikant voor een oproermaker en voornaam las- 
teraar van de rede en de verlichting uittekryten. Condorcet, 
die sedert de dood van d'Alembert (en men weet waarom) 
den scepter der philosophie droeg, in verwagting van er 
ook den byl en den hamer van te dragen, schreeuwde ster- 
ker dan de andere. Men vind in een werkje, dat hy uitgaf 
wegens de gedachten van Pascal, eene note, door welke hy 
den Pater Beauregard als een zamenzweerder en geestdrijver 
uitscheld; maar de uitval heeft klaar genoeg aangetoont, 
wie zamenzweerder en geestdryver was, óf de Pater Beaure- 
gard, die aan het volk niet preekte dan burgelijke deugden, 
de liefde tot den Godsdienst, en den eerbied dien men aan 
de wettige oppermacht verschuldigt is, óf die Condorcet, 
die in zijne bestuurloose menschlievendheid niet uitzag dan 
op verwoesting, en wilde, om my van zyne eigene woorden 
te bedienen „dat er geene Koningen of Priesters meer zou- 
den overblyven, dan in de Historiën en op de Theaters." 

Pater Beauregard door de omwenteling uit Frankrijk ver- 
jaagt, vlugtte naar Engeland, alwaar hy de geestelijke Oe- 
feningen gaf aan de Fransche Priesters. De Engelschen, 
schoon niet Catholyk, liepen ook om hem te hooren, en 



142 

bewo aderden in hem de kragt en zalving, waarvan men zo 
weinige voorbeelden vind in de protestantsche redenaars. Naar 
Doitschland geroepen, was hy daar ook niet ledig : hy preekte 
altyd met eenen nieuwen toeloop en gelukkigen uitslag. 
Zyn arbeid verhaaste zyne krankheden, en hy vond by de 
deugdzame Princesse van Hohenlohe eene allertederste en 
milddadigste herbergzaamheid. Nogtans bereide hy zig om 
naar Frankryk weder te keeren, begeerig om de laatste krag- 
ten van zynen yver en welsprekendheid aan den Godsdienst 
en zyn vaderland optedragen, wanneer de dood hem verraste. 

Het weinige, dat hy bezat, heeft hy door testament ge- 
laaten aan de Jesuïten van Rusland, als een bewys der 
aangekleeftheid, die hy nooit had opgehouden te hebben voor 
een Orde, aan welke hy zyne opvoeding, zyne deugden, en 
de gelukkige uitoeffening zyner talenten verschuldigt was. 

Daar wy een zo groot verlies bitterlyk beweenen, zoo 
konnen wy ons niet onthouden van te vraagen: „wie zal 
toch de schade herstellen, die de dood dagelijks veroorzaakt ? 
en langs waar en hoe zullen er andere mannen komen, om 
de plaats van dusdanige te vervullen?'* 

In Beckers' papieren nalatenschap bevinden zich nog eenige, 
meest onvoltooide controversartikelen, veelal vervaardigd 
ter verdediging der Sociëteit, die destijds te heviger werd 
aangevallen en gelasterd naarmate het tijdstip meer nabij 
was, dat zij voor Pius VII over geheel den aardbodem zou 
hersteld worden. 

P. Beckers schreef veel en was gewoon aanteekening te 
houden van 't geen dag voor dag geschiedde. Wat hij noemde 
„geldzaken voor het huis," de dagelijksche uitgaven voor 
het huishouden bevattend, is natuurlijk zeer alledaagsch, al 
kan men er nu en dan een wetenswaardigheid uit opvisschen. 
Dat geldt echter nog veel meer van andere aanteekeningen, 
hier en daar in zijn schriftelijke nalatenschap verspreid. 

Ziehier een korte bloemlezing daaruit zonder anderen 



143 

samenhaag dan de tijdsorde. Treffend is de weldadigheidszin 
van hem, die veel aalmoezen uitdeelde en van alom er vele 
ter uitdeeling ontving. 

In 1789 teekende hij alle kleinigheden aan bij de begra- 
fenis en uitvaart van Math. Thomassen, waaronder "nog 
in de Boomskerk alsook Moyses en Aaron eiken priester een 
dienst, elf diensten 33 gl." en „aan het klopje bij het lijk 12 gl." 

In 1790: 8 Febr. aan P. Alberts voor pater Cruis 36 gl. 
18 st. ; 21 Juni aan de nonnetjens van Dusseldorp bij Wil- 
dangen 35 gl. ; 23 Aug. aan pater van Ulft 100 gl. 

In 1798 aan Ciamberlani 100 gl. Uit dezen telkens terug- 
keerenden post schijnt te blijken, dat de vice-superior der 
Missie door den clerus onderhouden werd. 

In 1800: 2 Mei aan Père Q-ardien de cappucijn voor twin- 
tig missen, 20 gl. ; 8 Mei, „aan de kleermaker op de Lijdsche 
straat voor drie jongens van d' eerste Communie, 48 gl. ; 
item aan de klop Haselkamp voor de meisjes 72 gl. 13 st. ; 
13 Mei. Getrouwd Joan. Steph. Schaap met Maria Gertrude 
Wijkersloot van Grevenmachern, waarbij getuigen waren 
Gijsbert Dommer en vrouwe FrauQoise Angélique Roest van 
Alkemade, geboren Gilles, de welbekende matrone. 

In 1801 : „22 Febr. een present voor den bisschop van 
Ruremonde aan Consgen te Emmerik op een wissel van 
Mten, 300 gld." ; 15 Mei aan pater Groonen 100 gl. ; 2 Dec. 
aan Kool voor het zilveren wierookvat 146 gl. 9 st. 

In 1802: 16 Febr. „een present aan Mad. Cavelier voor 
de Trappisten door Pater Groonen 20 duccaten = 105 gl." ; 
9 Mei aan den franschen priester Augustin, dezen dag ver- 
trokken 40 gl. ; 18 Mei aan Pater Wijnands uit de Breed- 
straatkerk om duizend Missen buitenlands in de Cloosters 
van hunne Orde, aan een schelling de Mis, 300 gl. ; 21 Sept. 
aan den Heer Ciamberlani 200 gl. ; 8 Dec. aan den franschen 
priester van half negen 50 gl. 

In 1803: 17 Febr. voor de Trappisten, aan groente, turf, 
bier, keersen enz. 78 gl., item nog eens 60 gl. ; 7 Maart voor 



144 

de Trappisten gelijk boven 94 gl.; 29 Maart aan de Trap- 
pisten 113 gl. ; ^) 14 April aan de Fransche priester 60 gl. 
Den gp^"^ Mei getrouwd Nicolaas v. Son en Christina Jan- 
sen Pakker^ de eerste had het Jansenisme^ de tweede het 
Calvinisme afgezworen. 28 Oct. aan P. Groonen voor den 
franschen priester 44 gl. ; 5 Nov. gel(eend) aan P. Kohlman 
en Aubry voor de reis na Londen vijf en twintig ducaat^n. ^) 
11 Nov. aan Ciamberlani 15 ducaaten. 12 Nov. geleend aan 
P. Henri 100 gl. ; 29 Dec. verpondingen 188 gl. 8 st. 
30 Dec. item 282 gl. 4 st. 

In 1804: 18 Febr. aan P. Henry 163 gl.; 24 Apr. aan 
P. Henry naar Brabant 45 gl. ; 21 Mei aan P. Henry en 
Malevé 300 gl. ; 1 Juni aan den amplissimus door P. Q-roo- 
nen voor de H. Oliën 4 duc. = 21 gl. ; 7 Juni, jurisdictie 
gevraagd voor P. Verbeeck en gegeven ; 7 Juli aan den heer 
Kuiper voor Zijne Hoogwaardigheid, voor mijn deel 6 duc. 
=r 31 gl. 10 st. Enz. enz. enz. 

üit deze dorre rekeningen blijkt wel, dat P. Beckers de 
toevlucht was aller noodlijdenden en hulpbehoevenden. 

Beckers beleefde den vurig verlangden dag niet der her- 
stelling zijner geliefde Sociëteit over den geheelen aardbodem. 
Hij overleed den 1®^° Augustus 1806 in den ouderdom van 
63 jaren en werd den 5^®" daaraanvolgende in de Oude Kerk 
begraven. Blijkens de begrafenisrekeningen was zijn graf in 
de eerste laag No. 12 van 't „Hoogchoor'' gelegen. Ook 
Beckers' eerste opvolgers werden daar ter aarde besteld, ^) 



1) Uit dezen telkens herhaalden post biykt, dat P. Beckers de 
gelden inzamelde voor de Trappisten. 

2) Ant. Kohlman, Nic. Aubry, Joan Henry en Melchior Malevé 
waren missionarissen, voorRuslandof America bestemd. Zie /ccens- 
schets tan J, P. Roothaan, bl. 13, en bl. 131, 134 boven. 

3) Volgens nog aanwezige stukken had dit graf vroeger gestaan 
op naam van Emanuel Pelgrom de Bie [uit Bilderdyk's voorge- 
slacht] gehuwd met Debora Brest, vervolgens op naam van Michilda 



145 

terwijl zijn onmiddellijke voorganger nog werd bijgezet in 
No. 61 der vijfde laag. Op zijn doodsprentje leest men de 
gelukkig gekozen woorden: „Die er velen ter rechtvaardig- 
heid leeren, zullen blinken als sterren in de eeuwen der 
eeuwen." Hij was een ijveraar geweest niet slechts voor de 
belangen zijner dierbare Krijtbergkerk, maar ook voor de 
belangen der zwaarbeproefde Kerk in 't algemeen, inzonder- 
heid der arme kloosterlingen en kloosterorden, en der in 't 
buitenland ontluikende missies. 

Zijn in 1791 geschilderd portret, een tegenhanger der door 
denzelfden kunstenaar vervaardigde afbeelding van Matthias 
Thomassen, wordt met verschuldigden eerbied in den Krijt- 
berg bewaard. ^) 

Als superior der Jezuïeten-missie werd pater Beckers opge- 
volgd door den Bruggenaar en ex-Jezuïet Henricus Fonteyne, 
die van 1810 tot '14 zijn verblijf hield in den Krijtberg, 
nadat hij, in 1792 uit Eusland wedergekeerd, achttien jaren 
te Nijmegen in de Molenstraatskerk aan 't zielenheil gear- 
beid had. Hij overleed den 8^^^ Februari 1815 in 't novi- 
ciaat te Destelberge, een buitengoed in de omstreken van Gent. 

Beckers' plaats als hoofdmissionaris in de St. Franciscus- 
kerk werd nu ingenomen door den reeds meermalen ver- 
melden pater Henricus Groenen, alweder een Maastrichtenaar 



Maria Pelgrom de Bie, weduwe van wylen Abraham Roghé, daarna 
van Joh. Ernst Reigart en eindelijk van „de Roomsche priesters 
van de kerk. genaamt de Kreytberg." 

1 In het archief van den Krytberg berusten twee authentieke 
exemplaren van den inventaris der nalatenschap van A. Beckers, 
idem twee van den inventaris der kerkgoederen by zijn overlyden, 
benevens een aantal andere stukken, daarop betrekkelijk, voor de 
notarissen H. ten Broek. J. van Riet en F. J. Pelletier gepasseerd. 
Ook berusten aldaar de oorkonden van de door Beckers in 1801 
opgerichte broederschap der gedurende Aanbidding, alsmede van 
de vernieuwing aller aflaten eertijds aan de kerken der Sociëteit 
verleend. (Zie bylage VIII). 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 10 



146 

en oud-leerling van 't gewezen Jezuïeten-college aldaar. In 
1740 geboren uit het huwelijk van Petrus Groenen en Catha- 
rina Mechtildes Beun, was hij den SQ^*®'^ September 1760 
in de Sociëteit van Jezus getreden, had gedurende de jaren 
harer suppressie zijne krachten besteed aan 't geestelijk wel- 
zijn der Antwerpenaars en was, gelijk we reeds aanstipten, 
te gelijk met Beckers den IS**®'^ December 1803 wederom 
opgenomen onder de zonen van den H. Ignatius. 

Zoo bewogen als de eerste jaren van Beckers' zendeling- 
schap waren, zoo rustig en kalm mocht pater Groenen ge- 
durende acht jaren de zielzorg dragen der Amsterdamsche 
katholieken, die zijne kerk talrijk bezochten. Hij verzamelde 
en oogstte vele vruchten op den akker, door zijn voorganger 
zoo deugdelijk voorbereid, en kweekte daar zelf nieuwe aan. 
Geholpen door Petrus Brusseler — die, uit Burscheit bij 
Aken herkomstig, in 1806 te Amsterdam in 't gezelschap 
van Jezus was getreden ^) — regelde en ordende hij in alle 
stilte de zaken zijner gemeente en de belangen zijner kerk. 
't Is juist deze stille maar vruchtbare werkzaamheid, die, 
hoe kostbaar ook in de oogen Gods, luttel opziens baart in 
in de oogen der menschen en weinig stof levert aan de pen 
des geschiedschrijvers. Al had de eerbiedwaardige grijsaard 
zijn tweeden medehelper, den jeugdigen Joannes Verbeeck, 
in 1812 aan zijn zijde zien nedervallen ^), toch arbeidde hij, 
ondanks veel lichamelijk lijden en al de gebreken van den 
ouden dag, onverdroten voort totdat eene kwaadaardige ze- 
nuwzinkekoorts een einde maakte aan zijn werkzaam leven. 
Hij stierf den ^0"^^^ September 1814 in den hoogen ouder- 
dom van meer dan 74 jaren en werd den 4*^®" October in 
de Nieuwe kerk begraven. Op zijn gedachtenisprentje leest 
men : „Ik heb een goeden strijd gestreden, mijnen loop vol- 



Ij Van 1816— '34 was h\J overste te Nümegen en van 1837— '39 
zendeling in de Haagsche Teresiakerk. Hy overleed in 1842. 
2) Yerg. blz. 129 hierboven. 



147 

trokken, het geloof behouden, voortaan is mij de kroon der 
rechtvaardigheid toegelegd." (2 Tim. IV.7.8). 

In een aantal brieven, door de voormalige gasten van 
den Krijtberg uit Engeland, Eusland en Amerika geschre- 
ven, wordt de „goede" pater Groenen met verschuldigde 
dankbaarheid vermeld en herdacht. 

De beter geregelde en meer Nederlandsche toestand van 
zaken, die bij Napoleon's val en de bevrijding des vader- 
lands van 't Fransche juk, in het burgerlijke staatsbestuur 
was ingetreden, werkte ook gunstig, althans in 't noordelijk 
gedeelte des lands, op den meer geregelden en onbelem- 
merden loop van zaken in 't kerkelijke. Ondanks eenige 
plagerijen, door de „onverbeterlijken" veroorzaakt, die den 
welmeenenden koning Willem I misleidden en, door de list 
der Belgische liberalen, aanleiding zouden geven tot den afval 
van België, was in 't algemeen de toestand in 't Noorden 
bevredigend. De zendelingen in den Krijtberg, opvolgers of 
medearbeiders van pater Groenen, maakten er gebruik van 
om de geestelijke belangen der hun toevertrouwde geloovi- 
gen met ijver te behartigen. 

In Juli des jaars 1814, twee maanden vóór Groenen's 
overlijden, waren de welbekende pater Franciscus Fol, in 
November van 't zelfde jaar Ludovicus Donche, ^) en in 
Januari van 't volgende pater Henricus de Bont te Amster- 
dam aangekomen. Zij namen gezamenlijk de pastoreele 
bedieningen met ijver waar, doch eer er een nieuwe overste 
nis opvolger van pater Groenen was aangesteld, overleed, 
den 13^" November 1816, de 27-jarige pater de Bont. 



1) De Biuggenaar, Louis- Vincent Donche, een in België vooral 
hoogge vierde priester, verliet Amsterdam reeds in 1817, tengevolge 
van onberaden ijver, die zyn langer verblijf minder raadzaam 
maakte. Zie over hem Achille Guidée : Nol lees hlstoriqucs II, 
*275 — 299. Ik geloof niet dat hy ooit overste geweest is, al staat 
h\j als zoodanig op de zoogenaamd officieele lyst. 



148 

Deze nog jeugdige, maar allesbelovende priester heeft een 
bijzondere vermelding verdiend. 

Henricus Oom. de Bont werd den IS^^n A.pj.ii 1739 te 
Heusden geboren en voltrok zijne theologische studiën in 
het pas opgerichte seminarie van Nieuw-Herlaar (later naar 
Haaren verplaatst), onder de leiding van den beroemden 
president Antonius van Gils. Den 22®^®° Februari 1812 werd 
hij te Munster priester gewijd. Na 't voleindigen zijner god- 
geleerde studiën in datzelfde jaar, verving hij als professor 
der theologie den geleerden Gaspar Moser, toen deze, op 
bevel van keizer Napoleon, in Juni 1812, met Ant. van 
Gils eerst naar Mechelen en vervolgens naar Dyon in Bour- 
gondië werd overgevoerd. Na den terugkeer dier ballingen in 
1814, werd De Bont voor de kapelanie van Waalwijk be- 
stemd, maar den 22 September van datzelfde jaar bevond 
hij zich in 't noviciaat te Eumbeke, een kasteel bij Rous- 
selaere, onder de leiding van den bekenden Henr. Fonteyne. ^) 
Al in de eerste helft des jaars 1815 tref ik hem in den 
Krijtberg aan, waar de vrome en geleerde priester reeds, 
gelijk vermeld is, den 13 November 1816 overleed en den 
16^*^" daaraanvolgende in de Nieuwe kerk begraven werd. 
Zijn aandenken leeft voort in 't van hem bestaande portret, 
dat u aan een Aloysius doet denken. 

Intusschen was tot overste benoemd pater Arnoldus Luy- 
ten, een Roermondenaar, die, iu 1753 geboren en reeds ten 
jare 1770 de Sociëteit van Jezus ingetreden, in 1804 we- 
der opgenomen was, en, na twaalf jaren te Nijmegen als 
zendeling gestaan te hebben, in 1816 tot opvolger van pater 



1) Zie Ant. v. Gils en de kerk, gebeurtenissen van ^ijn tijd bl. 
205 en volg. 216; Coppens Geschiedenis van 't bisd, 's-Hcrtogen- 
bosc/i I, 338 en Schutjes II, 193. Verg. de Fasti breviores Prov. 
Belgicae pag. 8. 



149 

Groenen en tevens als derde superior van geheel de Je- 
zuïeten-missie was aangesteld, i) 

Kortstondig is 't verblijf van pater Luyten in den Krijt- 
berg geweest. Den IQ^®'^ Januari des jaars 1819 was de 
vrome zendeling uitgegaan om een De profundis te gaan 
bidden bij het lijk van een zijner medepriesters, den Am- 
sterdamschen pastoor Henricus Beukman, toen hij, weder- 
keerend, slechts eenige stappen van de even veriaten wo- 
ning door eene beroerte werd getroffen en plotseling over- 
leed. De bijna 66-jarige grijsaard werd den 22^*®" Januari 
in de Oude Kerk begraven. ^) 

Thans werd tot overste der zendelingen een man bevor- 
derd, van wien men wel zeggen kan, dat hij bemind was 
bij God en bij de menschen, en die 30 jaren lang met on- 
verdroten lust en zich nimmer verloochenende zachtzinnigheid 
het zielenheil zijner schapen gezocht en bevorderd heeft. 
Ik bedoel den reeds genoemden pater Franciscus Fol. 

Op hem is letterlijk toepasselijk wat Vondel van Augus- 
tijn van Teylingen getuigde : 

Dees leefde in vree, bemind bij alle menschen. 
Franciscus Fol was den 28 ^'^n Februari 1782 te Ichte- 
ghem in W. -Vlaanderen geboren en trad, reeds tot de priester- 
lijke waardigheid verheven, den 15'^®" Juli 1814 te Leuven 
in de Sociëteit van Jezus. Nog novice zijnde werd hij reeds 
in dezelfde maand van 't zelfde jaar naar de Amstelstad 
gezonden, waar hij, eerst als medehelper van pater Luyten 
(1814— '19) vervolgens als overste, al de overige dagen 
zijns levens zou slijten. 



1) De volgende superioren, na Beckers, Fonteyne en Luyten. 
waren Petrus de Hasque, Matthias Wolff, Petnis de Hasque (2^*, 
Gerardus Eisen en Ant. van der Leeuw. 

2) Gedurende de suppressie was hy assistent geweest van den 
Hagenaar, den ex-Jezuïet Petrus Am. Vavé te Zwolle, die aldaar 
den 22 Oct. 1796 overleed, de laatste der Zwolsche Jezuïeten. 



150 

Bijgestaan door voortreffelijke medearbeiders, Petrus Jo- 
sephus Peeters (1817 — '62), Gerardus Aloysius Koek 
(1822— '27), J. B. Goens (1827—39), Arnoldus Frentrop 
(1836—52), en Joannes Loeffen (1839— '49) heeft Fran- 
ciscus Fol, in alle kalmte en zachtmoedigheid, veel bijge- 
dragen tot het welzijn en den voorspoed van huis en kerk 
en gemeente. 

Gelijk wij reeds deden opmerken, heeft men zich het door 
pater Laurentius geopende kerkje van den Krijtberg als 
zeer nederig en zeer bescheiden voor te stellen: dat brach- 
ten de tijdsomstandigheden aldus mede. Mogen er aleenige 
veranderingen en verbeteringen zijn bewerkstelligd onder 
zijn opvolgers in meer rustige dagen — de tachtig jaren 
(1708 — '88), gedurende welke het kerkgebouw voor 't pu- 
bliek, althans officieel gesloten moest blijven, waren zeker 
niet gunstig voor de opluistering van het huis des Heeren. 
Wanneer de galerijen met hunne pilaren zijn aangebracht, 
is mij onbekend. Voor pater Beckers was het weggelegd, 
het inwendige van 't kerkgebouw in wat meer betamelijken 
toestand te brengen en door 't aankoopen van ettelijke kerk- 
geraden meer in overeenstemming te brengen met de hei- 
ligheid en eerbiedwaardigheid der plaats. Ik vond onder 
andere in het huisarchief een rekest van P. Beckers aan de 
vroedschap, waarbij hij verzocht om een lantaarn voor zijne 
kerk te mogen plaatsen. Wat een vooruitgang ! Ettelijke 
jaren vroeger, zou men eerder verzocht hebben, een lichten- 
den lantaarn te mogen dooven. 

De beschrijving der Krijtberg-kerk door Simon Stijl (blz. 
112 hierboven) als zijnde „een hoog en ruim kerkgebouw, 
pronkende van binnen met verscheidene sieraden, en den 
vereischten toestel tot den plechtigen kerkdieost behoorende" 
klinkt schijnbaar niet ongunstig. Doch wij weten en deden 
het reeds opmerken, dat de Protestanten met de huis- en 
schuurkerkjes der „Pausgezinden" al zeer licht tevreden 
waren, ja ze niet zelden wat al te sierlijk, zelfs paapsch- 
stoutelijk vonden. 



151 

Onder pater H. Groenen moet er eene aanzienlijke ver- 
andering zijn aangebracht, zoodat een nieuwe wijding van 
't kerkgebouw noodzakelijk werd geoordeeld. Dat bleek mij 
uit een brief van Mathias Roothaan aRn zijn zoon Joannes 
in Rusland, waarin hem de vader den dood aankondigde 
zijner den 4*^*'^ April 1809 overleden moeder. Daar luidt 
het in een postscriptum : „Ik had eerst gemeend uw een 
veel aangenamer brief te kunnen schrijven, weegens eene 
overgroote plechtigheid in de Krijtberg, omtrent de H. Wij- 
ding derzelve, op Witten Donderdag, door den bisschop 
(Van Velde de Melroy?) geassisteerd door de P(ater8) benef- 
fens nog wel 30 geestelijken, maar . . . ." i) 

Doch aan pater Fol was het voorbehouden een aanmer- 
kelijke verbetering van huis en kerk te verkrijgen. Den 
igden ^IqI 1835 werd door den aannemer van publieke wer^ 
ken, Nicolaas Swarte, het bestek onderteekend met „da 
voorwaarden voor het maken van een nieuwe pastory en 
het achteruitbrengen van den kerkmuur der R. K. Kerk de* 
Krijtberg, te Amsterdam." Het geheele werk werd volgens 
dat bestek en nevengaande teekening aangenomen voor een 
som van 29978 gl. Op het rekest van Alb. Bern. Roothaan, 
Joannes' broeder, verzoekende Burgemeester en Wethouders 
van Amsterdam om de aangeduide perceelen „te mogen 
verbouwen, dezelve te vereenigen en onder één gevel te 
brengen," werd ten 10^®"* Mei besloten „des rekwestrants 
verzoek te accordeeren, mits geene belendenen te benadeelen, 
en zich te gedragen overeenkomstig de bepalingen der ste- 
delijke brandkeure, onder toezicht van stads rooimeesteren." 

Ten gevolge dezer voorloopige maatregelen werd nu het 
oude Krijtberggebouw, — en hiermede, helaas, ook de 
eeuwenheugende gevelsteen, die het opschrift Crytbergh 
droeg — afgebroken en, bijna geheel nieuw opgebouwd, 
onder één gevel gebracht met het daarnaast gelegen koets- 



1) J. C. Alb. Thijm Levensschets van P. Roothaan bl. 37. 



152 

huis, de stalling en vier pakzolders, welke de rijke Elisabetli 
Moyana, ten overstaan van den notaris Theodorus Marinus 
de Man, quasi verkocht, maar in werkelijkheid ten geschenke 
had gegeven aan de zendelingen der St. Franciscuskerk. 
Hiermede was de pastorij ongeveer in den tegenwoordigen 
toestand gebracht en het oude kerkgebouw dertig voet langer 
geworden. Een legaat van 3000 gl. werd ten jare 1846 
door de godvreezende juffrouw Wansink, bij laatste wils- 
beschikking, ter versiering bestemd der vergroote kerk. ^) 

Die vergrooting was allernoodzakelijkst geworden; want 
de geestelijke opbouwing der gemeente hield onder pater 
Fol en zijn eerste opvolgers gelijken tred met de stoffelijke 
ontwikkeling van kerk en kerkhuis. De volgende statistieke 
opgaven heb ik uit officieele oorkonden geput. Ten jare 1836 
telde men in den Krijtberg 2600 paaschcommunies, in 1844 
waren er 3600 en in 1867 was het getal tot 4300 ge- 
klommen. 

De echt vrome pater Fol verzuimde dan ook niets om de 
godsvrucht der geloovigen aan te wakkeren. 

Op voordracht van den kardinaal Pedicini, prefect der 
congregatie tot voortplanting des geloofs, verkreeg hij den 
gsieii November 1832 van zijne Heiligheid öregorius XVI 
de bevoegdheid, om het broederschap van onze Lieve Vrouw 
van den berg Karmel op te richten in den Krijtberg. De 
bedongen toestemming van den superior der Missie werd 
den 14^®*^ December door A. Antonucci verleend. ^) 

1) De verdienstelijke schilderij van T. J. Navez (get. 1828), den 
Apostel Thomas voorstellend en den verrezen Chilstus, dagteekent 
uit de dagen van pater Fol. Zy diende tot altaarstuk afwisselend 
met den Zaligmaker, verschijnend aan den H. Ignatius van P. A. 
Bosch (get. 1656 ; de geboorte van Christus door J. Gossers (get. 
1657 ; de Kruisdraging door Jordaens en het hierboven (blz. 74) 
beschreven tafereel van E. Quellinus. Zie over de schilderijen bij- 
lage X en over de kostbare remonstrans bijlage XI. 

2) Zie bijlage XII. 



153 

Op voordracht van den secretaris^ derzelfde congregatie, 
Angelo Mai, schonk hem Zijne Heiligheid, den 9'^'" Maart 
des jaars 1834, de verlangde gunst om het broederschap 
van 't allerheiligst Hart van Jezus in zijne kerk in te voeren, 
met toevoeging aller aflaten, welke de Opperpriesters aan 
dat broederschap verleend hebben. Dezelfde Antonucci zond 
den 5"^^" Augustus 1835 uit den Haag de gevorderde toe- 
stemming over. ^) 

Sinds de komst uit België van pater Arnoldus Frentrop, 
die bij uitstek de man des woords was, waardoor hij zoovele 
jaren lang de katholieke Amsterdammers aan zijn kansel 
geboeid hield, was ook ten jare 1836 de devotie der zes 
Zondagen ter eere van den H. Aloysius ingevoerd. 

Ik moet mij evenwel bij deze algemeenheden bepalen en 
kan niet de 35 jaren van het vruchtbare herderschap aldus 
in bijzonderheden doorloopen. 

Een enkelen keer echter in kleine bijzonderheden tredend, 
waaruit men gereedelijk den algemeenen toestand kan opmaken, 
geef ik hier een uittreksel uit de jaarbrieven van 1848 op 
'49. „In September des jaars 1848 waren in den Krijtberg 
werkzaam: sedert 1814 de overste P. Franciscus Fol, sedert 
1817 P. Petrus Josephus Peeters, sedert 1836 P. Arnoldus 
Frentrop en sedert 1839 P. Joannes Loeffen." Deze zijn 
allen nog in gezegend aandenken bij vele katholieke Am- 
sterdammers: men behoeft er vooral de ouderen van leeftijd 
slechts naar te vragen. De jaarbrieven worden geopend met 
het treurige bericht van 't afsterven van P. Franc. Fol, 
die den 2 '" Februari 1849 zacht en zalig in den Heer 
ontsliep en op het R. K. kerkhof buiten de Eaampoort be- 
graven is. Hij zal als overste vervangen worden door Andreas 
Oonsen, tot dusverre superior der residentie te Nijmegen, 
terwijl P. Joannes Loeffen werd aangesteld als pastoor te 
Kuilenburg. Deze zou later naar Amsterdam wederkeeren. 



Ij Zie bijlage XIII. 



154 

waar nog heden zijn naam slechts met eerbied genoemd 
wordt. 

Rijke TTUchten werden door deze vier zendelingen inge- 
zameld op den hun aangewezen akker des Heeren. Het getal 
der gehoorde biechten bedroeg meer dan 39.000: er werden 
31.300 heilige hosties uitgedeeld, 68 paren werden in 't 
huwelijk vereenigd, 200 kinderea ontvingen het heilig Doop- 
eel en 135 werden er tot de eerste heilige Communie voor- 
bereid. Daarenboven waren eenige andersdenkenden in den 
schoot der Kerk opgenomen ^). Behalve de preken op eiken 
zon- en feestdag gehouden, waren er twaalf vastenmedita- 
ties gehouden voor eene zeer talrijke schare van toehoorders ; 
aan de kinderen was de christelijke leer 185 maal, aan de 
volwassen 90 maal uitgelegd. Bij dit alles viel op te merken, 
dat onder degenen, die den Krijtberg trouw bezochten, er 
wel 800 mannen en vrouwen geteld werden, die vóór een 
tiental jaren, 't zij ten gevolge van zondigen handel en 
wandel, 't zij door de ketterij, verwijderd leefden van de 
H. Sacramenten. 

Al deze werkzaamheden verhinderden niet dat de Krijt- 
bergsche paters, de onvermoeide pater A, Frentrop vooral, 
in vele religieuze gestichten buiten de Arastelstad en in de 
meeste inrichtingen van opvoeding en onderwijs, de oefe- 
ningen der geestelijke afzondering en elders de missiepreken 
voor het volk hielden. 

R;; ™oiQ™anTiei(i ya,n 't bovenvermelde overlijden van pater 
., schreef de Godsdienstvriend van wijlen J. O. 
iroek het volgende*): „Amsterdam 12 Febru- 
I Ëoomsch Katholieke gemeente, de Krijtberg 
en de katholieken dezer hoofdstad in 't alge- 
. dezer dagen een groot verlies ondergaan, in 
van den Zeer Eerw. en ijverigen pater Fran- 

i7orden er bier niet opgegeven. In de jaarbrieven 
ees ik dut er 36 tot liet ware geloof bekeerd zyn. 



155 

ciscus Fol, priester der Sociëteit vaa Jezus en een reeks 
van jaren missionaris alhier. 

„Na den dood van den Zeer Eerw. pater Arnol dus Luyten, 
19 Januari 1819, werd Zijn Eerw. als pastoor onzer ge- 
meente aangesteld, en heeft hij deze bediening tot het laatst 
van zijn leven waardiglijk bekleed. Woorden ontbreken om 
de droefheid te uiten, die het sterfgeval, helaas! onder de 
katholieken heeft te weeg gebracht. 

„Pater Fol was een waardige zoon van den H. Ignatius 
van Loyola, een priester van den ouden stempel; vriendelijk, 
werkzaam, beoogende de eer van God en 't welzijn der ge- 
meente behartigende. Aan hem hebben wij de vergrooting 
en verfraaiing onzer kerk, de herbouwing onzer pastorie te 
danken. 

„Lang zullen de gasthuizen, waarin hij vroeger zoo werk- 
zaam was, van hem gewagen; en in den algemeenen oor- 
deelsdag zal menigeen, naast God, aan hem zijn geluk danken. 
De reguliere en seculiere geestelijkheid verliest in hem een 
trouwen raadsman, een welmeenenden zielzorger en getrouwen 
biechtvader. De schoonheid en zindelijkheid van Gods huis, 
het dikwerf naderen tot de H. Tafel, het veelvuldig doen 
en bijwonen van den Catechismus — ziedaar wat nog jaren 
hierna Amsterdams bevolking aan den ijverigen Jezuïet zal 
te danken hebben. 

„Billijk dus is onze droefheid, groot ons verlies, als wij 
overwegen wat de overledene voor de katholieken van Am- 
sterdam geweest is. Nooit zullen wij zijn lijden vergeten; 
immer zal het Omnia ad majorem Dei gloriam alles tot 
meerdere eer en glorie Gods, wat wij hem zoo 
dikwerf hoorden zeggen en met de daad verrichten, in onze 
ooren klinken. 

„Deze aller men schen vriend, deze weldoener, zelfs aan de 
ergste vijanden der Sociëteit, ontsliep den 2^^^ dezer maand 
en werd op het Eoomsch Kotholieke kerkhof alhier begra- 
ven. — Dat hij ruste in vrede!" 



156 

Zeer juist en sprekend wordt de goedhartige en zacht- 
aardige priester gekenschetst op zijn doodsprentje : De Heer 
heeft hem geheiligd door zijn geloof en zijne zachtmoedigheid 
(Bccl. XLIV, 4). 

Dit alles had echter niet belet, dat pater Fol eenigen tijd bij 
de regeering van koning Willem 1 met een zwarten kool 
stond aangeschreven, 't Was in 1825 en volgende jaren, 
dat de oprichting van 't onzalige Collegium philosophicum 
te Leuven, waarmede de sluiting der R. K. seminariën 
gepaard ging, niet slechts bij de gezamenlijke katholieken 
in Noord eu Zuid, maar ook bij niet weinig andersdenkenden 
de hoogste ontevredenheid verwekte. Menig professor en 
leeraar aan de Universiteiten eu Athenaea voelde zich door 
den hoogst onstaatkundigen maatregel beleedigd, als waren 
ook zij niet in staat om philosophie of wijsbegeerte te onder- 
wijzen en de toekomstige leerlingen der seminariën voor 
hoogere studiën voor te bereiden, ^j 

Van de professoren — aldus in hoofdzaak P. Albers — 
sloeg de afkeer van 't Philosophicum zelfs op de studenten 
over. Niet slechts in België was de studentenwereld vaak 
rumoerig, maar ook in 't anders zoo trouw Oranjegezinde 
Holland. Daarover schreef in 1826 de bekende Samuel 
Iperusz Wiselius, die van 1813 tot 1840 directeur van 
politie te Amsterdam geweest is, aan zijn boezemvriend C. 
van Maanen, den noodlottigen minister van justitie: „Onder 
de roomsch-katholieke studenten te Leiden heerscht een 
booze geest tegen Zijner Majesteits besluiten en maatregelen. 
Dit is vooral begonnen in het laatst van 't vorige jaar." 
Hij wijt dit aan het bezoek van een Ier, die, volgens hem, 
„met sommigen dier studenten bijeenkomsten gehad heeft, 
en naar men meent tot de hooge geestelijkheid behoorde". 
Nog in Maart 1826 hadden er onder de studenten, „drukke 

1) P. Albers Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in 
de Nederlanden bl. 182, 133. 



157 

bijeenkomsten" plaats, en werd er uit Leiden „gecorrespon- 
deerd met tien advocaat Martini" te Amsterdam. De politie 
echter waakte. „Ettelijke avonden — zoo meldt Wiselius — 
heeft Martini veel menschen bij zich ontvangen, doch geene 
die bijzondere opmerking baarden, uitgenomen pater 
Fol uit de Krijtberg, een brutale, boosaardige 
vent, de stoutste van alle hier aanwezige mon- 
niken, wiens sermoenen boven alle verbeelding 
hatelijk, vervolgzuchtig en oproerig zijn. ^)" Zie- 
daar! Er is niets nieuws onder de zon. 

Die „stoute monnik" Fol was een allergoedigst, vreedzaam en 
omzichtig man, die volstrekt geen idee had van politiek, maar 
de vraagbaak, vertrouweling en schier algemeene biechtva- 
der was van geheel de Amsterdamsche geestelijkheid. 

De goede pater Fol had den tijd niet meer mogen be- 
leven, waarop de hoogwaarde pater Roothaan, generaal der 
Sociëteit van Jezus, die vóór 45 jaren Amsterdam verlaten 
had en thans door geheel Europa als balling rondzwierf, 
in de Julimaand des jaars 1849 zijne vaderstad, zijne fa- 
milie en den Krijtberg met een bezoek vereerde. Hij was 
den 29^^®" Mei 1804 uit Amsterdam met het kofschip Jaco- 
bus Zeeper, kapitein Gerben Martens, over fiiga naar Duna- 
burg in Rusland vertrokken, vergezeld, zooals reeds vermeld 
is van den oud-paccanarist Jean Henry uit Luxemburg en 
Melchior Malevé uit Zuid-Brabant. Voor de derde en laatste 
maal bezocht hij thans zijn geboortestad. Wat zou het eene 
vreugde en laatste goede troost voor den 67-jarigen grijs- 
aard geweest ziJD, dien algemeenen vader zooveler alom 
verjaagde kinderen te omhelzen ! Doch Gods wil, die voor 
hem altijd als de eerste wet gold, gedoogde het niet. 

Thans zijn wij tot een tijdperk genaderd, dat aan velen 
nog versch in 't geheugen ligt, en spoedig zullen wij een 



1) Rijksarchief, Den Haag. Papieren van Van Maanen, no. 82. 
Die commissaris van politie was geen vreemdeling in de straattaal! 



158 

gebied tetredeu, dat nog niet tot de geschiedenis behoort, 
wijl de handelende personen, wier zedigheid ik niet kweteen 
mag, meestal nog ia leven zijn. Ik meen dus gereclitigd 
te zijn om het nog restende gedeelte mijner taak korter 
en beknopter dan vroeger af te handelen 

Ik teeken hier vooraf aan, dat een der medearbeiders van 
pater Fol zaliger, de Delvenaar Gerardus Koek, reeds in 1827 
Aiosterdajn had verlaten om zich naar Zwitserland te be- 



Pater Andreas Conaen. 
1849—1859. 
geven, en dat pater J. B. Goens ten jare 1839 andermaal 
naar Nijmegen was gezonden, i) 

Als opvolger van pater Fol was sinds den 25"''^'''Febrnari 
1849 aangesteld pater Andreas Gonsen, die in 1803 te Am- 
sterdam geboren en ten jare 1826 in Zwitserland in de 

Il G. Koek overleed te Nijmegen in 1829; J. B. Goena, na van 
April 1841 — Dec. '42 preaident van seminarie te Kuilenbui^ ge- 
weest te zün, stierf eeM den 2 Sept. 1860 te Antwerpen, 



159 

Sociëteit opgenomen, van 1842 tot '45 aan het hoofd had 
gestaan van 't seminarie Kuilenburg en vervolgens de pas- 
toreele bediening te Nijmegen had waargenomen. Toen de 
in Noordnederland verblijfhoudende leden der Sociëteit, bij 
decreet van den 19^®" Mei 1850, door den hoogeerwaarden 
pater Roothaan van de Zuidnederlanders in 't bestuur ge- 
scheiden en tot een afzonderlijke provincie verheven waren, 
werd de nieuwbenoemde pastoor in den Krijtberg, den d'^^^ 
Juni daaraanvolgende, tevens tot eersten provinciaal der 
Nederlandsche provincie aangesteld. Een dubbele last drukte 
hem aldus op de schouders. 

Dat pater Oonsen dien dubbelen last heeft kunnen dragen ^), 
is zeker grootendeels toe te schrijven aan eigen krachts- 
inspanning en werkzaamheid, maar ook aan de offervaardige 
medewerking dergenen, die hem zoo trouw ter zijde stonden, 
't Was toen de bloeitijd van den voortreffelijken pater Fren- 
trop, wiens onverslijtbaar aandenken nog zoo levendig is in 
de herinnering der Amsterdammers, 't Zou ondankbaar 
wezen, indien wij in eene geschiedenis der Krijtbergkerk 
niet een afzonderlijke bladzijde wijdden aan de verdiensten 
van den man, die 17 volle jaren arbeids (1836 — '52) aan 
het zielenheil der Amsterdamsche katholieken heeft opge- 
offerd. Ik kan dat niet beter doen dan met de eigen woorden 
van den necroloog, die bij Frentrop's overlijden, den 19'^" 
Juni 1865 te 's Gravenhage voorgevallen, hem aldus schetste 
in de K. N. Stetmnen: „Arnoldus Frentrop werd den 23^®" 
October 1802 te Amsterdam geboren. Zijne latijnsche studiën, 
aan het gymnasium aldaar begonnen, zette hij voort in 't 
seminarie te Kuilenburg, totdat deze inrichting in 't najaar 
van 1825 bij konirklijk besluit werd opgeheven ^) Eeeds 



It Van ztjn provinciaJaat werd h\j echter den 16 en April 1854 
ontslagen en door pater L. Van Gulick vervangen. 

2) Hy was er de medeleerling geweest van den toekomsligen 
bisschop van Haarlem, Mgr. F. van Vree, en Mgr. J. Groef, bisschop 



160 

(laar gaf hij blijken van een onvermoeid werkzamen geest 
en een meer dan gewonen aanleg voor de wetenschap. Nog 
eenige maanden woonde hij in zijne geboortestad de lessen 
van het athenaeum bij, en begat zich in den zomer van 1826 
naar Zwitserland, waar hij den 24®*^"^ Juni te Brigg in 't 
noviciaat der Sociëteit van Jezus werd opgenomen. Toen 
België den Jezuïeten weer gastvrijheid aanbood, vertrok ook 
hij met zijne landgenooten derwaarts, om er de theologische 
studiën te voltooien. Den 24^*^^^ December 1834 door Mgr. 
F. Van de Velde, bisschop van Gent, tot de priesterlijke 
waardigheid bevorderd, begon hij — tijdens het zoogenaamde 
derde proefjaar — onder de leiding van den in België zoo 
beroemden missionaris, pater Isidoriis van Kerckhove, zijn 
apostolische loopbaan, dertig jaren lang onverpoosd in zijn 
eigen vaderland met voorbeeldige geestkracht voortgezet. 

„Vooral de hoofdstad kan het getuigen, hoe hij daar als 
missionaris in den Krijtberg, van 1836 — '52, zeventien volle 
jaren werkzaam was. Velen zullen zich herinneren met hoe 
veel ijver hij het catechetisch onderwijs voor kleinen en 
grooten behartigde, hoe veel zorg hij aan zijn preken en 
meditatiën besteedde, hoe hij in den biechtstoel als bestormd 
werd. Dit belette echter niet, dat hij ook buiten de kerk 
in de stad, en buiten de stad overal, waar zijne hulp gevraagd 
werd, zich als verdubbelende, het lot van kinderen en weezen, 
van armen en hulpbehoevenden, het heil van geestelijken 
en wereldlijken, van atgedwaalden en zondaü,rs ter harte 
nam. Wie telt ze de missiën en retraiten door hem toen en 
later gegeven? 

„Zeker veel, zeer veel was en is er door andere verdien- 
stelijke mannen in het belang der Amsterdamsche katho- 



van Canea; hy had er onder de leiding gestaan van den toekom- 
stigen Bollandist Jos. Van der Moere, en der Amsterdamsche 
gebroeders Joannes Koedijk yf 9 Oct. 1854 1 en Franc. Koedijk 
ff 24 Dec. 1860;, alsmede van Joannes Loncke en Lambertus 
Dehasque. 



161 

liekea tot stand gekomen. Doch onuitwischbaar zal de herin- 
nering blijven ' aan den stichter der Vereeeniging van Wel- 
dadigheid met hare verschillende vertakkingen. Is het 
noodig — zoo luidt het verslag der vijfde algemeene 
vergadering, den 22*^^" Juni 1853 gehouden — is het noodig 
in het breede te gedenken wat hij altijd [1842 — '52] voor 
de Vereeniging geweest is, hoe hij voor hare ontwikkeling 
ijverde, hoe hij in allen, die aan haar verbonden zijn, het 
heilig vuur zocht te ontsteken, hoe hij deze allen door den 
band der eendracht al inniger en inniger zocht te verbinden ; 
hoe hij zich onvermoeid bewoog èn geen moeite zich te 
zwaar rekende, om, zoo veel maar eenigszins mogeUjk, te 
voorzien in al de behoeften zoo stoffelijke als vooral zedelijke, 
van hen, die aan de zorg der Vereeniging waren aanbe- 
volen. ... Te bevreemden zou het zijn, wanneer, wat nimmer 
zal gebeuren, men kon ophouden pater Frentrop indachtig 
te zijn, en den Hemel te smeeken, dat Hij zijn mildste 
zegeningen doe afdalen op het hoofd van hem,.... wiens 
naam zal leven, zoolang de Vereeniging blijft bestaan! — 
Wie bekend is met het doel dier inrichting — een doel, 
dat geen grenzen kent dan die der weldadigheid zelve, gelijk 
de eerwaarde ontwerper het zelf zeide — een doel, dat zich 
bijzonder de ziels- en lichaamsbelangen van het arme gezin 
aantrekt — een doel, tot welks verwezenlijking de aanzien- 
lijkste vrouwen en invloedrijkste mannen onder de katho- 
lieken als werkende of eereleden rechtstreeks of zijdelings 
samenspannen — een doel, dat bewaar-, leer- en werkscholen 
in het leven riep, dat het aanzijn schonk aan het Pius- en 
Aloysius-gesticht, met zijne landbouwkolonie De Meibloem — 
wie bedenkt dat dit alles door pater Frentrop ontworpen en 
mede ten uitvoer is gelegd, zal hij niet gereedelijk met 
bovengemelde lofspraak instemmen en met den verslaggever 
erkennen, dat de Vereeniging van weldadigheid te Amsterdam 
zijn onverwelkbare roem is? Tot zijn dood bleef 
hij de algemeene directeur dier Vereeniging." De oudste 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG.' 11 



162 

verslagen der algemeene vergaderingeii van 't bestmir der 
„Yereeniging tot weldadigheid" zija van zijne hand. ') 

Verplichte dankbaarheid eischt hier gebiedend, dat de 
namen ^vermeld worden der edele mannen, die door Frentrop's 
woord en voorbeeld begeesterd, hem trouw ter zijde stonden : 
behalve pastoor Hoek en den innig vromen priester H. J. 



Pater Amotdus Frentrop 
1836—1852. 

Heseeveld, die echt kathoHeke leeken : Herman J. G-. van 
Nouhuys, Dr. van Cooth, Dr. Cramer, H. van Dam, Hen- 
drichs, Koedijk, F. Luraaco, Roothaan, Haf henscheid. Wilde, 
P. van Cranenburgh, enz. enz. enz. 

Bij deze warme maar niet onverdiende noch overdreven 
lofprijzing heb ik hier nog slechts te voegen — kleinere 
bijzonderheden passen in een volledige monografie — dat 

It Gedrukt te Amstei-dam 8", 1846, '47, '48, '50, '53, '60. 



163 

het pater Frentrop was, die een der eerste rechtsgeleerden 
van ons vaderland, den gewezen Israëliet Mr. S. P. Lipman, 
in het geloof onderrichtte en den 3 '®" Mei 1852, niet zonder 
bedenkelijk opzien van sommigen, door het H. Doopsel in 
den schoot der E. K. opnam. Over den beroemden en op- 
rechten bekeerling schrijft zijn bestendige vriend en vereerder, 
de protestant J. W. Tydeman i) : „Tot de E. K. kerk 
overgegaan, was hij ook tot de uiterste consequentie aan 
die kerk getrouw. Daarvan blijkt o. a. uit den door hem 
bezorgden derden druk van eene leerrede, door den Eerw. 
Heer A. Frentrop op 26 Aug. 1860 te Breda gehouden 
over de wereldlijke macht van den Paus. Lipman voegde 
daarbij de pauselijke encycliek Bespicientes van Nov. 1870 over 
't zelfde onderwerp, met de nederduitsche vertaling en leidde 
dit alles in met een voorwoord. Hij noemt zelf de zorg 
voor deze nieuwe uitgave een werk van piëteit jegens 
Hem, dien ik als teedersten vader en edelsten 
vriend heb liefgehad, en na het volzalig einde 
van zijn aan God en den naaste geheel enalleen 
toegewijd leven, onveranderlijk eer en liefheb. 
Hij noemt hem waardig medelid van onze geëer- 
biedigde Priesterschap en van de door kwaad- 
willigheid en onwetendheid alleen miskende 
Sociëteit van Jezus, wiens navolging in al zijn 
doen en streven heerlijk uitblonk"*;. 

Een weergalm dier lofspreuken zijn de bijbelsche tekst- 



1) Levensbericht van Mr. S. P. Lipman blz. 59. Overgedrukt 
uit de Handelingen van de Maatachappy der Nederl. Letterkunde 
te Leiden, 1871—1872. 

2) Over Frentrop's vry talrijke geschriften (14 nummers; raad- 
plege men Sommei*vogel-de Backer: Biographio des écrioains de 
la C. de J. III col. 963. De aanleiding zijner polemiek met Dr. 
Capadose en J. C. Zaalberg wordt er aangegeven, benevens de 
opwekking van Frentrop's geesteskind, Mr. S. Lipman, tot het 
schrtjven zijner 10 meesterlijke brieven over „De Roomsch-Katho- 
lieke Kerk en de Hervorming door een R. K. Leek". 



164 

woorden, op Frentrop's bidprentje te lezen : „De lippen van 
velen zullen zegenen, die mild te eten geeft, en hij zal een 
geloofwaardige getuigenis van zijne deugd erlangen'' (Eccl. 
XXXI : 28) en een onmiskenbare toespeling op Lipman' s 
terugkeer in den schoot der R. K. kerk bevatten de woor- 
den aldaar: „Die een afgedwaalde terugbrengt, wete, dat 
hij, die een zondaar van het dwaalspoor terugvoert, eene 
ziel van den dood zal redden en eene menigte van zonden 
bedekken" (Jac. V : 20). 

In September 1852 was pater Frentrop naar Maastricht 
verplaatst, waar hij een jaar de moraal-theologie onderwees ; 
doch reeds in 't volgend jaar vertrok hij naar 's-Gravenhage, 
waar hij de hem nog restende krachten ten einde toe aan 
't zielenheil besteedde en in 1865 zalig overleed. Onder 
algemeene deelneming van Hagenaars en Amsterdammers 
werd hij grafwaarts geleid. 

Het hier nevengaand portret geeft de edele, maar ernstige 
gelaatstrekken sprekend weder. 

Pater Oonsen, die in zijn geestelijken werkkring ook door 
de paters Henricus Sleegers (1851 — '54), Leopold Wilde 
(1852 — '54), Joannes Bscherich (1854— '56 s Joannes Hen- 
ricus Smits (1855— '83) en Joannes Schutte (1856— '80) 
krachtig gesteund werd, mocht het genoegen smaken in 
zijne kerk plechtig de zaligverklaring te vieren van den 
Apostel der Amerikaansche negers, den verstorven Petrus 
Olaver (1852), van den bloedgetuige en geloofsverkondiger 
in Madura, Joannes de Britto (1852), van den martelaar 
van Pinsk, Andreas Bobola (1854) en van de 40 bloedge- 
tuigen der Braziliaansche missie, Ignatius de Azevedo en 
zijne gezellen (1855). Bij deze en dergelijke gelegenheden 
bleek het maar al te vaak, dat de Krijtbergkerk niet ruim 
genoeg was voor de talrijk toestroomende menigte. Andreas 
Consen is dan ook de eerste geweest, die er ernstig op 
bedacht was een nieuw en ruimer kerkgebouw te stichten^ 



165 

en reeds in 1850 had hij te dien einde eenige huizen aan- 
gekocht op de Heerengracht. Zijn grootsch opgevat plan 
mocht echter niet verwezenlijkt worden. De uitvoering 
daarvan was voor zijn derden opvolger weggelegd en wel 
ter zelver plaatse waar 't oude gebouw gestaan heeft. 

Daartoe hebben indertijd niet weinig medegewerkt de 
beide Maria-congregaties, in 1857 door pater Oonsen opgericht, 
de eerste onder den titel van Onze-Lieve-Vrouw- 
Geboorte, de tweede onder dien van Maria's Bezoek 
aan Elisabeth, later in haar Opdracht in den Tem- 
pel veranderd. Die bloeiende vereenigingen, welke 't echt 
christelijk leven onder alle standen bleven aanwakkeren, 
hebben in 1882 en '83 het zilveren jubelfeest van haar 
bestaan met veel luister gevierd. 

Onder pastoor Consen werd door Zijne Heiligheid Pius IX, 
den 4'^^° Maart 1853, de zoo heilzame kerkelijke hiërarchie 
in Nederland hersteld, ten gevolge waaraan door Mgr Van 
Vree, eersten bisschop van Haarlem, eene parochieverdeeling 
moest ingevoerd worden, bij den gewezen toestand van Missie 
onbekend. Bij de kerspelregeling der parochiale indeeling 
van Amsterdam j werd de Krijtberg of St. Franciscus-Xave- 
rius-kerk eene hulpkerk der zusterlijke hoofdparochie, den 
Zaaier of St. Ignatius-kerk. In den geestelijken werkkring 
der beide staties werddaardoor weinig verandering aangebracht. 

PatQT Consen bleef de pastoreele bedieningen met ijver 
waarnemen tot in het jaar 1859. In Maart van het volgende 
jaar tot rector van het theologaat te Maastricht aangesteld, 
werd hij in September 1861 andermaal tot pastoor der 
Ignatius-kerk te Nijmegen benoemd, waar hij den ll^^^n 
November 1870 in 67-jarigen leeftijd overleed. Zijn stofielijk 
overschot werd naar den huize Mariëndaal, onder Velp, 
overgevoerd, en aldaar, den 15*®"* November, in den graf- 
kelder bijgezet. 

Volgaarne zullen de Amsterdammers en Nijmegenaars met 
de lofprijzing instemmen, op zijn bidprentje te lezen: „Ik 



heb, Heer, den luister van Üw huis, en de woonplaata Uwer 
heerlijkheid bemind". (Pa. XXV, 8). 

Den 34*'^" Februari 1859 was Joannes RusclLeblatt U»t 
opvolger Tan pater Gonsen aan de Eirijtbergkerk benoemd, 
waar die echte Amsterdammer al de krachten zijner overige 
levensdagen aan het zielenheil zijner geliefkooBde stadgenootea 
kwistig besteed en opgeofferd heeft. Aaneen korte feyeHsscAete 
met welgelijkend portret, in den Pias-Almanak des jaars 
1875 verschenen, en aan het woord van hulde en opbeuring 



Pater Joannes Ruscheblatt. 1869—1872. 
ter uUvaarl van den Zeer Eeric. pater Joannes Ruscheblatt, 
door zijn ordebroeder F. Heynen uitgesproken, ontleen ik, 
in hoofdzaak, het volgende aangaande dien „waarachtigen 
minnaar Gods" en dien „oprechten raenschenvriend." ') 

Pater Joannes Euscheblatt was den Ö''^" December in de 
Amsteletad geboren, alwaar hij aan 't stedelijk gymnasium 

1) Met aanteekeningen verrUkt in druk verschenen te Amster- 
dam, C. L, V. Langenhuysen 1872. Vijftien bladz. in 8 . 



167 

grootendeels zijne studiën voltooide. Als jeugdig misdienaar, 
zoo verhaalt men, verzuimde hij nooit zijne beurt waar te 
nemen, en men kon het hem aanzien dat hij geheel door- 
drongen was van Christus' waarachtige tegenwoordigheid 
in 't H. Altaarsacrament, het hoofdvoor werp der godsvrucht 
van den toekomstigen priester. Als 19-jarige jongeling trad 
hij, den 30*^®" September 1838, te Drongen (Tronchiennes) 
in de Sociëteit van Jezus, besteedde de jaren 1840 —'48 aan 
het onderwijs der jeugd in 't college van Antwerpen en aan 
de beoefening der hoogere wetenschappen te Namen en te 
Leuven. Den 2P*^" September 1850 priester gewijd, was 
hij dat jaar en in 't volgende pater Ant. De Wit behulp- 
zaam bij de oprichting van 't Aloysius-coUege te Sittard. 
Te Maastricht voltooide hij zijne theologische studiën, gaf 
met den besten uitslag veelvuldige missies en verwijlde 
eenigen tijd in den Haag, totdat hij den 8^*^^^ Mei 1855 
naar de Zaaierskerk werd gezonden, vanwaar hij in 1859 
naar den Krijtberg werd overgeplaatst. 

't Ligt velen katholieken Amsterdammers nog versch in 
't geheugen, met wat eene onvermoeibaarheid de innemende 
en hartewinnende man zijne meer dan gewone talenten be- 
steedde aan 't bevorderen van 't zielenheil. Den 1®^^° September 
1859 met de geestelijke verzorging der gevangenen (in 't 
Eoode dorp) belast, — die nederige bediening had hij, als 
overste, zichzelven voorbehouden — voerde hij er eene 
menigte tot een christelijken levenswandel terug. Hij was 
een zeer gevierd kanselredenaar, die zijne gedachten in edele 
vormen wist te kleeden en levendig-bevallig voordroeg, een 
ijverig missionaris en onvermoeid zielzorger in de vierschaar 
der boetvaardigheid. Had hij aldus het vertrouwen der 
aanzienlijken en meer ontwikkelden verworven, niet minder 
was hij de lieveling der minderen, der armen, der behoeffcigen. 

Als medebestuurder der Vereeniging van weldadigheid des 
AUerheüigsten Verlossers en der Heerenvereeniging, wist 
hij door voorbeeld en opwekking allen met steeds nieuwen 



168 

ijver te bezielen. De armenscholen vooral lagen hem na aan 
het hart. 

Met het volste recht mocht men hem de ziel noemen der 
Vereeniging tot bevordering der vereering van het Allerheiligste 
Sacrament en tot versiering der behoeftige kerken. „Wij zeg- 
gen niet te veel — zoo schreef De Tijd van 10 Aug. 1872 
— als wij getuigen, dat door^zijn machtigen invloed de 
kerken van Amsterdam, zoo dikwerf er aanbiddingsdagen 
werden gevierd, een groot getal aanbidders voor hare altaren 
zagen nederknielen. Zijne liefde tot dat H. Geheim, de bron 
van al zijn ijver, sprak zich vooral luide uit bij het jaar- 
feest van 't Amsterdamsche Sacrament van Mirakel; maar 
dan ook kon men in al zijne woorden en daden den echt 
katholieken Amsterdammer erkennen, die trotsch is op zijne 
geboortestad, omdat God haar met vele en uitmuntende 
mirakelen heeft bevoorrecht. Ten vorige jare (1871) toen 
wij met blijdschap mochten vermelden, dat, bij het feest 
van Mirakel, duizenden en duizenden deelnamen aan eene 
algemeene Communie voor Z. H. den Paus, waartoe zij door 
de geheele geestelijkheid der hoofdstad waren opgewekt, 
verbood de bescheidenheid ons den naam te noemen van 
hem, die daartoe den eersten stoot gegeven had; nu worde 
hij vermeld — die man was pater Kuscheblatt". 

Met de liefde tot Jezus is de vereering zijner lieve Moeder 
onafscheidelijk verbonden. Bij al zijn ijveren voor Gods glorie 
en het zielenheil der hem toevertrouwden, had pater Euscheblatt 
den tijd gevonden om • het heilig vuur der godsdienstigheid te 
te onderhouden in de leden der beide Maria-Congregaties, door 
zijn voorganger in het leven geroepen. Op voorschrift der 
geneesheeren, moest hij echter het bestuur dier Maria- vereeni- 
gingen nederleggen, omdat zijn vurige ijver geen raad hield met 
zijne lichaamskrachten. Die lichaamskrachten waren, helaas, 
al te spoedig verbruikt. Al te spoedig had hij zich voor de 
zijnen geheel ten offer gebracht, op het voorbeeld van den goeden 
Herder, die zijn leven geeft voor zijne schapen. 



169 

Hoezeer pater Ruscheblatt bemind was, bleek bij zijn 
zalig afsterven, den 7'^®" Augustus 1872 voorgevallen. 

Vrijdags na zijn overlijden, was het „de tweede Vrijdag" 
der maand, en aanbiddingsdag der Vereeniging tot vereering 
van het H. Sakrament in de Krijtbergskerk. 

De kerk was voortdurend, veel meer nog dan gewoonlijk, 
met geloovigen gevuld, en honderden lagen voor het H. 
Sakrament neergeknield, om daar troost te zoeken in hunne 
droefheid en vurige gebeden uit te storten voor de zielerust 
van hem, die hun zoo menigmaal, met zulk een brandenden 
ijver, deze bron van opbeuring en barmhartigheid had aan- 
gewezen, 't Was een betooging van dankbare harten. 

Zondag-avond daarop was het kerkgebouw, ondanks de 
hevige regenbuien, reeds geruimen tijd vóór den aanvang 
der zielenvespers, meer dan overvol. 

Maandag, den 12^^" Augustuö, hadden de plechtige uit- 
vaart en begrafenis plaats. Slechts met kleine tusschenpoozen 
werd van den vroegen ochtend af de H. Communie onafge- 
broken uitgereikt. 

Het H. Misoffer werd opgedragen door den Zeer-Eerw. 
Heer J. H. Ruscheblatt, deken en pastoor te Alkmaar, die 
daarbij geassisteerd werd door den Zeer-Eerwaarden Heer H. 
J. H. Ruscheblatt, pastoor te Duivendrecht, gelijk eerstver- 
melde een neef des overledenen, en door twee paters der 
Sociëteit van Jezus. De Zeer Eerw. heeren J. A. van den 
Akker en J. H. Bekker, rectoren der algemeene hulpkerk 
op het Begijnhof en van 't Aloysiusgesticht, woonden de 
uitvaart en de begrafenis bij als vertegenwoordigers der 
vefeenigingen, wier medebestuurder de overledene was. 

Een flink bezet koor voerde op keurige wijze de Requiem- 
Mis van Verhulst uit, en de Wei-Eerwaarde Pater F. C. 
Heynen S. J. hield de lijkrede. 

Daarna was het treurig oogenblik aangebroken, waarop 
het stoffelijk overschot van den algemeen beminden priester 
ter laatste rustplaats zou worden overgebracht. 



170 

Deputatiën van verschillende vereenigingen volgden zijn 
lijk. Langs een onafzienbare menigte en door dichte rijen 
heen volgde men den weg naar het kerkhof. In veler oogen 
zag men de tranen blinken der innigste droefheid. 

Op de R. K. begraafplaats bij de kerk „de Liefde" werden 
de laatste ceremoniën verricht door den Zeer Eerwaarden 
pater A. de Wit, pastoor der parochie van den H. Ignatius, 
bijgestaan door de Zeer Eerwaarde Heeren, neven van den 
ter ruste gelegden dierbare. Hij ruste daar in den vrede des 
Heeren ! 

Pater Ruscheblatt werd opgevolgd door Petrus Jacobus 
van de Goorbergh, den lO^®'* December 1823 te Breda 
geboren. Den 25^^° September 1844 was hij in de oude 
abdij van Drongen (Tronchiennes » bij Gent het noviciaat 
der Sociëteit ingetreden. Ben aantal jaren had hij, met ver- 
schillende bedieningen belast, in 't gymnasium te Katwijk 
en, ten jare 1853 te Luik door Mgr. Mercy d'Argenteau 
priester gewijd, in 't seminarie van Kuilenburg doorgebracht. 
Van 1857 tot 1864 stond de fijn beschaafde man als 
directeur aan 't hoofd van 't Katwijksche gymnasium, 
waarna hij in 1865 als opvolger van P. Gerardus Eisen, 
tot pastoor der Haagsche Teresia-kerk werd aangesteld. In 
de hofstad verbleef hij tot 1872, toen hij de plaats innam 
van den onvergetelijken pater Ruscheblatt. Gedurende vier 
jaren heeft hij getrouw de tradities zijner voorzaten ge- 
handhaafd. 

Onder pater van de Goorbergh werd ten jare 1873 in 
den Krijtberg de vereeniging „Geloof en wetenschap," oor- 
spronkelijk onder den naam van „Petrus- vereeniging," 
opgericht. Het godsdienstig- wetenschappelijk genootschap, 
dat onder de meer ontwikkelde jongelingen der hoogere 
standen zooveel en zoo verblijdend nut stichtte, heeft achter- 
eenvolgens onder de leiding gestaan van 1\ Goswuinus van 
Heyst, P. Michaël Reuser, P. Victor van den Gheyn, P. 



171 

HeoFÏCQB van Schijndel, die het tot den hoogaten bloei 
opvoerde, paler Dr. Joannes Exler en pater Dr. Rndolfvan 
Oppenraay, beiden achtereenvolgens rectoren van 't E. K. 
gymnasium, en sinds 1900 van P. Wilh. de Veer, den 
tegenwoordigen president. 

Onlangs vierde die vereeniging haar zesde lustrum, bij 
welke gelegenheid de directeur de feestvierende vergaderiog 
opende met deze woorden, waarin de hooge beteekenis van 



P. v. d. öoorbergh. 
1872—1876. 
haar werken en streven is samengevat : „Mijne heerf n. 
Heden, 22 October 1903, bestaat onze vereeniging Geloof en 
wetenschap 30 jaar. Deze gebeurtenis mocht niet onopge- 
nierkt voorbijgaan. 

„Onder Gods zegen taob heeft Geloof en wetenschap voor 
de katholieke studenten onzer Amsterdamsche nniversiteit 
en voor de aanzienlijke burgerij van Amsterdam veel goeds 
gesticht. Zij heeft een stoot gegeven tot het oprichten van 



172 

soortgelijke vereenigingen ook in andere steden. Zij heeft 
meegewerkt aan de emancipatie van 't katholieke Nederland, 
de vorige eeuw door zoo . groote mannen begonnen. Zij heeft 
eene keurbende gevormd, die thans staat in de eerste rijen 
der strijders voor Vaderland en Kerk." 

In een keurige brochure heeft P. de Veer de lotgevallen 
der Vereeniging, die in 1891 een eigen gebouw op de 
Heerengracht betrok, breedvoerig uiteengezet, zoodat ik hier 
volstaan kan met daarheen te verwijzen ^). 

Hiermede zijn wij echter den tijd vooruit geloopen, en 
zoo we de nog levenden niet geheel onvermeld konden laten, 
de afgestorvenejQ, die tot de geschiedenis behooren, mogen 
wij niet vergeten en de rouwdagen van den Ouden Krijtberg 
moeten hier herdacht worden, 't Is een plicht van dank- 
baarheid. 

Den 8^^^^ Januari 1862 overleed in den Krijtberg pater 
Petrus Peeters, den 18^^"^ Augustus 1778 te Herenthals, 
in het toenmalige Zuidbrabant thans de provincie Antwerpen, 
geboren. In 1809 vertrok de moedige jongeling naar Rusland, 
werd aldaar den 14^®" Augustus als lid der Sociëteit opge- 
nomen en in 't noviciaat te Dunaburg in de deugd gevormd. 
Hij onderwees sinds de wijsbegeerte, en bestudeerde de god- 
geleerdheid aan de academie van Polock in Russisch Polen, 
waar hij den 13*®° September 1816, onder den rector magni- 
ficus Aloysius Landes, tot magister in de wijsbegeerte gepro- 
moveerd werd. In Rusland had pater Peeters, die tot zijn 
dood toe warme sympathie voor Rusland bewaarde, veel 
veteranen der oude keurbende en ook Johannes Roothaan 



1) De /?. K. Vereeniging .yGeloof en Wetenschap^* te Amster- 
dam 1873 — 1903 door W, de Veer S, J.^ president der vereeniging. 
J. S. de Haas — Amsterdam. — Een trouw verslag der feestver- 
gadering, waarin Prof. J. M. Kenller van 't groot seminarie te 
Roermond een doorwrochte rede hield, kan men lezen in het 
tweede blad van de Tijd, Zaterdag 24 October. 



173 

gekend, en altijd sprak hij met zekere geestdrift over hetgeen 
hij daar aangaande dien bewonderenswaardigen man gezien 
en gehoord had. In 1849 mocht hij dezen andermaal iu 
den Krijtberg ontmoeten. Ten jare 1815 te Polock priester 
gewijd, werd hij spoedig naar Nederland gezonden. Daar 
hield hij ten jare 1816, in 't paleis van den overbekenden 
Q-entschen bisschop, Maurice de Broglie, wijsgeerige voorle- 
zingen voor de overal elders uiteengejaagde leden zijner 
Orde, doch reeds in 't volgend jaar werd hij voor Amsterdam 
bestemd, waar hij den 2^®^ December 1817 aankwam, Ge- 
durende 45 jaren heeft de ijzersterke man de geestelijke 
belangen der Amsterdammers trouw behartigd, en den afmat- 
tenden arbeid gedeeld van pater Luyten, Fol, Frentrop, 
Loeffen, Consen, Smits, Schutte en Ruscheblatt. De velen, 
die den gul- en trouwhartigen man nog gekend hebben, 
zullen gaarne bekennen, dat hij de blijken van treurende 
sympathie verdiend had, welke hem bij zijne begrafenis 
gegeven werden. Hij had den hoogen ouderdom van 84 
jaren bereikt, waarvan hij er 53 in de Sociëteit van Jezus 
had doorgebracht. 

Andermaal werd de Krijtberg in diepen rouw gedompeld 
bij het afsterven van den veelgeliefden pater Joannes Loeffen, 
die, na een langdurige en smartvolle ziekte, den 18^®"^ Sep- 
tember 1877^ tot een beter leven overging. Hij was den 
12'*^" Mei 1809 te Cuyk aan de Maas geboren, trad ten 
jare 1829 in 't seminarie te Herlaar, werd in 1833 priester 
gewijd en is den 1^*®" October des jaars 1837 in de Sociëteit 
van Jezus opgenomen. Nog novice zijnde werd hij in 1839 
als zendeling naar den Krijtberg gezonden, waar hij verbleef 
tot 1849, toen hij den 24^'®° Mei als pastoor in de Barbara- 
kerk te Kuilenburg werd benoemd. In 1851 keerde hij 
echter naar Amsterdam terug, waar de hartewinnende man, 
altijd werkend, altijd biddend, altijd troostend, gedurende 
al zijn overige levensdagen alles voor allen geworden is. 



1 



174 

Hij was een echt priester naar 't hart Gods, die nog in zijn 
grijzen ouderdom de blozende onschuld der jeugd op het 
gelaat droeg. Ik kan hem niet beter schetsen dan met de 
warme woorden, door De Tijd van 22 September 1877 aan 
zijne nagedachtenis gewijd : 

„Heden werd het stoffelijk overschot van den Eerw. pater 
J. Loeffen, van de Sociëteit van Jezus, ter aarde besteld. 
Gedurende den ganschen morgen werden in de kerk „de 
Krijtberg" zielemissen voor de rust van den dierbaren over- 
ledene opgedragen, onder welke honderden personen de H. 
Communie ontvingen. Ten 9 uur begonnen de Laudes, en 
vervolgens werd de plechtige uitvaartdienst verricht door 
den Eerw. pater Overste van het huis. Het koor voerde 
daarbij het indrukwekkende Requiem van Verhulst uit. Na 
de H. Mis betrad de Eerw. heer A. de Bonter, kapelaan 
in de kerk van den H. Petrus en Paulus, den kansel en 
hield eene treffende lijkrede, waarvan de tekst luidde : 
grati estote, (weest dankbaar). In even gevoelvolle als wel- 
sprekende trekken schetste hij, wie pater Loeffen gedurende 
de 40 jaren, welke hij te dezer stede aan het heil der zielen 
wijdde, geweest was ; wie hij was voor de kinderen van den 
catechismus, voor zijne tallooze biechtelingen en voor de 
armen. Trouwens, welke katholiek van Amsterdam — en 
hoevelen daar buiten — kende pater Loeffen niet, en bij 
wien, die ooit met hem in aanraking kwam, heeft die ware 
priester, dat sieraad van de Sociëteit van Jezus, geen onuit- 
wlschbaren indruk nagelaten ? Neen, het grati estote kan 
in geen onvruchtbaren bodem gevallen zijn : de nagedachtenis 
van pater Loeffen zal in het hart van Amstels katholieken 
duurzaam gegrift blijven. 

„Met het lAhera was de treurige plechtigheid in de kerk 
geëindigd. Eene priesterschaar — waaronder ook de hoog- 
eerw. deken en kanunnik H. Poppen, die de beaardigiog 
verrichtte — en eene onafzienbare menigte vergezelden het 
stoffelijk overschot naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof 



175 

„de Liefde", onder de schaduw van het kruis. Het ruste 
daar zacht tot het oogenblik, dat de bazuin des engels het 
weder opwekt tot een .eeuwig leven." 

Een derde lijkstoet toog uit den Krijtberg, toen het 
stoffelijk overschot van pater Joannes Schutte, den SS'*-*"" 
Maart 1880 overleden, naar 't zelfde kerkhof *„de Liefde'' 
werd overgevoerd. Deze zoon van Ignatius was den ll^^en 
April 1810 te Amsterdam geboren en trad den 27 '*'®'^ Au- 
gustus 1829, in Zwitserland, te gelijk met de paters Gerardus 
Eisen en Antonius van der Wolk, in de Sociëteit van Jezus. 
Na in Zuid- en Noordnederland zich gewijd te hebben aan 
de opvoeding der schooljeugd, werd hij eerst naar de Hof- en 
in 1856 naar de Hoofdstad gezonden, waar hij 24 jaren, — 
dikwerf afgebroken door elders gegeven missies en retraiten 
— aan de geestelijke belangen der Amsterdammers, vooral 
der Oongreganisten van Maria, gewijd heeft. Hij had het 
zeldzaam geluk den 27*^®" Augustus 1879 zijn „gouden 
jubelfeest als lid der Sociëteit van Jezus" in de H. Fran- 
ciscus-kerk te mogen vieren. Bij deze gelegenheid schreef 
het Amsterdamsche dagblad De Tijd: „Heden vierde in de 
kerk van den H. Franciscus Xaverius {de Krijtberg) de Wel- 
Eerw. pater J. Schutte zijn gouden jubelfeest als lid der 
Sociëteit van Jezus. Voor wie wisten, hoezeer de eerbied- 
waardige grijsaard, meer dan een kwarteeuw in de stad zijner 
geboorte met on ver moeiden ijver arbeidend, bij Amsterdams 
katholieken in aanzien staat, baarde de talrijke deelneming 
der honderden, die van den vroegen morgen af de H. Missen 
bijwoonden en ter H. Tafel naderden, geen bevreemding. 
Immers gelijk de Wel-Eerw. pater Van den Anker in do 
feestrede, na de plechtige H. Mis van den Jubilaris, deed 
opmerken, — allen herinneren zich levendig de tallooae 
goede werken, door den apostel verricht, de droevige dagen 
der besmettelijke ziekte, die Amsterdam teisterde en waarin 
pater Schutte dag en nacht aan het ziekbed den troost bracht, 



176 

dien alleen het woord en de daad van een katholiek priester 
kunnen schenken. Ons vereenigend met de goede wenschen 
en gebeden der geloovigen, hopen wij den eerbiedwaardigen 
man in deze stad nog zoo lang werkzaam te zien^ dat wij 
ons eenmaal over het gouden jubelfeest van zijn Amsterdamsch 
apostolaat mogen verheugen." 

Die stoute wensch mocht niet vervuld worden. Joannes 
Jacobus Schutte „gewezen directeur der Congregatie van 
O. L. V. Geboorte" overleed den SS^ten Maart 1880 in den 
ouderdom van bijna 70 jaren en werd den 26®*®'^ daaraan-, 
volgende onder de levendigste blijken van deelneming begraven. 

De volgende overledene in den Krijtberg was Joannes 
Henricus Smits, die den 23^^®" Februari des jaars 1883 tot 
het leven der zaligen overging. Hij werd den 12**®" Maart 
1818 te Cuyk aan de Maas geboren, trad ten jare 1837 in 
't Seminarie van 't bisdom 's-Hertogenbosch en werd den 
IQden ^prü 1842 als zoon van den H. Ignatius aangenomen. 
Na in de oefenschool van den 't noviciaat te zijn gevormd, 
na het herhalen zijner studiën en 't geven van onderwijs 
aan de schooljeugd, werd hij in 1855 als zendeling aan de 
St. Franciscus-Xaverius-kerk verbonden. Het zilveren jubel- 
feest zijner heilzame werkzaamheid te Amsterdam heeft hij 
er mogen vieren, daar hij gedurende 28 jaren aan het 
zielenheil der katholieken gearbeid heeft. In welken zin en 
met hoeveel welslagen, kunnen en zullen de vele getuigen, 
die hij getroost en opgewekt of tot een christelijken levens- 
wandel gevoerd heelt, de duizenden vooral, wier gids en 
raadgever hij was voor de vierschaar der boetvaardigheid. 

Den eenvoudigen, zedigen, vaderlijken en echt priester- 
lijken man kan ik niet beter schetsen dan met de woorden, 
die op zijn gedachtenisprentje te lezen staan: „Getuigen 
zijt gij, en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk 
wij met u hebben omgegaan; gelijk gij weet hoe wij eenieder 
uwer (als een vader zijne kinderen) u biddende en verma- 



177 

nende betuigd hebben, dat gij wandelen zoudt, Gode waar- 
diglijk" (1 Thess. II 10, 11, 12). 

Een zijner vurigste wenschen was, de opening en inwijding 
der in aanbouw zijnde nieuwe kerk nog te mogen aan- 
schouwen. God wilde het niet. 

De nieuwe kerk van St. Franciscus Xaverius ! 

Wat de oude oorspronkelijk was en hoe dat nederig kerk- 
gebouwtje in den loop des tijds vooral onder P. Beekers, 
Groenen, Fol en Consen, veranderd, verbeterd en vergroot 
wei d, hebben wij hierboven, zooverre dat doenlijk was, aan- 
gestipt. ^) Pater Consen bracht het ontzaglijk trapwerk bij 
't intreden der kerk aan, teneinde den toegang van de straat- 
zijde te vergemakkelijken en alweer meer plaatsruimte te 
vinden. De tien basreliefs, tafereelen voorstellende uit de 
geschiedenis der Sociëteit en eertijds in de oude kerk onder de 
galerijen geplaatst, dagteekenen ook uit de dagen van pater 
Consen. Dat beeldhouwwerk kwam uit de hand van den 
verdienstelijken beeldhouwer L. Koyer, die het gedeeltelijk 
te Eome vervaardigde. Als niet meer passend in 't nieuwe 
kerkgebouw, zijn de gezamelijke tafereelen thans op de 
gang muren van het woonhuis aangebracht. Hoe 't kerkje 
met zijn twee zijaltaren er inwendig uitzag in zijn laatste 
levensdagen, geeft bovengaande afbeelding te aanschouwen. 

't Valt niet te ontkennen : die oude, langzamerhand wat 
opgesierde en gaandeweg bruikbaarder geworden huiskerk- 
jes, al konden zij geen aanspraak maken op kunst, waren 
wel devoot of liever devotiewekkend, en de toenmalige 
ouderen van dagen, die er gedoopt waren, er de christelijke 
leer als kind hadden bijgewoond, er hun eerste H. commu- 
nie gedaan en gedurende een lange reeks van jaren daag- 
lijks het H. misoffer hadden bijgewoond, konden zich aan- 
vankelijk niet zoo licht gewennen en vonden zich minder 



1) Zie bl. 150—152. 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG". 12 



\ 



178 

tehuis in de grootere en prachtiger gestoffeerde bedehuizen. 
Maar de noodzakelijkheid dwong en de eere Qode vorderde 
waardiger Godstempels, nu de burgerlijke vrijheid en de 
geheele emancipatie der katholieken dat toelieten. 



Vooi^evel der nieuwe kerk. 
Nauwelijks wns pater van Helvoort, als opvolger \an 
Petnis Van de Goorbergh, tot superior van den Krijtberg 



179 

benoemd') of hij was bedaclLt op de uitvoering^ van een lang 
gekoesterd plan. Dat plan is sedert een 20-tal jaren uitgeroerd. 
Het uiteenzetten der eigenaardige moeielijkheden en veel- 
vuldige bezwaren, waarmede zulk een onderneming altijd 
gepaard gaat, is een onverkwikkelijke taak, die niet thoia 
behoort, in een geschrift, dat tot feestgeschenk dienen moet 
en weinig belangstelling wekt. 't Zij genoeg hier te zeggen, 
dat de hardnekkig vollioudende man, door goede vrienden 



Pater Joannes van Helvoort. 
1876-1891. 

bijgestaan en krachtig gesteund, alle hindernissen wist te 
boven te komen. 

Den lO'»" December 1880 onderteekende de architect 
Alfred Tepe het opgemaakte „Bestek en voorwaarden, waar- 

1) F. van de Ooorbergh keerde naar de Hofstad terug en was 
nog ettelijke jaren werkzaam in de Haagache Tereaia-kerk, waar 
hy den ^O^tea Januari 1890 overleed. 



180 

naar zal worden aanbesteed: het bouwen eener B. 0. Kerk 
met 2 traptorens enz., gelegen aan den Siagel te Amster- 
dam" ^). In alle stilte werd de eerste steen gelegd, en den 
26sien Augustus 1883, dag waarop het feest van 't aller- 
zuiverste Hart van Maria gevierd werd, is de nieuwe Krijt- 
bergkerk ontsloten. Den volgenden dag las men in De Tijd: 

„Gisteren werd de Krijtberg of St.-Franciscus-Xaverius- 
kerk, op den Singel, waarvan tot nu toe slechts de voorheU't 
in gebruik was, in haai* geheel ten dienste der geloovigen 
opengesteld. Wie er thans binnentreedt, heeft een kerkge 
bouw vóór zich, dat zich buiten 53.50 meter in de lengte 
uitstrekt, op eene breedte, achter de traptorens gemeten, 
van 16.80 meter. Nu eerst heeft men gelegenheid om het 
prachtige godshuis, dat met zijn twee 50 meter* hooge torentjes 
sinds lang reeds de aandacht der voorbijgangers trok, in al 
zijn deelen en onderdeelen te overzien en te bewonderen. 

,,De Utrechtsche bouwmeester Alfred Tepe, waarlijk een 
geniaal en groot kunstenaar, verloochende zijn verleden niet, 
en heeft zich alweder van zijn taak uitmuntend gekweten ; 
wat vooral moet blijken, wanneer men in aanmerking 
neemt, hoeveel zwarigheden het bouwen eener betrekkelijk 
zoo ruime kerk in het sterk bebouwde centrum van de 
Amstelstad oplevert. Eigenaardig waren dan ook de moei 
lijkheden, die het beschikbare terrein aanbood, vooral dddrin 
bestaande, dat het, aan de straatzij de smal, in de lengte 
altijd breeder uitliep. Dientengevolge is de middenbeuk 
zoo breed mogelijk genomen, en zijn de zijbeuken, alleen 
voor processies en de circulatie bestemd, betrekkelijk smal. 
Aan de priesterkoorzij de was echter ruimte voor een breed 
transept en voor bijzondere ontplooiing der zijkapellen — 
een voordeel, waarvan de vindingrijke architect met veel 
kunstsmaak partij heeft getrokken. Het ruime transept meet 
20.70 meter in de breedte. 



1) Amsterdam, J. Beerendonk. 



181 

„Aldus ontstond er een sierlijke kruiskerk met drie beuken 
en in aansluiting bij de oude Jezuïetenkerken, met galerijen 
voorzien. Deze galerijen maakten ruime trappen noodzakelijk, 
en daar de zijbeuken niet breed zijn, was juist gevorderde 
ruimte aanwezig voor de slanke torentjes, die de zijbeuken 
bedekken en de gemakkelijke trappen naar 't zangkoor en de 
galerijen bevatten. De aangebrachte galerijen vorderden van 
zelf, dat de kerk een aanzienlijke hoogte verkreeg, wat daaren- 
boven, met het oog op de rijzige Amsterdamsche huizen en de 
bf^hoefte aan licht, aller wenschelijkst was. Bij het eerste bin- 
nentreden in 't kerkgebouw is dan ook de indruk aangrij- 
pend en opbeurend ; men gevoelt dat men den drempel van 
het huis des Heeren overschreden heeft : het is alsof het 
25 meter hooge schip den kerkbezoeker toeroept : Si^rswm 
corda, de harten naar boven ! De stout ten hemel steige- 
rende gewelven des middenbeuks, door ranke kolonetten ge- 
dragen, worden door vrije schraagbogen gesteund. 

„Het licht ontvangt de kerk hoofdzakelijk door de hoog 
geplaatste ramen van 't middenschip, terwijl het 13.50 meter 
diepe priesterkoor als 't ware slechts één reusachtige lantaarn 
vormt met de zijkapellen, vermits de geheele ruimte tusschen 
de smalle pijlers is ingenomen door rijk ontwikkelde venster- 
ramen. Hier is het glanspunt van geheel het kunstwerk. 

„Het sierlijk kerkgebouw, waarvan de nok zich 33 meter 
hoog verheft, is opgetrokken in den oud-hoUandschen stijl 
der 15e eeuw en geheel in baksteen uitgevoerd. Ook in den 
voorgevel aan de straatzijde zijn de profielen, traptorens en 
vensterramen rijk ontwikkeld en uitgewerkt — een waar 
sieraad van de sierlijke Singelgracht, vooral van de zijde 
van 't Spui gezien. 

„Den aannemer, den heer Vlasman, komt alle eer toe. 

Met fierheid mag hij nederzien op zijn keurig werk, dat 

den ontwerpen en plannen van den bekwamen architect tot 

luister verstrekt. 

. „Toen gisteren-ochtend het eerste H. Misoffer op plech- 



182 

tige wijze werd opgedragen door den Zeer-Eerw. pater Van 
Helvoort, verdrongen zich ongeveer drieduizend geloovigen 
in het ruime kerkgebouw. De offervaardige priester mocht 
het edele genot smaken, zijn rusteloos pogen en worstelen 
met veel moeilijkheden op waardige wijze bekroond en be- 
loond te zien. Een welsprekende welkomstgroet van den 
Zeer-Eerw. pater Henricus Verweerd greep blijkbaar de ge- 
moederen aan, en drong in de talrijke harten der schare 
door. Het woord des redenaars was volkomen in overeen- 
stemming en harmonie met het heerlijke orgelspel en den 
schoonen zang der koristen''. 

Dit gebouw verving het kerkje van den „paep Lourens.'' 

Hiermede ontvingen we tevens een korte, duidelijke en 
vrij juiste, zij het ook zeer vluchtige, beschrijving van het 
nieuwe kerkgebouw. In de Katholieke Illustratie (No. 14) 
van 't jaar 1883 komt een uitvoeriger beschrijving voorbij 
de afbeelding van den nieuwgebouwden tempel. . 

Den 3^®° December van datzelfde jaar, feestdag van den 
kerkpatroon 8. Franciscus Xaverius, werd de kerk door Mgr. 
Bottemanne geconsacreerd. Door de gezalfde handen van 
Haarlems bisschop werden nu hare wanden gezalfd, en met 
die zalving hierbeneden daalde vanboven de zalving des H. 
Geestes op de kerk, hare bedienaars en de gemeente neder. 
Bij 't verrichten der hooge plechtigheden, werd Z. D. Hoog- 
waardigheid bijgestaan o. a. door de zeer eerw. heeren 
Schweitzer, van Dieten en Hoorneman, pastoors der parochiën 
van S. Catharina, 8. Ignatius en 8. Augustinus. Na de 
wijding droeg Z. D. Hoogw. de Pontificale Mis op, omringd 
van een talrijke schare geestelijken, en onder de veel aanwezi- 
ge leeken werden een drietal leden van 't dagelijksch bestuur 
opgemerkt. Daarna sprak de hoogeerw. prelaat een opwekkend 
woord tot de menigte en wees op den grootschen tempel, ge- 
sticht door de offervaardigheid en milde giften der geloovigen. 

Diezelfde milde offervaardigheid heeft sinds den inwendigen 



183 

luister van het nieuwe huis des Heeren aanmerkelijk verhoogd, 
door 't schenken van kostbare kerkgeraden en versieringen, 
waarvan er eenigen kunststukken mogen genoemd worden. 
Ik bepaal mij bij een snelle opsomming zonder de zedige be- 
scheidenheid der gevers, door 't noemen van namen, op de 
proef te stellen. 

Het prachtig ciborium of overhuifd altaar, het Maria- 
altaar, de communiebank, de kruis- of triomf balk, de beelden 
van St. Ignatius, Franciscus Xaverius, Aloysius, Joannes 
Berchmans, broeder Alphonsus Rodriguez komen uit de werk- 
plaatsen van den heer Wilhelm Mengelberg — de preekstoel 
en 't Sint Jozefsaltaar uit die van Jozef Cuij pers. De geschil- 
derde ramen in het priesterkoor zijn van Geuer, die bij de 
zijaltaren van den heer Nicolaas, die in 't transept van Otto 
Mengelberg. Het kapelletje van 'tH. Hart komt uit het 
atelier van Raaimakers te Geleen. 

Hier mag niet verzwegen, dat er een plan bestaat om 
op het 250-jarig stichtingsfeest der Krijtbergkerk een nieuw 
orgel aan te bieden. De commissie, die zich daartoe gevormd 
heeft, is samengesteld uit de heeren L. C. J. van Ogtrop, 
A. 0. M. Koedijk, mr. W. S. J. Waterschoot van der Gracht, 
A. M. A. Bonnite, A. P. F. Hendrichs en C. M. Heslenfeld. 

Van nu af aan moet mijn historische schets zoo kort en 
bondig mogelijk zijn, als verkeerend en zich bewegend 
onder een nog levend geslacht, dat nog niet tot de meer 
vrije geschiedenis behoort. 

P. van Helvoort, de eigenlijke stichter der St. Franciscus- 
Xaverius-kerk, hield niet op voor 't heil der hem toever- 
trouwden en voor de inwendige stoffeering zijner stichting 
werkzaam te zijn tot het jaar 1891, toen hij als pastoor 
werd overgeplaatst naar Nijmegen, waar hij eveneens de 
parochiale St. Ignatiuskerk in de Molenstraat heeft gebouwd.^) 



1) Sinds 1900 is hy nog steeds werkzaam in de hulpkerk van 
St. Ignatius te Rotterdam. 



184 

Zij in plaata werd nu ingenomea door den gewezen pastoor 
der HaagBche St. Tereaia-kerk, pater Carolus Schmier, die 
Kich, onder meer, hoog verdienstelijk maakte door 't over- 
plaatsen — uit de hofstad naar de hoofdstad — van 't hem 
zoo dierbare „liefdewerk de catechismus." Het doel daarvan 
ÏH „in godsdienetig opzicht verwaarloosde of verstandelijk 
achterlijke kinderen, behoorlijk te leeren bidden en hen, als- 
mede volwass'-nen van 't vrouwelijk geslacht, zooveel doenlijk, 



Pater Carolus Schmier'. 
1891—1896. 
de lessen van den catechismus In 't geheugen te prenten," 
't Is dus eeQ bestrijding van de onwetendheid op godedienstig 
gebied, dien wortel en oorsprong der ongodsdienatigheid van 
velen. Vooral de jonge dames congreganisten van O. L Vr. 
Praesentatie aanvaardden met geestdrift een waarlijk apos- 
tolisch werk, dat heden over alle parochiën der Amstelstad 
verspreid is en alom zeer verblijdende vruchten oplevert. 
Tot droefheid daarentegen stemde in 1895 het smartelijk ver- 



185 - 

lies van pater Lotharius Jans. Deze voorbeeldige priester was 
te Maastricht dea 28*^"" October 1842 geboren en trad, tegelijk 
met zijn broeder Joannes, den 26^'^" Sept. 1859 te Mariën- 
daal bij Grave in de Sociëteit van Jezus. Na vele jaren aan 
de opvoeding en 't onderwijs der jeugd besteed te hebben in 
't college te Sittard en, ten jare 1872 priester gewijd, op 
verscheiden plaatsen het heilig dienstwerk te hebben ver- 
richt, werd hij in 1881 in den Krijtberg met de zielzorg 
belast. Wat hij gedurende veertien jaren geweest is voor 
allen, vooral voor de schamele armen en de mindere klassen, 
staat bij velen nog versch in 't geheugen. Bij zijne begra- 
fenis den 23 '''" September 1895 hield pater P. Boelen de 
lijkrede en verzuimde niet in herinnering te brengen „hoe 
pater Jans z. g., de groote ijveraar voor de oprichting van 
't nieuwe katholieke gymnasium, juist op den dag der opening 
daarvan door God tot een beter leven was opgeroepen, en, 
een terugblik slaande op het zoo rijke en vruchtbare pries- 
terleven van den overledene, op zijn blakenden ijver voor 
de verspreiding van het rijk Gods en de liefde tot Christus 
in de harten der geloovigen — alle aanwezigen aanspoorde, 
om dengene die alles en zich zelven had opgeofferd voor 
hun zielenheil, thans gedachtig te zijn in hunne gebeden, en 
daardoor een duren plicht te vervullen van dankbaarheid." ^) 

Toen pater Schmier in 1896 als pastoor der Lieve- Vrouw- 
kerk naar Eotterdam was overgeplaatst, werd pater Lucianus 
Steger tot zijn opvolger benoemd. 

Al heeft deze, ondanks een steeds wankelende gezondheid, 
reeds zes jaren den hem opgelegden last gedragen, toch 
zullen wij hem niet lofprijzen, zelfs niet voor zijn krachtdadig 
medewerken met de bekende liefdadige vrouw, die de zoo- 
genaamde „crèches" onder den titel van „Sint Anna-ver- 
eeniging" stichtte ter verpleging van onverzorgde kinderen 



1) De Tijd 1895, 23 September. 



van hunne geboorte af tot hun vierde jaar toe. ') Neen prijzen 
wij hem niet, maar bieden we hem onze gelukwenschen aan, 
dat voor hem het voorrecht wa8 weggelegd, het 350-jarig jubel- 
leeat te mogen vieren van 't bestaan der Krijthergkerk, waarvan 
wij gepoogd hebben de lotgevallen te beschrijven van 't jaar 
1654 af tot 1904. Die gelukwenschen gelden evenzeer zijn wak- 
kere medewerkere, de eerw. paters: J. Heydenryck, Christ. 



Pater Ilenricua Verweerd. 

1872—1903 te Amsterdam. 
de Greeve, Guil. de Veer, Mart. Braun, Michael Eeuser, 
directeur van 't apostolaat des gebeds, Petrus Boelen en vooral 
Henr. Verweerd, die onlangs met zooveel Iniatflr het gouden 
jubelfeest vierde zijner intrede in de Sociëteit van Jezu8. ') 

1) Er bestaan reeds twee inrichtingen: één voor de verpleging 
dier kinderen overdag en een ander voor dag-èn-nacht, onder de 
zorgen der Eerw. zusters Augustinessen. 

2) Onder 't verbeteren van dit laatste proefvel, vernamen wü 
het onverwacht overlijden van dien 68-Jarigen priester, op den 



Pater Lucianus Steger. 



189 



Toen Joost vaa den Vondel in 1652 zijn dithyrambe schreef 
»p het „eenwgety van Franciscus Xaverius, apostel van 
>08tindien" sloot hij zijn jubellied met een gebed, waarmede 
)ok wij sluiten gelijk wij ons verhaal ermede openden: 

Gy, worstelaar en kampioen, die heden 

Het harrenas hebt afgelegd omhoog, 

En. uit den rüken boog 
Yan Gods gewelf, uw kinders hierbeneden 

Met smarte worstelen ziet, 

Versma hun bede niet. 
Behaagt U dat uw voorbeeld ons bevryde. 

Zoo kroon uw Eeuwgetyde. 



vooravond van St. Franc.-Xaverius-dag tot een beter ]even over- 
gegaan. Tydens z\jn 32-jarig verblyf in de Amstelstad heeft hy 
al zyn geestelijke ambtgenooten, op een enkelen na — den pastoor 
van St. Petrus en Paulus — zien komen en meerderen zien komen 
en heengaan. Wat hij voor de Amsterdammers geweest is, kan 
men lezen in t Geïllustreerde Zondagsblad coor katholieke nYa.n 
20 Sepl. 1893. Zyn portret mocht thans hier niet ontbreken. 



BIJLAGEN. 



I (bl. 26—28.) 

Rev. in Christo Patri Thomae Dekens Antv. 
Amplissime Domiue. 

Rogavit me noster Verschoor vellem inquirere circa tria puncta 
scquentia^ quid subesset : lo. An D. van Teylingen et D. Lauren- 
tius simul habitassent unquam^ eodem stabili usi domicilio? 

2o. An eodem templo communi fuerint unquam usi, sic ut eorum 
poenitentes in eandem communitatem coaluerint? 3^ Si quid ho- 
rum incidisset, a quo tempore inchoatum, quamdiu continuatum 
et quando desierit? 

Ad 1™ Respondee, domicilie semper separatos^fuisse. VenitDs. 
V. Teylingen Amstelodamum Ao D. 20° super sex millesimum pri- 
misque annis vagatus, fere in dies mutans domicilium, metu 
persecutionis — dein per intervalla usus domo Francisci de Leeuw 
(platea vulgo Kalverstraet), post aedibus D. Theodori Schepel, 
exinde (apud Joan. Versteeghen, op den Dam) migravit in sedes 
Alberti Jansens, vico vulgo de Teertuynen ; saepe enim ob peri- 
cula migrandum fuit, et pauci Catholici, metu mulctae, unum Sa- 
cerdotem tecto recipicbant : tantum aberat ut ne duo habitnrent. 
Successere. deinde tempora utcumque pacatiora^ unde statim D. 
Teylingen in domum retro templum vetus Divi Nicolai transiit, 
in qua invenit illum Dominatio Vestra nosque et vivum vidimus 
et amici mortuum extulerunt. 

D. Laurentius Amstelodamum venit circa annum '29, aliorum 
nempe suae communitatis amicorum domibus usus, — Domini 
Occo, parentis hujus adhuc superstitis, ut ipse et tota familia tes- 
tatur, D^ Ban, Domicellae Geertrudae Seghers aliorumque : liaec 
iipud omnes amicos testatissima sunt. 

Ad 2°* Respondee : congregationes et cummunitates semper 
ambo foverunt et curarunt diversas. Ita testantur D. Occo, D. v. 
Hem, D. Croock, D. Heymerick, D. Fonteyn, aliique, quibuscum 
egi, parati omnes id testari : hisce addi possunt Nicolaa Pctri 



191 

{Clazie vulgo) annis 80, quae fere 40 annos congregationcs a Do. 
van Teylingen habendas populo per domus denuntiavit — Elisa- 
beth Barents quae 23 annos D. Laurentio cohabitavit, quae tes- 
tantur diversas semper congregationes nostrorum fuisse. Hinc 
coUiget A. D. V. [ainplissima dominatio vestra] de tertio puncto 
nil esse quod scribam. — Sisto hic calamum, temporis angustiis 
deprehensus; plusculum enim temporis hls apud amicos inquiren- 
dis, ne incerta scriberem, insumpsi. 

Commendo me SS. A. D. V. 

Amstelodami, 29 Novemb. 1669. 

Joan. V. Winterswyck. 

Over de rijke en vroom katholieke, hierboven genoemde 
familie der Occoos — den ö*^®*^ Juni 1777 in 't mannelijk 
oir uitgestorven met mr. Lucas Pompejus Occo — kan men 
naslaan Bern. de Bont: Het geslacht Occo en 't gebouw van 
barmhartigheid te Amsterdam (0. L. v. Langenhuysen 1893) 
en mijne recensie daarvan in de Studiën XLII. Op blz. 500 
aldaar blijkt dat Trijntje Lucasse Occo, in geestelijken dienst 
van P. Laurensz, bij de roomsche menschen ging aan- 
kloppen. Zij was dus eene collega van Dientje Noordyck 
en Betje Barents, alsmede van Clazie Pieterse, die den deur- 
klopper optilde ten dienste van P. van Teylingen. 



II (bl. 50). 

In het Album nomtiorum of de, in België nog bewaarde novi- 
cenlijst, heeft de stichter der Krijtbergkerk eigenhandig het vol- 
gende geschreven: „Ego, Petrus Laurentii, natus 1588, 18 Oct., 
ex thoro legitimo, patre Joanne Laurens, matre Joanna Navigheer, 
ambobus superstitibus, mercaturum exercentibus. Grammaticaeet 
humanioribus litteris operam dedi Audomari apud patres S. J.; 
philosophiae vero per biennium Duaci apud eosdem. Admissus 
sum in Societatem a R. Patre Franc. Florentino, S. J. per Bel- 
gium praeposito provinciali, Duaci 1 Seplembris 1608. Vcni ad 
domum probationis Tornaci 1 Jahuarii 1609.'' 

In een statistieke lijst {catalogus secundus) van 't jaar 1661 
tref ik, hem aangaande, nog het volgende aan : „Petrus Laurentii 



i 

192 1 

Audomarensis, natus 1589 [?], Oct. 18. valetudine fracta, ingressus 
Societatem Tornaci 1 Jan. 1609. Studuit ante Societatem huma- 
nioribus 7, Philosophiae 2, in Societate Theologiae 3 annos. Factus 
est sacerdos 20 Martii 1616, Coadjutor formatus 1 Maii 1624. 
Dccuit (in Societate) humaniora 2 annos, praefectus (fuii) scho- 
larium 2, concionator iil missione hollandica 31 annos." 

Nog teeken ik hier aan, dat op de beruchte lijst der dominees 
van 1656 onder N^. 17 staat „op de Oude Zijts Voor Burgwal 
o\er de Oude Kerck, tot pater Lourens van Teylingen", waaruit 
blijkt dat de driftige Eerwaardes onzen Petrus Laurenss {Lourens) 
en zijn ordebroeder Aug. van Teylingen door elkander haalden. 
Dat de Zijdeworm destijds verlaten was, schijnt hieruit te blijken, 
dat onder N^. 41 „Inde Cal ver straat in de Zijde wourm" geen 
..paep" vermeld staat. 



III (bl. 80). 



't Hier in bijlage medegedeelde, reeds bovenaangeduide 
verslag is een vertrouwelijk schrijven van Fr. v. Hier (1705), 
balling uit de Verwerstraat, aan een hooggeplaatst persoon, 
dien hij clarissima dominatio noemt, vermoedelijk de inter- 
nuntius J. B. Bussi of de overste der Vlaamsch-Belgische 
provincie, pater Isaac de Bruyn. 

De in 't verslag genoemde D^. MoUo, secretarius et residens 
Foloniae Amstelodamensis en de keizerlijke zaakgelastigde 
Crampricht zijn hierboven (bl. 67 — 69 en 72 — 74) genoeg- 
zaam toegelicht. De eveneens vermelde Jezuïeten-vrienden 
Matthias van Bree, Theodorus Schouten en Octavio Baibou 
(zoon van Carlo B. en Cornelia Tensini) leerden wij reeds 
kennen uit de naamlijst dergenen (bl. 85, 86), die het anti- 
jansenist adres van 1708 onderteekenden. 

De, volgens pater v. Hier, niet ongunstig gestemde D°" . 
de Hoes, praeses consul Amstelodamensis zal de raad en oud- 
schepen Pieter de Haze zijn, die in 1706 (Wagenaar Am- 
sterdam III, 449) overleed. De consul Witsen is de bekende 
Mr. Nicolaas Witsen. 



193 

Met weglating van 't ons reeds bekende, t. w. de dagvaarding 
der Jezuïeten voor de gecommiteerden in den Haag (bl. 
78—80 hierboven), volge thans het afscheid des baUings 
van zijne kudde te Amsterdam. 

Ut primum hoc tristis proscriptionis meae nuntium Amstelo- 
dami innotuit, ingens animorum motus inter Rom. Catholicos 
nequaquam potuit dissimulari. Alii invehebant in Jansenistas^ - ut 
malorum omnium molitores, alii in Sebastenum, Ecclesiae Ro- 
manae fiagellum ; alii, manlbus oculisque in coelum ' sublatis, 
divinam opem implorabaiit ; alii vindictam. Cum autem die Lunae, 
id est 22 Junii, sacris operaturus venirem ad altare, referto templo 
non nisi alti gemitus et suspiria et lugubrlter conquerentium 
strepitus audiebantur. Factoque Sacro, concurrebat frequens homi- 
num multitudo, animi expiandi causa (quod idem ücbat aliis 
consequentibus diebus, ita ut labori par non essem) fusis uberrime 
lacrymis valedicens, ac tristissimam suam sortem, decreto jam 
meo discessu, deflens. — Festo S. Joannis praecursoris (24 Junii) 
tanta populi frequentia affluxerat. ut tribus horae quadrantibus 
ante consuetum Sacri faciendi tempus, non templo tantum sed 
tota fere domo mea hominibus oppleta, domus porta claudenda 
fuerit^ supra mille hominibus exclusis in platea et illic gementibus 
et conquerentibus, quumque acatholici non pauci ex illis quaere- 
rent, utquid ita consternati essent et afflicti, utquid tanta turba 
illuc convenisset, responsum illis fuit : ,,Numquid hoc miramini 
et quaeritis? Eripitur nobis sacerdos noster, culpae expers! Eheu! 
tantum valuerunt apud ordines perfidus iile Sebastenus ejusque 
asseclae rebelles." Quo audito etiam acatholici indoluerunt. Ab- 
solute Sacro, cum me tribus verbis praesentium precibus com- 
mendassem, tristissimus ejulatus exauditus est. Eodem die, prae 
metu turbarum, satellites, a magistratu obtenti, constiterunt ad 
templa sacerdotum saecularium, Coddaeo faventium. Dieveneris, 
26 Junii, postremum publice sacrum operatus frequentissimo 
populi concursu, haec verba prolucutus sum: ,,Benevoliauditores, 
estote pacifici, obtemperate in profanis profano, in sacris sacro 
superiori: egregiorum civium partes implete. Constantes estote 
in sacrosancta Romana Catholica fide, Deum pro me orate, ego 
vicissim pro vobis Deum deprecabor ut invicem in coelo intueU- 
mur". Incredibile dictu est, quanti ploratus et lamenta distinctis 
vocibus toto passim templo audita sint. Tendebantur ad coelum 
manus, cadebant lacrymae per ora flentium, indubitata zeli Re 

QESCHIEPEJïIS V. D. ^KRUTBERO", 13 



194 

ligionis conservandae argumenta. Vesperi, circa horam 10™»™ 
me convenit Praenobilis Ds. MoUo, secretarius et residens Po- 
loniae Amstelodameasis, extremum mihi vale dicturus, animosque 
additurus ad ferendam eam sortem, quam merito Christianus 
cluisque aspiret. Sermone ultro citroque habito, praenobilis Ds, 
rarum tenerae pietatis exemplar, obortis lacrymis, positis genibus 
postulavit ut sibi bene precarer^ quod et praestiti, actls praeclaro 
viro de egregio, turn in rempublicam orthodoxam turn in nostram 
Societatem studio gratiis, adplateam usque comitatussumabeuntem. 
Die sabbat!^ 27 Junii, mane hora sexta, pi o rogatu praeno- 
bilis Dni, Mollo, ejus rhedae insidens stola indutus, ciborium 
cum venerabili Eucharistia ex meo templo gestavi ad Heliotro- 
piUm {de Zonnebloem), consuetum Amstelodami D^^ superioris 
nostri domicilium, non sine lacrymis eorum qui aderant, num- 
quam amplius, ut verebantur, me visurorum. Hoc eodem die (id 
quod mihi pro majori Dei gloria erat in votis, ne vulgo viderer 
urbe proscriptus ut nefarius) mane hora 9& admissus sum ad 
affatum praenobilis D» De Haes^ presidis consulis Amstelodam- 
ensis, stipatus comitibus Dno Matthia van Bree, Dno Theodoro 
Schouten et Dno Octavio Barbou, quem ego in haec verba con- 
veni : ,,Nobilis ac multum aestimabilis Domine ! Gaudeo mihi 
obtigisse (facultatem) nobilitatem vestram alloquendiantediscessum 
meum. Placuit praepotentibus D^is , mihi intra octiduum imperare 
digresssionem ex hac provincia. Hodie illorum mandato obsequar 
et ubique locorum, quo pervenero, non praetermittam praedicare 
laudabilem gubernandi modum tum praepotentium Ordinum ^ ) tum 
praesertim Magistratus Amstelodamensis, cujus caput est nobili- 
tas vestra." Respondit Dnus consul: „Ago gratias Dominationi 
vestrae et de salute, quam mihi impertiturus venisti ante abitum, 
et de perhumana ac plena officii oratione, qua me ambis." Tum 
ego : „Utinam id solatii mecum omnes de communitate mea (in 
qua tot pauperes gemebundi) referant, ut alius e Societate nostra 
tantisper templo meo praeficiatur ! Templa Hagense et Lügdu- 
nense, ablato uno, retinent alterum. *) Uno pastore erepto, 
remanet alter ; ast ego in statione mea solus et unicus sum, et 



1) Dit zal wel cum grano salis te verstaan zijn. 

2) Arnold v. Rijckewaert bleef in den Haag tot 19 Juli 1708, 
en Jacobus Claesman te Leiden tot het midden van 4708, toen 
beiden, krachtens het plakkaat van dat jaar, gebannen werden. 
Zie Bongaerts t. a. p. blz. 69 en verg, hierboven blz. 81. 



195 

o dolor ! si a discessu meo templum omnino vacuüm remaneat!" 
Addidit Dnus van Bree : „Licitum est Dno de Bruyn (Joanni) hac 
in urbe commorari ; suppliciter petimus, ut ei quoque tandem 
iibeat communitati D^^ van Hier praesio esse." Respondit Dnus 
consul: ,,bactenus de templo claudendo nihil decretum est; hodie 
mane illud proponam aliis D^is consulibus^ et ante méridiem res- 
ponsum curabo dare D^o Mollo" et ad me conversus, ,jfausta, 
inquit, omnia tibi apprecor !" Ego vero, officiose salutatoconsule, 
discessi e cubiculo cum comitibus, ipso extra januam usque ad 
secundum suggesti ') gradum nos sequente et perhumaniter sa- 
lutante. 

Neque hoc silentio praetereundum videtur, quod lugubri isto 
octiduo contigit. Thomas Blackburn, Anglus natione, miles e 
communitate mea, prae dolore impos mentis, cucurrit domum 
Doi Ahuys, sacerdotis saecularis, Coddaeis partibus tenaciter ad- 
dictiy >) nudoque cultro minatus: ubi, inquit, ilie qui in causa est, 
cur sacerdos noster orthodoxus discedere cogatur*? Ubi est? Et 
obviam forte habens ejus ancillam impulsu trudit, sed sine laesi- 
one. Postridie facti poenitens, adiit eumdem Dominum, veniam 
ab eo deprecaturus. At sacerdos ille charitate Janseniana eum 
repulit, addens : »declarationes variae adversus te jam confectae 
sunt. Vir mortis es ! tu videris !" A quo tam male acceptus 
Thomas, cum audisset insuper rem summo Praetori *) signifi- 
catam esse seque nh eo quaeri, fuga sibi consuluit. 

Ulo ipso die Sabbati, pransus sum domi D^i Mathiae van Bree, 
et hora 3» pomeridiana, dicto vale, praesentibus illic D^^ do 
Bruyn, nobilisimo D^^ Mollo aliisque, rheda vectus Amstelodamo 
Ultrajectum discessi, sociis D^o Theodoro Schouten, viro prae- 
claro et insigni patrono meo, et D^o Coqh*), sub vesperam, auspice 
Deo, feliciter advectus ad urbem (quoniam in civitatc pernoctare. 



1) De stoep. 

2) Lucas Ahuys of Ahuysen + 7 Sept. 1734 pastoor te Amster- 
dam, zijn geboortestad, was een der meest verstokte en on- 
verbeterlijkste Jansenisten. Omringd van vier gerechtsdienaren 
installeerde hij den Jansenistischen priester de Haen in ^t Maag- 
denhuis, doch vruchteloos. Verg. v. Rijckevorsel t. a. p. 

3) De hoofdschout. 

4) Ik zou denken dat men hier te lezen heeft Coecq. Willem 
Coeck toekende in 1708 naast Theod. Schouten en Octavio Barbou 
het adres tegen de Jansenisten. Verg. de rijke geslachtlijst der 
familie Coeck bij van Rijckevorsel t. a. p. blz. 59. 

GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 13' 



196 

ob sparsam illic faman adventus mei, tutum non videbatur), 
noctem cum sociis exegi in saburbiis apud cauponam Calvinis- 
tam, cujusdam pagi praetorem, ubi commode habitus sum. Pos- 
tridie, summo mane, Ultrajectum urbem ingressus, sacrum feci 
in statione P. Piers, nostri ibidem missionarii, uti et sequenti die 
festo SS. Apost. Petri et Pauli apud eumdem perhumaniter ex« 
ceptus^ tum prandio tum coena. 

Advenerant interea Ultrajectum P. v. d. Borght, P. Corduanier, 
P. Jeursma, mecum eadem poena damnati. i) Mens mihi fuerat 
Ultrajecto pergere Syivam-ducis : at Deo, cui gratias ago, sic 
volente, mutato consilio cum tribus posterioribus Swollam iter 
arripui, remanente Ultrajecti F. Carolo v. d. Borght. Quippe si 
Silvam-Ducis me contulissem, fortassis in captivitatem fuissem 
abductus, aut certe magno in periculo versatus 2& mensis Julii, 
qua die ibidem Praetor cum satellitibus irruit in domos nostro- 
rum, «os in carcerem inclusurus. 

28 Junii, die Dominica, Amstelodami in templo meo sacrum 
fecit et a meridie vesperas R. P. Joan. de Bruyn, moderator Mis- 
sionis, obtenta ad id pro illo die, qui erat ultimus octidui,^ nobis 
ad colligenda vasa concessie facultate ; sed prohibitus pergere 
postridie festi principum Apostolorum, quo die heu ! tëmplum il- 
lud primum vacare coepit, nisi quod virgines Deo sacrae perre- 
xerint ibidem Dominicis a meridie pueros atque puellas fidei 
orthodoxae principiis erudire, quod et hactenusfaciuntlnoffensae. 

Ad nuntium decreti jam dissessus mei tam gravi horrore per- 
culsa fuit matrona quaedam vidua Dni Francisci Bocx e commu- 
nitate mea, ut lethalem inde morbum contraxerit, quo ingrave- 
sente, paucis a discessu meo diebus efflavit animam. 

Pastoris sui absentiam tristemque orbitatem sentiunt quidem 
omnes ac dolent, at praesertim pauperes, in quibus tantus emi- 
nuit zelus, ut suam ipsi jacturam doloremque dissimulare non 
potuerint. Adierunt enim 10 aut 12 numero domum consulis prae- 
sidis de Haes ; petita et impetrata audientia, pastoris sui reditum 
enixissime deprecati sunt, non sine lacrymis et iugubri ululatu. 
Ab hoc consule bona quidem verba sed parum solatii consecuti^ 
contulerunt se ad domiciliun D^^ consulis Witsen, qui^ auditis 
pauperculorum querelis visoque miserorum luctu, reposuit fateri 
quidem se quod magnam paterentur jacturam^ at vero standum 
esse praepotentium ordinum decreto. Igitur neque hic recreati 



1) Gebannen uit den Haag, Dokkum en Haastrecht. 



197 

ipsam Amstelodamensis urbis Curiam adierunt pauperes utrius- 
que sexus, comnBinitatis meae facile quioque supra viginti, omnes 
consules cum e conelavi egrederentur allocuturi. Quod et fece- 
ruiit, per omnia sacra impe&sissime postulantes suum sibi patrem 
reddi. Fuit has inter muiier una^ nomine Clara Prins, quae palam 
próvoluta est in genua ante consules, repetitis identidem precibus 
clementiam erga cives, et reditum meum implorans, omnibus qui 
aderant egregium religionis orthodoxae studium admirantibus. Cum 
domini consules, hoc spectaculo moti, quaererent an illic omnes 
essent communitatis meae pauperes, responderunt non quartam 
eorum partem comparere^ sed paucos tantummodo venisse sup* 
plicaturos, ad vitandam speciem turbarum. Instabant ergo, urge- 
bant, precabantur quam poterant vehementissime. Turn unus e 
ministris hoc a consule suggestumresponsorium pauperibusdedit: 
ut ipsi libellum supplicem a Notario publico concinnari curarent, 
eumque, aliorum omnium nomine sed a se solis subscriptum, 
offerrent Magistratui : quo inani dato consilio Praenobiles Consules 
pauperculis se expediverunt. 

Nee ad preces solum incitavit^ sed mauus etiam armavit impa- 
tiens dolor. Quippe duo tresve audaciores zythophori larvati [ver- 
momde of verkleede brouwersknechts of bierdragers], versa in 
iram tristitia, DQ^m Coetenburgum, saecularem sacerdotem. mis- 
sionarium Amstelodami in Begginasio Coddistam, agressi suntin 
platea traha [draagkoets] vectum, gravibusqne additis minis, mul- 
tum in eum debacchati sunt, ptopterea quod illius causa^ ut aiebant, 
Romano-catholici sacerdotes, et quidem culpae expertes^ e pro- 
vincia excedere cogerentur. Quo facto, perterritum sibique timen- 
tem graviora reliquerunt. Usque adeo excessu nostro commoti sunt 
animi, ac tantum abest ut Jesuitarum proscriptione patriae quieti 
consulatur ! 

Deze schatrijke Simon Franc. Coetenburg, S. T. B. F., die ook 
in de geslachtslijst der Spiegels voorkomt, een zoon van Mr. Jan 
Coetenburg, regent van 'i St. Pietersgasthuis, en Cornelia Han- 
neiha, wier moeder Liesgen Spiegel was*), werd den 21sten No- 



1) Van Rijckevorsel t. a. p. tegenover blz. 41. Jan Coetenburgh 
was 10 April 1659 in den Krijtberg peet van Reinier C, zoon 
van Jacob C, en Geertrui Groenen. De door la Torre (1656) ver- 
melde priester te Alkmaar ,,Reynerus a Coetenburgh S. T. L. 
patrimonio dives" is vermoedelijk Jacob's broeder. {Archief v, 
Utrecht XI 857.) Waren de Coetenburgen Alkmaarsche bekeer- 
lingen? {Haarl. Bijdr. XXII. 188). 



198 

vember 1700 door Mart. de Swaan, een vollen neef van Goode, 
aU pastoor van 't Begijnhof en opvolger van den zeer acbtens- 
waardigen David van der Meije geïnstalleerd ^). Vroeger was hij, 
volgens de Batavia sacra (II, 405)^ de Swaan's kapelaan te As- 
sendelft geweest en daarna pastoor te Purmerend. Als zoodanig 
wordt hij door Fr. Cousebant in 1688 geprezen ais vir ,, studiosus 
et multae lectionis, qui facunde diclt" *). 

Door den provicaris Theod. de Cock wordt hij op het jaar 1702 
vermeld onder de zoogenaamde kanunniken van Haarlem (omnes 
Sebasteni jurati defensores), als pastoor te Amsterdam en aarts* 
priester van Amstelland. en een der ^.antesignanl" van deweer- 
spannigen >). In October des jaars 1704 was hij dan ook door het 
Haarlemsche waankapittel waardig gekeurd, naast Theodorus 
Groenhout en Martinus de Swaan voorgesteld te worden als kan- 
didaat voor 't apostolisch vicarisschap *). Natuurlijk vruchteloos. 
Hierop schijnt te zmspelen, wat in 't anti-j ansenistische Konings- 
lied te lezen staat ^) : 

Maar Coetenburg, die fijne prater, 
Blijft, als hij was, Beggijne-pater, 

En in de plechtige uitvaart der Jansenisterij loopt hij, het derde 
paar uitmakende, naast den geëxcommuniceerden van Erckel 
achter het lijk*): 

Coetenburg, vader der Begijnen. 
Die ook een hooft is van de fijnen ; 
Erkel, die soo stout 'is en hart. 
Dat hij den Paus zijn bliksem tart. 

't Zij echter tot zijne eer gezegd : Coetenburg volhardde niet 
in het schisma. Met de overige Haarlemsche pseudo-kanunniken 
onderwierp hij zich aan den apostolischen vicaris Adam Damen. 
Die onderwerping geeft het bekende Necrologium van den ora- 
toriaan- Jansenist, Petrus Swert, genoegzaam te verstaan, waar 
deze (bl. 115) onder Ahuys' geschriften vermeldt „een langen 



1) De Katholiek L. 126. Verg. A. J. Flament Bibliotheek des 
beggijnshofs p. 6—8. 

2) Haarl. Bijdr. V p. 106. 

3) Missio foederati Belgii pag. 3, 4, 13, 101. 

4) Archief o, d, geschiedenis van 't aartsb. Utrecht. IX. 86. 

5) Losse bladen der ,, Studiën" X blz. 39 

6) T. a. p. blz. 45. 



199 

brief, ten jare 1711 geschreven aan Simon Coetenburg, pastoor 
van 't Amsterdamsche begijnhof, toen hij van zijn oude vrienden 
afvallig was geworden." De bekeerling heeft dan ook geen sporen 
van Jansenisme op het Begijnhof achtergelaten. Hij overleed 
4 Mei 1712 en werd op 't Begijnhof begraven, maar stond nog 
in 1705, blijkens het vorenstaande, als een der roervinken van 
de oud-bisschoppelijken bij het goede volk bekend. 



IV (blz. 98). 

In 't vorige jaar 1718 had pater Lintgen de van De Cock ont- 
vangen jurisdictie nog vernieuwd en vorkregen van den Brussel- 
schen internuntius, superior der missie. Ziehier : „Vincentius San- 
tinus, abbas S^i Jois Baptistae, in Belgio ac Burgundiae comitatu 
cum facultate Nuntii apostolici Internuntius, et ad regimen missio- 
num hollandicarum a S^o Do Nostro special iter deputattus .... 

Cum dilectus nobis in Christo pater Adolphus Lintgens, Socie- 
tatis Jesu sacerdos, a nobis suppliciter peti tecerit ut ei collatam 
a Rev^o D°o de Koek administrationem stationis Amsteloda- 
mensis in Monte cretaceo vulgo dictae denuo confirmaremus, 
Nos ejus petitioni benigne annuentes, dictum P. Adolphum Lint- 
gens in eadem statione confirmamus, eique quantum opus con- 
cedimus ejusdem stationis Amstelodamensis directionem cum fa- 
cultate ibidem verbum Dei praedicandi, confessiones sacramen- 
tales excipiendi aliaque sacramenta, etiam pastoralia. valide ac 
legitime administrandi, ad nostrum tamen vel Ri»i Vicarii apos- 
tolici beneplacitum. 

Datum Bruxellis, hac septima Martii 1718, Pontiücatus Sanct. 
Domini Nostri Papae Clementis XI anno XVIII. 

Vincentius Santinus abbas S. Joan Baptistae. 
De mandato Illn^i ac Revmi Domini mei. 

Thom. DB NoTTOBY, Socretar. 



V (blz. 98). 



De Geschiedenis van 't Maagdenhuis recenseerend, deelde ik 
in 't XXX» deel der Studiën een breede aanteekening mede (bl. 
488 — 493) over de katholieke Steenhovens of Steenovens — beide 



200 

spellingen komen in de oudste stukken voor — en de aanver- 
wante families der Verwers, Bronckhorsten, Hoofden, Spiegels enz. 

Met het oog op den eersten waan-aartsbisschop — bl. 98 hierboven 
een doopeling der Krijtbergkerk genoemd — ontleen ik daaraan 
het volgende. In Laurentius' doop- en trouwboek vond ik^ onder 
een groot aantal andere Steenhovens, de volgende kinderen van 
een Theodorus of Dirk Steenhoven en Margareta Verwer(8). 

6 Juli 1656 gedoopt Adriaan Steenhoven, zoon v. Theodorus S. 
en Marg. Verwers. DoophefFers: Dirck Steenhoven en Anna 
Claes. Dit eerste kind schijnt spoedig gestorven te zijn ; want 

20 Aug. 1657 gedoopt wederom een Adriaan St zoon van enz. 
DoophefFers: Bernardus vaa Bronckhorst en Aeltje Steenhoven. 

15 Juli 1659 gedoopt Anna Maria St. dochter van .... enz. 
DoophefFers : Dirck v. Oudshoorn en Anna van Horen. Deze Dirck 
schijnt broeder te zijn van dien Volkert. die met Wendela van 
Bronckhorst Vincentdhr getrouwd was. *) Do doopelinge werd 
later non. 

30 Aug. 1660 gedoopt Dirk St. zoon van . . . . enz. Meter Sophia 
Hendrickx. Deze doopeling was de toekomstige kapelaan van 
Haarlem en eerste zielzorger van 't Amsterdamsche Jongenswees- 
huis (t 21 Mei 1692). Verg. de Studiën t. a. p. blz. 460. 

13 Oct. 1662 gedoopt Cornelis St. zoon van . . . enz. DoophefFers : 
Warnaert v. Bronckhorst en Josijntje v. der Does. De toe- 
komstige p seudo-aar ts bi ssc hop van Utrecht! 

25 Mei 1664 gedoopt Henricus St. zoon van .... enz. Doophef- 
fers: Joan. Fredericx Stam en Cath. Verwers. Deze doopeling huwde 
later met Catharina van Campen. 

Do overige Steenovens, Barchmannen en Wuytiersen bleven 
deugdelijk katholiek. 



VI (blz. 103). 

In 1737 schreef de kalme hand van P. Caers naar waarheid: 
,,Ex quo clausum fuit hic templum nostrum, emortuae sunt sen- 
sim familiae praecipuae; supplementum quod accessit interim, non 
est magnum et humilioris conditionis. Baptizati sunt pueri 7; via- 
tico et sacro oieo' muniti 4; matrimonio juncta duo paria, sacrae 
communionis refectione absumptae hostiae 3500 ; catechismus qui, 



1) Verg. v. Leeuwen's Batavia illustrata bl. 1046 en het Ge- 
slacht Hooft, bl. 11. 



201 

etiam clauso templo, habetur per devotas, aliquem etiam fructum 
reddidit^ sed instructio juventutis ad communionem primam 
aliquid passa est, quia sacerdotes aliarum stationum nolunt admit- 
terre ad confessionem nisi a se instructos^, antea eos admittebant 
in gratiam D*iae de Wale et Dominae d'Ankeveen; sed iila mortua 
est, haec foris fere semper commoratur, nee potest proin illius 
catechismi curam et patrocinium gerere. 

Interim in spem contra spem pergimus optare et sperare, ut, 
procurante Divina Providentia, favor aliquis potens clausa nostra 
Hollandiae templa reserat ad Dei gloriam. 



VII (blz. 128). 

Caesar Brancadoro, ex Comitibus Tolenianis, Dei et Aposto- 
licae gratia Archiepiscopus Nisibensis, Abbas commendatarius 
perpetuus S. Marise Antonianee, SS. D. N. Papse Preelatus domes- 
ticus, Pontificio Solio Assistens^ et ejusdem Sanctitatis, et S. Sedis 
Apostülict3e in Belgio ac Burgundiae Comitatu, cum facuLtatibus 
Legati a latere, Nuntius Apostolicus, et ad regimen missionum 
HollanditB ab eodem SS. Domino Nostro specialiter deputatus. 

Dilecto Nobis in Christo Rvdo Adamo Beckers, Pastori Missio- 
nario Amstelodami, salutem in Domino sempiternam. 

Quum exposueris, sacellanum tuum seepe in morbum incidere, 
necnon vaietudinem tuam infirmitati esse obnoxiam, Nos, ne 
Catholicis curee tuse concreditis opportuna ac necessaria hisce 
praesertim temporibus spiritualia desint auxilia, tenore prsesentium 
facultatem, ad libitum nostrum duraturam, Tibi facimus acimper- 
timur, ut toties quoties id necessitas expostulaverit, Sacerdotcm 
aliquem idoneum, et ad sacramentaies Confessiones excipiendas 
alias approbatum eligas, qui vel tuas vel Sacellani vices supplens, 
stationi tuae possit ac valeat deservire. 

Datum Munasterii hac die 2 Julii 1795. 

Cesar Archieps. Nisibensis, Abbas. 
De mandato Ëxcellentissimi ac Rmi Dni, Dni Nuntii: 
Aloysius Ciamberlani a secretis. 



Yllbis (blz. 135). 1) 
Ter opheldering der aanteekening van blz. 135, geef ik hier een 



1) In den tekst staat abusievelijk: bijlage IX, 



202 

in 't archief van den Krijtberg berustenden brief, door pater Wil- 
liam Strickland, een ex-jezuïet, gewezen rector van 't Engelsch 
college te Luik, uit Londen gericlit aan de Amsterdamsche paters 
Beckers en Groenen, die met dezen gehandeld hadden over de 
wederopneming in de Sociëteit. Dat zeer belangrijk schrijven be- 
vestigt in bijzonderheden wat ik aldaar en in den tekst beweerde, 
en 't werpt een helder daglicht over het karakter van Paccanari, 
wiens lijk later in den Tiber verdronken gevonden werd. Het 
levert tevens een nieuw bewijs, hoe de Jezuïeten, die zooveel te 
danken hadden aan Pius VII, slechts handelden met volkomen 
goedkeuring en onder aanmoediging van den H. Stoel. De belang- 
rijke rol van P. Beckers blijkt ten overvloede. 

11 Polandstreet London. 
12 Dec. 1803. 
Mes chers et bien^iimés Pères!') 
P. C. 

La lettre et mémoire que vous avez eu la bonté de m'envoyer 
par Ie bon P. Kohlman et soh compagnon, m'a été fidèlement 
rendue, et m'a comblé de joie. Le jour après que je i'avais re^u 
j'envoyai le mémoire au P. Gruber, ló Général de la Société de 
Jésus è, Petersbourg.*) La commission, que j'avais regue de lui, 
ne regardoit que les isles Brittaniques, et ne devoit continuer 
que pour un certain temps, c'est è, dire, jusqu'a la nomination d'un 
Provincial ou Supérieur régulier; ce qui est arrivé par la nomi- 
nation (17 Febr. 1803) du P. [Mamarduke] Stone, Président de 
notre college de Stonyhurst pour Provincial. Interim Votre Révce 
sera peut-être bien aise de savoir la maniere et les directions, que 
le P. Général nous è, données pour notre réadmission ou aggré- 
gation è, nos confrères de Russie. 

lo. 11 nous assure que le Pape lui adonnélepouvoir d'admettre 
les sujets de toutes les nations: ,,De facultate nobis a SS. Patre 
data aggregandi socios, tam in terris catholicis quant acatholicis. 
me certiorem fecit Secretarius status cardinalis Consaloi, quod 
suo tempore per Breve Apostolicum publicabitur (Ex. epist, P« 
G> 18 Jan. 1803.) Idem multis confirmat in aliis epistolis addendo, 
SS. Patrem facultatem hanc vivae vocis oraculo concedere, non 
scripto, propter ministerium aulae catholicae •), quae omnem movet 



1) Les pères Adam Beckers et Henri Groenen. 

2) P. Gabriêl Gruber f 26 Maart 1805. Hij was een bijzondere 
vriend van den Czaar Paul en Joseph de Maistre. 

3) Spanje en de minister Florida Blanca, nog altijd wrokkend. 



203 

lapidem, ut dilatio impediatur, et, si resciret, novis sedem apost™. 
tricis implicaret*'. De tous ceci vous comprendrez faciiement, que 
cette aggrégation se doit faire avec caution et en silence autact 
qu'on peut, et principalement|sans consulter les Evêques ou vicaires 
Apostoliques, qui ne manqueront pas de s'y opposer.*) Lesdirec- 
tions que Ie P. Général k données pour notre aggrégation, sont 
1° pour les Profes: que les Profes après une retraite de 8 jours 
souscrivent propria manu la formule suivante. „Ego N N coram 
omnipotenti Deo, et B. V. M., ratifico professionem, a me olim 
factam, anno D^ in tali loco, tali anno et die." Cette formule doit 
être envoyée au Père Général. 

2o Non professi simplicia vota sua renoventprivatim, sed coram 
S.S. Sacramento et factis 8 dierum exercitiis. 3<» Pour nos Elèves, 
qui sont déjè, dans la mission, Ie Général dit; ,,Qui a pluribus 
annis una cum suis praesidibus vixerunt, hi sub directione patris 
spiritualis, a provinciali designandi, in eodem ubi sunt loco suum 
possunt facore tyrocinium etc. et quatuor hebdomadarum S. P. N. 
exercitia." — J'ajoute un extrait de la lettre du P. Général, datée 
28 Octobre 1803. T.e P. Angiolini avait été envoyé è, Rome par 
Ie P. Gén' en qualité de Procureur Gén' de la Société, et y fut 
regu avec les plus grands applaudissements du peuple et de la 
noblesse C'est lui, qui écrit au P. Gén' comme suit: ,,Dum S. 
„Pontifex spem faceret Societatem brevi restitutum iri, subjunxi 
„ego id scilicet sperare etiam R. P. Generalem, qui certe prop- 
„terea scripserat mihi, ex quacumque natione offerrentur candidati, 
„se eos accepturum, ne Paccanaristis quidem exc3ptis, praevio 
„tamen diligenti examine. Quidni vero? reposuit Pontifex: sunt illi 
„scilicet simplioes clerici, aut sacerdotes omnino liberi, et inter eos, 
„sicut non ita pridem audivi, sunt omnino aliqui valde probi. 
„Ipse Paccanarius non est idoneus, quia doctrinae expers. sed sunt 
„alii sufficienter docti, et, quemadmodum audio, student nunc^ de- 
,;duxitque in hunc finem Paccanarius ex Germania bonos prae- 
„ceptores. Sed hoc valde ridiculum, prosecutus est Pontifex, quod 
^Paccanarius velit sibi dari titulum Generalis et suis sociis nomen 
„Jesuitarum .... 

„S<> Patri exposui, multis me verbis rogatum fuisse a quodam 
„Praelato, ut accederem ad Paccanarium, desiderantem mecum 
„loqui, eo quod habeat consilia quaedam mecum communicanda 
„de unione cum Societate Jesu, me vero respondisse, quod cum 



4) Dat gebeurde werkelijk. Vergelijk blz. 430 hierboven over 
Ciamberlani's houding, die echter handelde naar plicht. 



204 

„Tiumquam Paccanarium noverim, negotium proinde nullum etiam 
„cumjUo habeam: quod si iile liabeat, sciet profecto ubi habitem: 
„veniret itaque ad me. qui neminem respuam. Probavit responsum 
„Pontifex adiecitquo : llle vos omnes ab ipso exordio delusit. Vos 
„ei famam conciliastis, ille vero abutitur nomine vestro et habitu, 
„ut decipiat populum. ^Initio quidem ideae ejus bonae esse vide- 
„bantur, decursu temporis explicuit illas et nunc scitur quod non 
„velit dare socios suos Societati Jesu, immo quod velit altare 
j,contra altare erigere." 

C'est precisément ce qu'iis ont fait en Angleterre, ils ont établi 
uu college^ mais avec si peu de précaution, qu'iis auront peine 
èi se tirer d'affaire : au moins je crains fort, quoiqu'ils soient de 
fort bons gens. Je suis avec profond respect. 

V. tres H. S. 
W. Strlckland. 

Le P. Halnat, que vous connoissez^ se propose de partir d'ici 
pour le continent. Soyez persuadé, qu'il n*a nulle commission de 
moi, et que le motif et Tobjet de son voyage me sont inconnus. ^) 



Dit schrijven is kostbaar voor de kerkelijke diplomatie van dien 
tijd en verpletterend voor N. Paccanari. Dat echter deze later 
zelfmoord zou gepleegd hebben, is niet bewezen. Een roover of 
persoonlijke vijand kan hem in den Tiber geworpen hebben. 

De paccanaristen, ontboden door J. Cramcr en sinds in aanra- 
king gekomen met A. Beckers, hebben te Amsterdam in 't begin 
der 49e eeuw (1803 — 43) een soort van pensionaat gehad — eerst 
louter internaat, later ook externaat — gevestigd aanvankelijk in 
een huis ,,de toren van Corduan" geheeten en gelegen op de 
,,hooge Kadijk.^' Reeds in 1806 was de inrichting overgeplaatst 
naar de Jodenheerengracht tegenover het Park, toenmaals de 
Barakken, in een huis, later bewoond door den juwelier de Vries 
en den heer van Leeuwen. Daar hebben onderwijs gegeven J. 
Kohlman, Meyers, John Henry, Nic. Aubry en anderen. De laatste 
directeur was de eerw. Alexander Rousseau. na de ontbinding 
der vereeniging in 1813 pastoor der Fransche kerk op de Boom- 
markt. De school is altijd kwijnend gebleven: de meeste onder- 
wijzers traden in de Sociëteit. (P. Bongaerts De Teresia-kerk bl.118). 

De Haagsche pastoor-deken J. F. Sem was paccanarist geweest. 



1) Verg. Acbille Guidée Notices historiques II p. 85, waar de 
inhoud van dit allerbelangrijkst schrijven nader wordt toegelicht. 



205 
IX (bl. 145). 

In 1801 had P. Beckers zich gewend tot den directeur van 't 
aartsbroederschap der Gedurige aanbidding, in de collegiaal van 
St. Maarten te Luik gevestigd. Op zijn schrijven ontving hij 't 
volgend antwoord: 

Laudetur SS. Eucharistiae Sacramentum ! 

Nos, Decanus et Capitulum insignis Ecclesiae CoUegiatae Sancti 
Martini Leodii» in qua Augustissimae Eucharistiae Adorationis 
perpetuae centrum per Bullam SS. D. N. Clementis Papae XllI 
constitutum est, licentiam ac facultatem impertimur Rdo Dno 
Adamo Beckers^ Pastori Amstelodami in statione dicta de Krijt- 
berg, ejusque successoribus erigendi in sua Ecclesia Sodalitium 
Christi Fidelium, de consensu Ordinarii, qui dato nomine fidem 
praestabunt, sese Adorationi dictae saltem per horam integram 
ipsis assignandam, quolibet anno incubituros, quique iisdem gratiis 
ac Indulgentiis gaudebunt, quibus locupletantur Fideles, quorum 
nomina in tabellis Ecclesiae Nostrae Archiconfraternitatis inscri- 
buntur. 

In quoram fidem ac testimonium, praesentes expediri curavimus, 
sub sigillis Archiconfraternitatis et Capituli, necnon signatura 
unius e Canonicis Directoris ad praemissa specialiter deputati. 
Datum Leodii hac 

Locus sigilli (f) Capitularis. 

J. L, Ransonet, Canonicus, custos et vice scholasticus 
S^* Martini Leod» ad praemissa specialiter depuiatus. 

Dit schrijven zond P. Beckers aan Ciamberlani, tevens niet het 
verzoek, naar 't schijnt, om voor zijne kerk alle aflaten te ver- 
krijgen, eertijds aan de kerken der Sociëteit van Jezus verbonden. 
Van den vice-superior der Missie ontving hij den Q^en Auguslus 
1801 't volgend antwoord, tevens met een rescript uit Rome. 

Transumptum responsi Sacrae Congregationis de Propaganda 
Fide: ex italica in linguam latinam versio. 

Quoad instantiam pro facultate erigendi Confraternitatem Ado- 
rationis perpetue SSi^i Sacramenti cum Indulgentiis jam concessis 
eidem Oonfraternitati a Sanctae Memoriae Summo Pontifice Cle- 
mente XIII, ait Sacra Congregratio : — ,,Cum in hoc Archivio 
,,perquisitiones factae fuerint ad eam concessionem Indulgentiarum 
^,inveniendam, nee inveniri potuerint (per eam notio habita esset 
,,de eadem confraternitate) scribas opus est ad praed™ R. D. Pas- 
„torem Beckers, ut clare explicet quae sit talis confraternitas, 
,,quae sint onera imposita nomen dantibus hujusmodi Sodalitio, 



206 



,et quae regulae, et Constitutiones constructae pro bonaejusdem 
,directione et regimine ; et curet transmittere transumptum Brevis 
,sive Rescripti Indulgentiarum, quae asseruntur concessae a S, 
,M. Clemente Xlil, una cum die Dati et subscriptionibus, utcum 
jRegistris fieri valeat coUatio. — 

,,Quoad vero dubium (prosequitur ipsa Sacra Congo) quodidem 
,promovet, utrum in praesenti rerum statu possint Christi fideles 
,lucrari in Ecclesiis Belgii, quae erant Societatis Jesu, Indulgen- 
,tias adnexas festivitatibus Sanctorum ejusdem Societatis, Indul- 
,gentia8 Bonae Mortis et trium ultimorum dierum baccanaliorum, 
,dum exercitium fit 40 Horarum, Sanctitas Sua concedit easdem 
Jndulgentias in eadem forma, qua erant antea concessae. Con- 
,cedit etiam Sanctitas Sua petitam Indulgentiam Plenariam in 
, Ecclesia de Krytberg, die Veneris post Cineres, ubi celebratur 
,commemoratio Quinque Plagarum D^^i N " Jesu Christi, omnibus 
,Fidelibus, qui confessi et communicantes visitabunt ea die dictam 
,Ecclesiam, ibique pro Sanctae Fidei Catliolicae propagatione, 
,et juxta Sanctissimi Patris intentionera orabunt. 

,,Poterit Dominatio Tua (item prosequitur eadem Sacra Congo) 

,de hac Pontificia concessione certiorem facere R. D. Pastorem 

,Beckers, cum opportunum minime existimetur, ut de ea fiat 

,formale Rescriptum/' 

Romae ex Propaga 9 Juli 1801. 

Michael Cardinalis de Petro Praefectus, 
Dominicus Archieps Myrens Secrets . 

Ego infrascriptus declaro, hoc transumptum responsi mihi dati a 

sac. Congne de Propag* Fide, propria mea manu et charactere 

esse a me scriptum, et ex italica lingua in linguam latinam trans- 

latum; ac proinde concessas a Summo Pontifice Pio VII feliciter 

regnante Indulgentias, prout supra et in Response praelaudato 

expositum est, nullatenus esse in dubium revocandas testor. 

Dat. Monasterii 9 Aug.i 1801. 

Aloysius Ciamberlani, Vice Sup. Miss. Hollandiae. 

m" ppa. 



X (bl. 152). 

In den loop der tijden hebben de vorige kerkbezoekers tee- 
kenen van hun vromen godsdienstzin, en bewijzen hunner ver- 
eering van Gods lieve Heiligen ten woonhuize der St. Franc- 
Xuveriuskerk achtergelaten. 

Behalve de hierboven (bl. 47 en 152) reeds genoemde schilder- 
stukken van Erasmus Quellinus Jr. (get. 1676), van J. Cossers 



207 

(get. 1657), van J. Jordaens, van P. N. Bosch en drie, meer 
moderne tafereelen van F. J. Navez, een leerling van David (het 
huwelijk der H. Maagd, de Maagd en het kind Jezus, de Ver- 
rijsenis des Heeren) bevinden zich ten pastoriehuize nog de vol- 
gende stukken: van Jacob Backer een Franc, Borgias in geest- 
verrukking en een Aloysius met de lelie ; van J. Colaert, dien 
leerling van Rembrandt, een St. Willebrord, de afgoden verbrij- 
zelend, en een St. Bonifatius, het Evangelie predikend, beiden 
in Rembrandt's trant; van den Amsterdamschen schilder Barend 
Graat een H. Familie en eene Madonna met het Kind; van Jan 
Pynas, een van Rembrandt's meesters, de herders bij de geboorte 
van Christus ; van Ribeira (?) een Hieronymus, en eindelijk eene 
voorstelling der H. Drievuldigheid uit de Italiaansche school en 
eene kruisiging naar Rubens. 



XI (bl. 152). 

Over de prachtige remonstrans der Krijtbergkerk, een geschenk 
van den heer F. Tijthoff zaliger, vond ik in 't huisarchief de vol- 
gende verklaring: 

„Ik ondergeteekende, F. Tijthoff, verklaar bij deze, dat het groot 
Hoogwaardig, op welks voet ik heb laten graveeren : dono 
dedit F«. Tijihof 18/i22, door mij is aangekocht geworden van 
den Hoogeerw. Zeer Geleerden Heer van Banning z. g., welke 
Hoogeerw. Heer mij op zijn priesterlijk woord heeft betuigd, dat 
dit Venerabel afkomstig was uit de groote kerk van Haarlem. 

,,Ik verklaar 2», dat dit Hoogwaardig door mij aan de kerk de 
Krijtberg is ten geschenke gegeven, onder de uitdrukkelijke voor- 
waarde, dat, zoo ooit, om welke reden ook, de Paters Jezuïten uit 
de Krijtberg zouden verwijderd worden, dit Venerabel wezen zal 
een eigendom der Sociëteit ea alzoo ter beschikking vanden Zeer 
Eerw. Pater Generaal der Sociëteit van Jezus. 

„Ik verklaar 3o, dat dit bovengemelde door mij was opgegeven 
aan den Zeer Eerw. Pater F. Fol, met verzoek er aanteekening 
van te houden — doch daar 't niet was geschied, en van de aanne- 
ming der voorwaarden ik mijne gift had afhankelijk gemaakt, heb ik 
nog gewild, dat deze verklaring, nu door mij geteekend, ten eeuwi- 
gen dage in het archief van de kerk de Krijtberg zoude berusten." 

Amsterdam, 31 Mei 1854. F». TIJTHOFF. 

Op een nevengaand los blaadje lees ik: „Aan pater Fol. Tot 
Eer en Glorie van Godt, voor de Paters van de Societ. Jezu aan 
de Krijtberg: M. Roothaan". Hierbij teekende pater Fol aan: 



208 

„Dit bedoelt het kruisje of wereldsbol, uitmakende het bovenste 
, gedeelte van de remonstrans — voor de eerste maal gebruikt in 
deze kerk de Krijtberg, 31 Juli 4822. F. F o 1 S. J.'' 



XII (bl. 152). 

Ex audientia SS"S habita die 8 Novembris 1832, SSmus Dominus 
Noster Gregorius Diva Prov» PP. XVI, referente me infrascripto 
Sac. Congreg. de Prop. Fide Cardinale praefecto, R. P. Francisco 
Fol, presbytero e Socletate Jesu ac pastori Missionario Amstelo- 
dami, facultatem benigne concessit erigendi in Ecclesia, vulgo de 
Krytberg, de concessu Ordinarii et modo ibi non adsint Carme- 
iitee, Confraternitatem Beatse Mariae Virginis de MonteCirmelo, 
cum applicatione omnium Indulgentiarum, quas summi Pontifices 
praedictae Confraternitati impertiti sunt. 

Datum Romae ex aedibus dictae Sacr. Congreg. die et anno qui- 
bus supra. Gratissime sine uUa omnino solutione quocumque titulo, 

C. M. Episcopus Prenest. Cardinalis Pedicini praef. 

Vidi 
A. Antonucci vice-sup. M. 
Hagac Gom. h. 14 Decembris 1832. 



XIII (bl. 153). 

Ex audientia SS^^S habita die 9 Martii 1834, SS^us Dominus Noster 
Gregorius Div» Provid. PP XVI, referente me infrascripto sacrae 
Congregationis de propaganda Fide Secretarie, R. P. Francisco Fol 
presbytero e Societate Jesu, ac pastori Amstelodami in Ecclesia 
vulgo de Krytberg.. facultatem benigne concessit erigendi in prae- 
dicta Ecclesia Confraternitatem SS°*i Cordis Jesu^ cum applica- 
tione omnium indulgentiarum, quas Summi Pontifices praedictae 
Confraternitati impertiti sunt. 

Datum Romae ex aedibus dictae Sac. Congregationis die et anno 
quibus supra. 
Gratissime sine ulla omnino solutione quocumque titulo. 

Angelus M a i u s S. C. P. F. Secretarius. 
Vidi A. Antonucci, 

vice-sup' M. 
Hagae Com. 5 Aug. 1834. 
(Met het zegel van Antonucci.) 



INHOUDSOPGAVE. 



Titel en voorbericht der nieuwe uitgave I— XIV. Een 200-jarig 
jubilee — ligging van 't woon- en bedehuis, de Krijtberg genaamd, 
in 1654, bl. 1, 2. De in 1540 gestichte Sociëteit van Jezus, spoedig 
in de Amstelstad bekend; Corn. Crocus en geestverwanten 2, 8. 
Pater Adr. Adriaensen, de eerste Jezuïet te Amsterdam (1550) 
gevolgd door anderen 3, 4. Stichting der Hollandsche Jezuïeten- 
missie in 1592 ; onvaste woonsteden en standplaaten 4, 5. Gewezen 
staties in de Amstelstad: de ^Papegaai" en op de Verwersgracht 
6—9. De „Keizerskroon' en „de Zaaier" 9—11. De „Zonnebloem" 
11, 12. Joannes Ryser, grondlegger der statie, later naarden Krijt- 
berg overgebracht — levensbyzonderheden en lotgevallen 12, 13. 
Roomsch en onroomsch Amsterdam in 't begin der 17"^ eeuw 14 — 21. 
Gerardus Martini en Joan. Paludanus, twee voorgangers van pater 
Laurentius 21, 22. Petrus Laurentius, stichter der St. Franciscus- 
Xaverius-kerk — levensbericht 25, 26. Laurentius te Amsterdam — 
toestand der zendelingen aldaar 26 — 28. In 1654 vestiging op den 
Singel 29. Aanslag der Jezuïeten op de Amstelstad 30—32. Pro- 
scriptieiyst der bedehuizen en verslag van den visitator Thomas 
Dekens 33, 34. Nadere bijzonderheden over Laurentius — houding 
der vroedschap 35—37. Bekeerlingen : Christoffel van Ranzau 37 ; 
Joost van den Vondel, de zanger der offerstaatsie van Dina Noor- 
dyck, der klopjes en begijntjes 38— 44 ; Reyer Anslo 44— 46. Eervol 
getuigenis en Laurentius' doop- en trouwboek 47-49. Dood van 
Laurentius, ztjn portret en een lofvers op hem 49,50. Pater Judo- 
cus Eelbo 51, 52. Pater Joannes van Winterswyck 52—54. Pater 
Henr. Halman 54, 55. Verzoekschrift van Vondel c. s. 56 — 58. Pater 
Joannes Laurentius Proch en hachelijke toestand der zendelingen 
58—60. Pater Gregorius Martens 60—62. Pater Phil. Happart 62. 
Pater Jacobus Vlemincx 63, 64. Woelingen en kuiperijen der Jan- 
senisten onder pater Franciscus Gilles 64 - 67. Brief van den am- 
bassadeur Cramprich 68, 69. De apostolische vicaris Codde en de 
Amsterdamsche Jezuïeten 69 — 72. Codde te Rome aangeklaagd en 
veroordeeld 72—76. De provicaris Theodorus de Cock gebannen en 



210 

en de Jezuïeten bedreigd 76—78. Laaghartigheid der Jansenisten 
en banvonnissen door hen uitgelokt 78—82. Verzoekschrift aan de 
Staten van Holland, door 40 Amsterdamsche notabelen aangeboden 
83—86. Vertrek van pater Gilles, zyne lotgevallen 86—87; zyn 
doop- en trouwboek 87 — 89. Lot der Jezuït en -staties 89, 90. De 
Krytbergkerk officieel gesloten 90. Pater Adolf Lindtgen te Am- 
sterdam, dreigend gevaar 91 — 93. De keurvorst van de Palts 93 — 97. 
De balling hersteld en weer bedreigd 98. De zaak van Thorn, 99, 
100. Zijn doop- en trouwboek 100—102. Pater J. B. Caers 102—104. 
Pater Matthias Thomassen 104. De Sociëteit opgeheven en behou- 
den in Rusland, toestand in Noordnederland 105—107. Pater Adam 
Beckers te Amsterdam, levensbericht 107 — 110. Door de Congre- 
gratie der Propaganda als dienstdoende priester in den Krytberg 
toegelaten 110-111. Poorter der Amstelstad 111, 112. DeKrytberg- 
kerk heropend; beschryving door S. Styl en J. Kok 112 — 114. 
Beckers, opvolger van Thomassen, en *t comité van werkzaamheid 
114, 115. Beckers en de aartspriester Ten Hulscher 115 — 120. 
Beckers, Huleu en de eedquaestie 120-127. Beckers en Branca- 
doro 128, zyn medehelpers 129. Beckers' testament en zyn onder- 
handelingen met de Jezuïeten in Rusland 129, 130. Met Hendrik 
Groenen weder opgenomen in de Sociëteit, eerste superior der 
herstelde Jezuï ten-missie 130. Beckers en A. Ciamberlani 130. 
Beckers en de jeugdige Joannes Roothaan, het H. Vormsel 131, 
132. Beckers en de ontluikende kerk in N.-America 133, 134. 
Beckers en de Paccanaristen 135. Zyn schry ven over 't herstel der 
Jezuïetenorde 136—142. Uit zyn aanteekeningen 142 — 144. Zyn 
overladen en portret 144, 145. Pater Henricus Groenen, Petrus 
Brusseler en Ludovicus Donche 145— 147. Henr. Corn. de Bont 148. 
Pater Arnoldus Luyten 148. Pater Franciscus Eol en zyne mede- 
zendelingen : Petrus Peeters, Gerardus Koek, J. B. Goens, Arnoldus 
Frentrop en Joannes Loefifen 149. Vergrooting der kerk en ver- 
bouwing des huizes 150 — 152. Bezorgdheid des herders voor zyne 
schapen 152, 153. Jaarbrieven van 1849 blz. 153, 154. Dood en doods- 
bericht van pater Fol 154 — 156. Fol en de politiecommissaris S. 
Wiselius 156, 157. Pater Andreas Consen, overste en provinciaal 
158. BladzUde aan de nagedachtenis van pater Frentrop gewyd 
159—164. Kerkelijke plechtigheden onder P. Consen, de congre- 
gaties door hem opgericht, z\|n vertrek naar Maastricht en Ny- 
megen — zyn overlyden 163—165 Pater Joannes Ruscheblatt — 
levensbericht, werkzaamheden, overlyden en begrafenis 166—170. 
Pater Petrus van de Goorbergh, oprichting van „Geloof en weten- 
schap" 170—172. Necrologium van pater Peeters 172, 173, van 



211 

pater Loeffen 173—175, van pater Schutte 175, 176, van pater Smits 
176, 177. Het oude bedehuis en de stichting der nieuwe St. Fran- 
ciscus-Xaverius-kerk door pater J. van Helvoort 177 - 179 Opening 
daarvan en beschrijving 180 — 182. Inwyding door Zyne Doorl. 
Hoogw. Mgr. C. Bottemanne, bisschop van Haarlem 182. Versiering 
der kerk, het nieuwe orgel 183. Pater Carolus Schmier en 't liefde- 
werk de catechismus 184. Dood van pater Joannes Jans 186. Pater 
L. Steger en zfln medewerkers 185, 186. Overladen van pater H 
Verweerd en gebed van Vondel 189. Bijlagen en verbeteringen 
190—208. Inhoudsopgave 209—211. 



AFBEELDINGEN EN PORTRETTEN. 



Portret van P. Laurentius tegenover den titel 

De oude kerk van buiten bl. VIII 

De oude kerk van binnen „ IX 

De nieuwe kerk van binnen ..... tegenover bl. 1 

Portret van Pater Laurentius bl. 24 

Fascimile van Laurentius' schrijf hand „ 39 

Portret van P. Adam Beckers „ 108 

Portret van P. Andreas Consen „ 158 

Portret van P. Andreas Frentrop „ 162 

Portret van P. Joannes Russcheblatt „ 166 

Portret van P. Petrus van de Goorbergh. . . . „ 171 

Voorgevel der nieuwe kerk w 178 

Portret van P. Joannes Helvoort • w 179 

Portret van P. Carolus Schmier - ,, 184 

Portret van P. Henricus Verweerd w 186 

Portret van P. Lucianus Steger „ 187 



I 



THE BORROWER WILL BE CHARGED 
AN OVERDUE FEE IFTHIS BOOK IS NOT 
RETURNED TO THE LIBRARY ON OR 
BEFORE THE LAST DATE STAMPED 
BELOW. NON-RECEIPT OF OVERDUE 
NOTICES DOES NOT EXEMPT THE 
BORROWER FROM OVERDUE FEES. 



FA2345 .1 .27 

D« SM PrandMiM X mfm f m Kifc, o 
Fkw Arts Ubiwy AIQW7S 




3 2044 033 402 892 



FA 23^5.1.27 



Allard 



De Sint Fremciscus Xaverius-Kerk 



/ 




FA 23^*5.1.27